ISSN 1725-2474 doi:10.3000/17252474.C_2011.113.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
54e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2011/C 113/01 |
||
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/1 |
2011/C 113/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 24 december 2010 — Südzucker AG/Hauptzollamt Hamburg-Jonas
(Zaak C-608/10)
2011/C 113/02
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Südzucker AG
Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas
Prejudiciële vragen
1) |
Heeft de houder van een uitvoercertificaat alleen recht op een restitutie bij uitvoer, wanneer hij in de bij het bevoegde douanekantoor (artikel 5, lid 7, van verordening nr. 800/1999 (1)) afgegeven uitvoeraangifte in vak 2 als exporteur is vermeld? |
2) |
Voor zover vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: kan dan op basis van artikel 78, leden 1 en 3, van het douanewetboek (2) de uitvoeraangifte achteraf worden gecontroleerd, teneinde de naam van de exporteur in vak 2 van de uitvoeraangifte te kunnen veranderen, en zijn dan de douaneautoriteiten in een situatie als die van het hoofdgeding verplicht de situatie recht te zetten en de exporteur een restitutie bij uitvoer toe te kennen? |
3) |
Voor zover vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: kunnen dan de douaneautoriteiten de situatie in de zin van artikel 78, lid 3, van het douanewetboek rechtstreeks aldus rechtzetten dat aan de exporteur, zonder dat vooraf de uitvoeraangifte moet worden gecorrigeerd, een restitutie bij uitvoer wordt toegekend? |
(1) Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 102, blz. 11).
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Oldenburg (Duitsland) op 6 januari 2011 — Johann Bilker e.a./EWE AG
(Zaak C-8/11)
2011/C 113/03
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Oldenburg — Duitsland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Johann Bilker e.a.
Verwerende partij: EWE AG
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), aldus worden uitgelegd dat wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen ook dan niet onder de bepalingen van deze richtlijn vallen wanneer een verkoper in zijn contractvoorwaarden verwijst naar wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld voor een andere verbruikersgroep en een ander type overeenkomst? Strekt bij niet-toepasselijkheid van de richtlijn de uitsluiting van de toepassing zich ook uit tot het in artikel 5 vervatte gebod van duidelijkheid en begrijpelijkheid? |
2) |
Moeten artikel 5, eerste volzin, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en artikel 3, lid 3, vierde volzin van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 (2) betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas, aldus worden uitgelegd dat van een „duidelijk en begrijpelijk” beding geen sprake is, respectievelijk geen „hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van algemene contractvoorwaarden” gewaarborgd is wanneer een verkoper ter rechtvaardiging van een recht op eenzijdige wijziging van de prijs wil aanvoeren dat hij in zijn algemene verkoopvoorwaarden globaal verwijst naar een verordening die is vastgesteld voor een andere verbruikersgroep en een ander type overeenkomst en waarvan bovendien de relevante norm voor het recht op prijswijziging niet aan het transparantiegebod voldoet? |
(1) PB L 95, blz. 29.
(2) Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 12 januari 2011 — Leopold Sommer/Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Wien
(Zaak C-15/11)
2011/C 113/04
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Leopold Sommer
Verwerende partij: Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Wien
Prejudiciële vragen
1) |
Is richtlijn 2004/114/EG (1) van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (hierna: de „studentenrichtlijn”) in het licht van punt 14, eerste of derde lid, van punt 1, Vrij verkeer van personen, van bijlage VI bij het Toetredingsverdrag voor Bulgarije, lijst bedoeld in artikel 20 van het Protocol (2): overgangsmaatregelen Bulgarije, in Oostenrijk van toepassing op een Bulgaarse student? Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: |
2) |
Staat het recht van de Unie, in het bijzonder artikel 17 van de studentenrichtlijn, in de weg aan een nationale regeling die, zoals de in het hoofdgeding relevante bepalingen van het Ausländerbeschäftigungsgesetz, in alle gevallen voorziet in een onderzoek van de situatie op de arbeidsmarkt vooraleer aan een werkgever een tewerkstellingsvergunning wordt verleend voor de tewerkstelling van een student die reeds langer dan een jaar in de Republiek Oostenrijk verblijft (artikel 17, lid 3, van de studentenrichtlijn), en voor het geval dat een vastgelegd maximumaantal tewerkgestelde buitenlanders is overschreden, de verlening van een tewerkstellingsvergunning van bijkomende voorwaarden laat afhangen? |
(1) PB L 375, blz. 12.
(2) Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie – bijlage VI bij de lijst bedoeld in artikel 20 van het Protocol: overgangsmaatregelen Bulgarije – 1. Vrij verkeer van personen (PB L 157, blz. 104).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 14 januari 2011 — Markus Geltl/Daimler AG
(Zaak C-19/11)
2011/C 113/05
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Markus Geltl
Verwerende partij: Daimler AG
Prejudiciële vragen
1) |
Dient bij een in de tijd gefaseerd proces om via verschillende tussenstappen een bepaalde omstandigheid of een bepaalde gebeurtenis te doen plaatsvinden, voor de toepassing van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/6/EG (1) en artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/124/EG (2) alleen te worden uitgegaan van het antwoord op de vraag of deze toekomstige omstandigheid of deze toekomstige gebeurtenis volgens de bepalingen van deze richtlijnen als concrete informatie moet worden beschouwd, en moet bijgevolg worden onderzocht of redelijkerwijze mag worden aangenomen dat deze toekomstige omstandigheid of toekomstige gebeurtenis zal plaatsvinden, of kunnen bij een dergelijk in de tijd gefaseerd proces ook reeds bestaande of voltooide tussenstappen die met de verwezenlijking van de toekomstige omstandigheid of gebeurtenis verbonden zijn, concrete informatie zijn in de zin van de bepalingen van voornoemde richtlijnen? |
2) |
Veronderstelt de uitdrukking „waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/124/EG dat de graad van „waarschijnlijkheid” overwegend of groot moet zijn, of dient onder omstandigheden waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zich in de toekomst zullen voordoen of onder gebeurtenissen waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij in de toekomst zullen plaatsvinden, te worden begrepen dat de graad van waarschijnlijkheid afhangt van de omvang van de gevolgen voor de emittenten en dat het in geval van een aanzienlijke kans op beïnvloeding van de beurskoers volstaat dat het onzeker maar niet onwaarschijnlijk is dat de toekomstige omstandigheid of gebeurtenis zal plaatsvinden? |
(1) Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96, blz. 16).
(2) Richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (PB L 339, blz. 70).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 17 januari 2011 — Fleischkontor Moksel GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Jonas
(Zaak C-23/11)
2011/C 113/06
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Fleischkontor Moksel GmbH
Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas
Prejudiciële vragen
1) |
Heeft de houder van een uitvoercertificaat alleen recht op een restitutie bij uitvoer, wanneer hij in de bij het bevoegde douanekantoor (artikel 5, lid 7, van verordening nr. 800/1999) (1) afgegeven uitvoeraangifte in vak 2 als exporteur is vermeld? |
2) |
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, is dan het voor de betaling van de restitutie bevoegde Hauptzollamt gebonden aan de herziening van de vermelding in vak 2 van de uitvoeraangifte door het douanekantoor van uitvoer? |
3) |
Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord, kan dan het kantoor van restitutie in een situatie als die van het hoofdgeding de vermelding in vak 2 van de uitvoeraangifte letterlijk opvatten en de aanvraag om een uitvoerrestitutie afwijzen vanwege het feit dat de aanvrager van de restitutie niet de exporteur is van de producten waarvoor restitutie wordt verlangd, of is dan het kantoor van restitutie verplicht om, wanneer er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de vermelding van de exporteur in vak 2 van de uitvoeraangifte en het in vak 40 in aanmerking genomen voorafgaand document en/of de houder van het in vak 44 aangegeven uitvoercertificaat, navraag te doen bij de restitutieaanvrager en de vermelding in vak 2 van de uitvoeraangifte eventueel ambtshalve te corrigeren? |
(1) Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 17 januari 2011 — Belgische Petroleum Unie VZW e.a. tegen Belgische Staat
(Zaak C-26/11)
2011/C 113/07
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Grondwettelijk Hof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeksters |
: |
Belgische Petroleum Unie VZW e.a. |
||||
Verweerder |
: |
Belgische Staat |
||||
Tussenkomende partijen |
: |
|
Prejudiciële vragen
1) |
Dienen de artikelen 3, 4 en 5 van richtlijn 98/70/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van richtlijn 93/12/EEG van de Raad alsook, in voorkomend geval, artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 26, lid 2, 28 en 34 tot 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat zij zich verzetten tegen een wetsbepaling op grond waarvan elke geregistreerde aardoliemaatschappij die benzineproducten en/of dieselproducten uitslaat tot verbruik, verplicht is in het hetzelfde kalenderjaar eveneens een hoeveelheid duurzame biobrandstoffen in verbruik te stellen, namelijk bio-ethanol, zuiver of in de vorm van bio-ETBE, ten belope van minstens 4 v/v % van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzineproducten, en FAME ten belope van minstens 4 v/v % van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid dieselproducten? |
2) |
Dient, indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord, artikel 8 van richtlijn 98/34/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad (van 22 juni 1998) betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij in die zin te worden geïnterpreteerd dat het, niettegenstaande artikel 10, lid 1, eerste streepje, van dezelfde richtlijn, de verplichting oplegt dat de Commissie in kennis wordt gesteld van een ontwerpnorm op grond waarvan elke geregistreerde aardoliemaatschappij die benzineproducten en/of dieselproducten uitslaat tot verbruik, verplicht is in hetzelfde kalenderjaar eveneens een hoeveelheid duurzame biobrandstoffen in verbruik te stellen, namelijk bio-ethanol, zuiver of in de vorm van bio-ETBE, ten belope van minstens 4 v/v % van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzineproducten, en FAME ten belope van minstens 4 v/v % van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid dieselproducten? |
(1) PB L 350, blz. 58.
(2) PB L 204, blz. 37.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Suceava (Roemenië) op 17 januari 2011 — Aurora Elena Sfichi/Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava — Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu
(Zaak C-29/11)
2011/C 113/08
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Tribunalul Suceava
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Aurora Elena Sfichi
Verwerende partijen: Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava — Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 110, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 90 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap), volgens hetwelk de lidstaten op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook heffen dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten is verboden een belasting in te voeren die de kenmerken vertoont van de emissiebelasting die is ingevoerd bij spoedbesluit nr. 50/2008, zoals later gewijzigd en aangevuld, en wordt geheven bij de eerste inschrijving in Roemenië van ingevoerde gebruikte motorvoertuigen die voorheen in een andere lidstaat waren ingeschreven, terwijl in Roemenië ingeschreven gebruikte motorvoertuigen niet aan die belasting zijn onderworpen wanneer zij het voorwerp van een transactie zijn en opnieuw worden ingeschreven? |
2) |
Verbiedt artikel 110, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 90 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap), dat is gericht tegen alles wat de nationale markt kan beschermen en in strijd is met de beginselen van de mededinging, de invoering van een emissiebelasting op motorvoertuigen, die wordt geheven bij de eerste inschrijving in Roemenië van ingevoerde gebruikte motorvoertuigen die voorheen in een andere lidstaat waren ingeschreven, terwijl volgens spoedbesluit nr. 218/2008 geen emissiebelasting behoeft te worden betaald over „motorvoertuigen van categorie M1 van emissieklasse Euro 4 met een cilinderinhoud van maximaal 2 000 cm3, alsmede over alle motorvoertuigen van categorie N1 van emissieklasse Euro 4, die in de periode van 15 december 2008 tot en met 31 december 2009 in Roemenië of in een andere lidstaat van de Europese Unie voor het eerst waren ingeschreven”, dat wil zeggen de categorie van motorvoertuigen met de technische kenmerken van de in Roemenië geproduceerde motorvoertuigen, een maatregel die dus de in eigen land geproduceerde motorvoertuigen bevoordeelt? |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Suceava (Roemenië) op 17 januari 2011 — Adrian Ilaș/Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava — Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu
(Zaak C-30/11)
2011/C 113/09
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Tribunalul Suceava
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Adrian Ilaș
Verwerende partijen: Direcția Generală a Finanțelor Publice Suceava — Administrația Finanțelor Publice Suceava, Administrația Fondului pentru Mediu
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 110, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 90 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap), volgens hetwelk de lidstaten op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook heffen dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten is verboden een belasting in te voeren die de kenmerken vertoont van de emissiebelasting die is ingevoerd bij spoedbesluit nr. 50/2008, zoals later gewijzigd en aangevuld, en wordt geheven bij de eerste inschrijving in Roemenië van ingevoerde gebruikte motorvoertuigen die voorheen in een andere lidstaat waren ingeschreven, terwijl in Roemenië ingeschreven gebruikte motorvoertuigen niet aan die belasting zijn onderworpen wanneer zij het voorwerp van een transactie zijn en opnieuw worden ingeschreven? |
2) |
Verbiedt artikel 110, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 90 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap), dat is gericht tegen alles wat de nationale markt kan beschermen en in strijd is met de beginselen van de mededinging, de invoering van een emissiebelasting op motorvoertuigen, die wordt geheven bij de eerste inschrijving in Roemenië van ingevoerde gebruikte motorvoertuigen die voorheen in een andere lidstaat waren ingeschreven, terwijl volgens spoedbesluit nr. 218/2008 geen emissiebelasting behoeft te worden betaald over „motorvoertuigen van categorie M1 van emissieklasse Euro 4 met een cilinderinhoud van maximaal 2 000 cm3, alsmede over alle motorvoertuigen van categorie N1 van emissieklasse Euro 4, die in de periode van 15 december 2008 tot en met 31 december 2009 in Roemenië of in een andere lidstaat van de Europese Unie voor het eerst waren ingeschreven”, dat wil zeggen de categorie van motorvoertuigen met de technische kenmerken van de in Roemenië geproduceerde motorvoertuigen, een maatregel die dus de in eigen land geproduceerde motorvoertuigen bevoordeelt? |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland op 20 januari 2011 — Marianne Scheunemann/Finanzamt Bremerhaven
(Zaak C-31/11)
2011/C 113/10
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marianne Scheunemann
Verwerende partij: Finanzamt Bremerhaven
Prejudiciële vraag
Moet artikel 56, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap juncto artikel 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat, welke regeling voor de berekening van de successiebelasting over een nalatenschap bepaalt dat de tot het privé-vermogen behorende deelneming als enige vennoot in een kapitaalvennootschap die in Canada is gevestigd en daar wordt bestuurd, tegen de volledige waarde wordt vastgesteld, terwijl bij de verwerving van een dergelijk aandeel in een kapitaalvennootschap die in het binnenland is gevestigd of daar wordt bestuurd, een belastingvrij bedrag voor specifieke zaken wordt verleend en de resterende waarde uitsluitend ten belope van 65 % in aanmerking wordt genomen?
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 26 januari 2011 — Inter-Environnement Wallonie vzw, Terre wallonne vzw/Waals Gewest
(Zaak C-41/11)
2011/C 113/11
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Inter-Environnement Wallonie vzw, Terre wallonne vzw
Verwerende partij: Waals Gewest
Prejudiciële vraag
Kan de Raad van State,
— |
wanneer bij hem beroep is ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw, |
— |
en hij vaststelt dat dit besluit is vastgesteld zonder inachtneming van de procedure die wordt voorgeschreven door richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (1), en bijgevolg in strijd is met het recht van de Europese Unie en nietig moet worden verklaard, |
— |
maar tegelijkertijd vaststelt dat het bestreden besluit op passende wijze uitvoering geeft aan richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (2), |
— |
gedurende een korte periode die noodzakelijk is voor het opnieuw redigeren van de nietigverklaarde handeling de gevolgen van de rechterlijke nietigverklaring opschorten teneinde ervoor te zorgen dat het milieurecht van de Unie zonder onderbreking een zekere concrete uitvoering blijft krijgen? |
(1) PB L 197, blz. 30.
(2) PB L 375, blz. 1.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano (Italië) op 31 januari 2011 — Strafzaak tegen Assane Samb
(Zaak C-43/11)
2011/C 113/12
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Milano
Partij in de strafzaak
Assane Samb.
Prejudiciële vraag
1) |
Moeten de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG, gelet op de beginselen van loyale samenwerking en van het nuttig effect van richtlijnen, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een onderdaan van een derde staat die illegaal verblijft in een lidstaat kan worden gestraft met gevangenisstraf tot vier jaar ingeval hij het eerste bevel van de questore niet opvolgt en met een gevangenisstraf tot vijf jaar indien hij geen gehoor geeft aan latere bevelen (met de verplichting voor de opsporingsambtenaar, tot aanhouding op heterdaad over te gaan), enkel op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan de uitzettingsprocedure, meer in het bijzonder op grond dat hij enkel een verwijderingsbevel van de bestuurlijke organen niet opvolgt? (1) |
(1) PB L 348, blz. 98.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Timișoara (Roemenië) op 2 februari 2011 — SC Volksbank România SA/Autoritatea Națională pentru Protecția Consumatorilor CRPC ARAD TIMIȘ
(Zaak C-47/11)
2011/C 113/13
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Judecătoria Timișoara
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SC Volksbank România SA
Verwerende partij: Autoritatea Națională pentru Protecția Consumatorilor — Comisariatul Județean pentru Protecția Consumatorilor (CRPC) ARAD TIMIȘ
Prejudiciële vragen
1) |
In hoeverre moet artikel 30, lid 1, van richtlijn 2008/48 (1) aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten verbiedt te bepalen dat de nationale wet tot omzetting van deze richtlijn ook van toepassing is op overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van de nationale bepaling zijn gesloten? |
2) |
In hoeverre moet artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat het op het gebied van de consumentenkredieten een maximale harmonisatie invoert die het de lidstaten niet toestaat:
|
3) |
Ingeval de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: In hoeverre moeten de beginselen van het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal aldus worden uitgelegd dat zij een lidstaat verbieden, aan kredietinstellingen maatregelen op te leggen volgens welke zij in consumentenkredietovereenkomsten geen bankprovisies in rekening mogen brengen die niet op de lijst van de toegelaten provisies voorkomen, zonder dat deze laatste door de wetgeving van de betrokken lidstaat zijn bepaald? |
(1) Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133, blz. 66).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Ivrea (Italië) op 4 februari 2011 — Strafzaak tegen Lucky Emegor
(Zaak C-50/11)
2011/C 113/14
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Ivrea
Partij in de strafzaak
Lucky Emegor
Prejudiciële vraag
Moeten de artikelen 15 en 16 van communautaire richtlijn 2008/115/EG (1), gelet op de beginselen van samenwerking en van het nuttig effect van richtlijnen, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een onderdaan van een derde staat die illegaal op het nationale grondgebied verblijft, kan worden onderworpen aan de strafsanctie van gevangenisstraf tot vier jaar ingeval hij het eerste verwijderingsbevel van de questore niet binnen vijf dagen na betekening opvolgt, en met een gevangenisstraf van één tot vijf jaar indien hij geen gehoor geeft aan latere bevelen (met de verplichting voor de opsporingsambtenaren, tot aanhouding op heterdaad over te gaan), enkel op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan de uitzettingsprocedure, meer in het bijzonder op grond dat hij enkel een bestuurlijk verwijderingsbevel niet opvolgt?
(1) PB L 348, blz. 98
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Ragusa (Italië) op 9 februari 2011 — Strafzaak tegen Mohamed Mrad
(Zaak C-60/11)
2011/C 113/15
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Ragusa
Partij in de strafzaak
Mohamed Mrad
Prejudiciële vragen
1) |
Is richtlijn 2008/115/EG (1) vanaf 25 december 2010 rechtstreeks toepasselijk in de interne Italiaanse rechtsorde? |
2) |
Is artikel 14, lid 5 ter en lid 5 quater, van decreto legislativo 286/98, zoals gewijzigd, onverenigbaar met de artikelen 15 en 16 van bovenvermelde communautaire richtlijn, met als gevolg dat het Tribunale de interne voorschriften buiten toepassing moet laten? |
(1) PB L 348, blz. 98.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Trento (Italië) op 10 februari 2011 — Strafzaak tegen El Dridi Hassen alias Karim Soufi
(Zaak C-61/11)
2011/C 113/16
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte di Appello di Trento
Partij in de strafzaak
El Dridi Hassen alias Karim Soufi
Prejudiciële vragen
Staan de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG (1) er, gelet op het beginsel van loyale samenwerking, dat als nuttige werking het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn heeft, en de beginselen van evenredigheid, adequaatheid en gegrondheid van de straf, aan in de weg
1) |
dat de overtreding van een tussenstap van de bestuurlijke terugkeerprocedure strafrechtelijk wordt bestraft alvorens die procedure is voltooid, met een beroep op de strengste bestuursrechtelijke dwangmaatregel die nog mogelijk is? |
2) |
dat het loutere gebrek aan medewerking van de betrokkene aan de uitzettingsprocedure, in het bijzonder wanneer hij het eerste verwijderingsbevel van de bestuurlijke autoriteit niet naleeft, wordt bestraft met een gevangenisstraf die tot vier jaar kan bedragen? |
(1) PB L 348, blz. 98.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/8 |
Beroep ingesteld op 11 februari 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-64/11)
2011/C 113/17
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en J. Baquero Cruz, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Spanje met de vaststelling van artikel 17, lid 1, van Real Decreto Legislativo 4/2004 van 5 maart 2004 houdende goedkeuring van de gecoördineerde wet op de vennootschapsbelasting de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; |
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De betrokken bepaling voorziet in een bijzondere regeling voor latente waardevermeerderingen van het vermogen van vennootschappen die hun zetel naar een andere lidstaat van de Europese Unie verleggen, hun activiteit in Spanje beëindigen en in een andere lidstaat voortzetten of hun vermogen naar een andere lidstaat overbrengen. In deze gevallen belast de Spaanse Staat de latente waardevermeerderingen op het ogenblik van het vertrek, zodat de betrokken ondernemingen belasting moeten betalen over latente en hypothetische inkomsten die zij misschien nooit zullen realiseren. Deze regeling vormt een uitzondering op de algemene regel dat belasting wordt geheven over de inkomsten die de belastingplichtige in het belastingtijdvak daadwerkelijk ontvangt.
Volgens de Commissie is de Spaanse wettelijke regeling in dit opzicht onverenigbaar met het VWEU en de EER-Overeenkomst, aangezien het gaat om een discriminerende maatregel en hoe dan ook om een onevenredige beperking van de vrijheid van vestiging. De Spaanse wettelijke regeling kan in de weg staan aan het verkeer van ondernemingen of vermogensbestanddelen, dat een betere spreiding van de economische middelen mogelijk zou maken.
Ondernemingen moeten het recht hebben om hun maatschappelijke zetel of afzonderlijke vermogensbestanddelen naar een andere lidstaat te verleggen respectievelijk over te brengen zonder dat zij zich daardoor aan zeer complexe en dure procedures moeten onderwerpen, en is er geen rechtvaardiging voor de onmiddellijke heffing van belasting over niet gerealiseerde waardevermeerderingen bij een verlegging van de zetel van een Spaanse onderneming naar een andere lidstaat of de stopzetting van een activiteit van een vaste inrichting in Spanje dan wel de overdracht van in Spanje gelegen vermogen naar een andere lidstaat, wanneer in vergelijkbare situaties binnenslands geen belastingheffing plaatsvindt.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/9 |
Beroep ingesteld op 21 februari 2011 — Europese Commissie/Republiek Finland
(Zaak C-74/11)
2011/C 113/18
Procestaal: Fins
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Koskinen en D. Triantafyllou, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Finland
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Finland, door anderen dan btw-plichtigen tot een btw-groep toe te laten en de toepassing van het stelsel van groepsregistratie te beperken tot aanbieders van financiële diensten en verzekeringsdiensten, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 9 en 11 van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde; |
— |
de Republiek Finland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens artikel 11 van de richtlijn betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde kunnen de lidstaten verschillende personen die weliswaar juridisch gezien zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, tezamen als één belastingplichtige aanmerken. Artikel 9, lid 1, van de richtlijn bevat een definitie van het begrip „belastingplichtige” voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.
Volgens de Commissie staat richtlijn 2006/112/EG niet toe, niet-belastingplichtigen in een btw-groep op te nemen en daardoor de rechten en verplichtingen van belastingplichtigen uit te breiden tot niet-belastingplichtigen. De Finse regeling, die toestaat dat niet-belastingplichtigen in een btw-groep worden opgenomen, is bijgevolg in strijd met de richtlijn. De door de Commissie gegeven uitlegging is ook in overeenstemming met het doel van artikel 11, het bestuur te vereenvoudigen en misbruik voorkomen.
De in de Finse voorschriften geregelde groepsregistratie is bovendien in strijd met artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG voor zover naar Fins btw-recht alleen ondernemingen die werkzaam zijn in de financiële sector of de verzekeringssector, voor groepsregistratie in aanmerking komen. Alle in een lidstaat gevestigde ondernemingen dienen voor groepsregistratie in aanmerking te komen, ongeacht de sector waarin zij werkzaam zijn. Het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde is een eenvormig stelsel; wanneer het voorziet in een bijzondere regeling, moet deze in beginsel algemeen van toepassing zijn. Niets in de tekst van artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG wijst erop dat een lidstaat mag bepalen dat slechts in een bepaalde sector werkzame groepen in aanmerking komen voor groepsregistratie voor toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. Ook gelet op het doel van artikel 11, dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat zij ziet op alle ondernemingen, ongeacht de sector waarin deze werkzaam zijn. Door te bepalen dat slechts bepaalde groepen voor groepsregistratie in aanmerking komen, is de Finse btw-regeling ook in strijd met het algemene gelijkheidsbeginsel van het recht van de Unie.
(1) PB L 347, blz. 1.
Gerecht
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/10 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 — Siemens/Commissie
(Zaak T-110/07) (1)
(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor projecten inzake gasgeïsoleerd schakelmateriaal - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Marktverdeling - Gevolgen binnen gemeenschappelijke markt - Begrip voortdurende inbreuk - Duur van inbreuk - Verjaring - Geldboeten - Evenredigheid - Verzwarende omstandigheden - Leidinggevende rol - Verzachtende omstandigheden - Medewerking)
2011/C 113/19
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Siemens AG (Berlijn en München, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Brinker, T. Loest en C. Steinle, vervolgens Brinker en Steinle, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en O. Weber, vervolgens X. Lewis en R. Sauer, en ten slotte M. Sauer en A. Antoniadis, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek, primair, tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal), en, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Siemens AG wordt verwezen in de kosten. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/10 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 — Areva e.a./Commissie
(Zaken T-117/07 en T-121/07) (1)
(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor projecten inzake gasgeïsoleerd schakelmateriaal - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Duur van inbreuk - Geldboeten - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor betaling van geldboete - Verzwarende omstandigheden - Leidinggevende rol - Verzachtende omstandigheden - Medewerking)
2011/C 113/20
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Areva, naamloze vennootschap (Parijs, Frankrijk), Areva T & D Holding SA (Parijs), Areva T & D SA (Parijs), Areva T & D AG (Oberentfelden, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Schild en J.-M. Cot, advocaten), en Alstom, naamloze vennootschap (Levallois-Perret, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Derenne, advocaat, W. Broere, solicitor, A. Müller-Rappard en C. Guirado, advocaten, vervolgens Derenne en Müller-Rappard, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk X. Lewis en F. Arbault, vervolgens M. Lewis en ten slotte V. Bottka en N. Von Lingen, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep, primair, tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal), en, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete
Dictum
1) |
De zaken T-117/07 en T-121/07 worden gevoegd voor het arrest. |
2) |
Artikel 2, sub b en c, van beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) wordt nietig verklaard. |
3) |
Voor de in artikel 1, sub b tot en met f, van beschikking C(2006) 6762 def. vastgestelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd:
|
4) |
De beroepen worden voor het overige verworpen. |
5) |
In zaak T-117/07 zal de Europese Commissie één tiende van de kosten van Areva, Areva T & D Holding, Areva T & D SA en Areva T & D AG en één tiende van haar eigen kosten dragen. Areva, Areva T & D Holding, Areva T & D SA en Areva T & D AG zullen negen tiende van hun eigen kosten en negen tiende van de kosten van de Commissie dragen. |
6) |
In zaak T-121/07 zal de Commissie één tiende van de kosten van Alstom en één tiende van haar eigen kosten dragen. Alstom zal negen tiende van haar eigen kosten en negen tiende van de kosten van de Commissie dragen. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/11 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 — Siemens Österreich e.a./Commissie
(Gevoegde zaken T-122/07–T-124/07) (1)
(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor projecten inzake gasgeïsoleerd schakelmateriaal - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Marktverdeling - Gevolgen binnen gemeenschappelijke markt - Begrip voortdurende inbreuk - Duur van inbreuk - Verjaring - Geldboeten - Evenredigheid - Plafond van 10 % van omzet - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor betaling van geldboete - Verzachtende omstandigheden - Medewerking - Rechten van verdediging)
2011/C 113/21
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Siemens AG Österreich (Wenen, Oostenrijk) (zaak T-122/07), VA Tech Transmission & Distribution GmbH Co. KEG (Wenen) (zaak T-122/07), Siemens Transmission & Distribution Ltd (Manchester, Verenigd Koninkrijk) (zaak T-123/07), Siemens Transmission & Distribution SA (Grenoble, Frankrijk) (zaak T-124/07), en Nuova Magrini Galileo SpA (Bergamo, Italië) (zaak T-124/07) (vertegenwoordigers: H. Wollmann en F. Urlesberger, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en O. Weber, vervolgens X. Lewis en A. Antoniadis, en ten slotte Antoniadis en R. Sauer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek, primair, tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal), en, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Artikel 1, sub m, p, q, r en t, van beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) wordt nietig verklaard voor zover de Commissie hierin vaststelt dat Siemens AG Österreich, VA Tech Transmission & Distribution GmbH Co. KEG, Siemens Transmission & Distribution Ltd, Siemens Transmission & Distribution SA en Nuova Magrini Galileo SpA in de periode van 1 april tot 30 juni 2002 een inbreuk hebben gepleegd. |
2) |
Artikel 2, sub j, k en l, van beschikking C(2006) 6762 def. wordt nietig verklaard. |
3) |
Voor de in artikel 1, sub m, p, q, r en t, van beschikking C(2006) 6762 def. vastgestelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd:
|
4) |
De beroepen worden voor het overige verworpen. |
5) |
In zaak T-122/07 zal de Europese Commissie één tiende van de kosten van Siemens AG Österreich en VA Tech Transmission & Distribution GmbH Co. KEG en één tiende van haar eigen kosten dragen. Siemens AG Österreich en VA Tech Transmission & Distribution GmbH Co. KEG zullen negen tiende van hun eigen kosten en negen tiende van de kosten van de Commissie dragen. |
6) |
In zaak T-123/07 zal de Commissie één tiende van de kosten van Siemens Transmission & Distribution Ltd en één tiende van haar eigen kosten dragen. Siemens Transmission & Distribution Ltd zal negen tiende van haar eigen kosten en negen tiende van de kosten van de Commissie dragen. |
7) |
In zaak T-124/07 zal de Commissie één vijfde van de kosten van Siemens Transmission & Distribution SA en Nuova Magrini Galileo en één vijfde van haar eigen kosten dragen. Siemens Transmission & Distribution SA en Nuova Magrini Galileo zullen vier vijfde van hun eigen kosten en vier vijfde van de kosten van de Commissie dragen. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/12 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 — Portugal/Commissie
(Zaak T-387/07) (1)
(EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Globale subsidie ter ondersteuning van lokale investeringen in Portugal - Beroep tot nietigverklaring - Daadwerkelijk verrichte uitgaven - Arbitragebeding)
2011/C 113/22
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, S. Rodrigues en A. Gattini, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en L. Flynn, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 3772 van de Commissie van 31 juli 2007 houdende vermindering van de bijstand die overeenkomstig beschikking C(95) 1769 van de Commissie van 28 juli 1995 uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) was verleend voor de globale subsidie ter ondersteuning van lokale investeringen in Portugal
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Portugese Republiek wordt verwezen in haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/12 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 — Caixa Geral de Depósitos/Commissie
(Zaak T-401/07) (1)
(EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Globale subsidie ter ondersteuning van lokale investeringen in Portugal - Beroep tot nietigverklaring - Rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid - Arbitragebeding)
2011/C 113/23
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Caixa Geral de Depósitos, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: N. Mimoso Ruiz, F. Ponce de Leão Paulouro en C. Farinhas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, P. Guerra e Andrade, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, S. Rodrigues en A. Gattini, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 3772 van de Commissie van 31 juli 2007 houdende vermindering van de bijstand die overeenkomstig beschikking C(95) 1769 van de Commissie van 28 juli 1995 uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) was verleend voor de globale subsidie ter ondersteuning van lokale investeringen in Portugal, en verzoek om veroordeling van de Commissie tot betaling van het saldo van de bijstand krachtens artikel 238 EG
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Caixa Geral de Depósitos, SA wordt verwezen in haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
3) |
De Portugese Republiek draagt haar eigen kosten. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/12 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 — Evropaïki Dynamiki/Commissie
(Zaak T-589/08) (1)
(Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Verrichten van informaticadiensten en gebruikersondersteuning in kader van gemeenschapshandel in emissierechten - Afwijzing van offerte - Gunningscriteria - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Gelijke behandeling - Transparantie)
2011/C 113/24
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, P. Katsimani en M. Dermitzakis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en N. Bambara, gemachtigden, bijgestaan door P. Wytinck en B. Hoorelbeke, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 13 oktober 2008 tot afwijzing van verzoeksters offerte voor elk van de drie percelen van aanbesteding DG ENV.C2/FRA/2008/0017, „Raamovereenkomst inzake het systeem van verhandelbare emissierechten — CITL/CR” (PB 2008/S 72-096229) en tot gunning van de opdracht aan een andere inschrijver, alsmede een schadevordering
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/13 |
Beschikking van het Gerecht van 17 februari 2011 — RapidEye/Commissie
(Zaak T-330/09) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Door Duitse autoriteiten verleende steun op grond van multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun - Project voor geografisch-ruimtelijk informatiesysteem met behulp van satelliet - Verzoek om bevestiging van strekking van beschikking waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Antwoord van Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid)
2011/C 113/25
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: RapidEye AG (Brandenburg an der Havel, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Jestaedt, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Gross en B. Martenczuk, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring van beschikking die zou zijn vervat in brief van Commissie van 9 juni 2009, betreffende door Duitse autoriteiten aan RapidEye AG verleende steun voor ontwikkeling van geografisch-ruimtelijk informatiesysteem met behulp van satelliet (steunmaatregel CP 183/2009 — Duitsland; RapidEye AG (controle achteraf MSR 1998 — N 416/2002))
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
RapidEye AG wordt verwezen in de kosten. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/13 |
Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2011 — Lux Management/BHIM — Zeis Excelsa (KULTE)
(Zaak T-130/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Overeenkomst over naast-elkaar-bestaan van merken en intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 113/26
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lux Management Holding SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Mas, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Zeis Excelsa SpA (Montegranaro, Italië)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 januari 2010 (zaak R 712/2008-4), inzake een nietigheidsprocedure tussen Zeis Excelsa SpA en Lux Management Holding SA.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Lux Management Holding SA wordt verwezen in de kosten. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/13 |
Beschikking van het Gerecht van 3 februari 2011 — Abercrombie & Fitch Europe/BHIM — Gilli (GILLY HICKS)
(Zaak T-336/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2011/C 113/27
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Abercrombie & Fitch Europe SA (Mendrisio, Zwitserland) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, D. Stone en L. Ritchie, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Gilli Srl (Milaan, Italië)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2010 (zaak R 832/2008-1), inzake een oppositieprocedure tussen Gilli Srl en Abercrombie & Fitch Europe SA.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster draagt haar eigen kosten alsook die van verweerder. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/14 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 17 februari 2011 — Comunidad Autónoma de Galicia/Commissie
(Zaak T-520/10 R)
(Kort geding - Staatssteun - Compensatie van extra productiekosten van aantal elektriciteitscentrales die gevolg zijn van algemene dienstverplichting om bepaalde hoeveelheden elektriciteit met in eigen land gewonnen steenkool te produceren en invoering van mechanisme voor prioritaire inschakeling van deze centrales - Beschikking om geen bezwaar te maken - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Fumus boni juris - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging)
2011/C 113/28
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de Galicia (Santiago de Compostela, Spanje) (vertegenwoordigers: S. Martínez Lage, H. Brokelmann en A. Rincón García Loygorri, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om voorlopige maatregelen die in wezen strekken tot de opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking C(2010) 4499 van de Commissie van 29 september 2010 betreffende de door het Koninkrijk Spanje aangemelde steunmaatregel N 178/2010, die de vorm aanneemt van compensatie voor een openbaredienstverplichting in combinatie met een mechanisme voor prioritaire inschakeling van elektriciteitscentrales die in eigen land gewonnen steenkool gebruiken
Dictum
1) |
Hidroeléctrica del Cantábrico, SA, en Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón worden toegelaten tot interventie aan de zijde van de Europese Commissie. |
2) |
Een kopie van alle processtukken zal door de griffier aan de in punt 1 van dit dictum genoemde partijen worden betekend. |
3) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
4) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/14 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2011 — Nencini/Parlement
(Zaak T-560/10 R)
(Kort geding - Lid van het Europees Parlement - Terugvordering van toelagen betaald als vergoeding van kosten voor parlementaire bijstand en reiskosten - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)
2011/C 113/29
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Riccardo Nencini (Barberino di Mugello, Italië) (vertegenwoordiger: F. Bertini, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Lorenz, A. Caiola en D. Moore, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van een aantal besluiten van het Europees Parlement waarbij de terugbetaling wordt gelast van parlementaire vergoedingen die ten onrechte zouden zijn ontvangen
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/15 |
Beroep ingesteld op 25 januari 2011 — Kastenholz/BHIM — qwatchme (Wijzerplaten)
(Zaak T-68/11)
2011/C 113/30
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Erich Kastenholz (Troisdorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Acker, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: qwatchme A/S (Vejle East, Denemarken)
Conclusies
— |
de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 november 2010 in zaak R 1086/2009-3 vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep voor onderzoek van de door verzoeker aangevoerde auteursrechtelijke bescherming, die door de nietigheidafdeling niet naar behoren is onderzocht; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring is gevorderd: model nr. 602636-003, dat een wijzerplaat weergeeft.
Houdster van het gemeenschapsmodel: qwatchme A/S
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: verzoeker
Staving van de vordering tot nietigverklaring: schending van artikel 25, lid 1, sub b, juncto artikel 4, alsmede schending van artikel 25, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 6/2002 (1) wegens het ontbreken van nieuwheid en schending van het auteursrecht op het kunstwerk van Paul Heimbach.
Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 25, lid 1, sub b, juncto artikelen 5 en 6 van verordening (EG) nr. 6/2002, daar de kamer van beroep in haar beslissing geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de kenmerken „nieuwheid” en „eigen karakter”, alsmede schending van artikel 25, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 6/2002, daar noch de kamer van beroep noch de nietigheidsafdeling van het BHIM volgens de regels heeft onderzocht of in het gemeenschapsmodel zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in Duitsland auteursrechtelijk is beschermd.
(1) Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/15 |
Beroep ingesteld op 3 februari 2011 — Sogepi Consulting y Publicidad/BHIM (ESPETEC)
(Zaak T-72/11)
2011/C 113/31
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Sogepi Consulting y Publicidad, SL (Vic, Spanje) (vertegenwoordigers: J. P de Oliveira Vaz Miranda Sousa, T. Barceló Rebaque en N. Esteve Manasanch, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 november 2010 in zaak R 312/2010-2 vernietigen; |
— |
bijgevolg de inschrijving van het gemeenschapsmerk „ESPETEC” (nr. 7.114.572) toestaan, en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ESPETEC” voor waren van klasse 29
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de merkaanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), daar het woord „ESPETEC”, los van de aangevraagde waren beschouwd, niet elk onderscheidend vermogen mist, en schending van artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 gelet op de onjuiste voorstelling en beoordeling van de bewijzen van gebruik van het merk „ESPETEC” op de markt.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/16 |
Beroep ingesteld op 14 februari 2011 — Formica/BHIM — Silicalia (CompacTop)
(Zaak T-82/11)
2011/C 113/32
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Formica, SA (Galdakao, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Gómez López, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Silicalia, SL (Valencia, Spanje)
Conclusies
— |
verklaren dat de beslissing van 9 december 2010 van de eerste kamer van beroep van het BHIM in zaak R 1083/2010-1 niet in overeenstemming is met verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk; |
— |
verklaren dat gecombineerd gemeenschapsmerk CompacTop (nr. 6 524 243) kan worden ingeschreven in klasse 20, en |
— |
verweerder en, in voorkomend geval, interveniënte verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „CompacTop” voor waren van klasse 20
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Silicalia, SL
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk en nationale beeldmerken met de woordelementen „COMPACquartz”, „COMPACMARMOL&QUARTZ” en „COMPAC MARMOL&QUARTZ” voor waren en diensten van de klassen 19, 27, 35, 37 en 39
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), daar er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/16 |
Beroep ingesteld op 11 februari 2011 — Antrax It/BHIM — Heating Company (Radiatoren voor verwarming)
(Zaak T-83/11)
2011/C 113/33
Taal van het verzoekschrift: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Antrax It Srl (Resana, Italië) (vertegenwoordiger: L. Gazzola, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Heating Company BVBA (The) (Dilsen, België)
Conclusies
— |
de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 2 november 2010 vernietigen voor zover daarbij gemeenschapsmodel nr. 000593959-0001 is nietig verklaard; |
— |
de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 2 november 2010 vernietigen voor zover daarbij Antrax It s.r.l. is verwezen in de kosten die The Heating Company BVBA in het kader van de procedure voor het BHIM heeft gemaakt; |
— |
het BHIM en The Heating Company BVBA verwijzen in de kosten die Antrax It s.r.l. in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt; |
— |
the Heating Company BVBA verwijzen in de kosten die Antrax It s.r.l. in het kader van de procedure voor het BHIM heeft gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring is gevorderd: gemeenschapsmodel nr. 000593959/0001 (radiatoren voor verwarming)
Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: The Heating Company BVBA
Motivering van de vordering tot nietigverklaring: het bestreden gemeenschapsmodel voldoet niet aan de eisen van artikel 4-9 van de verordening betreffende gemeenschapsmodellen, aangezien het geen eigen karakter heeft ten aanzien van het Duitse model nr. 5 dat is vervat in de meervoudige inschrijving nr. 401 10481.8, dat op verzoek van The Heating Company BVBA is gepubliceerd en hetzelfde in Frankrijk, Italië en de Benelux als internationaal model nr. DM/060899
Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het gemeenschapsmodel
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en nietigverklaring van het gemeenschapsmodel
Aangevoerde middelen: bestaan van eigen karakter van gemeenschapsmodel nr. 000593959-0001.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/17 |
Beroep ingesteld op 11 februari 2011 — Antrax It/BHIM — Heating Company (Radiatoren voor verwarming)
(Zaak T-84/11)
2011/C 113/34
Taal van het verzoekschrift: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Antrax It Srl (Resana, Italië) (vertegenwoordiger: L. Gazzola, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Heating Company BVBA (The) (Dilsen, België)
Conclusies
— |
de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 2 november 2010 vernietigen voor zover daarbij gemeenschapsmodel nr. 000593959-0002 is nietig verklaard; |
— |
de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 2 november 2010 vernietigen voor zover daarbij Antrax It s.r.l. is verwezen in de kosten die The Heating Company BVBA in het kader van de procedure voor het BHIM heeft gemaakt; |
— |
het BHIM en The Heating Company verwijzen in de kosten die Antrax It s.r.l. in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt; |
— |
the Heating Company BVBA verwijzen in de kosten die Antrax It s.r.l. in het kader van de procedure voor het BHIM heeft gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring is gevorderd: gemeenschapsmodel nr. 000593959-0002 (radiatoren voor verwarming)
Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: The Heating Company BVBA
Motivering van de vordering tot nietigverklaring: het bestreden gemeenschapsmodel voldoet niet aan de eisen van artikel 4-9 van de verordening betreffende gemeenschapsmodellen, aangezien het nagenoeg identiek is aan het Duitse model nr. 4 dat is vervat in de meervoudige inschrijving nr. 401 10481.8, dat op 10 september 2002 is gepubliceerd en hetzelfde in Frankrijk, Italië en de Benelux als internationaal model nr. DM/0608899
Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het gemeenschapsmodel
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en nietigverklaring van het gemeenschapsmodel
Aangevoerde middelen: bestaan van eigen karakter van gemeenschapsmodel nr. 000593959-0002.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/17 |
Beroep ingesteld op 16 februari 2011 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/BHIM — Vincci Hoteles (NANU)
(Zaak T-89/11)
2011/C 113/35
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vincci Hoteles S.A. (Alcobendas, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 november 2010 in zaak R 641/2010-1 vernietigen; |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „NANU” voor waren en diensten van de klassen 3, 4, 6, 9, 16, 18, 20, 21, 24, 26 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6218879
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: het woordmerk „NAMMU” (gemeenschapsmerk nr. 5238704) voor waren en diensten van de klassen 3, 32 en 44
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie en dus gedeeltelijke afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag voor de waren en diensten van de klassen 3, 4, 16, 21 en 35, en afwijzing van de oppositie voor de waren en diensten van de klassen 6, 9, 16, 18, 20, 21, 24, 26 en 35
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de oppositie voor de waren van de klassen 4, 16 en 21; verwerping van het beroep voor het overige en bevestiging van de afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag voor de waren en diensten van de klassen 3, 21 en 35
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het relevante publiek gevaar voor verwarring bestond.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/18 |
Beroep ingesteld op 21 februari 2011 — Chimei InnoLux/Commissie
(Zaak T-91/11)
2011/C 113/36
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Chimei InnoLux (Zhunan, Taiwan) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, advocaat, en R. Burton, Solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C(2010) 8761 def. van de Commissie van 8 december 2010 in zaak COMP/39.309 — LCD — Liquid Crystal Displays nietig verklaren voor zover daarin wordt vastgesteld dat de inbreuk mede betrekking had op LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen; |
— |
de bij het besluit aan verzoekster opgelegde geldboete verlagen; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1) Eerste middel: bij de vaststelling van de relevante waarde van de verkoop met het oog op de berekening van de geldboete hanteerde de Commissie een juridisch onjuist begrip, de zogenoemde „rechtstreekse EER-verkoop via verwerkte producten”.
Bij de berekening van de relevante waarde van de verkoop met het oog op de vaststelling van de geldboete hield de Commissie rekening met de waarde van LCD-beeldschermen die zijn verwerkt in afgewerkte IT- of televisieproducten die verzoekster verkocht in de EER. Verzoekster stelt dat dit begrip „rechtstreekse EER-verkoop via verwerkte producten” juridisch geen steek houdt en niet kan worden gebruikt voor de vaststelling van de relevante waarde van de verkoop. Zij betoogt dat het begrip verband houdt met de verkoop van producten waarop de inbreuk rechtstreeks noch zijdelings betrekking heeft, en de lokalisering van de relevante intragroepsverkopen van LCD-beeldschermen kunstmatig verschuift van buiten de EER naar binnen de EER en omgekeerd, afhankelijk van de plaats waar het afgewerkte product waarin die LCD-beeldschermen zijn verwerkt, wordt verkocht. Het begrip is volgens verzoekster in strijd met de EU-rechtspraak betreffende onder meer de behandeling van intragroepsverkopen voor de berekening van de geldboete. Ten slotte stelt verzoekster dat het begrip, zoals dat door de Commissie in het besluit is gehanteerd, leidt tot discriminatie tussen de adressaten van het besluit, die op onwettige wijze is gebaseerd op de loutere vorm van hun vennootschapsstructuur.
2) Tweede middel: de Commissie heeft artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst geschonden door te besluiten dat de inbreuk mede betrekking had op LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen.
Verzoekster stelt dat, gelet op de specifieke kenmerken van LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen, de oppervlakkige en episodische aard van de discussie betreffende die schermen en het feit dat andere, gedetailleerdere bilaterale discussies betreffende LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen waarbij derden betrokken waren, door de Commissie in het besluit zijn genegeerd, de gedragingen met betrekking tot LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen los van de gedragingen met betrekking tot LCD-beeldschermen voor IT-toepassingen hadden moeten worden onderzocht en beoordeeld. In het licht van die factoren stelt verzoekster inzonderheid dat de vaststelling van de Commissie dat de inbreuk mede betrekking had op LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen, het beginsel van gelijke behandeling en fundamentele procedurele eisen schendt en nietig moet worden verklaard, of dat de Commissie met het oog op de berekening van de geldboete ten minste de zwaarte en de duur van een eventuele inbreuk ten gevolge van gedragingen in verband met LCD-beeldschermen voor televisietoepassingen los van de inbreuk met betrekking tot LCD-beeldschermen voor IT-toepassingen had moeten beoordelen.
3) Derde middel: de relevante waarde van de verkoop die de Commissie als basis heeft genomen voor de berekening van verzoeksters geldboete omvat ten onrechte andere verkopen dan die van LCD-beeldschermen voor IT- en televisietoepassingen.
Tijdens de administratieve procedure werden in de aan de Commissie verstrekte verkoopgegevens abusievelijk cijfers opgenomen betreffende de verkoop van LCD-beeldschermen voor medische toepassingen, die worden gebruikt bij de vervaardiging van medische apparatuur. Nu medische beeldschermen niet kunnen worden aangemerkt als IT- of televisieschermen zoals die door de Commissie in het besluit zijn omschreven, stelt verzoekster dat haar verkopen van medische beeldschermen moeten worden uitgesloten van de relevante waarde van de verkoop die is gehanteerd bij de berekening van de geldboete. Ook de verkoop van zogenoemde LCD open cellen werd abusievelijk opgenomen in de verkoopgegevens die tijdens de administratieve procedure aan de Commissie zijn verstrekt. Daar LCD open cellen geen afgewerkte producten zijn en het besluit niet tot de conclusie komt dat er een inbreuk was met betrekking tot halfafgewerkte producten, stelt verzoekster dat haar verkopen van LCD open cellen moeten worden uitgesloten van de relevante waarde van de verkopen die is gebruikt bij de berekening van de geldboete.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/19 |
Beroep ingesteld op 15 februari 2011 — Stichting Corporate Europe Observatory/Commissie
(Zaak T-93/11)
2011/C 113/37
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Stichting Corporate Europe Observatory (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: S. Crosby, Solicitor, en S. Santoro, lawyer)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
vaststellen dat de beschikking van de Commissie van 6 december 2010 in de procedure GESTDEM 2009/2508 in strijd is met verordening nr. 1049/2001 (1) en deze beschikking nietig verklaren; en |
— |
de Commissie overeenkomstig artikel 87 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met dit beroep vordert verzoekster overeenkomstig artikel 263 VWEU de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 6 december 2010 in de procedure GESTDEM 2009/2508 waarbij verzoeksters verzoek, overeenkomstig verordening nr. 1049/2001, om volledige toegang tot een aantal documenten met betrekking tot de handelsonderhandelingen tussen de EU en India, is geweigerd.
Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep één rechtsmiddel aan: onjuiste toepassing van artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001, aangezien de uitzondering inzake internationale betrekkingen in casu niet van toepassing is omdat alle gevraagde documenten zich in het publieke domein bevinden.
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/19 |
Beroep ingesteld op 16 februari 2011 — Shang/BHIM (justing)
(Zaak T-103/11)
2011/C 113/38
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Tiantian Shang (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: A. Salerni, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen |
— |
en bij de herziening van de beslissing van het BHIM het recht van anciënniteit van het nationale merk RM 2006C002075 ten aanzien van gemeenschapsmerk 008391202 erkennen voor naam en symbool, en daaraan de uit verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, zoals vervangen door verordening nr. 207/2009, voortvloeiende gevolgen verbinden; |
— |
subsidiair, gelet op de overeenstemming van althans het woordelement in het nationale en het gemeenschapsmerk, die allebei het woord „Justing” bevatten, het recht van anciënniteit erkennen voor het woordelement van het merk, dat wil zeggen de naam „Justing”, waarbij de retroactieve gevolgen van de gemeenschapsinschrijving worden verleend en alleen het illustratieve beeldelement dat de naam omcirkelt eventueel wordt uitgesloten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „Justing” bevat (inschrijvingsaanvraag nr. 8 391 203), voor waren en diensten van de klassen 18 en 25, waarvoor aanspraak wordt gemaakt op de anciënniteit van het nationale beeldmerk (Italiaanse inschrijving nr. 1 217 303), dat ook het woordelement „JUSTING” bevat
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanspraak op de anciënniteit van het nationale beeldmerk op grond dat het Italiaanse en het gemeenschapsmerk niet gelijk zijn
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 34 van verordening nr. 207/2009 en schending van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/20 |
Beroep ingesteld op 17 februari 2011 — Ferrari/BHIM (PERLE’)
(Zaak T-104/11)
2011/C 113/39
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Ferrari F.lli Lunelli SpA (Trente, Italië) (vertegenwoordigers: P. Perani en G. Ghisletti, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 december 2010 in zaak R 1249/2010-2, waarvan op 17 december 2010 kennis is gegeven, vernietigen, en |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: internationaal beeldmerk (nr. W 10510030) dat het woordelement „PERLE’” bevat, voor waren van de klassen 3, 25 en 33, waarvoor verzoekster de gemeenschapsbescherming heeft gevraagd
Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor gemeenschapsbescherming
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 7, leden 1, sub b en c, en 2, van verordening nr. 207/2009.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/20 |
Beschikking van het Gerecht van 4 februari 2011 — Chi Mei Optoelectronics Europe en Chi Mei Optoelectronics UK/Commissie
(Zaak T-140/07) (1)
2011/C 113/40
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/20 |
Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2011 — Commissie/Earthscan
(Zaak T-5/10) (1)
2011/C 113/41
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/20 |
Beschikking van het Gerecht van 17 februari 2011 — Rautaruukki/BHIM — Vigil Pérez (MONTERREY)
(Zaak T-217/10) (1)
2011/C 113/42
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/21 |
Beschikking van het Gerecht van 17 februari 2011 — Suez Environnement en Lyonnaise des eaux France/Commissie
(Zaak T-274/10) (1)
2011/C 113/43
Procestaal: Frans
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/21 |
Beschikking van het Gerecht van 17 februari 2011 — HIM/Commissie
(Zaak T-316/10) (1)
2011/C 113/44
Procestaal: Frans
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/22 |
Beroep ingesteld op 11 januari 2011 — Marcuccio/Commissie
(Zaak F-3/11)
2011/C 113/45
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het stilzwijgende besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek van 15 maart 2010 en vergoeding van de geleden schade
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het in welke vorm dan ook genomen besluit van de Commissie tot afwijzing van het verzoek dat verzoeker op 15 maart 2010 bij het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van de Commissie heeft ingediend; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van de klacht van 5 augustus 2010; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van de nota van 24 augustus 2010, opgesteld in het Italiaans en door verzoeker pas ontvangen op 1 oktober 2010; |
— |
veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van de besluiten waarvan nietigverklaring wordt gevorderd en daarnaast betaling van het bedrag van 1 000 EUR aan hem dan wel van elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten. |
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/22 |
Beroep ingesteld op 13 februari 2011 — Hecq/Commissie
(Zaak F-12/11)
2011/C 113/46
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: André Hecq (Chaumont-Gistoux, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Beroep tot nietigverklaring van het stilzwijgende besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om hervatting van zijn beroepsactiviteiten en volledige betaling van zijn bezoldiging als ambtenaar te krijgen, berekend sinds 1 augustus 2003, alsmede schadevergoeding, een en ander vermeerderd met 7 % vertragingsrente per jaar sinds 1 augustus 2003
Conclusies van de verwerende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van het TABG van 29 oktober 2010 tot afwijzing van verzoekers klacht van 6 juli 2010 tegen een stilzwijgend besluit dat genomen zou zijn op 15 april 2010 en waarbij is afgewezen, verzoekers verzoek van 15 december 2009 om hervatting van zijn beroepsactiviteiten en volledige betaling van zijn bezoldiging als ambtenaar te krijgen, berekend sinds 1 augustus 2003, alsmede schadevergoeding, een en ander vermeerderd met 7 % vertragingsrente per jaar sinds 1 augustus 2003; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het stilzwijgend besluit dat het TABG genomen zou hebben op 15 april 2010, voor zover daarbij verzoekers voormelde verzoek van 15 december 2009 is afgewezen; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding bestaande in een bedrag dat overeenkomt met de bezoldiging als ambtenaar die hem vanaf 1 augustus 2003 ten onrechte is ontnomen, in hoofdsom en toebehoren, plus een bedrag van 50 000 EUR, een en ander vermeerderd met een vertragingsrente van 7 % per jaar sinds 1 augustus 2003; |
— |
verwijzing van de Europese Commissie in de kosten. |