ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2011.305.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 305

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
15 oktober 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 305/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 298 van 8.10.2011

1

 

Gerecht

2011/C 305/02

Benoeming van de griffier

2

2011/C 305/03

Toevoeging van de rechters aan de kamers

2

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 305/04

Zaak C-387/11: Beroep ingesteld op 19 juli 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

4

2011/C 305/05

Zaak C-391/11: Beroep ingesteld op 25 juli 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

4

 

Gerecht

2011/C 305/06

Zaak T-524/09: Arrest van het Gerecht van 7 september 2011 — Meredith/BHIM (BETTER HOMES AND GARDENS) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BETTER HOMES AND GARDENS — Absolute weigeringsgrond — Gedeeltelijke weigering van inschrijving door de onderzoeker — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

6

2011/C 305/07

Zaak T-525/09: Arrest van het Gerecht van 8 september 2011 — MIP Metro/BHIM — Metronia (METRONIA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk METRONIA — Ouder nationaal beeldmerk METRO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

6

2011/C 305/08

Zaak T-452/11: Beroep ingesteld op 8 augustus 2011 — Western Digital en Western Digital Ireland/Commissie

6

2011/C 305/09

Zaak T-459/11: Beroep ingesteld op 29 juli 2009 — Barloworld/Commissie

7

2011/C 305/10

Zaak T-465/11: Beroep ingesteld op 26 augustus 2011 — Globula/Commissie

8

2011/C 305/11

Zaak T-471/11: Beroep ingesteld op 5 september 2011 — Éditions Jacob/Commissie

9

2011/C 305/12

Zaak T-177/11: Beschikking van het Gerecht van 30 augustus 2011 — PASP e.a./Raad

10

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 305/13

Zaak F-75/11: Beroep ingesteld op 28 juli 2011 — ZZ/Raad

11

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/1


2011/C 305/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 298 van 8.10.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 282 van 1.10.2011

PB C 282 van 24.9.2011

PB C 269 van 10.9.2011

PB C 252 van 27.8.2011

PB C 238 van 13.8.2011

PB C 232 van 6.8.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Gerecht

15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/2


Benoeming van de griffier

2011/C 305/02

De ambtstermijn van de heer Emmanuel Coulon, griffier van het Gerecht van de Europese Unie, is op 5 oktober 2011 verstreken.

Tijdens zijn voltallige conferentie van 13 april 2011 heeft het Gerecht besloten de ambtstermijn van de heer Emmanuel Coulon overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 20 en 7, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering te verlengen voor de periode van 6 oktober 2011 tot en met 5 oktober 2017.


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/2


Toevoeging van de rechters aan de kamers

2011/C 305/03

Op 20 september 2011 heeft Gerecht, na de ambtsaanvaarding door rechter M. Kancheva, deze aan de kamers toegevoegd en de toevoeging van de andere rechters verlengd tot 31 augustus 2013.

Het besluit van het Gerecht van 20 september 2010 inzake de toevoeging van de rechters aan de kamers, zoals gewijzigd bij de besluiten van 26 oktober 2010 (1) en 29 november 2010 (2), wordt bijgevolg gewijzigd als volgt:

„Voor de periode van 20 september 2011 tot 31 augustus 2013 zijn de rechters als volgt aan de kamers toegevoegd:

Eerste kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

J. Azizi, kamerpresident, E. Cremona, I. Labucka, S. Frimodt Nielsen en D. Gratsias, rechters.

Eerste kamer, zetelend met drie rechters :

 

J. Azizi, kamerpresident;

 

E. Cremona, rechter;

 

S. Frimodt Nielsen, rechter.

Tweede kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

N. J. Forwood, kamerpresident, F. Dehousse, I. Wiszniewska-Białecka, M. Prek, J. Schwarcz, M. Popescu en M. Kancheva, rechters.

Tweede kamer, zetelend met drie rechters :

N. J. Forwood, kamerpresident;

a)

F. Dehousse en M. Popescu, rechters;

b)

F. Dehousse en J. Schwarcz, rechters;

c)

J. Schwarcz en M. Popescu, rechters.

Derde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

O. Czúcz, kamerpresident, E. Cremona, I. Labucka, S. Frimodt Nielsen en D. Gratsias, rechters.

Derde kamer, zetelend met drie rechters :

 

O. Czúcz, kamerpresident;

 

I. Labucka, rechter;

 

D. Gratsias, rechter.

Vierde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

I. Pelikánová, kamerpresident, V. Vadapalas, K. Jürimäe, K. O’Higgins en M. van der Woude, rechters.

Vierde kamer, zetelend met drie rechters :

 

I. Pelikánová, kamerpresident;

 

K. Jürimäe, rechter;

 

M. van der Woude, rechter.

Vijfde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

S. Papasavvas, kamerpresident, V. Vadapalas, K. Jürimäe, K. O’Higgins en M. van der Woude, rechters.

Vijfde kamer, zetelend met drie rechters :

 

S. Papasavvas, kamerpresident;

 

V. Vadapalas, rechter;

 

K. O’Higgins, rechter.

Zesde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

E. Moavero Milanesi, kamerpresident, M. E. Martins Ribeiro, N. Wahl, S. Soldevila Fragoso en H. Kanninen, rechters.

Zesde kamer, zetelend met drie rechters :

 

E. Moavero Milanesi, kamerpresident;

 

N. Wahl, rechter;

 

S. Soldevila Fragoso, rechter.

Zevende kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

A. Dittrich, kamerpresident, F. Dehousse, I. Wiszniewska-Białecka, M. Prek, J. Schwarcz, M. Popescu en M. Kancheva, rechters.

Zevende kamer, zetelend met drie rechters :

A. Dittrich, kamerpresident;

a)

I. Wiszniewska-Białecka en M. Prek, rechters;

b)

I. Wiszniewska-Białecka en M. Kancheva, rechters;

c)

M. Prek en M. Kancheva, rechters.

Achtste kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

L. Truchot, kamerpresident, M. E. Martins Ribeiro, N. Wahl, S. Soldevila Fragoso en H. Kanninen, rechters.

Achtste kamer, zetelend met drie rechters :

 

L. Truchot, kamerpresident;

 

M. E. Martins Ribeiro, rechter;

 

H. Kanninen, rechter.

In de Tweede en Zevende uitgebreide kamer zetelend met vijf rechters, zijn de rechters die samen met de kamerpresident de formatie met vijf rechters zullen vormen, de twee andere rechters van de formatie waaraan de zaak aanvankelijk was toegewezen, de vierde rechter van deze kamer en een rechter van een andere kamer bestaande uit vier rechters. Deze laatste, die niet de kamerpresident zal zijn, zal bij toerbeurt voor een jaar worden aangewezen volgens de rangorde bepaald in artikel 6 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.”


(1)  PB C 317, van 20.11.2010, blz. 5.

(2)  PB C 346, van 18.12.2010, blz. 2.


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/4


Beroep ingesteld op 19 juli 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-387/11)

2011/C 305/04

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en C. Soulay, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door verschillende regels te handhaven inzake de belasting van door Belgische investeringsvennootschappen verkregen inkomsten uit roerende goederen en kapitalen en de belasting van door buitenlandse investeringsvennootschappen verkregen uitkomsten uit roerende goederen en kapitalen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 31 en 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt de Commissie op tegen het verschil in behandeling van ingezeten en niet-ingezeten investeringsvennootschappen ter zake van de belasting van inkomsten uit roerende goederen en kapitalen. Anders dan ingezeten investeringsvennootschappen hebben niet-ingezeten investeringsvennootschappen zonder vaste inrichting op het nationale grondgebied niet de mogelijkheid om de roerende voorheffing op inkomsten uit roerende goederen en kapitalen te recupereren. Deze discriminatie is onverenigbaar met de bepalingen van het Verdrag inzake vrijheid van vestiging, aangezien de oprichting van niet-ingezeten investeringsvennootschappen daardoor minder aantrekkelijk wordt, alsmede met de bepalingen van het Verdrag inzake vrij verkeer van kapitaal, aangezien de financiering van een Belgische vennootschap via een buitenlandse investeringsmaatschappij duurder uitvalt dan de financiering via een Belgische investeringsmaatschappij.

Voorts weerlegt de Commissie de rechtvaardigingsgronden die de Belgische autoriteiten aanvoeren. Allereerst dragen zij geen objectieve elementen aan waaruit kan worden geconcludeerd dat er een voor het fiscale statuut relevant verschil bestaat tussen de situatie van ingezeten investeringsvennootschappen en die van niet-ingezeten investeringsvennootschappen. Voorts is de betrokken belastingregeling niet ingegeven door een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid van de betrokken staten. In geen geval kan een lidstaat zich op een bilaterale overeenkomst beroepen teneinde zich te onttrekken aan de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen. Ten slotte kunnen de Belgische autoriteiten, aangaande het volgens hen bestaande gevaar van belastingfraude bij niet-ingezeten vennootschappen, zich niet beroepen op belemmeringen voor belastingcontroles die het gevolg zijn van door België zelf goedgekeurde bepalingen, als rechtvaardiging voor niet-toepassing van de door het Verdrag gewaarborgde vrijheden.


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/4


Beroep ingesteld op 25 juli 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-391/11)

2011/C 305/05

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat de artikelen 2, punten 1 en 3, en 5, leden 1, 2 en 4, van richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (1) op juiste wijze worden omgezet, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de omzetting van richtlijn 2000/53 is op 21 april 2002 verstreken. Op de datum van de instelling van dit beroep had verweerder echter nog niet alle maatregelen vastgesteld, althans niet aan de Commissie meegedeeld, die noodzakelijk zijn om de richtlijn om te zetten.


(1)  PB L 269, blz. 34.


Gerecht

15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/6


Arrest van het Gerecht van 7 september 2011 — Meredith/BHIM (BETTER HOMES AND GARDENS)

(Zaak T-524/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BETTER HOMES AND GARDENS - Absolute weigeringsgrond - Gedeeltelijke weigering van inschrijving door de onderzoeker - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 305/06

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Meredith Corp. (Des Moines, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Furneaux en E. Hardcastle, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 23 september 2009 (zaak R 517/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BETTER HOMES AND GARDENS als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Meredith Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/6


Arrest van het Gerecht van 8 september 2011 — MIP Metro/BHIM — Metronia (METRONIA)

(Zaak T-525/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk METRONIA - Ouder nationaal beeldmerk METRO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 305/07

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Metronia, SA (Madrid, Spanje)

Voorwerp

Verzoek tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 oktober 2009 (zaak R 1315/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG en Metronia, SA.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/6


Beroep ingesteld op 8 augustus 2011 — Western Digital en Western Digital Ireland/Commissie

(Zaak T-452/11)

2011/C 305/08

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Western Digital Corp. (Dover, Delaware, Verenigde Staten) en Western Digital Ireland, Ltd (Grand Cayman, Kaaimaneilanden) (vertegenwoordigers: F. González Díaz, advocaat, en P. Stuart, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verweerster gelasten om de vragenlijsten over te leggen die zij aan derde partijen heeft gezonden gedurende de eerste en de tweede fase van haar onderzoek naar de voorgenomen acquisitie door Western Digital Corporation van Viviti Technologies Ltd. en naar de voorgenomen acquisitie door Seagate van de harddiskactiviteiten van Samsung Electronics Co. Ltd.;

Verweerster gelasten om toegang te verlenen dat het dossier dat zowel voor als na de aanmelding in de Seagate-transactie is aangelegd, daaronder met name begrepen die niet-vertrouwelijke versies van enige correspondentie of verslagen van contacten tussen Seagate, Samsung en de Commissie tot aan de datum van aanmelding, en interne communicatie binnen de Commissie – zowel in de zaak Seagate/Samsung als in de zaak Western Digital Ireland/Viviti Technologies – ter zake van de voorrang tussen beide transacties;

De beslissing tot toekenning van voorrang nietig verklaren die is vervat in beschikking (2011/C 165/04) van de Europese Commissie van 30 mei 2011 in zaak COMP/M.6203 – Western Digital Ireland/Viviti Technologies, waarbij zij de tweede fase van het onderzoek naar de voorgenomen concentratie heeft ingeleid krachtens artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 139/2004 (1) (PB 2011, C 165, blz. 3), en

Verweerster verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1)

Het eerste middel is eraan ontleend dat verweerster niet bevoegd is om een voorrangsregel vast te stellen op basis van de datum van aanmelding van een concentratie.

2)

Het tweede middel is eraan ontleend dat verweerster het recht en de algemene beginselen van billijkheid en behoorlijk bestuur heeft geschonden, aangezien:

de door verweerster gekozen voorrangsregel grondslag in het recht van de Unie heeft, niet uit vaste rechtspraak voortvloeit en niet inherent is aan het stelsel van concentratiecontrole;

de door verweerster gekozen voorrangsregel leidt tot ondeugdelijke beleidsuitkomsten;

de door Commissie gekozen voorrangsregel algemene rechtsbeginselen schendt.

3)

Het derde middel is eraan ontleend dat verweerster het gewettigd vertrouwen heeft geschonden dat verzoeksters erin hadden dat de voorgenomen acquisitie door Western Digital Corporation van Viviti Technologies Ltd. zou worden onderzocht tegen het licht van de marktstructuur zoals deze was ten tijde van de ondertekening, de aankondiging en de vooraanmelding bij de Commissie van deze transactie.

4)

Het vierde middel is eraan ontleend dat verweerster de beginselen van behoorlijk bestuur, billijkheid, evenredigheid en non-discriminatie heeft geschonden door verzoeksters bijkomende lasten op te leggen en niet te openbaren dat er een parallelle transactie was die gevolgen had voor dezelfde relevante markten.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB 2004, L 24, blz. 1).


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/7


Beroep ingesteld op 29 juli 2009 — Barloworld/Commissie

(Zaak T-459/11)

2011/C 305/09

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Barloworld International, S.L. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: F. Alcaraz Gutierrez en A. J. de la Cruz Martínez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover daarbij wordt vastgesteld dat artikel 12, lid 5, van de Texto Refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (gecodificeerde versie van de Spaanse wet op de vennootschapsbelasting; hierna: „TRLIS”) in artikel 107, lid 1, VWEU bedoelde elementen van staatssteun bevat en niet is gemotiveerd zoals is vereist door artikel 296 VWEU;

subsidiair, op grond van het beginsel van het gewettigd vertrouwen artikel 1, leden 2 en 3, van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover het zich ertegen verzet dat de fiscale afschrijving overeenkomstig artikel 12, lid 5, TRLIS gedurende de gehele afschrijvingsperiode voort wordt toegepast op transacties tussen de datum van bekendmaking van het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden (21 december 2007) en de datum van bekendmaking van het bestreden besluit (21 mei 2011);

subsidiair, artikel 1, leden 4 en 5, van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover de vaststelling van een regeling op basis van het gestelde ontbreken van juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende fusies niet gemotiveerd is, en

de Commissie van de Europese Unie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover artikel 12, lid 5, TRLIS niet voldoet aan de voorwaarden om te worden beschouwd als staatssteun.

Artikel 12, lid 5, TRLIS, gezien in samenhang met het hele Spaanse belastingstelsel, vormt geen economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Voorts is de bestreden maatregel van algemene aard, aangezien niet kan worden geconcludeerd dat deze de facto selectief is volgens de Commissie zelf en de communautaire rechtspraak.

2)

Tweede middel: volledig ontbreken van motivering van het bestreden besluit.

Het besluit is niet gemotiveerd zoals is vereist door artikel 296 VWEU, voor zover de Commissie in dit besluit niet zorgvuldig en onpartijdig alle relevante gegevens onderzoekt, noch de conclusies van haar besluit voldoende motiveert. In het bijzonder valt de ontoereikende motivering op met betrekking tot het onderzoek naar het al dan niet bestaan van juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende fusies tussen ondernemingen.

3)

Derde middel: verenigbaarheid van de maatregel met artikel 107, lid 3, VWEU.

Bij gebrek aan fiscale harmonisatie op EU-niveau heeft de afschrijving van de financiële goodwill tot doel hinderpalen voor grensoverschrijdende investeringen weg te nemen, aangezien hierdoor het negatieve effect van de hinderpalen voor grensoverschrijdende fusies tussen ondernemingen wordt opgeheven en de fiscale behandeling van grensoverschrijdende en nationale bedrijfscombinaties wordt gelijk getrokken om ervoor te zorgen dat beslissingen die ten aanzien van dit soort transacties worden genomen niet op fiscale overwegingen maar uitsluitend op economische overwegingen worden gebaseerd.

4)

Vierde middel: schending van het beginsel van het gewettigd vertrouwen doordat de uit de toepassing van dit beginsel voortvloeiende overgangsregeling zou moeten worden toegepast tot de datum van bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad op 21 mei 2011.

Het besluit inzake overnames buiten de Europese Unie is aanhangig gebleven omdat er in het eerste besluit, inzake overnames in de Europese Unie, uitdrukkelijk op werd gewezen dat het mogelijk is dat er buiten de Gemeenschap nog steeds juridische hinderpalen voor grensoverschrijdende bedrijfscombinaties bestaan, waardoor voor deze transacties een andere feitelijke en juridische situatie dan voor intracommunautaire transacties zou ontstaan. Bijgevolg heeft het eerste besluit bepaalde ondernemingen ertoe gebracht om gewettigd vertrouwen te hebben in de Spaanse regeling, vooral wanneer men de feitelijke onmogelijkheid kent van grensoverschrijdende combinaties van bedrijven van buiten de Europese Unie in de overgrote meerderheid van de rechtsordes.


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/8


Beroep ingesteld op 26 augustus 2011 — Globula/Commissie

(Zaak T-465/11)

2011/C 305/10

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Globula a.s. (Hodonín, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordigers: M. Petite, D. Paemen, A. Tomtsis, D. Koláček en P. Zákoucký, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beschikking van de Commissie van 27 juni 2011 waarbij de Tsjechische Republiek werd gelast tot intrekking van de aangemelde beschikking van het Tsjechische ministerie van Industrie en Handel van 26 oktober 2010 waarbij verzoekster een tijdelijke ontheffing werd verleend van de verplichting om derden onderhandelde toegang te verlenen tot een gepland ondergronds gasreservoir in Dambořice [C(2011) 4509], nietig verklaren; en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1)

Het eerste middel is eraan ontleend dat verweerster ten onrechte artikel 36, lid 9, van de derde gasrichtlijn (1) heeft toegepast, in plaats van artikel 22, lid 4, van de tweede gasrichtlijn (2). Als gevolg daarvan heeft verweerster op onjuiste wijze de bestreden beschikking in de vorm van een bindende beschikking vastgesteld, in plaats van een informeel verzoek. Door bovendien te steunen op de termijn van artikel 36, lid 9, van de derde gasrichtlijn is de bestreden beschikking te laat vastgesteld door verweerster, aangezien de aanvankelijke termijn op grond van de tweede gasrichtlijn slechts met een maand kon worden verlengd. Bijgevolg ontbeert de bestreden beschikking enig rechtsgevolg.

2)

Het tweede middel is eraan ontleend dat verweerster het gewettigde vertrouwen van verzoekster heeft geschonden door eerst nauwkeurige, onvoorwaardelijke en samenhangende toezeggingen te doen ten aanzien van het tijdstip van en de voorwaarden rond het definitief worden van de aangemelde beschikking van het Tsjechische ministerie van Industrie en Handel, dit daarna ondubbelzinnig opnieuw te bevestigen en vervolgens onverwacht de bestreden beschikking vast te stellen, die haaks staat op haar eerdere verklaringen.

3)

Het derde middel is eraan ontleend dat verweerster de Verdragen en de rechtsregels betreffende hun toepassing heeft geschonden. In dit verband is in de bestreden beschikking het verkeerde materiële recht toegepast. Verzoekster stelt dat de toepasselijke materiële regels waaraan de Commissie de aangemelde beschikking had moeten toetsen, te vinden zijn in artikel 22 van de tweede gasrichtlijn. De Commissie heeft derhalve het rechtszekerheidsbeginsel en dat van bescherming van het gewettigde vertrouwen van verzoekster geschonden.

4)

Het vierde middel is eraan ontleend dat verweerster de feiten kennelijk onjuist heeft beoordeeld door ten onrechte de door het Tsjechische ministerie van Industrie en Handel gegeven toelichting van de hand te wijzen, dat verzoekster niet in staat was, en nog steeds niet is, om een betrouwbare partner voor de lange termijn te vinden onder de Tsjechische regels over de verdeling van opslagcapaciteit, zowel die welke van toepassing waren toen verzoekster het verzoek om ontheffing bij het ministerie indiende, als die welke vandaag de dag van toepassing zijn.


(1)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).

(2)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PB 2003, L 176, blz. 57).


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/9


Beroep ingesteld op 5 september 2011 — Éditions Jacob/Commissie

(Zaak T-471/11)

2011/C 305/11

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Éditions Odile Jacob SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: O. Fréget, M. Struys en L. Eskenazi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

beschikking nr. SG-Griffie(2011) D/C(2011)3503 van de Commissie van 13 mei 2011 nietig verklaren, welke beschikking is vastgesteld in de zaak COMP/M.2978, Lagardère/Natexis/VUP na het arrest van het Gerecht van 13 september 2010 in zaak T-452/04, Éditions Odile Jacob/Commissie, en waarbij de Commissie opnieuw Wendel heeft goedgekeurd als koper van de activa die worden afgestoten uit hoofde van de verbintenissen die zijn opgenomen bij de beschikking van de Commissie van 7 januari 2004, waarbij de concentratie Lagardère/Natexis/VUP is goedgekeurd;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1)

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Commissie evident onmogelijk een beschikking kon vaststellen waarin zij ex post, en bovendien nog met terugwerkende kracht, heeft goedgekeurd dat Wendel in 2004 de activa van Editis heeft overgenomen. Verzoekster betoogt dat:

de Commissie door aldus te handelen, zonder al de consequenties te trekken uit de door het Gerecht vastgestelde onrechtmatigheid op het punt van het gebrek aan onafhankelijkheid van de trustee die op deze verkoop moest toezien, artikel 266 VWEU heeft geschonden en dat

de Commissie, door de datum waarop de beschikking gevolgen heeft vast te stellen op 30 juli 2004, het beginsel dat terugwerkende kracht verboden is, heeft geschonden, zulks in strijd met de rechtspraak van het Hof dat terugwerkende kracht slechts uitzonderlijk en onder de dubbele voorwaarde dat een dwingend algemeen belang dit moet gebieden en dat het gewettigd vertrouwen naar behoren wordt geëerbiedigd, toestaat. Verzoekster stelt dat geen van beide voorwaarden in de onderhavige zaak is vervuld.

2)

Het tweede middel is eraan ontleend dat een rechtsgrondslag voor de bestreden beschikking ontbreekt, daar de beschikking van de Commissie van 7 januari 2004, waarbij de concentratie is goedgekeurd, niet-toepasselijk is geworden nadat het Gerecht heeft vastgesteld dat Lagardère bepaalde verbintenissen niet was nagekomen.

3)

Het derde en het vierde middel zijn ontleend aan schendingen van het recht en kennelijke beoordelingsfouten die de Commissie heeft begaan bij de beoordeling van de kandidatuur van Wendel, zowel in 2004 als in de nieuwe goedkeuringsbeschikking, en voorts gebreken doordat bij de vaststelling van de bestreden beschikking feiten die dateren van na 30 juli 2004 in aanmerking zijn genomen en deze latere feiten selectief en slechts gedeeltelijk in aanmerking zijn genomen.

4)

Het vijfde middel is ontleend aan misbruik van bevoegdheid, aangezien de Commissie met de ex post vaststelling van een beschikking waarbij met terugwerkende kracht een onrechtmatige verkoop geldig is verklaard en waarbij een nieuwe trustee is goedgekeurd die als enige opdracht had om een nieuw rapport op te stellen waarin de kwaliteiten van Wendel als koper van de af te stoten activa werden bevestigd, in strijd heeft gehandeld met de doelstelling van artikel 266 VWEU en van verordening nr. 4064/89 (1), die er onder meer in voorziet dat de goedkeuringsbeschikking wordt ingetrokken en dat de partijen die voor de onrechtmatigheid verantwoordelijk zijn worden bestraft.

5)

Het zesde middel is ontleend aan een motiveringsgebrek daar de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd en tegenstrijdigheden bevat.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1; herpublicatie integrale tekst PB 1990, L 257, blz. 13 ten gevolge van rectificaties).


15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/10


Beschikking van het Gerecht van 30 augustus 2011 — PASP e.a./Raad

(Zaak T-177/11) (1)

2011/C 305/12

Procestaal: Frans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


Gerecht voor ambtenarenzaken

15.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 305/11


Beroep ingesteld op 28 juli 2011 — ZZ/Raad

(Zaak F-75/11)

2011/C 305/13

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal en S. Orlandi, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2007 niet te bevorderen tot de rang AST 7

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 18 april 2011 tot afwijzing van verzoekers klacht tegen het besluit om hem in het kader van de bevorderingsronde 2007 niet te bevorderen tot de rang AST 7;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2007 niet te bevorderen tot de rang AST 7;

verwijzing van de Raad in de kosten.