ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.025.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 25

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
28 januari 2012


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2012/C 25/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie PB C 13 van 14.1.2012

1


 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2012/C 25/02

Gevoegde zaken C-106/09 P en C-107/09 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2011 — Europese Commissie/Government of Gibraltar, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Koninkrijk Spanje (C-106/09), Koninkrijk Spanje/Europese Commissie, Government of Gibraltar, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Hogere voorziening — Staatssteun — Materiële selectiviteit — Belastingstelsel — Gibraltar — Offshorevennootschappen)

2

2012/C 25/03

Zaak C-212/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 november 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 43 EG en 56 EG — Vrij verkeer van kapitaal — Preferente aandelen (golden shares) van Portugese Staat in GALP Energia SGPS SA — Interventie in bestuur van geprivatiseerde vennootschap)

3

2012/C 25/04

Zaak C-281/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 november 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 89/552/EG — Televisieomroep — Reclamespots — Zendtijd)

3

2012/C 25/05

Zaak C-404/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 85/337/EEG — Beoordeling van milieueffecten van bepaalde projecten — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats — Wilde flora en fauna — Bovengrondse kolenmijnen — Gebied Alto Sil — Specialebeschermingszone — Gebied van communautair belang — Bruine beer (Ursus arctos) — Auerhoen (Tetrao urogallus))

3

2012/C 25/06

Zaak C-458/09 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 november 2011 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie (Hogere voorziening — Steun die door Italiaanse autoriteiten is toegekend aan recentelijk aan beurs genoteerde ondernemingen — Wettelijke regeling die in fiscale voordelen voorziet)

4

2012/C 25/07

Zaak C-496/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 november 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Arrest van het Hof tot vaststelling van niet-nakoming — Niet-uitvoering — Artikel 228 EG — Financiële sancties)

5

2012/C 25/08

Zaak C-539/09: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Door Rekenkamer aangekondigd voornemen om in lidstaat controles uit te voeren — Weigering van deze lidstaat — Bevoegdheden van Rekenkamer — Artikel 248 EG — Controle van samenwerking van nationale administratieve autoriteiten op gebied van belasting over toegevoegde waarde — Verordening (EG) nr. 1798/2003 — Ontvangsten van Gemeenschap — Eigen middelen uit belasting over toegevoegde waarde)

5

2012/C 25/09

Zaak C-548/09 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 november 2011 — Bank Melli Iran/Raad van de Europese Unie, Franse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden van bank — Geen kennisgeving van besluit — Rechtsgrondslag — Rechten van verdediging)

6

2012/C 25/10

Zaak C-70/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van beroep te Brussel — België) — Scarlet Extended NV/Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten en Uitgevers CVBA (SABAM) (Informatiemaatschappij — Auteursrecht — Internet — Peer-to-peer-programma’s — Internetproviders — Invoering van systeem waarbij elektronische communicatie wordt gefilterd om met auteursrechten strijdige uitwisseling van bestanden te voorkomen — Geen algemene verplichting van toezicht op doorgegeven informatie)

6

2012/C 25/11

Zaak C-112/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België)) — Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen/Zaza Retail BV (Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Insolventieprocedures — Opening van territoriale insolventieprocedure — In toepasselijk nationaal recht gestelde voorwaarden die in de weg staan aan opening van hoofdinsolventieprocedure — Schuldeiser die bevoegd is om opening van territoriale insolventieprocedure aan te vragen)

7

2012/C 25/12

Zaak C-126/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — FOGGIA-Sociedade Gestora de Participações Sociais SA/Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais (Harmonisatie van wetgevingen — Richtlijn 90/434/EEG — Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten — Artikel 11, lid 1, sub a — Zakelijke overwegingen — Herstructurering of rationalisering van activiteiten van bij transactie betrokken vennootschappen — Begrippen)

8

2012/C 25/13

Zaak C-214/10: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamm — Duitsland) — KHS AG/Winfried Schulte (Organisatie van arbeidstijd — Richtlijn 2003/88/EG — Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon — Verval van recht op wegens ziekte niet opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon na verstrijken van bij nationale regeling vastgestelde termijn)

8

2012/C 25/14

Gevoegde zaken C-259/10 en C-260/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 november 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) en het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/The Rank Group PLC (Fiscale bepalingen — Zesde btw-richtlijn — Vrijstellingen — Artikel 13, B, sub f — Weddenschappen, loterijen en andere kans- of geldspelen — Beginsel van fiscale neutraliteit — Bingo gespeeld op automaten met uitkering van contant geld (mechanised cash bingo) — Gokautomaten — Administratieve praktijk die afwijkt van wettelijke bepalingen — Verweer gebaseerd op vereiste zorgvuldigheid (due diligence))

9

2012/C 25/15

Zaak C-283/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție — Roemenië) — Circul Globus București (Circ & Variete Globus București)/Uniunea Compozitorilor și Muzicologilor din România — Asociația pentru Drepturi de Autor — UCMR — ADA (Harmonisatie van wetgevingen — Auteursrecht en naburige rechten — Richtlijn 2001/29/EG — Artikel 3 — Begrip mededeling van een werk aan op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek — Mededeling van muziekwerken aan publiek zonder aan orgaan voor collectief beheer van auteursrechten desbetreffende vergoeding te betalen — Met auteurs van werken gesloten overeenkomsten tot overdracht van aan auteursrecht verbonden vermogensrechten — Werkingssfeer van richtlijn 2001/29)

10

2012/C 25/16

Gevoegde zaken C-319/10 en C-320/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Haarlem — Nederland) — X/Inspecteur van de Belastingdienst/Y (C-319/10) en X BV/Inspecteur van de Belastingdienst P (C-320/10) (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Bevroren en gezouten kippenvlees zonder been — Geldigheid en uitlegging van verordeningen (EG) nrs. 535/94, 1832/2002, 1871/2003, 2344/2003 en 1810/2004 — Aanvullende aantekening 7 op hoofdstuk 2 van gecombineerde nomenclatuur — Uitspraak van orgaan voor geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen)

10

2012/C 25/17

Zaak C-322/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Medeva BV/Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks (Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Aanvullend beschermingscertificaat — Verordening (EG) nr. 469/2009 — Artikel 3 — Voorwaarden voor verkrijging van certificaat — Begrip door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product — Criteria — Bestaan van bijkomende of andere criteria voor geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor vaccin tegen meerdere ziekten (combinatievaccin of multivalent vaccin))

11

2012/C 25/18

Gevoegde zaken C-323/10–C-326/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Gebr. Stolle GmbH & Co. KG (C-323/10, C-324/10 en C-326/10), Doux Geflügel GmbH (C-325/10)/Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Verordening (EEG) nr. 3846/87 — Landbouw — Restituties bij uitvoer — Vlees van pluimvee — Schoongemaakte en geplukte hanen en kippen)

11

2012/C 25/19

Zaak C-327/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Chebu — Tsjechische Republiek) — Hypoteční banka a.s./Udo Mike Lindner (Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Overeenkomst voor onroerend krediet, afgesloten door consument met nationaliteit van andere lidstaat dan die waar bank is gevestigd — Wettelijke regeling van lidstaat volgens welke tegen consument wiens woonplaats onbekend is, vordering kan worden ingeleid bij rechterlijke instantie van die staat)

12

2012/C 25/20

Zaak C-348/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — Norma-A SIA, Dekom SIA/Latgales plānošanas reģions, rechtsopvolger van Ludzas novada dome (Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/17/EG — Artikel 1, lid 3, sub b — Richtlijn 92/13/EEG — Artikel 2 quinquies, lid 1, sub b — Begrip concessieovereenkomst voor diensten — Verrichten van openbare busvervoersdiensten — Recht om dienst te exploiteren en betaling aan dienstverrichter van bedrag om verliezen te dekken — Volgens nationale wettelijke regeling en overeenkomst beperkt exploitatierisico — Beroepsprocedures inzake het plaatsen van opdrachten — Rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 2 quinquies, lid 1, sub b, van richtlijn 92/13/EEG op vóór verstrijken van omzettingstermijn van richtlijn 2007/66/EG gesloten overeenkomsten)

13

2012/C 25/21

Zaak C-379/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Algemeen beginsel van aansprakelijkheid van lidstaten voor schending van recht van Unie door een van hun rechterlijke instanties die uitspraak doet in laatste aanleg — Uitsluiting van aansprakelijkheid van staat voor uitlegging van rechtsregels of beoordeling van feiten of bewijzen door rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg — Beperking, door nationale wetgever, van aansprakelijkheid van staat tot gevallen van kwade trouw of grove schuld van dergelijke rechterlijke instantie)

14

2012/C 25/22

Zaak C-405/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Bruchsal — Duitsland) — Strafzaak tegen QB (*1) (Milieubescherming — Verordeningen (EG) nr. 1013/2006 en nr. 1418/2007 — Controle op overbrenging van afvalstoffen — Verbod op uitvoer van gebruikte katalysatoren naar Libanon)

14

2012/C 25/23

Zaak C-412/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Queen’s Bench Division) — Verenigd Koninkrijk) — Deo Antoine Homawoo/GMF Assurances SA (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Op niet-contractuele verbintenissen toepasselijke recht — Verordening (EG) nr. 864/2007 — Temporele werkingssfeer)

15

2012/C 25/24

Zaak C-422/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division (Patents Court) (Verenigd Koninkrijk)) — Georgetown University, University of Rochester, Loyola University of Chicago/Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks (Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Aanvullend beschermingscertificaat — Verordening (EG) nr. 469/2009 — Artikel 3 — Voorwaarden voor verkrijging van certificaat — Begrip door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product — Criteria — Bestaan van bijkomende of andere criteria voor geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor vaccin tegen meerdere ziekten (combinatievaccin of multivalent vaccin))

15

2012/C 25/25

Zaak C-430/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Hristo Gaydarov/Director na Glavna direktsia Ohranitelna politsia pri Ministerstvo na vatreshnite raboti (Vrij verkeer van burger van Unie — Richtlijn 2004/38/EG — Verbod om nationaal grondgebied te verlaten, opgelegd wegens strafrechtelijke veroordeling in ander land — Illegale handel in verdovende middelen — Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door openbare orde)

16

2012/C 25/26

Zaak C-434/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Petar Aladzhov/Zamestnik direktor na Stolichna direktsia na vatreshnite raboti kam Ministerstvo na vatreshnite raboti (Vrij verkeer van burger van Unie — Richtlijn 2004/38/EG — Verbod om nationaal grondgebied te verlaten, opgelegd wegens niet-betaling van belastingschuld — Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door openbare orde)

16

2012/C 25/27

Zaak C-435/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — J. C. van Ardennen/Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Richtlijn 80/987/EEG — Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever — Insolventie-uitkering — Voorwaarde voor betaling dat betrokkene zich als werkzoekende laat registreren)

17

2012/C 25/28

Zaak C-444/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Lüdenscheid/Christel Schriever (Btw — Zesde richtlijn — Artikel 5, lid 8 — Begrip overgang van geheel of gedeelte van algemeenheid van goederen — Eigendomsoverdracht van goederenvoorraad en winkeluitrusting tegelijk met verhuur van winkelruimte)

17

2012/C 25/29

Zaak C-454/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Oliver Jestel/Hauptzollamt Aachen (Communautair douanewetboek — Artikel 202, lid 3, tweede streepje — Ontstaan van douaneschuld door onregelmatig binnenbrengen van goederen — Begrip schuldenaar — Deelneming aan onregelmatig binnenbrengen — Persoon die heeft gehandeld als bemiddelaar bij afsluiten van koopovereenkomsten betreffende onregelmatig binnengebrachte goederen)

18

2012/C 25/30

Gevoegde zaken C-468/10 en C-469/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Asociación Nacional de Establecimientos Financieros de Crédito (ASNEF) (C-468/10), Federación de Comercio Electrónico y Marketing Directo (FECEMD) (C-469/10)/Administración del Estado (Verwerking van persoonsgegevens — Richtlijn 95/46/EG — Artikel 7, sub f — Rechtstreekse werking)

18

2012/C 25/31

Zaak C-505/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Højesteret — Denemarken) — Partrederiet Sea Fighter/Skatteministeriet (Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Vrijstelling — Begrip vaart — Brandstof gebruikt voor graafmachine die op vaartuig is geïnstalleerd en onafhankelijk van motor van dat vaartuig werkt)

19

2012/C 25/32

Zaak C-88/11 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 10 november 2011 — LG Electronics, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Woordteken KOMPRESSOR PLUS — Weigering van inschrijving — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 7, lid 1, sub c — Beschrijvend karakter — Onderzoek van nieuw bewijsstuk door Gerecht — Onjuiste opvatting van feiten en bewijsstukken)

19

2012/C 25/33

Zaak C-256/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Murat Dereci, Vishaka Heiml, Alban Kokollari, Izunna Emmanuel Maduike, Dragica Stevic/Bundesministerium für Inneres (Burgerschap van de Unie — Verblijfsrecht van staatsburgers van derde landen die familielid zijn van burgers van de Unie — Weigering op grond dat recht op vrij verkeer van burger niet is uitgeoefend — Mogelijk verschil in behandeling ten opzichte van burgers van de Unie die recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend — Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Artikel 13 van besluit nr. 1/80 van Associatieraad — Artikel 41 van aanvullend protocol — standstill-clausule)

20

2012/C 25/34

Zaak C-315/08: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 29 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Angelo Grisoli/Regione Lombardia (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Artikel 49 VWEU — Vrijheid van vestiging — Volksgezondheid — Apotheken — Nabijheid — Voorziening van bevolking met geneesmiddelen — Bedrijfsvergunning — Territoriale spreiding van apotheken — Minimumafstand tussen apotheken)

20

2012/C 25/35

Zaak C-198/10: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Milano — Italië) — Cassina S.p.A./Alivar Srl, Galliani Host Arredamenti Srl (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Industriële en commerciële eigendom — Richtlijn 98/71/EG — Rechtsbescherming van modellen — Artikel 17 — Verplichting tot cumulatie van bescherming van modellen met bescherming van auteursrecht — Nationale wettelijke regeling die bescherming door auteursrecht van vóór inwerkingtreding ervan tot publiek domein behorende modellen uitsluit)

21

2012/C 25/36

Zaak C-289/10 P: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 12 september 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie (Hogere voorziening — Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbesteding — Analyse, ontwikkeling, onderhoud en ondersteuning van telematicasystemen ter controle van producten waarop accijns wordt geheven — Afwijzing van offerte — Ontbreken van motivering van afwijzing)

21

2012/C 25/37

Zaak C-314/10: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 22 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik — België) — Hubert Pagnoul/Belgische Staat (Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Prejudiciële verwijzing — Onderzoek van overeenstemming van nationaal voorschrift met zowel Unierecht als nationale Grondwet — Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing — Handvest van grondrechten van Europese Unie — Noodzakelijke band met Unierecht — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

22

2012/C 25/38

Zaak C-538/10: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 22 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik — België) — Richard Lebrun, Marcelle Howet/Belgische Staat (Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Prejudiciële verwijzing — Onderzoek van overeenstemming van nationaal voorschrift met zowel Unierecht als nationale Grondwet — Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing — Handvest van grondrechten van Europese Unie — Noodzakelijke band met Unierecht — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

22

2012/C 25/39

Zaak C-541/10 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 30 september 2011 — Sociedade Quinta do Portal, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Vallegre, Vinhos do Porto SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, sub b — Gemeenschapswoordmerk PORTO ALEGRE — Ouder nationaal woordmerk VISTA ALEGRE — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Nietigverklaring van merk)

23

2012/C 25/40

Zaak C-546/10: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 september 2011 — Hans-Peter Wilfer/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Beeldteken in vorm van gitaarkop — Weigering van inschrijving — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Ambtshalve onderzoek van feiten — Artikelen 7, lid 1, sub b, en 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 — Ontvankelijkheid van bewijsstukken die voor het eerst voor Gerecht zijn overgelegd — Gelijke behandeling)

23

2012/C 25/41

Zaak C-561/10 P: Beschikking van het Hof van 20 september 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie (Hogere voorziening — Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbesteding — Informaticadiensten voor onderhoud van SEI-BUD/AMD/CR-systemen — Afwijzing van offerte — Ontoereikende motivering — Onjuiste beoordeling van feiten en bewijselementen)

23

2012/C 25/42

Zaak C-316/11 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 september 2011 — Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Procedure voor kamer van beroep van BHIM — Niet-nakoming van verplichting om binnen gestelde termijn beroepstaks te betalen — Beslissing van kamer van beroep waarbij wordt vastgesteld dat beroep niet is ingesteld)

24

2012/C 25/43

Zaak C-378/11 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 september 2011 — Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Procedure voor kamer van beroep van BHIM — Niet-nakoming van verplichting om binnen gestelde termijn beroepstaks te betalen — Beslissing van kamer van beroep waarbij wordt vastgesteld dat beroep niet is ingesteld)

24

2012/C 25/44

Zaak C-430/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Rovigo (Italië) op 18 augustus 2011 — Strafzaak tegen Md Sagor

25

2012/C 25/45

Zaak C-518/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) op 10 oktober 2011 — UPC Nederland BV tegen Gemeente Hilversum

25

2012/C 25/46

Zaak C-521/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 12 oktober 2011 — Amazon.com International Sales Inc. e.a./Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH

27

2012/C 25/47

Zaak C-524/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 17 oktober 2011 — Lowlands Design Holding BV, andere partij: Minister van Financiën

28

2012/C 25/48

Zaak C-526/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 18 oktober 2011 — IVD GmbH & Co. KG/Ärztekammer Westfalen-Lippe

28

2012/C 25/49

Zaak C-531/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Landessozialgericht (Duitsland) op 19 oktober 2011 — Angela Strehl/Bundesagentur für Arbeit Nürnberg

28

2012/C 25/50

Zaak C-532/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) op 19 oktober 2011 — Susanne Leichenich/Ansbert Peffekoven, Ingo Horeis

28

2012/C 25/51

Zaak C-533/11: Beroep ingesteld op 19 oktober 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

29

2012/C 25/52

Zaak C-538/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) op 21 oktober 2011 — Hermine Sax/Pensionsversicherungsanstalt Landesstelle Salzburg

30

2012/C 25/53

Zaak C-540/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 24 oktober 2011 — Daniel Levy, Carine Sebbag/Belgische Staat — Federale Overheidsdienst Financiën

30

2012/C 25/54

Zaak C-541/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vrhovno Sodišče Republike Slovenije (Republiek Slovenie) op 25 oktober 2011 — Jožef Grilc/Slovensko zavarovalno združenje GIZ

31

2012/C 25/55

Zaak C-542/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 oktober 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij: Codirex Expeditie BV

31

2012/C 25/56

Zaak C-543/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 oktober 2011 — Woningstichting Maasdriel, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

31

2012/C 25/57

Zaak C-544/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Rheinland-Pfalz (Duitsland) op 24 oktober 2011 — Helga Petersen en Peter Petersen/Finanzamt Ludwigshafen

31

2012/C 25/58

Zaak C-545/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt (Oder) (Duitsland) op 24 oktober 2011 — Agrargenossenschaft Neuzelle eG/Landrat des Landkreises Oder-Spree

32

2012/C 25/59

Zaak C-548/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Arbeidshof te Antwerpen (België) op 31 oktober 2011 — Edgard Mulders tegen Rijksdienst voor Pensioenen

32

2012/C 25/60

Zaak C-554/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 november 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 september 2011 in zaak T-141/05 RENV, Internationaler Hilfsfonds eV/Europese Commissie

32

2012/C 25/61

Zaak C-555/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State, Griekenland) op 3 november 2011 — Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados EEAE, Syllogos Asfalistikon Praktoron N. Attikis SPATE, Panellinios Syllogos Asfalistikon Symvoulon PSAS, Syndesmos Ellinon Mesiton Asfaliseon SEMA, Panellinios Syndesmos Syntoniston Asfalistikon Symvoulon PSAS/Ypourgos Anaptixis en Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados

33

2012/C 25/62

Zaak C-556/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Valladolid (Spanje) op 3 november 2011 — María Jesús Lorenzo Martínez/Dirección Provincial de Educación Valladolid

33

2012/C 25/63

Zaak C-557/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 4 november 2011 — Maria Kozak/Dyrektor Izby Skarbowej w Lublinie

33

2012/C 25/64

Zaak C-560/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Provinciale di Parma (Italië) op 7 november 2011 — Danilo Debiasi/Agenzia delle Entrate — Ufficio di Parma

34

2012/C 25/65

Zaak C-561/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil de Alicante (Spanje) op 8 november 2011 — Fédération Cynologique Internationale/Federación Canina Internacional de Perros de Pura Raza

34

2012/C 25/66

Zaak C-565/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu (Roemenië) op 10 november 2011 — Mariana Irimie/Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu

34

2012/C 25/67

Zaak C-568/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 14 november 2011 — Agroferm A/S/Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri

35

2012/C 25/68

Zaak C-571/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Comercial Cluj (Roemenië) op 14 november 2011 — SC Volksbank România SA/Andreia Câmpan en Ioan Dan Câmpan

35

2012/C 25/69

Zaak C-572/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen Sad Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 11 november 2011 — Menidzharski biznes reshenia OOD/Direktor na Direktsia Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto — Veliko Tarnovo

36

2012/C 25/70

Zaak C-575/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 16 november 2011 — Eleftherios-Themistoklis Nasiopoulos/Ypourgos Ygeia kai Pronoias

36

2012/C 25/71

Zaak C-578/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2011 door Deltafina SpA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011 in zaak T-12/06, Deltafina/Commissie

37

2012/C 25/72

Zaak C-581/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2011 door Muhamad Mugraby tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 6 september 2011 in zaak T-292/09, Muhamad Mugraby/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

37

2012/C 25/73

Zaak C-582/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Rügen Fisch AG tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 21 september 2011 in zaak T-201/09, Rügen Fisch AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); andere partij in de procedure: Schwaaner Fischwaren GmbH

38

2012/C 25/74

Zaak C-584/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 november 2011 door Dow AgroSciences Ltd, Dow AgroSciences LLC, Dow AgroSciences, Dow AgroSciences Export, Dow Agrosciences BV, Dow AgroSciences Hungary kft, Dow AgroSciences Italia Srl, Dow AgroSciences Polska sp. z o.o., Dow AgroSciences Iberica, SA, Dow AgroSciences s.r.o., Dow AgroSciences Danmark A/S, Dow AgroSciences GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011 in zaak T-475/07, Dow AgroSciences Ltd e.a./Commissie

39

2012/C 25/75

Zaak C-586/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Regione Puglia tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 september 2011 in zaak T-84/10, Regione Puglia/Commissie

40

2012/C 25/76

Zaak C-587/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Omnicare, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011 in zaak T-289/09, Omnicare, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

40

2012/C 25/77

Zaak C-588/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Omnicare, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011 in zaak T-290/09, Omnicare, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

41

2012/C 25/78

Zaak C-593/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2011 door Alliance One International, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011 in zaak T-25/06, Alliance One International, Inc./Europese Commissie

41

2012/C 25/79

Zaak C-597/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2011 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011 in zaak T-232/06, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

42

2012/C 25/80

Zaak C-608/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2011 door Land Wien tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 september 2011 in zaak T-267/10, Land Wien/Europese Commissie

43

2012/C 25/81

Zaak C-617/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 december 2011 door Luigi Marcuccio tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 14 september 2011 in zaak T-236/02, Marcuccio/Commissie

43

2012/C 25/82

Zaak C-621/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2011 door New Yorker SHK Jeans GmbH & Co. KG, voorheen New Yorker SHK Jeans GmbH, tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 29 september 2011 in zaak T-415/09, New Yorker SHK Jeans GmbH & Co. KG, voorheen New Yorker SHK Jeans GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Vallis K. — Vallis A. & Co. O.E.

44

2012/C 25/83

Zaak C-625/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2011 door Polyelectrolyte Producers Group en SNF SAS tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 21 september 2011 in zaak T-268/10, Polyelectrolyte Producers Group en SNF SAS/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

45

2012/C 25/84

Zaak C-551/09: Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 17 oktober 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

45

2012/C 25/85

Zaak C-179/10: Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 28 september 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

45

 

Gerecht

2012/C 25/86

Zaak T-208/06: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Quinn Barlo e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor methacrylaat — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Begrip één enkele inbreuk — Duur van inbreuk — Geldboeten — Zwaarte van inbreuk — Verzachtende omstandigheden)

46

2012/C 25/87

Zaak T-421/07: Arrest van het Gerecht van 8 december 2011 — Deutsche Post/Commissie (Staatssteun — Maatregelen van Duitse autoriteiten ten gunste van Deutsche Post AG — Beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG — Geen eerdere definitieve beslissing — Niet-ontvankelijkheid)

46

2012/C 25/88

Zaak T-39/08: Arrest van het Gerecht van 8 december 2011 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Aanbestedingsprocedure — Verrichten van informaticadiensten betreffende hosten, beheren, verbeteren, promoten en onderhouden van internetportaal — Afwijzing van offerte en gunning van opdracht aan andere inschrijver — Selectiecriteria — Gunningscriteria — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

47

2012/C 25/89

Zaak T-51/08 P: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Commissie/Dittert (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2005 — Gratificatiepunten — Niet-toekenning wegens technisch incident — Bevorderingscomité A* — Toekenning van lager aantal extra gratificatiepunten dan voorgesteld door hiërarchie — Niet-plaatsing op lijst van bevorderde ambtenaren)

47

2012/C 25/90

Zaak T-52/08 P: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Commissie/Carpi Badía (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2005 — Gratificatiepunten — Niet-toekenning wegens technisch incident — Bevorderingscomité A* — Toekenning van lager aantal extra gratificatiepunten dan voorgesteld door hiërarchie — Niet-plaatsing op lijst van bevorderde ambtenaren)

47

2012/C 25/91

Zaak T-107/08: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Transnational Company Kazchrome en ENRC Marketing/Raad en Commissie (Dumping — Invoer van siliciummangaan van oorsprong uit China en Kazachstan — Beroep tot nietigverklaring — Uitvoerprijs — Vergelijking tussen uitvoerprijs en normale waarde — Berekening van prijsonderbiedingsmarge — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

48

2012/C 25/92

Zaak T-238/09: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Sniace/Commissie (Staatssteun — Schuldherschikkingsovereenkomsten — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Motiveringsplicht)

48

2012/C 25/93

Zaak T-123/10: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Hartmann/BHIM (Complete) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Complete — Absolute weigeringsgronden — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Motivering — Waren die homogene groep vormen — Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

49

2012/C 25/94

Zaak T-152/10: Arrest van het Gerecht van 7 december 2011 — El Corte Inglés/BHIM — Azzedine Alaïa (ALIA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ALIA — Ouder gemeenschapsbeeldmerk ALAÏA PARIS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

49

2012/C 25/95

Zaak T-477/10: Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — SE-Blusen Stenau/BHIM — Sport Eybl & Sports Experts (SE© SPORTS EQUIPMENT) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SE© SPORTS EQUIPMENT — Ouder nationaal woordmerk SE So Easy — Relatieve weigeringsgrond — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

49

2012/C 25/96

Zaak T-562/10: Arrest van het Gerecht van 7 december 2011 — HTTS/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Motiveringsplicht — Verstekprocedure — Interventieverzoek — Afdoening zonder beslissing)

50

2012/C 25/97

Zaak T-586/10: Arrest van het Gerecht van 8 december 2011 — Aktieselskabet af 21. november 2001/BHIM — Parfums Givenchy (only givenchy) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk only givenchy — Ouder gemeenschapswoordmerk en oudere nationale woordmerken ONLY — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Reputatie — Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009)

50

2012/C 25/98

Zaak T-10/11 P: Arrest van het Gerecht van 29 november 2011 — Birkhoff/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Gezinstoelagen — Toelage voor kind ten laste — Kind dat gebrek heeft waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien — Weigering om betaling van toelage te verlengen)

51

2012/C 25/99

Zaak T-263/08: Beschikking van het Gerecht van 15 november 2011 — Becker Flugfunkwerk/BHIM — Harman Becker Automotive Systems (BECKER AVIONIC SYSTEMS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

51

2012/C 25/100

Zaak T-188/09: Beschikking van het Gerecht van 15 november 2011 — Galileo International Technology/BHIM — Residencias Universitarias (GALILEO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

51

2012/C 25/101

Zaak T-176/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 2 december 2011 — Carbunión/Raad (Kort geding — Staatssteun — Besluit betreffende steunmaatregelen ter bevordering van sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen procesbelang — Geen overeenstemming met hoofdberoep — Onlosmakelijkheid — Niet-ontvankelijkheid — Belangenafweging)

52

2012/C 25/102

Zaak T-269/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 15 november 2011 — Xeda International/Commissie (Kort geding — Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof ethoxyquine — Niet-opneming van ethoxyquine in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Intrekking van toelating van gewasbeschermingsmiddelen die ethoxyquine bevatten — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

52

2012/C 25/103

Zaak T-471/11 R: Beschikking van de president van 24 november 2011 — Éditions Jacob/Commissie (Kort geding — Mededinging — Concentratie van ondernemingen — Beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard op voorwaarde dat activa worden doorverkocht — Nietigverklaring door Gerecht van oorspronkelijke beschikking houdende goedkeuring door Commissie van koper van doorverkochte activa — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging van nieuwe beschikking houdende goedkeuring van dezelfde koper — Geen spoedeisendheid — Belangenafweging)

52

2012/C 25/104

Zaak T-563/11: Beroep ingesteld op 28 oktober 2011 — Anbouba/Raad

53

2012/C 25/105

Zaak T-564/11: Beroep ingesteld op 28 oktober 2011 — Farage/Parlement en Buzek

53

2012/C 25/106

Zaak T-572/11: Beroep ingesteld op 4 november 2011 — Hassan/Raad

54

2012/C 25/107

Zaak T-573/11: Beroep ingesteld op 4 november 2011 — JAS/Commissie

55

2012/C 25/108

Zaak T-575/11: Beroep ingesteld op 7 november 2011 — Inaporc/Commissie

56

2012/C 25/109

Zaak T-576/11: Beroep ingesteld op 10 november 2011 — Schenker Customs Agency/Commissie

56

2012/C 25/110

Zaak T-577/11: Beroep ingesteld op 4 november 2011 — Ethniko kai Kapodistriako Panepistimio Athinon/Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie

57

2012/C 25/111

Zaak T-580/11: Beroep ingesteld op 8 november 2011 — McNeil/BHIM — Alkalon (NICORONO)

58

2012/C 25/112

Zaak T-581/11: Beroep ingesteld op 9 november 2011 — Dimian/BHIM — Bayer Design Fritz Bayer (BABY BAMBOLINA)

58

2012/C 25/113

Zaak T-582/11: Beroep ingesteld op 14 november 2011 — Solar-Fabrik/BHIM (Premium XL)

59

2012/C 25/114

Zaak T-583/11: Beroep ingesteld op 14 november 2011 — Solar-Fabrik/BHIM (Premium L)

59

2012/C 25/115

Zaak T-585/11: Beroep ingesteld op 10 november 2011 — Cheverny Investments/Commissie

60

2012/C 25/116

Zaak T-586/11: Beroep ingesteld op 17 november 2011 — Oppenheim/Commissie

60

2012/C 25/117

Zaak T-590/11: Beroep ingesteld op 14 november 2011 — S & S Szlegiel Szlegiel i Wiśniewski/BHIM — Scotch & Soda (SODA)

61

2012/C 25/118

Zaak T-592/11: Beroep ingesteld op 22 november 2011 — Anbouba/Raad

62

2012/C 25/119

Zaak T-593/11: Beroep ingesteld op 28 november 2011 — Al-Chihabi/Raad

62

2012/C 25/120

Zaak T-596/11: Beroep ingesteld op 24 november 2011 — Bricmate/Raad

63

2012/C 25/121

Zaak T-601/11: Beroep ingesteld op 30 november 2011 — Dansk Automat Brancheforening/Commissie

63

2012/C 25/122

Zaak T-603/11: Beroep ingesteld op 24 november 2011 — Ecologistas en Acción-CODA/Commissie

64

2012/C 25/123

Zaak T-607/11: Beroep ingesteld op 30 november 2011 — Henkel en Henkel France/Commissie

64

2012/C 25/124

Zaak T-616/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2011 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 september 2011 in zaak F-69/10, Marcuccio/Commissie

65

2012/C 25/125

Zaak T-618/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2011 door Carlo De Nicola tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 september 2011 in zaak F-13/10, De Nicola/EIB

65

2012/C 25/126

Zaak T-303/11: Beschikking van het Gerecht van 30 november 2011 — Leopardi Dittajuti/BHIM — Llopart Vilarós (CONTE LEOPARDI DITTAJUTI)

66

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2012/C 25/127

Zaak F-90/11: Beroep ingesteld op 26 september 2011 — ZZ/Commissie

67

2012/C 25/128

Zaak F-99/11: Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — ZZ/Commissie

67

2012/C 25/129

Zaak F-100/11: Beroep ingesteld op 5 oktober 2011 — ZZ/Commissie

67

2012/C 25/130

Zaak F-104/11: Beroep ingesteld op 11 oktober 2011 — ZZ/Commissie

68

2012/C 25/131

Zaak F-106/11: Beroep ingesteld op 18 oktober 2011 — ZZ/ECB

68

2012/C 25/132

Zaak F-107/11: Beroep ingesteld op 18 oktober 2011 — ZZ/ECDC

69

2012/C 25/133

Zaak F-108/11: Beroep in gesteld op 24 oktober 2011 — ZZ/Commissie

69

2012/C 25/134

Zaak F-113/11: Beroep ingesteld op 25 oktober 2011 — ZZ/Commissie

69

2012/C 25/135

Zaak F-116/11: Beroep ingesteld op 7 november 2011 — ZZ/Commissie

69

2012/C 25/136

Zaak F-117/11: Beroep ingesteld op 8 november 2011 — ZZ/Commissie

70

2012/C 25/137

Zaak F-118/11: Beroep ingesteld op 11 november 2011 — ZZ/Europese Commissie

70

2012/C 25/138

Zaak F-119/11: Beroep ingesteld op 11 november 2011 — ZZ/Commissie

71

2012/C 25/139

Zaak F-120/11: Beroep ingesteld op 14 november 2011 — ZZ/Commissie

72

2012/C 25/140

Zaak F-121/11: Beroep ingesteld op 22 november 2011 — ZZ/Commissie

72

2012/C 25/141

Zaak F-124/11: Beroep ingesteld op 24 november 2011 — ZZ/FRONTEX

72

2012/C 25/142

Zaak F-129/11: Beroep ingesteld op 9 december 2011 — ZZ/Commissie

73


 


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/1


(2012/C 25/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 13 van 14.1.2012

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 6 van 7.1.2012

PB C 370 van 17.12.2011

PB C 362 van 10.12.2011

PB C 355 van 3.12.2011

PB C 347 van 26.11.2011

PB C 340 van 19.11.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2011 — Europese Commissie/Government of Gibraltar, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Koninkrijk Spanje (C-106/09), Koninkrijk Spanje/Europese Commissie, Government of Gibraltar, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Gevoegde zaken C-106/09 P en C-107/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Materiële selectiviteit - Belastingstelsel - Gibraltar - „Offshorevennootschappen”)

(2012/C 25/02)

Procestaal: Engels

Partijen

C-106/09 P

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, V. Di Bucci en N. Khan, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Government of Gibraltar (vertegenwoordigers: J. Temple Lang, solicitor, M. Llamas, barrister, en A. Petersen, advokat), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: I. Rao, gemachtigde, D. Anderson, QC, en M. Gray, barrister), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad en J. M. Rodríguez Cárcamo, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: Ierland (vertegenwoordigers: D. O’Hagan, gemachtigde, en B. Doherty, barrister)

C-107/09 P

Rekwirante: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad en J. M. Rodríguez Cárcamo, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, V. Di Bucci en N. Khan, gemachtigden), Government of Gibraltar (vertegenwoordigers: J. Temple Lang, solicitor, M. Llamas, barrister, en A. Petersen, advokat), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: I. Rao, gemachtigde, D. Anderson, QC, en M. Gray, barrister)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 18 december 2008, Government of Gibraltar/Commissie (T-211/04 en T-215/04), houdende nietigverklaring van beschikking 2005/261/EG van de Commissie van 30 maart 2004 inzake de steunregeling die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen bij de hervorming van de vennootschapsbelasting door de regering van Gibraltar [Steunmaatregel C 66/2002 (ex N 534/2002) — Verenigd Koninkrijk]

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2008, Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk/Commissie (T-211/04 en T-215/04), wordt vernietigd.

2)

Het beroep van de Government of Gibraltar en het beroep van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden verworpen.

3)

De Government of Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden, behalve in hun eigen kosten, verwezen in de kosten van de Europese Commissie en van het Koninkrijk Spanje in het kader van de onderhavige hogere voorzieningen, alsook in de kosten van de Europese Commissie in eerste aanleg.

4)

Het Koninkrijk Spanje en Ierland dragen als respectieve interveniënten voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen hun eigen kosten.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 november 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-212/09) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 43 EG en 56 EG - Vrij verkeer van kapitaal - Preferente aandelen („golden shares”) van Portugese Staat in GALP Energia SGPS SA - Interventie in bestuur van geprivatiseerde vennootschap)

(2012/C 25/03)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun, M. Teles Romão en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, C. Botelho Moniz, M. Rosado da Fonseca en P. Gouveia e Melo, advogados)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 56 EG — Bijzondere rechten van de Staat en van andere openbare lichamen in de onderneming GALP Energia SGPS SA („golden shares”)

Dictum

1)

Door ten gunste van de Portugese Staat en andere overheidslichamen bijzondere rechten in GALP Energia SGPS SA te handhaven zoals die waarin de Lei no 11/90, Lei Quadro das Privatizações (kaderwet inzake privatiseringen), van 5 april 1990, de Decreto-Lei no 261-A/99 aprova a 1.a fase do processo de privatização do capital social da GALP — Petróleos e Gás de Portugal, SGPS, SA (wetsbesluit nr. 261-A/99 houdende goedkeuring van de eerste fase van de privatisering van GALP — Petróleos e Gás de Portugal SGPS SA) van 7 juli 1999 en de statuten van die vennootschap voorzien, die zijn toegekend in verband met preferente aandelen („golden shares”) die deze Staat in het vennootschappelijke kapitaal van die vennootschap bezit, is de Portugese Republiek de krachtens artikel 56 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 november 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-281/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 89/552/EG - Televisieomroep - Reclamespots - Zendtijd)

(2012/C 25/04)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en C. Vrignon, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi-Spencer en S. Hathaway, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 3, lid 2, en 18, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23) — Zendtijd voor reclamespots

Dictum

1)

Door toe te laten dat op de Spaanse televisiezenders de zendtijd voor bepaalde vormen van reclame, zoals reportages voor reclamedoeleinden, telepromotiespots, sponsoring-advertentiespots en microreclameadvertenties, de maximumgrens overschrijdt van 20 % van de zendtijd per klokuur die is vastgesteld bij artikel 18, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 3, lid 2, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-404/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 85/337/EEG - Beoordeling van milieueffecten van bepaalde projecten - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Wilde flora en fauna - Bovengrondse kolenmijnen - Gebied „Alto Sil” - Specialebeschermingszone - Gebied van communautair belang - Bruine beer (Ursus arctos) - Auerhoen (Tetrao urogallus))

(2012/C 25/05)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia, F. Castillo de la Torre en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, 3 en 5, leden 1 en 3, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG (PB L 73, blz. 5), en van artikel 6, leden 2, 3 en 4, juncto artikel 7 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Bovengrondse mijnbouwactiviteiten — Specialebeschermingszone „Alto Sil” (ES0000210) — Habitat van het Cantabrische auerhoen

Dictum

1)

Door voor de bovengrondse mijnen „Nueva Julia” en „Ladrones” vergunning te verlenen zonder aan de verlening van de desbetreffende vergunningen de voorwaarde te hebben verbonden dat een beoordeling is verricht op grond waarvan de directe, indirecte en cumulatieve effecten van de bestaande projecten voor bovengrondse mijnbouw op passende wijze konden worden vastgesteld, beschreven en geëvalueerd, is het Koninkrijk Spanje, tenzij voor de mijn „Ladrones” wat de bruine beer (Ursus arctos) betreft, de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2, 3 en 5, leden 1 en 3, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997.

2)

Vanaf 2000, toen het gebied „Alto Sil” als specialebeschermingszone werd aangewezen op grond van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49/EG van de Commissie van 29 juli 1997, heeft het Koninkrijk Spanje,

door voor de bovengrondse mijnen „Nueva Julia” en „Ladrones” vergunning te hebben verleend zonder aan de verlening van de desbetreffende vergunningen de voorwaarde te hebben verbonden dat de mogelijke effecten van die projecten op passende wijze zijn beoordeeld, en hoe dan ook zonder te hebben voldaan aan de voorwaarden waaronder een project, ondanks het daaraan verbonden risico voor het auerhoen (Tetrao urogallus), een van de natuurlijke rijkdommen die ten grondslag liggen aan de aanwijzing van het gebied „Alto Sil” als specialebeschermingszone, mag worden gerealiseerd, namelijk het ontbreken van alternatieven, het bestaan van dwingende redenen van groot openbaar belang en kennisgeving aan de Europese Commissie van de nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft, en

door niet de maatregelen te hebben genomen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de habitats, inclusief die van de soorten, niet verslechtert en dat er voor het auerhoen, waarvan het voorkomen in het gebied „Alto Sil” ten grondslag ligt aan de aanwijzing van die specialebeschermingszone, geen significante storende factoren optreden door de mijnen „Feixolín”, „Salguero-Prégame-Valdesegadas”, „Fonfría”, „Ampliación de Feixolín” en „Nueva Julia”,

met betrekking tot de specialebeschermingszone „Alto Sil” niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, juncto artikel 7 ervan.

3)

Met betrekking tot het gebied van communautair belang „Alto Sil” is het Koninkrijk Spanje vanaf december 2004, door niet de maatregelen te hebben genomen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de habitats, inclusief die van de soorten, niet verslechtert en dat er voor de soorten geen storende factoren optreden door de mijnen „Feixolín”, „Fonfría”, en „Ampliación de Feixolín”, de krachtens artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in zijn eigen kosten en twee derde van de kosten van de Europese Commissie. De Europese Commissie wordt verwezen in één derde van haar eigen kosten.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 november 2011 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-458/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Steun die door Italiaanse autoriteiten is toegekend aan recentelijk aan beurs genoteerde ondernemingen - Wettelijke regeling die in fiscale voordelen voorziet)

(2012/C 25/06)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, en P. Gentili, avvocato dello Stato)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, D. Grespan en E. Righini, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van rekwirante: Republiek Finland (vertegenwoordigers: M. Pere en H. Leppo, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 4 september 2009, Italië/Commissie (T-211/05), houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/261/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende steunmaatregel C8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen (PB 2006, L 94, blz. 42)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Finland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 november 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-496/09) (1)

(Niet-nakoming - Arrest van het Hof tot vaststelling van niet-nakoming - Niet-uitvoering - Artikel 228 EG - Financiële sancties)

(2012/C 25/07)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro, E. Righini en B. Stromsky, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, F. Arena en S. Fiorentino, avvocati dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 228 EG — Niet-uitvoering van arrest van Hof van 1 april 2004 in zaak C-99/02 — Verzoek om oplegging van dwangsom

Dictum

1)

Door op de datum waarop de termijn verstreek die in het met redenen omkleed advies van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 2008 overeenkomstig artikel 228 EG was gesteld, niet alle maatregelen te hebben getroffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 1 april 2004, Commissie/Italië (C-99/02), betreffende de terugvordering bij de begunstigden van de steun die onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar was verklaard bij beschikking 2000/128/EG van de Commissie van 11 mei 1999 betreffende de steun verleend door Italië voor maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze beschikking en artikel 228, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een dwangsom te betalen waarvan het bedrag wordt berekend door het basisbedrag van 30 miljoen EUR te vermenigvuldigen met het percentage van de onrechtmatige steun waarvan de terugvordering nog niet heeft plaatsgevonden of niet is bewezen aan het einde van de betrokken periode, ten opzichte van het totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum van uitspraak van het onderhavige arrest, per halfjaar vertraging bij het treffen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 1 april 2004, Commissie/Italië (C-99/02), vanaf het onderhavige arrest tot de uitvoering van bovengenoemd arrest van 1 april 2004.

3)

De Italiaanse Republiek wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een forfaitaire som van 30 miljoen EUR te betalen.

4)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-539/09) (1)

(Niet-nakoming - Door Rekenkamer aangekondigd voornemen om in lidstaat controles uit te voeren - Weigering van deze lidstaat - Bevoegdheden van Rekenkamer - Artikel 248 EG - Controle van samenwerking van nationale administratieve autoriteiten op gebied van belasting over toegevoegde waarde - Verordening (EG) nr. 1798/2003 - Ontvangsten van Gemeenschap - Eigen middelen uit belasting over toegevoegde waarde)

(2012/C 25/08)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en B. Conté, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: C. Blaschke en N. Graf Vitzthum, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos en E. Waldherr, gemachtigden), Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Crowe, T. Kennedy en B. Schäfer, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 10 EG en 248, leden 1, 2 en 3, EG, alsook van artikel 140, lid 2 en artikel 142, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1) — Weigering om de Rekenkamer toe te laten in Duitsland controles te verrichten inzake de administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van btw — Omvang van de controlebevoegdheid van de Rekenkamer

Dictum

1)

Door zich ertegen te verzetten dat de Rekenkamer van de Europese Unie in Duitsland controles uitvoert betreffende de administratieve samenwerking uit hoofde van verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en van de uitvoeringsvoorschriften ervan, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 248, leden 1 tot en met 3, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

4)

Het Europees Parlement en de Rekenkamer van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 november 2011 — Bank Melli Iran/Raad van de Europese Unie, Franse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

(Zaak C-548/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden van bank - Geen kennisgeving van besluit - Rechtsgrondslag - Rechten van verdediging)

(2012/C 25/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Bank Melli Iran (vertegenwoordiger: L. Defalque, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en R. Szostak, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, L. Butel en E. Ranaivoson, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Hathaway, gemachtigde, D. Beard, barrister), Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 14 oktober 2009, Bank Melli/Raad (T-390/08), waarbij is verworpen rekwirantes beroep tot nietigverklaring van punt 4 van tabel B van de bijlage bij besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29), voor zover het Bank Melli Iran en haar filialen betreft — Geen individuele betekening van dat besluit — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Geen rechtsgrondslag voor het tegen rekwirante genomen besluit tot bevriezing van tegoeden — Niet-eerbiediging van de rechten van de verdediging en van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming — Schending van het evenredigheidsbeginsel en van het eigendomsrecht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Bank Melli Iran wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van beroep te Brussel — België) — Scarlet Extended NV/Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten en Uitgevers CVBA (SABAM)

(Zaak C-70/10) (1)

(Informatiemaatschappij - Auteursrecht - Internet - „Peer-to-peer”-programma’s - Internetproviders - Invoering van systeem waarbij elektronische communicatie wordt gefilterd om met auteursrechten strijdige uitwisseling van bestanden te voorkomen - Geen algemene verplichting van toezicht op doorgegeven informatie)

(2012/C 25/10)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Scarlet Extended NV

Verwerende partij: Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten en Uitgevers CVBA (SABAM)

in tegenwoordigheid van: Belgian Entertainment Association Video VZW (BEA Video), Belgian Entertainment Association Music VZW (BEA Music), Internet Service Provider Association VZW (ISPA),

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van beroep te Brussel — Uitlegging van de richtlijnen: — 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10), — 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 157, blz. 45), — 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31), — 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1), — 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie („richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie”) (PB L 201, blz. 37) — Behandeling van gegevens die via internet worden verzonden — Algemene en preventieve invoering door de netwerkoperatoren van een systeem voor het filteren van elektronische communicatie ter identificatie van consumenten die worden verondersteld bestanden te gebruiken die inbreuk maken op auteursrechten of naburige rechten — Ambtshalve toepassing van het evenredigheidsbeginsel door de nationale rechter — Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden — Recht op eerbiediging van het privéleven — Recht op vrije meningsuiting

Dictum

De richtlijnen:

2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”);

2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;

2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en

2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie),

samen gelezen en uitgelegd tegen de achtergrond van de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een internetprovider door de rechter wordt gelast een filtersysteem in te voeren

voor alle elektronische communicatie via zijn diensten, met name door het gebruik van „peer-to-peer”-programma’s;

dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast;

dat preventief werkt;

dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en

dat geen beperking in de tijd kent,

dat in staat is om op het netwerk van deze provider het verkeer van elektronische bestanden die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarop de verzoeker intellectuele-eigendomsrechten zou hebben, te identificeren, om de overbrenging van bestanden waarvan de uitwisseling het auteursrecht schendt, te blokkeren.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België)) — Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen/Zaza Retail BV

(Zaak C-112/10) (1)

(Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Insolventieprocedures - Opening van territoriale insolventieprocedure - In toepasselijk nationaal recht gestelde voorwaarden die in de weg staan aan opening van hoofdinsolventieprocedure - Schuldeiser die bevoegd is om opening van territoriale insolventieprocedure aan te vragen)

(2012/C 25/11)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie (België)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen

Verwerende partij: Zaza Retail BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie (België) — Uitlegging van artikel 3, lid 4, sub a en b, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1) — Internationale bevoegdheid om een insolventieprocedure te openen — Bevoegdheid van de rechter van de lidstaat niet waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, maar waar een van zijn vestigingen zich bevindt — Begrip „voorwaarden die gesteld worden” en „schuldeiser”

Dictum

1)

De uitdrukking „de voorwaarden die gesteld worden” van artikel 3, lid 4, sub a, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, die verwijst naar de voorwaarden die volgens het recht van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, de opening van een hoofdinsolventieprocedure in deze staat verhinderen, moet aldus worden uitgelegd dat zij geen betrekking heeft op de voorwaarden waardoor bepaalde specifieke personen worden uitgesloten van de groep personen die bevoegd zijn om de opening van deze procedure aan te vragen.

2)

De term „schuldeiser” van artikel 3, lid 4, sub b, van deze verordening, die wordt gebruikt ter aanduiding van de groep personen die bevoegd zijn om de opening van een zelfstandige territoriale procedure aan te vragen, moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet een autoriteit van een lidstaat valt die volgens het nationale recht van deze staat tot taak heeft in het algemeen belang te handelen, maar die noch als schuldeiser noch namens en voor rekening van de schuldeisers handelt.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — FOGGIA-Sociedade Gestora de Participações Sociais SA/Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais

(Zaak C-126/10) (1)

(Harmonisatie van wetgevingen - Richtlijn 90/434/EEG - Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten - Artikel 11, lid 1, sub a - Zakelijke overwegingen - Herstructurering of rationalisering van activiteiten van bij transactie betrokken vennootschappen - Begrippen)

(2012/C 25/12)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FOGGIA-Sociedade Gestora de Participações Sociais SA

Verwerende partij: Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais

in tegenwoordigheid van: Ministério Público

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supremo Tribunal Administrativo — Uitlegging van artikel 11, lid 1, sub a, van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 1) — Transacties die belastingfraude of -ontwijking tot doel hebben — Begrippen „zakelijke overwegingen” en „herstructurering of rationalisering van activiteiten van bij transactie betrokken vennootschappen”

Dictum

Artikel 11, lid 1, sub a, van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat bij een fusie tussen twee vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, het feit dat de overgenomen vennootschap ten tijde van de fusie geen activiteiten uitoefent, geen financiële participaties aanhoudt en aan de overnemende vennootschap slechts grote verliezen van onbestemde oorsprong overdraagt, kan doen veronderstellen dat aan deze transactie geen „zakelijke overwegingen” in de zin van deze bepaling ten grondslag liggen, ook al heeft deze transactie als positief effect dat de groep structurele kosten bespaart. De verwijzende rechter moet, gelet op alle omstandigheden van het geding waarin hij uitspraak moet doen, nagaan of alle bestanddelen van het vermoeden van belastingfraude of -ontwijking, in de zin van deze bepaling, in het kader van dit geding zijn vervuld.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamm — Duitsland) — KHS AG/Winfried Schulte

(Zaak C-214/10) (1)

(Organisatie van arbeidstijd - Richtlijn 2003/88/EG - Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon - Verval van recht op wegens ziekte niet opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon na verstrijken van bij nationale regeling vastgestelde termijn)

(2012/C 25/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Hamm

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KHS AG

Verwerende partij: Winfried Schulte

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesarbeitsgericht Hamm — Uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9) — Recht op vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon van een werknemer die zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon vanwege een ziekteverlof niet heeft kunnen uitoefenen tijdens de referentieperiode en die gedurende verscheidene jaren arbeidsongeschikt bleef tot het einde van zijn arbeidsverhouding — Collectieve arbeidsovereenkomst op grond waarvan de vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon slechts mogelijk is op het einde van de arbeidsverhouding en die voorziet in het verval van het recht op wegens ziekte niet opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon bij het verstrijken van een termijn van 15 maanden na de referentieperiode

Dictum

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan nationale bepalingen of gebruiken, zoals collectieve arbeidsovereenkomsten, die de cumulatie van rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon van een gedurende meerdere opeenvolgende referentieperioden arbeidsongeschikte werknemer beperken door middel van een overdrachtsperiode van vijftien maanden bij het verstrijken waarvan het recht op dergelijke vakantie vervalt.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 november 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) en het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/The Rank Group PLC

(Gevoegde zaken C-259/10 en C-260/10) (1)

(Fiscale bepalingen - Zesde btw-richtlijn - Vrijstellingen - Artikel 13, B, sub f - Weddenschappen, loterijen en andere kans- of geldspelen - Beginsel van fiscale neutraliteit - Bingo gespeeld op automaten met uitkering van contant geld („mechanised cash bingo”) - Gokautomaten - Administratieve praktijk die afwijkt van wettelijke bepalingen - Verweer gebaseerd op vereiste zorgvuldigheid („due diligence”))

(2012/C 25/14)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechters

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division), Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Verwerende partij: The Rank Group PLC

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Uitlegging van artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vrijstelling voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen — Gemechaniseerde bingo met uitkering van contant geld („mechanised cash bingo”) — Nationale regeling die prestaties die identiek zijn vanuit het oogpunt van de consument of in dezelfde consumentenbehoeften voorzien, verschillend behandelt voor de btw — Verschillende behandeling naargelang de hoogte van de inzet en van de winst — Schending van het beginsel van fiscale neutraliteit?

Dictum

1)

Het beginsel van fiscale neutraliteit moet aldus worden uitgelegd dat een verschil in behandeling voor de belasting over de toegevoegde waarde van twee verrichtingen van diensten die vanuit het oogpunt van de consument gelijk of soortgelijk zijn en aan dezelfde behoeften van deze laatste voldoen, volstaat om te kunnen spreken van schending van dat beginsel. Om van schending te kunnen spreken hoeft dus niet tevens te worden aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van mededinging tussen de betrokken diensten of verstoring van de mededinging wegens dat verschil in behandeling.

2)

Wanneer twee kansspelen voor de toekenning van een vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde krachtens artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, verschillend worden behandeld, moet het beginsel van fiscale neutraliteit aldus worden uitgelegd dat niet in de beschouwing dient te worden betrokken dat die twee spelen tot verschillende vergunningcategorieën behoren en aan verschillende regelgeving op het gebied van beheersing en regulering zijn onderworpen.

3)

Bij de beoordeling, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, of twee typen gokmachines soortgelijk zijn en voor de belasting over de toegevoegde waarde gelijk moeten worden behandeld, moet worden nagegaan of het gebruik van de twee typen vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument vergelijkbaar is en aan dezelfde behoeften van deze laatste beantwoordt, waarbij meer in het bijzonder in de beschouwing kunnen worden betrokken de minima en de maxima van de inzet en de prijzen en de kansen om te winnen.

4)

Het beginsel van fiscale neutraliteit moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige niet met een beroep op schending van dat beginsel teruggaaf van de over bepaalde dienstverrichtingen betaalde belasting over de toegevoegde waarde kan vorderen, wanneer de belastingdienst van de betrokken lidstaat in de praktijk soortgelijke diensten als vrijgestelde prestaties heeft behandeld ofschoon deze krachtens de toepasselijke nationale regelgeving niet zijn vrijgesteld van belasting over de toegevoegde waarde.

5)

Het beginsel van fiscale neutraliteit moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die van de door artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn (77/388) geboden beoordelingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt en van belasting over de toegevoegde waarde heeft vrijgesteld het bieden van gelegenheid tot het beoefenen van kansspelen van welke aard, maar een categorie automaten die aan bepaalde criteria voldoen van die vrijstelling heeft uitgesloten, tegen een op schending van dat beginsel gebaseerd verzoek om teruggaaf van belasting over de toegevoegde waarde niet kan aanvoeren dat hij met de vereiste zorgvuldigheid had gereageerd op de ontwikkeling van een nieuw type automaat dat niet aan die criteria beantwoordde.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție — Roemenië) — Circul Globus București (Circ & Variete Globus București)/Uniunea Compozitorilor și Muzicologilor din România — Asociația pentru Drepturi de Autor — UCMR — ADA

(Zaak C-283/10) (1)

(Harmonisatie van wetgevingen - Auteursrecht en naburige rechten - Richtlijn 2001/29/EG - Artikel 3 - Begrip „mededeling van een werk aan op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek” - Mededeling van muziekwerken aan publiek zonder aan orgaan voor collectief beheer van auteursrechten desbetreffende vergoeding te betalen - Met auteurs van werken gesloten overeenkomsten tot overdracht van aan auteursrecht verbonden vermogensrechten - Werkingssfeer van richtlijn 2001/29)

(2012/C 25/15)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casație și Justiție

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Circul Globus București (Circ & Variete Globus București)

Verwerende partij: Uniunea Compozitorilor și Muzicologilor din România — Asociația pentru Drepturi de Autor — UCMR — ADA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Înalta Curte de Casație și Justiție — Uitlegging van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10) — Mededeling van muziekwerken aan een op de plaats van de mededeling aanwezig publiek zonder aan het orgaan voor collectief beheer van de auteursrechten de desbetreffende vergoeding te betalen — Met de auteurs van de werken gesloten overeenkomsten tot overdracht van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten — Begrip „mededeling van een werk aan op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek” — Werkingssfeer van bovengenoemde richtlijn

Dictum

Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Haarlem — Nederland) — X/Inspecteur van de Belastingdienst/Y (C-319/10) en X BV/Inspecteur van de Belastingdienst P (C-320/10)

(Gevoegde zaken C-319/10 en C-320/10) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Bevroren en gezouten kippenvlees zonder been - Geldigheid en uitlegging van verordeningen (EG) nrs. 535/94, 1832/2002, 1871/2003, 2344/2003 en 1810/2004 - Aanvullende aantekening 7 op hoofdstuk 2 van gecombineerde nomenclatuur - Uitspraak van orgaan voor geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen)

(2012/C 25/16)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X (C-319/10), X BV (C-320/10)

Verwerende partijen: Inspecteur van de Belastingdienst/Y (C-319/10), Inspecteur van de Belastingdienst P (C-320/10)

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Rechtbank Haarlem — Uitlegging en geldigheid van verordening (EG) nr. 535/94 van de Commissie van 9 maart 1994 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 68, blz. 15), verordening (EG) nr. 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 290, blz. 1), verordening (EG) nr. 1871/2003 van de Commissie van 23 oktober 2003 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 275, blz. 5) en verordening (EG) nr. 2344/2003 van de Commissie van 30 december 2003 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 346, blz. 38) — Delen van kippen, zonder been, bevroren en gezouten — Tariefindeling

Dictum

In omstandigheden als die van de hoofdgedingen, waarin de aangiften voor de douaneregeling „in het vrije verkeer brengen” vóór 27 september 2005 zijn verricht, kan noch bij de uitlegging van aanvullende aantekening 7 op hoofdstuk 2 van de gecombineerde nomenclatuur, zoals vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, noch bij de beoordeling van de geldigheid van deze aanvullende aantekening worden uitgegaan van de uitspraak van het orgaan voor geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 27 september 2005, waarbij een rapport van de beroepsinstantie van de WTO (WT/DS269/AB/R, WT/DS286/AB/R) en twee rapporten van een WTO-panel (WT/DS269/R en WT/DS286/R), zoals gewijzigd door het rapport van de beroepsinstantie, zijn aangenomen.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/11


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Medeva BV/Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks

(Zaak C-322/10) (1)

(Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikel 3 - Voorwaarden voor verkrijging van certificaat - Begrip „door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” - Criteria - Bestaan van bijkomende of andere criteria voor geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor vaccin tegen meerdere ziekten („combinatievaccin” of „multivalent vaccin”))

(2012/C 25/17)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Medeva BV

Verwerende partij: Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Uitlegging van artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) — Voorwaarden voor de verkrijging van het certificaat — Begrip „door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” — Criteria — Bestaan van bijkomende of andere criteria voor een geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor een vaccin tegen meerdere ziekten („combinatievaccin”)?

Dictum

1)

Artikel 3, sub a, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de bevoegde diensten voor de industriële eigendom van een lidstaat een aanvullend beschermingscertificaat afgeven voor werkzame stoffen die niet zijn vermeld in de conclusies van het basisoctrooi waarop een beroep wordt gedaan ter ondersteuning van een aanvraag voor een dergelijk certificaat.

2)

Artikel 3, sub b, van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het, mits tevens is voldaan aan de overige voorwaarden van dit artikel, niet eraan in de weg staat dat de bevoegde diensten voor de industriële eigendom van een lidstaat een aanvullend beschermingscertificaat afgeven voor een samenstelling van twee werkzame stoffen die overeenkomt met die welke is vermeld in de conclusies van het basisoctrooi waarop een beroep wordt gedaan, wanneer het geneesmiddel waarvan de vergunning voor het in de handel brengen wordt aangevoerd ter ondersteuning van de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat, niet alleen deze samenstelling van de twee werkzame stoffen maar ook nog andere werkzame stoffen bevat.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Gebr. Stolle GmbH & Co. KG (C-323/10, C-324/10 en C-326/10), Doux Geflügel GmbH (C-325/10)/Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(Gevoegde zaken C-323/10–C-326/10) (1)

(Verordening (EEG) nr. 3846/87 - Landbouw - Restituties bij uitvoer - Vlees van pluimvee - Schoongemaakte en geplukte hanen en kippen)

(2012/C 25/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gebr. Stolle GmbH & Co. KG (C-323/10, C-324/10 en C-326/10), Doux Geflügel GmbH (C-325/10)

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie van 17 december 1987 tot vaststelling van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties (PB L 366, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2765/1999 van de Commissie van 16 december 1999 (PB L 338, blz. 1) — Post 0207 12 90 — Hanen en kippen, geplukt maar niet volledig schoongemaakt zoals bedoeld in die post van de nomenclatuur

Dictum

1)

Onderverdeling 0207 12 90 van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie van 17 december 1987 tot vaststelling van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2091/2005 van de Commissie van 15 december 2005 houdende bekendmaking, voor 2006, van de bij verordening (EEG) nr. 3846/87 vastgestelde landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties, moet aldus worden uitgelegd dat een hele geslachte haan of kip van deze onderverdeling geheel moet zijn schoongemaakt, zodat de omstandigheid dat na het machinale schoonmaken ervan bijvoorbeeld nog een deel van het spijsverteringskanaal of van de luchtpijp aan het hele geslachte dier vastzit, tot een nadelige tariefindeling leidt.

2)

Productcode 0207 12 90 9990 van bijlage I bij verordening nr. 3846/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2765/1999 van de Commissie van 16 december 1999, moet aldus worden uitgelegd dat overeenkomstig het begrip „onregelmatige samenstelling” een heel geslacht dier in totaal maximaal vier van de aldaar genoemde organen, in een of meer exemplaren, mag bevatten.

3)

Onderverdeling 0207 12 10 van bijlage I bij verordening nr. 3846/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2765/1999, moet aldus worden uitgelegd dat een hele geslachte haan of kip die meerdere exemplaren van een van de in deze onderverdeling genoemde organen bevat, te weten de hals, het hart, de lever en de spiermaag, niet onder deze onderverdeling valt.

4)

Onderverdeling 0207 12 10 van bijlage I bij verordening nr. 3846/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2765/1999, moet aldus worden uitgelegd dat een hele geslachte haan of kip waaraan na het machinale plukken nog enkele kleine dekveren, veren, veerpunten of haartjes vastzitten, voor de indeling voor de uitvoerrestitutie onder deze onderverdeling valt, voor zover deze pluimresten verenigbaar zijn met het kenmerk van een kip van gezonde handelskwaliteit die klaar is om gebraden te worden.

5)

Productcode 0207 12 90 9990 van bijlage I bij verordening nr. 3846/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2765/1999, moet aldus worden uitgelegd dat een hele geslachte haan of kip niet onder deze productcode valt wanneer aan de hals nog de luchtpijp vastzit.

6)

Bij de controle door de douaneautoriteiten of de voor uitvoer bestemde producten overeenkomen met de in de uitvoeraangifte vermelde tariefpost, gelden de resultaten van een gedeeltelijk onderzoek van de aangegeven goederen overeenkomstig artikel 70, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek voor alle goederen van deze aangifte. Geen tolerantiemarge moet worden toegepast op grond waarvan een uitzonderlijke fout niet tot een nadelige tariefindeling leidt.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010

PB C 274 van 9.10.2010


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Chebu — Tsjechische Republiek) — Hypoteční banka a.s./Udo Mike Lindner

(Zaak C-327/10) (1)

(Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Overeenkomst voor onroerend krediet, afgesloten door consument met nationaliteit van andere lidstaat dan die waar bank is gevestigd - Wettelijke regeling van lidstaat volgens welke tegen consument wiens woonplaats onbekend is, vordering kan worden ingeleid bij rechterlijke instantie van die staat)

(2012/C 25/19)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Okresní soud v Chebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hypoteční banka a.s.

Verwerende partij: Udo Mike Lindner

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Okresní soud v Chebu — Uitlegging van artikel 81 VWEU, artikel 16, lid 2, artikel 17, lid 3, en artikel 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) en artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) — Bevoegdheid inzake een overeenkomst voor een onroerend krediet, die door een consument met de nationaliteit van een lidstaat is gesloten bij een in een andere lidstaat gevestigde bank — Wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke, wanneer de woonplaats van de consument onbekend is, tegen hem een procedure kan worden ingeleid bij een rechterlijke instantie van deze staat

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat de toepassing van de bevoegdheidsregels van die verordening veronderstelt dat de situatie aan de orde in het geding dat aanhangig is bij een gerecht van een lidstaat, vragen doet rijzen over de bepaling van de internationale bevoegdheid van dat gerecht. Een dergelijke situatie doet zich voor in een zaak zoals die van het hoofdgeding, waarin bij een gerecht van een lidstaat een vordering is ingesteld tegen een onderdaan van een andere lidstaat waarvan de woonplaats bij dat gerecht onbekend is.

2)

Verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat

in een situatie zoals die van het hoofdgeding, waarin een consument die partij is bij een overeenkomst voor een langlopende lening voor een onroerend goed die gepaard gaat met een verplichting de medecontractant te informeren over elke adreswijziging, en die zijn woonplaats verlaat voordat tegen hem een vordering wordt ingesteld wegens schending van zijn contractuele verplichtingen, de gerechten van de lidstaat waar zich de laatste bekende woonplaats van de consument bevindt bevoegd zijn om krachtens artikel 16, lid 2, van de verordening, kennis te nemen van die vordering indien zij er niet in slagen om overeenkomstig artikel 59 van de verordening de huidige woonplaats van de verweerder te bepalen, en evenmin over afdoende aanwijzingen beschikken om de vaststelling te rechtvaardigen dat de verweerder zijn woonplaats werkelijk buiten het grondgebied van de Unie heeft;

die verordening zich niet verzet tegen de toepassing van een bepaling van het interne procesrecht van een lidstaat die ter vermijding van een situatie waarin de eiser de toegang tot de rechter wordt ontzegd, de mogelijkheid biedt een procedure te voeren tegen en in afwezigheid van een persoon met onbekende verblijfplaats, mits de rechter bij wie de zaak aanhangig is, alvorens uitspraak te doen, zich ervan heeft vergewist dat alle stappen die nodig zijn om de verweerder te vinden, met spoed en te goeder trouw zijn ondernomen.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — Norma-A SIA, Dekom SIA/Latgales plānošanas reģions, rechtsopvolger van Ludzas novada dome

(Zaak C-348/10) (1)

(Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/17/EG - Artikel 1, lid 3, sub b - Richtlijn 92/13/EEG - Artikel 2 quinquies, lid 1, sub b - Begrip „concessieovereenkomst voor diensten” - Verrichten van openbare busvervoersdiensten - Recht om dienst te exploiteren en betaling aan dienstverrichter van bedrag om verliezen te dekken - Volgens nationale wettelijke regeling en overeenkomst beperkt exploitatierisico - Beroepsprocedures inzake het plaatsen van opdrachten - Rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 2 quinquies, lid 1, sub b, van richtlijn 92/13/EEG op vóór verstrijken van omzettingstermijn van richtlijn 2007/66/EG gesloten overeenkomsten)

(2012/C 25/20)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Norma-A SIA, Dekom SIA

Verwerende partij: Latgales plānošanas reģions, rechtsopvolger van Ludzas novada dome

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Augstākās tiesas Senāts — Uitlegging van artikel 1, lid 3, sub b, van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134, blz. 1) en van artikel 2 quinquies, lid 1, sub b, van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PB L 335, blz. 31) — Begrip concessieovereenkomst voor diensten — Overeenkomst voor het verrichten van diensten van openbaar busvervoer met als tegenprestatie een recht om de dienst te exploiteren en betaling door de aanbestedende dienst aan de dienstverrichter van een vergoeding voor de met die exploitatie samenhangende verliezen, aangezien het aan de betrokken diensten verbonden exploitatierisico door het nationale recht en die overeenkomst wordt beperkt — Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten — Beroep tot nietigverklaring van de concessieovereenkomst — Rechtstreekse toepasselijkheid in Letland van artikel 2 quinquies, lid 1, sub b, van richtlijn 92/13/EEG op overheidsopdrachten die zijn gegund vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van richtlijn 2007/66/EG

Dictum

1)

Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, moet aldus worden uitgelegd dat als een „opdracht voor diensten” in de zin van artikel 1, lid 2, sub d, van die richtlijn moet worden aangemerkt een overeenkomst op grond waarvan een contractant, krachtens de bepalingen van publiek recht tot regeling van die diensten alsook de contractuele bepalingen, niet het op de aanbestedende dienst rustende exploitatierisico voor een aanzienlijk deel op zich neemt. Het staat aan de nationale rechter om, onder inaanmerkingneming van alle kenmerken van die verrichting, te beoordelen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verrichting moet worden gekwalificeerd als een concessieovereenkomst voor diensten of als een overheidsopdracht voor diensten.

2)

Artikel 2 quinquies, lid 1, sub b, van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007, is niet van toepassing op overheidsopdrachten die zijn gegund vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van richtlijn 2007/66.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-379/10) (1)

(Niet-nakoming - Algemeen beginsel van aansprakelijkheid van lidstaten voor schending van recht van Unie door een van hun rechterlijke instanties die uitspraak doet in laatste aanleg - Uitsluiting van aansprakelijkheid van staat voor uitlegging van rechtsregels of beoordeling van feiten of bewijzen door rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg - Beperking, door nationale wetgever, van aansprakelijkheid van staat tot gevallen van kwade trouw of grove schuld van dergelijke rechterlijke instantie)

(2012/C 25/21)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro en M. Nolin, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, G. De Bellis, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van het algemene beginsel van aansprakelijkheid van de lidstaten voor schending van het recht van de Unie door een van hun rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg — Aansprakelijkheid beperkt tot gevallen van kwade trouw of grove schuld

Dictum

1)

Door bij de artikelen 2, leden 1 en 2, van legge no. 117 sul risarcimento dei danni cagionati nell’ esercizio delle funzioni giudiziarie e responsabilità civile dei magistrati (wet nr. 117 inzake de vergoeding van in de uitoefening van de rechtsprekende functie veroorzaakte schade en inzake de civielrechtelijke aansprakelijkheid van magistraten) van 13 april 1988

de aansprakelijkheid van de Italiaanse staat voor schade die particulieren hebben geleden ten gevolge van een schending van het recht van de Unie door een nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg, uit te sluiten wanneer die schending voortvloeit een uitlegging van rechtsregels of een beoordeling van de feiten of de bewijzen door die rechterlijke instantie, en

door die aansprakelijkheid te beperken tot gevallen van kwade trouw of grove schuld,

is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens het algemene beginsel van aansprakelijkheid van de lidstaten voor schending van het recht van de Unie door een van hun rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/14


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Bruchsal — Duitsland) — Strafzaak tegen  QB (*1)

(Zaak C-405/10) (1)

(Milieubescherming - Verordeningen (EG) nr. 1013/2006 en nr. 1418/2007 - Controle op overbrenging van afvalstoffen - Verbod op uitvoer van gebruikte katalysatoren naar Libanon)

(2012/C 25/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Bruchsal

Partij in de strafzaak

 QB (*1)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Amtsgericht Bruchsal — Uitlegging van artikel 37 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190, blz. 1) en van verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316, blz. 6) — Verbod op uitvoer van afvalstoffen van categorie B 1120 (katalysatoren) naar Libanon

Dictum

De artikelen 36, lid 1, sub f, en 37 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, gelezen in samenhang met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij verordening nr. 1013/2006 genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 740/2008 van de Commissie van 29 juli 2008, moeten aldus worden uitgelegd dat de uitvoer vanuit de Europese Unie naar Libanon van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die onder code B1120 van lijst B van deel 1 van bijlage V bij verordening nr. 1013/2006 vallen, verboden is.


(*1)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.

(1)  PB C 288 van 23.10.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Queen’s Bench Division) — Verenigd Koninkrijk) — Deo Antoine Homawoo/GMF Assurances SA

(Zaak C-412/10) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Op niet-contractuele verbintenissen toepasselijke recht - Verordening (EG) nr. 864/2007 - Temporele werkingssfeer)

(2012/C 25/23)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Queen’s Bench Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Deo Antoine Homawoo

Verwerende partij: GMF Assurances SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Queen’s Bench Division) (Verenigd Koninkrijk) — Uitlegging van de artikelen 15 (sub c), 31 en 32 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L199, blz. 40), en van artikel 297 VWEU — Temporele werkingssfeer — Strekking van het op schadeveroorzakende gebeurtenissen toepasselijke recht

Dictum

De artikelen 31 en 32 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”), gelezen in samenhang met artikel 297 VWEU, moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie deze verordening enkel dient toe te passen op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich vanaf 11 januari 2009 hebben voorgedaan en dat de datum van de inleiding van de procedure tot schadevergoeding of de datum van de vaststelling van het toepasselijke recht door de rechterlijke instantie bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, geen invloed op de bepaling van de temporele werkingssfeer van deze verordening heeft.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division (Patents Court) (Verenigd Koninkrijk)) — Georgetown University, University of Rochester, Loyola University of Chicago/Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks

(Zaak C-422/10) (1)

(Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikel 3 - Voorwaarden voor verkrijging van certificaat - Begrip „door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” - Criteria - Bestaan van bijkomende of andere criteria voor geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor vaccin tegen meerdere ziekten („combinatievaccin” of „multivalent vaccin”))

(2012/C 25/24)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division (Patents Court) (Verenigd Koninkrijk)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Georgetown University, University of Rochester, Loyola University of Chicago

Verwerende partij: Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division) — Uitlegging van artikel 3, sub b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) — Voorwaarden voor de verkrijging van het certificaat — Mogelijkheid van afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat voor een werkzame stof of een samenstelling van werkzame stoffen in een situatie waarin de werkzame stof of de samenstelling van werkzame stoffen wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi in de zin van artikel 3, sub a, van de verordening

Dictum

Artikel 3, sub b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het, mits tevens is voldaan aan de overige voorwaarden ervan, niet eraan in de weg staat dat de bevoegde diensten voor de industriële eigendom van een lidstaat een aanvullend beschermingscertificaat afgeven voor een werkzame stof die is vermeld in de conclusies van het basisoctrooi waarop een beroep wordt gedaan, wanneer het geneesmiddel waarvan de vergunning voor het in de handel brengen wordt aangevoerd ter ondersteuning van de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat, niet alleen deze werkzame stof maar ook nog andere werkzame stoffen bevat.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/16


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Hristo Gaydarov/Director na Glavna direktsia „Ohranitelna politsia” pri Ministerstvo na vatreshnite raboti

(Zaak C-430/10) (1)

(Vrij verkeer van burger van Unie - Richtlijn 2004/38/EG - Verbod om nationaal grondgebied te verlaten, opgelegd wegens strafrechtelijke veroordeling in ander land - Illegale handel in verdovende middelen - Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door openbare orde)

(2012/C 25/25)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hristo Gaydarov

Verwerende partij: Direktor na Glavna direktsia „Ohranitelna politsia” pri Ministerstvo na vatreshnite raboti

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad Sofia-grad — Uitlegging van artikel 27, leden 1 en 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77), punten 5 en 20 van de considerans van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105, blz. 1), en van artikel 71, leden 1 en 2, van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239, van 22 september 2000, blz. 19) — Beperking van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van een burger van de Unie — Verbod om het nationale grondgebied te verlaten wegens een in een derde staat gepleegde strafbare handeling inzake verdovende middelen — Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door de openbare orde ten behoeve van doeleinden van algemene en bijzondere preventie

Dictum

Artikel 21 VWEU en artikel 27 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG staan niet in de weg aan een nationale regeling die het mogelijk maakt, het recht van een staatsburger van een lidstaat om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven, te beperken, met name op grond dat deze staatsburger in een andere staat strafrechtelijk is veroordeeld wegens illegale handel in verdovende middelen, mits in de eerste plaats het gedrag van die staatsburger een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, in de tweede plaats de voorgenomen beperkende maatregel geschikt is om het ermee beoogde doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van dat doel, en in de derde plaats die maatregel het voorwerp kan zijn van een effectieve rechterlijke toetsing waarin kan worden nagegaan of die maatregel rechtens en feitelijk rechtmatig is naar het recht van de Unie.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/16


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Petar Aladzhov/Zamestnik direktor na Stolichna direktsia na vatreshnite raboti kam Ministerstvo na vatreshnite raboti

(Zaak C-434/10) (1)

(Vrij verkeer van burger van Unie - Richtlijn 2004/38/EG - Verbod om nationaal grondgebied te verlaten, opgelegd wegens niet-betaling van belastingschuld - Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door openbare orde)

(2012/C 25/26)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Petar Aladzhov

Verwerende partij: Zamestnik direktor na Stolichna direktsia na vatreshnite raboti kam Ministerstvo na vatreshnite raboti

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad Sofia-grad — Uitlegging van artikel 27, leden 1 en 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77) — Beperking van de uitoefening van het recht van vrij verkeer van een burger van de Unie — Verbod om het nationale grondgebied te verlaten, dat aan een natuurlijke persoon in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van een handelsvennootschap is opgelegd wegens „aanzienlijke” schulden van die vennootschap aan de overheid — Maatregel gerechtvaardigd om redenen van openbare orde

Dictum

1)

Het recht van de Unie staat niet in de weg aan een wettelijke bepaling van een lidstaat die het bestuur toestaat om een staatsburger van die staat te verbieden het land te verlaten wegens een niet-betaalde belastingschuld van de vennootschap waarvan die staatsburger een van de beheerders is, op de dubbele voorwaarde echter dat met de betrokken maatregel in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden die onder meer uit de aard of de omvang van deze schuld kunnen voortvloeien, wordt gereageerd op een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, en dat daarmee niet uitsluitend economische doeleinden worden nagestreefd. Het staat aan de nationale rechter, na te gaan of die dubbele voorwaarde is vervuld.

2)

Zelfs al zou een verbod om het grondgebied te verlaten als het aan P. Aladzhov opgelegde verbod dat in het hoofdgeding aan de orde is, voldoen aan de voorwaarden van artikel 27, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, verzetten de in lid 2 van datzelfde artikel gestelde voorwaarden zich tegen een dergelijke maatregel

indien deze uitsluitend op de belastingschuld van de vennootschap waarvan deze verzoeker een van de medebeheerders is, en enkel op laatstgenoemde hoedanigheid is gebaseerd, zonder enige specifieke beoordeling van het gedrag van de betrokkene en zonder enige verwijzing naar een bedreiging die dit gedrag voor de openbare orde zou opleveren, en

indien het verbod om het grondgebied te verlaten niet geschikt is om het daarmee nagestreefde doel te bereiken en verder gaat dan daartoe noodzakelijk is.

Het staat aan de verwijzende rechter, na te gaan of dit in de aan hem voorgelegde zaak het geval is.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/17


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — J. C. van Ardennen/Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(Zaak C-435/10) (1)

(Richtlijn 80/987/EEG - Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Insolventie-uitkering - Voorwaarde voor betaling dat betrokkene zich als werkzoekende laat registreren)

(2012/C 25/27)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: J. C. van Ardennen

Verwerende partij: Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Centrale Raad van Beroep — Uitlegging van de artikelen 4, 5 en 10 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG (PB L 270, blz. 10) — Omvang van de door het waarborgfonds geboden garantie — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan de werknemers verplicht zijn, zich onmiddellijk als werkzoekende te laten registreren, alvorens betaling van onvervulde loonaanspraken te vorderen

Dictum

De artikelen 3 en 4 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die werknemers, in geval van insolventie van hun werkgever, voor het volledig geldend maken van hun recht op honorering van onvervulde loonaanspraken als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, verplicht zich als werkzoekende te laten registreren.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/17


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Lüdenscheid/Christel Schriever

(Zaak C-444/10) (1)

(Btw - Zesde richtlijn - Artikel 5, lid 8 - Begrip „overgang van geheel of gedeelte van algemeenheid van goederen” - Eigendomsoverdracht van goederenvoorraad en winkeluitrusting tegelijk met verhuur van winkelruimte)

(2012/C 25/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Lüdenscheid

Verwerende partij: Christel Schriever

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Bevoegdheid van lidstaten de overgang van een algemeenheid van goederen vrij te stellen van de btw — Verhuur van een winkelruimte voor onbepaalde tijd, met overdracht aan de huurder van de goederenvoorraad en de inrichting van de winkel — Mogelijkheid om een dergelijke transactie te kwalificeren als „overgang van een algemeenheid van goederen” in de zin van artikel 5, lid 8, van richtlijn 77/388/EEG

Dictum

Artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat als een overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen in de zin van deze bepaling moet worden aangemerkt de eigendomsoverdracht van de goederenvoorraad en de winkeluitrusting van een detailhandelszaak tegelijk met de verhuur voor onbepaalde tijd van de winkelruimte aan de verkrijger, maar waarbij de huurovereenkomst door beide partijen op korte termijn kan worden opgezegd, op voorwaarde dat de overgedragen goederen volstaan opdat deze verkrijger een autonome economische activiteit duurzaam kan voortzetten.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/18


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Oliver Jestel/Hauptzollamt Aachen

(Zaak C-454/10) (1)

(Communautair douanewetboek - Artikel 202, lid 3, tweede streepje - Ontstaan van douaneschuld door onregelmatig binnenbrengen van goederen - Begrip „schuldenaar” - Deelneming aan onregelmatig binnenbrengen - Persoon die heeft gehandeld als bemiddelaar bij afsluiten van koopovereenkomsten betreffende onregelmatig binnengebrachte goederen)

(2012/C 25/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Oliver Jestel

Verwerende partij: Hauptzollamt Aachen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 202, lid 3, tweede streepje, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) — Ontstaan van een douaneschuld na onregelmatig binnenbrengen van goederen binnen het douanegebied van de Unie — Persoon die zonder rechtstreekse deelname aan de invoer als bemiddelaar heeft gehandeld bij de sluiting van koopovereenkomsten betreffende onregelmatig ingevoerde goederen — Voorwaarden om als schuldenaar van de douaneschuld te worden beschouwd

Dictum

Artikel 202, lid 3, tweede streepje, van verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat als schuldenaar van een douaneschuld, ontstaan door de onregelmatige binnenbrenging van goederen in het douanegebied van de Europese Unie, is te beschouwen de persoon die, zonder rechtstreeks aan die binnenbrenging te hebben meegewerkt, daaraan heeft deelgenomen als bemiddelaar voor de afsluiting van verkoopovereenkomsten voor die goederen, aangezien die persoon wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die binnenbrenging onregelmatig zou zijn; het staat aan de verwijzende rechter dit te beoordelen.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/18


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 november 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Asociación Nacional de Establecimientos Financieros de Crédito (ASNEF) (C-468/10), Federación de Comercio Electrónico y Marketing Directo (FECEMD) (C-469/10)/Administración del Estado

(Gevoegde zaken C-468/10 en C-469/10) (1)

(Verwerking van persoonsgegevens - Richtlijn 95/46/EG - Artikel 7, sub f - Rechtstreekse werking)

(2012/C 25/30)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Asociación Nacional de Establecimientos Financieros de Crédito (ASNEF) (C-468/10), Federación de Comercio Electrónico y Marketing Directo (FECEMD) (C-469/10)

Verwerende partij: Administración del Estado

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) — Verwerking van gegevens door verantwoordelijken en mededeling aan derden met het oog op de behartiging van hun respectief gerechtvaardigd belang — Extra voorwaarden — Rechtstreekse werking van de bepalingen van een richtlijn

Dictum

1)

Artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die, bij ontbreken van toestemming van de betrokkene, de mogelijkheid tot verwerking van diens persoonsgegevens, die noodzakelijk is voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de voor die verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens zullen worden meegedeeld, niet alleen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene niet worden geschonden, maar ook van het vereiste dat de gegevens in voor het publiek toegankelijke bronnen zijn opgenomen, en aldus elke verwerking van gegevens die niet in dergelijke voor het publiek toegankelijke bronnen zijn opgenomen, categorisch en algemeen uitsluit.

2)

Artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46 heeft rechtstreekse werking.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/19


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Højesteret — Denemarken) — Partrederiet Sea Fighter/Skatteministeriet

(Zaak C-505/10) (1)

(Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Vrijstelling - Begrip „vaart” - Brandstof gebruikt voor graafmachine die op vaartuig is geïnstalleerd en onafhankelijk van motor van dat vaartuig werkt)

(2012/C 25/31)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Højesteret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Partrederiet Sea Fighter

Verwerende partij: Skatteministeriet

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Højesteret — Uitlegging van artikel 8, lid 1, sub c, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316, blz. 12) — Vrijstelling van minerale oliën die worden gebruikt als brandstof voor de vaart — Begrip „voor de vaart” — Minerale oliën die worden gebruikt als brandstof voor een graafmachine die vast is aangebracht op een vaartuig maar die over een eigen motor en brandstoftank beschikt en dus onafhankelijk van de scheepsmotor van het vaartuig werkt

Dictum

Artikel 8, lid 1, sub c, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, moet aldus worden uitgelegd, dat minerale oliën die worden geleverd om te worden gebruikt door een graafmachine die vast is aangebracht op een vaartuig, maar die over een eigen motor en brandstoftank beschikt en dus onafhankelijk van de scheepsmotor van het vaartuig werkt, niet van het accijnsrecht zijn vrijgesteld.


(1)  PB C 13 van 15.1.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/19


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 10 november 2011 — LG Electronics, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-88/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Woordteken „KOMPRESSOR PLUS” - Weigering van inschrijving - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 7, lid 1, sub c - Beschrijvend karakter - Onderzoek van nieuw bewijsstuk door Gerecht - Onjuiste opvatting van feiten en bewijsstukken)

(2012/C 25/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: LG Electronics, Inc. (vertegenwoordiger: J. Blanchard, avocat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 december 2010 — LG Electronics/BHIM (T-497/09) houdende verwerping van rekwirantes beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 september 2009 (zaak R 397/2009-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken KOMPRESSOR PLUS als gemeenschapsmerk — Beschrijvend karakter van het merk — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Onderzoek van nieuwe feiten door het Gerecht — Onjuiste opvatting van bewijsstukken

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

LG Electronics Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 120 van 16.4.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/20


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Murat Dereci, Vishaka Heiml, Alban Kokollari, Izunna Emmanuel Maduike, Dragica Stevic/Bundesministerium für Inneres

(Zaak C-256/11) (1)

(Burgerschap van de Unie - Verblijfsrecht van staatsburgers van derde landen die familielid zijn van burgers van de Unie - Weigering op grond dat recht op vrij verkeer van burger niet is uitgeoefend - Mogelijk verschil in behandeling ten opzichte van burgers van de Unie die recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Artikel 13 van besluit nr. 1/80 van Associatieraad - Artikel 41 van aanvullend protocol - „standstill”-clausule)

(2012/C 25/33)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Murat Dereci, Vishaka Heiml, Alban Kokollari, Izunna Emmanuel Maduike, Dragica Stevic

Verwerende partij: Bundesministerium für Inneres

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van artikel 20 VWEU, van artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol van 23 november 1970 dat is gehecht aan de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije en betrekking hebbende op de voor de inwerkingtreding ervan te treffen maatregelen (PB L 1972, blz. 4), en van artikel 13 van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, dat is vastgesteld door de bij de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije ingestelde Associatieraad — Burgerschap van de Unie — Rechten van burgers van de Unie en hun gezinsleden op vrij verblijf op het grondgebied van een lidstaat — Situatie waarin een burger van de Unie verblijft in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit heeft — Voorwaarden voor toekenning van een verblijfsvergunning voor gezinsleden die staatsburger van een derde staat zijn

Dictum

1)

Het recht van de Unie en meer bepaald de bepalingen inzake het burgerschap van de Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat een lidstaat een staatsburger van een derde land het verblijf op zijn grondgebied ontzegt, terwijl deze staatsburger wil verblijven met een lid van zijn familie dat burger van de Unie is, dat verblijft in die lidstaat, waarvan het de nationaliteit bezit, en dat nimmer gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, mits een dergelijke ontzegging niet met zich meebrengt dat de burger van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.

2)

Artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, moet aldus worden uitgelegd dat als een „nieuwe beperking” in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd, de uitvaardiging van een nieuwe regeling die restrictiever is dan de vorige, die zelf een versoepeling vormde van een eerdere regeling ter zake van de voorwaarden voor de uitoefening van de vrijheid van vestiging door Turkse staatsburgers die gold op het moment van inwerkingtreding van dit protocol op het grondgebied van de betrokken lidstaat.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/20


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 29 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Angelo Grisoli/Regione Lombardia

(Zaak C-315/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Volksgezondheid - Apotheken - Nabijheid - Voorziening van bevolking met geneesmiddelen - Bedrijfsvergunning - Territoriale spreiding van apotheken - Minimumafstand tussen apotheken)

(2012/C 25/34)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Angelo Grisoli

Verwerende partij: Regione Lombardia

In tegenwoordigheid van: Comune di Roccafranca

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Consiglio di Stato — Uitlegging van de artikelen 152 EG en 153 EG — Opening van nieuwe apotheken — Nationale wettelijke regeling die beperkingen stelt naargelang van het inwonersaantal en die de voorwaarden voor de vergunning voor het openen van een nieuwe apotheek vaststelt

Dictum

Artikel 49 VWEU verzet zich niet tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding die aan de vestiging van nieuwe apotheken beperkingen stelt door te bepalen dat

in gemeenten met minder dan 4 000 inwoners slechts één apotheek mag worden gevestigd, en

in gemeenten met meer dan 4 000 inwoners de vestiging van een nieuwe apotheek is onderworpen aan voorwaarden zoals overschrijding van het voor een apotheek vereiste inwonersaantal met ten minste 50 % en inachtneming van een minimumafstand ten opzichte van reeds bestaande apotheken,

op voorwaarde dat een dergelijke regeling het mogelijk maakt om, in afwijking van de basisregels, in gebieden met bijzondere demografische of geografische kenmerken voldoende apotheken te vestigen om adequate farmaceutische zorg te waarborgen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 260 van 11.10.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/21


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Milano — Italië) — Cassina S.p.A./Alivar Srl, Galliani Host Arredamenti Srl

(Zaak C-198/10) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Industriële en commerciële eigendom - Richtlijn 98/71/EG - Rechtsbescherming van modellen - Artikel 17 - Verplichting tot cumulatie van bescherming van modellen met bescherming van auteursrecht - Nationale wettelijke regeling die bescherming door auteursrecht van vóór inwerkingtreding ervan tot publiek domein behorende modellen uitsluit)

(2012/C 25/35)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte d’appello di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cassina S.p.A.

Verwerende partijen: Alivar Srl, Galliani Host Arredamenti Srl

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte d’appello di Milano — Uitlegging van de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen — Nationale wettelijke regeling waarbij de richtlijn is omgezet door bescherming van het auteursrecht voor modellen in te voeren — Bevoegdheid van een lidstaat om de voorwaarden voor verlening van deze bescherming uit te breiden

Dictum

Artikel 17 van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die de auteursrechtelijke bescherming van die lidstaat, hetzij volledig, hetzij binnen de grenzen van het eerdere gebruik, uitsluit voor modellen die vóór de datum van inwerkingtreding van die wettelijke regeling tot het publiek domein zijn gaan behoren, ten aanzien van elke derde die vóór die datum op het nationale grondgebied reeds producten die overeenstemmen met die modellen, heeft vervaardigd en/of verhandeld.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/21


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 12 september 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

(Zaak C-289/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbesteding - Analyse, ontwikkeling, onderhoud en ondersteuning van telematicasystemen ter controle van producten waarop accijns wordt geheven - Afwijzing van offerte - Ontbreken van motivering van afwijzing)

(2012/C 25/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: M. Wilderspin, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 19 maart 2010 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (T-50/05), houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 18 november 2004 waarbij rekwirantes offerte in het kader van de aanbestedingsprocedure voor de analyse, de ontwikkeling, het onderhoud en de ondersteuning van telematicasystemen ter controle van producten waarop accijns wordt geheven, werd afgewezen en waarbij werd besloten tot gunning van de opdracht aan een andere inschrijver.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/22


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 22 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik — België) — Hubert Pagnoul/Belgische Staat

(Zaak C-314/10) (1)

(Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Prejudiciële verwijzing - Onderzoek van overeenstemming van nationaal voorschrift met zowel Unierecht als nationale Grondwet - Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing - Handvest van grondrechten van Europese Unie - Noodzakelijke band met Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

(2012/C 25/37)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hubert Pagnoul

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Luik — Uitlegging van artikel 6 VEU, artikel 267 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Verplichting voor de nationale rechterlijke instanties om zich eerst tot het Grondwettelijk Hof te wenden ingeval van een vermeende schending van de fundamentele rechten door een nationale wet — Verenigbaarheid met het Unierecht van de nationale bepaling die deze verplichting tot voorafgaande adiëring oplegt — Mogelijkheid voor de nationale rechterlijke instanties om de verenigbaarheid van nationale normen met internationale verdragen te toetsen wanneer de constitutionele rechter de betrokken nationale wet verenigbaar heeft verklaard met de door de Grondwet gewaarborgde grondrechten

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de prejudiciële vraag die door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) is gesteld.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/22


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 22 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik — België) — Richard Lebrun, Marcelle Howet/Belgische Staat

(Zaak C-538/10) (1)

(Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Prejudiciële verwijzing - Onderzoek van overeenstemming van nationaal voorschrift met zowel Unierecht als nationale Grondwet - Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing - Handvest van grondrechten van Europese Unie - Noodzakelijke band met Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

(2012/C 25/38)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Richard Lebrun, Marcelle Howet

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Luik — Uitlegging van artikel 6 VEU, artikel 267 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Verplichting voor de nationale rechterlijke instanties om zich eerst tot het Grondwettelijk Hof te wenden ingeval van een vermeende schending van de fundamentele rechten door een nationale wet — Verenigbaarheid met het Unierecht van de nationale bepaling die deze verplichting tot voorafgaande adiëring oplegt — Mogelijkheid voor de nationale rechterlijke instanties om de verenigbaarheid van nationale normen met internationale verdragen te toetsen wanneer de constitutionele rechter de betrokken nationale wet verenigbaar heeft verklaard met de door de Grondwet gewaarborgde grondrechten

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de prejudiciële vraag die door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) is gesteld.


(1)  PB C 38 van 5.2.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/23


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 30 september 2011 — Sociedade Quinta do Portal, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Vallegre, Vinhos do Porto SA

(Zaak C-541/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, sub b - Gemeenschapswoordmerk PORTO ALEGRE - Ouder nationaal woordmerk VISTA ALEGRE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Nietigverklaring van merk)

(2012/C 25/39)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Sociedade Quinta do Portal, SA (vertegenwoordiger: F. Bolota Belchior, advogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. López Ronda en G. Macias Bonilla, abogados), Vallegre, Vinhos do Porto SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 8 september 2010 — Quinta do Portal/BHIM — Vallegre (T-369/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 18 juni 2009 (zaak R 1012/2008-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Vallegre, Vinhos do Porto, SA en Sociedade Quinta do Portal, SA

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Quinta do Portal SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 5.2.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/23


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 september 2011 — Hans-Peter Wilfer/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-546/10) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Beeldteken in vorm van gitaarkop - Weigering van inschrijving - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Ambtshalve onderzoek van feiten - Artikelen 7, lid 1, sub b, en 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 - Ontvankelijkheid van bewijsstukken die voor het eerst voor Gerecht zijn overgelegd - Gelijke behandeling)

(2012/C 25/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Hans-Peter Wilfer (vertegenwoordiger: W. Prinz, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 september 2010, Wilfer/BHIM (T-458/08), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 25 juli 2008 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het beeldteken bestaande in de afbeelding van een gitaarkop in de kleuren zilver, grijs en kastanjebruin als gemeenschapsmerk in te schrijven voor bepaalde waren van de klassen 9 en 15 — Onderscheidend vermogen van een beeldteken bestaande in de tweedimensionale weergave van een deel van de waar

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

H.-P. Wilfer wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/23


Beschikking van het Hof van 20 september 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

(Zaak C-561/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbesteding - Informaticadiensten voor onderhoud van SEI-BUD/AMD/CR-systemen - Afwijzing van offerte - Ontoereikende motivering - Onjuiste beoordeling van feiten en bewijselementen)

(2012/C 25/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en N. Bambara, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 9 september 2010 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (T-387/08), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep strekkende, enerzijds, tot nietigverklaring van het besluit van het OPOCE van 20 juni 2008 tot afwijzing van de offerte die rekwirante had ingediend in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure voor het sluiten van kaderovereenkomsten voor informaticadiensten voor onderhoud van de SEI-BUD/AMD/CR-systemen en bijbehorende diensten (AO 10185) (PB 2008/S 43-058884), alsook van het besluit om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen, en, anderzijds, tot schadevergoeding

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 72 van 5.3.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/24


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 september 2011 — Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA

(Zaak C-316/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Procedure voor kamer van beroep van BHIM - Niet-nakoming van verplichting om binnen gestelde termijn beroepstaks te betalen - Beslissing van kamer van beroep waarbij wordt vastgesteld dat beroep niet is ingesteld)

(2012/C 25/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Longevity Health Products, Inc. (vertegenwoordiger: J. Korab, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 april 2011, Longevity Health Products/BHIM — Biofarma SA (T-96/11) Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), houdende verwerping van het beroep door de aanvrager van het woordmerk „VITACHRON female” voor waren en diensten van onder meer klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1357/2010-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 januari 2011, waarbij is verklaard dat het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van de nationale merken „VITATHION” voor waren van klasse 5 is ingesteld, wordt geacht niet te zijn ingesteld wegens niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn.

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Longevity Health Products Inc. draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/24


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 september 2011 — Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA

(Zaak C-378/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Procedure voor kamer van beroep van BHIM - Niet-nakoming van verplichting om binnen gestelde termijn beroepstaks te betalen - Beslissing van kamer van beroep waarbij wordt vastgesteld dat beroep niet is ingesteld)

(2012/C 25/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Longevity Health Products, Inc. (vertegenwoordiger: J. Korab, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 april 2011, Longevity Health Products/BHIM — Biofarma VITACHRON (male) (T-95/11), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep door de aanvrager van het woordmerk „VITACHRON male” voor waren en diensten van onder meer klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1357/2010-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 januari 2011, waarbij is verklaard dat het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van de nationale merken „VITATHION” voor waren en diensten van klasse 5 is ingesteld, wordt geacht niet te zijn ingesteld wegens niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn.

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Longevity Health Products Inc. draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Rovigo (Italië) op 18 augustus 2011 — Strafzaak tegen Md Sagor

(Zaak C-430/11)

(2012/C 25/44)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Rovigo

Partijen in de strafzaak

Md Sagor

Prejudiciële vragen

1)

Staan de artikelen 2, 4, 6, 7 en 8 van richtlijn 2008/115/EG (1) er, in het licht van de beginselen van loyale samenwerking en de nuttige werking van de richtlijn, aan in de weg dat een onderdaan van een derde land die illegaal verblijft, door de lidstaat wordt bestraft met een geldstraf die vervolgens wordt omgezet in de strafrechtelijke sanctie van huisarrest, op grond van louter zijn illegale binnenkomst en aanwezigheid, en dit nog vóór de niet-naleving van een verwijderingsbevel van de bestuurlijke autoriteiten?

2)

Staan de artikelen 2, 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG er, in het licht van de beginselen van loyale samenwerking en de nuttige werking van de richtlijn, aan in de weg dat een lidstaat een bepaling vaststelt waarin is voorzien dat een onderdaan van een derde land die illegaal verblijft, wordt bestraft met een geldstraf die vervolgens wordt omgezet in onmiddellijke uitwijzing, die als strafrechtelijke sanctie uitvoerbaar is, zonder eerbiediging van de procedure en de rechten van de vreemdeling als voorzien in de richtlijn?

3)

Staat het beginsel van loyale samenwerking, zoals neergelegd in artikel 4, lid 3, VEU, in de weg aan een nationale bepaling die is vastgesteld gedurende de omzettingstermijn van een richtlijn en die tot doel heeft om de werkingssfeer van de richtlijn te omzeilen, althans deze te beperken? Welke maatregelen moet de nationale rechter treffen indien dit inderdaad het doel blijkt te zijn?


(1)  PB L 348, blz. 98.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) op 10 oktober 2011 — UPC Nederland BV tegen Gemeente Hilversum

(Zaak C-518/11)

(2012/C 25/45)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: UPC Nederland BV

Verweerster: Gemeente Hilversum

Prejudiciële vragen

1)

Valt een dienst, bestaande uit het verzorgen van vrij toegankelijke rtv-pakketten [radio- en televisiepakketten] via de kabel, voor de levering waarvan èn transmissiekosten èn een bedrag ter zake van (de doorberekening van) de betaling aan omroepen en collectieve rechtenorganisaties in verband met de openbaarmaking van hun content in rekening worden gebracht, binnen het materiële toepassingsbereik van het NRK [nieuwe regelgevingskader]?

2)

A.

Komt de Gemeente [Hilversum], tegen de achtergrond van de liberalisering van de telecomsector, de doelstellingen van het NRK met daarin een strikt regime van coördinatie en consultatie alvorens een nri [nationale regelgevende instantie] (exclusief) bevoegd is om in te grijpen in eindgebruikerstarieven door middel van een maatregel als prijscontrole, nog een bevoegdheid (taak) toe om de publieke belangen van haar inwoners te behartigen door in te grijpen in eindgebruikerstarieven door middel van een tariefbeperkend beding?

B.

Zo nee, staat het NRK er dan aan in de weg dat de Gemeente een in het kader van de verkoop van haar kabelnetbedrijf overeengekomen tarief beperkend beding handhaaft?

3)

Indien de vragen 2) A. en B. negatief worden beantwoord dan rijst de volgende vraag:

Is een overheidsorgaan, zoals de Gemeente, in een situatie als de onderhavige (ook) gehouden tot Unietrouw indien zij bij het sluiten en vervolgens handhaven van het tariefbeperkende beding niet handelt ter uitoefening van een publieke taak maar handelt in het kader van een privaatrechtelijke bevoegdheid (zie ook vraag 6) A.)?

4)

Als zowel het NRK van toepassing is en de Gemeente gehouden is tot Unietrouw:

A.

Staat de verplichting tot Unietrouw in combinatie met (de doelstellingen van) het NRK, met daarin een strikt regime van coördinatie en consultatie alvorens een nri mag ingrijpen in eindgebruikerstarieven door middel van een maatregel als prijscontrole, er aan in de weg dat de Gemeente het tariefbeperkende beding handhaaft?

B.

Zo nee, luidt het antwoord op 4) A. anders voor de periode nadat de Commissie in haar letter of serious doubt ernstige twijfels heeft geuit over de verenigbaarheid van de door de OPTA [Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit] voorgestelde prijscontrole met de doelstellingen van het NRK als omschreven in artikel 8 van de Kaderrichtlijn en de OPTA hierop heeft afgezien van het treffen van deze maatregel?

5)

A.

Is artikel 101 VWEU een bepaling van openbare orde die meebrengt dat de rechter deze bepaling ambtshalve moet toepassen buiten de rechtsstrijd in de zin van de artikelen 24 en 25 Rv [Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering]?

B.

Zo ja, bij welke ten processe gebleken feiten dient de rechter ambtshalve over te gaan tot onderzoek van de toepasselijkheid van artikel 101 VWEU? Is de rechter hiertoe ook gehouden indien dit onderzoek (mogelijk) leidt tot aanvulling van feiten in de zin van artikel 149 Rv, nadat partijen de gelegenheid is gegeven zich daarover uit te laten?

6)

Indien artikel 101 VWEU buiten de rechtsstrijd van partijen moet worden toegepast en tegen de achtergrond van (de doelstellingen van) het NRK; de toepassing hiervan door de OPTA en de Europese Commissie; de afstemming van de in het NRK gehanteerde begrippen zoals AMM [aanmerkelijke marktmacht] en afbakening van de relevante markten op de soortgelijke begrippen in het Europese mededingingsrecht, rijzen naar aanleiding van de ten processe gebleken feiten de volgende vragen:

A.

Is de Gemeente bij de verkoop van haar kabelnetbedrijf en het in dat verband overeenkomen van het tariefbeperkende beding aan te merken als een onderneming in de zin van artikel 101 VWEU (zie ook vraag 3))?

B.

Is het tariefbeperkende beding aan te merken als een hardcore beperking als bedoeld in artikel 101, lid 1, sub a, VWEU en zoals nader omschreven in de Bekendmaking van de Commissie in zake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken [in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap] (de minimis, […] punt 11) (1)? Zo ja, is er reeds daarom sprake van een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU? Zo nee, wordt het antwoord beïnvloed door de omstandigheden genoemd in vraag 6) D. (hierna)?

C.

Als het tariefbeperkende beding geen hardcore beperking is, heeft deze dan een mededingingsbeperkende strekking (reeds) omdat:

de NMa [Nederlandse Mededingingsautoriteit] heeft geoordeeld dat UPC geen misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie met de door haar gehanteerde (hogere) tarieven voor het verrichten van gelijke diensten als het verzorgen van het Basispakket via de kabel op diezelfde markt;

de Commissie in haar letter of serious doubt ernstige twijfels heeft geuit over de verenigbaarheid van (ex ante middels een prijscontrole) ingrijpen in eindgebruikerstarieven van diensten zoals het verzorgen van het Basispakket door UPC via de kabel met de doelstellingen als omschreven in artikel 8 van de Kaderrichtlijn? Wordt het antwoord beïnvloed door de omstandigheid dat de OPTA naar aanleiding van de letter of serious doubt heeft afgezien van prijscontrole?

D.

Heeft de Overeenkomst [Overeenkomst inzake de toekomstige exploitatie van het Hilversumse kabelnet], met daarin het tariefbeperkende beding, een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU (mede) in aanmerking genomen dat:

UPC onder het NRK is aangemerkt als een AMM (de minimis, punt 7);

vrijwel alle Nederlandse gemeenten, die in de jaren negentig hun kabelnetbedrijven hebben verkocht aan kabelexploitanten waaronder UPC, zich in deze overeenkomsten bevoegdheden hebben voorbehouden ten aanzien van de tarifering van het basispakket (de minimis, punt 8)?

E.

Moet de Overeenkomst, met daarin het tariefbeperkende beding, geacht worden een merkbare beïnvloeding van de tussenstaatse handel te (kunnen) hebben als bedoeld in artikel 101, lid 1, VWEU en zoals nader omschreven in de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 en 82, van het Verdrag (PB 2004, C 101, blz. 81) in aanmerking genomen dat:

UPC onder het NRK is aangemerkt als een AMM;

de OPTA de Europese consultatieprocedure heeft gevolgd teneinde een maatregel van prijscontrole te treffen ter zake van diensten zoals het verzorgen van het Basispakket via de kabel door kabelexploitanten met een AMM zoals UPC, welke procedure ingevolge het NRK moet worden gevolgd als een voorgenomen maatregel van invloed zal zijn op de handel tussen de lidstaten;

de Overeenkomst destijds een waarde vertegenwoordigde van 51 miljoen gulden (ruim 23 miljoen euro);

vrijwel alle Nederlandse gemeenten, die in de jaren negentig hun kabelnetbedrijven hebben verkocht aan kabelexploitanten waaronder UPC, zich in deze overeenkomsten bevoegdheden hebben voorbehouden ten aanzien van de tarifering van het basispakket?

7)

Heeft de rechter nog een bevoegdheid om een verbod van artikel 101, lid 1, VWEU buiten toepassing te verklaren voor het tariefbeperkende beding op grond van artikel 101, lid 3, VWEU tegen de achtergrond van het NRK en de ernstige twijfels van de Commissie in de letter of serious doubt over de verenigbaarheid van (ex ante) ingrijpen in eindgebruikerstarieven met de doelstellingen van het mededingingsrecht? Wordt het antwoord beïnvloed door de omstandigheid dat de OPTA naar aanleiding van de letter of serious doubt heeft afgezien van de voorgenomen prijscontrole?

8)

Laat de Europese nietigheidssanctie van artikel 101, lid 2, VWEU ruimte voor een relativering van haar werking in tijd in het licht van de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de Overeenkomst (de beginperiode van de liberalisering van de telecomsector) en de latere ontwikkelingen binnen de telecomsector waaronder de inwerkingtreding van het NRK en de naar aanleiding hiervan geuite ernstige bezwaren van de Commissie tegen het treffen van een prijscontrole?


(1)  PB 2001, C 368, blz. 13


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 12 oktober 2011 — Amazon.com International Sales Inc. e.a./Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH

(Zaak C-521/11)

(2012/C 25/46)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Amazon.com International Sales Inc., Amazon EU Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon.com GmbH, in liquidatie, Amazon Logistik GmbH

Verwerende partij: Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH

Prejudiciële vragen

1)

Is er sprake van een „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer

a)

de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht hebben op een passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,

b)

dit recht niet afhankelijk is van de vraag of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privé-gebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privé-gebruik,

c)

echter degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of vóór vervreemding aan eindverbruikers wederuitvoert, wel een recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de collectieve beheersorganisatie?

2)

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

2.1.

Is dan sprake van een „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer het in vraag 1 (a) beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privé-gebruik?

2.2.

Indien vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:

Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privé-gebruik?

3)

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:

Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG of andere bepalingen van Unierecht, dat het door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie niet bestaat wanneer de collectieve beheersorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbende uit te keren, maar dient te besteden aan sociale en culturele organisaties?

4)

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:

Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, of een andere bepaling van Unierecht, in de weg aan een door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie, wanneer reeds in een andere lidstaat — zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag — een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 17 oktober 2011 — Lowlands Design Holding BV, andere partij: Minister van Financiën

(Zaak C-524/11)

(2012/C 25/47)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Lowlands Design Holding BV

Verweerder: Minister van Financiën

Prejudiciële vraag

Hoe moeten de postonderverdelingen 6209 20, 6211 42 van de GN en postonderverdeling 9404 30 van de GN worden uitgelegd met het oog op de tariefindeling van artikelen voor baby's of jonge kinderen als de onderwerpelijke?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 18 oktober 2011 — IVD GmbH & Co. KG/Ärztekammer Westfalen-Lippe

(Zaak C-526/11)

(2012/C 25/48)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IVD GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Ärztekammer Westfalen-Lippe

Medegedaagde: WWF Druck + Medien GmbH

Prejudiciële vraag

Wordt een publiekrechtelijke instelling (in casu de Orde), in de zin van artikel 1, lid 9, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1), „in hoofdzaak door de overheid […] gefinancierd”, of is „het beheer [ervan] onderworpen […] aan toezicht” door de overheid, wanneer

aan de instelling bij wet de bevoegdheid is toegekend om bijdragen te heffen van haar leden, maar de wet noch het bedrag van de bijdragen, noch de omvang van de met de bijdrage te financieren prestaties vaststelt,

de tariefregeling echter moet worden goedgekeurd door de overheid?


(1)  PB L 134, blz. 114.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Landessozialgericht (Duitsland) op 19 oktober 2011 — Angela Strehl/Bundesagentur für Arbeit Nürnberg

(Zaak C-531/11)

(2012/C 25/49)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hessisches Landessozialgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Angela Strehl

Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit Nürnberg

Prejudiciële vraag

Dient artikel 68, lid 1, eerste volzin, van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) aldus te worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan van de woonlidstaat het loon dat een atypische grensarbeider (in de zin van artikel 71, lid 1, sub b, punt ii, van verordening nr. 1408/71) tijdens zijn laatste dienstverband in een andere lidstaat heeft ontvangen, bij de berekening van de uitkering in aanmerking dient te nemen, ook indien de betrokkene vervolgens in de woonlidstaat niet onmiddellijk een werkzaamheid uitoefent en zich daar pas 11 maanden na beëindiging van het dienstverband in de andere lidstaat als werkzoekend meldt?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2)


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) op 19 oktober 2011 — Susanne Leichenich/Ansbert Peffekoven, Ingo Horeis

(Zaak C-532/11)

(2012/C 25/50)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Susanne Leichenich

Verwerende partij: Ansbert Peffekoven, Ingo Horeis

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) (1) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake omzetbelasting aldus worden uitgelegd, dat het begrip verpachting en verhuur van onroerende goederen de verhuur omvat van een woonboot, met de bijbehorende ligplaats en aanlegsteiger, die uitsluitend bestemd is om aldaar duurzaam te worden gebruikt als restaurant/discotheek op een afgebakende en identificeerbare ligplaats in het water? Is het voor de beoordeling hiervan van belang op welke wijze de woonboot met de grond is verbonden dan wel welke inspanningen nodig zijn om de aangemeerde woonboot los te maken?

2)

Voor het geval dat de eerste van de hierboven sub 1 gestelde vragen bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 13, B, sub b van de Zesde richtlijn […] aldus worden uitgelegd, dat het begrip „voertuigen”, dat volgens het arrest van het Hof van Justitie van 3 maart 2005, C 428/02, ook boten omvat, niet van toepassing is op een verpachte woonboot die geen eigen aandrijving (motor) heeft en uitsluitend verpacht is om duurzaam te worden gebruikt op de betrokken plaats is en niet om te worden voortbewogen? Is de verpachting van de woonboot en aanlegsteiger met de daarbij behorende grond en wateroppervlakte een enkele belastingvrije prestatie, of moet eventueel voor de omzetbelasting onderscheid worden gemaakt tussen de verhuur van de woonboot en de aanlegsteiger?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid- Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/29


Beroep ingesteld op 19 oktober 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-533/11)

(2012/C 25/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet alle maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 8 juli 2004 in zaak C-27/03, de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België gelasten tot betaling aan de Commissie van een voorgestelde dwangsom van 55 836 EUR per dag vertraging bij de uitvoering van het arrest van 8 juli 2004 in zaak C-27/03, vanaf de dag waarop in de onderhavige zaak arrest zal worden gewezen tot de dag waarop het arrest in zaak C-27/03 zal zijn uitgevoerd;

het Koninkrijk België gelasten tot betaling aan de Commissie van een forfaitair dagelijks bedrag van 6 204 EUR, vanaf de datum van de uitspraak van het arrest van 8 juli 2004 in zaak C-27/03 tot de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak of tot de dag waarop het arrest in zaak C-27/03 zal zijn uitgevoerd, indien de uitvoering van dat arrest eerder plaatsvindt;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep stelt de Commissie dat voor de agglomeratie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en 6 agglomeraties van meer dan 10 000 inwonerequivalenten (i.e.) in het Waalse Gewest het opvangsysteem voor stedelijk afvalwater nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 3, lid 1, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (1).

Voorts voldoet voor de agglomeratie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 1 agglomeratie van meer dan 10 000 i.e. in het Vlaamse Gewest en 19 agglomeraties van meer dan 10 000 i.e. in het Waalse Gewest het systeem voor de behandeling van stedelijk afvalwater dat in kwetsbare gebieden wordt geloosd, nog niet aan artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 91/271.

Hieruit leidt de Commissie af dat België nog niet de maatregelen heeft genomen die nodig zijn ter volledige uitvoering van het arrest van het Hof van 8 juli 2004.


(1)  PB L 135, blz. 40.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) op 21 oktober 2011 — Hermine Sax/Pensionsversicherungsanstalt Landesstelle Salzburg

(Zaak C-538/11)

(2012/C 25/52)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Salzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hermine Sax

Verwerende partij: Pensionsversicherungsanstalt Landesstelle Salzburg

Prejudiciële vragen

1)

Moeten verordening (EG) nr. 883/2004, en met name artikel 7 en titel III van hoofdstuk I (Prestaties bij ziekte) hiervan, en verordening (EG) nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat een persoon die langdurige zorg behoeft op grond van een Oostenrijks pensioen (Pension), onafhankelijk van zijn hoofdwoonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland de betaling kan verlangen van een verzorgingstoelage op grond van het Bundespflegegeldgesetz (wet inzake de verzorgingstoelage; BPGG) in de vorm van een uitkering bij ziekte, wanneer deze aan de overige voorwaarden voor aanspraak van het BPGG voldoet, en verzetten deze verordeningen zich dan tegen de toepassing van het nationale voorschrift in § 3 van het BPGG?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moeten verordening (EG) nr. 883/2004, en met name de artikelen 10 en 11, lid 3, sub e, en de artikelen 21, 29 en 34 althans titel III van hoofdstuk 1 (prestaties bij ziekte) hiervan, en verordening (EG) nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat een persoon die langdurige zorg behoeft op grond van een dubbel pensioen, in casu een Oostenrijks pensioen (Pension) en een Duits pensioen, onafhankelijk van zijn hoofdwoonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland de betaling kan verlangen van een verzorgingstoelage op grond van het Bundespflegegeldgesetz (BPGG) in de vorm van een uitkering bij ziekte, wanneer deze aan de overige voorwaarden voor aanspraak van het BPGG voldoet, en verzetten deze verordeningen zich dan tegen de toepassing van het nationale voorschrift in § 3 van de BPGG?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Hoe moeten verordening (EG) nr. 883/2004, en meer bepaald de artikelen 10 en 34, en artikel 31 hiervan, en verordening (EG) nr. 987/2009 worden uitgelegd bij samenloop en verrekening van prestaties uit het socialezekerheidsstelsel ter dekking van het risico van langdurige zorg, in casu bij aanspraak op een gemengde prestatie van een Duitse verzorgingstoelage (keuze tussen zorgverstrekking of een uitkering) en een Oostenrijkse verzorgingstoelage, meer bepaald:

3.1.

Moet de te exporteren Oostenrijkse verzorgingstoelage op grond van het BPGG alleen in mindering worden gebracht op de uitkering die in de het woonland wordt verstrekt of alleen op de zorgverstrekking of op de gehele zorgprestatie (totaalbedrag van de verzorgingstoelage en de waarde van de zorgverstrekking), en moet hierbij rekening worden gehouden met de onderscheiden prijsniveaus in de betrokken lidstaten?

3.2.

Moet er bij de te verrichten verrekening rekening mee worden gehouden of het woonland volledig gedekte zorgverstrekkingen toekent, althans moeten dergelijke zorgverstrekkingen van het woonland bij de verrekening buiten beschouwing worden gelaten, wanneer zij alleen in het socialezekerheidsstelsel van het woonland ter dekking van de risico’s van langdurige zorg zijn voorzien?

3.3.

Moet het Sozialgericht dat door de persoon die langdurige zorg behoeft is aangezocht, de inhoudelijke voorwaarden voor een verrekening toetsen wanneer de verwerende beslissingsinstantie geen procedure in de zin van artikel 31 van verordening (EG) nr. 987/2009 heeft ingeleid, niets heeft aangevoerd ter zake van de vraag naar volledig gedekte verrichtingen en meer bepaald heeft verzuimd om de persoon die langdurige zorg behoeft in kennis te stellen van het verbod van samenloop van verrichtingen?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 24 oktober 2011 — Daniel Levy, Carine Sebbag/Belgische Staat — Federale Overheidsdienst Financiën

(Zaak C-540/11)

(2012/C 25/53)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Daniel Levy, Carine Sebbag

Verwerende partij: Belgische Staat — Federale Overheidsdienst Financiën

Prejudiciële vraag

Strookt de handelswijze van een lidstaat met het gemeenschapsrecht, en met name met artikel 56 juncto de artikelen 10, 57, lid [2], en 293 van het EG-Verdrag, indien deze lidstaat in een verdrag met een andere lidstaat tot voorkoming van dubbele belasting de verplichting aangaat tot afschaffing van de dubbele belasting van dividenden, die uit de door dat verdrag vastgestelde verdeling van de heffingsbevoegdheid voortvloeit, om vervolgens zijn nationale wetgeving zodanig te wijzigen dat een dergelijke dubbele belasting niet langer is opgeheven?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vrhovno Sodišče Republike Slovenije (Republiek Slovenie) op 25 oktober 2011 — Jožef Grilc/Slovensko zavarovalno združenje GIZ

(Zaak C-541/11)

(2012/C 25/54)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno Sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jožef Grilc

Verwerende partij: Slovensko zavarovalno združenje GIZ

Prejudiciële vraag

Moet artikel 6, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2000/26/EG (1) aldus worden uitgelegd dat het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van woonplaats van een benadeelde, in materieel opzicht passieve legitimatie heeft in een gerechtelijke procedure die door de benadeelde persoon — die schade heeft geleden door een verkeersongeval dat zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat dan de lidstaat van woonplaats en dat is veroorzaakt door het gebruik van een motorrijtuig dat is verzekerd en gewoonlijk is gestald in een lidstaat — wordt ingesteld teneinde betaling van een schadevergoeding te verkrijgen, in het geval dat binnen drie maanden na de datum waarop die benadeelde persoon het verzoek tot schadevergoeding aan de verzekeringsonderneming van het motorrijtuig dat aansprakelijk is voor het ongeval, of aan de schaderegelaar van die onderneming heeft verstuurd, die onderneming of die schaderegelaar geen met redenen omkleed antwoord op het betrokken verzoek heeft gegeven?


(1)  PB L 181, blz. 65.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 oktober 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij: Codirex Expeditie BV

(Zaak C-542/11)

(2012/C 25/55)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën

Andere partij: Codirex Expeditie BV

Prejudiciële vraag

Wat is het tijdstip waarop niet-comnunautaire goederen een douanebestemming verkrijgen in de zin van artikel 50 van het CDW (1), in een geval waarin goederen met de status „in tijdelijke opslag” zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 oktober 2011 — Woningstichting Maasdriel, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-543/11)

(2012/C 25/56)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Woningstichting Maasdriel

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vraag

Moet artikel 135, lid 1, letter k, van de BTW richtlijn 2006 (1) in samenhang gelezen met artikel 12, leden 1 en 3, van die richtlijn, zo worden uitgelegd dat in elk geval niet van btw mag zijn vrijgesteld de levering van een onbebouwd terrein dat is ontstaan door sloop van daarop staande bebouwing, welke sloop is verricht met het oog op nieuwbouw?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Rheinland-Pfalz (Duitsland) op 24 oktober 2011 — Helga Petersen en Peter Petersen/Finanzamt Ludwigshafen

(Zaak C-544/11)

(2012/C 25/57)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Rheinland-Pfalz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Helga Petersen en Peter Petersen

Verwerende partij: Finanzamt Ludwigshafen

Prejudiciële vraag

Is een regeling die voor belastingvrijstelling voor inkomsten die een op het nationale grondgebied belastingplichtige werknemer uit arbeid in loondienst heeft verkregen, als voorwaarde stelt dat de werkgever op het nationale grondgebied is gevestigd, en die daarentegen niet in een dergelijke belastingvrijstelling voorziet wanneer de werkgever in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, verenigbaar met artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (zoals gewijzigd bij het op 26 februari 2001 ondertekende Verdrag van Nice; thans artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie)?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt (Oder) (Duitsland) op 24 oktober 2011 — Agrargenossenschaft Neuzelle eG/Landrat des Landkreises Oder-Spree

(Zaak C-545/11)

(2012/C 25/58)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Frankfurt (Oder)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agrargenossenschaft Neuzelle eG

Verwerende partij: Landrat des Landkreises Oder-Spree

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (1), geldig voor zover het voor de jaren 2009 tot en met 2012 voorziet in een verlaging van de rechtstreekse betalingen met een percentage dat hoger is dan 5 %?

2)

Is artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers geldig?


(1)  PB L 30, blz. 16.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Arbeidshof te Antwerpen (België) op 31 oktober 2011 — Edgard Mulders tegen Rijksdienst voor Pensioenen

(Zaak C-548/11)

(2012/C 25/59)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Edgard Mulders

Verweerster: Rijksdienst voor Pensioenen

Prejudiciële vragen

Wordt artikel 46 van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, geschonden wanneer bij de berekening van het pensioen van een migrerende werknemer een periode van arbeidsongeschiktheid waarin een arbeidsongeschiktheidsuitkering werd uitgekeerd en AOW-bijdragen werden betaald, niet wordt aangemerkt als een „tijdvak van verzekering” in de zin van artikel 1, r) van diezelfde verordening?


(1)  PB L 149, blz. 2.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/32


Hogere voorziening ingesteld op 2 november 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 september 2011 in zaak T-141/05 RENV, Internationaler Hilfsfonds eV/Europese Commissie

(Zaak C-554/11 P)

(2012/C 25/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Internationaler Hilfsfonds eV (vertegenwoordiger: H. Kaltenecker, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

a)

de beschikking van 21 september 2011 te vernietigen en de zaak naar het Gerecht te verwijzen voor een nieuwe beslissing nadat het arrest in zaak T-300/10 zal zijn gewezen;

subsidiair, in de zaak zelf te beslissen;

b)

de Commissie te verwijzen in de kosten van de tussenprocedure waarop de bestreden beschikking betrekking heeft en in de kosten van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht van 21 september 2011 in zaak T-145/05 RENV, waarbij een procedure die rekwirant, verzoeker in eerste aanleg, tegen een beschikking van de Commissie in 2005 had ingeleid, ten gronde afgehandeld is verklaard. Het oorspronkelijke beroep was gericht tegen de weigering van de Commissie, rekwirant volledige toegang te verschaffen tot het dossier betreffende de overeenkomst LIEN 97 2011.

Met de hogere voorziening vecht rekwirant de beschikking van het Gerecht aan wegens gebrekkige toepassing van de procedureregels, inzonderheid de gebrekkige coördinatie van de procedures in de zaken T-36/10 en T-145/05 RENV, waardoor volgens rekwirant zijn belangen in aanzienlijke mate zijn benadeeld. Bovendien heeft het Gerecht in zijn nadeel een onjuiste beslissing omtrent de kosten gegeven.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State, Griekenland) op 3 november 2011 — Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados „EEAE”, Syllogos Asfalistikon Praktoron N. Attikis „SPATE”, Panellinios Syllogos Asfalistikon Symvoulon „PSAS”, Syndesmos Ellinon Mesiton Asfaliseon „SEMA”, Panellinios Syndesmos Syntoniston Asfalistikon Symvoulon „PSAS”/Ypourgos Anaptixis en Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados

(Zaak C-555/11)

(2012/C 25/61)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados „EEAE”, Syllogos Asfalistikon Praktoron N. Attikis „SPATE”, Panellinios Syllogos Asfalistikon Symvoulon „PSAS”, Syndesmos Ellinon Mesiton Asfaliseon „SEMA”, Panellinios Syndesmos Syntoniston Asfalistikon Symvoulon „PSAS”

Verwerende partijen: Ypourgos Anaptixis en Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados

Prejudiciële vragen

Moet artikel [2], lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2002/92/EG, volgens hetwelk „[w]erkzaamheden [als bedoeld in de eerste alinea] uitgeoefend door een verzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekeringsonderneming handelt, niet als verzekeringsbemiddeling [worden] beschouwd”, aldus worden verstaan dat een werknemer van een verzekeringsonderneming die niet aan de vereisten van artikel 4, lid 1, van de richtlijn voldoet, incidenteel en anders dan als hoofdberoep verzekeringsbemiddelingsactiviteiten mag uitoefenen, ook indien deze werknemer niet in een arbeidsrechtelijke verhouding staat tot die onderneming, die echter hoe dan ook toezicht op zijn activiteiten uitoefent, of laat de richtlijn zulke activiteiten slechts toe wanneer deze plaatsvinden in het kader van een arbeidsrechtelijke verhouding?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Valladolid (Spanje) op 3 november 2011 — María Jesús Lorenzo Martínez/Dirección Provincial de Educación Valladolid

(Zaak C-556/11)

(2012/C 25/62)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo de Valladolid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: María Jesús Lorenzo Martínez

Verwerende partij: Dirección Provincial de Educación de Valladolid

Prejudiciële vraag

Is het feit dat een persoon ambtenaar in vaste dienst is en dus het feit dat hij of zij behoort tot een van de categorieën waarin het onderwijzend overheidspersoneel is ingedeeld, een objectieve reden die kan rechtvaardigen dat het individuele deel van de specifieke toelage voor „permanente educatie” (in de alledaagse taal ook „zesjaarlijkse toelage” genoemd) uitsluitend wordt betaald aan ambtenaren in vaste dienst die behoren tot het onderwijzend overheidspersoneel en aantonen dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 4 november 2011 — Maria Kozak/Dyrektor Izby Skarbowej w Lublinie

(Zaak C-557/11)

(2012/C 25/63)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maria Kozak

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Lublinie

Prejudiciële vraag

Wordt een eigen vervoerdienst, die door een reisbureau wordt verricht in het kader van een door een reiziger betaalde pakketprijs voor een aan hem geleverde reisdienst die wordt belast overeenkomstig de in de artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) vastgestelde bijzondere btw-regeling voor reisbureaus, als een noodzakelijk bestanddeel van de verrichting van die reisdienst belast tegen het voor reisdiensten geldende normale tarief of tegen het verlaagde tarief dat geldt voor diensten bestaande in het vervoer van personen op grond van artikel 98 van deze richtlijn juncto punt 5 van bijlage III bij deze richtlijn?


(1)  PB L 347, blz. 1.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Provinciale di Parma (Italië) op 7 november 2011 — Danilo Debiasi/Agenzia delle Entrate — Ufficio di Parma

(Zaak C-560/11)

(2012/C 25/64)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione Tributaria Provinciale di Parma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Danilo Debiasi

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate — Ufficio di Parma

Prejudiciële vraag

Is sprake van strijd tussen de nationale regelgeving en het gemeenschapsrecht, meer bepaald tussen de artikelen 19, lid 5, en 19 bis van DPR nr. 663/72 enerzijds en artikel 17, lid 2, sub a, van richtlijn 77/388/EEG (1) anderzijds, COM (2001) 260 def. van 23 mei 2001 en COM (2000) 348 def. van 7 juni 2000, alsook „verschil in behandeling” op btw-gebied tussen de verschillende lidstaten van de Europese Unie, gelet op het feit dat voor dezelfde prestaties in de zorg verschillende btw-tarieven worden gehanteerd?


(1)  PB L 145, blz. 1.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil de Alicante (Spanje) op 8 november 2011 — Fédération Cynologique Internationale/Federación Canina Internacional de Perros de Pura Raza

(Zaak C-561/11)

(2012/C 25/65)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil de Alicante

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fédération Cynologique Internationale

Verwerende partij: Federación Canina Internacional de Perros de Pura Raza

Prejudiciële vraag

„Strekt het recht om derden het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden als bedoeld in artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (1), zich in een procedure wegens inbreuk op het aan een gemeenschapsmerk verbonden uitsluitende recht uit tot iedere derde die een teken gebruikt dat verwarring kan doen ontstaan (doordat het overeenstemt met het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor [soortgelijke] diensten of waren), of valt een dergelijke derde die gebruik maakt van dat teken dat [voor verwarring kan zorgen en] op zijn naam als gemeenschapsmerk is ingeschreven, daar integendeel niet onder zolang die jongere merkinschrijving niet nietig is verklaard?”


(1)  PB L 78, blz. 1.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu (Roemenië) op 10 november 2011 — Mariana Irimie/Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu

(Zaak C-565/11)

(2012/C 25/66)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Sibiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mariana Irimie

Verwerende partijen: Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu

Prejudiciële vraag

Verzet het beginsel van doeltreffendheid, gelijkwaardigheid en evenredigheid van de rechtsmiddelen tegen schendingen van het gemeenschapsrecht die particulieren ondergaan ingevolge de toepassing van een met het gemeenschapsrecht strijdige regeling, zoals dit volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en uit het in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie alsook artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde eigendomsrecht, zich tegen een nationale regeling die een beperking meebrengt van het bedrag van de schade dat kan worden teruggevorderd door particulieren wier rechten zijn geschonden?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 14 november 2011 — Agroferm A/S/Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri

(Zaak C-568/11)

(2012/C 25/67)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agroferm A/S

Verwerende partij: Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri

Prejudiciële vragen

1)

Valt een product dat is vervaardigd op basis van suiker door gisting met behulp van Corynebacterium glutamicum en — als nader omschreven in bijlage 1 bij de verwijzingsbeslissing — bestaat uit ongeveer 65 % lysinesulfaat en uit onzuiverheden uit het gistingsproces (ongetransformeerde basisstoffen, reagentia die zijn gebruikt in het gistingsproces, en bijproducten), onder post 2309, post 2922 of post 3824 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EG) nr. 1719/2005 (1) van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief?

Is het dienaangaande van belang dat de onzuiverheden behouden blijven juist om het product speciaal geschikt te maken of de geschiktheid ervan te verbeteren voor voederproductie, of dat de onzuiverheden worden behouden omdat verwijdering ervan niet noodzakelijk of nuttig is? Volgens welke richtsnoeren moet zulks in een gegeven geval worden beoordeeld?

Is het voor het antwoord van belang dat het mogelijk is andere producten met lysine, waaronder „zuivere” lysine (>98 %) en lysine-HCl-producten met een hoger lysinegehalte, dan het hiervoor omschreven lysinesulfaatproduct te vervaardigen en is het dienaangaande van belang dat het lysinesulfaatgehalte en de onzuiverheden in het hiervoor omschreven lysinesulfaatproduct beantwoorden aan wat geldt voor de lysinesulfaatproducten van andere fabrikanten? Volgens welke richtsnoeren moet zulks in een gegeven geval worden beoordeeld?

2)

Indien ervan moet worden uitgegaan dat de productie krachtens het legaliteitsbeginsel buiten de restitutieregeling viel, is het dan in strijd met het Unierecht wanneer de nationale autoriteiten met inachtneming van het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel in een zaak als de onderhavige het door de producent te goeder trouw ontvangen restitutiebedrag niet terugvorderen?

3)

Indien ervan moet worden uitgegaan dat de productie krachtens het legaliteitsbeginsel buiten de restitutieregeling viel, is het dan in strijd met het Unierecht wanneer de nationale autoriteiten met inachtneming van het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel in een zaak als de onderhavige door de producent te goeder trouw verkregen tijdsbegrensde toezeggingen (restitutiecertificaten) nakomen?


(1)  PB 2005, L 286, blz. 1.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Comercial Cluj (Roemenië) op 14 november 2011 — SC Volksbank România SA/Andreia Câmpan en Ioan Dan Câmpan

(Zaak C-571/11)

(2012/C 25/68)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunal Comercial Cluj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Volksbank România SA

Verwerende partijen: Andreia Câmpan en Ioan Dan Câmpan

Prejudiciële vraag

Kunnen de begrippen „voorwerp” en/of „prijs” in artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG (1),

gelet op het feit dat volgens deze bepaling de beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen betrekking mag hebben noch op de bepaling van het voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd,

en

aangezien overeenkomstig artikel 2, lid [2], sub a, van richtlijn 2008/48/EG (2), de in artikel 3, sub g, van deze richtlijn vervatte definitie van de totale kosten van het krediet voor de consument, die alle commissielonen omvatten die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen, niet van toepassing is om het voorwerp van een door een hypotheek gewaarborgde kredietovereenkomst te bepalen,

aldus worden uitgelegd dat een commissieloon waarin een door een hypotheek gewaarborgde kredietovereenkomst voorziet, dat door partijen als „commissieloon voor risico” wordt aangemerkt, volgens de formule „0,22 % van het kredietsaldo” wordt berekend en gedurende de volledige looptijd van de kredietovereenkomst maandelijks op de vervaldata moet worden betaald, onder het „voorwerp” en/of de „prijs” van die door een hypotheek gewaarborgde kredietovereenkomst valt?


(1)  Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

(2)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133, blz. 66).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen Sad Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 11 november 2011 — „Menidzharski biznes reshenia” OOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” — Veliko Tarnovo

(Zaak C-572/11)

(2012/C 25/69)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen Sad Veliko Tarnovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Menidzharski biznes reshenia” OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” — Veliko Tarnovo

Prejudiciële vraag

Moet artikel 203, juncto artikel 186, sub a, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, in gevallen als die in het hoofdgeding en gelet op de beginselen van fiscale neutraliteit en de bescherming van het gewettigde vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat aftrek van voorbelasting kan worden geweigerd ook al is het gevaar voor verlies van belastinginkomsten uitgeschakeld, wanneer dit gevaar enkel is weggewerkt inzake de afrekening jegens de fiscus van de btw die in de factuur van een leverancier is vermeld, zonder dat het wegwerken van het gevaar voor verlies van belastinginkomsten een impact heeft op de handelingen en de bedoelingen van de leverancier die hebben geleid tot de frauduleuze inhoud van een factuur waarin de btw als door de leverancier verschuldigde btw staat vermeld?


(1)  PB L 347, blz. 1.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 16 november 2011 — Eleftherios-Themistoklis Nasiopoulos/Ypourgos Ygeia kai Pronoias

(Zaak C-575/11)

(2012/C 25/70)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eleftherios-Themistoklis Nasiopoulos

Verwerende partij: Ypourgos Ygeia kai Pronoias

Prejudiciële vraag

Dient artikel 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus te worden verstaan dat het streven, hoogwaardige diensten van gezondheidszorg te waarborgen, mede gezien het evenredigheidsbeginsel, voldoende rechtvaardiging vormt voor een beperking van de vrijheid van vestiging door een wettelijk stelsel in een bepaalde lidstaat (ontvangende lidstaat) dat a) de uitoefening van bepaalde beroepsactiviteiten slechts toestaat aan personen die gerechtigd zijn om in die lidstaat het gereglementeerde beroep van fysiotherapeut uit te oefenen, b) de mogelijkheid van gedeeltelijke toegang tot dat beroep uitsluit, en c) het derhalve voor een onderdaan van de ontvangende lidstaat die in een andere lidstaat (lidstaat van herkomst) een titel heeft verworven die hem toegang verleent tot de uitoefening van een in de laatste lidstaat gereglementeerd beroep verband houdend met de verlening van diensten van gezondheidszorg [maar niet tot de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut in de lidstaat van ontvangst, omdat de voorwaarden van richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, blz. 25), niet zijn vervuld], volstrekt onmogelijk maakt om in de ontvangende lidstaat, op basis van een gedeeltelijke toelating tot het beroep van fysiotherapeut, slechts enkele onder dit laatste beroep vallende activiteiten uit te oefenen, namelijk die tot de uitoefening waarvan hij in de lidstaat van herkomst bevoegd is?


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/37


Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2011 door Deltafina SpA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011 in zaak T-12/06, Deltafina/Commissie

(Zaak C-578/11 P)

(2012/C 25/71)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Deltafina SpA (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en F. Di Gianni, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk vernietigen, voor zover het beroep van rekwirante hierbij is verworpen;

de beschikking van de Commissie van 20 oktober 2005 nietig verklaren, voor zover deze betrekking heeft op rekwirante;

de aan rekwirante opgelegde geldboete intrekken of verlagen, met name in het kader van de uitoefening van de volledige rechtmacht waarover het Hof krachtens artikel 261 VWEU beschikt;

subsidiair, de zaak naar het Gerecht verwijzen voor een nieuwe beoordeling in overeenstemming met de rechtsopvatting van het Hof;

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vier middelen aan.

1)

Het Gerecht is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat Deltafina haar verplichting tot medewerking niet is nagekomen door de Commissie niet in te lichten over het feit d at zij heeft bekendgemaakt dat zij met de Commissie meewerkte. Het Gerecht had daarentegen moeten nagaan of de Commissie, gelet op het akkoord over de „spelregels” dat de Commissie en Deltafina tijdens de bijeenkomst van 14 maart 2002 hebben gesloten, op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat Deltafina haar verplichting tot medewerking niet is nagekomen door tijdens de bijeenkomst van APTI van 4 april 2002 bekend te maken dat zij een immuniteitsverzoek heeft ingediend.

Aldus heeft het Gerecht zich in de plaats van de partijen gesteld, door ex post vast te stellen op welke wijze Deltafina haar verplichting tot medewerking diende na te komen. Voorts heeft het zich niet uitgesproken over het voornaamste door Deltafina aangevoerde middel en heeft het haar rechten van verdediging geschonden.

2)

Het Gerecht heeft de feiten niet op passende en correcte wijze vastgesteld, aangezien het niet de maatregelen van instructie heeft genomen waarin artikel 65 van zijn Reglement voor de procesvoering voorziet, maar ter terechtzitting op een met de procedureregels strijdige en dus onwettige wijze twee deelnemers aan de bijeenkomst van 24 maart 2002 betreffende de „spelregels” heeft gehoord, en dus de waarborgen van de artikelen 68 tot en met 76 van het Reglement voor de procesvoering niet in acht heeft genomen en fundamentele beginselen inzake de bewijslevering heeft geschonden.

3)

Het Gerecht heeft het beginsel van de redelijke procesduur geschonden. De procedure voor het Gerecht heeft namelijk buitensporig lang — meer bepaald 5 jaar en 8 maanden — geduurd en tussen het einde van de schriftelijke procedure en de beslissing om de mondelinge procedure te openen zijn ruim 43 maanden verstreken.

4)

Ten slotte heeft het Gerecht ten onrechte geweigerd om zich in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht uit te spreken over het argument dat de aan Deltafina opgelegde geldboete onevenredig en discriminerend was omdat de Commissie de geldboeten van Deltafina en Dimon Italia in dezelfde mate heeft verlaagd, hoewel zij in erg verschillende mate tot de vaststelling van de inbreuk hebben bijgedragen. In het arrest Nintendo/Commissie (T-13/03) heeft het Gerecht als beginsel vooropgesteld dat de Commissie bij de beoordeling van de tijdens de administratieve procedure door de ondernemingen verleende medewerking, die in zowel chronologisch als kwalitatief opzicht dient te worden vergeleken, het gelijkheidsbeginsel niet mag schenden.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/37


Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2011 door Muhamad Mugraby tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 6 september 2011 in zaak T-292/09, Muhamad Mugraby/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-581/11 P)

(2012/C 25/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Muhamad Mugraby (vertegenwoordiger: S. Delhaye, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Commissie niet is ingegaan op:

i)

rekwirants verzoek om bij de Raad een aanbeveling in te dienen inzake de opschorting van de bijstand van de Gemeenschap voor Libanon, zoals in artikel 28 van verordening (EG) nr. 1638/2006 (1) uiteengezet, aangezien dergelijke maatregelen krachtens deze verordening zowel noodzakelijk als mogelijk zijn;

ii)

rekwirants verzoek om als de instelling die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering van de diverse bijstandsprogramma’s van de Unie voor Libanon, de uitvoering van deze programma’s op te schorten zolang er geen oplossing is voor de voortdurende grondrechtenschendingen die Libanon begaat, meer in het bijzonder van rekwirants grondrechten;

2)

vast te stellen dat de Raad, als onderdeel van de Associatieraad EU-Libanon, niet is ingegaan op rekwirants verzoek om de Commissie uit te nodigen aan de Raad aan te bevelen om krachtens de Associatie-overeenkomst (2) tussen Libanon en de Gemeenschap specifieke en doeltreffende maatregelen inzake bijstand van de Unie aan Libanon te nemen, teneinde aan de verplichtingen van partijen krachtens deze overeenkomst te voldoen;

3)

vast te stellen dat de EU, de Commissie, als hoeder van de verdragen en als de instelling die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering van de diverse bijstandsprogramma’s van de Unie voor Libanon, alsook de Raad, als onderdeel van de Associatieraad EU-Libanon, niet-contractueel aansprakelijk zijn voor de schade die rekwirant heeft geleden omdat zij er sinds december 2002 nog steeds niet in zijn geslaagd om de beschikbare middelen en instrumenten op doeltreffende wijze aan te wenden teneinde de naleving van de mensenrechtenclausule in de Associatie-overeenkomst daadwerkelijk af te dwingen.

4)

de Commissie te gelasten om, gedeeltelijk als vergoeding in natura, aan de Raad voor te stellen de Associatie-overeenkomst tussen de EU en Libanon op te schorten, zolang Libanon er niet in slaagt om ten aanzien van rekwirant artikel 2 van de Associatie-overeenkomst na te leven;

5)

de Commissie te gelasten de uitvoering van de huidige bijstandsprogramma’s (die door de Commissie worden uitgevoerd en/of geleid) te beperken tot de programma’s die specifiek zijn gericht op de bevordering van de grondrechten en die geen financiële steun aan de Libanese autoriteiten inhouden, zolang Libanon er niet in slaagt om ten aanzien van rekwirant artikel 2 van de Associatie-overeenkomst na te leven;

6)

de Raad te gelasten om de Commissie uit te nodigen een aanbeveling te doen, zoals bedoeld in punt 4 hierboven, en om via de instellingen van de Associatieraad hetzelfde doel na te streven;

7)

de EU, de Raad en de Commissie, verweerders in eerste aanleg, te verplichten tot vergoeding van rekwirants materiële en morele schade, ten belope van een ex aequo et bono vast te stellen bedrag dat niet minder dan 5 000 000 EUR bedraagt, en tot vergoeding van de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant betoogt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd om de volgende redenen:

 

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting:

door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, hoewel er geen gronden voor niet-ontvankelijkheid bestaan;

door rekwirants recht om alle verweerders te noemen, te schenden;

door rekwirants rechten van verdediging te schenden, doordat het de door rekwirant aangevoerde argumenten terzijde heeft geschoven;

door niet op alle vorderingen van rekwirant uitspraak te doen;

door geen rekening te houden met het Unierecht en de internationaalrechtelijke verplichtingen van de Unie, en door de beschikking te baseren op verordeningen van een der instellingen van de Unie.

 

Rekwirant betoogt eveneens dat het Gerecht de Associatie-overeenkomst tussen de EU en Libanon onjuist heeft uitgelegd, en dat er geen rechtsgrond bestond voor zijn uitlegging van de „ruime beoordelingsbevoegdheid” en zijn vaststelling dat het niet bevoegd was om aan de Raad van de Europese Unie en aan de Europese Commissie bevelen te geven.

 

Als gevolg hiervan betoogt rekwirant dat het Gerecht zich schuldig heeft gemaakt aan rechtsweigering.


(1)  Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (PB L 310, blz. 1).

(2)  Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds (PB 2002 L 262, blz. 2).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/38


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Rügen Fisch AG tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 21 september 2011 in zaak T-201/09, Rügen Fisch AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); andere partij in de procedure: Schwaaner Fischwaren GmbH

(Zaak C-582/11 P)

(2012/C 25/73)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Rügen Fisch AG (vertegenwoordigers: O. Spuhler en M. Geitz, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure:

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM);

Schwaaner Fischwaren GmbH

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 21 september 2011 in zaak T-201/09 alsook de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2009 in zaak R 230/2007-4 vernietigen;

subsidiair, voornoemd arrest van het Gerecht van de Europese Unie vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante baseert haar hogere voorziening op de hierna volgende middelen.

Het Gerecht heeft in het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van de gemeenschapsmerkverordening (1) in de weg staat aan inschrijving van het woordteken SCOMBER MIX als gemeenschapsmerk, gelet op het louter beschrijvende karakter van dit betwiste merk.

Deze benadering van het Gerecht levert schending op van artikel 7, lid 1, sub c, juncto artikel 51, lid 1, sub a, van de gemeenschapsmerkverordening. Het woordteken SCOMBER MIX is niet beschrijvend, aangezien het vanuit het oogpunt van het doelpubliek om een loutere fantasiebenaming gaat die duidelijk als merk wordt opgevat.

De in de conflicterende merkaanvraag vermelde waren en diensten zijn bestemd voor de gemiddelde consument. Deze is evenwel bekend noch met de Latijnse taal, noch met de zoölogische vakterm „scomber”. Het woordteken SCOMBER MIX bezit dan ook het door het recht van de Unie voor de inschrijving als gemeenschapsmerk verlangde minimale onderscheidend vermogen.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/39


Hogere voorziening ingesteld op 23 november 2011 door Dow AgroSciences Ltd, Dow AgroSciences LLC, Dow AgroSciences, Dow AgroSciences Export, Dow Agrosciences BV, Dow AgroSciences Hungary kft, Dow AgroSciences Italia Srl, Dow AgroSciences Polska sp. z o.o., Dow AgroSciences Iberica, SA, Dow AgroSciences s.r.o., Dow AgroSciences Danmark A/S, Dow AgroSciences GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011 in zaak T-475/07, Dow AgroSciences Ltd e.a./Commissie

(Zaak C-584/11 P)

(2012/C 25/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Dow AgroSciences Ltd, Dow AgroSciences LLC, Dow AgroSciences, Dow AgroSciences Export, Dow Agrosciences BV, Dow AgroSciences Hungary kft, Dow AgroSciences Italia Srl, Dow AgroSciences Polska sp. z o.o., Dow AgroSciences Iberica, SA, Dow AgroSciences s.r.o., Dow AgroSciences Danmark A/S, Dow AgroSciences GmbH (vertegenwoordigers: C. Mereu, avocat, K. Van Maldegem, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

het arrest van het Gerecht in zaak T-75/07 te vernietigen, en

beschikking 2007/629/EG van de Commissie van 20 september 2007 (1) inzake de niet-opneming van trifluralin in bijlage I bij richtlijn 91/414 (2) Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten nietig te verklaren; of

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht; en

verweerder te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure (waaronder de kosten bij het Gerecht).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes stellen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden met de verwerping van hun beroep tot nietigverklaring van beschikking 2007/629/EG van de Commissie van 20 september 2007 inzake de niet-opneming van trifluralin in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten. Rekwirantes betogen meer bepaald dat het Gerecht de feiten en het rechtskader dat op rekwirantes’ situatie van toepassing is onjuist heeft uitgelegd. Dit heeft geleid tot een aantal blijken van een onjuiste rechtsopvatting, meer in het bijzonder:

het verzuim vast te stellen dat rekwirantes krachtens artikel 8, lid 5, van verordening 451/2000 (3) door de rapporterende lidstaat en EFSA zijn verzocht om nadere gegevens ter verduidelijking van het dossier te verstrekken;

het verzuim vast te stellen dat de Commissie niet de juiste gang van zaken in de regelgevingsprocedure als voorgeschreven in besluit 1999/468 (4) van de Raad heeft gevolgd en de conclusie dat de Commissie artikel 5 van besluit 1999/468 van de Raad niet heeft geschonden; en

het verzuim vast te stellen dat de Commissie trifluralin heeft beoordeeld aan de hand van criteria die buiten de werkingssfeer van richtlijn 91/414 vallen, waarvoor er geen grondslag is in het relevante rechtskader, en dus de grenzen van haar bevoegdheid heeft overschreden.

Op deze gronden stellen verzoeksters dat het arrest van het Gerecht in zaak T-475/07 moet worden vernietigd en dat beschikking 2007/629/EG van de Commissie nietig moet worden verklaard.


(1)  PB L 255, blz. 42.

(2)  PB L 230, blz. 1.

(3)  PB L 55, blz. 25.

(4)  PB L 184, blz. 23.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/40


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Regione Puglia tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 september 2011 in zaak T-84/10, Regione Puglia/Commissie

(Zaak C-586/11 P)

(2012/C 25/75)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Regione Puglia (vertegenwoordigers: F. Brunelli en A. Aloia, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de op 14 september 2011 door het Gerecht gegeven en aan rekwirante op 15 september 2011 betekende beschikking, waarbij het beroep in zaak T-84/10 niet-ontvankelijk is verklaard, te vernietigen;

bijgevolg over te gaan tot het onderzoek van de zaak ten gronde en vervolgens nietigverklaring van beschikking C(2009) 10350 van 22 december 2009 van de Europese Commissie, met bevestiging van de geldigheid en de werking van slechts artikel 4 daarvan, betreffende „de intrekking van de opschorting van de betalingen via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ten behoeve van het programma dat voorwerp is van de onderhavige beschikking”;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt in de eerste plaats een procedureel gebrek bij de rechter in eerste aanleg, die rekwirante ernstige schade heeft berokkend, namelijk het verzuim om krachtens artikel 114, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht tot de mondelinge behandeling over te gaan.

In de tweede plaats betoogt zij dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door artikel 263, lid 4, VWEU en verordening (EG) nr. 1260/1999 (1) van de Raad junctis de artikelen 4, leden 2 en 3, en 5, lid 3, VWEU onjuist uit te leggen en door in strijd met artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zijn conclusies ontoereikend te motiveren.


(1)  PB L 161, blz. 1.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/40


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Omnicare, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011 in zaak T-289/09, Omnicare, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

(Zaak C-587/11 P)

(2012/C 25/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Omnicare, Inc. (vertegenwoordiger: M. Edenborough QC)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert één middel aan, namelijk dat het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) (de „nieuwe verordening”) onjuist heeft toegepast. De onderhavige zaak betreft een oppositie die Astellas Pharma GmbH (voorheen Yamanouchi Pharma GmbH) (hierna: „opposant”) heeft ingesteld op basis van haar Duitse merkinschrijving nr. 394 01 348, waarbij zij heeft betoogd dat er verwarringsgevaar bestond in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (2) (de „oude verordening”) (maar waarvan de relevante onderdelen gelijk zijn aan die van de nieuwe verordening). Aangezien het oudere merk gedurende meer dan vijf jaar was ingeschreven alvorens de oppositie werd ingesteld, diende opposant aan te tonen dat het merk normaal was gebruikt om het als basis voor de oppositie te kunnen gebruiken.

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat het oudere merk waarop opposant zich baseerde, volgens de wet normaal was gebruikt. Niet wordt betwist dat het betrokken merk daadwerkelijk in de handel was gebruikt door of met toestemming van opposant met betrekking tot de diensten waarvoor het was ingeschreven. Dat gebruik had echter betrekking op de verlening van kosteloze diensten. Volgens de wet kan dat gebruik dus niet worden aangevoerd om aan te tonen dat het merk normaal was gebruikt. Daarover is er rechtspraak geweest, die volgens rekwirante (a) onjuist is toegepast door het Gerecht en (b) hoe dan ook incoherent is. Het Hof dient dan ook uitspraak te doen over de vraag welke rechtsgevolgen in een dergelijk feitelijk scenario moeten worden getrokken.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 40/1994 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/41


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2011 door Omnicare, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011 in zaak T-290/09, Omnicare, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

(Zaak C-588/11 P)

(2012/C 25/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Omnicare, Inc. (vertegenwoordiger: M. Edenborough QC)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert één middel aan, namelijk dat het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) (de „nieuwe verordening”) onjuist heeft toegepast. De onderhavige zaak betreft een oppositie die Astellas Pharma GmbH (voorheen Yamanouchi Pharma GmbH) (hierna: „opposant”) heeft ingesteld op basis van haar Duitse merkinschrijving nr. 394 01 348, waarbij zij heeft betoogd dat er verwarringsgevaar bestond in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (2) (de „oude verordening”) (maar waarvan de relevante onderdelen gelijk zijn aan die van de nieuwe verordening). Aangezien het oudere merk gedurende meer dan vijf jaar was ingeschreven alvorens de oppositie werd ingesteld, diende opposant aan te tonen dat het merk normaal was gebruikt om het als basis voor de oppositie te kunnen gebruiken.

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat het oudere merk waarop opposant zich baseerde, volgens de wet normaal was gebruikt. Niet wordt betwist dat het betrokken merk daadwerkelijk in de handel was gebruikt door of met toestemming van opposant met betrekking tot de diensten waarvoor het was ingeschreven. Dat gebruik had echter betrekking op de verlening van kosteloze diensten. Volgens de wet kan dat gebruik dus niet worden aangevoerd om aan te tonen dat het merk normaal was gebruikt. Daarover is er rechtspraak geweest, die volgens rekwirante (a) onjuist is toegepast door het Gerecht en (b) hoe dan ook incoherent is. Het Hof dient dan ook uitspraak te doen over de vraag welke rechtsgevolgen in een dergelijk feitelijk scenario moeten worden getrokken.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 40/1994 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/41


Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2011 door Alliance One International, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011 in zaak T-25/06, Alliance One International, Inc./Europese Commissie

(Zaak C-593/11 P)

(2012/C 25/78)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Alliance One International, Inc. (vertegenwoordigers: C. Osti, A. Prastaro, G. Mastrantonio, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof om:

het arrest van het Gerecht van 9 september 2011 in zaak T-25/06, Alliance One/Commissie, in zijn geheel te vernietigen; en indien de zaak in staat van wijzen is,

artikel 1, lid 1, van de litigieuze beslissing nietig te verklaren voor zover dit betrekking heeft op SCC, Dimon en Alliance One; en bijgevolg

de geldboeten die zijn opgelegd aan Transacatab en Dimon Italia (Mindo) zodanig te verlagen dat zij niet meer bedragen dan 10 % van hun omzet in het laatste fiscale jaar; en

de geldboeten die zijn opgelegd aan Transacatab en Dimon Italia (Mindo) te verlagen aangezien de multiplicator, die op de omvang van de groep was gebaseerd, niet langer van toepassing is;

hoe dan ook de Commissie te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten die voor Alliance One zijn opgekomen bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Alliance One vordert: (i) de vernietiging van het bestreden arrest in zijn geheel; en voorts (ii) de nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van de beschikking van de Commissie van 20 oktober 2005 in zaak COMP/C.38.281/B.2 — Ruwe tabak — Italië, zover dit betrekking heeft op Standard Commercial Corp. („SCC”), Dimon Inc. („Dimon”) en Alliance One, en bijgevolg (iii) een zodanige verlaging van de geldboeten die zijn opgelegd aan Transcatab S.p.A. („Trancatab”) en Dimon Italia S.r.l. („Dimon Italia”; thans Mindo) dat de geldboeten niet meer bedragen dan 10 % van hun omzet in het laatste boekjaar; of subsidiair (iv) een verlaging van de aan Transcatab en Dimon Italia (thans Mindo) opgelegde geldboeten omdat de multiplicator niet van toepassing is; (v) hoe dan ook verwijzing van de Commissie in de kosten, met inbegrip van de kosten die voor Alliance One zijn opgekomen bij het Gerecht.

Alliance One betoogt dat het bestreden arrest op de volgende gronden moet worden vernietigd:

Het Gerecht heeft in de eerste plaats artikel 296 VWEU en de artikelen 48 en 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden. Het verzuim om het door rekwirante overgelegde bewijs ter weerlegging van het vermoeden van een beslissende invloed concreet en volledig te analyseren en dus om voldoende gemotiveerde redenen aan te dragen waarom dit bewijs van de hand moest worden gewezen, hebben ertoe geleid dat het vermoeden van de uitoefening van een beslissende invloed geenszins weerlegbaar was, zodat dit een schending van de onschuldpresumptie, het legaliteitsbeginsel en het beginsel van individuele aansprakelijkheid oplevert.

In de tweede plaats heeft het Gerecht, door de afwijzing van het door Alliance One aangeboden bewijs, de algemene beginselen inzake de bewijslast en de procedurele bewijsregels en hoe dan ook rekwirantes recht van verdediging geschonden.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/42


Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2011 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011 in zaak T-232/06, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

(Zaak C-597/11 P)

(2012/C 25/79)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, Δικηγόροι)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht te vernietigen;

zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen en het bij brief van 19 juni 2006 aan rekwirante medegedeelde besluit van de Commissie (DG Belastingen en Douane-unie) tot afwijzing van de offerte die rekwirante had ingediend in het kader van de oproep tot inschrijving TAXUD/2005/AO-001 voor specificatie, ontwikkeling, onderhoud en ondersteuning van computersystemen van de douane voor IT-projecten van het DG-TAXUD (CUST-DEV) (PB 2005, S 187-183846), en houdende gunning van die opdracht aan een andere inschrijver nietig te verklaren, alsook de gevorderde schadevergoeding toe te kennen;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een beslissing ten gronde;

de Commissie te verwijzen in de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van rekwirante, de kosten in verband met de procedure in eerste aanleg daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest om de volgende redenen moet worden vernietigd.

In de eerste plaats stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een verkeerde uitlegging te hebben gegeven aan de artikelen 89, lid 1, en 98, lid 1, van het het Financieel Reglement, en de artikelen 140, leden 1 en 2, en 141, lid 2, van de uitvoeringsvoorschriften, alsook aan de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, transparantie en vrije mededinging.

In de tweede plaats voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de overgelegde bewijzen verkeerd te hebben opgevat en te hebben verdraaid.

Bovendien stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een verkeerde uitlegging te hebben gegeven aan de wijziging van de selectiecriteria, alsook door de vele kennelijk onjuiste beoordelingen die bij de evaluatie van de inschrijving zijn verricht, niet te hebben onderzocht, en door het bestreden arrest ontoereikend te hebben gemotiveerd.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/43


Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2011 door Land Wien tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 september 2011 in zaak T-267/10, Land Wien/Europese Commissie

(Zaak C-608/11 P)

(2012/C 25/80)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Land Wien (vertegenwoordiger: W.-G. Schärf, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie (Zesde kamer) van 20 september 2011 in zaak T-267/10 in die zin wijzigen dat met de vordering integraal rekening wordt gehouden, en de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en voor het Hof

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht van 20 september 2011, waarbij is verworpen het beroep van verzoeker, tevens rekwirant, dat in wezen strekt tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 25 maart 2010 om geen gevolg te geven aan verzoekers klacht inzake de voorgenomen uitbreiding van productie-eenheden 3 en 4 van de kerncentrale te Mochovce (Slowaakse Republiek), en is afgewezen het verzoek om vaststelling dat de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU, aangezien, in strijd met verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1), niet alle gevraagde documenten inzake dit project aan verzoekster zijn verstrekt.

Het Gerecht heeft het Euratom-Verdrag geschonden door het niet uit te leggen in het licht van het Verdrag van Lissabon. Het Gerecht is er aan voorbij gegaan dat door het Verdrag van Lissabon het in artikel 42 van het Handvest van de Grondrechten vermelde recht van inzage in documenten een in rechte afdwingbaar recht is geworden, waarop rekwirant zich rechtstreeks kan beroepen om van de Commissie alle informatie te verkrijgen die deze inzake de uitbreiding van de kerncentrale Mochovce heeft ontvangen.

Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld vormt de brief van de Commissie in antwoord op het verzoek om informatie van rekwirant een voor beroep vatbare beslissing in de zin van artikel 263 VWEU. Dit volgt uit de vaste rechtspraak van het Hof en in het bijzonder uit zijn arrest van 11 november 1981 in zaak 60/81 (IBM).


(1)  PB L 145, blz. 43.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/43


Hogere voorziening ingesteld op 1 december 2011 door Luigi Marcuccio tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 14 september 2011 in zaak T-236/02, Marcuccio/Commissie

(Zaak C-617/11 P)

(2012/C 25/81)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Luigi Marcuccio (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het arrest van 14 september 2011, zaak T-236/02, voor zover daarbij is afgewezen de schadevordering die rekwirant in zijn schriftelijke opmerkingen in die zaak had ingediend;

primair, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van de kosten alsmede volledige toewijzing van rekwirants schadevordering;

subsidiair, gedeeltelijke terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak over de schadevordering.

Middelen en voornaamste argumenten

procedurele fouten die zo ernstig zijn dat de rekwirants belangen daardoor op onherstelbare wijze zijn geschaad;

volledig ontbreken van motivering, onder meer veroorzaakt door onredelijkheid, tautologie, onlogica en onsamenhangendheid alsmede onjuiste, verkeerde en onredelijke uitlegging en toepassing van bijlage X bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, van de regels voor de uitlegging van de normen en van de voorwaarden om een instelling van de Europese Unie tot vergoeding van schade te veroordelen;

verwarring, willekeur en verdraaiing en onjuiste opvatting van de feiten;

verdraaiing en onjuiste opvatting van de feiten alsmede verkeerde, onjuiste en onredelijke uitlegging en toepassing van de regels voor de ontvankelijkheid van een verzoek in rechte.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/44


Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2011 door New Yorker SHK Jeans GmbH & Co. KG, voorheen New Yorker SHK Jeans GmbH, tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 29 september 2011 in zaak T-415/09, New Yorker SHK Jeans GmbH & Co. KG, voorheen New Yorker SHK Jeans GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Vallis K. — Vallis A. & Co. O.E.

(Zaak C-621/11 P)

(2012/C 25/82)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: New Yorker SHK Jeans GmbH & Co. KG, voorheen New Yorker SHK Jeans GmbH (vertegenwoordigers: V. Spitz, A. Gaul, T. Golda, S. Kirschstein-Freund, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Vallis K. — Vallis A. & Co. O.E.

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

1)

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 29 september 2011 in zaak T-415/09 te vernietigen, en

a)

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 juli 2009 te vernietigen, zover haar beroep daarbij is verworpen en de afwijzing van haar merkaanvraag voor waren van klasse 25 is bevestigd;

subsidiair,

b)

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een definitieve uitspraak;

2)

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van de onderhavige procedure in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Doordat extra bewijsmateriaal inzake het gebruik van het merk in aanmerking is genomen, welk bewijs is verstrekt nadat de door het Bureau voor overlegging van dergelijk bewijsmateriaal gestelde termijn was verstreken, is sprake van schending van de artikelen 42, leden 2 en 3, 76, lid 2, van de merkenverordening (1) (voorheen de artikelen 43, leden 2 en 3, 74, lid 2, van de merkenverordening), alsook van regel 22, lid 2, van verordening (EG) nr. 2868/95 tot uitvoering van de merkenverordening.

De overlegging van bewijs van het normaal gebruik van het oppositiemerk valt enkel onder regel 22, lid 2, van de verordening houdende uitvoering van de merkenverordening. De bewoordingen van regel 22, lid 2, van deze verordening laten dienaangaande geen ruimte voor enige beoordelingsvrijheid. In zoverre is artikel 76, lid 2, van de merkenverordening dus niet van toepassing. Indien het normaal gebruik van het oppositiemerk niet wordt bewezen binnen de door het Bureau overeenkomstig regel 22, lid 2, eerste zin, van de verordening tot uitvoering van de merkenverordening gestelde termijn, dient de oppositie te worden afgewezen.

Indien het Bureau — overeenkomstig artikel 75 van de merkenverordening en regel 20, lid 4, van de verordening houdende uitvoering van de merkenverordening — de opposant verzoekt om zijn opmerkingen te maken in antwoord op de argumenten die de aanvrager met betrekking tot het overgelegde bewijs van het normaal gebruik van het merk heeft aangevoerd, kan de opposant dan ook opmerkingen indienen. Extra bewijsmateriaal van dit gebruik kan evenwel niet in aanmerking worden genomen wanneer het wordt overgelegd nadat de gestelde termijn is verstreken. Inaanmerkingneming van dergelijk buiten de gestelde termijn overgelegd bewijsmateriaal levert schending op van de artikelen 42, leden 2 en 3, van de merkenverordening en van regel 22, lid 2, van de verordening tot uitvoering van deze verordening.

Het enkele feit dat de aanvrager opmerkingen heeft ingediend waarin hij betwist dat het binnen de gestelde termijn overgelegde bewijs volstaat, rechtvaardigt niet dat bijkomend bewijsmateriaal van het normale gebruik van het merk in aanmerking wordt genomen.

Zelfs indien wordt aangenomen dat artikel 76, lid 2, van de merkenverordening van toepassing is met betrekking tot bijkomend bewijsmateriaal dat ná het verstrijken van de krachtens regel 22, lid 2, eerste zin, van de verordening tot uitvoering van de merkenverordening gestelde termijn is overgelegd, zijn in casu de artikelen 42, leden 2 en 3, 76, lid 2, van de merkenverordening en van regel 22, lid 2, van de verordening tot uitvoering van deze verordening geschonden.

Het achteraf overgelegde bewijs vormde geen extra bewijs. Van bijkomend bewijsmateriaal is enkel sprake wanneer aan de hand van de bewijzen die binnen de aanvankelijk gestelde termijn zijn overgelegd, het bewijs van het normaal gebruik van het oppositiemerk is geleverd en de nadien overgelegde bewijzen de reeds bewezen feiten louter bevestigen. Derhalve heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreffende artikel 76, lid 2, van de merkenverordening, door de toepassing van deze bepaling toe te staan in de beroepsprocedure.

Met betrekking tot de bij artikel 76, lid 2, van de merkenverordening verleende bevoegdheid is in casu sprake van misbruik van bevoegdheid. Het Bureau heeft zijn bevoegdheid afgewend door simpelweg ervan uit te gaan dat de opposant bijkomende voorbeelden van het gebruik van zijn merk diende te verstrekken. De vraag of een partij in de procedure bijkomend bewijsmateriaal dient over te leggen, is geen element waarmee de verwerende partij rekening dient te houden. Deze vraag moet door elke partij zelf worden beantwoord. Bovendien is het Bureau voorbij gegaan aan andere omstandigheden. Het heeft zelfs de bewijswaarde van het aanvankelijk overgelegde bewijsmateriaal niet beoordeeld. Door te oordelen dat geen sprake was van misbruik van bevoegdheid heeft het Gerecht de toepasselijke bepalingen rechtens onjuist opgevat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/45


Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2011 door Polyelectrolyte Producers Group en SNF SAS tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 21 september 2011 in zaak T-268/10, Polyelectrolyte Producers Group en SNF SAS/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak C-625/11 P)

(2012/C 25/83)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Polyelectrolyte Producers Group en SNF SAS (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem, R. Cana, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), Koninkrijk der Nederlanden en Europese Commissie

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

de beschikking van het Gerecht in zaak T-268/10 te vernietigen; en

het besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen („ECHA”) houdende identificatie van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van verordening (EG) nr. 1907/2006 (1) inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, en vervolgens, op 30 maart 2010, opneming van acrylamide in de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, nietig te verklaren; of

subsidiair, de zaak naar het Gerecht terug te wijzen voor afdoening van het door rekwiranten ingestelde beroep tot nietigverklaring; en

verweerder te verwijzen in alle kosten van deze procedure (daaronder begrepen de kosten die op de procedure voor het Gerecht zijn gevallen).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten betogen dat het Gerecht het recht van de Unie heeft geschonden door afwijzend te beslissen op hun vordering tot nietigverklaring van het besluit van ECHA houdende identificatie van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van verordening (EG) nr. 1907/2006, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, en vervolgens, op 30 maart 2010, opneming van acrylamide in de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006. Rekwiranten stellen met name dat het Gerecht de feiten en de op de situatie van de rekwiranten toepasselijke bepalingen op een aantal punten onjuist heeft opgevat. Daardoor heeft het Gerecht blijk gegeven van een aantal onjuiste rechtsopvattingen, met name

bij de uitlegging en de toepassing van artikel 102, lid l, van het Reglement voor de procesvoering en de rechtspraak betreffende de berekening van de termijnen; en

door de door rekwiranten geformuleerde vordering tot nietigverklaring van het besluit van ECHA houdende identificatie van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van verordening nr. 1907/2006, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, en vervolgens, op 30 maart 2010, opneming van acrylamide in de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, niet-ontvankelijk te verklaren.

Om deze redenen vorderen rekwiranten vernietiging van het arrest van het Gerecht in zaak T-268/10 en nietigverklaring van het besluit van ECHA houdende identificatie van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van verordening nr. 1907/2006, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, en vervolgens, op 30 maart 2010, opneming van acrylamide in de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/45


Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 17 oktober 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-551/09) (1)

(2012/C 25/84)

Procestaal: Duits

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 13.3.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/45


Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 28 september 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-179/10) (1)

(2012/C 25/85)

Procestaal: Frans

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


Gerecht

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/46


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Quinn Barlo e.a./Commissie

(Zaak T-208/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor methacrylaat - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Begrip één enkele inbreuk - Duur van inbreuk - Geldboeten - Zwaarte van inbreuk - Verzachtende omstandigheden)

(2012/C 25/86)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Quinn Barlo Ltd (Cavan, Ierland); Quinn Plastics NV (Geel, België); en Quinn Plastics GmbH (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Blau, F. Wijckmans en F. Tuytschaever, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Bottka en S. Noë, vervolgens V. Bottka en N. Khan, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de artikelen 1 en 2 van beschikking C(2006) 2098 def. van de Commissie van 31 mei 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.645 — Methacrylaat), voor zover die artikelen verzoeksters betreffen, en subsidiair een verzoek om nietigverklaring van artikel 2 van deze beschikking voor zover daarbij aan verzoeksters een geldboete wordt opgelegd, dan wel, meer subsidiair, een verzoek om verlaging van deze geldboete

Dictum

1)

Artikel 1 van beschikking C(2006) 2098 def. van de Commissie van 31 mei 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.645 — Methacrylaat), wordt nietig verklaard, enerzijds, voor zover daarin wordt vastgesteld dat Quinn Barlo Ltd, Quinn Plastics NV en Quinn Plastics GmbH inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) door deel te nemen aan een reeks overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die niet alleen betrekking hadden op massieve polymethyl-methacrylaat-platen, maar ook op polymethyl-methacrylaat-vormmassa en sanitaire polymethyl-methacrylaat-artikelen, en, anderzijds, voor zover deze vennootschappen daarin aansprakelijk worden gesteld voor deelname aan het kartel tussen 1 november 1998 en 23 februari 2000.

2)

De geldboete tot betaling waarvan Quinn Barlo, Quinn Plastics NV en Quinn Plastics GmbH krachtens artikel 2 van beschikking C(2006) 2098 def. hoofdelijk zijn gehouden, wordt vastgesteld op 8 250 000 EUR.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Quinn Barlo, Quinn Plastics NV en Quinn Plastics GmbH dragen 60 % van hun eigen kosten en 60 % van de kosten van de Europese Commissie.

5)

De Commissie draagt 40 % van haar eigen kosten en 40 % van de kosten van Quinn Barlo, Quinn Plastics NV en Quinn Plastics GmbH.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/46


Arrest van het Gerecht van 8 december 2011 — Deutsche Post/Commissie

(Zaak T-421/07) (1)

(Staatssteun - Maatregelen van Duitse autoriteiten ten gunste van Deutsche Post AG - Beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG - Geen eerdere definitieve beslissing - Niet-ontvankelijkheid)

(2012/C 25/87)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Sedemund en T. Lübbig, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Khan en B. Martenczuk, vervolgens B. Martenczuk en D. Grespan, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: UPS Europe NV/SA (Brussel, België) en UPS Deutschland Inc. & Co. OHG (Neuss, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Ottervanger en E. Henny, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 12 september 2007 tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, [EG] met betrekking tot de door de Bondsrepubliek Duitsland ten gunste van Deutsche Post AG toegekende staatssteun [steunmaatregel C 36/07 (ex NN 25/07)]

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Deutsche Post AG wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie.

3)

UPS Europa NV/SA en UPS Deutschland Inc. & Co. OHG worden verwezen in hun eigen kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/47


Arrest van het Gerecht van 8 december 2011 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-39/08) (1)

(Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbestedingsprocedure - Verrichten van informaticadiensten betreffende hosten, beheren, verbeteren, promoten en onderhouden van internetportaal - Afwijzing van offerte en gunning van opdracht aan andere inschrijver - Selectiecriteria - Gunningscriteria - Niet-contractuele aansprakelijkheid)

(2012/C 25/88)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en N. Bambara, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 november 2007 waarbij de offerte die verzoekster in het kader van de openbare aanbesteding EAC/04/07 heeft ingediend voor het hosten, beheren, verbeteren, promoten en onderhouden van het e-learninginternetportaal van de Europese Commissie (elearningeuropa.info) (PB 2007/S87) is afgewezen en de opdracht aan een andere inschrijver is gegund en, anderzijds, verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van 12 november 2007 waarbij de offerte die Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE in het kader van de openbare aanbesteding EAC/04/07 heeft ingediend voor het hosten, beheren, verbeteren, promoten en onderhouden van het e-learninginternetportaal van de Europese Commissie (elearningeuropa.info) (PB 2007/S87) is afgewezen en de opdracht aan een andere inschrijver is gegund, wordt nietig verklaard.

2)

Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede die van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/47


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Commissie/Dittert

(Zaak T-51/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2005 - Gratificatiepunten - Niet-toekenning wegens technisch incident - Bevorderingscomité A* - Toekenning van lager aantal extra gratificatiepunten dan voorgesteld door hiërarchie - Niet-plaatsing op lijst van bevorderde ambtenaren)

(2012/C 25/89)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en K. Herrmann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Daniel Dittert (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 november 2007, Dittert/Commissie (F-109/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten en de kosten van Dittert dragen.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/47


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Commissie/Carpi Badía

(Zaak T-52/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2005 - Gratificatiepunten - Niet-toekenning wegens technisch incident - Bevorderingscomité A* - Toekenning van lager aantal extra gratificatiepunten dan voorgesteld door hiërarchie - Niet-plaatsing op lijst van bevorderde ambtenaren)

(2012/C 25/90)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en K. Herrmann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: José María Carpi Badía (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 november 2007, Carpi Badía/Commissie (F-110/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en de kosten van Carpi Badía.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/48


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Transnational Company „Kazchrome” en ENRC Marketing/Raad en Commissie

(Zaak T-107/08) (1)

(Dumping - Invoer van siliciummangaan van oorsprong uit China en Kazachstan - Beroep tot nietigverklaring - Uitvoerprijs - Vergelijking tussen uitvoerprijs en normale waarde - Berekening van prijsonderbiedingsmarge - Niet-contractuele aansprakelijkheid)

(2012/C 25/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Transnational Company „Kazchrome” AO (Aktioubé, Kazachstan) en ENRC Marketing AG (Kloten, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Ruessmann en A. Willems, vervolgens A. Willems en S. De Knop, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, advocaten, vervolgens J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partijen: Euroalliages (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Bourgeois, Y. van Gerven en N. McNelis, advocaten)

Voorwerp

Enerzijds verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1420/2007 van de Raad van 4 december 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op siliciummangaan van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Kazachstan en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot siliciummangaan van oorsprong uit Oekraïne (PB L 317, blz. 5), voor zover deze betrekking heeft op de invoer van siliciummangaan geproduceerd door Transnational Company „Kazchrome” AO, en, anderzijds vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1420/2007 van de Raad van 4 december 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op siliciummangaan van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Kazachstan en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot siliciummangaan van oorsprong uit Oekraïne, wordt nietig verklaard, voor zover deze van toepassing is op de invoer van siliciummangaan geproduceerd door Transnational Company „Kazchrome” AO.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Transnational Company „Kazchrome” en ENRC Marketing AG dragen de helft van hun eigen kosten, en de kosten van de Europese Commissie.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt de helft van de kosten van Transnational Company „Kazchrome” en ENRC Marketing, alsmede zijn eigen kosten.

5)

Euroalliages draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/48


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Sniace/Commissie

(Zaak T-238/09) (1)

(Staatssteun - Schuldherschikkingsovereenkomsten - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Motiveringsplicht)

(2012/C 25/92)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sniace, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: F. J. Moncholí Fernández en S. Rating, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: C. Urraca Caviedes, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2009/612/EG van de Commissie van 10 maart 2009 betreffende maatregel C 5/2000 (ex NN 118/97) die door Spanje is uitgevoerd ten gunste van Sniace SA, gevestigd te Torrelavega, Cantabrië, en tot wijziging van beschikking 1999/395/EG (PB L 210, blz. 4)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sniace, SA wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie, de kosten betreffende de procedure in kort geding daaronder begrepen.


(1)  PB C 193 van 15.8.2009.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/49


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — Hartmann/BHIM (Complete)

(Zaak T-123/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Complete - Absolute weigeringsgronden - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Motivering - Waren die homogene groep vormen - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2012/C 25/93)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Paul Hartmann AG (Heidenheim an der Brenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Aicher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Schmidt, vervolgens R. Manea en R. Pethke, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 januari 2010 (zaak R 601/2009-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Complete als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 20 januari 2010 (R 601/2009-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Paul Hartmann AG, met inbegrip van de door deze laatste in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/49


Arrest van het Gerecht van 7 december 2011 — El Corte Inglés/BHIM — Azzedine Alaïa (ALIA)

(Zaak T-152/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ALIA - Ouder gemeenschapsbeeldmerk ALAÏA PARIS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2012/C 25/94)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, S.A. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Rivas Zurdo, M. E. López Camba en E. Seijo Veiguela, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Azzedine Alaïa (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Holah, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 februari 2010 (zaak R 924/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Azzedine Alaïa en El Corte Inglés, S.A.

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 3 februari 2010 (zaak R 924/2008-4) wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep bij het onderzoek van het gevaar voor verwarring van de betrokken merken waren van klasse 3 die zijn omschreven als „parfumerieën, etherische oliën, cosmetische middelen, haarlotions; tandreinigingsmiddelen”, buiten beschouwing heeft gelaten.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

El Corte Inglés, S.A., het BHIM en Azzedine Alaïa dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 148 van 5.6.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/49


Arrest van het Gerecht van 30 november 2011 — SE-Blusen Stenau/BHIM — Sport Eybl & Sports Experts (SE© SPORTS EQUIPMENT)

(Zaak T-477/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SE© SPORTS EQUIPMENT - Ouder nationaal woordmerk SE So Easy - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2012/C 25/95)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SE-Blusen Stenau GmbH (Gronau, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Bischof, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann. gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Sport Eybl & Sports Experts GmbH (Wels, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: M. Pachinger en S. Fürst, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 22 juli 2010 (zaak R 1393/2009-1) inzake een oppositieprocedure tussen SE-Blusen Stenau GmbH en Sport Eybl & Sports Experts GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 juli 2010 (zaak R 1393/2009-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van SE-Blusen Stenau GmbH.

3)

Sport Eybl & Sports Experts GmbH zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/50


Arrest van het Gerecht van 7 december 2011 — HTTS/Raad

(Zaak T-562/10) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Motiveringsplicht - Verstekprocedure - Interventieverzoek - Afdoening zonder beslissing)

(2012/C 25/96)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Kienzle en M. Schlingmann, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en Z. Kupčová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1), voor zover deze betrekking heeft op verzoekster

Dictum

1)

Op de verzoeken tot interventie van de Europese Commissie en de Bondsrepubliek Duitsland hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH.

3)

De gevolgen van verordening nr. 961/2010, voor zover deze betrekking heeft op HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping, worden gehandhaafd gedurende een tijdvak van maximaal twee maanden vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest.

4)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping.


(1)  PB C 46 van 12.2.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/50


Arrest van het Gerecht van 8 december 2011 — Aktieselskabet af 21. november 2001/BHIM — Parfums Givenchy (only givenchy)

(Zaak T-586/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk only givenchy - Ouder gemeenschapswoordmerk en oudere nationale woordmerken ONLY - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009)

(2012/C 25/97)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aktieselskabet af 21. november 2001 (Brande, Denemarken) (vertegenwoordiger: C. Barrett Christiansen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Parfums Givenchy SA (Levallois-Perret, Frankrijk)

Voorwerp

Verzoek tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 7 oktober 2010 (zaak R 1556/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Aktieselskabet af 21. november 2001 en Parfums Givenchy SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen

2)

Aktieselskabet af 21. november 2001 wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 12.3.2011


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/51


Arrest van het Gerecht van 29 november 2011 — Birkhoff/Commissie

(Zaak T-10/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Gezinstoelagen - Toelage voor kind ten laste - Kind dat gebrek heeft waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien - Weigering om betaling van toelage te verlengen)

(2012/C 25/98)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Gerhard Birkhoff (Weitnau, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Inzillo, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 27 oktober 2010, Birkhoff/Commissie (F-60/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 27 oktober 2010, Birkhoff/Commissie (F-60/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 55 van 19.2.2011.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/51


Beschikking van het Gerecht van 15 november 2011 — Becker Flugfunkwerk/BHIM — Harman Becker Automotive Systems (BECKER AVIONIC SYSTEMS)

(Zaak T-263/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

(2012/C 25/99)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Becker Flugfunkwerk GmbH (Rheinmünster, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Griebenow, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Harman Becker Automotive Systems GmbH (Karlsbad, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 april 2008 (zaak R 398/2007-1) inzake een oppositieprocedure tussen Harman Becker Automotive Systems GmbH en Becker Flugfunkwerk GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster draagt haar eigen kosten alsook die van verweerder.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/51


Beschikking van het Gerecht van 15 november 2011 — Galileo International Technology/BHIM — Residencias Universitarias (GALILEO)

(Zaak T-188/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

(2012/C 25/100)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Galileo International Technology LLC (Bridgetown, Barbados) (vertegenwoordigers: M. Blair en K. Gilbert, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Residencias Universitarias, SA (Valencia, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 februari 2009 (zaak R 471/2005-4) inzake een oppositieprocedure tussen Residencias Universitarias, SA en Galileo International Technology, LLC

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster draagt haar eigen kosten alsook die van verweerder.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/52


Beschikking van de president van het Gerecht van 2 december 2011 — Carbunión/Raad

(Zaak T-176/11 R)

(Kort geding - Staatssteun - Besluit betreffende steunmaatregelen ter bevordering van sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen procesbelang - Geen overeenstemming met hoofdberoep - Onlosmakelijkheid - Niet-ontvankelijkheid - Belangenafweging)

(2012/C 25/101)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: K. Desai, solicitor, S. Cisnal de Ugarte en M. Peristeraki, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Florindo Gijón en A. Lo Monaco, vervolgens F. Florindo Gijón en K. Michoel, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek, primair, tot gedeeltelijke opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (PB L 336, blz. 24), en, subsidiair, tot volledige opschorting van de tenuitvoerlegging van dit besluit

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/52


Beschikking van de president van het Gerecht van 15 november 2011 — Xeda International/Commissie

(Zaak T-269/11 R)

(Kort geding - Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof ethoxyquine - Niet-opneming van ethoxyquine in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Intrekking van toelating van gewasbeschermingsmiddelen die ethoxyquine bevatten - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)

(2012/C 25/102)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Xeda International SA (Saint-Andiol, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi, G. von Rintelen en P. Ondrůšek, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit 2011/143/EU van de Commissie van 3 maart 2011 betreffende de niet-opneming van ethoxyquine in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot wijziging van beschikking 2008/941/EG van de Commissie, alsook om verkrijging, in voorkomend geval, van andere voorlopige maatregelen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/52


Beschikking van de president van 24 november 2011 — Éditions Jacob/Commissie

(Zaak T-471/11 R)

(Kort geding - Mededinging - Concentratie van ondernemingen - Beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard op voorwaarde dat activa worden doorverkocht - Nietigverklaring door Gerecht van oorspronkelijke beschikking houdende goedkeuring door Commissie van koper van doorverkochte activa - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging van nieuwe beschikking houdende goedkeuring van dezelfde koper - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging)

(2012/C 25/103)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Éditions Odile Jacob SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: O. Fréget, M. Struys en L. Eskenazi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, O. Beynet en S. Noë, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking C(2011) 3503 van de Commissie van 13 mei 2011 houdende goedkeuring van Wendel Investissement SA als koper van de activa die zijn doorverkocht overeenkomstig beschikking 2004/422/EG van de Commissie van 7 januari 2004 waarbij een concentratieoperatie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP)

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/53


Beroep ingesteld op 28 oktober 2011 — Anbouba/Raad

(Zaak T-563/11)

(2012/C 25/104)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Issam Anbouba (Homs, Syrië) (vertegenwoordigers: M.-A. Bastin en J.-M. Salva, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige verzoekschrift in al zijn onderdelen ontvankelijk verklaren;

alle middelen daarvan toewijzen;

verklaren dat de bestreden handelingen gedeeltelijk nietig kunnen worden verklaard aangezien het nietig te verklaren deel van de rest van de handeling kan worden gescheiden;

bijgevolg:

besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011, besluit 2011/628/GBVB van de Raad van 23 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië alsook verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië gedeeltelijk nietig verklaren door de vermelding van Issam ANBOUBA en de referenties daarbij als steunverlener aan het huidige regime in Syrië te schrappen;

subsidiair, besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011, besluit 2011/628/GBVB van de Raad van 23 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië alsook verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië nietig verklaren;

meer subsidiair, verklaren dat deze besluiten en deze verordening niet van toepassing zijn op Issam ANBOUBA en gelasten dat zijn naam en de referenties daarbij worden weggelaten uit de lijst van personen die voorwerp zijn van de sanctiemaatregelen van de Europese Unie;

de Raad veroordelen tot betaling van één EUR voorlopige schadevergoeding ter vergoeding van de immateriële en materiële schade die is geleden als gevolg van de aanwijzing van Issam ANBOUBA als steunverlener aan het huidige regime in Syrië;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan:

in de eerste plaats schending van de onschuldpresumptie die wordt gewaarborgd bij artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en bij artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en

in de tweede plaats een kennelijk beoordelingsfout, aangezien de beschuldigingen aan het adres van verzoeker niet gesteund zijn op objectieve feiten, maar op eenvoudige beweringen die verband houden met zijn sociale positie als zakenman.

2)

Tweede middel, dat uiteen valt in vier onderdelen, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging en het recht op een eerlijk proces, de motiveringsplicht, het recht op een privéleven en aantasting van de godsdienstvrijheid, aangezien:

aan verzoeker geen enkel bewijs of ernstige aanwijzingen zijn medegedeeld die zouden kunnen leiden tot zijn inschrijving op de lijst van personen ten aanzien van wie sancties zijn vastgesteld en hij niet vóór de vaststelling van de bestreden handelingen is gehoord;

verweerder zich ertoe heeft beperkt een zeer algemene en geenszins met redenen omklede formulering te hanteren in de bestreden handelingen, toen hij beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker vaststelde;

de vaststelling van beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker aanleiding heeft gegeven tot heftige reacties en bedreigingen van de zijde van personen of groeperingen van slachtoffers van de Syrische repressie, waarbij verzoeker zich na de bestreden handelingen heeft aangesloten;

de werkelijke reden voor de vaststelling van beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker een religieuze is.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/53


Beroep ingesteld op 28 oktober 2011 — Farage/Parlement en Buzek

(Zaak T-564/11)

(2012/C 25/105)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nigel Paul Farage (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Bennett, Solicitor)

Verwerende partijen: Europees Parlement en Jerzy Buzek (Brussel, België)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van 2 maart 2010 van de Voorzitter van het Europees Parlement, Jerzy Buzek, waarbij verzoeker gedurende tien dagen de dagvergoeding is ontzegd, en van het besluit van 24 maart 2010 van het Bureau van het Europees Parlement en van het besluit van 31 augustus 2011 van de Voorzitter van het Europees Parlement houdende afwijzing van verzoekers verzoek om parlementaire immuniteit;

subsidiair, te verklaren dat geen van bovengenoemde besluiten geldig is of had moeten worden gegeven.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 8 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2010, C 84, blz. 99): verzoekers toespraak van 24 februari 2010 was een toespraak in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement. Als zodanig had die toespraak betrekking op politieke kwesties en het is van primordiaal belang dat een lid van het Europees Parlement vrij kan spreken.

2)

Tweede middel, ontleend aan schending van de vrijheid van spreken: er is niet naar behoren rekening gehouden met artikel 9, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement (PB 2011, L 116, blz. 1).

3)

Derde middel, ontleend aan schending van het recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, zoals verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden: deelneming van de Voorzitter van het Europees Parlement aan de besluitvorming in de onderhavige zaak of van enige andere persoon die aanwezig was op de plenaire zitting op 24 februari 2010 en een standpunt had ingenomen, had tot gevolg dat die persoon van deelneming aan de procedure werd uitgesloten.

4)

Vierde middel, ontleend aan onjuiste uitlegging van artikel 152, lid 1, en artikel 153 van het Reglement van het Europees Parlement: de in laatstgenoemde bepaling vermelde sancties moeten worden gelezen in samenhang met de inleidende bewoordingen, die in de eerste plaats doelen op ernstige gevallen van ordeverstoring of belemmering van het functioneren van het Parlement „door veronachtzaming van de in artikel 9 genoemde beginselen”.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/54


Beroep ingesteld op 4 november 2011 — Hassan/Raad

(Zaak T-572/11)

(2012/C 25/106)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Samir Hassan (Damas, Syrië) (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en E. Lagathu, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

uitvoeringsbesluit 2011/515/GBVB van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië nietig verklaren voor zover Samir Hassan daarbij aan de lijst in de bijlage bij besluit 2011/273/GBVB van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië is toegevoegd;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 843/2011 van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, nietig verklaren voor zover Samir Hassan daarbij aan de lijst in bijlage II bij verordening (EU) nr. 442/2011 van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië is toegevoegd;

krachtens de artikelen 268 en 340 VWEU schadevergoeding toe te kennen voor de schade die aan Samir Hassan is toegebracht als gevolg van de beperkende maatregelen die ten aanzien van hem zijn vastgesteld en derhalve:

erkennen dat de Raad van de Europese Unie niet-contractueel aansprakelijk is voor de geleden en toekomstige materiële schade en voor de immateriële schade;

Hassan een bedrag van 250 000 EUR per maand toekennen, te rekenen vanaf 1 september 2011 ter vergoeding van de geleden materiële schade;

Hassan het bedrag van een (1) symbolische euro toekennen wegens de geleden immateriële schade; en

de Raad van de Europese Unie veroordelen tot vergoeding van de toekomstige materiële schade;

hoe dan ook de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een kennelijke fout van de Raad bij de beoordeling van de feiten en een daaruit voortvloeiende schending van het recht;

2)

Tweede middel, ontleend aan een schending van de motiveringsplicht, de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming;

3)

Derde middel, ontleend aan een schending van het recht op eigendom en het evenredigheidsbeginsel;

4)

Vierde middel, ontleend aan een schending van de presumptie van onschuld van verzoeker;

5)

Vijfde middel, ontleend aan een schending door de Raad van zijn eigen richtsnoeren voor het vaststellen en herzien van beperkende maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid;

6)

Zesde middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid door de Raad;

7)

Zevende middel, inzake de vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de onrechtmatige maatregelen die door de Raad zijn getroffen.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/55


Beroep ingesteld op 4 november 2011 — JAS/Commissie

(Zaak T-573/11)

(2012/C 25/107)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: JAS Jet Air Service France (JAS) (Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. Gallois, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beschikking van de Commissie van 5 augustus 2011 in zaak REM 01/2008 nietig te verklaren, voor zover zij daarbij:

heeft beslist dat geen sprake was van een bijzondere situatie en

het door de vennootschap JAS JET AIR SERVICE op 24 januari 2008 ingediende verzoek om kwijtschelding van invoerrechten ten belope van 1 001 778,20 EUR heeft afgewezen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster baseert haar beroep op vijf middelen.

1)

Met het eerste middel wordt betoogd dat de Commissie haar motiveringsplicht heeft geschonden, aangezien zij niet ter zake dienende redenen in aanmerking heeft genomen.

2)

Met het tweede middel stelt verzoekster dat haar rechten van verdediging zijn geschonden doordat de Commissie niet van het nationale bestuur heeft geëist dat de originelen of kopieën van de douaneaangiften waarop het verzoek om kwijtschelding betrekking had, werden overgelegd, hoewel uit deze stukken bleek dat een fysieke controle had plaatsgevonden.

3)

Met het derde middel wordt aangevoerd dat het onderzoek van het dossier onregelmatig is doordat de bewijslast is omgekeerd, aangezien de Commissie op grond van de bewering van de nationale autoriteiten dat de betrokken douaneaangiften waren verdwenen, heeft geconcludeerd dat niet was bewezen dat de douaneadministratie een fysieke controle van de goederen had verricht. Volgens verzoekster kan de Commissie zich niet jegens haar op dat verzuim van de nationale autoriteiten beroepen.

4)

Met het vierde middel wordt betoogd dat de Commissie artikel 239 van het communautair douanewetboek (1) heeft geschonden, voor zover zij de werkingssfeer van het begrip „bijzondere situatie” heeft ingeperkt.

5)

Met het vijfde middel stelt verzoekster dat de Commissie de feiten onjuist heeft opgevat en kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door te concluderen dat geen sprake was van een „bijzondere situatie” in de zin van artikel 239 van het communautair douanewetboek, terwijl verzoekster met eenzelfde situatie als een ander Nederlands expeditiebedrijf werd geconfronteerd die de Commissie als een „bijzondere situatie” had aangemerkt.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/56


Beroep ingesteld op 7 november 2011 — Inaporc/Commissie

(Zaak T-575/11)

(2012/C 25/108)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Interprofession nationale porcine (Inaporc) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: H. Calvet, Y. Trifounovitch en C. Rexha, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2011) 4376 def. van de Commissie van 29 juni 2011 betreffende steunmaatregel NN 10/2010 — Frankrijk — Heffing ter financiering van een comité interprofessionnel national porcin, nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, voor zover daarin: i) de van 2004 tot en met 2008 door INAPORC ondernomen activiteiten inzake technische bijstand, steun voor de productie en afzet van kwaliteitsproducten, onderzoek, ontwikkeling en reclame als staatssteun zijn aangemerkt, en ii) de verplichte vrijwillige bijdragen ter financiering van deze activiteiten zijn aangemerkt als staatsmiddelen die integrerend deel uitmaken van de voornoemde staatssteunmaatregelen;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster primair twee middelen aan:

1)

schending van wezenlijke vormvoorschriften, doordat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd gelet op artikel 296 VWEU, doordat verzoekster niet in staat is de redenen te begrijpen waarom de Commissie heeft besloten dat in casu is voldaan aan de criteria van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake staatssteun;

2)

schending van artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie in de bestreden beschikking:

de door INAPORC geheven verplichte vrijwillige bijdragen als staatsmiddelen heeft aangemerkt en de door deze brancheorganisatie ondernomen activiteiten, die met deze bijdragen worden gefinancierd, als toerekenbaar aan de staat heeft aangemerkt;

het bestaan heeft vastgesteld van een uit de door INAPORC ondernomen activiteiten voortvloeiend selectief economisch voordeel voor ondernemingen die varkensvlees produceren, verwerken en verdelen;

heeft geconcludeerd dat de door INAPORC ondernomen activiteiten kunnen leiden tot mededingingsvervalsing als gevolg van staatssteun.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/56


Beroep ingesteld op 10 november 2011 — Schenker Customs Agency/Commissie

(Zaak T-576/11)

(2012/C 25/109)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Schenker Customs Agency BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: A. Jansen en J. Biermasz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te beslissen dat de beschikking van de Europese Commissie van 27 juli 2011, zaak REM 01/2010 wordt vernietigd;

te bepalen dat kwijtschelding van de nagevorderde rechten is gerechtvaardigd.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft als douane-expediteur in de periode 19 februari 1999 tot en met 19 juli 2001 op eigen naam in totaal 52 aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor het product glyfosaat. Als land van oorsprong is op alle aangiften „Taiwan” vermeld. Uit een onderzoek van de OLAF zou zijn gebleken dat de aangegeven glyfosaat niet van oorsprong is uit Taiwan, maar uit China. Daardoor zou een antidumpingheffing verschuldigd zijn, dat is nagevorderd door de Nederlandse douane.

Verzoekster stelt dat de Europese Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat kwijtschelding van de rechten bij invoer niet gerechtvaardigd zou zijn.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1)

Volgens verzoekster heeft de Europese Commissie ten onrechte geoordeeld dat schending van de rechten van verdediging, het laattijdig navorderen van de rechten en het feit dat Schenker niet als direct vertegenwoordiger heeft kunnen aangeven, argumenten zijn die het bestaan van de douaneschuld zelf inhouden. Deze argumenten zouden volgens verzoekster wel degelijk een bijzondere situatie kunnen opleveren als bedoeld in artikel 239 van Verordening nr. 2913/92 (1) en hadden dus inhoudelijk moeten beoordeeld worden.

2)

De Europese Commissie zou volgens verzoekster ten onrechte geoordeeld hebben dat de afgifte van foute certificaten van oorsprong door de kamers van koophandel van Taiwan geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van Verordening nr. 2913/92 zou kunnen opleveren.

3)

De Europese Commissie zou ten onrechte geoordeeld hebben dat haar handelwijze in deze zaak geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van Verordening nr. 2913/92 zou opleveren. Volgens verzoekster heeft de Europese Commissie echter geen afdoende toezicht gehouden op het fraudeonderzoek en heeft de zaak niet gecoördineerd.

4)

De Europese Commissie zou ten onrechte hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Nederlandse autoriteiten Schenker niet in een bijzondere situatie zouden hebben gebracht. Verzoekster stelt dat de Europese Commissie heeft miskend dat de Nederlandse autoriteiten niet naar behoren hebben gehandeld in de wetenschap dat fraude werd gepleegd met glyfosaat uit Taiwan.

5)

De Europese Commissie zou voorts ten onrechte hebben geoordeeld dat verzoekster niet alle zorgvuldigheid zou hebben betoond die normaal van een douane-expediteur mag worden verwacht en dat daarom kwijtschelding niet gerechtvaardigd zou zijn. Verzoekster stelt dat haar geen frauduleuze handeling of kennelijke nalatigheid kan worden verweten en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2008 (zie punt 5.2.3 van de uitspraak).

6)

De Europese Commissie zou ten onrechte niet alle relevante feiten en omstandigheden hebben onderzocht.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/57


Beroep ingesteld op 4 november 2011 — Ethniko kai Kapodistriako Panepistimio Athinon/Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie

(Zaak T-577/11)

(2012/C 25/110)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Ethniko kai Kapodistriako Panepistimio Athinon (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: G. Stylianos, advocaat)

Verwerende partij: Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie (Solna, Zweden)

Conclusies

het onderhavige beroep toewijzen;

verklaren dat het bestreden besluit de vereisten heeft geschonden van de aankondiging van de aanbesteding van het Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie (ECDC), die door het evaluatiecomité voor de offertes van de aanbesteding onder nr. OJ/27/05/2011-PROC/2011/041 is bekendgemaakt;

het voor verzoekster nadelige besluit van het Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie (ECDC) van 25 augustus 2011, met referentienummer ADM-11-1737-AAbema, nietig verklaren;

de verwerende Europese instelling gelasten de offerte van Ethniko kai Kapodistriako Panepistimio Athinon van 22 juli 2011 voor de betwiste aanbesteding opnieuw te onderzoeken;

verweerder verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar vordering verzoekt verzoekster om de nietigverklaring van het besluit van het Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie (ECDC) van 25 augustus 2011, met referentienummer ADM-11-1737-AAbema, waarbij het verwerende Centrum de offerte heeft afgewezen die verzoekster heeft ingediend in het kader van de onder nr. OJ/27/05/2011-PROC/2011/041 bekendgemaakte aankondiging van de aanbesteding voor de gunning van een overheidsopdracht voor werken met verweerder betreffende het „systematisch onderzoek en deskundigenadviezen over de doeltreffendheid van moleculaire typering van virale ziekteverwekkers voor de volksgezondheid”.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

1)

Onjuiste beoordeling van de feitelijke omstandigheden van verzoeksters offerte

Verweerder heeft de offerte van Panepistimio Athinon afgewezen op grond dat de gekozen leden van het team niet over de technische en professionele deskundigheid beschikten die was vereist voor het in de aankondiging bedoelde werk en heeft een verder onderzoek van haar offerte geweigerd. In werkelijkheid tonen de professionele en technische activiteiten van de leden van het team evenwel hun professionele en technische geschiktheid aan voor de uitvoering van het werk waarop de aankondiging betrekking heeft.

2)

Fout in het besluit met betrekking tot de beoordelingscriteria

Het comité was van mening dat de leden van het team die in verzoeksters offerte waren vermeld, niet in staat waren om het bedoelde onderzoek te verrichten. Niet alleen beschikten de leden van het team wel over een dergelijke ervaring, maar, zelfs indien dat niet het geval zou zijn, is de betreffende voorwaarde met betrekking tot de geschiktheid voor het systematisch onderzoek in de aankondiging niet bedoeld als beslissende voorwaarde voor de uitkomst van de beoordeling, die noodzakelijk is voor de gunning van de opdracht, maar vormt deze voorwaarde slechts een van de voorwaarden die samen met de andere voorwaarden in aanmerking dient te worden genomen.

3)

Onwettige motivering wegens ontbreken van rechtsgrondslag

Het tweede deel van de motivering van de bestreden handeling betreft het feit dat verzoekster niet geschikt is voor een op „evidence based medicine” gebaseerde professionele aanpak. Dit criterium wordt evenwel nergens in de tekst van de bestreden aankondiging vermeld als criterium voor de selectie van de meest geschikte inschrijver voor de uitvoering van het werk waarop de aanbesteding betrekking heeft.

4)

Onwettig verzuim om in de aankondiging van de opdracht en in het bestreden besluit te voorzien in de mogelijkheid om administratief beroep in te stellen

Dat noch in de aankondiging van de opdracht noch in het bestreden besluit wordt voorzien in de mogelijkheid om beroep in te stellen bij het voor de nietigverklaring of de wijziging van de handeling van verweerders comité ingestelde administratieve orgaan, is onwettig wegens schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en het wettigheidsbeginsel, die in het recht van de Unie zijn verankerd.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/58


Beroep ingesteld op 8 november 2011 — McNeil/BHIM — Alkalon (NICORONO)

(Zaak T-580/11)

(2012/C 25/111)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: McNeil AB (Helsingborg, Zweden) (vertegenwoordiger: I. Starr, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alkalon ApS (Kopenhagen, Denemarken)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 augustus 2011 in zaak R 1582/2010-2 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van het onderhavige beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „NICORONO” voor waren van de klassen 5, 10 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraagnr. 6654529

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 2190239 voor het woordmerk „NICORETTE” voor waren van de klassen 5, 10 en 30

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de litigieuze beslissing

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 75, 8, lid 1, sub b, en 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, daar de kamer van beroep bij de globale beoordeling onvoldoende belang heeft toegekend aan: (i) het feit dat de betrokken waren dezelfde zijn en hierdoor een geringere mate van overeenstemming van de litigieuze merken wordt gecompenseerd; (ii) het feit dat consumenten woordmerken gewoonlijk als een geheel opvatten en bijzondere aandacht besteden aan het begindeel van een merk; en (iii) het feit dat verzoeksters merk „NICORETTE” een groot onderscheidend vermogen heeft en een grote bekendheid geniet door het intensieve gebruik ervan.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/58


Beroep ingesteld op 9 november 2011 — Dimian/BHIM — Bayer Design Fritz Bayer (BABY BAMBOLINA)

(Zaak T-581/11)

(2012/C 25/112)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dimian AG (Nürnberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Pozzi en G. Ghisletti, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Bayer Design Fritz Bayer GmbH & Co. KG (Michelau, Duitsland)

Conclusies

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 augustus 2011 in zaak R 1822/2010-2 vernietigen; en

Verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: Het beeldmerk „BABY BAMBOLINA” voor waren van klasse 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6403927

Houder van het gemeenschapsmerk: De andere partij voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: De verzoekende partij

Motvering van de vordering tot nietigverklaring: De partij die om nietigverklaring verzoekt heeft haar verzoek gebaseerd op artikel 53, lid 1, sub c, juncto artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 van de Raad en op artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad

Beslissing van de nietigheidsafdeling: Afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: Verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Schending van artikel 53, lid 1, sub c, juncto artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, voor zover de kamer van beroep heeft uitgesloten dat de catalogi betreffende de periode 2008-2009 relevant waren.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/59


Beroep ingesteld op 14 november 2011 — Solar-Fabrik/BHIM (Premium XL)

(Zaak T-582/11)

(2012/C 25/113)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Solar-Fabrik AG für Produktion und Vertrieb von solartechnischen Produkten (Freiburg im Breisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 september 2011 in zaak R 245/2011-1 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Premium XL” voor waren van de klassen 9 en 11

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezit.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/59


Beroep ingesteld op 14 november 2011 — Solar-Fabrik/BHIM (Premium L)

(Zaak T-583/11)

(2012/C 25/114)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Solar-Fabrik AG für Produktion und Vertrieb von solartechnischen Produkten (Freiburg im Breisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 september 2011 in zaak R 246/2011-1 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Premium L” voor waren van de klassen 9 en 11

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezit.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/60


Beroep ingesteld op 10 november 2011 — Cheverny Investments/Commissie

(Zaak T-585/11)

(2012/C 25/115)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Cheverny Investments Ltd (St. Julians, Republiek Malta) (vertegenwoordiger: H. Prinz zu Hohenlohe-Langenburg, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit C(2011) 275 van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 7/10 „KStG, Sanierungsklausel” nietig verklaren;

subsidiair, het besluit van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 7/10 nietig verklaren voor zover de Sanierungsklausel van § 8c, lid 1a, KStG volgens de in het nationale recht gegeven uitlegging niet alleen ondernemingen betreft die insolvent zijn of gebukt gaan onder een te zware schuldenlast of dreigen insolvent te worden, maar een sanering in de zin van § 8c, lid 1a, KStG, voor zover is voldaan aan de andere voorwaarden, ook bij ondernemingen waarvan de insolventie of een te zware schuldenlast nog kan worden voorkomen en dus louter te verwachten is, resulteert in het behoud van de overdracht van de verliezen in het geval van een verandering van aandeelhouder;

verweerster krachtens artikel 87, lid 2, eerste zin, van het Reglement voor de procesvoering verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat verweerster bij de analyse van het door haar betwiste § 8c, lid 1a, van het Duitse Körperschaftsteuergesetz (KStG) de vraag of er bij de Sanierungsklausel sprake is van een steunmaatregel onjuist heeft beoordeeld, voor zover zij stelt dat

de betwiste bepaling slechts van toepassing was op ondernemingen die insolvent zijn of insolvent dreigen te worden, maar niet op ondernemingen waarvan de insolventie of de te grote schuldenlast slechts te verwachten is;

de bepaling selectief is, waarbij zij ervan uitgaat dat het referentiestelsel niet het Körperschaftsteuergesetz zelf, maar § 8c van die wet is.

Voorts voert verzoekster aan, dat verweerster in het betwiste besluit beoordelingsfouten heeft gemaakt voor zover zij

het referentiestelsel ten opzichte van het KStG niet heeft bepaald in het licht van de door haarzelf vastgestelde mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB 1998, C 384, blz. 3) en haar voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB);

niet heeft gesteld dat de Sanierungsklausel werd gerechtvaardigd door de verstoring van het macro-economische evenwicht in het jaar 2009.

Volgens verzoekster maakt verweerster bijgevolg inbreuk op artikel 107, lid 1, VWEU.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/60


Beroep ingesteld op 17 november 2011 — Oppenheim/Commissie

(Zaak T-586/11)

(2012/C 25/116)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sal. Oppenheim jr. & Cie. AG & Co. KGaA (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Deselaers, J. Brückner en M. Haisch, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2011) 275 van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende staatssteun C-7/10 „KStG, Sanierungsklausel”, zoals gerectificeerd bij besluit C(2011) 2608 van 15 april 2011, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1)

geen prima facie selectiviteit/onjuiste bepaling van het referentiekader

Verzoekster betoogt dat er geen sprake is van prima facie selectiviteit in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Volgens haar is de bepaling van het referentiesysteem door de Commissie onjuist en is het relevante referentiesysteem, te weten het voortbestaan van onbenutte verliezen op het niveau van de vennootschap ondanks de verwerving van een deelneming, de basisregel van het nationale belastingrecht. Voorts gaat het bij de „Sanierungsklausel” om een uitzondering op deze uitzondering, die terugleidt naar het referentiesysteem en derhalve zelf in overeenstemming met het systeem is.

2)

„Sanierungsklausel“ als algemene maatregel

Verzoekster voert in dit verband aan dat het bij de „Sanierungsklausel” gaat om een algemene maatregel en dus niet om steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Alle in Duitsland belastingplichtige vennootschappen kunnen in aanmerking komen voor de „Sanierungsklausel” en zij knoopt noch openlijk noch verhuld aan bij territoriale kenmerken of bij kenmerken die verband houden met omvang of bedrijfstak.

3)

rechtvaardiging op grond van de aard en de interne structuur van het belastingstelsel

Verzoekster betoogt in het kader van het derde middel dat de „Sanierungsklausel” gerechtvaardigd is op grond van de aard en de interne structuur van het Duitse belastingstelsel, omdat die clausule als uitzondering op de uitzondering van het verlies van het recht om verliezen over te dragen overeenkomstig § 8c, lid 1, van het Körperschaftsteuergesetz (KStG, Duitse wet op de vennootschapbelasting) terugleidt naar het referentiesysteem en daarmee in overeenstemming is.

4)

geen belasting van openbare budgetten

Verzoekster voert op dit punt aan dat de „Sanierungsklausel” qua steunverlening geen belasting van de openbare begroting kan vormen en alleen daarom al geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is. In een geval van sanering bestaat, buiten insolventie van de betrokken vennootschap, alleen het alternatief om de insolventie te vermijden door overdracht van verliezen en met de „Sanierungsklausel”, die de redding van de vennootschap mogelijk maakt, blijft de mogelijkheid van toekomstige belastinginkomsten van de betrokken vennootschap behouden.

5)

schending van het unierechtelijke vertrouwensbeginsel

In het kader van het vijfde middel voert verzoekster aan dat de Commissie, door haar praktijk en door geen kritiek te leveren op de regeling die voorafging aan die van § 8c KStG en evenmin op vergelijkbare regelingen van andere lidstaten, bij verzoekster een vertrouwen heeft gewekt. Dit verdiende ook bescherming op grond van de bindende inlichting en het ontbreken van voorspelbaarheid van de relevantie als staatssteun van de „Sanierungsklausel”.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/61


Beroep ingesteld op 14 november 2011 — S & S Szlegiel Szlegiel i Wiśniewski/BHIM — Scotch & Soda (SODA)

(Zaak T-590/11)

(2012/C 25/117)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: S & S Piotr Szlegiel Jacek Szlegiel i Robert Wiśniewski sp. j. (Gorzów Wielkopolski, Republiek Polen) (vertegenwoordiger: R. Sikorski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Scotch & Soda BV (Hoofddorp, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 augustus 2011 in zaak R 1570/2010-2 te vernietigen;

de oppositie nr. B1438250 in haar geheel af te wijzen;

de verwerende partij te gelasten het aangevraagde merk in te schrijven; en

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de verzoekende partij

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SODA” voor waren van klasse 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6970875

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 3593498 voor het woordmerk „SCOTCH & SODA” voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: algehele afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad op grond dat de kamer van beroep (i) ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de merken visueel, fonetisch en begripsmatig in voldoende mate verschillen, met name gelet op zijn analyse van de begripsmatige inhoud van de merken, (ii) het dominerende bestanddeel van de litigieuze tekens niet naar behoren heeft afgebakend en geanalyseerd, (iii) het aandachtsniveau van de gemiddelde consument van de betrokken categorie van waren niet naar behoren in aanmerking heeft genomen.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/62


Beroep ingesteld op 22 november 2011 — Anbouba/Raad

(Zaak T-592/11)

(2012/C 25/118)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Issam Anbouba (Homs, Syrië) (vertegenwoordigers: M.-A. Bastin en J.-M. Salva, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige verzoekschrift in al zijn onderdelen ontvankelijk verklaren;

alle middelen daarvan toewijzen;

de voeging van het onderhavige verzoekschrift met dat in zaak T-563/11 toestaan;

verklaren dat de bestreden handelingen gedeeltelijk nietig kunnen worden verklaard aangezien het nietig te verklaren deel van de rest van de handeling kan worden gescheiden;

bijgevolg:

besluit 2011/685/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 en verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 gedeeltelijk nietig verklaren door de vermelding van Issam ANBOUBA en de referenties daarbij als steunverlener aan het huidige regime in Syrië te schrappen;

subsidiair, besluit 2011/685/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 en verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië nietig verklaren;

meer subsidiair, verklaren dat deze besluiten en deze verordening niet van toepassing zijn op Issam ANBOUBA en gelasten dat zijn naam en de referenties daarbij worden weggelaten uit de lijst van personen die voorwerp zijn van de sanctiemaatregelen van de Europese Unie;

de Raad veroordelen tot betaling van één EUR voorlopige schadevergoeding ter vergoeding van de immateriële en materiële schade die is geleden als gevolg van de aanwijzing van Issam ANBOUBA als steunverlener aan het huidige regime in Syrië;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met die welke in T-563/11, Anbouba/Raad, zijn aangevoerd.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/62


Beroep ingesteld op 28 november 2011 — Al-Chihabi/Raad

(Zaak T-593/11)

(2012/C 25/119)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fares Al-Chihabi (Aleppo, Syrië) (vertegenwoordigers: L. Ruessmann en W. Berg, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 (1) en verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 (2) alsook besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 (3) en besluit 2011/684/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 (4) nietig verklaren en ook alle latere wetgeving die de beperkende maatregelen bestendigt en/of vervangt, voor zover zij betrekking hebben op verzoeker;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1)

schending van het recht op behoorlijk bestuur, in het bijzonder de motiveringsplicht, verankerd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 216 VWEU en artikel 14, lid 2, van verordening (EU) nr. 442/2011 van de Raad (5).

2)

schending van verzoekers recht van verdediging, met name het recht om te worden gehoord en het recht op effectieve rechterlijke toetsing van dit recht.

3)

schending van verzoekers grondrechten op ongerechtvaardigde en onevenredige wijze, in het bijzonder het eigendomsrecht, het recht op eerbiediging van de eer en goede naam, het recht om te werken en op ondernemerschap en het recht betreffende het vermoeden van onschuld.

4)

schending van verzoekers recht op privacy, aangezien de maatregelen die de tegoeden bevriezen en het vrij verkeer beperken tevens een onevenredige inbreuk vormen op verzoekers grondrecht op privacy alsook een schending van het algemeen beginsel van evenredigheid.


(1)  Verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 228, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1011/2011 van de Raad van 13 oktober 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 269, blz. 18).

(3)  Besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 228, blz. 16).

(4)  Besluit 2011/684/GBVB van de Raad van 13 oktober 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 269, blz. 33).

(5)  Verordening (EU) nr. 442/2011 van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 121, blz. 1).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/63


Beroep ingesteld op 24 november 2011 — Bricmate/Raad

(Zaak T-596/11)

(2012/C 25/120)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bricmate AB (Stockholm, Zweden) (vertegenwoordigers: C. Dackö, A. Willems en S. De Knop, lawyers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad van 12 september 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 238, blz. 1) nietig verklaren, voor zover zij op verzoekster van toepassing is;

verweerder verwijzen in de kosten;

ingeval het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard, bevelen dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Eerste middel, waarmee wordt betoogd dat

de analyse van de schade en het oorzakelijk verband is aangetast door feitelijke onjuistheden en een kennelijke beoordelingsfout, en dat de Europese Commissie en de Raad (hierna: „instellingen”) het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 3, leden 2 en 6, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (basisantidumpingverordening) (PB L 343, blz. 51) hebben geschonden door na te laten de stelling dat de gegevens van Eurostat onjuist waren, objectief te onderzoeken;

2)

Tweede middel, dat betrekking heeft op

ontoereikende motivering, schending van de rechten van de verdediging, alsook schending van artikel 17 van de basisantidumpingverordening met betrekking tot de verschillen in bewerkingsniveau tussen keramische tegels uit China en keramische tegels die in de EU worden vervaardigd.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/63


Beroep ingesteld op 30 november 2011 — Dansk Automat Brancheforening/Commissie

(Zaak T-601/11)

(2012/C 25/121)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Dansk Automat Brancheforening (Fredericia, Denemarken) (vertegenwoordigers: K. Dyekjær, T. Høg en J. Flodgaard)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 20 september 2011 in zaak nr. C 35/2010 (ex N 302/2010) betreffende maatregelen die Denemarken van plan is te nemen in de vorm van belastingen op online-spel in de Deense wet inzake belastingen op online-spel;

ongeldigverklaring van artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 20 september 2011 in zaak nr. C 35/2010 (ex N 302/2010) betreffende maatregelen die Denemarken van plan is te nemen in de vorm van belastingen op online-spel in de Deense wet inzake belastingen op online-spel, voor zover de maatregelen verenigbaar met de interne markt worden verklaard overeenkomstig artikel 107, lid 3, sub c, VWEU;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster baseert haar verzoek op vijf middelen:

1)

Eerste middel: motiveringsgebrek van de bestreden beschikking doordat de ter ondersteuning van het middel aangevoerde argumenten dat de betrokken steun — die erin bestaat dat de belastingen op online-spel lager zijn dan de belastingen op spel dat wordt aangeboden door in Denemarken gevestigde inrichtingen — verenigbaar is met artikel 107, lid 3, sub c, VWEU, geen verband hebben met de criteria van deze bepaling.

2)

Tweede middel: niet-inachtneming bij vaststelling van de bestreden beschikking van een wezenlijke procedurewaarborg doordat verzoekster geen standpunt kon bepalen over de toepassing van artikel 107, lid 3, sub c, VWEU.

3)

Derde middel: onjuiste toepassing van het recht doordat de beschikking van de Commissie kennelijk onjuist is, daar artikel 107, lid 3, sub c, VWEU geen bevoegdheid verleent om de betrokken steun verenigbaar met het Verdrag te verklaren, en de Commissie haar bevoegdheid krachtens deze bepaling heeft overschreden.

4)

Vierde middel: misbruik van bevoegdheid doordat de bestreden beschikking niet werkelijk gebaseerd is op de doelstellingen die de achtergrond van de betrokken bepaling vormen.

5)

Vijfde middel: niet-inachtneming van het evenredigheidsbeginsel daar niet is aangetoond dat de bestreden beschikking niet verder gaat dan nodig.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/64


Beroep ingesteld op 24 november 2011 — Ecologistas en Acción-CODA/Commissie

(Zaak T-603/11)

(2012/C 25/122)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ecologistas en Acción-CODA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Doreste Hernández, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het afwijzende besluit van het secretariaat-generaal van de Europese Commissie waarbij geen toegang is verleend tot de door verzoekster opgevraagde documenten in procedure GESTDEM 2011/6;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige procedure aan de orde zijnde documenten waartoe verzoekster toegang wenst te verkrijgen, zijn dezelfde als die in zaak T-341/11, Ecologistas en Acción-CODA/Commissie.

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in die zaak waarin wordt opgekomen tegen de impliciete afwijzing van het verzoek om toegang tot die documenten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/64


Beroep ingesteld op 30 november 2011 — Henkel en Henkel France/Commissie

(Zaak T-607/11)

(2012/C 25/123)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Henkel AG & Co. KGaA (Düsseldorf, Duitsland) en Henkel France (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordigers: R. Polley, T. Kuhn, F. Brunet en E. Paroche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 30 september 2011 om vijftien stukken die in zaak COMP/39.579 (wasmiddelen voor huishoudelijk gebruik) zijn overgelegd, niet aan de Franse mededingingsautoriteit mee te delen, nietig verklaren;

de Commissie gelasten, verzoeksters toe te staan zich te beroepen op de gevraagde documenten in de procedure die voor de mededingingsautoriteit hangende is;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure en in de andere kosten die verzoeksters in verband met dit beroep hebben gemaakt;

alle andere maatregelen treffen die het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van het beroep wordt één middel aangevoerd. Volgens dit enige middel heeft de Commissie het verzoek van de Franse mededingingsautoriteit om de vijftien opgevraagde documenten over te leggen ten onrechte afgewezen. Daardoor is de Commissie de verplichtingen die krachtens artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie op haar rusten, niet nagekomen en heeft zij de fundamentele rechten van verdediging van verzoeksters en het beginsel van processuele gelijkheid van wapens [equality of arms] geschonden.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/65


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2011 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 september 2011 in zaak F-69/10, Marcuccio/Commissie

(Zaak T-616/11 P)

(2012/C 25/124)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

primair, de bij de rechter in eerste aanleg ingediende vorderingen volledig toe te wijzen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten die rekwirant in het kader van de hogere voorziening heeft gemaakt;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken in een andere samenstelling voor een nieuwe uitspraak over de genoemde vorderingen.

Middelen en voornaamste argumenten

Deze hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van 8 september 2011 in zaak T-69/10, waarbij kennelijk rechtens ongegrond is verklaard een beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van rekwirants verzoek om vergoeding van de schade die hij heeft geleden door de verzending aan zijn vertegenwoordiger in de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 10 juni 2008, zaak T-18/04, Marcuccio/Commissie, van een nota betreffende de betaling van de proceskosten en, anderzijds, veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade.

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan het volledig ontbreken van motivering van de „vordering tot schadevergoeding” (opschrift tussen de punten 21 en 22 van de bestreden beschikking), mede wegens kennelijke verwardheid, tegenstrijdigheid, het ontbreken van een onderzoek en verkeerde opvatting en verdraaiing van de feiten, apodictische uitspraken, onlogica, onsamenhangendheid, onredelijkheid, verkeerde en onredelijke uitlegging en toepassing van de rechtsregels voor de niet-contractuele aansprakelijkheidstelling van de instellingen van de Europese Unie, van het begrip motiveringsplicht die op elke instelling van de Europese Unie en de rechter van de Europese Unie rust, van de begrippen analogie en onrechtmatige gedraging van een instelling van de Europese Unie.

2)

Tweede middel, ontleend aan de onwettigheid van de beslissing van de rechter in eerste aanleg „over de proces- en de gerechtskosten” (opschrift tussen de punten 28 en 29 van de bestreden beschikking).


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/65


Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2011 door Carlo De Nicola tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 september 2011 in zaak F-13/10, De Nicola/EIB

(Zaak T-618/11 P)

(2012/C 25/125)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren:

de maatregel van 23 september 2009, voor zover het beroepscomité rekwirants bezwaar tegen het beoordelingsrapport 2008 heeft afgewezen, alsmede de daarmee verband houdende handelingen;

het volledige beoordelingsrapport over 2008;

alle daarmee verband houdende, daaropvolgende en daaraan ten grondslag liggende handelingen, waaronder de praktische gids van de directie personeelszaken (in eerste aanleg heeft rekwirant zijn vordering beperkt tot het buiten toepassing laten daarvan);

veroordeling van de EIB tot vergoeding van de materiële en immateriële schade, betaling van de gerechtskosten, rente en de schade voortvloeiende uit de geldontwaarding van de erkende schuldvordering;

verwijzing in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Deze hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 september 2011 waarbij is verworpen het door rekwirant ingestelde beroep strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van 23 september 2009 van het beroepscomité van de Europese Investeringsbank, ten tweede, nietigverklaring van zijn beoordelingsrapport 2008, ten derde, nietigverklaring van de bevorderingsbesluiten van 18 maart 2009, ten vierde, nietigverklaring van het besluit houdende weigering van bevordering en, ten vijfde, veroordeling van de Bank tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden.

Tot staving van zijn vorderingen voert rekwirant aan:

A.

Vordering tot nietigverklaring

1)

rekwirant levert kritiek op het feit dat het GVA heeft verzuimd om zich uit te spreken over de vordering tot nietigverklaring van het besluit van het beroepscomité, dat in zijn persoonsdossier is opgenomen en schadelijk kan zijn voor zijn toekomstige loopbaan;

2)

daar rekwirant met verschillende middelen twee afzonderlijke besluiten heeft betwist, kon het GVA niet weigeren zich daarover uit te spreken, temeer indien men in overweging neemt dat diezelfde rechter de afgeleide nietigheid (dat wil zeggen van daarmee verband houdende, daaropvolgende en daaraan ten grondslag liggende handelingen, die dus niet autonoom zijn, maar nauw zijn verbonden met handelingen die nietig of niet-werkzaam zijn verklaard) altijd heeft uitgesloten en De Nicola eveneens een kennelijk belang heeft bij een nieuwe uitspraak van het beroepscomité, dat de zaak als eerste beoordeelt en, in tegenstelling tot het Gerecht, zijn eigen oordeel in de plaats van dat van zijn meerderen kan stellen;

3)

wat het beroep tegen het beoordelingsrapport betreft, verwijt rekwirant het GVA dat het om te beginnen ten onrechte ambtshalve heeft geweigerd om rekening te houden met de talrijke gedocumenteerde beledigingen die hij in de loop van het jaar had ondergaan, waardoor de bewijslast is omgekeerd, en geen uitspraak heeft gedaan over nagenoeg al zijn excepties, namelijk dat geen beoordeling van bepaalde werkzaamheden met onjuiste doelstelling heeft plaatsgevonden en geen rekening is gehouden met de uitzonderlijke ondernemende geest, waaruit blijkt dat zijn beoordelaar te kwader trouw was, etc;

4)

hij stelt eveneens dat er sprake is van een onjuiste motivering, dikwijls als gevolg van een verkeerde opvatting van het verzoek, evenals een verzuim om zich uit te spreken over de middelen van onwettigheid van de „praktische gids voor het beoordelingsrapport”, bedoeld om „vrienden” en niet de „besten” te kunnen beoordelen en om de controle van het Gerecht te vermijden, waardoor het karakter van de jaarlijkse beoordeling van absoluut in relatief is gewijzigd zonder dat ooit de voorwaarden zijn gepreciseerd voor een prestatie die uitmuntend, zeer goed, conform de verwachtingen of onvoldoende is;

5)

ten slotte stelt rekwirant dat niet is aangegeven welke criteria zijn gebruikt voor de interpretatie van het verzoek dat hij bij het beoordelingscomité heeft ingediend en om uit te sluiten dat hij, door op te komen tegen het feit dat hij niet was bevorderd, niet had willen opkomen tegen de bevorderingen waartoe de EIB had besloten en die waren gedocumenteerd.

B.

Verzoek om schadevergoeding

6)

in het kader van de vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij door de onrechtmatige gedraging van de bank heeft geleden betwist De Nicola nogmaals het ambtshalve aanvoeren van verweermiddelen door het Gerecht voor ambtenarenzaken, dat eerst het beroep heeft beperkt op basis van excepties die de EIB niet had aangevoerd en het vervolgens heeft verworpen op grond dat het deel uitmaakte van een aanhangige zaak waarin de partij afstand van instantie had gedaan, welke grond niet bestaat daar deze niet is aangetoond, niet in het Reglement voor de procesvoering is voorzien en daar hoe dan ook het gestelde gelijksoortige beroep aanhangig was op een ander gerechtelijk niveau;

7)

De Nicola stelt bovendien dat geen uitspraak is gedaan over het verzoek om de in zijn nationale recht voorziene verjaringstermijnen toe te passen, en wel omdat hij een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst heeft en hij, als zwakste contractpartij, recht heeft op toepassing van de meest gunstige regel;

8)

ten slotte betwist hij de veronderstelling waarop het GVA zich heeft gebaseerd, daar hij de onrechtmatige gedraging van zijn werkgever heeft willen betwisten, terwijl de rechter per sé een onrechtmatige handeling wilde vaststellen, en ervan uitging dat op zijn privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst bepalingen van toepassing zijn die uitsluitend bedoeld zijn voor de personeelsleden van de openbare dienst.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/66


Beschikking van het Gerecht van 30 november 2011 — Leopardi Dittajuti/BHIM — Llopart Vilarós (CONTE LEOPARDI DITTAJUTI)

(Zaak T-303/11) (1)

(2012/C 25/126)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 238 van 13.8.2011.


Gerecht voor ambtenarenzaken

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/67


Beroep ingesteld op 26 september 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-90/11)

(2012/C 25/127)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: C. Pollicino, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie heeft geweigerd om te erkennen dat verzoeker wegens een ongeval blijvend gedeeltelijk invalide is

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de Commissie van 19 april 2011 nietig verklaren;

definitief uitspraak doen en verklaren dat de gemeenschappelijke regeling van verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten „het gehele huidstelsel” dekt, en niet alleen „ernstige brandwonden en abnormale littekenvorming van de huid”;

de Commissie gelasten een nieuwe medische commissie in te stellen die belast is met het heronderzoek van verzoekers geval in het licht van de correcte uitlegging van de „regeling” die het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie in het kader van het onderzoek van dit beroep inmiddels heeft gegeven;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/67


Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-99/11)

(2012/C 25/128)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek om betaling van de achterstallige bezoldiging over de periode van 1 juni 2005 tot en met 31 juli 2010

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het van de Commissie afkomstige of onder haar verantwoordelijkheid vallende besluit tot afwijzing, op welke manier dan ook en hetzij geheel hetzij gedeeltelijk, van verzoekers verzoek van 20 augustus 2010, dat op diezelfde dag aan het TABG is gezonden;

voor zover nodig, nietigverklaring van de nota met de datum van 28 februari 2011 en referentie Ares(2011)217354, welke verzoeker heeft ontvangen op een datum na 6 april 2011;

nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing, in welke vorm dan ook, van verzoekers klacht van 24 februari 2011;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/67


Beroep ingesteld op 5 oktober 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-100/11)

(2012/C 25/129)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie heeft geweigerd om verzoeker de dagvergoeding te betalen in verband met het besluit betreffende zijn overplaatsing van de delegatie van de EU in Angola naar haar kantoor te Brussel

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het van de verwerende partij afkomstige of onder haar verantwoordelijkheid vallende besluit tot afwijzing, ongeacht de vorm van die afwijzing en hetzij geheel hetzij gedeeltelijk, van verzoekers verzoek van 10 augustus 2010, dat uiterlijk op 13 augustus 2010 aan het TABG is gezonden;

voor zover nodig, nietigverklaring van de nota van 22 december 2010, die verzoeker niet eerder heeft ontvangen dan 11 februari 2011;

nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing, ongeacht de vorm van die afwijzing, van de vorderingen die zijn opgenomen in verzoekers klacht van 24 februari 2011;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van de dagvergoeding voorzien in artikel 10 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, welke verzoeker verschuldigd is a) wegens het besluit van de Commissie van 18 maart 2002 betreffende de overplaatsing van verzoeker met zijn ambt van de delegatie van de EU in Luanda (Angola) naar haar centrale kantoor te Brussel, welk besluit het voorwerp vormt van het arrest van het Gerecht van 14 september 2011, Marcuccio/Commissie (T-236/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie); b) met ingang van 1 april 2002, de eerste dag van de termijn die is beginnen te lopen bij het besluit van 18 maart 2002 en gedurende de 120 daaropvolgende dagen;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van rente over de betrokken vergoeding, zowel vertragingsrente als compensatie voor de geldontwaarding tussen 31 juli 2002 en de datum van daadwerkelijke betaling van die vergoeding, tegen een percentage van 10 % per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie vanaf 31 juli 2002;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/68


Beroep ingesteld op 11 oktober 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-104/11)

(2012/C 25/130)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: P. Homoki, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het EPSO om de procedure voor algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/56/06 te heropenen en van het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek over de uitslag van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/56/06 — Administrateurs van de rang AD 5 met de Hongaarse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van het EPSO van 5 januari 2011 over de heropening van het vergelijkend onderzoek met betrekking tot verzoeker, nietig verklaren;

het besluit van de jury van het EPSO van 14 juli 2011 over de uitslag van vergelijkend onderzoek „EPSO/AD/56/06 — administrateurs van de rang AD 5 met de Hongaarse nationaliteit” nietig verklaren;

de verwerende partij veroordelen tot billijke vergoeding van het nadeel dat verzoeker van de nietig verklaarde handeling heeft ondervonden door de toekenning van een financiële vergoeding;

subsidiair, de verwerende partij gelasten om een gesprek te hebben met verzoeker teneinde tot een akkoord te komen dat hem een billijke vergoeding biedt;

de Commissie verwijzen in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/68


Beroep ingesteld op 18 oktober 2011 — ZZ/ECB

(Zaak F-106/11)

(2012/C 25/131)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Voorwerp en omschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de adjunct directeur-generaal van het directoraat-generaal Personeelszaken, Begroting en Organisatie om de verzoekende partij de tuchtmaatregel van een schriftelijke waarschuwing op te leggen

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de adjunct directeur-generaal van DG-P van 15 april 2011 om de verzoekende partij de tuchtmaatregel van een schriftelijke waarschuwing op te leggen en, indien nodig, het besluit van 4 augustus 2011 tot afwijzing van het bezwaar nietig verklaren;

gelasten dat de verzoekende partij recht heeft op een vergoeding voor haar immateriële schade, die op 10 000 EUR wordt begroot;

de ECB verwijzen in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/69


Beroep ingesteld op 18 oktober 2011 — ZZ/ECDC

(Zaak F-107/11)

(2012/C 25/132)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: E. Mylonas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het beoordelingsrapport van de verzoekende partij over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2010

Conclusies van de verzoekende partij

het beoordelingsrapport van 8 februari 2011 nietig verklaren, en

indien nodig:

het besluit van de directeur van het ECDC van 9 september 2011 tot afwijzing van haar klacht nietig verklaren;

het advies van het paritaire comité van 30 juni 2011 en het besluit van de beoordelaar in beroep van 5 juli 2011 nietig verklaren;

het rapport van de tweede beoordelaar van 15 april 2011 nietig verklaren;

het ECDC verwijzen in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/69


Beroep in gesteld op 24 oktober 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-108/11)

(2012/C 25/133)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: A. Fratini en F. Filpo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de jury om de verzoekende partij niet toe te laten tot algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/198/10 op grond dat zij niet over de vereiste beroepservaring zou beschikken

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van het EPSO om de verzoekende partij niet toe te laten tot algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/198/10 nietig verklaren;

de Commissie gelasten om alle nodige maatregelen te treffen om de verzoekende partij in dezelfde positie te plaatsen als die waarin zij zou verkeren indien zij was toegelaten tot het vergelijkend onderzoek;

de Commissie verwijzen in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/69


Beroep ingesteld op 25 oktober 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-113/11)

(2012/C 25/134)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek om betaling van het achterstallige salaris over augustus 2010

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van — of in elk geval toe te schrijven aan — de Commissie, waarbij de vorderingen uiteengezet in het verzoek van 30 augustus 2010 geheel of ten dele zijn afgewezen;

verklaring dat nota Ares(2011)217354 juridisch non-existent is dan wel nietigverklaring van die maatregel (in beide gevallen, quatenus opus est);

nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie de vorderingen uiteengezet in de klacht van 14 maart 2011 heeft afgewezen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/69


Beroep ingesteld op 7 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-116/11)

(2012/C 25/135)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: A. Salerno, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij niet toe te laten tot de beoordelingstests van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/207/11

Conclusies

nietigverklaring van het bestreden besluit;

veroordeling van de Commissie tot betaling van 10 000 EUR aan de verzoekende partij ter vergoeding van de immateriële schade die zij door het bestreden besluit heeft geleden;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/70


Beroep ingesteld op 8 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-117/11)

(2012/C 25/136)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten tot vaststelling van verzoekers rechten op het ouderdomspensioen en van de berekening van het aantal dienstjaren dat voor de vaststelling van die rechten in aanmerking moet worden genomen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 28 juli 2011 tot afwijzing van de door de verzoekende partij op 3 juni 2011 ingediende klacht, strekkende tot nietigverklaring van de op 3 maart 2011 vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut, en meer bepaald van artikel 9 van die algemene bepalingen, die door het TABG is aangemerkt als gericht tegen het individuele besluit waarvan de verzoekende partij op 24 mei 2011 is kennisgegeven en waarbij een nieuwe berekening is voorgesteld van de dienstjaren die in de communautaire pensioenregeling overeenkomen met de actuariële tegenwaarde van de pensioenrechten die de verzoekende partij in de nationale regeling naar Belgisch recht heeft opgebouwd;

voor zover nodig, nietigverklaring van voormeld besluit van 24 mei 2011 alsmede, indien nodig krachtens artikel 277 EEG-Verdrag, van de algemene uitvoeringsbepalingen van 3 maart 2011 en meer bepaald van artikel 9 van die bepalingen;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/70


Beroep ingesteld op 11 november 2011 — ZZ/Europese Commissie

(Zaak F-118/11)

(2012/C 25/137)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit waarbij de Commissie heeft geweigerd om een besluit te nemen over de vraag of verzoekers ziekte een beroepsziekte is

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het van de Commissie afkomstige of onder haar verantwoordelijkheid vallende besluit tot afwijzing, ongeacht de vorm van die afwijzing en hetzij volledig hetzij gedeeltelijk, van verzoekers verzoek van 30 juni 2011, dat aan de EU is gezonden in de persoon van haar wettelijke vertegenwoordiger pro tempore en aan het TABG van de Commissie;

vaststelling dat de Commissie ten onrechte heeft verzuimd, een besluit in de zin van en krachtens artikel 78 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie te nemen over het feit dat de aandoening die de oorzaak is geweest voor verzoekers in het besluit van 30 mei 2005 voorziene pensionering door het beroep is veroorzaakt, of althans herziening van het betrokken besluit dat zij zou hebben genomen, hetgeen niet zeker is, op het moment waarop zij het besluit van 30 mei 2005 heeft genomen;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 4 250 EUR, over welk bedrag, indien het niet aan verzoeker wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal worden geheven en met jaarlijkse kapitalisatie vanaf morgen en tot aan de dag waarop die betaling zal plaatsvinden;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 50 EUR per dag, vanaf morgen en tot en met de 180e dag na 1 juli 2011, voor elke dag gedurende welke het betrokken verzuim voortduurt, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 60 EUR per dag voor elke extra dag dat het betrokken verzuim zal voortduren, vanaf de 181e dag na 1 juli 2011 en tot en met de 270e dag na die datum, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 75 EUR per dag voor elke extra dag dat het betrokken verzuim zal voortduren, vanaf de 271e dag na 1 juli 2011 en tot en met de 360e dag na die datum, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 100 EUR per dag voor elke extra dag dat het betrokken verzuim zal voortduren, vanaf de 361e dag na 1 juli 2011 en zolang dat verzuim zal voortduren, welk bedrag moet worden betaald na afloop van de dag zelf en, indien en voor zover het niet wordt betaald, een jaarlijkse rente van 10 % zal dragen en jaarlijks zal worden gekapitaliseerd, vanaf de dag volgende op die waarop de betaling had moeten plaatsvinden en tot aan de dag waarop deze zal plaatsvinden;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/71


Beroep ingesteld op 11 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-119/11)

(2012/C 25/138)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers vordering tot i) vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van het feit dat personeelsleden van de Commissie op 14, 16 en 19 maart 2002 zijn dienstwoning in Luanda zijn binnengekomen en ii) overhandiging aan hem van de foto’s die bij die gelegenheid zijn gemaakt en vernietiging van alle op die gebeurtenis betrekking hebbende stukken

Conclusies van de verzoekende partij

het in welke vorm dan ook genomen besluit waarbij de Commissie de vordering van 6 september 2010 die aan het tot aanstelling bevoegd gezag van de Commissie is gezonden heeft afgewezen, juridisch non-existent dan wel, subsidiair, nietig verklaren;

voor zover nodig, het in welke vorm dan ook genomen besluit waarbij de Commissie verzoekers klacht tegen het besluit tot afwijzing van de vordering van 6 september 2010 en het verzoek van 20 maart 2011 om nietigverklaring van dat besluit heeft afgewezen, juridisch non-existent dan wel, subsidiair, nietig verklaren;

in elk geval vaststellen dat personeelsleden of vertegenwoordigers van de Commissie dan wel vertegenwoordigers van personeelsleden van de Commissie op 14, 16 en 19 maart 2002, tegen verzoekers wil en zonder hem ook maar kort daarover te hebben geïnformeerd en zonder dat hij daarvan op de hoogte was: i) bij verschillende gelegenheden zijn binnengekomen in de dienstwoning die verzoeker eerder door de Commissie ter beschikking was gesteld en welke was gelegen aan 101-103 Rua Americo Julio de Carvalho, Bairro Azul, Luanda (Angola), hetzij door inbraak hetzij door gebruik van sleutels die zij onwettig hadden verkregen en gebruikt, en ii) foto’s in die woning hebben genomen;

de onwettigheid van die schade veroorzakende feiten vaststellen;

verklaren dat elk van die schade veroorzakende feiten onwettig is;

de Commissie gelasten om te zorgen voor vernietiging van de foto’s;

de Commissie gelasten om verzoeker schriftelijk op de hoogte te stellen van de vernietiging van de foto’s, en hem de details van die vernietiging te geven, waaronder met name de datum waarop die vernietiging heeft plaatsgevonden, waar die vernietiging heeft plaatsgevonden en welke persoon die vernietiging heeft uitgevoerd;

de Commissie gelasten om verzoeker een schadevergoeding te betalen van 20 000 EUR, dan welk elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht voor ambtenarenzaken billijk en redelijk acht, dat wil zeggen: i) 10 000 EUR voor de schade veroorzaakt door het onrechtmatig binnentreden van zijn dienstwoning op 14, 16 en 19 maart 2002, en ii) 10 000 EUR voor de schade veroorzaakt door het onrechtmatig maken van foto’s;

de Commissie veroordelen om verzoeker met ingang van de dag volgende op die waarop het verzoek van 6 september 2010 bij de Commissie is binnengekomen en tot aan de dag van de daadwerkelijke betaling van het bedrag van 20 000 EUR, 10 % rente per jaar over dat bedrag te betalen en met jaarlijkse kapitalisatie;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/72


Beroep ingesteld op 14 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-120/11)

(2012/C 25/139)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot benoeming van de nieuwe directeur van het directoraat A, „Civiele justitie”, van het DG JUST en van het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar dat ambt

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur van het directoraat A, „Civiele justitie”, van het directoraat-generaal „Justitie” (hierna: „DG JUST/A”) alsmede van het besluit om een andere persoon in dat ambt aan te stellen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/72


Beroep ingesteld op 22 november 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-121/11)

(2012/C 25/140)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten waarbij het afwikkelingsbureau te Ispra de ambtenaar, die in Jordanië is tewerkgesteld, toestemming heeft geweigerd voor de vervoers- en begeleidingskosten die zijn gemaakt om zijn zoon de mogelijkheid te bieden, in Beiroet (Libanon) psychotherapie te volgen in het Frans, de moedertaal van het kind

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de weigering om toestemming te verlenen voor de medische prestaties die verzoeker ten behoeve van zijn zoon, zijn echtgenote en zichzelf heeft gevraagd, zoals die weigering volgt uit de drie besluiten van 22 februari respectievelijk 10 maart en 18 april 2011 van het hoofd van het afwikkelingsbureau te Ispra van de Europese Commissie;

nietigverklaring van het besluit van de directeur van directoraat D van het DG Personeelszaken en zekerheid van de Europese Commissie van 12 augustus 2011, in zijn hoedanigheid van tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag (TAOBG), tot afwijzing van de klacht die verzoeker op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie heeft ingediend;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/72


Beroep ingesteld op 24 november 2011 — ZZ/FRONTEX

(Zaak F-124/11)

(2012/C 25/141)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor het Beheer van de Operationele Samenwerking aan de Buitengrenzen (FRONTEX)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot intrekking van een eerder besluit betreffende de verlenging van de arbeidsovereenkomst van de verzoekende partij

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 28 maart 2011 van de uitvoerend directeur van FRONTEX;

nietigverklaring van het besluit van 11 augustus 2011 van de uitvoerend directeur van FRONTEX;

verwijzing van FRONTEX in de kosten.


28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/73


Beroep ingesteld op 9 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-129/11)

(2012/C 25/142)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: Ph.-E. Partsch en E. Raimond, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van het OLAF waarbij de verzoekende partij voor het laatst is uitgenodigd voor een verhoor in het kader van een intern onderzoek en waarbij is aangegeven dat, mocht zij op die uitnodiging niet ingaan, een eindrapport over het onderzoek zal worden opgesteld alleen op basis van informatie die het OLAF eenzijdig heeft verzameld en onderzocht

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 28 oktober 2011 waarbij het OLAF, in de persoon van zijn directeur-generaal, de verzoekende partij heeft uitgenodigd voor een verhoor dat op 1 en 2 december 2011 in de ruimten van het OLAF te Brussel om 8 uur ’s ochtends zou plaatsvinden in het kader van het „intern” onderzoek „OF/2010/0207” en haar heeft gewaarschuwd dat indien zij niet op die uitnodiging zou ingaan, een eindrapport van het onderzoek zou worden opgesteld zonder dat zij vooraf wordt gehoord, aangezien dat besluit in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor en haar fundamentele rechten;

toekenning van een schadevergoeding van 4 000 EUR aan de verzoekende partij;

verwijzing van de Commissie in de kosten.