ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.190.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 190

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
30 juni 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2011/C 190/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.6126 — Thermo Fisher/Dionex Corporation) ( 1 )

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

2011/C 190/02

Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 6 juni 2011 inzake de regels betreffende de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement

2

 

Europese Commissie

2011/C 190/03

Wisselkoersen van de euro

16

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2011/C 190/04

Bijwerking van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB C 316 van 28.12.2007, blz. 1; PB C 134 van 31.5.2008, blz. 16; PB C 177 van 12.7.2008, blz. 9; PB C 200 van 6.8.2008, blz. 10; PB C 331 van 31.12.2008, blz. 13; PB C 3 van 8.1.2009, blz. 10; PB C 37 van 14.2.2009, blz. 10; PB C 64 van 19.3.2009, blz. 20; PB C 99 van 30.4.2009, blz. 7; PB C 229 van 23.9.2009, blz. 28; PB C 263 van 5.11.2009, blz. 22; PB C 298 van 8.12.2009, blz. 17; PB C 74 van 24.3.2010, blz. 13; PB C 326 van 3.12.2010, blz. 17; PB C 355 van 29.12.2010, blz. 34; PB C 22 van 22.1.2011, blz. 22; PB C 37 van 5.2.2011, blz. 12; PB C 149 van 20.5.2011, blz. 8)

17

 

INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2011/C 190/05

Samenvatting van de beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 322/10/COL van 14 juli 2010 inzake een procedure op grond van artikel 54 van de EER-Overeenkomst tegen Posten Norge AS (Zaak nr. 34250 Posten Norge/Privpak)

18

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europees Parlement

2011/C 190/06

Oproep tot het indienen van voorstellen IX-2012/01 — Subsidies aan politieke partijen op Europees niveau

26

2011/C 190/07

Oproep tot het indienen van voorstellen IX-2012/02 — Subsidies aan politieke stichtingen op Europees niveau

31

 

Europese Commissie

2011/C 190/08

Oproep tot het indienen van voorstellen — ESPON 2013-programma

36

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2011/C 190/09

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6259 — Covéa/Bipiemme Vita) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

37

2011/C 190/10

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6231 — KKR/Capsugel) ( 1 )

38

 

Rectificaties

2011/C 190/11

Rectificatie van de goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten krachtens de artikelen 107 en 108 VWEU — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt (PB C 187 van 28.6.2011)

39

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.6126 — Thermo Fisher/Dionex Corporation)

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 190/01

Op 13 mei 2011 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32011M6126. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/2


BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 6 juni 2011

inzake de regels betreffende de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement

2011/C 190/02

HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op artikel 23, lid 12, van het Reglement van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het licht van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (1), dat op 20 oktober 2010 werd ondertekend („het Kaderakkoord”), is het nodig het besluit van het Bureau van 13 november 2006 over de regels betreffende de administratieve behandeling van vertrouwelijke documenten te herzien.

(2)

Het Verdrag van Lissabon kent het Europees Parlement nieuwe taken toe en om de activiteiten van het Parlement te ontwikkelen op die gebieden die een bepaalde mate aan vertrouwelijkheid vereisen, is het nodig om basisbeginselen, minimumnormen inzake beveiliging en passende procedures vast te stellen voor de behandeling door het Europees Parlement van vertrouwelijke, waaronder gerubriceerde, informatie.

(3)

De regels die in dit besluit zijn vastgelegd, beogen normen voor beveiliging en compatibiliteit te garanderen, die gelijkwaardig zijn aan de regels die zijn vastgesteld door andere instellingen, instanties, bureaus en agentschappen van de EU die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, of door de lidstaten, teneinde te komen tot een soepele werking van het besluitvormingsproces van de Europese Unie.

(4)

De voorschriften van dit besluit gelden onverminderd artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2).

(5)

De voorschriften van dit besluit gelden onverminderd artikel 16 VWEU en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

Dit besluit regelt het genereren, het ontvangen, het verstrekken en het bewaren van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement met het oog op een passende bescherming van het vertrouwelijke karakter daarvan. Het geeft in het bijzonder uitvoering aan Bijlage 2 bij het Kaderakkoord.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „informatie”: elke schriftelijke of mondelinge informatie, ongeacht de drager of de auteur;

b)   „vertrouwelijke informatie”: gerubriceerde EU-gegevens („EU Classified Information”, EUCI) of gerubriceerde gegevens afkomstig van de lidstaten, derde staten of internationale organisaties, en niet-gerubriceerde andere vertrouwelijke informatie;

c)   „gerubriceerde EU-gegevens” (EUCI): gegevens en materiaal, gerubriceerd als „TRÈS SECRET UE/TOP SECRET EU”, „SECRET UE/EU SECRET”, „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” of „RESTREINT UE/EU RESTRICTED”, waarvan openbaarmaking zonder machtiging de belangen van de Unie of van één of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate zou kunnen schaden, ongeacht of dergelijke informatie afkomstig is van de instellingen, instanties, bureaus en agentschappen die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, of van de lidstaten, derde staten of internationale organisaties. In dit verband:

„TRÈS SECRET UE/TOP SECRET EU” is de rubricering voor gegevens en materiaal waarvan de openbaarmaking zonder machtiging uitzonderlijk nadelig zou kunnen zijn voor de wezenlijke belangen van de Europese Unie of van één of meer van haar lidstaten in uitzonderlijke mate;

„SECRET UE/EU SECRET” is de rubricering voor gegevens en materiaal waarvan de openbaarmaking zonder machtiging ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de wezenlijke belangen van de Europese Unie of van één of meer van haar lidstaten;

„CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” is de rubricering voor gegevens en materiaal waarvan de openbaarmaking zonder machtiging nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de wezenlijke belangen van de Europese Unie of van één of meer van haar lidstaten;

„RESTREINT UE/EU RESTRICTED” is de rubricering voor gegevens en materiaal waarvan de openbaarmaking zonder machtiging nadelig zou kunnen zijn voor de belangen van de Europese Unie of van één of meer van haar lidstaten;

d)   „andere vertrouwelijke informatie”: enig ander niet-gerubriceerde vertrouwelijke informatie, met inbegrip van informatie waarop gegevensbeschermingsregels van toepassing zijn of die onder het beroepsgeheim valt, die binnen het Europees Parlement is gegenereerd of die door andere instellingen, instanties, bureaus en agentschappen die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, of door de lidstaten aan het Europees Parlement is verstrekt;

e)   „document”: opgeslagen informatie, ongeacht de fysieke vorm of de kenmerken daarvan;

f)   „materiaal”: documenten, of machines of uitrustingen die zijn of worden vervaardigd;

g)   „need-to-know”: de noodzaak voor een persoon toegang te hebben tot vertrouwelijke informatie om een officiële functie of taak te kunnen vervullen;

h)   „machtiging”: een besluit (screeningsbesluit), vastgesteld door de voorzitter in het geval van leden van het Europees Parlement en door de secretaris-generaal in het geval van ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen werkzaam zijn, om een persoon tot op een bepaald niveau toegang tot EUCI te geven op basis van een positief resultaat van een veiligheidsscreening (doorlichting) dat door een nationale autoriteit overeenkomstig nationale rechtsvoorschriften en in overeenstemming met de bepalingen van Bijlage I, deel 2, is uitgevoerd;

i)   „lager rubriceren” (downgrading): het verlagen van het niveau van rubricering;

j)   „derubricering” (declassification): het opheffen van een rubricering;

k)   „opsteller”: de gemachtigde auteur van EUCI of andere vertrouwelijke informatie;

l)   „veiligheidsmededelingen”: de technische uitvoeringsmaatregelen van Bijlage II (4).

Artikel 3

Basisbeginselen en minimumnormen

1.   De behandeling van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement moet plaatsvinden volgens de basisbeginselen en minimumnormen van Bijlage I, deel 1.

2.   Het Europees Parlement zet in overeenstemming met de basisbeginselen en minimumnormen een beheerssysteem voor informatieveiligheid (Information Security Management System, ISMS) op, dat gericht is op het ondersteunen van het parlementaire en administratieve werk, terwijl het tegelijkertijd de bescherming van door het Europees Parlement behandelde vertrouwelijke informatie waarborgt, met volledige inachtneming van de regels die door de opsteller van de bewuste informatie zijn vastgesteld zoals opgenomen in de veiligheidsmededelingen.

De verwerking van vertrouwelijke informatie middels de geautomatiseerde informatiesystemen (IS) van het Europees Parlement vindt plaats in overeenstemming met het concept informatiezekerheid (IA) en op de wijze die in de veiligheidsmededelingen is vastgesteld.

3.   De leden van het Europees Parlement kunnen informatie die tot en met het niveau CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL is gerubriceerd zonder veiligheidsmachtiging raadplegen. Voor informatie die als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL is gerubriceerd, ondertekenen zij een plechtige verklaring dat zij de inhoud daarvan niet aan derden bekend zullen maken. Informatie die boven het niveau CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL is gerubriceerd, wordt alleen aan leden ter beschikking gesteld die over de passende veiligheidsmachtiging beschikken.

4.   De ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, mogen vertrouwelijke informatie raadplegen indien zij een vastgestelde „need-to-know”-status hebben, en mogen vertrouwelijke gegevens die boven het niveau CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL is gerubriceerd raadplegen, indien zij over de passende veiligheidsmachtiging beschikken.

Artikel 4

Het genereren van vertrouwelijke informatie en de administratieve behandeling daarvan door het Europees Parlement

1.   De voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitters van de betreffende parlementaire commissie en de secretaris-generaal en/of elk persoon die voldoende door hem of haar schriftelijk is gemachtigd, mag vertrouwelijke informatie genereren en/of informatie rubriceren, zoals bedoeld in de veiligheidsmededelingen.

2.   Bij het genereren van gerubriceerde informatie, past de opsteller het passende niveau van rubricering toe in overeenstemming met de internationale normen en definities die in Bijlage I zijn opgenomen. De opsteller bepaalt, als algemene regel, ook de geadresseerden die moeten worden gemachtigd om de informatie te raadplegen overeenkomstig het niveau van rubricering. Deze informatie wordt aan de Dienst vertrouwelijke informatie (Confidential Information Service, CIS) meegedeeld op het moment dat de document bij de CIS wordt ingediend.

3.   Vertrouwelijke informatie die onder het beroepsgeheim valt, wordt behandeld in overeenstemming met de instructies voor behandeling, zoals gedefinieerd in de veiligheidsmededelingen.

Artikel 5

Het ontvangst van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement

1.   Vertrouwelijke informatie die door het Europees Parlement wordt ontvangen, worden als volgt doorgegeven:

EUCI die als als „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” is gerubriceerd en andere vertrouwelijke gegevens: aan het secretariaat van het parlementaire bureau/ambtsdrager die het verzoek daartoe heeft ingediend,

EUCI die als „CONFIDENTIEL UE/CONFIDENTIEL EU” en hoger is gerubriceerd: aan de CIS.

2.   De registratie, het bewaren en de traceerbaarheid van vertrouwelijke informatie worden hetzij door het secretariaat van het bureau/ambtsdrager die de informatie heeft ontvangen, hetzij door de CIS verzekerd.

3.   In het geval van vertrouwelijke informatie die door de Commissie op basis van het Kaderakkoord wordt verstrekt, worden de overeengekomen regelingen zoals bedoeld in Bijlage II, punt 3.2 van het Kaderakkoord (in onderlinge overeenstemming vastgelegd en betrekking hebbend op geadresseerden, raadplegingsprocedure, onder meer de veilige leeskamer, vergadering achter gesloten deuren of andere zaken), die bedoeld zijn om de vertrouwelijkheid van de informatie te waarborgen, samen met de vertrouwelijke informatie gedeponeerd bij het parlementaire bureau/ambtsdrager of bij de CIS wanneer de informatie als „CONFIDENTIEL UE/CONFIDENTIEL EU” of hoger is gerubriceerd.

4.   De regelingen als bedoeld in lid 3 kunnen mutatis mutandis worden toegepast in het geval van vertrouwelijke informatie die door andere instellingen, instanties, bureaus en agentschappen van de EU die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, of door de lidstaten worden verstrekt.

5.   EUCI die als „TRÈS SECRET UE/ TOP SECRET EU” is gerubriceerd moeten aan het Europees Parlement worden gestuurd in overeenstemming met nadere regelingen die worden overeengekomen door het parlementaire bureau/ambtsdrager die het verzoek voor de betreffende gegevens heeft ingediend, en de EU-instelling of de lidstaat die de informatie heeft verstrekt. De Conferentie van voorzitters richt een comité van toezicht op. Het comité van toezicht heeft tot taak om een beschermingsniveau te waarborgen dat overeenstemt met het niveau van rubricering.

Artikel 6

Verstrekking van EUCI door het Europees Parlement aan derden

Het Europees Parlement mag, indien de opsteller daarmee instemt, EUCI verstrekken aan andere instellingen, instanties, bureaus en agentschappen die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, of aan de lidstaten op voorwaarde dat zij waarborgen dat, bij de behandeling van EUCI, binnen hun diensten en binnen hun vestigingen regels worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan de regels die zijn vastgelegd in het onderhavige besluit.

Artikel 7

Opslag en raadpleging van vertrouwelijke informatie in veilige ruimten (veilige leeskamers)

1.   Veilige leeskamers voorzien in veilige bewaarplaatsen en bevat geen fotokopieerapparatuur, telefoons, faxapparaten, scanners of andere technische middelen voor het vermenigvuldigen of het verzenden van documenten.

2.   De volgende voorwaarden gelden voor de toegang van de veilige leeskamer:

a)

Alleen de onderstaande personen hebben toegang tot de veilige leeskamer:

de leden van het Europees Parlement, ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, naar behoren geïdentificeerd, overeenkomstig de regelingen in artikel 4, lid 2, of artikel 5, lid 3 en lid 4;

de ambtenaren van het Europees Parlement die met het beheer van de CIS zijn belast;

indien nodig, de ambtenaren van het Europees Parlement die met veiligheid en brandveiligheid zijn belast.

De veilige leeskamer wordt alleen schoongemaakt in aanwezigheid van en onder strikt toezicht van een ambtenaar die bij de CIS werkt.

b)

Ieder persoon die toegang tot de vertrouwelijke informatie wenst, stuurt zijn of haar naam naar de CIS. De CIS controleert de identiteit van elk persoon die een aanvraag voor raadpleging van vertrouwelijke informatie indient en gaat na, indien van toepassing, of de betrokken persoon beschikt over de noodzakelijke veiligheidsmachtiging en geautoriseerd is om in overeenstemming met de regelingen in artikel 4, lid 2, of artikel 5, lid 3 en lid 4, de informatie te raadplegen.

c)

De CIS is bevoegd om toegang te weigeren aan elk persoon die op grond van het hierboven genoemde onder a) en b) niet gemachtigd is om de kamer te betreden. Tegen de besluiten van de CIS kan beroep worden ingesteld bij de voorzitter (in het geval van de leden van het Europees Parlement), respectievelijk de secretaris-generaal, in alle andere gevallen.

3.   Raadpleging van vertrouwelijke informatie in de veilige leeskamer vindt plaats onder de volgende voorwaarden:

a)

De personen die gemachtigd zijn om vertrouwelijke informatie te raadplegen en die aanvraag hebben ingediend, zoals bedoeld in het bovenstaande lid 2 onder b), melden zich bij de CIS.

Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden (bijv. wanneer een groot aantal aanvragen voor raadpleging in een kort tijdsbestek zijn ingediend), wordt slechts één persoon tegelijkertijd tot de veilige leeskamer toegelaten om vertrouwelijke gegevens te raadplegen, altijd in aanwezigheid van een ambtenaar van de CIS.

Die ambtenaar brengt de persoon die aldus gemachtigd is om vertrouwelijke gegevens te raadplegen, op de hoogte van zijn/haar verplichtingen en vraagt hem/haar, in het bijzonder, een plechtige verklaring te tekenen dat hij/zij de inhoud van de gegevens niet aan een derde bekend zal maken.

b)

Tijdens het proces van raadpleging zijn het hebben van contact met de buitenwereld (inclusief via het gebruik van telefoon of andere technische hulpmiddelen), het maken van aantekeningen en het fotokopiëren of het fotograferen van de geraadpleegde vertrouwelijke gegevens verboden.

c)

Alvorens een persoon toestemming te geven de leeskamer te verlaten, gaat de verantwoordelijke ambtenaar van de CIS na dat de geraadpleegde vertrouwelijke gegevens aanwezig, onaangetast en volledig zijn.

4.   In het geval van een overtreding van deze regels stelt de verantwoordelijke ambtenaar van de CIS de secretaris-generaal op de hoogte, die de zaak naar de voorzitter verwijst indien de dader een lid van het Europees Parlement is.

Artikel 8

Minimumnormen voor raadpleging van vertrouwelijke informatie

1.   Wat de administratieve verwerking van vertrouwelijke informatie tijdens een vergadering achter gesloten deuren betreft, draagt het secretariaat van het parlementaire bureau/de ambtsdrager dat/die voor de vergadering verantwoordelijk is, ervoor zorg dat:

alleen de personen die aan de vergadering deelnemen en die over de noodzakelijke veiligheidsmachtiging beschikken, worden toegestaan om de vergaderruimte betreden;

alle documenten genummerd zijn, aan het begin van de vergadering worden uitgedeeld en aan het eind worden opgehaald, en dat er geen notities en/of fotokopieën of foto's van deze documenten worden gemaakt;

in de notulen van de vergadering geen melding wordt gemaakt van de inhoud van de bespreking over de gegevens die volgens de vertrouwelijke procedure zijn behandeld;

vertrouwelijke informatie die mondeling aan ontvangers in het Parlement wordt verstrekt onder hetzelfde niveau van bescherming wordt gebracht als die geldt voor vertrouwelijke gegevens die in schriftelijke vorm is verstrekt. Dit kan een plechtige verklaring van de ontvangers van de bedoelde informatie omvatten, dat zij de inhoud ervan niet aan een derde bekend zullen maken.

2.   De volgende regels gelden voor de administratieve behandeling van vertrouwelijke gegevens door het secretariaat van het parlementaire bureau/de ambtsdrager buiten de vergadering achter gesloten deuren:

de papieren versie van de documenten worden persoonlijk aan het hoofd van het secretariaat overgedragen, die de documenten registreert en die een bewijs van ontvangst verstrekt;

dergelijke documenten worden, wanneer ze niet worden gebruikt, op een afgesloten plaats bewaard, onder de verantwoordelijkheid van het secretariaat;

onverminderd de administratieve behandeling van vertrouwelijke gegevens tijdens een vergadering achter gesloten deuren zoals hierboven in lid 1 aangegeven, mogen de documenten nooit worden vermenigvuldigd, op een andere drager worden opgeslagen of aan derden worden verzonden;

de toegang tot dergelijke documenten is beperkt tot de geadresseerden daarvan en vindt plaats onder toezicht van het secretariaat, overeenkomstig de regelingen van artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 3 en lid 4;

het secretariaat houdt een lijst van de personen bij, die de documenten hebben geraadpleegd, inclusief de datum en de tijd van raadpleging. Deze lijst wordt aan de CIS verstrekt met het oog op het opstellen van het jaarverslag zoals bedoeld in artikel 12.

Artikel 9

Archiveren van vertrouwelijke informatie

1.   In de gebouwen van het Parlement wordt voorzien in veilige archiveringsfaciliteiten.

Vertrouwelijke informatie die definitief bij de CIS of bij het parlementaire bureau/de ambtsdrager wordt gedeponeerd, wordt zes maanden na de laatste raadpleging en, ten laatste één jaar na de deponering ervan, naar het veilige archief bij de CIS overgebracht.

2.   De CIS is verantwoordelijk voor het beheer van de veilige archieven, in overeenstemming met de standaard archiveringscriteria.

3.   Vertrouwelijke gegegevens die in de veilige archieven wordt bewaard, mag worden geraadpleegd onder de volgende voorwaarden:

alleen de personen die aan de hand van hun naam of hun kantoor worden geïdentificeerd in het begeleidende document dat werd opgesteld op het moment dat de vertrouwelijke gegevens werd gedeponeerd, zijn gemachtigd deze gegevens te raadplegen;

aanvragen voor het raadplegen van vertrouwelijke gegevens moeten worden ingediend bij de CIS, die het desbetreffende document naar de veilige leeskamer overbrengt;

de in artikel 7 bedoelde procedures en voorwaarden voor het raadplegen van vertrouwelijke gegevens zijn van toepassing.

Artikel 10

Lager rubriceren en derubriceren van EUCI

1.   EUCI kunnen alleen lager gerubriceerd of gederubriceerd worden met de toestemming van de opsteller en, zo nodig, na bespreking met de betrokken partijen. Lager rubriceren en derubricering moeten schriftelijk worden bevestigd. De opsteller van het document is er verantwoordelijk voor dat de geadresseerden van de wijziging op de hoogte worden gebracht; en deze geadresseerden zijn er op hun beurt verantwoordelijk voor dat de daaropvolgende geadresseerden, aan wie zij het document hebben gezonden of voor wie zij het hebben gekopieerd, van de wijziging op de hoogte worden gebracht. Indien mogelijk, vermelden de opstellers op gerubriceerde documenten een datum, een periode of een gebeurtenis waarna de inhoud lager gerubriceerd of gederubriceerd kan worden. Zo niet, verifiëren zij de documenten uiterlijk om de vijf jaar om zich ervan te vergewissen of de oorspronkelijke rubricering moet worden gehandhaafd.

2.   Derubricering van documenten die in de veilige archieven worden gehouden, vindt plaats ten laatste na 30 jaar, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (5). Derubricering zal worden verwezenlijkt door de opsteller van de gerubriceerde informatie of door de dienst die verantwoordelijk is overeenkomstig Bijlage I, deel 1, onder 10.

Artikel 11

Inbreuken op vertrouwelijkheid

1.   Inbreuken op de vertrouwelijkheid in het algemeen, en op dit besluit in het bijzonder, leiden in het geval van leden van het Europees Parlement tot de toepassing van de desbetreffende bepalingen inzake sancties, zoals opgenomen in het Reglement van het Europees Parlement.

2.   Inbreuken die zijn begaan door ambtenaren leidt tot de toepassing van de relevante procedures en de sancties die zijn voorzien, respectievelijk, in het Statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, zoals vastgelegd in Verordening (EEG. Euratom, ECSC) 259/68 (6) („het Statuut”).

3.   De voorzitter en de secretaris-generaal organiseren eventueel noodzakelijke onderzoeken.

Artikel 12

Aanpassing van dit besluit en de uitvoeringsregels en jaarlijkse rapportage over de toepassing van dit besluit

1.   De secretaris-generaal doet de nodige voorstellen voor de aanpassing van dit besluit en de uitvoeringsregels in de bijlagen, en legt deze voorstellen voor aan het Bureau voor een besluit.

2.   De secretaris-generaal doet het Bureau een jaarverslag over de toepassing van dit besluit toekomen.

Artikel 13

Overgangsbepalingen en slotbepalingen

1.   Vertrouwelijke informatie die zich vóór de toepassing van dit besluit bij de CIS of in de archieven bevindt, wordt als „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” gerubriceerd, tenzij de opsteller ervan uiterlijk binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze regels besluit de informatie niet te rubriceren of op een hoger niveau te rubriceren, of besluit ze van een markering te voorzien.

2.   Indien de opsteller besluit de informatie op een hoger niveau te rubriceren, worden de documenten door de opsteller of zijn gedelegeerden, in overleg met de CIS en in overeenstemming met de criteria in Bijlage I bij dit besluit, op het laagst mogelijke niveau gerubriceerd.

3.   Het besluit van het Bureau van 13 november 2006 over de regels betreffende de administratieve behandeling van vertrouwelijke documenten wordt ingetrokken.

4.   Het besluit van het Bureau van 24 oktober 2005 waarin de secretaris-generaal wordt opgedragen een comité voor derubricering op te richten en besluiten met betrekking tot derubricering goed te keuren, wordt ingetrokken.

Artikel 14

Inwerkingtreding

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Het besluit is van toepassing vanaf 1 juli 2011.


(1)  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.

(2)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(3)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(4)  Bijlage moet nog worden vastgesteld.

(5)  PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1.

(6)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.


BIJLAGE I

DEEL 1

BASISBEGINSELEN EN MINIMUMNORMEN INZAKE VEILIGHEID VOOR DE BESCHERMING VAN VERTROUWELIJKE INFORMATIE

1.   Inleiding

Deze voorschriften bevatten de grondbeginselen en minimumnormen inzake veiligheid die door het Europees Parlement in al zijn standplaatsen en door alle ontvangers van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en andere vertrouwelijke informatie moeten worden nageleefd, zodat de veiligheid wordt gegarandeerd en alle betrokkenen er zeker van kunnen zijn dat er een gemeenschappelijke norm voor de bescherming geldt. Zij worden aangevuld met regels betreffende de verwerking van vertrouwelijke informatie door parlementaire commissies en andere parlementaire instanties/ambtsdragers.

2.   Algemene beginselen

Het veiligheidsbeleid van het Europees Parlement maakt integraal onderdeel uit van zijn algemeen beleid inzake intern beheer en is dus gebaseerd op de beginselen van dat algemeen beleid. Deze beginselen zijn: wettigheid, transparantie, verantwoordingsplicht en subsidiariteit (proportionaliteit).

Het beginsel van wettigheid houdt in dat de uitoefening van veiligheidsfuncties strikt binnen het geldende rechtskader moeten worden uitgeoefend en dat de toepasselijke regelgeving moet worden nageleefd. Voorts betekent dit beginsel dat de verantwoordelijkheden inzake veiligheid op adequate rechtsvoorschriften moeten worden gebaseerd. Het Statuut is volledig van toepassing, en in het bijzonder artikel 17 daarvan inzake de verplichting van de personeelsleden om zich te onthouden van het niet-geautoriseerde openbaar maken van informatie die in dienst is ontvangen, en titel VI inzake tuchtmaatregelen. Ten slotte betekent het dat veiligheidsinbreuken die onder de verantwoordelijkheid van het Europees Parlement vallen, behandeld moeten worden op een wijze die strookt met het beleid van het Europese Parlement inzake tuchtmaatregelen.

Het beginsel van transparantie houdt in dat alle veiligheidsvoorschriften en -bepalingen duidelijk moeten zijn, dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen de verschillende diensten en de verschillende gebieden (fysieke veiligheid in verhouding tot de bescherming van gegevens, enz.) en dat een coherent en gestructureerd beleid inzake veiligheidsbewustzijn moet worden gevoerd. Het betekent ook dat duidelijke schriftelijke richtsnoeren nodig zijn voor de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen.

Het beginsel van verantwoordingsplicht houdt in dat de verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid duidelijk worden vastgesteld. Voorts houdt dit beginsel in dat regelmatig moet worden nagegaan, of deze verantwoordelijkheden correct worden uitgeoefend.

Het beginsel van subsidiariteit (of proportionaliteit) betekent dat de veiligheid op het laagst mogelijke niveau moet worden georganiseerd en zo dicht mogelijk bij de directoraten-generaal en de diensten van het Europees Parlement. Voorts houdt het proportionaliteitsbeginsel in dat de beveiligingsactiviteiten strikt worden beperkt tot die gebieden waarvoor het werkelijk nodig is en dat de veiligheidsmaatregelen in verhouding moeten staan tot de te beschermen belangen en tot de feitelijke of mogelijke bedreiging van deze belangen, zodat deze belangen op een zodanige wijze kunnen worden beschermd, waardoor zo weinig mogelijk ontwrichting wordt veroorzaakt.

3.   Fundamenten voor gegevensbeveiliging

De fundamenten voor een goede gegegevensbeveiliging zijn:

a)

de aanwezigheid in het Europees Parlement van een Infosec- (Information security assurance service) autoriteit (IA), die met de betrokken veiligheidsautoriteit samenwerkt om informatie en advies te verschaffen over technische bedreigingen voor de veiligheid en de middelen om zich daartegen te beschermen;

b)

nauwe samenwerking tussen de verantwoordelijke diensten van het Europees Parlement en de veiligheidsdiensten van de overige EU-instellingen.

4.   Beginselen van de gegevensbeveiliging

4.1.   Doelstellingen

De hoofddoelstellingen van gegevensbeveiliging zijn als volgt:

a)

beveiliging van EUCI en overig vertrouwelijke informatie tegen spionage, compromittering of openbaarmaking zonder machtiging;

b)

bescherming van EUCI die in communicatie- en informatiesystemen en -netwerken worden verwerkt, tegen gevaren met betrekking tot het vertrouwelijke karakter, de integriteit en de beschikbaarheid ervan;

c)

beveiliging van de locaties van het Europees Parlement waar EUCI zijn ondergebracht, tegen sabotage en kwaadwillige beschadiging;

d)

in geval van veiligheidsinbreuk, beoordeling van de aangerichte schade, beperking van de gevolgen ervan, uitvoering van een veiligheidsonderzoek en vaststelling van corrigerende maatregelen.

4.2.   Rubricering

4.2.1.   Waar geheimhouding van belang is, zijn zorg en ervaring nodig bij de selectie van de informatie en het materiaal die moeten worden beschermd en bij de beoordeling van de mate van vereiste bescherming. Het is van fundamenteel belang dat de mate van bescherming overeenstemt met de gevoeligheid in termen van beveiliging van de te beschermen informatie of het materiaal. Om voor een soepele informatiestroom te zorgen, moeten zowel een te hoge als te lage rubricering worden voorkomen.

4.2.2.   Het rubriceringssysteem is het instrument waarmee gevolg wordt gegeven aan de beginselen die in deel I uiteen worden gezet; een soortgelijk rubriceringssysteem moet worden gebruikt voor het plannen en organiseren van de bestrijding van spionage, sabotage, terrorisme en andere bedreigingen, zodat de grootste mate van bescherming wordt geboden aan de belangrijkste locaties waar EUCI zijn ondergebracht, en binnen die locaties aan de gevoeligste elementen.

4.2.3.   Voor de rubricering van informatie is alleen de opsteller van de betreffende gegevens verantwoordelijk.

4.2.4.   Het rubriceringsniveau mag uitsluitend worden bepaald op basis van de inhoud van de gegevens.

4.2.5.   Wanneer verschillende stukken informatie bijeen worden gebracht, moet op het geheel een rubriceringsniveau worden toegepast dat minstens even hoog is als de hoogste rubricering dat individueel aan deze stukken is toegepast. Een informatieverzameling kan evenwel een hogere rubricering krijgen dan de bestanddelen ervan.

4.2.6.   Rubricering wordt alleen toegekend als dit nodig is en zolang als dit nodig is.

4.3.   Doel van de veiligheidsmaatregelen

De veiligheidsmaatregelen moeten:

a)

betrekking hebben op alle personen die toegang hebben tot EUCI, dragers van EUCI en andere vertrouwelijke informatie, alsmede op alle locaties waar zich deze informatie bevindt en belangrijke installaties;

b)

zodanig ontworpen zijn dat personen detecteert, wiens positie de veiligheid van de bedoelde informatie en van belangrijke installaties waar deze informatie is ondergebracht, in gevaar kan brengen, en moeten in de uitsluiting of verwijdering van deze personen voorzien;

c)

voorkomen dat een niet-gemachtigde persoon toegang krijgt tot de bedoelde informatie of tot installaties die deze informatie bevatten;

d)

ervoor zorgen dat de bedoelde informatie alleen verspreid wordt op basis van het „need to know”-beginsel, dat fundamenteel is voor alle aspecten van de veiligheid;

e)

de integriteit (d.w.z. het voorkomen van schending of van wijziging of verwijdering van informatie zonder machtiging) en de beschikbaarheid (d.w.z. dat de toegang niet geweigerd wordt aan degene die de informatie nodig heeft en tot toegang gemachtigd is) waarborgen van alle informatie, al dan niet gerubriceerd, en in het bijzonder van informatie die in elektromagnetische vorm wordt opgeslagen, verwerkt of verzonden.

5.   Gemeenschappelijke minimumnormen

Het Europees Parlement zorgt ervoor dat gemeenschappelijke minimumnormen inzake veiligheid in acht worden genomen door alle ontvangers van EUCI, zowel in de instelling als onder haar bevoegdheid vallend, namelijk alle afdelingen en contractanten, zodat deze informatie kan worden doorgegeven in het vertrouwen dat zij met dezelfde zorg zal worden behandeld. Deze minimumnormen omvatten criteria voor de veiligheidsmachtiging van ambtenaren en personeelsleden van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, en procedures voor de bescherming van vertrouwelijke informatie.

Het Europees Parlement verleent externe instanties alleen toegang tot de bedoelde informatie op voorwaarde dat deze instanties ervoor zorgen dat deze informatie wordt behandeld in overeenstemming met voorschriften die minstens volstrekt gelijkwaardig aan deze minimumnormen zijn.

Dergelijke gemeenschappelijke minimumnormen moeten ook worden toegepast, wanneer het Europees Parlement uit hoofde van een opdracht of een subsidieovereenkomst taken aan industriële of andere entiteiten toekent, waarbij vertrouwelijke informatie in het geding is.

6.   Veiligheid voor de ambtenaren van het Europees Parlement en andere personeelsleden van het Parlement die in dienst van de politieke groepen zijn

6.1.   Veiligheidsinstructies voor ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn

Ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, in functies waardoor zij toegang kunnen hebben tot gerubriceerde EUCI, krijgen bij het opnemen van hun taak en daarna met regelmatige tussenpozen grondige instructies over de noodzaak van beveiliging en de procedures om die beveiliging door te voeren. Deze personen moeten schriftelijk bevestigen dat zij de toepasselijke bepalingen inzake veiligheid hebben gelezen en volledig hebben begrepen.

6.2.   Verantwoordelijkheden van leidinggevenden

Leidinggevenden zijn ertoe verplicht de leden van hun personeel die bij werkzaamheden betreffende vertrouwelijke informatie betrokken zijn, of toegang hebben tot beveiligde communicatie- of informatiesystemen, te kennen en om incidenten of manifeste zwakke plekken die gevolgen voor de veiligheid kunnen hebben, te registreren en te melden.

6.3.   Veiligheidsstatus van ambtenaren en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn

Er worden procedures ingesteld om ervoor te zorgen dat, wanneer negatieve informatie bekend wordt over een ambtenaar van het Europees Parlement of een andere parlementaire medewerker die werkzaam is voor een fractie, stappen worden ondernomen om vast te stellen of het werk van deze persoon hem of haar in contact heeft gebracht met vertrouwelijke informatie en of hij of zij toegang heeft tot beveiligde communicatie- of informatiesystemen, en dat de bevoegde dienst van het Europees Parlement wordt ingelicht. Als vast komt te staan dat de bedoelde persoon een veiligheidsrisico met zich meebrengt, zal hij of zij uitgesloten of ontheven worden van zijn of haar taken, waar hij of zij de veiligheid in gevaar kan brengen.

7.   Fysieke veiligheid

Fysieke veiligheid houdt in: de toepassing van fysieke en technische beschermingsmaatregelen om niet-geautoriseerde toegang tot EUCI te voorkomen.

7.1.   De noodzaak van bescherming

Het niveau van de fysieke beveiligingsmaatregelen die moeten worden toegepast om de bescherming van EUCI te waarborgen, moet in verhouding staan tot de rubricering en tot de omvang van, en de bedreiging voor, de aanwezige gegevens en het aanwezige materiaal. Alle houders van gerubriceerde EU-gegevens volgen voor de rubricering van die gegevens uniforme praktijken en moeten voldoen aan gemeenschappelijke beschermingsnormen met betrekking tot bewaring, overdracht en verwijdering van informatie en materiaal die moeten worden beschermd.

7.2.   Controle

Alvorens zones die EUCI bevatten, onbeheerd achter te laten, zorgen personen die met de bewaring zijn belast, ervoor dat de gegevens veilig zijn opgeborgen en dat alle beveiligingsmiddelen (sloten, alarmen enz.) geactiveerd zijn. Aanvullende onafhankelijke controles worden na afloop van de werktijden uitgevoerd.

7.3.   Beveiliging van gebouwen

Gebouwen waar EUCI of beveiligde communicatie- en informatiesystemen zijn ondergebracht, worden tegen niet-geautoriseerde toegang beschermd.

De aard van de bescherming die voor EUCI wordt gebruikt, bijvoorbeeld tralies voor vensters, deursloten, bewakers bij de ingangen, automatische toegangscontrolesystemen, veiligheidscontroles en -patrouilles, alarmsystemen, indringerdetectiesystemen en waakhonden, hangt af van:

a)

de rubricering, het volume en de locatie binnen het gebouw, van de te beschermen gegevens en het materiaal;

b)

de kwaliteit van de opbergmiddelen voor de beveiliging van de betreffende gegevens en materiaal; en

c)

de fysieke aard en locatie van het gebouw.

De aard van de bescherming die wordt gebruikt voor communicatie- en informatiesystemen, hangt af van een beoordeling van de waarde van deze systemen en de potentiële schade als zij gecompromitteerd zouden worden, de fysieke aard en locatie van het gebouw waar het systeem is ondergebracht, en van de locatie van dat systeem binnen het gebouw.

7.4.   Noodplannen

Er worden vooraf gedetailleerde plannen opgesteld voor de bescherming van vertrouwelijke informatie gedurende noodsituaties.

8.   Beveiligingsindicatoren, markeringen, het aanbrengen en het beheer van de rubriceringen

8.1.   Beveiligingsindicatoren

Andere rubriceringen dan gedefinieerd in artikel 2 van dit besluit, zijn niet toegestaan.

Een overeengekomen beveiligingsindicator mag worden gebruikt om de geldigheidsduur van een rubricering te beperken (wat voor gerubriceerde gegevens inhoudt dat zij automatisch lager worden gerubriceerd of worden gederubriceerd). Deze beveiligingsindicator is hetzij „TOT … (uur/datum)” hetzij „TOT … (feit)”.

Aanvullende beveiligingsindicatoren, zoals CRYPTO of andere door de EU erkende beveiligingsindicatoren, worden gebruikt wanneer er een behoefte is aan een beperkte verspreiding en een bijzondere behandeling die nodig is in aanvulling op de behandeling die geldt op grond van de rubricering.

Beveiligingsindicatoren worden alleen gebruikt in combinatie met een rubricering.

8.2.   Markeringen

Er kan een markering worden gebruikt om te specificeren op welk domein het document betrekking heeft, om te specificeren dat er sprake is van een speciale verspreiding op een „need to know”-basis of, voor niet-gerubriceerde gegevens, om het einde van een publicatieverbod aan te geven.

Een markering is geen rubricering en mag niet in plaats daarvan worden gebruikt.

8.3.   Aanbrengen van een rubricering en van beveiligingsindicatoren

De rubricering wordt als volgt aangebracht:

a)

op documenten die als „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” zijn gerubriceerd: met mechanische of elektronische middelen;

b)

op documenten die als „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” zijn gerubriceerd: met mechanische middelen of met de hand of door het drukken op voorgemerkt, geregistreerd papier;

c)

op documenten die als „SECRET UE/EU SECRET” en „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET” zijn gerubriceerd: met mechanische middelen of met de hand.

Beveiligingsindicatoren worden aangebracht onmiddellijk onder de rubricering, met dezelfde middelen als die voor de rubricering zijn gebruikt.

8.4.   Beheer van de rubriceringen

8.4.1.   Algemeen

Gegevens worden alleen gerubriceerd wanneer dat noodzakelijk is. De rubricering wordt duidelijk en correct aangegeven en wordt slechts zo lang gehandhaafd als de gegevens beschermd moeten worden.

De verantwoordelijkheid voor het rubriceren van gegevens en een eventuele lagere rubricering of derubricering nadien, berust uitsluitend bij de bron.

Ambtenaren van het Europees Parlement rubriceren informatie, geven deze een lagere rubricering of derubriceren deze op instructie van of volgens een delegatie van de secretaris-generaal.

De gedetailleerde procedures voor de behandeling van gerubriceerde documenten zijn zo opgezet, dat zij een bescherming bieden die passend is voor de inhoud die zij bevatten.

Het aantal personen dat gemachtigd is om „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET”-documenten op te stellen, wordt tot een minimum beperkt, en hun namen worden op een lijst geplaatst die door de CIS wordt bijgehouden.

8.4.2.   Rubricering

Het rubriceringsniveau van een document wordt bepaald naar gelang van het niveau van gevoeligheid van de inhoud, overeenkomstig de definities in artikel 2, onder c. Het is belangrijk dat met rubricering op een correcte en zuinige wijze wordt omgesprongen, en in het bijzonder met betrekking tot de rubricering „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET”.

De rubricering van een brief of nota die bijvoegsels bevat, is even hoog als die van het hoogst gerubriceerde bijvoegsel. De opsteller moet duidelijk aangeven, welke rubricering op de brief of nota moet worden toegepast, indien deze van de bijvoegsels wordt gescheiden.

De opsteller van een te rubriceren document houdt rekening met de hierboven uiteengezette regels en moet weerstand bieden aan elke neiging om het document te hoog of te laag te rubriceren.

Afzonderlijke bladzijden, paragrafen, afdelingen, bijlagen, aanhangsels, aanhechtsels en bijvoegsels van een gegeven document kunnen verschillende rubriceringen vereisen en worden dienovereenkomstig gerubriceerd. De rubricering van het document als geheel is die van het hoogst gerubriceerde deel ervan.

9.   Inspecties

De maatregelen voor de beveiliging van EUCI worden periodiek geïnspecteerd door het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement, dat voor deze taak kan worden bijgestaan door de CIS.

Het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement en de veiligheidsdiensten van andere EU-instellingen, instanties, bureaus en agentschappen die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, waar gerubriceerde EU-gegevens zijn ondergebracht, kunnen ook overeenkomen wederzijdse beoordelingen van de maatregelen voor de beveiliging EUCI uit te voeren.

10.   Procedure voor derubricering

10.1.   De CIS onderzoekt EUCI en doet de opsteller voorstellen voor derubricering uiterlijk het 25ste jaar na de datum waarop een document is opgesteld. Documenten die niet bij het eerste onderzoek zijn gederubriceerd, worden op gezette tijden, maar ten minste om de vijf jaar, opnieuw onderzocht.

10.2.   Naast de documenten die zich momenteel in het beveiligde archief bevinden en die naar behoren zijn gerubriceerd, kan het derubriceringsproces ook betrekking hebben op andere vertrouwelijke gegevens die zich of in de beveiligde archieven of in het Archief en documentatiecentrum van het Europees Parlement (CARDOC) bevinden.

10.3.   De CIS is er namens de opsteller van het document verantwoordelijk voor dat de geadresseerden van het document van de wijziging op de hoogte worden gebracht, en deze geadresseerden zijn er op hun beurt verantwoordelijk voor dat de daaropvolgende geadresseerden, aan wie zij het document hebben toegezonden of voor wie zij het gekopieerd hebben, van de wijziging op de hoogte worden gebracht.

10.4.   Derubricering heeft geen gevolgen voor eventuele markeringen die op het document zichtbaar zijn.

10.5.   De oorspronkelijke rubricering boven- en onderaan elke pagina wordt doorgehaald. De eerste pagina (schutblad) van het document wordt afgestempeld en de referentie van de CIS wordt erop aangebracht.

10.6.   De tekst van het gederubriceerde document wordt gehecht aan de elektronische fiche of het equivalente systeem waar het is geregistreerd.

10.7.   In het geval van documenten die vallen onder de uitzondering betreffende de persoonlijke levenssfeer of de integriteit van het individu, of de uitzondering betreffende commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen en in het geval van gevoelige documenten, geldt artikel 2 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad.

10.8.   Naast de bepalingen van punten 10.1 tot en met 10.7 gelden de volgende regels:

a)

voor de documenten van derden zal de CIS de derde raadplegen alvorens tot derubricering over te gaan. De derde heeft 8 weken om opmerkingen toe te zenden;

b)

in verband met de uitzondering betreffende de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu zal bij de procedure voor derubricering rekening worden gehouden met, in het bijzonder, de instemming van de persoon in kwestie, de onmogelijkheid de persoon in kwestie te identificeren en/of het feit dat deze persoon niet meer in leven is;

c)

in verband met de commerciële belangen van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan de persoon in kwestie op de hoogte worden gebracht via publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie, met een tijdslimiet van 4 weken voor eventuele opmerkingen.

DEEL 2

PROCEDURE VOOR HET VEILIGHEIDSONDERZOEK

11.   Veiligheidsonderzoek voor leden van het Europees Parlement

11.1.   Gelet op de prerogatieven en de bevoegdheden van het Europees Parlement kan aan de leden toegang worden verleend tot EUCI tot en met het niveau „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIEL”, zonder veiligheidsmachtiging. Voor informatie die als „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” is gerubriceerd, tekenen zij een plechtige verklaring dat zij de inhoud van de documenten in kwestie niet aan een derde bekend zullen maken.

11.2.   Om toegang te krijgen tot als „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET” en „SECRET UE/EU SECRET” gerubriceerde informatie, moeten de leden van het Europees Parlement gemachtigd zijn volgens de procedure in de punten 11.3 en 11.4 van deze afdeling.

11.3.   Machtiging wordt alleen verleend aan leden van het Europees Parlement die een veiligheidsonderzoek door de bevoegde nationale instanties van de lidstaten hebben ondergaan in overeenstemming met de procedure in de punten 11.9 tot en met 11.14. De voorzitter is verantwoordelijk voor het verlenen van machtiging aan de leden.

11.4.   De voorzitter verleent een machtiging na verkrijging van het advies van de bevoegde nationale instanties van de lidstaten, dat gebaseerd is op het veiligheidsonderzoek dat overeenkomstig de punten 11.8 tot en met 11.13 is uitgevoerd.

11.5.   Het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement houdt een bijgewerkte lijst bij van alle leden van het Europees Parlement, aan wie een machtiging is verleend, inclusief een voorlopige machtiging in de zin van punt 11.15.

11.6.   Een machtiging is geldig voor een periode van vijf jaar of voor de duur van de taken, waarvoor de machtiging is verleend, welke het kortste is. Zij kan worden verlengd volgens de procedure van punt 11.4.

11.7.   Een machtiging wordt door de voorzitter ingetrokken, als hij/zij van mening is dat hier gegronde redenen voor zijn. Van ieder besluit tot intrekking van een machtiging wordt kennis gegeven aan het lid van het Europees Parlement in kwestie, die kan verzoeken door de voorzitter te worden gehoord voordat de intrekking van kracht wordt, en aan de bevoegde nationale instantie.

11.8.   Een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van het lid van het Europees Parlement in kwestie en op verzoek van de voorzitter. De nationale instantie van die de lidstaat, waarvan het lid aan wie een machtiging moet worden verleend onderdaan is, is bevoegd om het onderzoek uit te voeren.

11.9.   Als onderdeel van het veiligheidsonderzoek moet het lid van het Europees Parlement in kwestie een formulier met persoonlijke gegevens invullen.

11.10.   De voorzitter specificeert in zijn/haar verzoek aan de bevoegde nationale instanties het niveau van de gerubriceerde gegevens waartoe het lid in kwestie toegang moet krijgen, zodat zij het veiligheidsonderzoek kunnen uitvoeren.

11.11.   Het gehele veiligheidsonderzoek dat door de nationale instanties wordt uitgevoerd, samen met het verkregen resultaat, moet voldoen aan de ter zake vigerende voorschriften in de lidstaat in kwestie, inclusief de regels inzake beroep.

11.12.   Als de bevoegde nationale instanties van de lidstaat een positief advies uitbrengen, mag de voorzitter het lid van het Europees Parlement in kwestie de machtiging verlenen.

11.13.   Een negatief advies van de bevoegde nationale instanties wordt kennis gegeven aan het lid van het Europees Parlement in kwestie, die mag vragen te worden gehoord door de voorzitter. Als de voorzitter het nodig acht, kan hij/zij de bevoegde nationale instanties vragen om een nadere toelichting te geven. Indien het negatieve advies wordt bevestigd, wordt geen machtiging verleend.

11.14.   Alle leden van het Europees Parlement aan wie een machtiging wordt verleend als bedoeld in 11.3, ontvangen op het tijdstip dat de machtiging wordt verleend en vervolgens daarna met regelmatige tussenpozen, alle noodzakelijke richtlijnen over de bescherming van vertrouwelijke informtie en de wijze waarop deze bescherming kan worden gewaarborgd. Deze leden ondertekenen een verklaring waarin zij de ontvangst van deze richtlijnen bevestigen.

11.15.   In uitzonderlijke omstandigheden mag de voorzitter, nadat hij/zij de nationale bevoegde instanties heeft geïnformeerd en mits deze niet binnen een maand reageren, aan een lid van het Europees Parlement een voorlopige machtiging geven voor een periode van hoogstens zes maanden, in afwachting van het resultaat van het onderzoek als bedoeld onder 11.11. De voorlopige machtigingen die aldus worden verleend, geven geen toegang tot gegevens die als „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET” zijn gerubriceerd.

12.   Veiligheidsonderzoek van de ambtenaren van het Parlement en andere Parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn

12.1.   Alleen ambtenaren en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, die wegens hun functie en de eisen van hun dienst, kennis moeten nemen of gebruik moeten maken van gerubriceerde gegevens, krijgen toegang tot deze gegevens.

12.2.   Om toegang te krijgen tot gegevens die als „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET, SECRET UE/EU SECRET” en „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” zijn gerubriceerd, moeten de in onder 12.1 genoemde personen gemachtigd zijn volgens de procedure zoals neergelegd onder 12.3 en 12.4 van deze afdeling.

12.3.   Machtiging wordt alleen verleend aan de onder 12.1 genoemde personen die een veiligheidsonderzoek door de bevoegde nationale instanties van de lidstaten (NSA's) hebben ondergaan, in overeenstemming met de procedure genoemd onder 12.9 tot en met 12.14. De secretaris-generaal is verantwoordelijk voor de verlening van de machtiging voor ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn.

12.4.   De secretaris-generaal verleent een machtiging nadat hij of zij het advies van de bevoegde nationale instanties van de lidstaten heeft gekregen, dat is gebaseerd op een veiligheidsonderzoek dat in overeenstemming met de punten 12.8 tot en met 12.13 is uitgevoerd.

12.5.   Het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement houdt een bijgewerkte lijst bij van alle posten waarvoor een veiligheidsmachtiging nodig is, zoals aangegeven door de betrokken afdelingen van het Europees Parlement, alsmede een lijst van alle personen aan wie een machtiging, inclusief een tijdelijke machtiging, als bedoeld in artikel 12.15, is verleend.

12.6.   De machtiging wordt verleend voor een periode van vijf jaar of voor de duur van de taken, waarvoor de machtiging verleend is, welke het kortste is. Zij kan worden verlengd volgens de procedure genoemd onder 12.4.

12.7.   Een machtiging wordt door de secretaris-generaal ingetrokken, als hij/zij van mening is dat hier gegronde redenen voor zijn. Van ieder besluit tot intrekking van een machtiging wordt kennis gegeven aan de betreffende ambtenaar van het Europees Parlement of aan de betreffende parlementaire medewerker die voor de fracties werkt. Die kan verzoeken om door de secretaris-generaal te worden gehoord voordat de intrekking van kracht wordt, en aan de bevoegde nationale instantie.

12.8.   Een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van de persoon in kwestie en op verzoek van de secretaris-generaal. De nationale instantie die bevoegd is om het onderzoek uit te voeren, is die van de lidstaat waarvan de persoon aan wie een machtiging moet worden verleend, onderdaan is. Als de nationale wet- en regelgeving dit toestaan, mogen NSA's of andere bevoegde nationale autoriteiten onderzoeken uitvoeren naar niet-onderdanen die toegang tot informatie vragen die als „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” of hoger zijn gerubriceerd.

12.9.   Als onderdeel van het veiligheidsonderzoek moet de betreffende ambtenaar van het Europees Parlement of de betreffende parlementaire medewerker die werkt voor de fracties, een formulier met persoonlijke gegevens invullen.

12.10.   De secretaris-generaal specificeert in zijn/haar verzoek aan de nationale autoriteiten het niveau van de gerubriceerde gegevens die aan de betreffende persoon ter beschikking moet worden gesteld, zodat de bevoegde nationale instanties het veiligheidsonderzoek kunnen uitvoeren en hun advies kunnen geven over het machtigingsniveau dat voor de persoon in kwestie geschikt is.

12.11.   Het gehele veiligheidsonderzoek dat door de nationale instanties wordt uitgevoerd, samen met het verkregen resultaat, moet voldoen aan de ter zake vigerende voorschriften in de lidstaat in kwestie, inclusief de regels inzake beroep.

12.12.   Als de bevoegde nationale instanties van de lidstaat een positief advies uitbrengen, kan de secretaris-generaal de persoon in kwestie de machtiging verlenen.

12.13.   Van een negatief advies van de bevoegde nationale instanties wordt kennis gegeven aan de betreffende ambtenaar van het Europees Parlement of de betreffende parlementaire medewerker die werkt voor de fracties. Die mag vragen te worden gehoord door de secretaris-generaal. Als de secretaris-generaal het nodig acht, kan hij/zij de bevoegde nationale instanties vragen waar mogelijk een nadere toelichting te geven. Indien het negatieve advies wordt bevestigd, wordt geen machtiging verleend.

12.14.   Alle ambtenaren van het Europees Parlement en alle parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, aan wie machtiging wordt verleend in de zin van de punten 12.4 en 12.5, ontvangen op het tijdstip dat de machtiging wordt verleend en vervolgens daarna met regelmatige tussenpozen, alle noodzakelijke richtlijnen betreffende de bescherming van vertrouwelijke informatie en de wijze waarop deze kan worden gewaarborgd. Deze ambtenaren van het Europees Parlement en de andere parlementaire medewerkers die in dienst van de politieke groepen zijn, ondertekenen een verklaring waarin zij erkennen de richtlijnen te hebben ontvangen en zich ertoe verplichten deze op te volgen.

12.15.   In uitzonderlijke omstandigheden mag de secretaris-generaal, nadat hij/zij de nationale bevoegde instanties heeft geïnformeerd en mits deze niet binnen een maand hebben gereageerd, een voorlopige machtiging verlenen aan een ambtenaar van het Parlement of een parlementaire medewerker die in dienst van de politieke groepen is, voor een periode van hoogstens zes maanden, in afwachting van het resultaat van het onderzoek als bedoeld onder 11.11. De voorlopige machtigingen die aldus worden verleend, geven geen toegang tot gegevens die als „TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET” zijn gerubriceerd.


Europese Commissie

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/16


Wisselkoersen van de euro (1)

29 juni 2011

2011/C 190/03

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,4425

JPY

Japanse yen

116,93

DKK

Deense kroon

7,4592

GBP

Pond sterling

0,89980

SEK

Zweedse kroon

9,2047

CHF

Zwitserse frank

1,2036

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,8055

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,342

HUF

Hongaarse forint

267,05

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7093

PLN

Poolse zloty

3,9987

RON

Roemeense leu

4,2105

TRY

Turkse lira

2,3604

AUD

Australische dollar

1,3585

CAD

Canadese dollar

1,4037

HKD

Hongkongse dollar

11,2265

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7559

SGD

Singaporese dollar

1,7799

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 553,32

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,8846

CNY

Chinese yuan renminbi

9,3235

HRK

Kroatische kuna

7,3833

IDR

Indonesische roepia

12 412,97

MYR

Maleisische ringgit

4,3727

PHP

Filipijnse peso

62,770

RUB

Russische roebel

40,3780

THB

Thaise baht

44,429

BRL

Braziliaanse real

2,2687

MXN

Mexicaanse peso

16,9954

INR

Indiase roepie

64,7210


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/17


Bijwerking van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB C 316 van 28.12.2007, blz. 1; PB C 134 van 31.5.2008, blz. 16; PB C 177 van 12.7.2008, blz. 9; PB C 200 van 6.8.2008, blz. 10; PB C 331 van 31.12.2008, blz. 13; PB C 3 van 8.1.2009, blz. 10; PB C 37 van 14.2.2009, blz. 10; PB C 64 van 19.3.2009, blz. 20; PB C 99 van 30.4.2009, blz. 7; PB C 229 van 23.9.2009, blz. 28; PB C 263 van 5.11.2009, blz. 22; PB C 298 van 8.12.2009, blz. 17; PB C 74 van 24.3.2010, blz. 13; PB C 326 van 3.12.2010, blz. 17; PB C 355 van 29.12.2010, blz. 34; PB C 22 van 22.1.2011, blz. 22; PB C 37 van 5.2.2011, blz. 12; PB C 149 van 20.5.2011, blz. 8)

2011/C 190/04

De publicatie van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) is gebaseerd op de informatie die door de lidstaten aan de Commissie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 34 van de Schengengrenscode.

Naast de publicatie in het Publicatieblad wordt de lijst regelmatig bijgewerkt op de website van het directoraat-generaal Binnenlandse Zaken.

SPANJE

Aanpassing van de informatie die is gepubliceerd in PB C 316 van 28.12.2007 en in PB C 74 van 24.3.2010.

Luchtgrenzen

Nieuwe grensdoorlaatpost: Castellón


INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/18


SAMENVATTING VAN DE BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 322/10/COL

van 14 juli 2010

inzake een procedure op grond van artikel 54 van de EER-Overeenkomst tegen Posten Norge AS

(Zaak nr. 34250 Posten Norge/Privpak)

(Slechts de teksten in de Engelse en de Noorse taal zijn authentiek)

2011/C 190/05

Op 14 juli 2010 heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) een beschikking gegeven inzake een procedure op grond van artikel 54 van de EER-Overeenkomst. Overeenkomstig artikel 30 van Hoofdstuk II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst maakt de Autoriteit hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking bekend, rekening houdende met het rechtmatige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgevoelige informatie. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de authentieke talen van de zaak is te vinden op de website van de Autoriteit op het volgende adres:

http://www.eftasurv.int/competition/competition-cases/

BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN DE INBREUK

1.   Inleiding

(1)

De beschikking was gericht aan Posten Norge AS. Posten Norge exploiteert de nationale postdienst in Noorwegen. Posten Norge behaalde in 2006 een wereldwijde groepsomzet van 23 668 miljoen NOK. De omzet buiten Noorwegen vertegenwoordigde rond 17,5 % van de totale groepsomzet in 2006. De Noorse Staat is de enige eigenaar van Posten Norge.

(2)

De klager was Schenker Privpak AB (hierna „Privpak” genoemd), een in 1992 in Zweden opgerichte onderneming. Privpak levert pakketten van postorderbedrijven aan klanten in Noorwegen, Zweden en Finland. Schenker Privpak AB maakt deel uit van het DB Schenker-concern. DB Schenker omvat alle activiteiten inzake transport en logistiek van Deutsche Bahn AG. In laatste instantie is Deutsche Bahn AG voor 100 % in handen van de Duitse Staat. In Noorwegen was Privpak actief via Schenker Privpak AS, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Noors recht.

2.   De procedure

(3)

Op 24 juni 2002 ontving de Autoriteit een klacht van Privpak. Privpak heeft aanvullende informatie ingediend bij brieven van 9 december 2002, 14 januari 2003, 15 augustus 2003 en 5 maart 2004. Posten Norge heeft op 16 en 23 juni 2003 op verzoeken om inlichtingen geantwoord. Van 21 tot en met 24 juni 2004 werden inspecties uitgevoerd in de gebouwen van Posten Norge in Oslo. Na een aantal verzoeken om inlichtingen aan Privpak, Posten Norge en derde partijen heeft de Autoriteit op 17 december 2008 een mededeling van punten van bezwaar ten aanzien van Posten Norge vastgesteld. Op 3 april 2009 heeft Posten Norge op de mededeling van punten van bezwaar geantwoord. Op 16 juni 2009 vond een hoorzitting plaats.

3.   De gedragingen van Posten Norge

(4)

In 1999 kwam Posten Norge tot de conclusie dat haar bestaande distributienetwerk onvoldoende beantwoordde aan de vragen op de markt inzake bereikbaarheid en dienstverlening. Bovendien waren de inkomsten uit het netwerk gedurende de laatste jaren aanzienlijk verminderd en was de exploitatie van haar netwerk te duur geworden. Posten Norge besloot derhalve haar distributienetwerk te reorganiseren, het aantal postkantoren tot 300 à 450 terug te brengen en ten minste 1 100 zogenaamde Post-in-Shops op te richten. Zo zou Posten Norge de postdiensten en financiële diensten beter bereikbaar maken door het totale aantal leveringspunten met ten minste 200 te verhogen en zou zij haar rentabiliteit verbeteren door haar exploitatiekosten te verlagen.

(5)

Post-in-Shop is een concept dat werd ontwikkeld door en eigendom is van Posten Norge. Het systeem voorziet in de levering van een reeks postdiensten en financiële diensten in detailhandelszaken zoals supermarkten, kruidenierswinkels, kiosken en tankstations. Elke Post-in-Shop moet ten minste de basispost- en bankdiensten aanbieden die Posten Norge moet leveren om te voldoen aan de voorwaarden van de vergunning waaronder zij opereert. Aanvullende producten en diensten kunnen worden geïntegreerd, afhankelijk van de klantenbasis van elke afzonderlijke Post-in-Shop. Posten Norge draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor het dagelijkse toezicht op de Post-in-Shop en heeft het recht alle aspecten van de exploitatie van het concept te controleren. De Post-in-Shop is in een detailhandelszaak geïntegreerd en heeft dezelfde openingstijden als die detailhandelszaak. De Post-in-Shop heeft een eenvormig profiel en wordt in de markt gezet volgens de algemene strategie van Posten Norge.

(6)

Toen in 1999-2000 het concept van de Post-in-Shop werd opgestart, was het voornemen van Posten Norge om voor de levering van postdiensten in winkels strategische allianties aan te gaan met de belangrijkste ketens/groepen op het gebied van kruidenierswinkels, kiosken en tankstations. Begin 2000 heeft Posten Norge in die zin een intentieovereenkomst bereikt met de belangrijkste detailhandelsgroepen en -ketens. Vervolgens sloot zij de volgende overeenkomsten met betrekking tot het Post-in-Shop-concept:

een zakelijke overeenkomst in september 2000 met NorgesGruppen/Shell die van het NorgesGruppen/Shell-concern Posten Norge's voorkeurspartner maakt. In ruil kreeg Posten Norge exclusieve toegang tot alle verkooppunten binnen de groep (groepsexclusiviteit);

een kaderovereenkomst in januari 2001 met COOP waarbij COOP de status van tweede prioriteit werd toegekend, en

een Protocol in januari 2001 met ICA.

(7)

Volgens de twee laatste overeenkomsten kreeg Posten Norge exclusieve toegang tot de verkooppunten waarin een Post-in-Shop kwam. Bij de onderhandelingen met elke groep werden ook standaardexploitatieovereenkomsten afgesproken die zouden te worden gesloten met de afzonderlijke verkooppunten waarin een Post-in-Shop gevestigd was.

(8)

Vanaf begin 2004 voerde Posten Norge, op eigen initiatief, parallelle onderhandelingen met NorgesGruppen, COOP en ICA met het oog op het sluiten van nieuwe kaderovereenkomsten voor Post-in-Shop. Die overeenkomsten moesten vanaf 1 januari 2006 de bestaande overeenkomsten vervangen. Intern werd binnen Posten Norge voorgesteld dat alle groepen zouden worden geïnformeerd dat Posten Norge: i) nieuwe kaderovereenkomsten wilde sluiten met betrekking tot Post-in-Shop, en ii) de bepalingen betreffende de voorkeurstatus wilde aanpassen, maar dat pas aan het einde van de onderhandelingen aan de detailhandelsgroepen zou worden meegedeeld of, en zo ja aan wie, prioriteit zou worden verleend. Posten Norge volgde de voorgestelde strategie en liet de kwestie over de status van voorkeurspartner open tijdens de onderhandelingen.

(9)

In de loop van 2006 werden alle clausules met betrekking tot exclusiviteit en status van voorkeurspartner uit de overeenkomsten van Posten Norge geschrapt.

4.   Artikel 54 van de EER-Overeenkomst

4.1.   De relevante markt

(10)

Tijdens de betrokken periode leverde Posten Norge diensten voor zogenaamde business-to-consumer-pakketten (pakketten van bedrijven voor consumenten) (hierna „B-to-C-pakketdiensten” genoemd), met afhaling of thuisbezorging. Zij bood eveneens B-to-C-pakketdiensten voor levering in het buitenland aan.

(11)

Het netwerk van Posten Norge voor de levering van B-to-C-pakketdiensten bestond uit postkantoren en Post-in-Shop-verkooppunten. Dat netwerk kon, zo nodig, worden aangevuld met postbodes in de meest landelijke gebieden. Posten Norge was de enige aanbieder van B-to-C-pakketdiensten met een leveringsnetwerk dat heel Noorwegen bestreek.

4.1.1.   De relevante productmarkt

(12)

Deze zaak betreft de levering van B-to-C-pakketdiensten met afhaling. In Noorwegen is afhaling de meest voorkomende leveringsmethode voor B-to-C-pakketten waaraan klanten gewoon zijn geraakt. Posten Norge is de belangrijkste aanbieder van B-to-C-pakketdiensten; thuisbezorging maakt slechts een klein deel uit van het totale volume B-to-C-pakketten. Uit het bewijsmateriaal bleek niet dat postorderbedrijven thuisbezorgingsdiensten als substituut voor de B-to-C-dienst met afhaling van Posten Norge beschouwden. Thuisbezorging van B-to-C-pakketten vereist een transportinfrastructuur waarmee pakketten bij elke ontvanger thuis kunnen worden bezorgd. Thuisbezorgingsdiensten en leveringsdiensten met afhaling hadden enkel dan als substitueerbaar of inwisselbaar kunnen worden beschouwd indien het mogelijk was geweest om op korte termijn voor een aanzienlijk aantal pakketten van afhaling naar thuisbezorging over te schakelen. Het beschikbare bewijsmateriaal toonde aan dat dit tijdens de betrokken periode geen realistisch scenario was. B-to-C-pakketdiensten met thuisbezorging werden derhalve niet in de relevante productmarkt opgenomen.

(13)

Zakelijke pakketdiensten (hierna „B-to-B-pakketdiensten” genoemd) worden gebruikt door zakelijke klanten die tijdens bedrijfstijden pakketten bij andere zakelijke klanten bezorgd moeten krijgen. Deze zakelijke klanten hechten belang aan snelheid en zijn bereid een aanzienlijk hogere prijs voor dit soort diensten te betalen. Door het prijsverschil tussen de beide diensten, dat vermoedelijk het verschil in kostprijs voor het verrichten van die diensten weergeeft, zou het voor postorderbedrijven economisch niet verantwoord zijn B-to-C-pakketdiensten met afhaling door B-to-B-pakketdiensten te vervangen. Van laatstgenoemde diensten gaat dus geen concurrentiedruk uit op de verrichting van B-to-C-pakketdiensten. Bovendien was het voor postorderbedrijven niet praktisch doenbaar om over te schakelen naar B-to-B-pakketdiensten, omdat de verrichters van laatstgenoemde diensten normaal gesproken eisen dat de ontvanger van het pakket een zakelijke entiteit is — en geen particulier.

(14)

De Autoriteit had geen weet van aanbieders die in de onderzochte periode aanzienlijke volumes B-to-C-pakketten bij consumenten op het werk leverden. Verschillen in kenmerken, prijs en bedoeld gebruik brachten mee dat pakketbezorging tussen consumenten onderling (hierna „C-to-C” genoemd) voor postorderbedrijven geen substitutieproduct was voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling.

(15)

De Autoriteit is tot de conclusie gekomen dat de markt voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling tijdens de betrokken periode verschilde van B-to-C-pakketdiensten met thuisbezorging of levering op het werk, B-to-B-pakketbezorgingsdiensten en C-to-C-pakketbezorgingsdiensten.

4.1.2.   De relevante geografische markt

(16)

De geografische markt voor B-to-C-pakketdiensten was in omvang beperkt tot Noorwegen.

4.2.   Machtspositie

(17)

Sinds de B-to-C-pakketdiensten met afhaling in 1997 van start gingen, is Posten Norge marktleider geweest en heeft zij erg weinig concurrentie ondervonden. Tot Tollpost de markt betrad, was Privpak de enige uitdager van Posten Norge. Geen van de postorderbedrijven noemde voor de periode tot het najaar 2006 andere concurrenten die B-to-C-pakketdiensten met afhaling verrichten. Tollpost besloot in het najaar 2005 de markt te betreden, maar werd pas in het najaar van 2006 actief en dan nog op zeer beperkte schaal.

(18)

Het marktaandeel van Posten Norge bleef gedurende de betrokken periode boven of in de buurt van 98 %. Tijdens de betrokken periode bestonden aanzienlijke barrières om de relevante markt te betreden en daar uit te breiden. De mogelijkheid dat een nieuwkomer de markt in die periode zou betreden, had geen aanzienlijke invloed op het marktgedrag van Posten Norge. Aangezien er geen alternatieve aanbieders met aanzienlijke en stabiele marktaandelen waren, was het dreigement van zelfs de grootste klanten dat zij niet langer op Posten Norge een beroep zouden doen voor een groot deel van of zelfs hun volledige vraag naar pakketdiensten, niet geloofwaardig. Posten Norge bleef derhalve een onvermijdelijke handelspartner gedurende de betrokken periode.

(19)

De Autoriteit is tot de conclusie gekomen dat Posten Norge gedurende de betrokken periode op de relevante markt een machtspositie in de zin van artikel 54 van de EER-Overeenkomst had. De relevante geografische markt waarop Posten Norge die machtspositie had, vormde een „wezenlijk deel” van het grondgebied van de EER.

4.3.   Misbruik

4.3.1.   Beoordeling van het gedrag van Posten Norge

(20)

Volgens artikel 54 van de EER-Overeenkomst is elk misbruik door één of meer ondernemingen van een machtspositie binnen het door de Overeenkomst bestreken grondgebied of op een wezenlijk deel daarvan onverenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst, voor zover door dat misbruik de handel tussen de Overeenkomstsluitende Partijen ongunstig kan worden beïnvloed.

(21)

Volgens vaste rechtspraak is het begrip „misbruik”:

„een objectief begrip dat betrekking heeft op de gedragingen van een onderneming met een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de betrokken onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog bestaande marktconcurrentie wordt tegengegaan met andere dan de gebruikelijke middelen bij een op ondernemersprestaties gebaseerde normale mededinging met goederen of diensten (1).”.

(22)

De uitdrukking „ertoe leiden dat” uit de in het voorgaande punt aangehaalde rechtspraak verwijst niet noodzakelijk naar de concrete of daadwerkelijke gevolgen van het aangeklaagde misbruik. Om een inbreuk op artikel 54 van de EER-Overeenkomst vast te stellen, volstaat het om aan te tonen dat de als misbruik aangemerkte gedraging van de onderneming met een machtspositie ingaat tegen de mededinging of, anders gezegd, dat de gedraging een beperking van de mededinging tot gevolg heeft of kan hebben. De mogelijkheid dat de praktijk in kwestie de mededinging beperkt, kan ook indirect zijn, mits rechtens genoegzaam is aangetoond dat de praktijk daadwerkelijk de mededinging kon beperken.

(23)

Volgens de beschikking maakte Posten Norge misbruik van haar machtspositie door het gebruik van groeps- en verkooppuntexclusiviteit in haar contractuele regelingen met detailhandelsgroepen en via de strategie die zij vanaf 2004 bij onderhandelingen over de verlenging van haar overeenkomsten hanteerde.

(24)

Door de groepsexclusiviteit werden de concurrenten van Posten Norge de toegang verhinderd tot het hele NorgesGruppen/Shell-concern, dat bestaat uit de grootste detailhandelsgroep voor dagelijkse consumptiegoederen, de grootste keten van kiosken en de grootste keten tankstations in Noorwegen. Door de groeps- en verkooppuntexclusiviteit werd een ruim aantal verkooppunten van de leidende Noorse ketens voor kruidenierswinkels, kiosken en tankstations aan Posten Norge vastgeklonken.

(25)

Zowel COOP als ICA hadden, sinds zij overeenkomsten met Posten Norge sloten in 2001, en ook nog in 2002, toen een groot aantal nieuwe Post-in-Shops werd opgericht, er belang bij om zo veel mogelijk Post-in-Shops binnen te halen. Het feit dat Posten Norge verkooppuntexclusiviteit eiste, sloot uit dat een Post-in-Shop kon worden opgericht in een verkooppunt van COOP of ICA waartoe een concurrerende aanbieder van B-to-C-pakketdiensten toegang heeft gekregen. Met andere woorden, elk verkooppunt dat een concurrent van Posten Norge gebruikt, zou worden uitgesloten van het Post-in-Shop-concept. Wanneer COOP en ICA afspraken zouden maken over de uitrol van een concurrerend leveringsconcept, resulterend in de oprichting van meerdere honderden „concurrerende” verkooppunten in hun detailhandelsnetwerken, zou de kans sterk gedaald zijn dat zij nieuwe Post-in-Shop-verkooppunten toegewezen zouden krijgen.

(26)

Tijdens de onderhandelingen over nieuwe overeenkomsten liet Posten Norge de kwestie van de status van voorkeurspartner open, en gaf zij COOP en ICA aldus de indruk dat zij die status konden krijgen of hun status vanaf 2006 ten minste konden verbeteren. Daarmee werden voor zowel COOP als ICA duidelijk negatieve prikkels gecreëerd, waardoor hun bereidheid om alternatieve aanbieders van B-to-C-pakketdiensten aan te bieden, afnam. Dit was zeker het geval zolang de onderhandelingen liepen en de contractuele betrekkingen met COOP en ICA niet waren vastgelegd.

(27)

Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal concludeerde de Autoriteit dat de op drie na grootste detailhandelsgroep, Reitangruppen, en de andere leidende ketens van tankstations niet bereid waren in hun ketens leveringsconcepten van aanbieders van B-to-C-pakketdiensten uit te rollen. Zij vonden dat zij in hun verkooppunten onvoldoende ruimte hadden om diensten voor pakketbezorging aan te bieden, dat een concept voor pakketbezorging niet voldoende zakelijke kansen bood, of zij lieten zich negatief uit over projecten die voor extra kosten zouden zorgen en/of de aandacht van de belangrijkste strategie van de keten zouden afleiden. De andere leidende ketens voor kruidenierswinkels, kiosken en tankstations waren dus in ruime mate niet beschikbaar voor concurrenten van Posten Norge tijdens de betrokken periode.

(28)

Op basis hiervan is de Autoriteit tot de bevinding gekomen dat de gedragingen van Posten Norge het voor nieuwkomers aanzienlijk moeilijker maakten om toegang te krijgen tot de meest begeerde distributiekanalen in Noorwegen. Door de gedragingen van Posten Norge werden dus strategische barrières opgeworpen voor het betreden van de relevante markt voor de levering van B-to-C-pakketdiensten met afhaling. De uit de gedragingen van Posten Norge resulterende beperking van de toegang tot de leidende ketens van kruidenierswinkels, kiosken en tankstations kon dus voor concurrenten de mogelijkheden en/of de prikkels beperken om te concurreren op de markt voor de levering van B-to-C-pakketdiensten met afhaling.

(29)

Voorts was de Autoriteit van oordeel dat de gedragingen van Posten Norge waarschijnlijk hadden geresulteerd in daadwerkelijke mededingingsbeperkende gevolgen — ten koste van de consumenten. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal werd het waarschijnlijk geacht dat, zonder de gedragingen van Posten Norge, haar concurrenten toegang hadden gehad tot leidende ketens van kruidenierswinkels en kiosken. Dat zou hun toegang tot en groei op de relevante markt hebben bevorderd, sterkere concurrentiedruk op Posten Norge hebben opgeleverd en aldus de marktmacht van Posten Norge hebben ingeperkt, ten voordele van postorderbedrijven en uiteindelijk de consumenten.

4.3.2.   Objectieve rechtvaardiging

(30)

Uitsluitingsgedrag kan buiten het verbod van artikel 54 van de EER-Overeenkomst vallen indien de dominante onderneming kan aantonen dat haar gedragingen objectief gerechtvaardigd zijn of efficiëntievoordelen opleveren die opwegen tegen de negatieve gevolgen voor de mededinging (2). Op de dominante onderneming rust de verplichting die objectieve noodzaak of die efficiëntievoordelen te bewijzen (3).

(31)

Posten Norge voerde aan dat de groepsexclusiviteit noodzakelijk was om efficiëntievoordelen te behalen (omdat daarmee de snelle uitrol van het Post-in-Shop-netwerk werd bevorderd), om ervoor te zorgen dat geen van de voor Post-in-Shop benodigde verkooppunten werden ingenomen door concurrenten, om het risico uit te schakelen dat NorgesGruppen/Shell onvoldoende zou bijdragen in de uitrol van het Post-in-Shop-concept, en om voor haar activiteiten in de verkooppunten voldoende ruimte te reserveren. De Autoriteit concludeerde, na een nadere beoordeling, dat Posten Norge niet had aangetoond dat de groepsexclusiviteit, voor zover die voor de distributiediensten van postpakketten gold, om een van die redenen noodzakelijk was. Voorts bleek dat de groepsexclusiviteit, zelfs wanneer werd geaccepteerd dat deze op dit punt bepaalde efficiëntievoordelen opleverde, door de omvang en de duur ervan hoe dan ook buitensporig — en dus onevenredig — was.

(32)

Daarnaast betoogde Posten Norge dat zij jaarlijks substantiële bedragen aan NorgesGruppen/Shell betaalde voor de kosten die het concern moest maken door zijn rol in het Post-in-Shop-concept. Zij beweerde dat zij zonder de groepsexclusiviteit niet had kunnen garanderen dat deze bedragen in haar voordeel werden gebruikt en dat de groepsexclusiviteit noodzakelijk was om concurrenten te beletten mee te liften op die investering. Niettemin is de Autoriteit tot de bevinding gekomen dat niet was aangetoond dat er een aanzienlijk risico bestond dat de betalingen van Posten Norge aan NorgesGruppen/Shell ten goede zouden komen aan concurrerende distributeurs van B-to-C-pakketten, of dat er enig risico op onderinvestering bestond.

(33)

Posten Norge voerde aan dat de verkooppuntexclusiviteit noodzakelijk was om haar promotie-inspanningen en investeringen in opleiding te beschermen, om haar intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, om de identiteit en de reputatie van het Post-in-Shop-concept te beschermen, om ervoor te zorgen dat ieder Post-in-Shop-verkooppunt zich bleef focussen op het concept en de behoeften van Posten Norge, en om investeringen in loketten en fysieke uitrusting te beschermen. Na een nadere beoordeling van de argumenten en de informatie die Posten Norge in dat verband heeft verschaft, kwam de Autoriteit tot de bevinding dat niet was aangetoond dat er, wat concurrerende distributeurs van pakketten betreft, een aanzienlijk risico bestond op meeliften op de promotie-inspanningen of investeringen in opleiding van Posten Norge. Evenmin kon de verkooppuntexclusiviteit, voor zover die gold voor concurrerende distributeurs van pakketten, worden beschouwd als onmisbaar voor de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten van Posten Norge of de gemeenschappelijke identiteit en de reputatie van haar Post-in-Shop-netwerk. Voorts is de Autoriteit tot de bevinding gekomen dat er slechts een beperkte noodzaak was om verkooppuntexclusiviteit op te leggen om te kunnen garanderen dat de Post-in-Shop-verkooppunten op het concept van Posten Norge gefocust bleven. De verkooppuntexclusiviteit kon hoe dan ook niet worden beschouwd als onmisbaar voor de volledige looptijd van de overeenkomsten die Posten Norge op het niveau van de verkooppunten had gesloten.

(34)

Wat betreft de strategie bij het onderhandelen over nieuwe overeenkomsten, beweerde Posten Norge dat parallelle onderhandelingen met diverse aanbieders de concurrentie versterkte omdat dit de meest efficiënte wijze was om over nieuwe overeenkomsten te onderhandelen. Posten Norge bleef er ook bij dat zij geen uitsluitingsstrategie voerde. De Autoriteit kwam evenwel tot de bevinding dat Posten Norge niet had aangetoond dat haar onderhandelingsstrategie voor nieuwe overeenkomsten efficiëntievoordelen opleverde, een noodzakelijke en evenredige methode was om die voordelen te behalen, of dat de beweerde voordelen opwogen tegen de uit deze onderhandelingsstrategie voortvloeiende concurrentiebeperkende effecten.

(35)

De conclusie van de Autoriteit was dan ook dat Posten Norge niet had aangetoond dat haar gedragingen objectief gerechtvaardigd waren.

4.3.3   Conclusie ten aanzien van het misbruik

(36)

De conclusie van de Autoriteit was dan ook dat de gedragingen van Posten Norge — namelijk het gebruik van groeps- en verkooppuntexclusiviteit in haar overeenkomsten met NorgesGruppen/Shell, het gebruik van verkooppuntexclusiviteit in haar overeenkomsten met COOP en ICA, en de strategie die zij vanaf 2004 hanteerde bij het onderhandelen over nieuwe overeenkomsten met NorgesGruppen, COOP en ICA — misbruikmakend waren in de zin van artikel 54 van de EER-Overeenkomst.

4.4.   Beïnvloeding van de handel

(37)

Het misbruik van Posten Norge kon de handel tussen de Overeenkomstsluitende Partijen merkbaar beïnvloeden in de zin van artikel 54 van de EER-Overeenkomst.

4.5.   Duur

(38)

Het misbruik vormde één voortdurende inbreuk en liep ten minste voor de volledige periode dat NorgesGruppen was gebonden door de groepsexclusiviteit en de voorkeurspartner van Posten Norge was — dus van 20 september 2000 tot en met 31 maart 2006.

5.   Geldboete

5.1.   Basisbedrag

(39)

In de regel bedraagt het basisbedrag tot 30 % van de waarde van de verkopen binnen de relevante geografische EER-markt van de producten die al dan niet rechtstreeks met de inbreuk verband houden. De Autoriteit maakt over het algemeen gebruik van de verkopen van de onderneming in het laatste volledige jaar waarin deze aan de inbreuk heeft deelgenomen. In 2005 bedroeg de omzet van Posten Norge voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling 674,16 miljoen NOK. Dit stemt overeen met 84,17 miljoen EUR (4).

(40)

Voor de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete wordt een deel van de waarde van de verkopen dat wordt bepaald door de ernst (zwaarte) van de inbreuk, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de inbreuk geduurd heeft.

(41)

Om te bepalen of het aandeel van de in aanmerking te nemen waarde van de verkopen in een bepaalde zaak tegen de onder- of bovengrens van die bandbreedte moet liggen, voert de Autoriteit voor iedere zaak apart een onderzoek uit, waarbij zij alle voor de zaak relevante omstandigheden in aanmerking neemt. Daarbij neemt de Autoriteit een aantal factoren in aanmerking zoals de aard van de inbreuk, het marktaandeel van de betrokken onderneming en de geografische reikwijdte van de inbreuk.

(42)

In deze zaak hield de aard van de inbreuk verband met uitsluitingspraktijken die de structuur van de relevante markt aantastten. Posten Norge had een zeer hoog marktaandeel op de relevante markt gedurende de hele duur van de inbreuk. Het misbruik bestreek het hele grondgebied van Noorwegen en bracht, in strijd met de doelstellingen van de EER-Overeenkomst, het goede functioneren van de interne markt in gevaar door het opwerpen van barrières voor een daadwerkelijke betreding van de relevante markt voor de distributie van pakketten in Noorwegen, en belemmerde aldus de totstandbrenging van transnationale markten.

(43)

In het licht van de omstandigheden van deze zaak werd het uitgangsbedrag voor de geldboete bepaald op 2 525 100 EUR. Dit bedrag werd vermenigvuldigd met een factor 5,5 om rekening te houden met de duur van de inbreuk (vijfenhalf jaar). Het basisbedrag van de geldboete kwam zo dus uit op 13,89 miljoen EUR.

5.2.   Verzwarende en verzachtende omstandigheden

(44)

In deze zaak waren er geen verzwarende of verzachten omstandigheden.

5.3.   Andere omstandigheden

(45)

De Autoriteit erkende dat de duur van de administratieve procedure in deze zaak aanzienlijk was geweest en achtte, in de bijzondere omstandigheden van de deze zaak, een verlaging van het basisbedrag van de geldboete met 1 miljoen EUR gerechtvaardigd.

5.4.   Bedrag van de geldboete

(46)

Het definitieve bedrag van de geldboete werd daarom op 12,89 miljoen EUR vastgesteld.

6.   Beschikking

(47)

Posten Norge AS heeft één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 54 van de EER-Overeenkomst gemaakt van 20 september 2000 tot en met 31 maart 2006 op de markt voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling in Noorwegen, door een uitsluitingsstrategie met preferente behandeling te hanteren bij het opzetten en in stand houden van haar Post-in-Shop-netwerk. De inbreuk bestond uit de volgende onderdelen:

het sluiten en in stand houden van overeenkomsten met NorgesGruppen/Shell en met individuele verkooppunten binnen dit concern, waarbij groeps- en verkooppuntexclusiviteit werd verleend aan Posten Norge;

het sluiten en in stand houden van overeenkomsten met COOP en met individuele verkooppunten binnen COOP, waarbij verkooppuntexclusiviteit werd verleend aan Posten Norge;

het sluiten en in stand houden van overeenkomsten met ICA en met individuele verkooppunten binnen ICA, waarbij verkooppuntexclusiviteit werd verleend aan Posten Norge, en

het hanteren van een onderhandelingsstrategie voor de verlenging van overeenkomsten waardoor de kans afnam dat COOP en ICA bereid zouden zijn overeenkomsten met concurrenten van Posten Norge te sluiten voor het leveren van B-to-C-pakketdiensten met afhaling.

(48)

Voor de hier bedoelde inbreuk is Posten Norge AS een geldboete van 12,89 miljoen EUR opgelegd.

(49)

Posten Norge AS werd gelast, voor zover zij zulks nog niet gedaan had, aan de inbreuk een eind te maken en zich te onthouden van iedere gedraging die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg kan hebben als de inbreuk, zolang zij een dominante positie op de relevante markt bezit.


(1)  Arrest van 13 februari 1979, zaak 85/76, Hoffmann-La Roche & Co. AG/Commissie, Jurispr. 1979, blz. 461, punt 91; arrest van 9 november 1983, zaak 322/81, NV Nederlandsche Banden Industrie Michelin/Commissie, Jurispr. 1983, blz. 3461, punt 70; arrest van 3 juli 1991, zaak C-62/86, AKZO Chemie BV/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-3359, punt 69; arrest van 7 oktober 1999, zaak T-228/97, Irish Sugar plc/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-2969, punt 111; arrest van 17 december 2003, zaak T-219/99, British Airways plc/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-5917, punt 241, en arrest van 10 april 2008, zaak T-271/03, Deutsche Telekom AG/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-477, punt 233.

(2)  Arrest van 14 februari 1978, zaak 27/76, United Brands Company en United Brands Continentaal BV/Commissie, Jurispr. 1978, blz. 207, punt 184; arrest van 6 oktober 1994, zaak T-83/91, Tetra Pak International SA/Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-755, punt 136; arrest van 15 maart 2007, zaak C-95/04 P, British Airways plc/Commissie, Jurispr. 2007, blz. I-2331, punten 69 en 86.

(3)  Zie artikel 2 van deel II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst.

(4)  Volgens de historische referentiewisselkoersen euro/buitenlandse valuta's van de Europese Centrale Bank bedroeg in 2005 de gemiddelde wisselkoers 8,0092 NOK = 1 EUR.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europees Parlement

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/26


Oproep tot het indienen van voorstellen IX-2012/01 — „Subsidies aan politieke partijen op Europees niveau”

2011/C 190/06

Volgens artikel 10, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie dragen de politieke partijen op Europees niveau bij tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie. Voorts bepaalt artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat het Europees Parlement en de Raad bij verordeningen volgens de gewone wetgevende procedure het statuut van de Europese politieke partijen, bedoeld in artikel 10, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in het bijzonder de regels inzake hun financiering vaststellen.

In die context doet het Parlement een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op de toekenning van subsidies aan de politieke partijen op Europees niveau.

1.   RECHTSGROND

Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (hierna „Verordening nr. 2004/2003”) (1).

Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 29 maart 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2004/2003 (hierna „Besluit van het Bureau”) (2).

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna „Financieel Reglement”) (3).

Verordening (EG/Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna „Uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement”) (4).

2.   DOELSTELLING

Artikel 2 van het Besluit van het Bureau bepaalt: „Het Europees Parlement publiceert elk jaar vóór het verstrijken van het eerste halfjaar een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op de verlening van subsidie ter financiering van partijen en stichtingen. In deze oproep wordt bekendgemaakt aan welke criteria moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor subsidie, op welke wijze de financiering door de Gemeenschap geschiedt en wat het tijdschema is voor de subsidietoekenningsprocedure”.

De onderhavige oproep tot het indienen van voorstellen heeft betrekking op de verzoeken om financiering voor het begrotingsjaar 2012 en dekt activiteiten tijdens de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2012. De subsidie is bestemd ter financiering van het jaarlijkse werkprogramma van de begunstigde.

3.   ONTVANKELIJKHEID

Alleen schriftelijke aanvragen die overeenkomstig het in bijlage 1 bij bovengenoemd besluit van het Bureau opgenomen aanvraagformulier zijn opgesteld en die vóór de vastgestelde termijn aan de voorzitter van het Europees Parlement zijn toegestuurd, komen voor financiering in aanmerking.

4.   CRITERIA EN BEWIJSSTUKKEN

4.1.   Subsidiabiliteitscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet een politieke partij op Europees niveau voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2004/2003, namelijk:

a)

zij bezit rechtspersoonlijkheid in de lidstaat waar haar zetel gevestigd is,

b)

zij is in ten minste een vierde van de lidstaten vertegenwoordigd door leden van het Europees Parlement, of leden van nationale dan wel regionale parlementen, of leden van regionale assemblees, of zij heeft in ten minste een vierde van de lidstaten bij de laatste verkiezingen voor het Europees Parlement ten minste drie procentn de in ieder van die lidstaten uitgebrachte stemmen behaald,

c)

met name in haar programma en optreden eerbiedigt zij de beginselen waarop de Europese Unie is gegrondvest te weten vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede de rechtsstaat,

d)

zij heeft deelgenomen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement of heeft haar voornemen hiertoe te kennen gegeven.

4.2.   Uitsluitingscriteria

Aanvragers moeten tevens verklaren dat de politieke partij zich niet in een van de situaties bevindt die worden genoemd in artikel 93, lid 1, en artikel 94 van het Financieel Reglement.

4.3.   Selectiecriteria

Aanvragers moeten bewijzen dat de politieke partij over de nodige wettelijke bevoegdheden en financiële middelen beschikt om het in het aanvraagformulier beschreven werkprogramma ten uitvoer te leggen en beheerstechnisch en organisatorisch in staat is dit programma tot een goed einde te brengen.

4.4.   Toekenningscriteria

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 worden de beschikbare kredieten voor het begrotingsjaar 2012 als volgt verdeeld over de politieke partijen op Europees niveau waarvan het verzoek in het licht van de subsidiabiliteits-, uitsluitings- en selectiecriteria werd ingewilligd:

a)

15 % wordt gelijkelijk verdeeld,

b)

85 % wordt verdeeld over de partijen waarvan vertegenwoordigers zetelen in het Europees Parlement, in verhouding tot het aantal gekozen leden.

4.5.   Bewijsstukken

Met het oog op de toetsing van hun aanvraag aan de bovengenoemde criteria moeten aanvragers de volgende bewijsstukken verstrekken:

a)

het origineel van de aanvraagbrief met vermelding van het aangevraagde subsidiebedrag,

b)

het in bijlage 1 bij het besluit van het Bureau opgenomen aanvraagformulier, naar behoren ingevuld en ondertekend (met inbegrip van de schriftelijke verklaring op erewoord),

c)

het statuut van de politieke partij,

d)

een officieel registratiebewijs,

e)

een recent bestaansbewijs van de partij,

f)

de lijst van bestuurders/leden van de raad van bestuur (namen en voornamen, titels of functies binnen de aanvragende partij),

g)

documenten waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, letter b), van Verordening (EG) nr. 2004/2003 (5),

h)

documenten waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, letter d), van Verordening (EG) nr. 2004/2003,

i)

het programma van de politieke partij,

j)

een algemeen financieel overzicht over 2010, gecertificeerd door een externe controle-instantie (6),

k)

een voorlopige operationele begroting voor de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2012, met daarin vermeld de uitgaven die in aanmerking komen voor financiering ten laste van de EU-begroting.

Met betrekking tot de punten c), d), f), h) en i) volstaat een verklaring op erewoord dat de situatie in vergelijking met de vorige aanvraag niet is gewijzigd.

5.   FINANCIERING UIT DE EU-BEGROTING

De kredieten voor artikel 402 van de EU-begroting „Steun aan de Europese politieke partijen” voor 2012 wordt geraamd op 18 900 000 EUR. Deze kredieten moeten door de begrotingsautoriteit worden goedgekeurd.

De door het Europees Parlement toegekende financiële steun mag niet meer bedragen dan 85 % van de begroting van een politieke partij op Europees niveau. De bewijslast berust bij de politieke partij.

De financiering heeft de vorm van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven als bedoeld in het Financieel Reglement en in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement. De betalingsvoorwaarden en de verplichtingen in verband met het gebruik van de subsidie worden vastgesteld in het besluit tot toekenning van de subsidie, waarvan een model in bijlage 2a bij het besluit van het Bureau is opgenomen.

6.   PROCEDURE EN TERMIJN VOOR DE INDIENING VAN VOORSTELLEN

6.1.   Termijn en voorwaarden voor de indiening van voorstellen

De uiterste indieningsdatum van de aanvragen is vastgesteld op 30 september 2011. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.

De aanvragen moeten:

a)

opgesteld zijn op het formulier voor subsidieaanvraag (bijlage 1 bij het Besluit van het Bureau),

b)

ondertekend zijn door de aanvrager of diens naar behoren gevolmachtigde vertegenwoordiger,

c)

worden verzonden in een dubbele enveloppe. Beide enveloppen moeten gesloten zijn. Op de binnenste enveloppe moet, naast de vermelding van de in de oproep tot het indienen van voorstellen genoemde ontvangende dienst, de volgende tekst worden aangebracht:

CALL FOR PROPOSALS — 2012 GRANTS TO POLITICAL PARTIES AT EUROPEAN LEVEL

NOT TO BE OPENED BY THE MAIL SERVICE OR BY ANY OTHER UNAUTHORISED PERSON

Indien zelfklevende enveloppen worden gebruikt, worden deze gesloten met plakband waaroverheen de afzender zijn handtekening zet. Als handtekening van de afzender geldt niet alleen zijn handgeschreven handtekening, maar ook het stempel van zijn organisatie,

Op de buitenste enveloppe wordt het volgende adres vermeld:

European Parliament

Mail Service

KAD 00D008

2929 Luxembourg

LUXEMBOURG

Op de binnenste enveloppe wordt het volgende adres vermeld:

President of the European Parliament

via Mr Vanhaeren, Director-General of Finance

SCH 05B031

2929 Luxembourg

LUXEMBOURG

d)

uiterlijk worden verzonden op de in de oproep tot het indienen van voorstellen vermelde uiterste datum, hetzij per aangetekende post, waarbij de datum van het poststempel als bewijs geldt, hetzij per koeriersdienst, tegen een gedagtekend ontvangstbewijs.

6.2.   Indicatieve procedure en termijnen

Ten aanzien van de toekenning van subsidies aan de politieke partijen op Europees niveau door het Europees Parlement zijn de volgende procedures en termijnen van toepassing:

a)

indiening van de aanvraag bij het Europees Parlement (uiterlijk op 30 september 2011),

b)

onderzoek en selectie door de diensten van het Europees Parlement. Alleen ontvankelijke aanvragen worden getoetst aan de in de oproep tot het indienen van voorstellen vastgestelde subsidiabiliteits-, uitsluitings- en selectiecriteria,

c)

vaststelling van het besluit tot toekenning van de subsidie door het Bureau van het Europees Parlement (in principe vóór 1 januari 2012 zoals bepaald in artikel 4 van het Besluit van het Bureau) en kennisgeving van het resultaat aan de aanvragers,

d)

uitbetaling van een voorfinanciering van 80 % (binnen 15 dagen na het besluit tot toekenning van de subsidie).

6.3.   Nadere informatie

De volgende teksten zijn beschikbaar op de internetpagina van het Europees Parlement: http://www.europarl.eu.int/tenders/default.htm

a)

Verordening (EG) nr. 2004/2003,

b)

Besluit van het Bureau,

c)

formulier voor subsidieaanvraag (bijlage 1 bij het Besluit van het Bureau).

Alle vragen in verband met de onderhavige oproep tot het indienen van voorstellen moeten, met een verwijzing naar de referentie van de publicatie, per elektronische post worden toegezonden aan het volgende adres: fin.part.fond.pol@europarl.europa.eu

6.4.   Verwerking van persoonsgegevens

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (7) kunnen persoonsgegevens ten behoeve van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie worden doorgegeven aan interne auditdiensten, de Europese Rekenkamer, de gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden of aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).


(1)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

(2)  PB C 155 van 12.6.2004, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(5)  Met inbegrip van de in artikel 3, lid 1, letter b), eerste alinea en artikel 10, lid 1, letter b) bedoelde lijsten van verkozen leden.

(6)  Behalve indien de politieke partij op Europees niveau tijdens het lopende jaar is opgericht.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/31


Oproep tot het indienen van voorstellen IX-2012/02 — „Subsidies aan politieke stichtingen op Europees niveau”

2011/C 190/07

Volgens artikel 10, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie dragen de politieke partijen op Europees niveau bij tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie. Voorts bepaalt artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat het Europees Parlement en de Raad bij verordeningen volgens de gewone wetgevende procedure het statuut van de Europese politieke partijen, bedoeld in artikel 10, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in het bijzonder de regels inzake hun financiering vaststellen.

Bij de herziening van de desbetreffende verordening werd de rol van de politieke stichtingen op Europees niveau erkend, als organisaties die banden hebben met politieke partijen op Europees niveau en „waarvan de activiteiten het bereiken van de doelstellingen van de politieke partijen op Europees niveau […] dichterbij kunnen helpen brengen, met name door bij te dragen aan het debat over Europese politieke aangelegenheden en de Europese integratie en als katalysator voor nieuwe ideeën, analyses en beleidsopties te fungeren”. De verordening voorziet met name in een jaarlijkse financiële bijdrage van het Europees Parlement in de vorm van een subsidie aan de politieke stichtingen die hiertoe een verzoek indienen en die aan de in de verordening gestelde voorwaarden voldoen.

In die context doet het Parlement een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op de toekenning van subsidies aan de politieke stichtingen op Europees niveau.

1.   RECHTSGROND

Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (hierna „Verordening (EG) nr. 2004/2003”) (1).

Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 29 maart 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2004/2003 (hierna „Besluit van het Bureau”) (2).

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna „Financieel Reglement”) (3).

Verordening (EG/Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna „Uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement”) (4).

2.   DOELSTELLING

Artikel 2 van het Besluit van het Bureau bepaalt: „Het Europees Parlement publiceert elk jaar vóór het verstrijken van het eerste halfjaar een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op de verlening van subsidie ter financiering van partijen en stichtingen. In deze oproep wordt bekendgemaakt aan welke criteria moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor subsidie, op welke wijze de financiering door de Gemeenschap geschiedt en wat het tijdschema is voor de subsidietoekenningsprocedure.”

De onderhavige oproep tot het indienen van voorstellen heeft betrekking op de verzoeken om financiering voor het begrotingsjaar 2012 en dekt activiteiten tijdens de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2012. De subsidie is bestemd ter financiering van het jaarlijkse werkprogramma van de begunstigde.

3.   ONTVANKELIJKHEID

Alleen schriftelijke aanvragen die overeenkomstig het in bijlage 1 bij bovengenoemd besluit van het Bureau opgenomen aanvraagformulier zijn opgesteld en die vóór de vastgestelde termijn aan de voorzitter van het Europees Parlement zijn toegestuurd, komen voor financiering in aanmerking.

4.   CRITERIA EN BEWIJSSTUKKEN

4.1.   Subsidiabiliteitscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet een politieke stichting op Europees niveau voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2004/2003, namelijk:

a)

zij is geaffilieerd aan een van de politieke partijen op Europees niveau die erkend zijn op grond van deze verordening, en de affiliatie moet door die partij worden gestaafd,

b)

zij bezit rechtspersoonlijkheid in de lidstaat waar haar zetel gevestigd is; deze rechtspersoonlijkheid moet los staan van die van de politieke partij op Europees vlak waarmee zij is geaffilieerd,

c)

met name in haar programma en optreden eerbiedigt zij de beginselen waarop de Europese Unie is gegrondvest te weten vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede de rechtsstaat,

d)

zij streeft geen winstoogmerk na,

e)

haar bestuur moet een geografisch evenwichtige samenstelling hebben.

De stichting moet tevens voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2004/2003: „Het komt binnen het kader van deze richtlijn aan elke politieke partij en stichting op Europees niveau toe om in overeenstemming met toepasselijke nationale recht de bijzondere voorschriften voor hun relatie vast te stellen, waaronder een adequate scheiding tussen de dagelijkse leiding en de bestuursstructuren van de politieke stichting op Europees niveau enerzijds, en de politieke partij waarmee zij banden heeft anderzijds.”

4.2.   Uitsluitingscriteria

Aanvragers moeten tevens verklaren dat de politieke stichting zich niet in een van de situaties bevindt die worden genoemd in artikel 93, lid 1, en artikel 94 van het Financieel Reglement.

4.3.   Selectiecriteria

Aanvragers moeten bewijzen dat de politieke stichting over de nodige wettelijke bevoegdheden en financiële middelen beschikt om het in het aanvraagformulier beschreven werkprogramma ten uitvoer te leggen en beheerstechnisch en organisatorisch in staat is dit programma tot een goed einde te brengen.

4.4.   Toekenningscriteria

Overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2004/2003 worden de beschikbare kredieten voor het begrotingsjaar 2012 als volgt verdeeld over de politieke stichtingen op Europees niveau waarvan het verzoek in het licht van de subsidiabiliteits-, uitsluitings- en selectiecriteria werd ingewilligd:

a)

15 % wordt gelijkelijk verdeeld,

b)

85 % wordt verdeeld over de stichtingen die geaffilieerd zijn aan politieke partijen op Europees niveau waarvan vertegenwoordigers zetelen in het Europees Parlement, in verhouding tot het aantal gekozen leden.

4.5.   Bewijsstukken

Met het oog op de toetsing van hun aanvraag aan de bovengenoemde criteria moeten aanvragers de volgende bewijsstukken verstrekken:

a)

het origineel van de aanvraagbrief met vermelding van het aangevraagde subsidiebedrag,

b)

het in bijlage 1 bij het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 29 maart 2004 opgenomen aanvraagformulier, naar behoren ingevuld en ondertekend (met inbegrip van de schriftelijke verklaring op erewoord),

c)

het statuut van de aanvrager,

d)

een officieel registratiebewijs van de aanvrager,

e)

een recent bestaansbewijs van de aanvrager,

f)

de lijst van bestuurders/leden van de raad van bestuur (namen en voornamen, nationaliteit, titels of functies binnen de aanvragende stichting),

g)

het programma van de aanvragende stichting,

h)

een algemeen financieel overzicht over 2010, gecertificeerd door een externe controle-instantie (5),

i)

een voorlopige operationele begroting voor de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2012, met daarin vermeld de uitgaven die in aanmerking komen voor financiering ten laste van de communautaire begroting,

j)

documenten waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2004/2003.

Met betrekking tot de punten c), d), f) en g) volstaat een verklaring op erewoord dat de situatie in vergelijking met de vorige aanvraag niet is gewijzigd.

5.   FINANCIERING UIT DE EU-BEGROTING

De kredieten voor artikel 403 van de EU-begroting „Steun aan de Europese politieke stichtingen” voor 2012 wordt geraamd op 12 150 000 EUR. Deze kredieten moeten door de begrotingsautoriteit worden goedgekeurd.

De door het Europees Parlement toegekende financiële steun mag niet meer bedragen dan 85 % van de begroting van een politieke stichting op Europees niveau. De bewijslast berust bij de politieke stichting.

De financiering heeft de vorm van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven als bedoeld in het Financieel Reglement en in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement. De betalingsvoorwaarden en de verplichtingen in verband met het gebruik van de subsidie worden vastgesteld in het besluit tot toekenning van de subsidie, waarvan een model in bijlage 2B bij het besluit van het Bureau is opgenomen.

6.   PROCEDURE EN TERMIJN VOOR DE INDIENING VAN VOORSTELLEN

6.1.   Termijn en voorwaarden voor de indiening van voorstellen

De uiterste indieningsdatum van de aanvragen is vastgesteld op 30 september 2011. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.

De aanvragen moeten:

a)

opgesteld zijn op het formulier voor subsidieaanvraag (bijlage 1 bij het Besluit van het Bureau),

b)

ondertekend zijn door de aanvrager of diens naar behoren gevolmachtigde vertegenwoordiger,

c)

worden verzonden in een dubbele enveloppe. Beide enveloppen moeten gesloten zijn. Op de binnenste enveloppe moet, naast de vermelding van de in de oproep tot het indienen van voorstellen genoemde ontvangende dienst, de volgende tekst worden aangebracht:

„CALL FOR PROPOSALS — 2012 GRANTS TO POLITICAL FOUNDATIONS AT EUROPEAN LEVEL

NOT TO BE OPENED BY THE MAIL SERVICE OR BY ANY OTHER UNAUTHORISED PERSON”

Indien zelfklevende enveloppen worden gebruikt, worden deze gesloten met plakband waaroverheen de afzender zijn handtekening zet. Als handtekening van de afzender geldt niet alleen zijn handgeschreven handtekening, maar ook de stempel van zijn organisatie,

Op de buitenste enveloppe wordt het volgende adres vermeld:

European Parliament

Mail Service

KAD 00D008

2929 Luxembourg

LUXEMBOURG

Op de binnenste enveloppe wordt het volgende adres vermeld:

President of the European Parliament

via Mr Vanhaeren, Director-General of Finance

SCH 05B031

2929 Luxembourg

LUXEMBOURG

d)

uiterlijk worden verzonden op de in de oproep tot het indienen van voorstellen vermelde uiterste datum, hetzij per aangetekende post, waarbij de datum van het poststempel als bewijs geldt, hetzij per koeriersdienst, tegen een gedagtekend ontvangstbewijs.

6.2.   Indicatieve procedure en termijnen

Ten aanzien van de toekenning van subsidies aan de politieke stichtingen op Europees niveau door het Europees Parlement zijn de volgende procedures en termijnen van toepassing:

a)

indiening van de aanvraag bij het Europees Parlement (uiterlijk op 30 september 2011),

b)

onderzoek en selectie door de diensten van het Europees Parlement. Alleen ontvankelijke aanvragen worden getoetst aan de in de oproep tot het indienen van voorstellen vastgestelde subsidiabiliteits-, uitsluitings- en selectiecriteria,

c)

vaststelling van het besluit tot toekenning van de subsidie door het Bureau van het Europees Parlement (in principe vóór 1 januari 2012 zoals bepaald in artikel 4 van het Besluit van het Bureau) en kennisgeving van het resultaat aan de aanvragers,

d)

uitbetaling van een voorfinanciering van 80 % (binnen 15 dagen na het besluit tot toekenning van de subsidie).

6.3.   Nadere informatie

De volgende teksten zijn beschikbaar op de internetpagina van het Europees Parlement http://www.europarl.europa.eu/tenders/invitations.htm:

a)

Verordening (EG) nr. 2004/2003,

b)

Besluit van het Bureau,

c)

formulier voor subsidieaanvraag (bijlage 1 bij het Besluit van het Bureau).

Alle vragen in verband met de onderhavige oproep tot het indienen van voorstellen moeten, met een verwijzing naar de referentie van de publicatie, per elektronische post worden toegezonden aan het volgende adres: fin.part.fond.pol@europarl.europa.eu

6.4.   Verwerking van persoonsgegevens

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6) kunnen persoonsgegevens ten behoeve van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie worden doorgegeven aan interne auditdiensten, de Europese Rekenkamer, de gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden of aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).


(1)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

(2)  PB C 155 van 12.6.2004, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(5)  Behalve indien de aanvragende stichting tijdens het lopende jaar is opgericht.

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


Europese Commissie

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/36


Oproep tot het indienen van voorstellen — ESPON 2013-programma

2011/C 190/08

Op 24 augustus 2011 wordt in het kader van het ESPON 2013-programma een oproep tot het indienen van voorstellen gepubliceerd.

Op 13 september 2011 zullen voor mogelijke begunstigden een infodag en een partnercafé worden georganiseerd.

Nadere informatie is te vinden op http://www.espon.eu


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/37


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.6259 — Covéa/Bipiemme Vita)

Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 190/09

1.

Op 17 juni 2011 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Covéa, Société de Groupe d'Assurance Mutuelle — S.G.A.M („Covéa”, Frankrijk) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening, via MMA IARD Assurances Mutuelles, MMA Vie Assurances Mutuelles, MAAF Assurances en Assurances de France (die deel uitmaken van het Covéa-concern), de uitsluitende zeggenschap verkrijgt over de gehele onderneming Bipiemme Vita SpA („Bipiemme”, Italië) door de verwerving van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

Covéa: beheer van het systeem van financiële solidariteit tussen ziekenfondsen en andere organisaties in de ziekteverzekeringssector in Frankrijk en beheer van participaties in verzekerings- en herverzekeringsondernemingen,

Bipiemme: levens- en schadeverzekeringen in Italië.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens de EG-concentratieverordening (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.6259 — Covéa/Bipiemme Vita, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32 („mededeling betreffende een vereenvoudigde procedure”).


30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/38


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.6231 — KKR/Capsugel)

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 190/10

1.

Op 23 juni 2011 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 en na een verwijzing in het kader van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat KKR & Co. L.P. („KKR”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Capsugel („Capsugel”, Verenigde Staten) door de verwerving van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

KKR: aanbieder van een breed gamma alternatieve vermogensbeheerdiensten voor openbare en particuliere marktinvesteerders en kapitaalmarktoplossingen voor de onderneming, haar portefeuillemaatschappijen en klanten,

Capsugel: vervaardiging van capsules en levering van aanverwante diensten aan fabrikanten van farmaceutische producten, receptvrije geneesmiddelen, gezondheidsproducten en voedingsmiddelen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.6231 — KKR/Capsugel, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).


Rectificaties

30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/39


Rectificatie van de goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten krachtens de artikelen 107 en 108 VWEU — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

( Publicatieblad van de Europese Unie C 187 van 28 juni 2011 )

2011/C 190/11

Bladzijde 8:

in plaats van:

„Referentienummer staatssteun: SA.322266 (11/N)”,

te lezen:

„Referentienummer staatssteun: SA.32266 (11/N)”.