ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2011.340.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
54e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2011/C 340/01 |
||
|
V Adviezen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2011/C 340/02 |
||
2011/C 340/03 |
||
2011/C 340/04 |
||
2011/C 340/05 |
||
2011/C 340/06 |
||
2011/C 340/07 |
||
2011/C 340/08 |
||
2011/C 340/09 |
||
2011/C 340/10 |
||
2011/C 340/11 |
||
2011/C 340/12 |
||
2011/C 340/13 |
||
2011/C 340/14 |
||
2011/C 340/15 |
||
2011/C 340/16 |
||
2011/C 340/17 |
||
2011/C 340/18 |
||
2011/C 340/19 |
Zaak C-468/11: Beroep ingesteld op 13 september 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje |
|
2011/C 340/20 |
||
2011/C 340/21 |
||
2011/C 340/22 |
||
2011/C 340/23 |
||
2011/C 340/24 |
||
2011/C 340/25 |
||
2011/C 340/26 |
||
|
Gerecht |
|
2011/C 340/27 |
||
2011/C 340/28 |
||
2011/C 340/29 |
||
2011/C 340/30 |
||
2011/C 340/31 |
||
2011/C 340/32 |
||
2011/C 340/33 |
||
2011/C 340/34 |
||
2011/C 340/35 |
||
2011/C 340/36 |
||
2011/C 340/37 |
||
2011/C 340/38 |
||
2011/C 340/39 |
||
2011/C 340/40 |
||
2011/C 340/41 |
||
2011/C 340/42 |
||
2011/C 340/43 |
||
2011/C 340/44 |
||
2011/C 340/45 |
||
2011/C 340/46 |
||
2011/C 340/47 |
||
2011/C 340/48 |
||
2011/C 340/49 |
||
2011/C 340/50 |
||
2011/C 340/51 |
||
2011/C 340/52 |
Zaak T-461/11: Beroep ingesteld op 22 augustus 2011 — Natura Selection/BHIM — Menard (natura) |
|
2011/C 340/53 |
Zaak T-478/11: Beroep ingesteld op 9 september 2011 — Frankrijk/Commissie |
|
2011/C 340/54 |
Zaak T-479/11: Beroep ingesteld op 9 september 2011 — Frankrijk/Commissie |
|
2011/C 340/55 |
||
2011/C 340/56 |
Zaak T-486/11: Beroep ingesteld op 2 september 2011 — Telekomunikacja Polska/Commissie |
|
2011/C 340/57 |
||
2011/C 340/58 |
Zaak T-496/11: Beroep ingesteld op 15 september 2011 — Verenigd Koninkrijk/ECB |
|
2011/C 340/59 |
||
2011/C 340/60 |
Zaak T-504/11: Beroep ingesteld op 27 september 2011 — Paul Hartmann AG/BHIM — Protecsom (DIGNITUDE) |
|
2011/C 340/61 |
Zaak T-509/11: Beroep ingesteld op 28 september 2011 — Makhlouf/Raad |
|
2011/C 340/62 |
Zaak T-511/11: Beroep ingesteld op 26 september 2011 — Frankrijk/Commissie |
|
2011/C 340/63 |
Zaak T-368/07: Beschikking van het Gerecht van 19 september 2011 — Litouwen/Commissie |
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
2011/C 340/64 |
||
2011/C 340/65 |
||
2011/C 340/66 |
||
2011/C 340/67 |
||
2011/C 340/68 |
||
2011/C 340/69 |
||
2011/C 340/70 |
||
2011/C 340/71 |
||
2011/C 340/72 |
||
2011/C 340/73 |
||
2011/C 340/74 |
||
2011/C 340/75 |
||
2011/C 340/76 |
||
2011/C 340/77 |
||
2011/C 340/78 |
||
2011/C 340/79 |
||
2011/C 340/80 |
||
2011/C 340/81 |
||
2011/C 340/82 |
||
2011/C 340/83 |
||
2011/C 340/84 |
||
2011/C 340/85 |
Zaak F-82/11: Beroep ingesteld op 17 augustus 2011 — ZZ e.a./Parlement |
|
2011/C 340/86 |
Zaak F-83/11: Beroep ingesteld op 26 augustus 2011 — ZZ/Commissie |
|
2011/C 340/87 |
Zaak F-84/11: Beroep ingesteld op 29 augustus 2011 — ZZ e.a./Hof van Justitie |
|
2011/C 340/88 |
Zaak F-85/11: Beroep ingesteld op 29 augustus 2011 — ZZ/Commissie |
|
2011/C 340/89 |
Zaak F-86/11: Beroep ingesteld op 8 september 2011 — ZZ/Comité van de Regio’s |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/1 |
2011/C 340/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 september 2011 — Arkema SA/Europese Commissie
(Zaak C-520/09 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Europese markt van monochloorazijnzuur - Regels inzake toerekenbaarheid van mededingingsverstorende praktijken van dochteronderneming aan moedermaatschappij - Vermoeden van uitoefening van beslissende invloed - Motiveringsplicht)
2011/C 340/02
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Arkema SA (vertegenwoordiger: M. Debroux, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 30 september 2009, Arkema/Commissie (T-168/05), waarbij het Gerecht rekwirantes beroep heeft verworpen dat primair strekte tot nietigverklaring van beschikking C(2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst betreffende een mededingingsregeling op de markt van monochloorazijnzuur, en subsidiair tot verlaging van de aan rekwirante opgelegde geldboete — Schending van de regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende gedragingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij — Schending van het beginsel van gelijke behandeling en van het recht op een eerlijk proces — Schending van de strekking van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Arkema SA wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 september 2011 — Elf Aquitaine SA/Europese Commissie
(Zaak C-521/09 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Artikelen 81 EG en 53 EER-Overeenkomst - Markt van monochloorazijnzuur - Regels inzake toerekenbaarheid van mededingingsbeperkende gedragingen van dochteronderneming aan moedermaatschappij - Vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht)
2011/C 340/03
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery, S. Thibault-Liger en E. Lagathu, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 30 september 2009, Elf Aquitaine/Commissie (T-174/05), waarbij het Gerecht rekwirantes beroep heeft verworpen dat primair strekte tot nietigverklaring van beschikking C(2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst betreffende een mededingingsregeling op de markt van monochloorazijnzuur, en subsidiair tot intrekking of verlaging van de aan rekwirante opgelegde geldboete — Schending van de beginselen van het vermoeden van onschuld en van het persoonlijke karakter van straffen en van de regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende gedragingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij — Schending van de rechten van de verdediging en van de motiveringsplicht
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 30 september 2009, Elf Aquitaine/Commissie (T-174/05), wordt vernietigd. |
2) |
Beschikking C(2004) 4876 definitief van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA) wordt nietig verklaard voor zover de inbreuk in kwestie daarin aan Elf Aquitaine SA wordt toegerekend en haar een geldboete wordt opgelegd. |
3) |
Elf Aquitaine SA en de Europese Commissie zullen ieder de kosten die zij voor de onderhavige hogere voorziening hebben gemaakt, zelf dragen. |
4) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten in eerste aanleg. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 september 2011 — Europese Commissie/Ierland
(Zaak C-82/10) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 73/239/EEG - Artikelen 6, 8, 9, 13 en 15 tot en met 17 - Richtlijn 92/49/EEG - Artikelen 22 en 23 - Directe verzekeringen, met uitzondering van levensverzekeringsbranche - Wijziging van statuten van verzekeringsorgaan met betrekking tot zijn bevoegdheid - Niet-toepassing van Unieregeling inzake verzekeringen, met uitzondering van levensverzekeringsbranche)
2011/C 340/04
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: N. Yerrell, gemachtigde)
Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, E. Regan, SC)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van de artikelen 6, 8, 9, 13, 15, 16 en 17 van de Eerste richtlijn (73/239/EEG) van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228, blz. 3) — Schending van de artikelen 22 en 23 van richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (Derde richtlijn „schadeverzekering” (PB L 228, blz. 1))
Dictum
1) |
Door niet zonder discriminatie de Unieregeling inzake verzekeringen, met name de artikelen 6, 8, 9, 13 en 15 tot en met 17 van de Eerste richtlijn (73/239/EEG) van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005, en de artikelen 22 en 23 van richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (Derde richtlijn „schadeverzekering”), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/68, volledig toe te passen op alle verzekeringsmaatschappijen, is Ierland de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
Ierland wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/3 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Baris Unal/Staatssecretaris van Justitie
(Zaak C-187/10) (1)
(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad - Artikel 6, lid 1, eerste streepje - Turks onderdaan - Verblijfsvergunning - Gezinshereniging - Breuk tussen partners - Intrekking van verblijfsvergunning - Terugwerkende kracht)
2011/C 340/05
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Baris Unal
Verwerende partij: Staatssecretaris van Justitie
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State — Uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije — Verblijfsrecht van Turkse onderdanen — Verblijfsvergunning die aan een Turks onderdaan is toegekend opdat hij met zijn partner kan samenleven — Niet aan de bevoegde autoriteiten ter kennis gebrachte beëindiging van de relatie tussen de partners — Intrekking van de verblijfsvergunning
Dictum
Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde nationale autoriteiten de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken tot de datum waarop niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van zijn vergunning, wanneer genoemde werknemer zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen en deze intrekking plaatsvindt na afloop van het tijdvak van een jaar legale arbeid als voorzien in genoemd artikel 6, lid 1, eerste streepje.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/4 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 29 september 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk
(Zaak C-387/10) (1)
(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Regeling van lidstaat inzake beleggings- en vastgoedfondsen - Bewijs van inkomsten die als uitgekeerd worden beschouwd - Door fiscaal vertegenwoordiger aangevoerd bewijs - „Nationale” kredietinstellingen en trustees met hoedanigheid van fiscaal vertegenwoordiger)
2011/C 340/06
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en W. Mölls, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van artikel 49 EG en artikel 36 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3) — Regeling van een lidstaat die de fiscale vertegenwoordiging van beleggings- en vastgoedfondsen beperkt tot in deze staat gevestigde trustees en kredietinstellingen
Dictum
1) |
De Republiek Oostenrijk is de krachtens artikel 49 EG en artikel 36 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, door bepalingen vast te stellen en te handhaven krachtens welke alleen nationale kredietinstellingen en trustees kunnen worden aangewezen als fiscaal vertegenwoordigers van beleggings- of vastgoedfondsen. |
2) |
De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/4 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 22 juni 2011 — Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Gevoegde zaken C-54/10 P en C-55/10 P) (1)
(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Weigering van inschrijving van tekens „350”, „250”, „150”, „222”, „333” en „555” als merken voor tijdschriften, boeken en folders in verband met spel - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 7, lid 1, sub c - Beschrijvend karakter - Verplichting voor BHIM om met zijn vroegere beslissingspraktijk rekening te houden)
2011/C 340/07
Procestaal: Pools
Partijen
Rekwirante: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, radca prawny)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 19 november 2009 in de gevoegde zaken T-64/07 — T-66/07, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, waarbij het Gerecht heeft verworpen drie beroepen tegen de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 21 december 2006 (zaken R 1033/2006-4, R 1034/2006-4 en R 1035/2006-4) inzake aanvragen tot inschrijving van de woordmerken 150, 250 en 350 als gemeenschapsmerken — Schending van de artikelen 7, lid 1, sub c, en 76, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Beschrijvend karakter van merken die uitsluitend bestaan uit cijfers
Dictum
1) |
De hogere voorzieningen worden afgewezen. |
2) |
Agencja Wydawnidcza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/5 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 22 juni 2011 — Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-56/10 P) (1)
(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Beeldmerken 100 en 300 - Weigering van inschrijving - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 7, lid 1, sub b en c - Onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 38, lid 2 - Verklaring, geen beroep te zullen doen op uitsluitend recht op element van aangevraagd merk dat onderscheidend vermogen mist („disclaimer”))
2011/C 340/08
Procestaal: Pools
Partijen
Rekwirante: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, radca prawny)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 19 november 2009, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (T-425/07 en T-426/07), waarbij het Gerecht heeft verworpen twee beroepen tegen de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2007 (zaken R 1274/2006-4 en R 1275/2006-4) inzake de aanvragen tot inschrijving van de woordmerken 100 en 300 als gemeenschapsmerken — Schending van de artikelen 7, lid 1, sub b en c, en 38, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Beschrijvend karakter van merken die uitsluitend bestaan uit cijfers
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/5 |
Beschikking van het Hof van 22 juni 2011 — Grúas Abril Asistencia, SL/Europese Commissie
(Zaak C-521/10 P) (1)
(Hogere voorziening - Artikel 119 van Reglement voor procesvoering - Gestelde schendingen van bepalingen van Unierecht op gebied van mededinging - Verzoek tot inleiding door Commissie van niet-nakomingsprocedure tegen lidstaat)
2011/C 340/09
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Grúas Abril Asistencia, SL (vertegenwoordiger: R. García García, abogado)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en F. Castilla Contreras, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 24 augustus 2010, Grúas Abril Asistencia/Commissie (T-386/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 7 augustus 2009 waarbij verzoekster ervan op de hoogte is gebracht dat op basis van de feiten waarvoor zij klacht bij de Commissie had ingediend, niet kon worden geconcludeerd tot schending van de artikelen 81 EG, 82 EG en 86 EG en dat geen gevolg zou worden gegeven aan haar klacht
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Grúas Abril Asistencia, SL wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/5 |
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 september 2011 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Mestre — Italië) — Strafzaak tegen Asad Abdallah
(Zaak C-144/11) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Geen omschrijving van feitelijk kader van hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/10
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Giudice di pace di Mestre
Partij in de strafzaak
Asad Abdallah
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Giudice di pace di Mestre — Rechtstreekse toepassing van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98) — Uitlegging van artikel 2 van deze richtlijn — Nationale regeling op grond waarvan een geldboete van 5 000 tot 10 000 EUR mag worden opgelegd aan de vreemdeling die op illegale wijze het nationale grondgebied is binnengekomen of daar illegaal heeft verbleven, en de rechter de mogelijkheid heeft die geldboete te vervangen door verwijdering voor een tijdvak van maximaal vijf jaar, in geval van strafrechtelijke veroordeling
Dictum
Het door de Giudice di pace di Mestre (Italië) bij beslissing van 16 maart 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2011 door Total SA, Elf Aquitaine SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 7 juni 2011 in zaak T-206/06, Total en Elf Aquitaine/Commissie
(Zaak C-421/11 P)
2011/C 340/11
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirantes: Total SA en Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en A. Noël-Baron, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirantes verzoeken het Hof om:
— |
primair:
|
— |
subsidiair: herziening, krachtens artikel 261 VWEU, van de geldboeten die hoofdelijk zijn opgelegd aan Elf Aquitaine en Total bij artikel 2, sub b, van beschikking nr. C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006, uit hoofde van zijn volle rechtsmacht, als gevolg van de objectieve gebreken in de motivering en de redenering in het arrest (meer in het bijzonder de behandeling door het Gerecht van de factor afschrikking) van het Gerecht van 7 juni 2011, Total en Elf Aquitaine/Commissie in zaak T-206/06, en deze hoofdelijke geldboeten te verlagen tot 75 562 500 EUR wat Elf Aquitaine betreft en tot 58 500 000 EUR wat Total betreft; |
— |
meer subsidiair: herziening, krachtens artikel 261 VWEU, van de geldboeten die hoofdelijk zijn opgelegd aan Elf Aquitaine en Total bij artikel 2, sub b, van beschikking nr. C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006, uit hoofde van zijn volle rechtsmacht, als gevolg van de objectieve gebreken in de motivering en de redenering in het arrest, in de mate die het Hof gerade voorkomt; |
— |
uiterst subsidiair: Elf Aquitaine en Total te ontslaan van de verplichting tot betaling van vertragingsrente vanaf beschikking nr. C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006 tot aan de datum van het arrest Arkema in de zaak T-217/06; |
— |
hoe dan ook de Europese Commissie te verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die welke voor Elf Aquitaine en Total zijn opgekomen bij het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de onderhavige hogere voorziening voeren rekwirantes zes primaire middelen en drie subsidiaire middelen aan.
Met hun eerste middel stellen Total SA en Elf Aquitaine SA een schending van artikel 5 VEU door het Gerecht, omdat dit het beginsel van automatische aansprakelijkheid van moedermaatschappijen heeft bekrachtigd dat door de Commissie in de onderhavige zaak is toegepast en dat zij gerechtvaardigd heeft op basis van het begrip onderneming in de zin van artikel 101 VWEU. Een dergelijke benadering is onverenigbaar met de beginselen van bevoegdheidstoedeling en subsidiariteit (eerste onderdeel), alsook het evenredigheidsbeginsel (tweede onderdeel).
Met hun tweede middel beroepen rekwirantes zich op een kennelijk onjuiste uitlegging van het nationale recht en van het begrip onderneming, omdat het Gerecht onder meer een onjuiste juridische waarde heeft gehecht aan het beginsel van autonomie van de rechtspersoon.
Met hun derde middel betogen rekwirantes in wezen dat het Gerecht opzettelijk heeft geweigerd de consequenties te trekken uit de strafrechtelijke aard van de sancties in het mededingingsrecht en de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het Gerecht heeft het begrip onderneming in het recht van de Unie immers abusievelijk en onjuist toegepast, in strijd met de presumptie van autonomie die aan het nationale vennootschapsrecht ten grondslag ligt en ook de strafrechtelijke aard van de sancties in het mededingingsrecht. Rekwirantes stellen voorts dat het Gerecht ambtshalve had moeten opwerpen dat de huidige regeling van de administratieve procedure voor de Commissie onrechtmatig is.
Met hun vierde middel stellen rekwirantes een schending van de rechten van de verdediging als gevolg van een onjuiste uitlegging van het billijkheidsbeginsel en het beginsel van processuele gelijkheid. Het Gerecht heeft immers toegestaan dat de Commissie een probatio diabolica heeft gebruikt en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de onafhankelijkheid van een dochteronderneming algemeen moet worden beoordeeld, aan de hand van de kapitaalbetrekkingen met haar moedermaatschappij, terwijl deze beoordeling aan de hand van een gedraging op een bepaalde markt moet plaatsvinden.
Met hun vijfde middel roepen rekwirantes een schending van de motiveringsplicht in, daar het Gerecht slechts kort de verwerping van hun betoog door de Commissie heeft geconstateerd, zonder enige analyse van de door deze laatste ingeroepen argumenten (eerste onderdeel). Daarnaast voeren rekwirantes een onjuiste rechtsopvatting van de op de Commissie rustende motiveringsplicht aan (tweede onderdeel) en verwijten zij het Gerecht dat het zijn eigen motivering in de plaats van die van de Commissie heeft gesteld (derde onderdeel).
Met hun zesde middel stellen rekwirantes een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, daar de geldboete die is opgelegd aan rekwirantes, de moedermaatschappijen, hoger is dan de geldboete die is opgelegd aan Arkema, de voor de inbreuk verantwoordelijke dochteronderneming.
Met hun zevende middel verwijten rekwirantes het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van een vermenigvuldigingsfactor van drie om de geldboete een afschrikwekkende werking te geven. Het Gerecht heeft daarmee de richtsnoeren voor de berekening van geldboetes van 1998 geschonden (eerste onderdeel) alsook de ondeelbaarheid van het basisbedrag van de geldboete (tweede onderdeel).
Met hun achtste middel verzoeken rekwirantes om een verlaging van de aan hen opgelegde geldboete.
Met hun negende en laatste middel verzoeken rekwirantes om nietigverklaring van de vertragingsrente die in het kader van de uitvoering van de bestreden beschikking en het arrest door de Commissie wordt gevorderd.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 22 augustus 2011 — SKP/Kveta Polhošová
(Zaak C-433/11)
2011/C 340/12
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Krajský súd v Prešove
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SKP
Verwerende partij: Kveta Polhošová
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 5 tot en met 9 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (1), aldus worden uitgelegd dat ook de praktijk waarbij een marktdeelnemer schuldvorderingen op consumenten overdraagt aan een in staat van faillissement verkerende ondernemer, als een oneerlijke handelspraktijk dient te worden beschouwd, wanneer de consumenten niet de garantie wordt geboden dat de kosten van een uit een consumentenovereenkomst voortvloeiende gerechtelijke procedure worden vergoed? |
2) |
Indien de vorige vraag aldus moet worden beantwoord dat de overdracht van schuldvorderingen op consumenten aan een in staat van faillissement verkerende ondernemer, met het doel deze schuldvorderingen te kunnen innen, in strijd is met het recht van de Unie:
|
(1) Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22).
(2) PB L 95, blz. 29.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 26 augustus 2011 — CHS Tour Services GmbH/Team4 Travel GmbH
(Zaak C-435/11)
2011/C 340/13
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberste Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: CHS Tour Services GmbH
Verwerende partij: Team4 Travel GmbH
Prejudiciële vraag
Dient artikel 5 van richtlijn 2005/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van de richtlijnen 84/450/EEG, 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG alsook van verordening (EG) nr. 2006/2004 („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) aldus te worden uitgelegd dat in geval van misleidende handelspraktijken in de zin van artikel 5, lid 4, van die richtlijn een afzonderlijke toetsing aan de criteria van artikel 5, lid 2, sub a, van die richtlijn niet is toegestaan?
(1) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22).
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 31 augustus 2011 door Bavaria NV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011 in zaak T-235/07, Bavaria NV tegen Europese Commissie
(Zaak C-445/11 P)
2011/C 340/14
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirante: Bavaria NV (vertegenwoordigers: O.W. Brouwer, P.W. Schepens en N. Al-Ani, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
— |
rechtsoverwegingen 202 t/m 212, 252 t/m 255, 288, 289, 292 t/m 295, 306, 307 en 335 van het arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 te vernietigen; |
— |
de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht of de bestreden beschikking (1) (al dan niet partieel) te vernietigen; en |
— |
de Commissie te veroordelen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en het Hof van Justitie |
Middelen en voornaamste argumenten
Ten eerste is rekwirante eerbiedig van mening dat het Gerecht blijk gegeven heeft van een onjuiste interpretatie van het Unierecht, waaronder meer specifiek artikel 101, lid 1, van het VWEU, schending van het rechtszekerheidsbeginsel en een inconsistentie in de redenering bij de bepaling van de begindatum van de inbreuk. De bijeenkomst van 27 februari 1996 maakt geen deel uit van de inbreuk en kan onmogelijk het startpunt zijn van een reeks bijeenkomsten die een mededingingsbeperkend doel hadden. Voor zover het Gerecht overweegt dat het enkele feit dat de bijeenkomst van 27 februari 1996 een „Catherijne-bijeenkomst” werd genoemd, aantoont dat de bijeenkomst een mededingingsbeperkend doel had, druist dit in tegen de bestreden beschikking en treedt het Gerecht buiten de grenzen van zijn rechtsmacht. De methode die het Gerecht heeft gehanteerd voor het vaststellen van een reeks van bijeenkomsten met een mededingingbeperkend doel kan niet worden gehanteerd voor het bepalen van de begindatum van de inbreuk. Voorts heeft het Gerecht blijk gegeven van een inconsistentie in de redenering door te concluderen dat een enkele verklaring van InBev kan volstaan om het bestaan van de inbreuk aan te tonen.
Ten tweede stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een verkeerde uitleg en toepassing van het gelijkheidsbeginsel (en een onvoldoende motivering) door te concluderen dat de bestreden beschikking niet kan worden vergeleken met eerdere zaken in dezelfde sector en meer in het bijzonder de beschikking van de Commissie in zaak 2003/569 (2) — Interbrew en Alken-Maes. Er was bovendien geen objectieve rechtvaardiging voor de verschillen in behandeling van de betrokken ondernemingen in de genoemde zaken.
Ten derde heeft het Gerecht het gelijkheidsbeginsel, het verbod van terugwerkende kracht van sancties en het legaliteits- en evenredigheidsbeginsel geschonden door de boete opgelegd aan rekwirante niet te verlagen wegens (het toestaan van) de toepassing van het in 2005 aangescherpte boetebeleid in een situatie waarin die toepassing het gevolg was van een ook door het Gerecht erkende buitensporig lange duur van de administratieve procedure, welke uitsluitend aan het stilzitten van de Commissie was te wijten.
Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste uitleg en toepassing van het evenredigheidsbeginsel door toe te staan dat de Commissie het uitgangsbedrag van de boete heeft vastgesteld op basis van de omzet van rekwirante inclusief accijns, waardoor de reële impact van rekwirante op de mededinging overschat is en het uitgangsbedrag opgelegd aan rekwirante te hoog is vastgesteld.
Ten vijfde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste uitleg van de rechten van de verdediging en het recht op behoorlijk bestuur door te overwegen dat rekwirante geen toegang hoefde te krijgen tot het antwoord van InBev op de punten van bezwaar. Rekwirante had een voldoende aanwijzing gegeven dat dit document ontlastend materiaal bevatte.
(1) Beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 (EG) (zaak COMP/B-2/37.766 — Nederlandse biermarkt)
(2) Beschikking 2003/569/EG van de Commissie van 5 december 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak nr. IV/37.614/F3 PO/Interbrew en Alken-Maes) (PB 2003, L 200, blz. 1).
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/9 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2011 door Heineken Nederland BV en Heineken NV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011 in zaak T-240/07, Heineken Nederland BV en Heineken NV tegen Europese Commissie
(Zaak C-452/11 P)
2011/C 340/15
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirantes: Heineken Nederland BV en Heineken NV (vertegenwoordigers: T.R. Ottervanger en M.A. de Jong, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirantes wenden zich tot het Hof met het verzoek:
— |
het bestreden arrest conform de in deze hogere voorziening aangevoerde middelen geheel dan wel gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover daarbij (rekwirantes) beroep is verworpen; |
— |
de beschikking (1) geheel dan wel gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover deze (rekwirantes) betreft; |
— |
de aan (rekwirantes) opgelegde boete nietig te verklaren of te verminderen; |
— |
subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beoordeling in overeenstemming met de rechtsopvatting van het Hof; |
— |
de Commissie in de kosten van deze procedure alsmede in de kosten van de procedure voor het Gerecht te veroordelen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren rekwirantes zes middelen aan:
|
In het eerste middel stellen rekwirantes dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Commissie niet verplicht was toegang te verlenen tot het antwoord van InBev op de punten van bezwaar. |
|
In het tweede middel stellen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie gerechtigd was met betrekking tot het thuisverbruiksegment aan te nemen dat de gedragingen van de betrokken ondernemingen kwalificeerden als een samenstel van overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. |
|
In het derde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht zijn rechtsmacht heeft overschreden en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de wijze waarop het de vaststelling van het moment van aanvang van de inbreuk heeft beoordeeld. |
|
In het vierde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen dat rekwirantes een onredelijk hoge boete hebben gekregen uitsluitend als gevolg van de door de Commissie zelf veroorzaakte lange duur van de administratieve procedure. |
|
In het vijfde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan te nemen dat de Commissie niet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, in het bijzonder door niet — althans onvoldoende –in te gaan op de vergelijking met de Belgische bierzaak Interbrew/Alken-Maes. |
|
In het zesde middel stellen rekwirantes dat de door het Gerecht toegekende vermindering van de boete met 5 % wegens de buitensporig lange duur van de administratieve procedure onvoldoende is in het licht van de bijzonder hoge boete die aan rekwirantes is opgelegd en het feit dat de Commissie geen enkele rechtvaardiging heeft voor de overschrijding van de redelijke termijn. |
(1) Beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 (EG) (zaak COMP/B-2/37.766 — Nederlandse biermarkt)
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/10 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2011 door Timehouse GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 juli 2011 in zaak T-235/10, Timehouse GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-453/11 P)
2011/C 340/16
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Timehouse GmbH (vertegenwoordiger: V. Knies, advocaat)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 6 juli 2011 in zaak T-235/10 in zijn geheel vernietigen alsmede de beslissing van de eerste kamer van beroep van 11 maart 2010 in zaak R 0942/2009-1 vernietigen en verweerder verwijzen in de kosten; |
— |
subsidiair, het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 6 juli 2001 in zaak T-235/10 in zijn geheel vernietigen en de zaak voor heronderzoek en verdere afdoening, op basis van het arrest van het Hof van Justitie, terugwijzen naar het Gerecht alsmede verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Gerecht van de Europese Unie heeft het criterium van de totaalindruk dat voor de beoordeling van het onderscheidend vermogen overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) relevant is, onjuist toegepast voor merk nr. 7378888 waarvan inschrijving is aangevraagd voor de waren „juwelierswaren, bijouterieën; uurwerken en tijdmeetinstrumenten”, doordat het Gerecht zijn oordeel uitsluitend heeft gebaseerd op het ontbreken van onderscheidend vermogen van de afzonderlijke elementen van het merk. Doordat uit het (vermeende) ontbreken van onderscheidend vermogen van de afzonderlijke elementen van het merk is geconcludeerd dat ook het aangevraagde merk, in zijn geheel beschouwd, onderscheidend vermogen mist, is het bestreden arrest gebaseerd op het ontoelaatbare vermoeden of de ontoelaatbare gevolgtrekking dat een merk waarvan de afzonderlijke elementen onderscheidend vermogen missen, geen onderscheidend vermogen kan toekomen wanneer alle elementen samen worden beschouwd. Aangezien het merk in zijn geheel beschouwd evenwel onderscheidend vermogen bezit, is ook de door het Gerecht van de Europese Unie bevestigde beslissing van de kamer van beroep reeds ten onrechte genomen.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Stockholms tingsrätt (Zweden) op 2 september 2011 — Ulf Kazimierz Radziejewski/Kronofogdemyndigheten i Stockholm
(Zaak C-461/11)
2011/C 340/17
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Stockholms tingsrätt
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ulf Kazimierz Radziejewski
Verwerende partij: Kronofogdemyndigheten i Stockholm
Prejudiciële vraag
Kan het Zweedse woonplaatsvereiste van § 4 van de skuldsaneringslag (2006:548) een werknemer beletten of afschrikken om uit Zweden weg te gaan om zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, en dus worden beschouwd als in strijd met de bepaling inzake vrij verkeer van werknemers binnen de EU in de zin van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Palermo — Sezione Distaccata di Bagheria (Italië) op 7 september 2011 — Paola Galioto/Maria Guccione e.a.
(Zaak C-464/11)
2011/C 340/18
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Palermo — Sezione Distaccata di Bagheria
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Paola Galioto
Verwerende partijen: Maria Guccione, Maria Piera Savona, Fabio Savona
Prejudiciële vragen
1) |
Kunnen de artikelen 3 en 4 van richtlijn 2008/52/EG (1), betreffende een doeltreffende en deskundige mediation, aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan de mediator mede juridische kennis dient te bezitten en dat bij de aanwijzing van de mediator door de verantwoordelijke van de betrokken instantie rekening moet worden gehouden met de specifieke kennis en beroepservaring op het gebied van het voorwerp van het geschil? |
2) |
Kan artikel 1 van richtlijn 2008/52 aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan criteria betreffende de territoriale bevoegdheid van de mediationinstanties moeten worden gehanteerd die de toegang tot de alternatieve geschillenbeslechting vergemakkelijken en de minnelijke schikking van geschillen bevorderen? |
3) |
Kunnen artikel 1 van richtlijn 2008/52, betreffende de evenwichtige samenhang tussen mediation en behandeling in rechte, artikel 3, sub a, van die richtlijn en de punten 10 en 13 van de considerans daarvan, waaruit volgt dat de richtlijn voor alles voorziet in een vrijwillige procedure die partijen naar eigen goeddunken kunnen organiseren en kunnen beëindigen, aldus worden uitgelegd dat wanneer een minnelijke schikking op vrijwillige basis niet mogelijk is, de mediator een schikking kan voorstellen tenzij partijen hem gezamenlijk verzoeken dat niet te doen (omdat zij de mediation menen te moeten beëindigen)? |
(1) PB L 136, blz. 3.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/11 |
Beroep ingesteld op 13 september 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-468/11)
2011/C 340/19
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Spanje,
niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 12 en 14, lid 1, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (1); |
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens de Commissie is artikel 5 van de Wet financiering RTVE in strijd met artikel 12 van de machtigingsrichtlijn. In artikel 5 van die wettelijke regeling hebben de Spaanse autoriteiten een heffing vastgesteld („aportación” (bijdrage) genoemd), die wordt geheven over de bruto-inkomsten van aanbieders van elektronische communicatie met een bepaalde geografische reikwijdte, zonder daarbij rekening te houden met de beginselen en vereisten van artikel 12 van de machtigingsrichtlijn.
Derhalve is de Commissie van mening dat het Koninkrijk Spanje zijn verplichtingen krachtens artikel 14, lid 1, van de machtigingsrichtlijn niet is nagekomen, door het voornemen om wijzigingen in de algemene machtigingen aan te brengen niet op passende wijze bekend te maken en de belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, geen adequate termijn ter beschikking te stellen om hun standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen kenbaar te maken.
(1) PB L 108, blz. 21.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 19 september 2011 — HK Danmark als lasthebber van Glennie Kristensen/Experian A/S
(Zaak C-476/11)
2011/C 340/20
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Vestre Landsret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: HK Danmark als lasthebber van Glennie Kristensen
Verwerende partij: Experian A/S
Prejudiciële vragen
1) |
Moet de uitzondering van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG (1) inzake de vaststelling van leeftijdsgrenzen voor toetreding tot ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid worden uitgelegd als een machtiging van de lidstaten om ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid in het algemeen uit te zonderen van het verbod in artikel 2 van de richtlijn van directe of indirecte discriminatie op grond van leeftijd, mits dat niet leidt tot discriminatie op grond van geslacht? |
2) |
Moet de uitzondering van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG inzake de vaststelling van leeftijdsgrenzen voor toetreding tot ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid aldus worden uitgelegd dat zij niet belet dat een lidstaat een juridische situatie handhaaft waarin een werkgever als gedeelte van het loon leeftijdsgebonden pensioenbijdragen kan betalen met bijvoorbeeld een werkgeversbijdrage voor pensioen van 6 % voor werknemers jonger dan 35 jaar, 8 % voor werknemers tussen 35 en 44 jaar en 10 % voor werknemers ouder dan 45 jaar, mits dat niet leidt tot discriminatie op grond van geslacht? |
(1) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 27 september 2011 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-81/09, Helleense Republiek/Europese Commissie
(Zaak C-497/11 P)
2011/C 340/21
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: P. Mylonopoulos, K. Boskovits en G. Michailopoulos)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
Vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 juli 2011 in zaak T-81/09, voor zover daarbij het door de Helleense Republiek ingestelde beroep is verworpen; |
— |
Toewijzing van de vorderingen van de Helleense Republiek in zaak T-81/09; |
— |
Verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
1) |
Eerste middel , ontleend aan een onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 4253/88 en artikel 12 van verordening nr. 2064/97, evenals de artikelen 54 en 57 van verordening nr. 1602/02, met betrekking tot de auditbevoegdheden die de Commissie aan particuliere ondernemingen heeft verleend. |
2) |
Tweede middel , ontleend aan een onjuiste uitlegging van het evenredigheidsbeginsel en een motiveringsgebrek met betrekking tot het project „Noordelijke hoofdweg Kreta” voor zover de Commissie op dat project een correctie van 25 % heeft toegepast onder de enkele verwijzing naar de voorafgaande audit die de Griekse autoriteiten van een deel van dat project hebben uitgevoerd. |
3) |
Derde middel , ontleend aan een onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 2 van verordening nr. 2064/97 met betrekking tot het project „Kakia Scala” voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat het audittraject voor dit project afdoende was onder verwijzing naar kwalitatieve factoren. |
4) |
Vierde middel , ontleend aan een onjuiste uitlegging en toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van de gegadigden en artikel 22, lid 1, van richtlijn 93/37 met betrekking tot de projecten „K. Varibobis-Bogiati & Afidnes-K. Markopoulou — Onderdeel 1”, „Aerino — Μ. Μοnastiri”, „M. Monastiri — Begin van de Larissa-rondweg” en „Larissa-rondweg” voor zover de voorwaarden voor het houden van een niet-openbare aanbesteding aan alle belanghebbenden bekend waren en ten dienste stonden van de projecteconomie |
5) |
Vijfde middel , ontleend aan een verzuim om het middel van de Helleense Republiek te onderzoeken inzake de aanbestedingsvoorwaarden voor de projecten „Aerino — Μ. Μοnastiri” en „M. Monastiri — Begin van de Larissa-rondweg”, zodat de rechten van de verdediging en het recht om te worden gehoord zijn geschonden. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 3 oktober 2011 door ENI SpA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-39/07, ENI/Commissie
(Zaak C-508/11 P)
2011/C 340/22
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: ENI SpA (vertegenwoordigers: G. M. Roberti, D. Durante, R. Arras, E. D’Amico, I. Perego, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het bestreden arrest geheel of ten dele vernietigen voor zover het beroep van ENI in zaak T-39/07 daarbij is verworpen, en bijgevolg:
|
— |
subsidiair, het bestreden arrest geheel of ten dele vernietigen voor zover het beroep van ENI in zaak T-39/07 daarbij is verworpen, en de zaak naar het Gerecht terugwijzen om de zaak af te doen met inachtneming van de aanwijzingen die het Hof zal verstrekken; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van het onderhavige geding en in de kosten die op de procedure in zaak T-39/07 zijn gevallen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Als eerste middel, dat uit vier onderdelen bestaat, voert ENI aan dat het Gerecht verschillende inbreuken op het recht heeft gemaakt, de op hem rustende motiveringsplicht niet is nagekomen en van de fundamentele beginselen van het Handvest van de grondrechten van de EU en van het EVRM is afgeweken ten detrimente van de rechten van verdediging van rekwirante. ENI betoogt dat:
— |
het vermoeden dat een moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed uitoefent, niet gerechtvaardigd is gelet op de beginselen inzake de toerekening van de antitrustaansprakelijkheid en op de in de rechtspraak van het EHRM ontwikkelde beginselen inzake vermoedens; het Gerecht heeft in elk geval nagelaten uitspraak te doen op het in het beroep gevoerde betoog over de draagwijdte van het vereiste van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed; |
— |
de door ENI ter weerlegging van het aansprakelijkheidsvermoeden aangedragen bewijselementen niet correct zijn geanalyseerd; het Gerecht is namelijk afgeweken van de rechtsnormen die dienaangaande in de desbetreffende rechtspraak van het Hof en van het Gerecht zelf zijn geformuleerd; |
— |
het Gerecht, ofschoon het op grond van de rechtspraak heeft verklaard dat het aansprakelijkheidsvermoeden een weerlegbaar vermoeden is, bij de toepassing van dat vermoeden de werkelijke draagwijdte daarvan onjuist heeft opgevat door het van ENI verlangde tegenbewijs onmogelijk te maken en aldus een regeling van objectieve aansprakelijkheid toe te passen; |
— |
het Gerecht zonder vermelding van redenen heeft geoordeeld niet te moeten ingaan op de door de ENI geformuleerde overwegingen over relevantie van het beginsel van beperkte aansprakelijkheid van de vennootschappen bij de toerekening van aansprakelijkheid aan de moedermaatschappij op grond van het vermoeden dat deze daadwerkelijk beslissende invloed heeft uitgeoefend, en de uit de rechtspraak inzake de opvolging van ondernemingen voortvloeiende juridische criteria in het mededingingsrecht verkeerd heeft toegepast. |
Als tweede middel, dat uit twee onderdelen bestaat, stelt ENI dat het Gerecht artikel 23 van verordening nr. 1/2003 (1) en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen. ENI voert inzonderheid aan dat het Gerecht:
— |
voor de vaststelling van de hoogte van de geldboete de zwaarte de inbreuk verkeerd heeft beoordeeld door zonder vermelding van redenen de dienaangaande door ENI aangedragen elementen en het betoog betreffende de onevenredigheid van de toegepaste vermenigvuldigingscoëfficiënt als niet ter zake dienend van de hand te wijzen; |
— |
voor het uitsluiten van Syndial van de groep van adressaten van de bestreden beschikking is afgeweken van de uit de rechtspraak inzake de opvolging van ondernemingen voortvloeiende criteria en geen rekening heeft gehouden met gevolgen die dit voor het maximumbedrag van de geldboete had. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 oktober 2011 door Polimeri Europa SpA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-59/07, Polimeri Europa/Commissie
(Zaak C-511/11 P)
2011/C 340/23
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Polimeri Europa SpA (vertegenwoordigers: M. Siragusa, F. M. Moretti, L. Nascimbene, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht geheel of ten dele vernietigen voor zover het beroep van Polimeri in zaak T-59/07 daarbij is verworpen, en bijgevolg:
|
— |
subsidiair, het arrest geheel of ten dele vernietigen voor zover het beroep van Polimeri in zaak T-59/07 daarbij is verworpen, en de zaak naar het Gerecht terugwijzen om de zaak af te doen met inachtneming van de aanwijzingen die het Hof zal verstrekken; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van het onderhavige geding en in de kosten die op de procedure in zaak T-59/07 zijn gevallen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Gerecht heeft een ernstige vergissing begaan bij de lezing van de mededeling van punten van bezwaar van 6 april 2006 en heeft daardoor op grond van onjuiste uitgangspunten afwijzend beslist op het derde middel van beroep van Polimeri, betreffende schending van de rechten van de verdediging als gevolg van het verschil tussen de mededeling van punten van bezwaar van 6 april 2006 en de beschikking ter zake van de wijze van verdeling van de aansprakelijkheid tussen Polimeri en Syndial.
Het Gerecht heeft voor de toerekening van de inbreuk aan Polimeri en voor de uitsluiting van Syndial van de adressaten van de beschikking de relevante communautaire rechtspraak onjuist toegepast en heeft de afwijzing van de door Polimeri dienaangaande geformuleerde grieven ontoereikend gemotiveerd.
Het Gerecht heeft de relevante communautaire rechtspraak onjuist toegepast bij het beoordelen van de grieven van Polimeri betreffende de verschillen tussen de verklaringen over bepaalde aspecten van de gestelde inbreuk die zijn afgelegd door verschillende personeelsleden van de ondernemingen die in het kader van de clementieregeling hadden meegewerkt. Door voorbij te gaan aan belangrijke bewijzen à decharge, heeft het Gerecht aldus zijn rechterlijke toetsing van de door Commissie aangedragen bewijselementen niet volledig uitgeoefend.
Het Gerecht is voorbijgegaan aan de ernstige vergissingen die de Commissie heeft gemaakt bij de toepassing van de Richtsnoeren voor de berekening van de geldboete en aan het feit dat de litigieuze inbreuk in de beschikking als „zeer zwaar” is aangemerkt. Bovendien heeft het Gerecht de afwijzing van de desbetreffende grieven van Polimeri ontoereikend gemotiveerd. Het Gerecht heeft de kwantificering van de aan Polimeri opgelegde geldboete niet aan een volledige rechterlijke toetsing onderworpen.
Het Gerecht is voorbijgegaan aan de ernstige vergissingen die de Commissie heeft gemaakt bij het bepalen van de vermenigvuldigingscoëfficiënt en heeft de afwijzing van de door Polimeri dienaangaande aangevoerde grieven ontoereikend gemotiveerd. Het Gerecht heeft bovendien geen rekening gehouden met het feit dat de Commissie bij de vaststelling van de vermenigvuldigingscoëfficiënt het beginsel van gelijke behandeling niet in acht heeft genomen, en heeft bovendien de afwijzing van de door Polimeri dienaangaande aangevoerde grieven ontoereikend gemotiveerd.
Het Gerecht heeft in het kader van de beoordeling van de grieven van Polimeri een ernstige vergissing begaan bij de toepassing van de relevante communautaire rechtspraak ter zake van de niet-ontvankelijkheid van een aantal bijlagen bij het inleidend verzoekschrift en heeft zijn oordeel dienaangaande ontoereikend gemotiveerd. Het Gerecht heeft daardoor het verweer aangetast dat Polimeri tegen de punten van bezwaar betreffende het bestaan van een mededingingsregeling en haar deelneming daaraan heeft gevoerd, en heeft zich aldus op onrechtmatige wijze onttrokken aan zijn verplichting om de door de Commissie betwiste feiten aan een volledige rechterlijke toetsing te onderwerpen.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/14 |
Beschikking van de president van het Hof van 4 augustus 2011 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-346/10) (1)
2011/C 340/24
Procestaal: Grieks
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/14 |
Beschikking van de president van het Hof van 8 augustus 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek
(Zaak C-597/10) (1)
2011/C 340/25
Procestaal: Frans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/14 |
Beschikking van de president van het Hof van 22 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Condor Flugdienst GmbH/Jürgen Dörschel
(Zaak C-151/11) (1)
2011/C 340/26
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/15 |
Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2011 — Romana Tabacchi/Commissie
(Zaak T-11/06) (1)
(Mededinging - Mededingingsregelingen - Italiaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Prijsvaststelling en marktverdeling - Deelneming aan inbreuk - Duur van inbreuk - Geldboeten - Verzachtende omstandigheden - Bovengrens van 10 % van omzet - Gelijke behandeling - Volledige rechtsmacht)
2011/C 340/27
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Romana Tabacchi Srl, voorheen Romana Tabacchi SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa en G.C. Rizza, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: oorspronkelijk É. Gippini Fournier en F. Amato, vervolgens É. Gippini Fournier en V. Di Bucci, en ten slotte É. Gippini Fournier en L. Malferrari, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2005) 4012 def. van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C-38.281/B.2 – Ruwe tabak – Italië) en tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Artikel 1, sub b, van beschikking C(2005) 4012 def. van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C-38.281/B.2 – Ruwe tabak – Italië) wordt nietig verklaard, voor zover de Europese Commissie daarin heeft vastgesteld dat Romana Tabacchi Srl na februari 1999 aan de inbreuk heeft deelgenomen. |
2) |
Het bedrag van de aan Romana Tabacchi op te leggen geldboete wordt vastgesteld op 1 miljoen EUR. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Commissie draagt haar eigen kosten alsook die van Romana Tabacchi. |
5) |
In zaak T-11/06 R draagt de Commissie haar eigen kosten alsook die van Romana Tabacchi. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/15 |
Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2011 — Mindo/Commissie
(Zaak T-19/06) (1)
(Mededinging - Mededingingsregelingen - Italiaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Prijsvaststelling en marktverdeling - Betaling van geldboete door hoofdelijk aansprakelijke medeschuldenaar - Insolventieprocedure tegen verzoekster ingesteld in loop van geding - Verdwijnen van procesbelang - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/28
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Mindo Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: J. Folguera Crespo en P. Vidal Martínez, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk É. Gippini Fournier, N. Khan en F. Amato, vervolgens É. Gippini Fournier, N. Khan en L. Malferrari, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2005) 4012 def. van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, (EG) (zaak COMP/C-38.281/B.2 — Ruwe tabak — Italië) en, subsidiair, tot verlaging van de aan Mindo Srl opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Mindo Srl wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/15 |
Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2011 — Transcatab/Commissie
(Zaak T-39/06) (1)
(Mededinging - Mededingingsregelingen - Italiaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Prijsvaststelling en marktverdeling - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Geldboeten - Evenredigheid - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Medewerking)
2011/C 340/29
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Transcatab SpA (Caserte, Italië) (vertegenwoordigers: C. Osti en A. Prastaro, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Amato, vervolgens V. Di Bucci en ten slotte É. Gippini Fournier en L. Malferrari, gemachtigden, bijgestaan door F. Ruggeri Laderchi, advocaat)
Voorwerp
Ten eerste, verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2005) 4012 def. van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, EG (zaak COMP/C 38.281/B.2 — Ruwe tabak — Italië), ten tweede, verzoek tot verlaging van de geldboete die bij deze beschikking aan Transcatab is opgelegd, en, ten derde, reconventionele vordering van de Commissie tot verhoging van de geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De reconventionele vordering van de Europese Commissie wordt afgewezen. |
3) |
Transcatab Spa draagt haar eigen kosten en 90 % van de kosten van de Commissie. |
4) |
De Commissie draagt 10 % van haar kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/16 |
Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Galileo International Technology/BHIM — Galileo Sistemas y Servicios (GSS GALILEO SISTEMAS Y SERVICIOS)
(Zaak T-488/08) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk GSS GALILEO SISTEMAS Y SERVICIOS - Oudere gemeenschapswoordmerken GALILEO - Ouder gemeenschapsbeeldmerk powered by Galileo - Oudere gemeenschapsbeeldmerken GALILEO INTERNATIONAL - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))
2011/C 340/30
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Galileo International Technology LLC (Bridgetown, Barbados) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, M. Blair en K. Gilbert, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en P. Bullock, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Galileo Sistemas y Servicios, SL (Madrid, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 augustus 2008 (zaak R 403/2006-4) inzake een oppositieprocedure tussen Galileo International Technology, LLC en Galileo Sistemas y Servicios, SL
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Galileo International Technology, LLC wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/16 |
Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Bang & Olufsen/BHIM (Afbeelding van luidspreker)
(Zaak T-508/08) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk - Afbeelding van luidspreker - Uitvoering door BHIM van arrest tot vernietiging van beslissing van zijn kamers van beroep - Artikel 63, lid 6, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 65, lid 6, van verordening (EG) nr. 207/2009) - Absolute weigeringsgrond - Teken dat uitsluitend bestaat uit vorm die wezenlijke waarde aan waar geeft - Artikel 7, lid 1, sub e-iii, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub e-iii, van verordening nr. 207/2009))
2011/C 340/31
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Bang & Olufsen A/S (Struer, Denemarken) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Wallberg, vervolgens J. Glaesel, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Botis en G. Schneider, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 september 2008 (zaak R 497/2005-1) inzake een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van een driedimensionaal teken dat een luidspreker afbeeldt
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Bang & Olufsen A/S wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/17 |
Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2011 — La Sonrisa de Carmen en Bloom Clothes/BHIM — Heldmann (BLOOMCLOTHES)
(Zaak T-118/09) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BLOOMCLOTHES - Ouder nationaal woordmerk BLOOM - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))
2011/C 340/32
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: La Sonrisa de Carmen, SL (Vigo, Spanje), en Bloom Clothes, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Míguez Pereira, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. F. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Harald Heldmann (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Günther, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 januari 2009 (zaak R 695/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Harald Heldmann en La Sonrisa de Carmen, SL en Bloom Clothes, SL
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
La Sonrisa de Carmen, SL en Bloom Clothes, SL worden verwezen in de kosten, behalve in de kosten van Harald Heldmann. |
3) |
Heldmann zal zijn eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/17 |
Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Honda Motor/BHIM — Blok (BLAST)
(Zaak T-425/09) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BLAST - Ouder gemeenschapswoordmerk en ouder Beneluxwoordmerk BLAST - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verodening (EG) nr. 207/2009 - Zwak onderscheidend vermogen van oudere merken)
2011/C 340/33
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Honda Motor Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Ahlgren, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Hendrik Blok (Oudenaarde, België)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 16 juli 2009 (zaak R 1097/2008-1) inzake een oppositieprocedure tussen Hendrik Blok en Honda Motor Co. Ltd
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Honda Motor Co. Ltd wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/17 |
Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2011 — PAKI Logistics/BHIM (PAKI)
(Zaak T-526/09) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PAKI - Absolute weigeringsgrond - Merk dat strijdig is met openbare orde of goede zeden - Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2011/C 340/34
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: PAKI Logistics GmbH (Ennepetal, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Bergermann, P. Mes, C. Graf von der Groeben, G. Rother, J. Bühling, A. Verhauwen, J. Künzel, D. Jestaedt en J. Vogtmeier, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Behzadi-Spencer, vervolgens F. Penlington, gemachtigden, bijgestaan door S. Malynicz, barrister)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 oktober 2009 (zaak R 1805/2007-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken PAKI als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
PAKI Logistics GmbH draagt haar eigen kosten alsook die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). |
3) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/18 |
Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Seven/BHIM — Seven for all mankind (SEVEN FOR ALL MANKIND)
(Zaak T-176/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SEVEN FOR ALL MANKIND - Oudere gemeenschapsbeeldmerken en ouder internationaal beeldmerk met woordelement „seven” - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2011/C 340/35
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Seven SpA (Leinì, Italië) (vertegenwoordiger: L. Trevisan, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Seven for all mankind LLC (Vernon, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Gautier-Sauvagnac, B. Guimberteau, M. Choukroun, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 28 januari 2010 (zaak R 1514/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Seven SpA en Seven for all mankind LLC
Dictum
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 januari 2010 (zaak R 1514/2008-2) wordt vernietigd. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Het BHIM wordt verwezen in de kosten die voor Seven Spa zijn opgekomen in de procedure voor het Gerecht en in de procedure voor de kamer voor beroep. |
4) |
Seven for all mankind LLC zal haar eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/18 |
Arrest van het Gerecht van 7 juli 2011 — Cree/BHIM (TRUEWHITE)
(Zaak T-208/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TRUEWHITE - Absolute weigeringsgronden - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 - Beschrijvend merk)
2011/C 340/36
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Cree, Inc. (Durham, North Carolina, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: V. Schiller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Schäffner, vervolgens G. Schneider, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 februari 2010 (zaak R 985/2009-2) inzake de inschrijving van het teken TRUEWHITE als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Cree, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/19 |
Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2011 — Industrias Francisco Ivars/BHIM — Motive (Reduceertoestellen)
(Zaak T-246/10) (1)
(Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel bestaande in reduceertoestel - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Geen andere algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002)
2011/C 340/37
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Industrias Francisco Ivars, SL (Xeraco, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Caballero Oliver en A. Sanz-Bermell y Martínez, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Motive Srl (Montirone, Italië) (vertegenwoordigers: I. Valdelomar Serrano en J. Mora Granell, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 16 maart 2010 (zaak R 1337/2008-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Motive Srl en Industrias Francisco Ivars, SL
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Industrias Francisco Ivars, SL wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/19 |
Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2011 — medi/BHIM — Deutsche Medien Center (deutschemedi.de)
(Zaak T-247/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk deutschemedi.de - Ouder gemeenschapswoordmerk World of medi, oudere nationale beeld- en woordmerken medi.eu, medi welt, medi-Verband, medi en oudere handels- en vennootschapsnaam medi - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2011/C 340/38
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: medi GmbH & Co. KG (Bayreuth, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Lindner, D. Terheggen, T. Kiphuth, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Deutsche Medien Center GmbH (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Bodemann, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 16 maart 2010 (zaak R 1366/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Weihermüller & Voigtmann GmbH & Co. KG en Deutsche Medi Präventions GmbH
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 maart 2010 (zaak R 1366/2008-4) wordt vernietigd. |
2) |
Het BHIM wordt behalve in zijn eigen kosten in de kosten van medi GmbH & Co. KG verwezen. |
3) |
Deutsche Medien Center GmbH zal haar eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/19 |
Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2011 — Cooperativa Vitivinícola Arousana/BHIM — Sotelo Ares (ROSALIA DE CASTRO)
(Zaak T-421/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ROSALIA DE CASTRO - Ouder nationaal woordmerk ROSALIA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Beoordeling van overeenstemming van tekens op begripsmatig vlak - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2011/C 340/39
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Cooperativa Vitivinícola Arousana, S. Coop. Galega (Meaño, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sánchez-Quiñones González, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: María Constantina Sotelo Ares (Cambados, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Lema Devesa, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 juli 2010 (zaak R 1804/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen María Constantina Sotelo Ares en Cooperativa Vitivinícola Arousana, S. Coop. Galega
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Cooperativa Vitivinícola Arousana, S. Coop. Galega wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/20 |
Beschikking van het Gerecht van 22 september 2011 — Athinaïki Techniki/Commissie
(Zaak T-94/05 RENV II) (1)
(Staatssteun - Klacht - Besluit om klacht niet verder te behandelen - Verwijzing naar Gerecht na nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/40
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Athinaïki Techniki AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: D. Triantafyllou, gemachtigde)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Athens Resort Casino AE Symmetochon (Marrousi, Griekenland) (vertegenwoordiger: P. Spyropoulos, advocaat)
Voorwerp
Vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 2 december 2004 om verzoeksters klacht met betrekking tot staatssteun die de Helleense Republiek in het kader van de overheidsopdracht „Casino Mont Parnès” aan het consortium van Hyatt Regency zou hebben toegekend, niet verder te behandelen
Dictum
1) |
Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede de helft van de kosten van Athinaiki Techniki AE. |
3) |
Athinaïki Techniki zal de helft van haar eigen kosten dragen. |
4) |
Athens Resort Casino AE Symmetochon zal haar eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/20 |
Beschikking van het Gerecht van 21 september 2011 — Internationaler Hilfsfonds/Commissie
(Zaak T-141/05 RENV) (1)
(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende overeenkomst LIEN 97 2011 - Weigering van toegang - Nieuw onderzoek in loop van procedure - Instelling van afzonderlijk beroep - Wegvallen van procesbelang - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/41
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Internationaler Hilfsfonds eV (Rosbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Kaltenecker, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en T. Scharf, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 14 februari 2005 waarbij verzoeker volledige inzage van de stukken betreffende overeenkomst LIEN 97-2011 is geweigerd
Dictum
1) |
Op de conclusies van Internationaler Hilfsfonds eV stekkende tot nietigverklaring van de beschikking van de Europese Commissie van 14 februari 2005 houdende afwijzing van zijn verzoek om toegang tot het dossier betreffende de overeenkomst LIEN 97 2011, hoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Internationaler Hilfsfonds zal zijn eigen kosten en de kosten van de Commissie dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/20 |
Beschikking van het Gerecht van 19 september 2011 — Matkompaniet/BHIM — DF World of Spices (KATOZ)
(Zaak T-195/09) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/42
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Matkompaniet AB (Borås, Zweden) (vertegenwoordigers: J. Gulliksson en J. Olson, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: DF World of Spices GmbH (Dissen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en S. Schmüser, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 maart 2009 (zaak R 577/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Matkompaniet AB en DF World of Spices GmbH
Dictum
1) |
Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster en interveniënte zullen hun eigen kosten en elk de helft van de kosten van verweerder dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/21 |
Beschikking van het Gerecht van 19 september 2011 — Matkompaniet/BHIM — DF World of Spices (KATOZ)
(Zaak T-473/09) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/43
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Matkompaniet AB (Borås, Zweden) (vertegenwoordigers: J. Gulliksson en J. Olson, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: DF World of Spices GmbH (Dissen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en S. Schmüser, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 september 2009 (zaak R 1023/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Matkompaniet AB en DF World of Spices GmbH
Dictum
1) |
Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster en interveniënte zullen hun eigen kosten en elk de helft van de kosten van verweerder dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/21 |
Beschikking van het Gerecht van 21 september 2011 — PPG en SNF/ECHA
(Zaak T-1/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - REACH - Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/44
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) (Brussel, België) en SNF SAS (Andrézieux-Bouthéon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Van Maldegem, advocaat, P. Sellar, solicitor, en R. Cana, advocaat, en vervolgens K. Van Maldegem en R. Cana)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä en W. Broere, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, J. Langer, Y. de Vries en M. de Ree, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Oliver en G. Wilms en vervolgens P. Oliver en E. Manhaeve, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van ECHA houdende identificatie overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), van acrylamide (EG nr. 201-173-7) als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zijn opgekomen. |
3) |
SNF zal de kosten dragen die op de procedure in kort geding zijn gevallen. |
4) |
Het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/22 |
Beschikking van het Gerecht van 20 september 2011 — Land Wien/Commissie
(Zaak T-267/10) (1)
(Kernenergie - Inleidend verzoekschrift - Beroep tot nietigverklaring - Beschikking van Commissie waarbij klacht inzake voorgenomen uitbreiding van productie-eenheden van kerncentrale wordt geseponeerd - Beroep wegens nalaten - Verzuim van Commissie om alle gevraagde documenten inzake project te verstrekken - Vormvereisten - Artikel 44, lid 1, sub c, van Reglement voor procesvoering van Gerecht - Niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/45
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Land Wien (Oostenrijk) (vertegenwoordiger: W.-G. Schärf, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver, M. Patakia en G. Wilms, gemachtigden)
Voorwerp
In wezen enerzijds verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 25 maart 2010 waarbij verzoekers klacht inzake de voorgenomen uitbreiding van productie-eenheden 3 en 4 van de kerncentrale te Mochovce (Slowaakse Republiek) wordt geseponeerd, en anderzijds beroep tot vaststelling dat de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU, aangezien, in strijd met verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), niet alle gevraagde documenten inzake dit project aan verzoeker zijn verstrekt
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen |
2) |
Het Land Wien wordt verwezen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/22 |
Beschikking van het Gerecht van 21 september 2011 — PPG en SNF/ECHA
(Zaak T-268/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - REACH - Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof - Beroepstermijn - Niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/46
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) (Brussel, België) en SNF SAS (Andrézieux-Bouthéon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Van Maldegem en R. Cana, advocaten, en P. Sellar, solicitor, en vervolgens K. Van Maldegem en R. Cana)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä en W. Broere, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Noort en J. Langer, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en E. Manhaeve, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van ECHA waarbij overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), acrylamide (EG nr. 201-173-7) is geïdentificeerd als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening en is opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zijn opgekomen. |
3) |
Het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/22 |
Beschikking van het Gerecht van 21 september 2011 — Etimine en Etiproducts/ECHA
(Zaak T-343/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - REACH - Identificatie van boorzuur en watervrij dinatriumtetraboraat als zeer zorgwekkende stoffen - Niet rechtstreeks geraakt worden - Niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/47
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Etimine SA (Bettembourg, Luxemburg) en AB Etiproducts Oy (Espoo, Finland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä en W. Broere, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en E. Manhaeve, gemachtigden, bijgestaan door K. Sawyer, barrister)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het op 18 juni 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), boorzuur (EG nr. 233-139-2) en watervrij dinatriumtetraboraat (EG nr. 215-540-4) zijn geïdentificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van die verordening en zijn opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Etimine SA en AB Etiproducts Oy worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zijn opgekomen. |
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/23 |
Beschikking van het Gerecht van 21 september 2011 — Borax Europe/ECHA
(Zaak T-346/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - REACH - Identificatie van boorzuur en watervrij dinatriumtetraboraat als zeer zorgwekkende stoffen - Niet rechtstreeks geraakt worden - Niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/48
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Borax Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: K. Nordlander, advocaat, en H. Pearson, solicitor)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä en W. Broere, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en E. Manhaeve, gemachtigden, bijgestaan door K. Sawyer, barrister)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het op 18 juni 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), boorzuur (EG nr. 233-139-2) en watervrij dinatriumtetraboraat (EG nr. 215-540-4) zijn geïdentificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van die verordening en zijn opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Borax Europe Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zijn opgekomen. |
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/23 |
Beschikking van het Gerecht van 23 september 2011 — Ahoua-N’Guetta e.a./Raad
(Zaak T-193/11) (1)
(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in verband met de situatie in Ivoorkust - Beroep tot nietigverklaring - Stilzitten van verzoeker - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/49
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Timothée Ahoua-N’Guetta (Abidjan, Ivoorkust); Jacques André Monoko Daligou (Abidjan); Bruno Walé Ekpo (Abidjan); Félix Tano Kouakou (Abidjan); Hortense Sess (Abidjan); en Joséphine Suzanne Ebah (Abidjan) (vertegenwoordiger: J.-C. Tchikaya, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M. Chavrier, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36) en van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1), voor zover die handelingen betrekking hebben op verzoekers
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Timothée Ahoua-N’Guetta, Jacques André Monoko Daligou, Bruno Walé Ekpo, Félix Tano Kouakou, Hortense Sess en Joséphine Suzanne Ebah worden verwezen in de kosten. |
3) |
Op de verzoeken tot interventie van de Europese Commissie en van de Republiek Ivoorkust behoeft niet te worden beslist. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/24 |
Beschikking van het Gerecht van 23 september 2011 — Bro Grébé/Raad
(Zaak T-194/11) (1)
(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in verband met de situatie in Ivoorkust - Beroep tot nietigverklaring - Stilzitten van verzoeker - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 340/50
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Geneviève Bro Grébé (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: J.-C. Tchikaya, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M. Chavrier, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36) en van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1), voor zover die handelingen betrekking hebben op verzoekster
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Geneviève Bro Grébé wordt verwezen in de kosten. |
3) |
Op de verzoeken tot interventie van de Europese Commissie en van de Republiek Ivoorkust behoeft niet te worden beslist. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 juli 2011 door L tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 juli 2010 in de gevoegde zaken F-116/07, F-13/08 en F-31/08, L/Europees Parlement
(Zaak T-317/10 P)
2011/C 340/51
Procestaal: Litouws
Partijen
Rekwirerende partij: L (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordigers: A. Sèbe en V. Sviderskis, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 juli 2010 in de gevoegde zaken F-116/07, F-13/08 en F-31/08, L/Europees Parlement, vernietigen; |
— |
de door de rekwirerende partij in eerste aanleg geformuleerde vorderingen geheel of gedeeltelijk toewijzen; |
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedures. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij acht middelen aan:
1) |
Eerste middel: onjuiste uitlegging van het begrip „in antwoord op de klacht genomen besluit” („décision prise en réponse à la réclamation”). Het besluit van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag (hierna: „TAOBG”) van het Europees Parlement van 10 juli 2007 is ten onrechte aangemerkt als een nieuw besluit waarbij de rekwirerende partij werd ontslagen en het eerste ontslagbesluit werd ingetrokken, aangezien het geen herstel opleverde van de situatie zoals die vóór het eerste besluit bestond. |
2) |
Tweede middel: ontoelaatbaarheid van het besluit van het TAOBG van 13 februari 2008 tot afwijzing van de tweede klacht van de rekwirerende partij op grond dat hij dat besluit pas ontving op 27 februari 2008, dat wil zeggen nadat hij op 25 februari 2008 zijn derde klacht had ingediend. |
3) |
Derde middel: schending van het recht van verweer. Het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken dat dit beginsel niet geldt voor een zaak waarin een op wederzijds vertrouwen gebaseerde tijdelijke arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is in strijd met de rechtspraak van de rechters van de Europese Unie en met de uitspraken van de Internationale Arbeidsorganisatie. |
4) |
Vierde middel: het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft de gevolgen van de schending van artikel 10 van de interne regels van het Parlement (betreffende de aanwerving van ambtenaren en andere personeelsleden) verkeerd opgevat door te oordelen dat het ontslagbesluit niet nietig kon worden verklaard wegens schending van de verplichting van voorafgaande kennisgeving van het personeelscomité. |
5) |
Vijfde middel: schending van het beginsel van onpartijdigheid. |
6) |
Zesde middel: schending van de motiveringsplicht, aangezien er geen motivering is gegeven voor het besluit van 10 juli 2007. |
7) |
Zevende middel: schending van het recht op een effectieve gerechtelijke procedure, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geoordeeld dat het niet bevoegd was om de juistheid en de ernst van de gronden voor ontslag te beoordelen. |
8) |
Achtste middel: kennelijke beoordelingsfout, aangezien het ontslag van de rekwirerende partij niet was gebaseerd op feitelijk bewijs. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/25 |
Beroep ingesteld op 22 augustus 2011 — Natura Selection/BHIM — Menard (natura)
(Zaak T-461/11)
2011/C 340/52
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Natura Selection, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sugrañes Coca, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij voor de kamer van beroep: Ernest Menard SA (Bourseul, Frankrijk)
Conclusies
— |
het onderhavige beroep toewijzen; |
— |
het BHIM gelasten om in het kader van dit beroep de in punt 39 van het verzoekschrift vermelde bewijzen van algemene bekendheid waarnaar verzoekster tijdens beroepsprocedure R 2454/2010-2 heeft verwezen, aan te voeren; |
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 juni 2011 in zaak R 2454/2010-2 en de beslissing van de oppositieafdeling van 21 oktober 2010 in zaak B 1072513 vernietigen; |
— |
de aanvraag voor beeldmerk „natura” (nr. 4 713 368), waarvan de inschrijving door oppositie B 1072513 is geweigerd voor de waren van klasse 20, volledig toewijzen; |
— |
het BHIM verwijzen in alle kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „natura” voor waren en diensten van de klassen 14, 20, 25 en 35
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Ernest Menard SA
Oppositiemerk of -teken: woordmerk „natura” voor waren en diensten van de klassen 19 en 20
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), daar er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/25 |
Beroep ingesteld op 9 september 2011 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-478/11)
2011/C 340/53
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, J. Gstalter en J. Rossi, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beschikking; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar verzoekschrift vraagt verzoekster het Gerecht beschikking C(2011) 4376 def. van de Commissie van 29 juni 2011 betreffende steunmaatregel NN 10/2010 betreffende de door de interprofession nationale porcine (hierna: „INAPORC”) ondernomen activiteiten, die worden gefinancierd met de door INAPORC van de door haar vertegenwoordigde leden geheven verplicht verklaarde vrijwillige bijdragen (hierna: „VVB”), nietig te verklaren. De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze VVB als met de interne markt verenigbare steun aan te merken maatregelen zijn.
Tot staving van het beroep voert verzoekster één middel aan, te weten schending door de Commissie van het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, doordat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de door INAPORC met de inkomsten uit de VVB ondernomen activiteiten aan de staat kunnen worden toegerekend en met staatsmiddelen worden bekostigd.
Verzoekster betoogt dat de door INAPORC met de inkomsten uit de VVB ondernomen activiteiten voldoen aan de door het Hof in het arrest van 15 juli 2004, Pearle e.a. (C-345/02, Jurispr. blz. I-7139) gestelde voorwaarden opdat verplichte bijdragen die worden geheven door een organisatie die de ondernemingen van een economische sector vertegenwoordigt, niet worden beschouwd als staatsmiddelen waarmee activiteiten worden gefinancierd die aan de staat kunnen worden toegerekend, aangezien:
— |
de door INAPORC ondernomen activiteiten zijn vastgesteld door de beroepsorganisatie die de ondernemingen van de betrokken landbouwsector vertegenwoordigt, en niet dienen als instrumenten om een overheidsbeleid ten uitvoer te leggen; |
— |
de door INAPORC ondernomen activiteiten worden gefinancierd met bij de ondernemingen van de sector geïnde middelen; |
— |
de financieringswijze en het percentage/bedrag van de bijdragen in het kader van INAPORC worden vastgesteld zonder enige tussenkomst van de staat; |
— |
de bijdragen voor de financiering van de maatregel moeten worden gebruikt zonder dat de staat daarbij kan ingrijpen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/26 |
Beroep ingesteld op 9 september 2011 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-479/11)
2011/C 340/54
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, B. Beaupère-Manokha en J. Gstalter, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
de bestreden beschikking in haar geheel nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar verzoekschrift verzoekt de verzoekende partij het Gerecht om nietigverklaring van beschikking C(2011) 4483 def. van de Europese Commissie van 29 juni 2011 betreffende de door Frankrijk aan de openbare industriële en commerciële instelling „Institut Français du Pétrole” verleende steunmaatregel nr. C 35/2008.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1) |
Onjuiste rechtsopvatting, aangezien de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat er sprake is van staatssteun. Verzoekster is immers van mening dat de Commissie, voor haar conclusie dat er sprake is van staatssteun, de bewijsregels op het gebied van staatssteun niet heeft geëerbiedigd, zowel wat de bewijslast als wat het vereiste bewijsniveau betreft. |
2) |
Feitelijke onjuistheden en onjuiste rechtsopvattingen, aangezien de Commissie heeft aangenomen dat er een impliciete onbeperkte waarborg ten gunste van het Institut Français du Pétrole bestond. Verzoekster betoogt dat:
|
3) |
Schending van het begrip voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien:
|
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/27 |
Beroep ingesteld op 9 september 2011 — Technion — Israel Institute of Technology en Technion Research & Development/Commissie
(Zaak T-480/11)
2011/C 340/55
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Technion — Israel Institute of Technology (Haifa, Israel) en Technion Research & Development Foundation Ltd (Haifa) (vertegenwoordigers: D. Grisay en D. Piccininno, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het onderhavige verzoek tot nietigverklaring krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in behandeling nemen; |
— |
het ontvankelijk verklaren; |
— |
het beroep gegrond verklaren en bijgevolg:
|
— |
op die grondslag, de beschikking van het secretariaat-generaal van de Europese Commissie van 30 juni 2011 nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1) |
Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van een concreet en individueel onderzoek van de documenten waartoe toegang wordt verzocht en daarmee een ontoereikende motivering van de bestreden beschikking, in die zin dat de Commissie heeft verwezen naar een categorie van documenten (documenten betreffende een audit) in plaats van naar concrete gegevens in die documenten. |
2) |
Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout bij de toepassing van de uitzonderingen voorzien bij artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 (1):
|
3) |
Derde middel, ontleend aan schending van het recht van gedeeltelijke toegang tot de gevraagde documenten krachtens artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 door te weigeren om de documenten waartoe toegang wordt verzocht, concreet en individueel te onderzoeken. |
4) |
Vierde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel als gevolg van het ontbreken van een belangenafweging tussen de ingeroepen uitzonderingen en het algemeen belang, in die zin dat het in het algemeen belang zou zijn om na te kunnen gaan hoe de Commissie haar auditprocedures uitvoert en de contractpartijen in staat te stellen om de gepaste procedures in te voeren om aan de formele vereisten te voldoen. |
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/27 |
Beroep ingesteld op 2 september 2011 — Telekomunikacja Polska/Commissie
(Zaak T-486/11)
2011/C 340/56
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Telekomunikacja Polska SA (Warschau, Republiek Polen) (vertegenwoordigers: M. Modzelewska de Raad, P. Paśnik, S. Hautbourg, advocaten, C. Vajda, QC, en A. Howard, barrister)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
beschikking C(2011) 4378 def. van de Commissie van 22 juni 2011 in haar geheel nietig verklaren; subsidiair |
— |
artikel 2 van de bestreden beschikking in zijn geheel nietig verklaren; meer subsidiair |
— |
de daarin vastgestelde geldboete passend verlagen, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
1) |
Met het eerste middel stelt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een redeneerfout heeft gemaakt, voor zover zij niet heeft aangetoond dat zij er een legitiem belang bij heeft, een onderzoek naar een reeds beëindigde inbreuk in te stellen en dienaangaande een inbreukbeschikking vast te stellen. |
2) |
Met het tweede middel stelt zij dat artikel 2 van de bestreden beschikking in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens („EVRM”) en/of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („Handvest”), voor zover een vervolging is ingesteld door een administratief lichaam in plaats van door een onafhankelijk gerecht dat voldoet aan de vereisten van artikel 6. |
3) |
Met het derde middel stelt zij dat artikel 2 nietig en ongeldig is, omdat de Commissie tijdens de administratieve procedure de rechten van verdediging van verzoekster heeft geschonden door bij de berekening van de geldboete geen standpunt in te nemen over verzachtende en verzwarende omstandigheden. |
4) |
Met haar vierde middel vordert verzoekster verlaging van de geldboete, omdat de Commissie bij de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete de zwaarte van de inbreuk onjuist heeft beoordeeld en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden:
|
5) |
Met haar vijfde middel vordert zij verlaging van de geldboete, omdat de Commissie ten onrechte geen verzachtende omstandigheden in aanmerking heeft genomen:
|
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/28 |
Beroep ingesteld op 9 september 2011 — Banco Privado Português, S.A. — en failliete boedel van Banco Privado Português/Commissie
(Zaak T-487/11)
2011/C 340/57
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partijen: Banco Privado Português, S.A. — in vereffening („BPP”) en failliete boedel van Banco Privado Português, S.A. — in vereffening („failliete boedel”) (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: C. Fernandez, F. Pereira Coutinho, M. Esperança Pina, T. Mafalda Santos, R. Leandro Vasconcelos en A. Kéri, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit 2011/346/EU van de Commissie van 20 juli 2010 betreffende de staatssteun C 33/09 (ex NN 57/09 (ex CP 191/09)) die door Portugal is toegekend in de vorm van een staatsgarantie voor BPP (1); |
— |
subsidiair, nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover daarbij de staatssteun in de vorm van een garantie onrechtmatig en onverenigbaar wordt verklaard voor de periode tussen 5 december 2008 en 5 juni 2009; |
— |
subsidiair, nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover daarbij in de artikelen 2 tot en met 4 de terugvordering van de (vermeende) staatssteun wordt gelast; |
— |
subsidiair, nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover daarbij terugvordering van de steun wordt gelast voor de periode tussen 5 december 2008 en 5 juni 2009; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voeren de verzoekende partijen de volgende middelen aan.
1) |
Eerste middel: ontoereikende motivering
|
2) |
Tweede middel: schending van artikel 107, lid 3, sub b, VWEU
|
3) |
Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten en bijgevolg schending van artikel 107, lid 1, VWEU
|
4) |
Vierde middel: schending van artikel 108, lid 2, VWEU
|
5) |
Vijfde middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur
|
6) |
Zesde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel en van het vertrouwensbeginsel
|
7) |
Zevende middel: schending van het recht op gelijke behandeling
|
(1) PB L 159, 17.6.2011, blz. 95.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/29 |
Beroep ingesteld op 15 september 2011 — Verenigd Koninkrijk/ECB
(Zaak T-496/11)
2011/C 340/58
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: K. Beal, barrister, en S. Ossowski, Treasury Solicitor)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Conclusies
Nietigverklaring van het toezichtsbeleidskader van het Eurosysteem van de Europese Centrale Bank van 5 juli 2011, voor zover het een locatiebeleid vaststelt dat van toepassing is op verrekeningssystemen met een centrale tegenpartij (central counterparty clearing systems; hierna: „CCP’S”) die in niet tot de eurozone behorende lidstaten zijn gevestigd
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeker baseert zijn beroep op vijf middelen.
1) |
Met het eerste middel wordt betoogd:
|
2) |
Met het tweede middel wordt betoogd:
|
3) |
Met het derde middel wordt betoogd:
|
4) |
Met het vierde middel wordt betoogd:
|
5) |
Met het vijfde middel wordt betoogd:
|
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/30 |
Beroep ingesteld op 26 september 2011 — Sanofi Pasteur MSD/BHIM — Mundipharma (Weergave van verstrengelde sikkels)
(Zaak T-502/11)
2011/C 340/59
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sanofi Pasteur MSD SNC (Lyon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mundipharma AG (Basel, Zwitserland)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 juli 2011 in zaak R 1904/2010-4 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep.
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat verstrengelde sikkels weergeeft voor waren van klasse 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5164561
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: Franse merkinschrijving nr. 94500834 voor beeldmerk dat linten weergeeft voor waren van klasse 5, internationale merkinschrijving nr. 620636 voor beeldmerk dat linten weergeeft voor waren van klasse 5; internationale merkinschrijving nr. 627401 voor beeldmerk dat linten weergeeft voor waren van klasse 5
Beslissing van de oppositieafdeling: volledige afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 76 en 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, daar de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het grote onderscheidend vermogen van de oudere merken in de beroepsprocedure niet meer werd aangevoerd en zij het verwarringsgevaar onjuist heeft beoordeeld.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/31 |
Beroep ingesteld op 27 september 2011 — Paul Hartmann AG/BHIM — Protecsom (DIGNITUDE)
(Zaak T-504/11)
2011/C 340/60
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Paul Hartmann AG (Heidenheim an der Brenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Aicher, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij voor de kamer van beroep: Protecsom SAS (Valognes, Frankrijk)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 juli 2011 in zaak R 1197/2010-4 te vernietigen; |
— |
verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „DIGNITUDE” voor waren van de klassen 5, 24 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7506025
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: inschrijving nr. 7436603 van het gemeenschapswoordmerk „Dignity” voor waren van klasse 5; Duitse merkinschrijving nr. 302008076849.5/05 van het woordmerk „Dignity” voor waren van de klassen 5 en 10
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien de kamer van beroep het gevaar voor verwarring, inzonderheid de soortgelijkheid van de waren, onjuist heeft beoordeeld.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/31 |
Beroep ingesteld op 28 september 2011 — Makhlouf/Raad
(Zaak T-509/11)
2011/C 340/61
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Mohammad Makhlouf (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: C. Rygaert en G. Karouni, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
uitvoeringsbesluit 2011/488/GBVB van 1 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op Mohammad (Mohammed) Makhlouf; |
— |
de Raad van de Europese Unie krachtens de artikelen 87 en 91 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter staving van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan, die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-383/11, Makhlouf/Raad (1).
(1) PB C 282 van 24.9.2011, blz. 30.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/31 |
Beroep ingesteld op 26 september 2011 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-511/11)
2011/C 340/62
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, J. Gstalter en J. Rossi, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beschikking; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar verzoekschrift vraagt verzoekster het Gerecht beschikking C(2011) 4973 def. van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel C 46/2003 betreffende de bijdragen ten gunste van de Association nationale interprofessionnelle du bétail et des viandes (Interbev) nietig te verklaren. De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Interbev geheven verplicht verklaarde vrijwillige bijdragen met de interne markt verenigbare steun vormen.
Tot staving van het beroep voert verzoekster twee middelen aan, waarvan het eerste in wezen gelijk is aan of overeenstemt met het in het kader van zaak T-478/11, Frankrijk/Commissie, aangevoerde middel.
Het tweede middel betreft niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting een redelijke termijn in acht te nemen bij het voeren van de administratieve procedure.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/32 |
Beschikking van het Gerecht van 19 september 2011 — Litouwen/Commissie
(Zaak T-368/07) (1)
2011/C 340/63
Procestaal: Litouws
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/33 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 20 september 2011 — Fouwels e.a./Commissie
(Zaak F-8/05 REV)
(Openbare dienst - Procedure - Verzoek om herziening - Artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Beslissing van Gerecht - Verzoek om herziening van een beschikking inzake doorhaling na afstand van instantie - Gezag van gewijsde - Ontbreken - Ambtshalve aangevoerde niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/64
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Martine Fouwels e.a. (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, C. Bernard-Glanz en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en J. Herrmann, gemachtigden)
Voorwerp
Door de verzoekende partij ingediend verzoek om herziening van de beschikking van de Eerste kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 september 2010 in de gevoegde zaken F-8/05 en F-10/05
Dictum
1) |
Het verzoek om herziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
De tot herziening verzoekende partijen zullen de kosten van de Europese Commissie dragen. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, zal zijn eigen kosten dragen. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/33 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 september 2011 — Abad-Villaneuva e.a./Commissie
(Zaak F-23/06) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut - Interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die vóór 1 mei 2004 zijn bekendgemaakt - Kandidaten die vóór 1 mei 2006 op reservelijsten zijn geplaatst - Indeling in rang - Behoud van vermenigvuldigingsfactor - Verlies van bevorderingspunten)
2011/C 340/65
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Roberto Abad-Villaneuva e.a. (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Bontinck en J. Feld, advocaten, vervolgens T. Bontinck en S. Woog, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Arpio Santacruz en M. Simm, vervolgens M. Bauer, J. Monteiro en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van de besluiten waarbij verzoekers hun overgang van categorie is meegedeeld, voor zover zij daarbij in een lagere rang worden ingedeeld dan die welke uit toepassing van de statutaire bepalingen zou volgen, de vermenigvuldigingscoëfficiënt wordt gehandhaafd en hun bevorderingspunten worden ingetrokken
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
(1) PB C 108 van 6.5.2006, blz. 32.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/34 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 september 2011 — Arnaldos Rosauro e.a./Commissie
(Zaak F-29/06) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut - Interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die vóór 1 mei 2004 zijn bekendgemaakt - Kandidaten die vóór 1 mei 2006 op reservelijsten zijn geplaatst - Indeling in rang - Toepassing van vermenigvuldigingsfactor lager dan 1 - Verlies van bevorderingspunten)
2011/C 340/66
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Andres Arnaldos Rosauro e.a. (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Rodrigues en A. Jaume, vervolgens S. Rodrigues, en, ten slotte, S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van de besluiten van de Commissie waarbij verzoekers, ambtenaren van de rang C en geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie, zijn aangesteld in de rangen B*3/B*4, hun bezoldiging, door toepassing van een vermenigvuldigingscoëfficiënt, op het niveau vóór hun verandering van categorie is gehandhaafd en hun bevorderingspunten op nul zijn gesteld
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 121 van 20.5.2006, blz. 19.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/34 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 september 2011 — Pino/Commissie
(Zaak F-31/06) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut - Vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie dat vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt - Kandidaat die vóór 1 mei 2006 op reservelijst is geplaatst - Toepassing van vermenigvuldigingsfactor lager dan 1 - Verlies van bevorderingspunten)
2011/C 340/67
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Marco Pino (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk: M. Arpio Santacruz en M. Simm, vervolgens M. Bauer, J. Monteiro en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van de besluiten van de Commissie waarbij verzoeker, ambtenaar van de categorie B en geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie, in een ambt van administrateur wordt aangesteld, voor zover zijn indeling daarbij wordt vastgesteld krachtens bijlage XIII bij het Statuut, op zijn bezoldiging nog steeds een vermenigvuldigingsfactor wordt toegepast en zijn bevorderingspunten op nul worden gesteld
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij draagt haar eigen kosten. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
(1) PB C 131 van 3.6.2006, blz. 50.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/34 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 20 september 2011 — De Buggenoms e.a./Commissie
(Zaak F-45/06 REV)
(Openbare dienst - Procedure - Verzoek om herziening - Artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Beslissing van het Gerecht - Verzoek om herziening van een beschikking inzake doorhaling na afstand van instantie - Gezag van gewijsde - Ontbreken - Ambtshalve aangevoerde niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/68
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Sandrine De Buggenoms e.a. (Hoeilaart, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, C. Bernard-Glanz en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en J. Herrmann, gemachtigden)
Voorwerp
Door de verzoekende partijen ingesteld beroep tot herziening van de beschikking van de Eerste kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 september 2010 in zaak F-45/06
Dictum
1) |
Het verzoek om herziening wordt afgewezen. |
2) |
De tot herziening verzoekende partijen dragen de kosten van de Europese Commissie. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/35 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 20 september 2011 — Saintraint/Commissie
(Zaak F-103/06 REV)
(Openbare dienst - Procedure - Verzoek om herziening - Artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Beslissing van het Gerecht - Verzoek om herziening van beschikking inzake doorhaling na afstand van instantie - Gezag van gewijsde - Ontbreken - Ambtshalve aangevoerde niet-ontvankelijkheid)
2011/C 340/69
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Antoine Saintraint (La Paz, Bolivia) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, C. Bernard-Glanz en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en J. Herrmann, gemachtigden)
Voorwerp
Door de verzoekende partij ingediend verzoek om herziening van de beschikking van de Eerste kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 september 2010 in zaak F-103/06.
Dictum
1) |
Het verzoek om herziening wordt afgewezen. |
2) |
De tot herziening verzoekende partij draagt de kosten van de Commissie. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/35 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 29 september 2011 — Angé Serrano/Parlement
(Zaak F-9/07) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Overgang van categorie onder het oude Statuut - Overgangsregels voor indeling in rang op 1 mei 2004 - Besluit van het bureau van het Europees Parlement van 13 februari 2006 - Herindeling op basis van salaris van ambtenaren die een compenserende vergoeding genieten - Toepasselijke vermenigvuldigingsfactor - Verlies van bevorderingspunten - Verzoek om schadevergoeding)
2011/C 340/70
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Pilar Angé Serrano (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Burgos en K. Zejdová, vervolgens L.G. Knudsen K. Zejdová, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Simme en I. Sulce, vervolgens K. Zieleskiewics, M. Bauer en J. Monteiro, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement waarbij verzoekster, die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut op de reservelijst van een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie was geplaatst, op grond van minder gunstige bepalingen van het Statuut in de rang B*6, salaristrap 8, is heringedeeld — Vordering tot schadevergoeding
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij draagt haar eigen kosten. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
(1) PB C 69 van 24.3.2007, blz. 31.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/36 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 27 september 2011 — Whitehead/Europese Centrale Bank
(Zaak F-98/09) (1)
(Openbare dienst - Personeel van de ECB - Jaarlijkse herziening van salarissen en toeslagen - Herziening 2008 - Jaarlijkse beoordeling - Beoordelingscriteria - Raadpleging van Personeelscomité - Inaanmerkingneming van ziekteverlof - Vaststelling van doelstellingen)
2011/C 340/71
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sarah Whitehead (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Feyerbacher en G. Nuvoli, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, vervolgens E. Carlini en G. Nuvoli, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Enerzijds, verzoek om nietigverklaring van het besluit van de ECB om verzoekster in het kader van de Annual salary and Bonus Review voor het jaar 2008 een salarisverhoging van 2 punten te geven alsmede om betaling van het verschil tussen de ontvangen salarisverhoging en die waarop verzoekster recht zou hebben. Anderzijds, verzoek om vergoeding van de immateriële schade.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Whitehead zal haar eigen en de kosten van de Europese Centrale Bank dragen. |
(1) PB C 24 van 30.1.2010, blz. 82.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/36 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 september 2011 — AA/Commissie
(Zaak F-101/09) (1)
(Openbare dienst - Aanstelling - Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld - Indeling in rang - Uitvoering van gewijsde - Verlies van een kans)
2011/C 340/72
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: AA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten, vervolgens K. Van Maldegem, C. Mereu en M. Velardo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker in te delen in de rang AD 6, salaristrap 2, en om veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de schade die verzoeker heeft geleden
Dictum
1) |
De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een vergoeding voor de materiële schade die hij heeft geleden vóór de uitspraak van het onderhavige arrest, welke bestaat in een bedrag ter hoogte van het verschil tussen, enerzijds, de bezoldiging vrij van sociale lasten en belasting die hij zou hebben genoten indien hij op 1 augustus 2004 als ambtenaar was aangeworven in de voorlopige rang A*6 en zijn loopbaan vervolgens was verlopen overeenkomstig de in het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie voorziene verhoging van salaristrap en de gemiddelde duur van een ambtenaar in elke rang, zoals deze volgt uit bijlage I, sub b, bij het Statuut en, anderzijds, de bezoldiging vrij van sociale lasten en belastingen die verzoeker heeft ontvangen tussen 1 augustus 2004 en de datum van de uitspraak van dit arrest, eerst in zijn hoedanigheid van nationaal ambtenaar en vervolgens, vanaf 15 maart 2009, in zijn hoedanigheid van ambtenaar van de Europese Unie, op welk verschil een coëfficiënt van 0,8 moet worden toegepast. |
2) |
De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 120 000 EUR aan verzoeker voor de materiële schade na de uitspraak van dit arrest. |
3) |
De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van de reeds vervallen bedragen die ter uitvoering van het onderhavige arrest verschuldigd zijn, vermeerderd met vertragingsrente, berekend vanaf de datum waarop die bedragen respectievelijk verschuldigd waren en indien het om data na 15 maart 2009 gaat, vanaf laatstgenoemde datum. Deze rente moet, tot de datum van de daadwerkelijke betaling, worden berekend tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank gedurende de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten. |
4) |
De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van 2 000 EUR aan verzoeker. |
5) |
Het beroep wordt voor het overige verworpen. |
6) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en twee derde van verzoekers kosten. |
7) |
Verzoeker draag één derde van zijn eigen kosten. |
(1) PB C 63 van 13.3.2010, blz. 52.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/37 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 september 2011 — De Nicola/EIB
(Zaak F-13/10) (1)
(Openbare dienst - Personeel van de Europese Investeringsbank - Beoordeling - Bevordering - Beroep tot schadevergoeding - Ontvankelijkheid)
2011/C 340/73
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: T. Gilliams en F. Martin, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Enerzijds,verzoek om nietigverklaring van het besluit van het comité van beroep houdende afwijzing van verzoekers bezwaar tegen de beoordeling van zijn prestaties in 2008 alsmede nietigverklaring van het beoordelingsrapport 2008. Anderzijds, verzoek om de EIB te veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker heeft geleden.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Nicola draagt zijn eigen kosten en de helft van de kosten van de Europese Investeringsbank. |
3) |
De Europese Investeringsbank draagt de helft van haar kosten. |
(1) PB C 134 van 22.5.2010, blz. 53.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/37 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 september 2011 — Behnke/Commissie
(Zaak F-68/10) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelings- en bevorderingsjaar 2009 - Motivering van advies van het paritair beoordelings- en bevorderingscomité - Kennelijk onjuiste beoordeling)
2011/C 340/74
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Thorsten Behnke (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker in te delen in prestatiegroep II en om hem voor zijn loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2008 5 bevorderingspunten te geven
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie zal naast haar eigen kosten één vierde van de kosten van Behnke dragen. |
3) |
Behnke zal drie vierde van zijn eigen kosten dragen. |
(1) PB C 288 van 23.10.2010, blz. 74.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/37 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 20 september 2011 — Van Soest/Commissie
(Zaak F-117/10) (1)
(Openbare dienst - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Toelatingsvoorwaarden - Vereist diploma - Begrip diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs - Besluiten van jury van vergelijkend onderzoek - Aard van door tot aanstelling bevoegd gezag uitgeoefende controle)
2011/C 340/75
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Barry Van Soest (Etterbeek, België) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot beëindiging van de aanwervingsprocedure van verzoeker, die is geslaagd voor een vergelijkend onderzoek en op de reservelijst is geplaatst, op grond dat hij niet in het bezit is van een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en die van Van Soest. |
(1) PB C 30 van 29.1.2011, blz. 66.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/38 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 september 2011 — Pereira Sequeira/Commissie
(Zaak F-65/06) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Intern vergelijkend onderzoek dat vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt - Tijdelijk functionaris die vóór 1 mei 2006 op lijst van geschikte kandidaten is geplaatst - Indeling in rang - Artikelen 5, lid 4, en 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut - Secretariaatstoelage - Beroeps deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)
2011/C 340/76
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Rosa Maria Pereira Sequeira (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Bontinck en J. Feld, advocaten, vervolgens T. Bontinck en S. Woog, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het besluit van het TABG, dat verzoekster op 19 september 2005 ter kennis is gebracht, waarbij laatstgenoemde, tijdelijk functionaris en geslaagd voor intern vergelijkend onderzoek COM/PC//04, krachtens de bepalingen van bijlage XIII bij het Statuut als ambtenaar is aangesteld in de rang C*1
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 165 van 15.7.2006, blz. 36.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/38 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 september 2011 — Kyriazi/Commissie
(Zaak F-66/06) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Intern vergelijkend onderzoek dat vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt - Tijdelijk functionaris die vóór 1 mei 2006 op lijst van geschikte kandidaten is geplaatst - Indeling in rang - Artikelen 5, lid 4, en 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut - Secretariaatstoelage - Beroeps deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)
2011/C 340/77
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Kalliopi Kyriazi (Klabbeek, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Berardis-Kayser en K. Herrmann, vervolgens K. Herrmann en H. Krämer, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Arpio Santacruz en I. Šulce, gemachtigden, vervolgens M. Bauer, J. Monteiro en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het besluit van 12 september 2005 houdende aanstelling van verzoekster als ambtenaar op proef in rang C*1, salaristrap 2, en van elke daaropvolgende en/of daarmee verband houdende handeling, zoals het besluit om haar secretariaatstoelage in te trekken en haar deze, na haar aanstelling in vaste dienst, niet opnieuw toe te kennen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Kyriazi en de Europese Commissie zullen elk hun eigen kosten dragen. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, zal zijn eigen kosten dragen. |
(1) PB C 178 van 29.7.2006, blz. 43.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/38 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 27 september 2011 — Lübking e.a./Commissie
(Zaak F-105/06) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2005 - Nieuwe loopbaanstructuur - Verlenging van loopbaan door invoering van nieuwe rangen waarvoor in oude Statuut geen equivalent bestaat - Toepassing van artikel 45 van Statuut, van bijlage XIII bij Statuut en van de vanaf 2005 toepasselijke AUB - Beginsel van gelijke behandeling - Terugwerkende kracht van bevorderingsbesluiten tot een datum vóór 1 mei 2004 - Overgangsmaatregelen - Beroep kennelijk gedoemd te worden verworpen)
2011/C 340/78
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Johannes Lübking e.a. (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Simm en B. Driessen, vervolgens M. Bauer, J. Monteiro en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het in Mededelingen van de administratie nr. 85-2005 van 23 november 2005 bekendgemaakte besluit van de Commissie, voor zover verzoekers daarbij in het kader van de bevorderingsronde 2005 zijn bevorderd tot de rang A*9, en niet tot de rang A*10
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Verzoekers en de Europese Commissie zullen respectievelijk hun eigen kosten dragen. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
(1) PB C 281 van 18.11.2006, blz. 45.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/39 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 september 2011 — Prieto/Parlement
(Zaak F-42/07) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Intern vergelijkend onderzoek dat vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt - Tijdelijk functionaris die vóór 1 mei 2006 op lijst van geschikte kandidaten is geplaatst - Indeling in rang - Artikelen 5, lid 4, en 13, lid 1, van bijlage XIII bij Statuut - Secretariaatsvergoeding - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)
2011/C 340/79
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Antonio Prieto (Bousval, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Burgos en K. Zejdová, vervolgens K. Zejdová en N. B. Rasmussen, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het besluit van 9 juni 2006 om verzoeker, destijds tijdelijk functionaris van de rang AST 3 en geslaagd voor intern vergelijkend onderzoek C/348 voor de loopbaan C5-4, bij zijn aanstelling als ambtenaar op proef in te delen in de rang AST 2, salaristrap 3
Dictum
1) |
Het beroep van Prieto wordt verworpen. |
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 140 van 23.6.2007, blz. 47.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/39 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 27 september 2011 — Brown en Volpato/Commissie
(Zaak F-75/07) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2006 - Nieuwe loopbaanstructuur - Verlenging van loopbaan door invoering van nieuwe rangen die in oude Statuut niet bestonden - Toepassing van artikel 45 van Statuut, van bijlage XIII bij Statuut en van de vanaf 2005 geldende AUB - Beginsel van gelijke behandeling - Terugwerkende kracht van bevorderingsbesluiten tot een datum vóór 1 mei 2004 - Overgangsmaatregelen - Beroep kennelijk gedoemd om te worden verworpen)
2011/C 340/80
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Colin Brown (Brussel, België) en Alberto Volpato (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Arpio Santacruz en I. Šulce, vervolgens M. Bauer, J. Monteiro en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het in Mededelingen van de administratie nr. 55-2006 van 17 november 2006 bekendgemaakte besluit van de Commissie, voor zover verzoekers daarbij in het kader van de bevorderingsronde 2006 zijn bevorderd tot de rang A*9, en niet tot de rang A*10
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Brown, Volpato en de Europese Commissie dragen respectievelijk hun eigen kosten. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten. |
(1) PB C 235 van 6.10.2007, blz. 30.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/40 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 27 september 2011 — Dittert/Commissie
(Zaak F-82/07) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2006 - Nieuwe loopbaanstructuur - Verlenging van loopbaan na invoering van nieuwe rangen die in oude Statuut niet bestonden - Toepassing van artikel 45 van Statuut, van bijlage XIII bij Statuut en van de vanaf 2005 geldende AUB - Beginsel van gelijke behandeling - Terugwerkende kracht van bevorderingsbesluiten tot een datum vóór 1 mei 2004 - Overgangsmaatregelen - Beroep kennelijk gedoemd om te worden verworpen)
2011/C 340/81
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Daniel Dittert (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en K. Herrmann, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Arpio Santacruz en I. Šulce, vervolgens M. Bauer, J. Monteiro en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 23 april 2007 om verzoeker te bevorderen tot de rang AD 9 in plaats van de rang AD 10
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Dittert en de Europese Commissie zullen respectievelijk hun eigen kosten dragen. |
3) |
De Raad van de Europese Unie, interveniënt, zal zijn eigen kosten dragen. |
(1) PB C 235 van 6.10.2007, blz. 32.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/40 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 september 2011 — M/EMEA
(Zaak F-6/11) (1)
(Openbare dienst - Beroep tot schadevergoeding - Beroep kennelijk niet-ontvankelijk)
2011/C 340/82
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: M (Broxbourne, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Thomann, barrister, en I. Khawaja, solicitor)
Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (vertegenwoordigers: V. Salvatore en N. Rampal Olmedo, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden door een ongeval op de werkplek dat zou zijn veroorzaakt doordat het Europees Geneesmiddelenbureau zijn verplichtingen op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers voortvloeiende uit de Europese en Britse regelgeving heeft geschonden
Dictum
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
M zal alle kosten dragen. |
(1) PB C 148 van 5.6.2010, blz. 37.
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/40 |
Beroep ingesteld op 1 augustus 2011 — ZZ/Raad
(Zaak F-77/11)
2011/C 340/83
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het ter uitvoering van arrest F-53/08 vastgestelde besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar bevordering tot de rang AST 7 in het kader van de bevorderingsronde 2007 alsmede verzoek om vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van het DGA Personeelszaken en Administratie van de Raad van de Europese Unie van 1 oktober 2010, vastgesteld ter uitvoering van het arrest van 5 mei 2010 in zaak F-53/08 en tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar de rang AST 7 in het kader van de bevorderingsronde 2007; |
— |
veroordeling van de Raad tot vergoeding van verzoekers materiële en immateriële schade; |
— |
veroordeling van de Raad tot betaling van 6,75 % vertragingsrente over de geleden materiële en immateriële schade; |
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/41 |
Beroep ingesteld op 8 augustus 2011 — ZZ/AESA
(Zaak F-81/11)
2011/C 340/84
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: B.-H. Vincent, advocaat)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om verzoeker na een ongunstig beoordelingsrapport in het belang van de dienst over te plaatsen naar een niet-leidinggevende post en verzoek om vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van 17 december 2010 om verzoeker „in het belang van de dienst over te plaatsen naar een niet-leidinggevende post”, na een ongunstig beoordelingrapport als leidinggevende; |
— |
veroordeling van het AESA tot betaling van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 350 000 EUR aan verzoeker ter vergoeding van zijn immateriële en loopbaanschade, te vermeerderen met vertragingsrente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum waarop dat bedrag opeisbaar wordt; |
— |
verwijzing van het AESA in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/41 |
Beroep ingesteld op 17 augustus 2011 — ZZ e.a./Parlement
(Zaak F-82/11)
2011/C 340/85
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: ZZ en anderen (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Verzoek om vaststelling van de onwettigheid van de verkiezingen van het personeelscomité van het Parlement en van het verzuim van het Europees Parlement om op te treden tegen de verschillende onregelmatigheden in de verkiezingsprocedure
Conclusies van de verzoekende partijen
— |
vaststelling van onwettigheid van de verkiezingen van het personeelscomité van het Europees Parlement welke van 27 oktober tot en met 24 november 2010 plaatsvonden; |
— |
vaststelling van onwettigheid van het verzuim van het Europees Parlement om op te treden tegen de verschillende onregelmatigheden in de verkiezingsprocedure; |
— |
nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 20 mei 2011 tot afwijzing van verzoekers’ klacht van 20 januari 2011, strekkende tot nietigverklaring van de op 19 november 2010 bekendgemaakte uitkomst van de verkiezingen van het personeelscomité alsmede van de op 23 en 24 november en 10 december 2010 bekendgemaakte uitkomst en tot organisatie van nieuwe verkiezingen of althans van een tweede stemmingsronde; |
— |
verwijzing van het Parlement in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/41 |
Beroep ingesteld op 26 augustus 2011 — ZZ/Commissie
(Zaak F-83/11)
2011/C 340/86
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/112/10 — Assistenten (AST 3) om verzoekster niet toe te laten tot de beoordelingstests
Conclusies van de verzoekende partij
— |
Primair:
|
— |
subsidiair, voor zover het primaire verzoek niet wordt ingewilligd, quod non, haar ter vergoeding van de materiële schade een bedrag betalen dat voorlopig en ex aequo et bono wordt vastgesteld op 20 000 EUR, te vermeerderen met vertragingsrente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum van het te wijzen arrest; |
— |
in elk geval, haar ter vergoeding van de immateriële schade een bedrag betalen dat voorlopig en ex aequo et bono wordt vastgesteld op 20 000 EUR, te vermeerderen met vertragingsrente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum van het te wijzen arrest; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/42 |
Beroep ingesteld op 29 augustus 2011 — ZZ e.a./Hof van Justitie
(Zaak F-84/11)
2011/C 340/87
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: ZZ en anderen (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van het Hof van Justitie tot afwijzing van het verzoek van de verzoekende partijen om in aanmerking te komen voor de toeslag voor continu- of ploegendienst voorzien in artikel 1 van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38, blz. 1) en verzoek om schadevergoeding
Conclusies van de verzoekende partijen
— |
nietigverklaring van het besluit van het TABG van 17 mei 2011 tot afwijzing van de klacht van de verzoekende partijen van 17 januari 2011, strekkende tot toekenning van een toeslag voor ploegendienst, voorzien in artikel 1 van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1873/2006 van de Raad van 11 december 2006, en tot toekenning van een vergoeding voor de schade die is veroorzaakt doordat het TABG binnen de statutaire termijn niet heeft geantwoord op hun eerste en het nieuwe verzoek en doordat in het uitdrukkelijke afwijzende antwoord niet de rechtsmiddelen zijn aangegeven, waardoor zij een kans hebben verloren om in het gelijk te worden gesteld; |
— |
veroordeling van het Hof van Justitie tot betaling van een bedrag van 10 700,76 EUR aan elke verzoeker ter vergoeding van zijn materiële schade en een bedrag van 3 000 EUR aan elk van hen voor de immateriële schade; |
— |
verwijzing van het Hof van Justitie in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/42 |
Beroep ingesteld op 29 augustus 2011 — ZZ/Commissie
(Zaak F-85/11)
2011/C 340/88
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2009 niet vanaf 1 maart 2009 tot de rang AST 5 te bevorderen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2009 niet met ingang van 1 maart 2009 tot de rang AST 5 te bevorderen; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 340/42 |
Beroep ingesteld op 8 september 2011 — ZZ/Comité van de Regio’s
(Zaak F-86/11)
2011/C 340/89
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Comité van de Regio’s
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit houdende weigering om te erkennen dat verzoekers invaliditeit door het beroep is veroorzaakt in de zin van artikel 78, lid 5, van het Statuut
Conclusies van de verzoekende partij
— |
het besluit van het bureau van het Comité van de Regio’s van 10 september 2010 nietig verklaren, voor zover daarbij met bevestiging van de conclusies van de invaliditeitscommissie is geweigerd om te erkennen dat verzoekers invaliditeit door het beroep is veroorzaakt in de zin van artikel 78, lid 5, van het Statuut; |
— |
voor zover nodig, het besluit van het Comité van de Regio’s van 20 mei 2011, waarvan kennis is gegeven op 1 juni 2011, tot afwijzing van verzoekers klacht nietig verklaren; |
— |
het Comité van de Regio’s veroordelen tot betaling van een vergoeding van 10 000 EUR voor de immateriële schade; |
— |
het Comité van de Regio’s veroordelen tot betaling van alle kosten die verzoeker in verband met de invaliditeitsprocedure en vanaf de inleiding daarvan heeft gemaakt, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de klacht; |
— |
het Comité van de Regio’s verwijzen in de kosten. |