ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2011.373.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
54e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
ADVIEZEN |
|
|
Europese Commissie |
|
2011/C 373/01 |
||
2011/C 373/02 |
||
|
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming |
|
2011/C 373/03 |
||
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Raad |
|
2011/C 373/04 |
||
|
Europese Commissie |
|
2011/C 373/05 |
||
2011/C 373/06 |
Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN |
|
2011/C 373/07 |
Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij |
|
2011/C 373/08 |
Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij |
|
|
V Adviezen |
|
|
BESTUURLIJKE PROCEDURES |
|
|
Europese Commissie |
|
2011/C 373/09 |
||
|
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK |
|
|
Europese Commissie |
|
2011/C 373/10 |
||
2011/C 373/11 |
Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
ADVIEZEN
Europese Commissie
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/1 |
ADVIES VAN DE COMMISSIE
van 20 december 2011
overeenkomstig artikel 37 van het Euratom-Verdrag betreffende het plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen ten gevolge van de eerste ontmantelingsfase van reactor A3 van de kerncentrale van Chinon in Frankrijk
(Alleen de Franse tekst is authentiek)
2011/C 373/01
De hieronder gegeven evaluatie is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in het Euratom-Verdrag, ongeacht eventuele aanvullende evaluaties die moeten worden uitgevoerd krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de verplichtingen die daaruit en de daarvan afgeleide wetgeving voortvloeien.
Op 7 juni 2011 heeft de Europese Commissie overeenkomstig artikel 37 van het Euratom-Verdrag van de Franse regering algemene gegevens ontvangen betreffende het plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen ten gevolge van de eerste ontmantelingsfase van reactor A3 van de kerncentrale van Chinon in Frankrijk.
Op basis van deze algemene gegevens brengt de Commissie, na raadpleging van de groep van deskundigen, het volgende advies uit:
1. |
de afstand tussen de kerncentrale en het meest nabije punt in een andere lidstaat, in dit geval het Verenigd Koninkrijk, bedraagt 384 km. De afstand met de volgende nabij gelegen lidstaat, België, bedraagt 426 km. Spanje en Luxemburg zijn gelegen op een afstand van respectievelijk 460 km en 494 km; |
2. |
bij normale ontmantelingswerkzaamheden veroorzaakt de geplande lozing van vloeibare en gasvormige effluenten voor inwoners van andere lidstaten geen voor de volksgezondheid significante blootstelling aan straling; |
3. |
vaste radioactieve afvalstoffen worden tijdelijk op de locatie opgeslagen alvorens te worden overgebracht naar een behandelings- of opslagfaciliteit binnen Frankrijk waarvoor door de regering vergunning is verleend. Er zijn geen plannen om het radioactief afval naar een plaats buiten Frankrijk te exporteren. De Commissie beveelt aan dat de controles van de residuele activiteit, die worden uitgevoerd om de conventionele aard van de vaste afvalstoffen na ontsmetting te bevestigen, zo worden uitgevoerd dat overeenstemming met de vrijgiftecriteria als neergelegd in de basisnormen voor de bescherming van de bevolking en de werkers (Richtlijn 96/29/Euratom) gewaarborgd is; |
4. |
In het geval van een niet-geplande lozing van radioactieve effluenten ten gevolge van een ongeval van het type en de omvang als bedoeld in de algemene gegevens, resulteren de in een andere lidstaat ontvangen stralingsdoses naar verwachting niet in schadelijke effecten voor de volksgezondheid. |
Concluderend is de Commissie van mening dat de uitvoering van het plan voor de verwijdering van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, ten gevolge van de eerste ontmantelingsfase van reactor A3 van de kerncentrale van Chinon in Frankrijk zowel bij normale uitvoering van de werkzaamheden als bij een ongeval van het type en de omvang als bedoeld in de algemene gegevens, niet het risico doet ontstaan van radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 december 2011.
Voor de Commissie
Günther OETTINGER
Lid van de Commissie
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/3 |
ADVIES VAN DE COMMISSIE
van 20 december 2011
overeenkomstig artikel 37 van het Euratom-Verdrag betreffende het plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen uit de opslagplaats voor zéér laagactief afval, gelegen naast de kerncentrale van Ignalina in Litouwen
(Alleen de Litouwse tekst is authentiek)
2011/C 373/02
De hieronder gegeven evaluatie is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in het Euratom-Verdrag, ongeacht eventuele aanvullende evaluaties die moeten worden uitgevoerd krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de verplichtingen die daaruit en de daarvan afgeleide wetgeving voortvloeien.
Op 16 juni 2011 heeft de Europese Commissie overeenkomstig artikel 37 van het Euratom-Verdrag van de Litouwse regering algemene gegevens ontvangen betreffende het plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen uit de opslagplaats voor zéér laagactief afval, gelegen naast de kerncentrale van Ignalina in Litouwen.
Op basis van deze algemene gegevens en de aanvullende door de Commissie op 6 juli 2011 opgevraagde en door de Litouwse autoriteiten op 1 augustus 2011 verstrekte informatie brengt de Commissie, na raadpleging van de groep van deskundigen, het volgende advies uit:
1. |
de afstand tussen de installatie en het meest nabije punt in een andere lidstaat, in dit geval Letland, bedraagt 8 km. De afstand met de volgende nabij gelegen lidstaat, Polen, bedraagt ongeveer 250 km. Het buurland Belarus is gelegen op een afstand van 5 km; |
2. |
gedurende de exploitatieperiode van de opslagplaats:
|
3. |
na de definitieve sluiting van de opslagplaats: |
wekken de maatregelen die zijn gepland voor de definitieve sluiting van de opslagplaats, als beschreven in de algemene gegevens, het vertrouwen op dat de conclusies van het bovenstaande punt 2 ook op de langere termijn geldig blijven.
Concluderend is de Commissie van mening dat de uitvoering van het plan voor de verwijdering van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, uit de opslagplaats voor zéér laagactief afval, gelegen naast de kerncentrale van Ignalina in Litouwen, zowel bij normale uitvoering van de werkzaamheden als bij een ongeval van het type en de omvang als bedoeld in de algemene gegevens, niet het risico doet ontstaan van radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 december 2011.
Voor de Commissie
Günther OETTINGER
Lid van de Commissie
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/4 |
Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming betreffende het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken
2011/C 373/03
DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16,
Gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7 en 8,
Gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),
Gezien het verzoek om advies op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2),
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:
I. INLEIDING
1. |
Op 25 juli 2011 heeft de Commissie een voorstel vastgesteld voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen (hierna „het EAPO” genoemd) om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (3). |
2. |
Het voorstel is op diezelfde dag overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 ter advies naar de EDPS gestuurd. De EDPS was voorafgaande aan de vaststelling van het voorstel informeel geraadpleegd. De EDPS was verheugd over deze informele raadpleging en constateert met genoegen dat vrijwel al zijn opmerkingen in het definitieve voorstel in aanmerking zijn genomen. |
3. |
In dit advies geeft de EDPS een beknopte analyse van de aspecten van het voorstel die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens. |
II. ASPECTEN VAN HET VOORSTEL DIE BETREKKING HEBBEN OP DE BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
II.1. Gegevensverwerkende activiteiten op grond van de voorgestelde verordening
4. |
Met de voorgestelde verordening wordt een Europese procedure voor een beschermingsmaatregel tot stand gebracht, waarmee een schuldeiser („de eiser”) een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen (hierna „het EAPO”) kan verkrijgen om te beletten dat geld van zijn schuldenaar („de verweerder”) van een bankrekening in de EU wordt afgehaald of overgemaakt. Het voorstel is bedoeld om de bestaande situatie te verbeteren, waarin schuldenaren als gevolg van procedures die „omslachtiger, duurder en langduriger” zijn, zich eenvoudig aan handhavingsmaatregelen kunnen onttrekken door hun geld snel te verplaatsen van een bankrekening in een lidstaat naar een bankrekening in een andere lidstaat (4). |
5. |
Persoonsgegevens worden op grond van de voorgestelde verordening op verschillende manieren verwerkt en tussen verschillende partijen overgedragen. Er wordt een relevant onderscheid gemaakt tussen twee situaties. In de eerste plaats is er de situatie waarin om een EAPO wordt verzocht vóór de inleiding van gerechtelijke procedures of waarin een beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte nog niet uitvoerbaar is verklaard in de lidstaat van tenuitvoerlegging (5). In de tweede plaats is er de situatie waarin om een EAPO wordt verzocht nadat een uitvoerbare beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte is verkregen. |
6. |
In de eerste situatie worden door de eiser persoonsgegevens van de eiser en van de verweerder (identificatiegegevens, gegevens van de bankrekening van de verweerder, beschrijving van relevante omstandigheden en bewijs van gedrag) overgelegd aan het nationale gerecht dat overeenkomstig de toepasselijke bevoegdheidsregels bevoegd is voor het geschil. Het verzoek wordt ingediend met behulp van het formulier in bijlage I bij het voorstel (zie artikel 8 van het voorstel). |
7. |
In de tweede situatie stuurt de eiser persoonsgegevens van de verweerder (identificatiegegevens, gegevens van de bankrekening van de verweerder en een kopie van de beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte) naar hetzij het gerecht dat de beslissing of gerechtelijke schikking heeft afgegeven, hetzij, in geval van een authentieke akte, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de authentieke akte is opgesteld, of rechtstreeks naar de bevoegde autoriteit in de lidstaat van tenuitvoerlegging. Het verzoek wordt ingediend met behulp van het formulier in bijlage I bij het voorstel (zie artikel 15 van het voorstel). |
8. |
In beide situaties moet de eiser alle informatie met betrekking tot de verweerder en de bankrekening(en) van de verweerder verschaffen die de bank(en) nodig heeft (hebben) om die verweerder en zijn of haar bankrekening(en) te identificeren (zie artikel 16 van het voorstel). Voor natuurlijke personen omvat deze informatie de volledige naam van de verweerder, de naam van de bank, het rekeningnummer of de rekeningnummers, het volledige adres van de verweerder en zijn of haar geboortedatum of nationaal identiteitsnummer of paspoortnummer. Dit alles komt tot uiting in het in bijlage I beschreven formulier (zie punt 4.7 van bijlage I). Optionele invoervelden op het formulier zijn het telefoonnummer en het e-mailadres van de verweerder (zie punt 3 van bijlage I). |
9. |
Als de eiser niet over de rekeninginformatie van de verweerder beschikt, kan de eiser de bevoegde autoriteit van de lidstaat van tenuitvoerlegging op grond van artikel 17 van het voorstel verzoeken om de nodige informatie te verkrijgen. Een dergelijk verzoek moet worden gedaan in het verzoek om een EAPO en moet „alle informatie over de verweerder en de bankrekeningen van de verweerder” bevatten „waarover de eiser beschikt” (zie artikel 17, lid 1 en lid 2). Het gerecht of de uitvaardigende autoriteit vaardigt het EAPO uit en zendt het naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat van tenuitvoerlegging, die gebruikmaakt van „alle geschikte en redelijke middelen die in de lidstaat van tenuitvoerlegging beschikbaar zijn om de (…) bedoelde informatie te verkrijgen” (artikel 17, lid 3 en lid 4). De informatie wordt verkregen op een van de volgende manieren: lidstaten kunnen alle banken op hun grondgebied verplichten te melden of de schuldenaar bij hen een rekening aanhoudt, of hun tenuitvoerleggingsautoriteiten toegang verlenen tot informatie waarover de overheid, onder meer in registers, beschikt (artikel 17, lid 5). |
10. |
In artikel 17, lid 6, wordt onderstreept dat de in artikel 17, lid 4, bedoelde informatie „geschikt (moet) zijn om de rekening(en) van de verweerder te kunnen identificeren, relevant (moet) zijn, niet excessief (mag) zijn en beperkt (moet) blijven tot a) het adres van de verweerder, b) de bank of banken waarbij de verweerder een of meer rekeningen aanhoudt, c) het rekeningnummer of de rekeningnummers van de verweerder”. |
11. |
Verschillende bepalingen in het voorstel brengen grensoverschrijdende uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, met zich mee. De overdracht van het EAPO van het gerecht of de uitvaardigende autoriteit naar de bevoegde autoriteit in de lidstaat van tenuitvoerlegging wordt uitgevoerd met behulp van het formulier in bijlage II bij het voorstel (zie de artikelen 21 en 24 van het voorstel). Dit formulier bevat minder gegevens over de verweerder, aangezien niet wordt verwezen naar zijn of haar geboortedatum, nationale identiteitsnummer of paspoortnummer, telefoonnummer of e-mailadres. Uit de verschillende in de voorgestelde verordening beschreven stappen lijkt te volgen dat dit komt door het feit dat het rekeningnummer of de rekeningnummers van de verweerder al met zekerheid is (zijn) vastgesteld of dat deze informatie nog moet worden verzameld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van tenuitvoerlegging op basis van artikel 17 van het voorstel. |
12. |
Artikel 20 betreft de communicatie en samenwerking tussen gerechten. Om informatie over alle relevante omstandigheden kan rechtstreeks worden verzocht, of via de contactpunten van het Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken dat is opgericht bij Beschikking 2001/470/EG (6). |
13. |
Binnen drie werkdagen na ontvangst van een EAPO brengt de bank de bevoegde autoriteit in de lidstaat van tenuitvoerlegging en de eiser op de hoogte met behulp van het formulier in bijlage III bij het voorstel (zie artikel 27 van het voorstel). Op dit formulier is dezelfde informatie over de verweerder vereist als op het formulier in bijlage II. In artikel 27, lid 3, is bepaald dat de bank haar verklaring via beveiligde elektronische communicatiemiddelen kan verzenden. |
II.2. Vereisten met betrekking tot gegevensbescherming
14. |
De verschillende persoonsgegevensverwerkende activiteiten in het kader van de voorgestelde verordening moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens zoals vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG en de nationale wetgeving die daaraan uitvoering geeft. De EDPS is blij dat dit wordt benadrukt in overweging 21 en artikel 46, lid 3, van het voorstel. De EDPS is ook ingenomen met de verwijzing naar de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in overweging 20 van het voorstel. |
15. |
Bepaalde gegevens over de eiser en de verweerder zijn onontbeerlijk voor de goede werking van het EAPO. De regels inzake gegevensbescherming schrijven voor dat alleen informatie wordt gebruikt die proportioneel en werkelijk nodig is. De EDPS constateert verheugd dat de Commissie de proportionaliteit en noodzaak van de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van het onderhavige voorstel serieus in overweging heeft genomen. |
16. |
Dit wordt in de eerste plaats geïllustreerd door de beperkte lijst met persoonlijke gegevens die wordt vereist in de artikelen 8, 15 en 16 en in de bijlagen bij het voorstel. De EDPS merkt met voldoening op dat de hoeveelheid persoonsgegevens afneemt in de verschillende bijlagen die volgen op de verschillende stappen in de EAPO-procedure. In het algemeen heeft de EDPS geen reden om te menen dat de gegevensvereisten verder gaan dan wat nodig is voor de doeleinden van de voorgestelde verordening. In dit verband heeft de EDPS slechts twee nadere opmerkingen. |
17. |
De eerste heeft betrekking op de adresgegevens van de eiser in de bijlagen bij de voorgestelde verordening. Volgens artikel 25 van het voorstel wordt de verweerder betekend met de EAPO en alle met het oog op het verkrijgen van het bevel bij het gerecht of de bevoegde autoriteit ingediende documenten, die lijken neer te komen op de in de bijlagen I, II en III vervatte informatie. Er is geen indicatie van de mogelijkheid dat de eiser verzoekt om zijn of haar adresgegevens uit de verschillende documenten te verwijderen voordat ze naar de verweerder worden gezonden. Omdat er omstandigheden denkbaar zijn waarin bekendmaking van de adresgegevens van de eiser aan de verweerder het risico met zich meebrengt dat de eiser wordt blootgesteld aan buitengerechtelijke druk van de verweerder, stelt de EDPS de wetgever voor om in artikel 25 de mogelijkheid op te nemen dat de eiser verzoekt om verwijdering van deze gegevens uit de informatie die aan de verweerder wordt verstrekt. |
18. |
De tweede opmerking heeft betrekking op de optionele invoervelden in bijlage I voor het telefoonnummer en het e-mailadres. Als deze informatie is opgenomen in de vorm van invoervelden die kunnen worden gebruikt wanneer andere contactgegevens van de verweerder ontbreken, moet dat duidelijk worden gemaakt. Anders lijkt er onvoldoende reden te zijn om deze invoervelden te handhaven. |
19. |
Een andere illustratie van de ernstige overwegingen die de Commissie aan de proportionaliteit en de noodzaak van de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van dit voorstel heeft gewijd, is de uitdrukkelijke verwijzing naar het noodzaakbeginsel in de artikelen 16, lid 1, en 17, lid 6, van het voorstel. In artikel 16 wordt verwezen naar alle informatie die „nodig” is om de verweerder te kunnen identificeren, in artikel 17, lid 1, naar de „nodige” informatie en in artikel 17, lid 6, wordt de formulering van artikel 6, lid 1, onder c), van Richtlijn 95/46/EG herhaald, waarin wordt bepaald dat de gegevens geschikt, relevant en niet excessief moeten zijn. De EDPS is tevreden met deze bepalingen, omdat zij zichtbaar maken dat het verzamelen van persoonsgegevens dient te voldoen aan het beginsel van noodzaak. Toch roept artikel 17 nog enkele vragen op. |
20. |
Artikel 17, lid 2, schrijft voor dat de eiser „alle informatie over de verweerder en de bankrekeningen van de verweerder waarover de eiser beschikt” overlegt. Dit is een ruime formulering die de overdracht van allerlei soorten informatie over de verweerder zou kunnen inhouden. In deze bepaling wordt niet duidelijk gemaakt dat dergelijke informatie beperkt moet blijven tot informatie die nodig is om de verweerder te identificeren en zijn of haar bankrekening(en) vast te stellen. De EDPS doet de aanbeveling deze beperking in artikel 17, lid 2, op te nemen. |
21. |
De verwijzing in artikel 17, lid 4, naar „alle geschikte en redelijke middelen” zou onderzoeksmethoden kunnen inhouden die ernstig inbreuk maken op het privéleven van de verweerder. Als dit lid wordt gelezen in samenhang met artikel 17, lid 5, wordt echter duidelijk dat deze middelen beperkt zijn tot de twee methoden die zijn beschreven in punt 9 van dit advies. Maar om elk misverstand over de reikwijdte van de voor de bevoegde autoriteit beschikbare middelen te vermijden, zou de wetgever kunnen overwegen de zinsnede „alle geschikte en redelijke middelen” te vervangen door „een van de twee in lid 5 bedoelde methoden”. |
22. |
Wat betreft de twee methoden die worden genoemd in artikel 17, lid 5, onder b), heeft de EDPS vragen over de tweede methode. Deze betreft de toegang van de bevoegde autoriteit tot informatie die in handen is van overheidsinstanties, onder meer in registers. In bijlage I bij het voorstel wordt verwezen naar „bestaande openbare registers” (zie punt 4 van bijlage I). Ten behoeve van de duidelijkheid moet worden toegelicht wat feitelijk wordt bedoeld met artikel 17, lid 5, onder b), van het voorstel. Benadrukt moet worden dat niet alleen de verzamelde informatie nodig moet zijn voor de doeleinden van de voorgestelde verordening, maar dat ook de methoden waarmee de informatie wordt verzameld moeten voldoen aan de beginselen van noodzaak en proportionaliteit. |
23. |
Ten aanzien van de grensoverschrijdende gegevensoverdracht tussen de verschillende betrokken partijen voorziet de EDPS geen bijzondere problemen vanuit het oogpunt van gegevensbescherming. Alleen artikel 27, lid 3, van het voorstel geeft aanleiding tot nadere overdenking. Hierin wordt bepaald dat de bank haar verklaring via beveiligde elektronische communicatiemiddelen kan verzenden (met behulp van het formulier in bijlage III). Het woord „kan” wordt gebruikt omdat het gebruik van elektronische middelen een alternatief voor verzending per gewone post is. Dit volgt uit bijlage III. Artikel 27, lid 3, is bedoeld om banken de mogelijkheid te bieden elektronische communicatiemiddelen te gebruiken, maar alleen als die middelen beveiligd zijn. De EDPS beveelt de wetgever aan om deze bepaling duidelijker te maken, omdat de huidige tekst zou kunnen worden opgevat alsof het gebruik van beveiligde middelen optioneel is. Artikel 27, lid 3, zou kunnen worden vervangen door de tekst: „De bank kan haar verklaring via elektronische communicatiemiddelen verzenden indien deze middelen zijn beveiligd overeenkomstig de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 95/46/EG”. |
III. CONCLUSIE
24. |
De EDPS is blij met de inspanningen die zijn verricht om in te gaan op de verschillende aspecten van gegevensbescherming die aan de orde zijn bij het voorgestelde instrument van de EAPO. Meer in het bijzonder waardeert hij de toepassing van en verwijzingen naar het noodzaakbeginsel. Wel meent de EDPS dat de voorgestelde verordening nog enkele nadere verbeteringen en toelichtingen vereist. De EDPS beveelt aan:
|
Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.
Giovanni BUTTARELLI
Europees adjunct-toezichthouder voor gegevensbescherming
(1) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(2) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(3) Zie COM(2011) 445 definitief.
(4) Zie de toelichting bij het voorstel, blz. 4.
(5) Het begrip „authentieke akte” wordt in artikel 4, lid 11, van het voorstel gedefinieerd als „een akte die als authentieke akte is verleden of geregistreerd in een lidstaat en waarvan de authenticiteit: a) betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en b) is vastgesteld door een openbare instantie of door een andere daartoe gemachtigde instantie”.
(6) PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Raad
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/8 |
Kennisgeving aan de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van Besluit 2010/800/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea, gewijzigd bij Besluit 2011/860/GBVB van de Raad, van toepassing zijn
2011/C 373/04
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen en entiteiten die voorkomen in bijlage II en bijlage III bij Besluit 2010/800/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea, gewijzigd bij Besluit 2011/860/GBVB (1) van de Raad.
De Raad van de Europese Unie heeft besloten dat de personen en entiteiten die in de bovengenoemde bijlagen voorkomen, moeten worden opgenomen in de lijsten van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2010/800/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Korea. De redenen voor de aanwijzing van de betrokken personen en entiteiten staan in de desbetreffende vermeldingen in de bijlagen.
De betrokken personen en entiteiten worden erop geattendeerd dat zij een verzoek kunnen richten tot de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat (lidstaten), als vermeld op de websites in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad, om toestemming te verkrijgen voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 7 van de verordening).
De betrokken personen en entiteiten kunnen, onder overlegging van bewijsstukken, via onderstaand adres een verzoek tot de Raad richten om het besluit om hen op bovengenoemde lijst te plaatsen, te heroverwegen:
Raad van de Europese Unie |
Secretariaat-generaal |
DG K Eenheid Coördinatie |
Wetstraat 175 |
1048 Brussel |
BELGIË |
Tevens worden de betrokken personen en entiteiten erop geattendeerd dat zij tegen het besluit van de Raad beroep kunnen instellen bij het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 275, tweede alinea, en in artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Europese Commissie
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/9 |
Wisselkoersen van de euro (1)
20 december 2011
2011/C 373/05
1 euro =
|
Munteenheid |
Koers |
USD |
US-dollar |
1,3074 |
JPY |
Japanse yen |
101,88 |
DKK |
Deense kroon |
7,4338 |
GBP |
Pond sterling |
0,83680 |
SEK |
Zweedse kroon |
8,9780 |
CHF |
Zwitserse frank |
1,2192 |
ISK |
IJslandse kroon |
|
NOK |
Noorse kroon |
7,7080 |
BGN |
Bulgaarse lev |
1,9558 |
CZK |
Tsjechische koruna |
25,491 |
HUF |
Hongaarse forint |
300,56 |
LTL |
Litouwse litas |
3,4528 |
LVL |
Letlandse lat |
0,6969 |
PLN |
Poolse zloty |
4,4590 |
RON |
Roemeense leu |
4,3165 |
TRY |
Turkse lira |
2,4760 |
AUD |
Australische dollar |
1,3082 |
CAD |
Canadese dollar |
1,3508 |
HKD |
Hongkongse dollar |
10,1751 |
NZD |
Nieuw-Zeelandse dollar |
1,7139 |
SGD |
Singaporese dollar |
1,7033 |
KRW |
Zuid-Koreaanse won |
1 519,17 |
ZAR |
Zuid-Afrikaanse rand |
10,8132 |
CNY |
Chinese yuan renminbi |
8,2914 |
HRK |
Kroatische kuna |
7,5198 |
IDR |
Indonesische roepia |
11 878,68 |
MYR |
Maleisische ringgit |
4,1569 |
PHP |
Filipijnse peso |
57,256 |
RUB |
Russische roebel |
41,9600 |
THB |
Thaise baht |
40,922 |
BRL |
Braziliaanse real |
2,4303 |
MXN |
Mexicaanse peso |
18,0685 |
INR |
Indiase roepie |
69,2600 |
(1) Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/10 |
Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken
2011/C 373/06
Nationale zijde van de nieuwe, voor circulatie bestemde herdenkingsmunt van twee euro die door Luxemburg wordt uitgegeven
Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het lidstaten van de eurozone en de landen die met de Gemeenschap een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, en dat onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale zijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.
Uitgevende staat: Luxemburg
Onderwerp van de herdenkingsmunt: Groothertog Henri en Groothertog Guillaume IV uit de reeks „groothertogelijke dynastie”
Beschrijving van het ontwerp: Links in het binnenste gedeelte van de munt is het gelaat van Zijne Koninklijke Hoogheid Groothertog Henri, naar rechts kijkend, afgebeeld bovenop de beeltenis van Groothertog Guillaume IV, eveneens naar rechts kijkend. De tekst „GRANDS-DUCS DE LUXEMBOURG” en het jaartal „2012”, geflankeerd door het muntteken en de initialen van de muntmeester, staan boven beide beeltenissen in het binnenste gedeelte van de munt. Rechts van de beeltenissen zijn op de achtergrond de contouren van de stad Luxemburg afgebeeld. De naam „HENRI” en de naam „GUILLAUME IV” met de tekst „† 1912” bevinden zich onder de respectieve beeltenissen van de Groothertogen.
Langs de buitenrand van de munt zijn de twaalf sterren van de vlag van de Europese Unie afgebeeld.
Oplage: 1,4 miljoen
Maand van uitgifte: januari 2012
(1) Zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1, voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven.
(2) Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de Aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/11 |
Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij
2011/C 373/07
Krachtens artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), is besloten de visserij te sluiten overeenkomstig de bepalingen in de onderstaande tabel:
Dag en uur van sluiting |
26.11.2011 |
Duur |
26.11.2011-31.12.2011 |
Lidstaat |
Duitsland |
Bestand of groep van bestanden |
HER/5B6ANB |
Soort |
Haring (Clupea harengus) |
Gebied |
EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN |
Vissersvaartuigtype(s) |
— |
Referentienummer |
— |
Weblink naar het besluit van de lidstaat:
http://ec.europa.eu/fisheries/cfp/fishing_rules/tacs/index_nl.htm
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/12 |
Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij
2011/C 373/08
Krachtens artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), is besloten de visserij te sluiten overeenkomstig de bepalingen in de onderstaande tabel:
Dag en uur van sluiting |
13.11.2011 |
Duur |
13.11.2011-31.12.2011 |
Lidstaat |
Verenigd Koninkrijk/GBR |
Bestand of groep van bestanden |
BOR/678- |
Soort |
Evervis (Caproidae) |
Gebied |
EU-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII |
Vissersvaartuigtype(s) |
— |
Referentienummer |
— |
Weblink naar het besluit van de lidstaat:
http://ec.europa.eu/fisheries/cfp/fishing_rules/tacs/index_nl.htm
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
V Adviezen
BESTUURLIJKE PROCEDURES
Europese Commissie
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/13 |
Addendum bij oproep tot het indienen van voorstellen 2012 — EAC/27/11
Programma Een leven lang leren
2011/C 373/09
Dit addendum is een aanvulling op de Oproep tot het indienen van voorstellen 2011/C 233/06.
1. Doelstellingen en beschrijving
Deze oproep tot het indienen van voorstellen is gebaseerd op het besluit tot vaststelling van het programma Een leven lang leren, dat op 15 november 2006 door het Europees Parlement en de Raad is goedgekeurd (Besluit nr. 1720/2006/EG) (1). Het programma bestrijkt de periode 2007-2013. De specifieke doelstellingen van het programma Een leven lang leren worden opgesomd in artikel 1, lid 3, van het besluit.
2. Subsidiabiliteit
Het programma Een Leven Lang Leren is van toepassing op alle typen en niveaus van onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, en staat open voor alle entiteiten die in artikel 4 van het besluit worden genoemd.
De aanvragers moeten in een van de volgende landen gevestigd zijn (2):
— |
de 27 lidstaten van de Europese Unie; |
— |
de EVA- of EER-landen: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland; |
— |
de kandidaat-lidstaten Kroatië en Turkije. |
Bovendien komen de aanvragers uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de Republiek Servië in aanmerking voor alle acties van het programma als bedoeld in punt A.2 van de bijlage bij Besluit nr. 1720/2006/EG (3).
Voorts komen de aanvragers uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in aanmerking voor de volgende acties (4):
— |
Comenius, Grundtvig, Erasmus en Leonardo da Vinci: voorbereidende bezoeken; |
— |
Comenius en Grundtvig: bijscholing; |
— |
Grundtvig: bezoeken en uitwisselingen; |
— |
Erasmus: studentenmobiliteit voor studie; |
— |
Erasmus: werken in het buitenland — onderwijsopdrachten; |
— |
Studiebezoeken in het kader van kernactiviteit 1 van het transversaal programma; |
— |
Leonardo da Vinci: mobiliteit. |
Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van het besluit tot vaststelling van het programma Een leven lang leren staan multilaterale projecten en netwerken in het kader van Comenius, Erasmus, Leonardo da Vinci, Grundtvig en de belangrijkste activiteiten van het transversale programma ook open voor partners uit andere derde landen. Zie de gids van het programma Een leven lang leren 2012 voor de bijzonderheden van de desbetreffende acties en de deelnamevoorwaarden.
3. Budget en duur van de projecten
Het totale budget dat voor deze oproep is uitgetrokken, wordt geraamd op 1 141 484 000 EUR.
De hoogte van de toegekende subsidies en de duur van de projecten variëren, afhankelijk van bijvoorbeeld het type project en het aantal betrokken landen.
4. Uiterste datum voor het indienen van aanvragen
De belangrijkste termijnen zijn:
Comenius: Mobiliteit van individuele leerlingen |
1 december 2011 |
Comenius, Grundtvig: bijscholing |
|
eerste termijn: |
16 januari 2012 |
verdere termijnen: |
30 april 2012 17 september 2012 |
Comenius: Assistentschappen |
31 januari 2012 |
Comenius, Erasmus, Leonardo da Vinci, Grundtvig: Multilaterale projecten, netwerken en flankerende maatregelen |
2 februari 2012 |
Leonardo da Vinci: Multilaterale projecten voor de overdracht van innovatie |
2 februari 2012 |
Leonardo da Vinci: Mobiliteit (inclusief het Leonardo da Vinci-mobiliteitscertificaat); Erasmus: Intensieve taalcursussen |
3 februari 2012 |
Jean Monnet-programma |
15 februari 2012 |
Comenius, Leonardo da Vinci, Grundtvig: Partnerschappen; Comenius: Comenius-regiopartnerschappen; Grundtvig: Workshops |
21 februari 2012 |
Erasmus: Intensieve programma's (IP), studentenmobiliteit voor studies en stages (inclusief het Erasmus consortium placement certificate) en personeelsmobiliteit (onderwijsopdrachten en personeelsopleiding) |
9 maart 2012 |
Grundtvig: Assistentschappen, vrijwilligersprojecten voor senioren |
30 maart 2012 |
Transversaal programma: Kernactiviteit 1 — studiebezoeken |
|
eerste termijn: |
30 maart 2012 |
tweede termijn: |
12 oktober 2012 |
Transversaal programma: alle andere activiteiten |
1 maart 2012 |
Voor de bezoeken en uitwisselingen in het kader van Grundtvig en voor de voorbereidende bezoeken in het kader van alle sectorale programma’s gelden diverse termijnen die specifiek zijn voor elk land. Kijk op de website van het nationaal agentschap in uw land.
5. Nadere informatie
De volledige tekst van de „Algemene oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma Een leven lang leren voor de periode 2011-2013 — Strategische prioriteiten”, de LLL-programmagids voor 2012 en de aanvraagformulieren zijn te vinden op de volgende website: http://ec.europa.eu/education/llp/doc848_en.htm
De aanvragen moeten voldoen aan alle voorwaarden van de integrale tekst van de oproep en de programmagids en middels de daartoe bestemde formulieren worden ingediend.
(1) Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren: http://eur-lex.europa.eu/lex/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2006:327:0045:0068:EN:PDF en Besluit nr. 1357/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Besluit nr. 1720/2006/EG: http://eur-lex.europa.eu/lex/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:350:0056:0057:EN:PDF
(2) Behalve voor het Jean Monnet-programma, dat voor hogeronderwijsinstellingen uit de hele wereld openstaat.
(3) Onder voorbehoud van ondertekening van een memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van elk van deze landen. Indien op de eerste van de maand waarin het besluit tot toekenning wordt genomen, het memorandum van overeenstemming niet is ondertekend, worden de deelnemers uit het desbetreffende land niet vergoed en worden zij niet in aanmerking genomen wat de minimale omvang van een consortium/partnerschap betreft.
(4) Op basis van het memorandum van overeenstemming tussen de regering van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de Europese Commissie, ondertekend op 21 december 2010, betreffende het nationale programma voor Afdeling I in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun — Gecentraliseerd beheer voor het jaar 2009, dat voorziet in de financiering van project 4.3 „Voorbereidingsmaatregelen voor deelname aan de programma’s Een leven lang leren en Jeugd in actie”.
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK
Europese Commissie
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/16 |
Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China
2011/C 373/10
De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een klacht ontvangen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), volgens welke de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade lijdt door de invoer met dumping van bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
1. Klacht
De klacht werd op 7 november 2011 ingediend door EUROFER („de klager”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 70 %, van de totale productie van bepaalde organisch beklede staalproducten in de Unie voor hun rekening nemen.
2. Onderzocht product
Dit onderzoek heeft betrekking op bepaalde organisch beklede staalproducten, d.w.z. platgewalste producten van niet-gelegeerd en gelegeerd staal (uitgezonderd roestvrij staal) die aan ten minste één kant met kunststof zijn beschilderd, gelakt of bekleed, met uitzondering van zogenaamde „sandwichpanelen” die gebruikt worden in de bouw en uit twee metalen buitenplaten bestaan met ertussen een stabiliserende kern van insolatiemateriaal, en met uitzondering van producten met een laatste bekleding van zinkstof (een zinkrijke verf die 70 of meer massaprocent zink bevat) („het onderzochte product”).
3. Bewering dat er sprake is van dumping (2)
Bij het product dat met dumping zou worden ingevoerd, gaat het om het onderzochte product van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken land”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7210 70 80, ex 7212 40 80, ex 7225 99 00 en ex 7226 99 70. Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.
Aangezien het betrokken land ingevolge de bepalingen van artikel 2, lid 7, van de basisverordening niet als een land met een markteconomie beschouwd wordt, heeft de klager de normale waarde voor de invoer uit de Volksrepubliek China vastgesteld op basis van de prijs in twee derde landen met een markteconomie, namelijk Canada en Zuid-Afrika. De bewering dat het betrokken product met dumping wordt ingevoerd, is gebaseerd op de vergelijking van de aldus vastgestelde normale waarde met de prijs bij uitvoer (af fabriek) van het onderzochte product wanneer het naar de Unie wordt uitgevoerd.
De aldus berekende dumpingmarges blijken voor het betrokken land significant te zijn.
4. Bewering dat er sprake is van schade
De klager heeft bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land zowel absoluut als qua marktaandeel is gestegen.
Uit het door de klager verstrekte voorlopige bewijsmateriaal blijkt dat de hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen het onderzochte product werd ingevoerd onder meer een negatieve invloed hebben gehad op het marktaandeel, het verkoopvolume en de prijzen van de bedrijfstak van de EU, waardoor de bedrijfsresultaten en de financiële situatie van de bedrijfstak aanzienlijk zijn verslechterd en arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan.
5. Procedure
Daar de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat de klacht is ingediend door of namens de bedrijfstak van de Unie en dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leiden, opent zij hierbij een onderzoek overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening.
Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land met dumping wordt ingevoerd en of hierdoor schade voor de bedrijfstak van de Unie is ontstaan. Als de conclusies bevestigend zijn, zal in het onderzoek worden nagegaan of het niet tegen het belang van de Unie is maatregelen in te stellen.
5.1. Procedure voor het vaststellen van dumping
Producenten-exporteurs (3) van het onderzochte product uit het betrokken land worden uitgenodigd aan het onderzoek van de Commissie deel te nemen.
5.1.1. Onderzoek van de producenten-exporteurs
5.1.1.1.
a) Steekproef
Mogelijk is een groot aantal producenten-exporteurs in het betrokken land bij deze procedure betrokken. Om het onderzoek toch binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, kan de Commissie haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten-exporteurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden uitgevoerd.
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, worden alle producenten-exporteurs, of hun vertegenwoordigers, verzocht contact met de Commissie op te nemen. Zij dienen dat te doen binnen 15 dagen na de publicatie van deze kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven, en de Commissie de volgende informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken:
— |
naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en contactpersoon; |
— |
de hoeveelheid (in ton) van het onderzochte product die in het onderzoektijdvak („OT”) van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 naar de Unie is uitgevoerd en de waarde van deze uitvoer in plaatselijke valuta, voor elk van de 27 lidstaten (4) afzonderlijk en in totaal; |
— |
de hoeveelheid (in ton) van het onderzochte product die in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 („het OT”) op de binnenlandse markt is verkocht en de waarde van deze verkoop in plaatselijke valuta; |
— |
een nauwkeurige beschrijving van de wereldwijde activiteiten van de onderneming met betrekking tot het onderzochte product; |
— |
de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (5) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het onderzochte product; |
— |
alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn. |
De producenten-exporteurs moeten ook aangeven of zij, ingeval zij niet in de steekproef worden opgenomen, een vragenlijst en andere aanvraagformulieren willen ontvangen om overeenkomstig punt b) om een individuele dumpingmarge te verzoeken.
Door bovengenoemde informatie te verstrekken, geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie met betrekking tot niet-medewerkende producenten-exporteurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor deze ondernemingen minder gunstig zijn dan wanneer zij wel hadden meegewerkt.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten-exporteurs nodig acht, zal de Commissie bovendien contact opnemen met de autoriteiten van het betrokken land en met de haar bekende verenigingen van producenten-exporteurs.
Alle informatie die voor de samenstelling van de steekproef van nut kan zijn, met uitzondering van de hierboven vermelde informatie, moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend.
Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de producenten-exporteurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van de uitvoer naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van het betrokken land en de verenigingen van producenten-exporteurs, indien nodig via de autoriteiten van het betrokken land, mededelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.
Alle voor de steekproef geselecteerde producenten-exporteurs moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.
De ingevulde vragenlijst dient informatie te bevatten over onder andere de structuur van de onderneming(en) van de producent-exporteur, de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product, de productiekosten, de verkoop van het onderzochte product op de binnenlandse markt van het betrokken land en de verkoop van het onderzochte product aan de Unie.
Ondernemingen die hadden ingestemd met opname in de steekproef maar uiteindelijk niet geselecteerd zijn, zullen worden geacht mee te werken („niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs”). Onverminderd punt b) zal het antidumpingrecht dat wordt toegepast op de invoer van de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs niet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die is vastgesteld voor de producenten-exporteurs in de steekproef (6).
b) Individuele dumpingmarge voor ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen
Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs kunnen de Commissie uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening verzoeken om voor hen een individuele dumpingmarge vast te stellen. Producenten-exporteurs die een individuele dumpingmarge willen aanvragen, dienen overeenkomstig punt a) om een vragenlijst en andere aanvraagformulieren te verzoeken en deze ingevuld te retourneren binnen de in de volgende zin en in punt 5.1.2.2 aangegeven termijnen. De volledig ingevulde vragenlijst dient uiterlijk 37 dagen na de datum van de kennisgeving van de steekproefselectie te worden ingediend, tenzij anders aangegeven. De Commissie kan alleen een individuele dumpingmarge voor producenten-exporteurs in landen zonder markteconomie vaststellen als bewezen is dat zij voldoen aan de criteria voor toekenning van een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of althans een individuele behandeling (IB), zoals gespecificeerd in punt 5.1.2.2.
Producenten-exporteurs die een individuele dumpingmarge aanvragen, moeten zich er echter van bewust zijn dat de Commissie kan besluiten geen individuele dumpingmarge vast te stellen, bijvoorbeeld als het aantal producenten-exporteurs zo groot is dat dit een onredelijke belasting zou vormen en de tijdige afronding van het onderzoek in de weg zou staan.
5.1.2. Aanvullende procedure met betrekking tot producenten-exporteurs in het betrokken land zonder markteconomie
5.1.2.1.
De normale waarde van invoer uit het betrokken land zal, met inachtneming van de bepalingen in punt 5.1.2.2 en overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, worden vastgesteld op basis van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie. De Commissie zal daartoe een geschikt derde land met een markteconomie selecteren. De Commissie overweegt Canada of Zuid-Afrika te selecteren. Belanghebbenden worden verzocht hun opmerkingen over de geschiktheid van deze keuze in te dienen binnen 10 dagen na de datum van publicatie van deze kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.
5.1.2.2. (7)
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening kunnen individuele producenten-exporteurs in het betrokken land die van mening zijn dat zij het onderzochte product onder marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen, een naar behoren onderbouwd verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming indienen („BMO-aanvraag”). Een BMO wordt toegekend als uit de beoordeling van de BMO-aanvraag blijkt dat aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening (8) is voldaan. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de dumpingmarge van de producenten-exporteurs aan wie BMO is toegekend, voor zover mogelijk en onverminderd het gebruik van beschikbare gegevens uit hoofde van artikel 18 van de basisverordening, berekend op basis van hun eigen normale waarde en uitvoerprijzen.
Individuele producenten-exporteurs in het betrokken land kunnen ook, of als alternatieve mogelijkheid, een individuele behandeling („IB”) aanvragen. Om in aanmerking te komen voor IB moeten deze producenten-exporteurs aantonen dat zij voldoen aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening (9). De dumpingmarge van de producenten-exporteurs aan wie IB is toegekend, wordt berekend op basis van hun eigen uitvoerprijzen. De normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie IB is toegekend, wordt gebaseerd op de waarden die zijn vastgesteld voor het derde land met een markteconomie, dat is geselecteerd zoals hierboven aangegeven.
a) Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)
De Commissie zal BMO-aanvraagformulieren toezenden aan alle producenten-exporteurs in het betrokken land die voor de steekproef zijn geselecteerd, evenals aan alle niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs die een individuele dumpingmarge willen aanvragen, aan alle haar bekende verenigingen van producenten-exporteurs en aan de autoriteiten van het betrokken land.
Alle producenten-exporteurs die BMO willen aanvragen, moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 21 dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef dan wel van de beslissing geen steekproef samen te stellen een ingevuld BMO-aanvraagformulier indienen.
b) Individuele behandeling (IB)
Om IB aan te vragen, moeten de voor de steekproef geselecteerde producenten-exporteurs in het betrokken land en de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs die een individuele dumpingmarge willen aanvragen, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 21 dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef het BMO-aanvraagformulier met de voor IB relevante onderdelen volledig ingevuld indienen.
5.1.3. Onderzochte niet-verbonden importeurs (10) (11)
Gezien het mogelijk grote aantal bij deze procedure betrokken niet-verbonden importeurs kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden uitgevoerd.
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers hierbij verzocht contact met de Commissie op te nemen. Zij moeten dit, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie doen door de Commissie de volgende informatie over hun onderneming(en) te verstrekken:
— |
naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en contactpersoon; |
— |
een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot het onderzochte product; |
— |
totale omzet in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011; |
— |
de hoeveelheid (in ton) van het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land die in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 in de Unie is ingevoerd en verkocht en de waarde van deze invoer en verkoop in euro’s; |
— |
de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (12) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het onderzochte product; |
— |
alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn. |
Door bovengenoemde informatie te verstrekken, geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie voor niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor deze importeurs minder gunstig zijn dan wanneer zij wel hadden meegewerkt.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie ook contact opnemen met de haar bekende verenigingen van importeurs.
Alle informatie die voor de samenstelling van de steekproef van nut kan zijn, met uitzondering van de hierboven vermelde informatie, moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend.
Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop van het onderzochte product in de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende niet-verbonden importeurs en verenigingen van importeurs mededelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en aan alle haar bekende verenigingen van importeurs. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen nadat hun is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, indienen. De ingevulde vragenlijst moet onder meer informatie bevatten over de structuur van de onderneming(en), de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product en de verkoop van het onderzochte product.
5.2. Procedure voor het vaststellen van schade
Onder schade wordt verstaan aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor die bedrijfstak of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak. De vaststelling van de schade vindt plaats op basis van overtuigend bewijs en omvat een objectief onderzoek van de omvang van de invoer met dumping, het effect ervan op de prijzen in de Unie en de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Unie. Teneinde vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, worden de producenten van het onderzochte product in de Unie uitgenodigd om aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.
5.2.1. Onderzoek van de producenten in de Unie
Gezien het grote aantal bij deze procedure betrokken producenten in de Unie en teneinde het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, heeft de Commissie besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten in de Unie te beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening uitgevoerd.
De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden vinden nadere details in het dossier. Belanghebbenden wordt bij dezen verzocht het dossier te raadplegen (de contactgegevens van de Commissie zijn opgenomen in punt 5.6). Andere producenten in de Unie, of vertegenwoordigers die in hun naam optreden, die vinden dat er redenen zijn waarom zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, dienen binnen 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie contact op te nemen met de Commissie.
Alle andere informatie die voor het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn, moet uiterlijk 21 dagen na bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend, tenzij anders aangegeven.
De Commissie zal alle haar bekende producenten in de Unie en/of verenigingen van producenten in de Unie mededelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en aan alle haar bekende verenigingen van producenten in de Unie. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen nadat hun is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, indienen. De ingevulde vragenlijst moet informatie bevatten over onder andere de structuur van hun onderneming(en), de financiële situatie van de onderneming(en), de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product, de productiekosten en de verkoop van het onderzochte product.
5.3. Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie
Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad dumping plaatsvindt en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, zal uit hoofde van artikel 21 van de basisverordening een beslissing worden genomen over de vraag of de instelling van antidumpingmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie. Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, en representatieve consumentenorganisaties worden verzocht om contact op te nemen binnen 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven. Om aan het onderzoek deel te nemen, moeten de representatieve consumentenorganisaties binnen dezelfde termijn aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.
Partijen die binnen de genoemde termijn contact opnemen, kunnen de Commissie binnen 37 dagen na publicatie van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven, informatie verstrekken over het belang van de Unie. Zij kunnen deze informatie vormvrij opstellen of een vragenlijst van de Commissie invullen. Met informatie die op grond van artikel 21 wordt verstrekt, wordt alleen rekening gehouden indien daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.
5.4. Andere schriftelijke opmerkingen
Alle belanghebbenden worden hierbij uitgenodigd om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en het bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie in het bezit van de Commissie zijn.
5.5. Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord
Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek, moet uiterlijk 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Voor een verzoek betreffende de latere stadia van het onderzoek gelden de termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.
5.6. Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie
Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie, ingevulde vragenlijsten en correspondentie waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited” (13).
Belanghebbenden die informatie met de vermelding „Limited” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding „For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. Als een belanghebbende die vertrouwelijke inlichtingen verstrekt, geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan deze vertrouwelijke informatie buiten beschouwing worden gelaten.
Belanghebbenden dienen alle opmerkingen en verzoeken elektronisch (niet-vertrouwelijke opmerkingen via e-mail, vertrouwelijke op cd-r/dvd) in te dienen onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Volmachten en ondertekende certificaten die bij BMO- en IB-aanvraagformulieren en antwoorden op de vragenlijst worden gevoegd, alsmede bijwerkingen daarvan, moeten echter op papier, per post of in persoon, op onderstaand adres worden ingediend. Volgens artikel 18, lid 2, van de basisverordening moet een belanghebbende de Commissie onmiddellijk op de hoogte brengen als hij niet in staat is zijn opmerkingen en verzoeken elektronisch in te dienen. Nadere informatie over de correspondentie met de Commissie vinden belanghebbenden op de volgende pagina van de website van het directoraat-generaal Handel: http://ec.europa.eu/trade/tackling-unfair-trade/trade-defence
Correspondentieadres van de Commissie:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat H |
Kamer: N105 04/092 |
1049 Brussel |
BELGIË |
Fax +32 22956505 |
E-mail: TRADE-OCS-DUMPING@ec.europa.eu |
6. Niet-medewerking
Wanneer belanghebbenden geen toegang verlenen tot de nodige gegevens, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek ernstig belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopige of definitieve conclusies worden getrokken op basis van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.
Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.
Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.
7. Voor de hearing bevoegde ambtenaar
Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de voor hearings bevoegde ambtenaar van het directoraat-generaal Handel wordt ingeschakeld. Deze fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De bevoegde ambtenaar kan een hearing met een individuele belanghebbende organiseren en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.
Een verzoek om door de bevoegde ambtenaar te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek, moet uiterlijk 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Voor een verzoek betreffende de latere stadia van het onderzoek gelden de termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.
De bevoegde ambtenaar kan ook een hearing voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot kwesties in verband met onder andere dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie. Een dergelijke hearing vindt normaliter uiterlijk aan het einde van de vierde week na de mededeling van de voorlopige bevindingen plaats.
Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de voor hearings bevoegde ambtenaar op de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/trade/tackling-unfair-trade/hearing-officer/index_en.htm
8. Tijdschema voor het onderzoek
Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de basisverordening binnen 15 maanden na publicatie van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de basisverordening kunnen tot uiterlijk negen maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie voorlopige maatregelen worden ingesteld.
9. Verwerking van persoonsgegevens
Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (14).
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) Dumping is de praktijk waarbij een product („het betrokken product”) wordt uitgevoerd tegen een prijs die onder de „normale waarde” ligt. Als normale waarde wordt meestal een vergelijkbare prijs voor het „soortgelijke” product op de binnenlandse markt van het betrokken land gehanteerd. De term „soortgelijk product” betekent een product dat in alle opzichten vergelijkbaar is met het betrokken product of, als dat ontbreekt, een product dat sterk op het product lijkt.
(3) Onder producent-exporteur wordt verstaan een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert en naar de markt van de Unie uitvoert, hetzij rechtstreeks hetzij via derden, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het betrokken product.
(4) De 27 lidstaten van de Europese Unie zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
(5) Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij van rechtswege in zaken verbonden zijn; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de anderen heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap heeft over beiden; g) zij samen, direct of indirect, een derde persoon controleren; of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broer en zuster (of halfbroer en halfzuster), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht, vi) schoonouder en schoonzoon of -dochter, vii) zwager en schoonzuster. (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.
(6) Ingevolge artikel 9, lid 6, van de basisverordening wordt geen rekening gehouden met nihilmarges, minimale marges of marges die onder de in artikel 18 van de basisverordening bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld.
(7) Niettegenstaande in dit punt alleen melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om BMO of IB aan te vragen, verzoekt de Commissie alle producenten-exporteurs volledig aan het onderzoek mee te werken en deel te nemen teneinde een individuele dumpingmarge en een individueel dumpingrecht te verkrijgen, ook al denken zij dat zij misschien niet voldoen aan de criteria voor de toekenning van BMO of IB. In dergelijke situaties zal de Commissie informatie verzamelen in het licht van de overwegingen die de Beroepsinstantie van de Wereldhandelsorganisatie in haar verslag in DS 397 (EC-Fasteners), met name in de punten 371-384, heeft geformuleerd. (Zie http://www.wto.org). Het feit dat de Commissie deze informatie verzamelt, laat evenwel onverlet of de Europese Unie in dit onderzoek gevolgen aan die uitspraak zal verbinden en wat die gevolgen zullen zijn.
(8) De producenten-exporteurs moeten met name aantonen dat: i) besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; ii) bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt; iii) er geen verstoringen van betekenis zijn die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie; iv) de faillissements- en eigendomswetten stabiliteit en rechtszekerheid bieden, en v) de munteenheden tegen de marktkoers omgerekend worden.
(9) De producenten-exporteurs moeten met name aantonen dat: i) bij ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn de exporteurs vrij kapitaal en winsten te repatriëren; ii) zij vrij zijn de exportprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden vast te stellen; iii) de meerderheid van de aandeelhouders particulieren zijn; Staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging; iv) zij valuta's tegen marktkoersen omrekenen, en v) de staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs verschillende rechten gelden.
(10) Uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met de producenten-exporteurs mogen in de steekproef worden opgenomen. Importeurs die met producenten-exporteurs verbonden zijn, moeten bijlage 1 bij de vragenlijst voor deze producenten-exporteurs invullen. Zie voetnoot 5 voor de definitie van een verbonden partij.
(11) Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van dit onderzoek dan het vaststellen van dumping.
(12) Zie voetnoot 5 voor de definitie van een verbonden partij.
(13) Een „Limited”-document wordt als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst) beschouwd. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(14) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
21.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 373/23 |
Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen
2011/C 373/11
In aansluiting op het bericht van het naderende vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (1), waarna geen naar behoren gemotiveerd verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend, deelt de Commissie mede dat onderstaande antidumpingmaatregel binnenkort zal vervallen.
Dit bericht wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2).
Product |
Land(en) van oorsprong of van uitvoer |
Maatregelen |
Referentie |
Vervaldatum (3) |
Oplossingen van ureum en ammoniumnitraat |
Algerije Belarus Rusland Oekraïne |
Antidumpingrecht |
Verordening (EG) nr. 1911/2006 van de Raad (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 26), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 789/2008 van de Raad (PB L 213 van 8.8.2008, blz. 14) en laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1251/2009 van de Raad (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 5) |
22.12.2011 |
Verbintenis |
Besluit nr. 2008/649/EG van de Commissie (PB L 213 van 8.8.2008, blz. 39) |
(1) PB C 64 van 1.3.2011, blz. 11.
(2) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(3) De maatregel loopt af te middernacht op de in deze kolom vermelde datum.