ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.211.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 211

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
16 juli 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 211/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 204 van 9.7.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 211/02

Advies 1/08: Advies van het Hof (Grote kamer) van 30 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen (Advies krachtens artikel 300, lid 6, EG — Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) — Lijsten van specifieke verbintenissen — Sluiting van akkoorden over de toekenning van compensaties voor de wijziging en de intrekking van bepaalde verbintenissen als gevolg van de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie — Gedeelde bevoegdheid — Rechtsgrondslagen — Gemeenschappelijke handelspolitiek — Gemeenschappelijk vervoerbeleid)

2

2011/C 211/03

Advies 1/09: Advies van het Hof (voltallige zitting) van 8 maart 2011 — Raad van de Europese Unie (Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU — Ontwerpovereenkomst — Invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting — Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi — Verenigbaarheid van ontwerpovereenkomst met Verdragen)

2

2011/C 211/04

Zaak C-485/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen/H. Akdas, H. Agartan, Z. Akbulut, M. Bas, K. Yüzügüllüer, E. Keskin, C. Topaloglu, A. Cubuk, S. Sariisik (Associatie EEG-Turkije — Sociale zekerheid van migrerende werknemers — Ontheffing van bepalingen inzake woonplaats — Strekking — Door ontvangende lidstaat uitgekeerde toeslag op invaliditeitspensioen ter verzekering van bestaansminimum aan begunstigden — Wijziging van nationale wettelijke regeling — Intrekking van deze toeslag indien begunstigde zijn woonplaats heeft buiten grondgebied van betrokken lidstaat)

3

2011/C 211/05

Zaak C-306/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijnen 93/37/EEG en 2004/18/EG — Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Wettelijke regeling inzake stedenbouw van autonome gemeenschap Valencia)

3

2011/C 211/06

Gevoegde zaken C-165/09 tot en met C-167/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 mei 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Stichting Natuur en Milieu e.a. (C-165/09)/College van Gedeputeerde Staten van Groningen, Stichting Natuur en Milieu e.a. (C-166/09)/College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Stichting Natuur en Milieu e.a. (C-167/09)/College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (Milieu — Richtlijn 2008/1/EG — Vergunning voor oprichten en in werking hebben van elektriciteitscentrale — Richtlijn 2001/81/EG — Nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen — Bevoegdheid van lidstaten gedurende overgangsperiode — Rechtstreekse werking)

4

2011/C 211/07

Zaak C-538/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Artikel 6, lid 3 — Specialebeschermingszones — Passende beoordeling van gevolgen van plannen of projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor beschermd gebied — Vrijstelling van beoordeling van plannen of projecten waarvoor aanmeldingsregeling geldt — Onjuiste uitvoering)

5

2011/C 211/08

Zaak C-293/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Innsbruck — Oostenrijk) — Gebhard Stark/D.A.S. Österreichische Allgemeine Rechtsschutzversicherung AG (Rechtsbijstandverzekering — Richtlijn 87/344/EEG — Artikel 4, lid 1 — Vrije keuze van advocaat door verzekeringnemer — Beperking van vergoeding van kosten voor vertegenwoordiging in rechte van verzekerde — Vergoeding beperkt tot bedrag gevorderd door binnen rechtsgebied van bevoegde rechter in eerste aanleg gevestigde advocaat)

6

2011/C 211/09

Zaak C-344/09: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 24 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Mora Kommun — Zweden) — in het kader van het onderzoek van een klacht van Dan Bengtsson (Prejudiciële verwijzing — Begrip rechterlijke instantie — Noodzaak van geding en procedure die moet leiden tot beslissing die kenmerken vertoont van rechterlijke uitspraak — Onbevoegdheid van Hof)

6

2011/C 211/10

Zaak C-519/09: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Wuppertal — Duitsland) — Dieter May/AOK Rheinland/Hamburg — Die Gesundheitskasse (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor procesvoering — Sociale politiek — Organisatie van arbeidstijd — Richtlijn 2003/88/EG — Personele werkingssfeer — Samenvallen van jaarlijkse vakantie met ziekteverlof — Betaling van vergoeding in geval van ziekte — Begrip werknemer — Werknemers op wie jaarlijkse vakantieregeling voor ambtenaren van toepassing is (Dienstordnungsangestellte))

6

2011/C 211/11

Gevoegde zaken C-136/10 en C-178/10: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Târgu-Mureș — Roemenië) — Daniel Ionel Obreja/Ministerul Economiei și Finanțelor, Direcția Generală a Finanțelor Publice a județului Mureș (C-136/10), Ministerul Economiei și Finanțelor, Direcția Generală a Finanțelor Publice a județului Mureș, Administrația Finanțelor Publice Târgu-Mureș/SC Darmi SRL (C-178/10) (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Binnenlandse belastingen — Artikel 110 VWEU — Milieuheffing op eerste registratie van motorvoertuigen)

7

2011/C 211/12

Zaak C-151/10: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Antwerpen — België) — Dai Cugini NV/Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Richtlijn 97/81/EG — Gelijke behandeling van deeltijd- en voltijdwerkers — Discriminatie — Administratieve belemmering die mogelijkheid van deeltijdwerk beperkt — Verplichte openbaarmaking en bewaring van arbeidsovereenkomsten en werkroosters)

7

2011/C 211/13

Zaak C-336/10: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova — Roemenië) — Administrația Finanțelor Publice a Municipiului Târgu-Jiu, Administrația Fondului pentru Mediu/Victor Vinel Ijac (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Binnenlandse belastingen — Artikel 110 VWEU — Milieuheffing bij eerste registratie van motorvoertuigen)

8

2011/C 211/14

Zaak C-418/10 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 maart 2011 — Herhof-Verwaltungsgesellschaft mbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Stabilator sp. z o.o. (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Oppositieprocedure — Ouder merk STABILAT — Beeldteken stabilator — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Geen soortgelijke waren en diensten)

8

2011/C 211/15

Zaak C-609/10 P: Beschikking van het Hof van 14 april 2011 — Dieter C. Umbach/Europese Commissie (Hogere voorziening — Toegang tot documenten van instellingen — TACIS-programma — Overeenkomst gesloten door Commissie — Opzegging van overeenkomst — Geding tussen overeenkomst sluitende partijen — Verzoek om toegang tot documenten — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

9

2011/C 211/16

Gevoegde zaken C-29/11 en C-30/11: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 april 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Suceava — Roemenië) — Aurora Elena Sfichi/Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava, Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu (C-29/11), Adrian Ilaș/Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava, Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu (C-30/11) (Artikel 104, lid 3, eerste alinea van Reglement voor procesvoering — Binnenlandse belastingen — Artikel 110 VWEU — Milieuheffing bij eerste registratie van motorvoertuigen)

9

2011/C 211/17

Zaak C-92/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 28 februari 2011 — RWE Vertrieb AG/Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen e.V.

10

2011/C 211/18

Zaak C-168/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 6 april 2011 — Manfred Beker en Christa Beker/Finanzamt Heilbronn

10

2011/C 211/19

Zaak C-182/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 18 april 2011 — Econord Spa/Comune di Cagno en Comune di Varese

10

2011/C 211/20

Zaak C-183/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 18 april 2011 — Econord Spa/Comune di Solbiate en Comune di Varese

11

2011/C 211/21

Zaak C-187/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Treviso (Italië) op 20 april 2011 — Strafzaak tegen Elena Vermisheva

11

2011/C 211/22

Zaak C-188/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (Oostenrijk) op 20 april 2011 — Peter Hehenberger/Republiek Oostenrijk

11

2011/C 211/23

Zaak C-191/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 april 2011 door Yorma's AG tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 15 februari 2011 in zaak T-213/09, Yorma's AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

12

2011/C 211/24

Zaak C-192/11: Beroep ingesteld op 20 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

13

2011/C 211/25

Zaak C-197/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 28 april 2011 — Eric Libert, Christian Van Eycken, Max Bleeckx, Algemeen Eigenaars- en Mede-eigenaars Syndicaat (VZW), Olivier de Clippele/Vlaamse regering

13

2011/C 211/26

Zaak C-207/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale di Milano (Italië) op 2 mei 2011 — 3D I srl/Agenzia delle Entrate Ufficio di Cremona

14

2011/C 211/27

Zaak C-208/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 april 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-36/10, Internationaler Hilfsfonds eV/Commissie

14

2011/C 211/28

Zaak C-210/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 9 mei 2011 — Belgische Staat/Medicom sprl

15

2011/C 211/29

Zaak C-211/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 9 mei 2011 — Belgische Staat/Maison Patrice Alard sprl

15

2011/C 211/30

Zaak C-223/11: Beroep ingesteld op 13 mei 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

16

2011/C 211/31

Zaak C-225/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 13 mei 2011 — Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs/Able UK Ltd

16

2011/C 211/32

Zaak C-226/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 16 mei 2011 — Expedia Inc./Autorité de la concurrence, Ministre de l’Économie, de l’Industrie et de l’Emploi, Société nationale des chemins de fer français (SNCF), Voyages-SNCF.Com, Agence Voyages-SNCF.Com, VFE Commerce, IDTGV

17

2011/C 211/33

Zaak C-228/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 mei 2011 — Melzer/MF Global UK Ltd

17

2011/C 211/34

Zaak C-235/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 mei 2011 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 maart 2011 in zaak T-589/08, Evropaïki Dynamiki/Commissie

17

2011/C 211/35

Zaak C-240/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 mei 2011 door World Wide Tobacco España, SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 maart 2011 in zaak T-37/05, World Wide Tobacco España/Commissie

18

2011/C 211/36

Zaak C-247/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2011 door Areva tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie

18

2011/C 211/37

Zaak C-253/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 mei 2011 door Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG, tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie

19

2011/C 211/38

Zaak C-219/09: Beschikking van de president van het Hof van 15 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano — Italië) — Vitra Patente AG/High Tech Srl

20

2011/C 211/39

Zaak C-158/10: Beschikking van de president van het Hof van 30 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Johan van Leendert Holding BV/Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

21

2011/C 211/40

Zaak C-227/10: Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 10 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Estland

21

2011/C 211/41

Zaak C-241/10: Beschikking van de president van het Hof van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg — Oostenrijk) — Harald Jung, Gerald Hellweger/Magistrat der Stadt Salzburg, in aanwezigheid van: Finanzamt Salzburg-Stadt

21

2011/C 211/42

Zaak C-306/10: Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 10 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Estland

21

2011/C 211/43

Zaak C-374/10: Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 12 april 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

21

2011/C 211/44

Zaak C-380/10: Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 17 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Finland

21

2011/C 211/45

Zaak C-445/10: Beschikking van de president van het Hof van 21 maart 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

21

2011/C 211/46

Zaak C-471/10: Beschikking van de president van het Hof van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg — Oostenrijk) — Martin Wohl, Ildiko Veres/Magistrat der Stadt Salzburg, in aanwezigheid van: Finanzamt Salzburg-Stadt

21

 

Gerecht

2011/C 211/47

Zaak T-206/06: Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Total en Elf Aquitaine/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van methacrylaten — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Rechten van de verdediging — Vermoeden van onschuld — Motiveringsplicht — Beginsel van gelijke behandeling — Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties — Legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen — Beginsel van goed bestuur — Rechtszekerheidsbeginsel — Misbruik van bevoegdheid — Geldboeten — Toewijzing van aansprakelijkheid voor betaling binnen groep vennootschappen)

22

2011/C 211/48

Zaak T-217/06: Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Arkema France e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van methacrylaten — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Motiveringsplicht — Beginsel van gelijke behandeling — Beginsel van goed bestuur — Geldboeten — Zwaarte van inbreuk — Concrete weerslag op markt — Afschrikkende werking van geldboete — Recidive — Beginsel non bis in idem — Evenredigheidsbeginsel — Verzachtende omstandigheden — Daadwerkelijke niet-toepassing van overeenkomsten — Toewijzing van aansprakelijkheid voor betaling binnen groep vennootschappen — Volledige rechtsmacht)

22

2011/C 211/49

Zaak T-471/08: Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Toland/Parlement (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Auditverslag over vergoeding voor parlementaire bijstand — Geweigerde toegang — Exceptie van bescherming van doel van inspecties, onderzoeken en audits — Exceptie van bescherming van besluitvormingsproces)

23

2011/C 211/50

Zaak T-507/08: Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Psytech International/BHIM — Institute for Personality & Ability Testing (16PF) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk 16PF — Absolute weigeringsgronden — Onderscheidend vermogen — Geen beschrijvend karakter — Geen tekens die gebruikelijk zijn geworden — Geen kwade trouw — Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d, en artikel 51, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b tot en met d, en artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

23

2011/C 211/51

Zaak T-489/08: Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Power-One Italy/Commissie (Beroep tot schadevergoeding — Project medegefinancierd door financieringsinstrument LIFE+ — Ontwikkeling van nieuw systeem van energievoorziening voor mobiele telefonie (Pneuma-project) — Misbruik van procedure — Niet-inachtneming van vormvereisten — Niet-ontvankelijkheid)

23

2011/C 211/52

Zaak T-176/09: Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Government of Gibraltar/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna — Beschikking 2009/95/EG — Lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio — Opneming in het gebied van communautair belang genaamd Estrecho oriental van een zone van territoriale wateren van Gibraltar en van een diepzeegebied — Gedeeltelijke nietigverklaring — Onlosmakelijk verband — Niet-ontvankelijkheid)

24

2011/C 211/53

Zaak T-493/09 P: Beschikking van het Gerecht van 23 mei 2011 — Y/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Ontslag — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

24

2011/C 211/54

Zaak T-115/10: Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Verenigd Koninkrijk/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna — Besluit 2010/45/EU — Lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio — Niet voor beroep vatbare handeling — Zuiver bevestigende handeling — Niet-ontvankelijkheid)

24

2011/C 211/55

Zaak T-198/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 maart 2011 door Guido Strack tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 januari 2011 in zaak F-121/07, Strack/Commissie

25

2011/C 211/56

Zaak T-228/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 april 2011 door Florence Barbin tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 februari 2011 in zaak F-68/09, Barbin/Parlement

26

2011/C 211/57

Zaak T-229/11: Beroep ingesteld op 20 april 2011 — Inglewood e.a./Parlement

26

2011/C 211/58

Zaak T-234/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 april 2011 door Oscar Orlando Arango Jaramillo e.a. tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 februari 2011 in zaak F-34/10, Arango Jaramillo e.a./EIB

27

2011/C 211/59

Zaak T-242/11: Beroep ingesteld op 9 mei 2011 — Kaltenbach & Voigt/BHIM (3D eXam)

27

2011/C 211/60

Zaak T-248/11: Beroep ingesteld op 12 mei 2011 — International Engine Intellectual Property Company/BHIM (PURE POWER)

28

2011/C 211/61

Zaak T-255/11: Beroep ingesteld op 20 mei 2011 — Fellah/Raad

28

2011/C 211/62

Zaak T-257/11: Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — Pangyrus/BHIM — RSVP Design (COLOURBLIND)

29

2011/C 211/63

Zaak T-260/11: Beroep ingesteld op 19 mei 2011 — Spanje/Commissie

29

2011/C 211/64

Zaak T-264/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 mei 2011 door Carlo De Nicola tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 maart 2011 in zaak F-59/09, De Nicola/EIB

30

2011/C 211/65

Zaak T-267/11: Beroep ingesteld op 24 mei 2011 — Video Research USA/BHIM (VR)

31

2011/C 211/66

Zaak T-269/11: Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — Xeda International/Commissie

31

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 211/67

Zaak F-35/11: Beroep ingesteld op 4 april 2011 — ZZ/Parlement

33

2011/C 211/68

Zaak F-57/11: Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — ZZ/Commissie

33

2011/C 211/69

Zaak F-58/11: Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — ZZ e. a./EIB

34

2011/C 211/70

Zaak F-59/11: Beroep ingesteld op 24 mei 2011 — ZZ/BHIM

34

2011/C 211/71

Zaak F-60/11: Beroep ingesteld op 25 mei 2011 — ZZ/ECB

35

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/1


2011/C 211/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 204 van 9.7.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 194 van 2.7.2011

PB C 186 van 25.6.2011

PB C 179 van 18.6.2011

PB C 173 van 11.6.2011

PB C 160 van 28.5.2011

PB C 152 van 21.5.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/2


Advies van het Hof (Grote kamer) van 30 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Advies 1/08) (1)

(Advies krachtens artikel 300, lid 6, EG - Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) - Lijsten van specifieke verbintenissen - Sluiting van akkoorden over de toekenning van compensaties voor de wijziging en de intrekking van bepaalde verbintenissen als gevolg van de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie - Gedeelde bevoegdheid - Rechtsgrondslagen - Gemeenschappelijke handelspolitiek - Gemeenschappelijk vervoerbeleid)

2011/C 211/02

Procestaal: alle talen

Verzoekende partij:

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp

Verzoek om advies — Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) — Lijsten van specifieke verbintenissen inzake het verlenen van markttoegang en nationale behandeling — Akkoorden betreffende de wijziging en de intrekking van specifieke verbintenissen als gevolg van de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie alsook inzake de compenserende aanpassingen ten gunste van de door deze wijzigingen en intrekking getroffen WTO-leden — Exclusieve of gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap om dergelijke akkoorden te sluiten en passende rechtsgrondslag — Respectieve werkingssfeer van gemeenschappelijke handelspolitiek en gemeenschappelijk vervoerbeleid

Advies

1)

De sluiting van de akkoorden met de getroffen leden van de Wereldhandelsorganisatie op grond van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS), zoals beschreven in het verzoek om een advies, valt onder de gedeelde bevoegdheid van de Europese Gemeenschap en de lidstaten.

2)

De gemeenschapshandeling houdende sluiting van voormelde akkoorden moet zowel op artikel 133, leden 1, 5 en 6, tweede alinea, EG als op de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG juncto artikel 300, leden 2 en 3, eerste alinea, EG worden gebaseerd.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/2


Advies van het Hof (voltallige zitting) van 8 maart 2011 — Raad van de Europese Unie

(Advies 1/09) (1)

(Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU - Ontwerpovereenkomst - Invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting - Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi - Verenigbaarheid van ontwerpovereenkomst met Verdragen)

2011/C 211/03

Procestaal: alle talen

Verzoekende partij:

Raad van de Europese Unie

Voorwerp

Verzoek om advies — Verenigbaarheid met het EG-Verdrag van een te sluiten overeenkomst tot invoering van een uniform stelsel van octrooigeschillenregeling — Gerecht voor Europees octrooi en gemeenschapsoctrooi, bestaande uit een gerecht van eerste aanleg en een hof van beroep — Attributie aan die gerechten van een bevoegdheid om onder meer te beslissen over geschillen die verband houden met de geldigheid en/of de toepassing van gemeenschapsoctrooien, gekoppeld aan de mogelijkheid respectievelijk de verplichting voor die gerechten, het Hof aan te zoeken met prejudiciële vragen over de uitlegging van het EG-Verdrag of de geldigheid en de uitlegging van handelingen van de instellingen van de Unie — Aantasting van de autonomie van de communautaire rechtsorde en van de voorrang van het gemeenschapsrecht?

Advies

De voorgenomen overeenkomst tot invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting (momenteel gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi genoemd) is niet verenigbaar met de bepalingen van het VEU en het VWEU.


(1)  PB C 220 van 12.9.2009


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen/H. Akdas, H. Agartan, Z. Akbulut, M. Bas, K. Yüzügüllüer, E. Keskin, C. Topaloglu, A. Cubuk, S. Sariisik

(Zaak C-485/07) (1)

(Associatie EEG-Turkije - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Ontheffing van bepalingen inzake woonplaats - Strekking - Door ontvangende lidstaat uitgekeerde toeslag op invaliditeitspensioen ter verzekering van bestaansminimum aan begunstigden - Wijziging van nationale wettelijke regeling - Intrekking van deze toeslag indien begunstigde zijn woonplaats heeft buiten grondgebied van betrokken lidstaat)

2011/C 211/04

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Verwerende partijen: H. Akdas, H. Agartan, Z. Akbulut, M. Bas, K. Yüzügüllüer, E. Keskin, C. Topaloglu, A. Cubuk, S. Sariisik

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Centrale Raad van Beroep — Uitlegging van artikel 9 van de associatieovereenkomst, artikel 59 van het aanvullend protocol bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend, en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1), en van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (PB 1983, C 110, blz. 60) — Nationale wettelijke regeling waarbij een toeslag op de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verleend tot het bestaansminimum — Beperkingen in geval van woonplaats buiten Nederland — Intrekking in twee fasen naargelang van woonplaats en nationaliteit

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreeks toepasselijk is, zodat de Turkse onderdanen op wie deze bepaling van toepassing is het recht hebben zich er voor de rechterlijke instanties van de lidstaten rechtstreeks op te beroepen, om ervoor te zorgen dat hiermee strijdige internrechtelijke regels buiten toepassing worden gelaten.

2)

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 moet aldus worden uitgelegd dat het zich in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding verzet tegen een regeling van een lidstaat als artikel 4a van de Toeslagenwet van 6 november 1986, die een op grond van de nationale wettelijke regeling toegekende prestatie, zoals de toeslag op het invaliditeitspensioen, intrekt voor voormalige migrerende Turkse werknemers die naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij het recht om in de ontvangende lidstaat te verblijven hadden verloren omdat zij er arbeidsongeschikt waren geworden.

3)

Artikel 9 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, is niet van toepassing op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-306/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijnen 93/37/EEG en 2004/18/EG - Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Wettelijke regeling inzake stedenbouw van autonome gemeenschap Valencia)

2011/C 211/05

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro, D. Kukovec en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 1, 6, lid 6, 11, 12 en van titel II van hoofdstuk IV (artikelen 24-29) van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54), en van de artikelen 2, 6, 24, 30, 31, lid 4, sub a, 48, lid 2, en 53 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Stedenbouwkundige regeling van de autonome gemeenschap Valencia — Onverenigbaarheid met het gemeenschapsrecht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 mei 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Stichting Natuur en Milieu e.a. (C-165/09)/College van Gedeputeerde Staten van Groningen, Stichting Natuur en Milieu e.a. (C-166/09)/College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Stichting Natuur en Milieu e.a. (C-167/09)/College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

(Gevoegde zaken C-165/09 tot en met C-167/09) (1)

(Milieu - Richtlijn 2008/1/EG - Vergunning voor oprichten en in werking hebben van elektriciteitscentrale - Richtlijn 2001/81/EG - Nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen - Bevoegdheid van lidstaten gedurende overgangsperiode - Rechtstreekse werking)

2011/C 211/06

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partijen: Stichting Natuur en Milieu, Stichting Greenpeace Nederland, B. Meijer, E. Zwaag, F. Pals (C-165/09), Stichting Natuur en Milieu, Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie, Stichting Greenpeace Nederland, Vereniging van Verontruste Burgers van Voorne (C-166/09), Stichting Natuur en Milieu, Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie, Stichting Greenpeace Nederland, Vereniging van Verontruste Burgers van Voorne (C-167/09)

Verwerende partijen: College van Gedeputeerde Staten van Groningen (C-165/09), College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (C-166/09 en C-167/09)

in tegenwoordigheid van: RWE Eemshaven Holding BV, voorheen RWE Power AG (C-165/09), Electrabel Nederland NV (C-166/09), College van Burgemeester en Wethouders Rotterdam (C-166/09 en C-167/09), E.ON Benelux NV (C-167/09)

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Raad van State — Uitlegging van artikel 9 van richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257, blz. 26), thans richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gecodificeerde versie) (PB L 24, blz. 8), en van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309, blz. 22) — Aanvraag om milieuvergunning — Besluit van bevoegde autoriteit — Verplichtingen van lidstaten gedurende periode tussen uiterste datum voor omzetting van richtlijn en datum vermeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/81, die is gelegen na uiterste datum voor omzetting daarvan — Elektriciteitscentrale

Dictum

1)

Artikel 9, leden 1, 3 en 4, van richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, in de oorspronkelijke versie ervan en zoals gecodificeerd bij richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten bij de verlening van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een industriële installatie als die waarom het in de hoofdgedingen gaat, niet verplicht zijn, de nationale emissieplafonds voor SO2 en NOx vastgesteld in richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot de voorwaarden voor de verlening daarvan te rekenen, hoewel zij zich moeten houden aan de uit die richtlijn 2001/81 voortvloeiende verplichting om in het kader van nationale programma’s passende en samenhangende beleidsopties en maatregelen vast te stellen of te plannen, die in hun geheel genomen geschikt zijn om de emissies van met name die verontreinigende stoffen te beperken tot hoeveelheden die uiterlijk eind 2010 niet groter zijn dan de in bijlage I bij die richtlijn aangegeven plafonds.

2)

Gedurende de in artikel 4 van richtlijn 2001/81 bedoelde overgangsperiode van 27 november 2002 tot en met 31 december 2010

verplichten artikel 4, lid 3, VEU en artikel 288, derde alinea, VWEU alsmede richtlijn 2001/81 de lidstaten om zich te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen;

lijkt de vaststelling door de lidstaten van een specifieke maatregel inzake één bron van SO2 en NOx als zodanig de verwezenlijking van het door richtlijn 2001/81 voorgeschreven resultaat niet ernstig in gevaar te kunnen brengen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dat het geval is voor elk besluit tot verlening van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een industriële installatie als die waarom het in de hoofdgedingen gaat;

verplichten artikel 288, derde alinea, VWEU en de artikelen 6, 7, leden 1 en 2, en 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/81 de lidstaten enerzijds om programma’s voor een geleidelijke reductie van de nationale emissies van SO2 en NOx op te stellen en zo nodig bij te stellen en te herzien, die zij voor het publiek en de relevante organisaties beschikbaar dienen te stellen door middel van heldere, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke informatie, en binnen de gestelde termijnen aan de Europese Commissie dienen mee te delen, en anderzijds om nationale emissie-inventarissen en prognoses voor 2010 op te stellen en jaarlijks bij te werken, en daarvan binnen de gestelde termijnen aan de Europese Commissie en aan het Europees Milieuagentschap verslag te doen;

verplichten artikel 288, derde alinea, VWEU en richtlijn 2001/81 zelf de lidstaten noch om de verlening van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een industriële installatie als die waarom het gaat in de hoofdgedingen te weigeren of te beperken, noch om specifieke compenserende maatregelen vast te stellen telkens wanneer een dergelijke vergunning wordt afgegeven, ook niet bij overschrijding of dreigende overschrijding van de nationale emissieplafonds voor SO2 en NOx.

3)

Artikel 4 van richtlijn 2001/81 is niet onvoorwaardelijk en is onvoldoende nauwkeurig om vóór 31 december 2010 door particulieren voor de nationale rechterlijke instanties te kunnen worden ingeroepen.

Artikel 6 van richtlijn 2001/81 kent de rechtstreeks getroffen particulieren rechten toe die voor de nationale rechterlijke instanties kunnen worden ingeroepen om te vorderen dat de lidstaten gedurende de overgangsperiode van 27 november 2002 tot en met 31 december 2010 in het kader van nationale programma’s passende en samenhangende beleidsopties en maatregelen vaststellen of plannen, die in hun geheel genomen geschikt zijn om de emissies van de bedoelde verontreinigende stoffen te beperken, zodat uiterlijk eind 2010 aan de nationale plafonds van bijlage I bij die richtlijn wordt voldaan, en de daartoe opgestelde programma’s voor het publiek en de relevante organisaties beschikbaar stellen door middel van heldere, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke informatie.


(1)  PB C 193 van 15.8.2009.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-538/09) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Artikel 6, lid 3 - Specialebeschermingszones - Passende beoordeling van gevolgen van plannen of projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor beschermd gebied - Vrijstelling van beoordeling van plannen of projecten waarvoor aanmeldingsregeling geldt - Onjuiste uitvoering)

2011/C 211/07

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: T. Materne, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Onjuiste uitvoering van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Milieueffectbeoordeling verplicht wanneer een plan of project gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied

Dictum

1)

Door voor bepaalde activiteiten waarvoor een aanmeldingsregeling geldt, geen passende milieueffectstudie te vereisen wanneer deze activiteiten een Natura 2000-gebied kunnen aantasten, is het Koninkrijk België de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Innsbruck — Oostenrijk) — Gebhard Stark/D.A.S. Österreichische Allgemeine Rechtsschutzversicherung AG

(Zaak C-293/10) (1)

(Rechtsbijstandverzekering - Richtlijn 87/344/EEG - Artikel 4, lid 1 - Vrije keuze van advocaat door verzekeringnemer - Beperking van vergoeding van kosten voor vertegenwoordiging in rechte van verzekerde - Vergoeding beperkt tot bedrag gevorderd door binnen rechtsgebied van bevoegde rechter in eerste aanleg gevestigde advocaat)

2011/C 211/08

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Innsbruck

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gebhard Stark

Verwerende partij: D.A.S. Österreichische Allgemeine Rechtsschutzversicherung AG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesgericht Innsbruck — Uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185, blz. 77) — Verzekeringsovereenkomst die conform een nationale regeling bepaalt dat de voor rechtsbijstand verzekerde verplicht is een advocaat te kiezen die gevestigd is in de plaats van de bevoegde rechter

Dictum

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling volgens welke in een verzekeringsovereenkomst kan worden overeengekomen dat de voor rechtsbijstand verzekerde voor zijn vertegenwoordiging in een gerechtelijke of administratieve procedure enkel een tot de beroepshalve vertegenwoordiging van partijen bevoegde persoon mag kiezen die kantoor houdt in de plaats van de gerechtelijke of administratieve instantie die in eerste aanleg bevoegd is, voor zover, teneinde de vrijheid van de verzekerde om de met zijn vertegenwoordiging belaste persoon te kiezen niet van haar inhoud te beroven, deze beperking slechts betrekking heeft op de reikwijdte van de dekking door de rechtsbijstandverzekeraar van de kosten van de bijstand door een vertegenwoordiger, en de door deze verzekeraar werkelijk betaalde vergoeding toereikend is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/6


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 24 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Mora Kommun — Zweden) — in het kader van het onderzoek van een klacht van Dan Bengtsson

(Zaak C-344/09) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Begrip „rechterlijke instantie” - Noodzaak van geding en procedure die moet leiden tot beslissing die kenmerken vertoont van rechterlijke uitspraak - Onbevoegdheid van Hof)

2011/C 211/09

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Mora Kommun

Partij in het hoofdgeding

Dan Bengtsson

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Uitlegging van aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz — 300 GHz (PB L 199, blz. 59) alsook van het voorzorgsbeginsel — Gevolgen voor gezondheid van elektromagnetische straling van basisstations voor draadloze telecommunicatie en gegevenstransmissie — In aanbeveling gegeven referentieniveaus

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de door Mora kommun, Miljö- och hälsoskyddsnämnden (Zweden), bij beslissing van 2 juni 2009 gestelde vraag.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/6


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Wuppertal — Duitsland) — Dieter May/AOK Rheinland/Hamburg — Die Gesundheitskasse

(Zaak C-519/09) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor procesvoering - Sociale politiek - Organisatie van arbeidstijd - Richtlijn 2003/88/EG - Personele werkingssfeer - Samenvallen van jaarlijkse vakantie met ziekteverlof - Betaling van vergoeding in geval van ziekte - Begrip werknemer - Werknemers op wie jaarlijkse vakantieregeling voor ambtenaren van toepassing is („Dienstordnungsangestellte”))

2011/C 211/10

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Wuppertal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dieter May

Verwerende partij: AOK Rheinland/Hamburg — Die Gesundheitskasse

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeitsgericht Wuppertal — Uitlegging van de artikelen 1, lid 3, en 7, leden 1 en 2, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9) — Recht op vergoeding van vakantiedagen die niet zijn opgenomen wegens ziekte — Personele werkingssfeer van richtlijn 2003/88/EG — Functionarissen van sociale zekerheidsinstellingen die taken vervullen vergelijkbaar met die van de openbare dienst en op wie de arbeidstijdregeling voor ambtenaren („Dienstordnungsangestellte”) van toepassing is

Dictum

Artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „werknemer” een werknemer omvat van een publiekrechtelijke instelling op het gebied van de sociale zekerheid die, wat met name zijn recht op betaalde jaarlijkse vakantie betreft, aan de voor ambtenaren geldende bepalingen is onderworpen.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/7


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Târgu-Mureș — Roemenië) — Daniel Ionel Obreja/Ministerul Economiei și Finanțelor, Direcția Generală a Finanțelor Publice a județului Mureș (C-136/10), Ministerul Economiei și Finanțelor, Direcția Generală a Finanțelor Publice a județului Mureș, Administrația Finanțelor Publice Târgu-Mureș/SC Darmi SRL (C-178/10)

(Gevoegde zaken C-136/10 en C-178/10) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Binnenlandse belastingen - Artikel 110 VWEU - Milieuheffing op eerste registratie van motorvoertuigen)

2011/C 211/11

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Târgu-Mureș

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Daniel Ionel Obreja (C-136/10), Ministerul Economiei și Finanțelor, Direcția Generală a Finanțelor Publice a județului Mureș, Administrația Finanțelor Publice Târgu-Mureș (C-178/10)

Verwerende partijen: Ministerul Economiei și Finanțelor, Direcția Generală a Finanțelor Publice a județului Mureș (C-136/10), SC Darmi SRL (C-178/10)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel Târgu-Mureș — Registratie van tweedehands motorvoertuigen die voorheen in andere lidstaten waren geregistreerd — Milieuheffing bij de eerste registratie van motorvoertuigen in een lidstaat — Verenigbaarheid van de nationale regeling met de artikelen 23, 25 en 90 EG — Mogelijke afwijking op grond van artikel 174 EG

Dictum

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehands voertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehands voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/7


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Antwerpen — België) — Dai Cugini NV/Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

(Zaak C-151/10) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Richtlijn 97/81/EG - Gelijke behandeling van deeltijd- en voltijdwerkers - Discriminatie - Administratieve belemmering die mogelijkheid van deeltijdwerk beperkt - Verplichte openbaarmaking en bewaring van arbeidsovereenkomsten en werkroosters)

2011/C 211/12

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dai Cugini NV

Verwerende partij: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidshof te Antwerpen (afdeling Hasselt) — Uitlegging van richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid (PB 1998, L 14, blz. 9) — Nationale wettelijke regeling die voorziet in een systeem van bekendmaking van en controle op de werkroosters van deeltijdwerknemers, dat bestaat in de verplichte opstelling en bewaring, op straffe van strafrechtelijke of administratieve sancties, van documenten waarin het precieze werkrooster van elke werknemer is vermeld

Dictum

Clausule 4 van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, gehecht aan richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke werkgevers de arbeidsovereenkomsten en werkroosters van deeltijdwerkers dienen te bewaren en openbaar te maken, indien wordt vastgesteld dat deze regeling niet ertoe leidt dat deeltijdwerkers minder gunstig worden behandeld dan voltijdwerkers in een vergelijkbare situatie of, zo er sprake is van een dergelijk verschil in behandeling, indien wordt vastgesteld dat het zijn rechtvaardiging vindt in objectieve redenen en niet verder gaat dan ter bereiking van de daarmee nagestreefde doelstellingen noodzakelijk is.

Het staat aan de verwijzende rechter om de nodige feitelijke en juridische verificaties te verrichten, met name uit het oogpunt van het toepasselijke nationale recht, teneinde te beoordelen of dit het geval is in de bij hem aanhangige zaak.

Komt de verwijzende rechter tot de conclusie dat de nationale regeling in het hoofdgeding onverenigbaar is met clausule 4 van de aan richtlijn 97/81 gehechte raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, dan moet clausule 5, lid 1, ervan aldus worden uitgelegd dat zij zich ook verzet tegen een dergelijke regeling.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/8


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova — Roemenië) — Administrația Finanțelor Publice a Municipiului Târgu-Jiu, Administrația Fondului pentru Mediu/Victor Vinel Ijac

(Zaak C-336/10) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Binnenlandse belastingen - Artikel 110 VWEU - Milieuheffing bij eerste registratie van motorvoertuigen)

2011/C 211/13

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Craiova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Administrația Finanțelor Publice a Municipiului Târgu-Jiu, Administrația Fondului pentru Mediu

Verwerende partij: Victor Vinel Ijac

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel Craiova — Registratie van tweedehandse motorvoertuigen die voorheen in andere lidstaten waren ingeschreven — Milieuheffing op motorvoertuigen bij eerste registratie ervan in bepaalde lidstaat — Verenigbaarheid van nationale regeling met artikel 110 VWEU

Dictum

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehandse voertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehandse voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/8


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 maart 2011 — Herhof-Verwaltungsgesellschaft mbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Stabilator sp. z o.o.

(Zaak C-418/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Oppositieprocedure - Ouder merk STABILAT - Beeldteken „stabilator” - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Geen soortgelijke waren en diensten)

2011/C 211/14

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Herhof-Verwaltungsgesellschaft mbH (vertegenwoordigers: A. Zinnecker en S. Müller, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), Stabilator sp. z o.o. (vertegenwoordiger: M. Kacprzak, radca prawny)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 7 juli 2010, Herhof/BHIM — Stabilator (T-60/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk STABILAT voor waren en diensten van de klassen 1, 7, 11, 20, 37, 40 en 42 tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 16 december 2008 houdende verwerping van de oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het gemeenschapsbeeldmerk „stabilator” voor waren en diensten van de klassen 19, 37 en 42 — Onjuiste beoordeling van de soortgelijkheid van de diensten waarop de conflicterende merken betrekking hebben — Schending van het recht te worden gehoord.

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Herhof-Verwaltungsgesellschaft mbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 288 van 23.10.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/9


Beschikking van het Hof van 14 april 2011 — Dieter C. Umbach/Europese Commissie

(Zaak C-609/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van instellingen - „TACIS-programma” - Overeenkomst gesloten door Commissie - Opzegging van overeenkomst - Geding tussen overeenkomst sluitende partijen - Verzoek om toegang tot documenten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2011/C 211/15

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Dieter C. Umbach (vertegenwoordiger: M. Stephani, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en T. Scharf, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 oktober 2010, Umbach/Commissie (T-474/08), houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 2 september 2008 waarbij rekwirant de toegang is geweigerd tot bepaalde gegevens in documenten betreffende een overeenkomst tussen rekwirant en de Commissie die betrekking hebben op de medewerking aan de opstelling van een administratief wetboek voor de Russische Federatie in het kader van het Tacis-programma — Verzoek om toegang in verband met het geding tussen rekwirant en de Commissie ten gevolge van de opzegging van die overeenkomst — Schending van artikel 41, lid 2, sub b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

D. C. Umbach wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 89 van 19.3.2011.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/9


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 april 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Suceava — Roemenië) — Aurora Elena Sfichi/Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava, Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu (C-29/11), Adrian Ilaș/Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava, Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu (C-30/11)

(Gevoegde zaken C-29/11 en C-30/11) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea van Reglement voor procesvoering - Binnenlandse belastingen - Artikel 110 VWEU - Milieuheffing bij eerste registratie van motorvoertuigen)

2011/C 211/16

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunal Suceava

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Aurora Elena Sfichi (C-29/11) en Adrian Ilaș (C-30/11)

Verwerende partijen: Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava, Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu (C-29/11) en Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava, Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu (C-30/11)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunalul Suceava — Registratie van tweedehandse motorvoertuigen die voorheen in andere lidstaten waren ingeschreven –Nationale regeling die de eerste registratie van deze motorvoertuigen afhankelijk stelt van de betaling van een milieuheffing, terwijl die heffing niet behoeft te worden betaald bij een nieuwe registratie van gebruikte motorvoertuigen die reeds op de nationale markt aanwezig waren — Verenigbaarheid van de nationale regeling met artikel 110, leden 1 en 2, VWEU — Belemmering van het vrije verkeer van goederen

Dictum

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehandse voertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehandse voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen.


(1)  PB C 113 van 9.4.2011.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 28 februari 2011 — RWE Vertrieb AG/Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen e.V.

(Zaak C-92/11)

2011/C 211/17

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RWE Vertrieb AG

Verwerende partij: Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen e.V.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat prijswijzigingsbedingen in aardgasleveringsovereenkomsten met consumenten aan wie niet op grond van de algemene leveringsplicht doch in het kader van de algemene contractsvrijheid aardgas wordt geleverd (individuele afnemers), niet onder de bepalingen van de richtlijn vallen wanneer in deze contractuele bedingen in overeenkomsten met individuele afnemers de voor afnemers met een vast tarief in het kader van de algemene aansluitings- en leveringsplicht geldende wettelijke regelingen ongewijzigd zijn overgenomen?

2)

Moeten — voor zover van toepassing — de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in samenhang met het bepaalde in punt 1, sub j, en punt 2, sub b, tweede volzin, van de bijlage bij artikel 3, lid 3, van deze richtlijn, alsmede artikel 3, lid 3, gelezen in samenhang met bijlage A, sub b en/of sub c, bij richtlijn 2003/55/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG, aldus worden uitgelegd dat prijswijzigingsbedingen in aardgasleveringsovereenkomsten met individuele afnemers voldoen aan het vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering en/of aan het vereiste niveau van transparantie wanneer daarin oorzaak, voorwaarden en omvang van een prijswijziging weliswaar niet worden vermeld, doch wordt gewaarborgd dat de gasleverancier zijn afnemers vooraf binnen een redelijke termijn van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden?


(1)  PB L 95, blz. 29.

(2)  PB L 176, blz. 57.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 6 april 2011 — Manfred Beker en Christa Beker/Finanzamt Heilbronn

(Zaak C-168/11)

2011/C 211/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Manfred Beker en Christa Beker

Verwerende partij: Finanzamt Heilbronn

Prejudiciële vraag

Staat artikel 56 EG in de weg aan de regeling van een lidstaat, op grond waarvan — in overeenstemming met bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting — in het geval van onbeperkt belastingplichtigen van wie de buitenlandse inkomsten in de staat waaruit zij afkomstig zijn, worden onderworpen aan een met de binnenlandse inkomstenbelasting overeenstemmende belasting, de buitenlandse belasting aldus met de binnenlandse inkomstenbelasting op de inkomsten uit die staat wordt verrekend, dat de binnenlandse inkomstenbelasting die resulteert uit de oplegging van de aanslag op het belastbare inkomen — met inbegrip van de buitenlandse inkomsten —, wordt opgesplitst volgens de verhouding tussen deze buitenlandse inkomsten en de som van de inkomsten, en dus zonder rekening te houden met bijzondere uitgaven en buitengewone lasten als kosten in de privésfeer of kosten ingevolge de persoonlijke of gezinssituatie?


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 18 april 2011 — Econord Spa/Comune di Cagno en Comune di Varese

(Zaak C-182/11)

2011/C 211/19

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Econord Spa

Verwerende partijen: Comune di Cagno, Comune di Varese

Controinteressata: Aspem Spa

Prejudiciële vraag

Moet het beginsel dat de positie van de afzonderlijke in de instrumentele vennootschap (società strumentale) deelnemende openbare lichamen niet relevant is, ook toepassing vinden in het geval waarin een van de deelnemende gemeenten slechts één aandeel in de instrumentele vennootschap bezit en de aandeelhouderspacten die tussen de openbare lichamen zijn gesloten niet geschikt zijn om de deelnemende gemeente enig effectief toezicht op de vennootschap te geven, zodat de deelneming in de vennootschap zou kunnen worden beschouwd enkel de formele gedaante te zijn van een overeenkomst voor het verrichten van diensten?


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 18 april 2011 — Econord Spa/Comune di Solbiate en Comune di Varese

(Zaak C-183/11)

2011/C 211/20

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Econord Spa

Verwerende partijen: Comune di Solbiate, Comune di Varese

Belanghebbende partij: Aspem Spa

Prejudiciële vraag

Moet het beginsel dat de positie van de afzonderlijke in de instrumentele vennootschap (società strumentale) deelnemende openbare lichamen niet relevant is, ook toepassing vinden in het geval waarin een van de deelnemende gemeenten slechts één aandeel in de instrumentele vennootschap bezit en de aandeelhouderspacten die tussen de openbare lichamen zijn gesloten niet geschikt zijn om de deelnemende gemeente enig effectief toezicht op de vennootschap te geven, zodat de deelneming in de vennootschap zou kunnen worden beschouwd enkel de formele gedaante te zijn van een overeenkomst voor het verrichten van diensten?


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Treviso (Italië) op 20 april 2011 — Strafzaak tegen Elena Vermisheva

(Zaak C-187/11)

2011/C 211/21

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Treviso.

Verdachte in de strafzaak

Elena Vermisheva.

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG (1), gelet op de beginselen van loyale samenwerking en van het nuttig effect van richtlijnen, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een onderdaan van een derde staat die illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijft, wordt onderworpen aan de strafsanctie van gevangenisstraf tot vier jaar ingeval hij het eerste verwijderingsbevel van de questore niet opvolgt, en met een gevangenisstraf van één tot vijf jaar indien hij geen gehoor geeft aan latere bevelen (met de verplichting voor de opsporingsambtenaren, tot aanhouding op heterdaad over te gaan), enkel op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan de uitzettingsprocedure, meer in het bijzonder op grond dat hij enkel een bestuurlijk verwijderingsbevel niet opvolgt?


(1)  PB L 348, blz. 98


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (Oostenrijk) op 20 april 2011 — Peter Hehenberger/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-188/11)

2011/C 211/22

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peter Hehenberger

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Prejudiciële vraag

Verzet verordening (EG) nr. 1257/1999 (1) juncto verordening (EG) nr. 817/2004 (2) zich tegen een regeling van de steunverlener, volgens welke indien de uitvoering van een controle ter plaatse (oppervlaktemeting) wordt belemmerd of onmogelijk gemaakt, alle in het kader van een landbouwmilieumaatregel in de verbintenisperiode reeds verleende subsidies door de steuntrekker moeten worden terugbetaald, ook wanneer deze reeds gedurende verschillende jaren werden toegekend en uitbetaald?


(1)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80).

(2)  Rectificatie van verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 153 van 30.4.2004) (PB L 231, blz. 24).


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/12


Hogere voorziening ingesteld op 20 april 2011 door Yorma's AG tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 15 februari 2011 in zaak T-213/09, Yorma's AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-191/11 P)

2011/C 211/23

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Yorma's AG (vertegenwoordiger: A. Weiß, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure:

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen);

Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 februari 2011, Yorma’s/BHIM — Norma Lebensmittelfilialbetrieb (YORMA’S) (zaak T-213/09), overeenkomstig artikel 116, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering in zijn geheel vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht houdende verwerping van rekwirantes beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 februari 2009, waarbij haar aanvraag tot inschrijving van een beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „Yorma’s” is afgewezen. In dit arrest heeft het Gerecht de beslissing van de kamer van beroep houdende vaststelling dat gevaar voor verwarring met het oudere gemeenschapswoordmerk „NORMA” bestaat, bevestigd.

Rekwirante baseert haar hogere voorziening op schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (hierna: „verordening nr. 40/94”).

Volgens haar heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 onjuist uitgelegd door te concluderen dat de betrokken diensten, te weten het verschaffen van tijdelijke huisvesting enerzijds en de verhuur van een woning anderzijds, in zekere mate overeenstemmen. Het Gerecht heeft er geen rekening mee gehouden dat deze diensten functioneel niet complementair zijn, dat zij evenmin in een concurrentieverhouding met elkaar staan en dat ook het publiek dat deze diensten gebruikt, verschilt. Bovendien worden zij via verschillende distributiekanalen op de markt aangeboden.

Verder heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 l onjuist uitgelegd door op causaal gebied tot de onjuiste slotsom te komen dat moet worden uitgesloten dat de — kennelijk onbestaande — begripsmatige overeenstemming tussen de twee merken wordt geneutraliseerd.

Zo met het Gerecht wordt geconcludeerd dat geen sprake is van begripsmatige overeenstemming, kan hieruit evenmin worden afgeleid dat als zodanig overeenstemming in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat. De begripsmatige betekenis van een woord is van groot belang, aangezien een teken dat een specifieke begripsmatige inhoud heeft, meer opvalt dan tekens die geen betekenis hebben. Gevaar voor verwarring kan enkel worden geconstateerd indien het jongere merk van de begripsmatige inhoud van het oudere merk gebruik maakt. Dat is in casu duidelijk niet het geval. Het Gerecht heeft geen rekening gehouden met de in artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het bestaan van gevaar voor verwarring gestelde voorwaarde. Het Gerecht heeft de relevantie van het begripsmatige verschil miskend, aangezien het geen rekening heeft gehouden met de grote impact van dit verschil ten opzichte van het auditieve en visuele verschil, en het heeft dit verschil niet beoordeeld zoals het dit hoe dan ook had moeten doen, aangezien de door een apostrof voorafgegane „s” een eigen en bijzonder karakteristieke betekenis heeft.

Bovendien heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 onjuist toegepast door te oordelen dat de kamer van beroep — gelet op deze overwegingen — op goede gronden had geoordeeld dat het woordbestanddeel in casu het dominante element vormde. Deze vaststelling gaat voorbij aan de specifieke voorstelling — in kleur — van het teken „Y” op drie lijnen, die aan een muzikale notenbalk doen denken. Voorts is geen rekening gehouden met het feit dat de voor de „Y” gebruikte kleur meer uitgesproken en veelzeggend is dan die welke voor het woord „Yorma’s” is gebruikt. Voornoemde vaststelling van het Gerecht gaat eveneens voorbij aan het feit dat de letter „Y” in een welbepaald Engels (cursief) schrift is weergegeven, terwijl het woordbestanddeel in gewone drukletters „Yorma’s” geschreven staat.

Het Gerecht geeft tevens blijk van een onjuiste rechtsopvatting en schendt artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 waar het vaststelt dat het oppositiemerk Norma een visuele indruk weergeeft. Het is duidelijk dat dit merk geenszins een visuele indruk oproept.

De vaststelling van het Gerecht dat de totaalindruk die door het als gemeenschapsmerk aangevraagde teken wordt gewekt, aanzienlijk kan worden beïnvloed, levert eveneens een onjuiste rechtsopvatting op en schendt artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

Het Gerecht geeft nog in een ander opzicht blijk van een onjuiste rechtsopvatting en schendt artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, door te concluderen dat het fonetische verschil tussen de eerste letters „N” en „Y” van de woorden „Norma” en „Yorma’s” minder zwaar weegt dan het feit dat de in beide woorden voorkomende letters „o”, „r”, „m” en „a” auditief gelijk zijn. Bovendien zal de in het aangevraagde merk op de achtergrond weergegeven letter „Y” volgens het Gerecht niet worden uitgesproken. Evenmin zal de na de apostrof geplaatste letter „s” noodzakelijkerwijs worden uitgesproken. Zelfs indien dat wel het geval is, volstaat dit niet om de uit het gemeenschappelijke woordbestanddeel „orma” voortvloeiende fonetische overeenstemming te neutraliseren.

Door hun verschillende beginletter klinken de merken totaal anders. De „Y” van „Yorma’s” verleent dit woord een zachtere klank terwijl de „N” van „Norma” een hardere, meer monotone klank oplevert. Anders dan het Gerecht meent, wordt de „s” steeds uitgesproken, aangezien deze in de grafische voorstelling niet ondergeschikt is weergegeven. Daardoor verkrijgt het merk „Yorma’s” een klank die aanzienlijk melodieuzer is en verschilt qua intonatie.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/13


Beroep ingesteld op 20 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-192/11)

2011/C 211/24

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Petrova en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door niet alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten, waarvan de bescherming door deze richtlijn wordt verzekerd, te beschermen en door de voorwaarden voor de vaststelling van afwijkingen van de in deze richtlijn gestelde verboden niet naar behoren vast te stellen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 1, 5 en 9, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (1);

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen heeft artikel 1 van richtlijn 2009/147 onjuist omgezet in nationaal recht doordat zij de in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten niet onder bescherming van de vogelsoorten heeft gesteld. Volgens de nationale bepalingen worden enkel de op het Poolse grondgebied geregistreerde en in de bijlagen I en II bij de Rozporządzenie Ministra Środowiska z dnia 28 września 2004 r. w sprawie gatunków dziko występujących zwierząt objętych ochroną (decreet van de minister van Milieu van 28 september 2004 inzake de beschermde in het wild levende diersoorten) (2) opgesomde vogelsoorten beschermd.

De Republiek Polen heeft evenmin artikel 5 van richtlijn 2009/147 correct omgezet in nationaal recht, daar het verbod om lege eieren te bewaren en om vogels te houden van soorten die niet mogen worden bejaagd of gevangen, enkel betrekking heeft op de op het Poolse grondgebied geregistreerde vogelsoorten.

Bovendien heeft de Republiek Polen artikel 9, lid 1, van richtlijn 2009/147 niet correct omgezet in nationaal recht, daar ten eerste de Ustawa z 16 kwietnia 2004 r. o ochronie przyrody (wet van 16 april 2004 inzake de bescherming van de natuur) (3) de mogelijkheid heeft ingevoerd om afwijkingen vast te stellen om andere redenen dan die welke in dat artikel zijn vermeld. Ten tweede gaan de bepalingen van de wet inzake de bescherming van de natuur verder dan de voorwaarde van artikel 9, lid 1, sub a, derde streepje, van de richtlijn met betrekking tot de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren. Ten derde bevat het decreet van de minister van Milieu inzake de beschermde in het wild levende diersoorten een afwijking die niet is vermeld in artikel 9, lid 1, van de richtlijn, met betrekking tot activiteiten die verband houden met rationele landbouw, bosbouw of visserij. Ten vierde is in dit decreet een algemene afwijking toegestaan, die onverenigbaar is met artikel 9, lid 1, van de richtlijn en betrekking heeft op de aalscholver (Phalacrocorax carbo) en de blauwe reiger (Ardea cinerea) die zich bevinden op het gebied van visvijvers die zijn erkend als kweekgebieden.

Ten slotte heeft de Republiek Polen artikel 9, lid 2, van richtlijn 2009/147 niet correct omgezet in nationaal recht, daar zij ten eerste in de nationale bepalingen geen verplichte controle met betrekking tot de toegestane afwijkingen heeft ingevoerd. Ten tweede heeft zij in het nationale recht niet de voorwaarden met betrekking tot het risico voor de toegestane afwijkingen vastgesteld. Ten derde heeft zij geen enkele voorwaarde gesteld voor de toepassing van de algemene afwijking in de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn met betrekking tot de aalscholver (Phalacrocorax carbo) en de blauwe reiger (Ardea cinerea) die zich bevinden op het gebied van visvijvers die zijn erkend als kweekgebieden en die in bijlage II bij het decreet van de minister van Milieu inzake de beschermde in het wild levende diersoorten worden vermeld.


(1)  PB L 20, blz. 7.

(2)  Dz.U. 2004, nr. 220, blz. 2237.

(3)  Dz.U. 2004, nr. 92, blz. 880, zoals later gewijzigd.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 28 april 2011 — Eric Libert, Christian Van Eycken, Max Bleeckx, Algemeen Eigenaars- en Mede-eigenaars Syndicaat (VZW), Olivier de Clippele/Vlaamse regering

(Zaak C-197/11)

2011/C 211/25

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Eric Libert, Christian Van Eycken, Max Bleeckx, Algemeen Eigenaars- en Mede-eigenaars Syndicaat (VZW), Olivier de Clippele

Verwerende partij: Vlaamse regering

Tussenkomende partijen: College van de Franse Gemeenschapscommissie, Regering van de Franse Gemeenschap, Ministerraad

Prejudiciële vraag

Dienen de artikelen 21, 45, 49, 56 en 63 [VWEU] en de artikelen 22 en 24 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden […] (1), aldus te worden geïnterpreteerd dat zij zich verzetten tegen de regeling die is ingevoerd bij boek 5 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, met als opschrift „Wonen in eigen streek”, namelijk de regeling waarbij in bepaalde zogenaamde doelgemeenten de overdracht van gronden en de daarop opgerichte constructies afhankelijk wordt gesteld van het aantonen, door de koper of door de huurder, van een voldoende band met die gemeenten in de zin van artikel 5.2.1, lid 2, van het decreet?


(1)  PB L 158, blz. 77.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale di Milano (Italië) op 2 mei 2011 — 3D I srl/Agenzia delle Entrate Ufficio di Cremona

(Zaak C-207/11)

2011/C 211/26

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria regionale di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: 3D I srl

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate Ufficio di Cremona

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 2, 4 en 8, leden 1 en 2, van richtlijn 90/434/EEG (1) van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, in de weg aan een regeling van een lidstaat, zoals de Italiaanse regeling in artikel 2, lid 2, van decreto legislativo nr. 544 van 30 december 1992, volgens welke een aandeleninbreng of een aandelenruil voor de inbrengende vennootschap leidt tot belasting van de meerwaarde van de overdracht bestaande in het verschil tussen de oorspronkelijke aankoopkosten van de overgedragen aandelen of effecten en hun normale waarde, tenzij de inbrengende vennootschap op haar eigen fiscale balans een speciaal reservefonds opneemt dat overeenstemt met de door de inbreng gerealiseerde meerwaarde, in een geval zoals in het hoofdgeding aan de orde is?


(1)  PB L 225, blz. 1.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/14


Hogere voorziening ingesteld op 29 april 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-36/10, Internationaler Hilfsfonds eV/Commissie

(Zaak C-208/11 P)

2011/C 211/27

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Internationaler Hilfsfonds eV (vertegenwoordiger: H. Kaltenecker, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken

Conclusies

de litigieuze maatregelen nietig verklaren en de zaak definitief beslissen, dan wel, subsidiair, de zaak voor een nieuwe beslissing naar het Gerecht verwijzen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante is een niet-gouvernementele organisatie naar Duits recht die werkzaam is op het gebied van de humanitaire hulp. Achtergrond van het geding is overeenkomst LIEN 97-2011 die zij met de Commissie heeft getekend met het oog op de medefinanciering van een programma voor medische hulp in Kazachstan. De overeenkomst en het project zijn in oktober 1999 door de Commissie eenzijdig, volgens rekwirante ten onrechte, beëindigd.

Rekwirante tracht sinds de beëindiging van de overeenkomst vast te stellen, welke redenen voor de Commissie aanleiding waren om het volgens haar en de regering van Kazachstan belangrijke en met goed gevolg gestarte project af te breken. Zij vermoedt misbruik van bevoegdheid en heeft derhalve in verschillende procedures, bij de Europese Ombudsman en de rechterlijke instanties van de Unie, getracht de Commissie te bewegen tot openbaarmaking van alle desbetreffende documenten op basis van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten (hierna: „verordening nr. 1049/2001”). De Commissie heeft volledige toegang geweigerd.

De hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht waarbij het door rekwirante ingestelde beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie van 9 oktober 2009, waarbij deze opnieuw heeft geweigerd alle documenten openbaar te maken, niet-ontvankelijk is verklaard en rekwirante in de kosten van de procedure is verwezen. Rekwirante kritiseert dat het Gerecht de termijn voor instelling van het beroep onjuist heeft berekend en uitgelegd.

Zij kritiseert in het bijzonder dat het Gerecht eraan is voorbijgegaan dat haar beroep was gericht tegen een beschikking van de Commissie die was voorzien in de tweestappenprocedure van verordening nr. 1049/2001. Zij zou wat de procedure betreft helemaal niet in staat zijn geweest om een beroep in te stellen vóór het door de Commissie aangekondigde antwoord op haar confirmatieve verzoek van 15 oktober 2009, waarin zij had verzocht om herziening van het antwoord van 9 oktober 2009 op haar initiële verzoek. Op dit punt heeft zij in overeenstemming met de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie gehandeld. De beroepstermijn was ingegaan na ontvangst van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 als afwijzend geldende antwoord op haar confirmatieve verzoek, en wel op 2 december 2009. Hij verstreek op 2 februari 2010. Het beroep was haars inziens dus tijdig ingesteld. Zij begrijpt niet waarom het Gerecht, daarbij blijk gevend van een onjuiste rechtsopvatting, de aanvang van de beroepstermijn op 16 oktober 2009 (tijdstip van indiening van het confirmatieve verzoek) en de afloop daarvan op 29 december 2009 kon bepalen, zonder in aanmerking te nemen dat de beschikking van 9 oktober 2009 (voorlopige antwoord op haar initiële verzoek) pas met het afwijzende antwoord op haar confirmatieve verzoek een voor beroep vatbare handeling is geworden.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 9 mei 2011 — Belgische Staat/Medicom sprl

(Zaak C-210/11)

2011/C 211/28

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: Medicom sprl

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), aldus worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten dat het gebruik — voor privédoeleinden van de beheerders, bestuurders of vennoten en hun familie, van een belastingplichtige vennootschap met rechtspersoonlijkheid — van een (gedeelte van een) tot het vermogen van die vennootschap behorend en aldus in zijn geheel voor het bedrijf ervan bestemd gebouw, wordt behandeld als een dienstverrichting die van belasting is vrijgesteld, als zijnde een verpachting of verhuur van een onroerend goed in de zin van het genoemde artikel 13, B, sub b, wanneer als tegenprestatie voor dat gebruik geen betaling van een huursom in geld is bedongen, maar die tegenprestatie een voordeel in natura vormt dat als zodanig wordt belast binnen het kader van de inkomstenbelasting waaraan de beheerders zijn onderworpen, aangezien dat gebruik daardoor fiscaal gezien wordt aangemerkt als de tegenprestatie voor een gedeelte van de arbeidsprestatie die door de beheerders, bestuurders of vennoten wordt verricht?

2)

Moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd, dat die vrijstelling in bovengenoemde situatie ook van toepassing is wanneer de vennootschap niet bewijst dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen de exploitatie van het bedrijf en het geheel of gedeeltelijk ter beschikking stellen van het gebouw aan de beheerders, bestuurders of vennoten en is, in dat geval, het bestaan van een indirect verband voldoende?


(1)  PB L 145, blz. 1.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 9 mei 2011 — Belgische Staat/Maison Patrice Alard sprl

(Zaak C-211/11)

2011/C 211/29

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: Maison Patrice Alard sprl

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), aldus worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten dat het gebruik — voor privédoeleinden van de beheerders, bestuurders of vennoten en hun familie, van een belastingplichtige vennootschap met rechtspersoonlijkheid — van een (gedeelte van een) tot het vermogen van die vennootschap behorend en aldus in zijn geheel voor het bedrijf ervan bestemd gebouw, wordt behandeld als een dienstverrichting die van belasting is vrijgesteld, als zijnde een verpachting of verhuur van een onroerend goed in de zin van het genoemde artikel 13, B, sub b, wanneer als tegenprestatie voor dat gebruik geen betaling van een huursom in geld is bedongen, maar die tegenprestatie een voordeel in natura vormt dat als zodanig wordt belast binnen het kader van de inkomstenbelasting waaraan de beheerders zijn onderworpen, aangezien dat gebruik daardoor fiscaal gezien wordt aangemerkt als de tegenprestatie voor een gedeelte van de arbeidsprestatie die door de beheerders, bestuurders of vennoten wordt verricht?

2)

Moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd, dat die vrijstelling in bovengenoemde situatie ook van toepassing is wanneer de vennootschap niet bewijst dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen de exploitatie van het bedrijf en het geheel of gedeeltelijk ter beschikking stellen van het gebouw aan de beheerders, bestuurders of vennoten en is, in dat geval, het bestaan van een indirect verband voldoende?


(1)  PB L 145, blz. 1.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/16


Beroep ingesteld op 13 mei 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-223/11)

2011/C 211/30

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en I. Hadjiyiannis, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof,

1)

vast te stellen dat:

de Portugese Republiek artikel 13, lid 6, junctis de leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60/EG (1) niet is nagekomen door de nationale en internationale stroomgebiedsbeheersplannen niet te publiceren;

de Portugese Republiek artikel 14, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/60/EG niet is nagekomen door de ontwerpstroomgebiedsbeheersplannen niet te publiceren en voor opmerkingen ter beschikking te stellen van het publiek, met inbegrip van de gebruikers;

de Portugese Republiek artikel 15, lid 1, van richtlijn 2000/60/EG niet is nagekomen door de Commissie geen afschrift van de stroomgebiedsbeheersplannen toe te zenden;

2)

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 13 van richtlijn 2006/60/EG

Artikel 13, lid 6, junctis de leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60/EG bepaalt dat de stroomgebiedsbeheersplannen van elk nationaal of internationaal volledig op het grondgebied van de Unie liggend stroomgebiedsdistrict uiterlijk op 22 december 2009 worden gepubliceerd.

De Commissie heeft geen bericht of kennisgeving van de publicatie van dergelijke plannen wat Portugal betreft.

Artikel 14 van richtlijn 2006/60/EG

Zoals blijkt uit de richtlijn, is de participatie van het publiek van essentieel belang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn.

De Commissie heeft geen bericht of kennisgeving van het feit dat enig ontwerpstroomgebiedsbeheersplan is gepubliceerd en voor opmerkingen ter beschikking is gesteld van het publiek, met inbegrip van de gebruikers.

Artikel 15 van richtlijn 2006/60/EG

De Commissie heeft van de Portugese Republiek geen afschrift ontvangen van de stroomgebiedsbeheersplannen van zowel nationale als internationale stroomgebiedsdistricten.


(1)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327, blz. 1).


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 13 mei 2011 — Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs/Able UK Ltd

(Zaak C-225/11)

2011/C 211/31

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Finance & Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs

Verwerende partij: Able UK Ltd

Prejudiciële vraag

Moet artikel 151, lid 1, sub c, van de btw-basisrichtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat de ontmanteling in het VK van verouderde schepen van de US Navy voor het US Department of Transportation Maritime Administration is vrijgesteld in één van de hiernavolgende omstandigheden of in allebei:

a)

wanneer deze dienst niet is verricht voor een onderdeel van de strijdkrachten van een NAVO-lid die deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning of voor het hen begeleidende burgerpersoneel;

b)

wanneer deze dienst niet is verricht voor een onderdeel van de strijdkrachten van een NAVO-lid die zijn gestationeerd in het VK of het VK bezoeken of voor het hen begeleidende burgerpersoneel?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad. PB L 347, blz. 1.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 16 mei 2011 — Expedia Inc./Autorité de la concurrence, Ministre de l’Économie, de l’Industrie et de l’Emploi, Société nationale des chemins de fer français (SNCF), Voyages-SNCF.Com, Agence Voyages-SNCF.Com, VFE Commerce, IDTGV

(Zaak C-226/11)

2011/C 211/32

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Expedia Inc.

Verwerende partijen: Autorité de la concurrence, Ministre de l’Économie, de l’Industrie et de l’Emploi, Société nationale des chemins de fer français (SNCF), Voyages-SNCF.Com, Agence Voyages-SNCF.Com, VFE Commerce, IDTGV

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1/2003 (1) aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een nationale mededingingsautoriteit op de dubbele grondslag van artikel 101, lid 1, VWEU en het nationale mededingingsrecht optreedt tegen overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden maar waarbij niet de drempels worden bereikt die de Europese Commissie heeft vastgesteld in haar Bekendmaking van 22 december 2001 inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (de minimis) (PB C 368, blz. 13), en daarbij sancties oplegt?


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 mei 2011 — Melzer/MF Global UK Ltd

(Zaak C-228/11)

2011/C 211/33

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Melzer

Verwerende partij: MF Global UK Ltd

Prejudiciële vraag

Indien verschillende personen in verschillende landen hebben deelgenomen aan het plegen van een onrechtmatige daad, kan dan ingevolge artikel 5, nr. 3, van de Executieverordening (1) worden aanvaard dat, wat de bepaling van de voor een verbintenis uit onrechtmatige daad bevoegde rechterlijke instantie betreft, de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, afwisselend wordt bepaald naargelang de plaats waar de ene of de andere deelnemer een schadeveroorzakend feit heeft gepleegd?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/17


Hogere voorziening ingesteld op 17 mei 2011 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 maart 2011 in zaak T-589/08, Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak C-235/11 P)

2011/C 211/34

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, M. Dermitzakis, dikigori)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht vernietigen;

het besluit van de Commissie (DG ENVI) tot afwijzing van de offerte van rekwirante voor elk van de drie percelen van aanbesteding DG ENV.C2/FRA/2008/0017, „Raamovereenkomst inzake het systeem van verhandelbare emissierechten — CITL/CR” (PB 2008/S 72-096229) en tot gunning van de opdracht aan een andere inschrijver, nietig verklaren;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor onderzoek van de resterende vragen voor de twee percelen met inbegrip van het verzoek om schadevergoeding, die het Gerecht niet heeft onderzocht;

de Commissie verwijzen in de procedure- en andere kosten van rekwirante, waaronder die voor de oorspronkelijke procedure, ook al wordt de onderhavige hogere voorziening afgewezen, alsook in die van de onderhavige hogere voorziening ingeval zij wordt toegewezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest om de volgende redenen moet worden vernietigd:

kennelijk onjuiste beoordeling en ontoereikende motivering.

onjuiste uitlegging van artikel 100, lid 2, van het Financieel Reglement (1) en van artikel 149 van de uitvoeringsvoorschriften (2) door het Gerecht in verband met zijn beoordeling van de motiveringsplicht van de aanbestedende dienst.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de argumenten van rekwirante betreffende de schending van het beginsel van gelijke behandeling niet te aanvaarden.


(1)  PB 2002, L 248, blz. 1.

(2)  PB 2002, L 357, blz. 1.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/18


Hogere voorziening ingesteld op 19 mei 2011 door World Wide Tobacco España, SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 maart 2011 in zaak T-37/05, World Wide Tobacco España/Commissie

(Zaak C-240/11 P)

2011/C 211/35

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: World Wide Tobacco España, SA (vertegenwoordigers: M. Odriozola en A. Vide, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht in zaak T-37/05;

verlaging van de aan rekwirante opgelegde geldboete, en

verwijzing van de Commissie in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ten eerste is rekwirante van mening dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, door op WWTE (World Wide Tobacco España, SA) een strengere afschrikkingsfactor toe te passen dan op andere verwerkende ondernemingen. De Commissie heeft een afschrikkingsfactor toegepast op WWTE omdat zij behoort tot een economisch en financieel zeer sterke multinational. Dat WWTE zou hebben gehandeld — quod non — onder de beslissende invloed van haar moedermaatschappijen, is zuiver als een bijkomende factor beschouwd.

Ten tweede stelt rekwirante subsidiair dat het Hof de vermenigvuldigingsfactor moet herberekenen, voor zover het van oordeel zou zijn dat een van de moedermaatschappijen niet verantwoordelijk is voor het gedrag van WWTE. Het Gerecht had de argumenten van WWTE niet niet-ontvankelijk mogen verklaren op grond dat zij in haar verzoek de argumenten van haar moedermaatschappijen niet had vermeld, aangezien het aan de moedermaatschappijen — en niet aan de dochteronderneming — staat, de aantijging te ontkrachten dat hen verantwoordelijkheid treft. Hoe dan ook hebben de in de beroepen van de moedermaatschappijen gewezen en nog te wijzen arresten, met inbegrip van het arrest in zaak T-24/05, kracht van gewijsde tussen hoofdelijk aansprakelijke partijen.

Ten derde had het Gerecht rekwirantes argument dat de Commissie een boete had opgelegd waarbij de grens van 10 % van de omzet niet in acht werd genomen omdat de moedermaatschappijen niet verantwoordelijk waren, niet wegens onduidelijkheid niet-ontvankelijk mogen verklaren. De redenen hiervoor zijn dezelfde als die in de vorige alinea: alleen de moedermaatschappijen kunnen zich verdedigen tegen de aantijging dat hen verantwoordelijkheid treft en het gewezen arrest heeft kracht van gewijsde tussen hoofdelijk aansprakelijke partijen.

Ten slotte schendt de Commissie de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten door er geen rekening mee te houden dat WWTE in 1996 en 1997 geen uitvoering aan de overeenkomsten heeft gegeven. Evenzo is rekwirante van mening dat de Commissie niet kan beweren dat zij er rekening mee heeft gehouden, aangezien zij deze verzachtende omstandigheid niet uitdrukkelijk in de bestreden beschikking heeft vermeld.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/18


Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2011 door Areva tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie

(Zaak C-247/11 P)

2011/C 211/36

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Areva SA (vertegenwoordiger: A. Schild, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Alstom, Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak in staat van wijzen is:

primair, de volgende artikelen van de litigieuze beschikking nietig verklaren:

artikel 1, sub c,

artikel 2, sub c;

subsidiair, de aan rekwirante opgelegde geldboete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten, met inbegrip van die welke rekwirante in de procedure voor het Gerecht heeft gedragen;

voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak niet in staat van wijzen is, de zaak verwijzen naar een anders samengestelde kamer van het Gerecht en de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

Met het eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht de regels inzake de motivering en de rechten van de verdediging heeft geschonden bij het onderzoek van de vraag of AREVA SA in de periode van 9 januari tot 11 mei 2004 daadwerkelijk een beslissende invloed op Areva T&D SA en Areva T&D AG heeft uitgeoefend. Dienaangaande merkt rekwirante op dat het Gerecht de artikelen 36 en 53 van Protocol nr. 3 betreffende het Statuut van het Hof van Justitie heeft geschonden (verplichting van het Gerecht om zijn arrest met redenen te omkleden), voor zover het in punt 150 van het bestreden arrest zijn eigen redenering in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie door a posteriori aan de litigieuze beschikking gronden toe te voegen die deze niet bevat. Voorts merkt rekwirante op dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, aangezien zijn argumenten geen inzicht verschaffen in de redenen waarom het de argumenten van rekwirante heeft verworpen. Ten slotte merkt rekwirante op dat het Gerecht de rechten van verdediging van Areva SA heeft geschonden door van haar een probatio diabolica te verlangen in die zin dat zij dient aan te tonen dat de moedermaatschappij geen daadwerkelijke invloed op haar dochterondernemingen heeft uitgeoefend, en door haar niet de mogelijkheid te bieden om zich uit te spreken over de nieuwe gronden die het aan de litigieuze beschikking heeft toegevoegd.

Met het tweede middel stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van de regels betreffende de hoofdelijke betaling van geldboeten en aldus de beginselen van rechtszekerheid en van het persoonlijke karakter van straffen heeft geschonden. Rekwirante stelt dat het Gerecht bovengenoemde beginselen heeft geschonden door geldboeten op te leggen die een „feitelijke” hoofdelijkheid tot stand brengen tussen twee vennootschappen die nooit tot eenzelfde economische eenheid hebben behoord.

Met het derde middel stelt zij dat het Gerecht de regels inzake de ongeoorloofde delegatie van bevoegdheden van de Commissie heeft geschonden, zijn arrest gebrekkig heeft gemotiveerd en het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties heeft geschonden door niet duidelijk vast te stellen in welke mate elk van de hoofdelijke medeschuldenaars aansprakelijk is. Dienaangaande stelt Areva SA dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie uit te leggen op een wijze die tegen de intentie van deze laatste ingaat, teneinde een „oplossing” te vinden die juridisch ongegrond is, maar het Gerecht de mogelijkheid biedt de argumenten van rekwirante inzake de delegatie van de bevoegdheden van de Commissie te verwerpen. Voorts stelt rekwirante dat de door het Gerecht gevonden oplossing in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en met het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen.

Met het vierde en laatste middel stelt zij dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het evenredigheids- en het gelijkheidsbeginsel op de hoofdelijk aan Areva SA opgelegde geldboete. Volgens rekwirante heeft het Gerecht deze beginselen geschonden door geen gebruik te maken van zijn volledige rechtsmacht en door de geldboeten, die zijn vastgesteld zonder dat rekening is gehouden met de duur van de inbreuk, te bevestigen.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/19


Hogere voorziening ingesteld op 25 mei 2011 door Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG, tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie

(Zaak C-253/11 P)

2011/C 211/37

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG (vertegenwoordigers: J. Derenne en A. Müller-Rappard, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Areva, Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de zaken T-117/07 en T-121/07, Areva SA, Areva T&D Holding SA, Areva T&D AG, Areva T&D SA en Alstom/Europese Commissie, vernietigen;

voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak in staat van wijzen is:

primair, de volgende artikelen van beschikking C(2006) 6762 van de Commissie van 24 januari 2007 (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) nietig verklaren:

artikel 1, sub b [Alstom],

artikel 1, sub d [Alstom Grid AG (voorheen Areva T&D AG)],

artikel 1, sub e [T&D Holding (voorheen Areva T&D Holding SA)],

artikel 1, sub f [Alstom Grid SAS (voorheen Areva T&D SA)],

artikel 2, sub b [Alstom],

artikel 2, sub c [Alstom, Alstom Grid AG (voorheen Areva T&D AG), T&D Holding (voorheen Areva T&D Holding SA) en Alstom Grid SAS (voorheen Areva T&D SA)];

subsidiair, de aan rekwirantes opgelegde geldboeten aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten, met inbegrip van die van de procedure voor het Gerecht;

voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak niet in staat van wijzen is, de zaak verwijzen naar een anders samengestelde kamer van het Gerecht en de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes vijf middelen aan.

Met hun eerste middel, dat twee onderdelen omvat, stellen rekwirantes dat het Gerecht artikel 269 VWEU heeft geschonden door te oordelen dat de beschikking van de Commissie toereikend is gemotiveerd. Dienaangaande verwijten zij het Gerecht in de eerste plaats dat het in de punten 90 tot en met 99 van het arrest heeft geoordeeld dat de Commissie haar conclusie dat Alstom, Areva T&D SA en Areva T&D AG gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn — die gebaseerd is op het feit dat Alstom niet het vermoeden heeft weerlegd dat zij een beslissende invloed op haar dochterondernemingen heeft uitgeoefend — rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd, terwijl de Commissie niet heeft geantwoord op de argumenten die Alstom heeft aangevoerd om dit vermoeden te weerleggen (eerste onderdeel). Rekwirantes verwijten het Gerecht in de tweede plaats dat het in punt 200 van het arrest heeft geoordeeld dat de Commissie niet hoefde te motiveren waarom een hoofdelijke geldboete kan worden opgelegd aan twee vennootschappen die ten tijde van de vaststelling van de beschikking geen economische eenheid vormen.

Met hun tweede middel stellen rekwirantes dat het Gerecht de artikelen 36 en 53 van het Statuut van het Hof van Justitie, gelezen in samenhang met artikel 263 VWEU, heeft geschonden, voor zover het in de punten 101 tot en met 110 (eerste onderdeel), 148 tot en met 150 (tweede onderdeel) en 214 tot en met 216 (derde onderdeel) van het arrest zijn eigen redenering in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie door a posteriori aan de litigieuze beschikking gronden toe te voegen die deze niet bevat. Voorts verwijten Alstom e.a. het Gerecht dat het in punt 206 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat een hoofdelijke geldboete kan worden opgelegd aan twee vennootschappen die ten tijde van de vaststelling van de beschikking geen economische eenheid vormen (vierde onderdeel).

Het derde middel, waarmee het Gerecht wordt verweten dat het een probatio diabolica verlangt, wat in strijd is met artikel 101 VWEU en meer bepaald met de regels inzake de toerekening van de praktijken van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij, het recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld, die zijn neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omvat twee onderdelen. Rekwirantes stellen dat:

a)

het Gerecht in de punten 84 tot en met 110 van het arrest het recht op een eerlijk proces en het principiële vermoeden van onschuld heeft geschonden, voor zover het heeft bevestigd dat moedermaatschappij Alstom aansprakelijk is voor de praktijken van haar dochterondernemingen, en het in de rechtspraak ontwikkelde beginsel heeft toegepast dat zij moet worden vermoed een beslissende invloed te hebben uitgeoefend, door bij de toerekening van de aansprakelijkheid het begrip „uitoefening door een moedermaatschappij van een beslissende invloed op haar dochteronderneming” te omschrijven op een wijze die geen verband houdt met daadwerkelijke gedragingen op de betrokken markt en aldus dit vermoeden onweerlegbaar te maken;

b)

het Gerecht in de punten 144 tot en met 152 van het arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat Areva T&D Holding SA in de periode van 9 januari tot 11 mei 2004 daadwerkelijk een beslissende invloed op Areva T&D SA en Areva T&D AG heeft uitgeoefend.

Met het vierde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht het begrip hoofdelijkheid niet correct heeft toegepast, voor zover het in de punten 214 tot en met 216 van het arrest heeft geoordeeld dat de hoofdelijkheid het aandeel bepaalt ten belope waarvan elk van de vennootschappen waaraan een hoofdelijke geldboete wordt opgelegd, tot de betaling ervan dienen bij te dragen (eerste onderdeel), en in de punten 232 tot en met 236 en 238 tot en met 242 van het bestreden arrest het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen, alsook artikel 13 VEU heeft geschonden bij de beoordeling van de delegatie van de bevoegdheid van de Commissie om de aansprakelijkheid vast te stellen van elk van de ondernemingen waaraan een sanctie is opgelegd.

Met het vijfde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht zijn verplichting om op de middelen te antwoorden niet is nagekomen, voor zover het in de punten 223 tot en met 230 van het arrest de draagwijdte van het middel inzake schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op rechterlijke bescherming verkeerd inschat en dus niet antwoordt op het aangevoerde middel, maar op een ander middel.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/20


Beschikking van de president van het Hof van 15 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano — Italië) — Vitra Patente AG/High Tech Srl

(Zaak C-219/09) (1)

2011/C 211/38

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 205 van 29.8.2009.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van het Hof van 30 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Johan van Leendert Holding BV/Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-158/10) (1)

2011/C 211/39

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 10 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Estland

(Zaak C-227/10) (1)

2011/C 211/40

Procestaal: Ests

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van het Hof van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg — Oostenrijk) — Harald Jung, Gerald Hellweger/Magistrat der Stadt Salzburg, in aanwezigheid van: Finanzamt Salzburg-Stadt,

(Zaak C-241/10) (1)

2011/C 211/41

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 221 van 14.8.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 10 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Estland

(Zaak C-306/10) (1)

2011/C 211/42

Procestaal: Ests

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 221 van 14.8.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 12 april 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-374/10) (1)

2011/C 211/43

Procestaal: Zweeds

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 17 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Finland

(Zaak C-380/10) (1)

2011/C 211/44

Procestaal: Zweeds

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 260 van 25.9.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van het Hof van 21 maart 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-445/10) (1)

2011/C 211/45

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/21


Beschikking van de president van het Hof van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg — Oostenrijk) — Martin Wohl, Ildiko Veres/Magistrat der Stadt Salzburg, in aanwezigheid van: Finanzamt Salzburg-Stadt

(Zaak C-471/10) (1)

2011/C 211/46

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 328 van 4.12.2010.


Gerecht

16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/22


Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Total en Elf Aquitaine/Commissie

(Zaak T-206/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van methacrylaten - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Rechten van de verdediging - Vermoeden van onschuld - Motiveringsplicht - Beginsel van gelijke behandeling - Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties - Legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen - Beginsel van goed bestuur - Rechtszekerheidsbeginsel - Misbruik van bevoegdheid - Geldboeten - Toewijzing van aansprakelijkheid voor betaling binnen groep vennootschappen)

2011/C 211/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Total SA (Courbevoie, Frankrijk) en Elf Aquitaine SA (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: É. Morgan de Rivery en S. Thibault-Liger, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en V. Bottka, vervolgens V. Bottka en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 1, sub c en d, artikel 2, sub b, en de artikelen 3 en 4 van beschikking C(2006) 2098 def. van de Commissie van 31 mei 2006 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.645 — Methacrylaten) alsook subsidiair verzoek tot herziening van artikel 2, sub b, van deze beschikking.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Total SA en Elf Aquitaine SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/22


Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Arkema France e.a./Commissie

(Zaak T-217/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van methacrylaten - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Motiveringsplicht - Beginsel van gelijke behandeling - Beginsel van goed bestuur - Geldboeten - Zwaarte van inbreuk - Concrete weerslag op markt - Afschrikkende werking van geldboete - Recidive - Beginsel non bis in idem - Evenredigheidsbeginsel - Verzachtende omstandigheden - Daadwerkelijke niet-toepassing van overeenkomsten - Toewijzing van aansprakelijkheid voor betaling binnen groep vennootschappen - Volledige rechtsmacht)

2011/C 211/48

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Arkema France (Colombes, Frankrijk), Altuglas International SA (Puteaux, Frankrijk); en Altumax Europe SAS (Puteaux) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Winckler, S. Sorinas Jimeno en P. Geffriaud, vervolgens S. Sorinas Jimeno en E. Jégou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en V. Bottka, vervolgens V. Bottka en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Voorwerp

Primair verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.645 — Methacrylaten), voor zover zij verzoeksters betreft en subsidiair verzoek tot intrekking of verlaging van de bij deze beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het bedrag van de geldboete tot betaling waarvan Arkema SA (thans Arkema France), Altuglas International SA en Altumax Europe SAS krachtens artikel 2, sub b, van beschikking C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.645 — Methacrylaten), solidair aansprakelijk zijn gehouden, wordt verminderd tot 113 343 750 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Arkema France, Altuglas International en Altumax Europe worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 249 van 14.10.2006.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/23


Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Toland/Parlement

(Zaak T-471/08) (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Auditverslag over vergoeding voor parlementaire bijstand - Geweigerde toegang - Exceptie van bescherming van doel van inspecties, onderzoeken en audits - Exceptie van bescherming van besluitvormingsproces)

2011/C 211/49

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ciarán Toland (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: A. Burke, solicitor, E. Regan, SC, en J. Newman, barrister)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: H. Krück, N. Lorenz en D. Moore, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: B. Weis Fogh en C. Vang, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordigers: J. Heliskoski, A. Guimaraes-Purokoski en H. Leppo, gemachtigden) en Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, S. Johannesson en K. Petkovska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit A(2008) 10636 van het Europees Parlement van 11 augustus 2008, voor zover daarbij de toegang wordt geweigerd tot verslag nr. 06/02 van de dienst interne audit van het Parlement van 9 januari 2008, genaamd „Audit van de vergoeding voor parlementaire bijstand”

Dictum

1)

Besluit A(2008) 10636 van het Europees Parlement van 11 augustus 2008 wordt nietig verklaard voor zover daarbij de toegang wordt geweigerd tot verslag nr. 06/02 van de dienst interne audit van het Parlement van 9 januari 2008, genaamd „Audit van de vergoeding voor parlementaire bijstand”.

2)

Het Parlement zal zijn eigen kosten dragen en de kosten van Toland.

3)

Het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/23


Arrest van het Gerecht van 7 juni 2011 — Psytech International/BHIM — Institute for Personality & Ability Testing (16PF)

(Zaak T-507/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk 16PF - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Geen beschrijvend karakter - Geen tekens die gebruikelijk zijn geworden - Geen kwade trouw - Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d, en artikel 51, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b tot en met d, en artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 211/50

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Psytech International Ltd (Pulloxhill, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: N. Phillips, solicitor, en N. Saunders, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Institute for Personality & Ability Testing, Inc. (Champaign, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: G. Hobbs, QC, en A. Chaudri, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 23 juli 2008 (zaak R 1012/2007-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Psytech International Ltd en het Institute for Personality & Ability Testing, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Psytech International Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/23


Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Power-One Italy/Commissie

(Zaak T-489/08) (1)

(Beroep tot schadevergoeding - Project medegefinancierd door financieringsinstrument LIFE+ - Ontwikkeling van nieuw systeem van energievoorziening voor mobiele telefonie (Pneuma-project) - Misbruik van procedure - Niet-inachtneming van vormvereisten - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 211/51

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Power-One Italy SpA (Terranova Bracciolini, Italië) (vertegenwoordigers: R. Giuffrida en A. Giussani, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en D. Recchia, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de beschikking van de Commissie houdende beëindiging van het „Pneuma”-project (LIFE04 ENV/IT/000595), betreffende de medefinanciering van de ontwikkeling van een nieuw systeem van energievoorziening voor mobiele telefonie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Power-One Italy SpA wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Commissie.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/24


Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Government of Gibraltar/Commissie

(Zaak T-176/09) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna - Beschikking 2009/95/EG - Lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio - Opneming in het gebied van communautair belang genaamd „Estrecho oriental” van een zone van territoriale wateren van Gibraltar en van een diepzeegebied - Gedeeltelijke nietigverklaring - Onlosmakelijk verband - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 211/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Government of Gibraltar (vertegenwoordigers: D. Vaughan en M. Llamas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en D. Recchia, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en S. Ossowski, gemachtigden, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en M. Wood, barrister)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad en M. Muñoz Pérez, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2009/95/EG van de Commissie van 12 december 2008 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een tweede bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio (PB 2009, L 43, blz. 393), voor zover daarbij het gebied „Estrecho Oriental” (ES6120032) wordt uitgestrekt tot de territoriale wateren van Gibraltar (zowel binnen als buiten het gebied UKGIB0002) en tot een diepzeegebied.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Government of Gibraltar wordt, behalve in haar eigen kosten, in de kosten van de Europese Commissie verwezen.

3)

Het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 153 van 4.7.2009.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/24


Beschikking van het Gerecht van 23 mei 2011 — Y/Commissie

(Zaak T-493/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Ontslag - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

2011/C 211/53

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Y (Brussel, België) (vertegenwoordiger: J. Van Rossum, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Keppenne en L. Lozano Palacios, vervolgens J.-P. Keppenne en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 7 oktober 2009, Y/Commissie (F-29/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Y zal zijn eigen kosten dragen en de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 221 van 14.8.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/24


Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-115/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna - Besluit 2010/45/EU - Lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio - Niet voor beroep vatbare handeling - Zuiver bevestigende handeling - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 211/54

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Ossowski, gemachtigde, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en M. Wood, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2010/45/EU van de Commissie van 22 december 2009 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een derde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio (PB 2010, L 30, blz. 322), voor zover dit het gebied genaamd „Estrecho Oriental” (referentie ES6120032) aanduidt als gebied van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek om interventie van het Koninkrijk Spanje.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/25


Hogere voorziening ingesteld op 30 maart 2011 door Guido Strack tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 januari 2011 in zaak F-121/07, Strack/Commissie

(Zaak T-198/11 P)

2011/C 211/55

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 20 januari 2011 in zaak F-121/07 volledig te vernietigen;

de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 17 september 2009 in zaak F-121/07 te vernietigen, voor zover daarbij zijn vordering tot het wijzen van een verstekvonnis werd afgewezen;

de beschikkingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie te vernietigen, waarbij zaak F-121/07, die eerst naar de Eerste kamer was verwezen, vervolgens naar de Tweede kamer werd verwezen;

de naar aanleiding van de procedure in zaak F-121/07 gegeven beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie te vernietigen, waarbij zijn conclusie van 2 april 2009 en zijn daarin opgenomen vordering tot uitbreiding van het beroep niet in aanmerking werd genomen respectievelijk niet werd toegestaan;

overeenkomstig zijn vorderingen in het verzoekschrift in zaak F-121/07 en zijn conclusie in die procedure van 2 april 2009 te beslissen, en de verwerende partij te veroordelen overeenkomstig die vordering en zijn andere vorderingen in zaak F-121/07;

de Commissie te verwijzen in alle kosten van de procedure;

voorts vraagt rekwirant onder verwijzing naar de overeenkomstige vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens om wegens de lange duur van de procedure een schadevergoeding toe te kennen van ten minste 2 500 EUR, waarvan de exacte hoogte door het Gerecht zal worden vastgesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirant 22 middelen aan.

Deze betreffen onder meer: de onbevoegdheid van de kamer die de bestreden beschikkingen heeft gegeven, de onwettige afwijzing van het verzoek om een verstekvonnis te wijzen, de onrechtmatigheid van de aan de Commissie verleende termijnverlengingen, de niet-toelating van een uitbreiding van het beroep, het niet-voegen van de procedure met andere procedures tussen partijen de verkeerde voorstelling van de feiten in het voorbereidend rapport ter terechtzitting en in het bestreden vonnis, de partijdigheid van de rapporteur, de schending van de taalregeling van het Gerecht en de discriminatie van rekwirant op grond van taal alsmede het niet vertalen van processtukken.

Bovendien stelt rekwirant dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan en zijn arrest ontoereikend heeft gemotiveerd, een en ander onder meer met betrekking tot de uitlegging en toepassing van de artikelen 11, 25, 26, 26a en 90 e.v. van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, van de artikelen 6, 8 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van de artikelen 8, 41, 42, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van artikel 6 e.v. van verordening (EG) nr. 1049/2011 (1) en van artikel 11 e.v. van verordening (EG) nr. 45/2001. (2)


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).

(2)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8, blz. 1).


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/26


Hogere voorziening ingesteld op 26 april 2011 door Florence Barbin tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 februari 2011 in zaak F-68/09, Barbin/Parlement

(Zaak T-228/11 P)

2011/C 211/56

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Florence Barbin (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal, D. Abreu Caldas, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Gerecht:

te verklaren en vast te stellen

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 februari 2011 (zaak F-68/09, Barbin/Parlement) waarbij rekwirantes beroep is verworpen, wordt vernietigd;

uitspraak te doen door middel van nieuwe bepalingen,

te verklaren en vast te stellen

het besluit van 10 november 2008 om rekwirante in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AD12 te bevorderen, wordt nietig verklaard;

het Parlement wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening vraagt rekwirante om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 februari 2011 in zaak F-68/09, Barbin/Parlement, waarbij dat Gerecht haar beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 10 november 2008 om haar in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AD12 te bevorderen, heeft verworpen.

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan, ontleend aan:

een onjuiste rechtsopvatting, daar het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte heeft geoordeeld dat het Parlement geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door te beslissen dat het, enerzijds, niet gehouden was om de interne regels voor de beoordeling en de bevordering in acht te nemen en, anderzijds, ambtenaren met minder meritepunten dan rekwirante mocht bevorderen op basis van overwegingen die geen rekening houden met het stelsel van vergelijking van de respectieve verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren, zoals dat is ingevoerd bij besluiten van het bureau en van de secretaris-generaal van het Europees Parlement;

een schending van het beginsel van gelijke behandeling alsmede van de verplichting van het Parlement om te bewijzen dat rekwirante op geen enkele wijze is gediscrimineerd wegens de uitoefening van haar recht op ouderdomsverlof.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/26


Beroep ingesteld op 20 april 2011 — Inglewood e.a./Parlement

(Zaak T-229/11)

2011/C 211/57

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Lord Inglewood (Penrith, Verenigd Koninkrijk), Georges Berthu (Longré, Frankrijk), Guy Bono (Saint-Martin-de-Crau, Frankrijk), David Robert Bowe (Leeds, Verenigd Koninkrijk), Brendan Donnelly (Londen, Verenigd Koninkrijk), Catherine Guy-Quint (Cournon-d’Auvergne, Frankrijk), Christine Margaret Oddy (Coventry, Verenigd Koninkrijk), Nicole Thomas-Mauro (Épernay, Frankrijk), Gary Titley (Bolton, Verenigd Koninkrijk), Vincenzo Viola (Palermo, Italië) en Maartje van Putten (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal, D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

vast te stellen dat het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 1 april 2009 tot wijziging van de regeling inzake het vrijwillig aanvullend pensioenstelsel voor leden van het Europees Parlement onwettig is;

de bestreden besluiten nietig te verklaren;

het Parlement te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 1 april 2009 tot wijziging van de regeling inzake het vrijwillig aanvullend pensioenstelsel voor leden van het Europees Parlement.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen ten gronde aan:

schending van door rechtmatige handelingen verkregen rechten en van het rechtszekerheidsbeginsel;

schending van het beginsel van gelijke behandeling en van het evenredigheidsbeginsel, nu de pensioengerechtigde leeftijd door de bestreden besluiten zonder enige overgangsmaatregel met drie jaar wordt verhoogd;

schending van artikel 29 van de Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, waarin is bepaald dat de quaestoren en de secretaris-generaal toezien op de uitlegging en strikte toepassing van die regeling;

een kennelijke beoordelingsfout in het besluit van het Bureau van 1 april 2009 tot wijziging van de regeling die de grondslag vormt van de bestreden besluiten.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/27


Hogere voorziening ingesteld op 28 april 2011 door Oscar Orlando Arango Jaramillo e.a. tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 februari 2011 in zaak F-34/10, Arango Jaramillo e.a./EIB

(Zaak T-234/11 P)

2011/C 211/58

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Oscar Orlando Arango Jaramillo (Luxemburg, Luxemburg), Maria Esther Badiola (Luxemburg), Marcella Bellucci (Luxemburg), Stefan Bidiuc (Grevenmacher, Luxemburg), Raffaella Calvi (Schuttrange, Luxemburg), Maria José Cerrato (Luxemburg), Sara Confortola (Verona, Italië), Carlos D’Anglade (Luxemburg), Nuno Da Fonseca Pestana Ascenso Pires (Luxemburg), Andrew Davie (Medernach, Luxemburg), Marta De Sousa e Costa Correia (Itzig, Luxemburg), Nausica Di Rienzo (Luxemburg), José Manuel Fernandez Riveiro (Sandweiler, Luxemburg), Eric Gällstad (Rameldange, Luxemburg), Andres Gavira Etzel (Luxemburg), Igor Greindl (Canach, Luxemburg), José Doramas Jorge Calderon (Luxemburg), Monica Lledo Moreno (Sandweiler, Luxemburg), Antonio Lorenzo Ucha (Luxemburg), Juan Antonio Magaña-Campos (Luxemburg), Petia Manolova (Bereldange, Luxemburg), Ferran Minguella Minguella (Gonderange, Luxemburg), Barbara Mulder-Bahovec (Luxemburg), István Papp (Luxemburg), Stephen Richards (Blaschette, Luxemburg), Lourdes Rodriguez Castellanos (Sandweiler, Luxemburg), Daniela Sacchi (Mondorf-les-Bains, Luxemburg), Maria Teresa Sousa Coutinho da Silveira Ramos (Almargem do Bispo, Portugal), Isabelle Stoffel (Mondorf-les-Bains, Luxemburg), Fernando Torija (Luxemburg), Maria del Pilar Vargas Casasola (Luxemburg), Carolina Vento Sánchez (Luxemburg), Pé Verhoeven (Brussel, België), Sabina Zajc (Contern, Luxemburg); et Peter Zajc (Contern, Luxemburg) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Gerecht:

de bestreden beschikking te vernietigen, de door de EIB in zaak F-34/10 opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken voor een uitspraak ten gronde en over de kosten, overeenkomstig de door rekwiranten in eerste aanleg ingediende vorderingen;

subsidiair, gelet op het feit dat de in deze hogere voorziening opgeworpen rechtsvragen nieuw zijn, de kosten tussen partijen te verdelen voor zover de billijkheid dit vereist.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren rekwiranten drie middelen aan.

1)

Het eerste middel bestaat uit drie onderdelen en is ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting bij de bepaling van de redelijke termijn zoals die voor de indiening van het verzoekschrift in geschillen tussen de EIB en haar personeelsleden geldt.

In het kader van het eerste onderdeel verwijten rekwiranten het GVA dat het een verkeerde betekenis heeft gegeven aan de rechtspraak betreffende de beroepstermijnen van personeelsleden van de EIB, door de facto geen toepassing te geven aan de regel van de redelijke termijn, die per definitie flexibel is en ruimte biedt voor de concrete afweging van de betrokken belangen, maar deze heeft vervangen door de strikte en algemene termijn van drie maanden.

In het kader van het tweede onderdeel betogen rekwiranten dat in de toepasselijke teksten geen enkele termijn is gesteld voor geschillen tussen de EIB en haar personeelsleden, terwijl het GVA de termijn van drie maanden en tien dagen heeft toegepast naar analogie van hetgeen is bepaald in artikel 91 van het Statuut van de ambtenaren en in artikel 100, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

In het kader van het derde onderdeel beroepen rekwiranten zich op schending van het evenredigheidsbeginsel en schending van hun recht op een doeltreffende bescherming in rechte, aangezien het GVA de door hen aangehouden termijn als onredelijk heeft aangemerkt, terwijl er sprake was van een verschil van enkele seconden ten opzichte van de referentietermijn zoals die in de statutaire betrekkingen geldt.

2)

Het tweede middel is subsidiair aangevoerd en is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de geldende procedurevoorschriften, gelezen in het licht van het beginsel van toeval.

3)

Het derde middel is subsidiair aangevoerd en is ontleend aan een verkeerde opvatting van het bewijsmateriaal om het bestaan van een geval van toeval aan te tonen en schending van de regels betreffende het onderzoek en de organisatie van de procedure.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/27


Beroep ingesteld op 9 mei 2011 — Kaltenbach & Voigt/BHIM (3D eXam)

(Zaak T-242/11)

2011/C 211/59

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kaltenbach & Voigt GmbH (Biberach an der Riß, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 maart 2011 in zaak R 2361/2010-2 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordbeeldmerk „3D eXam” voor waren van klasse 10

Beslissing van de onderzoeker: weigering van de bescherming van de internationale inschrijving in de Europese Unie overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub b en c, en artikel 2 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 en niet-inaanmerkingneming van oudere nationale inschrijvingen/beschermingsverleningen, aangezien de aan de orde zijnde internationale inschrijving (i) niet louter beschrijvend is, en (ii) onderscheidend vermogen bezit, aangezien het relevante publiek het teken „3D eXam” als een aanduiding van de commerciële herkomst zal beschouwen.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/28


Beroep ingesteld op 12 mei 2011 — International Engine Intellectual Property Company/BHIM (PURE POWER)

(Zaak T-248/11)

2011/C 211/60

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: International Engine Intellectual Property Company, LLC (Warrenville, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Thomas en B. Reiter, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 februari 2011 in zaak R 2310/2010-2 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure;

een datum voor een mondelinge behandeling vaststellen voor het geval dat het Gerecht geen uitspraak kan doen zonder mondelinge behandeling.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PURE POWER” voor waren van klasse 12

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 7, lid 1, sub b en c, en 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 en van de algemene beginselen van merkenrecht, aangezien de kamer van beroep heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk beschrijvend was voor de waren waarvoor inschrijving was aangevraagd en onderscheidend vermogen miste.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/28


Beroep ingesteld op 20 mei 2011 — Fellah/Raad

(Zaak T-255/11)

2011/C 211/61

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Zakaria Fellah (New York, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: G. Collard, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

vast te stellen dat verordening (EU) nr. 330/2011 van de Raad van 6 april 2011 en besluit 2011/221/GBVB van de Raad van 6 april 2011, op 7 april 2011 in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd, wat verzoeker betreft feitelijke grondslag missen,

bijgevolg:

verordening (EU) nr. 330/2011 van de Raad van 6 april 2011 en besluit 2011/221/GBVB van de Raad van 6 april 2011 nietig te verklaren;

subsidiair, te gelasten dat verzoekers naam wordt geschrapt van de in bijlage bij deze verordening en dit besluit gevoegde lijsten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1)

Schending van de motiveringsplicht, aangezien de redenen voor het opnemen van verzoekers naam op de lijst van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn stereotiep zijn, en er geen enkel nauwkeurig feit wordt vermeld op grond waarvan de relevantie van deze opneming kan worden beoordeeld.

2)

Kennelijke beoordelingsfout, aangezien:

aan verzoeker wordt verweten aan de financiering van de administratie van L. Gbagbo te hebben bijgedragen, terwijl verzoeker enerzijds voornamelijk bij L. Gbagbo werkzaam was toen deze nog door de internationale gemeenschap als rechtmatig staatshoofd was erkend, en verzoeker anderzijds niet over de middelen beschikte om de administratie van L. Gbagbo te financieren;

de bestreden handelingen sinds 11 april 2011 zonder voorwerp blijken te zijn, aangezien L. Gbagbo op deze datum gevangen is genomen.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/29


Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — Pangyrus/BHIM — RSVP Design (COLOURBLIND)

(Zaak T-257/11)

2011/C 211/62

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pangyrus Ltd (York, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Clubb, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: RSVP Design Ltd (Renfrewshire, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 23 maart 2011 in zaak R 751/2009-4 vernietigen;

de beslissing van de nietigheidsafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 mei 2009 bevestigen, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „COLOURBLIND” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 28, 35 en 41 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3337979

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: aangevoerd zijn artikel 53, lid 1, sub c, in samenhang met artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009, op grond dat er een ouder niet-ingeschreven recht bestaat dat wordt beschermd door het „passing-off”-recht in het Verenigd Koninkrijk, en artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, op grond dat er sprake is van kwade trouw

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gehele nietigverklaring van de inschrijving van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Aangevoerde middelen: onjuiste opvatting van het recht door de kamer van beroep doordat zij heeft geoordeeld dat (i) de eigenaar van het gemeenschapsmerk niet te kwader trouw heeft gehandeld bij de gemeenschapsmerkaanvraag en (ii) verzoekster niet had aangetoond dat zij een ouder teken in het economisch verkeer heeft gebruikt vóór de datum waarop het bestreden gemeenschapsmerk is aangevraagd


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/29


Beroep ingesteld op 19 mei 2011 — Spanje/Commissie

(Zaak T-260/11)

2011/C 211/63

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) nr. 165/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot verlaging van bepaalde aan Spanje toegewezen makreelquota in 2011 en de daaropvolgende jaren wegens overbevissing in 2010, en

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bijlage bij de bestreden verordening wordt het vangstquotum van Spanje wegens de overbevissing van makreel in 2010 in de gebieden VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 als straf met 39 242 ton verlaagd, waarbij in 2011 een verlaging van 4 500 ton wordt toegepast, in 2012 van 5 500 ton, in 2013 van 9 748 ton, in 2014 van 9 747 ton en in 2015 van 9 747 ton „en, indien van toepassing, in daaropvolgende jaren”.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1)

Schending van artikel 105, lid 6, van verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (hierna: verordening nr. 1224/2009), voor zover de bestreden verordening is vastgesteld voordat de Commissie de in voornoemd artikel 105, lid 6, bedoelde uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld.

2)

Schending van wezenlijke vormvoorschriften, omdat er geen verslag van het beheerscomité voorhanden is, en tot nu toe alle sancties tegen een lidstaat wegens overschrijding van de vangstquota bij een verordening van de Commissie na een voorafgaand advies van het beheerscomité zijn vastgesteld.

3)

Schending van de rechten van verweer omdat de bestreden verordening is vastgesteld zonder dat het Koninkrijk Spanje vooraf is gehoord.

4)

Schending van het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover de Commissie bij de oplegging van de bestreden sanctie de mogelijkheid heeft opengelaten om die sanctie naderhand voor een onbepaald aantal jaren uit te breiden.

5)

Schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen, aangezien de bestreden verordening in werking is getreden toen het visseizoen voor makreel in Spanje al was begonnen.

6)

Schending van het discriminatieverbod, omdat de Commissie het criterium „risico voor sociaaleconomische gevolgen” anders heeft toegepast dan zij bij vergelijkbare gelegenheden heeft gedaan.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/30


Hogere voorziening ingesteld op 21 mei 2011 door Carlo De Nicola tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 maart 2011 in zaak F-59/09, De Nicola/EIB

(Zaak T-264/11 P)

2011/C 211/64

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

om als rechter in hogere voorziening het bestreden arrest onder afwijzing van tegenstrijdige argumenten gedeeltelijk te vernietigen, de gevraagde onderzoeken toe te staan, de andere in het administratief beroep geformuleerde vorderingen toe te wijzen en de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij zeven middelen aan.

De vordering tot nietigverklaring

1)

Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft de vordering tot nietigverklaring van dienstmededeling nr. HR/Coord/2008-0038/BK van 22 september 2008 volledig buiten beschouwing gelaten, doch heeft wel de vordering van de EIB toegewezen, volgens welke het rechtmatig was om de werknemers noch een kopie van de geluidsopname van de zitting van de beroepscommissie noch een officieel verslag van de zitting ter beschikking te stellen, zodat de EIB volledig vrij was om de feiten te verdraaien, zonder dat het mogelijk was om het tegendeel te bewijzen.

2)

Rekwirant heeft ook gevraagd om het besluit van de beroepscommissie nietig te verklaren.

Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft overeenkomstig de procedure ex artikel 90 van het Ambtenarenstatuut vastgesteld dat het op grond van de gelijkheid van de (allereerst in de administratieve procedure en vervolgens voor dat Gerecht) geformuleerde vorderingen alleen de laatste vordering diende te onderzoeken en de eerste als volledig daarin opgenomen moest worden aangemerkt. Volgens rekwirant is artikel 90 niet van toepassing en heeft hij recht op nietigverklaring, aangezien het betrokken document aan zijn persoonsdossier is toegevoegd en een negatieve invloed kan hebben op zijn verdere loopbaan.

3)

Ten slotte heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken de vordering tot nietigverklaring van de bevorderingen als tardief afgewezen. Deze beslissing is om vier redenen onrechtmatig.

De vordering tot vaststelling

4)

Rekwirant heeft gevraagd om vast te stellen dat de beledigingen waarvan hij sinds 18 jaar slachtoffer is, volledig onderzocht moeten worden en in elk opzicht overeenkomen met hetgeen in de doctrine en in de Jurisprudentie over het arbeidsrecht als psychisch geweld wordt aangemerkt. Op dit punt is het document „Politica in materia di rispetto della dignità della persona sul posto di lavoro” (Beleid op het gebied van het respect van de menselijke waardigheid op de werkplek) (waarin geen enkele definitie wordt gegeven van psychisch geweld) helaas onvoldoende en het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarbij de vordering niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de gemeenschapsrechter geen beginselverklaringen aflegt of de EIB bevelen mag geven, onjuist. Zijn vordering is namelijk verkeerd weergegeven, aangezien hij wilde doen vaststellen dat een aantal ambtenaren zich tegenover hem onjuist had gedragen, dat deze beledigingen in hun geheel bezien aan het begrip psychisch geweld voldoen en dat de EIB hiervoor als opdrachtgever aansprakelijk moet worden gesteld.

5)

Hij betwist de beslissing ook in zoverre dat het Gerecht voor ambtenarenzaken het in strijd met artikel 41 van het personeelsreglement ten onrechte noodzakelijk heeft geacht om gebruik te maken van een analogie en zelf de op de EIB toe te passen regeling heeft gecreëerd, en wel in strijd met haar recht op dit zelf te bepalen.

6)

Bovendien heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte op een particuliere arbeidsovereenkomst voorschriften toegepast die alleen voor werknemers van de openbare dienst gelden en, nog erger, op de onrechtmatige handelingen van een aantal van die werknemers de regels voor administratieve handelingen toegepast.

De vorderingen tot veroordeling

7)

Rekwirant heeft drie vorderingen tot veroordeling ingediend: 1. het psychisch geweld te beëindigen, 2. de door hem geleden materiële en immateriële schade te vergoeden en 3. de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Het Gerecht voor ambtenarenzaken is op de eerste vordering niet ingegaan.

De tweede vordering is na een onjuiste voorstelling daarvan afgewezen, aangezien rekwirant had gevraagd om vergoeding van bepaalde schade die was ontstaan door de onrechtmatige gedraging van de EIB, ongeacht de kwalificatie die deze gedraging kon hebben voor de uitkomst van de gevraagde volledige beschouwing.

In elk geval heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken de vordering niet niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake was van een „schade veroorzakende handeling” waarmee een schadevordering in verband kon worden gebracht, maar omdat het om een particuliere arbeidsverhouding ging en het om onwettige feiten, en niet om handelingen ging.

De derde vordering is afgewezen, omdat het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte is uitgegaan van de opvatting dat rekwirant had verzuimd om te vragen, de EIB te verwijzen in de kosten.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/31


Beroep ingesteld op 24 mei 2011 — Video Research USA/BHIM (VR)

(Zaak T-267/11)

2011/C 211/65

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Video Research USA, Inc. (New York, VS) (vertegenwoordiger: B. Brandreth, Barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 maart 2011 in zaak R 1187/2010-2;

terugwijzing van de zaak naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) met als aanbeveling dat herstel in de vorige toestand wordt toegekend voor gemeenschapsmerkaanvraag nr. 919324;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep en het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: gemeenschapsbeeldmerk „VR”, ingeschreven onder nr. 919324

Beslissing van de afdeling Merken en Register: afwijzing van het verzoek tot herstel in de vorige toestand en bevestiging van de nietigverklaring van gemeenschapsmerk nr. 919324

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 81 van verordening nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep dit artikel onjuist heeft toegepast en de feiten onjuist heeft beoordeeld door te stellen dat de vertegenwoordigers van verzoekster in de gegeven omstandigheden niet de noodzakelijke zorgvuldigheid hadden betracht.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/31


Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — Xeda International/Commissie

(Zaak T-269/11)

2011/C 211/66

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Xeda International SA (Saint Andiol, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren.

Het bestreden besluit nietigverklaren.

Verweerster in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van besluit 2011/143/EU van de Commissie van 3 maart 2011 betreffende de niet-opneming van ethoxyquine in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot wijziging van beschikking 2008/941/EG van de Commissie (PB L 59, blz. 71).

Als gevolg van het bestreden besluit is de opneming van ethoxyquine in beschikking 2008/941/EG geschrapt en zal ethoxyquine niet als actieve substantie in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG worden opgenomen. Bijgevolg zal verzoekster niet langer ethoxyquine en van ethoxyquine afgeleide producten in de Europese Unie kunnen verkopen en zal zij haar productregistraties in de lidstaten vanaf 3 september 2011 kwijt zijn.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1)

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling. Volgens verzoekster wordt in de bestreden beschikking het gebruik van ethoxyquine in gewasbeschermingsmiddelen uitgesloten op basis van in punt 6 van de considerans van de beschikking genoemde wetenschappelijke bezwaren en beweerdelijk ontbrekende gegevens, ofschoon verzoekster dienaangaande haar standpunt te kennen had gegeven dan wel uitsluiting niet gerechtvaardigd was.

2)

Tweede middel: schending van verzoeksters rechten van de verdediging en van wezenlijke vormvoorschriften. Volgens verzoekster schendt de bestreden beschikking verzoeksters rechten van de verdediging en haar recht om te worden gehoord, doordat haar onvoldoende de gelegenheid en tijd is geboden, haar standpunt te bepalen met betrekking tot in een laat stadium van de procedure gerezen kwesties, en haar commentaar over het beweerde ontbreken van gegevens niet zorgvuldig in de beschouwing is betrokken.

3)

Derde middel: schending van fundamentele beginselen van Unierecht

Het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het beginsel van rechtszekerheid en schendt haar gewettigd vertrouwen op grond van de procedure van indiening van een nieuwe aanvraag overeenkomstig verordening nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008.

Het bestreden besluit is onevenredig gelet op de maatregelen waarover de Commissie beschikt en gezien de nadelen in verhouding tot het nagestreefde doel.


Gerecht voor ambtenarenzaken

16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/33


Beroep ingesteld op 4 april 2011 — ZZ/Parlement

(Zaak F-35/11)

2011/C 211/67

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: J. Rybánsky, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeker slechts de helft van de inrichtingsvergoeding te geven waarop hij normaal recht zou hebben

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement (eenheid individuele rechten) van 28 mei 2010 betreffende de toekenning van de inrichtingsvergoeding aan verzoeker, voor zover deze slechts op één en niet op twee maanden basisbezoldiging wordt vastgesteld;

nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 6 januari 2011 tot afwijzing van de klacht die verzoeker op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie heeft ingediend;

verwijzing van het Parlement in de kosten van de procedure.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/33


Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-57/11)

2011/C 211/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om geen gevolg te geven aan verzoekers aanvaarding van de hem door de Commissie aangeboden post van ambtenaar op proef (assistent) als technisch assistent bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het in de brief van 5 augustus 2010 vervatte besluit van de Commissie om geen gevolg te geven aan verzoekers aanvaarding van de post van ambtenaar op proef (assistent) als technisch assistent bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra, welke hem door de Commissie is aangeboden bij besluit vervat in de brief van 30 juli 2010, die hem per e-mail op diezelfde dag is toegezonden, en dit aanbod in te trekken;

voor zover nodig, nietigverklaring van de handeling ter voorbereiding van het bestreden besluit;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het TABG tot afwijzing van verzoekers klacht, welk besluit is vervat in de brief van 10 februari 2011 die verzoeker de volgende dag is toegezonden;

veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de materiële schade veroorzaakt door het besluit om geen gevolg te geven aan verzoekers aanvaarding van de post van ambtenaar op proef (assistent) als technisch assistent bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra, welke hem door de Commissie is aangeboden bij besluit vervat in de brief van 30 juli 2010, die hem diezelfde dag per e-mail is toegezonden; deze schade wordt voorlopig berekend op het verschil tussen de volledige en daadwerkelijke vergoeding die verzoeker heeft genoten in zijn functie als tijdelijk functionaris van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek en de bezoldiging die hij zou hebben genoten indien hij na aanvaarding van het aanbod van de post van ambtenaar was ingedeeld in de bezoldigingsgroep AST 3, salaristrap 1, vermeerderd met vertragingsrente;

veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de immateriële schade veroorzaakt door het besluit om geen gevolg te geven aan verzoekers aanvaarding van de post van ambtenaar op proef (assistent) als technisch assistent bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra, welke hem door de Commissie is aangeboden bij voormeld besluit vervat in de brief van 30 juli 2010, die hem diezelfde dag per e-mail is toegezonden, zoals deze in redelijkheid zal worden vastgesteld door het Gerecht voor ambtenarenzaken en hier voorlopig wordt vastgesteld op drie maandelijkse basissalarissen van een ambtenaar van de bezoldigingsgroep AST 3, salaristrap 1, met een totaalbedrag van 10 001,31 EUR;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/34


Beroep ingesteld op 23 mei 2011 — ZZ e. a./EIB

(Zaak F-58/11)

2011/C 211/69

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ e. a. (vertegenwoordigers: B. Cortese, C. Cortese en F. Spitaleri, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten van de EIB om verzoekers’ bijdragen aan de pensioenregeling te verhogen en vergoeding van de immateriële schade die verzoekers hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van de besluiten van de Europese Investeringsbank volgende uit verzoekers’ salarisafrekening over de maand februari 2011, waarbij verzoekers’ bijdrage aan de pensioenregeling is verhoogd door middel van de verhoging van de berekeningsgrondslag (de aan inhouding onderworpen bezoldiging) van die bijdrage enerzijds, alsmede van de berekeningscoëfficiënt, uitgedrukt in het percentage van die aan inhouding onderworpen bezoldiging, anderzijds;

veroordeling van de Bank tot betaling van een symbolische vergoeding van 1 EUR voor de immateriële schade die verzoekers hebben geleden;

verwijzing van de Europese Investeringsbank in de kosten.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/34


Beroep ingesteld op 24 mei 2011 — ZZ/BHIM

(Zaak F-59/11)

2011/C 211/70

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: R. Adam en P. Ketter, advocaten)

Verwerende partij: BHIM

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van, ten eerste, het besluit houdende weigering om verzoeker een tweede verlenging te geven van zijn oorspronkelijke overeenkomst van tijdelijk functionaris en, ten tweede, zijn nieuwe overeenkomst van tijdelijk functionaris alsmede vordering tot schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de voorzitter van het BHIM van 29 september 2010 houdende weigering om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris, die aanvankelijk op 16 juli 2005 is gesloten, voor een tweede keer te verlengen, nietig verklaren;

de op 1 augustus 2010 gesloten overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd nietig verklaren, aangezien die overeenkomst in feite een tweede verlenging van eerdergenoemde oorspronkelijke overeenkomst vormt;

het besluit van de voorzitter van het BHIM van 18 februari 2011 nietig verklaren;

vaststellen dat er sprake is van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd;

zo niet, de juridische kwalificatie nietig verklaren van de op 16 juli 2005 gesloten oorspronkelijke overeenkomst alsmede van de afloopdatum ervan die na verlenging op 16 juli 2010 is bepaald, en deze herkwalificeren als aanstelling voor onbepaalde tijd, zo niet, vaststellen dat er sprake is van een dergelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

zo niet, de juridische kwalificatie nietig verklaren van de op 1 augustus 2010 gesloten overeenkomst alsmede van de afloopdatum ervan die op 1 augustus 2013 is vastgesteld en deze herkwalificeren als aanstelling voor onbepaalde tijd, zo niet, vaststellen dat er sprake is van een dergelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

de verwerende partij veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker door de handelwijze van het BHIM heeft geleden, welke voorlopig, zonder enige erkenning en onder alle voorbehoud, met name dat van een vermeerdering van het gevorderde bedrag in de loop van het geding, op 6 113,79 EUR voor de materiële en op 30 000 EUR voor de immateriële schade wordt vastgesteld;

subsidiair en voor het geval het Gerecht toch tot het oordeel mocht komen dat de arbeidsverhouding ondanks het ontstaan van een aanstelling voor onbepaalde tijd op 16 juli 2010 was beëindigd, quod non, een schadevergoeding toekennen voor de onrechtmatige beëindiging van de overeenkomst;

nog meer subsidiair en voor het geval het Gerecht tot het oordeel mocht komen dat een herkwalificatie of de vaststelling van een aanstelling voor onbepaalde tijd niet mogelijk was, quod non, een vergoeding toekennen voor de schade die de verzoekende partij door de onrechtmatige gedraging van het BHIM heeft geleden;

de verzoekende partij alle rechten, rechtsmiddelen en vorderingen voorbehouden, en met name het BHIM tot vergoeding van de geleden schade veroordelen;

de verzoekende partij het recht voorbehouden de in casu uiteengezette feiten te bewijzen en met name door het horen van getuigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.


16.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/35


Beroep ingesteld op 25 mei 2011 — ZZ/ECB

(Zaak F-60/11)

2011/C 211/71

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de ECB tot bevestiging van het eerdere besluit om verzoeker met ingang van 5 augustus 2010 te schorsen en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de ECB van 23 november 2010 tot bevestiging van het besluit van 4 augustus 2010 om verzoeker te schorsen en, voor zover nodig, het besluit van 15 maart 2011 tot afwijzing van het bijzondere bezwaar nietig verklaren;

dientengevolge, verzoeker volledig in zijn functie herstellen, met de nodige publiciteit met het oog op het herstel van zijn goede naam;

in elk geval, vergoeding gelasten van de immateriële schade die verzoeker heeft geleden, welke ex aequo et bono op 20 000 EUR wordt geschat;

de ECB verwijzen in de kosten.