ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.269.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 269

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
10 september 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 269/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 252 van 27.8.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 269/02

Zaak C-506/08 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juli 2011 — Koninkrijk Zweden/MyTravel Group plc, Europese Commissie (Hogere voorziening — Toegang tot documenten van instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Artikel 4, lid 2, tweede streepje, en lid 3, tweede alinea — Uitzonderingen op recht van toegang betreffende bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies en van besluitvormingsproces — Controle op concentraties van ondernemingen — Documenten van Commissie die zijn opgesteld in kader van procedure welke heeft geleid tot beschikking waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Documenten die zijn opgesteld nadat die beschikking door Gerecht nietig was verklaard)

2

2011/C 269/03

Zaak C-194/09 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 — Alcoa Trasformazioni Srl/Europese Commissie (Hogere voorziening — Staatssteun — Preferent elektriciteitstarief — Vaststelling van afwezigheid van steun — Wijziging en verlenging van maatregel — Beschikking tot inleiding van procedure van artikel 88, lid 2, EG — Bestaande steun of nieuwe steun — Verordening (EG) nr. 659/1999 — Artikel 1, sub b-v — Motiveringsplicht — Rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel)

3

2011/C 269/04

Zaak C-303/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Staatssteun — Steun ten gunste van ondernemingen die in de door natuurrampen in 2002 getroffen gemeenten investeringen hebben gedaan — Terugvordering)

3

2011/C 269/05

Zaak C-324/09: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — L’Oréal SA e.a./eBay International AG e.a. (Merken — Internet — Verkoopaanbieding op elektronische marktplaats bestemd voor consumenten in Unie van merkproducten die door merkhouder zijn bestemd voor verkoop aan derde staten — Verwijdering van verpakking van genoemde producten — Richtlijn 89/104/EEG — Verordening (EG) nr. 40/94 — Aansprakelijkheid beheerder van elektronische marktplaats — Richtlijn 2000/31/EG (richtlijn inzake elektronische handel) — Rechterlijke bevelen aan genoemde beheerder — Richtlijn 2004/48/EG (richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten)

3

2011/C 269/06

Zaak C-325/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Secretary of State for the Home Department/Maria Dias (Vrij verkeer van personen — Richtlijn 2004/38/EG — Artikel 16 — Duurzaam verblijfsrecht — Perioden die zijn vervuld vóór omzetting van die richtlijn — Legaal verblijf — Verblijf enkel gebaseerd op een verblijfskaart die uit hoofde van richtlijn 68/360/EEG is afgegeven en zonder aan dat de voorwaarden voor enig verblijfsrecht is voldaan)

5

2011/C 269/07

Zaak C-397/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Scheuten Solar Technology GmbH/Finanzamt Gelsenkirchen-Süd (Fiscale bepalingen — Richtlijn 2003/49/EG — Gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten — Bedrijfsbelasting — Vaststelling van heffingsgrondslag)

5

2011/C 269/08

Zaak C-445/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — IMC Securities BV/Stichting Autoriteit Financiële Markten (Richtlijn 2003/6/EG — Marktmanipulatie — Houden van koers op abnormaal of kunstmatig niveau)

6

2011/C 269/09

Zaak C-503/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal — Verenigd Koninkrijk) — Lucy Stewart/Secretary of State for Work and Pensions (Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikelen 4, 10 en 10 bis — Tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten — Prestatie bij ziekte of prestatie bij invaliditeit — Voorwaarden inzake woonplaats, inzake aanwezigheid op tijdstip van indiening van aanvraag en inzake voorafgaande aanwezigheid — Burgerschap van Unie — Evenredigheid)

6

2011/C 269/10

Zaak C-518/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 juli 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten — Uitoefening van activiteiten op het gebied van onroerendgoedtransacties)

7

2011/C 269/11

Zaak C-523/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu ringkonnakohus — Republiek Estland) — Rakvere Piim AS, Maag Piimatööstus AS/Veterinaar- ja Toiduamet (Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Vergoedingen voor keuringen en sanitaire controles van melkproductie)

7

2011/C 269/12

Zaak C-2/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia — Italië) — Azienda Agro-Zootecnica Franchini sarl, Eolica di Altamura Srl/Regione Puglia (Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna — Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van vogelstand — Specialebeschermingszones die deel uitmaken van Europees ecologisch netwerk Natura 2000 — Richtlijnen 2009/28/EG en 2001/77/EG — Hernieuwbare energiebronnen — Nationale voorschriften — Verbod van plaatsing van niet voor eigen gebruik bestemde windmolens — Geen milieueffectbeoordeling van project)

8

2011/C 269/13

Gevoegde zaken C-4/10 en C-27/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juli 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedures ingeleid door het Bureau National Interprofessionnel du Cognac (Verordening (EG) nr. 110/2008 — Geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken — Toepassing ratione temporis — Merk dat geografische aanduiding bevat — Gebruik dat leidt tot situatie die afbreuk kan doen aan geografische aanduiding — Weigering van inschrijving of nietigverklaring van dergelijk merk — Rechtstreekse toepasselijkheid van verordening)

8

2011/C 269/14

Zaak C-14/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Nickel Institute/Secretary of State for Work and Pensions (Milieu en bescherming van menselijke gezondheid — Richtlijn 67/548/EEG — Verordening (EG) nr. 1272/2008 — Indeling van nikkelcarbonaten, nikkelhydroxiden en groepen verschillende nikkelverbindingen als gevaarlijke stoffen — Geldigheid van richtlijnen 2008/58/EG en 2009/2/EG alsook van verordening (EG) nr. 790/2009 — Aanpassing van deze indelingen aan vooruitgang van techniek en wetenschap — Geldigheid — Methodes van beoordeling van intrinsieke eigenschappen van deze stoffen — Kennelijk onjuiste beoordeling — Rechtsgrondslag — Motiveringsplicht)

9

2011/C 269/15

Zaak C-15/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Etimine SA/Secretary of State for Work and Pensions (Milieu en bescherming van menselijke gezondheid — Richtlijn 67/548/EEG — Verordening (EG) nr. 1272/2008 — Boraatverbindingen — Indeling als voor voortplanting vergiftige stoffen van categorie 2 — Richtlijn 2008/58/EG en verordening (EG) nr. 790/2009 — Aanpassing van deze indelingen aan vooruitgang van techniek en wetenschap — Geldigheid — Methodes van beoordeling van intrinsieke eigenschappen van deze verbindingen — Kennelijk onjuiste beoordeling — Rechtsgrondslag — Motiveringsplicht — Evenredigheidsbeginsel)

10

2011/C 269/16

Zaak C-21/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság — Hongarije) — Károly Nagy/Mezogazdasagi es Videkfejlesztesi Hivatal (Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Financiering door EOGFL — Verordeningen nrs. 1257/1999 en 817/2004 — Communautaire steun voor plattelandsontwikkeling — Agromilieusteun — Agromilieusteun die geen diersteun is, waarvan toekenning afhankelijk is gesteld van bepaalde veedichtheid — Toepassing van geïntegreerd identificatie- en controlesysteem — Identificatie- en registratiesysteem voor runderen — Informatieverplichting van nationale autoriteiten met betrekking tot voorwaarden voor toekenning)

10

2011/C 269/17

Zaak C-46/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Viking Gas A/S/Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S (Merken — Richtlijn 89/104/EG — Artikelen 5 en 7 — Als driedimensionaal merk beschermde gasflessen — In handel brengen door houder van exclusieve licentie — Activiteit van concurrent van licentiehouder bestaande in navullen van die flessen)

11

2011/C 269/18

Zaak C-101/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission — Oostenrijk) — Gentcho Pavlov, Gregor Famira/Ausschuss der Rechtsanwaltskammer Wien (Buitenlandse betrekkingen — Associatie-overeenkomsten — Nationale regeling die vóór toetreding van Republiek Bulgarije tot Europese Unie Bulgaarse staatsburgers uitsluit van inschrijving op lijst van advocaten-stagiairs — Verenigbaarheid van dergelijke regeling met in associatie-overeenkomst EG-Bulgarije neergelegd verbod van discriminatie op grond van nationaliteit wat betreft arbeidsvoorwaarden)

12

2011/C 269/19

Zaak C-104/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Patrick Kelly/National University of Ireland (University College, Dublin) (Richtlijnen 76/207/EEG, 97/80/EG en 2002/73/EG — Toegang tot beroepsopleiding — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen — Afwijzing van sollicitatie — Toegang van kandidaat voor beroepsopleiding tot informatie inzake kwalificaties van andere kandidaten)

12

2011/C 269/20

Zaak C-150/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB)/Beneo-Orafti SA (Landbouw — Gemeenschappelijke marktordening — Suiker — Aard en omvang van aan suikerproducerende onderneming toegekende overgangsquota — Mogelijkheid voor onderneming aan wie voor verkoopseizoen 2006/2007 herstructureringssteun is toegekend om gebruik te maken van aan haar toegekende overgangsquotum — Berekening van terug te vorderen bedrag en van sanctie bij niet-naleving van verbintenissen in kader van herstructureringsplan — Beginsel ne bis in idem)

13

2011/C 269/21

Gevoegde zaken C-159/10 en C-160/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Gerhard Fuchs (C-159/10), Peter Köhler (C-160/10)/Land Hessen (Richtlijn 2000/78/EG — Artikel 6, lid 1 — Verbod van discriminatie op grond van leeftijd — Verplichte pensionering van procureurs die leeftijd van 65 jaar hebben bereikt — Legitieme doelstellingen die verschil in behandeling op grond van leeftijd rechtvaardigen — Coherentie van wetgeving)

14

2011/C 269/22

Zaak C-186/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales), Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Tural Oguz/Secretary of State for the Home Department (Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Artikel 41, lid 1, van aanvullend protocol — Standstill-clausule — Vrijheid van vestiging — Weigering van verlenging van verblijfsvergunning van Turks staatsburger die onderneming heeft opgericht in strijd met in vergunning gestelde voorwaarden — Rechtsmisbruik)

14

2011/C 269/23

Zaak C-196/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Paderborner Brauerei Haus Cramer KG/Hauptzollamt Bielefeld (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Posten 2203 en 2208 — Moutbierbasis bestemd voor de vervaardiging van een cocktail)

15

2011/C 269/24

Zaak C-252/10 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juli 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) (Hogere voorziening — Overheidsopdrachten — Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) — Aanbestedingsprocedure voor SafeSeaNet — Afwijzing van offerte — Gunningscriteria — Subcriteria — Motiveringsplicht)

15

2011/C 269/25

Zaak C-263/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Gorj — Roemenië) — Iulian Andrei Nisipeanu/Direcția Generală a Finanțelor Publice Gorj, Administrația Finanțelor Publice Targu-Cărbunești, Administrația Fondului pentru Mediu (Binnenlandse belastingen — Artikel 110 VWEU — Milieuheffing bij eerste registratie van motorvoertuigen)

16

2011/C 269/26

Zaak C-284/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Telefónica de España, SA/Administración del Estado (Richtlijn 97/13/EG — Gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op gebied van telecommunicatiediensten — Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van algemene machtigingen — Artikel 6 — Uitlegging — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan jaarlijkse heffing moet worden betaald, berekend naar percentage van bruto-exploitatie-inkomsten)

16

2011/C 269/27

Zaak C-310/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău — Roemenië) — Ministerul Justiției și Libertăților Cetățenești/Ștefan Agafiței e.a. (Salarisrechten van magistraten — Discriminatie op grond van beroepsgroep of arbeidsplaats — Voorwaarden voor vergoeding van geleden schade — Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG — Niet-toepasselijkheid — Niet-ontvankelijkheid van verzoek om prejudiciële beslissing)

17

2011/C 269/28

Zaak C-459/10 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 21 juli 2011 — Freistaat Sachsen, Land Sachsen-Anhalt/Europese Commissie (Hogere voorziening — Staatssteun — Steun voor opleidingsproject met betrekking tot bepaald werk in nieuw DHL-centrum in luchthaven Leipzig/Halle — Beroep tot nietigverklaring van beschikking waarbij gedeelte van steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Onderzoek van noodzaak van steun — Niet-inaanmerkingneming van positief effect van steun en van positieve externe gevolgen ervan voor keuze van locatie)

17

2011/C 269/29

Zaak C-464/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 14 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen — België) — Belgische Staat/Pierre Henfling, Raphaël Davin, Koenraad Tanghe, in hun hoedanigheid van curatoren van de failliete boedel van Tiercé Franco-Belge SA (Fiscale bepalingen — Zesde btw-richtlijn — Artikel 6, lid 4 — Vrijstelling — Artikel 13, B, sub f — Kansspelen — Diensten verricht door commissionair (zelfstandig exploitant van wedkantoor) die handelt op eigen naam maar voor rekening van opdrachtgever die als activiteit weddenschappen organiseert)

17

2011/C 269/30

Zaak C-155/11 PPU: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 10 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — Bibi Mohammad Imran/Minister van Buitenlandse Zaken (Prejudiciële verwijzing — Afdoening zonder beslissing)

18

2011/C 269/31

Zaak C-161/11: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 22 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Trani — Italië) — Vino Cosimo Damiano/Poste Italiane SpA (Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering — Sociale politiek — Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Overheidssector — Eerste of enige overeenkomst — Vrijstelling van verplichting om objectieve redenen aan te geven — Non-discriminatiebeginsel — Geen band met Unierecht — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

18

2011/C 269/32

Zaak C-93/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2011 door Verein Deutsche Sprache e.V. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 17 december 2010 in zaak T-245/10, Verein Deutsche Sprache e.V./Raad van de Europese Unie

19

2011/C 269/33

Zaak C-124/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 9 maart 2011 — Bondsrepubliek Duitsland/Karen Dittrich

19

2011/C 269/34

Zaak C-125/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 9 maart 2011 — Bondsrepubliek Duitsland/Robert Klinke

19

2011/C 269/35

Zaak C-143/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 24 maart 2011 — Jörg-Detlef Müller/Bondsrepubliek Duitsland

19

2011/C 269/36

Zaak C-156/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo (Italië) op 1 april 2011 — Strafzaak tegen Ibrahim Music

20

2011/C 269/37

Zaak C-185/11: Beroep ingesteld op 18 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

20

2011/C 269/38

Zaak C-229/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Passau (Duitsland) op 16 mei 2011 — Alexander Heimann/Kaiser GmbH

20

2011/C 269/39

Zaak C-230/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Passau (Duitsland) op 16 mei 2011 — Konstantin Toltschin/Kaiser GmbH

21

2011/C 269/40

Zaak C-245/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Asylgerichtshof (Oostenrijk) op 23 mei 2011 — K

21

2011/C 269/41

Zaak C-252/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 23 mei 2011 — Erika Šujetová/Rapid life životná poisťovňa, as

22

2011/C 269/42

Zaak C-264/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2011 door Kaimer GmbH & Co. Holding KG e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-379/06, Kaimer GmbH & Co. Holding KG, Sanha Kaimer GmbH & Co. KG, Sanha Italia Srl./Europese Commissie

22

2011/C 269/43

Zaak C-268/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hamburgische Oberverwaltungsgericht (Duitsland) op 31 mei 2011 — Atilla Gülbahce/Freie und Hansestadt Hamburg

23

2011/C 269/44

Zaak C-273/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 3 juni 2011 — Mecsek-Gabona Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

24

2011/C 269/45

Zaak C-275/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 3 juni 2011 — GfBk Gesellschaft für Börsenkommunikation mbH/Finanzamt Bayreuth

24

2011/C 269/46

Zaak C-282/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 6 juni 2011 — Concepción Salgado González/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

25

2011/C 269/47

Zaak C-283/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Bundeskommunikationssenat (Oostenrijk) op 8 juni 2011 — Sky Österreich GmbH/Österreichischer Rundfunk

25

2011/C 269/48

Zaak C-299/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 15 juni 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij Gemeente Vlaardingen

26

2011/C 269/49

Zaak C-307/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 juni 2011 door Deichmann SE tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 april 2011 in zaak T-202/09, Deichmann SE/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

26

2011/C 269/50

Zaak C-311/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 juni 2011 door Smart Technologies ULC tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 13 april 2011 in zaak T-523/09, Smart Technologies ULC/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

27

2011/C 269/51

Zaak C-315/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Breda (Nederland) op 27 juni 2011 — A.T.G.M. van de Ven & M.A.H.T. van de Ven-Janssen tegen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV

27

2011/C 269/52

Zaak C-316/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 juni 2011 door Longevity Health Products, Inc. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 april 2011 in zaak T-96/11, Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

28

2011/C 269/53

Zaak C-317/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 27 juni 2011 — Rainer Reimann/Philipp Halter GmbH & Co. Sprengunternehmen KG

28

2011/C 269/54

Zaak C-318/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Förvaltningsrätten i Falun (Zweden) op 27 juni 2011 — Daimler AG/Skatteverket

29

2011/C 269/55

Zaak C-319/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Förvaltningsrätten i Falun (Zweden) op 27 juni 2011 — Widex A/S/Skatteverket

29

2011/C 269/56

Zaak C-325/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Koszalinie (Republiek Polen) op 28 juni 2011 — Krystyna Alder en Ewald Alder/Sabina Orłowska en Czesław Orłowski

29

2011/C 269/57

Zaak C-326/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 29 juni 2011 — J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

30

2011/C 269/58

Zaak C-328/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 juni 2011 door Alder Capital Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 april 2011 in zaak T-209/09, Alder Capital Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gimv Nederland BV

30

2011/C 269/59

Zaak C-332/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Cassatie (België) op 30 juni 2011 — ProRail NV tegen Xpedys NV e.a.

31

2011/C 269/60

Zaak C-333/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Cassatie (België) op 30 juni 2011 — Koninklijke Federatie van Belgische Transporteurs en Logistiek Dienstverleners (Febetra) tegen Belgische Staat

31

2011/C 269/61

Zaak C-335/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sø- og Handelsret (Denemarken) op 1 juli 2011 — HK Danmark als lasthebber van Jette Ring/Dansk almennyttigt Boligselskab DAB

31

2011/C 269/62

Zaak C-336/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Lyon (Frankrijk) op 1 juli 2011 — Receveur principal des douanes de Roissy Sud, Receveur principal de la recette des douanes de Lyon Aéroport, Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon, Administration des douanes et droits indirects/Société Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe GmbH, Rohm & Haas Europe s.à.r.l., Société Rohm & Haas Europe Trading APS-UK Branch

32

2011/C 269/63

Zaak C-337/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sø- og Handelsret (Denemarken) op 1 juli 2011 — HK Danmark als lasthebber van Lone Skouboe Werge/Pro Display A/S, in staat van faillissement

32

2011/C 269/64

Zaak C-338/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Santander Asset Management SGIIC SA, namens FIM Santander Top 25 Euro Fi/Direction des résidents à l’étranger et des services généraux

33

2011/C 269/65

Zaak C-339/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Santander Asset Management SGIIC SA, namens Cartera Mobiliara SA SICAV/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’État

33

2011/C 269/66

Zaak C-340/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens Alltri Inka/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

34

2011/C 269/67

Zaak C-341/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Allianz Global Investors Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens DBI-Fonds APT no 737/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

34

2011/C 269/68

Zaak C-342/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — SICAV KBC Select Immo/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

34

2011/C 269/69

Zaak C-343/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — SGSS Deutschland Kapitalanlagegesellschaft mbH/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

34

2011/C 269/70

Zaak C-344/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — International Values Series of the DFA Investment Trust Co./Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

35

2011/C 269/71

Zaak C-345/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Continental Small Company Series of the DFA Investment Trust Co./Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

35

2011/C 269/72

Zaak C-346/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — SICAV GA Fund B/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

35

2011/C 269/73

Zaak C-347/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Generali Investments Deutschland Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens AMB Generali Aktien Euroland/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

35

2011/C 269/74

Zaak C-356/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 7 juli 2011 — O, S

36

2011/C 269/75

Zaak C-357/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 7 juli 2011 — Maahanmuuttovirasto

36

2011/C 269/76

Zaak C-358/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 8 juli 2011 — Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue

36

2011/C 269/77

Zaak C-363/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Elegktiko Sinedrio (Rekenkamer (Griekenland)) op 7 juli 2011 — Commissaris van de Rekenkamer bij het ministerie van Cultuur en Toerisme/Controledienst van het ministerie van Cultuur en Toerisme en Konstantinos Antonopoulos

37

2011/C 269/78

Zaak C-373/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias van 13 juli 2011 — Panellinios Syndesmos Viomichanion Metapoiisis Kapnou/1) Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon 2) Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon

38

2011/C 269/79

Zaak C-378/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 juni 2011 door Longevity Health Products, Inc. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 april 2011 in zaak T-95/11, Longevity Health Products/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

38

2011/C 269/80

Zaak C-455/10: Beschikking van de president van het Hof van 1 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — G.A.P. Peeters — van Maasdijk/Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

38

2011/C 269/81

Zaak C-16/11: Beschikking van de president van het Hof van 6 juli 2011 — Europese Commissie/Republiek Estland

38

2011/C 269/82

Zaak C-20/11: Beschikking van de president van het Hof van 15 juni 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

39

2011/C 269/83

Zaak C-43/11: Beschikking van de president van het Hof van 6 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano — Italië) — Procura della Repubblica/Assane Samb

39

2011/C 269/84

Zaak C-169/11: Beschikking van de president van het Hof van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Frosinone — Italië) — Procura della Repubblica/Patrick Conteh

39

2011/C 269/85

Zaak C-187/11: Beschikking van de president van het Hof van 6 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Treviso — Italië) — Procura della Repubblica/Elena Vermisheva

39

 

Gerecht

2011/C 269/86

Zaak T-357/02 RENV: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Freistaat Sachsen/Commissie (Staatssteun — Steun toegekend door autoriteiten van deelstaat Saksen — Steun voor begeleiding, deelname aan beurzen, samenwerking en bevordering van vormgeving — Beschikking waarbij steunregeling deels verenigbaar en deels onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Steunregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen — Niet-uitoefening van beoordelingsbevoegdheid — Motiveringsplicht)

40

2011/C 269/87

Zaak T-189/06: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Arkema France/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en natriumperboraat — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Motiveringsplicht — Gelijke behandeling — Beginsel van behoorlijk bestuur — Geldboeten — Mededeling inzake medewerking)

40

2011/C 269/88

Zaak T-190/06: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Total en Elf Aquitaine/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en natriumperboraat — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Rechten van verdediging — Vermoeden van onschuld — Motiveringsplicht — Gelijke behandeling — Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties — Legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen — Beginsel van behoorlijk bestuur — Rechtszekerheid — Misbruik van bevoegdheid — Geldboeten)

40

2011/C 269/89

Zaak T-38/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Shell Petroleum e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Geldboeten — Zwaarte van inbreuk — Verzwarende omstandigheden)

41

2011/C 269/90

Zaak T-39/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Eni/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Geldboeten — Zwaarte van inbreuk — Verzwarende omstandigheden)

41

2011/C 269/91

Zaak T-42/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Dow Chemical e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk — Verzwarende omstandigheden)

42

2011/C 269/92

Zaak T-44/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Kaučuk/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Deelneming aan mededingingsregeling — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk — Verzachtende omstandigheden)

42

2011/C 269/93

Zaak T-45/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Unipetrol/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Deelneming aan mededingingsregeling — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Geldboeten)

42

2011/C 269/94

Zaak T-53/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Trade-Stomil/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Deelneming aan mededingingsregeling — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk — Verzachtende omstandigheden)

43

2011/C 269/95

Zaak T-59/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Polimeri Europa/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging — Eén inbreuk — Bewijs van bestaan van mededingingsregeling — Geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk — Verzwarende omstandigheden)

43

2011/C 269/96

Zaak T-138/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Schindler Holding e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Manipulatie van aanbestedingen — Marktverdeling — Prijsvaststelling)

44

2011/C 269/97

Zaken T-141/07, T-142/07, T-145/07 en T-146/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — General Technic-Otis e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Manipulatie van aanbestedingen — Marktverdeling — Prijsvaststelling)

44

2011/C 269/98

Zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Manipulatie van aanbestedingen — Marktverdeling — Prijsvaststelling)

45

2011/C 269/99

Zaak T-151/07: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Kone e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Manipulatie van aanbestedingen — Marktverdeling — Prijsvaststelling)

45

2011/C 269/00

Zaak T-108/08: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2011 — Zino Davidoff/BHIM — Kleinakis kai SIA (GOOD LIFE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GOOD LIFE — Ouder nationaal woordmerk GOOD LIFE — Normaal gebruik van ouder merk — Zorgvuldigheidsplicht — Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 76, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009))

46

2011/C 269/01

Zaak T-81/09: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Griekenland/Commissie (EFRO — Vermindering van financiële bijstand — Operationeel programma in kader van doelstelling 1 (1994-1999), Toegankelijkheid en Wegennet in Griekenland — Delegatie van hulptaken door Commissie aan derden — Beroepsgeheim — Percentage van financiële correctie — Beoordelingsmarge van Commissie — Rechterlijke toetsing)

46

2011/C 269/02

Zaak T-160/09: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Winzer Pharma/BHIM — Alcon (OFTAL CUSI) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk OFTAL CUSI — Ouder gemeenschapswoordmerk Ophtal — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

47

2011/C 269/03

Zaak T-220/09: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2011 — Ergo Versicherungsgruppe/BHIM — Société de développement et de recherche industrielle (ERGO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ERGO — Ouder gemeenschapswoordmerk URGO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

47

2011/C 269/04

Zaak T-221/09: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2011 — Ergo Versicherungsgruppe/BHIM — Société de développement et de recherche industrielle (ERGO Group) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ERGO Group — Ouder gemeenschapswoordmerk URGO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

47

2011/C 269/05

Zaak T-499/09: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Evonik Industries/BHIM (Purperen rechthoek met afgeronde rechterzijde) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk in vorm van purperen rechthoek met afgeronde rechterzijde — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

48

2011/C 269/06

Zaak T-88/10: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Inter IKEA Systems/BHIM — Meteor Controls (GLÄNSA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GLÄNSA — Ouder gemeenschapswoordmerk GLANZ — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

48

2011/C 269/07

Zaak T-222/10: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — ratiopharm/BHIM — Nycomed (ZUFAL) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ZUFAL — Ouder gemeenschapswoordmerk ZURCAL — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Beperking van in merkaanvraag opgegeven waren — Artikel 43, lid 1, van verordening nr. 207/2009)

48

2011/C 269/08

Zaak T-422/10 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2011 — Emme/Commissie (Kort geding — Mededinging — Beschikking van Commissie tot oplegging van boete — Bankgarantie — Verzoek tot opschorting van uitvoering — Financiële schade — Geen uitzonderlijke omstandigheden — Geen spoedeisendheid)

49

2011/C 269/09

Zaak T-142/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 13 juli 2011 — SIR/Raad (Kort geding — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen in verband met situatie in Ivoorkust — Bevriezing van tegoeden — Verzoek om opschorting van uitvoering — Afdoening zonder beslissing in procedure in hoofdgeding — Afdoening zonder beslissing)

49

2011/C 269/10

Zaak T-160/11 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 13 juli 2011 — Petroci/Raad (Kort geding — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen in verband met de situatie in Ivoorkust — Bevriezing van tegoeden — Verzoek tot opschorting van uitvoering — Afdoening zonder beslissing in hoofdprocedure — Afdoening zonder beslissing)

49

2011/C 269/11

Zaak T-326/11: Beroep ingesteld op 20 juni 2011 — Brainlab/BHIM (BrainLAB)

50

2011/C 269/12

Zaak T-327/11: Beroep ingesteld op 20 juni 2011 — Vinci Energies Schweiz/BHIM — Estavis (Gele afbeelding van de Brandenburgse poort)

50

2011/C 269/13

Zaak T-328/11: Beroep ingesteld op 21 juni 2011 — Leifheit AG/BHIM (EcoPerfect)

51

2011/C 269/14

Zaak T-333/11: Beroep ingesteld op 24 juni 2011 — Wessang/BHIM — Greinwald (star foods)

51

2011/C 269/15

Zaak T-355/11: Beroep ingesteld op 5 juli 2011 — Segovia Bonet/BHIM — IES (IES)

52

2011/C 269/16

Zaak T-356/11: Beroep ingesteld op 1 juli 2011 — Restoin/BHIM (EQUIPMENT)

52

2011/C 269/17

Zaak T-361/11: Beroep ingesteld op 6 juli 2011 — Hand Held Products/BHIM — Orange Brand Services (DOLPHIN)

53

2011/C 269/18

Zaak T-366/11: Beroep ingesteld op 6 juli 2011 — Bial — Portela & Ca/BHIM — Isdin (ZEBEXIR)

53

2011/C 269/19

Zaak T-371/11: Beroep ingesteld op 11 juli 2011 — Monier Roofing Components/BHIM (CLIMA COMFORT)

54

2011/C 269/20

Zaak T-372/11: Beroep ingesteld op 15 juli 2011 — Basic/BHIM — Repsol YPF (basic)

54

2011/C 269/21

Zaak T-378/11: Beroep ingesteld op 18 juli 2011 — Langguth Erben/BHIM (MEDINET)

55

2011/C 269/22

Zaak T-379/11: Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Hüttenwerke Krupp Mannesmann e.a./Commissie

55

2011/C 269/23

Zaak T-381/11: Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Eurofer/Commissie

56

2011/C 269/24

Zaak T-390/11: Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Evonik Industries/BHIM — Bornemann (EVONIK)

57

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/1


2011/C 269/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 252 van 27.8.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 238 van 13.8.2011

PB C 232 van 6.8.2011

PB C 226 van 30.7.2011

PB C 219 van 23.7.2011

PB C 211 van 16.7.2011

PB C 204 van 9.7.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juli 2011 — Koninkrijk Zweden/MyTravel Group plc, Europese Commissie

(Zaak C-506/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Artikel 4, lid 2, tweede streepje, en lid 3, tweede alinea - Uitzonderingen op recht van toegang betreffende bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies en van besluitvormingsproces - Controle op concentraties van ondernemingen - Documenten van Commissie die zijn opgesteld in kader van procedure welke heeft geleid tot beschikking waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Documenten die zijn opgesteld nadat die beschikking door Gerecht nietig was verklaard)

2011/C 269/02

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: K. Petkovska en A. Falk, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van rekwirant: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: B. Weis Fogh en V. Pasternak Jørgensen, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en J. Langer, gemachtigden) en Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: MyTravel Group plc en Europese Commissie (vertegenwoordigers: X. Lewis, P. Costa de Oliveira en C. O’Reilly, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de Commissie: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en B. Klein, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en A. Adam, gemachtigden) en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en S. Ossowski, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 9 september 2008, MyTravel/Commissie (T-403/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 5 september 2005 en 12 oktober 2005 houdende weigering om verzoekster toegang te verlenen tot een aantal voorbereidende documenten met betrekking tot de beschikking van 22 september 1999 waarbij met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst onverenigbaar wordt verklaard een concentratie waarbij Airtours plc de volledige controle zou verwerven over First Choice plc (zaak nr. IV/M.1524 — Airtours/First Choice), en tot documenten die door de diensten van de Commissie zijn opgesteld nadat die beschikking bij arrest van het Gerecht van 6 juni 2002 in zaak T-342/99 nietig was verklaard

Dictum

1)

Punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 9 september 2008, MyTravel/Commissie (T-403/05), wordt vernietigd.

2)

Besluit D(2005) 8461 van de Commissie van 5 september 2005 tot afwijzing van het verzoek van MyTravel Group plc om toegang tot bepaalde voorbereidende documenten van de Commissie betreffende de controle op concentraties, wordt nietig verklaard voor zover het is gebaseerd op artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

3)

Besluit D(2005) 9763 van de Commissie van 12 oktober 2005 tot gedeeltelijke afwijzing van het verzoek van MyTravel Group plc om toegang tot bepaalde voorbereidende documenten van de Commissie betreffende de controle op concentraties, wordt nietig verklaard voor zover het is gebaseerd op artikel 4, lid 2, tweede streepje, en lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001.

4)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over de middelen van het door MyTravel Group plc bij hem ingestelde beroep waarover het zich niet heeft uitgesproken.

5)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 — Alcoa Trasformazioni Srl/Europese Commissie

(Zaak C-194/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Preferent elektriciteitstarief - Vaststelling van afwezigheid van steun - Wijziging en verlenging van maatregel - Beschikking tot inleiding van procedure van artikel 88, lid 2, EG - Bestaande steun of nieuwe steun - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Artikel 1, sub b-v - Motiveringsplicht - Rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel)

2011/C 269/03

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Alcoa Trasformazioni Srl (vertegenwoordigers: M. Siragusa, avvocato, T. Müller-Ibold en T. Graf, Rechtsanwälte, F. Salerno, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: N. Khan, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 25 maart 2009, Alcoa Trasformazioni Srl/Commissie van de Europese Gemeenschappen (T-332/06), waarbij het Gerecht een beroep heeft verworpen tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 19 juli 2006 tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag met betrekking tot de verlenging van de regelingen inzake het preferent elektriciteitstarief voor bepaalde energie-intensieve bedrijfstakken in Italië [steunmaatregel nr. C 36/06 (ex NN 38/06)], voor zover zij betrekking heeft op het elektriciteitstarief voor twee aan rekwirante toebehorende vestigingen die aluminium produceren in Fusina (Veneto) en Portovesme (Sardinië)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Alcoa Trasformazioni Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 193 van 15.8.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-303/09) (1)

(Niet-nakoming - Staatssteun - Steun ten gunste van ondernemingen die in de door natuurrampen in 2002 getroffen gemeenten investeringen hebben gedaan - Terugvordering)

2011/C 269/04

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, D. Del Gaizo en P. Gentili, advocaten)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de maatregelen te nemen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 2, 5 en 6 van beschikking 2005/315/EG van de Commissie van 20 oktober 2004 betreffende de steunregeling die Italië heeft toegepast ten gunste van ondernemingen die in de door natuurrampen in 2002 getroffen gemeenten investeringen hebben gedaan [kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3893] (PB L 100, blz. 46)

Dictum

1)

De Italiaanse Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5 van beschikking 2005/315/EG van de Commissie van 20 oktober 2004 betreffende de steunregeling die Italië heeft toegepast ten gunste van ondernemingen die in de door natuurrampen in 2002 getroffen gemeenten investeringen hebben gedaan, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn voor de terugvordering bij de begunstigden van alle steun die ter beschikking is gesteld uit hoofde van de steunregeling die bij deze beschikking onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — L’Oréal SA e.a./eBay International AG e.a.

(Zaak C-324/09) (1)

(Merken - Internet - Verkoopaanbieding op elektronische marktplaats bestemd voor consumenten in Unie van merkproducten die door merkhouder zijn bestemd voor verkoop aan derde staten - Verwijdering van verpakking van genoemde producten - Richtlijn 89/104/EEG - Verordening (EG) nr. 40/94 - Aansprakelijkheid beheerder van elektronische marktplaats - Richtlijn 2000/31/EG („richtlijn inzake elektronische handel”) - Rechterlijke bevelen aan genoemde beheerder - Richtlijn 2004/48/EG („richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten”)

2011/C 269/05

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie, Laboratoire Garnier & Cie, L’Oréal (UK) Limited

Verwerende partijen: eBay International AG, eBay Europe SARL, eBay (UK) Limited, Stephan Potts, Tracy Ratchford, Marie Ormsby, James Clarke, Joanna Clarke, Glen Fox, Rukhsana Bi

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Uitlegging van de artikelen 5, lid 1, sub a, en 7, leden 1 en 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1), van de artikelen 9, lid 1, sub a, en 13, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1), van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1), en van artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45) — Begrip „in de handel gebracht” — Monsters van parfums en cosmetische middelen die bestemd zijn om kosteloos aan de consument te worden aangeboden — Begrip „gebruik” van een merk — Inschrijving door een handelaar van een teken dat gelijk is aan een merk bij een dienstverrichter die een internetzoekmachine exploiteert teneinde, na de invoering van dit teken als zoekterm, een automatische weergave op scherm te verkrijgen van de URL van zijn website die waren en diensten aanbiedt die gelijk zijn aan die waarop het merk betrekking heeft

Dictum

1)

Wanneer waren die zich in een derde land bevinden, voorzien zijn van een merk dat in een lidstaat van de Unie is ingeschreven of van een gemeenschapsmerk en niet voorheen in de Europese Economische Ruimte, of in het geval van een gemeenschapsmerk niet voorheen in de Unie, in de handel zijn gebracht, door een marktdeelnemer worden verkocht met behulp van een elektronische marktplaats en zonder de toestemming van de houder van dat merk aan consumenten die zich op het door dat merk bestreken grondgebied bevinden, of voorwerp zijn van een verkoopaanbieding of reclame op een dergelijke plaats die bestemd is voor consumenten die zich op dit grondgebied bevinden, kan genoemde houder zich tegen deze verkoop, verkoopaanbieding of reclame verzetten krachtens het bepaalde in artikel 5 van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten of artikel 9 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk. Het staat aan de nationale rechter om van geval tot geval te beoordelen of er relevante aanwijzingen zijn die de conclusie wettigen dat een verkoopaanbieding of een advertentie die getoond wordt op een elektronische marktplaats die vanaf het door het merk bestreken grondgebied toegankelijk is, bestemd is voor consumenten die zich daarop bevinden.

2)

De terbeschikkingstelling door een merkhouder aan zijn erkende distributeurs van artikelen die van dat merk zijn voorzien, die voor demonstratie aan de consument in de erkende verkooppunten zijn bestemd, alsook van eveneens van dat merk voorziene flacons waaruit kleine hoeveelheden kunnen worden gehaald die als gratis monsters aan de consument kunnen worden gegeven, vormt behoudens tegenbewijs geen in de handel brengen in de zin van richtlijn 89/104 en verordening nr. 40/94.

3)

De artikelen 5 van richtlijn 89/104 en 9 van verordening nr. 40/94 moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk zich krachtens het daarbij aan hem verleende uitsluitende recht kan verzetten tegen de verdere verhandeling van waren zoals die in het hoofdgeding op grond dat de wederverkoper de buitenverpakking van die waren heeft verwijderd, wanneer dit uitpakken tot gevolg heeft dat wezenlijke informatie, zoals die betreffende de identiteit van de fabrikant of de persoon die voor het in de handel brengen ervan verantwoordelijk is, ontbreekt. Wanneer de verwijdering van de buitenverpakking er niet toe leidt dat deze informatie ontbreekt, kan de merkhouder zich er niettemin tegen verzetten dat een parfum of een cosmetisch product dat van zijn merk is voorzien verder wordt verhandeld in uitgepakte vorm, mits hij het bewijs levert dat de verwijdering van de verpakking afbreuk doet aan het imago van genoemd product en dus aan de reputatie van het merk.

4)

De artikelen 5, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104 en 9, lid 1, sub a, van verordening nr. 40/94 moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om de beheerder van een elektronische marktplaats te verbieden om met behulp van aan dat merk gelijke trefwoorden, die deze beheerder heeft gekozen in het kader van een dienst van vermelding op internet, reclame te maken voor de op die marktplaats verkochte producten van dat merk, wanneer die advertentie het de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of genoemde waren afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

5)

De beheerder van een elektronische marktplaats maakt geen „gebruik” in de zin van de artikelen 5 van richtlijn 89/104 en 9 van verordening nr. 40/94 van aan merken gelijke of daarmee overeenstemmende tekens die voorkomen in verkoopaanbiedingen die op zijn site worden getoond.

6)

Artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de beheerder van een elektronische marktplaats wanneer deze geen actieve rol heeft gehad waardoor hij kennis had van of controle had over de opgeslagen gegevens.

Genoemde beheerder heeft een dergelijke rol wanneer hij bijstand verleent die onder meer bestaat in het optimaliseren van de wijze waarop de betrokken verkoopaanbiedingen worden getoond of het bevorderen daarvan.

Wanneer de beheerder van de elektronische marktplaats geen actieve rol heeft gehad als bedoeld in de voorgaande alinea en zijn dienstverlening derhalve binnen de werkingssfeer van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31 valt, kan hij zich in een zaak die tot een veroordeling tot het betalen van schadevergoeding kan leiden niet op de vrijstelling van aansprakelijkheid als bedoeld in die bepaling beroepen wanneer hij kennis heeft gehad van feiten of omstandigheden op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid van de betrokken verkoopaanbiedingen had moeten vaststellen en hij, ingeval hij deze kennis had, niet prompt heeft gehandeld overeenkomstig lid 1, sub b, van genoemd artikel 14.

7)

Artikel 11, derde volzin, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het van de lidstaten vereist dat zij ervoor zorgen dat de op het gebied van de intellectuele-eigendomsrechten bevoegde nationale rechterlijke instanties de beheerder van een elektronische marktplaats kunnen gelasten om maatregelen te treffen die niet alleen bijdragen tot het doen eindigen van de door de gebruikers van die marktplaats gepleegde inbreuken op die rechten, maar ook tot het voorkomen van nieuwe inbreuken van die aard. Deze bevelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en mogen geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer scheppen


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Secretary of State for the Home Department/Maria Dias

(Zaak C-325/09) (1)

(Vrij verkeer van personen - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 16 - Duurzaam verblijfsrecht - Perioden die zijn vervuld vóór omzetting van die richtlijn - Legaal verblijf - Verblijf enkel gebaseerd op een verblijfskaart die uit hoofde van richtlijn 68/360/EEG is afgegeven en zonder aan dat de voorwaarden voor enig verblijfsrecht is voldaan)

2011/C 269/06

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Secretary of State for the Home Department

Verwerende partij: Maria Dias

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Uitlegging van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158, blz. 77) — Uitlegging van artikel 18, lid 1, van het EG-Verdrag — Duurzaam verblijfsrecht — Begrip legaal verblijf — Burger van de Unie, houder van een krachtens artikel 4, lid 2, van richtlijn 68/360/EEG afgegeven titel voor een verblijf van vijf jaar in het Verenigd Koninkrijk, wiens verblijf is onderbroken door een periode van vrijwillige werkloosheid — Titel afgegeven vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2004/38/EG — Inaanmerkingneming van verblijfperiodes vóór de datum van inwerkingtreding van de richtlijn?

Dictum

Artikel 16, leden 1 en 4, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat:

vóór 30 april 2006 vervulde perioden van verblijf die enkel zijn gebaseerd op het feit dat geldig een verblijfskaart uit hoofde van richtlijn 68/360/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap is afgegeven, zonder dat was voldaan aan de voorwaarden om voor enig verblijfsrecht in aanmerking te komen, niet als legaal vervuld kunnen worden beschouwd met het oog op de verkrijging van het duurzame verblijfsrecht uit hoofde van artikel 16, lid 1, van die richtlijn, en

perioden van verblijf van minder dan twee opeenvolgende jaren die enkel zijn gebaseerd op het feit dat geldig een verblijfskaart uit hoofde van richtlijn 68/360 is afgegeven, zonder dat was voldaan aan de voorwaarden om voor een verblijfsrecht in aanmerking te komen, en die zijn vervuld vóór 30 april 2006 en volgen op een ononderbroken legaal verblijf van vijf jaar dat vóór die datum is afgesloten, niet van invloed zijn op de verkrijging van het duurzame verblijfsrecht uit hoofde van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Scheuten Solar Technology GmbH/Finanzamt Gelsenkirchen-Süd

(Zaak C-397/09) (1)

(Fiscale bepalingen - Richtlijn 2003/49/EG - Gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten - Bedrijfsbelasting - Vaststelling van heffingsgrondslag)

2011/C 269/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Scheuten Solar Technology GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Gelsenkirchen-Süd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157, blz. 49) — Al dan geen optelling van betalingen van rente bij grondslag voor bedrijfsbelasting bij betalende vennootschap

Dictum

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een bepaling van nationaal belastingrecht volgens welke interest op een lening die een in een lidstaat gevestigde onderneming betaalt aan een in een andere lidstaat gevestigde verbonden onderneming, wordt opgenomen in de heffingsgrondslag van de bedrijfsbelasting waaraan eerstgenoemde onderneming is onderworpen.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — IMC Securities BV/Stichting Autoriteit Financiële Markten

(Zaak C-445/09) (1)

(Richtlijn 2003/6/EG - Marktmanipulatie - Houden van koers op abnormaal of kunstmatig niveau)

2011/C 269/08

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IMC Securities BV

Verwerende partij: Stichting Autoriteit Financiële Markten

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — College van Beroep voor het Bedrijfsleven — Uitlegging van artikel 1, lid 2, sub a, tweede streepje, van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003, betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96, blz. 16) — Houden van de koers op een abnormaal of kunstmatig niveau — Begrip — Transacties en handelsorders die kortstondige koersfluctuatie hebben veroorzaakt

Dictum

Artikel 1, punt 2, sub a, tweede streepje, van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) moet in die zin worden uitgelegd dat, om ervan uit te kunnen gaan dat de koers van een of meer financiële instrumenten op een abnormaal of een kunstmatig niveau is gehouden, niet vereist is dat die koers gedurende een bepaald tijdsverloop een abnormaal of een kunstmatig niveau behoudt.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal — Verenigd Koninkrijk) — Lucy Stewart/Secretary of State for Work and Pensions

(Zaak C-503/09) (1)

(Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikelen 4, 10 en 10 bis - Tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten - Prestatie bij ziekte of prestatie bij invaliditeit - Voorwaarden inzake woonplaats, inzake aanwezigheid op tijdstip van indiening van aanvraag en inzake voorafgaande aanwezigheid - Burgerschap van Unie - Evenredigheid)

2011/C 269/09

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lucy Stewart

Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Upper Tribunal — Uitlegging van de artikelen 10, 19, 28, 29 en 95 ter van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Uitkeringen betaald aan werklozen van 16 tot en met 25 jaar met woonplaats in Verenigd Koninkrijk die ten minste zeven maanden arbeidsongeschikt zijn („short-term incapacity benefit in youth”) — Kwalificatie van deze uitkering als prestatie bij ziekte of prestatie bij invaliditeit — Prestatie onderworpen aan woonplaatsvereiste

Dictum

1)

Een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, vormt een prestatie bij invaliditeit in de zin van artikel 4, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, als vaststaat dat de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag een permanente of duurzame handicap heeft.

2)

Artikel 10, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1408/71, in de bovengenoemde versie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 647/2005, verzet zich ertegen dat een lidstaat de toekenning van een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten als die welke in het hoofdgeding aan de orde is afhankelijk stelt van een voorwaarde volgens welke de aanvrager zijn normale woonplaats op het grondgebied van die lidstaat moet hebben.

Artikel 21, lid 1, VWEU verzet zich ertegen dat een lidstaat de toekenning van een dergelijke uitkering afhankelijk stelt van:

een voorwaarde volgens welke de aanvrager voorafgaand aan de aanvraag op het grondgebied van die lidstaat aanwezig moet zijn geweest, met uitsluiting van elke andere factor op grond waarvan het bestaan van een werkelijke band tussen de aanvrager en die lidstaat kan worden vastgesteld, en

een voorwaarde volgens welke de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag op het grondgebied van die lidstaat aanwezig moet zijn.


(1)  PB C 37 van 13.2.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 juli 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-518/09) (1)

(Niet-nakoming - Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten - Uitoefening van activiteiten op het gebied van onroerendgoedtransacties)

2011/C 269/10

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Rogalski en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, en N. Ruiz, advogado)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU — Uitoefening van activiteiten op het gebied van onroerendgoedtransacties

Dictum

1)

Door:

de uitoefening van activiteiten op het gebied van de bemiddeling in onroerend goed enkel in het kader van een makelaarskantoor toe te staan;

van onroerendgoedagentschappen en makelaars uit andere lidstaten te verlangen dat zij ter dekking van hun beroepsaansprakelijkheid een met de Portugese wetgeving in overeenstemming zijnde verzekering afsluiten;

van onroerendgoedagentschappen uit andere lidstaten te verlangen dat zij in de zin van die wetgeving over positief eigen kapitaal beschikken, en

onroerendgoedagentschappen en makelaars uit andere lidstaten volledig aan het tuchtrechtelijke toezicht van het Instituto de Construção e do Imobiliário IP te onderwerpen,

is de Portugese Republiek de krachtens artikel 56 VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, en door

van onroerendgoedagentschappen te verlangen dat zij uitsluitend op het gebied van de bemiddeling in onroerend goed actief zijn, met uitsluiting van het beheer van onroerend goed voor rekening van derden, en

van makelaars te verlangen dat zij uitsluitend de activiteit van makelaar uitoefenen,

is de Portugese Republiek de krachtens de artikel 49 VWEU en 56 VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 13.2.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu ringkonnakohus — Republiek Estland) — Rakvere Piim AS, Maag Piimatööstus AS/Veterinaar- ja Toiduamet

(Zaak C-523/09) (1)

(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Vergoedingen voor keuringen en sanitaire controles van melkproductie)

2011/C 269/11

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tartu ringkonnakohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Rakvere Piim AS, Maag Piimatööstus AS

Verwerende partij: Veterinaar- ja Toiduamet

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tartu Ringkonnakohus — Uitlegging van de artikelen 26 en 27 van, en de bijlagen IV en VI bij verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165, blz. 1) — Berekening van de vergoedingen die ten behoeve van officiële controles van de melkproductie worden geïnd — Inning van vergoedingen die overeenkomen met de krachtens deze verordening toe te passen minimumbedragen, maar hoger zijn dan de daadwerkelijke kosten die de voor de officiële controles bevoegde autoriteiten hebben gedragen

Dictum

Artikel 27, leden 3 en 4, van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat op grond van deze bepaling, zonder op nationaal niveau een uitvoeringsmaatregel te hoeven vaststellen, vergoedingen kan innen ter hoogte van de in bijlage IV, afdeling B, bij deze verordening vastgestelde minimumbedragen, ook al zijn de kosten die de bevoegde autoriteiten in verband met de in deze verordening vastgestelde keuringen en sanitaire controles hebben gedragen, lager dan deze minimumbedragen, wanneer niet is voldaan aan de vastgestelde voorwaarden voor de toepassing van artikel 27, lid 6, van deze verordening.


(1)  PB C 63 van 13.3.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia — Italië) — Azienda Agro-Zootecnica Franchini sarl, Eolica di Altamura Srl/Regione Puglia

(Zaak C-2/10) (1)

(Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna - Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Specialebeschermingszones die deel uitmaken van Europees ecologisch netwerk Natura 2000 - Richtlijnen 2009/28/EG en 2001/77/EG - Hernieuwbare energiebronnen - Nationale voorschriften - Verbod van plaatsing van niet voor eigen gebruik bestemde windmolens - Geen milieueffectbeoordeling van project)

2011/C 269/12

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Azienda Agro-Zootecnica Franchini sarl, Eolica di Altamura Srl

Verwerende partij: Regione Puglia

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia — Uitlegging van richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PB L 283, blz. 33), richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB L 140, blz. 16), richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) en richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Nationale en regionale regeling die elk project voor de aanleg van een niet voor eigen gebruik bestemd windmolenpark verbiedt in de GCB’s en de SBZ’s die deel uitmaken van het ecologische netwerk „NATURA 2000” — Ontbreken van een milieueffectbeoordeling

Dictum

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, en richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een wettelijke regeling die de installatie van niet voor eigen gebruik bestemde windmolens in tot het Europese ecologische netwerk Natura 2000 behorende gebieden verbiedt zonder enige voorafgaande beoordeling van de milieueffecten van het project voor het specifiek getroffen gebied, mits daarbij het beginsel van non-discriminatie en het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd.


(1)  PB C 63 van 13.3.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juli 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedures ingeleid door het Bureau National Interprofessionnel du Cognac

(Gevoegde zaken C-4/10 en C-27/10) (1)

(Verordening (EG) nr. 110/2008 - Geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken - Toepassing ratione temporis - Merk dat geografische aanduiding bevat - Gebruik dat leidt tot situatie die afbreuk kan doen aan geografische aanduiding - Weigering van inschrijving of nietigverklaring van dergelijk merk - Rechtstreekse toepasselijkheid van verordening)

2011/C 269/13

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

procedures ingeleid door het Bureau National Interprofessionnel du Cognac

in tegenwoordigheid van: Gust. Ranin Oy

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) alsmede van de artikelen 16 en 23 van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39, blz. 16) — Verband tussen merken en beschermde geografische aanduidingen — Inschrijving van beeldmerk dat met name geografische aanduiding „Cognac” bevat voor gedistilleerde dranken die niet voldoen aan voorwaarden voor gebruik van die geografische aanduiding

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad is van toepassing op de beoordeling van de geldigheid van de inschrijving van een merk dat een door deze verordening beschermde geografische aanduiding bevat, wanneer de inschrijving voor de inwerkingtreding van deze verordening heeft plaatsgevonden.

2)

De artikelen 23 en 16 van verordening nr. 110/2008 moeten aldus worden uitgelegd dat:

de bevoegde nationale autoriteiten op grond van artikel 23, lid 1, van deze verordening de inschrijving moeten weigeren of nietig verklaren van een merk dat een beschermde geografische aanduiding bevat en geen aanspraak kan maken op de temporele afwijking als bedoeld in artikel 23, lid 2, wanneer het gebruik van dat merk tot een van de in artikel 16 van deze verordening bedoelde situaties zou leiden;

een situatie als bedoeld in de tweede prejudiciële vraag, te weten die van inschrijving van een merk dat een geografische aanduiding of een met deze aanduiding overeenkomende term en de vertaling ervan bevat voor gedistilleerde dranken die niet voldoen aan de door deze aanduiding vereiste specificaties, valt onder de situaties als bedoeld in artikel 16, sub a en b, van verordening nr. 110/2008, onverminderd de eventuele toepassing van de andere voorschriften van dit artikel 16.


(1)  PB C 63 van 13. 3. 2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Nickel Institute/Secretary of State for Work and Pensions

(Zaak C-14/10) (1)

(Milieu en bescherming van menselijke gezondheid - Richtlijn 67/548/EEG - Verordening (EG) nr. 1272/2008 - Indeling van nikkelcarbonaten, nikkelhydroxiden en groepen verschillende nikkelverbindingen als gevaarlijke stoffen - Geldigheid van richtlijnen 2008/58/EG en 2009/2/EG alsook van verordening (EG) nr. 790/2009 - Aanpassing van deze indelingen aan vooruitgang van techniek en wetenschap - Geldigheid - Methodes van beoordeling van intrinsieke eigenschappen van deze stoffen - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechtsgrondslag - Motiveringsplicht)

2011/C 269/14

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nickel Institute

Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Geldigheid van richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 246, blz. 1) en van verordening (EG) nr. 790/2009 van de Commissie van 10 augustus 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing daarvan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 235, blz. 1) wat betreft de herindeling van nikkelcarbonaten als kankerverwekkende stoffen — Ontoereikende beoordeling van de intrinsieke eigenschappen van de nikkelcarbonaten, gelet op de vereisten van bijlage VI van richtlijn 67/548/EEG

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten enerzijds van richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en van richtlijn 2009/2/EG van de Commissie van 15 januari 2009 tot eenendertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, alsook anderzijds van verordening (EG) nr. 790/2009 van de Commissie van 10 augustus 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing daarvan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, voor zover deze richtlijnen en deze verordening stoffen als bepaalde nikkelcarbonaten, nikkelhydroxiden en groepen andere nikkelverbindingen in het hoofdgeding hebben ingedeeld als bij de mens kankerverwekkende stoffen van categorie 1, mutagene stoffen van categorie 3 en voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 2.


(1)  PB C 63 van 13.3.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Etimine SA/Secretary of State for Work and Pensions

(Zaak C-15/10) (1)

(Milieu en bescherming van menselijke gezondheid - Richtlijn 67/548/EEG - Verordening (EG) nr. 1272/2008 - Boraatverbindingen - Indeling als voor voortplanting vergiftige stoffen van categorie 2 - Richtlijn 2008/58/EG en verordening (EG) nr. 790/2009 - Aanpassing van deze indelingen aan vooruitgang van techniek en wetenschap - Geldigheid - Methodes van beoordeling van intrinsieke eigenschappen van deze verbindingen - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechtsgrondslag - Motiveringsplicht - Evenredigheidsbeginsel)

2011/C 269/15

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Etimine SA

Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions

in tegenwoordigheid van: Borax Europe Ltd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Geldigheid van richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 246, blz. 1) en van verordening (EG) nr. 790/2009 van de Commissie van 10 augustus 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing daarvan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 235, blz. 1) wat betreft de indelingen van boraten als voor de voortplanting vergiftige stoffen — Onjuiste beoordeling van het volgens bijlage VI bij richtlijn 67/548/EEG vereiste bestaan van een risico bij normaal gebruik

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten enerzijds van richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en anderzijds van verordening (EG) nr. 790/2009 van de Commissie van 10 augustus 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, voor zover deze richtlijn en deze verordening bepaalde boraatverbindingen hebben ingedeeld als voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 2.


(1)  PB C 63 van 13.3.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság — Hongarije) — Károly Nagy/Mezogazdasagi es Videkfejlesztesi Hivatal

(Zaak C-21/10) (1)

(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Financiering door EOGFL - Verordeningen nrs. 1257/1999 en 817/2004 - Communautaire steun voor plattelandsontwikkeling - Agromilieusteun - Agromilieusteun die geen „diersteun” is, waarvan toekenning afhankelijk is gesteld van bepaalde veedichtheid - Toepassing van geïntegreerd identificatie- en controlesysteem - Identificatie- en registratiesysteem voor runderen - Informatieverplichting van nationale autoriteiten met betrekking tot voorwaarden voor toekenning)

2011/C 269/16

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Károly Nagy

Verwerende partij: Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Fővárosi Bíróság — Uitlegging van artikel 22 van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80), alsook van artikel 68 van verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (PB L 153, blz. 30) — Uitsluiting van een landbouwer van agromilieusteun wegens niet-inschrijving van de dieren in het geïntegreerd identificatie- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen — Gebrek uitsluitend vastgesteld na kruiscontroles op basis van voormeld systeem — Toepassing van geïntegreerd systeem op agromilieusteun die geen „diersteun” vormt, maar waarvan de toekenning afhankelijk is gesteld van een bepaalde veedichtheid

Dictum

1)

Met betrekking tot steun op basis van artikel 22 van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1783/2003 van de Raad van 29 september 2003, die van de veedichtheid afhankelijk is gesteld, mogen de nationale autoriteiten op basis van die bepaling en artikel 68 van verordening (EG) 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1257/1999 kruiscontroles verrichten door vergelijking met de gegevens van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, waarbij zij zich meer in het bijzonder mogen baseren op de gegevens in de databank van een nationaal systeem van individuele identificatie en registratie van runderen, zoals het Hongaarse systeem van individuele identificatie en registratie van runderen (Egységes Nyilvántartási és Azonosítási Rendszer).

2)

Op grond van artikel 22 van verordening nr. 1257/1999, zoals gewijzigd, en artikel 68 van verordening nr. 817/2004, is het de nationale autoriteiten toegestaan, bij de controle of aan de voorwaarden voor toekenning van agromilieusteun bedoeld in dat artikel 22 is voldaan, enkel de gegevens van een nationaal systeem van individuele identificatie en registratie van runderen, zoals het Hongaarse systeem van individuele identificatie en registratie van runderen, te onderzoeken om die steun te weigeren, zonder dat zij noodzakelijkerwijs andere verificaties hoeven te verrichten.

3)

Krachtens artikel 22 van verordening nr. 1257/1999, zoals gewijzigd, en artikel 68 van verordening nr. 817/2004, uitgelegd in het licht van artikel 16 van verordening nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening nr. 1782/2003, moeten de nationale autoriteiten, voor zover zij uitsluitend de gegevens van een nationaal systeem van individuele identificatie en registratie van runderen, zoals het Hongaarse systeem van individuele identificatie en registratie van runderen, verifiëren om te controleren of is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van in voormeld artikel 22 bedoelde en van de veedichtheid afhankelijk gestelde agromilieusteun, informatie verstrekken over die toekenningsvoorwaarden, met dien verstande dat zij de bij die steun betrokken landbouwer ervan in kennis moeten stellen dat ieder dier dat in het identificatie- en registratiesysteem niet correct is geïdentificeerd of geregistreerd, in aanmerking zal worden genomen bij het totaal van de dieren die onregelmatigheden vertonen die rechtsgevolgen kunnen hebben zoals verlaging of uitsluiting van de betrokken steun.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Viking Gas A/S/Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S

(Zaak C-46/10) (1)

(Merken - Richtlijn 89/104/EG - Artikelen 5 en 7 - Als driedimensionaal merk beschermde gasflessen - In handel brengen door houder van exclusieve licentie - Activiteit van concurrent van licentiehouder bestaande in navullen van die flessen)

2011/C 269/17

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Højesteret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Viking Gas A/S

Verwerende partij: Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Højesteret — Uitlegging van de artikelen 5 en 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) — Op de markt brengen door houder van exclusieve licentie van composietgasfles waarvan de vorm is ingeschreven als nationaal en communautair driedimensionaal merk bestaande uit de verpakking — Activiteit van een concurrent van de licentiehouder bestaande in het vullen van composietgasflessen van de licentiehouder en in de verkoop van gas in deze flessen, na aanbrenging van een sticker met de vermelding dat de fles door de concurrent is gevuld, maar zonder verwijdering van het beeld- en woordmerk van de exclusieve licentiehouder

Dictum

De artikelen 5 en 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een exclusieve licentie voor het gebruik van composietgasflessen die zijn bestemd om te worden hergebruikt, waarvan de vorm is beschermd als driedimensionaal merk en waarop die houder zijn als woord- en beeldmerken ingeschreven naam en logo heeft aangebracht, zich niet op grond van die bepalingen ertegen kan verzetten dat die flessen, na te zijn aangekocht door consumenten die vervolgens het daarin aanwezige gas hebben opgebruikt, door een derde, tegen betaling, worden ingewisseld voor composietflessen die zijn gevuld met gas dat niet van die houder afkomstig is, tenzij die houder zich kan beroepen op een gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission — Oostenrijk) — Gentcho Pavlov, Gregor Famira/Ausschuss der Rechtsanwaltskammer Wien

(Zaak C-101/10) (1)

(Buitenlandse betrekkingen - Associatie-overeenkomsten - Nationale regeling die vóór toetreding van Republiek Bulgarije tot Europese Unie Bulgaarse staatsburgers uitsluit van inschrijving op lijst van advocaten-stagiairs - Verenigbaarheid van dergelijke regeling met in associatie-overeenkomst EG-Bulgarije neergelegd verbod van discriminatie op grond van nationaliteit wat betreft arbeidsvoorwaarden)

2011/C 269/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gentcho Pavlov, Gregor Famira

Verwerende partij: Ausschuss der Rechtsanwaltskammer Wien

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission — Uitlegging van artikel 38, lid 1, van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds (PB L 358 van 31.12.94, blz. 3) — Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit wat betreft de arbeidsvoorwaarden — Verenigbaarheid met dit artikel van een nationale regeling die Bulgaarse staatsburgers vóór de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie uitsluit van de inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs — Rechtstreekse werking van deze bepaling

Dictum

Het beginsel van non-discriminatie in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, die namens de Gemeenschap is gesloten en goedgekeurd bij besluit 94/908/EG, EGKS, Euratom van de Raad en van de Commissie van 19 december 1994, moet aldus worden uitgelegd, dat het voor de toetreding van de Bulgaarse Republiek tot de Europese Unie niet in de weg stond aan een regeling van een lidstaat zoals die van § 30, leden 1 en 5, van de Österreichische Rechtsanwaltsordnung (Oostenrijks reglement betreffende het beroep van advocaat) in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, op grond waarvan een Bulgaars staatsburger ingevolge een door deze regeling opgelegde nationaliteitsvoorwaarde niet kon worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs, en bijgevolg geen attest betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid (große Legitimationsurkunde) kon krijgen.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/12


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Patrick Kelly/National University of Ireland (University College, Dublin)

(Zaak C-104/10) (1)

(Richtlijnen 76/207/EEG, 97/80/EG en 2002/73/EG - Toegang tot beroepsopleiding - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Afwijzing van sollicitatie - Toegang van kandidaat voor beroepsopleiding tot informatie inzake kwalificaties van andere kandidaten)

2011/C 269/19

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Patrick Kelly

Verwerende partij: National University of Ireland (University College, Dublin)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Ireland — Uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (PB 1998, L 14, blz. 6), van artikel 4 van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40) en van artikel 3 van richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad (PB L 269, blz. 15) — Kandidaat die een bepaalde beroepsopleiding niet heeft mogen volgen en stelt dat het beginsel van gelijke behandeling is geschonden — Verzoek om toegang tot informatie inzake de kwalificaties van andere kandidaten

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht, moet aldus worden uitgelegd dat het een kandidaat voor een beroepsopleiding, die meent dat de weigering om hem tot deze opleiding toe te laten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, niet het recht op toegang tot de door de aanbieder van de opleiding bijgehouden informatie over de kwalificaties van de andere kandidaten voor diezelfde opleiding verleent, teneinde deze kandidaat overeenkomstig voornoemde bepaling in staat te stellen het bewijs te leveren van de „feiten […] die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden”.

Toch kan niet worden uitgesloten dat wanneer de verwerende partij in het kader van de vaststelling van dergelijke feiten weigert om informatie te verstrekken, dit de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde doel in gevaar kan brengen en hierdoor met name artikel 4, lid 1, ervan zijn nuttig effect kan ontnemen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

2)

Artikel 4 van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, of artikel 1, punt 3, van richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207, moeten aldus worden uitgelegd dat zij een kandidaat voor een beroepsopleiding niet het recht verlenen op toegang tot door de aanbieder van deze opleiding bijgehouden informatie over de kwalificaties van de andere kandidaten voor diezelfde opleiding, wanneer die kandidaat meent dat hij niet overeenkomstig dezelfde criteria als de andere kandidaten toegang tot deze opleiding heeft gekregen en dat hij het slachtoffer is geworden van discriminatie op grond van het geslacht, zoals bedoeld in voornoemd artikel 4, of wanneer die kandidaat stelt het slachtoffer te zijn van de in voornoemd artikel 1, punt 3, bedoelde discriminatie op grond van het geslacht, wat de toegang tot die beroepsopleiding betreft.

3)

Ingeval een kandidaat voor een beroepsopleiding zich op richtlijn 97/80 kan beroepen om toegang te verkrijgen tot door de aanbieder van deze opleiding bijgehouden informatie inzake de kwalificaties van de andere kandidaten bij deze opleiding, kan dit recht op toegang worden aangetast door de regels van Unierecht inzake vertrouwelijkheid.

4)

De in artikel 267, lid 3, VWEU neergelegde verplichting verschilt niet naargelang er in de betrokken lidstaat een accusatoir of een inquisitoir rechtsstelsel geldt.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/13


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB)/Beneo-Orafti SA

(Zaak C-150/10) (1)

(Landbouw - Gemeenschappelijke marktordening - Suiker - Aard en omvang van aan suikerproducerende onderneming toegekende overgangsquota - Mogelijkheid voor onderneming aan wie voor verkoopseizoen 2006/2007 herstructureringssteun is toegekend om gebruik te maken van aan haar toegekende overgangsquotum - Berekening van terug te vorderen bedrag en van sanctie bij niet-naleving van verbintenissen in kader van herstructureringsplan - Beginsel ne bis in idem)

2011/C 269/20

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB)

Verwerende partij: Beneo-Orafti SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — Uitlegging van artikel 9 van verordening (EG) nr. 493/2006 van de Commissie van 27 maart 2006 inzake overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1265/2001 en (EG) nr. 314/2002 (PB L 89, blz. 11) — Uitlegging van artikel 3 van verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 58, blz. 42) — Uitlegging van de artikelen 26 en 27 van verordening (EG) nr. 968/2006 van de Commissie van 27 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (PB L 176, blz. 32) — Aard en omvang van de aan een suikerproducerende onderneming toegekende overgangsquota — Verenigbaarheid met de regeling van de Unie van de toekenning van een overgangsquotum aan een onderneming die voor het verkoopseizoen 2006/2007 herstructureringssteun heeft ontvangen — Berekening van het terug te vorderen bedrag en van de sanctie bij niet-naleving van de in het kader van het herstructureringsplan aangegane verbintenissen

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet aldus worden uitgelegd dat het daarin vermelde begrip „quotum” ook de overgangsquota omvat zoals bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) nr. 493/2006 van de Commissie van 27 maart 2006 inzake overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1265/2001 en (EG) nr. 314/2002.

2)

Artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 320/2006 moet aldus worden uitgelegd dat, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, de in deze bepaling bedoelde verbintenis om af te zien van het quotum voor de productie van suiker, isoglucose en inulinestroop dat aan een onderneming is toegekend en door haar aan een of meer van haar fabrieken is toegewezen, in werking treedt op het tijdstip waarop de onderneming die deze verbintenis aangaat, gelet op de informatie die haar wordt meegedeeld of wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, als normaal zorgvuldige onderneming ervan op de hoogte kan zijn dat volgens de bevoegde autoriteiten is voldaan aan de in artikel 5, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de toekenning van de herstructureringssteun.

3)

De artikelen 26, lid 1, en 27 van verordening (EG) nr. 968/2006 van de Commissie van 27 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening nr. 320/2006, en artikel 15 van verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, moeten aldus worden uitgelegd dat een productie als die van het hoofdgeding aanleiding kan geven tot terugvordering van de steun, oplegging van een sanctie en inning van een overschotheffing, als bedoeld in die respectieve bepalingen, indien zij indruist tegen de in artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 320/2006 bedoelde verbintenis om af te zien van het quotum voor de productie van suiker, isoglucose en inulinestroop dat aan een onderneming is toegekend en door haar aan een of meer van haar fabrieken is toegewezen. Wat de in artikel 27, lid 3, van verordening nr. 968/2006 vastgestelde sanctie betreft, staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of de niet-nakoming, gelet op alle omstandigheden van de zaak, kan worden aangemerkt als opzettelijk of kan worden beschouwd als het gevolg van grove nalatigheid. Het beginsel ne bis in idem, het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een cumulatieve toepassing van deze maatregelen.

4)

Artikel 26, lid 1, van verordening nr. 968/2006 moet aldus worden uitgelegd dat indien een onderneming in omstandigheden als die van het hoofdgeding wel haar verbintenis om de productie-installaties van de betrokken fabrieken gedeeltelijk te ontmantelen is nagekomen, maar niet haar in artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 320/2006 bedoelde verbintenis om af te zien van het quotum voor de productie van suiker, isoglucose en inulinestroop dat haar is toegekend en door haar aan een of meer van haar fabrieken is toegewezen, het bedrag van de terug te vorderen steun overeenkomt met het deel van de steun dat is toegekend voor de niet-nagekomen verbintenis. Dat deel van de steun moet worden bepaald op basis van de in artikel 3, lid 5, van verordening nr. 320/2006 vastgestelde bedragen.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Gerhard Fuchs (C-159/10), Peter Köhler (C-160/10)/Land Hessen

(Gevoegde zaken C-159/10 en C-160/10) (1)

(Richtlijn 2000/78/EG - Artikel 6, lid 1 - Verbod van discriminatie op grond van leeftijd - Verplichte pensionering van procureurs die leeftijd van 65 jaar hebben bereikt - Legitieme doelstellingen die verschil in behandeling op grond van leeftijd rechtvaardigen - Coherentie van wetgeving)

2011/C 269/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gerhard Fuchs (C-159/10), Peter Köhler (C-160/10)

Verwerende partij: Land Hessen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Frankfurt am Main — Uitlegging van artikel 6 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Verbod van discriminatie op grond van leeftijd — Nationale regeling op grond waarvan een ambtenaar die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, met pensioen moet gaan — Objectieve doelstellingen die verschil in behandeling op grond van leeftijd rechtvaardigen

Dictum

1)

Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, staat niet in de weg aan een wet, zoals het Hessische Beamtengesetz (ambtenarenwet van het Land Hessen), zoals gewijzigd bij de wet van 14 december 2009, die voorziet in de verplichte pensionering van ambtenaren in vaste dienst, in casu procureurs, wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, maar hun tegelijk de mogelijkheid biedt om tot maximaal de leeftijd van 68 jaar te blijven werken indien het belang van de dienst dit vereist, voor zover deze wet tot doel heeft een evenwichtige leeftijdsstructuur te creëren om de aanstelling en de bevordering van jonge werknemers aan te moedigen, het personeelsmanagement te optimaliseren en daarmee eventuele geschillen over de geschiktheid van de werknemer om zijn activiteit na een bepaalde leeftijd uit te oefenen te voorkomen, en zij het mogelijk maakt dit doel met passende en noodzakelijke middelen te bereiken.

2)

Het is slechts aangetoond dat de betrokken maatregel passend en noodzakelijk is wanneer deze gelet op het nagestreefde doel niet onredelijk lijkt en gebaseerd is op gegevens waarvan de nationale rechter de bewijswaarde moet beoordelen.

3)

Een wet, zoals het Hessische Beamtengesetz, zoals gewijzigd bij de wet van 14 december 2009, die voorziet in de verplichte pensionering van procureurs wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, is niet incoherent om de enkele reden dat zij procureurs in bepaalde gevallen de mogelijkheid biedt om tot de leeftijd van 68 jaar te werken, dat zij bovendien bepalingen bevat om pensioneringen vóór de leeftijd van 65 jaar te bemoeilijken en dat andere wettelijke bepalingen van de betrokken lidstaat voorschrijven dat bepaalde ambtenaren, met name bepaalde verkozen ambtenaren, na die leeftijd hun activiteit voortzetten, en in een geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd van 65 tot 67 jaar voorzien.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales), Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Tural Oguz/Secretary of State for the Home Department

(Zaak C-186/10) (1)

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Artikel 41, lid 1, van aanvullend protocol - Standstill-clausule - Vrijheid van vestiging - Weigering van verlenging van verblijfsvergunning van Turks staatsburger die onderneming heeft opgericht in strijd met in vergunning gestelde voorwaarden - Rechtsmisbruik)

2011/C 269/22

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tural Oguz

Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department

in tegenwoordigheid van: Centre for Advice on Individual Rights in Europe

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal (England & Wales) Civil Division) — Uitlegging van artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol en financieel protocol, beide ondertekend op 23 november 1970, en gehecht aan de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije en betreffende de te nemen maatregelen voor de inwerkingtreding ervan (PB L 293, blz. 4) — Standstillclausule — Strekking — Verbod voor lidstaten om nieuwe beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten vast te stellen — Turks staatsburger die in het Verenigd Koninkrijk een onderneming heeft opgericht nadat hij aldaar een verblijfsvergunning had verkregen die was verleend onder de voorwaarde dat hij zonder toestemming van de Secretary of State geen beroepswerkzaamheid mocht uitoefenen — Weigering van verlenging van de verblijfsvergunning wegens niet-inachtneming van die voorwaarden

Dictum

Artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend, en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, moet aldus worden uitgelegd dat een Turks staatsburger aan wiens verblijfsvergunning in een lidstaat de voorwaarde is verbonden dat hij geen enkele commerciële activiteit of beroepsactiviteit zal uitoefenen, maar die in strijd met deze voorwaarde een activiteit als zelfstandige opstart en vervolgens de nationale autoriteiten om een verlenging van zijn verblijfsvergunning verzoekt op grond dat hij inmiddels een onderneming heeft opgericht, zich op artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol kan beroepen.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/15


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Paderborner Brauerei Haus Cramer KG/Hauptzollamt Bielefeld

(Zaak C-196/10) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Posten 2203 en 2208 - Moutbierbasis bestemd voor de vervaardiging van een cocktail)

2011/C 269/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Paderborner Brauerei Haus Cramer KG

Verwerende partij: Hauptzollamt Bielefeld

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur, zoals gewijzigd bij de verordeningen van de Commissie (EG) nr. 2031/2001 van 6 augustus 2001 (PB L 279, blz. 1) en (EG) nr. 1832/2002 van 1 augustus 2002 (PB L 290, blz. 1) — Moutbierbasis („malt beer base”) met een alcoholvolumegehalte van 14 % vol., die uit gebrouwen bier is gewonnen door middel van een bijzondere behandeling bestaande uit een zuivering en een ultrafiltratie, en die bestemd is voor de vervaardiging van een biercocktail — Indeling onder post 2203 of onder post 2208 van de gecombineerde nomenclatuur?

Dictum

Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2587/91 van de Commissie van 26 juli 1991, moet aldus worden uitgelegd dat een vloeistof zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die wordt aangeduid met de naam „malt beer base”, met een alcoholvolumegehalte van 14 %, dat uit gebrouwen bier is gewonnen, dat is gezuiverd en daarna aan een ultrafiltratie wordt onderworpen waardoor ingrediënten zoals bittere stoffen en eiwitten worden uitgedund, ingedeeld moet worden onder post 2208 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij genoemde verordening, zoals gewijzigd.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/15


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juli 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA)

(Zaak C-252/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Overheidsopdrachten - Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) - Aanbestedingsprocedure voor „SafeSeaNet” - Afwijzing van offerte - Gunningscriteria - Subcriteria - Motiveringsplicht)

2011/C 269/24

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) (vertegenwoordigers: J. Menze, gemachtigde en J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 2 maart 2010 in zaak T-70/05 (Evropaïki Dynamiki/EMSA), voor zover het strekt tot afwijzing van rekwirantes vordering tot nietigverklaring van de beschikking van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) van 6 januari 2005 tot afwijzing van rekwirantes offerte in het kader van een aanbestedingsprocedure betreffende de validatie en verdere ontwikkeling van de toepassing SafeSeaNet

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 221 van 14.8.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/16


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Gorj — Roemenië) — Iulian Andrei Nisipeanu/Direcția Generală a Finanțelor Publice Gorj, Administrația Finanțelor Publice Targu-Cărbunești, Administrația Fondului pentru Mediu

(Zaak C-263/10) (1)

(Binnenlandse belastingen - Artikel 110 VWEU - Milieuheffing bij eerste registratie van motorvoertuigen)

2011/C 269/25

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Gorj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Iulian Andrei Nisipeanu

Verwerende partijen: Direcția Generală a Finanțelor Publice Gorj, Administrația Finanțelor Publice Targu-Cărbunești, Administrația Fondului pentru Mediu

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunalul Gorj — Registratie van tweedehands motorvoertuigen die voorheen in andere lidstaten waren geregistreerd — Milieuheffing bij de eerste registratie van motorvoertuigen in een lidstaat — Kwalificatie van criterium „datum van eerste registratie” — Verenigbaarheid van nationale regeling met artikel 110 VWEU — Geldigheid van vrijstelling van betaling van voor sommige categorieën voertuigen ingevoerde heffing — Eventuele toepassing van het beginsel „de vervuiler betaalt”

Dictum

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehandse voertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehandse voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/16


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Telefónica de España, SA/Administración del Estado

(Zaak C-284/10) (1)

(Richtlijn 97/13/EG - Gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op gebied van telecommunicatiediensten - Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van algemene machtigingen - Artikel 6 - Uitlegging - Nationale wettelijke regeling op grond waarvan jaarlijkse heffing moet worden betaald, berekend naar percentage van bruto-exploitatie-inkomsten)

2011/C 269/26

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Telefónica de España, SA

Verwerende partij: Administración del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten [in het bijzonder artikel 6] (PB L 117, blz. 15) — Heffingen en vergoedingen verschuldigd door ondernemingen met een algemene machtiging — Oplegging van hogere financiële lasten dan toegestaan door de richtlijn, en bestemd voor een niet in de richtlijn genoemd doel

Dictum

Artikel 6 van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat waarbij aan houders van algemene machtigingen een heffing wordt opgelegd die wordt berekend op jaarbasis en op basis van de bruto-exploitatie-inkomsten van de heffingplichtige exploitanten, en die is bedoeld ter dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de procedures voor de afgifte, het beheer, de controle en de toepassing van deze machtigingen, voor zover de totale opbrengst uit deze heffing voor deze lidstaat niet hoger is dan het totaal van deze administratiekosten, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/17


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău — Roemenië) — Ministerul Justiției și Libertăților Cetățenești/Ștefan Agafiței e.a.

(Zaak C-310/10) (1)

(Salarisrechten van magistraten - Discriminatie op grond van beroepsgroep of arbeidsplaats - Voorwaarden voor vergoeding van geleden schade - Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG - Niet-toepasselijkheid - Niet-ontvankelijkheid van verzoek om prejudiciële beslissing)

2011/C 269/27

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bacău

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministerul Justiției și Libertăților Cetățenești

Verwerende partijen: Ștefan Agafiței, Raluca Apetroaei, Marcel Bărbieru, Sorin Budeanu, Luminița Chiagă, Mihaela Crăciun, Sorin-Vasile Curpăn, Mihaela Dabija, Mia-Cristina Damian, Sorina Danalache, Oana-Alina Dogaru, Geanina Dorneanu, Adina-Cătălina Galavan, Gabriel Grancea, Mădălina Radu (Hobjilă), Nicolae Cătălin Iacobuț, Roxana Lăcătușu, Sergiu Lupașcu, Smaranda Maftei, Silvia Mărmureanu, Maria Oborocianu, Simona Panfil, Oana-Georgeta Pânzaru, Laurențiu Păduraru, Elena Pîrjol-Năstase, Ioana Pocovnicu, Alina Pușcașu, Cezar Ștefănescu, Roxana Ștefănescu, Ciprian Țimiraș, Cristina Vintilă

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel Bacău — Uitlegging van artikel 15 van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180, blz. 22) — Uitlegging van artikel 17 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Nationale regeling die voorziet in een verschil in behandeling op het gebied van salarisrechten van magistraten, die wordt gerechtvaardigd door het gespecialiseerde werkterrein van de procureurs van de D.N.A. (nationale directie corruptiebestrijding) en de D.I.I.C.O.T. (directie onderzoek naar georganiseerde misdaad en terrorisme) — Mogelijke discriminatie, bij gebreke van objectieve criteria die verband houden met een specifiek vereiste hogere kwalificatie — Nationale uitvoeringsbepalingen die ongrondwettig zijn verklaard voor zover zij de nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid verlenen om discriminerend geachte normatieve handelingen nietig te verklaren en om niet bij de wet bepaalde salarisrechten via de rechtspraak toe te kennen

Dictum

Het door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/17


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 21 juli 2011 — Freistaat Sachsen, Land Sachsen-Anhalt/Europese Commissie

(Zaak C-459/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Steun voor opleidingsproject met betrekking tot bepaald werk in nieuw DHL-centrum in luchthaven Leipzig/Halle - Beroep tot nietigverklaring van beschikking waarbij gedeelte van steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Onderzoek van noodzaak van steun - Niet-inaanmerkingneming van positief effect van steun en van positieve externe gevolgen ervan voor keuze van locatie)

2011/C 269/28

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Freistaat Sachsen, Land Sachsen-Anhalt (vertegenwoordiger: A. Rosenfeld, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: B. Martenczuk, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 8 juli 2010, Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt/Commissie (T-396/08), houdende verwerping van het beroep strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2008/878/EG van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende de steunmaatregel die Duitsland voornemens is toe te kennen ten gunste van DHL (PB L 312, blz. 31) — Opleidingssteun — Beschikking waarbij een gedeelte van de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Onjuist onderzoek van de noodzaak van de steun — Niet-inaanmerkingneming van de positieve externe gevolgen van de steun en van de stimulus die ervan uitgaat voor de keuze van de locatie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/17


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 14 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen — België) — Belgische Staat/Pierre Henfling, Raphaël Davin, Koenraad Tanghe, in hun hoedanigheid van curatoren van de failliete boedel van Tiercé Franco-Belge SA

(Zaak C-464/10) (1)

(Fiscale bepalingen - Zesde btw-richtlijn - Artikel 6, lid 4 - Vrijstelling - Artikel 13, B, sub f - Kansspelen - Diensten verricht door commissionair (zelfstandig exploitant van wedkantoor) die handelt op eigen naam maar voor rekening van opdrachtgever die als activiteit weddenschappen organiseert)

2011/C 269/29

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Bergen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partijen: Pierre Henfling, Raphaël Davin, Koenraad Tanghe, in hun hoedanigheid van curatoren van de failliete boedel van Tiercé Franco-Belge SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Bergen — Uitlegging van de artikelen 6, lid 4, en 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Belastingvrijstelling voor diensten verricht door een commissionair die handelt op eigen naam, maar voor rekening van een opdrachtgever die spelen en weddenschappen als bedoeld in die richtlijn organiseert

Dictum

De artikelen 6, lid 4, en 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat voor zover een marktdeelnemer op eigen naam maar voor rekening van een onderneming die als activiteit weddenschappen organiseert, als tussenpersoon handelt bij de inzameling van weddenschappen die onder de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde van dat artikel 13, B, sub f, vallen, laatstgenoemde onderneming krachtens dat artikel 6, lid 4, wordt geacht ten behoeve van deze marktdeelnemer een onder deze vrijstelling vallende weddenschap te verrichten.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/18


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 10 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — Bibi Mohammad Imran/Minister van Buitenlandse Zaken

(Zaak C-155/11 PPU) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 269/30

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank ’s-Gravenhage

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bibi Mohammad Imran

Verwerende partij: Minister van Buitenlandse Zaken

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank ’s-Gravenhage — Uitlegging van artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251, blz. 12) — Voorwaarden voor de uitoefening van dat recht — Nationale wettelijke regeling op basis waarvan een gezinslid van een persoon met de nationaliteit van een derde land die rechtmatig in de betrokken lidstaat woont, voor een inburgeringsexamen moet slagen om het nationale grondgebied te kunnen binnenkomen — Betrokken gezinslid dat moeder is van acht, waaronder 7 minderjarige, kinderen die legaal in de betrokken lidstaat wonen — Mogelijkheid om in de derde woonstaat een opleiding in de taal van de lidstaat te volgen — Medische redenen of andere gronden waardoor het betrokken gezinslid niet binnen een redelijke termijn voor het inburgeringsexamen kan slagen

Dictum

Over het door de Rechtbank ’s-Gravenhage (Nederland) bij beslissing van 31 maart 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing hoeft geen uitspraak te worden gedaan.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/18


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 22 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Trani — Italië) — Vino Cosimo Damiano/Poste Italiane SpA

(Zaak C-161/11) (1)

(Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering - Sociale politiek - Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Overheidssector - Eerste of enige overeenkomst - Vrijstelling van verplichting om objectieve redenen aan te geven - Non-discriminatiebeginsel - Geen band met Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

2011/C 269/31

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Trani

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vino Cosimo Damiano

Verwerende partij: Poste Italiane SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Trani — Uitlegging van de algemene Uniebeginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie en de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten — Werkingssfeer van die beginselen — Verenigbaarheid van een nationale regeling op grond waarvan een clausule waarin de reden voor een indienstneming voor bepaalde tijd van werknemers door Poste Italiane SpA niet is vermeld, in de nationale rechtsorde geldig is

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de eerste door het Tribunale di Trani (Italië), bij beslissing van 7 februari 2011, gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden.


(1)  PB C 173 van 11.6.2011.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/19


Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2011 door Verein Deutsche Sprache e.V. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 17 december 2010 in zaak T-245/10, Verein Deutsche Sprache e.V./Raad van de Europese Unie

(Zaak C-93/11 P)

2011/C 269/32

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Verein Deutsche Sprache e.V. (vertegenwoordiger: K. T. Bröcker, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Bij beschikking van 28 juni 2011 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 9 maart 2011 — Bondsrepubliek Duitsland/Karen Dittrich

(Zaak C-124/11)

2011/C 269/33

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Verwerende partij: Karen Dittrich

Prejudiciële vraag

Is richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1), van toepassing op nationale bepalingen inzake de toekenning van steun aan ambtenaren bij ziekte?


(1)  PB L 303, blz. 16.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 9 maart 2011 — Bondsrepubliek Duitsland/Robert Klinke

(Zaak C-125/11)

2011/C 269/34

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Verwerende partij: Robert Klinke

Prejudiciële vraag

Is richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1), van toepassing op nationale bepalingen inzake de toekenning van steun aan ambtenaren bij ziekte?


(1)  PB L 303, blz. 16.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 24 maart 2011 — Jörg-Detlef Müller/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-143/11)

2011/C 269/35

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jörg-Detlef Müller

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vraag

Is richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) van toepassing op nationale bepalingen houdende toekenning van steun aan ambtenaren in geval van ziekte?


(1)  PB L 303, blz. 16.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo (Italië) op 1 april 2011 — Strafzaak tegen Ibrahim Music

(Zaak C-156/11)

2011/C 269/36

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Bergamo

Partij in het hoofdgeding

Ibrahim Music

Bij beschikking van 21 juni 2011 heeft het Hof van Justitie de zaak doorgehaald.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/20


Beroep ingesteld op 18 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

(Zaak C-185/11)

2011/C 269/37

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K.-Ph. Wojcik, M. Žebre en N. Yerrell)

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Slovenië, door de richtlijnen 73/239/EEG (1) en 92/49/EEG (2) van de Raad onjuist en onvolledig om te zetten in nationaal recht, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 8, lid 3, van richtlijn 73/239/EEG van de Raad en de artikelen 29 en 39 van richtlijn 92/49/EEG van de Raad alsook de artikelen 56 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

de Republiek Slovenië verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 73/239/EEG en van richtlijn 92/49/EEG is verstreken op 1 mei 2004.


(1)  PB L 228, 16.8.1973, blz. 3.

(2)  PB L 228, 11.8.1992, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Passau (Duitsland) op 16 mei 2011 — Alexander Heimann/Kaiser GmbH

(Zaak C-229/11)

2011/C 269/38

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Passau

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alexander Heimann

Verwerende partij: Kaiser GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007, respectievelijk 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (1), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale wetten of gebruiken volgens welke, in geval van vermindering van het aantal te presteren arbeidsdagen per week als gevolg van het rechtmatig afkondigen van gedeeltelijke werkloosheid, het recht van de gedeeltelijk werkloze op vakantie met behoud van loon, pro rata temporis wordt aangepast in verhouding tot het aantal arbeidsdagen per week tijdens de gedeeltelijke werkloosheid tegenover het aantal arbeidsdagen per week van een voltijds tewerkgestelde, en de gedeeltelijk werkloze dus tijdens de gedeeltelijke werkloosheid slechts een dienovereenkomstig kleiner recht op vakantie verwerft?

2)

Ingeval de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moeten de artikelen 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007, respectievelijk 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale wetten of gebruiken volgens welke, in geval van vermindering van het aantal te presteren arbeidsdagen per week tot nul als gevolg van het rechtmatig afkondigen van „gedeeltelijke werkloosheid nul”, het recht van de gedeeltelijk werkloze op vakantie met behoud van loon, pro rata temporis wordt aangepast tot nul, en de gedeeltelijk werkloze dus tijdens de „gedeeltelijke werkloosheid nul” geen recht op vakantie verwerft?


(1)  PB L 299, blz. 9.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Passau (Duitsland) op 16 mei 2011 — Konstantin Toltschin/Kaiser GmbH

(Zaak C-230/11)

2011/C 269/39

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Passau

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Konstantin Toltschin

Verwerende partij: Kaiser GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007, respectievelijk 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (1), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale wetten of gebruiken volgens welke, in geval van vermindering van het aantal te presteren arbeidsdagen per week als gevolg van het rechtmatig afkondigen van gedeeltelijke werkloosheid, het recht van de gedeeltelijk werkloze op vakantie met behoud van loon, pro rata temporis wordt aangepast in verhouding tot het aantal arbeidsdagen per week tijdens de gedeeltelijke werkloosheid tegenover het aantal arbeidsdagen per week van een voltijds tewerkgestelde, en de gedeeltelijk werkloze dus tijdens de gedeeltelijke werkloosheid slechts een dienovereenkomstig kleiner recht op vakantie verwerft?

2)

Ingeval de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moeten de artikelen 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007, respectievelijk 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale wetten of gebruiken volgens welke, in geval van vermindering van het aantal te presteren arbeidsdagen per week tot nul als gevolg van het rechtmatig afkondigen van „gedeeltelijke werkloosheid nul”, het recht van de gedeeltelijk werkloze op vakantie met behoud van loon, pro rata temporis wordt aangepast tot nul, en de gedeeltelijk werkloze dus tijdens de „gedeeltelijke werkloosheid nul” geen recht op vakantie verwerft?


(1)  PB L 299, blz. 9.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Asylgerichtshof (Oostenrijk) op 23 mei 2011 — K

(Zaak C-245/11)

2011/C 269/40

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Asylgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K

Verwerende partij: Bundesasylamt

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 15 verordening nr. 343/2003 (1) aldus te worden uitgelegd, dat een volgens de artikelen 6 tot en met 14 van deze verordening als zodanig voor het voeren van de procedure van een asielzoekster niet bevoegde lidstaat verplicht bevoegd wordt wanneer de ernstig zieke en wegens culturele omstandigheden in gevaar verkerende schoondochter of de wegens de ziekte van de schoondochter hulpbehoevende minderjarige kleinkinderen zich in deze lidstaat bevinden, en de asielzoekster bereid en in staat is de schoondochter of de kleinkinderen te ondersteunen? Geldt dit ook wanneer geen verzoek werd ingediend bij de als zodanig overeenkomstig artikel 15, lid 1, tweede zin, van verordening nr. 343/2003 bevoegde lidstaat?

2)

Dient artikel 3, lid 2, verordening nr. 343/2003 aldus te worden uitgelegd, dat als de onder punt 1 beschreven situatie zich voordoet, een als zodanig niet bevoegde lidstaat verplicht bevoegd wordt in het geval dat de door verordening nr. 343/2003 anders bepaalde bevoegdheid zou neerkomen op een schending van de artikelen 3 of 8 EVRM (artikel 4 of artikel 7 het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)? Zo ja, komen, bij incidentele uitlegging en toepassing van artikel 3 of artikel 8 EVRM (artikel 4 of artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), van de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens afwijkende, namelijk ruimere, begrippen als „onmenselijke behandeling” of „familie”, voor toepassing in aanmerking?


(1)  Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend; PB L 50, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 23 mei 2011 — Erika Šujetová/Rapid life životná poisťovňa, as

(Zaak C-252/11)

2011/C 269/41

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Erika Šujetová

Verwerende partij: Rapid life životná poisťovňa, as

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), zich tegen de toepassing van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan de territoriale bevoegdheid voor de herziening van een arbitraal vonnis altijd en alleen toekomt aan de rechter binnen het rechtsgebied van wie zich, overeenkomstig een arbitrageovereenkomst of een arbitragebeding, de zetel van het scheidsgerecht of de plaats waar de arbitrageprocedure is gevoerd, bevindt, wanneer die rechter tot de bevinding komt dat die arbitrageovereenkomst of dat arbitragegeding een oneerlijk beding in de zin van artikel 3, lid 1, van voornoemde richtlijn vormt?

2)

Zo de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, verzetten de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, zich dan tegen de toepassing van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan de (in de eerste vraag bedoelde) rechter, na het arbitraal vonnis eventueel te hebben vernietigd, de procedure ten gronde (dat wil zeggen betreffende de vordering waarvan het scheidsgerecht kennis heeft genomen) moet voortzetten zonder opnieuw te hebben onderzocht of hij daarvoor territoriaal bevoegd is, hoewel, zo de vordering tegen de consument van meet af aan bij de rechter was ingesteld en niet bij het scheidsgerecht, de territoriale bevoegdheid voor de procedure vanaf het begin aan de rechter van de woonplaats van de consument zou zijn toegekomen?


(1)  PB L 95, blz. 29.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/22


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2011 door Kaimer GmbH & Co. Holding KG e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-379/06, Kaimer GmbH & Co. Holding KG, Sanha Kaimer GmbH & Co. KG, Sanha Italia Srl./Europese Commissie

(Zaak C-264/11 P)

2011/C 269/42

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Kaimer GmbH & Co. Holding KG, Sanha Kaimer GmbH & Co. KG en Sanha Italia Srl. (vertegenwoordiger: J. Brück, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 24 maart 2011 in zaak T-379/06 (Kaimer e.a./Commissie) vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen, en de beschikking van verweerster van 20 september 2006 [nummer C(2006) 4180, zaak COMP/F-1/38.121 — Fittingen] nietig verklaren;

subsidiair, het arrest van het Gerecht van 24 maart 2011 in zaak T-379/06 (Kaimer e.a./Commissie) vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen, en de bij artikel 2 van de beschikking van verweerster van 20 september 2006 [nummer C(2006) 4180, zaak COMP/F-1/38.121 — Fittingen] opgelegde geldboete verlagen;

meer subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beslissing;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep dat is ingesteld tegen beschikking C(2006) 4180 def. van de Commissie van 20 september 2006 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/F-1/38.121 — Fittingen).

Rekwiranten voeren in totaal drie middelen aan.

Met hun eerste middel stellen rekwiranten onjuiste opvatting van de bewijsmiddelen door het Gerecht. Het Gerecht staafde zijn oordeel inzake het tijdstip van het begin van de inbreuk met een specifiek bewijsmiddel. In strijd met de ondubbelzinnige bewoordingen van dit bewijsmiddel vormt dat stuk volgens het Gerecht het bewijs van het begin van de inbreuk. Een juiste beoordeling van het bewijsmiddel levert precies het tegenovergestelde op, namelijk dat er op de markt onzekerheid over het marktgedrag van rekwiranten bestond. Het betrokken stuk kan op zich en zonder verdere bewijsvoering juist worden beoordeeld.

Met hun tweede middel beroepen rekwiranten zich op een onjuiste beoordeling van de bewijswaarde van de verklaringen van kroongetuigen. Dit tweede middel berust op twee argumenten. Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een bijzondere bewijswaarde toe te kennen aan de verklaringen van kroongetuigen. De in de onderhavige procedure doorslaggevende verklaringen van kroongetuigen zijn afkomstig van kroongetuigen die de Commissie een meerwaarde wensten op te leveren teneinde voor een zo hoog mogelijke vermindering van de boete in aanmerking te komen. Deze situatie bracht mee dat de verklaringen overdreven bezwarend waren en dus juist geen bijzondere bewijswaarde hebben. Het Gerecht heeft in de motivering van zijn arrest geen aandacht aan deze omstandigheid besteed. Ten tweede heeft het Gerecht een contradictie tussen de verschillende verklaringen van kroongetuigen niet opgehelderd, zodat zijn arrest onjuist en ontoereikend is gemotiveerd. De eerste kroongetuige in het proces heeft rekwiranten niet genoemd als deelnemers aan de inbreuk, ofschoon hij een volledige verklaring heeft afgelegd en daarmee een totale kwijtschelding van de geldboete heeft weten te verkrijgen. De tenlasteleggingen tegen rekwiranten zijn op de verklaringen van de andere kroongetuigen gebaseerd. Indien aan de verklaring van de eerste onderneming die met de Commissie heeft samengewerkt een bijzondere bewijswaarde zou zijn verleend, zou deze contradictie zijn weggewerkt.

Met hun derde middel stellen rekwiranten dat het Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: „EVRM”) is geschonden. Rekwiranten voeren twee redenen aan voor de schending van deze hogere rechtsvoorschriften. Enerzijds voldoet de door het Gerecht in het kader van een mededingingsverstorend kartel met oplegging van een geldboete verrichte waarschijnlijkheidscontrole niet aan de eisen van het Handvest van de grondrechten en het EVRM, wat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte betreft. In dit verband wijzen rekwiranten erop dat het geven van boetebeschikkingen door de Commissie stellig strafrechtelijke trekken heeft. Anderzijds beantwoordt de procedure bij de Commissie zelf niet aan de voorschriften van het EVRM en het Handvest van de grondrechten. Ter onderbouwing van dit argument stellen rekwiranten dat de Commissie de relevante feiten vaststelt, een procedure inleidt tegen de ondernemingen en vervolgens ook nog zelf beslist over de sanctie en de hoogte ervan. Een dergelijke procedure is alleen aanvaardbaar wanneer de beschikkingen van de Commissie volledig door een rechterlijke instantie worden getoetst. Zoals in het kader van voormelde eerste reden ter ondersteuning van het derde middel is uiteengezet, beperkt het Gerecht zich bij een onderzoek van beschikkingen van de Commissie evenwel tot kennelijke tegenstrijdigheden en doet het zelf geen rechtstreekse vaststellingen aangaande de feiten.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hamburgische Oberverwaltungsgericht (Duitsland) op 31 mei 2011 — Atilla Gülbahce/Freie und Hansestadt Hamburg

(Zaak C-268/11)

2011/C 269/43

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hamburgisches Oberverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Atilla Gülbahce

Verwerende partij: Freie und Hansestadt Hamburg

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 (1) aldus te worden uitgelegd dat

a)

een Turkse werknemer aan wie volgens de regels een vergunning is afgegeven om voor zekere (in voorkomend geval onbepaalde) tijd, die de duur van de verblijfsvergunning overtreft, op het grondgebied van een lidstaat arbeid te verrichten (zogenoemde voor langere tijd verleende arbeidsvergunning), gedurende deze gehele tijd zijn rechten op grond van deze vergunning kan uitoefenen, voor zover redenen van bescherming van een wettig overheidsbelang, te weten redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, hieraan niet in de weg staan,

b)

en het een lidstaat verboden is om aan deze vergunning onder verwijzing naar op het tijdstip van afgifte daarvan geldende nationale bepalingen volgens welke de arbeidsvergunning afhankelijk is van de verblijfsvergunning, a priori elk gevolg voor zijn verblijfsrechtelijke status te ontzeggen (in navolging van de arresten van het Hof van 2 maart 1999, El-Yassini, C-416/96, Jurispr. blz. I-1209, samenvatting 3, punten 62-65, inzake de draagwijdte van artikel 40, eerste alinea, van de Overeenkomst EEG-Marokko, en 14 december 2006, Gattoussi, C-97/05, Jurispr. blz. I-11917, samenvatting 2, punten 36-43, inzake de draagwijdte van artikel 64, lid 1, van de Euro-mediterrane associatieovereenkomst EG-Tunesië)?

Voor het geval dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord:

2)

Dient artikel 13 van besluit nr. 1/80 aldus te worden uitgelegd dat het een lidstaat op grond van de standstillbepaling eveneens is verboden om een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer door middel van een regeling van normatieve aard (in casu de wet van 30 juli 2004 betreffende het verblijf, de deelneming aan het arbeidsproces en de integratie van vreemdelingen in het bondsgebied) de mogelijkheid te ontnemen om zich te beroepen op schending van het in artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 neergelegde non-discriminatiebeginsel met het oog op de hem tevoren verstrekte arbeidsvergunning met langere duur dan die van de verblijfsvergunning?

Voor het geval dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord:

3)

Dient artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 aldus te worden uitgelegd dat het de nationale autoriteiten op grond van het daarin neergelegde non-discriminatiebeginsel in elk geval niet verboden is om verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd die naar nationaal recht voor zekere tijd ten onrechte aan een Turkse werknemer zijn afgegeven, na het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan overeenkomstig de nationale bepalingen in te trekken voor die perioden waarin de Turkse werknemer feitelijk gebruik heeft gemaakt van de hem tevoren volgens de regels verstrekte arbeidsvergunning voor onbepaalde tijd en heeft gewerkt?

4)

Dient artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 voorts aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling uitsluitend van toepassing is op die arbeid die een Turkse werknemer die in het bezit is van een hem door de nationale autoriteiten volgens de regels verstrekte, inhoudelijk niet beperkte arbeidsvergunning voor onbepaalde tijd, verricht op het tijdstip waarop zijn voor een ander doel verstrekte verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afloopt, en een Turkse werknemer in die situatie derhalve niet kan verlangen dat de nationale autoriteiten ook nadat hij deze arbeid definitief heeft gestaakt, zijn voortgezet verblijf toestaan voor nieuwe arbeid, in voorkomend geval na een onderbreking in de tijd die noodzakelijk is voor het vinden van werk?

5)

Dient artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 voorts aldus te worden uitgelegd dat het de nationale autoriteiten van de ontvangende lidstaat op grond van het non-discriminatiebeginsel (enkel) verboden is om jegens een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse onderdaan aan wie hij oorspronkelijk met betrekking tot het verrichten van arbeid ruimere rechten heeft toegekend dan met betrekking tot diens verblijf, na het aflopen van de laatstelijk toegekende verblijfsvergunning maatregelen tot beëindiging van het verblijf te treffen, voor zover deze maatregelen niet strekken tot bescherming van een wettig overheidsbelang, maar zij op grond daarvan niet verplicht zijn om een verblijfsvergunning af te geven?


(1)  Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie EEG-Turkije.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 3 juni 2011 — Mecsek-Gabona Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-273/11)

2011/C 269/44

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Baranya Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mecsek-Gabona Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat een levering van goederen vrijgesteld is van btw wanneer de goederen zijn geleverd aan een afnemer die — op het tijdstip van de sluiting van de koopovereenkomst — in een andere lidstaat voor btw doeleinden is geregistreerd en de afnemer in de koopovereenkomst van de goederen heeft bedongen dat de beschikkingsbevoegdheid en het eigendomsrecht op hem overgaan bij het laden op het vervoermiddel en dat het vervoer naar de andere lidstaat voor zijn rekening is?

2)

Volstaat het vanuit het oogpunt van de verkoper met het oog op een van btw vrijgestelde levering, dat hij nagaat of de verkochte handelswaar wordt vervoerd met in het buitenland geregistreerde voertuigen en dat hij beschikt over een door de afnemer afgegeven CMR vrachtbrief, of moet hij zich ervan vergewissen dat de verkochte goederen de grens van de staat hebben overschreden en dat het vervoer binnen de Gemeenschap is verricht?

3)

Kan de btw-vrijstelling van de levering van goederen in twijfel worden getrokken, op de enkele grond dat de belastingautoriteiten van een andere lidstaat het communautair fiscaal registratienummer van de afnemer met terugwerkende kracht — tot vóór het tijdstip van de levering van goederen — schrappen?


(1)  PB L 347, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 3 juni 2011 — GfBk Gesellschaft für Börsenkommunikation mbH/Finanzamt Bayreuth

(Zaak C-275/11)

2011/C 269/45

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GfBk Gesellschaft für Börsenkommunikation mbH

Verwerende partij: Finanzamt Bayreuth

Prejudiciële vragen

Moet het in artikel 13, B, sub d, punt 6, van richtlijn 77/388/EEG (1) vermelde begrip „beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen” in die zin worden uitgelegd dat de dienstverlening door een derde beheerder van een gemeenschappelijk beleggingsfonds slechts voldoende specifiek en bijgevolg vrijgesteld is indien

a)

die beheerder een beheersactiviteit en niet slechts een adviesactiviteit uitoefent, of

b)

de dienstverlening zich naar haar aard van andere prestaties onderscheidt omdat zij een bijzonderheid vertoont die kenmerkend is voor de belastingvrijstelling uit hoofde van die bepaling, of

c)

die beheerder op grond van een delegatie van taken in de zin van artikel 5 octies van richtlijn 85/611/EEG (2), zoals gewijzigd, actief is?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen (PB 2002, L 41, blz. 20).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 6 juni 2011 — Concepción Salgado González/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

(Zaak C-282/11)

2011/C 269/46

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Concepción Salgado González

Verwerende partijen: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

Prejudiciële vragen

1)

Is het in overeenstemming met de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in artikel 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 (1) betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en met bijlage VI, punt D, lid 4, bij verordening nr. 1408/71 zelf, om bijlage VI, punt D, lid 4, aldus uit te leggen dat voor de berekening van de Spaanse theoretische uitkering op basis van de werkelijke premies of bijdragen van de verzekerde gedurende de jaren onmiddellijk voorafgaand aan de betaling van de laatste premie of bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid, de aldus verkregen uitkomst door 210 wordt gedeeld, aangezien dit de deler is die is vastgelegd voor de berekening van het basisbedrag van het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 162, lid 1, van de Ley General de la Seguridad Social?

2)

Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag: is het in overeenstemming met de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in artikel 48 VWEU en in artikel 3 van verordening nr. 1408/71 […] om bijlage VI, punt D, lid 4, aldus uit te leggen dat voor de berekening van de Spaanse theoretische uitkering op basis van de werkelijke premies of bijdragen van de verzekerde gedurende de jaren onmiddellijk voorafgaand aan de betaling van de laatste premie of bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid, de aldus verkregen uitkomst wordt gedeeld door het aantal jaren dat in Spanje bijdragen zijn betaald?

3)

Bij een ontkennend antwoord op de tweede vraag en ongeacht het, bevestigende dan wel ontkennende, antwoord op de eerste vraag: is bijlage XI, punt G, lid 3, sub a, bij verordening (EG) nr. 883/2004 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van overeenkomstige toepassing op het in de onderhavige procedure onderzochte geval, om te voldoen aan de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in artikel 48 VWEU en in artikel 3 van verordening nr. 1408/71, en als gevolg van deze toepassing, het tijdvak van bijdragebetaling in Portugal te vervullen met de bijdragegrondslag in Spanje die in de tijd het dichtst bij dit tijdvak ligt, rekening houdend met de ontwikkeling van de consumptieprijzen?

4)

Bij een ontkennend antwoord op de eerste, de tweede en de derde vraag: hoe moet, indien geen van de hierboven voorgestelde uitleggingen geheel of gedeeltelijk juist is, bijlage VI, punt D, lid 4, bij verordening nr. 1408/71 worden uitgelegd, die, aangezien zij nuttig is voor de beslechting van het in de onderhavige procedure opgehelderd geding, meer in overeenstemming is met de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in artikel 48 VWEU en in artikel 3 van verordening nr. 1408/71, en met bijlage VI, punt D, lid 4, zelf?


(1)  PB L 149, blz. 2.

(2)  PB L 166, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Bundeskommunikationssenat (Oostenrijk) op 8 juni 2011 — Sky Österreich GmbH/Österreichischer Rundfunk

(Zaak C-283/11)

2011/C 269/47

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundeskommunikationssenat

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sky Österreich GmbH

Verwerende partij: Österreichischer Rundfunk

Prejudiciële vraag

Is artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (1) verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met artikel 1 van het eerste aanvullende protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?


(1)  PB L 95, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 15 juni 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij Gemeente Vlaardingen

(Zaak C-299/11)

2011/C 269/48

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën

Verweerster: Gemeente Vlaardingen

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5, lid 7, aanhef en letter a, van de Zesde richtlijn (1) gelezen in samenhang met artikel 5, lid 5, en artikel 11, A, aanhef, lid 1, letter b, van de Zesde richtlijn, zo worden uitgelegd dat een lidstaat bij de ingebruikneming door een belastingplichtige voor vrijgestelde doeleinden van een onroerend goed BTW kan heffen in een geval, waarin:

dat onroerend goed bestaat uit een op eigen grond en in zijn opdracht tegen vergoeding door een derde opgeleverd (bouw)werk, en

die grond voorheen door de belastingplichtige voor (dezelfde) van BTW vrijgestelde bedrijfsdoeleinden werd gebruikt, en door de belastingplichtige voor die eigen grond niet eerder aftrek van BTW is genoten,

met als gevolg dat (de waarde van de) eigen grond in de heffing van BTW wordt betrokken?


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/26


Hogere voorziening ingesteld op 20 juni 2011 door Deichmann SE tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 april 2011 in zaak T-202/09, Deichmann SE/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-307/11 P)

2011/C 269/49

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Deichmann SE (vertegenwoordiger: O. Rauscher, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 april 2011 in zaak T-202/09 vernietigen;

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 april 2009 in zaak R 224/2007-4 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht waarbij rekwirantes vordering tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 3 april 2009 tot afwijzing van rekwirantes aanvraag voor inschrijving van een beeldmerk dat een afgeronde hoek met stippellijnen weergeeft, is afgewezen. De bescherming van het merk werd voor de klassen 10 („orthopedische schoenen”) en 25 („schoenen”) van de Overeenkomst van Nice aangevraagd.

Het bestreden arrest schendt artikel 7, lid 1, sub b, en artikel 74, lid 1, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (hierna: „verordening inzake het gemeenschapsmerk”).

Aan dat arrest ligt de onjuiste opvatting ten grondslag dat de loutere mogelijkheid respectievelijk waarschijnlijkheid dat het aangevraagde teken wordt gebruikt op een wijze die het geen onderscheidend vermogen verleent, volstaat om vast te stellen dat het merk in zijn geheel geen onderscheidend vermogen bezit. In feite volstaat echter reeds de voor de hand liggende mogelijkheid dat het teken wordt gebruikt op een wijze die het onderscheidend vermogen verleent, om een beroep op de weigeringsgrond inzake het ontbreken van onderscheidend vermogen uit te sluiten. Dit volgt uit een vergelijking van artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk met artikel 7, lid 1, sub c, van die verordening en is een inmiddels gevestigd beginsel van de rechtspraak van het Duitse Bundesgerichtshof en het Duitse Bundespatentgericht.

Bij (orthopedische) schoenen is een teken onder meer dan een herkomstaanduiding wanneer het — zoals gewoonlijk bij de etikettering van schoenen — midden achter op de schoenzool of in het karton is aangebracht. Gelet op deze voor de hand liggende gebruiksmogelijkheden kan de stelling van het Gerecht dat het aangevraagde merk bestond in de weergave van een bestanddeel van de waar zelf, niet worden aanvaard.

Het Gerecht is bovendien in casu niet ingegaan op de algemeen bekende, door rekwirante uiteengezette etiketteringspraktijk op het gebied van sport- en vrijetijdsschoenen, hoewel het daartoe op grond van het in artikel 74, lid 1, eerste alinea van de verordening inzake het gemeenschapsmerk gecodificeerde beginsel van ambtshalve onderzoek verplicht was.

Tot slot kon het Gerecht niet vaststellen dat het aangevraagde merk geen onderscheidend vermogen had op grond dat het aan rekwirante stond om aan de hand van concrete en gefundeerde gegevens uiteen te zetten dat het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezat.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/27


Hogere voorziening ingesteld op 20 juni 2011 door Smart Technologies ULC tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 13 april 2011 in zaak T-523/09, Smart Technologies ULC/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-311/11 P)

2011/C 269/50

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Smart Technologies ULC (vertegenwoordigers: M. Edenborough QC, T. Elias, Barrister, R. Harrison, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof het navolgende:

Het arrest van 13 april 2011 in zaak T-523/09, Smart Technologies/BHIM (WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH), vernietigen;

De beslissing van de kamer van beroep van het BHIM van 29 september 2009 in die zin wijzigen dat het aangevraagde merk voldoende onderscheidend vermogen heeft zodat er tegen de inschrijving ervan geen bezwaar krachtens artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 bestaat;

Subsidiair, de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 29 september 2009 nietig verklaren;

Verweerder verwijzen in de kosten die voor verzoekster zijn opgekomen in deze hogere voorziening en in de procedures voor het Gerecht en de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante bestrijdt het arrest van het Gerecht op de volgende gronden:

Het Gerecht heeft het onderscheidend vermogen van rekwirantes aanvraag niet autonoom beoordeeld, maar aan de hand van de vraag of zij al of niet „louter” een reclameslogan was. Rekwirante stelt dat dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat de juiste benadering erin bestaat om het onderscheidend vermogen aan de hand van de relevante waren en diensten en het relevante publiek te beoordelen. De conclusie dat in de aanvraag geen sprake is van onderscheidend vermogen omdat de aanvraag louter een reclameslogan zou zijn, berust op een onjuiste toetsing zoals volgt uit vaste rechtspraak.

Het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door te oordelen dat het onderscheidend vermogen van een reclameslogan moeilijker is vast te stellen dan het onderscheidend vermogen van een andere vorm van woordmerk.

Het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door te stellen dat het een bepaald punt dat met behulp van bewijs had moeten worden aangetoond, als een algemeen bekend feit mocht opvatten, namelijk dat de consument niet de waarde van een merk hecht aan afzetbevorderende beweringen.

Rekwirante stelt tot slot dat een merk slechts een minimaal onderscheidend vermogen hoeft te hebben om de in artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) genoemde weigeringsgrond uit te sluiten.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Breda (Nederland) op 27 juni 2011 — A.T.G.M. van de Ven & M.A.H.T. van de Ven-Janssen tegen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV

(Zaak C-315/11)

2011/C 269/51

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Breda

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers:

 

A.T.G.M. van de Ven

 

M.A.H.T. van de Ven-Janssen

Verweerster: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV

Prejudiciële vragen

1)

Is een recht op compensatie als beschreven in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 (1) in geval van vertraging verenigbaar met de slotzin van artikel 29 van het Verdrag van Montreal (2), gegeven het feit dat, volgens de eerste volzin van artikel 29 van het Verdrag van Montreal, vorderingen tot schadevergoeding op grond van overeenkomst, onrechtmatige daad of anderszins slechts kunnen worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de aansprakelijkheidsgrenzen die zijn opgenomen in het Verdrag van Montreal?

2)

Indien een recht op compensatie als beschreven in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 in geval van vertraging niet verenigbaar is met artikel 29 van het Verdrag van Montreal, worden er dan enige beperkingen gesteld ten aanzien van het moment van inwerkingtreding van de beslissing van het Hof van Justitie voor wat betreft de onderhavige zaak én/of in het algemeen?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).

(2)  Zie besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 inzake de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag tot het brengen van eenheid in bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) (PB L 194, blz. 38).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/28


Hogere voorziening ingesteld op 22 juni 2011 door Longevity Health Products, Inc. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 april 2011 in zaak T-96/11, Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-316/11 P)

2011/C 269/52

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Longevity Health Products, Inc. (vertegenwoordiger: J. Korab, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de hogere voorziening ingesteld door Longevity Health Products, Inc., ontvankelijk verklaren;

de beschikking van het Gerecht van 15 april 2011 in zaak T-96/11 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat de bestreden beschikking op de volgende gronden dient te worden vernietigd:

De redenering van het Gerecht vertoont gebreken;

Het Gerecht heeft de argumenten van de houder van het merk niet in overweging genomen


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 27 juni 2011 — Rainer Reimann/Philipp Halter GmbH & Co. Sprengunternehmen KG

(Zaak C-317/11)

2011/C 269/53

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rainer Reimann

Verwerende partij: Philipp Halter GmbH & Co. Sprengunternehmen KG

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten artikel 31 van het Handvest van de grondrechten en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zich tegen een nationale regeling als die van § 13, lid 2, van het Bundesurlaubsgesetz (federale wet inzake de vakantie; hierna: „BUrlG”), bepalende dat in bepaalde sectoren de duur van de jaarlijkse minimale vakantie van 4 weken bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden beperkt?

2)

Verzetten artikel 31 van het Handvest van de grondrechten en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG (1) van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd zich tegen een nationale collectieve arbeidsovereenkomst als de federale collectieve arbeidsovereenkomst voor de bouwsector, volgens welke geen recht op vakantie ontstaat in de jaren waarin wegens ziekte een bepaalde brutoloonsom niet wordt behaald?

3)

Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord:

Is dan een regeling als die in § 13, lid 2, van het BUrlG niet toepasselijk?

4)

Indien de eerste, de tweede en de derde vraag bevestigend worden beantwoord:

Kan dan, met het oog op de doeltreffendheid van de regeling van § 13, lid 2, van het BUrlG en van de bepalingen van het Bundesrahmentarifvertrag Bau (federale collectieve arbeidsovereenkomst voor de bouwsector), een beroep worden gedaan op de bescherming van het gewettigd vertrouwen, voor zover het gaat over perioden vóór 1 december 2009, zijnde de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en het Handvest van de grondrechten? Moet aan de sociale partners bij het Bundesrahmentarifvertrag Bau voor de bouwsector een termijn worden toegekend waarbinnen zij zelf een andere regeling kunnen overeenkomen?


(1)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Förvaltningsrätten i Falun (Zweden) op 27 juni 2011 — Daimler AG/Skatteverket

(Zaak C-318/11)

2011/C 269/54

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Falun

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Daimler AG

Verwerende partij: Skatteverket

Prejudiciële vragen

1)

Hoe moet de uitdrukking „vaste inrichting van waaruit de handelingen worden verricht” worden uitgelegd bij een toetsing aan de toepasselijke bepalingen van het recht van de Europese Unie? (1)

2)

Moet een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in een andere lidstaat heeft en wiens activiteit hoofdzakelijk bestaat in de vervaardiging en verkoop van auto’s, die in installaties in Zweden tests op auto’s in winteromstandigheden heeft verricht, worden geacht een vaste inrichting in Zweden te hebben, van waaruit handelingen zijn verricht, wanneer die persoon goederen en diensten heeft aangekocht die zijn ontvangen en gebruikt in de testinstallaties in Zweden zonder dat zijn eigen personeel bestendig in Zweden is gestationeerd en wanneer de testactiviteit noodzakelijk is voor de verrichting van de economische activiteit van de betrokkene in een andere lidstaat?

3)

Dient de tweede vraag anders te worden beantwoord indien de belastingplichtige in Zweden een 100 %-dochteronderneming heeft, die nagenoeg uitsluitend tot doel heeft om ten behoeve van de betrokkene verschillende diensten voor deze testactiviteit te verrichten?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1), Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11), richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB L 44, blz. 23).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Förvaltningsrätten i Falun (Zweden) op 27 juni 2011 — Widex A/S/Skatteverket

(Zaak C-319/11)

2011/C 269/55

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Falun

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Widex A/S

Verwerende partij: Skatteverket

Prejudiciële vragen

1)

Hoe moet de uitdrukking „vaste inrichting van waaruit de handelingen worden verricht” worden uitgelegd bij een toetsing aan de toepasselijke bepalingen van het recht van de Europese Unie? (1)

2)

Moet een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in een andere lidstaat heeft en wiens activiteit met name bestaat in de vervaardiging en verkoop van hoortoestellen, doordat hij onderzoek op het gebied van audiologie in een onderzoeksafdeling in Zweden verricht, worden geacht een vaste inrichting in Zweden te hebben, van waaruit handelingen zijn verricht, wanneer die persoon goederen en diensten heeft aangekocht die zijn ontvangen en gebruikt in de betrokken onderzoeksafdeling in Zweden?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1), Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Koszalinie (Republiek Polen) op 28 juni 2011 — Krystyna Alder en Ewald Alder/Sabina Orłowska en Czesław Orłowski

(Zaak C-325/11)

2011/C 269/56

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Koszalinie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Krystyna Alder, Ewald Alder

Verwerende partijen: Sabina Orłowska, Czesław Orłowski

Prejudiciële vraag

Dienen artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (1) en artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat gerechtelijke stukken bestemd voor een partij met woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat in het dossier mogen worden gelaten en daarbij als betekend mogen worden beschouwd wanneer deze partij geen gemachtigde voor het in ontvangst nemen van te betekenen stukken heeft aangewezen met woonplaats in de lidstaat waar de gerechtelijke procedure aanhangig is?


(1)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324, blz. 79).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 29 juni 2011 — J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-326/11)

2011/C 269/57

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard BV

à Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vraag

Moet artikel 13, B, letter g, in samenhang met artikel 4, lid 3, letter a, van de Zesde richtlijn (1) zo worden uitgelegd dat niet is vrijgesteld van BTW de levering van een gebouw waaraan voorafgaand aan de levering daarvan door de verkoper verbouwingswerkzaamheden zijn verricht ten dienste van het creëren van een nieuw gebouw (vernieuwbouw), welke werkzaamheden na de levering door de koper zijn voortgezet en voltooid?


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/30


Hogere voorziening ingesteld op 28 juni 2011 door Alder Capital Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 april 2011 in zaak T-209/09, Alder Capital Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gimv Nederland BV

(Zaak C-328/11 P)

2011/C 269/58

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Alder Capital Ltd (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, H. Hartwig, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gimv Nederland BV

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof van Justitie het navolgende:

Het arrest van het Gerecht van 13 april 2011 in zaak T-209/09 en de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 20 februari 2009 in zaak R 486/2008-2 vernietigen.

Het BHIM en de interveniënt verwijzen in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, die voor het Gerecht en die voor dit Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het bestreden arrest op drie afzonderlijke gronden moet worden vernietigd.

De primaire grond is dat het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door te oordelen dat de kamer van beroep er rechtens toe gehouden was om de vordering tot nietigverklaring te toetsen zoals zij bij de nietigheidsafdeling van het BHIM was ingediend. Volgens rekwirante had de toetsing zich moeten beperken tot het voorwerp van het door rekwirante ingestelde beroep.

De subsidiaire gronden zijn:

dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door als „irrelevant” af te doen rekwirantes betoog dat de interveniënt de van toepassing zijnde vergunning voor financiële diensten en de wetten en regelgeving ter bestrijding van witwassen had geschonden bij het aanbod van de diensten waarvoor haar merk „Halder” was gebruikt in Duitsland (schending van artikel 56, leden 2 en 3, van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk juncto artikel 15 van die verordening), en

dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat verwarring waarschijnlijk zou zijn, zelfs wanneer het publiek „zeer” oplettend was (schending van artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Cassatie (België) op 30 juni 2011 — ProRail NV tegen Xpedys NV e.a.

(Zaak C-332/11)

2011/C 269/59

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: ProRail NV

Verweersters: Xpedys NV, FAG Kugelfischer GmbH, DB Schenker Rail Nederland NV, Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen NV

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 1 en 17 van verordening (EG) nr. 1206/2001 (1) van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, mede in acht genomen onder meer de Europese regelgeving inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken en het in artikel 33.1 EEX-Verordening (2) tot uitdrukking gebrachte beginsel dat de in een lidstaat gegeven beslissingen zonder vorm van proces worden erkend in de overige lidstaten, aldus worden uitgelegd dat de rechter die een gerechtelijk deskundigenonderzoek beveelt waarvan de opdracht deels in het land van de lidstaat waartoe de rechter behoort, maar ook deels in een andere lidstaat dient te worden uitgevoerd, voor de rechtstreekse uitvoering van dit laatste deel alleen en dus exclusief gebruik moet maken van de door voormelde verordening in het leven geroepen methode bedoeld in artikel 17, dan wel of de door dat land aangestelde gerechtsdeskundige ook buiten de bepalingen van verordening nr. 1206/2001 kan belast worden met een onderzoek dat gedeeltelijk in een andere lidstaat van de Europese Unie moet worden uitgevoerd?


(1)  PB L 174, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Cassatie (België) op 30 juni 2011 — Koninklijke Federatie van Belgische Transporteurs en Logistiek Dienstverleners (Febetra) tegen Belgische Staat

(Zaak C-333/11)

2011/C 269/60

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Koninklijke Federatie van Belgische Transporteurs en Logistiek Dienstverleners (Febetra)

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 37 TIR-overeenkomst en 454, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2454/93 (1) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zo worden uitgelegd dat de lidstaat waar het bestaan van de overtreding of onregelmatigheid wordt vastgesteld, bij gebreke aan ambtelijke vaststelling van de plaats waar de overtreding of onregelmatigheid werd begaan en aan door de garant tijdig geleverd tegenbewijs, geacht wordt deze te zijn waar de overtreding of onregelmatigheid werd begaan, ook al is het aan de hand van de plaats van telastneming van het carnet TIR en de verzegeling van de goederen mogelijk om, zonder nader onderzoek, uit te maken via welke lidstaat aan de buitengrens van de Gemeenschap de goederen onregelmatig in de Gemeenschap werden binnengebracht?

2)

Moeten, bij ontkennend antwoord op de eerste vraag, dezelfde artikelen juncto de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG (2) van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zo worden uitgelegd dat de lidstaat aan de buitengrens van de Gemeenschap waar de goederen onregelmatig werden binnengebracht ook bevoegd is om de accijns te innen, wanneer de goederen inmiddels naar een andere lidstaat werden gebracht waar zij werden ontdekt, in beslag genomen en verbeurd?


(1)  PB L 253, blz. 1.

(2)  PB L 76, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sø- og Handelsret (Denemarken) op 1 juli 2011 — HK Danmark als lasthebber van Jette Ring/Dansk almennyttigt Boligselskab DAB

(Zaak C-335/11)

2011/C 269/61

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Sø- og Handelsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HK Danmark als lasthebber van Jette Ring

Verwerende partij: Dansk almennyttigt Boligselskab DAB

Prejudiciële vragen

1)

a)

Valt eenieder die wegens fysieke, mentale of psychische letsels zijn arbeid niet of slechts in beperkte mate kan verrichten tijdens een periode die, wat de duur ervan betreft, voldoet aan de in punt 45 van het arrest van het Hof in zaak C-13/05 („Navas”) (1) geformuleerde eis, onder het begrip „handicap” in de zin van de richtlijn?

b)

Valt een toestand die voortvloeit uit een door een arts gediagnosticeerde ongeneeslijke ziekte, onder het begrip „handicap” in de zin van de richtlijn?

c)

Valt een toestand die voortvloeit uit een door een arts gediagnosticeerde tijdelijke ziekte, onder het begrip „handicap” in de zin van de richtlijn?

2)

Dient een blijvende vermindering van prestatievermogen die geen bijzondere hulpmiddelen of dergelijke vergt en alleen of hoofdzakelijk hierin bestaat dat de betrokkene niet in staat is om voltijds te werken, te worden beschouwd als een handicap in de zin waarin die uitdrukking wordt gebruikt in richtlijn 2000/78/EG (2) van de Raad?

3)

Valt vermindering van de arbeidstijd onder de maatregelen bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad?

4)

Staat richtlijn 2000/78/EG van de Raad in de weg aan de toepassing van een nationale wetsbepaling volgens welke een werkgever het recht heeft een werknemer met de verkorte opzegtermijn te ontslaan wanneer deze werknemer in een ononderbroken periode van 12 maanden in totaal 120 dagen loon tijdens ziekte heeft gekregen, ingeval het gaat om een werknemer die als gehandicapt in de zin van de richtlijn moet worden beschouwd en wiens afwezigheid

a)

wordt veroorzaakt door die handicap,

of

b)

te wijten is aan het feit dat de werkgever niet naargelang van de behoefte in de concrete situatie passende maatregelen heeft genomen om de persoon met een handicap in staat te stellen zijn arbeid te verrichten?


(1)  Arrest van 1 juli 2006, Jurispr. blz. I-6467.

(2)  PB L 303, blz. 16.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Lyon (Frankrijk) op 1 juli 2011 — Receveur principal des douanes de Roissy Sud, Receveur principal de la recette des douanes de Lyon Aéroport, Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon, Administration des douanes et droits indirects/Société Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe GmbH, Rohm & Haas Europe s.à.r.l., Société Rohm & Haas Europe Trading APS-UK Branch

(Zaak C-336/11)

2011/C 269/62

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Lyon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Receveur principal des douanes de Roissy Sud, Receveur principal de la recette des douanes de Lyon Aéroport, Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon, Administration des douanes et droits indirects

Verwerende partijen: Société Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe GmbH, Rohm & Haas Europe s.à.r.l., Société Rohm & Haas Europe Trading APS-UK Branch

Prejudiciële vraag

Moet de gecombineerde nomenclatuur [die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), zoals gewijzigd bij verordeningen (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 (2) en nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007 (3)], aldus worden uitgelegd dat polijstschijven die zijn bestemd voor een polijstmachine waarmee halfgeleidermateriaal wordt bewerkt — welke machine als zodanig onder tariefpost 8460 valt — die los van die machine zijn ingevoerd, die de vorm hebben van schijven die in het midden zijn geperforeerd, die bestaan uit een harde laag van polyurethaan, een laag van polyurethaanschuim, een kleeflaag en een beschermfolie van kunststof, die geen enkel metalen deel, noch een polijststof bevatten, die worden gebruikt om met een polijstvloeistof wafers te polijsten en die moeten worden vervangen naargelang hun slijtsnelheid, vallen onder tariefpost 8466 […], als delen en toebehoren waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines bedoeld bij de posten 8456 tot en met 8465, of moet die nomenclatuur aldus worden uitgelegd dat bovengenoemde schijven, op basis van het materiaal waaruit zij bestaan, vallen onder tariefpost [3919], als andere platte producten, van kunststof, zelfklevend?


(1)  PB L 256, blz. 1.

(2)  PB L 301, blz. 1.

(3)  PB L 286, blz. 1.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sø- og Handelsret (Denemarken) op 1 juli 2011 — HK Danmark als lasthebber van Lone Skouboe Werge/Pro Display A/S, in staat van faillissement

(Zaak C-337/11)

2011/C 269/63

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Sø- og Handelsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HK Danmark als lasthebber van Lone Skouboe Werge

Verwerende partij: Pro Display A/S, in staat van faillissement

Prejudiciële vragen

1)

a)

Valt eenieder die wegens fysieke, mentale of psychische letsels zijn arbeid niet of slechts in beperkte mate kan verrichten tijdens een periode die, wat de duur ervan betreft, voldoet aan de in punt 45 van het arrest van het Hof in zaak C-13/05 („Navas”) (1) geformuleerde eis, onder het begrip „handicap” in de zin van de richtlijn?

b)

Valt een toestand die voortvloeit uit een door een arts gediagnosticeerde ongeneeslijke ziekte, onder het begrip „handicap” in de zin van de richtlijn?

c)

Valt een toestand die voortvloeit uit een door een arts gediagnosticeerde tijdelijke ziekte, onder het begrip „handicap” in de zin van de richtlijn?

2)

Dient een blijvende vermindering van prestatievermogen die geen bijzondere hulpmiddelen of dergelijke vergt en alleen of hoofdzakelijk hierin bestaat dat de betrokkene niet in staat is om voltijds te werken, te worden beschouwd als een handicap in de zin waarin die uitdrukking wordt gebruikt in richtlijn 2000/78/EG (2) van de Raad?

3)

Valt vermindering van de arbeidstijd onder de maatregelen bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad?

4)

Staat richtlijn 2000/78/EG van de Raad in de weg aan de toepassing van een nationale wetsbepaling volgens welke een werkgever het recht heeft een werknemer met de verkorte opzegtermijn te ontslaan wanneer deze werknemer in een ononderbroken periode van 12 maanden in totaal 120 dagen loon tijdens ziekte heeft gekregen, ingeval het gaat om een werknemer die als gehandicapt in de zin van de richtlijn moet worden beschouwd en wiens afwezigheid

a)

wordt veroorzaakt door die handicap,

of

b)

te wijten is aan het feit dat de werkgever niet naargelang van de behoefte in de concrete situatie passende maatregelen heeft genomen om de persoon met een handicap in staat te stellen zijn arbeid te verrichten?


(1)  Arrest van 11 juli 2006, Jurispr. blz. I-6467.

(2)  PB L 303, blz. 16.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Santander Asset Management SGIIC SA, namens FIM Santander Top 25 Euro Fi/Direction des résidents à l’étranger et des services généraux

(Zaak C-338/11)

2011/C 269/64

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Santander Asset Management SGIIC SA, namens FIM Santander Top 25 Euro Fi

Verwerende partij: Direction des résidents à l’étranger et des services généraux

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Santander Asset Management SGIIC SA, namens Cartera Mobiliara SA SICAV/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’État

(Zaak C-339/11)

2011/C 269/65

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Santander Asset Management SGIIC SA, namens Cartera Mobiliara SA SICAV

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’État

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens Alltri Inka/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-340/11)

2011/C 269/66

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens Alltri Inka

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Allianz Global Investors Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens DBI-Fonds APT no 737/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-341/11)

2011/C 269/67

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Allianz Global Investors Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens DBI-Fonds APT no 737

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — SICAV KBC Select Immo/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-342/11)

2011/C 269/68

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SICAV KBC Select Immo

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — SGSS Deutschland Kapitalanlagegesellschaft mbH/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-343/11)

2011/C 269/69

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SGSS Deutschland Kapitalanlagegesellschaft mbH

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — International Values Series of the DFA Investment Trust Co./Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-344/11)

2011/C 269/70

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: International Values Series of the DFA Investment Trust Co.

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Continental Small Company Series of the DFA Investment Trust Co./Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-345/11)

2011/C 269/71

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Continental Small Company Series of the DFA Investment Trust Co.

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — SICAV GA Fund B/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-346/11)

2011/C 269/72

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SICAV GA Fund B

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 4 juli 2011 — Generali Investments Deutschland Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens AMB Generali Aktien Euroland/Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

(Zaak C-347/11)

2011/C 269/73

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Generali Investments Deutschland Kapitalanlagegesellschaft mbH, namens AMB Generali Aktien Euroland

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics, de la fonction publique et de la réforme de l’Etat

Prejudiciële vragen

1)

Dient, behalve de situatie van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zelf, ook de situatie van de houders van rechten van deelneming in aanmerking te worden genomen?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden kan de litigieuze bronheffing dan met het beginsel van vrij kapitaalverkeer in overeenstemming worden geacht?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 7 juli 2011 — O, S

(Zaak C-356/11)

2011/C 269/74

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: O, S

Andere partij in de zaak: Maahanmuuttovirasto

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 20 VWEU eraan in de weg dat aan een staatsburger van een derde land de afgifte van een verblijfstitel wordt geweigerd op grond dat hij niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt in een gezinssituatie waarin diens echtgenote het gezag heeft over een kind dat burger van de Unie is en de staatsburger van het derde land noch de vader is van dat kind noch het gezag heeft over dat kind?

2)

Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, wordt de werking van artikel 20 VWEU dan anders beoordeeld indien de staatsburger van een derde land zonder verblijfstitel, zijn echtgenote en het kind dat onder het gezag van laatstgenoemde staat en burger van de Unie is, onder hetzelfde dak wonen?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 7 juli 2011 — Maahanmuuttovirasto

(Zaak C-357/11)

2011/C 269/75

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maahanmuuttovirasto

Andere partij in de zaak: L

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 20 VWEU eraan in de weg dat aan een staatsburger van een derde land de afgifte van een verblijfstitel wordt geweigerd op grond dat hij niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt in een gezinssituatie waarin diens echtgenote het gezag heeft over een kind dat burger van de Unie is en de staatsburger van het derde land noch de vader is van dat kind, noch het gezag heeft over dat kind, noch samenwoont met zijn echtgenote of met dat kind?

2)

Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, wordt de werking van artikel 20 VWEU dan anders beoordeeld indien de staatsburger van een derde land zonder verblijfstitel die niet in Finland woont, met zijn echtgenote een kind heeft dat de nationaliteit van een derde land heeft, in Finland woont en onder het gezag van zijn twee ouders staat?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 8 juli 2011 — Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue

(Zaak C-358/11)

2011/C 269/76

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue

Andere partijen: Lapin luonnonsuojelupiiri ry, Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen ympäristö ja luonnonvarat -vastuualue

Prejudiciële vragen

1)

Kan uit de omstandigheid dat afval als gevaarlijk afval is ingedeeld, rechtstreeks worden geconcludeerd dat het gebruik van de stof of het voorwerp over het geheel genomen ongunstige effecten heeft voor het milieu of de menselijke gezondheid in de zin van artikel 6, punt 1, sub d, van richtlijn 2008/98/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen? Vormt ook gevaarlijk afval niet langer afval, wanneer is voldaan aan de in artikel 6, punt 1, van richtlijn 2008/98 vastgestelde voorwaarden?

2)

Moet bij de uitlegging van het begrip afval en bij de beoordeling van de verplichting om zich van een stof of voorwerp te ontdoen, belang worden gehecht aan de omstandigheid dat hergebruik van het te beoordelen voorwerp volgens de in artikel 67 van de REACH-verordening (2) genoemde bijlage XVII onder bepaalde voorwaarden is toegestaan? Zo ja, welk belang moet aan deze omstandigheid worden gehecht?

3)

Zijn door artikel 67 van de REACH-verordening de voorschriften voor de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik in de zin van artikel 128, lid 2, van de REACH-verordening geharmoniseerd, zodat het gebruik van de in bijlage XVII genoemde preparaten en voorwerpen niet kan worden belet op basis van nationale bepalingen betreffende de bescherming van het milieu, als deze beperkingen niet zijn gepubliceerd in het door de Commissie opgestelde overzicht, bedoeld in artikel 67, lid 3, van de REACH-verordening?

4)

Moet de in nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening opgenomen opsomming van toepassingen van met CCA geïmpregneerd hout aldus worden uitgelegd dat daarin alle mogelijke toepassingen zijn opgenomen?

5)

Kan de onderhavige toepassing als grond- en draagbalken voor een houtpad gelijk worden gesteld met de toepassingen die zijn opgenomen in de in vraag 4 genoemde opsomming, zodat deze toepassing op basis van nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening kan worden toegestaan wanneer aan de overige noodzakelijke voorwaarden is voldaan?

6)

Welke factoren moeten in aanmerking worden genomen om te bepalen of er een gevaar van herhaald huidcontact bestaat in de zin van nr. 19, punt 4, sub d, van bijlage XVII bij de REACH-verordening?

7)

Wordt in nr. 19, punt 4, sub d, van bijlage XVII bij de REACH-verordening met de uitdrukking „gevaar […] bestaat” bedoeld dat herhaald huidcontact theoretisch mogelijk is, of wordt ermee bedoelt dat dit contact ten minste in zekere beperkte mate waarschijnlijk is?


(1)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312, blz. 3).

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/37


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Elegktiko Sinedrio (Rekenkamer (Griekenland)) op 7 juli 2011 — Commissaris van de Rekenkamer bij het ministerie van Cultuur en Toerisme/Controledienst van het ministerie van Cultuur en Toerisme en Konstantinos Antonopoulos

(Zaak C-363/11)

2011/C 269/77

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Rekenkamer

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: commissaris van de Rekenkamer bij het ministerie van Cultuur en Toerisme

Verwerende partijen: Controledienst van het ministerie van Cultuur en Toerisme en Konstantinos Antonopoulos

Prejudiciële vragen

1)

Vormt al dan niet betaling van bezoldiging aan een werknemer gedurende de periode waarin hij wegens vakbondsverlof van het werk afwezig blijft, een arbeidsvoorwaarde in de zin van het recht van de Unie; vormen, in het bijzonder, wettelijke bepalingen die voorzien in de toekenning van onbetaald vakbondsverlof aan werknemers in de overheidssector met een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd, die niet op een formatieplaats zijn aangesteld en lid van de bestuursraad van een vakbond zijn, een „arbeidsvoorwaarde” in de zin van artikel 137, lid 1, sub b, EG en clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst [richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd], of valt deze kwestie onder de gebieden „beloning” en „recht van vereniging”, die aan het recht van de Unie zijn onttrokken?

2)

Zo de vorige vraag in bevestigende zin wordt beantwoord, kan een werknemer met een privaatrechtelijke arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd binnen een overheidsdienst, die op een formatieplaats is aangesteld en dezelfde arbeid verricht als een werknemer met een privaatrechtelijke arbeidsverhouding voor bepaalde tijd die niet op een formatieplaats is aangesteld, dan worden beschouwd als „vergelijkbaar” met laatstgenoemde werknemer in de zin van de clausules 3, punt 2, en 4, punt 1, van de raamovereenkomst, of volstaat het feit dat de nationale grondwet (artikel 103) en de wetten tot uitvoering daarvan voor hem in een bijzondere arbeidsregeling voorzien (wat aanwerving en bijzondere garanties overeenkomstig artikel 103, lid 3, van de grondwet betreft), om hem als niet „vergelijkbaar” te beschouwen met een werknemer met een privaatrechtelijke arbeidsverhouding voor bepaalde tijd die niet op een formatieplaats is aangesteld?

3)

Zo de vorige vragen bevestigend worden beantwoord: a) wanneer volgens het nationale recht betaald vakbondsverlof (met een maximum van negen dagen per maand) wordt toegekend aan werknemers in een overheidsdienst met een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, die op een formatieplaats zijn aangesteld en lid van de bestuursraad van een kleinere vakbond zijn, terwijl werknemers met dezelfde functie binnen de vakbond, die bij dezelfde overheidsdienst werkzaam zijn op grond van een overeenkomst voor bepaalde tijd en niet op een formatieplaats zijn aangesteld, slechts onbetaald vakbondsverlof van dezelfde duur krijgen, vormt dit onderscheid dan een minder gunstige behandeling van de tweede categorie werknemers in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst; en b) kunnen de beperkte duur van de arbeidsverhouding van de tweede categorie werknemers en hun verschillende arbeidsregeling in het algemeen (wat aanwerving, bevordering en beëindiging van de arbeidsverhouding betreft) dan objectieve redenen voor een dergelijk verschil in behandeling vormen?

4)

Vormt het betrokken onderscheid tussen vakbondsleden die binnen een overheidsdienst op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd op een formatieplaats zijn aangesteld, en vakbondsleden met dezelfde functie binnen de vakbond die bij dezelfde overheidsdienst werkzaam zijn op grond van een overeenkomst voor bepaalde tijd en niet op een formatieplaats zijn aangesteld, schending van het non-discriminatiebeginsel bij de uitoefening van de vakbondsrechten in de zin van de artikelen 12, 20, 21 en 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, of kan dat onderscheid worden gerechtvaardigd door het feit dat de twee categorieën werknemers verschillende arbeidsregelingen kennen?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/38


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias van 13 juli 2011 — Panellinios Syndesmos Viomichanion Metapoiisis Kapnou/1) Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon 2) Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon

(Zaak C-373/11)

2011/C 269/78

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Panellinios Syndesmos Viomichanion Metapoiisis Kapnou

Verwerende partijen: Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon en Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon

Prejudiciële vraag

Is artikel 69 van verordening nr. 1782/2003, op basis waarvan de lidstaten verschillende inhoudingspercentages voor de extra betaling aan producenten kunnen vaststellen, mits dit percentage niet meer dan 10 % van het aandeel in het in artikel 41 bedoelde 'nationale maximum' bedraagt en de in artikel 69, lid 3, bepaalde criteria in acht worden genomen, nu het deze differentiatie van het inhoudingspercentage toestaat, verenigbaar met de artikelen 2, 32 en 34 van het EG-Verdrag en met de doelstellingen, een stabiel inkomen te waarborgen en de plattelandsgebieden in stand te houden?


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/38


Hogere voorziening ingesteld op 21 juni 2011 door Longevity Health Products, Inc. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 april 2011 in zaak T-95/11, Longevity Health Products/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-378/11 P)

2011/C 269/79

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Longevity Health Products, Inc. (vertegenwoordiger: J. Korab, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de hogere voorziening ingesteld door Longevity Health Products, Inc., ontvankelijk verklaren;

de beschikking van het Gerecht van 15 april 2011 in zaak T-95/11 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat de bestreden beschikking op de volgende gronden dient te worden vernietigd:

De redenering van het Gerecht vertoont gebreken;

Het Gerecht heeft de argumenten van de houder van het merk niet in overweging genomen.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/38


Beschikking van de president van het Hof van 1 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — G.A.P. Peeters — van Maasdijk/Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(Zaak C-455/10) (1)

2011/C 269/80

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 328 van 4.12.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/38


Beschikking van de president van het Hof van 6 juli 2011 — Europese Commissie/Republiek Estland

(Zaak C-16/11) (1)

2011/C 269/81

Procestaal: Ests

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 26.2.2011.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/39


Beschikking van de president van het Hof van 15 juni 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-20/11) (1)

2011/C 269/82

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 80 van 12.3.2011.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/39


Beschikking van de president van het Hof van 6 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano — Italië) — Procura della Repubblica/Assane Samb

(Zaak C-43/11) (1)

2011/C 269/83

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 9.4.2011.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/39


Beschikking van de president van het Hof van 7 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Frosinone — Italië) — Procura della Repubblica/Patrick Conteh

(Zaak C-169/11) (1)

2011/C 269/84

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 173 van 11.6.2011.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/39


Beschikking van de president van het Hof van 6 juli 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Treviso — Italië) — Procura della Repubblica/Elena Vermisheva

(Zaak C-187/11) (1)

2011/C 269/85

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 211 van 16.7.2011.


Gerecht

10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/40


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Freistaat Sachsen/Commissie

(Zaak T-357/02 RENV) (1)

(Staatssteun - Steun toegekend door autoriteiten van deelstaat Saksen - Steun voor begeleiding, deelname aan beurzen, samenwerking en bevordering van vormgeving - Beschikking waarbij steunregeling deels verenigbaar en deels onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Steunregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen - Niet-uitoefening van beoordelingsbevoegdheid - Motiveringsplicht)

2011/C 269/86

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Freistaat Sachsen (Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Lübbig, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Gross, V. Kreuschitz en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het artikel 2, tweede alinea, en de artikelen 3 en 4 van beschikking 2003/226/EG van de Commissie van 24 september 2002 betreffende een voorgenomen steunregeling van Duitsland „Richtsnoeren ter stimulering van kleine en middelgrote ondernemingen — Verbetering van de capaciteit van ondernemers in Saksen” — Deelprogramma’s 1 (begeleiding), 4 (deelname aan beurzen), 5 (samenwerking) en 7 (bevordering van vormgeving) (PB 2003, L 91, blz. 13).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Freistaat Sachsen (Duitsland) zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure zowel voor het Gerecht als voor het Hof heeft gemaakt.


(1)  PB C 31 van 8.2.2003.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/40


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Arkema France/Commissie

(Zaak T-189/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Motiveringsplicht - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur - Geldboeten - Mededeling inzake medewerking)

2011/C 269/87

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Arkema France SA (Colombes, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Winckler, S. Sorinas Jimeno en P. Geffriaud, vervolgens S. Sorinas Jimeno en E. Jégou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Arbault en O. Beynet, vervolgens V. Bottka, P. J. Van Nuffel en B. Gencarelli, gemachtigden)

Voorwerp

Primair, verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij betrekking heeft op verzoekster, en subsidiair, verzoek tot verlaging van de geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arkema France wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/40


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Total en Elf Aquitaine/Commissie

(Zaak T-190/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Rechten van verdediging - Vermoeden van onschuld - Motiveringsplicht - Gelijke behandeling - Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties - Legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen - Beginsel van behoorlijk bestuur - Rechtszekerheid - Misbruik van bevoegdheid - Geldboeten)

2011/C 269/88

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Total SA (Courbevoie, Frankrijk); en Elf Aquitaine SA (Courbevoie) (vertegenwoordigers: É. Morgan de Rivery, A. Noël-Baron, E. Lagathu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en O. Beynet, nadien V. Bottka, P. J. Van Nuffel en B. Gencarelli, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek, primair, tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), en, subsidiair, tot herziening van artikel 2, sub i, van deze beschikking

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Total SA en Elf Aquitaine SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/41


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Shell Petroleum e.a./Commissie

(Zaak T-38/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Geldboeten - Zwaarte van inbreuk - Verzwarende omstandigheden)

2011/C 269/89

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Shell Petroleum NV (’s-Gravenhage, Nederland), Shell Nederland BV (’s-Gravenhage) en Shell Nederland Chemie BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Snoep en J. Brockhoff en vervolgens T. Snoep en S. Chamalaun, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Kellerbauer, V. Bottka en J. Samnadda en vervolgens M. Kellerbauer en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op Shell Petroleum NV en Shell Nederland BV, of, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de aan Shell Petroleum, Shell Nederland en Shell Nederland Chemie BV opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Shell Petroleum NV, Shell Nederland BV en Shell Nederland Chemie BV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/41


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Eni/Commissie

(Zaak T-39/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Geldboeten - Zwaarte van inbreuk - Verzwarende omstandigheden)

2011/C 269/90

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Eni SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: G. M. Roberti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, G. Conte en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op Eni SpA, of, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de aan Eni opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 2, sub c, van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover het bedrag van de aan Eni SpA opgelegde geldboete daarin op 272,25 miljoen EUR is bepaald.

2)

Het bedrag van de aan Eni opgelegde geldboete wordt op 181,5 miljoen EUR bepaald.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/42


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Dow Chemical e.a./Commissie

(Zaak T-42/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzwarende omstandigheden)

2011/C 269/91

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: The Dow Chemical Company (Midland, Michigan, Verenigde Staten), Dow Deutschland Inc. (Schwalbach, Duitsland), Dow Deutschland Anlagengesellschaft mbH (Schwalbach) en Dow Europe GmbH (Horgen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Schroeder, P. Matthey en T. Graf en vervolgens D. Schroeder en T. Graf, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Kellerbauer, V. Bottka en J. Samnadda en vervolgens M. Kellerbauer, V. Bottka en V. Di Bucci, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op The Dow Chemical Company, of, subsidiair, tot nietigverklaring, wat Dow Deutschland Inc. betreft, van artikel 1 van die beschikking of tot verlaging, wat alle verzoekende partijen betreft, van het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1, sub b, van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover daarin wordt aangenomen dat Dow Deutschland Inc. vanaf 1 juli 1996 tot 27 november 2001 in de plaats van vanaf 2 september 1996 tot 27 november 2001 aan de betrokken inbreuk heeft deelgenomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige

3)

Dow Chemical Company, Dow Deutschland, Dow Deutschland Anlagengesellschaft mbH en Dow Europe GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en in negen tienden van de kosten van de Europese Commissie.

4)

De Commissie wordt verwezen in een tiende van haar eigen kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/42


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Kaučuk/Commissie

(Zaak T-44/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Deelneming aan mededingingsregeling - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzachtende omstandigheden)

2011/C 269/92

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kaučuk a.s. (Kralupy nad Vltavou, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Powell en K. Kuik, vervolgens M. Powell, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Kellerbauer, V. Bottka en O. Weber en vervolgens M. Kellerbauer, V. Bottka en V. Di Bucci, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op Kaučuk a.s., of, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de aan Kaučuk opgelegde geldboete

Dictum

1)

Beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Kaučuk a.s.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/42


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Unipetrol/Commissie

(Zaak T-45/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Deelneming aan mededingingsregeling - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Geldboeten)

2011/C 269/93

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Unipetrol a.s. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordigers: J. Matějček en I. Janda, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Kellerbauer, V. Bottka en O. Weber en vervolgens M. Kellerbauer, V. Bottka en V. Di Bucci, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op Unipetrol a.s., of, subsidiair, tot uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht

Dictum

1)

Beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Unipetrol a.s.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/43


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Trade-Stomil/Commissie

(Zaak T-53/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Deelneming aan mededingingsregeling - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzachtende omstandigheden)

2011/C 269/94

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trade-Stomil sp. z o.o. (Łódź, Polen) (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, en E. Batchelor, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk X. Lewis en V. Bottka en vervolgens V. Bottka en V. Di Bucci, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op Trade-Stomil sp. z o.o., of, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de aan Trade-Stomil opgelegde geldboete

Dictum

1)

Beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Trade-Stomil sp. z o.o.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/43


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Polimeri Europa/Commissie

(Zaak T-59/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging - Eén inbreuk - Bewijs van bestaan van mededingingsregeling - Geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzwarende omstandigheden)

2011/C 269/95

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Polimeri Europa Spa (Brindisi, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa en F. Moretti, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, G. Conte en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) of, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de aan Polimeri Europa SpA opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 2, sub c, van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover het bedrag van de aan Polimeri Europa SpA opgelegde geldboete daarin op 272,25 miljoen EUR is bepaald.

2)

Het bedrag van de aan Polimeri Europa opgelegde geldboete wordt op 181,5 miljoen EUR bepaald.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/44


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Schindler Holding e.a./Commissie

(Zaak T-138/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Manipulatie van aanbestedingen - Marktverdeling - Prijsvaststelling)

2011/C 269/96

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Schindler Holding Ltd (Hergiswil, Zwitserland), Schindler Management AG (Ebikon, Zwitserland), Schindler NV (Brussel, België), Schindler Deutschland Holding GmbH (Berlijn, Duitsland), Schindler Sàrl (Luxemburg, Luxemburg), en Schindler Liften BV (’s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Bechtold, W. Bosch, U. Soltész en S. Hirsbrunner, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mojzesowicz en R. Sauer, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Simm en G. Kimberley, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Er hoeft geen uitspraak te worden gedaan op het beroep, voor zover dit is ingesteld door Schindler Management AG.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Schindler Holding Ltd, Schindler NV, Schindler Deutschland Holding GmbH, Schindler Sàrl en Schindler Liften BV worden verwezen in de kosten.

4)

Schindler Management zal haar eigen kosten dragen.

5)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/44


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — General Technic-Otis e.a./Commissie

(Zaken T-141/07, T-142/07, T-145/07 en T-146/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Manipulatie van aanbestedingen - Marktverdeling - Prijsvaststelling)

2011/C 269/97

Procestalen: Frans en Engels

Partijen

Verzoekende partijen: General Technic-Otis Sàrl (Howald, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Nosbusch, vervolgens A. Winckler, advocaten, en J. Temple Lang, solicitor) (zaak T-141/07), General Technic Sàrl (Howald) (vertegenwoordiger: M. Nosbusch) (zaak T-142/07), Otis NV (Dilbeek, België), Otis GmbH & Co. OHG (Berlijn, Duitsland), Otis BV (Amersfoort, Nederland), Otis Elevator Company (Farmington, Connecticut, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Winckler, advocaat, en J. Temple Lang, solicitor) (zaak T-145/07), United Technologies Corporation (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Winckler, advocaat, en J. Temple Lang, solicitor) (zaak T-146/07)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: in de zaken T-141/07 en T-142/07, A. Bouquet, R. Sauer, gemachtigden, bijgestaan door A. Condomines, advocaat, en in de zaken T-145/07 en T-146/07, A. Bouquet, R. Sauer en J. Bourke, gemachtigden, bijgestaan door A. Condomines)

Voorwerp

Verzoeken tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten

Dictum

1)

De zaken T-141/07, T-142/07, T-145/07 en T-146/07 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

In zaak T-141/07 wordt General Technic-Otis Sàrl verwezen in de kosten.

4)

In zaak T-142/07 wordt General Technic Sàrl verwezen in de kosten.

5)

In zaak T-145/07 worden Otis NV, Otis GmbH & Co. OHG, Otis BV en Otis Elevator Company verwezen in de kosten.

6)

In zaak T-146/07 wordt United Technologies Corporation verwezen in de kosten.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/45


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie

(Zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Manipulatie van aanbestedingen - Marktverdeling - Prijsvaststelling)

2011/C 269/98

Procestalen: Nederlands en Duits

Partijen

Verzoekende partijen: ThyssenKrupp Liften Ascenseurs NV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Turner en D. Mes, vervolgens O. W. Brouwer en J. Blockx, advocaten) (zaak T-144/07), ThyssenKrupp Aufzüge GmbH (Neuhausen auf den Fildern, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk U. Itzen en K. Blau-Hansen, vervolgens U. Itzen, K. Blau-Hansen en S. Thomas, en ten slotte K. Blau-Hansen en S. Thomas, advocaten) (zaak T-147/07), ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk U. Itzen en K. Blau-Hansen, vervolgens U. Itzen, K. Blau-Hansen en S. Thomas, en ten slotte K. Blau-Hansen en S. Thomas, advocaten) (zaak T-147/07), ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl (Howald, Luxemburg) (vertegenwoordigers: K. Beckmann, S. Dethof en U. Itzen, advocaten) (zaak T-148/07), ThyssenKrupp Elevator AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers; T. Klose en J. Ziebarth, advocaten) (zaak T-149/07), ThyssenKrupp AG (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Klusmann en S. Thomas, advocaten, vervolgens M. Klusmann) (T-150/07), ThyssenKrupp Liften BV (Krimpen aan den Ijssel, Nederland) (vertegenwoordigers: O. Brouwer en A. Stoffer, advocaten) (zaak T-154/07)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: in de zaken T-144/07 en T-154/07, A. Bouquet en R. Sauer, gemachtigden, bijgestaan door F. Wijckmans en F. Tuytschaever, advocaten, in de zaken T-147/07 en T-148/07, aanvankelijk R. Sauer en O. Weber, vervolgens R. Sauer en K. Mojzesowicz, gemachtigden, en in de zaken T-149/07 en T-150/07, R. Sauer en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten

Dictum

1)

De zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 worden gevoegd voor het arrest.

2)

Artikel 2, lid 1, vierde streepje, lid 2, vierde streepje, lid 3, vierde streepje, en lid 4, vierde streepje, van beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen) wordt nietig verklaard.

3)

In de zaken T-144/07, T-149/07 en T-150/07 wordt het bedrag van de geldboete die in artikel 2, lid 1, vierde streepje, van beschikking C(2007) 512 aan ThyssenKrupp Liften Ascenseurs NV, ThyssenKrupp Elevator AG en ThyssenKrupp AG wegens de inbreuk in België is opgelegd, vastgesteld op 45 738 000 EUR.

4)

In de zaken T-147/07, T-149/07 en T-150/07 wordt het bedrag van de geldboete die in artikel 2, lid 2, vierde streepje, van beschikking C(2007) 512 aan ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH, ThyssenKrupp Elevator en ThyssenKrupp wegens de inbreuk in Duitsland is opgelegd, vastgesteld op 249 480 000 EUR.

5)

In de zaken T-148/07, T-149/07 en T-150/07 wordt het bedrag van de geldboete die in artikel 2, lid 3, vierde streepje, van beschikking C(2007) 512 aan ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg Sàrl, ThyssenKrupp Elevator en ThyssenKrupp wegens de inbreuk in Luxemburg is opgelegd, vastgesteld op 8 910 000 EUR.

6)

In de zaken T-150/07 en T-154/07 wordt het bedrag van de geldboete die in artikel 2, lid 4, vierde streepje, van beschikking C(2007) 512 aan ThyssenKrupp Liften BV en ThyssenKrupp wegens de inbreuk in Nederland is opgelegd, vastgesteld op 15 651 900 EUR.

7)

De beroepen worden verworpen voor het overige.

8)

In elk van de zaken zullen verzoeksters drie vierde van hun eigen kosten en drie vierde van de kosten van de Europese Commissie dragen. De Commissie zal een vierde van haar eigen kosten en een vierde van de kosten van verzoeksters dragen.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/45


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Kone e.a./Commissie

(Zaak T-151/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor installatie en onderhoud van liften en roltrappen - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Manipulatie van aanbestedingen - Marktverdeling - Prijsvaststelling)

2011/C 269/99

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Kone Oyj (Helsinki, Finland), Kone GmbH (Hannover, Duitsland), en Kone BV (Voorburg, Nederland) (vertegenwoordigers: T. Vinje, solicitor, D. Paemen, J. Schindler, B. Nijs, A. Tomtsis, advocaten, J. Flynn, QC, en D. Scannell, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Kone Oyj, Kone GmbH en Kone BV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/46


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2011 — Zino Davidoff/BHIM — Kleinakis kai SIA (GOOD LIFE)

(Zaak T-108/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GOOD LIFE - Ouder nationaal woordmerk GOOD LIFE - Normaal gebruik van ouder merk - Zorgvuldigheidsplicht - Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 76, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 269/100

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zino Davidoff SA (Fribourg, Zwitserland) (vertegenwoordigers: H. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: R. Pethke en J. Laporta Insa, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: I. Kleinakis kai SIA OE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: K. Siotou, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 30 november 2007 (zaak R 298/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen I. Kleinakis kai SIA OE en Zino Davidoff SA

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 30 november 2007 (zaak R 298/2007-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten alsmede die van Zino Davidoff SA dragen.

3)

I. Kleinakis kai SIA OE zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/46


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-81/09) (1)

(EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Operationeel programma in kader van doelstelling 1 (1994-1999), „Toegankelijkheid en Wegennet” in Griekenland - Delegatie van hulptaken door Commissie aan derden - Beroepsgeheim - Percentage van financiële correctie - Beoordelingsmarge van Commissie - Rechterlijke toetsing)

2011/C 269/101

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk M Tassopoulou, gemachtigde, bijgestaan door C. Meïdanis en E. Lampadarios, advocaten, vervolgens P. Mylonopoulos en K. Boskovits, gemachtigden, bijgestaan door G. Michailopoulos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2008) 8573 van de Commissie van 15 december 2008 houdende vermindering, met 30 104 470,47 EUR, van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die in het kader van het operationele programma „Toegankelijkheid en Wegennet” aan Griekenland was toegekend bij beschikking C(1994) 3579 van de Commissie van 16 december 1994 tot goedkeuring van bijstand van het EFRO

Dictum

1)

Beschikking C(2008) 8573 van de Commissie van 15 december 2008 houdende vermindering van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die aan Griekenland was toegekend, wordt nietig verklaard voor zover zij enerzijds voorziet in een correctie ten bedrage van 506 303 EUR voor het project „Isthmos — Galota” en anderzijds in een correctie ten bedrage van 684 343 EUR voor het project „Kruispunt Polymylos (contract 928)”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek draagt haar eigen kosten en 80 % van de kosten van de Europese Commissie.

4)

De Commissie draagt 20 % van haar eigen kosten.


(1)  PB C 129 van 6.6.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/47


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — Winzer Pharma/BHIM — Alcon (OFTAL CUSI)

(Zaak T-160/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk OFTAL CUSI - Ouder gemeenschapswoordmerk Ophtal - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 269/102

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Dr. Robert Winzer Pharma GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Alcon Inc. (Hünenberg, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Vidal-Quadras Trias de Bes, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 februari 2009 (zaak R 1471/2007-1) inzake een oppositieprocedure tussen Dr. Robert Winzer Pharma GmbH en Alcon Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dr. Robert Winzer Pharma GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van Alcon Inc.


(1)  PB C 167 van 18.7.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/47


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2011 — Ergo Versicherungsgruppe/BHIM — Société de développement et de recherche industrielle (ERGO)

(Zaak T-220/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ERGO - Ouder gemeenschapswoordmerk URGO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 269/103

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ergo Versicherungsgruppe AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, A. W. Renck, T. Dolde, J. Pause, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Société de développement et de recherche industrielle (Chenôve, Frankrijk) (vertegenwoordiger: K. Dröge, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2009 (zaak R 515/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen la Société de développement et de recherche industrielle en Ergo Versicherungsgruppe AG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ergo Versicherungsgruppe AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/47


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2011 — Ergo Versicherungsgruppe/BHIM — Société de développement et de recherche industrielle (ERGO Group)

(Zaak T-221/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ERGO Group - Ouder gemeenschapswoordmerk URGO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 269/104

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ergo Versicherungsgruppe AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, A. W. Renck, T. Dolde en J. Pause, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Société de développement et de recherche industrielle (Chenôve, Frankrijk) (vertegenwoordigers: K. Dröge, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2009 (zaak R 520/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen la Société de développement et de recherche industrielle en Ergo Versicherungsgruppe AG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ergo Versicherungsgruppe AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/48


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Evonik Industries/BHIM (Purperen rechthoek met afgeronde rechterzijde)

(Zaak T-499/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk in vorm van purperen rechthoek met afgeronde rechterzijde - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 269/105

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Evonik Industries AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Stürmann, vervolgens S. Stürmann en G. Schneider, vervolgens S. Stürmann en R. Manea, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 oktober 2009 (zaak R 491/2009-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van een purperen rechthoek met afgeronde rechterzijde als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Evonik Industries AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 13.2.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/48


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2011 — Inter IKEA Systems/BHIM — Meteor Controls (GLÄNSA)

(Zaak T-88/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GLÄNSA - Ouder gemeenschapswoordmerk GLANZ - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 269/106

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Inter IKEA Systems BV (Delft, Nederland) (vertegenwoordiger: J. Gulliksson, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Meteor Controls International Ltd (Cookstown, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 1 december 2009 (zaak R 529/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Meteor Controls International Ltd en Inter IKEA Systems BV

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Inter IKEA Systems BV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/48


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2011 — ratiopharm/BHIM — Nycomed (ZUFAL)

(Zaak T-222/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ZUFAL - Ouder gemeenschapswoordmerk ZURCAL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Beperking van in merkaanvraag opgegeven waren - Artikel 43, lid 1, van verordening nr. 207/2009)

2011/C 269/107

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ratiopharm GmbH (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Völker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Nycomed GmbH (Constance, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Ferchland, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 12 maart 2010 (zaak R 874/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Nycomed GmbH et ratiopharm GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ratiopharm GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/49


Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2011 — Emme/Commissie

(Zaak T-422/10 R)

(Kort geding - Mededinging - Beschikking van Commissie tot oplegging van boete - Bankgarantie - Verzoek tot opschorting van uitvoering - Financiële schade - Geen uitzonderlijke omstandigheden - Geen spoedeisendheid)

2011/C 269/108

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Emme Holding SpA (Pescara, Italië) (vertegenwoordigers: G. Visconti, E. Vassallo di Castiglione, M. Siragusa, M. Beretta en P. Ferrari, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Gencarelli, V. Bottka en P. Manzini, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de uitvoering van artikel 2 van beschikking C(2010) 4387 def. van de Commissie van 30 juni 2010 betreffende een procedure tot toepassing van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — Voorspanstaal), en een verzoek tot vrijstelling van de verplichting om een bankwaarborg te stellen ter vermijding van de onmiddellijke invordering van de krachtens artikel 2 van deze beschikking opgelegde boete

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/49


Beschikking van de president van het Gerecht van 13 juli 2011 — SIR/Raad

(Zaak T-142/11 R)

(Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in verband met situatie in Ivoorkust - Bevriezing van tegoeden - Verzoek om opschorting van uitvoering - Afdoening zonder beslissing in procedure in hoofdgeding - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 269/109

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société ivoirienne de raffinage (SIR) (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: M. Ceccaldi, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek in kort geding strekkende tot opschorting, overeenkomstig artikel 278 VWEU, van de uitvoering van, enerzijds, besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36), en, anderzijds, van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1), voor zover bij deze besluiten beperkende maatregelen zijn ingevoerd die belastend zijn voor verzoekster.

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het verzoek in kort geding.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/49


Beschikking van de president van het Gerecht van 13 juli 2011 — Petroci/Raad

(Zaak T-160/11 R)

(Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in verband met de situatie in Ivoorkust - Bevriezing van tegoeden - Verzoek tot opschorting van uitvoering - Afdoening zonder beslissing in hoofdprocedure - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 269/110

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société nationale d’opérations pétrolières de la Côte d’Ivoire Holding (Petroci Holding) (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: M. Ceccaldi, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek in kort geding tot opschorting overeenkomstig artikel 278 VWEU van de uitvoering van besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36) en van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1)

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het verzoek in kort geding.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/50


Beroep ingesteld op 20 juni 2011 — Brainlab/BHIM (BrainLAB)

(Zaak T-326/11)

2011/C 269/111

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Brainlab AG (Feldkirchen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Bauer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 april 2011 in zaak R 1596/2010-4 te vernietigen;

de zaak naar de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) terug te verwijzen voor afdoening van de vraag of bij de vernieuwing van het betrokken gemeenschapsmerk „BrainLAB”, ingeschreven onder nr. 1 290 113, de noodzakelijke zorgvuldigheid is betracht;

verweerder te verwijzen in de kosten van procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „BrainLAB” voor waren en diensten van de klassen 9, 10 en 42

Beslissing van de dienst „Register van inschrijvingen en daarmee verbonden databanken”: afwijzing van het verzoek tot herstel in de vorige toestand, rekening houdend met de termijn die voor de indiening van het verzoek om hernieuwing en voor de betaling van de vernieuwingtaks is gesteld

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van de aanvraag tot herstel in de vorige toestand en vaststelling van de beëindiging van gemeenschapsmerk nr. 1 290 113

Aangevoerde middelen: schending van artikel 81 van verordening nr. 207/2009, aangezien alle betrokkenen ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid niet in staat waren tegenover verweerder een termijn in acht te nemen, waardoor zij een recht hebben verloren, alsook de voor de indiening van het verzoek tot herstel in de vorige toestand gestelde termijn van twee maanden in acht is genomen.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/50


Beroep ingesteld op 20 juni 2011 — Vinci Energies Schweiz/BHIM — Estavis (Gele afbeelding van de Brandenburgse poort)

(Zaak T-327/11)

2011/C 269/112

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vinci Energies Schweiz AG (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Estavis AG (Berlijn, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 maart 2011 in zaak R 231/2010-1;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Estavis AG

Betrokken gemeenschapsmerk: afbeelding, in honinggeel, van de Brandenburgse poort voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 11, 35, 36, 37, 38, 40, 41 en 42 — aanvraag nr. 6585871

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: beeldmerk „ETAVIS” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 11, 35, 37, 38, 40, 41, 42 en 45

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat wegens het minstens normale onderscheidend vermogen van het oppositiemerk en de gelijkheid of hoge graad van overeenstemming van de betrokken tekens.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/51


Beroep ingesteld op 21 juni 2011 — Leifheit AG/BHIM (EcoPerfect)

(Zaak T-328/11)

2011/C 269/113

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Leifheit AG (Nassau, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Hasselblatt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 maart 2011 (zaak R 1658/2010-1) te vernietigen en de volledige bekendmaking van gemeenschapsmerk „EcoPerfect” onder aanvraagnummer 8 708 745 toe te staan;

het BIHM in zijn eigen kosten en in die van verzoekster te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „EcoPerfect” voor waren van klasse 21 — aanvraag nr. 8 708 745.

Beslissing van de onderzoeker: weigering van de inschrijving.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: Schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. verordening nr. 207/2009, daar de aanvraag voor het gemeenschapsmerk „EcoPerfect” voor waren van klasse 21 niet beschrijvend is en evenmin ieder onderscheidend vermogen ontbreekt.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/51


Beroep ingesteld op 24 juni 2011 — Wessang/BHIM — Greinwald (star foods)

(Zaak T-333/11)

2011/C 269/114

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nicolas Wessang (Zimmerbach, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Grolée, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Greinwald GmbH (Kempten, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de kamer van beroep van het BHIM van 15 april 2011 vernietigen;

verklaren voor recht dat het BHIM de noodzakelijke maatregelen moet nemen ter uitvoering van het onderhavige arrest tot vernietiging van voornoemde beslissing en bijgevolg de oppositie ingesteld door Nicolas WESSANG op 26 september 2005 tegen de aanvraag tot inschrijving van het merk STAR FOODS + grafisch beeld nr. 4 105 615 toewijzen;

verklaren voor recht dat het BHIM de noodzakelijke maatregelen moet nemen ter uitvoering van het onderhavige arrest tot vernietiging van voornoemde beslissing en bijgevolg de aanvraag tot inschrijving van het merk STAR FOODS + grafisch beeld nr. 4 105 615 in haar geheel afwijzen;

de vennootschap GREINWALD GmbH en het BHIM hoofdelijk respectievelijk in solidum verwijzen in alle kosten die Nicolas WESSANG zijn opgekomen in de oppositieprocedure, de beroepsprocedure en de onderhavige procedure;

verklaren dat de vennootschap GREINWALD GmbH alle kosten welke haar zijn opgekomen in de oppositieprocedure, de beroepsprocedure en de onderhavige procedure, zal dragen;

verklaren het BHIM alle kosten welke hem zijn opgekomen in de oppositieprocedure, de beroepsprocedure en de onderhavige procedure, zal dragen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Greinwald GmbH.

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „star foods” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 — inschrijvingsaanvraag nr. 4105615

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeld- en woordmerken „STAR SNACKS” voor waren van de klassen 29, 30 en 31

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van de oppositie, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 11 mei 2010 in zaak T-492/08, Wessang/BHIM — Greinwald (star foods)

Aangevoerde middelen: verzoekster stelt dat het Gerecht heeft geoordeeld dat gevaar voor verwarring van de twee conflicterende merken bestaat en dat de kamer van beroep daardoor een gebonden bevoegdheid had naar aanleiding van het arrest van het Gerecht. Verzoekster is aldus van mening dat de kamer van beroep de grenzen van haar bevoegdheid heeft overschreden door opnieuw te oordelen over de zaak in haar geheel.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/52


Beroep ingesteld op 5 juli 2011 — Segovia Bonet/BHIM — IES (IES)

(Zaak T-355/11)

2011/C 269/115

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jorge Segovia Bonet (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: M.E. López Camba en J.L. Rivas Zurdo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij voor de kamer van beroep: IES Insurance Engineering Services Srl (Milaan, Italië)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 maart 2011 in zaak R 749/2010-2 vernietigen, en

het Bureau en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „IES” voor diensten van de klassen 35, 36, 41, 42 en 45 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6787345

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker

Oppositiemerk of -teken: merkinschrijving in het Verenigd Koninkrijk nr. 2358802 van beeldmerk „IES” voor diensten van klasse 41

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep en bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gevaar voor verwarring van het oudere merk en het aangevraagde gemeenschapsmerk bestond. Immers, (i) de vergeleken tekens zijn verwarrend overeenstemmend, in het bijzonder uit fonetisch oogpunt, en (ii) de door de oudere inschrijving aangeduide diensten vullen de door het aangevraagde gemeenschapsmerk aangeduide diensten aan.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/52


Beroep ingesteld op 1 juli 2011 — Restoin/BHIM (EQUIPMENT)

(Zaak T-356/11)

2011/C 269/116

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Christian Restoin (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Alcaraz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van 14 april 2011 in zaak R 1430/2010-4;

verwijzing van het BHIM in de kosten van C. Restoin.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „EQUIPMENT” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25 en 35 — aanvraag nr. 8 722 076

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat het betrokken teken onderscheidend vermogen bezit uitgaande van de perceptie van het doelpubliek en met betrekking tot de waren en diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, alsmede van artikel 75 van deze verordening doordat de motivering van de kamer van beroep (i) niet algemeen mag zijn daar de bedoelde waren niet voldoende homogeen zijn en (ii) niet coherent is.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/53


Beroep ingesteld op 6 juli 2011 — Hand Held Products/BHIM — Orange Brand Services (DOLPHIN)

(Zaak T-361/11)

2011/C 269/117

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hand Held Products, Inc. (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Güell Serra en M. Curell Aguilà, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij voor de kamer van beroep: Orange Brand Services Ltd (Bristol, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 april 2011 in zaak R 1443/2010-1 gedeeltelijk vernietigen en gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5046231 afwijzen, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „DOLPHIN”, voor onder meer waren van klasse 9 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5046231

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 936229 van het woordmerk „DOLPHIN” voor waren van klasse 9

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor een deel van de betrokken waren

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep geen globale analyse van de relevante factoren heeft gemaakt, maar de oppositie heeft afgewezen op de enkele grond dat de waren verschillen en daarbij minimale verschillen tussen deze waren heeft vastgesteld, zonder dat zij bij de vergelijking passend gewicht heeft toegekend aan de overeenstemming in de tekens „DOLPHIN”.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/53


Beroep ingesteld op 6 juli 2011 — Bial — Portela & Ca/BHIM — Isdin (ZEBEXIR)

(Zaak T-366/11)

2011/C 269/118

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bial — Portela & Ca, SA (São Mamede do Coronado, Portugal) (vertegenwoordigers: B. Braga da Cruz and J. M. Pimenta, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij voor de kamer van beroep: Isdin, SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 april 2011 in zaak R 1212/2009-1 vernietigen;

het Bureau gelasten de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 6809008 „ZEBEXIR” te weigeren, en

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ZEBEXIR” voor waren van de klassen 3 en 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6809008

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 3424223 van het woordmerk „ZEBINIX” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gevaar voor verwarring van de betrokken gemeenschapsmerken bestond.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/54


Beroep ingesteld op 11 juli 2011 — Monier Roofing Components/BHIM (CLIMA COMFORT)

(Zaak T-371/11)

2011/C 269/119

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Monier Roofing Components GmbH (Oberursel, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Ekey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 april 2011 in zaak R 2026/2010-1;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CLIMA COMFORT” voor waren van klasse 17 — aanvraag nr. 9175324

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 7, lid 1, sub b, 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep i) is uitgegaan van onjuiste natuurwetenschappelijke vaststellingen zonder verzoekster op dit punt te horen, ii) ertoe verplicht was, de feiten ambtshalve te onderzoeken en iii) de kwaliteit en de bestemming van de betrokken waren onjuist heeft beoordeeld en onjuiste vaststellingen betreffende de betekenis van het teken „CLIMA COMFORT” met betrekking tot de geclaimde waren heeft gedaan.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/54


Beroep ingesteld op 15 juli 2011 — Basic/BHIM — Repsol YPF (basic)

(Zaak T-372/11)

2011/C 269/120

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Basic Aktiengesellschaft Lebensmittelhandel (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Altenburg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij voor de kamer van beroep: Repsol YPF, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 maart 2011 in zaak R 1440/2010-1 vernietigen;

het beroep in zaak R 1440/2010-1 met betrekking tot de beslissing op oppositie nr. B 1384694 verwerpen, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „basic”, in het geel, het blauw en het rood, voor waren en diensten van de klassen 3, 4, 5, 16, 18, 21, 25, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 39, 43, 44 en 45 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6752811

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5648159 van het beeldmerk „BASIC” voor diensten van de klassen 35, 37 en 39

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor een deel van de betrokken diensten van klasse 35 en voor alle betrokken diensten van klasse 39. Afwijzing van de oppositie voor de overige diensten van klasse 35.

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling voor zover daarbij de oppositie werd afgewezen voor een deel van de diensten van klasse 35. Afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag voor die diensten en verwerping van het beroep voor de overige diensten van klasse 35

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk en het oppositiemerk bestaat.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/55


Beroep ingesteld op 18 juli 2011 — Langguth Erben/BHIM (MEDINET)

(Zaak T-378/11)

2011/C 269/121

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG (Traben-Trarbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van 10 mei 2011 in zaak R 1598/2010-4 betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 786 485;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MEDINET” voor waren van klasse 33 — aanvraag nr. 8786485

Beslissing van de onderzoeker: weigering van inschrijving van het aangevraagde merk op grond van anterioriteit van oudere nationale en internationale merken

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 34, 75 en 77 van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep i) inschrijving ten onrechte op grond van anterioriteit niet heeft toegestaan, ii) is voorbijgegaan aan verzoeksters betoog betreffende de beslissingen van de kamers van beroep inzake aanspraken op prioriteit en anterioriteit en iii) een mondelinge behandeling van de hand heeft gewezen.


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/55


Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Hüttenwerke Krupp Mannesmann e.a./Commissie

(Zaak T-379/11)

2011/C 269/122

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH (Duisburg, Duitsland), ROGESA Roheisengesellschaft Saar mbH (Dillingen, Duitsland), Salzgitter Flachstahl GmbH (Salzgitter, Duitsland), ThyssenKrupp Steel Europe AG (Duisburg, Duitsland), voestalpine Stahl GmbH (Linz, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en C. Dittrich)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoeksters verzoeken het Gerecht,

de beschikking van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van overgangsbepalingen over de gehele Unie inzake de geharmoniseerde kostenloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad [C(2001) 2772, PB L 130, blz. 1 e.v.] nietig te verklaren,

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters komen op tegen de beschikking van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van overgangsbepalingen over de gehele Unie inzake de geharmoniseerde kostenloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) aan. Zij vorderen dat deze in haar geheel nietig wordt verklaard. Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoeksters zes middelen.

1)

Eerste middel: Schending van de productbenchmark voor ijzersinters van artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG (2)

Verzoeksters beroepen zich op de onwettigheid van de in bijlage I van de aangevochten beschikking opgenomen voorschriften voor productbenchmarks.

Onverenigbaarheid met artikel 10 bis, lid 2, van richtlijn 2003/87.

Verzoeksters stellen dat de vaststelling van de productbenchmark voor gesinterd erts artikel 10 bis, lid 2, van richtlijn 2003/87 schendt, aangezien de Commissie een installatie voor de vervaardiging van pellets bij de bepaling van de gemiddelde opbrengsten van de 10 % meest efficiënte installaties van een sector of een deel ervan in de Unie als uitgangspunt voor de bepaling van de productbenchmark heeft meegerekend. Pellets zijn echter een ander product dan gesinterd erts en installaties ter vervaardiging van pellets mogen dus bij de bepaling van de 10 % meest efficiënte sinterinstallaties niet in aanmerking worden genomen.

Onverenigbaarheid met artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87

De vaststelling van de productbenchmark voor gesinterd erts is eveneens onverenigbaar met artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87, aangezien de Commissie bij de vaststelling van de productbenchmark voor gesinterd erts gegevens gecorrigeerd heeft. Dit is niet in overeenstemming met de door artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87 opgelegde criteria voor de vaststelling van de benchmarks.

2)

Tweede middel: Schending van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer van artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG

Ook de vaststelling van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer schendt artikel 10 bis van richtlijn 2003/87, aangezien de Commissie niet het volledige koolstofgehalte van de bij de vervaardiging van ijzer en staal ontstane afvalgassen inclusief het gebruik ervan voor de winning van elektriciteit in aanmerking heeft genomen, maar minderingen ter hoogte van ongeveer 25 % heeft toegepast. Uit de bewoordingen van artikel 10 bis, lid 1, onderafdeling 3, tweede volzin, van richtlijn 2003/87, de systematiek en de doelstelling van de richtlijn en de historische uitlegging ervan volgt dat de Commissie tot dergelijke minderingen niet gerechtigd is.

3)

Derde middel: Schending van de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU

Verzoeksters stellen voorts dat de Commissie haar beschikking niet voldoende heeft gemotiveerd. De motivering van de vaststelling van de benchmarks is gebrekkig. De door de Commissie aangevoerde bezwaren wat betreft eventuele verstoringen van de mededinging zijn niet regelmatig gemotiveerd. Dit is een schending van artikel 296, lid 2, VWEU.

4)

Vierde middel: Schending van het evenredigheidsbeginsel

De bestreden beschikking schendt wat betreft de vaststelling van de benchmark voor gesinterd erts en vloeibaar ruwijzer eveneens het evenredigheidsbeginsel.

5)

Vijfde middel: Schending van het beginsel van non-discriminatie

Bovendien beroepen verzoeksters zich op de schending van het beginsel van non-discriminatie.

6)

Zesde middel: Noodzakelijkheid van de nietigverklaring van de gehele beschikking

Verzoeksters zijn van mening dat de beschikking in haar geheel moet worden nietig verklaard, aangezien bij een tot de benchmarks voor gesinterd erts en vloeibaar ruwijzer beperkte nietigverklaring op grond van de regeling van artikel 10, lid 2, sub b juncto artikel 3, sub c, van de bestreden beschikking voor de kostenloze toewijzing van emissierechten automatisch een „fallback”-aanpak zou worden toegepast. Dit zou voor de verzoeksters een nog slechter resultaat als gevolg hebben dan wanneer de verkeerde benchmarkwaarden van de Commissie voor gesinterd erts en vloeibaar ruwijzer zouden worden toegepast.


(1)  PB L 130, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/56


Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Eurofer/Commissie

(Zaak T-381/11)

2011/C 269/123

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europäischer Wirtschaftsverband der Eisen- und Stahlindustrie (Eurofer) ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Altenschmidt en C. Dittrich)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoeker vordert,

de beschikking van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van overgangsbepalingen over de gehele Unie inzake de geharmoniseerde kostenloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad [C(2001) 2772, PB L 130, blz. 1 e.v.] nietig te verklaren,

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen de beschikking van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van overgangsbepalingen over de gehele Unie inzake de geharmoniseerde kostenloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1). Hij vordert dat deze in haar geheel nietig wordt verklaard.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: Schending van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer van artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG (2)

Verzoeker beroept zich op de onwettigheid van de in bijlage I van de aangevochten beschikking opgenomen voorschriften voor productbenchmarks.

Verzoeker stelt dat de vaststelling van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 schendt, aangezien de Commissie niet het volledige koolstofgehalte van de bij de vervaardiging van ijzer en staal ontstane afvalgassen inclusief het gebruik ervan voor de winning van elektriciteit in aanmerking heeft genomen, maar minderingen ter hoogte van ongeveer 25 % heeft toegepast. Uit de bewoordingen van artikel 10 bis, lid 1, onderafdeling 3, tweede volzin, van richtlijn 2003/87, de systematiek en de doelstelling van de richtlijn en de historische uitlegging ervan volgt dat de Commissie tot dergelijke minderingen niet gerechtigd is.

2)

Tweede middel: Schending van de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU

Verzoeker stelt voorts dat de Commissie haar beschikking niet voldoende heeft gemotiveerd. De motivering van de vaststelling van de benchmarks is gebrekkig. Ook de door de Commissie aangevoerde bezwaren wat betreft eventuele verstoringen van de mededinging zijn niet regelmatig gemotiveerd. Dit is een schending van artikel 296, lid 2, VWEU.

3)

Derde middel: Schending van het evenredigheidsbeginsel

De bestreden beschikking schendt wat betreft de vaststelling van de benchmark voor vloeibaar ruwijzer eveneens het evenredigheidsbeginsel.

4)

Vierde middel: Schending van het beginsel van non-discriminatie

Bovendien beroept verzoeker zich op de schending van het beginsel van non-discriminatie.

5)

Vijfde middel: Noodzakelijkheid van de nietigverklaring van de gehele beschikking

Verzoeker is van mening dat de beschikking in haar geheel moet worden nietig verklaard, aangezien bij een uitsluitend tot de benchmark voor vloeibaar ruwijzer beperkte nietigverklaring op grond van de regeling van artikel 10, lid 2, sub b juncto artikel 3, sub c, van de bestreden beschikking voor de kostenloze toewijzing van emissierechten automatisch een „fallback”-aanpak zou worden toegepast. Dit zou voor de verzoeker een nog slechter resultaat als gevolg hebben dan wanneer de verkeerde benchmarkwaarden van de Commissie voor vloeibaar ruwijzer zouden worden toegepast.


(1)  PB L 130, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/57


Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Evonik Industries/BHIM — Bornemann (EVONIK)

(Zaak T-390/11)

2011/C 269/124

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Evonik Industries AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Johann Heinrich Bornemann GmbH — Geschäftsbereich Kunststofftechnik Obernkirchen (Obernkirchen, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van verweerder (tweede kamer van beroep) van 19 april 2011 (zaak R 1802/2010-2), voor zover daarbij het internationale merk nr. 918426 „EVONIK” bescherming binnen de Europese Unie wordt geweigerd;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „EVONIK” voor waren en diensten van klassen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 11, 16, 17, 19, 35, 37, 39, 40, 41 en 42 — internationale inschrijving nr. 9184126

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Johann Heinrich Bornemann GmbH — Geschäftsbereich Kunststofftechnik Obernkirchen

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „EVO” voor waren en diensten van de klassen 7, 37 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 doordat i) geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat, ii) de kamer van beroep zich heeft gebaseerd op gronden waarover verzoekster geen verweer heeft kunnen voeren en iii) de kamer van beroep de bestreden beslissing heeft gesteund op argumenten die niet door opposante in de procedure zijn aangevoerd.