ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.049.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 49

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
16 februari 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2011/C 049/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.6090 — PZ Cussons/Wilmar Africa Investments/JV) ( 1 )

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

2011/C 049/02

Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 13 december 2010 en 14 februari 2011 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

2

 

Raad

2011/C 049/03

Kennisgeving ten behoeve van de personen, entiteiten en lichamen waarop de beperkende maatregelen van Besluit 2011/101/GBVB van de Raad van toepassing zijn

4

 

Europese Commissie

2011/C 049/04

Wisselkoersen van de euro

5

2011/C 049/05

Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke koelapparaten ( 1 )

6

2011/C 049/06

Mededeling van de Commissie inzake de niet-aangevraagde hoeveelheid die moet worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 vastgestelde hoeveelheid voor bepaalde contigenten die de Unie heeft geopend voor producten van de sector varkensvlees

12

2011/C 049/07

Mededeling van de Commissie inzake de niet-aangevraagde hoeveelheid die moet worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 vastgestelde hoeveelheid voor bepaalde contigenten die de Unie heeft geopend voor producten van de sectoren pluimveevlees, eieren en ovoalbumine

13

 

Rekenkamer

2011/C 049/08

Speciaal verslag nr. 12/2010 EU-ontwikkelingshulp voor elementair onderwijs in Afrika bezuiden de Sahara en Zuid-Azië

14

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2011/C 049/09

Oproep tot het indienen van voorstellen — Financieringsinstrument voor civiele bescherming — Projecten inzake preventie en paraatheid

15

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2011/C 049/10

Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

16

2011/C 049/11

Bericht van inleiding van een antisubsidiëringsprocedure betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

21

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2011/C 049/12

Steunmaatregelen van de staten — Nederland (Artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) — Steunmaatregel MC 10/09 — Terugbetaling hybride Tier 1-instrumenten ING Groep ( 1 )

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.6090 — PZ Cussons/Wilmar Africa Investments/JV)

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 49/01

Op 8 februari 2011 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32011M6090. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/2


BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 december 2010 en 14 februari 2011

tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

2011/C 49/02

HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 223, lid 2, daarvan,

Gelet op het Statuut van de leden van het Europees Parlement (1),

Gelet op de artikelen 8 en 23 van het Reglement van het Europees Parlement,

Gelet op de onderstaande overwegingen:

(1)

Uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (2) („de uitvoeringsbepalingen”) is het Bureau gehouden om, indien nodig, het bedrag van de vergoeding voor parlementaire medewerkers jaarlijks te indexeren op basis van het gemeenschappelijk indexcijfer dat Eurostat in overleg met de nationale bureaus voor de statistiek van de lidstaten ter uitvoering van artikel 65 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (3) vaststelt. Deze indexering wordt toegepast met terugwerkende kracht vanaf de maand juli van het jaar waarop de index betrekking heeft. Deze procedure moet ervoor zorgen dat de vergoeding voor parlementaire medewerkers gelijke tred houdt met de veranderingen in de salarissen van de geaccrediteerde medewerkers. Bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1190/2010 (4), heeft de Raad Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 (5), met inachtneming van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-40/10 (6), gewijzigd en heeft hij met ingang van 1 juli 2009 de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede de daarop van toepassing zijnde aanpassingscoëfficiënten aangepast. Bijgevolg is het nodig de vergoeding voor parlementaire medewerkers met ingang van 14 juli 2009 dienovereenkomstig aan te passen. Ten gevolge van deze verandering dient tevens het verhoogde bedrag van de vergoeding voor parlementaire medewerkers, zoals goedgekeurd in gewijzigde begroting nr. 1 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (7), te worden aangepast, en het nieuwe bedrag dient van toepassing te zijn vanaf dezelfde datum als die welke geldt voor de oorspronkelijke verhoging, te weten 1 mei 2010. Bij Verordening (EU) nr. 1239/2010 (8) heeft de Raad met ingang van 1 juli 2010 de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede de daarop van toepassing zijnde aanpassingscoëfficiënten aangepast. Bijgevolg is het nodig de vergoeding voor parlementaire medewerkers met ingang van 1 juli 2010 dienovereenkomstig aan te passen.

(2)

In de uitvoeringsbepalingen is tevens vastgelegd dat het Bureau de reisvergoeding, de vergoeding voor algemene uitgaven en de verblijfsvergoeding van de leden kan indexeren tot maximaal het jaarlijkse inflatiepercentage in de Europese Unie voor oktober van het voorgaande jaar dat door Eurostat wordt gepubliceerd. Het inflatiepercentage tussen 1 november 2009 en 31 oktober 2010, zoals medegedeeld door Eurostat op 16 november 2010, bedroeg 2,3 %. De nieuwe bedragen zijn met ingang van 1 januari 2011 van toepassing.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De uitvoeringsbepalingen worden als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 15 wordt letter c) vervangen door:

„c)

bij autoreizen: 0,50 EUR/km, verhoogd met de prijs van een overtocht per veerboot of soortgelijk vervoer.”;

2)

In Artikel 20, lid 1, wordt letter a), vervangen door:

„a)

voor het trajectdeel tot 50 km: 22,51 EUR;”;

3)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De vergoeding voor de kosten van reizen in de gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), bedraagt maximaal 4 243 EUR per jaar.”;

b)

De eerste alinea van lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De vergoeding voor de werkelijk gemaakte kosten van reizen die de voorzitters van commissies of subcommissies maken om conferenties of manifestaties te kunnen bijwonen over een onderwerp van Europese aard dat onder het werkterrein van hun commissie of subcommissie valt en een parlementaire dimensie heeft, bedraagt maximaal 4 243 EUR per jaar. Voor deelname moet vooraf toestemming worden verkregen van de Voorzitter van het Parlement, na verificatie van de beschikbare middelen binnen de grenzen van voornoemd maximum.”;

4)

In artikel 24 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Als de officiële activiteit plaatsvindt op communautair grondgebied ontvangen de leden een vaste vergoeding van 304 EUR.”;

5)

In artikel 26 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De vergoeding uit hoofde van artikel 25 bedraagt 4 299 EUR per maand.”;

6)

In artikel 33 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De maximumvergoeding voor de kosten van alle in artikel 34 vermelde persoonlijke medewerkers bedraagt 18 189 EUR per maand. Met ingang van 1 mei 2010 wordt dat bedrag bepaald op 19 689 EUR. Met ingang van 1 juli 2010 wordt dat bedrag bepaald op 19 709 EUR.”;

Artikel 2

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag na die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Artikel 1, punten 1 tot en met 5, is van toepassing vanaf 1 januari 2011.

3.   Artikel 1, punt 6, is van toepassing met ingang van 14 juli 2009.


(1)  Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).

(2)  Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB C 159 van 13.7.2009, blz. 1).

(3)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1

(4)  PB L 333 van 17.12.2010, blz. 1.

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 van 23 december 2009 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2009 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten welke van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (PB L 348 van 29.12.2009, blz. 10).

(6)  Arrest van 24 november 2010 in zaak C-40/10 Commissie versus Raad (nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

(7)  PB L 183 van 16.7.2010, blz. 1.

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1239/2010 van 20 december 2010 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2010 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten welke van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (PB L 338 van 22.12.2010, blz. 1).


Raad

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/4


Kennisgeving ten behoeve van de personen, entiteiten en lichamen waarop de beperkende maatregelen van Besluit 2011/101/GBVB van de Raad van toepassing zijn

2011/C 49/03

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen, entiteiten en lichamen die voorkomen in bijlage II bij Besluit 2011/101/GBVB van de Raad (1).

De Raad van de Europese Unie heeft bepaald dat de personen, entiteiten en lichamen die in bovengenoemde bijlage voorkomen, moeten worden opgenomen in de lijst van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen waarin Besluit 2011/101/GBVB voorziet.

De betrokken personen, entiteiten en lichamen worden erop geattendeerd dat zij een verzoek tot de bevoegde instanties van de desbetreffende lidstaat of lidstaten, als vermeld op de websites in bijlage II van Verordening (EG) nr. 314/2004 (2), kunnen richten om een machtiging tot gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen te verkrijgen (zie artikel 7 van de verordening).

De betrokken personen, entiteiten en lichamen kunnen, onder overlegging van bewijsstukken, de Raad verzoeken het besluit om hen op bovengenoemde lijst te plaatsen, te heroverwegen. Dergelijke verzoeken dienen als volgt te worden geadresseerd:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

Tevens worden de betrokken personen, entiteiten en lichamen erop geattendeerd dat zij tegen het besluit van de Raad beroep kunnen instellen voor het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 275, tweede alinea, en in artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


(1)  PB L 42 van 16.2.2011, blz. 6.

(2)  PB L 55 van 24.2.2004, blz. 1.


Europese Commissie

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/5


Wisselkoersen van de euro (1)

15 februari 2011

2011/C 49/04

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3510

JPY

Japanse yen

113,21

DKK

Deense kroon

7,4567

GBP

Pond sterling

0,83750

SEK

Zweedse kroon

8,7255

CHF

Zwitserse frank

1,3124

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,8335

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,293

HUF

Hongaarse forint

271,06

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7059

PLN

Poolse zloty

3,9287

RON

Roemeense leu

4,2518

TRY

Turkse lira

2,1504

AUD

Australische dollar

1,3503

CAD

Canadese dollar

1,3317

HKD

Hongkongse dollar

10,5282

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7925

SGD

Singaporese dollar

1,7290

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 514,24

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,8511

CNY

Chinese yuan renminbi

8,9020

HRK

Kroatische kuna

7,4068

IDR

Indonesische roepia

12 015,55

MYR

Maleisische ringgit

4,1185

PHP

Filipijnse peso

58,919

RUB

Russische roebel

39,5770

THB

Thaise baht

41,489

BRL

Braziliaanse real

2,2525

MXN

Mexicaanse peso

16,2620

INR

Indiase roepie

61,4980


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/6


Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke koelapparaten

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 49/05

1.   Publicatie van de titels en referentienummers van de overgangsmeetmethoden (1) voor de tenuitvoerlegging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie en met name van de bijlagen VI en VII.

Gemeten parameter

Organisatie

Referentienummer

Benaming

Termen, definities, symbolen en classificatie

CEN

Clausule 3 en 4 van EN 153. Wanneer die clausules niet in overeenstemming zijn met de definities van artikel 2 en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 643/2009, geldt de verordening.

Methoden voor het meten van het energieverbruik van huishoudelijke op het elektriciteitsnet aangesloten koelkasten, diepvriesbewaarkasten, diepvriezers en combinaties daarvan, samen met de daarmee verband houdende kenmerken

Algemene beproevingsomstandigheden

CEN

Clausule 8 van EN 153. Wanneer die clausule niet in overeenstemming is met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III, deel 1, bij Verordening (EG) nr. 643/2009, geldt de verordening.

Verzameling en verwijdering van ontdooiingswater

CEN

Clausule 5 van EN 153

Bewaartemperaturen

CEN

Clausule 6 en 13 van EN 153. Wanneer die clausules niet in overeenstemming zijn met tabel 4 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 643/2009, geldt de verordening.

Bepaling van de lineaire afmetingen, volumes en oppervlakten

CEN

Clausule 7 van EN 153

Energieverbruik

CEN

Clausule 15 van EN 153

Temperatuurstijgingstijd

CEN

Clausule 16 van EN 153

Invriesvermogen

CEN

Clausule 17 van EN 153

Inbouw-koelapparaten

CEN

Bijlage D van EN 153

Nominale kenmerken en controleprocedure

CEN

Bijlage E van EN 153. Wanneer die bijlage niet in overeenstemming is met tabel 1 van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 643/2009, geldt de verordening.

Elementen voor het beproevingsverslag, beoordeling

CEN

Clausule 20 en 21 van EN 153

Geluid

Internationale Elektrotechnische Commissie (CEI)

CEI 60704-1

Elektrische toestellen voor huishoudelijk en soortgelijk gebruik — Testcode voor de meting van de emissie van geluid in de lucht — Deel 1: Algemene eisen

CEI 60704-2-14

Elektrische toestellen voor huishoudelijk en soortgelijk gebruik — Testcode voor de meting van de emissie van geluid in de lucht — Deel 2-14: Specifieke eisen voor koelkasten, diepvriesbewaarkasten, diepvriezers

CEI 60704-3

Elektrische toestellen voor huishoudelijk en soortgelijk gebruik — Testcode voor de meting van de emissie van geluid in de lucht — Deel 3: Procedure voor de vaststelling en controle van opgegeven geluidsemissiewaarden

Opgenomen vermogen

Europese Commissie

Verordening (EG) nr. 1275/2008.

Verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Commissie van 17 december 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor het elektriciteitsverbruik van elektrische en elektronische huishoud- en kantoorapparatuur in de stand by-stand en de uit-stand

Vochtigheid in wijnbewaarruimte

Europese Commissie

Deel 2 , onder d), van deze mededeling

Meetmethode voor wijnbewaarkasten

2.   Meetmethode voor wijnbewaarkasten

a)   Algemene beproevingsomstandigheden:

de duur van de beproevingsperiode wordt vastgesteld overeenkomstig clausule 8 van EN 153;

de variatie in de tijd van de bewaartemperatuur wordt drie keer gemeten, en wel als volgt: de eerste meting wordt uitgevoerd bij de laagste voorgeschreven omgevingstemperatuur van de klimaatklasse(n) van de wijnbewaarkast, de tweede meting wordt uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van + 25 °C en de derde bij de hoogste voorgeschreven omgevingstemperatuur van de klimaatklasse(n) van de wijnbewaarkast;

de meting van de actieve of passieve vochtigheidsregeling in de bewaarruimte wordt uitgevoerd bij een omgevingsvochtigheid van 50 % tot 75 % en een omgevingstemperatuur van + 25 °C;

de meting van de actieve of passieve vochtigheidsregeling in de bewaarruimte én de meting van de variatie in de tijd van de bewaartemperatuur bij een omgevingstemperatuur van + 25 °C kunnen simultaan gebeuren;

de gemiddelde bewaartemperatuur van elke ruimte (twma ) wordt ingesteld op + 12 °C of de dichtstbij gelegen koudere temperatuur;

verwijderbare onderdelen die volgens de fabrikant noodzakelijk zijn voor de goede thermische en mechanische werking van de wijnbewaarruimten, worden overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant op de voorgeschreven plaats geïnstalleerd.

b)   De gemiddelde bewaartemperatuur (twma ) van elke ruimte wordt als volgt berekend:

Formula

waarbij:

—   twim= het geïntegreerde tijdsgemiddelde van de onmiddellijke temperatuurwaarde van één pakket van 500 g levensmiddelensimulant (M-pakket) geplaatst in het (de) meetpunt(en) (Twi ) overeenkomstig figuur 1;

—   n= het aantal levensmiddelensimulanten (M-pakketten) geplaatst in het (de) meetpunt(en) (Twi ), 1 ≤ n ≤ 3.

c)   De variatie in de tijd van de bewaartemperatu(u)r(en), hierna „de temperatuuramplitude” genoemd, wordt in elk meetpunt (Twi ) gemeten overeenkomstig figuur 1. De temperatuuramplitude wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de verschillen tussen de warmste en koudste waarden van de onmiddellijke temperatuur (twi ), gemeten tussen twee opeenvolgende onderbrekingen van de werking van het koelsysteem gedurende de looptijd van de beproevingsperiode. Wanneer geen opeenvolgende onderbrekingen van het koelsysteem kunnen worden geïdentificeerd, moeten ononderbroken perioden van 4 uur worden genomen.

De variatie in de tijd van de bewaartemperatu(u)r(en) wordt beschouwd als in overeenstemming zijnde met de 0,5 K-eis van bijlage I, punt l), onder ii), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie wanneer het (de) gemiddelde(n) van alle temperatuuramplituden in elk meetpunt (Twi ) minder bedraagt dan 0,5 K bij de drie omgevingstemperaturen van de proef.

d)   De relatieve vochtigheid in elke ruimte (Hwm ) wordt gemeten als percentage, afgerond op het dichtstbij gelegen gehele getal, en wel als volgt:

Hwm wordt gemeten met gebruikmaking van een vochtigheidssensor, geplaatst in het meetpunt (Tw2 ) overeenkomstig figuur 1;

voor wijnbewaarkasten met slechts één deur, maar door vaste of verplaatsbare legborden verdeeld in afzonderlijke ruimten, elk met een onafhankelijke temperatuurregeling, wordt Hwm gemeten voor elke ruimte overeenkomstig figuur 1;

de actieve of passieve vochtigheidsregeling van de ruimte(n) wordt beschouwd als gelegen binnen het bereik van 50 % tot 80 %, als bedoeld in bijlage I, punt l), onder iii), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie wanneer de gemeten relatieve vochtigheidsgraad (Hwm ) tussen 50 % en 80 % blijft gedurende de looptijd van de beproevingsperiode;

wanneer de hoogte van de ruimte of de deelruimte (hw ) minder dan 400 mm bedraagt (figuur 1), wordt Hwm voor die ruimte of deelruimte niet gemeten.

e)   De nominale inhoud in aantal standaardflessen van 75 centiliter wordt bepaald overeenkomstig de laatste alinea van punt 1, onder 1), van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie, en wel als volgt:

de afmeting van een standaardfles wordt bepaald overeenkomstig figuur 2;

het totale gewicht van elke standaardfles is 1 200 ± 50 g. Standaardflessen mogen met water of een soortgelijke vloeistof worden gevuld om dit gewicht te bereiken;

op iedere plek die bedoeld is om een fles te houden bij normaal gebruik door de eindgebruiker, wordt één standaardfles geplaatst overeenkomstig onderstaande specificaties. Bij de technische documentatie als bedoeld in artikel 3, onder c), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie wordt een tekening gevoegd van het flessenstapelplan waarop is aangegeven hoe de flessen zijn gestapeld bij de bepaling van de nominale inhoud;

i)

vrije ruimte ten opzichte van de wand/achterzijde/deur (2) overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant;

ii)

wanneer er geen aanwijzingen van de fabrikant zijn, worden het uiteinde van de legborden en 5 mm vrije ruimte ten opzichte van de deur beschouwd als uiterste positie van de fles, waarbij een goede koeling gegarandeerd moet blijven;

iii)

flessen die in deurvakken worden geplaatst, mogen de deurbekleding raken;

iv)

wanneer de verdamper is afgedekt door een vaste beschermingsconstructie, mogen de flessen worden gestapeld tot aan de constructie, waarbij een goede koeling gegarandeerd moet blijven;

v)

de flessen mogen omgedraaid en op elkaar liggend worden gestapeld;

vi)

de flessen mogen de zijwanden raken behoudens andersluidende aanwijzingen van de fabrikant;

vii)

de flessen mogen horizontaal of verticaal worden geplaatst, alsook schuin voor zover een vaste steun een schuine positie toestaat;

viii)

beweegbare delen zoals telescopische legborden moeten ook wanneer zij flessen houden, beweegbaar en toegankelijk blijven.

Figuur 1

Meetpunten (Twi ) in wijnbewaarruimte(n)

(afmetingen in millimeter)

Vooraanzicht

Image

Zijaanzicht

Image

waarbij:

—   hw = hoogte in millimeter van de wijnbewaarruimte;

—   D1 en D2 = afstand tussen de referentielijnen die worden gebruikt voor de bepaling van het nettovolume;

wanneer er een lade is, wordt het legbord boven die lade zo laag mogelijk geplaatst, zoals geïllustreerd in punt 1 van figuur 1;

het (de) temperatuurmeetpunt(en) (Twi ) moet(en) worden geplaatst op gelijke afstand (D1/2 en D2/2) van de zijvlakken van de ruimte zoals geïllustreerd in figuur 1;

het vochtigheidsmeetpunt moet gelegen zijn nabij Tw2 met een nauwkeurigheid van 100 mm zoals geïllustreerd in punt 2 van figuur 1;

wanneer hw > 400, worden drie temperatuurmeetpunten (Tw1, Tw2 en Tw3 ) gebruikt;

wanneer 300 < hw ≤ 400, worden twee temperatuurmeetpunten (Tw1 en Tw3 ) gebruikt;

wanneer hw ≤ 300 mm, wordt slechts één temperatuurmeetpunt (Tw2 ) gebruikt.

Figuur 2

Standaardfles

Image


(1)  Het is de bedoeling deze overgangsmethoden uiteindelijk te vervangen door geharmoniseerde normen. Wanneer zij beschikbaar komen, zullen de referentienummers van deze geharmoniseerde normen worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig de bijlagen VI en VII van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie.

(2)  Ruimte tussen de achterzijde/wand/deur van de kast en de onderkant/bovenkant van de fles.


16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/12


Mededeling van de Commissie inzake de niet-aangevraagde hoeveelheid die moet worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 vastgestelde hoeveelheid voor bepaalde contigenten die de Unie heeft geopend voor producten van de sector varkensvlees

2011/C 49/06

Bij Verordening (EG) nr. 442/2009 van de Commissie (1) zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees. De in de eerste zeven dagen van december 2010 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2011 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor de contingenten 09.4038, 09.4170 en 09.4204, betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (2) worden de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode, van 1 april tot en met 30 juni 2011, vastgestelde hoeveelheid. De betrokken hoeveelheden zijn opgenomen in de bijlage bij deze mededeling.


(1)  PB L 129 van 28.5.2009, blz. 13.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.


BIJLAGE

Contingentnummer

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april 2011 t/m 30 juni 2011 vastgestelde hoeveelheid

(in kg)

09.4038

25 209 950

09.4170

3 541 500

09.4204

3 468 000


16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/13


Mededeling van de Commissie inzake de niet-aangevraagde hoeveelheid die moet worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 vastgestelde hoeveelheid voor bepaalde contigenten die de Unie heeft geopend voor producten van de sectoren pluimveevlees, eieren en ovoalbumine

2011/C 49/07

Bij de Verordeningen (EG) nr. 533/2007 (1), (EG) nr. 536/2007 (2), (EG) nr. 539/2007 (3), (EG) nr. 1384/2007 (4) en (EG) nr. 1385/2007 (5) van de Commissie zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sectoren pluimveevlees, eieren en ovoalbumine. De in de eerste zeven dagen van december 2010 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2011 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor de contingenten 09.4068, 09.4070, 09.4169, 09.4015, 09.4402, 09.4091, 09.4411 en 09.4421, betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (6) worden de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode, van 1 april tot en met 30 juni 2011, vastgestelde hoeveelheid. De betrokken hoeveelheden zijn opgenomen in de bijlage bij deze mededeling.


(1)  PB L 125 van 15.5.2007, blz. 9.

(2)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 6.

(3)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 19.

(4)  PB L 309 van 27.11.2007, blz. 40.

(5)  PB L 309 van 27.11.2007, blz. 47.

(6)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.


BIJLAGE

Contingentnummer

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april 2011 t/m 30 juni 2011 vastgestelde hoeveelheid

(in kg)

09.4068

5 733 000

09.4070

882 750

09.4169

12 498 750

09.4015

108 000 000

09.4402

8 584 764

09.4091

140 000

09.4411

1 275 000

09.4421

175 000


Rekenkamer

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/14


Speciaal verslag nr. 12/2010 „EU-ontwikkelingshulp voor elementair onderwijs in Afrika bezuiden de Sahara en Zuid-Azië”

2011/C 49/08

De Europese Rekenkamer deelt u mede dat haar Speciaal verslag nr. 12/2010 „EU-ontwikkelingshulp voor elementair onderwijs in Afrika bezuiden de Sahara en Zuid-Azië” zojuist gepubliceerd is.

Het verslag kan worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: http://www.eca.europa.eu

Het verslag is op aanvraag gratis in papieren vorm verkrijgbaar bij de Rekenkamer:

Europese Rekenkamer

Eenheid „Communicatie en verslagen”

12, rue Alcide De Gasperi

1615 Luxemburg

LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1

E-mail: euraud@eca.europa.eu

of door het invullen van een elektronische bestelbon bij EU-Bookshop.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/15


Oproep tot het indienen van voorstellen — Financieringsinstrument voor civiele bescherming — Projecten inzake preventie en paraatheid

2011/C 49/09

1.

De Europese Commissie, en met name het directoraat-generaal voor humanitaire hulp en civiele bescherming, eenheid beleid inzake civiele bescherming, preventie, paraatheid en risicobeperking, doet een oproep tot het indienen van voorstellen voor projecten inzake paraatheid en preventie die in aanmerking kunnen komen voor financiële ondersteuning in het kader van de beschikking van de Raad tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (Beschikking 2007/162/EG van de Raad) (1). De financiële ondersteuning zal worden verleend in de vorm van subsidies.

2.

De betrokken gebieden, de aard en inhoud van de acties, alsmede de financieringsvoorwaarden worden toegelicht in de gids voor subsidieaanvragen (Grant application guide), die eveneens gedetailleerde instructies bevat over hoe en wanneer voorstellen kunnen worden ingediend. Deze gids en de aanvraagformulieren zijn beschikbaar via de volgende website:

http://ec.europa.eu/echo/civil_protection/civil/prote/finance.htm

3.

De samenvatting van het voorstel moet uiterlijk 18.3.2011 bij de Commissie op het in de Grant application guide vermelde adres worden ingediend, per post of particuliere koeriersdienst (als bewijs geldt de datum van verzending, het poststempel of de datum van het reçu). De aanvraag mag ook, uiterlijk 18.3.2011 om 17.00 uur persoonlijk worden ingediend op het adres dat is vermeld in Grant application guide (als bewijs geldt de door de verantwoordelijke ambtenaar gedateerde en ondertekende ontvangstbevestiging).

Aanvragen die per fax of e-mail worden ingediend, onvolledige aanvragen of aanvragen die in verschillende delen worden ingediend, worden niet aanvaard.

4.

De procedure voor de toekenning van de subsidies verloopt als volgt:

ontvangst, registratie en ontvangstbevestiging door de Commissie;

beoordeling van de voorstellen door de Commissie;

toekenningsbesluit en kennisgeving van het resultaat aan de aanvragers.

De begunstigden zullen binnen de grenzen van het beschikbare budget worden geselecteerd op basis van de criteria die zijn vastgesteld in de punten 8.3, 8.4, 8.5, 8.6 en 8.7 van de Grant application guide.

Bij goedkeuring door de Commissie wordt tussen de Commissie en de partij die het voorstel indient, een (in euro luidende) subsidieovereenkomst gesloten.

De procedure is strikt vertrouwelijk.


(1)  PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/16


Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

2011/C 49/10

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een klacht ontvangen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), volgens welke de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade lijdt door de invoer met dumping van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië.

1.   Klacht

De klacht werd op 3 januari 2011 ingediend door het Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers of Europe (CPME) („de klager”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald polyethyleentereftalaat (PET) in de Unie voor hun rekening nemen.

2.   Onderzocht product

Het onderzochte product is polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5 („het betrokken product”).

3.   Bewering dat er sprake is van dumping  (2)

Bij het product dat met dumping zou worden ingevoerd, gaat het om het onderzochte product van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië („de betrokken landen”), momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20. Deze GN-code wordt slechts ter informatie vermeld.

Bij gebrek aan betrouwbare gegevens over binnenlandse prijzen voor de betrokken landen is de bewering dat het betrokken product met dumping wordt ingevoerd gebaseerd op de vergelijking van de door berekening vastgestelde normale waarde (productiekosten, verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten (VAA-kosten) en winst) met de prijs (af fabriek) van het onderzochte product bij uitvoer naar de Unie (3).

De aldus berekende dumpingmarges blijken voor de betrokken landen significant te zijn.

4.   Bewering dat er sprake is van schade

De klager heeft bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit de betrokken landen zowel absoluut als qua marktaandeel is gestegen.

Uit het door de klager verstrekte voorlopige bewijsmateriaal blijkt dat de hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen het onderzochte product werd ingevoerd onder meer een negatieve invloed hebben gehad op het marktaandeel, het verkoopvolume en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, waardoor de bedrijfsresultaten en de financiële situatie van deze producenten aanzienlijk zijn verslechterd en arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan.

5.   Procedure

Daar de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat de klacht is ingediend door of namens de bedrijfstak van de Unie en dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leiden, opent zij hierbij een onderzoek overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening.

Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of het onderzochte product van oorsprong uit de betrokken landen met dumping wordt ingevoerd en of hierdoor schade voor de bedrijfstak van de Unie is ontstaan. Als de conclusies bevestigend zijn, zal in het onderzoek worden nagegaan of het niet tegen het belang van de Unie is maatregelen in te stellen.

5.1.    Procedure voor het vaststellen van dumping

Producenten-exporteurs (4) van het onderzochte product uit de betrokken landen worden uitgenodigd aan het onderzoek van de Commissie deel te nemen.

5.1.1.   Onderzoek van de producenten-exporteurs

5.1.1.1.   Procedure voor selectie van producenten-exporteurs waarnaar in de betrokken landen onderzoek moet worden gedaan

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot producenten-exporteurs in de betrokken landen nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de haar bekende producenten-exporteurs in de betrokken landen, aan de haar bekende verenigingen van producenten-exporteurs en aan de autoriteiten van de betrokken landen. Alle producenten en verenigingen van producenten wordt verzocht onmiddellijk, maar in elk geval uiterlijk 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven, per fax contact op te nemen met de Commissie en een vragenlijst op te vragen.

De producenten-exporteurs en in voorkomend geval de verenigingen van producenten-exporteurs moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie indienen.

De ingevulde vragenlijst dient informatie te bevatten over onder andere de structuur van de onderneming(en) van de producent-exporteur, de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product, de productiekosten en de verkoop van het onderzochte product op de binnenlandse markt van de betrokken landen en de verkoop van het onderzochte product aan de Unie.

5.1.2.   Onderzoek van de niet-verbonden  (5) importeurs  (6)  (7)

Mogelijk is een groot aantal niet-verbonden importeurs bij deze procedure betrokken. Om het onderzoek toch binnen de wettelijke termijnen te kunnen afronden, kan de Commissie het onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef te nemen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers hierbij verzocht contact met de Commissie op te nemen. Zij moeten dat doen binnen 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven, en de Commissie de volgende informatie over hun onderneming of ondernemingen verstrekken:

naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en contactpersoon;

een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot het onderzochte product;

de totale omzet in het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010;

de hoeveelheid (in ton) van het onderzochte product van oorsprong uit de betrokken landen die in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 in de Unie is ingevoerd en verkocht en de waarde van deze invoer en verkoop in euro’s;

de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (8) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het onderzochte product;

alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn.

Door bovengenoemde informatie te verstrekken, geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie voor niet-medewerkende importeurs worden op de beschikbare gegevens gebaseerd en de resultaten voor deze importeurs kunnen minder gunstig zijn dan wanneer ze wel medewerking hadden verleend.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie ook contact opnemen met alle haar bekende verenigingen van importeurs.

Alle informatie die voor de samenstelling van de steekproef van nut kan zijn, met uitzondering van de hierboven vermelde informatie, moet binnen 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend, tenzij anders aangegeven.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop van het onderzochte product in de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende niet-verbonden importeurs en verenigingen van importeurs mededelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs, en aan alle bekende verenigingen van importeurs. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen nadat hun is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, indienen. De ingevulde vragenlijst moet onder meer informatie bevatten over de structuur van de onderneming(en), de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product en de verkoop van het onderzochte product.

5.2.    Procedure voor het vaststellen van schade

Onder schade wordt verstaan aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor die bedrijfstak of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak. De vaststelling van de schade vindt plaats op basis van overtuigend bewijs en omvat een objectieve bepaling van de hoeveelheid invoer met dumping, het effect daarvan op de prijzen in de Unie en de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Unie. Teneinde vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, wordt de producenten van het onderzochte product in de Unie verzocht om aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

5.2.1.   Onderzoek van de producenten in de Unie

Gezien het grote aantal bij deze procedure betrokken producenten in de Unie heeft de Commissie, om het onderzoek binnen de gestelde termijn te kunnen afronden, besloten haar onderzoek te beperken tot een redelijk aantal producenten in de Unie door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening uitgevoerd.

De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden kunnen verdere details in het onderzoeksdossier vinden. Belanghebbenden wordt bij dezen verzocht het dossier te raadplegen (hiertoe dienen zij contact met de Commissie op te nemen aan de hand van de in de punten 5.5 en 5.6 hieronder vermelde contactgegevens) en hun opmerkingen over de juistheid van deze keuze in te dienen binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Belanghebbenden die voor de samenstelling van de steekproef informatie willen verstrekken die voor de samenstelling van de steekproef van nut kan zijn, moeten dit, tenzij anders aangegeven, binnen 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie doen.

De Commissie zal alle bekende producenten in de Unie en verenigingen van producenten in de Unie meedelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en aan alle haar bekende verenigingen van producenten in de Unie. Deze partijen dienen een ingevulde vragenlijst in te dienen binnen 37 dagen na de datum van de kennisgeving van de samenstelling van de steekproef, tenzij anders aangegeven. De ingevulde vragenlijst moet informatie bevatten over onder andere de structuur van hun onderneming(en), de financiële situatie van de onderneming(en), de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product, de productiekosten en de verkoop van het onderzochte product.

5.3.    Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie

Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad dumping plaatsvindt en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, zal uit hoofde van artikel 21 van de basisverordening een besluit worden genomen over de vraag of het invoeren van antidumpingmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie. Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, en representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht om contact op te nemen binnen 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven. Om aan het onderzoek deel te nemen, moeten de representatieve consumentenorganisaties binnen dezelfde termijn aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Partijen die zich binnen de genoemde termijn kenbaar maken, kunnen de Commissie, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie informatie verstrekken over het belang van de Unie. Zij kunnen deze informatie in een vrij formaat opstellen of een vragenlijst van de Commissie invullen. Met informatie die op grond van artikel 21 wordt verstrekt, wordt alleen rekening gehouden indien daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.

5.4.    Andere schriftelijke opmerkingen

Alle belanghebbenden wordt hierbij verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunten kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en het bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie in het bezit van de Commissie zijn.

5.5.    Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoekdiensten van de Commissie te worden gehoord. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om een hearing over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek, moet uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Voor een verzoek betreffende de latere stadia van het onderzoek gelden de termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

5.6.    Instructies voor het indienen van schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Alle opmerkingen van belanghebbenden, waaronder informatie voor de selectie van de steekproef, ingevulde vragenlijsten en bijwerkingen daarvan, moeten zowel op papier als in elektronische vorm worden ingediend, onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Als een belanghebbende om technische redenen zijn opmerkingen en verzoeken niet in elektronische vorm kan indienen, moet hij de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen.

Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited” (9).

Belanghebbenden die informatie met de vermelding „Limited” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding „For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk meegedeelde gegevens. Als een belanghebbende die vertrouwelijke inlichtingen verstrekt, geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan verstrekt met de vereiste vorm en inhoud, kan deze vertrouwelijke informatie buiten beschouwing worden gelaten.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer: N-105 04/092

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 22956505

6.   Niet-medewerking

Indien belanghebbenden geen toegang verlenen tot de nodige gegevens, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek ernstig belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopige of definitieve conclusies worden getrokken op basis van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

7.   Hearing

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de voor de hearing bevoegde ambtenaar van DG Handel wordt ingeschakeld. Deze fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoekdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De bevoegde ambtenaar kan een hearing met een individuele belanghebbende organiseren en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

Een verzoek om door de bevoegde ambtenaar te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om een hearing over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek, moet uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Voor een verzoek betreffende de latere stadia van het onderzoek gelden de termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

De bevoegde ambtenaar kan ook een hearing voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot kwesties in verband met onder andere dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie. Een dergelijke hearing vindt normaliter uiterlijk aan het einde van de vierde week na de mededeling van de voorlopige bevindingen plaats.

Belanghebbenden die contact willen opnemen vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de bevoegde ambtenaar op de website van DG Handel: (http://ec.europa.eu/trade/issues/respectrules/ho/index_en.htm).

8.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de basisverordening uiterlijk 15 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de basisverordening kunnen tot uiterlijk 9 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie voorlopige maatregelen worden ingesteld.

9.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10).


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Dumping is de praktijk waarbij een product („het betrokken product”) wordt uitgevoerd tegen een prijs die onder de „normale waarde” ligt. Als normale waarde wordt meestal een vergelijkbare prijs voor het „soortgelijke” product op de binnenlandse markt van het land van uitvoer gehanteerd. De term „soortgelijk product” betekent een product dat in alle opzichten vergelijkbaar is met het betrokken product of, als dat ontbreekt, een product dat sterk op het product lijkt.

(3)  De 27 lidstaten van de Europese Unie zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

(4)  Onder producent-exporteur wordt verstaan: een onderneming uit de betrokken landen die het onderzochte product produceert en naar de markt van de Unie uitvoert, hetzij rechtstreeks of via derden, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het betrokken product. Exporteurs die zelf geen producent zijn, komen normaliter niet in aanmerking voor individuele rechten.

(5)  Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren, of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

(6)  Uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met de producenten-exporteurs kunnen in de steekproef worden opgenomen. Importeurs die met producenten-exporteurs verbonden zijn, moeten bijlage 1 bij de vragenlijst voor deze producenten-exporteurs invullen. Zie voetnoot 5 voor de definitie van een verbonden partij.

(7)  Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van het onderzoek dan het vaststellen van dumping.

(8)  Zie voetnoot 5 voor de definitie van een verbonden partij.

(9)  Een „Limited” document is een document dat vertrouwelijk is in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/21


Bericht van inleiding van een antisubsidiëringsprocedure betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië

2011/C 49/11

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een klacht ontvangen op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”). Volgens deze klacht lijdt de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade doordat de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië wordt gesubsidieerd.

1.   Klacht

De klacht werd op 3 januari 2011 ingediend door het Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME) („de klager”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald polyethyleentereftalaat in de Unie voor hun rekening nemen.

2.   Onderzocht product

Het product dat in het kader van dit onderzoek wordt onderzocht, is polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5 („het onderzochte product”).

3.   Bewering dat er sprake is van subsidiëring

Bij het product dat zou worden gesubsidieerd, gaat het om het onderzochte product van oorsprong uit Oman en Saudi-Arabië („de betrokken landen”) en momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20. De GN-code wordt slechts ter informatie vermeld.

a)   Oman

Beweerd wordt dat de enige producent van het onderzochte product van oorsprong uit Oman een aantal subsidies van de regering van Oman heeft ontvangen.

Het gaat onder meer om subsidies in de vorm van vrijstelling van directe inkomstenbelasting en vrijstelling van invoer- en uitvoerrechten voor bedrijven in een speciale economische zone; zachte leningen voor investeringsprojecten ten gunste van exportgerichte bedrijfstakken en projecten met een hoog percentage Omaanse werknemers; rentesubsidies voor leningen die door de Oman Development Bank (een overheidsinstelling) via commerciële banken aan Omaanse exporteurs worden verleend na afhandeling van de verzending; uitvoersubsidies voor uitvoer met een meerwaarde van minstens 25 % naar niet-Arabische landen; en verlaagde tarieven voor water, gas en elektriciteit.

Volgens de klacht zijn bovengenoemde regelingen subsidies aangezien ze een financiële bijdrage van de regering van Oman (onder meer van overheidsinstellingen) impliceren en de ontvanger bevoordelen. Volgens de klacht zijn deze regelingen afhankelijk van uitvoerprestaties en/of uitsluitend bestemd voor bepaalde bedrijven in een aangewezen geografisch gebied onder de jurisdictie van de subsidiërende autoriteit en/of uitsluitend bestemd voor bepaalde sectoren of bepaalde bedrijven. Ze zijn bijgevolg specifiek en geven aanleiding tot compenserende maatregelen.

b)   Saudi-Arabië

Beweerd wordt dat de enige producent van het onderzochte product van oorsprong uit Saudi-Arabië een aantal subsidies van de regering van Saudi-Arabië heeft ontvangen.

Het gaat onder meer om subsidies in de vorm van verlaagde havenrechten bij de uitvoer; vrijstelling van opslagkosten voor uitgevoerde goederen; vrijstelling van uitvoerrechten en alle overige heffingen voor exportgerichte bedrijven; vrijstelling van invoerrechten bij de invoer van grondstoffen en kapitaalgoederen en verlaagde tarieven voor nutsvoorzieningen ten gunste van bedrijven in speciale economische zones; door het Saudi Industrial Development Fund verstrekte rentevrije leningen voor bedrijven met minstens 50 % Saudisch kapitaal; vrijstelling van inkomstenbelasting voor bedrijven met minstens 25 % Saudisch kapitaal; en verlaagde tarieven voor water, gas en elektriciteit voor bepaalde bedrijven. De regering van Saudi-Arabië past via het overheidsbedrijf Aramco (een overheidsinstelling) een systeem van dubbele prijsstelling toe, zodat binnenlandse producenten toegang tot basismateriaal hebben aan lagere prijzen dan de internationale marktprijzen.

Volgens de klacht zijn bovengenoemde regelingen subsidies, omdat ze een financiële bijdrage van de regering van Saudi-Arabië (onder meer van overheidsinstellingen) impliceren en de ontvanger — d.w.z de producent-exporteur van het onderzochte product — bevoordelen. Volgens de klacht zijn deze regelingen afhankelijk van uitvoerprestaties en/of uitsluitend bestemd voor bepaalde bedrijven in een aangewezen geografisch gebied onder de jurisdictie van de subsidiërende autoriteit en/of uitsluitend bestemd voor bepaalde sectoren of bepaalde bedrijven. Ze zijn bijgevolg specifiek en geven aanleiding tot compenserende maatregelen. Bij de dubbele prijsstelling is de specificiteit het gevolg van het feit dat het basismateriaal alleen door de petrochemische sector mag worden gebruikt (inherente specificiteit).

4.   Bewering dat er sprake is van schade

De klager heeft bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit Oman en Saudi-Arabië zowel absoluut als qua marktaandeel is gestegen.

Uit het door de klager verstrekte voorlopige bewijsmateriaal blijkt dat de hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen het onderzochte product werd ingevoerd onder meer een negatieve invloed hebben gehad op het marktaandeel, het verkoopvolume en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, waardoor de bedrijfsresultaten en de financiële situatie van deze producenten aanzienlijk zijn verslechterd en arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan.

5.   Procedure

Daar de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat de klacht is ingediend door of namens de bedrijfstak van de Unie en dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leiden, opent zij hierbij een onderzoek overeenkomstig artikel 10 van de basisverordening.

Onderzocht zal worden of het onderzochte product van oorsprong uit de betrokken landen wordt gesubsidieerd en of hierdoor schade is ontstaan voor de bedrijfstak van de Unie. Als de conclusies bevestigend zijn, zal in het onderzoek worden nagegaan of het niet tegen het belang van de Unie is maatregelen in te stellen.

5.1.    Procedure voor het vaststellen van subsidiëring

Producenten-exporteurs (2) van het onderzochte product uit de betrokken landen worden uitgenodigd aan het onderzoek van de Commissie deel te nemen.

5.1.1.   Onderzoek van de producenten-exporteurs

5.1.1.1.   Procedure voor de selectie van producenten-exporteurs in de betrokken landen met het oog op het onderzoek

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot producenten-exporteurs in de betrokken landen nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de haar bekende producenten-exporteurs in de betrokken landen, aan de haar bekende verenigingen van producenten-exporteurs en aan de autoriteiten van de betrokken landen. Alle producenten-exporteurs en verenigingen van producenten-exporteurs wordt verzocht onmiddellijk, maar in elk geval uiterlijk 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven, per fax contact op te nemen met de Commissie en een vragenlijst aan te vragen.

De producenten-exporteurs en — eventueel — de verenigingen van producenten-exporteurs moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie indienen.

De ingevulde vragenlijst dient informatie te bevatten over onder andere de structuur van de onderneming(en) van de producent-exporteur, de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product, de verkoop van het onderzochte product op de binnenlandse markt van de betrokken landen en de verkoop van het onderzochte product aan de Unie.

Er zullen ook vragenlijsten worden gestuurd naar de autoriteiten van de betrokken landen van uitvoer.

5.1.2.   Onderzoek van de niet-verbonden  (3) importeurs  (4)  (5)

Gezien het grote aantal bij deze procedure betrokken niet-verbonden importeurs kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening worden uitgevoerd.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers hierbij verzocht contact met de Commissie op te nemen. Tenzij anders aangegeven, moeten ze dat uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie doen door de Commissie de volgende informatie over hun onderneming(en) te verstrekken:

naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en contactpersoon;

een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot het onderzochte product;

de totale omzet tijdens de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010;

de hoeveelheid (in ton) van het onderzochte product van oorsprong uit de betrokken landen die in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 in de Unie is ingevoerd en verkocht en de waarde van deze invoer en verkoop in euro’s;

de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (6) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het onderzochte product;

alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn.

Door bovengenoemde informatie te verstrekken, geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie voor niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor de desbetreffende importeur minder gunstig zijn dan wanneer die wel had meegewerkt.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie ook contact opnemen met de haar bekende verenigingen van importeurs.

Alle informatie die voor de samenstelling van de steekproef van nut kan zijn, met uitzondering van de hierboven vermelde informatie, moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop van het onderzochte product in de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende niet-verbonden importeurs en verenigingen van importeurs mededelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en aan alle haar bekende verenigingen van importeurs. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen nadat hun is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, indienen. De ingevulde vragenlijst moet onder meer informatie bevatten over de structuur van de onderneming(en), over de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product en over de verkoop van het onderzochte product.

5.2.    Procedure voor het vaststellen van schade

Onder schade wordt verstaan aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor die bedrijfstak of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak. De vaststelling van de schade vindt plaats op basis van overtuigend bewijs en omvat een objectieve bepaling van de hoeveelheid gesubsidieerde invoer, het effect daarvan op de prijzen in de Unie en de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Unie. Teneinde vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, worden de producenten van het onderzochte product in de Unie uitgenodigd om aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

5.2.1.   Onderzoek van de producenten in de Unie

Gezien het grote aantal bij deze procedure betrokken producenten in de Unie heeft de Commissie beslist — om het onderzoek binnen de gestelde termijn te kunnen afronden — haar onderzoek te beperken tot een redelijk aantal producenten in de Unie door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening uitgevoerd.

De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden kunnen nadere details in het dossier vinden. Zij worden verzocht contact met de Commissie op te nemen (zie de contactgegevens in punt 5.6) om het dossier te raadplegen en uiterlijk 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie commentaar op de keuze van producenten te leveren.

Belanghebbenden die relevante informatie met betrekking tot de samenstelling van de steekproef willen voorleggen, moeten dat uiterlijk 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie doen, tenzij anders aangegeven.

De Commissie zal alle bekende producenten in de Unie en verenigingen van producenten in de Unie meedelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en aan alle haar bekende verenigingen van producenten in de Unie. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen nadat hun is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, indienen. De ingevulde vragenlijst moet onder meer informatie bevatten over de structuur van hun onderneming(en), de financiële situatie van de onderneming(en), de activiteiten van de onderneming(en) met betrekking tot het onderzochte product, de productiekosten en de verkoop van het onderzochte product.

5.3.    Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie

Indien vastgesteld wordt dat er inderdaad subsidiëring plaatsvindt en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, zal uit hoofde van artikel 31 van de basisverordening een beslissing genomen worden over de vraag of het invoeren van compenserende maatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie. Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, en representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht om contact op te nemen binnen 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven. Om aan het onderzoek deel te nemen, moeten de representatieve consumentenorganisaties binnen dezelfde termijn aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Partijen die zich binnen de genoemde termijn kenbaar maken, kunnen de Commissie, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie informatie verstrekken over het belang van de Unie. Zij kunnen deze informatie in een vrij formaat opstellen of een vragenlijst van de Commissie invullen. Met informatie die op grond van artikel 31 wordt verstrekt, wordt alleen rekening gehouden indien daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.

5.4.    Andere schriftelijke opmerkingen

Alle belanghebbenden worden hierbij uitgenodigd om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunten kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en het bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie in het bezit van de Commissie zijn.

5.5.    Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Voor een onderhoud over kwesties in verband met de initiële fase van het onderzoek moet het verzoek worden ingediend binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor een verzoek betreffende de latere stadia van het onderzoek gelden de termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

5.6.    Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Alle opmerkingen van belanghebbenden, waaronder informatie voor de selectie van de steekproef, ingevulde vragenlijsten en bijwerkingen daarvan, moeten zowel op papier als in elektronische vorm worden ingediend, onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Als een belanghebbende om technische redenen zijn opmerkingen en verzoeken niet in elektronische vorm kan indienen, moet hij de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen.

Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited” (7).

Belanghebbenden die informatie met de vermelding „Limited” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 29, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding „For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk meegedeelde gegevens. Als een belanghebbende die vertrouwelijke inlichtingen verstrekt, geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan verstrekt met de vereiste vorm en inhoud, kan deze vertrouwelijke informatie buiten beschouwing worden gelaten.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer N-105 04/092

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 22956505

6.   Niet-medewerking

Indien belanghebbenden geen toegang verlenen tot de nodige gegevens, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek ernstig belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening voorlopige of definitieve conclusies worden getrokken op basis van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

7.   Hearing

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de voor hearings bevoegde ambtenaar van DG Handel wordt ingeschakeld. Deze fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De bevoegde ambtenaar kan een hearing met een individuele belanghebbende organiseren en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

Een verzoek om door de bevoegde ambtenaar te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Voor een onderhoud over kwesties in verband met de initiële fase van het onderzoek dient het verzoek te worden ingediend binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor een verzoek betreffende de latere stadia van het onderzoek gelden de termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

De voor hearings bevoegde ambtenaar kan ook hoorzittingen organiseren waar uiteenlopende standpunten gepresenteerd kunnen worden en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot kwesties in verband met onder andere subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie. Een dergelijke hearing vindt normaliter uiterlijk aan het einde van de vierde week na de mededeling van de voorlopige bevindingen plaats.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de bevoegde ambtenaar op de website van DG Handel: (http://ec.europa.eu/trade/issues/respectrules/ho/index_en.htm).

8.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening uiterlijk 13 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie afgesloten. Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening kunnen tot uiterlijk 9 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie voorlopige maatregelen worden ingesteld.

9.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).


(1)  PB L 188 van 8.7.2009, blz. 93.

(2)  Onder producent-exporteur wordt verstaan: een onderneming uit de betrokken landen die het onderzochte product produceert en naar de markt van de Unie uitvoert, hetzij rechtstreeks of via derden, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het betrokken product. Exporteurs die zelf geen producent zijn, komen normaliter niet in aanmerking voor individuele rechten.

(3)  Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen alleen geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn in elkaars ondernemingen; b) zij van rechtswege in zaken verbonden zijn; c) de één de werkgever is van de ander; d) enig persoon direct of indirect 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de anderen heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap heeft over beiden; g) zij direct of indirect zeggenschap hebben over een derde persoon; of h) zij leden zijn van dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broer en zuster (of halfbroer en halfzuster), grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht, vi) schoonouder en schoonzoon of -dochter, vii) zwager en schoonzuster. (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

(4)  Uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met de producenten-exporteurs mogen in de steekproef worden opgenomen. Importeurs die met producenten-exporteurs verbonden zijn, moeten bijlage 1 bij de vragenlijst voor deze producenten-exporteurs invullen. Zie voetnoot 3 voor de definitie van een verbonden partij.

(5)  De gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van het onderzoek dan het vaststellen van subsidies.

(6)  Zie voetnoot 3 voor de definitie van een verbonden partij.

(7)  Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 29 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93) en artikel 12 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(8)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

16.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/26


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — NEDERLAND

(Artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie)

Steunmaatregel MC 10/09 — Terugbetaling hybride Tier 1-instrumenten ING Groep

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 49/12

De Commissie heeft Nederland bij schrijven van 29 november 2010 in kennis gesteld van haar sui generis-besluit ten aanzien van bovengenoemde steunmaatregel.

TEKST VAN DE BRIEF

„I.   DE PROCEDURE

(1)

De Commissie heeft in steunzaak C 10/09 bij beschikking van 18 november 2009 toestemming verleend voor: een kapitaalinjectie van 10 miljard EUR kapitaal (core Tier 1-effecten); aanvullende steun van zo'n 2 miljard EUR als gevolg van de aanpassing van de terugbetalingsvoorwaarden voor die effecten; bescherming van activa tegen bijzondere waardevermindering ten behoeve van een portefeuille met een uitstaand saldo van circa 30 miljard EUR, en liquiditeitsgaranties ten faveure van ING (hierna „de ING-beschikking” of „de beschikking van 18 november 2009” genoemd) (1).

(2)

In overweging 88, derde streepje, van de ING-beschikking was de volgende toezegging van Nederland ten aanzien van de terugbetaling van Tier 1- en Tier 2-effecten vastgelegd: „De aflossing van Tier 2-kapitaal en Tier 1 hybride instrumenten wordt in de toekomst telkens ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd, gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de onderhavige beschikking of totdat ING de Core Tier 1-effecten nog niet volledig aan de Nederlandse staat heeft terugbetaald (inclusief de betreffende opgelopen rente over Core Tier 1-coupons en uitstappremies).”.

(3)

Op 16 oktober 2010 heeft Nederland een brief van ING naar de Commissie doorgeleid, waarin ING om toestemming verzoekt voor de terugbetaling (call) van een aantal hybride instrumenten, met als eerste terugbetalingsdatum (call date) 31 december 2010 voor 1,5 miljard USD 8,439 % rentende hybride Tier 1-instrumenten van de ING Groep (hierna „GHT1” genoemd).

(4)

Op 27 oktober 2010 heeft de Commissie tegenover Nederland aangegeven dat zij, op grond van de ING-beschikking, in dit stadium geen redenen ziet om de terugbetaling van de GHT1 toe te staan. De Commissie heeft Nederland verzocht een geactualiseerd terugbetalingsschema van de core Tier 1-effecten te verstrekken.

(5)

Op 5 november 2010 hebben de Nederlandse autoriteiten een tweede brief van ING doorgeleid, waarin ING de Commissie om een besluit vraagt over haar verzoek de GHT1 terug te betalen.

(6)

Op 9 november 2010 heeft de Commissie Nederland een rappelbrief gezonden met betrekking tot het terugbetalingsschema voor de core Tier 1-effecten. Tot dusver heeft de Commissie geen formeel terugbetalingsschema mogen ontvangen.

(7)

Op 16 november 2010 heeft Nederland de Commissie om een formele toestemming verzocht. Op 18 november 2010 heeft Nederland de Commissie via e-mail meegedeeld het verzoek van ING om toestemming voor een terugbetaling van de GHT1 te steunen.

(8)

Nederland heeft de Commissie meegedeeld dat het, om redenen van spoedeisendheid, bij wijze van uitzondering ermee instemde dat dit besluit ten aanzien van de terugbetaling van de GHT1 in het Engels wordt vastgesteld.

II.   DE FEITEN

1.   Beschrijving van ING

(9)

ING bestaat uit ING Groep NV (hierna „de ING Groep” genoemd), de moederholding die volledige zeggenschap heeft over ING Bank NV (hierna „ING Bank” genoemd) en ING Verzekeringen NV (hierna „ING Verzekeringen” genoemd), en twee dochterholdings die op hun beurt zeggenschap hebben over, onderscheidenlijk, de bank- en verzekeringsdochterondernemingen. Per ultimo 2009 bedroeg het balanstotaal van de groep 1,164 miljard EUR.

(10)

ING kreeg, onder meer met het oog op het herstel van haar levensvatbaarheid op lange termijn, de in punt 1 bedoelde steunmaatregelen verleend. Die maatregelen zijn door de Commissie goedgekeurd in haar ING-beschikking, mits diverse door de Nederlandse Staat gedane verbintenissen in acht werden genomen. Deze verbintenissen hielden onder meer in dat ING haar dochteronderneming ING Verzekeringen tegen uiterlijk eind 2013 volledig zal afstoten (overweging 82) en dat ING een aantal beschermingsmaatregelen op gedragsgebied in acht zal nemen, zoals het verkrijgen van toestemming van de Commissie vooraleer hybride kapitaalinstrumenten worden terugbetaald (overweging 88, derde streepje). Die beschermingsmaatregelen op gedragsgebied blijven van toepassing voor een periode van drie jaar of, indien dat vroeger gebeurt, totdat ING de core Tier 1-effecten heeft terugbetaald.

(11)

In overweging 76 van de ING-beschikking wordt het terugbetalingsschema voor de core Tier 1-effecten beschreven in het basisscenario, volgens de financiële prognoses uit het goedgekeurde herstructureringsplan. ING heeft nadien publieke verklaringen afgelegd waarin twijfel wordt geformuleerd over die plannen (2).

2.   Beschrijving van de GHT1

(12)

In december 2000 heeft ING Holding 1,5 miljard USD aan GHT1's uitgegeven, met als eerste terugbetalingsdatum 31 december 2010. Na die datum is ieder kwartaal terugbetaling mogelijk. Het instrument heeft een halfjaarlijkse coupon van 8,439 % 's jaars. Na de eerste terugbetalingsdatum wordt de coupon een kwartaalcoupon van 3-maands Libor (3) met een opslag van 3,6 % 's jaars. Om het instrument te kunnen terugbetalen, moet ING 30 tot 60 dagen vóór het tijdstip van terugbetaling aankondigen dat zij tot terugbetaling overgaat.

(13)

De GHT1 die ING Holding heeft uitgegeven, is geplaatst op het niveau van ING Verzekeringen NV via een overeenkomstig Tier 1-instrument. Aan deze GHT1 zijn geen stemrechten verbonden.

(14)

Toen ING op 22 juli 2010 voor het eerst met de Commissie contact opnam om te overleggen over de terugbetaling van de hybride instrumenten, noteerde de GHT1 tegen rond 85 % van de nominale waarde. Toen de terugbetalingsdatum echter naderde, en de verwachting op de markt was dat het instrument zou worden terugbetaald, liep de notering op tot bijna 100 %.

3.   Het standpunt van Nederland

(15)

In zijn e-mail van 18 november 2010 rechtvaardigde Nederland zijn aanmelding door te wijzen op de voornemens die ING had geformuleerd, als zou ING in dat stadium goed in staat zijn om weldra een eerste tranche van de core Tier 1 in contanten terug te betalen. Het tijdstip waarop de terugbetaling zou worden aangekondigd, werd echter niet nader gepreciseerd.

(16)

Als argument voor deze terugbetaling voerde Nederland aan dat het, gezien de huidige marktkoers van 96 tot 98 cent per dollar, niet langer realistisch is te verlangen dat de investeerders in de GHT1 zouden delen in de lasten door in te stemmen met een prijs die aanzienlijk onder de nominale waarde zou liggen, zodat een aanbod tot inkoop economisch niet langer haalbaar zou zijn. De cash call back zou dus de enige optie zijn die ING had om het hybride instrument uit haar boekhouding te halen.

(17)

Het instrument niet terugbetalen zou ook een negatief signaal afgeven aan de markten en zou de indruk wekken dat ING (ongeacht de redenen daarvoor) niet in staat is haar kapitaal doelmatig te beheren in overeenstemming met marktgebruiken en marktverwachtingen; daardoor zou het voor ING moeilijker worden om in de toekomst nog dit soort instrumenten uit te geven. In dat verband werd ook aangevoerd dat niet-terugbetaling de fundingkosten voor ING zou doen stijgen en haar winst zou doen dalen — en dus ook de voor aflossing van core Tier 1-effecten beschikbare middelen.

(18)

De eerst mogelijke terugbetalingsdatum voor de betrokken GHT1 is 31 december 2010 met een renteopstap tot Libor plus 3,6 % — in plaats van de huidige rente van 8,439 %. Ook al zou dit door de huidige lage Libor-tarieven resulteren in lagere rentebetalingen over de GHT1, toch voert ING aan dat zij de vaste coupon van 8,439 % heeft geswapt in Libor met een opslag van 2 %, een tarief dat lager ligt dan hetgeen na de renteopstap over de coupon verschuldigd is. Bovendien zouden de Libor-tarieven fluctueren — en dus onzeker zijn. Daarom zou de betrokken maatregel weergeven hoe de markt die kosten via de swapcurve beoordeelt en zal deze opslag toenemen met 156 basispunten.

(19)

Hoewel de voorgestelde wijzigingen van Bazel III de waarde van de GHT1 voor het toetsingsvermogen beperken, zou de GHT1 niet meer als Tier 1-vermogen kwalificeren volgens de herziene Tier 1-richtsnoeren van het comité van Europese bankentoezichthouders CEBS die tegen 31 december 2010 door de nationale toezichthouders moeten zijn omgezet en ten uitvoer gelegd. Het argument is dat voor de bestaande structuur een overgangsregeling zou kunnen gelden (grandfathering), maar de verwachting is dat een dergelijke regeling slechts zou worden toegestaan tot en met 1 januari 2013. Daarom ook zou dit vooruitzicht de GHT1 al overbodig maken uit oogpunt van toetsingsvermogen, aangezien het geen kapitaalbuffer op going concern-basis oplevert.

(20)

Bovendien zou het niet-terugbetalen van het hybride instrument meebrengen dat er via de lopende rentebetalingen op het bestaande intergroepsinstrument een band blijft bestaan tussen de Holding/Groep of ING Bank en ING Verzekeringen. Dat deze banden blijven bestaan, zou de afstoting van de verzekeringsactiviteiten van ING hinderen. De afstoting van ING Verzekeringen zou resulteren in een overschot aan hybride Tier 1-kapitaal op het niveau van de Groep/Holding.

III.   BEOORDELING

(21)

Ten aanzien van de rechtsgrondslag voor het onderhavige besluit dient te worden aangetekend dat het verzoek om de GHT1 te mogen terugbetalen, er komt in het kader van de tenuitvoerlegging van de ING-beschikking. Door de verbintenissen die de Nederlandse Staat heeft gegeven, mogen op grond van de ING-beschikking geen hybride kapitaalinstrumenten worden terugbetaald tenzij met toestemming van de Commissie (voorafgaand verbod op terugbetaling). Daarom sluit die beschikking niet uit dat terugbetaling in een later stadium wordt toegestaan, mochten er nieuwe feiten of argumenten worden gepresenteerd die voor een dergelijke terugbetaling pleiten. In het onderhavige besluit wordt de tenuitvoerlegging van de ING-beschikking dus nader uitgewerkt.

(22)

Dit monitoringbesluit is een sui generis-besluit. Hoewel door Verordening (EG) nr. 659/1999 niet in deze mogelijkheid is voorzien, is in overweging 88 van de ING-beschikking een procedure voor het verlenen van toestemming vastgelegd waarbij de lidstaat de Commissie kan verzoeken ING toe te staan hybride instrumenten terug te betalen. Aangezien Nederland een verzoek in die zin heeft ingediend, dient de Commissie na te gaan of de voorgestelde terugbetaling kan worden toegestaan.

(23)

Wat betreft de reikwijdte van de beoordeling, de terugbetaling van hybride instrumenten dient te worden beoordeeld in het licht van de beginselen die in de herstructureringsmededeling (4) zijn uiteengezet; volgens punt 22 van die mededeling dient het steunbedrag tot het noodzakelijke minimum beperkt te zijn en dienen de bank en haar aandeelhouders zo veel mogelijk uit eigen middelen aan de herstructurering bij te dragen. Deze lastenverdeling is nodig om ervoor te zorgen dat de geredde banken voldoende verantwoordelijkheid dragen voor de gevolgen van hun optreden in het verleden, en om passende prikkels te creëren voor hun optreden in de toekomst — en zo moral hazard te vermijden.

(24)

De Commissie tekent aan dat de uitoefening van de callopties voor Tier 1- en Tier 2-kapitaalinstrumenten betekent dat er kapitaal van de bank wegvloeit naar de houders van hybride kapitaal en dat dezen daardoor worden beschermd tegen hun blootstelling aan het inherente risico van hun investering. Deze uitkomst kan problematisch zijn wanneer een en ander plaatsvindt vooraleer staatssteun is terugbetaald, en is een kwestie waarbij een beoordeling van de lastenverdeling moet worden gemaakt (5). Daarom dient het in punt 26 van de herstructureringsmededeling vermelde verbod op de inkoop door banken van hun eigen aandelen te worden begrepen als betrekking hebbende op àlle kapitaalinstrumenten, daaronder begrepen Tier 1- en Tier 2-kapitaalinstrumenten, zolang die kapitaalinstrumenten niet voldoen aan de voorwaarde van een ruimere verdeling van de lasten.

(25)

Die conclusie dient als grondslag voor het principiële verbod op terugbetaling, met eventueel de mogelijkheid om hiervoor toestemming te verlenen, zoals die in overweging 88 van de ING-beschikking is uiteengezet, en wordt herhaald in overweging 138 van diezelfde beschikking waar de Commissie het feit dat een kapitaalinstrument zonder toestemming was terugbetaald voordat de ING-beschikking was gegeven, als een verzwarende omstandigheid aanmerkte bij haar beoordeling van de vereiste omvang van de maatregelen om concurrentiedistorsies aan te pakken. Die benadering strookt ook met de vaste praktijk die de Commissie ten aanzien van een tijdelijk verbod op terugbetaling van kapitaalinstrumenten — voor zover de terugbetaling van die instrumenten niet juridisch verplicht is — heeft gevolgd in zaken als Bank of Ireland, Lloyds, RBS en ABN Amro/Fortis (6).

(26)

Op basis van de verschafte gegevens ziet de Commissie geen redenen om af te wijken van haar beoordeling in de ING-beschikking en om een terugbetaling van de GHT1 toe te staan. Om de hierna uit een te zetten redenen is de Commissie van oordeel dat de voorgenomen terugbetaling geen garanties op een verdeling van de lasten biedt, noch ervoor zorgt dat er voor ING voldoende prikkels overblijven om de core Tier 1-effecten terug te betalen.

(27)

Ten eerste merkt de Commissie op dat ING voornemens is de GHT1 tegen pari terug te betalen, hetgeen dus inhoudt dat de investeerders in dit hybride instrument niet in de lasten delen. Die beoordeling wordt ook gedeeld in de verklaring van 5 november 2010 van de Nederlandse Staat tegenover de Commissie dat het, gezien de huidige marktkoers van die instrumenten, niet langer realistisch is te verlangen dat de lasten worden gedeeld. In dat verband merkt de Commissie echter op dat het feit dat de instrumenten bijna tegen pari (dus 100 %) worden verhandeld het gevolg is van een verwachting op de markt dat de instrumenten zullen worden terugbetaald — dus op 31 december 2010 tegen 100 % zullen worden teruggekocht. Daarom is de huidige marktkoers van de GHT1 geen afspiegeling van de intrinsieke waarde van dit kapitaalinstrument.

(28)

Aan het standpunt van de Commissie ten aanzien van de lastenverdeling wordt niet afgedaan door het argument dat niet-terugbetaling van de GHT1 een negatief signaal aan de markt zou afgeven. In dit verband tekent de Commissie aan dat de markt bekend is met het begrip „lastenverdeling” zoals die volgens de EU-staatssteunregels wordt verlangd. Dit begrip is door ratingbureaus besproken (7) en een rationele investeerder zou dus moeten kunnen onderscheiden tussen een situatie waarin een instrument niet wordt terugbetaald als gevolg van de inherente zwakte van de financiële instelling, en een situatie waarin geen terugbetaling plaatsvindt omdat de Commissie daarvoor geen toestemming heeft verleend om voor een verdeling van de lasten te zorgen. Daarom kan de Commissie het er niet mee eens zijn dat de niet-terugbetaling van de GHT1 om die redenen zou resulteren in een aanzienlijke stijging van ING's fundingkosten op langere termijn.

(29)

Daarbij komt dat de omvang van de beweerde stijging van de fundingkosten niet van dien aard is dat de financiële positie van ING en haar capaciteit om de Staat terug te betalen daarvan te lijden krijgt. Voorts zou een verruimde kapitaalbasis in feite de totale fundingkosten voor ING kunnen doen dalen, omdat daarmee, in verder ongewijzigde omstandigheden, de gepercipieerde kredietwaardigheid van de onderneming zou kunnen worden versterkt.

(30)

Het argument als zouden investeerders denken dat ING niet in staat is haar kapitaal te beheren indien het GHT1-instrument niet wordt terugbetaald, overtuigt niet, omdat andere grote financiële groepen zoals Deutsche Bank (in december 2008) of de kleinere bank Credito Valtellinese (in april 2008) in het verleden al hebben besloten een hybride instrument niet terug te betalen zonder dat dit een punt van zorg werd.

(31)

Ten derde is de Commissie onvoldoende bewijsmateriaal verstrekt dat de terugbetaling van de GHT1 niet ongunstig uitwerkt op het terugbetalingsschema voor de core Tier 1-effecten. De Commissie tekent in dat verband aan dat zij geen afdoende antwoord mocht ontvangen op haar verzoeken om verdere informatie over dat terugbetalingsschema (zie de punten 3 en 5). De Commissie heeft van de Nederlandse autoriteiten zelf geen antwoord ontvangen en het voornemen tot terugbetaling dat ING tegenover Nederland heeft geformuleerd (zie punt 15), is weinig gedetailleerd en blijft vaag.

(32)

Het feit dat ING toestemming moet vragen om hybride kapitaalinstrumenten te mogen terugbetalen, is een cruciale prikkel voor de onderneming om haar core Tier 1-effecten zo snel als mogelijk terug te betalen — en zorgt er dus voor dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt blijft. Indien ING (zoals aangegeven in punt 3) haar hybride instrumenten een na een zou mogen terugbetalen, zouden de prikkels om de Staat terug te betalen steeds verder en sterk verzwakken. Die factor is van bijzonder belang omdat het voor de Commissie — na de publieke verklaringen van de bestuursvoorzitter van ING — niet langer vast staat of ING zich zal houden aan het geplande terugbetalingsschema voor het door de Staat verstrekte kapitaal zoals dat in het herstructureringsplan is uitgetekend; bovendien zijn de verzoeken om informatie die de Commissie in dat verband heeft gezonden, tot dusver onbeantwoord gebleven.

(33)

Voorts ziet de Commissie niet in hoe de resterende argumenten om de terugbetaling van de GHT1 toe te staan, aan die conclusie zouden afdoen. Wat ten eerste de renteopstap van de coupon betreft, tekent de Commissie aan dat, in absolute termen gerekend, de coupon zal afnemen, rekening houdende met de huidige Libor-tarieven. De Commissie is niet overtuigd door de argumenten dat de lagere coupon niet relevant is in het licht van ING's bestaande regelingen voor het afdekken van renterisico's, omdat die regelingen verband houden met ING's besluiten inzake Asset-Liability Management en niet ongunstig uitwerken op de beoordeling van de deelneming in de lasten door particuliere houders van hybride kapitaal van ING. Bovendien doet het bestaan van de swapregeling (al dan niet voortgezet) niet ter zake voor de beoordeling van de alternatieve kosten die een terugbetaling in het huidige marktklimaat voor ING meebrengt.

(34)

Ten tweede erkent de Commissie dat, wat betreft de veranderingen in de regelgeving die gevolgen voor de GHT1 zullen hebben, Nederland een punt heeft dat het instrument uit oogpunt van toetsingsvermogen vanaf uiterlijk 1 januari 2013 niet langer relevant is. Aangezien echter het uit de verbintenis van de Nederlandse Staat voortvloeiende vereiste dat de Commissie toestemming dient te geven voordat hybride instrumenten mogen worden terugbetaald, komt te vervallen uiterlijk binnen drie jaar nadat de ING-beschikking is gegeven, staat het ING vrij dat instrument vóór dat tijdstip terug te betalen.

(35)

Ten aanzien van de introductie van nieuwe CEBS-richtsnoeren door de Nederlandse toezichthouder merkt de Commissie in de eerste plaats op dat in dit stadium niet duidelijk is of de GHT1 voor een overgangsregeling in aanmerking komt. Voorts merkt de Commissie op dat het tijdstip waarop deze nieuwe richtsnoeren ten uitvoer zullen worden gelegd, onzeker is. De Commissie is van oordeel dat er, gezien de onzekerheid over de gevolgen van nieuw te introduceren regels, momenteel geen reden is om aan te nemen dat het instrument als overbodig dient te worden aangemerkt.

(36)

De Commissie ziet weliswaar in dat het argument steek houdt dat de GHT1 niet terugbetalen het voor ING moeilijker maakt om in de toekomst nog een dergelijk instrument uit te geven, maar toch is zij van oordeel dat het nut van de uitgifte van deze instrumenten zal afnemen gelet op de veranderingen in de regels die in de komende jaren een eind zullen maken aan de erkenning van dit instrument als Tier 1-kapitaal. Daarom kan de Commissie dit argument niet accepteren als een rechtvaardigingsgrond om de voorgestelde terugbetaling toe te staan.

(37)

Voorts is aangevoerd dat niet terugbetalen een kapitaaloverschot op het niveau van de Groep/Holding zou doen ontstaan zodra de verzekeringsactiviteiten van ING zijn afgestoten (8). De Commissie tekent hier aan dat een dergelijke afstoting tot dusver niet heeft plaatsgevonden.

(38)

Ten slotte is de Commissie evenmin overtuigd door het argument dat het hybride instrument, wanneer het niet zou worden terugbetaald, een blijvende band zal vormen tussen de (af te stoten) verzekeringsactiviteiten van ING en de ING Groep, en dat deze band een obstakel zou vormen om ING Verzekeringen af te stoten. De Commissie tekent aan dat er aan de hybride instrumenten geen stemrechten verbonden zijn. Daarom kan ING Groep, met het aanhouden van deze hybride instrumenten, geen invloed uitoefenen op ING Verzekeringen. De Commissie is dan ook van oordeel dat de niet-terugbetaalde GHT1 geen dergelijke band zou inhouden.

IV.   CONCLUSIE

(39)

Om de hier uiteengezette redenen ziet de Commissie geen redenen om af te wijken van haar eerdere beoordeling in de ING-beschikking, en staat zij, in de huidige omstandigheden, de terugbetaling van de GHT1 niet toe.

V.   BESLUIT

De terugbetaling van de GHT1 vóór eind 2010 wordt niet toegestaan.”.


(1)  PB L 274 van 19.10.2010, blz. 139.

(2)  Bestuursvoorzitter Jan Hommen verklaarde in zijn tijdens de ING Investor day van 19 april 2010 gegeven presentatie „Shaping our Future — Strategic priorities 2010” (blz. 20): „Currently no incentive for early repayment until appeal of EC decision is addressed” (beschikbaar onder: http://www.ing.com/group/showdoc.jsp?docid=445250_EN&htmlid=445263_EN&menopt=ivr|qtr|irs&lang=en&menopt=ivr|qtr|irs&lang=EN).

(3)  Op 22 november 2010 bedroeg de USD 3-maands Libor 0,284 %.

(4)  PB C 195 van 19.8.2009, blz. 9.

(5)  Zie in dat verband het persbericht van de Commissie van 8 oktober 2009 met betrekking tot Tier 1- en Tier 2-kapitaaltransacties voor banken ten aanzien waarvan een onderzoek met betrekking tot herstructureringssteun loopt, beschikbaar onder: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/09/441

(6)  Besluit van de Commissie van 15 juli 2010Bank of Ireland (nog niet bekendgemaakt), punt 133; besluit van de Commissie van 18 november 2009Lloyds Banking Group (PB C 46 van 24.2.2010, blz. 2), punt 112, en besluit van de Commissie van 14 december 2009RBS (PB C 119 van 7.5.2010, blz. 1), punt 104. In afwachting van een eindbesluit in de zaak-ABN/Amro Fortis heeft de Commissie in een aantal ambtelijke brieven en e-mails geen toestemming gegeven voor een aantal voorstellen tot terugbetaling van hybride kapitaalinstrumenten.

(7)  Zie bijv. FitchRatings Europe Special Report Burden sharing and bank hybrid capital within the EU van 20 augustus 2009.

(8)  Toch is de Commissie er, zelfs wanneer de verzekeringsactiviteiten zijn afgestoten en er een kapitaaloverschot is, momenteel niet van overtuigd dat zij de terugbetaling moet toestaan omdat de ING Groep met méér in plaats van minder kapitaal meer veerkracht zou krijgen, zelfs indien, zoals in deze zaak, het kapitaal alleen kan worden gebruikt op gone concern-basis door herverzekerende senior crediteuren ten aanzien van hun claims in een dergelijk gone concern-scenario.