ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.126.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 126

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
28 april 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2012/C 126/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 109 van 21.4.2012

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2012/C 126/02

Zaak C-524/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 maart 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 296 tot en met 298 — Gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten — Forfaitair compensatiepercentage van nihil)

2

2012/C 126/03

Zaak C-596/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 8 maart 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek (Niet-nakoming — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Toepassing van verlaagde btw-tarieven op handelingen met betrekking tot paardachtigen, met name paarden)

2

2012/C 126/04

Zaak C-251/11: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Rennes — Frankrijk) — Martial Huet/Université de Bretagne Occidentale (Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 5, punt 1 — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Maatregelen ter voorkoming van misbruik van dergelijke overeenkomsten — Omzetting van laatste overeenkomst voor bepaalde tijd in overeenkomst voor onbepaalde tijd — Verplichting om voornaamste clausules van laatste overeenkomst voor bepaalde tijd ongewijzigd over te nemen)

3

2012/C 126/05

Zaak C-227/11: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 19 januari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Haarlem — Nederland) — DHL Danzas Air & Ocean (Netherlands) BV/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp Saturnusstraat (Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefposten — Netwerkanalysators — Indeling — Juridische waarde van indelingsadvies van Werelddouaneorganisatie)

3

2012/C 126/06

Zaak C-16/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gyulai Törvényszék (Hongarije) op 13 januari 2012 — HERMES Hitel és Faktor Zrt./Nemzeti Földalapkezelő Szervezet

4

2012/C 126/07

Zaak C-33/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 24 januari 2012 — Körös-vidéki Környezetvédelmi és Vízügyi Igazgatóság/Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

4

2012/C 126/08

Zaak C-38/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nyíregyházi Törvényszék (Hongarije) op 26 januari 2012 — Felső-Tisza-vidéki Környezetvédelmi és Vízügyi Igazgatóság/Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

4

2012/C 126/09

Zaak C-64/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 8 februari 2012 — A. Schlecker, handelend onder de naam Firma Anton Schlecker, andere partij: M.J. Boedeker

5

2012/C 126/10

Zaak C-65/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 8 februari 2012 — Leidseplein Beheer BV e.a., andere partijen: Red Bull GmbH e.a.

5

2012/C 126/11

Zaak C-79/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia (Roemenië) op 14 februari 2012 — SC Mora IPR SRL/Direcția Generală a Finanțelor Publice Sibiu en Direcția Județeană pentru Accize și Operațiuni Vamale Sibiu

6

2012/C 126/12

Zaak C-81/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București (Roemenië) op 14 februari 2012 — Asociația ACCEPT/Consiliul Național pentru Combaterea Discriminării

6

2012/C 126/13

Zaak C-83/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 17 februari 2012 — Strafzaak tegen Minh Khoa Vo

7

2012/C 126/14

Zaak C-88/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Roermond (Nederland) op 20 februari 2012 — Strafzaak tegen Jibril Jaoo

7

2012/C 126/15

Zaak C-90/12: Beroep ingesteld op 21 februari 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

7

2012/C 126/16

Zaak C-97/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2012 door Louis Vuitton Malletier tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 december 2011 in zaak T-237/10, Louis Vuitton Malletier/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Friis Group International ApS

8

2012/C 126/17

Zaak C-98/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 24 februari 2012 — Wim J. J. Slot/3 H Camping-Center Heinsberg GmbH

9

2012/C 126/18

Zaak C-127/12: Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

9

2012/C 126/19

Zaak C-135/12: Beroep ingesteld op 9 maart 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

10

2012/C 126/20

Gevoegde zaken C-328/10 tot en met C-333/10: Beschikking van de president van het Hof van 14 februari 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Sezione Terza — Italië) — Enipower SpA (C-328/10), ENI SpA (C-329/10), Edison Trading SpA (C-330/10), E.On Produzione SpA (C-331/10), Edipower SpA (C-332/10), E.On Energy Trading SpA (C-333/10)/Autorità per l’energia elettrica e il gás (C-328/10 tot en met C-333/10), Cassa Conguaglio per il Settore Elettrico (C-329/10) in aanwezigheid van: Terna Rete Elettrica Nazionale SpA (C-328/10, C-329/10, C-331/10 en C-332/10), Ministero dello Sviluppo Economico (C-328/10 en C-329/10), Gestore dei Servizi Elettrici SpA (C-331/10)

10

 

Gerecht

2012/C 126/21

Zaak T-192/07: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Comité de défense de la viticulture charentaise/Commissie (Mededinging — Beschikking houdende afwijzing van klacht — Ontbreken van gemeenschapsbelang — Strekking van klacht — Bevoegdheid van verrichter van handeling — Motiveringsplicht)

11

2012/C 126/22

Zaak T-288/08: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Cadila Healthcare/BHIM — Novartis (ZYDUS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ZYDUS — Ouder gemeenschapswoordmerk ZIMBUS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijke waren — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

11

2012/C 126/23

Zaak T-379/08: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Mustang/BHIM — Decathlon (Golvende lijn) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat golvende lijn weergeeft — Ouder nationaal en internationaal beeldmerk dat witte golvende lijn tegen zwarte achtergrond weergeeft — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

12

2012/C 126/24

Zaak T-391/08: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Ellinika Nafpigeia/Commissie (Staatssteun — Scheepsbouw — Steun door Griekse autoriteiten aan scheepswerf verleend — Beschikking waarbij staatssteun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Misbruik van steun)

12

2012/C 126/25

Zaak T-450/08: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Coverpla/BHIM — Heinz-Glas (Flacon) (Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat flacon afbeeldt — Ouder gemeenschapsmodel — Nietigheidsgrond — Bekendmaking van ouder model — Niet nieuw — Artikelen 5 en 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002)

13

2012/C 126/26

Zaak T-236/09: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Aanbestedingsprocedure — Externe dienstverlening voor de ontwikkeling en ondersteuning van en onderzoek naar informatiesystemen — Afwijzing van offertes van inschrijver — Motiveringsplicht — Gelijke behandeling — Doorzichtigheid — Kennelijk onjuiste beoordeling — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

13

2012/C 126/27

Zaak T-32/10: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Ella Valley Vineyards/BHIM — HFP (ELLA VALLEY VINEYARDS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ELLA VALLEY VINEYARDS — Ouder nationaal en gemeenschapsmerk ELLE — Relatieve weigeringsgrond — Gevaar voor associatie — Verband tussen tekens — Bekendheid — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)

14

2012/C 126/28

Zaak T-172/10: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Colas/BHIM — García-Teresa Gárate en Bouffard Vicente (BASE-SEAL) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BASE-SEAL — Oudere nationale ruitvormige beeldmerken — Oudere nationale en internationale beeldmerken COLAS — Relatieve weigeringsgrond — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

14

2012/C 126/29

Zaak T-417/10: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Cortés del Valle López/BHIM (¡Que buenu ye! HIJOPUTA) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ¡Que buenu ye! HIJOPUTA — Absolute weigeringsgrond — Merk dat in strijd is met openbare orde of goede zeden — Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009)

15

2012/C 126/30

Gevoegde zaken T-441/10 P tot en met T 443/10 P: Arrest van het Gerecht van 20 maart 2012 — Kurrer e.a./Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Aanstelling — Indeling in rang — Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving — Artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij Statuut — Beginsel van gelijke behandeling)

15

2012/C 126/31

Zaak T-207/11: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — EyeSense/BHIM — Osypka Medical (ISENSE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ISENSE — Ouder national woordmerk EyeSense — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

15

2012/C 126/32

Zaak T-127/09: Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2012 — Abdulrahim/Raad en Commissie (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, Al-Qa’ida-netwerk en Taliban — Verordening (EG) nr. 881/2002 — Schrapping van betrokkene van lijst van bedoelde personen en entiteiten — Beroep tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Causaal verband — Geen)

16

2012/C 126/33

Zaak T-153/10: Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2012 — Schneider España de Informática/Commissie (Douane-unie — Invoer van in Turkije geassembleerde kleurentelevisies — Navordering van invoerrechten — Verzoek om niet-boeking achteraf en kwijtschelding van rechten — Artikel 220, lid 2, sub b, en artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 — Afwijzend besluit van Commissie — Nietigverklaring door nationale rechter van besluiten van nationale autoriteiten tot boeking achteraf van rechten — Afdoening zonder beslissing)

16

2012/C 126/34

Zaak T-573/10: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2012 — Octapharma Pharmazeutika/EMA (Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Wijzigingen van plasmabasisdossier (DPP) — Vergoedingen verschuldigd aan EMA — Bezwarende handeling — Louter bevestigende handeling — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

17

2012/C 126/35

Zaak T-126/11 P: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2012 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Sociale zekerheid — Vergoeding van ziektekosten — Bezwarend besluit — Stilzwijgende weigering — Motiveringsplicht — Hogere voorziening deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk)

17

2012/C 126/36

Zaak T-183/11: Beschikking van het Gerecht van 27 februari 2012 — MIP Metro/BHIM — Jacinto (My Little Bear) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Verval van ouder nationaal merk — Geding zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

18

2012/C 126/37

Zaak T-531/11: Beroep ingesteld op 28 september 2011 — Hamas/Raad

18

2012/C 126/38

Zaak T-84/12: Beroep ingesteld op 31 januari 2012 — Uspaskich/Europees Parlement

19

2012/C 126/39

Zaak T-89/12: Beroep ingesteld op 17 februari 2012 — Repsol YPF/BHIM — Ajuntament de Roses ®

19

2012/C 126/40

Zaak T-91/12: Beroep ingesteld op 23 februari 2012 — Flying Holding e.a./Commissie

20

2012/C 126/41

Zaak T-92/12: Beroep ingesteld op 23 februari 2012 — Gas/BHIM — Grotto (GAS)

21

2012/C 126/42

Zaak T-93/12: Beroep ingesteld op 23 februari 2012 — Gas/BHIM — Grotto (BLUE JEANS GAS)

21

2012/C 126/43

Zaak T-95/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 februari 2012 door Willem Stols tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2011 in zaak F-51/08 RENV, Stols/Raad

22

2012/C 126/44

Zaak T-109/12: Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Spanje/Commissie

23

2012/C 126/45

Zaak T-110/12: Beroep ingesteld op 27 februari 2012 — Iranian Offshore Engineering & Construction/Raad

23

2012/C 126/46

Zaak T-111/12: Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Spanje/Commissie

24

2012/C 126/47

Zaak T-116/12: Beroep ingesteld op 12 maart 2012 — Tioxide Europe e.a./Raad

25

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2012/C 126/48

Zaak F-11/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 8 februari 2012 — Bouillez e.a./Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2010 — Weigering van bevordering — Vergelijking van verdiensten van ambtenaren van functiegroep AST aan de hand van hun loopbaanontwikkeling — Verplichting voor instelling om onwettige uitvoeringsbepaling van Statuut buiten toepassing te laten)

26

2012/C 126/49

Zaak F-23/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 8 februari 2012 — AY/Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2010 — Vergelijking van verdiensten — Verzuim om rekening te houden met bijscholing en certificering — Rechtsdwaling)

26

2012/C 126/50

Zaak F-3/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 29 februari 2012 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Sociale zekerheid — Ongeval — Verzoek om document in ongevaldossier op te nemen — Afwijzing — Geen bezwarend besluit — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

27

2012/C 126/51

Zaak F-31/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 maart 2012 — BI/Cedefop (Openbare dienst — Beroepstermijn — Taal van afwijzing van klacht)

27

2012/C 126/52

Zaak F-102/11: Beroep ingesteld op 10 oktober 2011 — ZZ/Commissie

27

2012/C 126/53

Zaak F-47/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 februari 2012 — Zur Oven-Krockhaus/Commissie

28

2012/C 126/54

Zaak F-53/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 januari 2012 — Kedzierski/Commissie

28

2012/C 126/55

Zaak F-96/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 2 februari 2012 — Makaronidis/Commissie

28

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/1


2012/C 126/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 109 van 21.4.2012

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 109 van 14.4.2012

PB C 89 van 24.3.2012

PB C 80 van 17.3.2012

PB C 73 van 10.3.2012

PB C 65 van 3.3.2012

PB C 58 van 25.2.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 maart 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-524/10) (1)

(Niet-nakoming - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 296 tot en met 298 - Gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten - Forfaitair compensatiepercentage van nihil)

2012/C 126/02

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: M. Afonso, gemachtigde)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en R. Laires, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 296 tot en met 298 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Forfaitaire regeling ter compensatie van de btw die is betaald over de aankoop van goederen en diensten van forfaitair belaste landbouwproducenten — Forfaitair compensatiepercentage van nihil

Dictum

1)

Door op landbouwproducenten een bijzondere regeling toe te passen die niet verenigbaar is met de bij de btw-richtlijn ingevoerde regeling doordat zij die producenten vrijstelt van betaling van btw en voorziet in de toepassing van een forfaitair compensatiepercentage dat op nihil is vastgesteld, is de Portugese Republiek de krachtens de artikelen 296 tot en met 298 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en de Portugese Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/2


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 8 maart 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-596/10) (1)

(Niet-nakoming - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Toepassing van verlaagde btw-tarieven op handelingen met betrekking tot paardachtigen, met name paarden)

2012/C 126/03

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Dintilhac en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, J. — S. Pilczer en B. Beaupère-Manokha, gemachtigden)

Interveniënte: Ierland (vertegenwoordigers: D. O’Hagan, gemachtigde, en N. Travers en G. Clohessy, barristers)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 96 tot en met 99 en van bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Toepassing van een verlaagd btw-tarief op handelingen met betrekking tot paardachtigen, met name paarden

Dictum

1)

Door verlaagde btw-tarieven toe te passen op handelingen met betrekking tot paardachtigen — in het bijzonder paarden — die gewoonlijk niet bestemd zijn om bij de bereiding van levensmiddelen te worden gebruikt of in de landbouw te worden ingezet, is de Republiek Frankrijk de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 tot en met 99 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III bij deze richtlijn.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

Ierland draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 72 van 5.3.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/3


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Rennes — Frankrijk) — Martial Huet/Université de Bretagne Occidentale

(Zaak C-251/11) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 5, punt 1 - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Maatregelen ter voorkoming van misbruik van dergelijke overeenkomsten - Omzetting van laatste overeenkomst voor bepaalde tijd in overeenkomst voor onbepaalde tijd - Verplichting om voornaamste clausules van laatste overeenkomst voor bepaalde tijd ongewijzigd over te nemen)

2012/C 126/04

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Rennes

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Martial Huet

Verwerende partij: Université de Bretagne Occidentale

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal administratif de Rennes — Uitlegging van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector — Verplichting om de voornaamste clausules van de vorige overeenkomst voor bepaalde tijd ongewijzigd over te nemen bij de omzetting naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd — Gelijkwaardigheidsbeginsel en standstill-beginsel

Dictum

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die in zijn nationale regeling voorziet in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wanneer de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een bepaalde duur hebben bereikt, niet hoeft voor te schrijven dat de voornaamste clausules van de vorige overeenkomst ongewijzigd worden overgenomen in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Om geen afbreuk te doen aan de met richtlijn 1999/70 nagestreefde doelstellingen en het nuttig effect ervan, moet deze lidstaat er wel voor zorgen dat bij de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de clausules van de vorige overeenkomst niet wezenlijk worden gewijzigd in een voor de betrokken persoon globaal minder gunstige zin wanneer diens taken en de aard van diens functie dezelfde blijven.


(1)  PB C 238 van 13.8.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/3


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 19 januari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Haarlem — Nederland) — DHL Danzas Air & Ocean (Netherlands) BV/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp Saturnusstraat

(Zaak C-227/11) (1)

(Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Netwerkanalysators - Indeling - Juridische waarde van indelingsadvies van Werelddouaneorganisatie)

2012/C 126/05

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DHL Danzas Air & Ocean (Netherlands) BV

Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp Saturnusstraat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank Haarlem — Geldigheid van verordening (EG) nr. 129/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur en tot wijziging van verordening (EG) nr. 955/98 (PB L 25, blz. 37) — Netwerkanalysators

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij, respectievelijk, verordening (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004 en verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005, moet aldus worden uitgelegd dat netwerkanalysators als aan de orde in het hoofdgeding kunnen worden ingedeeld onder postonderverdeling 9030 40 90 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie die voortvloeit uit verordening nr. 1810/2004, of onder postonderverdeling 9030 40 00 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie die voortvloeit uit verordening nr. 1719/2005, naargelang van de datum waarop zij zijn ingevoerd, mits deze toestellen naar de aard ervan bestemd zijn om elektrische grootheden te meten of te verifiëren, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan. Is dit niet het geval, dan moeten deze toestellen worden ingedeeld onder postonderverdeling 9031 80 39 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie die voortvloeit uit verordening nr. 1810/2004, of onder postonderverdeling 9031 80 38 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie die voortvloeit uit verordening nr. 1719/2005, naargelang van de datum waarop zij zijn ingevoerd.


(1)  PB C 226 van 30.07.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gyulai Törvényszék (Hongarije) op 13 januari 2012 — HERMES Hitel és Faktor Zrt./Nemzeti Földalapkezelő Szervezet

(Zaak C-16/12)

2012/C 126/06

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Gyulai Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HERMES Hitel és Faktor Zrt.

Verwerende partij: Nemzeti Földalapkezelő Szervezet

Prejudiciële vragen

1)

Dienen de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen, als fundamentele beginselen van het Unierecht, aldus te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een staat regels vaststelt tot wijziging van de inhoud van een door de staat in zijn hoedanigheid van eigenaar gesloten overeenkomst ten nadele van de medecontractant van de staat, door het voorwerp van de overeenkomst als onoverdraagbaar te kwalificeren en de medecontractant aldus te beletten de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is de nationale rechter, op grond van het beginsel van loyale samenwerking als neergelegd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en uitgewerkt in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, gehouden om het nationale voorschrift waaruit de onoverdraagbaarheid voortvloeit buiten toepassing te laten en het voorwerp van de overeenkomst, tegen de nationale regel in, als overdraagbaar te beschouwen?


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 24 januari 2012 — Körös-vidéki Környezetvédelmi és Vízügyi Igazgatóság/Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

(Zaak C-33/12)

2012/C 126/07

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Körös-vidéki Környezetvédelmi és Vízügyi Igazgatóság

Verwerende partij: Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

Prejudiciële vraag

Zijn dijken die als blijvend grasland worden gebruikt, oppervlakten cultuurgrond in de zin van artikel 143 ter, lid 4, van verordening (EG) nr. 1782/2003 [van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001] (1), ook al worden zij niet in de eerste plaats voor landbouwdoeleinden gebruikt, maar voor waterbouwkundige doeleinden en ter voorkoming van overstromingen?


(1)  PB L 270, blz. 1.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nyíregyházi Törvényszék (Hongarije) op 26 januari 2012 — Felső-Tisza-vidéki Környezetvédelmi és Vízügyi Igazgatóság/Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

(Zaak C-38/12)

2012/C 126/08

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Nyíregyházi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Felső-Tisza-vidéki Környezetvédelmi és Vízügyi Igazgatóság

Verwerende partij: Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 143 ter, leden 4 en 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad (1) aldus worden uitgelegd dat het voor de campagne van 2008 zelfs dan zijkanten (bermen) van dijken en schuine bermen ter voorkoming van overstromingen uitsluit van de regeling inzake een enkele areaalbetaling uit het Europees Landbouwgarantiefonds, indien de hierop gelegen weilanden op 30 juni 2003 en later door het regelmatig maaien en beweiden ervan in goede staat zijn gehouden, en zij oppervlakten zijn die geschikt zijn voor landbouw?

2)

Moet artikel 143 ter, leden 4 en 5, van verordening nr. 1782/2003 aldus worden uitgelegd dat het op bijkomstige wijze gebruikte oppervlakten cultuurgrond uitsluit van oppervlaktesteun?


(1)  Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 8 februari 2012 — A. Schlecker, handelend onder de naam „Firma Anton Schlecker”, andere partij: M.J. Boedeker

(Zaak C-64/12)

2012/C 126/09

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: A. Schlecker, handelend onder de naam „Firma Anton Schlecker”

Andere partij: M.J. Boedeker

Prejudiciële vragen

1)

Dient het bepaalde in artikel 6, lid 2, EVO (1) aldus te worden uitgelegd, dat indien een werknemer de arbeid ter uitvoering van de overeenkomst niet alleen gewoonlijk maar ook langdurig en zonder onderbreking verricht in hetzelfde land, in alle gevallen het recht dient te worden toegepast van dat land, ook al wijzen alle overige omstandigheden op een nauwe verbondenheid van de arbeidsovereenkomst met een ander land?

2)

Is voor een bevestigend antwoord op vraag 1) vereist dat de werkgever en de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, althans bij de aanvang van de arbeid, hebben beoogd, althans zich ervan bewust zijn geweest dat de de arbeid langdurig en zonder onderbreking in hetzelfde land zouden worden verricht?


(1)  Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 8 februari 2012 — Leidseplein Beheer BV e.a., andere partijen: Red Bull GmbH e.a.

(Zaak C-65/12)

2012/C 126/10

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers:

 

Leidseplein Beheer BV

 

H.J.M. de Vries

Verweersters:

 

Red Bull GmBH

 

Red Bull Nederland BV

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5, lid 2, van […] richtlijn [nr. 89/104/EEG] (1) aldus worden uitgelegd dat van een geldige reden in de zin van die bepaling ook sprake kan zijn indien het teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende merk reeds te goeder trouw door de desbetreffende derde(n) werd gebruikt voordat dat merk werd gedeponeerd?


(1)  Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia (Roemenië) op 14 februari 2012 — SC Mora IPR SRL/Direcția Generală a Finanțelor Publice Sibiu en Direcția Județeană pentru Accize și Operațiuni Vamale Sibiu

(Zaak C-79/12)

2012/C 126/11

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Alba Iulia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Mora IPR SRL

Verwerende partijen: Direcția Generală a Finanțelor Publice Sibiu en Direcția Județeană pentru Accize și Operațiuni Vamale Sibiu

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 211 van richtlijn 2006/112/EG (1) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de invoering van een aanvullende voorwaarde (zoals het in een bepaalde periode verkrijgen van een certificaat van uitstel van betaling onder de bij decreet van de minister van Economische zaken en Financiën vastgestelde voorwaarden) naast de voorwaarde dat de belastingplichtigen die toestemming hebben gekregen om de over de invoer verschuldigde btw niet aan de douaneautoriteiten te betalen, die btw in de btw-aangifte vermelden?

2)

Moeten de artikelen 26, lid 2, 28, 30 en 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan herhaalde ingrepen door de wetgever zoals die bedoeld in de punten 1 en 2, van voorlopig wetbesluit nr. 22 van 28 maart 2007, of in punt 69 van voorlopig wetsbesluit nr. 106 van 4 oktober 2007, waarbij de bepalingen van artikel 157, lid 4, van het Belastingwetboek aldus zijn gewijzigd dat slechts aan bepaalde btw-plichtigen (die de invoer na 15 april 2007 hebben verricht of worden geacht te hebben verricht en een certificaat van uitstel van betaling hebben gekregen) onder al degenen die zich in dezelfde situatie bevinden (omdat zij in het bezit zijn van in de periode vóór de toetreding tijdelijk ingevoerde goederen), toestemming wordt gegeven om de btw niet aan de douane te betalen?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București (Roemenië) op 14 februari 2012 — Asociația ACCEPT/Consiliul Național pentru Combaterea Discriminării

(Zaak C-81/12)

2012/C 126/12

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel București

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asociația ACCEPT

Verwerende partij: Consiliul Național Pentru Combaterea Discriminării

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) van toepassing is een geval waarin een aandeelhouder van een voetbalclub, die zich voordoet en in de massamedia en in de samenleving wordt gezien als de voornaamste leider („baas”) van die voetbalclub, in de massamedia de volgende uitlatingen doet:

„Zelfs al zou ik [voetbalclub] Steaua anders moeten opheffen, zou ik geen homoseksueel in het team opnemen. Geruchten zijn geruchten, maar om nu zoiets te schrijven indien het niet waar is en het bovendien op de voorpagina te zetten. Misschien is het niet waar dat hij (wij preciseren: de Bulgaarse voetballer X) homoseksueel is. En als hij het daarentegen wel is? Ik sprak met een van mijn ooms, die in God noch de duivel geloofde, ik zei hem: „Laten we aannemen dat God niet bestaat. En als hij wel bestaat? Wat heb je te verliezen met communie? Zou het niet goed zijn om naar het paradijs te gaan?” Hij gaf mij gelijk. Eén maand voor zijn overlijden is hij ter communie gegaan. Moge God hem vergeven. Er is geen plaats voor een gay in mijn familie en Steaua is mijn familie. In plaats van met een gay is het beter om met een junior te spelen, voor mij is dat geen discriminatie. Niemand kan mij verplichten om met iemand te werken. Zoals zij rechten hebben, heb ik ook het recht om te werken met wie ik wil”.

„Zelfs al zou ik Steaua anders moeten opheffen, zou ik geen homoseksueel in het team opnemen. Misschien is het niet waar dat hij homoseksueel is, maar als hij het daarentegen wel is? Er is geen plaats van een gay in mijn familie en Steaua is mijn familie. In plaats van een gay op het veld te hebben, is het beter om met een junior te spelen. Voor mij is dat geen discriminatie. Niemand kan mij verplichten om met iemand te werken. Zoals zij rechten hebben, heb ik ook het recht om te werken met wie ik wil. Ook al zou God mij in een droom zeggen dat X voor 100 % geen homoseksueel is, zou ik hem niet nemen! In de kranten is te vaak geschreven dat hij homoseksueel is. Zelfs indien ȚSKA mij hem gratis zou geven, zou ik hem niet nemen! Hij zou de grootste ruziezoeker en de grootste dronkelap mogen zijn. maar als hij homoseksueel is, wil ik over hem niet meer over horen spreken!”

2)

In hoeverre kunnen bovenstaande uitlatingen, wat de verwerende S.C. Fotbal Club Steaua București S.A. betreft, worden aangemerkt als „feiten […] die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden” in de zin van artikel 10, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep?

3)

In hoeverre is er sprake van „probatio diabolica” indien in het geding de bewijslast wordt omgekeerd overeenkomstig artikel 10, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en van de verwerende S.C. Fotbal Club Steaua București S.A. wordt verlangd dat zij bewijst dat het beginsel van gelijke behandeling niet werd geschonden, en in het bijzonder dat de seksuele geaardheid geen rol speelt bij de aanstelling?

4)

Is het feit dat in gevallen van discriminatie de bij overtredingen toepasselijke sanctie van een geldboete overeenkomstig artikel 13, lid 1, van regeringsbesluit nr. 2/2001 betreffende de rechtsregeling inzake overtredingen niet kan worden opgelegd na het verstrijken van de verjaringstermijn van zes maanden vanaf de datum waarop het feit zich heeft voorgedaan, in strijd met artikel 17 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, nu sancties in gevallen van discriminatie doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn?


(1)  PB L 303, blz. 16.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 17 februari 2012 — Strafzaak tegen Minh Khoa Vo

(Zaak C-83/12)

2012/C 126/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Minh Khoa Vo

Andere partij: Der Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 21 en 34 van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode — VC) (1), die de afgifte en nietigverklaring van een eenvormig visum regelen, in die zin worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die het binnensmokkelen van vreemdelingen ook strafbaar stelt in die gevallen waarin de binnengesmokkelde personen weliswaar over een visum beschikken, doch dit op onrechtmatige wijze hebben verkregen door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat bedrieglijke informatie te verstrekken over het werkelijke doel van hun reis?


(1)  PB L 243, blz. 1.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Roermond (Nederland) op 20 februari 2012 — Strafzaak tegen Jibril Jaoo

(Zaak C-88/12)

2012/C 126/14

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Roermond

Partij in het hoofdgeding

Jibril Jaoo

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 in strijd met het verbod op grenscontroles respectievelijk op aan grenscontroles gelijk te stellen controles als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Schengengrenscode? (1)

2)

Zo ja, komt een beroep hierop ook toe aan niet-EU burgers danwel personen die geen verblijfstitel in een lidstaat van de EU hebben?


(1)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/7


Beroep ingesteld op 21 februari 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-90/12)

2012/C 126/15

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Simonsson en M. Owsiany-Hornung, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door niet de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de artikelen 5 en 6 van verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (1), althans de Commissie niet van dergelijke maatregelen in kennis te stellen, de krachtens deze verordening op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 5 van verordening nr. 847/2004 verplicht de lidstaten om ervoor te zorgen dat „de verkeersrechten op niet-discriminerende wijze onder de daarvoor in aanmerking komende luchtvaartmaatschappijen van de [Unie] worden verdeeld volgens een transparante procedure”. Daarnaast zijn de lidstaten krachtens artikel 6 verplicht om de Commissie onverwijld in kennis te stellen van de voor de doelstellingen van artikel 5 toegepaste procedure. De Commissie maakt deze procedures bekend in het Publicatieblad. Om uitvoering te geven aan de procedure als bedoeld in genoemde bepaling moest de voor verkeer verantwoordelijke minister een verordening vaststellen. Deze verordening is nog steeds niet vastgesteld op het tijdstip waarop het onderhavige beroep is ingesteld, althans de Poolse autoriteiten hebben de Commissie daarvan niet in kennis gesteld. In die omstandigheden is de Commissie van mening dat de uitvoering van de in artikel 5 van verordening nr. 847/2004 bedoelde procedure en de daarmee samenhangende kennisgeving aan de Commissie krachtens artikel 6 van die verordening niet mogelijk is, omdat passende voorschriften in het Poolse recht ontbreken.


(1)  PB L 157, blz. 7.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/8


Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2012 door Louis Vuitton Malletier tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 december 2011 in zaak T-237/10, Louis Vuitton Malletier/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Friis Group International ApS

(Zaak C-97/12 P)

2012/C 126/16

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Louis Vuitton Malletier (vertegenwoordigers: P. Roncaglia, G. Lazzeretti, M. Boletto, E. Gavuzzi, avvocati)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Friis Group International ApS

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen, voor zover daarbij het door rekwirante ingestelde beroep tegen de bestreden beslissing werd verworpen, en bijgevolg de beslissing van de eerste kamer van beroep te vernietigen voor zover daarbij het gemeenschaps(beeld)merk nr. 3693116 nietig werd verklaard voor „optische toestellen en instrumenten, waaronder brillen, zonnebrillen en brillenkokers” van klasse 9, „juwelenkistjes van edele metalen, hun legeringen of hiermee bedekt” van klasse 14 en „reistassen, reisnecessaires (lederwaren), reiskoffers en koffers, kledingtassen voor op reis, beautycases, rugzakken, schoudertassen, handtassen, attachékoffers, aktetassen en boekentassen van leder, zakjes, portefeuilles, beurzen, sleuteletuis, kaarthouders” van klasse 18;

het BHIM te verwijzen in de kosten die Louis Vuitton Malletier S.A. heeft gemaakt gedurende deze procedures;

Friis Group International ApS te verwijzen in de kosten die Louis Vuitton Malletier S.A. heeft gemaakt gedurende deze procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening strekt ertoe aan te tonen dat het Gerecht artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (1) heeft geschonden door te oordelen dat de in deze bepaling vastgestelde absolute weigeringsgrond van toepassing is op gemeenschaps(beeld)merk nr. 3693116 (de zogenaamde „S-sluiting”) voor alle waren waarop het betrekking heeft in de klassen 9, 14 en 18, behalve voor „juwelen, waaronder ringen, sleutelhangers, gespen en oorbellen, manchetknopen, armbanden, snuisterijen, broches, halskettingen, dasspelden, sieraden, medaillons; uurwerken en tijdmeetinstrumenten en -apparaten, waaronder horloges, horlogedoosjes, wekkers; notenkrakers van edele metalen, hun legeringen of hiermee bedekt, kandelaars van edele metalen, hun legeringen of hiermee bedekt” van klasse 14 en „leder en kunstleder” en „paraplu’s” van klasse 18.

In de eerste plaats voert rekwirante aan dat het Gerecht (althans voor de meerderheid van de waren waarop het bestreden merk betrekking heeft) ten onrechte de rechtspraak inzake driedimensionale vormmerken op de onderhavige zaak heeft toegepast en bijgevolg ten onrechte heeft vereist dat de „S-sluiting” op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is opdat rechtens genoegzaam sprake zou zijn van onderscheidend vermogen, hetgeen hoger ligt dan de algemene drempel (dit is het „minimaal onderscheidend vermogen”).

De rechtspraak toont duidelijk aan dat met het oog op toepassing van de oorspronkelijk enkel voor driedimensionale vormmerken bedoelde drempel inzake het „significant afwijken” het betrokken teken ondubbelzinnig betrekking moet hebben op de betrokken waren, dit wil zeggen dat een dergelijk teken moet bestaan uit, en door de consument moet worden opgevat als, een getrouwe weergave van de gehele waar of van één van de hoofdbestanddelen ervan, dat onmiddellijk als dusdanig herkenbaar is.

Het Gerecht heeft daarentegen geoordeeld dat elk teken dat de vorm van een deel van een waar weergeeft aan de voor driedimensionale vormmerken vastgestelde beginselen is onderworpen, tenzij het absoluut onmogelijk is een dergelijk teken begripsmatig op te vatten als een onderdeel van de waar dat het aanduidt. Bijgevolg heeft het Gerecht zich ertoe beperkt vast te stellen of het bestreden merk in theorie kon worden gebruikt als sluitmechanisme voor waren van de klassen 9, 14 en 18, in plaats van de vraag te stellen of dit merk door het publiek kon worden opgevat als een wezenlijk onderdeel van de waren die het aanduidt.

In de tweede plaats voert rekwirante aan dat het Gerecht de geldigheid van het bestreden merk met betrekking tot die waren waarvan het had vastgesteld dat zij een sluitmechanisme konden bevatten, onjuist heeft beoordeeld door de regels inzake bewijslast te schenden en de bewijzen onjuist op te vatten.

Het Gerecht heeft inzonderheid het aan gemeenschapsmerken toegekende vermoeden van geldigheid onvoldoende geëerbiedigd door te vereisen dat rekwirante „concrete en gefundeerde gegevens verstrekte om aan te tonen dat het aangevraagde merk intrinsiek onderscheidend vermogen bezat” en door aldus de bewijslast inzake de ongeldigheid van het bestreden merk van Friis weg te nemen.

Om alle bovengenoemde redenen verzoekt rekwirante het Hof het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarbij gedeeltelijk werd bevestigd de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 24 februari 2010 in zaak R 1590/2008-1, waarbij het bestreden merk nietig werd verklaard voor de waren van de klassen 9, 14 en 18.


(1)  PB L 11, blz. 1.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 24 februari 2012 — Wim J. J. Slot/3 H Camping-Center Heinsberg GmbH

(Zaak C-98/12)

2012/C 126/17

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wim J. J. Slot

Verwerende partij: 3 H Camping-Center Heinsberg GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is er sprake van een door consumenten gesloten overeenkomst in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening (1) wanneer een ondernemer, door de wijze waarop hij zijn website heeft ingericht, zijn activiteit op een andere lidstaat heeft gericht en een consument die zijn woonplaats in deze lidstaat heeft, naar aanleiding van de informatie op de website van de ondernemer naar de zetel van diens onderneming gaat en de contractpartijen op die plaats de overeenkomst ondertekenen,

of

is het voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening in het onderhavige geval vereist dat de overeenkomst wordt gesloten door middel van technieken voor verkoop op afstand?

2)

Indien artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening aldus moet worden uitgelegd dat in casu de overeenkomst in beginsel door middel van technieken voor de verkoop op afstand moet worden gesloten:

Is de rechter van de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, als bedoeld in artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening juncto artikel 16, lid 2, van deze verordening, bevoegd wanneer de contractpartijen door middel van technieken voor de verkoop op afstand een voorovereenkomst aangaan waaruit de sluiting van de definitieve overeenkomst later rechtstreeks voortvloeit?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/9


Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-127/12)

2012/C 126/18

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door verschillen in fiscale behandeling van schenkingen en successies in te voeren tussen in Spanje ingezeten en niet in Spanje ingezeten rechtverkrijgenden en begunstigden; tussen in Spanje ingezeten en niet in Spanje ingezeten erflaters, en tussen schenkingen van en soortgelijke beschikkingen over in Spanje en buiten Spanje gelegen onroerende goederen, de krachtens de artikelen 21 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de artikelen 28 en 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

In Spanje is het successie- en schenkingsrecht een rijksbelasting waarvoor Ley 29/87 van 18 december 1987 en het bij Real Decreto 1629/1991 van 8 november 1991 goedgekeurde reglement de basisregeling vormen. De heffing en de opbrengst van de belasting zijn overgedragen aan de autonome gebieden, hoewel de nationale regeling van toepassing is in de hierbij bepaalde gevallen, voornamelijk in de gevallen waarin er geen persoonlijk of reëel aanknopingspunt bestaat met een autonoom gebied.

2)

In alle autonome gebieden die hun regelgevende bevoegdheid inzake het successie- en schenkingsrecht hebben uitgeoefend is de belastingdruk aanzienlijk lager dan de door de nationale wetgeving opgelegde belastingdruk, wat leidt tot een verschil in fiscale behandeling van schenkingen en successies tussen in Spanje ingezeten en niet in Spanje ingezeten rechtverkrijgenden en begunstigden; tussen in Spanje ingezeten en niet in Spanje ingezeten erflaters, en tussen schenkingen van en soortgelijke beschikkingen over in Spanje en buiten Spanje gelegen onroerende goederen.

3)

De betrokken nationale regeling schendt de artikelen 21 VWEU en 63 VWEU en de artikelen 28 EER en 40 EER.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/10


Beroep ingesteld op 9 maart 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-135/12)

2012/C 126/19

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Z. Maluskova en D. Milanowska, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 36 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 31 december 2010 verstreken.


(1)  PB L 312, blz. 44.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/10


Beschikking van de president van het Hof van 14 februari 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Sezione Terza — Italië) — Enipower SpA (C-328/10), ENI SpA (C-329/10), Edison Trading SpA (C-330/10), E.On Produzione SpA (C-331/10), Edipower SpA (C-332/10), E.On Energy Trading SpA (C-333/10)/Autorità per l’energia elettrica e il gás (C-328/10 tot en met C-333/10), Cassa Conguaglio per il Settore Elettrico (C-329/10) in aanwezigheid van: Terna Rete Elettrica Nazionale SpA (C-328/10, C-329/10, C-331/10 en C-332/10), Ministero dello Sviluppo Economico (C-328/10 en C-329/10), Gestore dei Servizi Elettrici SpA (C-331/10)

(Gevoegde zaken C-328/10 tot en met C-333/10) (1)

2012/C 126/20

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaken gelast.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


Gerecht

28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/11


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Comité de défense de la viticulture charentaise/Commissie

(Zaak T-192/07) (1)

(Mededinging - Beschikking houdende afwijzing van klacht - Ontbreken van gemeenschapsbelang - Strekking van klacht - Bevoegdheid van verrichter van handeling - Motiveringsplicht)

2012/C 126/21

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Comité de défense de la viticulture charentaise (Sainte-Sévère, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C.-E. Gudin, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en V. Bottka, nadien V. Bottka en L. Malferrari, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking SG-Greffe (2007) D/202076 van de Commissie van 3 april 2007 houdende afwijzing van de klacht in zaak COMP/38863/B2-MODEF betreffende inbreuken op het EG-Verdrag

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Comité de défense de la viticulture charentaise wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/11


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Cadila Healthcare/BHIM — Novartis (ZYDUS)

(Zaak T-288/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ZYDUS - Ouder gemeenschapswoordmerk ZIMBUS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2012/C 126/22

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cadila Healthcare Ltd (Ahmedabad, India) (vertegenwoordigers: S. Bailey, F. Potin en A. Juaristi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 7 mei 2008 (zaak R 1092/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Novartis AG en Cadila Healthcare Ltd

Dictum

1)

Het verzoek om afdoening zonder beslissing wordt afgewezen.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

Cadila Healthcare Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/12


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Mustang/BHIM — Decathlon (Golvende lijn)

(Zaak T-379/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat golvende lijn weergeeft - Ouder nationaal en internationaal beeldmerk dat witte golvende lijn tegen zwarte achtergrond weergeeft - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2012/C 126/23

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mustang — Bekleidungswerke GmbH & Co. KG (Künzelsau, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Klett en K. Weimer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Decathlon SA (Villeneuve d’Ascq, Frankrijk) (vertegenwoordiger: P. Demoly, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 8 juli 2008 (zaak R 859/2007-4) inzake een oppositieprocedure tussen Decathlon SA en Mustang — Bekleidungswerke GmbH & Co. KG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mustang — Bekleidungswerke GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/12


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Ellinika Nafpigeia/Commissie

(Zaak T-391/08) (1)

(Staatssteun - Scheepsbouw - Steun door Griekse autoriteiten aan scheepswerf verleend - Beschikking waarbij staatssteun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Misbruik van steun)

2012/C 126/24

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Ellinika Nafpigeia AE (Skaramanga, Griekenland) (vertegenwoordigers: I. Drosos, K. Loukopoulos, A. Chiotellis, C. Panagoulea, P. Tzioumas, A. Balla, V. Voutsakis en X. Gkousta, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Urraca Caviedes en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 1, lid 2, de artikelen 2, 3, 5, en 6, artikel 8, lid 2, en de artikelen 9, 11 tot en met 16, 18 en 19 van beschikking 2009/610/EG van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende de maatregelen C 16/04 (ex NN 29/04, CP 71/02 en CP 133/05) die door Griekenland ten behoeve van Hellenic Shipyards ten uitvoer zijn gelegd (PB 2009, L 225, blz. 104)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ellinika Nafpigeia AE wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/13


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Coverpla/BHIM — Heinz-Glas (Flacon)

(Zaak T-450/08) (1)

(Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat flacon afbeeldt - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Bekendmaking van ouder model - Niet nieuw - Artikelen 5 en 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002)

2012/C 126/25

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Coverpla (Nice, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P.Greffe en M. Chaminade, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Heinz-Glas GmbH (Piesau, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Pütz-Poulalion, advocaat)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 7 juli 2008 (zaak R 1411/2007-3) inzake een procedure tot nietigverklaring van een gemeenschapsmodel tussen Heinz-Glas GmbH en Coverpla

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Coverpla wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/13


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2012 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-236/09) (1)

(Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbestedingsprocedure - Externe dienstverlening voor de ontwikkeling en ondersteuning van en onderzoek naar informatiesystemen - Afwijzing van offertes van inschrijver - Motiveringsplicht - Gelijke behandeling - Doorzichtigheid - Kennelijk onjuiste beoordeling - Niet-contractuele aansprakelijkheid)

2012/C 126/26

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Bambara, vervolgens E. Manhaeve, gemachtigden, bijgestaan door P. Wytinck en B. Hoorelbeke, advocaten)

Voorwerp

Ten eerste, nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 27 maart 2009 tot afwijzing van de twee offertes die verzoekster had ingediend voor, respectievelijk, perceel nr. 1, met het opschrift „ontwikkelingsdeskundigheid ter plaatse (intra muros)”, en perceel nr. 2, met het opschrift „ontwikkelingsprojecten op afstand (extra muros)”, in het kader van aanbestedingsprocedure RTD-R4-2007-001, betreffende externe dienstverlening voor de ontwikkeling en ondersteuning van en onderzoek naar informatiesystemen voor de Commissie (PB 2007, S 238), alsook van de besluiten om die percelen te gunnen aan andere inschrijvers en, ten tweede, een beroep tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 193 van 15.8.2009.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/14


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Ella Valley Vineyards/BHIM — HFP (ELLA VALLEY VINEYARDS)

(Zaak T-32/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ELLA VALLEY VINEYARDS - Ouder nationaal en gemeenschapsmerk ELLE - Relatieve weigeringsgrond - Gevaar voor associatie - Verband tussen tekens - Bekendheid - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 126/27

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ella Valley Vineyards (Adulam) Ltd (Jeruzalem, Israël) (vertegenwoordigers: C. de Haas en O. Vanner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Hachette Filipacchi Presse (HFP) (Levallois-Perret, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Moyou Joly, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 november 2009 (zaak R 1293/2008-1) inzake een oppositieprocedure tussen Hachette Filipacchi Presse (HFP) en Ella Valley Vineyards (Adulam) Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 11 november 2009 (zaak R 1293/2008-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt, naast zijn eigen kosten, verwezen in de kosten van Ella Valley Vineyards (Adulam) Ltd.

3)

Hachette Filipacchi Presse (HFP) zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/14


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Colas/BHIM — García-Teresa Gárate en Bouffard Vicente (BASE-SEAL)

(Zaak T-172/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BASE-SEAL - Oudere nationale ruitvormige beeldmerken - Oudere nationale en internationale beeldmerken COLAS - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 126/28

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Colas (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Logeais, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Rosario García-Teresa Gárate en Carmen Bouffard Vicente (Barcelona, Spanje)

Voorwerp

Beroep tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 4 februari 2010 (zaak R 450/2009-4) inzake een oppositieprocedure tussen enerzijds Colas en anderzijds Rosario García-Teresa Gárate en Carmen Bouffard Vicente

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 4 februari 2010 (zaak R 450/2009-4) wordt vernietigd voor de andere waren dan de voor wetenschappelijke doeleinden, voor de fotografie en de land-, bos- en tuinbouw gebruikte chemische producten, de meststoffen en de chemische bewaarstoffen voor de in die beslissing bedoelde voedingsmiddelen.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/15


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — Cortés del Valle López/BHIM (¡Que buenu ye! HIJOPUTA)

(Zaak T-417/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ¡Que buenu ye! HIJOPUTA - Absolute weigeringsgrond - Merk dat in strijd is met openbare orde of goede zeden - Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 126/29

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Federico Cortés del Valle López (Maliaño, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Calderón Chavero en T. Villate Consonni, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 18 juni 2010 (zaak R 175/2010-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk ¡Que buenu ye! HIJOPUTA als gemeenschapsmerk.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Federico Cortés del Valle López wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/15


Arrest van het Gerecht van 20 maart 2012 — Kurrer e.a./Commissie

(Gevoegde zaken T-441/10 P tot en met T 443/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Indeling in rang - Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving - Artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij Statuut - Beginsel van gelijke behandeling)

2012/C 126/30

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Christian Kurrer (Watermaal-Bosvoorde, België) (zaak T-441/10 P), Salvatore Magazzu (Brussel, België) (zaak T-442/10 P) en Stefano Sotgia (Dublin, Ierland) (zaak T-443/10 P) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: J. Currall, gemachtigde) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Drie hogere voorzieningen tegen de arresten van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 8 juli 2010, Magazzu/Commissie (F-126/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), Sotgia/Commissie (F-130/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) en Kurrer/Commissie (F-139/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die arresten

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Kurrer, Magazzu en Sotgia zullen hun eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 328 van 4.12.2010.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/15


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2012 — EyeSense/BHIM — Osypka Medical (ISENSE)

(Zaak T-207/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ISENSE - Ouder national woordmerk EyeSense - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 126/31

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: EyeSense AG (Basel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: N. Aicher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Manea, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Osypka Medical GmbH (Berlijn, Duitsland)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 4 februari 2011 (zaak R 1098/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen EyeSense AG en Osypka Medical GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EyeSense AG wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 194 van 2.7.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/16


Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2012 — Abdulrahim/Raad en Commissie

(Zaak T-127/09) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, Al-Qa’ida-netwerk en Taliban - Verordening (EG) nr. 881/2002 - Schrapping van betrokkene van lijst van bedoelde personen en entiteiten - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Causaal verband - Geen)

2012/C 126/32

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Abdulbasit Abdulrahim (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Jones, barrister, en M. Arani, solicitor, vervolgens E. Grieves, barrister, en H. Miller, solicitor)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan en R. Szostak, gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Paasivirta en G. Valero Jordana, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PB L 139, blz. 9), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie van 22 december 2008 tot 103e wijziging van verordening nr. 881/2002 (PB L 345, blz. 60), of van laatstgenoemde verordening, en ten tweede, een vordering tot vergoeding van de schade die door deze handelingen zou zijn veroorzaakt.

Dictum

1)

Op de vordering tot nietigverklaring behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die Abdulbasit Abdulrahim tot en met 18 januari 2011 in het kader van de vordering tot nietigverklaring zijn opgekomen, en moet de bedragen die ter zake van de rechtsbijstand zijn voorgeschoten, aan de kas van het Gerecht vergoeden.

4)

Abdulbasit Abdulrahim wordt verwezen in zijn eigen kosten, in die van de Raad van de Europese Unie en in de kosten die de Commissie na 18 januari 2011 in het kader van de vordering tot nietigverklaring zijn opgekomen, alsook in de kosten die deze twee instellingen in het kader van de vordering tot schadevergoeding zijn opgekomen.


(1)  PB C 167 van 18.7.2009.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/16


Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2012 — Schneider España de Informática/Commissie

(Zaak T-153/10) (1)

(Douane-unie - Invoer van in Turkije geassembleerde kleurentelevisies - Navordering van invoerrechten - Verzoek om niet-boeking achteraf en kwijtschelding van rechten - Artikel 220, lid 2, sub b, en artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 - Afwijzend besluit van Commissie - Nietigverklaring door nationale rechter van besluiten van nationale autoriteiten tot boeking achteraf van rechten - Afdoening zonder beslissing)

2012/C 126/33

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Schneider España de Informática, SA (Torrejón de Ardoz, Spanje) (vertegenwoordigers: P. De Baere en P. Muñiz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en L. Bouyon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking COM(2010) 22 def. van de Commissie van 18 januari 2010 houdende vaststelling in een bijzonder geval dat boeking achteraf van de invoerrechten gerechtvaardigd was, en kwijtschelding van die rechten niet gerechtvaardigd was (dossier REM 02/08)

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 148 van 5.6.2010.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/17


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2012 — Octapharma Pharmazeutika/EMA

(Zaak T-573/10) (1)

(Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Wijzigingen van plasmabasisdossier (DPP) - Vergoedingen verschuldigd aan EMA - Bezwarende handeling - Louter bevestigende handeling - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2012/C 126/34

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Octapharma Pharmazeutika Produktionsgesellschaft mbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: I. Brinker, T. Holzmüller, advocaten, en J. Schwarze, hoogleraar)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: V. Salvatore, gemachtigde, H.-G. Kamann en P. Gey, advocaat)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van de brief van 21 oktober 2010 (EMA/643425/2010) waarbij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) zou hebben geweigerd verzoekster een bedrag van 180 700 EUR terug te betaling, te weten het verschil tussen enerzijds het bedrag dat verzoekster aan EMA heeft betaald als vergoeding voor het onderzoek van de wijzigingen van de voorwaarden van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik, en anderzijds het bedrag zij haar inziens verschuldigd was

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Octapharma Pharmazeutika Produktionsgesellschaft mbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 19.2.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/17


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2012 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-126/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Vergoeding van ziektekosten - Bezwarend besluit - Stilzwijgende weigering - Motiveringsplicht - Hogere voorziening deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk)

2012/C 126/35

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Curall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 14 december 2010; Marcuccio/Commissie (F-1/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

De incidentele hogere voorziening wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

3)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en de kosten die de Europese Commissie in het kader van de hogere voorziening heeft gemaakt.

4)

Elke partij zal haar eigen kosten van de incidentele hogere voorziening dragen.


(1)  PB C 120 van 16.4.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/18


Beschikking van het Gerecht van 27 februari 2012 — MIP Metro/BHIM — Jacinto (My Little Bear)

(Zaak T-183/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Verval van ouder nationaal merk - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing)

2012/C 126/36

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Manuel Jacinto, Lda (S.Paio de Oleiros, Portugal)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 januari 2011 (zaak R 494/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Manuel Jacinto, Lda en MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/18


Beroep ingesteld op 28 september 2011 — Hamas/Raad

(Zaak T-531/11)

2012/C 126/37

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Hamas (vertegenwoordiger: L. Glock, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2011/430/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme nietig verklaren, voor zover dit besluit betrekking heeft op Hamas (daaronder begrepen Hamas-Izz-al-Din-al-Quassem);

uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 610/2010 en (EU) nr. 83/2011 nietig verklaren, voor zover deze uitvoeringsverordening betrekking heeft op Hamas (daaronder begrepen Hamas-Izz-al-Din-al-Quassem);

de Raad verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij acht middelen aan.

1)

Schending van artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB (1), welke bepaling betrekking heeft op het nemen van een beslissing door een bevoegde instantie, voor zover deze instantie:

een rechterlijke instantie moet zijn en geen bestuurlijke instantie mag zijn;

zich op het beginsel van loyale samenwerking moet kunnen beroepen;

niet de regering van de Verenigde Staten mag zijn, gelet op de bijzondere regels die gelden voor de plaatsing op een lijst in de Verenigde Staten;

geen instantie mag zijn die de procedurele rechten van de betrokken personen niet eerbiedigt.

Verzoekster voert bovendien aan dat de Raad geen enkel gegeven aandraagt waaruit blijkt dat de betrokken nationale beslissingen in casu op ernstige bewijzen of aanwijzingen zijn gebaseerd.

2)

Onjuiste opvatting over het bestaan van de feiten, aangezien de Raad de door hem autonoom ingeroepen feiten niet heeft bewezen. Verzoekster voert aan dat de vage uiteenzettingen in het verzoekschrift van de Raad de onjuiste opvatting over het bestaan van de feiten bevestigen.

3)

Verzoekster is ten onrechte als terroristische organisatie beschouwd, aangezien de door de Raad voorgestelde kwalificatie niet in overeenstemming is met de in gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB neergelegde criteria. Verzoekster betoogt dat de door de Raad gehanteerde criteria blijk geven van een onjuiste uitlegging van het begrip „terrorisme”, die onverenigbaar is met het geldende internationale recht.

4)

De evolutie van de situatie in de tijd is onvoldoende in aanmerking genomen, aangezien de Raad de plaatsing op de lijst niet daadwerkelijk heeft bezien overeenkomstig artikel 1, lid 6, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB.

5)

Schending van het beginsel van niet-inmenging.

6)

Niet-nakoming van de motiveringsplicht aangezien in de aan verzoekster gestuurde motivering de jegens verzoekster aangenomen ernstige en aannemelijke bewijzen en aanwijzingen niet nader zijn aangegeven.

7)

Schending van de rechten van de verdediging en van het recht op effectieve rechterlijke bescherming. Volgens verzoekster zijn deze beginselen geschonden:

tijdens de nationale fase van de procedure, ofschoon de Raad daarop toezicht diende uit te oefenen, en

tijdens de Europese fase omdat de Raad verzoekster onvoldoende gegevens heeft verstrekt.

8)

Schending van het eigendomsrecht, aangezien een onrechtmatige maatregel van bevriezing van tegoeden niet als een gerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht kan worden beschouwd.


(1)  Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344, blz. 93).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/19


Beroep ingesteld op 31 januari 2012 — Uspaskich/Europees Parlement

(Zaak T-84/12)

2012/C 126/38

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Uspaskich (Kėdainiai, Republiek Litouwen), (vertegenwoordiger: Aivaro Raišutis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

besluit nr. P7_TA(2011)0541 van het Europees Parlement van 1 december 2011 over het verzoek om verdediging van de immuniteit van Viktor Uspaskich nietig te verklaren;

gevolg te geven aan verzoekers verzoek van 11 april 2011 tot heroverweging van het verzoek van de hoogste openbare aanklager om de immuniteit op te heffen;

verzoekers immuniteit te verdedigen;

verzoeker een schadevergoeding toe te kennen van 10 000 EUR;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van het recht op heroverweging van een eerder besluit wanneer nieuwe feiten die aanleiding geven tot een vermoeden van fumus persecutionis aan het licht zijn gekomen.

2)

Tweede middel: schending van het recht op een onpartijdige beoordeling van het verzoek, aangezien dezelfde persoon als rapporteur is aangesteld in de tweede zaak betreffende verdediging van de immuniteit.

3)

Derde middel: schending van de rechten van de verdediging en van het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

4)

Vierde middel: schending van artikel 9, lid 1, sub a, van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. Het Europees Parlement heeft het bestreden besluit op een onjuiste rechtsgrondslag gebaseerd en artikel 9, lid 1, sub a, van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie geschonden, aangezien het is uitgegaan van een kennelijk onjuiste uitlegging van artikel 62, leden 1 en 2, van de Litouwse Grondwet.

5)

Vijfde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van fumus persecutionis. Volgens verzoeker heeft het Europees Parlement een onjuiste beoordeling gemaakt wat betreft het dwingende karakter van zijn vorige besluiten inzake immuniteit en wat betreft het fumus-beginsel, en geweigerd verzoekers argumenten aangaande fumus persecutionis — op grond waarvan hij diende erkend te worden als slachtoffer van politieke vervolging — in overweging te nemen.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/19


Beroep ingesteld op 17 februari 2012 — Repsol YPF/BHIM — Ajuntament de Roses ®

(Zaak T-89/12)

2012/C 126/39

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Repsol YPF (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. B. Devaureix, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij voor de kamer van beroep: Ajuntament de Roses [Roses (Girona), Spanje]

Conclusies

het beroep samen met alle relevante documenten en kopieën ontvankelijk verklaren;

het aangeboden bewijs toelaten;

het bewijs aanvaarden en de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 december 2011 vernietigen en ontoepasselijk verklaren, en, bijgevolg, de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 7 440 407„R” toestaan voor waren van klasse 25 waarvoor inschrijving oorspronkelijk is aangevraagd, en die in klasse 35 waarvoor inschrijving is geweigerd;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „R” voor waren en diensten van klassen 25, 35 en 41 (aanvraagnr. 7440407).

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Ajuntament de Roses

Oppositiemerk of -teken: Spaans beeldmerk nr. 2593913 voor waren en diensten van klassen 6, 9, 16, 25 en 35.

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor sommige waren en diensten waartegen zij was ingesteld in klassen 25 en 35 en afwijzing van de aanvraag voor deze goederen

Beslissing van de kamer van beroep: niet-ontvankelijkverklaring van beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 aangezien er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken is.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/20


Beroep ingesteld op 23 februari 2012 — Flying Holding e.a./Commissie

(Zaak T-91/12)

2012/C 126/40

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Flying Holding NV (Antwerpen-Wilrijk, België); Flying Group Lux SA (Luxemburg, Luxemburg); en Flying Service NV (Antwerpen-Deurne, België) (vertegenwoordigers: C. Doutrelepont en V. Chapoulaud, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

de besluiten van de Europese Commissie van 15 december 2011 en 17 januari 2012 nietig te verklaren;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij het onderhavige beroep vorderen de verzoekende partijen nietigverklaring van de besluiten waarbij de Commissie heeft afgewezen hun aanvraag om deel te nemen aan een niet-openbare aanbestedingsprocedure voor het verlenen van personenvervoersdiensten door de lucht zonder dienstregeling en het charteren van taxivliegtuigen. (1)

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: ontbreken van of ontoereikende motivering, aangezien de Commissie in het kader van haar tweede besluit, van 17 januari 2012, de gegevens die verzoeksters na haar besluit van 15 december 2011 hadden medegedeeld, niet heeft onderzocht of daarop evenmin heeft geantwoord.

2)

Tweede middel: schending van het recht van verweer, aangezien de Commissie zich heeft gebaseerd op inlichtingen die zij bij de Luxemburgse autoriteiten heeft ingewonnen zonder dat deze aan verzoeksters zijn medegedeeld voordat het besluit van 15 december 2011 werd vastgesteld.

3)

Derde middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de Commissie bij haar eerste besluit documenten in aanmerking heeft genomen zonder verzoeksters naar hun standpunt te vragen en bij haar tweede besluit het eerste heeft bevestigd zonder te antwoorden op de nieuwe gegevens die verzoeksters intussen hadden overgelegd.

4)

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien de Commissie niet de maatregel heeft genomen die voor verzoeksters het minst beperkend was. Zij heeft verzoeksters namelijk verboden deel te nemen aan de niet-openbare procedure voor de gunning van een raamovereenkomst op grond dat de verstrekte gegevens over de Luxemburgse vennootschap Flying Group niet met de werkelijkheid overeenstemden, onjuist en onvolledig waren, hoewel de relevante gegevens die rechtstreeks verband hielden met het voorwerp van de opdracht tijdig waren verstrekt.

5)

Vijfde middel: schending van artikel 89 van het Financieel Reglement (2) en van artikel 135 van de uitvoeringsverordening van het Financieel Reglement (3), aangezien de Europese Commissie van verzoeksters had geëist dat zij haar inlichtingen over hun Luxemburgse vennootschap zouden verstrekken die geen rechtstreeks verband hielden met het voorwerp van de opdracht, die enkel betrekking heeft op luchtvervoer vanaf Brussel.


(1)  PB 2011/S 192-312059.

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(3)  Verordening (EG, Euratom), nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/21


Beroep ingesteld op 23 februari 2012 — Gas/BHIM — Grotto (GAS)

(Zaak T-92/12)

2012/C 126/41

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: André Pierre Gas (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordiger: L. Levy, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grotto SpA (Chiuppano, Italië)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 november 2011 in zaak R 600/2009-1 in haar geheel vernietigen en de zaak terugwijzen naar het BHIM om opnieuw te worden beoordeeld in het licht van de te nemen beslissing;

de houder van het bestreden gemeenschapsmerk veroordelen tot betaling van alle toekomstige kosten van deze procedure en tot terugbetaling aan verzoeker van de door hem tot op heden gemaakte kosten voor het beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „GAS” voor waren van de klassen 9, 18 en 25 — gemeenschapsmerk nr. 882548

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekende partij

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de voor de vordering tot nietigverklaring aangevoerde motivering is enerzijds gebaseerd op de toepassing van artikel 53, lid 1, sub a en sub c; artikel 8, lid 1, sub b; artikel 53, lid 2; en artikel 8, lid 1, van verordening nr. 207/2009 en anderzijds op de Franse beeldmerken nr. 1594704 en nr. 1627459 „-GAS- BIJOUX” en „BIJOUX -GAS-” voor waren van de klassen 14 en 25

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Aangevoerde middelen:

 

Schending van artikel 56, lid 3, van verordening nr. 40/94 (artikel 57, lid 3, nieuw) en van regel 22, leden 3 en 4, van verordening nr. 2868/95; schending van artikel 15, leden 1 en 2, van verordening nr. 40/94 en van artikel L714, lid 5, sub b, van de Franse Code de la propriété intellectuelle (Frans wetboek intellectuele eigendom); schending van artikel 73 van verordening nr. 40/94 (artikel 75 nieuw) doordat de kamer van beroep op verschillende punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten heeft gemaakt met betrekking tot het bewijs van het gebruik van het oudere merk in klasse 25.

 

Onjuiste toepassing van artikel 52, lid 1, sub a, en artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 en schending van artikel 53 van verordening nr. 40/94 en van de bepalingen van het Franse recht, artikel 2262 van de Code Civil (burgerlijk wetboek) en artikel L714, lid 3, van de Franse Code de la propriété intellectuelle (Frans wetboek intellectuele eigendom) doordat de kamer van beroep het gevaar voor verwarring onjuist heeft beoordeeld.

 

Schending van artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 doordat de kamer van beroep haar onderzoek niet mocht beperken tot enkel het oudere recht dat voortvloeide uit merk nr. 1594704, nadat zij had beslist de bevoegdheden van de nietigheidsafdeling uit te oefenen, en evenmin de zaak mocht terugwijzen naar de nietigheidsafdeling om te beslissen over de andere aangevoerde rechten die reeds waren onderzocht.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/21


Beroep ingesteld op 23 februari 2012 — Gas/BHIM — Grotto (BLUE JEANS GAS)

(Zaak T-93/12)

2012/C 126/42

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: André Pierre Gas (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordiger: L. Levy, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grotto SpA (Chiuppano, Italië)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 december 2011 in zaak R 620/2009-1 in haar geheel vernietigen en de zaak terugwijzen naar het BHIM om opnieuw te worden beoordeeld in het licht van de te nemen beslissing;

de houder van het bestreden gemeenschapsmerk veroordelen tot betaling van alle toekomstige kosten van deze procedure en tot terugbetaling aan verzoeker van de door hem tot op heden gemaakte kosten voor het beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: beeldmerk dat de woordelementen „BLUE JEANS GAS” bevat voor waren van de klassen 3, 9, 14 en 25 — gemeenschapsmerk nr. 305050

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekende partij

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de voor de vordering tot nietigverklaring aangevoerde motivering is enerzijds gebaseerd op de toepassing van artikel 53, lid 1, sub a en sub c; artikel 8, lid 1, sub b; artikel 53, lid 2; en artikel 8, lid 1, van verordening nr. 207/2009 en anderzijds op de Franse beeldmerken nr. 1594704 en nr. 1627459 „-GAS- BIJOUX” en „BIJOUX -GAS-” voor waren van de klassen 14 en 25

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling, gedeeltelijke nietigverklaring van het gemeenschapsmerk en afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Aangevoerde middelen:

 

Schending van artikel 56, lid 3, van verordening nr. 40/94 (artikel 57, lid 3, nieuw) en van regel 22, leden 3 en 4, van verordening nr. 2868/95; schending van artikel 15, leden 1 en 2, van verordening nr. 40/94 en van artikel L714, lid 5, sub b, van de Franse Code de la propriété intellectuelle (Frans wetboek intellectuele eigendom); schending van artikel 73 van verordening nr. 40/94 (artikel 75 nieuw) doordat de kamer van beroep op verschillende punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten heeft gemaakt met betrekking tot het bewijs van het gebruik van het oudere merk in klasse 25.

 

Onjuiste toepassing van artikel 52, lid 1, sub a, en artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 en schending van artikel 53 van verordening nr. 40/94 en van de bepalingen van het Franse recht, artikel 2262 van de Code Civil (burgerlijk wetboek) en artikel L714, lid 3, van de Franse Code de la propriété intellectuelle (Frans wetboek intellectuele eigendom) doordat de kamer van beroep het gevaar voor verwarring onjuist heeft beoordeeld.

 

Schending van artikel 74 van verordening nr. 40/94 doordat de kamer van beroep ultra petita heeft beslist door een uitspraak te doen over de vergelijking van de waren van klasse 14, waarop het bij haar aanhangig gemaakte beroep geen betrekking had.

 

Schending van artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 doordat de kamer van beroep haar onderzoek niet mocht beperken tot enkel het oudere recht dat voortvloeide uit merk nr. 1594704, nadat zij had beslist de bevoegdheden van de nietigheidsafdeling uit te oefenen, en evenmin de zaak mocht terugwijzen naar de nietigheidsafdeling om te beslissen over de andere aangevoerde rechten die reeds waren onderzocht.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/22


Hogere voorziening ingesteld op 28 februari 2012 door Willem Stols tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2011 in zaak F-51/08 RENV, Stols/Raad

(Zaak T-95/12 P)

2012/C 126/43

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Willem Stols (Halsteren, Nederland) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

de hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 13 december 2011 in zaak F-51/08 RENV te vernietigen;

de door haar in eerste aanleg ingediende vorderingen toe te wijzen;

de Raad te verwijzen in de kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij de volgende middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan het feit dat het GVA bij het onderzoek van het eerste middel, ontleend aan schending van artikel 45, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en een kennelijke beoordelingsfout, het recht van de Unie heeft geschonden:

door een criterium te gebruiken dat niet is voorzien in artikel 45, lid 1, van het Statuut (ad punten 46 en 47 van het bestreden arrest);

door zijn arrest ontoereikend te motiveren en door de in artikel 5 van het Statuut voorziene indeling in twee functiegroepen ter discussie te stellen (ad punten 52 tot en met 54 van het bestreden arrest) en

door in zijn motivering een materiële onjuistheid op te nemen en door het in artikel 45, lid 1, van het Statuut opgenomen taalcriterium onjuist te lezen (ad punten 50 en 51 van het bestreden arrest).

2)

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het GVA bij het onderzoek van het tweede middel, ontleend aan schending van artikel 59, lid 1, van het Statuut en van het non-discriminatiebeginsel, een vaststelling heeft gedaan die noodzakelijkerwijs rechtens onjuist is, aangezien het het tweede middel heeft afgewezen omdat het eerste middel niet was aangetoond, terwijl het met zijn oordeel dat het eerste middel niet was aangetoond op verschillende punten van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan (ad punten 59 en 60 van het bestreden arrest).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/23


Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Spanje/Commissie

(Zaak T-109/12)

2012/C 126/44

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2011) 9992 van de Commissie van 22 december 2011 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende bijstand voor de volgende projecten: „Maatregelen in het kader van de ontwikkeling van de tweede fase van het masterplan voor het beheer van vast stedelijk afval in de autonome regio Extremadura” (CCI nr. 2000.ES.16.C.PE.020); afvoerkanalen: „Middenstroomgebied Getafe en benedenstroomgebied van de Arroyo Culebro (stroomgebied van de Taag-waterzuivering)” (CCI nr. 2002.ES.16.C.PE.002); „Hergebruik van gezuiverd water voor de irrigatie van groenzones in Santa Cruz de Tenerife” (CCI nr. 2003.ES.16.C.PE.003), en „Technische bijstand voor het onderzoeken en opzetten van het project voor de uitbreiding en watervoorziening van de Mancomunidad de Algodor” (CCI nr. 2002.ES.16.C.PE.040);

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan:

1)

Eerste middel: schending van artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1386/2002 van de Commissie van 29 juli 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen en de procedure inzake financiële correcties betreffende uit het Cohesiefonds toegekende bijstand (1), doordat meer dan drie maanden zijn verstreken tussen de hoorzitting en de vaststelling van de beschikking;

2)

Tweede middel: schending van artikel H van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (2), doordat de daarin vastgestelde procedure wordt toegepast zonder dat de nodige controles zijn verricht;

3)

Derde middel: schending van artikel H van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds, gelet op het ontbreken van vaststellingen die de afsluitingsverklaringen voor de uitgevoerde projecten ter discussie stellen;

4)

Vierde middel: schending van artikel H van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds, nu geen onregelmatigheden zijn geconstateerd;

5)

Vijfde middel: schending van het vertrouwensbeginsel wat project CCI nr. 2000.ES.16.C.PE.020 betreft, aangezien de Commissie voor dat project gebruik heeft gemaakt van criteria uit een document (de aan de lidstaten tijdens de vergadering van het Coördinatiecomité voor de fondsen op 28 november 2007 voorgelegde Richtsnoeren voor financiële correcties bij overheidsopdrachten) dat pas openbaar werd gemaakt 29 maanden nadat de Spaanse autoriteiten de documenten met betrekking tot het saldo hadden overgelegd.


(1)  PB L 201, blz. 5.

(2)  PB L 130, blz. 1, gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1264/1999 van de Raad van 21 juni 1999 (PB L 161, blz. 57).


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/23


Beroep ingesteld op 27 februari 2012 — Iranian Offshore Engineering & Construction/Raad

(Zaak T-110/12)

2012/C 126/45

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Iranian Offshore Engineering & Construction Co. (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: J. Viñals Camallona, L. Barriola Urruticoechea en J. Iriarte Ángel, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

artikel 1 van besluit 2011/783/GBVB van de Raad nietig te verklaren voor zover dit op haar betrekking heeft en haar uit de bijlage bij dit besluit te verwijderen;

artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1245/2011 van de Raad nietig te verklaren voor zover dit op haar betrekking heeft en haar uit de bijlage bij deze verordening te verwijderen;

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Onderhavige procedure is gericht tegen besluit 2011/783/GBVB van de Raad van 1 december 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, alsmede tegen uitvoeringsverordening (EU) nr. 1245/2011 van de Raad van 1 december 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, voor zover de hierbij vastgestelde maatregelen onder meer gelden voor verzoekster.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: niet-naleving van de verplichting om handelingen met redenen te omkleden, aangezien de bestreden normen onjuist zijn gemotiveerd en de motivering ervan ten aanzien van verzoekster ongegrond is

2)

Tweede middel: schending van het recht op daadwerkelijke rechterlijke bescherming, wat de motivering van handelingen betreft, aangezien het motiveringsvereiste niet is nageleefd

3)

Derde middel: schending van het eigendomsrecht, omdat dit zonder werkelijke rechtvaardiging is beperkt

4)

Vierde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien verzoekster op dezelfde wijze is behandeld als ondernemingen die werkelijk bij de nuclaire proliferatie in Iran betrokken zijn, waardoor zij ten onrechte in een zwakkere concurrentiepositie wordt geplaatst ten opzichte van de andere met haar op de verschillende markten concurrerende binnen- en buitenlandse ondernemingen

5)

Vijfde middel: misbruik van bevoegdheid, aangezien er objectieve, nauwkeurige en overeenstemmende aanwijzingen zijn dat met de bevriezing van de tegoeden andere dan door de Raad aangevoerde doeleinden zijn nagestreefd


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/24


Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Spanje/Commissie

(Zaak T-111/12)

2012/C 126/46

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2011) 9990 van de Commissie van 22 december 2011 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende bijstand voor de volgende projecten: „Afvalbeheer in de autonome regio Extremadura — 2001” (CCI nr. 2001.ES.16.C.PE.043); „Waterzuivering en watervoorziening in het stroomgebied van de Duero — 2001” (CCI nr. 2000.ES.16.C.PE.070); „Afvalbeheer in de autonome regio Valencia — 2011 — Groep II” (CCI nr. 2001.ES.16.C.PE.026), en „Reiniging en zuivering van het water in de Bierzo Bajo” (CCI nr. 2000.ES.16.C.PE.036);

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker middelen aan, die in wezen identiek zijn aan die in zaak T-109/12, Spanje/Commissie.

Verzoeker stelt in het bijzonder dat de Commissie geen toereikende motivering heeft gegeven voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel op grond van artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds, nu zij slechts heeft verwezen naar het aan de lidstaten tijdens de vergadering van het Coördinatiecomité voor de fondsen op 28 november 2007 voorgelegde document met de Richtsnoeren voor financiële correcties bij overheidsopdrachten, ofschoon dat document geen analyse bevat van de redenen voor het vaststellen van de daarin genoemde forfaitaire correctiepercentages.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/25


Beroep ingesteld op 12 maart 2012 — Tioxide Europe e.a./Raad

(Zaak T-116/12)

2012/C 126/47

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Tioxide Europe Ltd (Billingham, Verenigd Koninkrijk), Tioxide Europe Srl (Scarlino, Italië), Tioxide Europe SL (Huelva, Spanje), en Huntsman (Holdings) Netherlands BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: D. Arts, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1344/2011 van de Raad van 19 december 2011 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw-, visserij- en industrieproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1255/96 (PB L 349, blz.1), voor zover daarbij het invoerrecht wordt geschorst dat wordt geheven op titaandioxide met de kristalstructuur van rutiel, bevattende: 90 of meer gewichtspercenten titaandioxide, niet meer dan 4 gewichtspercenten aluminiumhydroxide, niet meer dan 6 gewichtspercenten siliciumdioxide, van GN-code 3206 11 00;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van het beroep voeren verzoeksters drie middelen aan:

1)

Eerste middel: ontoereikende motivering

De Raad heeft de schorsing van het invoerrecht met betrekking tot de betrokken producten ontoereikend gemotiveerd;

2)

Tweede middel: kennelijk onjuiste beoordeling

Verordening nr. 1344/2011 schendt de artikelen 31 VWEU en 32 VWEU, doordat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door zich te baseren op een onwettig voorstel van de Commissie, zonder verder onderzoek van de relevante feiten;

3)

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

De Raad heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden, doordat hij bij de bestreden verordening rechten heeft geschorst, in plaats van te kiezen voor de minst belastende maatregel waarover hij beschikte, te weten een tariefcontingent, aangezien in de Unie „identieke, gelijkwaardige of vervangende producten” werden vervaardigd.


Gerecht voor ambtenarenzaken

28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/26


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 8 februari 2012 — Bouillez e.a./Raad

(Zaak F-11/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2010 - Weigering van bevordering - Vergelijking van verdiensten van ambtenaren van functiegroep AST aan de hand van hun loopbaanontwikkeling - Verplichting voor instelling om onwettige uitvoeringsbepaling van Statuut buiten toepassing te laten)

2012/C 126/48

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Vincent Bouillez e.a. (Overijse, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en J. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoekers in het kader van de bevorderingsronde 2010 niet tot de hogere rang te bevorderen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen en verzoekers’ kosten.


(1)  PB C 139 van 07.05.11, blz. 30.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/26


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 8 februari 2012 — AY/Raad

(Zaak F-23/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2010 - Vergelijking van verdiensten - Verzuim om rekening te houden met bijscholing en certificering - Rechtsdwaling)

2012/C 126/49

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: AY (Bousval, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk vertegenwoordigd door É. Boigelot en S. Woog, vervolgens door É. Boigelot, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en J. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2010 naar de rang AST 9 zijn bevorderd en vergoeding van de geleden immateriële schade

Dictum

1)

Het besluit waarbij de Raad van de Europese Unie heeft geweigerd om AY in het kader van de bevorderingsronde 2010 naar de rang AST 9 te bevorderen wordt nietig verklaard.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de subsidiair door AY ingediende vorderingen.

3)

De overige vorderingen van het beroep van AY worden afgewezen.

4)

De Raad van de Europese Unie zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 226 van 30.07.11, blz. 31.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/27


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 29 februari 2012 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-3/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Ongeval - Verzoek om document in ongevaldossier op te nemen - Afwijzing - Geen bezwarend besluit - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2012/C 126/50

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek van de verzoekende partij van 15 maart 2010 en vergoeding van de geleden schade

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio zal alle kosten dragen.

3)

Marcuccio wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht.


(1)  PB C 113 van 9.4.2011, blz. 22.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/27


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 maart 2012 — BI/Cedefop

(Zaak F-31/11) (1)

(Openbare dienst - Beroepstermijn - Taal van afwijzing van klacht)

2012/C 126/51

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BI (Evosmos, Griekenland) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (vertegenwoordigers: M. Fuchs, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de directrice van Cedefop om verzoekers aanstelling te beëindigen en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

BI zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 186 van 25.06.11, blz. 33.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/27


Beroep ingesteld op 10 oktober 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-102/11)

2012/C 126/52

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit waarbij de Commissie heeft geweigerd om verzoeker voor de jaren 2005 tot en met 2010 de reiskosten te betalen van zijn plaats van tewerkstelling naar zijn plaats van herkomst

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het in welke vorm dan ook genomen besluit van de verwerende partij tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen die verzoeker heeft opgenomen in zijn verzoek van 13 augustus 2010;

voor zover nodig, nietigverklaring van de nota van 22 december 2010, ref. PMO.1/NS/AV D(2010)986451;

nietigverklaring van het in welke vorm dan ook genomen besluit van de Commissie tot afwijzing van de vordering die verzoeker heeft opgenomen in zijn klacht van 25 februari 2011;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/28


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 februari 2012 — Zur Oven-Krockhaus/Commissie

(Zaak F-47/11) (1)

2012/C 126/53

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft na een minnelijke regeling de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 252 van 27.08.11, blz. 56.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/28


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 januari 2012 — Kedzierski/Commissie

(Zaak F-53/11) (1)

2012/C 126/54

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 186 van 25.6.2011, blz. 37.


28.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/28


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 2 februari 2012 — Makaronidis/Commissie

(Zaak F-96/11) (1)

2012/C 126/55

Procestaal: Grieks

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  Geen kennisgeving in het PB.