ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.065.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 65

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
3 maart 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2012/C 065/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 58 van 25.2.2012

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2012/C 065/02

Zaak C-411/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2011 door Zdeněk Altner tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 juli 2011 in zaak T-190/11, Altner/Commissie

2

2012/C 065/03

Zaak C-534/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 20 oktober 2011 — Mehmet Arslan/Policie ČR, Krajské ředitelství policie Ústeckého kraje, odbor cizinecké policie

2

2012/C 065/04

Zaak C-552/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Mönchengladbach (Duitsland) op 2 november 2011 — Gisbert Thöne/MF Global UK Ltd en Frank Kucksdorf

2

2012/C 065/05

Zaak C-606/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-Tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 28 november 2011 — Grattan plc/The Commissioners for her Majesty’s Revenue and Customs

3

2012/C 065/06

Zaak C-607/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 28 november 2011 — ITV Broadcasting Limited e.a./TV Catch Up Limited

3

2012/C 065/07

Zaak C-612/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano (Italië) op 30 november 2011 — Strafzaak tegen Vincenzo Veneruso

4

2012/C 065/08

Zaak C-615/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 november 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 29 september 2011 in zaak T-442/07, Ryanair Ltd/Europese Commissie, ondersteund door Air One SpA

4

2012/C 065/09

Zaak C-627/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 6 december 2011 — S.C. AUGUSTUS S.R.L. Iași/Agenția de Plăți pentru Dezvoltare Rurală și Pescuit

5

2012/C 065/10

Zaak C-638/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2011 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 27 september 2011 in zaak T-199/04, Gul Ahmed/Raad van de Europese Unie, ondersteund door de Europese Commissie

5

2012/C 065/11

Zaak C-646/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2011 door 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID), tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer, uitgebreid) van 27 september 2011 in zaak T-30/03 RENV: 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID)/Europese Commissie

6

2012/C 065/12

Zaak C-648/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 19 december 2011 — MA, BT, DA/Secretary of State for the Home Department

6

2012/C 065/13

Zaak C-653/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 19 december 2011 — Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs/Paul Newey t/a Ocean Finance

6

2012/C 065/14

Zaak C-655/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2011 door Seven for all mankind LLC tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 oktober 2011 in zaak T-176/10, Seven SpA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

7

2012/C 065/15

Zaak C-680/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Verenigd Koninkrijk) op 22 december 2011 — Anita Chieza/Secretary of State for Work and Pensions

8

2012/C 065/16

Zaak C-682/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2011 door GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 oktober 2011 in zaak T-149/11, GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

8

2012/C 065/17

Zaak C-7/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Republiek Letland) op 4 januari 2012 — Nadežda Riežniece/Latvijas Republikas Zemkopības ministrija en Lauku atbalsta dienests

9

2012/C 065/18

Zaak C-10/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2012 door Transnational Company Kazchrome AO en ENRC Marketing AG tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011 in zaak T-192/08, Transnational Company Kazchrome AO en ENRC Marketing AG/Raad van de Europese Unie

9

2012/C 065/19

Zaak C-13/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 januari 2012 door Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011 in zaak T-190/08, Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF)/Raad van de Europese Unie

10

2012/C 065/20

Zaak C-25/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 januari 2012 door Gino Trevisanato tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 december 2011 in zaak T-510/11, Gino Trevisanato/Europese Commissie

10

 

Gerecht

2012/C 065/21

Zaak T-260/08: Arrest van het Gerecht van 24 januari 2012 — Indo Internacional/BHIM — Visual (VISUAL MAP) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VISUAL MAP — Ouder nationaal woordmerk VISUAL — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

12

2012/C 065/22

Zaak T-71/10: Arrest van het Gerecht van 19 januari 2012 — Xeda International en Pace International/Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof difenylamine — Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Intrekking van toelating van gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten — Beroep tot nietigverklaring — Procesbevoegdheid — Ontvankelijkheid — Evenredigheid — Artikel 6, lid 1, van richtlijn 91/414 — Rechten van verdediging — Artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1095/2007)

12

2012/C 065/23

Zaak T-332/10: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2012 — Viaguara/BHIM — Pfizer (VIAGUARA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VIAGUARA — Ouder gemeenschapswoordmerk VIAGRA — Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)

12

2012/C 065/24

Zaak T-593/10: Arrest van het Gerecht van 24 januari 2012 — El Corte Inglés/BHIM — Ruan (B) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk B — Ouder gemeenschapsbeeldmerk B — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

13

2012/C 065/25

Zaak T-103/11: Arrest van het Gerecht van 19 januari 2012 — Shang/BHIM (justing) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk justing — Ouder nationaal beeldmerk JUSTING — Aanspraak op anciënniteit van ouder nationaal merk — Geen gelijke tekens — Artikel 34 van verordening (EG) nr. 207/2009)

13

2012/C 065/26

Zaak T-636/11: Beroep ingesteld op 5 december 2011 — Hostel drap/BHIM — Aznar textil (MY drap)

13

2012/C 065/27

Zaak T-644/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2011 door Eugène Emile Kimman tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2011 in zaak F-74/10, Kimman/Commissie

14

2012/C 065/28

Zaak T-645/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2011 door Michael Heath tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2011 in zaak F-121/10, Heath/ECB

14

2012/C 065/29

Zaak T-660/11: Beroep ingesteld op 30 december 2011 — Polytetra/BHIM — EI du Pont de Nemours (POLYTETRAFLON)

15

2012/C 065/30

Zaak T-663/11: Beroep ingesteld op 27 december 2011 — Spa Monopole/BHIM — Royal Mediterranea (THAI SPA)

16

2012/C 065/31

Zaak T-664/11: Beroep ingesteld op 27 december 2011 — Spa Monopole/BHIM — Royal Mediterranea (THAI SPA)

16

2012/C 065/32

Zaak T-669/11: Beroep ingesteld op 27 december 2011 — Spirlea en Spirlea/Commissie

17

2012/C 065/33

Zaak T-671/11: Beroep ingesteld op 22 december 2011 — IPK International/Commissie

18

2012/C 065/34

Zaak T-673/11: Beroep ingesteld op 29 december 2011 — Sigla/BHIM (VIPS CLUB)

18

2012/C 065/35

Zaak T-3/12: Beroep ingesteld op 3 januari 2012 — Kreyenberg/BHIM — Commissie (MEMBER OF €e euro experts)

18

2012/C 065/36

Zaak T-5/12: Beroep ingesteld op 4 januari 2012 — BSH Bosch und Siemens Hausgeräte/BHIM (Wash & Coffee)

19

2012/C 065/37

Zaak T-14/12: Beroep ingesteld op 10 januari 2012 — Kazino Parnithas/Commissie

19

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2012/C 065/38

Zaak F-125/11: Beroep ingesteld op 28 november 2011 — ZZ/Commissie

21

2012/C 065/39

Zaak F-127/11: Beroep ingesteld op 29 november 2011 — ZZ/Commissie

21

2012/C 065/40

Zaak F-128/11: Beroep ingesteld op 2 december 2011 — ZZ/EIB

21

2012/C 065/41

Zaak F-130/11: Beroep ingesteld op 2 december 2011 — ZZ e.a./Commissie

22

2012/C 065/42

Zaak F-131/11: Beroep ingesteld op 2 december 2011 — ZZ/Commissie

23

2012/C 065/43

Zaak F-132/11: Beroep ingesteld op 5 december 2011 — ZZ/Commissie

23

2012/C 065/44

Zaak F-134/11: Beroep ingesteld op 15 december 2011 — ZZ en ZZ/Commissie

23

2012/C 065/45

Zaak F-135/11: Beroep ingesteld op 16 december 2011 — ZZ/EMA

24

2012/C 065/46

Zaak F-136/11: Beroep ingesteld op 19 december 2011 — ZZ/Commissie

24

2012/C 065/47

Zaak F-138/11: Beroep ingesteld op 22 december 2011 — ZZ/Commissie

24

2012/C 065/48

Zaak F-139/11: Beroep ingesteld op 22 december 2011 — ZZ/Commissie

25

2012/C 065/49

Zaak F-140/11: Beroep ingesteld op 22 december 2011 — ZZ/Commissie

25

2012/C 065/50

Zaak F-141/11: Beroep ingesteld op 23 december 2011 — ZZ/Commissie

25

2012/C 065/51

Zaak F-142/11: Beroep ingesteld op 27 december 2011 — ZZ/Raad

26

2012/C 065/52

Zaak F-143/11: Beroep ingesteld op 27 december 2011 — ZZ/Commissie

26

2012/C 065/53

Zaak F-144/11: Beroep ingesteld op 29 december 2011 — ZZ/Commissie

27

2012/C 065/54

Zaak F-3/12: Beroep ingesteld op 4 januari 2012 — ZZ/Commissie

27

2012/C 065/55

Zaak F-4/12: Beroep ingesteld op 4 januari 2012 — ZZ/Commissie

28

2012/C 065/56

Zaak F-8/12: Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — ZZ/AESA

28

2012/C 065/57

Zaak F-10/12: Beroep ingesteld op 23 januari 2012 — ZZ/Commissie

29

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/1


2012/C 65/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 58 van 25.2.2012

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 49 van 18.2.2012

PB C 39 van 11.2.2012

PB C 32 van 4.2.2012

PB C 25 van 28.1.2012

PB C 13 van 14.1.2012

PB C 6 van 7.1.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/2


Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2011 door Zdeněk Altner tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 juli 2011 in zaak T-190/11, Altner/Commissie

(Zaak C-411/11 P)

2012/C 65/02

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Rekwirant: Zdeněk Altner (vertegenwoordiger: J. Čapek, advokát)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 15 december 2011 heeft het Hof (Vijfde kamer) de hogere voorziening afgewezen en Zdeněk Altner in zijn eigen kosten verwezen.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 20 oktober 2011 — Mehmet Arslan/Policie ČR, Krajské ředitelství policie Ústeckého kraje, odbor cizinecké policie

(Zaak C-534/11)

2012/C 65/03

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mehmet Arslan

Verwerende partij: Policie ČR, Krajské ředitelství policie Ústeckého kraje, odbor cizinecké policie

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen in samenhang met punt 9 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat die richtlijn niet van toepassing is op een staatsburger van een derde land die om internationale bescherming heeft verzocht in de zin van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus?

2)

Zo ja, moet de bewaring van een vreemdeling met het oog op terugkeer worden beëindigd indien hij om internationale bescherming verzoekt in de zin van richtlijn 2005/85/EG en er geen andere redenen zijn om zijn bewaring te handhaven?


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Mönchengladbach (Duitsland) op 2 november 2011 — Gisbert Thöne/MF Global UK Ltd en Frank Kucksdorf

(Zaak C-552/11)

2012/C 65/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Mönchengladbach

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gisbert Thöne

Verwerende partijen: MF Global UK Ltd en Frank Kucksdorf

De zaak is bij beschikking van het Hof van 8 december 2011 in het register van het Hof doorgehaald.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-Tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 28 november 2011 — Grattan plc/The Commissioners for her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-606/11)

2012/C 65/05

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-Tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Grattan plc

Verwerende partij: The Commissioners for her Majesty’s Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

Indien het Hof van Justitie concludeert dat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag in de zaak Littlewoods Retail Limited/The Commissioners for her Majesty’s Revenue and Customs (zaak C-591/10) ontkennend luidt:

1)

Is het volgens het in het Unierecht neergelegde doeltreffendheidsbeginsel en/of gelijkwaardigheidsbeginsel vereist dat de genoegdoening voor in strijd met het Unierecht te veel betaalde btw de enige genoegdoening is voor zowel de terugbetaling van de te veel betaalde hoofdsommen als de gebruikswaarde van het te veel betaalde en/of de interest?;

2)

Houdt het feit dat, wanneer het nationaal recht voorziet in andere genoegdoeningen, de genoegdoening of genoegdoeningen niet is of zijn opgenomen in de wettelijke bepalingen inzake het indienen van primaire vorderingen tot terugbetaling en het instellen van beroep tegen bestuurlijke besluiten betreffende deze vorderingen, schending van het doeltreffendheidsbeginsel en/of het gelijkwaardigheidsbeginsel in?; en

3)

Doet zich schending van het doeltreffendheidsbeginsel en/of het gelijkwaardigheidsbeginsel voor, wanneer van de eiser wordt verlangd dat hij zijn primaire vordering tot terugbetaling en zijn aanspraak op enkelvoudige interest doet gelden in één procedure voor het Tax Tribunal, en het door het Unierecht vereiste evenwicht van de genoegdoening met betrekking tot de gebruikswaarde van het te veel betaalde en/of de interest in een andere procedure voor de High Court?


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 28 november 2011 — ITV Broadcasting Limited e.a./TV Catch Up Limited

(Zaak C-607/11)

2012/C 65/06

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: ITV Broadcasting Limited e.a.

Verwerende partij: TV Catch Up Limited

Prejudiciële vraag

Inzake de uitlegging van richtlijn 2001/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (InfoSoc-richtlijn):

1)

Is het in artikel 3, lid 1, van de richtlijn bedoelde recht om de „mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos” toe te staan of te verbieden ook van toepassing op een geval waarin:

i)

auteurs toestaan dat hun werken worden opgenomen in een televisie-uitzending die via zendmasten op de grond wordt uitgezonden, vrij te ontvangen is en bedoeld is om op het gehele grondgebied van een lidstaat, dan wel in een deel daarvan te worden ontvangen;

ii)

een derde (dat wil zeggen een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie) een dienst aanbiedt waarbij individuele abonnees die zich in het bedoelde ontvangstgebied van de uitzending bevinden en gerechtigd zijn om de uitzending thuis op een televisieontvanger te ontvangen, op de server van de derde kunnen inloggen en de inhoud van de uitzending door middel van een internetstream kunnen ontvangen?

Maakt het voor de beantwoording van deze vraag verschil of:

a)

de server van de derde voor elke abonnee slechts een „een-op-een”-verbinding toestaat, waarbij elke individuele abonnee zijn eigen internetverbinding met de server maakt en elk gegevenspakket dat door de server via het internet wordt verzonden aan slechts één individuele abonnee is gericht?

b)

de dienst van de derde wordt gefinancierd door middel van reclame die „pre-roll” (dat wil zeggen nadat de abonnee heeft ingelogd, maar voordat hij de inhoud van de uitzending begint te ontvangen) of „in-skin” (dat wil zeggen binnen het venster van de viewing-software waarin het ontvangen programma wordt getoond op het toestel waarmee de abonnee kijkt, maar buiten het beeld van het programma zelf) wordt getoond, maar de abonnee de oorspronkelijke reclameboodschappen uit de uitzending wel te zien krijgt op het punt waarop zij door de omroeporganisatie in het programma waren ingelast?

c)

de tussenkomende organisatie:

i)

een dienst aanbiedt die een alternatief vormt voor de dienst van de oorspronkelijke omroeporganisatie en dus met deze omroeporganisatie rechtstreeks wedijvert om kijkers; of

ii)

met de oorspronkelijke omroeporganisatie rechtstreeks wedijvert om reclame-inkomsten?


(1)  PB L 167, blz. 10.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano (Italië) op 30 november 2011 — Strafzaak tegen Vincenzo Veneruso

(Zaak C-612/11)

2012/C 65/07

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Vincenzo Veneruso

Prejudiciële vragen

Staan de artikelen 43 EG en 49 EG inzake de vrijheid van vestiging en dienstverrichting in de sector weddenschappen op sportevenementen al of niet een nationale regeling toe die een staatsmonopolie en een systeem van concessies en vergunningen instelt en binnen het kader van een vast aantal concessies voorziet in het volgende:

a)

een algemene tendens om houders van op een eerder tijdstip verleende concessies te beschermen volgens een procedure die op onrechtmatige wijze een deel van de marktdeelnemers uitsloot;

b)

bepalingen die feitelijk garanderen dat de handelsposities die zijn verworven op grond van een procedure die op onrechtmatige wijze een deel van de marktdeelnemers uitsloot (zoals het verbod voor nieuwe concessiehouders hun verkooppunten binnen een bepaalde afstand van reeds bestaande verkooppunten te openen) in stand blijven;

c)

bepalingen die de gevallen regelen waarin de concessie vervalt en hoge borgsommen verbeurd worden, waaronder het geval dat de concessiehouder direct of indirect grensoverschrijdende activiteiten met betrekking tot kansspelen verricht, die vergelijkbaar zijn met de activiteiten die het onderwerp zijn van de concessie?


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/4


Hogere voorziening ingesteld op 29 november 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 29 september 2011 in zaak T-442/07, Ryanair Ltd/Europese Commissie, ondersteund door Air One SpA

(Zaak C-615/11 P)

2012/C 65/08

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, D. Grespan, S. Noë, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Ryanair Ltd, Air One SpA

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 29 september 2011, Ryanair Ltd/Europese Commissie (T-442/07), aan de Commissie betekend op 30 september 2011, vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door geen beslissing te nemen betreffende de overplaatsing van 100 werknemers van Alitalia, waarop in de brief was gewezen;

het verzoek tot vaststelling van het verzuim van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om een beslissing te nemen betreffende de overplaatsing van 100 werknemers van Alitalia, waarover Ryanair Ltd in haar brief aan de Commissie van 16 juin 2006 had geklaagd, afwijzen;

Ryanair Ltd verwijzen in de kosten;

subsidiair,

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor herbeoordeling;

de beslissing over de kosten van eerste aanleg en van beroep aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster volgende middelen aan:

onjuiste uitlegging van de artikelen 10, lid 1, en 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1). Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uiteenzetting van de criteria op grond waarvan wordt bepaald of de Commissie over informatie of over een klacht betreffende beweerdelijk onrechtmatige steun beschikt;

juridisch onjuiste kwalificatie van de brief van Ryanair van 16 juni 2006. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie een klacht of informatie betreffende beweerdelijk onrechtmatige steun had ontvangen bij brief van 16 juni 2006. De Commissie is van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een onjuiste kwalificatie van deze brief.

onjuiste rechtsopvatting door bij de toetsing of op de Commissie een verplichting tot handelen in de zin van artikel 232 EG rustte, te verwijzen naar de voorwaarden van artikel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 659/1999.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 6 december 2011 — S.C. „AUGUSTUS” S.R.L. Iași/Agenția de Plăți pentru Dezvoltare Rurală și Pescuit

(Zaak C-627/11)

2012/C 65/09

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casație și Justiție

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: S.C. „AUGUSTUS” S.R.L. Iași

Verwerende partij: Agenția de Plăți pentru Dezvoltare Rurală și Pescuit

Prejudiciële vraag

Moeten de verordeningen nrs. 1260/1999 (1) en 1268/1999 (2) van de Raad van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat bij de uitoefening van de economische activiteit van de begunstigden van de SAPARD-fondsen die zijn verleend in de periode die voorafging aan de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie, de voor de toekenning van deze fondsen bepaalde voorwaarden in acht moeten worden genomen, overeenkomstig het beginsel van economische efficiëntie en van winstgevendheid voor de begunstigde, mede gelet op de aangevoerde specifieke context van plaatselijke natuurrampen?


(1)  Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PB L 161, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (PB L 161, blz. 87).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/5


Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2011 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 27 september 2011 in zaak T-199/04, Gul Ahmed/Raad van de Europese Unie, ondersteund door de Europese Commissie

(Zaak C-638/11 P)

2012/C 65/10

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, G. Berrisch, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Gul Ahmed Textile Mills Ltd, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant concludeert dat het het Hof behage:

het bestreden arrest (arrest van het Gerecht van 27 september 2011 in zaak T-199/04) te vernietigen voor zover het Gerecht daarin (i) verordening (EG) nr. 397/2004 (1) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan (bestreden verordening) nietig heeft verklaard, en (ii) de Raad heeft verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van verzoekster);

het derde onderdeel van het vijfde middel van het verzoekschrift af te wijzen;

de zaak voor het overige terug te verwijzen naar het Gerecht;

verzoekster te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening;

de beslissing over de kosten aan te houden tot de beslissing van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

De Raad betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de afschaffing van de eerdere antidumpingrechten op beddenlinnen uit Pakistan en de tenuitvoerlegging van een stelsel van algemene tariefpreferenties ten gunste van Pakistan begin 2002 dienden te worden aangemerkt als „andere factoren” in de zin van artikel 3, lid 7, van de basisverordening. Bijgevolg heeft het Gerecht ten onrechte vastgesteld dat de instellingen artikel 3, lid 7, van de basisverordening in casu hebben geschonden, aangezien zij de gestelde schadelijke gevolgen van deze factoren niet van elkaar hebben onderscheiden.


(1)  Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan (PB L 66, blz. 1).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/6


Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2011 door 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID), tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer, uitgebreid) van 27 september 2011 in zaak T-30/03 RENV: 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID)/Europese Commissie

(Zaak C-646/11 P)

2012/C 65/11

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID) (vertegenwoordigers: P. Torbøl, advokat, V. Edwards)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht in zijn geheel te vernietigen,

de zaak zelf af te doen,

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant vordert vernietiging van het bestreden arrest op de volgende gronden:

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in zijn uitlegging en toepassing van de rechtspraak betreffende de duur van een inleidende onderzoeksprocedure krachtens artikel 108, lid 3, VWEU.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in zijn uitlegging en toepassing van de rechtspraak over de betekenis van „ernstige moeilijkheden” en over de vaststelling of dergelijke moeilijkheden al dan niet bestaan.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door na te laten om te antwoorden op het middel van rekwirant betreffende de schending van het beginsel van behoorlijk bestuur; subsidiair heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de rechtspraak over het beginsel van behoorlijk bestuur onjuist uit te leggen en toe te passen.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 19 december 2011 — MA, BT, DA/Secretary of State for the Home Department

(Zaak C-648/11)

2012/C 65/12

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: MA, BT, DA

Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department

Interveniënte: Aire Centre

Prejudiciële vraag

Welke lidstaat is op basis van de tweede alinea van artikel 6 van verordening (EG) nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1) verantwoordelijk voor het behandelen van het asielverzoek, indien een niet-begeleide minderjarige asielzoeker in verschillende lidstaten asielaanvragen heeft ingediend en geen van zijn gezinsleden zich wettig in een andere lidstaat ophoudt?


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 19 december 2011 — Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs/Paul Newey t/a Ocean Finance

(Zaak C-653/11)

2012/C 65/13

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs

Verwerende partij: Paul Newey t/a Ocean Finance

Prejudiciële vragen

1)

Welk gewicht dient de nationale rechter, in een situatie als de onderhavige, bij de vaststelling wie met het oog op de heffing van btw geacht moet worden de dienst te hebben verricht, toe te kennen aan overeenkomsten? Inzonderheid, zijn de contractuele bepalingen doorslaggevend voor deze vaststelling?

2)

Indien de contractuele bepalingen niet doorslaggevend zijn, onder welke omstandigheden dient de nationale rechter dan, in een situatie als de onderhavige, aan deze bepalingen voorbij te gaan?

3)

Inzonderheid, in hoeverre is, in een situatie als de onderhavige, van belang of:

a)

de persoon die contractueel gezien de prestatie verricht, geheel wordt gecontroleerd door een andere persoon?

b)

een andere persoon dan de persoon die de overeenkomst sluit beschikt over de zakelijke deskundigheid, handelsbetrekkingen en ervaring?

c)

alle of de meeste doorslaggevende aspecten van de prestatie worden verricht door een andere persoon dan de persoon die de overeenkomst sluit?

d)

het commerciële risico van financiële verliezen of verlies van goede naam ten gevolge van de prestatie berust bij een andere persoon dan de persoon die de overeenkomsten sluit?

e)

de persoon die contractueel gezien de prestatie verricht, voor die prestatie noodzakelijke essentiële onderdelen uitbesteedt aan een persoon onder wiens controle de eerste persoon staat, en in de uitbestedingsvoorwaarden bepaalde commerciële aspecten ontbreken?

4)

Dient de nationale rechter in omstandigheden als de onderhavige voorbij te gaan aan de contractuele bepalingen?

5)

Bij een ontkennend antwoord op de vierde vraag, leiden afspraken zoals in casu aan de orde er dan toe dat in strijd met het door de Zesde richtlijn (1) beoogde doel, een belastingvoordeel wordt toegekend in de zin van punten 74 tot en met 86 van het arrest Halifax Plc e.a. (C-255/02)?

6)

Bij een bevestigend antwoord op de vijfde vraag, hoe dienen afspraken in een situatie als de onderhavige dan te worden geherdefinieerd?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/7


Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2011 door Seven for all mankind LLC tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 oktober 2011 in zaak T-176/10, Seven SpA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-655/11 P)

2012/C 65/14

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Seven for all mankind LLC (vertegenwoordiger: A. Gautier-Sauvagnac, avocat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 6 oktober 2011, ter kennis gebracht op 7 november 2011, te vernietigen (zaak T-176/10),

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 28 januari 2010, ter kennis gebracht op 15 februari 2010, te bevestigen (zaak R 1514/2008-2),

Seven Spa te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die Seven for all mankind zijn opgekomen in de onderhavige procedure en in de procedure voor het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest op de volgende gronden moet worden vernietigd:

Ten eerste heeft het Gerecht bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het woord SEVEN een procedurefout gemaakt die de belangen van rekwirante heeft aangetast.

Ten tweede heeft het Gerecht niet voldaan aan de vereisten van de vaste rechtspraak bij de beoordeling van het begrip „overeenstemming” tussen de merken, waarnaar verwezen wordt in artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, en heeft het niet met alle relevante aspecten van het concrete geval rekening gehouden.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Verenigd Koninkrijk) op 22 december 2011 — Anita Chieza/Secretary of State for Work and Pensions

(Zaak C-680/11)

2012/C 65/15

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

The Upper Tribunal (Administrative Appeals Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anita Chieza

Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions

Prejudiciële vraag

1)

Is de verschillende behandeling op grond van geslacht onder het stelsel van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen noodzakelijk en objectief verbonden met het verschil in pensioenleeftijd, zodat zij binnen de werkingssfeer valt van de afwijkingsmogelijkheid neergelegd in artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 (1), indien een aanvrager:

a)

een vrouw is;

b)

ziek wordt voor zij de pensioenleeftijd heeft bereikt (voor een vrouw: 60 jaar);

c)

gedurende 28 weken en tot na het bereiken van de pensioenleeftijd wettelijk ziekengeld (hierna: „WZG”) van haar werkgever heeft ontvangen;

d)

na het bereiken van de pensioenleeftijd een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft aangevraagd;

e)

heeft voldaan aan de premievoorwaarden om recht te hebben op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering;

f)

een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering is geweigerd omdat haar „periode van arbeidsongeschiktheid” volgens de wet is begonnen nadat zij de pensioenleeftijd had bereikt (omdat de wetgeving bepaalt dat een periode waarin iemand aanspraak heeft op WZG niet als periode van arbeidsongeschiktheid wordt gerekend),

terwijl een mannelijke aanvrager die kort voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar ziek wordt, gedurende 28 weken van zijn werkgever WZG ontvangt en een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, in beginsel voor een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt aangezien zijn periode van arbeidsongeschiktheid begonnen is na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar maar voordat hij de pensioenleeftijd heeft bereikt?


(1)  Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB L 6, blz. 24).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/8


Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2011 door GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 oktober 2011 in zaak T-149/11, GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

(Zaak C-682/11 P)

2012/C 65/16

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH (vertegenwoordiger: J. Schmidt, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

De beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 oktober 2011 in zaak T-149/11 vernietigen en de in eerste aanleg ingediende vordering toewijzen;

Verweerders verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante komt op tegen de beschikking van het Gerecht waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard op grond dat de bestreden vordering (1) haar niet rechtstreeks raakt.

Rekwirante stelt dat de bestreden verordening haar rechtstreeks raakt. Dit blijkt volgens haar uit het feit dat reeds bij de vaststelling van de verordening en vóór de inwerkingtreding ervan duidelijk was dat de betrokken lidstaten de hun door de verordening toegekende beoordelingsbevoegdheid de facto slechts in één richting zullen uitoefenen. Daardoor is de mogelijkheid dat de betrokken lidstaten of hun organen een andere beslissing nemen, louter theoretisch.


(1)  Verordening nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie (PB L 339, blz. 1).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Republiek Letland) op 4 januari 2012 — Nadežda Riežniece/Latvijas Republikas Zemkopības ministrija en Lauku atbalsta dienests

(Zaak C-7/12)

2012/C 65/17

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nadežda Riežniece

Verwerende partijen: Latvijas Republikas Zemkopības ministrija en Lauku atbalsta dienests

Prejudiciële vragen

1)

Moeten richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (1), en de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (2), aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de werkgever een maatregel neemt (met name de beoordeling van een werknemer tijdens diens afwezigheid) die tot gevolg heeft dat een vrouw met ouderschapsverlof haar betrekking kan verliezen bij haar terugkeer naar het werk?

2)

Luidt het antwoord op de vorige vraag anders indien een dergelijke maatregel van de werkgever is ingegeven door de omstandigheid dat ten gevolge van de economische recessie waarin de Staat verkeert, bij alle overheidsdiensten naar het optimale aantal ambtenaren is gezocht en functies zijn opgeheven?

3)

Levert de beoordeling van het werk en de prestaties van verzoekster, waarbij wordt uitgegaan van de laatste vóór het ouderschapsverlof verrichte jaarlijkse beoordeling van haar werkzaamheden als ambtenaar en haar resultaten, een indirecte discriminatie op wanneer deze beoordeling wordt vergeleken met de aan de hand van nieuwe criteria verrichte beoordeling van het werk en de prestaties van andere ambtenaren die in actieve dienst zijn gebleven (zodat zij bovendien hun prestaties konden verbeteren)?


(1)  PB L 269, blz. 15.

(2)  PB L 145, blz. 4.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/9


Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2012 door Transnational Company „Kazchrome” AO en ENRC Marketing AG tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011 in zaak T-192/08, Transnational Company „Kazchrome” AO en ENRC Marketing AG/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-10/12 P)

2012/C 65/18

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Transnational Company „Kazchrome” AO en ENRC Marketing AG (vertegenwoordigers: A. Willems, avocat en S. De Knop, advocate)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Euroalliages

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

het arrest van het Gerecht van 25 oktober 2011 te vernietigen voor zover het Gerecht de bestreden verordening niet nietig heeft verklaard en rekwiranten heeft verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg;

de zaak definitief af te doen en de bestreden verordening nietig te verklaren;

de Raad te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en de procedure in eerste aanleg;

elke tussenkomende partij te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes voeren aan dat het Gerecht:

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de inbreuken van de Instellingen op artikel 3, lid 7, van de antidumpingbasisverordening (1) onvoldoende waren voor nietigverklaring van de bestreden verordening (2);

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de instellingen de schadelijke gevolgen van andere factoren dan de invoer met dumping niet gezamenlijk hoefden te beoordelen;

ten onrechte de verzoeksters heeft verwezen in de kosten van de Raad en Euroalliages.


(1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 172/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland (PB L 55, blz. 6).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/10


Hogere voorziening ingesteld op 10 januari 2012 door Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011 in zaak T-190/08, Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF)/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-13/12 P)

2012/C 65/19

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren, advocate, en N. Mizulin, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

de hogere voorziening gegrond te verklaren en het bestreden arrest in zijn geheel te vernietigen, daaronder begrepen de verwijzing in de kosten;

de zaak zelf af te doen op grond van artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en de bestreden verordening (1) nietig te verklaren voor zover zij op rekwirantes betrekking heeft en

de Raad te verwijzen in de kosten van rekwirantes in eerste aanleg en in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voor het Hof van Justitie voeren rekwirantes de volgende argumenten aan:

 

Rekwirantes betogen dat het Gerecht (i) een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de hem voorgelegde relevante bewijzen en in elk geval zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd wat betreft het gebruik van een fictieve winstmarge voor de samenstelling van de uitvoerprijs.

 

Rekwirantes voeren ook aan dat het Gerecht (ii) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese [Gemeenschappen] en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een geoorloofde discriminatie van rekwirantes rechtvaardigt; (iii) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de verplichtingen die volgen uit de artikelen 6, lid 7, en 8, lid 4, van de antidumpingbasisverordening (2) en van het beginsel van de rechten van de verdediging; (iv) het belang van procedurele waarborgen en de relevante verplichtingen van de Instellingen in administratieve procedures in antidumpingzaken onjuist heeft beoordeeld en (v) een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de feiten met betrekking tot de door rekwirantes aangeboden prijsverbintenis en de door een andere producent aangeboden verbintenis, waardoor in dat verband een verkeerde conclusie is bereikt die de geldigheid van het bestreden arrest aantast.

 

Tot slot voeren rekwirantes aan dat het Gerecht (vi) blijk heeft gegeven van een verkeerde uitlegging van artikel 3, lid 6, van de antidumpingbasisverordening en de methode om de materiële schade van de bedrijfstak van de Unie in antidumpingzaken te bepalen; (vii) blijk heeft gegeven van een verkeerde uitlegging van het causaal verband overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en (viii) de motiveringsplicht van de instellingen wat betreft de vaststelling van de schade in antidumpingzaken onjuist heeft beoordeeld.


(1)  Verordening (EG) nr. 172/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland (PB L 55, blz. 6).

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/10


Hogere voorziening ingesteld op 17 januari 2012 door Gino Trevisanato tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 december 2011 in zaak T-510/11, Gino Trevisanato/Europese Commissie

(Zaak C-25/12 P)

2012/C 65/20

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Gino Trevisanato (vertegenwoordiger: L. Sulfaro, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 december 2011 in zaak T-510/11 volledig vernietigen en het door rekwirant op 29 september 2011 overeenkomstig artikel 265, lid 3, VWEU tegen de Europese Commissie ingestelde beroep tot niet-nakoming ontvankelijk verklaren en verklaren dat het Gerecht bevoegd is om er kennis van te nemen;

de hierna uiteengezette middelen ontvankelijk verklaren en bijgevolg, primair, het beroep ten gronde behandelen, uitspraak doen volgens vaste rechtspraak en verweerder verwijzen in de kosten of, subsidiair, het beroep naar het Gerecht verwijzen voor de passende beslissing.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn vordering voert rekwirant drie middelen aan.

Om te beginnen voert rekwirant aan dat de beschikking wordt gekenmerkt door een onjuiste beoordeling van zijn vordering. Rekwirant heeft het Gerecht immers niet verzocht om de vaststelling van het onrechtmatige verzuim van de Commissie om door middel van een met redenen omkleed advies in de zin van artikel 258 VWEU een standpunt in te nemen aangaande de ontoereikende omzetting in de Italiaanse rechtsorde van richtlijn 98/59/EG (1) inzake collectief ontslag, zoals in de beschikking is aangenomen. Hij heeft het Gerecht daarentegen verzocht om het onrechtmatige stilzitten vast te stellen van de Commissie, die bevoegd was voor het opstellen en de kennisgeving aan rekwirant van een rechtens bindend standpunt over de vraag, die vier jaar na de indiening van de klacht in de aanmaning van 11 juli 2001 opnieuw aan de orde was gesteld, of leidinggevend personeel in Italië al dan niet van de bescherming van richtlijn 98/59/EG inzake collectief ontslag kon genieten. De Italiaanse rechterlijke instanties hebben dit recht geweigerd aan rekwirant, die slachtoffer was van een dergelijk ontslag dat door IBM in Italië was doorgevoerd.

Voorts heeft het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd verklaard op basis van de beschikking van het Hof van 26 oktober 1995, gevoegde zaken C-194/94 P en C-200/94 P, Pevasa en Inpesca. Deze rechtspraak is in casu niet van toepassing, aangezien de onderhavige zaak wezenlijk verschilt van die welke aanleiding heeft gegeven tot de bedoelde beschikking.

Ten slotte heeft het Gerecht zijn Reglement voor de procesvoering geschonden alsook artikel 47 van het Handvest van de grondrechten door te hebben nagelaten het beroep aan de tegenpartij te betekenen en een samenvatting ervan in het Publicatieblad te publiceren en tevens te hebben nagelaten de advocaat-generaal om een advies te verzoeken.


(1)  PB L 225, blz. 16.


Gerecht

3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/12


Arrest van het Gerecht van 24 januari 2012 — Indo Internacional/BHIM — Visual (VISUAL MAP)

(Zaak T-260/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VISUAL MAP - Ouder nationaal woordmerk VISUAL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2012/C 65/21

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Indo Internacional, SA (Sant Cugat del Vallès, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk X. Fàbrega Sabaté en M. Curell Aguilà, vervolgens M. Curell Aguilà en J. Güell Serra, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Pohlmann en R. Manea, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Visual SA (Saint-Apollinaire, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 15 april 2008 (zaak R 700/2700-1) inzake een oppositieprocedure tussen Visual SA en Indo Internacional, SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Indo Internacional, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/12


Arrest van het Gerecht van 19 januari 2012 — Xeda International en Pace International/Commissie

(Zaak T-71/10) (1)

(Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof difenylamine - Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Intrekking van toelating van gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten - Beroep tot nietigverklaring - Procesbevoegdheid - Ontvankelijkheid - Evenredigheid - Artikel 6, lid 1, van richtlijn 91/414 - Rechten van verdediging - Artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1095/2007)

2012/C 65/22

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Xeda International SA (Saint-Andiol, Frankrijk) en Pace International LLC (Seattle, Washington, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten, en P. Sellar, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en L. Parpala, gemachtigden, bijgestaan door de J. Stuyck, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2009/859/EG van de Commissie van 30 november 2009 betreffende de niet-opneming van difenylamine in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 314, blz. 79)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Xeda International SA en Pace International LLC dragen hun eigen kosten alsook die van de Europese Commissie, met inbegrip van de kosten van de procedures in kort geding.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/12


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2012 — Viaguara/BHIM — Pfizer (VIAGUARA)

(Zaak T-332/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VIAGUARA - Ouder gemeenschapswoordmerk VIAGRA - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 65/23

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Viaguara N.V. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: R. Skubisz, M. Mazurek et J. Dudzik, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: K. Zajfert, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Pfizer Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Hawkins, solicitor, V. von Bomhard en A. Renck, advocaten, vervolgens V. von Bomhard, A. Renck en M. Fowler, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2010 (zaak R 946/2009-1) inzake een oppositieprocedure tussen Pfizer Inc. en Viaguara S.A.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Viaguara S.A. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/13


Arrest van het Gerecht van 24 januari 2012 — El Corte Inglés/BHIM — Ruan (B)

(Zaak T-593/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk B - Ouder gemeenschapsbeeldmerk B - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 65/24

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J.L. Rivas Zurdo en E. Seijo Veiguela, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Jian Min Ruan (Mem Martins, Portugal)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 oktober 2010 (zaak R 576/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen El Corte Inglés, SA en Jian Min Ruan

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

El Corte Inglés, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 12.3.2011.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/13


Arrest van het Gerecht van 19 januari 2012 — Shang/BHIM (justing)

(Zaak T-103/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk justing - Ouder nationaal beeldmerk JUSTING - Aanspraak op anciënniteit van ouder nationaal merk - Geen gelijke tekens - Artikel 34 van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 65/25

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Tiantian Shang (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: A. Salerni, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Mannucci, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 december 2010 (zaak R 1388/2010-2) inzake een aanspraak op de anciënniteit van het nationale beeldmerk JUSTING waarvan Tiantian Shang houdster is

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Tiantian Shang wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 113 van 9.4.2011.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/13


Beroep ingesteld op 5 december 2011 — Hostel drap/BHIM — Aznar textil (MY drap)

(Zaak T-636/11)

2012/C 65/26

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Hostel drap, SL (Monistrol de Montserrat, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Prat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aznar textil, SL (Paterna, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2011 in zaak R 2127/2010-2 te vernietigen;

de oppositie af te wijzen;

de zaak terug te verwijzen naar het BHIM voor inschrijving van het aangevraagde merk in de aangevraagde klassen;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MY drap” voor waren van de klassen 16, 21 en 24

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Aznar textil, SL.

Oppositiemerk of -teken: algemeen bekend gemeenschapsbeeldmerk „BON DRAP” voor waren van de klassen 23, 24 en 26

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 op grond dat de conflicterende merken niet soortgelijk zijn en er geen verwarringsgevaar is.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/14


Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2011 door Eugène Emile Kimman tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2011 in zaak F-74/10, Kimman/Commissie

(Zaak T-644/11 P)

2012/C 65/27

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Eugène Emile Kimman (Overijse, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 29 september 2011 in zaak F-74/10 te vernietigen;

dientengevolge, de door rekwirant in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen en, bijgevolg,

rekwirants beoordelingsrapport over 2008 nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vier middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 6, lid 8, van bijlage I bij de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, een verkeerde opvatting van de elementen van het dossier en een schending van de controle van een kennelijke beoordelingsfout bij het onderzoek door het GVA van het middel ontleend aan het feit dat de beoordelaar geen rekening heeft gehouden met het advies van de ad hoc-groep.

2)

Tweede middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van het dossier en de bewijslast en schending door het GVA van zijn motiveringsplicht bij het onderzoek van het middel ontleend aan de onregelmatigheid van de beroepsprocedure en een ontoereikende motivering van het in eerste aanleg bestreden beoordelingsrapport.

3)

Derde middel, ontleend aan schending van de controle van de motiveringsplicht en de kennelijke beoordelingsfout alsmede schending van artikel 4, lid 6, van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Ambtenarenstatuut bij het onderzoek door het GVA van de grief ontleend aan het feit dat geen rekening is gehouden met het werk dat de rekwirerende partij in het belang van de instelling heeft verricht.

4)

Vierde middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van het dossier en een miskenning van de bewijslast en de controle van een kennelijke beoordelingsfout bij het onderzoek door het GVA van de grief betreffende de beoordeling door de beoordelaar van de vraag of de rekwirerende partij al dan niet de vermeende reorganisatie van de dienst heeft gerespecteerd die sinds 2008 werd uitgeprobeerd.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/14


Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2011 door Michael Heath tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2011 in zaak F-121/10, Heath/ECB

(Zaak T-645/11 P)

2012/C 65/28

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Michael Heath (Southampton, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 29 september 2011 in zaak F-121/10 te vernietigen;

dientengevolge, rekwirants in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen en derhalve,

de salarisafrekening over januari 2010 en de volgende maanden nietig te verklaren voor zover daarbij een pensioenverhoging van 0,6 % wordt toegepast, teneinde een verhoging van 2,1 % toe te passen berekend volgens een regelmatig vastgestelde GSA;

voor zover nodig, de besluiten tot afwijzing van de verzoeken om heronderzoek en van de door rekwirant ingediende klachten, welke besluiten zijn genomen op 11 mei 2010 respectievelijk 9 september 2010, nietig te verklaren;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van het verschil tussen de pensioenverhoging van 0,6 % die rekwirant ten onrechte vanaf januari 2010 is toegekend en die van 2,1 % waarop hij recht zou hebben gehad, dat wil zeggen een salarisverhoging van 1,5 % vanaf januari 2010. Over deze bedragen moet rente worden betaald vanaf de dag van opeisbaarheid ervan tot aan de dag van de daadwerkelijke betaling, berekend op basis van het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties toepast, vermeerderd met twee punten;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van 5 000 EUR ter vergoeding van de materiële schade die rekwirant heeft ondervonden door het verlies aan koopkracht;

de verwerende partij veroordelen tot betaling van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 5 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting, schending van het begrip bezwarend besluit en schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

2)

Tweede en derde middel, ontleend aan schending van de controle van een kennelijke beoordelingsfout, verkeerde opvatting van het dossier en schending van de motiveringsplicht, van artikel 17, lid 7, van bijlage III bij de arbeidsvoorwaarden en van de regels betreffende de bewijslast bij de controle door het GVA van de rechtmatigheid van het advies van de actuaris en van de inhoud ervan.

3)

Vierde middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van het dossier en schending van de motiveringsplicht en de rechten van de verdediging, aangezien het GVA niet de regelmatigheid van de interventie na 1 november 2009 heeft onderzocht van de actuaris van de ECB die tot en met 31 oktober 2009 in functie was

4)

Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 48 van de arbeidsvoorwaarden alsmede van de vrijheid van vereniging en van het fundamentele recht op collectieve onderhandeling, zoals deze met name zijn neergelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in artikel 28 van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie, daar het GVA heeft geoordeeld dat „verzoeker de ECB niet kon verwijten dat zij vóór de vaststelling van de pensioenaanpassing voor 2010 niet het personeelscomité had geraadpleegd”.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/15


Beroep ingesteld op 30 december 2011 — Polytetra/BHIM — EI du Pont de Nemours (POLYTETRAFLON)

(Zaak T-660/11)

2012/C 65/29

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Polytetra GmbH (Mönchengladbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Schiffer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: EI du Pont de Nemours and Company (Wilmington, Verenigde Staten)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 september 2011 in zaak R 2005/2010-1 vernietigen; en

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „POLYTETRAFLON” voor waren en diensten van de klassen 1, 11, 17 en 40 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6131015

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 432120 „TEFLON” voor waren en diensten van onder meer de klassen 1, 11, 17 en 40

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de litigieuze beslissing en afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, 15, lid 1, 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere merk bestond en dat normaal gebruik van het oudere merk was bewezen.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/16


Beroep ingesteld op 27 december 2011 — Spa Monopole/BHIM — Royal Mediterranea (THAI SPA)

(Zaak T-663/11)

2012/C 65/30

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV (Spa, België) (vertegenwoordigers: L. De Brouwer, E. Cornu en E. De Gryse, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Royal Mediterranea, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 oktober 2011 in zaak R 1238/2010-4;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Royal Mediterranea, SA

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met woordelement „THAI SPA” voor waren en diensten van klassen 16, 41 en 43

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Benelux-woordmerken „SPA” en „Les Thermes de Spa” voor waren en diensten van klassen 32 en 42 (thans klasse 44)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep niet heeft erkend dat de door het aangevraagde merk aangeduide diensten van „restauratie (het verstrekken van voedsel)” van klasse 43 en de door het Benelux-woordmerk „SPA” aangeduide „minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken; siropen en andere preparaten voor de bereiding van dranken” soortgelijk zijn; schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 doordat de vierde kamer van beroep niet heeft erkend dat er een „verband” bestaat tussen de merken „SPA” voor klasse 32 en „THAI SPA” voor klasse 43, en schending van de rechten van verdediging en van artikel 75 van verordening nr. 207/2009


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/16


Beroep ingesteld op 27 december 2011 — Spa Monopole/BHIM — Royal Mediterranea (THAI SPA)

(Zaak T-664/11)

2012/C 65/31

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV (Spa, België) (vertegenwoordigers: L. De Brouwer, E. Cornu en E. De Gryse, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Royal Mediterranea, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 oktober 2011 in zaak R 1976/2010-4;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Royal Mediterranea, SA

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „THAI SPA” voor waren en diensten van klassen 16, 41 en 43

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Benelux-woordmerken „SPA” en „Les Thermes de Spa” voor waren en diensten van klassen 32 en 42 (thans klasse 44)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep niet heeft erkend dat de door het aangevraagde merk aangeduide diensten van „restauratie (het verstrekken van voedsel)” van klasse 43 en de door het Benelux-woordmerk „SPA” aangeduide „minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken; siropen en andere preparaten voor de bereiding van dranken” soortgelijk zijn; schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 doordat de vierde kamer van beroep niet heeft erkend dat er een „verband” bestaat tussen de merken „SPA” voor klasse 32 en „THAI SPA” voor klasse 43, en schending van de rechten van verdediging en van artikel 75 van verordening nr. 207/2009


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/17


Beroep ingesteld op 27 december 2011 — Spirlea en Spirlea/Commissie

(Zaak T-669/11)

2012/C 65/32

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Darius Nicolai Spirlea (Cappezzano Piamore, Italië) en Mihaela Spirlea (Cappezzano Piamore) (vertegenwoordigers: V. Foerster en T. Pahl, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige, op artikel 263 VWEU gebaseerde verzoekschrift in behandeling nemen;

het verzoekschrift ontvankelijk verklaren;

gegrond verklaren en derhalve vaststellen dat de Commissie wezenlijke vormfouten en andere materiële rechtsschendingen heeft begaan;

op deze grondslag het besluit van het secretariaat-generaal van de Commissie van 9 november 2011 [SG.B.5/MKu/rc-Ares(2011)] nietig verklaren;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers negen middelen aan.

1)

Niet-naleving van de in verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) neergelegde volgorde van beoordeling

Verzoekers betogen dienaangaande dat verweerster de ingevolge artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 op haar rustende beoordelingsplicht, alsook de bij deze verordening dwingend voorgeschreven volgorde van beoordeling heeft geschonden.

2)

Schending van het beginsel van de procedurele gelijkheid

Verzoekers betogen in dit verband dat de betrokken lidstaat over de inhoud van de motivering van verzoekers’ verzoek om toegang tot het gevraagde document is geïnformeerd, maar dat in het bestreden besluit daarentegen slechts rudimentaire verklaringen over de inhoud van het antwoord van de Duitse autoriteiten zijn te vinden.

3)

Schending van het recht van verzoekers om te worden gehoord

Dienaangaande voeren verzoekers aan dat verweerster de inhoud van het antwoord van de Duitse autoriteiten aan hen heeft onthouden en dat zij niet in staat zijn geweest hun mening te geven over de gegrondheid van het verweer van de lidstaat met het oog op de daarvoor benodigde uitzonderingsgronden van artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 1049/2001.

4)

Geen afwijzing van de tweede uitzonderingsgrond

Volgens verzoekers heeft verweerster haar verplichting geschonden tot afwijzing van de tweede uitzonderingsgrond (artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001) waarop de Duitse autoriteiten zich hebben beroepen.

5)

Geen beschrijving van het document waartoe verzoekers toegang wensen te verkrijgen

Volgens verzoekers heeft verweerster haar verplichting geschonden om het document waartoe de toegang is geweigerd, wat de inhoud en de opsteller ervan betreft nauwkeurig te beschrijven.

6)

Schending van het rechtsbeginsel gehoord te worden in de raadplegingsprocedure

Verzoekers betogen in dit verband dat verweerster in strijd is met punt 2 van de considerans van verordening nr. 1049/2001 heeft verboden het raadplegingsverzoek aan de Duitse autoriteiten aan verzoekers ter beschikking te stellen. Voorts beklagen verzoekers zich erover dat het antwoord van de Duitse autoriteiten niet aan hen ter beschikking werd gesteld.

7)

Onrechtmatige toepassing van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001

Verzoekers betogen dienaangaande dat de Commissie de werkingssfeer van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 heeft uitgebreid tot „Duitse autoriteiten” en voorts kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt bij de beoordeling en motivering van de toepassing van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001.

8)

Geen concrete beoordeling van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001

In dit verband wordt betoogd dat de Commissie het recht van gedeeltelijke toegang tot de documenten krachtens artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 heeft geschonden, doordat zij het document in zijn geheel heeft doen vallen onder artikel 4, lid 2, van deze verordening.

9)

Hoger openbaar belang bij openbaarmaking (artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001)


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/18


Beroep ingesteld op 22 december 2011 — IPK International/Commissie

(Zaak T-671/11)

2012/C 65/33

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Pitschas, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beschikking van de Commissie van 14 oktober 2011 (ENTR/R1/HHO/lsa — entr.r.1[2011]1183091) nietig te verklaren, voor zover verzoekster daarbij slechts rente ten bedrage van 158 618,27 EUR is toegekend;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep aan dat verweerster artikel 266 VWEU heeft geschonden, aangezien zij de ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 15 april 2011 in zaak T-297/05, IPK International/Commissie, te betalen compensatie- en vertragingsrente onjuist heeft berekend.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/18


Beroep ingesteld op 29 december 2011 — Sigla/BHIM (VIPS CLUB)

(Zaak T-673/11)

2012/C 65/34

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sigla (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Armijo Chávarri, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

akte te nemen van de indiening van het verzoekschrift en de daarbij gevoegde stukken, te verklaren dat het beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 oktober 2011 in zaak R 641/2011-1 tijdig en volgens de vormvereisten is ingesteld, en na de behandeling van de zaak deze beslissing te vernietigen en het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „VIPS CLUB” voor waren en diensten van de klassen 29, 30 en 43

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 op grond dat het aangevraagde teken niet beschrijvend is en over onderscheidend vermogen beschikt


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/18


Beroep ingesteld op 3 januari 2012 — Kreyenberg/BHIM — Commissie (MEMBER OF €e euro experts)

(Zaak T-3/12)

2012/C 65/35

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Heinrich Kreyenberg (Ratingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 oktober 2011 in zaak R 1804/2010-2 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: het beeldmerk bevattende de woordbestanddelen „MEMBER OF €e euro experts”, voor waren van de klassen 9, 16, 35, 36, 39, 41, 42, 44 en 45

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoeker

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Europese Commissie

Motvering van de vordering tot nietigverklaring: schending van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, op grond dat beweerdelijk sprake is van gevaar voor misleiding betreffende de kwaliteit van de door het merk aangeduide waren en diensten. Schending van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 207/2009, op grond dat het merk vanuit heraldisch oogpunt beweerdelijk een imitatie omvat van de Europese vlag, die overeenkomstig artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom onder nummer 3556 (circula number) bij de WIPO is ingediend. Schending van artikel 7, lid 1, sub i, van verordening nr. 207/2009, wegens monopolisering door verzoekers merk van het „€”-symbool, waarvan de grafische weergave bij mededeling COM(97) 418 def. COM(97) 418 van de Europese Commissie is vastgelegd.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub i, van verordening nr. 207/2009, aangezien geen sprake is van een — voor de toepassing van deze bepaling noodzakelijke — identieke reproductie van het officiële „€”-teken, en, subsidiair, aangezien hoe dan ook aan de uitzonderingsbepaling van artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom is voldaan, daar het publiek er niet van uitgaat dat een verband tussen verzoekers beeldmerk en de Europese monetaire unie (of de Europese Unie) bestaat. Subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub c en g, van verordening nr. 207/2009, aangezien de Europese Commissie zich in haar vordering tot nietigverklaring uitdrukkelijk op artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 heeft beroepen, zodat alleen maar kan worden geconcludeerd dat deze vordering onjuist is geformuleerd en de voor het eerst in het stadium van de beroepsprocedure ingeroepen weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub g, als buiten termijn aangevoerd en dus niet-ontvankelijk moet worden beschouwd.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/19


Beroep ingesteld op 4 januari 2012 — BSH Bosch und Siemens Hausgeräte/BHIM (Wash & Coffee)

(Zaak T-5/12)

2012/C 65/36

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 november 2011 in zaak R 992/2011-4, en van het Bureau voor harmonisatie (afdeling merken) van 11 maart 2011 inzake gemeenschapsmerkaanvraag CTM 9094459 te vernietigen voor zover de aanvraag is afgewezen;

het BHIM te verwijzen in de eigen kosten en de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Wash & Coffee” voor waren en diensten van klassen 25, 37 en 43

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 op grond dat het Bureau heeft nagelaten de aan zijn beslissing ten grondslag liggende feiten op een adequate wijze te onderzoeken, alsmede schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 op grond dat het aangevraagde merk over onderscheidend vermogen beschikt.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/19


Beroep ingesteld op 10 januari 2012 — Kazino Parnithas/Commissie

(Zaak T-14/12)

2012/C 65/37

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Elliniko Kazino Parnithas AE (Maroussi, Griekenland) (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, N. Niejahr, Q. Azau, F. Spyropoulos, I. Dryllerakis en K. Spyropoulos, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit 2011/716/EU van de Commissie van 24 mei 2011 betreffende de door Griekenland aan bepaalde Griekse casino’s verleende staatssteun [steunmaatregel nr. C 16/10 (ex NN 22/10, ex CP 318/09)] (PB L 285, blz. 25);

subsidiair, nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover het van toepassing is op verzoekster; of

meer subsidiair, nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover het terugvordering van bedragen van verzoekster gelast; en

verwijzing van verweerster in haar eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1)

Eerste middel: schending door verweerster van artikel 107, lid 1, VWEU door te besluiten dat de betrokken maatregel een steunmaatregel was, doordat zij heeft:

verklaard dat verzoekster een economisch voordeel heeft gekregen in de vorm van „fiscale discriminatie” ten belope van 7,20 EUR per ticket;

vastgesteld dat de betrokken maatregel een verlies van staatsmiddelen betekende;

beschouwd dat de maatregel selectief in verzoeksters voordeel was, en

geconcludeerd dat de maatregel de mededinging vervalste en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedde.

2)

Tweede middel: schending door verweerster van artikel 296 VWEU, doordat zij geen toereikende motivering heeft verstrekt op grond waarvan verzoekster kan begrijpen en dit Gerecht kan nagaan waarom zij heeft gesteld dat verzoekster een selectief voordeel heeft gekregen, dat een dergelijk voordeel een verlies van staatsmiddelen betekende, de mededinging kon vervalsen en de handel tussen de lidstaten ongunstig kon beïnvloeden.

3)

Derde middel: voor zover het bestreden besluit terugvordering van bedragen van verzoekster gelast, schendt het:

artikel 14, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 659/1999 (1), op grond waarvan de terugvordering betrekking heeft op de door de begunstigde ontvangen steun, doordat verweerster in het bestreden besluit het eventueel door verzoekster ontvangen steunbedrag niet naar behoren heeft gekwantificeerd, en

artikel 14, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 659/1999, doordat de terugvordering in casu algemene beginselen van het Unierecht schendt, namelijk het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999 L 83, blz. 1).


Gerecht voor ambtenarenzaken

3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/21


Beroep ingesteld op 28 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-125/11)

2012/C 65/38

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij niet toe te laten tot de beoordelingstoetsen van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/111/10

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit waarbij is geweigerd om verzoekster toe te laten tot de beoordelingstoetsen van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/111/10 — Secretaressen in de rang AST 1 nietig verklaren;

verzoekster opnieuw op te nemen in de bij dat vergelijkend onderzoek opgestarte aanwervingsprocedure, zo nodig door nieuwe beoordelingstoetsen te organiseren;

in elk geval, EPSO vragen om overlegging van de in zijn bezit zijnde informatie over de resultaten die alle kandidaten voor de toetsen d) en c) hebben behaald;

subsidiair, indien het primaire verzoek niet wordt ingewilligd, quod non, haar een bedrag te betalen dat voorlopig en ex aequo et bono op 50 000 EUR wordt vastgesteld;

in elk geval, haar ter vergoeding van de immateriële schade een bedrag te betalen dat voorlopig en ex aequo et bono op 50 000 EUR wordt vastgesteld.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/21


Beroep ingesteld op 29 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-127/11)

2012/C 65/39

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: P. Nelissen Grade en G. Leblanc, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de jury om verzoeker niet op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 te plaatsen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de jury van 3 februari 2011 om verzoeker niet op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 te plaatsen;

nietigverklaring van het besluit van de jury van 4 april 2011 tot bevestiging van haar besluit van 3 februari 2011 om verzoeker niet op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 te plaatsen;

nietigverklaring van het besluit van EPSO van 29 augustus 2011 tot afwijzing van de klacht die verzoeker op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/21


Beroep ingesteld op 2 december 2011 — ZZ/EIB

(Zaak F-128/11)

2012/C 65/40

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Verwerende partij: EIB

Voorwerp en beschrijving van het geding

Ten eerste, nietigverklaring van de e-mails en de besluiten van de EIB betreffende de administratieve procedure in het kader van de beoordeling van verzoekers prestaties in 2010. Ten tweede, nietigverklaring van het besluit waarbij de president van de EIB heeft geweigerd om de bemiddelingsprocedure uit hoofde van artikel 41 van het personeelsreglement op te starten. Ten derde, nietigverklaring van verzoekers beoordelingsrapport over 2010, voor zover de prestatie niet als buitengewoon of zeer goed wordt samengevat en verzoeker niet wordt voorgedragen voor bevordering tot de functie D. Ten slotte, veroordeling van de EIB tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden.

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de e-mail van 4 juli 2011, waarbij „het secretariaat” van het beroepscomité uit hoofde van artikel 22 van het personeelsreglement en van de nota aan het personeel HR/P&O/2011-079/Ks van 25 maart 2010 verzoeker heeft meegedeeld dat hij het „comité” nooit een kopie van zijn bezwaar tegen het beoordelingsrapport 2010 had gegeven, van de e-mail van 12 augustus 2011, waarbij datzelfde „secretariaat” verzoeker heeft meegedeeld dat het beroepscomité van plan was om partijen alleen te horen over de kwestie van de ontvankelijkheid van het bezwaar, en van het besluit van 27 september 2011, waarbij het „comité” akte heeft genomen van verzoekers afstand;

nietigverklaring van nota aan het personeel HR/P&O/2011-079/Ks van 25 maart 2011 en nota CD/Pres/2011-35 van 6 september 2011, waarbij de president, op grond dat deze zou zijn afgeschaft bij voormelde „nota aan het personeel”, heeft geweigerd om de bemiddelingsprocedure uit hoofde van artikel 41 van het personeelsreglement in te leiden, hetgeen hem door verzoeker was gevraagd bij nota van 2 augustus 2011 (bijlage 8) en bij e-mail van 2 september 2011;

nietigverklaring van de richtsnoeren die het directoraat personeelszaken heeft vastgesteld in zijn nota 698 RH/P&O/2010-0265 van 20 december 2010 en van de daarbij behorende „Richtsnoeren voor de beoordeling van het personeel over 2010”, daaronder begrepen het deel (punt 12.1) waarin wordt bepaald dat de eindbeoordeling moet worden uitgedrukt door middel van een uitdrukking, maar waarin niet de criteria worden gegeven die de beoordelaar moet volgen om een prestatie aan te merken als „uitzonderlijk, boven verwachting”, „zeer goed” of als „voldoet aan alle verwachtingen”, noch de criteria op grond waarvan de prestatie kan worden omschreven als „voldoet in de meeste opzichten aan de verwachting, maar moet op sommige punten worden verbeterd” of „voldoet niet aan de verwachtingen”.

nietigverklaring van het gehele beoordelingsrapport 2010, zowel wat het deel beoordeling betreft, het deel waarin de prestatie niet wordt samengevat als buitengewoon of zeer goed en waarin verzoeker niet wordt voorgedragen voor bevordering tot de functie D alsook het deel waarin de doelstellingen voor 2011 worden gesteld;

nietigverklaring van alle daarmee verbonden, daaropvolgende en daaraan voorafgaande handelingen, waaronder zeer zeker de bevorderingen waartoe in april 2011 is besloten in de nota van de directeur personeelszaken „beoordeling van het personeel over 2010, lijst van bevorderde werknemers”, aangezien de EIB, gelet op de beoordeling die verzoekers meerderen over hem hebben uitgebracht en die hier wordt betwist, in het punt „Bevorderingen van de functie E tot de functie D” heeft verzuimd om verzoeker in aanmerking te nemen;

veroordeling van de EIB tot vergoeding van de daardoor ontstane materiële en immateriële schade;

verwijzing van de EIB in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/22


Beroep ingesteld op 2 december 2011 — ZZ e.a./Commissie

(Zaak F-130/11)

2012/C 65/41

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ en anderen (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten tot overdracht van de vóór de indiensttreding bij de Commissie verworven pensioenrechten op basis van het door het PMO herberekende voorstel

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van de besluiten tot intrekking en ter vervanging van de voorstellen tot overdracht van verzoekers’ pensioenrechten in het kader van hun verzoek uit hoofde van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, dat een nieuw voorstel bevat berekend op basis van de op 3 maart 2011 vastgestelde AUB;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/23


Beroep ingesteld op 2 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-131/11)

2012/C 65/42

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot overdracht van de voor de indiensttreding bij de Commissie verworven pensioenrechten op basis van het door het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO) herberekende voorstel

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 15 juni 2011 tot intrekking en ter vervanging van het voorstel voor de overdracht van verzoekers pensioenrechten in het kader van zijn verzoek uit hoofde van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, dat een nieuw voorstel bevat berekend op basis van de op 3 maart 2011 vastgestelde AUB;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/23


Beroep ingesteld op 5 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-132/11)

2012/C 65/43

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek om hem, ten eerste, schriftelijk op de hoogte te stellen van het totale aantal verlofdagen die hij vóór 2005 en gedurende de jaren 2005 tot 2010 op de datum van zijn verzoek had verworven en van het aantal verlofdagen waarop hij eind 2010 nog recht zou hebben, ten tweede, toe te staan al die verlofdagen op te nemen en, ten derde, eventuele redenen mee te delen op grond waarvan zijn verzoek zou kunnen worden geweigerd

Conclusies van de verzoekende partij

het van de Commissie afkomstige of in elk geval aan haar toe te rekenen besluit tot afwijzing van de vorderingen opgenomen in het tot het aanstelling bevoegd gezag verzonden verzoek van 25 september 2010 nietig verklaren;

voor zover nodig, het op 28 februari 2010 ingeschreven schrijven met referentie Ares(2011) 217354, dat verzoeker niet vóór 6 april 2011 heeft ontvangen, juridisch non-existent dan wel nietig verklaren;

het in welke vorm dan ook genomen besluit van de Commissie tot afwijzing van de in verzoekers klacht van 25 april 2010 opgenomen vorderingen nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/23


Beroep ingesteld op 15 december 2011 — ZZ en ZZ/Commissie

(Zaak F-134/11)

2012/C 65/44

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ en ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis, D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers’ verzoek om bijstand uit hoofde van artikel 24 van het Statuut na de intrekking van een door hen aangenomen voorstel voor overdracht en na het verstrijken van een redelijke termijn om gebruik te maken van de mogelijkheid om hun pensioenrechten over te dragen

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van het besluit van 9 maart 2011 tot afwijzing van verzoekers’ verzoek om bijstand opdat zij over alle relevante elementen beschikken om eventueel te beslissen hun pensioenrechten over te dragen;

veroordeling van de Commissie tot betaling van 500 EUR per maand vertraging bij het doen van een naar behoren geformuleerd voorstel voor de overdracht van verzoekers’ pensioenrechten, vanaf de dag waarop het PMO heeft besloten om het door verzoekers en de pensioenfondsen aanvaarde aanbod in te trekken, dat wil zeggen 25 januari voor de eerste en 5 februari voor de tweede verzoeker, of althans vanaf de afwijzing van hun verzoek om bijstand op 9 maart 2011;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/24


Beroep ingesteld op 16 december 2011 — ZZ/EMA

(Zaak F-135/11)

2012/C 65/45

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis, D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de overeenkomst van tijdelijk functionaris van de verzoekende partij niet te verlengen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 30 mei 2011 waarbij EMA heeft geweigerd om de mogelijkheden van verlenging van verzoekers overeenkomst te onderzoeken;

veroordeling van EMA tot betaling aan verzoeker van het voorlopige bedrag van 1 EUR, onder voorbehoud van vermeerdering;

verwijzing van EMA in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/24


Beroep ingesteld op 19 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-136/11)

2012/C 65/46

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, A. Coolen, E. Marchal, S. Orlandi, J.-N. Louis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot vaststelling, in de communautaire pensioenregeling, van de pensioenrechten die verzoekster vóór haar indiensttreding heeft verworven

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 24 mei 2011 tot intrekking en ter vervanging van het voorstel voor overdracht van verzoeksters pensioenrechten in het kader van haar verzoek uit hoofde van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, dat een nieuw voorstel bevat berekend op basis van de op 3 maart 2011 vastgestelde AUB;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/24


Beroep ingesteld op 22 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-138/11)

2012/C 65/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot overdracht van de voor de indiensttreding bij de Commissie verworven pensioenrechten op basis van het door het PMO herberekende voorstel

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de Commissie van 11 mei 2011 tot intrekking en ter vervanging van het besluit van 22 oktober 2009 nietig verklaren;

vaststellen dat de overeenkomst betreffende de overdracht van verzoekers pensioenrechten op basis van het aanbod, aanvaard volgens de berekening van het besluit van 22 oktober 2009, geldig is;

voor zover nodig, het besluit van 12 september 2011 tot uitdrukkelijke afwijzing van verzoekers klacht nietig verklaren;

subsidiair, erkennen dat er sprake is van schade en de verzoekende partij een schadevergoeding van 6 207,71 EUR toekennen, vermeerderd met vertragingsrente tegen het tarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/25


Beroep ingesteld op 22 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-139/11)

2012/C 65/48

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: Ph.-E. Partsch, E. Raimond, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van OLAF waarbij de verzoekende partij voor de laatste keer is uitgenodigd voor een verhoor in het kader van een intern onderzoek en waarbij is aangegeven dat, indien zij geen gehoor geeft aan die uitnodiging, het eindrapport over het onderzoek zal worden opgesteld alleen op basis van informatie die eenzijdig door OLAF is verzameld en onderzocht, alsmede nietigverklaring van de brief waarbij haar klacht is afgewezen

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van 28 oktober 2011 nietig verklaren;

het schrijven van 2 december 2011 waarbij op de klacht van 21 november 2011 is beslist nietig verklaren;

de verzoekende partij het bedrag van 6 000 EUR aan schadevergoeding en vertragingsrente toekennen;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/25


Beroep ingesteld op 22 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-140/11)

2012/C 65/49

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: Ph.-E. Partsch, E. Raimond, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van OLAF waarbij de verzoekende partij voor het laatst is uitgenodigd voor een verhoor in het kader van een intern onderzoek en waarbij is aangegeven dat, mocht zij op die uitnodiging niet ingaan, een eindrapport over het onderzoek zal worden opgesteld alleen op basis van informatie die OLAF eenzijdig heeft verzameld en onderzocht, en van het schrijven waarbij haar klacht is afgewezen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 28 oktober 2011;

nietigverklaring van het besluit van 2 december 2011 waarbij is beslist op de klacht van 21 november 2011;

toekenning van een schadevergoeding van 7 000 EUR aan de verzoekende partij;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/25


Beroep ingesteld op 23 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-141/11)

2012/C 65/50

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek om hem de achterstallige bezoldiging over de maanden september tot en met december 2010 en januari 2011 te betalen

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren de vijf volgende van de Commissie afkomstige of in elk geval aan haar toe te schrijven besluiten waarbij verzoekers vorderingen, opgenomen in de vijf volgende verzoeken, volledig of gedeeltelijk zijn afgewezen: 1a) het besluit tot afwijzing van verzoekers vorderingen opgenomen in het verzoek dat op 5 oktober 2010 aan het TABG is gezonden; 1b) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van verzoekers vorderingen opgenomen in het verzoek dat op 2 november 2006 aan het TABG is gezonden; 1c) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van verzoekers vorderingen opgenomen in het verzoek dat op 6 december 2010 aan het TABG is gezonden; 1d) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van verzoekers vorderingen opgenomen in het verzoek dat op 3 januari 2011 aan het TABG is gezonden; 1e) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van verzoekers vorderingen opgenomen in het verzoek dat op 3 februari 2011 aan het TABG is gezonden;

indien nodig, nota Ares(2011) 217354 van 28 februari 2011 juridisch non-existent verklaren;

nietig verklaren de vijf volgende van de Commissie afkomstige of in elk geval aan haar toe te schrijven besluiten tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van de door verzoeker ingediende klachten: 3a) het besluit tot afwijzing van de klacht van 26 april 2011 tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van 5 oktober 2010; 3b) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van de klacht van 23 mei 2011; 3c) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van de klacht van 20 juni 2011; 3d) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van de klacht van 24 juni 2011; 3e) het besluit tot gedeeltelijke of volledige afwijzing van de klacht van 23 juli 2011;

nota HR.D.21MB/ac Ares(2011) 941139 van 8 augustus 2011 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/26


Beroep ingesteld op 27 december 2011 — ZZ/Raad

(Zaak F-142/11)

2012/C 65/51

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet naar de rang AD9 te bevorderen nadat hij was geslaagd voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/113/07 „Hoofden van een eenheid (AD9) op het gebied van de vertaling met Tsjechisch, Ests, Hongaars, Litouws, Maltees, Pools, Slowaaks en Sloveens als hoofdtaal” en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 9 december 2010 en van het daaropvolgende besluit van 7 oktober 2011;

veroordeling van de Raad tot betaling van een schadevergoeding aan verzoeker;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/26


Beroep ingesteld op 27 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-143/11)

2012/C 65/52

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie houdende weigering om één vierde van de kosten te vergoeden die verzoeker in zaak F-81/09, Marcuccio/Commissie, heeft gemaakt en waarin de verwerende partij was verwezen bij arrest van 15 februari 2011

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het van de Commissie afkomstige of in elk geval aan haar toe te schrijven besluit tot afwijzing van de vorderingen opgenomen in verzoekers verzoek van 16 augustus 2011, dat aan de Commissie is gezonden in de persoon van haar wettelijk vertegenwoordiger pro tempore en aan het tot aanstelling bevoegd gezag van de Commissie;

verklaren dat de Commissie heeft nagelaten de maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 februari 2011 in zaak F-81/09, Marcuccio/Commissie, met name de maatregelen ter uitvoering van het dictum van het arrest van 15 februari 2011 betreffende de proceskosten in die zaak;

de Commissie gelasten om verzoeker het bedrag van 3 316,31 EUR te betalen, dat, indien en voor zover het niet aan verzoeker wordt betaald, rente zal dragen van 10 % per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf morgen en tot aan de dag van daadwerkelijke betaling;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 5 EUR per dag voor elke dag gedurende welke het betrokken verzuim voortduurt, vanaf morgen en tot en met de 180e dag na 17 augustus 2011, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 6 EUR per dag voor elke dag gedurende welke het betrokken verzuim voortduurt, vanaf de 181e dag na 17 augustus 2011 en tot en met de 270e dag na 17 augustus 2011, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 7,50 EUR per dag voor elke dag gedurende welke het betrokken verzuim voortduurt, vanaf de 271e dag na 17 augustus 2011 en tot en met de 360e dag na 17 augustus 2011, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 10 EUR per dag voor elke dag gedurende welke het betrokken verzuim voortduurt, vanaf de 361e dag na 17 augustus 2011 en tot in het oneindige, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/27


Beroep ingesteld op 29 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-144/11)

2012/C 65/53

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: I. Ruiz Garcia, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet toe te laten tot de selectietoetsen na de bekendmaking van een corrigendum van de aankondiging van vergelijkend onderzoek waarbij de onvoldoende voor proef d), situatiebeoordeling, is ingetrokken

Conclusies van de verzoekende partij

besluit EPSO/R/17/11 en het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie op grond van het corrigendum nietig verklaren;

verzoeker uitnodigen voor de tweede fase van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/111/10;

verzoeker een schadevergoeding toekennen van 10 400 EUR;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/27


Beroep ingesteld op 4 januari 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-3/12)

2012/C 65/54

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag ter vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden door de buitensporig lange duur van de procedure inzake de erkenning van de ernst van zijn ziekte

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de Commissie tot afwijzing van het verzoek dat verzoeker op 23 november 2010 aan het TABG heeft gezonden nietig verklaren;

nota HR.D.2/MB/ls/Ares(2011) 74616 van 24 januari 2011, welke verzoeker persoonlijk op 3 maart 2011 en via zijn vertrouwenspersoon na 25 februari 2011 heeft ontvangen, nietig verklaren;

voor zover nodig, nietig verklaren het in welke vorm dan ook genomen besluit van de Commissie tot afwijzing van de klacht die verzoeker op 20 mei 2011 bij het TABG heeft ingediend tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van 23 november 2010 en welke strekte tot nietigverklaring van dat afwijzende besluit en tot inwilliging van het verzoek van 23 november 2010;

voor zover nodig, vaststellen dat de procedure betreffende het verzoek dat verzoeker op 25 november 2002 bij de Commissie heeft ingediend meer dan vijf jaar heeft geduurd;

voor zover nodig, verklaren dat de duur van de betrokken procedure op de datum van indiening van het verzoek van 23 november 2010 reeds langer dan redelijk was en, en al was het alleen maar om die reden, buitensporig en onwettig was;

dientengevolge, de Commissie veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker tot en met de datum van het verzoek van 23 november 2010 heeft geleden door de onredelijke, buitensporige en onwettige duur van de betrokken procedure, door hem het bedrag van 10 000 EUR toe te kennen dan welk elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht redelijk en billijk acht;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker, vanaf de dag volgende op die waarop het verzoek van 23 november 2010 bij de Commissie is binnengekomen en tot aan de daadwerkelijk betaling van het bedrag van 10 000 EUR, van rente over dat bedrag tegen een rentevoet van 10 % per jaar dan wel tegen de rentevoet die het Gerecht redelijk en billijk acht, met jaarlijkse kapitalisatie;

de Commissie verwijzen in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/28


Beroep ingesteld op 4 januari 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-4/12)

2012/C 65/55

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek om hem alle toegangscodes te geven voor de websites van de Commissie die voor al haar ambtenaren toegankelijk zijn, na het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 november 2008 in zaak F-41/06 waarbij het besluit van de Commissie om hem wegens invaliditeit te pensioneren nietig is verklaard

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het besluit tot afwijzing van het verzoek dat verzoeker op 20 oktober 2010 aan het tot aanstelling bevoegd gezag heeft gezonden;

voor zover nodig, nietig verklaren het besluit tot afwijzing van de klacht die verzoeker op 24 mei 2011 bij de Commissie heeft ingediend tegen de afwijzing van het besluit van 20 oktober 2010;

voor zover nodig, de op 28 februari 2011 gedateerde nota met referentie Ares(2011) 217354 juridisch non-existent verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/28


Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — ZZ/AESA

(Zaak F-8/12)

2012/C 65/56

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: B.-H. Vincent, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker te ontslaan en vergoeding van de schade die hij door dat ontslag en het gestelde psychisch geweld zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

veroordeling van AESA tot betaling van het bedrag van 1 514 257,48 EUR ter vergoeding van de materiële en immateriële schade als gevolg van het verlies van haar functie van tijdelijk functionaris, vermeerderd met rente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum van opeisbaarheid ervan;

veroordeling van AESA tot betaling van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 500 EUR per dag voor de periode tussen 31 mei 2010 en de datum van kennisgeving van de te geven beslissing, ter vergoeding van alle schade veroorzaakt door het psychisch geweld van zijn personeelsleden, vermeerderd met rente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum van opeisbaarheid ervan;

verwijzing van AESA in de kosten.


3.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/29


Beroep ingesteld op 23 januari 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-10/12)

2012/C 65/57

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker de dagvergoeding toe te kennen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 24 mei 2011 en van het uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van haar klacht van 24 oktober 2011 en veroordeling van de Commissie tot betaling van de dagvergoeding;

verwijzing van de Commissie in de kosten.