ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2011.347.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 347

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
26 november 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 347/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 340 van 19.11.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 347/02

Gevoegde zaken C-403/08 en C-429/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 oktober 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, en de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Football Association Premier League Ltd, NetMed Hellas SA en Multichoice Hellas SA/QC Leisure, David Richardson, AV Station plc, Malcolm Chamberlain, Michael Madden, SR Leisure Ltd, Philip George Charles Houghton en Derek Owen (C-403/08), Karen Murphy/Media Protection Services Ltd (C-429/08) (Satellietuitzending — Uitzending van voetbalwedstrijden — Ontvangst van uitzending via satellietdecoderkaarten — Satellietdecoderkaarten die in lidstaat rechtmatig in verkeer zijn gebracht en in andere lidstaat worden gebruikt — Verbod op handel en gebruik in lidstaat — Weergave van uitzendingen in strijd met exclusief toegekende rechten — Auteursrecht — Recht van televisie-uitzending — Exclusieve licenties om op grondgebied van één enkele lidstaat uit te zenden — Vrij verrichten van diensten — Artikel 56 VWEU — Mededinging — Artikel 101 VWEU — Restrictie met mededingingsbeperkende strekking — Bescherming van diensten gebaseerd op voorwaardelijke toegang — Illegale uitrusting — Richtlijn 98/84/EG — Richtlijn 2001/29/EG — Reproductie van werken in geheugen van satellietdecoder en op televisiescherm — Uitzondering op reproductierecht — Mededeling van werken aan publiek in horecagelegenheden — Richtlijn 93/83/EEG)

2

2011/C 347/03

Zaak C-302/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Staatssteun — Steun ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia — Verlagingen van sociale bijdragen — Terugvordering)

3

2011/C 347/04

Zaak C-493/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Artikel 63 VWEU en artikel 40 EER-Overeenkomst — Vrij verkeer van kapitaal — Buitenlandse en nationale pensioenfondsen — Vennootschapsbelasting — Dividend — Vrijstelling — Verschillende behandeling)

4

2011/C 347/05

Zaak C-381/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Verwaltungssenat Wien — Oostenrijk) — Astrid Preissl KEG/Landeshauptmann von Wien (Industriebeleid — Levensmiddelenhygiëne — Verordening (EG) nr. 852/2004 — Installatie van wasbak in toiletruimte van etablissement waar levensmiddelen worden verhandeld)

4

2011/C 347/06

Zaak C-382/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Verwaltungssenat Wien — Oostenrijk) — Erich Albrecht, Thomas Neumann, Van-Ly Sundara, Alexander Svoboda, Stefan Toth/Landeshauptmann von Wien (Industriebeleid — Levensmiddelenhygiëne — Verordening (EG) nr. 852/2004 — Verkoop van brood en gebak met zelfbediening)

5

2011/C 347/07

Zaak C-421/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Deggendorf/Markus Stoppelkamp, in zijn hoedanigheid van curator van het vermogen van Harald Raab (Btw — Zesde richtlijn — Artikel 21, lid 1, sub b — Bepaling van fiscaal aanknopingspunt — Diensten verricht door dienstverrichter die in zelfde land als dienstontvanger verblijft doch zetel van zijn bedrijfsuitoefening in ander land heeft gevestigd — Begrip in buitenland gevestigde belastingplichtige)

5

2011/C 347/08

Zaak C-443/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif te Limoges — Frankrijk) — Philippe Bonnarde/Agence de Services et de Paiement (Vrij verkeer van goederen — Kwantitatieve beperkingen — Maatregelen van gelijke werking — Invoer door inwoner van lidstaat van motorvoertuig dat reeds in andere lidstaat is ingeschreven — Milieubonus — Voorwaarden — Overlegging van kentekenbewijs waaruit blijkt dat het een demonstratievoertuig betreft)

6

2011/C 347/09

Zaak C-506/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Waldshut-Tiengen — Landwirtschaftsgericht) (Duitsland) — Rico Graf, Rudolf Engel/Landratsamt Waldshut — Landwirtschaftsamt (Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen — Gelijke behandeling — Zelfstandige grensarbeiders — Landpachtovereenkomst — Landbouwstructuur — Regeling van lidstaat op grond waarvan goedkeuring van overeenkomst kan worden geweigerd indien producten die op nationale grondgebied door Zwitserse landbouwer als zelfstandig grensarbeider zijn geproduceerd, bestemd zijn voor uitvoer naar Zwitserland met vrijstelling van douanerechten)

6

2011/C 347/10

Zaak C-364/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 11 juli 2011 — Mostafa Abed El Karem El Kott e.a./Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal, Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen

7

2011/C 347/11

Zaak C-409/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 1 augustus 2011 — Csonka Gábor e.a./Hongaarse Staat

7

2011/C 347/12

Zaak C-438/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 26 augustus 2011 — Lagura Vermögensverwaltung GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

8

2011/C 347/13

Zaak C-439/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2011 door Ziegler SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011 in zaak T-199/08, Ziegler/Commissie

8

2011/C 347/14

Zaak C-444/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2011 door Team Relocations NV e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011 in gevoegde zaken T-204/08 en T-212/08, Team Relocations NV e.a./Commissie

9

2011/C 347/15

Zaak C-451/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Gießen (Duitsland) op 1 september 2011 — Natthaya Dülger/Wetteraukreis

10

2011/C 347/16

Zaak C-455/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2011 door Solvay SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011 in zaak T-186/06, Solvay SA/Europese Commissie

11

2011/C 347/17

Zaak C-466/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Brescia op 9 september 2011 — Gennaro Currà e.a./Bondsrepubliek Duitsland

12

2011/C 347/18

Zaak C-467/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 september 2011 door Audi AG en Volkswagen AG tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 juli 2011 in zaak T-318/09, Audi AG, Volkswagen AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

12

2011/C 347/19

Zaak C-473/11: Beroep ingesteld op 16 september 2011 — Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden

13

2011/C 347/20

Zaak C-477/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 september 2011 door Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 4 juli 2011 in zaak T-275/09, Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd/Europese Commissie

13

2011/C 347/21

Zaak C-483/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Argeș (Roemenië) op 20 september 2011 — Andrei Emilian Boncea, Filofteia Catrinel Boncea, Adriana Boboc, Cornelia Mihăilescu/Statul român prin Ministerul Finanțelor Publice

14

2011/C 347/22

Zaak C-484/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Argeș (Roemenië) op 20 september 2011 — Mariana Budan/Statul român — Ministerul Finanțelor Publice prin Direcția Generală a Finanțelor Publice Argeș

15

2011/C 347/23

Zaak C-487/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa (Republiek Letland) op 22 september 2011 — Laimonis Treimanis/Valsts ieņēmumu dienests

15

2011/C 347/24

Zaak C-489/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door Mitsubishi Electric Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 juli 2011 in zaak T-133/07, Mitsubishi Electric Corp./Europese Commissie

15

2011/C 347/25

Zaak C-492/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Mercato San Severino (Italië) op 26 september 2011 — Ciro Di Donna/Società imballaggi metallici Salerno Srl (SIMSA)

16

2011/C 347/26

Zaak C-493/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door United Technologies Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-141/07, United Technologies Corp./Europese Commissie

17

2011/C 347/27

Zaak C-494/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door Otis Luxembourg Sàrl, formerly General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-141/07, Otis Luxembourg Sàrl, voorheen General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG/Europese Commissie

18

2011/C 347/28

Zaak C-498/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 september 2011 door Toshiba Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 juli 2011 in zaak T-113/07, Toshiba Corp./Europese Commissie

18

2011/C 347/29

Zaak C-501/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 september 2011 door Schindler Holding Ltd, Schindler Management AG, Schindler SA, Schindler Sàrl, Schindler Liften BV en Schindler Deutschland Holding GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-138/07, Schinder Holding Ltd e.a./Europese Commissie, ondersteund door Raad van de Europese Unie

19

2011/C 347/30

Zaak C-502/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 30 september 2011 — Vivaio dei Molini Azienda Agricola Porro Savoldi ss/Autorità per la Vigilanza sui Contratti Pubblici di lavori, servizi e forniture

20

2011/C 347/31

Zaak C-503/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, voorheen ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, en ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 september 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie

21

2011/C 347/32

Zaak C-504/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 september 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie

22

2011/C 347/33

Zaak C-505/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Elevator AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie

23

2011/C 347/34

Zaak C-506/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie

24

2011/C 347/35

Zaak C-512/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Työtuomioistuin (Finland) op 3 oktober 2011 — Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö TSN ry/Terveyspalvelualan Liitto ry, Mehiläinen Oy

25

2011/C 347/36

Zaak C-513/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Työtuomioistuin (Finland) op 3 oktober 2011 — Ylemmät Toimihenkilöt YTN ry/Teknologiateollisuus ry, Nokia Siemens Networks Oy

25

 

Gerecht

2011/C 347/37

Zaak T-38/05: Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Agroexpansión/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Prijsvaststelling en marktverdeling — Geldboeten — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Bovengrens van 10 % van omzet — Afschrikkende werking — Gelijke behandeling — Verzachtende omstandigheden — Medewerking)

26

2011/C 347/38

Zaak T-41/05: Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Alliance One International/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Prijsvaststelling en marktverdeling — Geldboeten — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Bovengrens van 10 % van omzet — Afschrikkende werking — Gelijke behandeling — Verzachtende omstandigheden)

26

2011/C 347/39

Zaak T-139/06: Arrest van het Gerecht van 19 oktober 2011 — Frankrijk/Commissie (Niet-uitvoering van arrest van Hof houdende vaststelling van niet-nakoming — dwangsom — Vaststelling door lidstaat van bepaalde maatregelen — Verzoek om betaling — Bevoegdheid van Commissie — Bevoegdheid van Gerecht)

27

2011/C 347/40

Zaak T-312/07: Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Dimos Peramatos/Commissie (Financiële bijstand toegekend aan project op milieugebied — LIFE — Beschikking waarbij uitgekeerd bedrag gedeeltelijk wordt teruggevorderd — Vaststelling van verbintenissen die begunstigde in kader van gefinancierde project is aangegaan — Gewettigd vertrouwen — Motiveringsplicht)

27

2011/C 347/41

Zaak T-449/08: Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — SLV Elektronik/BHIM — Jiménez Muñoz (LINE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk LINE — Oudere nationale woord- en beeldmerken Line — Gedeeltelijke weigering van inschrijving — Relatieve weigeringsgronden — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

27

2011/C 347/42

Zaak T-561/08: Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — Gutknecht/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Gezondheidsbeleid — Biociden — Inventarisering van op markt aanwezige actieve substanties — Aanneming van verordeningen door Commissie krachtens richtlijn 98/8/CE — Oorzakelijk verband)

28

2011/C 347/43

Zaak T-393/09: Arrest van het Gerecht van 13 oktober 2011 — NEC Display Solutions Europe/BHIM — Nokia (NaViKey) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk NaViKey — Ouder gemeenschapswoordmerk NAVI — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Schending van motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

28

2011/C 347/44

Zaak T-439/09: Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — Purvis/Parlement (Regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement — Aanvullende pensioenregeling — Weigering om vrijwillig aanvullend pensioen gedeeltelijk in de vorm van kapitaal uit te keren — Exceptie van onwettigheid — Verkregen rechten — Gewettigd vertrouwen — Evenredigheid)

28

2011/C 347/45

Zaak T-53/10: Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — Reisenthel/BHIM — Dynamic Promotion (Kratten en korven) (Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Afwijzing van vordering tot nietigverklaring door nietigheidsafdeling — Kennisgeving van beslissing van nietigheidsafdeling per fax — Beroep bij kamer van beroep — Schriftelijke uiteenzetting van gronden van beroep — Termijn voor indiening — Ontvankelijkheid van beroep — Artikel 57 van verordening (EG) nr. 6/2002 — Correctie van beslissing — Artikel 39 van verordening (EG) nr. 2245/2002 — Algemeen rechtsbeginsel dat intrekking van onrechtmatige beslissing toestaat)

29

2011/C 347/46

Zaak T-87/10: Arrest van het Gerecht van 11 oktober 2011 — Chestnut Medical Technologies/BHIM (PIPELINE) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PIPELINE — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

29

2011/C 347/47

Zaak T-213/10 P: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2011 — P/Parlement (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Ontslag — Verlies van vertrouwen — Motivering — Verkeerde opvatting van bewijsmateriaal)

29

2011/C 347/48

Zaak T-224/10: Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop/Commissie (Mededinging — Concentraties — Belgische energiemarkt — Beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Verbintenissen aangegaan tijdens eerste onderzoeksfase — Beschikking tot weigering van gedeeltelijke verwijzing naar nationale autoriteiten van onderzoek van concentratie — Beroep tot nietigverklaring — Consumentenorganisatie — Procesbelang — Verzuim om procedure van diepgaand onderzoek te openen — Procedurerechten — Niet-ontvankelijkheid)

30

2011/C 347/49

Zaak T-304/10: Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — dm-drogerie markt/BHIM — Semtee (caldea) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk caldea — Ouder internationaal woordmerk BALEA — Relatieve weigeringsgrond — Geen gevaar voor verwarring — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

30

2011/C 347/50

Zaak T-277/07: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Secure Computing/BHIM — Investrónica (SECUREOS) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

31

2011/C 347/51

Zaak T-341/08: Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2011 — Hess Group/BHIM — Coloma Navarro (COLOMÉ) (Gemeenschapsmerk — Vordering tot nietigverklaring — Akkoord en intrekking van vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

31

2011/C 347/52

Zaak T-96/09: Beschikking van het Gerecht van 28 september 2011 — UCAPT/Raad (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Steunregelingen voor landbouwers — Productiesteun voor tabak — Verordening (EG) nr. 73/2009 — Niet individueel geraakt zijn — Niet-ontvankelijkheid)

31

2011/C 347/53

Zaak T-128/09: Beschikking van het Gerecht van 3 oktober 2011 — Meridiana en Meridiana fly/Commissie (Staatssteun — Beroep tot nietigverklaring — Stilzitten van verzoekende partijen — Afdoening zonder beslissing)

32

2011/C 347/54

Zaak T-297/10: Beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2011 — DBV/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Dumping — Invoer van bepaalde aluminium wielen van oorsprong uit China — Rechten van verdediging — Berekening van normale waarde — Evenredigheid — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

32

2011/C 347/55

Zaak T-149/11: Beschikking van het Gerecht van 12 oktober 2011 — GS/Parlement en Raad (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU) nr. 1210/2010 — Mogelijkheid voor de lidstaten terugbetaling te weigeren van euromunten die ongeschikt voor circulatie zijn geworden — Geen rechtstreekse geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

32

2011/C 347/56

Zaak T-206/11: Beschikking van het Gerecht van 28 september 2011 — Complex/BHIM — Kajometal (KX) (Gemeenschapsmerk — Weigering van inschrijving — Intrekking van inschrijvingsaanvraag — Afdoening zonder beslissing)

33

2011/C 347/57

Zaak T-346/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 30 september 2011 — Gollnisch/Parlement (Kort geding — Opheffing van immuniteit van een lid van het Europees Parlement — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

33

2011/C 347/58

Zaak T-347/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 30 september 2011 — Gollnisch/Parlement (Kort geding — Afwijzing van verzoek om verdediging van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Niet-ontvankelijkheid)

33

2011/C 347/59

Zaak T-379/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 15 september 2011 — Hüttenwerke Krupp Mannesmann e.a./Commissie (Kort geding — Milieu — Kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG — Vaststelling van in besluit van Commissie genoemde productbenchmarks — Verzoek in kort geding — Ontvankelijkheid — Spoedeisendheid)

33

2011/C 347/60

Zaak T-381/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 15 september 2011 — Eurofer/Commissie (Kort geding — Milieu — Kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG — Vaststelling van in besluit van Commissie genoemde productbenchmarks — Verzoek in kort geding — Ontvankelijkheid — Spoedeisendheid)

34

2011/C 347/61

Zaak T-384/11 R: Beschikking van de kortgedingrechter van 28 september 2011 — Safa Nicu Sepahan/Raad (Kort geding — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden en economische middelen — Verzoek om voorlopige maatregelen — Geen spoedeisendheid)

34

2011/C 347/62

Zaak T-395/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 30 september 2011 — Elti/Delegatie van de Europese Unie in Montenegro (Kort geding — Overheidsopdrachten — Aanbestedingsprocedure — Afwijzing van offerte — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Niet-inachtneming van vormvoorschriften — Niet-ontvankelijkheid)

34

2011/C 347/63

Zaak T-421/11 R: Beschikking van de kortgedingrechter van het Gerecht van 3 oktober 2011 — Qualitest FZE/Raad (Kort geding — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden en economische middelen — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

35

2011/C 347/64

Zaak T-422/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 5 oktober 2011 — Computer Resources International (Luxembourg)/Commissie (Kort geding — Overheidsopdrachten — Aanbestedingsprocedure — Afwijzing van offerte — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Verlies van kans — Geen ernstige en onherstelbare schade — Geen spoedeisendheid)

35

2011/C 347/65

Zaak T-309/10: Beroep ingesteld op 15 september 2011 — Klein/Commissie

35

2011/C 347/66

Zaak T-489/11: Beroep ingesteld op 20 september 2011 — Ruse Industry/Commissie

36

2011/C 347/67

Zaak T-495/11: Beroep ingesteld op 19 september 2011 — Streng/BHIM — Gismondi (PARAMETRICA)

37

2011/C 347/68

Zaak T-498/11: Beroep ingesteld op 16 september 2011 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

37

2011/C 347/69

Zaak T-503/11: Beroep ingesteld op 27 september 2011 — Al-Aqsa/Raad

38

2011/C 347/70

Zaak T-508/11: Beroep ingesteld op 27 september 2011 — LTTE/Raad

39

2011/C 347/71

Zaak T-512/11: Beroep ingesteld op 24 september 2011 — Ryanair/Commissie

40

2011/C 347/72

Zaak T-516/11: Beroep ingesteld op 22 september 2011 — MasterCard e.a/Commissie

40

2011/C 347/73

Zaak T-519/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 september 2011 door Sandro Gozi tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 juli 2011 in zaak F-116/10, Gozi/Commissie

41

2011/C 347/74

Zaak T-526/11: Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — Igcar Chemicals/ECHA

41

2011/C 347/75

Zaak T-538/11: Beroep ingesteld op 10 oktober 2011 — België/Commissie

42

2011/C 347/76

Zaak T-540/11: Beroep ingesteld op 4 oktober 2011 — Melkveebedrijf Overenk e.a./Commission

42

2011/C 347/77

Zaak T-234/00: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Fondazione Opera S. Maria della Carità/Commissie

44

2011/C 347/78

Zaak T-235/00: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Codess Sociale e.a./Commissie

44

2011/C 347/79

Zaak T-255/00: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Ciga e.a./Commissie

44

2011/C 347/80

Zaak T-266/00: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Confartigianato Venezia e.a./Commissie

44

2011/C 347/81

Zaak T-502/09: Beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2011 — Inovis/BHIM — Sonaecom (INOVIS)

44

2011/C 347/82

Zaak T-23/11: Beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2011 — El Corte Inglés/BHIM — BA&SH (ba&sh)

44

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 347/83

Zaak F-87/11: Beroep ingesteld op 13 september 2011 — ZZ/FRONTEX

45

2011/C 347/84

Zaak F-88/11: Beroep ingesteld op 16 september 2011 — ZZ/Commissie

45

2011/C 347/85

Zaak F-89/11: Beroep ingesteld op 18 september 2011 — ZZ/Comité van de Regio’s

45

2011/C 347/86

Zaak F-92/11: Beroep ingesteld op 23 september 2011 — ZZ/EESC

46

2011/C 347/87

Zaak F-93/11: Beroep ingesteld op 23 september 2011 — ZZ/Commissie

46

2011/C 347/88

Zaak F-95/11: Beroep ingesteld op 28 september 2011 — ZZ/EIB

46

2011/C 347/89

Zaak F-97/11: Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — ZZ/Parlement

47

2011/C 347/90

Zaak F-98/11: Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — ZZ e.a./Commissie

47

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/1


2011/C 347/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 340 van 19.11.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 331 van 12.11.2011

PB C 319 van 29.10.2011

PB C 311 van 22.10.2011

PB C 305 van 15.10.2011

PB C 298 van 8.10.2011

PB C 290 van 1.10.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 oktober 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, en de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Football Association Premier League Ltd, NetMed Hellas SA en Multichoice Hellas SA/QC Leisure, David Richardson, AV Station plc, Malcolm Chamberlain, Michael Madden, SR Leisure Ltd, Philip George Charles Houghton en Derek Owen (C-403/08), Karen Murphy/Media Protection Services Ltd (C-429/08)

(Gevoegde zaken C-403/08 en C-429/08) (1)

(Satellietuitzending - Uitzending van voetbalwedstrijden - Ontvangst van uitzending via satellietdecoderkaarten - Satellietdecoderkaarten die in lidstaat rechtmatig in verkeer zijn gebracht en in andere lidstaat worden gebruikt - Verbod op handel en gebruik in lidstaat - Weergave van uitzendingen in strijd met exclusief toegekende rechten - Auteursrecht - Recht van televisie-uitzending - Exclusieve licenties om op grondgebied van één enkele lidstaat uit te zenden - Vrij verrichten van diensten - Artikel 56 VWEU - Mededinging - Artikel 101 VWEU - Restrictie met mededingingsbeperkende strekking - Bescherming van diensten gebaseerd op voorwaardelijke toegang - Illegale uitrusting - Richtlijn 98/84/EG - Richtlijn 2001/29/EG - Reproductie van werken in geheugen van satellietdecoder en op televisiescherm - Uitzondering op reproductierecht - Mededeling van werken aan publiek in horecagelegenheden - Richtlijn 93/83/EEG)

2011/C 347/02

Procestaal: Engels

Verwijzende rechters

High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, en High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Football Association Premier League Ltd, NetMed Hellas SA en Multichoice Hellas SA (C-403/08), Karen Murphy (C-429/08)

Verwerende partijen: QC Leisure, David Richardson, AV Station plc, Malcolm Chamberlain, Michael Madden, SR Leisure Ltd, Philip George Charles Houghton en Derek Owen (C-403/08), Media Protection Services Ltd (C-429/08)

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk — Uitlegging van de artikelen 28 EG, 30 EG, 49 EG en 81 EG alsmede de artikelen 2, sub a en e, 4, sub a, en 5 van richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (PB L 320, blz. 54), van de artikelen 2, 3 en 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10), en van artikel 1, sub a en b, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), en uitlegging van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB L 248, blz. 15) — Verlening tegen betaling van exclusieve rechten om uitzendingen van voetbalwedstrijden via satelliet te verzorgen — Verhandeling in het Verenigd Koninkrijk van decoders die in een andere lidstaat rechtmatig op de markt zijn gebracht en waarmee dergelijke wedstrijden in strijd met de verleende exclusieve rechten kunnen worden vertoond

Dictum

1)

Het begrip „illegale uitrusting” in de zin van artikel 2, sub e, van richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang, moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op buitenlandse decodeerapparatuur — die toegang verschaft tot satellietomroepdiensten van een omroeporganisatie, met de toestemming van die omroeporganisatie wordt geproduceerd en verkocht, maar tegen haar wil in wordt gebruikt buiten het geografische gebied waarvoor zij werd verstrekt —, die welke door verstrekking van een valse naam en een vals adres is verkregen of geactiveerd, of die welke is gebruikt in strijd met een contractuele beperking volgens welke de apparatuur uitsluitend voor privédoeleinden mag worden gebruikt.

2)

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 98/84 verzet zich niet tegen een nationale regeling die het gebruik van buitenlandse decodeerapparatuur verbiedt, daaronder begrepen die welke door verstrekking van een valse naam en een vals adres is verkregen of geactiveerd, en die welke is gebruikt in strijd met een contractuele beperking volgens welke de apparatuur uitsluitend voor privédoeleinden mag worden gebruikt, aangezien een dergelijke regeling niet onder het gecoördineerde gebied van die richtlijn valt.

3)

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:

het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die de invoer, de verkoop en het gebruik in die staat verbiedt van buitenlandse decodeerapparatuur waarmee toegang kan worden verkregen tot een gecodeerde satellietomroepdienst uit een andere lidstaat die door de regeling van eerstgenoemde staat beschermd materiaal bevat,

aan die conclusie niet wordt afgedaan door de omstandigheid dat de buitenlandse decodeerapparatuur is verkregen of geactiveerd door verstrekking van een valse identiteit en een vals adres, met het opzet om de betrokken territoriale beperking te omzeilen, en evenmin door de omstandigheid dat die apparatuur voor commerciële doeleinden is gebruikt hoewel zij alleen voor privégebruik was bestemd.

4)

De bedingen van een tussen een intellectuele-eigendomsrechthebbende en een omroeporganisatie gesloten exclusieve-licentieovereenkomst vormen een door artikel 101 VWEU verboden beperking van de mededinging wanneer zij de omroeporganisatie verplichten geen decodeerapparatuur die toegang verschaft tot het beschermde materiaal van die rechthebbende, aan te bieden voor gebruik buiten het door die licentieovereenkomst bestreken grondgebied.

5)

Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het reproductierecht ook geldt voor fragmenten van voorbijgaande aard van de werken in het geheugen van een satellietdecoder en op een televisiescherm, op voorwaarde dat die fragmenten bestanddelen bevatten die de uitdrukking vormen van de eigen intellectuele schepping van de betrokken auteurs, zodat het samengestelde geheel van de gelijktijdig gereproduceerde fragmenten moet worden onderzocht om na te gaan of het dergelijke bestanddelen bevat.

6)

Reproductiehandelingen als die in zaak C-403/08, die in het geheugen van een satellietdecoder en op een televisiescherm worden verricht, voldoen aan de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 genoemde voorwaarden en mogen derhalve zonder toestemming van de betrokken auteursrechthebbenden worden verricht.

7)

Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op het vertonen van de uitgezonden werken, door middel van een televisiescherm en luidsprekers, aan de in een horecagelegenheid aanwezige klanten.

8)

Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel, moet aldus worden uitgelegd dat zij geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de in het geheugen van een satellietdecoder en op een televisiescherm verrichte reproductiehandelingen.


(1)  PB C 301 van 22.11.2008.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-302/09) (1)

(Niet-nakoming - Staatssteun - Steun ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia - Verlagingen van sociale bijdragen - Terugvordering)

2011/C 347/03

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde en G. Aiello, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de maatregelen te nemen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 2, 5 en 6 van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia, zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen [kennisgeving geschied onder nummer C(1999)4268], (PB L 150, blz. 50)

Dictum

1)

De Italiaanse Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5 van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia, zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de terugvordering bij de begunstigden van de steun die is verleend krachtens de steunregeling die bij deze beschikking onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-493/09) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 63 VWEU en artikel 40 EER-Overeenkomst - Vrij verkeer van kapitaal - Buitenlandse en nationale pensioenfondsen - Vennootschapsbelasting - Dividend - Vrijstelling - Verschillende behandeling)

2011/C 347/04

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en H. Ferreira, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 63 VWEU en artikel 40 EER-Overeenkomst — Beperkingen van kapitaalverkeer — Buitenlandse en nationale pensioenfondsen — Dividenden — Belasting — Verschil in behandeling

Dictum

1)

Door de vrijstelling van vennootschapsbelasting uitsluitend aan op het Portugese grondgebied gevestigde pensioenfondsen voor te behouden, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 13.2.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/4


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Verwaltungssenat Wien — Oostenrijk) — Astrid Preissl KEG/Landeshauptmann von Wien

(Zaak C-381/10) (1)

(Industriebeleid - Levensmiddelenhygiëne - Verordening (EG) nr. 852/2004 - Installatie van wasbak in toiletruimte van etablissement waar levensmiddelen worden verhandeld)

2011/C 347/05

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Verwaltungssenat Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Astrid Preissl KEG

Verwerende partij: Landeshauptmann von Wien

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängiger Verwaltungssenat Wien — Uitlegging van bijlage II, hoofdstuk 1, punt 4, bij verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139, blz. 1), meer in het bijzonder van het woord Handwaschbecken („wasbak voor het reinigen van de handen”) in de Duitse versie van deze bepaling — Bestuurlijk besluit van een lidstaat waarbij wordt gelast in de toiletruimte van een café een wasbak te installeren die is uitgerust met materiaal voor het reinigen en hygiënisch drogen van de handen

Dictum

Bijlage II, hoofdstuk I, punt 4, van verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, moet aldus worden uitgelegd dat een wasbak in de zin van die bepaling niet uitsluitend bestemd hoeft te zijn voor het reinigen van de handen en dat niet vereist is dat de kraan en het materiaal voor het drogen van de handen zonder handcontact kunnen worden gebruikt.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/5


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Verwaltungssenat Wien — Oostenrijk) — Erich Albrecht, Thomas Neumann, Van-Ly Sundara, Alexander Svoboda, Stefan Toth/Landeshauptmann von Wien

(Zaak C-382/10) (1)

(Industriebeleid - Levensmiddelenhygiëne - Verordening (EG) nr. 852/2004 - Verkoop van brood en gebak met zelfbediening)

2011/C 347/06

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Verwaltungssenat Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Erich Albrecht, Thomas Neumann, Van-Ly Sundara, Alexander Svoboda, Stefan Toth

Verwerende partij: Landeshauptmann von Wien

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängiger Verwaltungssenat Wien — Uitlegging van bijlage II, hoofdstuk 9, punt 3, bij verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139, blz. 1) — Bescherming van levensmiddelen tegen verontreiniging — Verkoop van brood en gebak met zelfbediening — Bestuurlijk besluit van een lidstaat waarbij wordt voorgeschreven, een technische voorziening aan te brengen die verhindert dat klanten waar die zij met hun handen hebben aangeraakt kunnen terugleggen

Dictum

Bijlage II, hoofdstuk I, punt 3, van verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding bij zelfbedieningsschappen voor brood en gebak het feit dat een potentiële koper de ten verkoop aangeboden levensmiddelen in theorie met de blote hand kan aanraken of erover kan niezen, op zich niet de constatering wettigt dat die levensmiddelen niet worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Deggendorf/Markus Stoppelkamp, in zijn hoedanigheid van curator van het vermogen van Harald Raab

(Zaak C-421/10) (1)

(Btw - Zesde richtlijn - Artikel 21, lid 1, sub b - Bepaling van fiscaal aanknopingspunt - Diensten verricht door dienstverrichter die in zelfde land als dienstontvanger verblijft doch zetel van zijn bedrijfsuitoefening in ander land heeft gevestigd - Begrip „in buitenland gevestigde belastingplichtige”)

2011/C 347/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Deggendorf

Verwerende partij: Markus Stoppelkamp, in zijn hoedanigheid van curator van het vermogen van Harald Raab

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 21, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Bepaling van fiscaal aanknopingspunt — Diensten van een dienstverrichter die woont in dezelfde lidstaat als de ontvangers van die diensten, maar die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in een andere lidstaat heeft gevestigd — Begrip „in het buitenland gevestigde belastingplichtige”

Dictum

Artikel 21, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/65/EG van de Raad van 17 oktober 2000, moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige reeds als een „niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige” kan worden beschouwd wanneer hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in het buitenland heeft gevestigd.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif te Limoges — Frankrijk) — Philippe Bonnarde/Agence de Services et de Paiement

(Zaak C-443/10) (1)

(Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Invoer door inwoner van lidstaat van motorvoertuig dat reeds in andere lidstaat is ingeschreven - Milieubonus - Voorwaarden - Overlegging van kentekenbewijs waaruit blijkt dat het een demonstratievoertuig betreft)

2011/C 347/08

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif te Limoges

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Philippe Bonnarde

Verwerende partij: Agence de Services et de Paiement

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal administratif te Limoges — Uitlegging van richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB L 138, blz. 57), gewijzigd bij richtlijn 2003/127/EG van de Commissie van 23 december 2003 (PB 2004, L 10, blz. 29) — Invoer door een persoon die zijn verblijfplaats in Frankrijk heeft, van een motorvoertuig dat reeds in een andere lidstaat is ingeschreven — Nationale wettelijke regeling die de toekenning van een milieubonus afhankelijk stelt van de overlegging van een bewijs dat het een demonstratievoertuig betreft — Kwantitatieve beperkingen — Maatregelen van gelijke werking

Dictum

De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU verzetten zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die voor de toekenning van de zogenoemde „bonus écologique — Grenelle de l’environnement” (milieubonus — milieu Grenelle) bij de inschrijving in deze lidstaat van ingevoerde demonstratievoertuigen verlangt dat op het eerste kentekenbewijs van dergelijke voertuigen de vermelding „demonstratievoertuig” is aangebracht.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Waldshut-Tiengen — Landwirtschaftsgericht) (Duitsland) — Rico Graf, Rudolf Engel/Landratsamt Waldshut — Landwirtschaftsamt

(Zaak C-506/10) (1)

(Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen - Gelijke behandeling - Zelfstandige grensarbeiders - Landpachtovereenkomst - Landbouwstructuur - Regeling van lidstaat op grond waarvan goedkeuring van overeenkomst kan worden geweigerd indien producten die op nationale grondgebied door Zwitserse landbouwer als zelfstandig grensarbeider zijn geproduceerd, bestemd zijn voor uitvoer naar Zwitserland met vrijstelling van douanerechten)

2011/C 347/09

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Waldshut-Tiengen — Landwirtschaftsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rico Graf, Rudolf Engel

Verwerende partij: Landratsamt Waldshut — Landwirtschaftsamt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Amtsgericht Waldshut-Tiengen — Landwirtschaftsgericht — Uitlegging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, ondertekend te Luxemburg op 21 juni 1999 (PB 2002, L 114, blz. 6) — Bezwaar van de bevoegde instantie van een lidstaat tegen de voortzetting van een pachtovereenkomst betreffende in deze lidstaat gelegen landbouwgronden, die is gesloten met een Zwitserse landbouwer met zetel van zijn onderneming in Zwitserland — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan een dergelijk bezwaar mogelijk is voor grond die wordt gebruikt voor de productie van met vrijstelling van douanerechten buiten de gemeenschappelijke markt te brengen landbouwproducten, wanneer de mededinging daardoor wordt verstoord.

Dictum

Het beginsel van gelijke behandeling dat is neergelegd in artikel 15, lid 1, van bijlage I bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, ondertekend te Luxemburg op 21 juni 1999, staat in de weg aan een regeling van een lidstaat, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, op grond waarvan de bevoegde autoriteit van die lidstaat de goedkeuring van een overeenkomst die tussen een ingezetene van die lidstaat en een zelfstandig grensarbeider uit de andere partij bij de Overeenkomst is gesloten en de verpachting betreft van grond in een bepaald deel van het grondgebied van die lidstaat, kan weigeren wanneer de verpachte grond wordt gebruikt voor de productie van landbouwproducten die met vrijstelling van douanerechten buiten de interne markt van de Unie zullen worden gebracht en de mededinging daardoor wordt verstoord, indien de toepassing van die regeling een aanzienlijk groter aantal onderdanen van de andere partij bij de Overeenkomst raakt dan onderdanen van de lidstaat op het grondgebied waarvan die regeling geldt. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit laatste het geval is.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 11 juli 2011 — Mostafa Abed El Karem El Kott e.a./Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal, Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen

(Zaak C-364/11)

2011/C 347/10

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság (stedelijke rechtbank van Boedapest)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mostafa Abed El Karem El Kott, Chadi Amin A Radi en Kamel Ismail Hazem

Verwerende partij: Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal, Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen

Prejudiciële vragen

Moet artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 2004/83/EG (1) aldus worden uitgelegd dat:

1)

de voorzieningen uit hoofde van de richtlijn de erkenning als vluchteling of één van de twee binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallende beschermingsvormen (vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming) inhouden, naargelang van de keuze van de lidstaat, dan wel dat die voorzieningen de verlening van geen van die beschermingsvormen automatisch inhouden, maar enkel betekenen dat de betrokkenen binnen de werkingssfeer ratione personae van de richtlijn vallen?

2)

het wegvallen van de bescherming of de bijstand van de instelling verband houdt met het verblijf buiten het gebied waar de instelling werkzaam is, de beëindiging van de activiteiten van de instelling, het feit dat de instelling niet langer bescherming of bijstand kan bieden, dan wel een onbedoeld beletsel als gevolg van een legitieme of objectieve reden waardoor de rechthebbende die bescherming of bijstand niet kan inroepen?


(1)  Richtlijn van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 1 augustus 2011 — Csonka Gábor e.a./Hongaarse Staat

(Zaak C-409/11)

2011/C 347/11

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Csonka Gábor, Isztli Tibor, Juhász Dávid, Kiss János, Szontágh Csaba

Verwerende partij: Hongaarse Staat

Prejudiciële vragen

1)

Had de Hongaarse Staat op het ogenblik dat verzoekers de schade veroorzaakten richtlijn 72/166/EEG (1) uitgevoerd, met name rekening houdend met de verplichtingen die in artikel 3 van deze richtlijn zijn vastgesteld? Kan deze richtlijn derhalve worden geacht rechtstreekse werking te hebben voor verzoekers?

2)

Kan een particulier die in zijn rechten is geschaad doordat de staat richtlijn 72/166/EEG niet heeft uitgevoerd, volgens de geldende communautaire regelgeving van de in gebreke blijvende lidstaat eisen dat hij aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, door zich tegenover deze lidstaat rechtstreeks op de communautaire regelgeving te beroepen teneinde de waarborgen te verkrijgen die deze lidstaat had moeten bieden?

3)

Kan een particulier die in zijn rechten is geschaad doordat richtlijn 72/166/EEG niet is uitgevoerd, volgens de geldende communautaire regelgeving op grond van deze niet-nakoming eisen dat de staat de schade vergoedt?

4)

Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is de Hongaarse Staat dan verplicht om de veroorzaakte schade te vergoeden ten behoeve van verzoekers of ten behoeve van de slachtoffers van verkeersongevallen die door verzoekers zijn veroorzaakt?

De richtlijn bepaalt in concreto het volgende: „De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle polissen in het kader van de verplichte wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de deelneming van voertuigen aan het verkeer […] tegen betaling van één enkele premie dekking [voor de veroorzaakte schade] verschaffen voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap.”

5)

Kan de staat aansprakelijk worden gesteld indien de schade voortvloeit uit gebrekkige regelgeving?

6)

Is regeringsdecreet nr. 190/2004 van 8 juni 2004 betreffende de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven [190/2004. (VI.8) Korm. Kötelező üzembentartójának rendelet om gépjármű felelősségbiztosításról], dat van kracht was tot 1 januari 2010, verenigbaar met de bepalingen van richtlijn 72/166/EEG, of heeft Hongarije verzuimd om de in de richtlijn vastgestelde verplichtingen in Hongaars recht om te zetten?


(1)  Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 26 augustus 2011 — Lagura Vermögensverwaltung GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

(Zaak C-438/11)

2011/C 347/12

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lagura Vermögensverwaltung GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Hafen

Prejudiciële vraag

Dient in de omstandigheden van het hoofdgeding, waarin de instantie van het derde land niet meer kan nagaan of het door haar afgegeven certificaat op een juiste weergave van de feiten berust, aan de belastingschuldige het recht te worden ontzegd om zich op bescherming van het gewettigd vertrouwen in de zin van artikel 220, lid 2, sub b, tweede en derde alinea, van het communautair douanewetboek (1) te beroepen, wanneer de omstandigheden waardoor de inhoudelijke juistheid van het certificaat van oorsprong niet kan worden opgehelderd, in de sfeer van de exporteur liggen, of is voor de overgang van de bewijslast van de douaneautoriteiten op de belastingschuldige in het kader van artikel 220, lid 2, sub b, derde alinea, eerste zinsdeel, van het communautair douanewetboek, alleen of veeleer vereist dat de oorzaak van de omstandigheden waardoor de feiten niet kunnen worden opgehelderd, buiten de sfeer van de autoriteiten van het land van uitvoer, respectievelijk in een alleen aan de exporteur toe te rekenen nalatigheid ligt?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), in de bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 gewijzigde versie (PB L 311, blz. 17).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/8


Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2011 door Ziegler SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011 in zaak T-199/08, Ziegler/Commissie

(Zaak C-439/11 P)

2011/C 347/13

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Ziegler SA (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, M. Favart, A. Bailleux, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

deze hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 in zaak T-199/08, Ziegler/Commissie, vernietigen en de zaak zelf afdoen;

de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toewijzen en derhalve beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst in zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten nietig verklaren, of subsidiair de bij deze beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete nietig verklaren of, meer subsidiair, deze geldboete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

In het kader van haar eerste middel voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen door in het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie overeenkomstig haar richtsnoeren betreffende het begrip beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten kon concluderen dat de aan rekwirante verweten inbreuk de handel tussen lidstaten merkbaar kon beïnvloeden in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.

Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht het Unierecht, en in het bijzonder artikel 296 VWEU, het fundamentele recht op een eerlijk proces en het algemene beginsel van gelijkheid en non-discriminatie heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie haar motiveringsplicht niet had geschonden door enkel het „zeer zware” karakter van de inbreuk in aanmerking te nemen voor de vaststelling van het percentage van de verkopen in verband met de inbreuk dat wordt gebruikt voor de berekening van het basisbedrag van de aan rekwirante opgelegde geldboete overeenkomstig de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1) worden opgelegd.

Met het derde middel betoogt Ziegler dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd voor zover het Gerecht daarin niet antwoordt op het middel inzake het ontbreken van objectieve onpartijdigheid van de Commissie en het Gerecht het fundamenteel recht op een eerlijk proces en het fundamenteel recht van behoorlijk bestuur schendt door dit middel af te wijzen.

In het kader van het vierde middel stelt rekwirante ten slotte dat het bestreden arrest het Unierecht, en in het bijzonder het algemene beginsel van gelijkheid en non-discriminatie schendt door weliswaar te erkennen dat de Commissie de financiële situatie van rekwirante onjuist heeft beoordeeld, maar niet in vraag te stellen dat de Commissie zelfs niet de mogelijkheid in overweging heeft genomen om rekwirante een vermindering van de geldboete op grond van punt 37 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten toe te kennen, terwijl zij een andere, voor dezelfde inbreuk bestrafte onderneming een vermindering van de geldboete heeft toegekend overeenkomstig bovengenoemd punt.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1)


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/9


Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2011 door Team Relocations NV e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011 in gevoegde zaken T-204/08 en T-212/08, Team Relocations NV e.a./Commissie

(Zaak C-444/11 P)

2011/C 347/14

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Team Relocations NV, Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd, Team Relocations Ltd

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof om

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011 in gevoegde zaken T-204/08 en T-212/08 te vernietigen;

mocht het Hof beslissen om artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van zijn Statuut toe te passen,

artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 11 maart 2008 in zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten, nietig te verklaren voor zover daarin wordt verklaard dat rekwirantes inbreuk op de artikelen 81 EG en 53, lid 1, EER hebben gemaakt in de periode januari 1997 — september 2003;

artikel 2 van diezelfde beschikking nietig te verklaren voor zover daarbij aan rekwirantes een geldboete van 3,49 miljoen EUR wordt opgelegd;

subsidiair, de bij voornoemde beschikking aan rekwirantes opgelegde geldboete aanzienlijk te verlagen;

meer subsidiair, artikel 2 van diezelfde beschikking nietig te verklaren voor zover Amertranseuro International Holdings Ltd daarin hoofdelijk aansprakelijk wordt gehouden voor een bedrag van 1 300 000 EUR;

nog meer subsidiair, de Commissie te gelasten om de factoren bekend te maken op grond waarvan zij Interdean een vermindering van 70 % heeft toegekend ten opzichte van de geldboete die Interdean anders zou zijn opgelegd, en om vervolgens Team Relocations in de gelegenheid te stellen om schriftelijk uit te leggen waarom deze gronden ook op haar eigen situatie van toepassing zijn;

in elk geval de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes negen middelen aan.

Het eerste middel is ontleend aan een schending van artikel 101 VWEU en de rechtspraak van het Hof over deze bepaling, verdraaiing van het bewijs, schending van de regels ter zake van de bewijslast en de motiveringsplicht, voor zover het bestreden arrest Team Relocations aansprakelijk verklaart voor de „één enkele inbreuk” waarnaar in artikel 1 van de litigieuze beschikking wordt verwezen tussen januari 1997 en september 2003.

Het tweede middel is ontleend aan een schending van punt 13 van de boeterichtsnoeren van de Commissie van 2006, schending van de regels ter zake van de bewijslast, de beginselen in dubio pro reo en nulla poena sine culpa, voor zover in het bestreden arrest wordt geoordeeld dat het basisbedrag van rekwirantes’ geldboete mocht worden berekend aan de hand van omzet waarop de vermeend door Team Relocations begane inbreuk geen betrekking heeft.

Het derde middel is ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel dat sancties specifiek tot de dader moeten zijn gericht en schending van de rechtspraak van het Hof waarin deze beginselen worden toegepast, schending van de motiveringsplicht en de regels ter zake van de bewijslast, voor zover in het bestreden arrest wordt geoordeeld dat in de beschikking ten aanzien van Team Relocations een percentage van 17 % mocht worden toegepast voor de berekening van het basisbedrag van de geldboete.

Het vierde middel is ontleend aan een schending van de motiveringsplicht, het evenredigheidsbeginsel en de artikelen 7 en 23 van verordening nr. 1/2003 (1), voor zover in het bestreden arrest wordt geoordeeld dat in de beschikking het percentage van de „waarde van de verkopen” van Team Relocations mocht worden vermenigvuldigd met het aantal jaren waarin zij aan de inbreuk heeft deelgenomen.

Het vijfde middel is ontleend aan een schending van het beginsel patere legem quam ipse fecisti en de motiveringsplicht, voor zover in het bestreden arrest wordt geoordeeld dat de oplegging aan Team Relocations van een aanvullend bedrag van 17 % gerechtvaardigd was.

Het zesde middel is ontleend aan een schending van artikel 101 VWEU en de rechtspraak van het Hof over deze bepaling, van de motiveringsplicht en het beginsel patere legem quam ipse fecisti alsook verdraaiing van het bewijs, voor zover in het bestreden arrest wordt geoordeeld dat in de beschikking terecht is geoordeeld dat er geen verzachtende omstandigheden waren die een aanzienlijke verlaging van de aan rekwirantes opgelegde geldboete konden rechtvaardigen.

Het zevende middel is ontleend aan een schending van artikel 101 VWEU, het verbod van discriminatie en de motiveringsplicht, voor zover Amertranseuro International Holdings Ltd in het bestreden arrest hoofdelijk aansprakelijk wordt gehouden voor een bedrag van 1 300 000 EUR.

Het achtste middel is ontleend aan een schending van het evenredigheidsbeginsel en de motiveringsplicht, voor zover in het bestreden arrest wordt geoordeeld dat de aan Team Relocations opgelegde geldboete voldoet aan het evenredigheidsvereiste.

Het negende middel is ontleend aan een schending van het verbod van discriminatie, de motiveringsplicht en het beginsel patere legem quam ipse fecisti, voor zover in het bestreden arrest het achtste middel van Team Relocations is afgewezen en voor zover daarin het verzoek van Team Relocations is afgewezen om de Commissie te gelasten de gronden bekend te maken op basis waarvan zij aan Interdean een boetevermindering van 70 % heeft toegekend.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB L 1, blz. 1.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Gießen (Duitsland) op 1 september 2011 — Natthaya Dülger/Wetteraukreis

(Zaak C-451/11)

2011/C 347/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Gießen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Natthaya Dülger

Verwerende partij: Wetteraukreis

Prejudiciële vraag

Kan een Thaise staatsburger, die met een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer gehuwd was en na te zijn gemachtigd zich bij hem te voegen meer dan 3 jaar ononderbroken met hem heeft samengewoond, zich beroepen op de rechten die voortvloeien uit artikel 7, eerste alinea, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije zodat zij, gelet op de rechtstreekse werking van die bepaling, een verblijfsrecht heeft?


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/11


Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2011 door Solvay SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011 in zaak T-186/06, Solvay SA/Europese Commissie

(Zaak C-455/11 P)

2011/C 347/16

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Solvay SA (vertegenwoordigers: O. W. Brouwer, advocaat, M. O’Regan, solicitor)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof om:

de punten 121 tot en met 170 van het arrest te vernietigen;

de punten 394, 395 en 402 tot en met 427 van het arrest te vernietigen;

de zaak zelf af te doen en de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover hierbij is vastgesteld dat (a) rekwirante tussen mei 1995 en augustus 1997 artikel 81, lid 1, EG heeft geschonden, (b) rekwirante als derde onderneming aan de vereisten van punt 21 van de mededeling inzake medewerking heeft voldaan, en de aan rekwirante opgelegde geldboete dienovereenkomstig te verlagen, of, subsidiair, de zaak naar het Gerecht te verwijzen, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert twee middelen aan. In het bestreden arrest heeft het Gerecht het verzoek van rekwirante tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) gedeeltelijk afgewezen.

Met haar eerste middel betwist rekwirante de conclusie van het Gerecht dat zij tussen mei 1995 en augustus 1997 aan een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER heeft deelgenomen. Het Gerecht heeft de grenzen van zijn controlebevoegdheid overschreden en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover het tot de conclusie is gekomen dat rekwirante informatie over prijzen en haar commerciële strategie met andere ondernemingen heeft besproken en/of uitgewisseld: een dergelijke vaststelling kon niet worden gebaseerd op de tekst van de litigieuze beschikking. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de vaststelling in de litigieuze beschikking te bevestigen dat de gesprekken, onderhandelingen en uitwisseling van informatie tussen producenten van waterstofperoxide (waaronder rekwirante) — die een mislukte poging vormden om een akkoord over de verdeling van de markt te sluiten (wat niet tot de sluiting van een overeenkomst heeft geleid) — alle gericht waren op de beperking van de mededinging en aldus een inbreuk vormden op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER, omdat zij ofwel voorbereidende onderhandelingen vormden en deel uitmaakten van hetzelfde geheime plan als een in augustus 1997 overeengekomen prijskartel waarover de betrokken ondernemingen bekentenissen hebben afgelegd, ofwel onderling afgestemde feitelijke gedragingen vormden, voor zover zij „het terrein effenden” voor dat latere kartel en/of een verboden uitwisseling van informatie tussen ondernemingen inhielden.

Met haar tweede middel betwist rekwirante de conclusie van het Gerecht dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft overschreden door in de litigieuze beschikking vast te stellen dat een andere onderneming, Arkema, op 3 april 2003 had voldaan aan de vereisten van punt 21 van de mededeling inzake medewerking van de Commissie van 2002. Het Gerecht heeft bij de omschrijving en de toepassing van het begrip „significant toegevoegde waarde” blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en het bewijsmateriaal verdraaid en kennelijk onjuist beoordeeld, voor zover het heeft vastgesteld dat documenten die Arkema op 3 april 2003 zonder enige begeleidende uitleg heeft verzonden, significant toegevoegde waarde hadden in de zin van punt 21 van de mededeling inzake medewerking van 2002. Het heeft eveneens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en bewijsmateriaal verdraaid, voor zover het heeft vastgesteld dat de Commissie in de litigieuze beschikking tot een andere conclusie mocht komen dan in beschikking C(2006) 2098 van 31 mei 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak nr. COMP/F/38.645 — Methacrylaat), waarin zij had vastgesteld dat dezelfde fax van Arkema van 3 april 2003 (die betrekking had op het onderzoek van de Commissie naar verschillende vermoedelijke mededingingsregelingen, onder meer met betrekking tot waterstofperoxide en methacrylaat) pas aan de vereisten van punt 21 van de mededeling inzake medewerking van 2002 voldeed nadat Arkema aanvullende uitleg had verstrekt.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Brescia op 9 september 2011 — Gennaro Currà e.a./Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-466/11)

2011/C 347/17

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Brescia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gennaro Currà e.a.

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Tussenkomende partij: Italiaanse Republiek

Prejudiciële vragen

1)

Zijn op basis van de internationale verplichtingen van de Duitse Staat (onder meer de artikelen 2 en 5, lid 2, van het Verdrag van Londen van 1953 over de schulden van het Duitse rijk) het vermeende voorrecht van immuniteit in civiele zaken [van deze staat] voor de Italiaanse rechter voor de feiten van de onderhavige zaak, waarop [hij] zich sinds 11 maart 2004 (arrest Ferrini) niet langer kan beroepen, en het akkoord [dat op 18 november 2008 te Triëst met de Italiaanse regering is ondertekend] om een zaak bij het Internationaal Gerechtshof aanhangig te maken ([zaak] nr. 143/2008 General List), samen met de desbetreffende in wet nr. 89/2010 neergelegde Italiaanse regeling volgens welke Italiaanse uitspraken gebaseerd op ernstige misdaden tegen de menselijkheid niet-uitvoerbaar zijn, in strijd met artikel 6 [VWEU] en met de artikelen 17, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese [Unie] van 18 december 2000?

2)

Heeft de toepassing van artikel 7 van het Reichsbeamtenhaftungsgesetz (arrest van het Bundesgerichtshof van 26 juni 2003, AZ III ZR 245/98, [en] arrest van het Bundesverfassungsgericht van 15 februari 2006, AZ 2 Bvr 1476/03) inzake oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, waarbij Europese burgers in strijd met artikel 2 van het Verdrag van Londen van 1953 over de schulden van het Duitse Rijk het recht wordt ontnomen om schadevergoeding van de Duitse Staat te vorderen, de rechten die verzoekers aan de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese [Unie] ontlenen, geschonden tot 11 maart 2004 (arrest Ferrini), zodat het beroep op een verjaringstermijn in strijd is met de communautaire verplichtingen, in het bijzonder de artikelen 3 en 4, lid 3, laatste alinea, [VWEU] en het beginsel „non conceditur contra venire factum proprio”?

3)

Is de exceptie van immuniteit van rechtsmacht die de Bondsrepubliek Duitsland, in casu de verwerende partij, opwerpt, in strijd met artikel 4, lid 3, laatste alinea, en artikel 21 [VWEU], nu zij in de weg staat aan de civiele aansprakelijkheid op basis van gemeenschappelijke Europese beginselen (artikel 340 [VWEU]) van verwerende partij voor de schendingen van het internationaal recht (verbod van slavernij en dwangarbeid) die zij jegens burgers van een andere lidstaat heeft begaan?


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/12


Hogere voorziening ingesteld op 9 september 2011 door Audi AG en Volkswagen AG tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 juli 2011 in zaak T-318/09, Audi AG, Volkswagen AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-467/11 P)

2011/C 347/18

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Audi AG, Volkswagen AG (vertegenwoordiger: P. Kather, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 6 juli 2011 in zaak T-318/09;

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 14 mei 2009 in zaak R 226/2007-1;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest heeft het Gerecht artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 (1) geschonden doordat het het materiële merkenrecht onjuist heeft toegepast. Het teken TDI is niet beschrijvend. Ten onrechte is het Gerecht ervan uitgegaan dat het relevante publiek onmiddellijk en zonder verder nadenken het teken TDI waarneemt als een afkorting van een technische eigenschap. Dat is niet correct aangezien TDI geen afkorting is en een dergelijke afkorting bovendien talloze betekenissen heeft. Bijgevolg is in geen geval voldaan aan het vereiste dat het publiek dat teken „onmiddellijk en zonder verder nadenken” in die zin waarneemt. Voorts zijn rekwiranten van mening dat er schending is van het beginsel van ambtshalve onderzoek van de feiten van artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 doordat het BHIM heeft nagelaten te bewijzen dat er een absolute weigeringsgrond bestaat.

Bovendien is er schending van het gelijkheidsbeginsel doordat tussen het teken TDI en de ingeschreven tekens CDI en HOI een rechtstreeks en concreet verband bestaat zodat een gelijke behandeling noodzakelijk is. Nu is er geen gelijke behandeling doordat inschrijving van het teken TDI is geweigerd.

In het bestreden arrest heeft het Gerecht tevens artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009 geschonden doordat het bewijs dat het aangevraagde teken als merk is ingeburgerd niet voor het grondgebied van de gehele Gemeenschap vereist is en bovendien heeft het Gerecht de ten grondslag liggende feiten juridisch onjuist beoordeeld. Een bewijs is niet vereist aangezien de rechtspraak in de zaak Pago van het Hof (2) betreffende artikel 9 van verordening nr. 207/2009 mutatis mutandis van toepassing is op artikel 7 ervan. Daarenboven is op afdoende wijze bewezen dat het aangevraagde teken als merk is ingeburgerd, doch het Gerecht heeft deze bewijzen juridisch onjuist beoordeeld. Het Gerecht heeft met name de indicatieve waarde van nationale inschrijvingen miskend. Het Gerecht heeft evenmin rekening gehouden met de grote marktaandelen en verkoopscijfers van TDI-auto’s en op deze wijze bij de juridische beoordeling het daarmee verbonden reclame-effect over het hoofd gezien.

Ten slotte heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat het teken TDI niet als merk is gebruikt. Dit is niet correct en in strijd met het gemeenschapsrecht aangezien het teken TDI in elke gebruiksvorm als een merk is gebruikt.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Arrest van het Hof van 6 oktober 2009, Pago International (C-301/07, Jurispr. blz. I-9429).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/13


Beroep ingesteld op 16 september 2011 — Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-473/11)

2011/C 347/19

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en W. Roels, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door de toepassing van een bijzondere btw-regeling voor reisbureaus zoals vastgesteld in resolutie nr. B71/2260 van maart 1971, de krachtens de artikelen 43, 96, 98 en 306 tot en met 310 van de btw-richtlijn (1) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat Nederland de bijzondere btw-regeling voor reisbureaus niet ten uitvoer heeft gelegd. Dit volgt uit het Besluit van 22 maart 1971, nr. B71/2260, zoals laatstelijk gewijzigd, dat duidelijk in strijd is met de in de artikelen 306 tot en met 310 van de btw-richtlijn vastgestelde bijzondere regeling voor reisbureaus.


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/13


Hogere voorziening ingesteld op 19 september 2011 door Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 4 juli 2011 in zaak T-275/09, Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-477/11 P)

2011/C 347/20

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd (vertegenwoordigers: I. Dodds-Smith, Solicitor, D. Anderson QC, J. Stratford, Barrister)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht vernietigen;

het door Sepracor ingestelde beroep tot nietigverklaring ontvankelijk verklaren en in de zaak uitspraak doen in het voordeel van Sepracor (op het punt van het wezenlijke vormvoorschrift) en/of de zaak verwijzen naar het Gerecht voor behandeling ten gronde van het beroep tot nietigverklaring;

de beslissing omtrent de kosten voor het overige aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante verzoekt de bestreden beschikking, houdende niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep, te vernietigen, om de volgende twee redenen:

a)

schending van rekwirantes recht op toegang tot de rechter en op een doeltreffende voorziening in rechte

b)

schending van een wezenlijk vormvoorschrift wegens gebruikmaking van verklaringen van derden; een argument dat voor het Gerecht is aangevoerd maar niet door het Gerecht is onderzocht.

Schending van rekwirantes recht op toegang tot de rechter en op een doeltreffende voorziening in rechte

In juli 2007 diende rekwirante een aanvraag in voor een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen van haar product Lunivia, ondersteund door uitgebreid en kostbaar onderzoek, op grond dat Lunivia geschikt was voor gecentraliseerde beoordeling als nieuwe werkzame stof („NWS”) overeenkomstig artikel 3, lid 2, sub a, van verordening (EG) 726/2004 (1). Er bestonden ten minste belangrijke redenen waaruit zou blijken dat rekwirantes product Lunivia een NWS was, en het product was op die grondslag door het EMA geaccepteerd voor gecentraliseerde beoordeling.

De bestreden beschikking kwam neer op een definitieve vaststelling door de Commissie dat Lunivia niet zou worden behandeld als een NWS (en was dus feitelijk een negatieve beschikking inzake de geschiktheid). Die beschikking had juridische gevolgen, met name het wegvallen van de bescherming tegen verwijzing door tweede aanvragers voor generieke geneesmiddelen en tegen de exploitatie van vergunningen voor generieke geneesmiddelen voor een totale periode van 10 jaar.

In die omstandigheden had rekwirante geen andere keuze dan haar aanvraag in te trekken. Had zij toegestaan dat een gecentraliseerde vergunning werd verstrekt zonder de uit de toekenning van de status als NWS voortvloeiende bescherming van haar research-dossier, dan hadden in de gehele Europese Unie aanvragers voor generieke geneesmiddelen inzage kunnen krijgen in de waardevolle preklinische en klinische gegevens in haar dossier. Geen enkel innoverend farmaceutisch bedrijf zou zoiets laten geschieden. De „remedie” van een beroep tot nietigverklaring en de vaststelling van voorlopige maatregelen zou niet effectief zijn geweest, aangezien hiermee de onherroepelijke gevolgen niet hadden kunnen worden teruggedraaid.

De enige mogelijkheid van een praktische en effectieve voorziening in rechte (als tegengestelde van een theoretische en illusoire voorziening) is er derhalve in gelegen wanneer haar wordt toegestaan op te komen tegen de bestreden beschikking.

In dat verband beroept rekwirante zich onder meer op:

a)

Het recht op toegang tot de rechter en op een doeltreffende voorziening in rechte, dat wordt beschermd door de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

b)

Het vereiste dat procesregels voor de bij de rechters van de Unie ingediende rechtsvorderingen in overeenstemming met die beginselen worden uitgelegd

c)

De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de rechtspraak van nationale rechters

d)

Politieke overwegingen in verband met de wisselwerking tussen de gecentraliseerde procedure en nationale procedures

e)

De rechtspraak van het Hof van Justitie inzake:

1)

de bevoegdheidsverdeling

2)

de ontvankelijkheid van beroepen tegen rechtshandelingen die het resultaat zijn van een speciale en afzonderlijke procedure

3)

het bestaan van een doeltreffende rechtsbescherming

4)

de openbaarmaking van vertrouwelijke informatie.

Schending van een wezenlijk vormvoorschrift

Het Gerecht is zelfs niet ingegaan op Sepracors betoog betreffende de schending van een wezenlijk vormvoorschrift wegens de gebruikmaking van verklaringen van derden. Dat Sepracor pas na het nemen van een beslissing in kennis was gesteld van verklaringen die waren ontvangen en in aanmerking genomen, vormt een schending van het recht om te worden gehoord, dat een fundamenteel beginsel van EU-recht is.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Argeș (Roemenië) op 20 september 2011 — Andrei Emilian Boncea, Filofteia Catrinel Boncea, Adriana Boboc, Cornelia Mihăilescu/Statul român prin Ministerul Finanțelor Publice

(Zaak C-483/11)

2011/C 347/21

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Argeș

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Andrei Emilian Boncea, Filofteia Catrinel Boncea, Adriana Boboc, Cornelia Mihăilescu

Verwerende partij: Statul român prin Ministerul Finanțelor Publice

Prejudiciële vragen

1)

Schendt artikel 5 van wet nr. 221/2009, zoals gewijzigd bij beslissing nr. 1358/21.10.2010 van de Curtea Constituțională a României, artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 8 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens?

2)

Verzetten artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 8 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens zich tegen een nationale regeling op grond waarvan het recht op materiële schadevergoeding wegens immateriële schade van een persoon die politiek is veroordeeld bij een tegen de wetgeving indruisende beslissing kan worden beperkt?


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Argeș (Roemenië) op 20 september 2011 — Mariana Budan/Statul român — Ministerul Finanțelor Publice prin Direcția Generală a Finanțelor Publice Argeș

(Zaak C-484/11)

2011/C 347/22

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Argeș

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mariana Budan

Verwerende partij: Statul român — Ministerul Finanțelor Publice prin Direcția Generală a Finanțelor Publice Argeș

Interveniënt: Iulian-Nicolae Cujbescu

Prejudiciële vraag

Hebben verzoekster, Mariana Budan, […] en interveniënt, Iulian-Nicolae Cujbescu […], als slachtoffers van het communistische regime en thans burgers van de Europese Unie, krachtens de fundamentele beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vervat, en krachtens de Verdragen van de Europese Unie, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie — ook in geval van een leemte in het nationale recht (ingevolge de ongrondwettigverklaring van artikel 5 van wet nr. 221/[2009]) — recht op een immateriële schadevergoeding?


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa (Republiek Letland) op 22 september 2011 — Laimonis Treimanis/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-487/11)

2011/C 347/23

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā rajona tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Laimonis Treimanis

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Prejudiciële vraag

Verbiedt artikel 7, lid 1, van verordening nr. 918/83 (1) de eigenaar van een uit een derde land in de Europese Unie ingevoerd particulier motorvoertuig, dit voertuig om niet over te dragen om te worden gebruikt door een gezinslid dat daadwerkelijk metterwoon uit dat derde land naar de Europese Unie is verhuisd, en dat deel uitmaakte van het huishouden van de eigenaar van het voertuig in dat derde land voordat het voertuig in de Europese Unie werd ingevoerd, wanneer de eigenaar van het voertuig hoofdzakelijk in het derde land woont sinds het voertuig werd ingevoerd?


(1)  Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 105, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/15


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door Mitsubishi Electric Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 juli 2011 in zaak T-133/07, Mitsubishi Electric Corp./Europese Commissie

(Zaak C-489/11 P)

2011/C 347/24

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Mitsubishi Electric Corp. (hierna: „Melco”) (vertegenwoordigers: R. Denton, solicitor, J. J. Vyavaharkar, solicitor, en K. Haegeman, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht te vernietigen voor zover het door Melco bij het Gerecht ingestelde beroep daarbij is afgewezen;

nietig te verklaren de artikelen van de beschikking die niet reeds bij het arrest van het Gerecht nietig zijn verklaard, voor zover deze artikelen op Melco en op TMT&D betrekking hebben betreffende de periode waarvoor Melco samen met Toshiba hoofdelijk aansprakelijk voor de activiteiten van TMT&D is gesteld;

de Commissie hoe dan ook te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van Melco van zowel de onderhavige procedure als de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht bij de beoordeling van het bewijsmateriaal betreffende het bestaan van het beweerde „gemeenschappelijk akkoord” in verschillende opzichten blijk heeft gegeven van een kennelijke onjuiste rechtsopvatting:

het Gerecht heeft de informatie over het bestaan van het „gemeenschappelijk akkoord” onjuist weergegeven;

het Gerecht heeft onjuiste criteria toegepast bij het onderzoek van het bewijsmateriaal en het in de rechtspraak ontwikkelde beginsel volgens hetwelk verklaringen die indruisen tegen de belangen van degene die deze verklaringen heeft afgelegd, in beginsel als bijzonder betrouwbaar moeten worden beschouwd, niet correct toegepast;

het Gerecht heeft de rechtspraak over het niveau en de afweging van het bewijsmateriaal onjuist toegepast, door te concluderen dat de verklaring van M. geloofwaardig was en grote bewijskracht had;

het Gerecht heeft de wettelijke vereisten inzake de noodzakelijke bevestiging van het bewijsmateriaal onjuist toegepast op Fuji's antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar;

het Gerecht heeft geen rekening gehouden met de algemene impact van de specifieke schendingen door de Commissie op Melco’s rechten van verdediging en op het recht van deze laatste om te worden gehoord;

het Gerecht heeft Melco’s rechten van verdediging geschonden, inzonderheid wat het vermoeden van onschuld betreft, door van Melco te verlangen dat zij het negatieve bewijs leverde dat zij geen inbreuk had gepleegd;

het Gerecht heeft het vermoeden van onschuld geschonden en de algemene rechtsbeginselen onjuist toegepast door de aannemelijke alternatieve uitleg die is verstrekt, geenszins in aanmerking te hebben genomen.

Rekwirante stelt tevens dat het Gerecht ook bij de beoordeling van de beweerde duur van de verweten inbreuk kennelijk blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting:

het Gerecht heeft de gestelde duur van de verweten inbreuk niet rechtens genoegzaam aangetoond.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Mercato San Severino (Italië) op 26 september 2011 — Ciro Di Donna/Società imballaggi metallici Salerno Srl (SIMSA)

(Zaak C-492/11)

2011/C 347/25

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di Pace di Mercato San Severino

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ciro Di Donna

Verwerende partij: Società imballaggi metallici Salerno Srl (SIMSA)

Prejudiciële vragen

Verzetten de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op 7 december 2000 te Nice afgekondigd, zoals aangenomen op 12 december 2007 te Straatsburg, richtlijn 2008/52/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, het algemeen beginsel van Unierecht van doeltreffende rechterlijke bescherming en, in het algemeen, het recht van de Unie in zijn geheel zich ertegen dat in een van de lidstaten van de Europese Unie een regeling wordt ingevoerd, zoals in Italië die van wetsbesluit nr. 28/2010 en ministerieel besluit nr. 180/2010, zoals gewijzigd bij ministerieel besluit nr. 145/2011, volgens welke:

de rechter ten laste van de partij die zonder gegronde reden heeft geweigerd deel te nemen aan een procedure van verplichte bemiddeling, in het erop volgende rechtsgeding uit die weigering bewijsgronden kan afleiden;

de rechter vergoeding moet weigeren van de kosten die door de in het gelijk gestelde partij die een voorstel tot verzoening heeft afgewezen, zijn gemaakt voor zover zij betrekking hebben op het tijdvak na de formulering van het voorstel, en die partij moet veroordelen tot vergoeding van de kosten die de in het ongelijk gestelde partij over hetzelfde tijdvak heeft gemaakt en ook tot betaling aan de staatskas van een bedrag dat overeenstemt met het bedrag dat reeds werd betaald als verplichte (gestandaardiseerde) heffing, wanneer de uitspraak waarmee het na het formuleren van het geweigerde voorstel ingeleide geschil wordt beslecht, volledig overeenstemt met de inhoud van het betrokken voorstel;

de rechter, indien zich ernstige en uitzonderlijke redenen voordoen, de vergoeding kan weigeren van de kosten die de in het gelijk gestelde partij wegens het honorarium van de bemiddelaar en de aan de deskundige verschuldigde vergoeding heeft gemaakt, zelfs indien de beschikking waarmee het geschil wordt beslecht niet volledig overeenstemt met de inhoud van het voorstel;

de rechter de partij die zonder gegronde reden niet heeft deelgenomen aan de bemiddelingsprocedure moet veroordelen tot betaling aan de staatskas van het bedrag dat overeenkomt met de gestandaardiseerde heffing die voor het rechtsgeding is verschuldigd;

de bemiddelaar een verzoening kan of zelfs moet voorstellen ook bij ontbreken van akkoord van de partijen en ook indien de partijen niet aan de procedure hebben deelgenomen;

de poging tot verzoening binnen een termijn van vier maanden moet worden afgerond;

ook na verloop van de termijn van vier maanden vanaf het begin van de procedure de vordering slechts ontvankelijk zal zijn na het verkrijgen, bij het secretariaat van het bemiddelingsorgaan, van het door de bemiddelaar opgestelde verslag van het ontbreken van akkoord met opgave van het geweigerde voorstel;

het niet uitgesloten is dat er meerdere bemiddelingsprocedures zijn — met verlenging van de termijn voor de beslechting van het geschil tot gevolg — telkens wanneer een verzoek op rechtmatige wijze wordt voorgesteld in de loop van dezelfde procedure die intussen is ingeleid;

de kosten van de procedure van verplichte bemiddeling ten minste twee maal zo veel bedragen als de kosten van de gerechtelijke procedure die de bemiddelingsprocedure tracht te voorkomen en het verschil op exponentiële wijze toeneemt met de toename van de waarde van het geschil (zoadat de bemiddeling zelfs meer dan zes maal zo veel kost als de gerechtelijke procedure) of met de toename van de complexiteit (in welk laatste geval de aanstelling noodzakelijk kan blijken van een deskundige, te betalen door de partijen in de procedure, die de bemiddelaar bijstaat in geschillen die specifieke technische vaardigheden vereisen, zonder dat het door de deskundige opgestelde technische verslag of de door hem verkregen inlichtingen in de erop volgende rechterlijke procedure kunnen worden gebruikt)?


(1)  PB L 136, blz. 3.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/17


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door United Technologies Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-141/07, United Technologies Corp./Europese Commissie

(Zaak C-493/11 P)

2011/C 347/26

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: United Technologies Corp. (vertegenwoordigers: A. Winckler, avocat, J. Temple Lang, solicitor, C. J. Cook, advocate, D. Gerard, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof om

het bestreden arrest te vernietigen;

gelet op de staat van de zaak, de litigieuze beschikking gedeeltelijk nietig te verklaren en het bedrag van daarbij opgelegde geldboeten te verlagen, althans, voor zover het dit passend acht, het arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een herbeoordeling van de relevante feiten;

de Commissie te verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel bestrijdt rekwirante de conclusie van het Gerecht dat de Commissie gerechtigd was om UTC aansprakelijk te houden voor het gedrag van GTO en de dochterondernemingen van Otis. Dit middel valt uiteen in drie onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet in overeenstemming te handelen met de juridische toets voor de weerlegging van het vermoeden van aansprakelijkheid op grond dat een moedermaatschappij de 100 % eigendom van dochterondernemingen in handen heeft. In de tweede plaats is de uitlegging die het Gerecht heeft gegeven aan de juridische toets voor de weerlegging van het vermoeden van aansprakelijkheid in strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In de derde plaats heeft het Gerecht een ontoereikende motivering gegeven bij de bespreking van de specifieke factoren die UTC had aangedragen ter weerlegging van het vermoeden van aansprakelijkheid.

Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht zijn motiveringsplicht heeft geschonden en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet in te gaan op UTC’s stelling dat zij niet gelijk is behandeld als MEC.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/18


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door Otis Luxembourg Sàrl, formerly General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-141/07, Otis Luxembourg Sàrl, voorheen General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG/Europese Commissie

(Zaak C-494/11 P)

2011/C 347/27

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Otis Luxembourg Sàrl, formerly General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG (vertegenwoordigers: A. Winckler, avocat, J. Temple Lang, solicitor, C. J. Cook, advocate, D. Gerard, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof om

het bestreden arrest te vernietigen;

gelet op de staat van de zaak, de litigieuze beschikking gedeeltelijk nietig te verklaren en het bedrag van daarbij opgelegde geldboeten te verlagen, althans, voor zover het dit passend acht, het arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een herbeoordeling van de relevante feiten;

de Commissie te verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun eerste middel bestrijden rekwirantes de conclusie van het Gerecht dat de Commissie gerechtigd was om aan Otis SA aansprakelijkheid toe te kennen voor de inbreuk van GTO in Luxemburg. Dit middel valt uiteen in vier onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de rechtsnorm die dit Hof heeft vastgelegd in zaak C-97/08 P, Akzo Nobel/Commissie, en het begrip één enkele onderneming onjuist toe te passen. In de tweede plaats heeft het Gerecht de grenzen van zijn rechtmacht overschreden door te steunen op feitelijke gegevens waarnaar de Commissie niet heeft verwezen in de litigieuze beschikking en die zich niet in het dossier van de Commissie bevonden. In de derde plaats heeft het Gerecht de aard en omvang van de juridische verhouding tussen GTO en Otis SA verkeerd gekwalificeerd en de feiten verdraaid. In de vierde plaats heeft het Gerecht ontoereikend gemotiveerd waarom de Commissie haar plicht om de moedermaatschappijen van GTO en MEE gelijk te behandelen, niet heeft geschonden.

Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht meerdere blijken van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door de berekening van het uitgangsbedrag van de geldboete voor de Duitse inbreuk te bevestigen. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 1998 onjuist uitgelegd door te oordelen dat de Commissie niet verplicht was om rekening te houden met de omvang van de betrokken markt bij het vaststellen van het uitgangsbedrag van de geldboete. In de tweede plaats heeft het Gerecht de bepaling van de omvang van de betrokken markt en de verdeling van de deelnemers in categorieën ontoereikend gemotiveerd.

Met hun derde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht meerdere blijken van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven en de grenzen van zijn rechtsmacht heeft overschreden door Otis het voordeel van „gedeeltelijke immuniteit” overeenkomstig artikel 23, sub b, van de clementiemededeling van 2002 te onthouden. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht een onjuiste juridische toets voor de toekenning van „gedeeltelijke immuniteit” toegepast, heeft het de grenzen van zijn rechtsmacht overschreden door zijn eigen beoordeling van het door Otis overgelegde bewijs in de plaats te stellen van die van de Commissie en heeft het vaste bewijsregels niet in acht genomen. In de tweede plaats heeft het Gerecht een onjuiste uitlegging gegeven aan de motiveringsplicht van de Commissie.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/18


Hogere voorziening ingesteld op 27 september 2011 door Toshiba Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 juli 2011 in zaak T-113/07, Toshiba Corp./Europese Commissie

(Zaak C-498/11 P)

2011/C 347/28

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Toshiba Corp. (vertegenwoordigers: J. F. MacLennan, solicitor, A. Schulz, Rechtsanwalt, A. Dawes, solicitor, S. Sakellariou, Δικηγόρος)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen voor zover Toshiba’s verzoek tot nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking daarbij is afgewezen, en de litigieuze beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof wat de rechtsvragen betreft;

hoe dan ook de Commissie te verwijzen in de kosten, Toshiba’s kosten van de procedure voor het Gerecht daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht in verschillende opzichten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door haar verzoek tot nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking af te wijzen:

a)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat de door ABB verstrekte getuigenverklaringen volstonden als bewijs van het bestaan van een gemeenschappelijk akkoord;

b)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat sprake was van zowel bevestigend als indirect bewijs van het bestaan van dit gemeenschappelijk akkoord;

c)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Toshiba zowel aan één enkele als aan een voortdurende inbreuk had deelgenomen;

d)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Toshiba’s rechten van verdediging niet zijn geschonden doordat verschillende ontlastende getuigenverklaringen niet in aanmerking zijn genomen.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/19


Hogere voorziening ingesteld op 28 september 2011 door Schindler Holding Ltd, Schindler Management AG, Schindler SA, Schindler Sàrl, Schindler Liften BV en Schindler Deutschland Holding GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-138/07, Schinder Holding Ltd e.a./Europese Commissie, ondersteund door Raad van de Europese Unie

(Zaak C-501/11 P)

2011/C 347/29

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Schindler Holding Ltd, Schindler Management AG, Schindler SA, Schindler Sàrl, Schindler Liften BV, Schindler Deutschland Holding GmbH (vertegenwoordigers: R. Bechtold en W. Bosch, Rechtsanwälte, en professor dr. J. Schwarze)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken om

1)

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 (zaak T-138/07) te vernietigen;

2)

de beschikking van de Commissie van 21 februari 2007 (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen) nietig te verklaren,

subsidiair, de bij deze beschikking aan rekwirantes opgelegde geldboeten in te trekken of te verlagen;

3)

meer subsidiair, de zaak naar het Gerecht te verwijzen voor afdoening in overeenstemming met het arrest van het Hof,

4)

de Commissie hoe dan ook te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes voeren in totaal dertien middelen aan:

Ten eerste heeft het Gerecht het beginsel van de scheiding der machten geschonden en de vereisten van een eerlijk proces niet in acht genomen, voor zover het heeft geoordeeld dat de Commissie bevoegd is om geldboeten op te leggen, zonder dat het zelf de beschikking van de Commissie in volle omvang heeft onderzocht.

Ten tweede heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op het beginsel dat rechtstreekse bewijzen moeten worden geleverd, voor zover het heeft toegestaan dat bewijzen worden geleverd door kroongetuigen, zoals in de huidige praktijk van de Commissie geschiedt.

Ten derde heeft het Gerecht het beginsel van legaliteit van sancties (artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; hierna: EVRM) geschonden, voor zover het artikel 23, lid 2, van verordening 1/2003 (1) als een voldoende nauwkeurige wettelijke grondslag voor de oplegging van geldboeten heeft beschouwd.

Ten vierde is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat de richtsnoeren van de Commissie van 1998 geen gevolgen sorteren, aangezien de Commissie onbevoegd is.

Ten vijfde heeft het Gerecht ten onrechte ontkend dat de richtsnoeren van de Commissie voor de berekening van geldboeten van 1998 indruisen tegen het verbod van terugwerkende kracht en het vertrouwensbeginsel.

Ten zesde heeft het Gerecht het schuldbeginsel en het vermoeden van onschuld [artikel 27, lid 2, van verordening 1/2003, artikel 48, lid 1, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en artikel 6, lid 2, EVRM] geschonden, voor zover het het niet nodig heeft geacht om de door medewerkers gepleegde inbreuk aan de betrokken ondernemingen toe te rekenen, of dit niet heeft gedaan.

Ten zevende is het Gerecht ten onrechte ervan uitgegaan dat Schindler Holding medeaansprakelijk is. De toegepaste beginselen betreffende de medeaansprakelijkheid van de moedermaatschappij vormen een inmenging in de bevoegdheden van de lidstaten. Bovendien heeft het Gerecht de rechtspraak van het Hof te strikt uitgelegd en het vermoeden van onschuld (artikel 48, lid 1, van het Handvest en artikel 6, lid 2, EVRM) geschonden.

Ten achtste is het Gerecht er ten onrechte van uitgegaan dat de bovengrenzen van artikel 23, lid 2, van verordening 1/2003 niet zijn overschreden.

Ten negende is hierdoor ook het eigendomsrecht van Schindler Holding aangetast, aangezien de vaststelling van de geldboete hetzelfde effect heeft als een onteigening (artikel 17, lid 1, van het Handvest, artikel 1 van het eerste aanvullend protocol bij het EVRM).

Ten tiende heeft het Gerecht de te hoge basisbedragen die de Commissie heeft vastgesteld, ten onrechte gerechtvaardigd geacht.

Ten elfde heeft het Gerecht ten onrechte aanvaard dat de Commissie bepaalde omstandigheden niet als verzachtende omstandigheden in aanmerking heeft genomen. Het Gerecht heeft in het bijzonder geen rekening gehouden met de vrijwillige beëindiging van de mededingingsregeling in Duitsland en met de maatregelen die rekwirantes hebben genomen om het mededingingsrecht na te leven.

Ten twaalfde heeft het Gerecht het gerechtvaardigd geacht dat de Commissie een te geringe of geen verlaging van de geldboete heeft verleend. Daarbij is het voorbijgegaan aan de bijdragen die rekwirantes hebben geleverd. Het heeft ook geen rekening gehouden met het feit dat de Commissie ten onrechte te geringe verlagingen heeft toegekend voor de medewerking die buiten het kader van de mededeling inzake medewerking is verleend.

Ten dertiende heeft het Gerecht het evenredigheidsbeginsel geschonden, voor zover het heeft geoordeeld dat de geldboeten niet overdreven hoog zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 30 september 2011 — Vivaio dei Molini Azienda Agricola Porro Savoldi ss/Autorità per la Vigilanza sui Contratti Pubblici di lavori, servizi e forniture

(Zaak C-502/11)

2011/C 347/30

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vivaio dei Molini Azienda Agricola Porro Savoldi ss

Verwerende partij: Autorità per la Vigilanza sui Contratti Pubblici di lavori, servizi e forniture

Prejudiciële vragen

1)

Staat het gemeenschapsrecht, en met name artikel 6 van richtlijn 93/37/EEG (1) (nadien: artikel 4 van richtlijn 2004/18/EG (2)) in beginsel in de weg aan een nationale bepaling (als artikel 10, lid 1, sub a, van wet 109 van 1994 — nadien: artikel 34, lid 1, sub a, van decreto legislativo 163 van 2006), op grond waarvan alleen vennootschappen die handelsactiviteiten uitoefenen, mogen deelnemen aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, zodat bepaalde ondernemers (zoals maatschappen [società semplici]) die normalerwijze niet overwegend dat soort activiteiten verrichten, daarvan zijn uitgesloten, of is het betrokken verbod redelijk en niet discriminerend gelet op de bijzondere regeling en het specifieke vermogensstelsel van maatschappen?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, dient aan het Hof van Justitie de volgende vraag te worden gesteld:

2)

Staat het gemeenschapsrecht — en met name artikel 6 van richtlijn 93/37/EEG (nadien: artikel 4 van richtlijn 2004/18/EG) en het beginsel van de vormvrijheid voor deelnemers aan aanbestedingsprocedures — de nationale wetgever toe om de rechtsbevoegdheid van een aannemer [imprenditore] (of van een ondernemer [operatore economico] volgens de definitie van richtlijn 2004/18/EG) te beperken vanwege de bijzondere kenmerken van de nationale regeling betreffende die ondernemer, door hem uit te sluiten van deelname aan aanbestedingsprocedures voor overheidsopdrachten, of vormt een dergelijke beperking een schending van de beginselen van redelijkheid en non-discriminatie?


(1)  PB L 199, blz. 54.

(2)  PB L 134, blz. 114.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/21


Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, voorheen ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, en ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 september 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie

(Zaak C-503/11 P)

2011/C 347/31

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, voorheen ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, en ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH (vertegenwoordiger: K. Blau-Hansen, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), geheel te vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen en dit rekwirantes betreft;

subsidiair, de geldboete die rekwirantes is opgelegd bij artikel 2 van de litigieuze beschikking van de Europese Commissie van 21 februari 2007 op gepaste wijze verder te verlagen;

meer subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes komen met de onderhavige hogere voorziening op tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-147/07 e.a. (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), voor zover daarbij het beroep van 7 mei 2007 tegen beschikking C (2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen) is verworpen en dit rekwirantes betreft.

Rekwirantes voeren in vier middelen onbevoegdheid van de Commissie aan, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag dan wel het VWEU en de ter uitvoering van deze Verdragen toe te passen bepalingen alsook misbruik van bevoegdheid en schendingen van grondrechten.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Gerecht ten onrechte heeft erkend dat de Commissie bevoegd was de procedure in te leiden. Zij menen dat het Gerecht de beschikking van de Commissie wegens de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG) had moeten nietig verklaren, daar de verweten lokale inbreukmakende gedragingen geen invloed hebben gehad op het interstatelijke handelsverkeer. Zelfs indien het Gerecht artikel 101 VWEU toepasselijk mocht verklaren, had het in overweging moeten nemen dat het op verordening nr. 1/2003 (1) gebaseerde stelsel van parallelle bevoegdheden overeenkomstig de ECN-mededeling, hoe dan ook aan de bevoegdheid van de Commissie in de weg stond. Tot slot is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de procedure alsnog door de Commissie is ingeleid, een schending oplevert van het grondrechtelijk beschermde legaliteitsbeginsel ter zake van straffen.

Rekwirantes betogen in de tweede plaats dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie waarbij rekwirantes op basis van de concernomzet van ThyssenKrupp AG hoofdelijk aansprakelijk zijn gehouden te bevestigen. Het arrest is in dat verband in strijd met artikel 23 van verordening nr. 1/2003, het rechtstatelijk beginsel in de vorm van het beginsel nulla poena sine lege, het beginsel van de evenredigheid van straffen, het beginsel in dubio pro reo en het schuldbeginsel. Met het arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het berust op de aanname dat een dochteronderneming tezamen met haar moedermaatschappij (en andere concernondernemingen) een verliesdelingsregeling in de vorm van een economische eenheid vormt. Daarnaast en los daarvan is het in strijd met het schuldbeginsel omdat rekwirantes tezamen met hun moedermaatschappijen een geldboete waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn wordt opgelegd. Subsidiair wordt betoogd dat het Gerecht de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft bevestigd ondanks dat in de onderlinge verhouding geen verdeling van de aansprakelijkheid is gemaakt.

In de derde plaats betogen rekwirantes dat het Gerecht in zijn arrest zijn rechtens voorgeschreven alomvattende toetsingsplicht heeft geschonden, doordat het de onrechtmatigheid van de vaststelling van het uitgangsbedrag, van de multiplicator voor afschrikking en het feit dat de Commissie de medewerking van rekwirantes niet heeft beloond, ontoereikend heeft getoetst en daarmee het grondrecht op een eerlijk proces en de daarin besloten liggende waarborg van rechtsbescherming heeft geschonden.

In de vierde plaats wordt een schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling gesteld met betrekking tot de vaststelling van het uitgangsbedrag voor de op Duitsland betrekking hebbende inbreuk, omdat niet-betrokken omzetten in het uitgangsbedrag zijn opgenomen hoewel dwingende redenen zich hiertegen verzetten. Het Gerecht heeft in dat verband wat Schindler betreft een relevante gedifferentieerde beoordeling gemaakt, maar deze differentiatie waar het rekwirantes betreft in strijd met het recht achterwege gelaten.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/22


Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 september 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie

(Zaak C-504/11 P)

2011/C 347/32

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl (vertegenwoordiger: T. Schaper, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), geheel te vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen en dit rekwirante betreft;

subsidiair, de geldboete die rekwirante is opgelegd bij artikel 2 van de litigieuze beschikking van de Europese Commissie van 21 februari 2007 op gepaste wijze verder te verlagen;

meer subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante komt met de onderhavige hogere voorziening op tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-147/07 e.a. (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), voor zover daarbij het beroep van 7 mei 2007 tegen beschikking C (2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen) is verworpen en dit rekwirante betreft.

Rekwirante voert in drie middelen de onbevoegdheid van de Commissie aan, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag dan wel het VWEU en de ter uitvoering van deze Verdragen toe te passen bepalingen alsook misbruik van bevoegdheid en schendingen van grondrechten.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Gerecht ten onrechte heeft erkend dat de Commissie bevoegd was de procedure in te leiden. Rekwirante meent dat het Gerecht de beschikking van de Commissie wegens de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG) had moeten nietig verklaren, daar de verweten lokale inbreukmakende gedragingen geen invloed hebben gehad op het interstatelijke handelsverkeer. Zelfs indien het Gerecht artikel 101 VWEU toepasselijk mocht verklaren, had het in overweging moeten nemen dat het op verordening nr. 1/2003 (1) gebaseerde stelsel van parallelle bevoegdheden overeenkomstig de ECN-mededeling, hoe dan ook aan de bevoegdheid van de Commissie in de weg stond. Tot slot is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de procedure alsnog door de Commissie is ingeleid, een schending oplevert van het grondrechtelijk beschermde legaliteitsbeginsel ter zake van straffen.

Rekwirante betoogt in de tweede plaats dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie waarbij rekwirante op basis van de concernomzet van ThyssenKrupp AG hoofdelijk aansprakelijk is gehouden te bevestigen. Het arrest is in dat verband in strijd met artikel 23 van verordening nr. 1/2003, het rechtstatelijke beginsel in de vorm van het beginsel nulla poena sine lege, het beginsel van de evenredigheid van straffen, het beginsel in dubio pro reo en het schuldbeginsel. Met het arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het berust op de aanname dat een dochteronderneming tezamen met haar moedermaatschappij (en andere concernondernemingen) een verliesdelingsregeling in de vorm van een economische eenheid vormt. Daarnaast en los daarvan is het in strijd met het schuldbeginsel omdat rekwirante tezamen met haar moedermaatschappij een geldboete waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk is wordt opgelegd. Subsidiair wordt betoogd dat het Gerecht de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft bevestigd ondanks dat in de onderlinge verhouding geen verdeling van de aansprakelijkheid is gemaakt.

In de derde plaats betoogt rekwirante dat het Gerecht in zijn arrest zijn rechtens voorgeschreven alomvattende toetsingsplicht heeft geschonden, doordat het de onrechtmatigheid van de vaststelling van het uitgangsbedrag, van de multiplicator voor afschrikking en het feit dat de Commissie de medewerking van rekwirantes niet heeft beloond, ontoereikend heeft getoetst en daarmee het grondrecht op een eerlijk proces en de daarin besloten liggende waarborg van rechtsbescherming heeft geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/23


Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Elevator AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie

(Zaak C-505/11 P)

2011/C 347/33

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: ThyssenKrupp Elevator AG (vertegenwoordiger: T. Klose, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), geheel te vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen en dit rekwirante betreft;

subsidiair, de geldboete die rekwirante is opgelegd bij artikel 2 van de litigieuze beschikking van de Europese Commissie van 21 februari 2007 op gepaste wijze verder te verlagen;

meer subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in zes middelen onbevoegdheid van de Commissie aan, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag dan wel het VWEU en de ter uitvoering van deze Verdragen toe te passen bepalingen alsook misbruik van bevoegdheid en schendingen van grondrechten.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Gerecht ten onrechte heeft erkend dat de Commissie bevoegd was de procedure in te leiden. Zij menen dat het Gerecht de beschikking van de Commissie wegens de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG) had moeten nietig verklaren, daar de verweten lokale inbreukmakende gedragingen geen invloed hebben gehad op het interstatelijke handelsverkeer. Zelfs indien het Gerecht artikel 101 VWEU toepasselijk mocht verklaren, had het in overweging moeten nemen dat het op verordening nr. 1/2003 (1) gebaseerde stelsel van parallelle bevoegdheden overeenkomstig de ECN-mededeling, hoe dan ook aan de bevoegdheid van de Commissie in de weg stond. Tot slot is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de procedure alsnog door de Commissie is ingeleid, een schending oplevert van het grondrechtelijk beschermde legaliteitsbeginsel ter zake van straffen.

In de tweede plaats is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat in casu het beginsel ne bis in idem is geschonden, aangezien de Commissie geen rekening heeft gehouden met de amnestiebeslissingen die nationale mededingingsautoriteiten vóór de inleiding van de procedure ten gunste van rekwirante hebben vastgesteld.

Rekwirante betoogt in de derde plaats dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie waarbij rekwirante hoofdelijk aansprakelijk is gehouden met haar dochterondernemingen te bevestigen. Het is niet in geschil dat rekwirante zelf niet aan de inbreuken heeft deelgenomen. Een toerekening van andermans handelen op basis van de onjuiste premisse van de verantwoordelijkheid van de economische eenheid is in strijd met het staatsrechtelijke beginsel van de persoonlijke aansprakelijkheid, het beginsel in dubio pro reo en het recht op een eerlijk proces.

In de vierde plaats is het Gerecht er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de bevestiging van de hoofdelijke aansprakelijkheid van rekwirante in strijd is met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid. Subsidiair stelt rekwirante dat het Gerecht de beschikking van de Commissie heeft bevestigd ondanks dat in de onderlinge verhouding geen verdeling van de aansprakelijkheid is gemaakt, zodat het arrest ontoereikend is gemotiveerd.

In de vijfde plaats betoogt rekwirante dat het Gerecht in zijn arrest zijn rechtens voorgeschreven alomvattende toetsingsplicht heeft geschonden, doordat het de onevenredigheid van de vaststelling van het uitgangsbedrag, van de multiplicator voor afschrikking en de meervoudige beboeting bij parallelle inbreuken alsook het feit dat de Commissie de medewerking van rekwirante niet heeft beloond, ontoereikend heeft getoetst en daarmee het grondrecht op een eerlijk proces en de daarin besloten liggende waarborg van rechtsbescherming heeft geschonden. Hoe dan ook is het arrest ontoereikende gemotiveerd voor zover daarin de van de beschikkingspraktijk van de Commissie afwijkende meervoudige beboeting is bevestigd.

In de zesde plaats wordt een schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling gesteld met betrekking tot de vaststelling van het uitgangsbedrag voor de op Duitsland betrekking hebbende inbreuk, omdat niet-betrokken omzetten in het uitgangsbedrag zijn opgenomen hoewel dwingende redenen zich hiertegen verzetten. Het Gerecht heeft in dat verband wat Schindler betreft een relevante gedifferentieerde beoordeling gemaakt, maar deze differentiatie waar het rekwirante betreft in strijd met het recht achterwege gelaten.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/24


Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie

(Zaak C-506/11 P)

2011/C 347/34

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: ThyssenKrupp AG (vertegenwoordigers: M. Klusmann en S. Thomas, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), geheel te vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen en dit rekwirante betreft;

subsidiair, de geldboete die rekwirante is opgelegd bij artikel 2 van de litigieuze beschikking van de Europese Commissie van 21 februari 2007 op gepaste wijze verder te verlagen;

meer subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in zeven middelen onbevoegdheid van de Commissie aan, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag dan wel het VWEU en de ter uitvoering van deze Verdragen toe te passen bepalingen alsook misbruik van bevoegdheid en schendingen van grondrechten.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Gerecht ten onrechte heeft erkend dat de Commissie bevoegd was de procedure in te leiden. Zij meent dat het Gerecht de beschikking van de Commissie wegens de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG) had moeten nietig verklaren, daar de verweten lokale inbreukmakende gedragingen geen invloed hebben gehad op het interstatelijke handelsverkeer. Zelfs indien het Gerecht artikel 101 VWEU toepasselijk mocht verklaren, had het in overweging moeten nemen dat het op verordening nr. 1/2003 (1) gebaseerde stelsel van parallelle bevoegdheden overeenkomstig de ECN-mededeling, hoe dan ook aan de bevoegdheid van de Commissie in de weg stond. Tot slot is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de procedure alsnog door de Commissie is ingeleid, een schending oplevert van het grondrechtelijk beschermde legaliteitsbeginsel ter zake van straffen.

In de tweede plaats is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat in casu het beginsel ne bis in idem is geschonden, aangezien de Commissie geen rekening heeft gehouden met de amnestiebeslissingen die nationale mededingingsautoriteiten vóór de inleiding van de procedure ten gunste van rekwirante hebben vastgesteld.

Rekwirante betoogt in de derde plaats dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie waarbij rekwirante hoofdelijk aansprakelijk is gehouden met haar dochterondernemingen te bevestigen. Het is niet in geschil dat rekwirante zelf niet aan de inbreuken heeft deelgenomen. Een toerekening van andermans handelen op basis van de onjuiste premisse van de verantwoordelijkheid van de economische eenheid is in strijd met het staatsrechtelijke beginsel van de persoonlijke aansprakelijkheid, het beginsel in dubio pro reo en het recht op een eerlijk proces.

In de vierde plaats is het Gerecht er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de bevestiging van de hoofdelijke aansprakelijkheid van rekwirante in strijd is met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid. Subsidiair stelt rekwirante dat het Gerecht de beschikking van de Commissie heeft bevestigd ondanks dat in de onderlinge verhouding geen verdeling van de aansprakelijkheid is gemaakt, zodat het arrest ontoereikend is gemotiveerd.

In de vijfde plaats betoogt rekwirante dat het Gerecht in zijn arrest zijn rechtens voorgeschreven alomvattende toetsingsplicht heeft geschonden, doordat het de onevenredigheid van de vaststelling van het uitgangsbedrag, van de multiplicator voor afschrikking en de meervoudige beboeting bij parallelle inbreuken alsook het feit dat de Commissie de medewerking van rekwirante niet heeft beloond, ontoereikend heeft getoetst en daarmee het grondrecht op een eerlijk proces en de daarin besloten liggende waarborg van rechtsbescherming heeft geschonden. Hoe dan ook is het arrest ontoereikende gemotiveerd voor zover daarin de van de beschikkingspraktijk van de Commissie afwijkende meervoudige beboeting is bevestigd.

In de zesde plaats wordt een schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling gesteld met betrekking tot de vaststelling van het uitgangsbedrag voor de op Duitsland betrekking hebbende inbreuk, omdat niet-betrokken omzetten in het uitgangsbedrag zijn opgenomen hoewel dwingende redenen zich hiertegen verzetten. Het Gerecht heeft in dat verband wat Schindler betreft een relevante gedifferentieerde beoordeling gemaakt, maar deze differentiatie waar het rekwirante betreft in strijd met het recht achterwege gelaten.

In de zevende plaats wordt betoogd dat ook het uitgangsbedrag van de geldboete met betrekking tot de Nederlandse markt onjuist is vastgesteld, omdat met de gehele marktomvang rekening is gehouden ondanks dat het kartel slechts op een klein deel daarvan betrekking had.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Työtuomioistuin (Finland) op 3 oktober 2011 — Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö TSN ry/Terveyspalvelualan Liitto ry, Mehiläinen Oy

(Zaak C-512/11)

2011/C 347/35

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Työtuomioistuin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö TSN ry

Verwerende partijen: Terveyspalvelualan Liitto ry, Mehiläinen Oy

Prejudiciële vraag

Staan richtlijn 2006/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep en richtlijn 92/85/EEG (2) van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, in de weg aan nationale cao-bepalingen of de uitlegging daarvan, volgens welke aan een werkneemster die vanuit onbetaald opvoedingsverlof met zwangerschapsverlof gaat, tijdens dat verlof niet het in de cao bepaalde loon wordt betaald?


(1)  PB L 204, blz. 23.

(2)  PB L 348, blz. 1.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Työtuomioistuin (Finland) op 3 oktober 2011 — Ylemmät Toimihenkilöt YTN ry/Teknologiateollisuus ry, Nokia Siemens Networks Oy

(Zaak C-513/11)

2011/C 347/36

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Työtuomioistuin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ylemmät Toimihenkilöt YTN ry

Verwerende partijen: Teknologiateollisuus ry, Nokia Siemens Networks Oy

Prejudiciële vraag

Staan richtlijn 2006/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep en richtlijn 92/85/EEG (2) van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, in de weg aan nationale cao-bepalingen of de uitlegging daarvan, volgens welke aan een werkneemster die vanuit onbetaald opvoedingsverlof met zwangerschapsverlof gaat, tijdens dat verlof niet het in de cao bepaalde loon wordt betaald?


(1)  PB L 204, blz. 23.

(2)  PB L 348, blz. 1.


Gerecht

26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/26


Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Agroexpansión/Commissie

(Zaak T-38/05) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Prijsvaststelling en marktverdeling - Geldboeten - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Bovengrens van 10 % van omzet - Afschrikkende werking - Gelijke behandeling - Verzachtende omstandigheden - Medewerking)

2011/C 347/37

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Agroexpansión, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Folguera Crespo en P. Vidal Martínez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, É. Gippini Fournier en J. Bourke, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 — Ruwe tabak — Spanje) en tot verlaging van de bij deze beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het bedrag van de geldboete die aan Agroexpansión, SA is opgelegd bij artikel 3 van beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 — Ruwe tabak — Spanje), wordt vastgesteld op 2 430 000 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Agroexpansión draagt negen tiende van haar eigen kosten en negen tiende van de kosten van de Europese Commissie, die een tiende van haar eigen kosten en een tiende van de kosten van verzoekster draagt.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/26


Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Alliance One International/Commissie

(Zaak T-41/05) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Prijsvaststelling en marktverdeling - Geldboeten - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Bovengrens van 10 % van omzet - Afschrikkende werking - Gelijke behandeling - Verzachtende omstandigheden)

2011/C 347/38

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alliance One International, Inc., voorheen Dimon Inc. (Danville, Virginia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Bergkamp, H. Cogels, J. Dhont, M. Marañon Hermoso en A. Emch, vervolgens M. Odriozola Alén, J. Folguera Crespo, P. Vidal Martínez, M. Barrantes Diaz en A. João Vide, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk É. Gippini Fournier en F. Amato, vervolgens É. Gippini Fournier, N. Khan en J. Bourke, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 — Ruwe tabak — Spanje) en, subsidiair, tot verlaging van de bij deze beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het hoofdelijk door Alliance One International, Inc. en Agroexpansión, SA verschuldigde gedeelte van de geldboete die aan Agroexpansión is opgelegd bij artikel 3 van beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 — Ruwe tabak — Spanje), wordt vastgesteld op 2 187 000 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Alliance One International draagt negen tiende van haar eigen kosten en negen tiende van de kosten van de Europese Commissie, die een tiende van haar eigen kosten en een tiende van de kosten van Alliance One International draagt


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/27


Arrest van het Gerecht van 19 oktober 2011 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-139/06) (1)

(Niet-uitvoering van arrest van Hof houdende vaststelling van niet-nakoming - dwangsom - Vaststelling door lidstaat van bepaalde maatregelen - Verzoek om betaling - Bevoegdheid van Commissie - Bevoegdheid van Gerecht)

2011/C 347/39

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Belliard, G. de Bergues en S. Gasri, vervolgens E. Belliard, G. de Bergues en B. Cabouat, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. van Rijn, K. Banks en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi-Spencer, T. Harris en C. Murrell, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2006) 659 def. van de Commissie van 1 maart 2006 houdende verzoek om betaling van de ter uitvoering van het arrest van het Hof van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk (C-304/02, Jurispr. blz. I-6263), verschuldigde dwangsommen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Franse Republiek draagt haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 165 van 15.7.2006.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/27


Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Dimos Peramatos/Commissie

(Zaak T-312/07) (1)

(Financiële bijstand toegekend aan project op milieugebied - LIFE - Beschikking waarbij uitgekeerd bedrag gedeeltelijk wordt teruggevorderd - Vaststelling van verbintenissen die begunstigde in kader van gefinancierde project is aangegaan - Gewettigd vertrouwen - Motiveringsplicht)

2011/C 347/40

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimos Peramatos (Perama, Griekenland) (vertegenwoordigers: G. Gerapetritis en P. Petropoulos, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en A.-M. Rouchaud-Joët, gemachtigden, bijgestaan door A. Somou, advocaat)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring of, subsidiair, herziening van beschikking E(2005) 5361 van de Commissie van 7 december 2005 inzake debetnota nr. 3240504536, gericht aan Dimos Peramatos (gemeente Perama), voor de terugvordering van de financiële bijstand die de Commissie heeft uitgekeerd in het kader van de subsidie die bij beschikking C(97)/1997/29 def. van de Commissie van 17 juli 1997 aan Dimos Peramatos is verleend.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dimos Peramatos draagt haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie, met inbegrip van de kosten van de procedures in kort geding.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/27


Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — SLV Elektronik/BHIM — Jiménez Muñoz (LINE)

(Zaak T-449/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk LINE - Oudere nationale woord- en beeldmerken Line - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 347/41

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SLV Elektronik GmbH (Übach-Palenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. König, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Manea, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Angel Jiménez Muñoz (Gelida, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 juli 2008 (zaak R 759/2007-4) inzake een oppositieprocedure tussen Angel Jiménez Muñoz en SLV Elektronik GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 18 juli 2008 (zaak R 759/2007-4) wordt vernietigd met betrekking tot de volgende waren: „lampen met netvoeding, verlichtingsapparaten en -installaties, lichttechniek voor toneel, elektrische lampen; losse onderdelen van de voornoemde goederen” van klasse 11.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/28


Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — Gutknecht/Commissie

(Zaak T-561/08) (1)

(Niet-contractuele aansprakelijkheid - Gezondheidsbeleid - Biociden - Inventarisering van op markt aanwezige actieve substanties - Aanneming van verordeningen door Commissie krachtens richtlijn 98/8/CE - Oorzakelijk verband)

2011/C 347/42

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jürgen Gutknecht (Kirchheimbolanden, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en G. Wilms, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de schade geleden, primair, ten gevolge van de beweerdelijk onwettige aanneming door de Commissie van verschillende verordeningen krachtens richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123, blz. 1), of, subsidiair, ten gevolge van de beweerde nalatigheid van de Commissie om de noodzakelijke maatregelen te nemen ter verzekering van het recht op bescherming van de krachtens bovengenoemde richtlijn verstrekte gegevens.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jürgen Gutknecht wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/28


Arrest van het Gerecht van 13 oktober 2011 — NEC Display Solutions Europe/BHIM — Nokia (NaViKey)

(Zaak T-393/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk NaViKey - Ouder gemeenschapswoordmerk NAVI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Schending van motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

2011/C 347/43

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NEC Display Solutions Europe GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Munzinger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Nokia Corp. (Espoo, Finland) (vertegenwoordiger: J. Tanhuanpää, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 16 juni 2009 (zaak R 1143/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Nokia Corp. en NEC Display Solutions Europe GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

NEC Display Solutions Europe GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 5.12.2009.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/28


Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — Purvis/Parlement

(Zaak T-439/09) (1)

(Regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement - Aanvullende pensioenregeling - Weigering om vrijwillig aanvullend pensioen gedeeltelijk in de vorm van kapitaal uit te keren - Exceptie van onwettigheid - Verkregen rechten - Gewettigd vertrouwen - Evenredigheid)

2011/C 347/44

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: John Robert Purvis (Saint-Andrews, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. Krück, A. Pospíšilová Padowska en G. Corstens, vervolgens N. Lorenz, A. Pospíšilová Padowska en G. Corstens, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 7 augustus 2009 houdende weigering om verzoeker zijn vrijwillig aanvullend pensioen gedeeltelijk in de vorm van kapitaal uit te keren

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Purvis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/29


Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — Reisenthel/BHIM — Dynamic Promotion (Kratten en korven)

(Zaak T-53/10) (1)

(Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Afwijzing van vordering tot nietigverklaring door nietigheidsafdeling - Kennisgeving van beslissing van nietigheidsafdeling per fax - Beroep bij kamer van beroep - Schriftelijke uiteenzetting van gronden van beroep - Termijn voor indiening - Ontvankelijkheid van beroep - Artikel 57 van verordening (EG) nr. 6/2002 - Correctie van beslissing - Artikel 39 van verordening (EG) nr. 2245/2002 - Algemeen rechtsbeginsel dat intrekking van onrechtmatige beslissing toestaat)

2011/C 347/45

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Peter Reisenthel (Gilching, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. A. Busse, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Schäffner, vervolgens R. Manea en G. Schneider, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Dynamic Promotion Co. Ltd (Bangkok, Thailand)

Voorwerp

Beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 6 november 2009, zoals gecorrigeerd bij de beslissing van 10 december 2009 (zaak R 621/2009-3), en tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2010 (zaak R 621/2009-3), inzake een nietigheidsprocedure tussen Peter Reisenthel en Dynamic Promotion Co. Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 maart 2010 (zaak R 621/2009-3) wordt vernietigd voor zover zij betrekking heeft op het verzoek om correctie dat P. Reisenthel op 23 december 2009 heeft ingediend.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/29


Arrest van het Gerecht van 11 oktober 2011 — Chestnut Medical Technologies/BHIM (PIPELINE)

(Zaak T-87/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PIPELINE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

2011/C 347/46

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Chestnut Medical Technologies, Inc. (Menlo Park, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: H. P. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 december 2009 (zaak R 968/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk PIPELINE als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Chestnut Medical Technologies, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/29


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2011 — P/Parlement

(Zaak T-213/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Ontslag - Verlies van vertrouwen - Motivering - Verkeerde opvatting van bewijsmateriaal)

2011/C 347/47

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: P (Brussel, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Seyr en R. Ignătescu, vervolgens S. Seyr, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 24 februari 2010, P/Parlement (F-89/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

P draagt haar eigen kosten alsook die welke het Europees Parlement in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/30


Arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 — Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop/Commissie

(Zaak T-224/10) (1)

(Mededinging - Concentraties - Belgische energiemarkt - Beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Verbintenissen aangegaan tijdens eerste onderzoeksfase - Beschikking tot weigering van gedeeltelijke verwijzing naar nationale autoriteiten van onderzoek van concentratie - Beroep tot nietigverklaring - Consumentenorganisatie - Procesbelang - Verzuim om procedure van diepgaand onderzoek te openen - Procedurerechten - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 347/48

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop vzw (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Fratini en F. Filpo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, A. Antoniadis en R. Sauer, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Électricité de France (EDF) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Lazarus, A. Amsellem en A. Fontanille, vervolgens C. Lazarus en A. Creus Carreras, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikkingen C(2009) 9059 en C(2009) 8954 van de Commissie van 12 november 2009, waarvan de ene een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart (Zaak COMP/M.5549 — EDF/Segebel) op basis van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24, blz. 1) en de andere het verzoek van de bevoegde Belgische autoriteiten om gedeeltelijke verwijzing van deze zaak overeenkomstig artikel 9 van deze verordening, afwijst

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop vzw draagt haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

3)

Électricité de France (EDF) draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/30


Arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011 — dm-drogerie markt/BHIM — Semtee (caldea)

(Zaak T-304/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk caldea - Ouder internationaal woordmerk BALEA - Relatieve weigeringsgrond - Geen gevaar voor verwarring - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 347/49

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: dm-drogerie markt GmbH & Co. KG (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Bludovsky en P. Hiller, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Semtee (Escaldes Engornay, Andorra) (vertegenwoordiger: É. Guissart, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 29 april 2010 (zaak R 899/2009-1) inzake een oppositieprocedure tussen dm-drogerie markt GmbH & Co. KG en Semtee

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

dm-drogerie markt GmbH & Co. KG wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).

3)

Elk van de partijen zal haar eigen kosten in verband met de interventie van Semtee dragen.


(1)  PB C 260 van 25.9.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/31


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Secure Computing/BHIM — Investrónica (SECUREOS)

(Zaak T-277/07) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 347/50

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Secure Computing Corp. (Roseville, Minnesota, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: H. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Investrónica, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. López Leiva, vervolgens J. L. Zurdo Rivas, vervolgens J. L. Zurdo Rivas en E. López Camba, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 25 april 2007 (zaak R 1063/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Investrónica, SA en Secure Computing Corp.

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en interveniënte worden verwezen in hun eigen kosten alsook elk in de helft van de kosten van verweerder.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/31


Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2011 — Hess Group/BHIM — Coloma Navarro (COLOMÉ)

(Zaak T-341/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Akkoord en intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 347/51

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Hess Group AG (Bern, Zwitserland) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: José Félix Coloma Navarro (Alvarado, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Fernández Lerroux, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 mei 2008 (zaak R 1030/2007-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen José Félix Coloma Navarro en Hess Group AG

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en interveniënt zullen elk hun eigen kosten alsmede de helft van verweerders kosten dragen.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/31


Beschikking van het Gerecht van 28 september 2011 — UCAPT/Raad

(Zaak T-96/09) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Steunregelingen voor landbouwers - Productiesteun voor tabak - Verordening (EG) nr. 73/2009 - Niet individueel geraakt zijn - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 347/52

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Union des coopératives agricoles des producteurs de tabac de France (UCAPT) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Peignot en D. F. Garreau, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en P. Mahnič Bruni, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks en G. von Rintelen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30, blz. 16)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Union des coopératives agricoles des producteurs de tabac de France zal haar eigen kosten alsmede die van de Raad van de Europese Unie dragen, daaronder begrepen die welke op het kort geding zijn gevallen.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 90 van 18.4.2009.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/32


Beschikking van het Gerecht van 3 oktober 2011 — Meridiana en Meridiana fly/Commissie

(Zaak T-128/09) (1)

(Staatssteun - Beroep tot nietigverklaring - Stilzitten van verzoekende partijen - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 347/53

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Meridiana SpA (Olbia, Italië) en Meridiana fly SpA, voorheen Eurofly SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: N. Green, QC, K. Bacon, barrister, C. Osti en A. Prastaro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, D. Grespan en E. Righini, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri en P. Gentili, avvocati dello Stato) en Alitalia — Compagnia Aerea Italiana SpA (Fiumicino, Italië) (vertegenwoordigers: G. M. Roberti, G. Bellitti en I. Perego, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 6745 def. van de Commissie van 12 november 2008 (steun N 510/2008 — Italië — Verkoop van activa van Alitalia)

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Meridiana SpA en Meridiana fly SpA zullen hun eigen kosten dragen alsmede die van de Europese Commissie en Alitalia — Compagnia Aerea Italiana SpA.

3)

De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/32


Beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2011 — DBV/Commissie

(Zaak T-297/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Dumping - Invoer van bepaalde aluminium wielen van oorsprong uit China - Rechten van verdediging - Berekening van normale waarde - Evenredigheid - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

2011/C 347/54

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: DBV Deutscher Brennstoffvertrieb Würzburg GmbH (Würzburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Rudolph en A. Günther, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 404/2010 van de Commissie van 10 mei 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde aluminium wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 117, blz. 64)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

DBV Deutscher Brennstoffvertrieb Würzburg GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/32


Beschikking van het Gerecht van 12 oktober 2011 — GS/Parlement en Raad

(Zaak T-149/11) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EU) nr. 1210/2010 - Mogelijkheid voor de lidstaten terugbetaling te weigeren van euromunten die ongeschikt voor circulatie zijn geworden - Geen rechtstreekse geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 347/55

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH (Eigeltingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Schmidt, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: U. Rësslein en A. Neergaard, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Monteiro en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 8, lid 2, tweede zin, van verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie (PB L 339, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH draagt haar eigen kosten alsook die van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie.

3)

Op het verzoek tot interventie van het Koninkrijk Spanje behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/33


Beschikking van het Gerecht van 28 september 2011 — Complex/BHIM — Kajometal (KX)

(Zaak T-206/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Weigering van inschrijving - Intrekking van inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 347/56

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Complex S.A. (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: R. Rumpel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Kajometal s.r.o. (Dolný Kubín, Slowakije)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 21 januari 2011 (zaak R 864/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Complex S.A. en Kajometal s.r.o.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 194 van 2.7.2011.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/33


Beschikking van de president van het Gerecht van 30 september 2011 — Gollnisch/Parlement

(Zaak T-346/11 R)

(Kort geding - Opheffing van immuniteit van een lid van het Europees Parlement - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)

2011/C 347/57

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bruno Gollnisch (Limonest, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Dubois, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, D. Moore en K. Zejdová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Europees Parlement van 10 mei 2011 om verzoekers immuniteit op te heffen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/33


Beschikking van de president van het Gerecht van 30 september 2011 — Gollnisch/Parlement

(Zaak T-347/11 R)

(Kort geding - Afwijzing van verzoek om verdediging van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 347/58

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bruno Gollnisch (Limonest, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Dubois, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, D. Moore en K. Zejdová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Europees Parlement van 10 mei 2001 om verzoekers immuniteit en voorrechten niet te verdedigen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/33


Beschikking van de president van het Gerecht van 15 september 2011 — Hüttenwerke Krupp Mannesmann e.a./Commissie

(Zaak T-379/11 R)

(Kort geding - Milieu - Kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG - Vaststelling van in besluit van Commissie genoemde productbenchmarks - Verzoek in kort geding - Ontvankelijkheid - Spoedeisendheid)

2011/C 347/59

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH (Duisburg, Duitsland), Rogesa — Roheisengesellschaft Saar mbH (Dillingen, Duitsland), Salzgitter Flachstahl GmbH (Salzgitter, Duitsland), ThyssenKrupp Steel Europe AG (Duisburg) en voestalpine Stahl GmbH (Linz, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en C. Dittrich, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wilms, K. Mifsud-Bonnici en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130, blz. 1)

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/34


Beschikking van de president van het Gerecht van 15 september 2011 — Eurofer/Commissie

(Zaak T-381/11 R)

(Kort geding - Milieu - Kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG - Vaststelling van in besluit van Commissie genoemde productbenchmarks - Verzoek in kort geding - Ontvankelijkheid - Spoedeisendheid)

2011/C 347/60

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europäischer Wirtschaftsverband der Eisen- und Stahlindustrie (Eurofer) ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en C. Dittrich, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wilms, K. Mifsud-Bonnici en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130, blz. 1)

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/34


Beschikking van de kortgedingrechter van 28 september 2011 — Safa Nicu Sepahan/Raad

(Zaak T-384/11 R)

(Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden en economische middelen - Verzoek om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid)

2011/C 347/61

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Safa Nicu Sepahan Co. (Isfahan, Iran) (vertegenwoordiger: A. Bahrami, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Vitro en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, vervolgens R. Liudvinaviciute-Cordeiro en I. Gurov, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om voorlopige maatregelen, waaronder de opschorting van de tenuitvoerlegging van punt 19 van tabel B van bijlage I bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 136, blz. 26), voor zover de lijst van personen en entiteiten van wie de tegoeden en economische middelen zijn bevroren betrekking heeft op een entiteit met de naam „Safa Nicu”.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/34


Beschikking van de president van het Gerecht van 30 september 2011 — Elti/Delegatie van de Europese Unie in Montenegro

(Zaak T-395/11 R)

(Kort geding - Overheidsopdrachten - Aanbestedingsprocedure - Afwijzing van offerte - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Niet-inachtneming van vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 347/62

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Elti d.o.o. (Gornja Radgona, Slovenië) (vertegenwoordiger: N. Zidar Klemenčič, advocaat)

Verwerende partij: Delegatie van de Europese Unie in Montenegro (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Bertolini, gemachtigde, vervolgens J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van Delegatie van de Europese Unie in Montenegro van 21 maart 2011, waarbij de door verzoekster in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure EuropeAid/129435/C/SUP/ME-NP ingediende offerte werd afgewezen en werd meegedeeld dat die opdracht aan een andere inschrijver was gegund

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/35


Beschikking van de kortgedingrechter van het Gerecht van 3 oktober 2011 — Qualitest FZE/Raad

(Zaak T-421/11 R)

(Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden en economische middelen - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)

2011/C 347/63

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Qualitest FZE (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten) (vertegenwoordigers: M. Catrain González, advocaat, E. Wright en H. Zhu, barristers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Marhic en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging, wat verzoekster betreft, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 136, blz. 26) en van besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 136, blz. 65).

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/35


Beschikking van de president van het Gerecht van 5 oktober 2011 — Computer Resources International (Luxembourg)/Commissie

(Zaak T-422/11 R)

(Kort geding - Overheidsopdrachten - Aanbestedingsprocedure - Afwijzing van offerte - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Verlies van kans - Geen ernstige en onherstelbare schade - Geen spoedeisendheid)

2011/C 347/64

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Computer Resources International (Luxembourg) SA (Dommeldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en D. Calciu, gemachtigden, bijgestaan door E. Petritsi, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie van 22 juli 2011 waarbij, enerzijds, de offertes van verzoekster in het kader van openbare aanbesteding nr. AO 10340 „Computing services — software development, maintenance, consultancy and assistance for different types of IT applications” (PB 2011/S 66-106099) werden afgewezen, en, anderzijds verzoekster werd meegedeeld dat de kaderovereenkomst inzake de betrokken opdracht werd toegewezen aan andere inschrijvers

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/35


Beroep ingesteld op 15 september 2011 — Klein/Commissie

(Zaak T-309/10)

2011/C 347/65

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Christoph Klein (Großgmain, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: D. Schneider-Addae-Mensah, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, door geen beslissing te nemen in de sedert 1997 lopende vrijwaringsprocedure voor de inhalator Broncho Air® en de effecto® en door geen vrijwaringsprocedure in de zin van artikel 8 van richtlijn 93/42/EEG in te leiden nadat de verkoop van de effecto® door Duitsland was verboden, de krachtens richtlijn 93/42/EEG en het algemene gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen en verzoeker daardoor rechtstreeks schade heeft berokkend;

verzoeker vergoeding toe te kennen van de nog te becijferen schade die hem door de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, is berokkend;

de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, te verwijzen in de proceskosten en in de kosten die verzoeker zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert vergoeding van de schade die hem door het gestelde nalaten van de Commissie in het kader van een vrijwaringsprocedure als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (1) is opgekomen. Verzoeker heeft een inhalator voor astma- en COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease)-patiënten ontwikkeld, waarvoor volgens de Duitse autoriteiten niet is voldaan aan de fundamentele eisen van richtlijn 93/42/EEG, omdat verzoeker met name heeft nagelaten voldoende klinische gegevens over te leggen ten bewijze dat de inhalator geen gevaar oplevert. Verzoeker stelt dat de vrijwaringsprocedure als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 93/42/EEG die de Commissie na het eerste verbod van de inhalator in 1997 ter beslechting van dit punt heeft ingeleid, nooit is afgesloten. Na het tweede verbod in 2005 heeft de Commissie geen nieuwe vrijwaringsprocedure ingeleid, op grond dat het hierbij ging om een geval van toepassing van artikel 18 van richtlijn 93/42/EEG.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

1)

Eerste middel: door de in 1997 met betrekking tot de inhalator Broncho Air® ingeleide vrijwaringsprocedure niet af te sluiten en de na het verbod van de effecto® in 2005 geboden vrijwaringsprocedure niet in te leiden, heeft de Commissie zich schuldig gemaakt aan nalaten

Door de als gevolg van het ontbreken van een beslissing van de Commissie onduidelijke rechtssituatie zijn verzoeker en atmed AG, waarvan deze de voorzitter van de raad van bestuur is, onnodige proces- en octrooikosten opgekomen.

2)

Tweede middel: ontbreken van een positieve uitkomst van de vrijwaringsprocedure doordat de Commissie geen beslissing heeft genomen waarbij de verbodsbeschikkingen van de Duitse autoriteiten als ongerechtvaardigd worden aangemerkt

De inhalator Broncho Air® en de effecto® leveren geen gevaar op waarbij de bewijslast inzake de gevaarlijkheid van het product op grond van het vermoeden van conformiteit van het van de EG-markering voorziene omstreden medische hulpmiddel bij de lidstaat ligt. Bovendien is het overduidelijke nut van de inhalator Broncho Air® en de effecto® afdoende aangetoond door de overgelegde klinische gegevens. Als gevolg van het ontbreken van een positieve beslissing van de Commissie hebben atmed AG, en dus ook verzoeker, een aanzienlijk omzetverlies geleden dat heeft geleid tot insolventie en tot het vervallen van de octrooien en van het alleenverkooprecht.

3)

Derde middel: ontoereikende informatie van verzoeker over de stukken die deze nog dient over te leggen, daar de te verstrekken klinische gegevens nooit duidelijk zijn aangegeven


(1)  Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/36


Beroep ingesteld op 20 september 2011 — Ruse Industry/Commissie

(Zaak T-489/11)

2011/C 347/66

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Ruse Industry AD (Ruse, Bulgarije) (vertegenwoordigers: A. Angelov en S. Panov, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van de beschikking van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende de door Bulgarije aan Ruse Industry toegekende staatssteun C 12/2010 en N 389/2009

Conclusies

de artikelen 2, 3, 4 en 5 van de beschikking van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende de door Bulgarije aan Ruse Industry toegekende staatssteun C 12/2010 en N 389/2009 nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover krachtens deze bepaling hetgeen de Commissie aanmerkt als een verzuim van de staat om de stappen te nemen om de hem verschuldigde bedragen terug te krijgen, noch nieuwe staatssteun in de zin van artikel 1, sub c, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), noch een wijziging van bestaande staatsteun vormt. Voorts voert verzoekster aan dat er geen sprake is van een verhoging van het totale risico voor de staat; doch ook indien daarvan wel sprake zou zijn, kan dit er evenmin een grondslag voor vormen om de omstandigheden in kwestie als nieuwe staatssteun te kwalificeren.

2)

Tweede middel: schending van artikel 263, tweede alinea, derde geval, VWEU, voor zover de Commissie, zonder enig bewijs aan te voeren en zonder opgaaf van redenen, ten onrechte heeft aangenomen dat de omstandigheid dat de verschuldigde bedragen niet door de Staat zijn teruggevorderd, een oneerlijk concurrentievoordeel voor de onderneming vormt en derhalve onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

3)

Derde middel: kennelijke procedurefout, omdat in de beschikking van de Commissie de motivering die tot de formulering van de bereikte conclusies leidt, ontbreekt.

4)

Vierde middel: schending van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999, omdat in de bestreden beschikking noch de hoogte van het van verzoekster terug te vorderen bedrag noch de overeenkomstige rente tegen een door de Commissie bepaalde passende rentevoet is vermeld.


(1)  PB L 93, blz. 1.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/37


Beroep ingesteld op 19 september 2011 — Streng/BHIM — Gismondi (PARAMETRICA)

(Zaak T-495/11)

2011/C 347/67

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Michael Streng (Erding, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Pappert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Fulvio Gismondi (Rome, Italië)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 juli 2011 in zaak R 1348/2010-4 vernietigen en de zaak terugwijzen naar de vierde kamer van beroep, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij voor de kamer van beroep.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PARAMETRICA” voor diensten van de klassen 36 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6048433

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker

Oppositiemerk of -teken: Duitse merkinschrijving nr. 30311096 van het woordmerk „parameta” voor diensten van de klassen 35, 38, 41 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van regel 19, leden 2 en 3, juncto regel 98, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de overgelegde documenten met INID-codes van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO), niet in de taal van de procedure zijn en/of samen met de in het stuk van 3 november 2008 verstrekte vertaling geen „vertaling” vormen in de zin van regel 98, lid 1, van verordening nr. 2868/95.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/37


Beroep ingesteld op 16 september 2011 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-498/11)

2011/C 347/68

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie (hierna: „Publicatiebureau”) tot afwijzing van verzoeksters offerte in de aanbestedingsprocedure — specieke aanbesteding nr. 10369 „Vernieuwing van de OLAF-website” in uitvoering van de meervoudige raamovereenkomst voor de aanbesteding van diensten nr. 10224, deel 1, en de daarmee verband houdende besluiten van het Publicatiebureau, waaronder het besluit om de betrokken opdracht te gunnen aan een winnende inschrijver en geselecteerde contractant;

veroordeling van het Publicatiebureau tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van 31 977 EUR;

daarnaast, veroordeling van het Publicatiebureau tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van 20 000 EUR wegens verlies van een kans en aantasting van haar reputatie en geloofwaardigheid; en

verwijzing van het Publicatiebureau in verzoeksters gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en uitgaven in verband met het onderhavige verzoek.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1)

Eerste middel: niet-naleving van de motiveringsplicht krachtens artikel 100, lid 2, van het Financieel Reglement;

2)

Tweede middel: schending van het bestek, door een met artikel 97 van het Financieel Reglement en artikel 138 van de uitvoeringsvoorschriften strijdige toepassing van het gunningscriterium; en

3)

Derde middel: kennelijke beoordelingsfouten, vage en niet-onderbouwde opmerkingen van het evaluatiecomité, wijziging van de in de oorspronkelijke aanbesteding opgenomen gunningscriteria en niet-tijdige mededeling van de a posteriori ingevoerde criteria aan de inschrijvers.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/38


Beroep ingesteld op 27 september 2011 — Al-Aqsa/Raad

(Zaak T-503/11)

2011/C 347/69

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Stichting Al-Aqsa (Heerlen, Nederland) (vertegenwoordiger: A. van Eik, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te concluderen dat Uitvoeringsverordening 687/2011 van de Raad nietig is voor zover deze op verzoekster van toepassing is;

te concluderen dat Verordening (EG) Nr. 2580/2001 niet op verzoekster van toepassing is;

de raad te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij tien middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan het feit dat Uitvoeringsverordening 687/2011 (1), in zoverre deze ziet op verzoekster, in strijd is met de goede rechtsbedeling en proceseconomie, vanwege de hogere voorzieningen die nog aanhangig zijn bij het Hof van justitie tegen het arrest van het gerecht van 9 september 2010 en vanwege het besluit van 18 april 2011 van de Nederlandse minister van Buitenlandse zaken om de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II op verzoekster van toepassing te achten.

2)

Tweede middel, ontleend aan het feit dat verzoekster niet onder de werking van het Gemeenschappelijk Standpunt (2) valt.

3)

Derde middel, ontleend aan het feit dat geen bevoegde instantie een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 1, lid 4 van het Gemeenschappelijke Standpunt. Noch het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 juni 2003, noch het besluit van 18 april 2011, waarbij de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II op verzoekster van toepassing is geacht, kan worden aangemerkt als besluit van een bevoegde instantie.

4)

Vierde middel, ontleend aan het feit dat er volgens verzoekster geen blijk is van wetenschap bij verzoekster zoals vereist ingevolge artikel 1, lid 3, sub k, van het gemeenschappelijk Standpunt.

5)

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat verzoekster niet geacht zou kunnen worden het plegen van terroristische daden (nog) te vergemakkelijken, nu dit niet kan worden afgeleid uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 juni 2003, noch uit het besluit van 18 april 2011 van de Nederlandse minister van Buitenlandse zaken om de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II op verzoekster van toepassing te achten.

6)

Zesde middel, ontleend aan een schending van wezenlijke vormvoorschriften en een overschrijding van de beoordelingsbevoegdheid. Volgens verzoekster heeft de Raad ten onrechte geen heronderzoek verricht en is er niet voldaan aan de bewijslast die op de Raad rust bij een besluit tot herplaatsing.

7)

Zevende middel, ontleend aan een schending van het evenredigheidsbeginsel.

8)

Achtste middel, ontleend aan een schending van artikel 1 van het eerste Protocol bij het Europees verdrag van de bescherming van de rechten van de mens en artikel 17 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat de Uitvoeringsverordening een disproportionele inmenging vormt in het recht op ongestoord genot van eigendom.

9)

Negende middel, ontleend aan een schending van artikel 296 VWEU.

10)

Tiende middel, ontleend aan het recht op een effectief rechtsmiddel en het verdedigingsbeginsel, doordat de Raad onvoldoende specifieke en concrete informatie heeft verschaft waarom handhaving op de lijst noodzakelijk is.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 610/2010 en (EU) nr. 83/2011 (PB L 188, blz. 2).

(2)  Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344, blz. 93).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/39


Beroep ingesteld op 27 september 2011 — LTTE/Raad

(Zaak T-508/11)

2011/C 347/70

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) (Herning, Denemarken) (vertegenwoordiger: V. Koppe, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2011 van de Raad van 18 juli 2011 (1) nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op de LTTE en vaststellen dat verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad (2) niet van toepassing is op de LTTE;

subsidiair, een minder beperkende maatregel toepassen dan handhaving op de lijst van personen, groepen en entiteiten waarop verordening nr. 2580/2001 van toepassing is; en

verweerder verwijzen in de kosten en interesten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan:

1)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft en/of verordening nr. 2580/2001 is niet van toepassing omdat geen rekening is gehouden met het recht bij gewapende conflicten.

2)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft, aangezien verzoekster niet kan worden aangemerkt als een terroristische organisatie in de zin van artikel 1, lid 3, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad.

3)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft, omdat er geen beslissing is genomen door een bevoegde instantie, zoals voorgeschreven door artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad.

4)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft, aangezien de Raad de bij artikel 1, lid 6, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad bepaalde heroverweging niet heeft uitgevoerd.

5)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft, aangezien zij het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel schendt.

6)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft, aangezien daarin de motiveringsplicht van artikel 296 VWEU niet is nagekomen.

7)

Uitvoeringsverordening nr. 687/2011 is nietig voor zover zij de LTTE betreft, aangezien zij in strijd is met verzoeksters recht van verdediging en recht op een daadwerkelijke rechtsbescherming.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 610/2010 en (EU) nr. 83/2011 (PB L 188, blz. 2; hierna: „uitvoeringsverordening nr. 687/2011”).

(2)  1 Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70; hierna: „verordening nr. 2580/2001”).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/40


Beroep ingesteld op 24 september 2011 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-512/11)

2011/C 347/71

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida en I. Metaxas-Maragkidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

overeenkomstig de artikelen 263 en 264 VWEU het gedeelte van de beschikking van de Europese Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel SA.29064 (2011/C) (ex 2011/NN) — Ierland — Luchtvervoer — Vrijstelling van vliegbelasting, waarin is vastgesteld dat de voor transfer- en transitoverkeer toegekende vrijstelling van de Ierse vliegbelasting geen staatssteun vormt, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster, en

alle verdere maatregelen nemen die het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster drie middelen aan.

1)

Eerste middel: verweerster heeft een onjuiste beoordeling gemaakt en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de voor het transfer- en transitoverkeer toegekende vrijstelling van de Ierse vliegbelasting geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

2)

Tweede middel: verweerster heeft artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999 (1) geschonden voor zover zij, niettegenstaande het bestaan van — op zijn minst — ernstige twijfels over de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de voor transfer- en transitoverkeer toegekende vrijstelling van de Ierse vliegbelasting, heeft verzuimd de in die artikelen bedoelde procedure in te leiden ten aanzien van de steun waarop het eerste deel van de bestreden beschikking betrekking heeft, en heeft derhalve verzoeksters procedurele rechten als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 geschonden.

3)

Derde middel: verweerster heeft haar motiveringsplicht geschonden, daar zij ondeugdelijke redenen heeft gegeven die blijk geven van tegenstrijdigheden en te ver gaande generaliseringen.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/40


Beroep ingesteld op 22 september 2011 — MasterCard e.a/Commissie

(Zaak T-516/11)

2011/C 347/72

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: MasterCard, Inc. (Wilmington, Verenigde Staten), MasterCard International, Inc. (Wilmington) en MasterCard Europe (Waterloo, België) (vertegenwoordigers: B. Amory, V. Brophy en S. McInnes, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

de negatieve beschikking van de Commissie van 12 juli 2011, gebaseerd op de uitzonderingen van artikel 4, lid 2, eerste streepje, en artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), in haar geheel nietig verklaren; en

de Commissie verwijzen in de kosten, met inbegrip van verzoeksters’ kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.

1)

De Commissie heeft de artikelen 4, lid 3, en 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001 geschonden, aangezien:

zij niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 is voldaan;

zij zich op onjuiste feiten heeft gebaseerd; en

een hoger openbaar belang de openbaarmaking gebiedt van de documenten die EIM Business and Policy Research heeft verstrekt in het kader van de studie over „De kosten en baten die voor handelaars voortvloeien uit de aanvaarding van verschillende betaalmiddelen” (COMP/2009/D1/020).

2)

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 4, lid 2, eerste streepje, en artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001 te schenden, aangezien:

zij niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 is voldaan;

zij zich op onbetrouwbare informatie heeft gebaseerd; en

een hoger openbaar belang de openbaarmaking van de documenten van EIM gebiedt.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/41


Hogere voorziening ingesteld op 29 september 2011 door Sandro Gozi tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 juli 2011 in zaak F-116/10, Gozi/Commissie

(Zaak T-519/11 P)

2011/C 347/73

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Sandro Gozi (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: G. Passalacqua en G. Calcerano, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van het directoraat-generaal Personeelszaken en Veiligheid — Directoraat D prot.HR.D2/MB/dh Ares (2010) — Y96 985 van 6 augustus 2010 nietig te verklaren;

te aanvaarden en te verklaren dat Gozi recht heeft op vergoeding van zijn advocaatkosten en, dientengevolge, de betaling gelasten van het bedrag van 24 480 EUR met verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Deze hogere voorziening is gericht tegen het besluit van de verwerende partij tot weigering om het bedrag van 24 480 EUR te betalen die rekwirant aan advocaatkosten in het kader van een gerechtelijke procedure in Italië heeft gemaakt.

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij één middel aan, ontleend aan het feit dat het in deze hogere voorziening bestreden arrest op een onjuiste rechtsopvatting berust en op verschillende punten een kennelijk tegenstrijdige motivering bevat, aangezien het in strijd is met de strekking en de bewoordingen van artikel 24 van het Statuut, met de rechtspraak waarnaar het zelf verwijst en met de feitelijke vaststellingen betreffende de procedure voor de Commissie.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/41


Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — Igcar Chemicals/ECHA

(Zaak T-526/11)

2011/C 347/74

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Igcar Chemicals, SL (Rubí, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Fernández Vaissieres, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden besluit gedeeltelijk nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op het uitreiken van een factuur voor administratieve kosten, en deze factuur nietig verklaren;

ECHA verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep is gericht tegen besluit nr. SME (2011) 0572 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen („ECHA”) van 3 augustus 2011 en de daarmee samenhangende factuur voor administratieve kosten (factuurnummer 10028302 van 5 augustus 2011).

Destijds had verzoekster voor verschillende stoffen die zij wilde registreren, een preregistratie ingediend. Vóór die registraties werd verzoekster ten onrechte als kleine onderneming ingeschreven.

Op grond van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (hierna: „vergoedingenverordening”) verzocht het Agentschap in juni 2011 verzoekster om aan te tonen dat zij recht had op de op haar toegepaste verlaging van de registratievergoeding. Verzoekster antwoordde op dit verzoek dat haar omvang die van een middelgrote onderneming was en dat zij dit nog vóór de ontvangst van het verzoek van ECHA uit eigen beweging in het REACH-IT-systeem had gecorrigeerd.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: onbevoegdheid van de Europese Commissie om de heffing van een vergoeding voor administratieve kosten aan ECHA te delegeren en onbevoegdheid van ECHA voor de vaststelling van besluit MB/29/2010 van zijn raad van bestuur van 12 november 2010 („on the classification of services for which charges are levied”)

Door in artikel 13, lid 4, van de vergoedingenverordening te bepalen dat ECHA een vergoeding voor administratieve kosten in rekening brengt die verschilt van de registratievergoeding, die de enige is waarin in de oprichtingsbepalingen van ECHA wordt voorzien, gaat de Commissie verder dan krachtens deze bepalingen mogelijk is. Artikel 114 VWEU biedt geen voldoende grondslag voor de bevoegdheid van de Commissie of ECHA.

2)

Tweede middel: ongeoorloofde delegatie van bevoegdheid in artikel 13, lid 4, van de vergoedingenverordening

Deze bepaling laat de vaststelling van een vergoeding voor administratieve kosten over aan ECHA, en dit zonder de doelen, de inhoud, de reikwijdte en de duur van een dergelijke vergoeding te omschrijven. Derhalve zijn artikel 2 van besluit MB/29/2010 en met name tabel 1 van de bijlage bij dit besluit onrechtmatig.

3)

Derde middel: bestraffend karakter van besluit MB/29/2010

Op grond van artikel 74, lid 1, van de oprichtingsverordening van ECHA mag het Agentschap weliswaar kosten voor de geleverde diensten aanrekenen, maar overeenkomstig artikel 74, lid 3, ervan worden de vergoedingen voor deze kosten zo bepaald dat zij in combinatie met andere inkomstenbronnen van het Agentschap toereikend zijn om de kosten van de verrichte diensten te dekken. Een vergoeding voor administratieve kosten die is vastgesteld op een vast bedrag van 14 500 EUR, kan evenwel niet worden gerechtvaardigd op basis van de controletaak van ECHA, aangezien dit bedrag onredelijk hoog is in verhouding met de verrichte diensten. Daarnaast komen dergelijke vergoedingen voor administratieve kosten in werkelijkheid neer op een sanctie.

4)

Vierde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel

Het REACH-IT-systeem bood ondernemingen onvoldoende informatie om op de hoogte te zijn van de sancties die gelden met betrekking tot de op hen rustende verplichting om hun omvang te verifiëren. Voorts heeft het Agentschap geen rekening gehouden met het feit dat er geen sprake was van opzet en evenmin met het feit dat verzoekster de vergissing uit eigen beweging heeft gecorrigeerd.

5)

Vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel bij de vaststelling van de betrokken administratieve kosten


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/42


Beroep ingesteld op 10 oktober 2011 — België/Commissie

(Zaak T-538/11)

2011/C 347/75

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet en J. Halleux, gemachtigden, bijgestaan door L. Van den Hende, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het Besluit van de Commissie van 27 juli 2011 inzake de door België ten uitvoer gelegde staatssteun ter financiering van de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen (Steunmaatregel C 44/08 (ex NN 45/04)) nietig te verklaren;

De Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij één middel aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een schending van artikel 107, lid 1 VWEU.

De door België ten uitvoer gelegde maatregelen houden geen selectief voordeel in ten aanzien van de veehouders, slachthuizen en entiteiten die zich toeleggen op de verwerking, behandeling, verkoop en afzet van runderen afkomstige producten die krachtens de geldende wetgeving aan een BSE-onderzoek moesten worden onderworpen.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/42


Beroep ingesteld op 4 oktober 2011 — Melkveebedrijf Overenk e.a./Commission

(Zaak T-540/11)

2011/C 347/76

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Melkveebedrijf Overenk B.V. (Sint Anthonis, Nederland); Maatschap Veehouderij Kwakernaak (Oosterwolde, Nederland); Mulders Agro VOF (Heerle, Nederland); Melkbedrijf Engelen V.O.F. (Grashoek, Nederland), Melkveebedrijf de Peel B.V. (Asten, Nederland); en M. Moonen (Nederweert, Nederland) (vertegenwoordigers: P. Mazel en A. van Beelen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk te verklaren;

primair: het beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 340 VWEU toe te wijzen en vast te stellen dat verzoeksters recht hebben op een financiële vergoeding van de schadebedragen als weergegeven in bijlagen 13 t/m 18, tot betaling waarvan de Commissie is gehouden, voor de door hen geleden schade als gevolg van de onrechtmatige vaststelling en de toepassing van Verordening (EG) nr. 1468/2006 van de Commissie van 4 oktober 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten;

subsidiair: het beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 340 VWEU toe te wijzen en vast te stellen dat verzoeksters recht hebben op een financiële vergoeding van de schadebedragen als weergegeven in bijlagen 13 t/m 18, tot betaling waarvan de Commissie is gehouden, voor de door hen geleden schade als gevolg van de rechtmatige vaststelling en de toepassing van Verordening (EG) nr. 1468/2006 van de Commissie van 4 oktober 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten;

de Commissie te veroordelen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie als gevolg van onrechtmatig handelen wegens strijd met de fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht, bestaande uit een schending van het evenredigheidsbeginsel. De wijziging van de negatieve vetcorrectiesystematiek middels Verordening (EG) nr. 1468/2006 (1) in de uitvoeringsbepalingen van Verordening nr. 1788/2003 was van meet af aan ongeschikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van deze verordeningen, te weten het verminderen van het gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt voor melk en zuivelproducten en de daaruit voortvloeiende structurele overschotten te verminderen, en de litigieuze wijziging legt een zware en onevenredige last op verzoeksters waardoor hun bedrijfsvoering in gevaar is gebracht. Gelet hierop is er sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel.

2)

Tweede middel, ontleend aan de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie als gevolg van onrechtmatig handelen wegens strijd met de fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht, bestaande uit een schending van het eigendomsrecht en de vrije uitoefening van de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag van de Rechten van de Mens. Bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1468/2006 heeft de Commissie ten onrechte aangenomen dat aan deze regelgeving een legitiem doel in het algemeen belang ten grondslag lag, en heeft zij tevens een onvolledige afweging gemaakt van de betrokken belangen, hetgeen als onrechtmatig handelen van de Commissie dient te worden gekwalificeerd. De als gevolg van dit handelen door verzoeksters geleden en nog te lijden schade dient derhalve vergoed te worden.

3)

Derde middel, ontleend aan de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie als gevolg van rechtmatig handelen wegens inbreuk op het beginsel „égalité devant les charges publiques”. De door verzoeksters geleden en nog te lijden schade als gevolg van de middels de Verordening (EG) nr. 1468/2006 aangepaste negatieve vetcorrectie is werkelijk en actueel, en treft verzoeksters als bijzondere categorie van ondernemers onevenredig in vergelijking met andere ondernemers in dezelfde sector. Deze schade overschrijdt bovendien de grenzen van het economisch risico, verbonden aan de activiteiten in de betrokken sector zonder dat aan de schade ten grondslag liggende Wijzigingsverordening wordt gerechtvaardigd door een algemeen economisch belang. Gelet hierop dient de Europese Unie, althans de Commissie, deze schade te vergoeden, althans in alle redelijkheid te compenseren.

4)

Vierde middel, ontleend aan de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie als gevolg van rechtmatig handelen wegens schending van het eigendomsrecht en de vrije uitoefening van de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag van de Rechten van de Mens. Als gevolg van het ontbreken van een legitieme doelstelling in het algemeen belang voor de wijziging in de vetcorrectie, de schending van de vereiste „fair balance” bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1468/2006 en het nalaten van de Commissie om in dat verband te voorzien in een passende vergoeding tot voorkoming of herstel van de door deze verordening aangetaste eigendomsrechten van de betrokken vetmelkers en de daardoor berokkende schade, is er aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 340 VWEU ontstaan aan de zijde van de Commissie voor de bewuste door verzoeksters geleden en nog te lijden schade, welke voor compensatie in aanmerking komt.


(1)  Verordening (EG) nr. 1468/2006 van de Commissie van 4 oktober 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 274, blz. 6).


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/44


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Fondazione Opera S. Maria della Carità/Commissie

(Zaak T-234/00) (1)

2011/C 347/77

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 4 van 6.1.2001.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/44


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Codess Sociale e.a./Commissie

(Zaak T-235/00) (1)

2011/C 347/78

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 4 van 6.1.2001.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/44


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Ciga e.a./Commissie

(Zaak T-255/00) (1)

2011/C 347/79

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 355 van 9.12.2000.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/44


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Confartigianato Venezia e.a./Commissie

(Zaak T-266/00) (1)

2011/C 347/80

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 355 van 9.12.2000.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/44


Beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2011 — Inovis/BHIM — Sonaecom (INOVIS)

(Zaak T-502/09) (1)

2011/C 347/81

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/44


Beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2011 — El Corte Inglés/BHIM — BA&SH (ba&sh)

(Zaak T-23/11) (1)

2011/C 347/82

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 80 van 12.3.2011.


Gerecht voor ambtenarenzaken

26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/45


Beroep ingesteld op 13 september 2011 — ZZ/FRONTEX

(Zaak F-87/11)

2011/C 347/83

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de uitvoerend directeur van FRONTEX van 16 december 2010 nietig verklaren;

het Agentschap verwijzen in de kosten.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/45


Beroep ingesteld op 16 september 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-88/11)

2011/C 347/84

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: R. Rata, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het selectiecomité om verzoeker niet op te nemen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09-RO — Administrateurs-Recht (AD 5)

Conclusies van de verzoekende partij

het na heroverweging genomen besluit van het selectiecomité van 9 november 2010 tot handhaving van zijn besluit van 14 juli 2010 om verzoeker niet op te nemen op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09-RO nietig verklaren;

het besluit van de Europese Commissie van 16 juni 2011 tot afwijzing van verzoekers administratieve klacht van 7 februari 2011 nietig verklaren;

de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09-RO — Administrateurs-Recht aldus wijzigen dat verzoekers naam daarop voorkomt dan wel, in het alternatieve geval, de publicatie van een nieuwe reservelijst gelasten waarop verzoekers naam is vermeld;

een vergoeding gelasten voor de immateriële schade die verzoeker heeft geleden, welke voorlopig en ex aequo et bono op 7 000 EUR wordt geraamd;

de Commissie verwijzen in de kosten.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/45


Beroep ingesteld op 18 september 2011 — ZZ/Comité van de Regio’s

(Zaak F-89/11)

2011/C 347/85

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Comité van de Regio’s

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het Comité van de Regio’s tot afwijzing van verzoekers krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut ingediende verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij in het kader van een administratieve en tuchtprocedure zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van besluit 0352/2010 van het Comité van de Regio’s van 12 november 2010 tot afwijzing van verzoekers op 14 juli 2010 krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut ingediende verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij in het kader van een administratieve en tuchtprocedure heeft geleden;

voor zover nodig, nietigverklaring van het uitdrukkelijke besluit van het Comité van de Regio’s van 31 mei 2011 tot afwijzing van de klacht die verzoeker op 10 februari 2011 krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend;

veroordeling van het Comité van de Regio’s tot betaling van een bedrag van 15 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die verzoeker heeft geleden door de buitengewoon lange duur van de tegen hem ingeleide administratieve en tuchtprocedure;

veroordeling van het Comité van de Regio’s tot betaling van een bedrag van 15 000 EUR voor de immateriële schade die verzoeker heeft geleden door de fouten en de nalatigheden van het Comité van de Regio’s bij het verloop van de verschillende administratieve en tuchtprocedures;

veroordeling van het Comité van de Regio’s tot betaling van een bedrag van 41 888,68 EUR voor de materiële schade die verzoeker heeft geleden door zijn gedwongen vertrek en vervroegde pensionering;

veroordeling van het Comité van de Regio’s tot betaling van vertragingsrente over voormelde bedragen tegen het tarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met 2 punten;

verwijzing van het Comité van de Regio’s in de kosten.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/46


Beroep ingesteld op 23 september 2011 — ZZ/EESC

(Zaak F-92/11)

2011/C 347/86

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het EESC houdende afwijzing van verzoeksters verzoek om erkenning van de fouten die jegens haar zijn gemaakt door het gebrek aan bijstand en schending van de zorgplicht alsmede om maatregelen te treffen om haar verdiensten en bekwaamheden publiekelijk aan te tonen en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité (AIPN/EESC) van 14 juni 2011 tot afwijzing van verzoeksters klacht strekkende tot erkenning van de fouten die jegens haar zijn gemaakt door het gebrek aan bijstand en schending van de zorgplicht alsmede tot het nemen van maatregelen om haar verdiensten en bekwaamheden publiekelijk aan te tonen, en met name haar geschiktheid voor de directie van een administratieve eenheid en voor het beheer van het personeel en de financiële middelen;

veroordeling van het EESC tot betaling van een vergoeding van 15 000 EUR voor de immateriële schade als gevolg van de schending van de zorgplicht van het TABG;

verwijzing van het EESC in de kosten.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/46


Beroep ingesteld op 23 september 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-93/11)

2011/C 347/87

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/111/10 — Secretarissen/essen (AST 1) om verzoeker niet toe te laten tot de beoordelingstests

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van 15 juni 2011 houdende weigering om verzoeker recht te geven op deelname aan de beoordelingstests van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/ll1/10 — Secretarissen/essen van de rang AST1 nietig verklaren;

dientengevolge, voor recht verklaren dat verzoeker weer mag deelnemen aan de bij dat vergelijkend onderzoek ingeleide aanwervingsprocedure, zo nodig door nieuwe beoordelingstests te organiseren;

in elk geval, het EPSO vragen om overlegging van de in zijn bezit zijnde informatie over de resultaten die alle kandidaten voor test d) hebben behaald;

subsidiair, voor het geval het primaire verzoek niet wordt ingewilligd, quod non, verzoeker een bedrag betalen dat voorlopig en ex aequo et bono wordt geraamd op 50 000 EUR;

in elk geval, verzoeker ter vergoeding van de immateriële schade een bedrag betalen dat voorlopig en ex aequo et bono op 50 000 EUR wordt geraamd.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/46


Beroep ingesteld op 28 september 2011 — ZZ/EIB

(Zaak F-95/11)

2011/C 347/88

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: N. Thieltgen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de EIB om de voorwaarden voor de uitoefening en de aard van verzoeksters werkzaamheden te wijzigen en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het stilzwijgend besluit van de EIB om de voorwaarden voor de uitoefening en de aard van verzoeksters werkzaamheden te wijzigen, nietig verklaren;

de EIB gelasten om verzoekster opnieuw tewerk te stellen in een post die in overeenstemming is met haar rang en ambt;

vaststellen dat de EIB aan haar toerekenbare dienstfouten heeft gemaakt;

vaststellen dat de EIB jegens verzoekster aansprakelijk is voor de onwettigheid van het besluit en de aan de EIB toerekenbare dienstfouten;

de EIB veroordelen tot vergoeding van verzoeksters fysieke, materiële en immateriële schade veroorzaakt door de onwettigheid van het besluit en de aan de EIB toerekenbare dienstfouten, over welke vergoeding vertragingsrente moet worden betaald;

wat de onwettigheid van het besluit betreft:

voor de immateriële schade: 20 000 EUR;

voor de materiële schade bestaande in het verlies van bezoldiging: 113 100 EUR;

wat de aan de EIB toerekenbare dienstfouten betreft:

voor de schending door de EIB van haar zorg- en beschermplicht: 119 100 EUR;

voor de schending van artikel 42 van het Personeelsreglement: 10 000 EUR;

de EIB verwijzen in de kosten.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/47


Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — ZZ/Parlement

(Zaak F-97/11)

2011/C 347/89

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: P. Nelissen Grade en G. Leblanc, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het Parlement betreffende de datum van inwerkingtreding van de wijziging van burgerlijke staat die in aanmerking moet worden genomen voor de intrekking van de kostwinnerstoelage na het civiele vonnis waarbij verzoekers echtscheiding is uitgesproken

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 4 juli 2011 tot gedeeltelijke afwijzing van verzoekers klacht nietig verklaren;

het besluit van het TABG van 21 januari 2011, waarvan kennis is gegeven met behulp van de applicatie Streamline, om de datum van inwerkingtreding van de wijziging van verzoekers burgerlijke staat vast te stellen op de datum van de uitspraak van het echtscheidingsvonnis, nietig verklaren;

het TABG wijzen op de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden besluiten en met name op de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de inwerkingtreding van het vonnis waarbij de echtscheiding tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote is uitgesproken, dat wil zeggen de datum van de inschrijving van het vonnis welke op 26 april 2011 heeft plaatsgevonden;

het Parlement verwijzen in de kosten.


26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/47


Beroep ingesteld op 3 oktober 2011 — ZZ e.a./Commissie

(Zaak F-98/11)

2011/C 347/90

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ en anderen (vertegenwoordigers: F. Moyse en A. Salerno, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om bepaalde financiële steun van een lidstaat aan studenten van het hoger onderwijs aan te merken als soortgelijke toelagen als de gezinstoelagen en die financiële steun in mindering te brengen op de schooltoelage verleend aan de ambtenaren die ouders van die studenten zijn alsmede nietigverklaring van het besluit om over te gaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde

Conclusies van de verzoekende partijen

wat de eerste negen verzoekers betreft, nietigverklaring van de besluiten om op de statutaire schooltoelagen die zij voor hun kinderen ontvangen het bedrag in mindering te brengen van de beurzen voor hoger onderwijs die laatstgenoemden krijgen uitgekeerd door het Centre de Documentation et d’Information sur l’Enseignement Supérieur du Grand-Duché de Luxembourg (CEDIES), alsmede nietigverklaring van de aan elke verzoeker gerichte besluiten om over te gaan tot invordering van het onverschuldigd betaalde ter hoogte van de bedragen van de eerder ontvangen schooltoelagen;

wat de laatste verzoeker betreft, nietigverklaring van het besluit waarbij hem is gevraagd om mee te delen of zijn kind een door het CEDIES verleende beurs ontving en tot schorsing van de schooltoelage van dat kind met ingang van 1 december 2011, wat uitsluitend die schorsing betreft;

betaling van de achterstallige bezoldiging met vertragingsrente, welke vanaf de datum waarop die achterstallige bezoldiging verschuldigd was wordt berekend tegen het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met 2 punten;

verwijzing van de Commissie in de kosten.