|
ISSN 1725-2474 doi:10.3000/17252474.CE2010.341.nld |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 341E |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
53e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 9 februari 2010 |
|
|
2010/C 341E/01 |
||
|
|
Woensdag 10 februari 2010 |
|
|
2010/C 341E/02 |
||
|
2010/C 341E/03 |
Iran |
|
|
2010/C 341E/04 |
Situatie in Jemen |
|
|
2010/C 341E/05 |
||
|
2010/C 341E/06 |
||
|
2010/C 341E/07 |
||
|
2010/C 341E/08 |
||
|
2010/C 341E/09 |
||
|
2010/C 341E/10 |
||
|
2010/C 341E/11 |
||
|
2010/C 341E/12 |
||
|
|
Donderdag 11 februari 2010 |
|
|
2010/C 341E/13 |
||
|
2010/C 341E/14 |
Venezuela |
|
|
2010/C 341E/15 |
Madagaskar |
|
|
2010/C 341E/16 |
Birma |
|
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 9 februari 2010 |
|
|
2010/C 341E/17 |
||
|
|
Woensdag 10 februari 2010 |
|
|
2010/C 341E/18 |
||
|
2010/C 341E/19 |
||
|
2010/C 341E/20 |
||
|
2010/C 341E/21 |
||
|
|
Donderdag 11 februari 2010 |
|
|
2010/C 341E/22 |
||
|
2010/C 341E/23 |
||
|
2010/C 341E/24 |
||
|
2010/C 341E/25 |
||
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag) Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven. Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven. |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement ZITTING 2009-2010 Vergaderingen van 9 t/m 11 februari 2010 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 110 E van 29.4.2010 AANGENOMEN TEKSTEN
Dinsdag 9 februari 2010
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/1 |
Dinsdag 9 februari 2010
Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie
P7_TA(2010)0009
Resolutie van het Europees Parlement van 9 februari 2010 over een herzien Kaderakkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie voor de volgende zittingsperiode
2010/C 341 E/01
Het Europees Parlement,
gezien de „Politieke richtsnoeren voor de volgende Commissie”, gepresenteerd door de kandidaat-voorzitter van de Commissie op 3 september 2009,
gezien de verklaringen van de kandidaat-voorzitter van de Commissie in het Parlement op 15 september 2009, en in de Conferentie van voorzitters op 19 november 2009,
gezien zijn besluit van 16 september 2009 (1) betreffende de verkiezing van de heer Durão Barroso tot voorzitter van de Commissie,
gelet op het huidige kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie (2),
gezien de huidige praktijk van de uitvoering door de Commissie en het Parlement van het Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (3),
gezien de ervaringen van de vorige zittingsperiode, de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon, die op 1 december 2009 in werking traden en die een nieuw institutioneel evenwicht bewerkstelligen, en de gemeenschappelijke visie die op 27 januari 2010 is bereikt tussen de Werkgroep van het Europees Parlement voor de herziening van het kaderakkoord en de kandidaat-voorzitter van de Commissie,
gelet op artikel 17 van het EU-Verdrag en de artikelen 244 tot en met 248 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU),
gelet op de artikelen 106 en 107 van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat het Europees Parlement en de Commissie nauw moeten samenwerken met het oog op een succesvolle en doeltreffende toepassing van de „communautaire methode”, waarbij zij er name voor moeten zorgen dat de Unie meer is dan de som der delen, |
|
1. |
verwelkomt het nieuwe voorstel van de kandidaat-voorzitter van de Commissie om een „Speciaal partnerschap tussen het Europees Parlement en de Commissie” op te zetten, zoals voorgesteld in zijn „Politieke richtsnoeren voor de volgende Commissie”, met het oog op het verdedigen en verwezenlijken van de specifiek Europese belangen en het leggen van de eerste hoeksteen voor een hernieuwde Europese Unie in de periode na Lissabon; |
|
2. |
roept op tot een zo snel mogelijke herziening van het Kaderakkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie voor het regelen van de bilaterale betrekkingen tussen de twee instellingen, waarbij de toezeggingen van de kandidaat-voorzitter van de Commissie, dhr. Barroso, als uitgangspunt worden genomen; |
|
3. |
roept in het licht van die toezeggingen met name op tot de opname van de volgende punten in het herziene Kaderakkoord:
|
|
4. |
verzoekt het Parlement en de Commissie de werking van het toekomstige Kaderakkoord uiterlijk eind 2011 te evalueren; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de nieuwe Commissie. |
(1) Notulen van die datum, P7_PV(2009)09-16, item 7.1.
(2) PB C 117 E van 18.5.2006, blz. 123.
(3) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
Woensdag 10 februari 2010
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/5 |
Woensdag 10 februari 2010
Recente aardbeving op Haïti
P7_TA(2010)0015
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de recente aardbeving op Haïti
2010/C 341 E/02
Het Europees Parlement,
gezien de G7-top van 6 februari 2010 in Iqaluit (Canada),
gezien de conclusies van de voorbereidende ministerconferentie van 25 januari 2010 in Montreal,
gezien het debat in het Europees Parlement met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, barones Ashton, over de aardbeving in Haïti op 20 januari 2010,
gezien de conclusies van de buitengewone zitting van de Raad Buitenlandse Zaken op 18 januari 2010 in Brussel,
gezien de Europese consensus over humanitaire hulp,
gezien de stabiliseringsmissie van de Verenigde Naties in Haïti (MINUSTHA),
gezien het voorstel van Michel Barnier van 9 mei 2006 voor een Europese civielebeschermingsmacht, „Europe Aid”,
gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat Haïti op 12 januari 2010 is getroffen door een aardbeving met een kracht van 7,3 op de schaal van Richter, met catastrofale schade in Port-au-Prince, Jacmel en andere steden en dorpen in de regio als gevolg, en dat vele krachtige naschokken het land bleven treffen, |
|
B. |
overwegende dat volgens berichten 200 000 mensen zijn omgekomen, 250 000 gewond en meer dan 3 miljoen rechtstreeks getroffen, |
|
C. |
overwegende dat het VN-bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) heeft gemeld dat zeker een miljoen mensen in het hele land onderdak nodig hebben en dat 600 000 mensen ontheemd zijn, |
|
D. |
overwegende dat volgens ramingen van de Haïtiaanse regering 235 000 mensen Port-au-Prince hebben verlaten en wellicht een miljoen mensen vanuit de steden naar het platteland zullen trekken, met als gevolg een belasting voor reeds kwetsbare gemeenschappen, |
|
E. |
overwegende dat vóór de aardbeving ongeveer 1,8 miljoen mensen te lijden hadden onder een voedseltekort, in een land waar bijna 60 % van de bevolking op het platteland woont en 70 % moet rondkomen met minder dan 2 USD per dag, |
|
F. |
overwegende dat de al tientallen jaren durende politieke instabiliteit in de periode vóór de aardbeving heeft bijgedragen tot de verzwakking van de overheidsinstellingen en van hun capaciteit om basisdiensten te verlenen, en dat de overheid door de schade als gevolg van de aardbeving verlamd is en niet in staat is actief te reageren op de hulpverlening, waardoor de situatie nog is verergerd, |
|
G. |
overwegende dat de Commissie ermee heeft ingestemd 137 miljoen EUR te verstrekken voor de noden op korte termijn en ten minste 200 miljoen EUR voor de middellange en lange termijn, terwijl de lidstaten nog eens 92 miljoen EUR verstrekken, |
|
H. |
overwegende dat Haïti gebukt gaat onder een buitenlandse schuld die op ongeveer 1 miljard wordt geraamd, die reeds vóór de aardbeving een struikelblok voor de ontwikkeling van Haïti was en het herstel van het land kan bemoeilijken, |
|
I. |
overwegende dat de onverwijlde wederopbouw van de capaciteit voor een functionerende democratie en overheid in Haïti een essentieel onderdeel is van de overgang van de eerste fase, namelijk noodhulp, naar de aanzienlijke taak om de natie weer op te bouwen, |
|
1. |
spreekt zijn oprechte medeleven en solidariteit uit met de bevolking van Haïti en andere landen en het personeel van internationale organisaties, waaronder de VN en de Commissie, wegens het massale verlies van mensenlevens en de massale vernietiging die de aardbeving heeft veroorzaakt, |
|
2. |
is verheugd over de inspanningen van de Haïtiaanse overheid en maatschappelijke organisaties, alsook van de VN, ngo's en andere bilaterale donoren, om de bevolking van Haïti hulp te verlenen, en brengt hulde aan de hulporganisaties en personen uit de hele Unie voor het werk dat zij verrichten; |
|
3. |
dringt aan op een algehele evaluatie om de behoeften van de bevolking op de korte en lange termijn in kaart te brengen en na te gaan hoe de EU kan deelnemen aan de drie fasen van het wederopbouwproces, namelijk noodhulp, herstel en wederopbouw; verzoekt de Commissie zo snel mogelijk de Europese reactie op de humanitaire crisis in Haïti te evalueren en voorstellen in te dienen voor een verdere verbetering van het optreden van de EU in vergelijkbare situaties in de toekomst; |
|
4. |
vraagt dat de EU nu prioriteit geeft aan hulp bij de wederopbouw en het verbeteren van de humanitaire situatie, met nadruk op kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen en het verstrekken van onderdak, medische voorzieningen, logistieke bijstand en voedsel; vraagt alle lidstaten zich voor te bereiden op verzoeken van de VN om extra hulp; |
|
5. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het welzijn van kwetsbare personen, met name vrouwen; verzoekt de Commissie en de VN bijzondere aandacht te besteden aan de deelname van vrouwen aan de wederopbouw, door hen actief te betrekken bij de herstel-, wederopbouw- en evaluatiefase van alle hulpverlenings- en wederopbouwprogramma's; |
|
6. |
benadrukt dat niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen hulp moeten krijgen om zo spoedig mogelijk met hun ouders of gebruikelijke verzorgers te worden herenigd; verzoekt de EU en de internationale gemeenschap zo spoedig mogelijk na te gaan of er behoefte bestaat aan een gecoördineerd plan ten behoeve van de duizenden kinderen die door de aardbeving wees zijn geworden; wijst op het grote risico van mensenhandel; |
|
7. |
vraagt de EU haar steun uit te spreken voor een tijdelijke opschorting van nieuwe adopties van kinderen uit Haïti gedurende maximaal twee jaar na het begin van de opsporingsinspanningen; vraagt dat de EU zich inspant om met spoed in de basisbehoeften van kinderen te voorzien en noodscholen en counseling voor kinderen op te zetten; |
|
8. |
is verheugd dat de Europese Commissie voorlopig 30 miljoen EUR voor humanitaire hulp heeft toegezegd, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de noodoproep („flash appeal”) van OCHA om 575 miljoen USD voor Haïti nog maar voor 87 % is gehonoreerd; onderstreept dat dit bedrag van cruciaal belang is om de operaties op lange termijn te kunnen handhaven; verzoekt de Commissie en alle lidstaten om de beloften die zij hebben gedaan volledig na te komen; |
|
9. |
is verheugd over het besluit van de G7-landen om de internationale schuld van Haïti kwijt te schelden; verwacht dat alle landen en internationale donoren dat ook zullen doen; vraagt ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) de uitstaande schulden van het land, waaronder een in januari 2010 goedgekeurde noodlening van 102 miljoen USD, volledig kwijt te schelden; beklemtoont dat alle noodhulp in verband met de aardbeving moet worden verstrekt in de vorm van giften, en niet als leningen die weer tot schulden leiden; |
|
10. |
herhaalt het verzoek van de adjunct-secretaris-generaal van de VN voor humanitaire zaken om voertuigen voor brandstoftransport beschikbaar te stellen; verzoekt de lidstaten extra hulp te verlenen om voorraden te transporteren naar geïmproviseerde kampen, distributieposten en afgelegen steden en dorpen; |
|
11. |
onderstreept dat adequate beveiliging van de konvooien die hulpgoederen verdelen belangrijk is om ervoor te zorgen dat de voorraden eerlijk en rustig worden verdeeld, met name onder de zwakken en de meest behoeftigen; |
|
12. |
is verheugd over het besluit van de Raad om 350 leden van de militaire politie uit te zenden om onder VN-bevel de hulpverlening in Haïti te ondersteunen, en over het besluit om in Brussel een coördinatiepunt (EUCO Haïti) op te zetten om een proactieve Europese reactie op militair en veiligheidsgebied en de coördinatie van de bijdragen van de EU-lidstaten aan de hulpverlening te faciliteren; |
|
13. |
verzoekt de VN in overleg met de Haïtiaanse autoriteiten het mandaat van de MINUSTHA te herzien om in te spelen op de behoeften van het land na de ramp, met bijzondere aandacht voor veiligheidsaspecten; |
|
14. |
onderstreept dat het belangrijk is dat de plaatselijke autoriteiten de nodige hulp krijgen om de economie te kunnen stimuleren, omdat honderdduizenden mensen uit Port-au-Prince wegtrekken naar het platteland; vraagt de EU en andere internationale donoren zo mogelijk lokaal geproduceerde voedingsmiddelen te kopen voor de hulpoperaties; |
|
15. |
steunt de EU-maatregelen om de lokale voedselproductie te bevorderen door de beschadigde infrastructuur op te knappen en kleine landbouwbedrijven het nodige materiaal (zaaigoed, meststof en werktuigen) ter beschikking te stellen, met name voor het voorjaarsplantseizoen dat in maart begint en goed is voor 60 % van de nationale voedselproductie; |
|
16. |
verzoekt de Commissie al het mogelijke te doen om „cash for work”-programma's te ondersteunen, omdat deze belangrijk zijn om geld in de gemeenschap te pompen en te helpen om het banksysteem weer operationeel te krijgen; |
|
17. |
beklemtoont de noodzaak van langlopende investeringen in de aanleg van aardbevingsbestendige gebouwen en basisinfrastructuur zoals waterleidingen, wegen en elektriciteitsvoorziening, die vóór de aardbeving ontbraken of veel te wensen overlieten, waardoor de mogelijke gevolgen van natuurrampen nog erger zijn; |
|
18. |
pleit voor een internationale conferentie en een gecoördineerde evaluatie van de behoeften na de ramp samen met de VN en de Wereldbank, met het oog op de definitieve wederopbouw als de noodhulpfase eenmaal voorbij is; |
|
19. |
verzoekt de internationale gemeenschap ervoor te zorgen dat de burgers van Haïti en hun regering de belangrijkste actoren in de wederopbouw zijn, zodat hun gemeenschappelijke toekomst zelf in handen kunnen nemen; |
|
20. |
verzoekt de Commissie het Parlement een uitgebreide evaluatie van de behoeften na de ramp alsook een voortgangsverslag over de wederopbouw voor te leggen; |
|
21. |
vraagt dat de EU samen met de Haïtiaanse autoriteiten een systeem voor rampenpreventie en capaciteitsbeheer voor de lange termijn uitwerkt, met dien verstande dat de wederopbouw op nationale prioriteiten gebaseerd moet zijn, dat de beginselen van effectieve hulpverlening gevolgd moeten worden en dat steun aan de Haïtiaanse instellingen moet worden gegeven om doeltreffend bestuur mogelijk te maken; |
|
22. |
verzoekt de internationale gemeenschap Haïti hoog op de agenda te houden en dit te zien als een kans om de fundamentele oorzaken van de onderliggende armoede in Haïti eens en voor goed aan te pakken en Haïti te helpen om uit deze ramp tevoorschijn te komen als een volledig werkende democratie met een economie die in het levensonderhoud van de bevolking kan voorzien; |
|
23. |
heeft waardering voor het werk dat afzonderlijke EU-lidstaten via het EU-mechanisme voor civiele bescherming hebben verricht en voor de doeltreffende coördinatie van deze hulpverlening door het waarnemings- en informatiecentrum (MIC) en de ECHO-teams, die reeds enkele uren na de aardbeving werden ingezet; |
|
24. |
neemt kennis van het feit dat de Commissie voor het eerst twee modules heeft ingezet die beschikbaar werden gesteld via een voorbereidende actie met het oog op een EU-structuur voor snelle respons, die met de steun van het Parlement werd ingesteld; |
|
25. |
vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen voor de oprichting van een Europese civielebeschermingsmacht op basis van het EU-mechanisme voor civiele bescherming, zodat de EU de nodige middelen kan bijeenbrengen om binnen 24 uur na een ramp de eerste humanitaire noodhulp te verlenen; |
|
26. |
benadrukt dat een EU-mechanisme voor snelle respons:
|
|
27. |
verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de commissaris voor Internationale samenwerking, humanitaire hulp en crisisbestrijding het voortouw te nemen bij de coördinatie van de reactie van de Unie op crises en gebruik te maken van de door het Verdrag van Lissabon geschapen bevoegdheden om de reactie van de Unie op toekomstige crises effectiever te coördineren maar daarbij voort te bouwen op hetgeen reeds is bereikt; |
|
28. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitter van de Europese Commissie, de president en de regering van Haïti, de adjunct-secretaris-generaal voor humanitaire zaken en noodhulpcoördinator van de Verenigde Naties en de regeringen van de lidstaten. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/9 |
Woensdag 10 februari 2010
Iran
P7_TA(2010)0016
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over Iran
2010/C 341 E/03
Het Europees Parlement,
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran,
gezien de verklaring van 5 februari 2010 over de komende terechtstellingen in Iran van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton,
gezien de gezamenlijke verklaring van de EU en de VS van 8 februari 2010, waarin de Iraanse regering wordt verzocht aan haar verplichtingen op het gebied van de mensenrechten te voldoen,
gezien de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement van 9 oktober 2009 over de blijvende inzet van het Parlement voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en in het bijzonder zijn veroordeling van de terdoodbrenging van jeugdige delinquenten,
gezien de verklaring van de Europese Raad over Iran van 10/11 december 2009,
gezien de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 12 januari 2010 over het proces tegen zeven Baha'i-leiders in Iran,
gezien de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties nrs 1737, 1747, 1803 en 1835,
gezien de resolutie van de Raad van bestuur van het Internationaal Atoomenergie-agentschap (IAEA) van 27 november 2009 over de tenuitvoerlegging van de waarborgovereenkomst van het NPV en de desbetreffende bepalingen van de bovenvermelde resoluties van de VN-Veiligheidsraad in de Islamitische Republiek Iran,
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle door Iran zijn ondertekend,
gezien de verklaring van de inlichtingen- en veiligheidsdienst van Iran van 5 januari 2010, dat alle contacten tussen Iraanse burgers en 60 niet-gouvernementele organisaties plus talloze internationale media die uitzendingen in het Farsi verzorgen, ”illegaal” zijn,
gezien het ”uitstel” door de Iraanse autoriteiten van het bezoek van de Delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Iran aan Teheran, dat van 8 tot 11 januari 2010 plaats had moeten vinden,
gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat de politieke situatie in Iran steeds slechter wordt en de Iraanse regering niet laat blijken van plan te zijn te reageren op de binnenlandse en wereldwijde bezorgdheid over de legitimiteit van de in juni 2009 gehouden verkiezingen; overwegende dat de aanwijzingen over grootschalige fraude uitmondden in een brede protestbeweging (de zogenoemde ”groene beweging”) met massademonstraties die de afgelopen maanden hebben voortgeduurd, |
|
B. |
overwegende dat de politieke ontwikkelingen in Iran na de omstreden presidentsverkiezing van juni 2009 getoond hebben dat er een groot potentieel is voor door het volk geleide democratische veranderingen, aangevoerd door het vitale en actieve maatschappelijk middenveld van Iran, |
|
C. |
overwegende dat de Iraanse veiligheidstroepen - de Revolutionaire Garde, de Basij-militie en de politie - hardhandig hebben gereageerd en naar willekeur duizenden vreedzame demonstranten en dissidenten hebben opgepakt, waaronder studenten en academici, feministen, vakbondsleden, advocaten, journalisten, bloggers, geestelijken en vooraanstaande mensenrechtenactivisten, hetgeen duidelijk bedoeld is om critici en dissidenten de mond te snoeren, |
|
D. |
overwegende dat veel van de gearresteerden naar verluidt zijn geslagen of gefolterd, en in sommige gevallen seksueel misbruikt, in gevangenissen en geheime detentiecentra; overwegende dat een onderzoek, uitgevoerd door de Majlis van de Islamitische Republiek Iran begin 2010, heeft uitgewezen dat de openbaar aanklager Saeed Mortazavi direct verantwoordelijk was voor het overlijden van ten minste drie gedetineerden ten gevolge van folteringen en verwaarlozing in de gevangenis van Kahrizak, waarvan de rechterlijke macht drie jaar eerder de sluiting had bevolen, |
|
E. |
overwegende dat overheidsambtenaren bevestigd hebben dat sedert juni 2009 ten minste 30 betogers bij demonstraties of in de gevangenis gestorven zijn en dat ten minste zeven doden gevallen zijn bij de gevechten op 27 december 2009, de heilige dag van Ashura; overwegende dat het werkelijke aantal dodelijke slachtoffers van door de regering aangestookt geweld waarschijnlijk veel hoger ligt, |
|
F. |
overwegende dat de veiligheidstroepen nog meer dan voorheen stelselmatig leden van religieuze minderheden, zoals bahá'is (alle zeven leden van de vroegere geestelijke bahá'i-raad zijn gearresteerd en staan nu terecht), Soenieten en Christenen (onder wie acht geestelijken) vervolgen en een campagne voeren van willekeurige arrestaties van Koerdische, Azerische, Baluchische en Arabische maatschappelijke organisaties en politieke activisten; overwegende dat er 21 Koerden op executie wachten, |
|
G. |
overwegende dat het Iraanse parlement op 9 september 2008 een ”Apostasiewet” heeft aangenomen waarbij de doodstraf werd gesteld op bekering van de Islam tot een andere godsdienst, |
|
H. |
overwegende dat vanaf augustus 2009 de rechterlijke macht schijnprocessen heeft opgevoerd tegen honderden prominente hervormers en activisten wegens hun vermeende banden met ”oproerkraaiers” in een poging een ”fluwelen revolutie” uit te lokken; overwegende dat tijdens deze processen vele van deze dissidenten op tv bekentenissen aflegden die kennelijk afgedwongen waren, |
|
I. |
overwegende dat de Iraanse regering de Europese landen blijft beschuldigen van inmenging in de Iraanse politieke ontwikkelingen; overwegende dat deze beschuldigingen hebben geleid tot de uitzetting van twee Britse diplomaten, de arrestatie van verschillende Iraanse personeelsleden van de Britse ambassade en de arrestatie van een Zweedse en twee Duitse diplomaten wegens hun vermeende rol in betogingen in Iran na de verkiezingen, |
|
J. |
overwegende dat op 28 januari 2010 Mohammad Reza Ali-Zamani and Arash Rahmanipour terecht werden gesteld, de eerste executies die volgens officiële bronnen in verband met de protestbeweging worden gebracht, ofschoon zij, althans een van hen, ten tijde van de verkiezingen reeds gevangen zaten; overwegende dat naar verluidt ten minste negen mensen ter dood zijn veroordeeld op beschuldiging van het onderhouden van banden met de groene beweging, |
|
K. |
overwegende dat op 27 december 2009, de laatste dag van het Asjoera-feest, de 35 jaar oude Ali Mousavi, neef van de belangrijkste tegenkandidaat bij de presidentsverkiezingen in juni, Mir Hossein Mousavi, is doodgeschoten en opzettelijk door een auto is overreden, waarbij alles erop wijst dat dit een gerichte moordaanslag was, bedoeld als krachtige waarschuwing aan het adres van de prominente oom, |
|
L. |
overwegende dat op 8 januari 2010 een aanslag is gepleegd op Mehdi Karroubi, de op een na belangrijkste tegenkandidaat bij de presidentsverkiezingen, toen er twee schoten werden afgevuurd op zijn gepantserde auto, terwijl leden van de Basij-militie en de Revolutionaire Garde tegen Karroubi's aanwezigheid in Qazvin demonstreerden, |
|
M. |
overwegende dat de beperkingen van de vrijheid van de pers en de vrijheid van meningsuiting nog steeds toenemen en overwegende dat de Iraanse autoriteiten zijn overgegaan tot het veelvuldig en op grote schaal storen van internationale radio- en tv-zenders, vele internationale websites, waaronder Facebook en Twitter, alsook sites van de plaatselijke oppositie en mobieletelefoondiensten in Teheran, hetgeen ook storingen opleverde op netwerken in het Midden-Oosten en zelfs in Europa, |
|
N. |
overwegende dat Europese en Russische bedrijven Iran de vereiste filter- en stoorapparatuur hebben geleverd, wat in sommige gevallen zelfs een gezondheidsrisico voor de omwonenden opleverde, |
|
O. |
overwegende dat de Revolutionaire Garde, de geheime dienst en de Basij-militie een steeds actievere rol in de Iraanse samenleving vervullen bij het hardhandig optreden tegen Iraanse burgers en de arrestaties van verdedigers van de mensenrechten, en het recht in eigen handen lijken te nemen, |
|
P. |
overwegende dat Iran het Verdrag ter voorkoming van de verspreiding van kernwapens (non-proliferatieverdrag, NPV) heeft ondertekend, het bezit van kernwapens dus heeft afgezworen door dit verdrag te ratificeren en wettelijk verplicht is om al zijn nucleaire activiteiten en kernmateriaal te melden bij en onder controle te stellen van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA), |
|
Q. |
overwegende dat in artikel IV van het non-proliferatieverdrag is vastgelegd dat alle partijen bij het verdrag het onvervreemdbare recht hebben om het onderzoek, de productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame civiele doeleinden te ontwikkelen zonder onderscheid en in overeenstemming met de artikelen I en II van het verdrag, |
|
R. |
overwegende dat Iran heimelijk een verrijkingsinstallatie bij Qom heeft gebouwd en dit pas lang na het begin van de bouw bij het IAEA heeft gemeld, waarmee het zijn verplichtingen ingevolge het non-proliferatieverdrag heeft overtreden; overwegende dat deze verdragsschending doet vermoeden dat er nog meer geheime nucleaire installaties bestaan; overwegende dat een en ander niet bevorderlijk is voor de geloofwaardigheid van Irans verzekering dat het nucleaire programma zuiver civiel van aard is, |
|
S. |
overwegende dat voormalige directeur-generaal Muhammed el-Baradei van het Internationaal Atoomenergie-agentschap in het bovengenoemde rapport van 16 november 2009 opmerkt dat als Iran het aanvullend protocol niet ten uitvoer legt en het IAEA geen bevredigende opheldering geeft over onopgeloste kwesties, het Agentschap geen geloofwaardige garanties kan geven betreffende het ontbreken van niet-gemeld nucleair materiaal en activiteiten op nucleair gebied in Iran, en dat hij er tevens op wijst dat een aantal kwesties nog steeds niet opgehelderd is, wat aanleiding geeft tot vragen over de mogelijke militaire dimensies van het Iraanse kernprogramma, |
|
T. |
overwegende dat er is gezocht naar een diplomatieke oplossing voor het vraagstuk van Irans nucleaire programma en dat de EU, de VS, China en Rusland in dat kader een regeling onder toezicht van het IAEA hadden voorgesteld, die inhield dat laagverrijkt uranium van Iran naar Rusland en Frankrijk zou worden vervoerd om aldaar tot splijtstofstaven te worden verwerkt teneinde de medische onderzoeksreactor in Teheran in bedrijf te houden, en overwegende dat er, sinds Iran dit voorstel heeft verworpen, debatten in de Veiligheidsraad over versterkte sancties tegen Iran worden gevoerd, |
|
U. |
overwegende dat Iran door blijft gaan met de ontwikkeling van ballistische rakettechnologie en werkt aan het vermogen om intercontinentale ballistische raketten te lanceren die geschikt zijn om kernkoppen te dragen, |
|
V. |
overwegende dat de Iraanse regering tegenstrijdige verklaringen over haar kernprogramma heeft afgelegd en de opdracht heeft gegeven dat verdere verrijkingsactiviteiten op 7 februari 2010 moeten beginnen, |
Democratie en mensenrechten
|
1. |
uit zijn ernstige twijfels over de waarheid van de verkiezingsresultaten op basis waarvan president Ahmedinajad een tweede ambtstermijn heeft gekregen, ondanks sterke aanwijzingen van grootschalige verkiezingsfraude; is van mening dat de legitimiteit van de Iraanse president serieus is aangetast; |
|
2. |
brengt hulde aan de moed van alle Iraanse burgers die om meer vrijheid en meer democratische rechten vragen en de wens uitdragen om in een maatschappij te leven die vrij is van onderdrukking en intimidatie; denkt met speciale bewondering aan de Iraanse vrouwen die een cruciale rol hebben gespeeld tijdens de demonstraties na de verkiezingen in juni; |
|
3. |
steunt van ganser harte de democratische aspiraties van het Iraanse volk en betreurt ten zeerste dat de Iraanse regering en het Iraanse parlement niet openstaan voor de gerechtvaardigde verlangens van de Iraanse burgers, met name van de jonge generatie, wier hoop op economische en sociale ontwikkeling al te lang verstikt wordt; |
|
4. |
vraagt in dit verband dat het recht van vreedzame vergadering en de vrijheid van meningsuiting volledig gerespecteerd worden door de Iraanse regering tijdens de demonstraties die zijn aangekondigd voor 11 februari 2010; veroordeelt scherp het gebruik van geweld door de Iraanse autoriteiten tegen betogers die hun recht van vrije meningsuiting en van vreedzame vergadering willen uitoefenen; |
|
5. |
verzoekt om onmiddellijke invrijheidstelling van al degenen die uitsluitend gevangen zijn gezet wegens het vreedzaam uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering of wegens hun godsdienstige overtuiging of seksuele geaardheid, en verzoekt de autoriteiten om onderzoek omtrent en vervolging van regeringsfunctionarissen en veiligheidsagenten die verantwoordelijk zijn voor de dood, mishandeling en foltering van dissidenten of hun familieleden, demonstranten en gevangenen; |
|
6. |
veroordeelt krachtig de doodstraffen en executies in Iran, met name in het geval van Mohammed Reza Alizamani en Arash Rahmanipour en dringt aan op afschaffing van de doodstraf; doet een beroep op de Iraanse autoriteiten om betogers die vreedzaam voor meer democratische rechten demonstreren niet langer ”Moharabeh” (vijandschap tegen God) ten laste te leggen, waarop op grond van het Iraanse strafrecht de doodstraf rust, dringt bij Iran aan op onmiddellijke uitvoering van het VN-moratorium op de doodstraf, waarom wordt verzocht in de resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de VN; |
|
7. |
is ontsteld over de pogingen van de regering en/of de veiligheidstroepen om presidentskandidaten en hun familieleden te vermoorden en doet een beroep op de opperste leider Khamenei de veiligheid van de Iraanse oppositieleiders te garanderen; |
|
8. |
veroordeelt het censureren van de geschreven pers en het storen van radio, tv en internet, waaronder uitzendingen van de BBC, door de Iraanse autoriteiten en verlangt dat de EU en de lidstaten de internationale doorwerking van deze praktijken bij de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) aankaarten; |
|
9. |
veroordeelt het besluit van de Iraanse autoriteiten om contacten met buitenlandse niet-gouvernementele organisaties te verbieden, vooral met organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de burgerlijke vrijheden en rechten, en roept hen op dit verbod onmiddellijk in te trekken; |
|
10. |
verlangt dat de Iraanse autoriteiten onmiddellijk een eind maken aan de op televisie uitgezonden showprocessen en verzoekt het Iraanse parlement de wet te veranderen die de regering de mogelijkheid geeft om procedurele rechten zoals het recht van de verdachte op een advocaat buiten werking te stellen; |
|
11. |
uit scherpe kritiek op de internationale ondernemingen, en met name Nokia Siemens, die de Iraanse overheid de technologie voor censuur en bewaking leveren, waarmee ze zich medeplichtig maken aan de vervolging en arrestatie van Iraanse dissidenten; |
|
12. |
betreurt de beweringen dat personeel van Europese ambassades zich schuldig zou hebben gemaakt aan inmenging in binnenlandse aangelegenheden en dringt er in dit verband op aan dat de Iraanse autoriteiten zich aan de Conventie van Wenen en de diplomatieke normen houden; |
|
13. |
uit zijn bezorgdheid over de aard van de demonstraties die door de Basjmilitie gehouden werden voor ambassades van EU-lidstaten in Teheran op 9 februari 2010, en roept de Iraanse autoriteiten op om de veiligheid van diplomatieke missies te waarborgen; |
De nucleaire kwestie
|
14. |
bevestigt andermaal dat, ondanks het recht van Iran om kernenergie voor vreedzame doeleinden te ontwikkelen op grond van de non-proliferatieregeling het gevaar van verspreiding van kernwapens als gevolg van het Iraanse nucleaire programma, voor de EU en de internationale gemeenschap aanleiding blijft tot ernstige verontrusting, zoals zeer duidelijk wordt geformuleerd in de resoluties 1737, 1747, 1803 en 1835 van de VN-Veiligheidsraad; |
|
15. |
laakt dat geen wezenlijke vooruitgang is geboekt bij belangrijke zaken die aanleiding geven tot grote bezorgdheid en verzoekt Iran andermaal zijn nucleaire programma weer doorzichtig te maken door het IAEA volledige, duidelijke en geloofwaardige antwoorden te geven, alle openstaande kwesties met betrekking tot dit programma op te lossen en de verontrusting daarover weg te nemen, ook op punten met een mogelijke militaire dimensie, volledig uitvoering te geven aan de bepalingen van de Comprehensive Safeguard Agreement, met inbegrip van de aanvullende afspraken daarvan, en het aanvullend protocol de ratificeren en ten uitvoer te leggen; |
|
16. |
steunt de tweesporenbenadering van de Europese Raad alsmede alle inspanningen om via onderhandelingen een langetermijnoplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie te bereiken; beklemtoont dat bij nadere sancties in verband met de nucleaire bedreiging moet worden afgezien van maatregelen die negatieve gevolgen voor de Iraanse bevolking als geheel zouden hebben; |
|
17. |
betreurt dat de Iraanse regering opnieuw afwijzend heeft gereageerd op alle pogingen om een compromis over de nucleaire kwestie vinden, en dat het Iraanse bewind kennelijk probeert deze kwestie te gebruiken om de aandacht van de crisis in het land af te leiden en als een tactiek om tijd te winnen en de discussie binnen de VN-Veiligheidsraad over verdere sancties uit de weg te gaan, en beschouwt de laatste aankondigingen van de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad als onderdeel van deze tactiek; |
De betrekkingen tussen de EU en Iran
|
18. |
onderstreept het belang van voortzetting van de dialoog met Iran op alle niveaus, met name met de maatschappelijke organisaties; betreurt dat het bezoek van de delegatie van het Europees Parlement van Iraanse zijde is uitgesteld en spreekt de hoop uit dat de regering en het parlement van Iran hun standpunt over rechtstreekse contacten willen herzien; |
|
19. |
roept de Raad op bereid te blijven het gesprek met Iran aan te gaan om, rekening houdend met de legitieme veiligheidsbelangen en -zorgen van Iran, door middel van onderhandelingen tot een oplossing te komen voor de nucleaire kwestie, mocht Iran concrete besluiten in die richting nemen; |
|
20. |
acht een serieuze discussie op EU–niveau nodig over mogelijke invoering van nog meer doelgerichte sancties die de bevolking van Iran in het algemeen niet treffen; verzoekt om uitbreiding van de bestaande lijst van individuen en organisaties waarop het EU-reisverbod en de bevriezing van activa van toepassing zijn, onder wie degenen die verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking en de beknotting van de vrijheden in het land alsmede degenen die verantwoordelijk zijn voor de schending van de Iraanse internationale verplichtingen ten aanzien van de nucleaire kwestie; |
|
21. |
is verheugd over de recente verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger en Vice-Voorzitter van de Commissie en andere EU-leiders dat de volgende stap moet zijn de discussie in de Veiligheidsraad van de VN voort te zetten en doet een beroep op het Franse voorzitterschap van de VN-Veiligheidsraad gedurende februari 2010 het Iraanse nucleaire vraagstuk op de agenda van de VN-Veiligheidsraad te zetten; vraagt de Chinese autoriteiten steun te geven aan het streven van de internationale gemeenschap het uraniumverrijkingsprogramma van Iran te beknotten; |
|
22. |
herinnert de Iraanse autoriteiten eraan dat alleen vruchtbare betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran kunnen ontstaan als Iran de fundamentele mensenrechten garandeert en de beginselen van democratie, vrijheid van meningsuiting en de rechtsstaat respecteert, daar dit van alle landen die politieke en economische betrekkingen met de EU onderhouden wordt verlangd; onderstreept dat de mogelijke sluiting van een samenwerkings- en handelsovereenkomst tussen Iran en de EU afhangt van de eerbiediging van deze waarden, de volledige naleving door Iran van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad en het IAEA en van objectieve garanties ten aanzien van het vreedzame karakter van zijn kernprogramma en stopzetting van de steun van Iran voor terroristische activiteiten; |
|
23. |
vraagt de lidstaten en de Commissie om initiatieven ter verbetering van de mediapluriformiteit actief te ondersteunen en is ingenomen met de vooruitgang bij het reeds gelanceerde project inzake Europees nieuws in Farsi; |
|
24. |
verzoekt de Commissie en de Raad onverwijld een verbod in te stellen op de uitvoer van bewakingstechnologie door Europese bedrijven naar landen als Iran waar deze kan worden ingezet om de mensenrechten te schenden; |
|
25. |
roept de Commissie op in Teheran een EU-delegatie op te zetten; |
|
26. |
verzoekt de Commissie en de Raad aanvullende maatregelen in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en het Europese immigratiebeleid te formuleren om de veiligheid van Iraanse strijders voor de mensenrechten actief te ondersteunen; |
*
* *
|
27. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Hoge Vertegenwoordiger, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Mensenrechtenraad en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/14 |
Woensdag 10 februari 2010
Situatie in Jemen
P7_TA(2010)0017
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de situatie in Jemen
2010/C 341 E/04
Het Europees Parlement,
gezien de verklaring van de voorzitter op de bijeenkomst op hoog niveau over Jemen van 27 januari 2010,
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Jemen van 25 januari 2010 en 27 oktober 2009,
gezien de verklaring van het Voorzitterschap namens de Europese Unie van 27 oktober 2009 over de verslechterende veiligheidssituatie in Jemen,
gezien het strategiedocument van de Europese Gemeenschap voor Jemen voor de periode 2007-2013,
gezien de bevindingen van het bezoek dat zijn Delegatie voor de betrekkingen met de Golfstaten, met inbegrip van Jemen, van 22 tot 25 februari 2009 aan Jemen heeft gebracht,
gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie van 26 september 2006,
gelet op artikel 110, lid 4 van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat de algemene politieke, veiligheids- en sociaaleconomische situatie in Jemen al lang verslechtert, hetgeen de internationale gemeenschap ernstige zorgen baart, |
|
B. |
overwegende dat de Al Qaida-tak de verantwoordelijkheid heeft opgeëist voor de mislukte poging van de Nigeriaanse terrorist Umar Farouk Abdulmuttab, die heeft verklaard in een Jemenitisch Al Qaida-kamp te zijn opgeleid en uitgerust, om een vliegtuig op te blazen boven Detroit in december 2009; overwegende dat door een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie in Jemen een vrijplaats voor terroristische groeperingen en opstandelingen, met name Al Qaida, kan ontstaan waarin zij verdere terreurdaden kunnen plannen, organiseren en ondersteunen, |
|
C. |
overwegende dat de veiligheidssituatie nog ernstiger wordt als gevolg van de burgeroorlog tegen de volgelingen van Zaidi Shi'i in de noordelijke provincie Sa'dah en de door de afscheidingsbeweging bedreven gewelddadigheden in het zuiden van het land, |
|
D. |
overwegende dat het terrorisme in Jemen vele jaren voor 11 september 2001 al wijdverbreid was, zoals blijkt uit de aanslag door Al Qaida op de USS Cole op 12 oktober 2000, en dat het terrorisme in Jemen sinds 2007 is toegenomen met vele aanslagen op pijpleidingen, olie-installaties, overheidsgebouwen, ambassades (waaronder de Italiaanse en de Amerikaanse), schepen en toeristen in het land, |
|
E. |
overwegende dat de plaatselijke gevechten in de regio van Sa'dah een regionale dimensie hebben gekregen toen legertroepen van Saoedi-Arabië slaags raakten met rebellen die hun grens waren overgestoken en aanvallen uitvoerden op de posities van de rebellen; dat de regering van Jemen beweert dat externe sjiitische elementen de opstandelingen in het noorden ondersteunen, |
|
F. |
overwegende dat er sinds 2004 gevechten plaatsvinden tussen het Jemenitische leger en de sjiitische rebellen in de noordwestelijke provincie Sa'dah, die hebben geleid tot de ontheemding van meer dan 175 000 mensen en tot een humanitaire crisis in het gebied, |
|
G. |
overwegende dat Jemen een van de armste landen ter wereld is; dat de voedselcrisis van 2008 ernstige gevolgen heeft gehad voor de armere bevolkingsgroepen in Jemen, terwijl de wereldwijde financiële crisis, en met name de afnemende olie-inkomsten, ertoe heeft bijgedragen dat de overheidsfinanciën onhoudbaar onder druk zijn komen te staan, wat nog verergerd wordt door het feit dat de broodnodige economische en fiscale hervormingen slechts in beperkte mate worden doorgevoerd, |
|
H. |
overwegende dat de oliereserves van Jemen, die meer dan 75 % van de inkomsten van het land vertegenwoordigen, vrijwel uitgeput zijn en dat er weinig haalbare opties zijn voor een duurzame economie daarna, |
|
I. |
overwegende dat Jemen ook met andere belangrijke problemen kampt, zoals het ernstige watertekort dat toe te schrijven is aan diverse omstandigheden, waaronder het toenemende huishoudelijk gebruik, het slechte waterbeheer, corruptie, het ontbreken van hulpbronbeheer en irrigatietechnieken waarbij veel water wordt verspild; overwegende dat volgens ramingen van de regering 99 % van al het water zonder vergunning wordt gewonnen, |
|
J. |
overwegende dat het voedsel- en watertekort in Jemen nog extra gecompliceerd wordt door het feit dat de bevolking verslaafd is aan qat, een rendabel handelsgewas dat slechts gedijt bij overvloedige irrigatie en dat op zo grote schaal wordt verbouwd dat ongeveer 40 % van de watervoorraden van het land daarvoor wordt gebruikt; dat het land intussen een netto-importeur van voedsel is geworden, |
|
K. |
overwegende dat ook de toenemende piraterij in de Golf van Aden en de voortdurende migratiedruk vanuit de Hoorn van Afrika factoren zijn die de stabiliteit van het land beïnvloeden, |
|
L. |
overwegende dat de 18-mijl brede Straat van Bab el Mandeb, tussen Jemen en Djibouti, van buitengewoon strategisch belang is, omdat elke dag 3,3 miljoen vaten olie (4 % van de gemiddelde dagproductie) door de Straat worden vervoerd, |
|
M. |
overwegende dat de Europese Unie sinds 2004 meer dan 144 miljoen EUR aan ontwikkelingssteun heeft geschonken aan Jemen, waarvan het grootste deel bestemd was voor ontwikkeling, en programma's heeft uitgevoerd ter ondersteuning van de politie en kustwacht van Jemen, |
|
N. |
overwegende dat de Britse en Amerikaanse regeringen, na de mislukte bomaanslag boven Detroit, hebben aangekondigd hun militaire en ontwikkelingshulp aan Jemen aanzienlijk te zullen verhogen en ook samen maatregelen hebben ondernomen voor de financiering van een speciale antiterreureenheid bij de Jemenitische politie, en voor ondersteuning van de kustwacht, |
|
O. |
overwegende dat de parlementsverkiezingen, die in april 2009 hadden moeten plaatsvinden, werden uitgesteld tot 2011 om de autoriteiten in staat te stellen de cruciale hervormingen van het kiesstelsel door te voeren; overwegende dat er tot dusver echter geen concrete stappen in die richting zijn gezet, |
|
P. |
overwegende dat er nog steeds ernstige verontrusting bestaat over de ontwikkelingen in Jemen op het gebied van democratie, mensenrechten en onafhankelijke rechtspraak; dat er gevallen zijn geweest waarbij journalisten en verdedigers van de mensenrechten zijn vervolgd; overwegende dat met name vrouwen het moeilijk hebben, met steeds minder toegang tot onderwijs en een gebrek aan actieve politieke participatie, |
|
Q. |
overwegende dat zes Europeanen – vijf Duitsers en een Brit – in juni 2009 ontvoerd zijn en nog steeds gegijzeld worden, terwijl drie andere leden van dezelfde groep onmiddellijk na hun ontvoering dood teruggevonden werden, |
|
1. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de langdurige en steeds erger wordende problemen wat de veiligheids-, de politieke en de sociaaleconomische situatie in Jemen betreft; roept de internationale gemeenschap op zich serieus in te spannen om escalatie van de huidige crisis te voorkomen en te streven naar een verenigd, stabiel en democratisch Jemen; |
|
2. |
is tevreden met het resultaat van de internationale bijeenkomst over Jemen die op 27 januari 2010 in Londen heeft plaatsgehad, met name met de aankondiging van de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Golf dat hij een vergadering zal organiseren met de Golf- en andere partners van Jemen op 22-23 februari 2010 in Riyad, alsmede met het engagement van de Jemenitische regering om de uitvoering van haar hervormingsagenda voort te zetten en besprekingen over een IMF-programma te starten; is voorts tevreden met het engagement van de internationale gemeenschap om de Jemenitische regering in haar strijd tegen Al Qaida en andere vormen van terrorisme te ondersteunen, terwijl het zijn steun voor het eengemaakte Jemen en zijn eerbiediging van de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van het land herhaalt; |
|
3. |
is ervan overtuigd dat veiligheid en stabiliteit in Jemen alleen kunnen worden bereikt via politieke en sociaaleconomische hervormingen; dringt er daarom bij de Jemenitische regering op aan de beloften die zij ten aanzien van de internationale gemeenschap heeft gemaakt, na te komen, en de nationale politieke en economische hervormingen te intensiveren met het oog op meer democratie en een verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking; |
|
4. |
is tevreden met de actieve samenwerking tussen de Commissie, de Raad en de Jemenitische regering, met name op het gebied van ontwikkeling, politie, rechtspraak, grenscontrole, smokkelbestrijding, veiligheid op zee, terrorismebestrijding en institutionele opbouw, en ondersteunt deze; verzoekt de Raad en de Commissie de bilaterale betrekkingen met Jemen verder te versterken en na te gaan hoe de EU het best kan bijdragen tot het verbeteren van de veiligheid en de politieke situatie in het land; |
|
5. |
roept andermaal op tot een onmiddellijk staakt-het-vuren in Sa'dah en een stopzetting van het geweld in Zuid-Jemen en is van oordeel dat alleen een alomvattende politieke oplossing tot duurzame vrede kan leiden; maakt zich ernstige zorgen over de verslechtering van de humanitaire toestand in Noord-Jemen; vraagt alle partijen hun verplichtingen en verantwoordelijkheden in het kader van de internationale humanitaire wetgeving op te nemen, en meer bepaald de burgerbevolking in het gebied te beschermen en ervoor te zorgen dat humanitaire hulp en assistentie de betrokken gebieden kunnen bereiken; |
|
6. |
roept de Jemenitische regering op zich te onthouden van discriminatie van etnische of religieuze groeperingen in het land en zich bij haar beleid te laten leiden door het algemeen belang van al haar burgers; benadrukt dat acties en maatregelen tegen terrorisme niet mogen worden misbruikt voor politieke doeleinden, met name tegen politieke tegenstanders, journalisten en mensenrechtenactivisten; |
|
7. |
uit zijn bezorgdheid over de lange en toenemende aanwezigheid van Al Qaida in Jemen en beklemtoont dat het uitblijven van concrete acties zou kunnen leiden tot verdere uitholling van de autoriteit van de centrale regering en tot eenzelfde mate van destabilisering van Jemen en de omliggende regio als in Somalië, waardoor door Al Qaida gestuurde of geïnspireerde extremisten de kans krijgen zich te hergroeperen en terroristische acties te organiseren, voor te bereiden en te lanceren binnen of buiten het grondgebied van Jemen; |
|
8. |
verzoekt de Jemenitische autoriteiten de nodige hervormingen door te voeren om de mensenrechtensituatie in het land te verbeteren, met name door de vrijheid van de media, het recht op een eerlijk proces en gelijke behandeling van vrouwen en mannen te waarborgen; |
|
9. |
benadrukt het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht die de middelen en de bevoegdheid heeft om personen aansprakelijk te stellen voor schendingen van de mensenrechten, ook willekeurige arrestaties en foltering; dringt er bij de regering van Jemen op aan ervoor te zorgen dat onpartijdige mensenrechtenorganisaties toegang hebben tot alle detentie-inrichtingen in Jemen, en om niet langer gebruik te maken van particuliere of onrechtmatige detentie-inrichtingen; |
|
10. |
moedigt alle politieke krachten in Jemen aan om de huidige impasse in de onderhandelingen over essentiële politieke hervormingen te doorbreken; benadrukt hoe belangrijk het is dat er in 2011 verkiezingen worden gehouden en moedigt alle politieke partijen op hun afspraken over maatregelen ter verbetering van het kiesstelsel en ter versterking van de democratie na te komen, en daarbij met name rekening te houden met de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU naar aanleiding van de democratische presidentsverkiezingen en plaatselijke verkiezingen van 2006; verzoekt de Commissie en de Raad om, in nauwe samenwerking met het Parlement, het proces met het oog op de hervorming van de grondwet en de kieswet, dat de aanleiding was tot het uitstellen van de parlementsverkiezingen, op de voet te volgen; |
|
11. |
verzoekt de Raad en de Commissie, alsmede, zodra die zijn beslag heeft gekregen, de Europese dienst voor extern optreden, om met spoed een gecoördineerde en alomvattende EU-aanpak ten aanzien van Jemen te volgen, ten einde duplicatie van en overlappingen met de door de lidstaten verstrekte bijstand en ontwikkelingshulp te voorkomen; wijst erop dat EU-coördinatie van vitaal belang is om globale donorcoördinatie in Jemen, waaraan momenteel een schrijnend gebrek bestaat, te bewerkstelligen; |
|
12. |
verzoekt de Raad en de Commissie om in samenwerking met andere internationale actoren meer ontwikkelingsbijstand te verlenen aan Jemen met als doel de politieke situatie te stabiliseren en de economische situatie en de leefomstandigheden van de bevolking in het land te verbeteren; dringt er met name op aan buitengewone steunmaatregelen uit hoofde van het stabiliteitsinstrument te overwegen, alsook een specifiek programma om het onderwijs te verbeteren in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking; is ingenomen met de bereidheid van de Samenwerkingsraad van de Golf om zijn betrekkingen met Jemen verder uit te bouwen; verzoekt de regering van Jemen om er in nauwe samenwerking met de donors voor te zorgen dat de steun doeltreffender wordt gebruikt dankzij goede coördinatie-, distributie- en uitvoeringsmechanismen; |
|
13. |
verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de bijstand die door de internationale gemeenschap wordt verleend, en met name de steun uit de begroting van de Europese Unie, gebruikt wordt voor de ondersteuning van projecten die rechtsreeks ten goede komen aan zoveel mogelijk mensen en waarvan de doeltreffendheid ter plaatse kan worden geëvalueerd; verwelkomt in dit verband de instelling van een volwaardige EU-delegatie in Sana'a; |
|
14. |
verzoekt de Commissie en de Raad een speciaal hulpprogramma voor Jemen uit te voeren, dat onder meer bestaat in opleiding van Jemenitische ambtenaren op basis van de ervaring met EUJUST LEX en plaatsing van opleiders in de centrale en lokale overheidsdiensten van Jemen, en dat zo te doen dat andere internationale maatregelen versterkt of aangevuld worden; |
|
15. |
roept de Raad en de Commissie op om de Verenigde Staten en Jemen terzijde te staan bij de repatriëring of hervestiging van Jemenieten die vastzitten in Guantanamo zonder in staat van beschuldiging gesteld te zijn, met inbegrip van de 40 Jemenieten wier vrijlating de regering van de VS reeds heeft besloten; |
|
16. |
roept de Jemenitische autoriteiten op meer inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat de zes Europese gijzelaars die op Jemenitisch grondgebied worden vastgehouden, worden vrijgelaten; |
|
17. |
verzoekt de Raad en de Commissie om het in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle over alle ontwikkelingen en onderhandelingen te informeren, overeenkomstig artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en het veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Golf en de regering en het parlement van de Republiek Jemen. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/18 |
Woensdag 10 februari 2010
Voorkoming van mensenhandel
P7_TA(2010)0018
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over voorkoming van mensenhandel
2010/C 341 E/05
Het Europees Parlement,
gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 3, 4, 5 en 6 daarvan,
gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, met name de artikelen 4 en 5 daarvan, waarin nadrukkelijk staat dat slavenhandel in al zijn vormen verboden is,
gelet op de VN-overeenkomst van 1949 ter bestrijding van de handel in mensen en van de exploitatie van eens anders prostitutie,
gelet op het VN-Verdrag van 1989 inzake de Rechten van het Kind, met name de artikelen 1, 7, 32, 34 en 35 daarvan, en het facultatieve protocol van 2000 bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind over de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, in het bijzonder artikel 3 daarvan,
gelet op het VN-Verdrag uit 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV), in het bijzonder de artikelen 5 en 6 daarvan,
gelet op het VN-protocol van Palermo uit 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van de handel in mensen, met name vrouwen en kinderen, dat een aanvulling vormt op het VN-Verdrag tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad,
gelet op de Verdragen nr. 29 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake gedwongen of verplichte arbeid (1930) en nr. 182 inzake een verbod op en onmiddellijke maatregelen ten behoeve van de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid, aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie op haar zevenentachtigste bijeenkomst (1999),
gezien de in september 1995 in Peking gehouden vierde Wereldvrouwenconferentie, de verklaring van Peking en het in Peking onderschreven actieprogramma (Platform for Action), alsmede de daaropvolgende slotdocumenten betreffende verdere acties en initiatieven voor de uitvoering van de verklaring van Peking en het actieprogramma die tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking +5 en Peking +10 respectievelijk op 9 juni 2000 en 11 maart 2005 werden aangenomen,
gelet op het verdrag van de Raad van Europa van 1997 inzake de rechten van de mensen en de biogeneeskunde en artikel 22 van het aanvullend protocol daarbij van 2002 over de transplantatie van organen en weefsels van menselijke oorsprong,
gezien de UNICEF Guidelines on Protection of the Rights of Child Victims of Trafficking (2006) (Richtsnoeren inzake de rechtsbescherming van kinderen die slachtoffer van mensenhandel zijn) en de Reference Guide on Protecting the Rights of Child Victims of Trafficking in Europe (2006) (Referentiegids inzake de rechtsbescherming van kinderen die slachtoffer van mensenhandel zijn in Europa),
gelet op het Verdrag van de Raad van Europa uit 2005 inzake maatregelen tegen de mensenhandel,
gezien het verslag van de Raad van Europa uit 2005 over de situatie op het gebied van de georganiseerde misdaad,
gezien Aanbeveling 1611 (2003) van de Raad van Europa over de orgaanhandel in Europa,
gezien de Verklaring van Brussel inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel, aangenomen op 20 september 2002,
gezien Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 over de bestrijding van de mensenhandel,
gelet op Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (1),
gelet op het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement op grond van artikel 10 van Kaderbesluit 2002 7629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 over de bestrijding van de mensenhande (COM(2006)0187),
gelet op de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2005„Bestrijding van mensenhandel – een geïntegreerde benadering en voorstellen voor een actieplan” (COM(2005)0514),
gezien het werkdocument van de Commissie „Evaluatie van en toezicht op de uitvoering van het EU-plan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel” (COM(2008)0657 def),
gezien het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit van de Raad over het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ (COM(2009)0136 def),
gezien de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092), met name de prioritaire actie gericht op uitroeiing van seksueel geweld en mensenhandel,
gezien het Programma van Stockholm over een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in dienst van de burger,
gezien de Verklaring van Brussel van oktober 2009 over de mensenhandel,
gezien de rapporten van Europol uit 2009 over de mensenhandel,
gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie van juli 2009 over kinderhandel in de Europese Unie,
gezien het algemeen verslag van het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) van februari 2009 over de mensenhandel,
gezien het verslag van 6 februari 2009 van de speciale VN-rapporteur met betrekking tot de mensenrechtsaspecten rond de slachtoffers van mensenhandel, met name ten aanzien van vrouwen en kinderen, de aanbevelingen daarin,
gezien het verslag van het US Department of State van juni 2009 over de mensenhandel,
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over deze kwestie (2),
gezien de aan de Commissie gestelde mondelinge vragen over het voorkomen van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers (O-0148/09 – B7-0341/2009, O-0149/09 – B7-0342/2009),
gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van het Reglement,
|
A. |
overwegende dat de handel in mensen in een moderne vorm van slavernij is, een ernstige misdaad en een ernstige schending van de fundamentele mensenrechten, die mensen door middel van bedreiging, geweld en vernedering in een afhankelijkheidssituatie brengt, |
|
B. |
overwegende dat de mensenhandel een uiterst lucratieve bezigheid is voor de georganiseerde misdaad, waarbij hoge winsten bij geringe risico’s mogelijk zijn, |
|
C. |
overwegende dat mensenhandel vele gedaanten kent, zoals seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid, illegale handel in menselijke organen, bedelarij, illegale adoptie en werk in de huishouding, |
|
D. |
overwegende dat Europol in zijn overzicht voor 2009 van mening is dat de handel in vrouwen voor seksuele uitbuiting niet is afgenomen en dat de handel met het oog op gedwongen tewerkstelling toeneemt, |
|
E. |
overwegende dat uit het algemeen verslag van UNODC over de mensenhandel blijkt dat seksuele uitbuiting werd gezien als de in het algemeen meest bekende vorm van mensenhandel, gevolgd door gedwongen arbeid, en ook dat 79 % van de geïdentificeerde slachtoffers van mensenhandel vrouwen en meisjes zijn, |
|
F. |
overwegende dat jonge vrouwen na gearrangeerde huwelijken gevangen kunnen raken in een slavernijsfeer en ten offer kunnen vallen aan seksuele uitbuiting, dwangarbeid, huishoudelijk werk en andere vormen van mensenhandel, |
|
G. |
overwegende dat kinderen bijzonder kwetsbaar zijn en daarom het grootste risico lopen aan mensenhandel ten offer te vallen, |
|
H. |
overwegende dat de financiële en economische crisis de mensensmokkel in de hand kan werken, doordat misbruik wordt gemaakt van het verlangen onder potentiële slachtoffers naar behoorlijk werk en ontvluchting van de armoede, |
|
I. |
overwegende dat de omvang en de ernst van dit verschijnsel alarmerende vormen aannemen:
|
|
J. |
overwegende dat het rechtskader in de EU voor de bestrijding van mensenhandel op dit moment voornamelijk berust op:
|
|
K. |
overwegende dat naar de ervaring uitwijst, dit rechtskader niet doeltreffend genoeg is en evenmin adequaat wordt uitgevoerd, en de EU dus krachtiger actie moet ondernemen, |
|
L. |
overwegende dat de Commissie in maart 2009 een voorstel heeft voorgelegd voor een kaderbesluit inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ (COM(2009)0136 def), dat gericht is op versterking van het huidige kaderbesluit door middel van strengere sancties, betere bescherming van de slachtoffers en actieve preventieve maatregelen, |
|
M. |
overwegende dat deze tekst, ondanks de inspanningen van het Zweedse voorzitterschap, niet is goedgekeurd en dat er in de nabije toekomst waarschijnlijk een voorstel voor een nieuw rechtsinstrument uit hoofde van het Verdrag van Lissabon zal worden ingediend, |
|
N. |
overwegende dat het Verdrag van Lissabon versterking zal brengen in de EU-maatregelen op het gebied van de justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, waaronder de bestrijding van de mensenhandel, waarbij voor het Parlement als co-wetgever een volwaardige rol is weggelegd, |
|
O. |
overwegende dat het optreden tegen mensenhandel niet beperkt mag blijven tot wetgevingsinstrumenten, maar ook andere inspanningen vergt, zoals met name evaluatie van goedgekeurde maatregelen, verzameling en uitwisseling van informatie, samenwerking en het aangaan van partnerschappen, alsmede uitwisseling van optimale praktijken, |
|
P. |
overwegende dat het van cruciaal belang is het in het veld actieve maatschappelijk midden van meet af aan en in ieder stadium van het proces in te schakelen: vanaf het stadium waarin de problemen worden onderkend tot het verlenen van hulp aan de slachtoffers, waaronder in het wetgevingsproces, |
|
Q. |
overwegende dat er thans geen exacte gegevens over dit verschijnsel bestaan en dat de beschikbare cijfers een onderschatting lijken van de werkelijke omvang van het probleem, aangezien de misdaden in kwestie zich in het verborgene afspelen en vaak niet worden onderkend of onjuist worden geïnterpreteerd, overwegende dat nader moet worden onderzocht hoe de handel verloopt, wie zich hieraan schuldig maakt, in hoeverre de vraag bepalend is voor het aanbod van diensten door slachtoffers, wie hieraan ten offer valt en waarom, en hoe de vraag kan worden teruggedrongen; overwegende dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en derde landen moeten worden opgevoerd, |
|
R. |
overwegende dat toekomstige actie moet uitgaan van een geïntegreerde benadering waarbinnen enerzijds voorkoming en bestrijding, en anderzijds bescherming, steun en hulp voor de slachtoffers, met daarbij intensievere samenwerking tussen alle betrokkenen, worden samengebracht, |
|
S. |
overwegende dat naarmate de vraag van potentiële afnemers naar de diensten en goederen van mensenhandelslachtoffers terugloopt, de mensenhandel minder lucratief wordt en dus ook het aanbod van die diensten en goederen zal afnemen, |
|
T. |
overwegende dat sociale integratie van potentiële slachtoffers een indirect preventieve uitwerking heeft en kan helpen voorkomen dat zij in hun slachtofferrol terugvallen of zelf tot potentiële daders worden, |
|
U. |
overwegende dat samenwerking en partnerschap tussen de EU, de Raad van Europa, de Verenigde Naties en derde landen, met name met landen waaruit mensenhandelslachtoffers afkomstig zijn, en met de Verenigde Staten als het land dat zoals algemeen bekend in veel gevallen bestemmingsland is, cruciaal belangrijk zijn ter bescherming van de fundamentele rechten en voor een effectieve bestrijding van de mensenhandel, |
|
V. |
overwegende dat er bij de formulering en daaropvolgende uitvoering van beleid en maatregelen tegen de mensenhandel op moet worden gelet dat een en ander geschiedt zonder discriminatie op enigerlei grond zoals nationaliteit, ras, huidskleur, geslacht, religie, politieke of andere meningen, sociale achtergrond of andere hoedanigheid, |
Algemeen
|
1. |
verzoekt de Raad en de Commissie:
|
|
2. |
doet een beroep op de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan over te gaan tot ratificatie en uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa van 2005 inzake de bestrijding van mensenhandel; |
Verzamelen van informatie
|
3. |
vraagt de Raad en de Commissie om ter verkrijging van zoveel mogelijk informatie, actie te ondernemen met het oog op:
|
Preventie
|
4. |
omarmt de voorgestelde bepaling over preventie in het voorstel van de Commissie en pleit voor verder te ondernemen actie; |
|
5. |
onderstreept dat de lidstaten verdere wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, waaronder ook educatieve, sociale, culturele en administratieve maatregelen en op het brede publiek gerichte bewustmakingscampagnes, moeten nemen respectievelijk versterken, teneinde de vraag naar de diensten van slachtoffers van de mensenhandel terug te dringen; |
|
6. |
wenst dat er grootscheepse informatie- en bewustmakingscampagnes worden uitgevoerd en ontwikkeld in lidstaten en derde landen waarvan gebleken is dat zij als vertrekpunt of halteplaats hebben gefungeerd voor de mensenhandel, gericht op de potentiële slachtoffers van de mensenhandel en de potentiële afnemers van diensten van slachtoffers van de mensenhandel; |
|
7. |
verzoekt de lidstaten om invoering van doelgerichte educatieve programma's die kinderen attent moeten maken op valkuilen die gemakkelijk kunnen leiden tot mensenhandel; |
Vervolging
|
8. |
pleit voor zo spoedig mogelijke invoering van een uitputtend en alomvattend rechtskader, met inbegrip van beleid ter bestrijding van cybercriminaliteit in verband met de mensenhandel; |
|
9. |
wenst dat de Commissie en de lidstaten bij de opstelling van toekomstige voorstellen voor een wetgevingsinstrument op dit gebied rekening houden met de volgende punten:
|
|
10. |
vraagt de lidstaten en de nationale parlementen – een wetgeving die niet goed wordt uitgevoerd mist immers iedere uitwerking – de beleidsmaatregelen van de EU tegen mensenhandel op nationaal niveau volledig tot uitvoer te brengen, en andere rechtsinstrumenten op dit gebied zo snel mogelijk te ratificeren en ten uitvoer te leggen; |
|
11. |
vraagt de Raad, de Commissie en de lidstaten actie te ondernemen ter verbetering van de coördinatie op operationeel niveau tussen EU-organen als Eurojust en Europol; |
|
12. |
wijst op de positieve resultaten die met gezamenlijke onderzoeksteams zijn bereikt en roept de lidstaten op om dit instrument op ruimere schaal te benutten; |
|
13. |
acht het belangrijk dat aan slachtoffers van mensenhandel die de buitengrenzen van de EU reeds hebben bereikt, hulp en steun wordt geboden, en doet daarnaast een dringend beroep op Frontex en de nationale grensbewakingsinstanties om in het kader van hun werkzaamheden gemeenschappelijke praktijken te definiëren om de bekendheid van hun personeel met de mensenhandelproblematiek te vergroten, slachtoffers van mensenhandel te identificeren en hun bescherming te garanderen; |
|
14. |
pleit voor sluiting van alomvattende overeenkomsten – met onder meer bepalingen inzake eerbiediging van de grondrechten – met derde landen en het aangaan van een aan strenge regels onderworpen samenwerkingsverband met die landen, omdat de bestrijding van het kwaad immers niet tot de grenzen van de EU beperkt mag blijven; |
Bescherming, steun en hulp voor slachtoffers
|
15. |
dringt erop aan de bescherming en steun voor de slachtoffers als prioriteit te laten gelden in het optreden van de EU op dit terrein, en de slachtoffers alle mogelijke hulp te doen toekomen vanaf het moment waarop zij als zodanig herkenbaar zijn, onder meer:
|
|
16. |
vraagt de aandacht voor uiterst kwetsbare slachtoffers als kinderen en vrouwen en dringt aan op specifieke hulp- en beschermingsprogramma’s voor hen; |
|
17. |
benadrukt dat mensenhandelslachtoffers de ruimst mogelijke bescherming, steun en hulp dienen te krijgen, ook wanneer zij niet naar of in de EU, maar vanuit de EU naar elders zijn meegevoerd; |
|
18. |
dringt erop aan dat de slachtoffers professionele hulp wordt geboden, waaronder ook gratis rechtshulp (die voor hen van essentieel belang om te kunnen ontsnappen aan de dwangsituatie waarin zij zich bevinden), bedenkend dat zij geen financiële middelen hebben en dus niet voor die hulp kunnen betalen; |
*
* *
|
19. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten en de Raad van Europa. |
(1) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.
(2) Resolutie van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen; Aanbevelingen aan de Raad over de bestrijding van mensenhandel – een geïntegreerde benadering en voorstellen voor een actieplan (2006/2078(INI).
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/25 |
Woensdag 10 februari 2010
Resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering
P7_TA(2010)0019
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15)
2010/C 341 E/06
Het Europees Parlement,
gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Kyoto-protocol bij het UNFCCC,
gezien het Actieplan van Bali (Besluit 1/COP 13),
gezien de vijftiende Conferentie van de partijen (COP 15) bij het UNFCCC en de vijfde Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Kyoto-protocol bijeenkomen (COP/MOP 5), die van 7 tot en met 18 december 2009 in Kopenhagen (Denemarken) hebben plaatsgevonden, en het Akkoord van Kopenhagen,
gezien het EU-klimaatveranderingspakket dat op 17 december 2008 is goedgekeurd,
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de klimaatverandering, en met name de resolutie van 25 november 2009 over de EU-strategie voor de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15),
gezien de volgende conferentie, COP 16, die in Mexico zal worden gehouden,
gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat de onderhandelingen over een allesomvattende internationale overeenkomst over de klimaatverandering voor de periode na 2012 in december 2009 zijn geëindigd met een teleurstellend akkoord, waarvan de conferentie van de partijen bij het UNFCCC enkel nota heeft genomen, |
|
B. |
overwegende dat het akkoord niet juridisch bindend is, geen emissiereductiedoelstellingen bevat en evenmin een specifieke toezegging inhoudt om in 2010 een juridisch bindende overeenkomst te sluiten, |
|
C. |
overwegende dat in het akkoord wordt erkend dat de wereldwijde temperatuurstijging moet worden beperkt tot 2 °C en wordt overeengekomen dat er moet worden onderzocht hoe de stijging kan worden beperkt tot 1,5 °C, |
|
D. |
overwegende dat de EU niet in staat is geweest een leidende rol te spelen bij de bestrijding van de klimaatverandering en niet eens betrokken is geweest bij de slotonderhandelingen met de Verenigde Staten, China, India, Brazilië en Zuid-Afrika over het definitieve ontwerpakkoord, |
|
E. |
overwegende dat in het vierde verslag van het IPPC en in steeds meer wetenschappelijk bewijsmateriaal wordt erkend dat er een drastische vermindering van de wereldwijde emissies nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 2 °C, |
|
F. |
overwegende dat verscheidene ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden de formulering en tenuitvoerlegging van een nieuw internationaal klimaatbeschermingskader niet hebben gesteund, |
|
G. |
overwegende dat de EU haar inzet in de strijd tegen de klimaatverandering niet mag laten verslappen, zelfs al zijn een aantal van haar belangrijkste onderhandelingspartners nog altijd niet bereid of niet in staat om hun emissies te beperken, |
|
H. |
overwegende dat slechts 28 landen buiten de EU voor afloop van de termijn op 31 januari 2010 doelstellingen voor hun broeikasgasemissies vanaf 2020 aan de VN hebben meegedeeld en dat sommige alleen efficiëntiestreefcijfers hebben doorgegeven die tot geen enkele uitstootvermindering zullen leiden; |
|
1. |
betreurt dat het akkoord dat tijdens de COP 15 is bereikt zo zwak is, aangezien het een wereldwijde, allesomvattende klimaatovereenkomst voor de periode na 2012 niet dichterbij brengt, geen wereldwijde reductiedoelstellingen op middellange of lange termijn inhoudt en niet bepaalt wanneer de wereldwijde emissies hun hoogtepunt moeten bereiken; neemt er voorts nota van dat de publieke opinie teleurgesteld is dat er in Kopenhagen geen overeenkomst van betekenis is bereikt; |
|
2. |
is van mening dat het uitblijven van een internationale overeenkomst geen reden is om verdere EU-beleidsmaatregelen uit te stellen ter verwezenlijking van de reeds juridisch bindende; toezegging van de EU om haar emissies tegen 2020 met 20 % te verminderen; herhaalt dat het ons voornemen is om de vermindering op 30 % te brengen; merkt eveneens op dat de in de EU genomen initiatieven om de groene economie, de zekerheid van de energievoorziening en de beperking van de energieafhankelijkheid te bevorderen en aan te moedigen het steeds eenvoudiger zullen maken om een verbintenis tot een vermindering met 30 % na te komen; |
|
3. |
erkent dat de geraamde kosten van de vermindering van 1990-emissies door de EU met 30 % tegen 2020, nu lager liggen dan de geraamde kosten van een vermindering met 20 % op het moment dat dit percentage was overeengekomen en vraagt daarom de Commissie dat zij voorstelt dat de EU haar ambities aanscherpt en unilateraal een reductiedoelstelling voor 2020 vastlegt van meer dan 20 %; |
|
4. |
dringt er bij de EU op aan de doelstellingen in de diverse lidstaten te bereiken door middel van energiebesparing en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en wenst dat er zo spoedig mogelijk overeenstemming wordt bereikt over een ambitieuze en bindende energiebesparingsdoelstelling; |
|
5. |
uit zijn teleurstelling over het gebrek aan eensgezindheid van de lidstaten; dringt er daarom op aan dat de EU in internatonale klimaatonderhandelingen met één stem spreekt om een leidende rol te blijven spelen tijdens de COP 16-onderhandelingen over een bindende, allesomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, die aansluit bij de meest recente wetenschappelijke inzichten en de 2 °C-doelstelling; |
|
6. |
betreurt dat de EU niet in staat is geweest om, door eerdere specifieke toezeggingen voor internationale overheidsfinanciering van klimaatinspanningen in ontwikkelingslanden, vertrouwen te wekken tijdens de onderhandelingen teneinde verdere vooruitgang te boeken in de ad-hocwerkgroepen; verzoekt de EU verder om een verduidelijking van haar positie tegenover een tweede verbintenisperiode in het kader van het Kyoto-protocol mits de VS vergelijkbare verplichtingen op zich neemt in het kader van een ander wetsinstrument en dat extra AAUs en LULUCF-regels zijn milieu-integriteit niet ondermijnen; |
|
7. |
onderstreept dat er een nieuwe „klimaatdiplomatie” tot stand moet worden gebracht; roept de hoge vertegenwoordiger van de Unie en de commissaris voor Klimaatactie op leiding te geven aan deze strategie, in het bijzonder met de meer progressieve ontwikkelingslanden en opkomende landen; dringt er bij de EU op aan een „routekaart voor Mexico” overeen te komen opdat het klimaatbeleid aan de orde komt in alle overeenkomsten inzake strategisch partnerschap of inzake bilaterale of multilaterale samenwerking, zodat een coherentere externe klimaatbeschermingsstrategie wordt opgezet; verzoekt de EU en de lidstaten een „bondgenootschap van verantwoordelijkheid” in te stellen, dat openstaat voor alle landen die de klimaatverandering als een ernstige bedreiging voor de mensheid zien en bereid zijn maatregelen te nemen om de opwarming van de aarde een halt toe te roepen; |
|
8. |
verzoekt de EU en de lidstaten om bekrachtiging van het beginsel van „klimaatrechtvaardigheid” in de vooruitzichten op lange termijn tot 2050 en daarna; pleit daarom voor een billijkheidsclausule in toekomstige internationale klimaatonderhandelingen; |
|
9. |
doet een beroep op fora zoals de G20 of het Forum van grote economieën, die de landen met de grootste koolstofuitstoot vertegenwoordigen, om meer verantwoordelijkheid op zich te nemen om tijdens de formele onderhandelingen een consensus tot stand te helpen brengen; |
|
10. |
neemt nota van de toezegging van een jaarlijks fonds van 100 miljard USD van de ontwikkelde landen tegen 2020 en het bedrag van 30 miljard USD ten behoeve van de ontwikkelingslanden over de komende drie jaar (2010-2012) om de klimaatverandering te helpen bestrijden en een groen klimaatfonds in te stellen ter ondersteuning van projecten in ontwikkelingslanden om ontbossing en aantasting van bossen tegen te gaan; betreurt evenwel dat de toezegging achterblijft bij de raming van de Commissie dat tegen 2020 100 miljard EUR bijeen zou worden gebracht; |
|
11. |
benadrukt de historische verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de onomkeerbare klimaatverandering en hun verantwoordelijkheid om de ontwikkelingslanden voldoende, duurzame en voorspelbare financiële en technische steun te verlenen om hen te stimuleren zich te verplichten tot de beperking van hun broeikasgasemissies, zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering en de door ontbossing en aantasting van de bossen veroorzaakte emissies te verminderen en ook de capaciteitsopbouw te versterken om te voldoen aan verplichtingen op grond van de toekomstige internationale overeenkomst; |
|
12. |
onderstreept dat verplichtingen om te voorzien in de vereiste voorspelbare financiële ondersteuning voor het opvangen van de klimaatverandering en aanpassing in UNFCC-kader nieuw moeten zijn en een aanvulling moeten vormen op de officiële ontwikkelingshulp en bovendien onafhankelijk moeten zijn van de jaarlijkse begrotingsprocedures in de lidstaten; herinnert aan de bestaande verplichtingen tot verlening van officiële ontwikkelingshulp, die erop gericht zijn tot 20150,7 % van het BBP te bereiken; |
|
13. |
is van oordeel dat de EU onmiddellijk onderhandelingen met de VS moet beginnen om ervoor te zorgen dat de opkomende koolstofhandel in de VS verenigbaar is met die in Europa, waardoor een transatlantische koolstofmarkt ontstaat als voorloper op een wereldwijde koolstofmarkt; |
|
14. |
benadrukt dat de 7,2 miljard EUR aan „snelle start”-steun die de EU-lidstaten aan de ontwikkelingslanden hebben toegezegd, nieuwe steun moet zijn en een aanvulling moet zijn op begrotingsmiddelen voor officiële ontwikkelingshulp, en dat deze steun op EU-niveau moet worden gecoördineerd en zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór de bijeenkomst van juni 2010 in Bonn operationeel moet worden; is van mening dat dit van fundamenteel belang is om vertrouwen te scheppen voor een succesvolle bijeenkomst in Mexico; verzoekt de Commissie vóór bovengenoemde bijeenkomst in Bonn verslag uit te brengen over het gebruik van de toegezegde „snelle start”-financiering en over de mate waarin deze een aanvulling vormt op de huidige officiële ontwikkelingshulp; |
|
15. |
herinnert eraan dat de collectieve bijdrage van de EU voor de reductie-inspanningen en aanpassingsbehoeften van de ontwikkelingslanden voor 2020 niet onder een bedrag van 30 000 miljoen EUR per jaar zou moeten liggen, een bedrag dat zou kunnen stijgen naarmate er nieuwe kennis over de ernst van de klimaatverandering en de omvang van de kosten daarvan beschikbaar komt; |
|
16. |
benadrukt dat bij de komende herziening van de EU-begroting de aandacht vooral moet uitgaan naar het beschikbaar stellen van voldoende middelen voor maatregelen ter bescherming tegen en aanpassing aan de klimaatverandering, zowel in de EU als in de ontwikkelingslanden; merkt op dat bij de herziening ook moet worden overwogen om nieuwe en innovatieve financieringsmechanismen in te voeren ter ondersteuning van de internationale klimaatmaatregelen; |
|
17. |
is verheugd over de ambitieuze verplichting die sommige ontwikkelingslanden voor, tijdens en na de onderhandelingen in Kopenhagen zijn aangegaan; merkt op dat in het akkoord overeenstemming is bereikt over de meting, rapportage en verificatie van de reductiemaatregelen van de ontwikkelingslanden door middel van nationale verslagen, die het voorwerp zullen uitmaken van internationale raadplegingen en analyses volgens duidelijke, nog vast te stellen richtsnoeren, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat hun soevereiniteit wordt geëerbiedigd en de middelen behoorlijk worden besteed; |
|
18. |
gaat akkoord met de instelling van een mechanisme om emissies door ontbossing en aantasting van bossen te verminderen en de verwijdering van broeikasgassen door bossen te bevorderen en een technologiemechanisme om de ontwikkeling en overdracht van technologie te versnellen, en is verheugd over de vermelding van de rol van markten bij het bevorderen van de kosteneffectiviteit van mitigatiemaatregelen; merkt ook op dat de effectieve tenuitvoerlegging van dergelijke mechanismen overeenstemming vereist in het UNFCCC-kader; |
|
19. |
benadrukt dat alle toekomstig REDD-plannen de rechten van autochtone bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen moeten eerbiedigen, inclusief hun recht op collectieve eigendom en autonome inheemse grondgebieden, en hun volledige en daadwerkelijke inspraak moeten geven, ook bij de opstelling en tenuitvoerlegging van nationale REDD-plannen en de toewijzing of verdeling van subsidies; |
|
20. |
wenst dat de milieueffectiviteit van de reductiedoelstellingen van bijlage I de leidraad wordt voor de wijze waarop de EU omgaat met internationale boekhoudregels voor bosbeheer en LULUCF, met flexibele mechanismen en met het meerekenen van een eventuele overschrijding van de doelstellingen tijdens de eerste verbintenisperiode van het Kyoto-protocol in de doelstellingen voor na 2012; |
|
21. |
betreurt het gebrek aan vooruitgang bij het aanpakken van de wereldwijde emissies van de lucht- en scheepvaart; vraagt de EU ervoor te zorgen dat in de toekomstige overeenkomst rekening wordt gehouden met het volledige klimaateffect van de luchtvaart en dat de reductiedoelstellingen voor de lucht- en scheepvaart dezelfde zijn als voor de overige industriesectoren; |
|
22. |
betreurt dat de Verenigde Staten en China om redenen van binnenlandse politiek niet bereid waren een ambitieuzer akkoord te aanvaarden; gelooft dat voor de EU, de Verenigde Staten en China een sleutelrol is weggelegd bij de totstandkoming van een bindende internationale overeenkomst; vraagt de Verenigde Staten en China alsmede andere internationale partners daarom verdere toezeggingen te doen om te komen tot een internationaal klimaatbeschermingssysteem, een hervatting van de discussies en een ambitieuze en juridisch bindende internationale overeenkomst die aansluit bij de meest recente wetenschappelijke inzichten en de 2 °C-doelstelling; |
|
23. |
betreurt het dat bepaalde landen, met name Soedan en de ALBA-landen, in de internationale onderhandelingen een blokkadehouding hebben aangenomen om strenge, bindende verplichtingen te vermijden, hoewel de politieke druk in Kopenhagen groot was; |
|
24. |
wijst erop dat het publiek zich beter bewust wordt van de gevolgen van de klimaatverandering voor de ontwikkelingslanden, maar ook voor snel opkomende economieën; verzoekt om een versterkte dialoog, in het bijzonder met de minst ontwikkelde landen, de alliantie van kleine eilandstaten (AOISS) en Afrika, met het oog op een bindende internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die de impact en de voorspelbare gevolgen van de klimaatverandering voor de demografie, de volksgezondheid, de migratie en de economieën van deze gebieden moet beperken; |
|
25. |
wijst erop dat de ICPP dringend al haar conclusies moet herzien om na te gaan of ze intercollegiaal getoetst zijn overeenkomstig de beste beginselen van wetenschap; vindt dat een voorstel moet worden gedaan voor de voorbereiding van een tussentijds verslag om de conclusies bij te werken en meent dat in toekomstige verslagen specifiek moet worden verwezen naar de beweringen van degenen die het meerderheidsstandpunt in twijfel trekken en dat ook deze intercollegiaal moeten worden getoetst; |
|
26. |
acht het essentieel voor het concurrentievermogen van de EU-industrie dat de andere industrielanden buiten de EU daar vergelijkbare inspanningen tegenoverstellen en dat de ontwikkelingslanden en de opkomende economieën een redelijke reductie toezeggen; herinnert eraan dat de reductiedoelstellingen meetbaar, rapporteerbaar en verifieerbaar moeten zijn en is in dit verband verheugd dat een aantal ontwikkelingslanden zich ertoe heeft verbonden nationale verslagen over hun emissiereductie-inspanningen in te dienen; |
|
27. |
is van mening dat de bilaterale bijeenkomsten tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in aanzienlijke mate aan het debat kunnen bijdragen en voor meer begrip tussen de partijen kunnen zorgen; is daarom van plan deze bijeenkomsten vóór het begin van de officiële onderhandelingen te houden om op een relevantere manier bij te dragen tot een zo goed mogelijk resultaat van de onderhandelingen; |
|
28. |
beklemtoont dat de uitdagingen voor het klimaatbeleid in de toekomst niet alleen bestaan in het beperken van de CO2-uitstoot, maar ook in een efficiënter en duurzamer gebruik van de natuurlijke hulpbronnen; |
|
29. |
betuigt opnieuw zijn steun aan het hervormingsproces bij de Verenigde Naties en constateert dat het resultaat van de klimaatconferentie van Kopenhagen eens te meer bevestigt dat de werkmethoden binnen de Verenigde Naties dringend opnieuw moeten worden bezien; blijft bovendien pleitbezorger van de klimaatonderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties als de enige legitieme organisatie die zich bezig dient te houden met vraagstukken van een zo fundamenteel belang voor de gehele wereldbevolking; is echter van mening dat er met spoed ernstig moet worden nagedacht over de vraag hoe het proces efficiënter kan worden gemaakt; |
|
30. |
vraagt om op meer transparantie zodat het maatschappelijk middenveld en de belanghebbenden beter kunnen worden betrokken bij de COP 16 in Mexico; |
|
31. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met het verzoek haar te doen toekomen aan alle verdragsluitende partijen buiten de EU. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/29 |
Woensdag 10 februari 2010
Bevordering van goed bestuur in belastingzaken
P7_TA(2010)0020
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de bevordering van goed bestuur in belastingzaken (2009/2174(INI))
2010/C 341 E/07
Het Europees Parlement,
gezien de mededeling van de Commissie van 28 april 2009 over de bevordering van goed bestuur in belastingzaken (COM(2009)0201),
gezien de mededeling van de Commissie van 31 mei 2006 over de noodzaak om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (COM(2006)0254),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 september 2008 over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (1),
gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2005 over de bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie (COM(2005)0532),
gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 februari 2006 in zaak C-255/02, Halifax e.a. / Commissioners of Customs and Excise, waarin het Hof beslist dat de zesde BTW-richtlijn (Richtlijn 77/388/EEG) zich ertegen verzet dat een belastingplichtige de voorbelasting aftrekt indien de transacties waarop dit recht is gebaseerd een misbruik vormen,
gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 maart 2007 in zaak C-524/04, Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation / Commissioners of Inland Revenue, waarin het Hof beslist dat artikel 43 van het EG-Verdrag zich er niet tegen verzet dat een lidstaat wetgeving goedkeurt die de vrijheid van vestiging beperkt van een louter kunstmatige bedrijfsconstructie die alleen is opgezet voor belastingdoeleinden,
gezien de aanbevelingen in de conclusies van het Voorzitterschap van de Raad van 14 mei 2008 inzake belastingkwesties die betrekking hebben op overeenkomsten die door de Gemeenschap en haar lidstaten met derde landen zullen worden gesloten,
gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (COM(2008)0727),
gezien het voorstel van de Commissie van 2 februari 2009 voor een richtlijn van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (COM(2009)0029),
gezien het voorstel van de Commissie van 2 februari 2009 voor een richtlijn van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (COM(2009)0028),
gezien het voorstel van de Commissie van 30 april 2009 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake beheerders van alternatieve beleggingsfondsen en tot wijziging van de Richtlijnen 2004/39/EG en 2009/…/EG (COM(2009)0207),
gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad de Commissie toestemming te geven onderhandelingen met het oog op de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten enerzijds en het Prinsdom Andorra, het Prinsdom Monaco en de Republiek San Marino anderzijds ter bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten ten nadele van hun financiële belangen en ter waarborging van administratieve samenwerking door middel van de uitwisseling van informatie over belastingzaken, en teneinde de Commissie toestemming te geven voor het openen van onderhandelingen tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds ter bestrijding van directe belastingfraude en directe belastingontwijking en ter waarborging van administratieve samenwerking door middel van de uitwisseling van informatie over belastingzaken (SEC(2009)0899),
gezien de verklaring van de G-20 naar aanleiding van zijn Top over de financiële markten en de wereldeconomie in Washington op 15 november 2008,
gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomst van de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009,
gezien de verklaring van de G-20 naar aanleiding van zijn Top over het wereldomspannende plan voor herstel en hervorming in Londen op 2 april 2009,
gezien de conclusies van de Raad naar aanleiding van zijn bijeenkomsten op 9 juni 2009 en 20 oktober 2009,
gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomst van de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009,
gezien de verklaring van de ministers van Financiën in Lecce, Italië, op 13 juli 2009,
gezien de verklaring die de leiders van de G-20 hebben aangenomen op de vergadering van 24 en 25 september 2009 in Pittsburgh,
gelet op artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
gezien het verslag van het US Government Accountability Office (2007), het verslag van het British National Audit Office (2008) en het verslag van de Conseil des Prélèvements Obligatoires (2009), waarin er onder andere op wordt gewezen dat ongeveer een derde van de 700 grootste bedrijven in het VK in 2005 en 2006 geen belasting hebben betaald, dat 25 % van de Amerikaanse bedrijven met activa ter waarde van meer dan 250 miljoen USD of een inkomen van meer dan 50 miljoen USD per jaar tussen 1998 en 2005 ook geen belastingen hebben betaald en dat Frankrijks grootste bedrijven momenteel 8 % belastingen op de reële gemiddelde winsten betalen, terwijl het officiële belastingtarief 33 % bedraagt,
gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0007/2010),
|
A. |
overwegende dat op EU-niveau en in internationaal verband de algemene consensus bestaat dat goed bestuur op belastinggebied transparantie, uitwisseling van informatie en een eerlijke fiscale concurrentie betekent, |
|
B. |
overwegende dat het ontbreken van goed bestuur in belastingzaken belastingfraude en belastingontduiking aanmoedigt en ernstige gevolgen voor de nationale begrotingen en het inkomstenstelsel van de Europese Unie heeft, met kosten in de EU die geraamd worden op 2,5 % van het BBP per jaar; overwegende dat eerlijke bedrijven door belastingfraude een concurrentienadeel lijden; overwegende dat goed bestuur in belastingzaken ertoe moet leiden dat meer middelen ter beschikking worden gesteld van de EU-lidstaten en van de ontwikkelingslanden voor het halen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, |
|
C. |
overwegende dat de globalisering het steeds moeilijker maakt belastingfraude op internationaal niveau te bestrijden en dat dit in het bijzonder gevolgen voor de 27 lidstaten van de Europese Unie, met hun grote verschillen, heeft; overwegende dat deze factoren sterk pleiten voor een verbetering van de internationale samenwerking binnen de EU en op internationaal niveau om ervoor te zorgen dat deze doeltreffend is, |
|
D. |
overwegende dat belastingontwijking en belastingontduiking op internationaal niveau een ernstige belemmering zijn voor het halen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, |
|
E. |
overwegende dat een significant aantal multinationale bedrijven zo gestructureerd is dat zij de voordelen van belastingontwijking kan genieten in de verschillende rechtsgebieden waar deze bedrijven actief zijn; overwegende dat een verschillende fiscale behandeling in verschillende rechtsgebieden bedrijven bevoordeelt die groot, internationaal of gevestigd zijn tegenover diegene die klein, binnenlands of nieuw zijn (start-ups), |
|
F. |
overwegende dat de mogelijkheid die multinationale bedrijven hebben om als onderdeel van hun belastingontwijkingsstrategieën extensief gebruik van belastingparadijzen en offshorecentra te maken, strijdig is met het principe van eerlijke mededinging en verantwoordelijk gedrag van ondernemingen, |
|
G. |
overwegende dat belastingparadijzen strijdig zijn met het principe van solidariteit, rechtvaardigheid en herverdeling; overwegende dat een significant aantal multinationale bedrijven in de gemondialiseerde economie hun macht gebruiken om druk uit te oefenen op regeringen, met name die van ontwikkelingslanden, om de belastingtarieven te verlagen en fiscale stimuleringsmaatregelen te nemen om investeringen aan te trekken; overwegende dat dit in de praktijk de belastingdruk heeft verschoven naar werknemers en huishoudens met een laag inkomen en tot schadelijke besparingen in de openbare diensten heeft verplicht, |
|
H. |
overwegende dat de Raad momenteel een aantal belangrijke wetgevingvoorstellen in behandeling heeft over de belastingheffing op spaartegoeden, administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand bij de inning van belastingen; overwegende dat een versterking van goed bestuur op belastinggebied binnen de EU een politieke en morele basis zal scheppen die het mogelijk maakt ook van derde landen goed bestuur in belastingzaken te verlangen, |
|
I. |
overwegende dat de goedkeuring van de algemene principes inzake ontwijkingsbestrijding (General Anti-Avoidance Principles, GAAP) belastingautoriteiten de macht verleent na te gaan of het hoofddoel van een bepaalde transactie de ontwijking of beperking van een belastingschuld is en, als dit het geval is, bijkomende belastingen te heffen om tegen de bedoelde ontwijking of beperking op te treden, |
|
J. |
overwegende dat ontwikkelingslanden vaak de legitimiteit of autoriteit ontberen om belasting van de eigen burgers te heffen, juist vanwege slecht bestuur op belastinggebied; overwegende dat de EU bij de omschrijving van haar bestuur in belastingzaken rekening moet houden met de specifieke problemen waarmee ontwikkelingslanden worden geconfronteerd en hulp moet bieden om deze de baas te worden, |
|
K. |
overwegende dat de gecombineerde inspanningen van de G-20 en de VN, samen met de inspanningen die worden geleverd in het kader van initiatieven onder OESO-leiding, enkele veelbelovende resultaten op het gebied van fiscaal bestuur hebben opgeleverd; overwegende dat deze resultaten ontoereikend blijven om de uitdagingen warvoor belastingparadijzen en offshorecentra zorgen, aan te kunnen en dat er beslissende, doeltreffende en consistente actie op moet volgen, |
|
L. |
overwegende dat de OESO het particuliere kapitaal dat zich in belastingparadijzen bevindt raamt op een bedrag van bijna 1 000 000 000 000 USD (een biljoen USD), vijfmaal meer dan 20 jaar geleden; overwegende dat meer dan een miljoen bedrijven, vooral in de Verenigde Staten en de lidstaten van de Europese Unie, hun officiële zetel hebben in landen die als een dergelijk belastingparadijs kunnen worden aangemerkt, |
|
M. |
overwegende dat er bewijs is dat de financiële crisis deels werd aangedreven door nieuwe typen van complexe financiële instrumenten en derivaten die in grote mate waren geplaatst in fondsen in rechtsgebieden met een geheimhoudingsregeling; overwegende dat in belastingparadijzen bijvoorbeeld complexe financiële producten zijn ondergebracht die financiële instabiliteit veroorzaken en dat vele financiële instellingen passiva buiten de balanstelling hadden die zich bevonden in belastingparadijzen; overwegende dat de financiële crisis in het algemeen nieuw licht heeft geworpen op de gevolgen van het ontbreken van goed bestuur en de risico’s heeft aangetoond die verbonden zijn aan juridische onduidelijkheid, |
|
N. |
overwegende dat maar 5 % van de grensoverschrijdende belastingschulden in de Europese Unie wordt geïnd, |
De gelegenheid aangrijpen
|
1. |
veroordeelt krachtig de rol die belastingparadijzen spelen met betrekking tot het aanmoedigen en profiteren van belastingontwijking, belastingontduiking en kapitaalvlucht; dringt er daarom bij de lidstaten op aan om van de strijd tegen belastingparadijzen, belastingontwijking en verboden kapitaalvlucht een prioriteit te maken; verzoekt de EU haar optreden te intensiveren en onmiddellijke concrete maatregelen – bijvoorbeeld sancties – tegen belastingparadijzen, belastingontwijking en verboden kapitaalvlucht te nemen; |
|
2. |
is van oordeel dat goed bestuur in belastingzaken, op te vatten als transparantie en de uitwisseling van informatie op alle niveaus, effectieve grensoverschrijdende samenwerking en eerlijke belastingconcurrentie, een kernelement vormt bij de heropbouw van de wereldeconomie na de financiële ineenstorting van 2008; |
|
3. |
herinnert er in dit verband aan dat het van elementair belang is een einde te maken aan het gebruik van kunstmatige rechtspersonen als middel om belastingen te ontwijken; dringt er daarnaast op aan dat in plaats van het bankgeheim in alle omstandigheden automatische informatie-uitwisseling plaatsvindt, ook in alle lidstaten en de daarvan afhankelijke gebieden; is in dit verband tevreden met het Commissievoorstel inzake administratieve samenwerking op belastinggebied, onder andere omdat de samenwerking tussen de lidstaten ermee wordt uitgebreid naar welk type belastingen ook, het bankgeheim ermee wordt afgeschaft en automatische uitwisseling van informatie ermee wordt ingesteld als algemene regel; |
Op EU-niveau
|
4. |
herinnert eraan dat het Parlement zijn advies aan de Raad heeft gegeven over amendementen op Richtlijn 2003/48/EG en daarbij de Raad onder meer heeft verzocht om een einde te maken aan de tijdelijke uitzonderingsregeling die het Oostenrijk, België en Luxemburg mogelijk maakte de uitwisseling van informatie door heffing van een bronbelasting te vermijden; dringt er bij de Raad op aan om bij de goedkeuring van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG rekening met het standpunt van het Parlement te houden; |
|
5. |
is verheugd over het feit dat Oostenrijk, België, Luxemburg en Zwitserland als een eerste stap, in verband met de belastingheffing van de EU op spaartegoeden, hun voorbehoud tegen artikel 26 van de model-belastingovereenkomst van de OESO hebben opgegeven en over het feit dat Andorra, Monaco, Liechtenstein en San Marino de OESO-normen hebben bekrachtigd; is ingenomen met het besluit van België om vanaf 1 januari 2010 van een bronbelastingssysteem over te schakelen op de uitwisseling van informatie; |
|
6. |
benadrukt het verzoek dat het Parlement formuleerde in zijn standpunt van 24 april 2009 om het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG aanzienlijk uit te breiden, met name tot rechtspersonen (in het bijzonder particuliere bedrijven en trusts) en diverse vormen van inkomsten uit investeringen; herinnert eraan dat de bepalingen van Richtlijn 2003/48/EG moeten worden uitgebreid naar Singapore, Hongkong, Macau en andere rechtsgebieden, bijvoorbeeld Dubai, Nieuw-Zeeland, Ghana en bepaalde staten van de Verenigde Staten, waarop Richtlijn 2003/48/EG geen betrekking heeft en die daarom een geliefde locatie voor belastingontwijkers zijn; |
|
7. |
is van oordeel dat het op de markt brengen in de EU van alternatieve fondsen door ondernemingen met een zetel in een derde land moet worden gebonden aan de voorwaarde dat het desbetreffende derde land zich houdt aan de normen voor goed bestuur in belastingzaken, waaronder het daadwerkelijk in praktijk brengen van het beginsel van de automatische uitwisseling van informatie op basis van wettelijk bindende voorschriften; benadrukt met name het feit dat de vooruitgang die op internationale fora als de OESO en de G-20 met betrekking tot normen op het gebied van goed bestuur in belastingzaken wordt geboekt, niet mag verhinderen dat de Europese Unie strengere normen toepast; |
|
8. |
benadrukt het feit dat een efficiëntere toepassing van de bestaande EU- en nationale belastingwetgeving een betere belastinginning zou vergemakkelijken; wijst er evenwel ook op dat bijkomende inspanningen en maatregelen om goed bestuur in belastingzaken te bevorderen, dringend nodig zijn; |
|
9. |
herinnert eraan dat belastingfraude met betrekking tot de BTW van bijzonder belang is voor werking van de gemeenschappelijke markt, doordat deze directe grensoverschrijdende gevolgen heeft, er aanzienlijke bedragen aan verloren inkomsten mee zijn gemoeid en er sprake is van rechtstreekse gevolgen voor de EU-begroting; dringt er bij de Raad op aan om de nieuwe richtlijn inzake administratieve samenwerking op belastinggebied goed te keuren en om fraude met betrekking tot de BTW te bestrijden, naar behoren rekening houdend met het standpunt van het Parlement; |
Op internationaal niveau
|
10. |
doet een beroep op alle betrokken partijen om de sluiting van de antifraude-overeenkomst met Liechtenstein te bespoedigen; vraagt de Raad ermee akkoord te gaan dat de Commissie een onderhandelingsmandaat krijgt voor dergelijke overeenkomsten met Andorra, Monaco, San Marino en Zwitserland; verzoekt de lidstaten in dit verband hun bilaterale belastingovereenkomsten met derde landen te herzien; |
|
11. |
verzoekt om intensievere samenwerking, bijvoorbeeld de automatische uitwisseling van informatie tussen landen, om de terugwinning te vergemakkelijken van kapitaal dat via illegale activiteit naar het buitenland wordt verplaatst, hetgeen de gemeenschappelijke markt schaadt; |
|
12. |
vraagt de Commissie spoedig verslag uit te brengen over de aanbeveling van de Raad van 14 mei 2008 om een clausule over goed bestuur in belastingzaken op te nemen in desbetreffende overeenkomsten die door de Europese Unie en haar lidstaten met derde landen zullen worden gesloten; benadrukt in het bijzonder het feit dat via onderhandelingen bepalingen over goed bestuur moeten worden goedgekeurd in het raam van algemene of specifieke akkoorden met derde landen en het feit dat voor een effectief proces moet worden gezorgd om de uitvoering hiervan te controleren; |
|
13. |
herinnert in verband met de werkzaamheden inzake schadelijke concurrentie op belastinggebied in het kader van de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen aan de noodzaak ervoor te zorgen dat de lidstaten een zodanige uitvoering aan de Gedragscode geven in hun betrekkingen met derde landen, dat zij consequent handelen met het oog op hun streven naar de bevordering van doorzichtigheid en de uitwisseling van informatie in belastingzaken; |
|
14. |
is verheugd over de vooruitgang die als eerste stap op het gebied van goed bestuur in belastingzaken bereikt is als gevolg van de initiatieven in andere internationale fora, zoals de G-20, de G-8, de VN en met name de OESO; is niettemin van mening dat de engagementen die de G-20 tot nu toe is aangegaan, niet volstaan om de uitdagingen die belastingontwijking, belastingparadijzen en offshorecentra opleveren, aan te pakken; |
|
15. |
herinnert eraan dat de inspanningen om belastingparadijzen en belastingontwijking te bestrijden alleen succes zullen hebben, als dezelfde regels gelden voor iedereen, om de creatie van bijkomende wettelijke achterpoortjes die misbruik mogelijk maken, te voorkomen; is in dit verband van mening dat Richtlijn 2003/48/EG, waarmee het principe van automatische multilaterale informatie-uitwisseling tussen landen is ingesteld, een welkome stap is in de richting van de instelling van een mondiaal kader voor automatische informatie-uitwisseling; is dan ook tevreden met het Commissievoorstel om de samenwerking met derde landen in het kader van Richtlijn 2003/48/EG te bevorderen; |
|
16. |
verzoekt de OESO en haar lidstaten de Commissie volledig te betrekken bij de werkzaamheden van het Global Forum peer review, vooral om vast te stellen welke rechtsgebieden niet tot samenwerking bereid zijn, een proces voor het evalueren van de handhaving te ontwikkelen en ontradende tegenmaatregelen ter bevordering van de eerbiediging van de normen in kwestie te nemen; acht het OESO-kader voor de bestrijding van belastingparadijzen voorts onbevredigend; wijst erop dat de indicator voor het verwerven van de status van rechtsgebied dat zijn medewerking verleent, moet worden verbeterd, bijvoorbeeld door er een kwalitatieve waarde aan te geven; staats sceptisch tegenover het feit dat deze indicator de sluiting vereist van maar 12 akkoorden over informatie-uitwisseling op belastinggebied; betreurt in deze samenhang dat de informatie-uitwisseling alleen plaatsheeft op verzoek, in plaats van verplicht en bindend te zijn en voorts dat de OESO toestaat dat regeringen aan plaatsing op haar zwarte lijst ontkomen louter door te beloven de principes op het gebied van informatie-uitwisseling na te leven, zonder te garanderen dat deze principes werkelijk in de praktijk worden gebracht; |
Naar een werkelijk EU-beleid dat zich op goed bestuur in belastingzaken richt
|
17. |
is van oordeel dat de behoefte is aan consequentie en aan een werkelijk EU-beleid dat zich op goed bestuur in belastingzaken richt; is van mening dat de geloofwaardigheid van de Europese Unie onder andere afhangt van haar bereidheid om eerst op te treden tegen belastingparadijzen op haar eigen grondgebied, als voorbeeld van goed bestuur; verzoek de Commissie om in dit verband nauwkeurig haar aandacht te blijven richten op een snelle en grondige uitvoering van de acties die zijn beschreven in haar mededeling over de bevordering van goed bestuur in belastingzaken; |
|
18. |
is van oordeel dat de Commissie, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de lidstaten, moet worden verzocht een dergelijke EU-benadering vorm te geven en te omschrijven, en dat zij hiervoor in de noodzakelijke middelen moet krijgen; |
|
19. |
beveelt de instelling aan van een adequaat systeem van stimulansen voor de inning van grensoverschrijdende belastingschulden om het huidige lage inningspeil van 5 % op te trekken, door een eerlijk deel van de door de inning van onbetaalde belastingen verworven inkomsten te verdelen onder de overheidsdienst die de belastingschulden int namens de lidstaat die hierom verzoekt, enerzijds, en de overheidsdienst van de lidstaat die om de inning verzoekt, anderzijds; |
|
20. |
wat wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen betreft, verzoekt de Commissie om het aantal grensoverschrijdende belastingschuldvorderingen van de lidstaten die op het grondgebied van de Europese Unie moeten worden ingevorderd, te ramen en kwantitatieve indicatoren in te voeren om de vooruitgang van de grensoverschrijdende inning mettertijd te meten; |
|
21. |
is van oordeel dat de EU de verbetering van de OESO-normen actief moet bevorderen om een automatische, multilaterale uitwisseling van informatie tot wereldnorm te verheffen; dringt er bij de EU verder op aan maatregelen te nemen ter voorkoming van misbruik van het „vestigingslandbeginsel” door middel van kunstmatige vestigings- en eigendomsregelingen die het voor houdstermaatschappijen zonder enige activiteit of brievenbusmaatschappijen mogelijk maken te voorkomen dat de uiteindelijk gerechtigden belasting in hun land van vestiging moeten betalen; dringt er bij de EU ook op aan om een gemeenschappelijke aanpak te volgen wat de toepassing van maatregelen betreft om misbruik tegen te gaan, die doeltreffend en billijk moeten zijn en aangepast aan het concept van louter kunstmatige constructie dat het Hof van Justitie heeft ontworpen; |
|
22. |
dringt bij de EU aan op een consequente benadering van goed bestuur in belastingzaken in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, het uitbreidingsbeleid en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; onderstreept het feit dat het beleid inzake goed bestuur in belastingzaken actief moet bijdragen tot de opbouw van duurzame en transparante belastingstelsels in de ontwikkelingslanden, met name om een einde te maken aan belastingfraude, die leidt tot een jaarlijks verlies aan belastinginkomsten dat overeenkomt met 10 keer het bedrag van de ontwikkelingshulp die door de ontwikkelde landen wordt geïnjecteerd; is van mening dat een adequate hoeveelheid middelen moet worden uitgetrokken om dit doel te bereiken; herinnert eraan dat goed bestuur in belastingzaken uiteindelijk investeringen zal aantrekken, doordat het bijdraagt tot rechtszekerheid op belastinggebied, transparantie en stabiliteit; |
|
23. |
benadrukt het feit dat de bestaande internationale boekhoudkundige normen moeten worden herzien om de transparantie te verbeteren; vraagt in deze samenhang om een verplichting om in de jaarrekeningen van bedrijven per land boekhoudkundige informatie met betrekking tot belastingparadijzen te verstrekken en suggereert een openbaar EU-register waarin de namen van personen en bedrijven worden opgelijst die ondernemingen hebben opgericht en rekeningen hebben geopend in belastingparadijzen, met als doel te onthullen wie de ware begunstigden zijn die achter offshorebedrijven schuil gaan; |
|
24. |
benadrukt dat de lidstaten hun beleid moeten coördineren om de uitvoering van anti-belastingontwijkingsregelingen te intensiveren; |
|
25. |
brengt onder de aandacht dat invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde vennootschapsbelastingsgrondslag zou helpen om binnen de EU dubbele belastingheffing en verrekenprijskwesties binnen geconsolideerde bedrijfsgroepen aan te pakken en kijkt er in deze samenhang naar uit de impactbeoordeling van de Commissie uiterlijk eind dit jaar te ontvangen; |
|
26. |
suggereert dat de Commissie, met het oog op een betere identificatie van onjuiste prijszetting van transacties en de frequentst gehanteerde belastingontwijkingstechnieken, prioriteit verleent aan een ruimere toepassing van de methode van de vergelijkbare winsten, zodat de controle van de verrekenprijzen niet langer betrekking heeft op transacties, maar op bedrijven; herinnert eraan dat de methode van de vergelijkbare winsten bestaat in het vergelijken van de inkomsten van bedrijven in elke bedrijfssector en dat een daling van de winsten van een filiaal van een multinational waardoor deze aanzienlijk lager liggen dan het sectorgemiddelde over een bepaalde periode, bewijs van massale verrekenprijzen kan zijn; |
|
27. |
wenst dat de EU een onderzoek wijdt aan de mogelijke sancties en stimulansen ter bevordering van goed bestuur in belastingzaken, zoals een speciale heffing op bewegingen van en naar niet-coöperatieve rechtsgebieden, niet-erkenning binnen de EU van de wettelijke status van bedrijven die zijn opgericht in niet-coöperatieve rechtsgebieden en een verbod voor financiële instellingen uit de EU om filialen en dochterbedrijven op te richten of in stand te houden in rechtsgebieden die samenwerken weigeren; |
|
28. |
is van oordeel dat de EU ook naar een consequente aanpak moet streven bij de uitvoering op EU- en internationaal niveau van normen op het gebied van prudentieel toezicht, belastingheffing, witwassen van geld en terrorismebestrijding; |
|
29. |
verzoekt de Commissie met ingang van oktober 2010 jaarlijks aan het Parlement verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van het EU-beleid inzake goed bestuur in belastingzaken; |
*
* *
|
30. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 13.
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/35 |
Woensdag 10 februari 2010
Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009
P7_TA(2010)0021
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009 (2009/2101(INI))
2010/C 341 E/08
Het Europees Parlement,
gelet op artikel 2, artikel 3, lid 3, alinea 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
gezien het verslag van de Commissie van 27 februari 2009 over de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2009 (COM(2009)0077),
gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2000„Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)” (COM(2000)0335) en de jaarverslagen van de Commissie over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2000, 2001, 2002, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 (respectievelijk COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098, COM(2004)0115, COM(2005)0044, COM(2006)0071, COM(2007)0049 en COM(2008)0010),
gelet op Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (1),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (2),
gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2008„Meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven” (COM(2008)0635),
gezien het op 3 oktober 2008 door de Commissie ingediende voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG (COM(2008)0636),
gezien het op 3 oktober 2008 door de Commissie ingediende voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (COM(2008)0637),
gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008„Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft” (COM(2008)0638),
gezien de stand van de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel (STCE 197),
gezien het actiekader voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, dat op 22 maart 2005 door de sociale partners is goedgekeurd,
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),
gezien het Europees pact voor gendergelijkheid, dat door de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 is goedgekeurd,
onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (3),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2006 over de immigratie van vrouwen: de rol van vrouwelijke immigranten en hun plaats in de Europese Unie (4),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 november 2009 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger – Stockholmprogramma (5),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (6),
gezien het op 22 maart 2007 aangenomen advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen inzake beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen,
onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen – 2008 (7),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen (8),
gelet op artikel 48 en artikel 119, lid 2, van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0004/2010),
|
A. |
overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een basisprincipe is van de Europese Unie dat wordt erkend in het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en ook overwegende dat, ondanks de aanzienlijke vooruitgang die op dit gebied is geboekt, nog steeds vele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen bestaan, |
|
B. |
overwegende dat de Europese Unie momenteel een ernstige economische, financiële en sociale crisis doormaakt, met specifieke gevolgen voor de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt, |
|
C. |
overwegende dat moederschap en vaderschap als grondrechten moeten worden beschouwd die van essentieel belang zijn voor het sociale evenwicht en dat op Europees niveau een richtlijn bestaat over moederschapsverlof (9) en een richtlijn over ouderschapsverlof (10), maar vooralsnog geen wetgeving op het gebied van vaderschapsverlof, |
|
D. |
overwegende dat mannen volgens de beschikbare gegevens als gevolg van de segregatie naar beroep en sector in het algemeen harder geraakt zijn aan het begin van de crisis, maar dat de situatie verschilt in bepaalde landen en bepaalde sectoren, met name de traditionele bedrijfssectoren, waar vooral vrouwen werken, waar vele bedrijfssluitingen en verplaatsingen van multinationals worden opgetekend; overwegende dat 31,1 % van de vrouwelijke en slechts 7,9 % van de mannelijke werknemers deeltijds werken; overwegende dat vrouwen in de meerderheid zijn in sommige overheidsdiensten, en afhankelijk van de lidstaat tot twee derde van het personeel uitmaken in het onderwijs, de gezondheidszorg en de sociale bijstand; overwegende dat de crisis derhalve dreigt vooral vrouwen te treffen bij budgettaire besparingen in de genoemde sectoren, |
|
E. |
overwegende dat vrouwen, en met name alleenstaande moeders en vrouwen ouder dan 65 jaar, traditioneel meer bedreigd zijn door armoede en door een beperkt pensioen; overwegende dat laatstgenoemden dikwijls een pensioen ontvangen dat in de buurt van het minimumbestaansinkomen ligt om verschillende redenen, zoals de beëindiging of onderbreking van hun beroepsactiviteit om zich aan hun gezin te wijden of het feit dat zij in het bedrijf van hun echtgenoot hebben gewerkt, met name in de handels- en landbouwsector, zonder hiervoor te worden betaald en zonder bij het socialezekerheidsstelsel te zijn aangesloten en overwegende dat het merendeel van de beleidsmaatregelen bedoeld zijn om gezinnen met kinderen te helpen, ondanks het feit dat 35 % van de huishoudens bestaan uit één persoon, die in de meeste gevallen een vrouw is, |
|
F. |
overwegende dat de arbeidsparticipatie bij vrouwen gemiddeld 59,1 % bedraagt, met grote verschillen gaande van 37,4 % tot 74,3 %, dat de gestage toename van deze participatie sinds 2000 niet heeft geleid tot een verbetering van de arbeidsomstandigheden van vrouwen en dat deze nog steeds het slachtoffer zijn van segregatie naar beroep en sector, |
|
G. |
overwegende dat de ondernemingen van de sociale economie een geslaagd voorbeeld zijn van de inzetbaarheid van vrouwen op de arbeidsmarkt, de sociale status van vrouwen verbeteren, hun financiële onafhankelijkheid bevorderen en een betere combinatie van beroepsleven en gezinsleven mogelijk maken, met name dankzij de diensten die zij aanbieden op het gebied van kinderopvang en voor bejaarden en personen met een handicap, |
|
H. |
overwegende dat het gemiddelde beloningsverschil tussen vrouwen en mannen sinds 2000 op een hoog niveau (tussen 14 % en 17,4 %) stagneert, ondanks de talrijke maatregelen van de Commissie en toezeggingen van de lidstaten, |
|
I. |
overwegende dat artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat „iedere lidstaat er zorg voor draagt dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast”, en dat dit beginsel in de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevestigd, |
|
J. |
overwegende dat de Commissie in bovengenoemde resolutie van 18 november 2008 wordt verzocht om vóór 31 december 2009 bij het Europees Parlement een wetsvoorstel over de herziening van de bestaande wetgeving met betrekking tot de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen in te dienen, |
|
K. |
overwegende dat ook mannen het slachtoffer zijn van segregatie naar beroep en sector, en van stereotypen over de rol van mannen en vrouwen, zij het in mindere mate, |
|
L. |
overwegende dat de verdeling van gezins- en huishoudelijke taken tussen vrouwen en mannen, met name door meer gebruik te maken van ouder- en vaderschapsverlof, een absolute voorwaarde is voor de bevordering en verwezenlijking van gendergelijkheid, maar het feit betreurende dat het kaderakkoord van de sociale partners over het ouderschapsverlof (juli 2009) geen betrekking heeft op de kwestie van betaald verlof, dat een doorslaggevend effect zou hebben op het aantal mannen dat met dit verlof instemt en op de gelijke verdeling van de beroeps- en gezinstaken onder vrouwen en mannen, |
|
M. |
overwegende dat toegang tot diensten voor de opvang van kinderen, bejaarden en andere hulpbehoevenden van essentieel belang is om voor een gelijke deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding te zorgen, |
|
N. |
overwegende dat de lidstaten tijdens de Europese Raad van Barcelona op 15 en 16 maart 2002 zijn uitgenodigd om vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder 3 jaar, maar dat meer dan de helft van de lidstaten nog ver van deze doelstelling verwijderd is, |
|
O. |
overwegende dat 58,9 % van de gediplomeerden van de universiteiten in de Unie in 2008 vrouwen zijn, dat vrouwen de meerderheid vormen in de opleidingen handel, beheer en recht, maar in de minderheid blijven in leidinggevende functies bij ondernemingen en beleidsorganen; overwegende dat weinig vrouwen gediplomeerd zijn in de opleidingen informatica, ingenieur of fysica, waardoor vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de particuliere sector, die van doorslaggevend belang is voor het economisch herstel; overwegende dat het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen in de informaticasector mettertijd veeleer is toegenomen, |
|
P. |
overwegende dat het aandeel vrouwelijke leden van het Europees Parlement is toegenomen van 32,1 % tijdens de zittingsperiode 2004-2009 tot 35 % na de Europese verkiezingen van 7 juni 2009, dat het aandeel vrouwelijke commissievoorzitters is gestegen van 25 % naar 41 %, en het aandeel vrouwelijke ondervoorzitters van het Europees Parlement van 28,5 % naar 42,8 %, maar dat het aantal quaestoren van het vrouwelijk geslacht gedaald is van 3 naar 2, |
|
Q. |
overwegende dat de situatie van bepaalde groepen vrouwen die vaak te maken hebben met combinaties van moeilijkheden en risico's en ook met een dubbele discriminatie – in het bijzonder vrouwen met een handicap, vrouwen met personen ten laste, bejaarde vrouwen, vrouwen die behoren tot een minderheid en vrouwelijke immigranten – lijkt te verslechteren, |
|
R. |
overwegende dat vrouwelijke immigranten het slachtoffer zijn van een dubbele discriminatie op de arbeidsmarkt op grond van hun geslacht en hun status als immigrant; overwegende dat een vijfde van de hoogopgeleide vrouwelijke immigranten laaggekwalificeerd werk doet, en overwegende dat vrouwelijke immigranten in de huishoudelijke sector, de horeca en de landbouw bijzonder kwetsbaar zijn, |
|
S. |
overwegende dat de arbeidsparticipatie zowel voor mannen als voor vrouwen lager ligt in plattelandsgebieden en dat een groot aantal vrouwen bovendien nooit actief is op de officiële arbeidsmarkt en dat deze vrouwen hierdoor noch geregistreerd zijn als werkzoekende, noch worden meegeteld in de werkloosheidsstatistieken, hetgeen bijzondere financiële en juridische problemen met zich meebrengt wat de toegang tot moederschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten en de toegang tot de sociale zekerheid betreft, alsmede problemen in geval van scheiding; overwegende dat de plattelandsgebieden ernstig onder het gebrek aan vacatures van goede kwaliteit hebben te lijden, |
|
T. |
overwegende dat vrouwen die behoren tot een minderheid, met name rom-vrouwen, geregeld te lijden hebben onder diverse vormen van discriminatie op grond van ras en geslacht; overwegende dat de nationale instanties die met gelijkheidskwesties zijn belast, het verschijnsel van meervoudige of gecombineerde discriminatie op adequate wijze zouden moeten aanpakken, |
|
U. |
overwegende dat mensenhandel een moderne vorm van slavernij is en dat vrouwen en meisjes nog steeds het merendeel van de slachtoffers ervan uitmaken, |
|
V. |
overwegende dat in bovengenoemde resolutie van 3 september 2008 de lidstaten worden opgeroepen om het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel onverwijld te ratificeren, dat het meest doeltreffende Europese juridische instrument is in de strijd tegen dit fenomeen, dat een misdrijf vormt evenals een schending van de mensenrechten en de waardigheid en de integriteit van de mens schaadt; overwegende dat tot nu toe slechts 16 lidstaten van de Unie dit verdrag hebben geratificeerd, |
|
W. |
overwegende dat geweld tegen vrouwen, in al zijn vormen, een groot obstakel voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen vormt en een van de meest voorkomende schendingen van de mensenrechten is, die geen geografische, economische, culturele of sociale grenzen kent; overwegende dat dit geweld een kritiek probleem is in de Unie, waar 20 à 25 % van de vrouwen tijdens hun volwassen leven het slachtoffer wordt van fysiek geweld, en meer dan 10 % van de vrouwen het slachtoffer zijn van seksueel geweld; overwegende dat het Spaanse voorzitterschap van de Raad van de bestrijding van geweld tegen vrouwen een van haar prioriteiten heeft gemaakt, |
|
X. |
overwegende dat onder seksuele en reproductieve gezondheid het algemene, zowel fysieke als mentale en sociale welzijn van de menselijke persoon wordt verstaan, voor alles wat verband houdt met de voortplantingsorganen, de functies en de werking daarvan, en niet alleen het ontbreken van ziekte of gebreken en overwegende dat erkenning van de totale fysieke en seksuele autonomie van vrouwen een absolute voorwaarde is voor elk behoorlijk beleid inzake het recht op seksuele en reproductieve gezondheid, alsmede voor het beleid inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen, |
|
Y. |
overwegende dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid in 2006 officieel werd opgericht en uiterlijk op 19 januari 2008 zijn werkzaamheden moest aanvatten, maar dat het nog steeds niet volledig werkt, |
|
Z. |
overwegende dat de strategie van Lissabon erop was gericht om 60 % van de vrouwen die kunnen werken, op de arbeidsmarkt actief te laten worden, terwijl de inspanningen met betrekking tot de demografische uitdaging bedoeld zijn om een beter geboortecijfer te verkrijgen, teneinde toekomstige uitdagingen aan te kunnen; overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen en een evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven de kern van het debat over de demografische veranderingen blijven vormen, |
|
1. |
is verheugd dat de Commissie in haar bovengenoemde verslag over de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2009 heeft beklemtoond dat het in de veranderende economische context belangrijk blijft om het gendergelijkheidsbeleid te versterken, maar onderstreept het feit dat meer concrete acties en meer nieuw beleid nodig zijn; |
|
2. |
betreurt het feit dat de projecten op het gebied van economisch herstel vooral betrekking hebben op de banen waar mannen in de meerderheid zijn; onderstreept het feit dat, als de toekomst van de banen van mannen wordt ondersteund in plaats van die van vrouwen, dit de ongelijkheid tussen de geslachten vergroot in plaats van haar te verkleinen en onderstreept de noodzaak om het gendergelijkheidsbeleid te integreren in de Europese, nationale en internationale herstelplannen ter bestrijding van de crisis; |
|
3. |
verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten met klem de sociale rechten te verdedigen en erop toe te zien dat de economische en financiële crisis niet tot een beperking leidt van de sociale uitkeringen en de sociale diensten, met name wat kinderopvang en hulp aan bejaarden betreft; merkt op dat het beleid inzake hulp en de terbeschikkingstelling van hulp- en opvangdiensten nauw verband houdt met de verwezenlijking van gelijkheid van vrouwen en mannen; |
|
4. |
merkt op dat de economische, sociale en financiële crisis een kans kan bieden om van de Unie een productiever en innoverender economie te maken evenals een maatschappij waarin meer rekening wordt gehouden met de gelijkheid van vrouwen en mannen, als een adequaat beleid zou worden gevoerd en adequate maatregelen zouden worden goedgekeurd; |
|
5. |
verzoekt de Commissie gedetailleerde statistische gegevens te verstrekken over de gevolgen van de crisis voor vrouwen en mannen, rekening houdend met het werkloosheidscijfer, de ontwikkeling van deeltijdwerk en tijdelijke en vaste contracten, alsmede de gevolgen van de beleidsmaatregelen ter bestrijding van de crisis voor de overheidsdiensten; |
|
6. |
onderstreept het feit dat de Commissie en de lidstaten de rol van vrouwen in de sociale economie absoluut moeten waarderen, ondersteunen en vergroten, gelet op het hoge percentage vrouwen dat in deze sector werkt en de hoeveelheid diensten die deze aanbiedt om de combinatie van beroeps- en gezinsleven te bevorderen; |
|
7. |
verzoekt de lidstaten die een op begrotingsconsolidatie gericht beleid zullen moeten voeren, om te voorkomen dat vrouwen onevenredig hard worden getroffen, en verzoekt de Commissie en de lidstaten herstelmaatregelen uit te werken, waarin rekening wordt gehouden met de specifieke situatie en behoeften van vrouwen en mannen, met name door een geïntegreerde aanpak van gendergelijkheid („gendermainstreaming”) en door een budgettaire analyse op grond van gender en gelijkheid mannen-vrouwen („gender budgeting”); |
|
8. |
betreurt het feit dat integratie van de man-vrouw-dimensie in de huidige strategie van Lissabon bijna volledig ontbreekt en verzoekt de Raad en de Commissie een hoofdstuk over deze dimensie in de toekomstige strategie voor de periode na Lissabon, „EU 2020”, op te nemen; |
|
9. |
verzoekt de nationale instanties die met gelijkheidskwesties zijn belast, geïntegreerde benaderingen te volgen om hun antwoord op gevallen van meervoudige discriminatie en de aanpak hiervan te verbeteren; dringt er bovendien op aan dat de nationale instanties die met gelijkheidskwesties zijn belast, opleidingen organiseren voor rechters, juristen en personeel, om deze te leren meervoudige discriminatie te herkennen en te voorkomen en er een antwoord op te bieden; |
|
10. |
is verheugd dat het doel om voor 2010 de arbeidsparticipatie van vrouwen op 60 % te brengen,vastgesteld op de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, bijna is bereikt; onderstreept echter het feit dat een aanzienlijk deel van deze arbeid jammer genoeg onbestendig en slecht betaald is; betreurt eveneens de grote verschillen tussen de lidstaten, aangezien dit cijfer uiteenloopt van 37,4 % tot 74,3 %; verzoekt de lidstaten derhalve de nodige maatregelen te nemen om Richtlijn 2006/54/EG daadwerkelijk toe te passen; |
|
11. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten zich te buigen over de situatie van de meehelpende echtgenoten in de ambachtelijke sector, de handel, de landbouw, de visvangst en de kleine familiebedrijven, wat de gelijkheid van mannen en vrouwen betreft en rekening houdend met het feit dat vrouwen in een kwetsbaardere positie verkeren dan mannen; verzoekt de lidstaten het juridische model van mede-eigendom te ontwikkelen, om te zorgen voor volledige erkenning van de rechten van vrouwen in de landbouwsector, adequate bescherming van vrouwen op het gebied van sociale zekerheid en de erkenning van het werk van vrouwen; |
|
12. |
verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen en positief te discrimineren om vrouwen een plaats te bezorgen in de projecten en programma's op het gebied van ecologische transformatie, bijvoorbeeld in de sector van de hernieuwbare energiebronnen, en hun banen te bezorgen in wetenschappen en spitstechnologie; |
|
13. |
moedigt de lidstaten aan het ondernemerschap van vrouwen in de bedrijfssector te bevorderen en te voorzien in financiële steun, structuren voor beroepsadvies en een adequate opleiding voor vrouwen die bedrijven oprichten; |
|
14. |
onderstreept het feit dat het inkomen en het betaalde werk van vrouwen het sleutelelement blijft van hun economische autonomie en van meer gelijkheid van mannen en vrouwen in de maatschappij als geheel; onderstreept het feit dat met name gelet op de veroudering van de samenleving, zowel mannen als vrouwen onmisbaar zijn om een tekort aan arbeidskrachten te voorkomen; |
|
15. |
constateert dat vrouwen meer zijn blootgesteld aan het risico van armoede, omdat het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen op een hoog niveau blijft, en dat talrijke verschillen bestaan tussen de lidstaten en de sectoren; verzoekt de lidstaten derhalve met klem Richtlijn 2006/54/EG toe te passen en met name het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid en dat van gelijkwaardig werk te bevorderen; |
|
16. |
acht het nodig dat ook wordt opgetreden met het oog op een vermindering van de ongelijkheid van mannen en vrouwen op het gebied van pensioenen, aangezien vrouwen tegenwoordig nog altijd het grootste deel van de gezinstaken op zich nemen, met als gevolg onderbroken loopbanen en meer algemeen minder professionele inzet dan mannen; |
|
17. |
betreurt dat de Commissie nog geen wetsvoorstel over de herziening van de bestaande wetgeving met betrekking tot de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen heeft ingediend, zoals in bovengenoemde resolutie van het Parlement van 18 november 2008 was gevraagd; verzoekt de Commissie dan ook zo spoedig mogelijk een dergelijk wetsvoorstel in te dienen; |
|
18. |
ondersteunt de procedurele stappen die de Commissie onderneemt wegens inbreuken op de omzetting van de geldende richtlijnen; meent dat de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, de richtlijnen inzake gelijkheid van vrouwen en mannen zo spoedig mogelijk in nationaal recht moeten omzetten en vooral toezien op de juiste toepassing ervan; |
|
19. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bewustmakingscampagnes op te zetten in scholen, op werkplekken en in de media om een diversificatie van de beroepskeuzen, vooral van jonge meisjes, te bevorderen en om hardnekkige stereotypen over de rol van mannen en vrouwen te bestrijden evenals vernederende beelden, met name campagnes waarbij de rol van mannen bij een betere verdeling van de gezinstaken en de combinatie van beroep en privéleven in de verf wordt gezet; |
|
20. |
verzoekt de lidstaten de bedrijven te erkennen die maatregelen nemen om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en een evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven te vergemakkelijken, teneinde de verspreiding van goede praktijken op dit gebied te bevorderen; |
|
21. |
wijst op het belang van opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd en van diensten voor kinderopvang en voor hulp aan bejaarden en andere hulpbehoevenden voor een betere combinatie van werk en gezin; steunt het initiatief van de Commissie om vergelijkbare, tijdig beschikbare en betrouwbare statistieken op te stellen en om specifieke aanbevelingen te doen aan elke lidstaat; verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen om de bovengenoemde doelstellingen van de Europese Raad van Barcelona betreffende de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd te verwezenlijken; |
|
22. |
onderstreept het belang van bepaalde stappen die de Commissie heeft ondernomen, met name het voorstel tot herziening van Richtlijn 92/85/EEG inzake zwangerschapsverlof en van Richtlijn 86/613/EEG inzake personen die een zelfstandige activiteit uitoefenen alsmede hun echtgenoten die daaraan deelnemen; is evenwel van mening dat het Commissievoorstel tot herziening van Richtlijn 92/85/EEG niet ambitieus genoeg is wat de bevordering van de combinatie van beroepsleven en gezins- en privéleven voor mannen en vrouwen betreft; |
|
23. |
onderstreept dat de kwestie van het vaderschapsverlof ter tafel moet worden gebracht en verzoekt de Commissie elk initiatief met het oog op de invoering van een vaderschapsverlof op Europees niveau te ondersteunen; is van mening dat het moederschapsverlof aan het vaderschapsverlof moet worden gekoppeld, om de vrouw op de arbeidsmarkt beter te beschermen en zo de stereotypen die in de maatschappij met betrekking tot het gebruik van dit verlof leven, te bestrijden; |
|
24. |
verzoekt de lidstaten en de sociale partners een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in leidinggevende functies in ondernemingen, overheidsdiensten en beleidsorganen te bevorderen; en verzoekt bijgevolg om de vaststelling van verplichte doelstellingen om voor een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te zorgen; wijst er in deze samenhang op dat het gebruik van verkiezingsquota positieve gevolgen voor de vertegenwoordiging van vrouwen heeft; |
|
25. |
is tevreden met het besluit van de Noorse regering om het aantal vrouwen in de raad van bestuur van privé- en overheidsbedrijven op te trekken tot minimum 40 % van de leden en verzoekt de Commissie en de lidstaten het Noorse initiatief te beschouwen als een positief voorbeeld en in dezelfde richting te evolueren; |
|
26. |
verzoekt de lidstaten campagnes op te zetten voor vrouwen met een diploma van het secundair onderwijs, om deze aan te moedigen te kiezen voor een loopbaan in het ingenieurswezen, teneinde hun aanwezigheid in de traditioneel mannelijke technische beroepen te vergroten; |
|
27. |
is verheugd over de aanzienlijke toename van het aantal vrouwelijke voorzitters van parlementaire commissies en het aantal vrouwelijke ondervoorzitters van het Europees Parlement, alsmede over de, zij het iets minder grote, maar reële toename van het aantal vrouwelijke leden van het Europees Parlement na de Europese verkiezingen van juni 2009; |
|
28. |
is in dit opzicht van mening dat het percentage vrouwelijke kandidaat-commissarissen (33 % van het college), dat met moeite is gehaald, het absolute minimum is; is van mening dat de samenstelling van de Commissie beter de diversiteit van de Europese bevolking moet weerspiegelen, ook wat het man-vrouw-aspect betreft; verzoekt de lidstaten bij volgende voordrachten twee kandidaten voor te stellen, één van elk geslacht, om de samenstelling van een meer representatieve Commissie te vergemakkelijken; |
|
29. |
verzoekt de lidstaten hun immigratiebeleid nauwkeurig te bekijken, om zo goed mogelijk gebruik te maken van de kwalificaties van hoogopgeleide vrouwelijke immigranten en te zorgen voor sociale zekerheid voor vrouwen die werkzaam zijn in de huishoudelijke sector en andere sectoren waar sociale zekerheid ontbreekt, teneinde de integratie van vrouwelijke immigranten te bevorderen en er eveneens voor te zorgen dat zij toegang tot opleiding hebben, met name beroepsopleiding en tot onderwijs in de taal van het gastland; |
|
30. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten prioriteit en bijzondere aandacht te verlenen aan meer kwetsbare groepen vrouwen: vrouwen met een handicap, vrouwen met personen ten laste, bejaarde vrouwen, vrouwen die behoren tot een minderheid en vrouwelijke immigranten, alsmede vrouwen die gevangen zitten, en specifieke maatregelen uit te werken om in de behoeften van deze vrouwen te voorzien; |
|
31. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen goed te keuren en toe te passen om vrouwen met een handicap vooruit te helpen op de terreinen van het maatschappelijke leven, het beroepsleven, het culturele leven en het politieke leven waar zij nog altijd ondervertegenwoordigd zijn; |
|
32. |
verzoekt de Tsjechische Republiek, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Italië, Litouwen, Hongarije, Nederland, Finland en Zweden met klem om het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel zo spoedig mogelijk te ratificeren; |
|
33. |
herinnert eraan dat geweld tegen vrouwen een ernstig probleem blijft, dat op Europees en op nationaal niveau met alle mogelijke middelen moet worden uitgebannen; verzoekt de Commissie opnieuw om binnen de vijf jaar een Europees jaar tegen geweld jegens vrouwen uit te roepen; is verheugd dat het Spaanse voorzitterschap van de Raad van de bestrijding van geweld tegen vrouwen een van haar prioriteiten heeft gemaakt, en verzoekt de volgende voorzitterschappen hetzelfde te doen; |
|
34. |
steunt de voorstellen van het Spaanse voorzitterschap voor de instelling van het Europees mandaat voor de bescherming van slachtoffers en de invoering van een voor de hele Europese Unie gemeenschappelijk telefoonnummer voor hulp aan slachtoffers; |
|
35. |
benadrukt het feit dat geweld tegen vrouwen moet worden bestreden om de gelijkheid van mannen en vrouwen te realiseren; verzoekt de Commissie te beginnen met de opstelling van een voorstel voor een algemene richtlijn betreffende de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, met name vrouwenhandel; |
|
36. |
onderstreept dat vrouwen zeggenschap moeten hebben over hun seksuele en reproductieve rechten, met name door gemakkelijke toegang tot contraceptie en abortus; benadrukt het feit dat vrouwen gratis toegang tot consulten over abortus moeten hebben; ondersteunt daarom, zoals in zijn bovengenoemde resolutie van 3 september 2008, maatregelen en acties om de toegang van vrouwen tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid te verbeteren en hen meer bewust te maken van hun rechten en de beschikbare diensten; verzoekt de lidstaten en de Commissie maatregelen en acties ten uitvoer te leggen om mannen bewust te maken van hun verantwoordelijkheid in seksuele en reproductieve kwesties; |
|
37. |
merkt op dat de oprichting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid nog steeds niet is afgerond, en verwacht dat dit instituut zijn werkzaamheden spoedig kan aanvatten; |
|
38. |
verzoekt de Commissie haar nieuwe strategie „Het BBP voorbij” voort te zetten en bij haar werkzaamheden ook te kijken naar strategieën waarmee de bijdrage van de activiteiten van vrouwen en mannen op het gebied van solidariteit tussen de generaties tot het BBP van de lidstaten kan worden gemeten; |
|
39. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0062.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0098.
(4) PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 118.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0090.
(6) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 56.
(7) PB C 295 van 4.12.2009, blz. 35.
(8) PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 21.
(9) Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).
(10) Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4).
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/43 |
Woensdag 10 februari 2010
Strategische doelstellingen voor de Conferentie van de partijen inzake CITES
P7_TA(2010)0022
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de strategische doelstellingen van de EU voor de 15de bijeenkomst van de Conferentie van de partijen (COP 15) bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 13 tot 25 maart 2010 in Doha (Qatar) plaatsvindt
2010/C 341 E/09
Het Europees Parlement,
gezien de aanstaande 15de bijeenkomst van de Conferentie van de partijen (COP 15) bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 13 tot 25 maart 2010 in Doha (Qatar) plaatsvindt,
gezien de vragen van 2 december 2009 aan de Raad en de Commissie over de strategische doelstellingen voor de conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 13 tot 25 maart 2010 in Doha (O-0145/2009 – B7-0003/2010, O-0146/2009 – B7 -0004/2010),
gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat CITES met 175 partijen, waaronder de 27 lidstaten, 's werelds grootste overeenkomst is over de instandhouding van in het wild levende dier- en plantensoorten en de voorkoming van overexploitatie ervan door de internationale handel, |
|
B. |
overwegende dat het verbruik van natuurlijke hulpbronnen door de mens, de vernietiging van habitats, de klimaatverandering, de overexploitatie van in het wild levende soorten en de illegale handel in wilde fauna en flora de belangrijkste oorzaken zijn van de verschraling van de biodiversiteit op aarde, |
|
C. |
overwegende dat in wetenschappelijke rapporten wordt voorspeld dat als gevolg van de klimaatverandering het verlies aan biodiversiteit zal toenemen en de situatie van bedreigde soorten nog zal verslechteren, |
|
D. |
overwegende dat CITES zijn besluiten op wetenschappelijke gegevens moet baseren, en dat de Internationale Unie voor natuurbehoud (IUCN) en Trade Records Analysis of Flora and Fauna in Commerce (TRAFFIC) belangrijk werk verrichten, omdat zij de CITES-partijen van een gedetailleerde beoordeling voorzien van de voorstellen tot wijziging van de CITES -bijlagen, |
|
E. |
overwegende dat het publieke bewustzijn in de consumentenlanden altijd van essentieel belang is geweest en ook blijft voor het indammen van stroperij en de illegale internationale handel in bedreigde soorten van in het wild levende dieren en planten, |
|
F. |
overwegende dat illegale houtkap kan leiden tot handel in plantensoorten die op de CITES -lijst staan en dat het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met verplichtingen voor exploitanten die hout en houtproducten op de markt brengen moet waarborgen dat de illegale houtkap doeltreffend wordt aangepakt, |
|
G. |
overwegende dat de illegale handel het mondiale streven naar duurzaamheid in milieu en ontwikkeling ernstig ondermijnt, goed bestuur ondergraaft en de verspreiding van overdraagbare ziekten vergemakkelijkt, |
|
H. |
overwegende dat de onder CITES vallende soorten in de CITES -bijlagen worden opgenomen op basis van hun instandhoudingsstatus en omdat zij door de handel worden of kunnen worden aangetast; overwegende datCITES bijlage I soorten bevat die met uitsterven bedreigd zijn en waarin de internationale handel is verboden; overwegende dat CITES-bijlage II soorten bevat waarin de handel moet worden gecontroleerd om een gebruik te voorkomen dat niet te verenigen is met hun overleven; overwegende dat CITES-bijlage III soorten bevat die beschermd zijn in ten minste één land dat andere CITES-partijen om hulp heeft verzocht bij het controleren van de handel, |
|
I. |
overwegende dat het Vorstendom Monaco een voorstel heeft ingediend om de blauwvintonijn op CITES-bijlage I te plaatsen teneinde de internationale commerciële handel in deze soort tijdelijk op te schorten, |
|
J. |
overwegende dat het wetenschappelijk comité van de Internationale Commissie voor het behoud van de Atlantische tonijn (ICCAT) op zijn vergadering van 21-23 oktober 2009 het huidige paaibestand van blauwvintonijn op minder dan 15 % van het vóór het begin van de visserij bestaande bestand heeft geraamd en daarmee heeft bevestigd dat deze soort voldoet aan de criteria voor opneming in de CITES-bijlage I, |
|
K. |
overwegende dat de haringhaai en de doornhaai uiterst gevoelig zijn voor overbevissing en zich zeer langzaam hestellen als gevolg van hun biologische kenmerken (langzame groei, late geslachtsrijpheid, geringe voortplantingscapaciteit, lange levensduur en lange generatietijd), |
|
L. |
overwegende dat opneming van deze soorten in CITES-bijlage II noodzakelijk is om te waarborgen dat de toekomstige internationale handel is gebaseerd op duurzaam bedreven, nauwkeurig geregistreerde visserijactiviteiten die niet schadelijk zijn voor de toestand van de geëxploiteerde populaties, |
|
M. |
overwegende dat in CITES-resolutie Conf. 9.24 staat dat soorten in aanmerking komen voor opneming in CITES-bijlage I als zij onder andere „door de handel worden of kunnen worden aangetast” en als er sprake is van een „duidelijke afname van de in het wild levende populatie, die is afgeleid uit of geraamd op basis van een achteruitgang van de habitat in omvang of kwaliteit”, |
|
N. |
overwegende dat ijsberen ernstig gevaar lopen dat hun habitat verdwijnt als gevolg van de klimaatverandering, hetgeen leidt tot dalende populaties in het grootste deel van hun leefgebied, en dat zij de nadelige gevolgen ondervinden van de commerciële handel in hun lichaamsdelen die sinds de jaren '90 is toegenomen, |
|
O. |
overwegende dat de CITES-partijen op hun 14de bijeenkomst (COP 14) hebben afgesproken dat er gedurende ten minste negen jaar geen nieuwe voorstellen over handel in ivoor zouden worden gedaan, |
|
P. |
overwegende dat in de discussies tijdens COP 14 aanvankelijk werd aangedrongen op een moratorium van 20 jaar en dat er sindsdien aanzienlijke partijen ivoor in beslag zijn genomen en berichten zijn verschenen over grootschalige en toenemende stroperij, |
|
Q. |
overwegende dat de populaties van grote katachtigen in Azië nog steeds worden bedreigd door stroperij, aantasting van habitats en prooiverlies, en dat er ondanks herhaalde oproepen op veel terreinen teleurstellend weinig vooruitgang is geboekt met het nemen van stevige maatregelen om de teruggang van de aantallen tijgers en andere grote katachtigen te stuiten, |
|
R. |
overwegende dat tijdens COP 14 het CITES-besluit 14.69 is aangenomen, waarin alle partijen met intensieve fokprogramma's worden opgeroepen erop toe te zien dat Aziatische grote katachtigen alleen met het oog op de instandhouding in gevangenschap worden gefokt, en waarin staat dat tijgers niet mogen worden gefokt met het oog op de handel in delen of daaruit gewonnen producten, |
|
S. |
overwegende dat in de recente Aanbevelingen van Kathmandu is gewezen op het belang van een grotere rol van de internationale handhavingsorganen, zoals Interpol, de Werelddouaneorganisatie (WCO), het VN-Agentschap voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) en CITES, bij de aanpak van de criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten, en dat daarin is gevraagd de eenheden voor de bestrijding van milieudelicten van deze organisaties voor dit doel te versterken, |
|
T. |
overwegende dat tijdens COP-14 (die in Den Haag is gehouden) de CITES-besluiten 14.35 en 14.36 zijn aangenomen, en overwegende dat het anonieme karakter en de wereldwijde strekking van het internet het vermogen van de CITES-partijen om de illegale handel in soorten van in het wild levende dieren en planten te bestrijden drastisch beperken; overwegende dat de snelle groei van de e-handel in soorten die op de CITES-lijst staan een ernstige bedreiging vormt voor het overleven van vele soorten; overwegende dat het globale karakter van het internet het voor de CITES-partijen moeilijk maakt nationale en internationale wetgeving in het kader van hun jurisdicties te handhaven; en overwegende dat de e-handel in in het wild levende dieren en planten en daaruit gewonnen producten altijd als potentiële internationale handel moet worden beschouwd, |
|
1. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten het voorzorgsbeginsel als leidraad te gebruiken bij al hun besluiten over werkdocumenten en registratievoorstellen, en daarbij tevens rekening te houden met het beginsel „de gebruiker betaalt”, de ecosysteembenadering en traditionele instandhoudingsbeginselen; |
|
2. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat besluiten ter verbetering van de coördinatie tussen CITES en andere op biodiversiteit gerichte overeenkomsten niet leiden tot aantasting van het karakter van CITES als mondiaal instandhoudingsakkoord of van de in CITES verankerde strenge instandhoudingsmaatregelen; |
|
3. |
is sterk gekant tegen het gebruik van geheime stemmingen en acht het teleurstellend dat het permanente comité van CITES niet met voorstellen is gekomen om de mogelijkheid van geheime stemmingen in het besluitvormingsproces van CITES uit te sluiten; |
Blauwvintonijn
|
4. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de opneming van de blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in CITES-bijlage I te ondersteunen indien aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan:
|
|
5. |
verzoekt de Commissie een financiële compensatie te voorzien voor de visserijsector die getroffen zou kunnen worden door een mogelijke opneming van blauwvintonijn in CITES-bijlage I, om de economische duurzaamheid van de sector te beschermen; |
Haaien
|
6. |
is zeer ingenomen met het door Zweden namens de lidstaten ingediende voorstel om twee haaiensoorten, namelijk de haringhaai (Lamna nasus) en de doornhaai (Squalus acanthias), op te nemen in CITES-bijlage II; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dit voorstel te steunen; |
|
7. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de opneming van de vijf haaiensoorten geschulpte hamerhaai (Sphyrna lewini), grote hamerhaai (Sphyrna mokarran), gladde hamerhaai (Sphyrna zygaena), zandbankhaai (Carcharhinus plumbeus) en zwarte haai (Carcharhinus obscurus) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door de Verenigde Staten van Amerika, te steunen; |
|
8. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de opneming van de oceanische witpunthaai (Carcharhinus longimanus) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door de Verenigde Staten van Amerika, te steunen; |
IJsbeer
|
9. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan steun te geven aan de overheveling van de ijsbeer (Ursus maritimus) van CITES-bijlage II naar CITES-bijlage I, zoals voorgesteld door de Verenigde Staten van Amerika; |
Olifanten en ivoor
|
10. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de volgende voorstellen af te wijzen:
|
|
11. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om steun te geven aan het voorstel van Kenia, Ghana, Liberia, Mali, Sierra Leone, Togo, Congo en Rwanda tot opneming van een noot inzake Afrikaanse olifanten waarmee gedurende 20 jaar na de eenmalige verkoop van ivoor in november 2008 voorstellen worden voorkomen om de handel in ivoor toe te staan of olifantenpopulaties te verplaatsen van CITES-bijlage I naar CITES-bijlage II; |
|
12. |
moedigt de CITES-partijen die hebben geprofiteerd van de eenmalige verkoop van ivoorvoorraden in overheidsbezit, aan financiële steun te geven aan het Afrikaanse Olifantenfonds ten behoeve van de versterking van initiatieven gericht op wetshandhaving en stroperijbestrijding; |
|
13. |
moedigt aan tot breder en opener overleg met alle landen met olifantenpopulaties over maatregelen op het gebied van de verplaatsing van de Afrikaanse olifant naar een lagere bijlage en een daaropvolgende eenmalige verkoop; |
|
14. |
moedigt aan tot het ontwikkelen van krachtiger methoden voor het toezicht op de illegale ivoorhandel, met deelneming van een brede scala aan actoren; |
Tijgers en Aziatische grote katachtigen
|
15. |
is verheugd over het voorstel van de EU om CITES-resolutie Conf. 12.5 over het behoud van en de handel in tijgers en andere Aziatische grote katachtigen in bijlage I aan te scherpen; |
|
16. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te geven aan de pogingen om de illegale handel in delen van Aziatische grote katachtigen en daaruit gewonnen producten aan te pakken, waarbij de nadruk moet liggen op het helpen verbeteren van handhaving en informatie-uitwisseling, vooral door Interpol, UNODC, WCO en CITES beter in staat te stellen de criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten tegen te gaan en opleidingen aan te bieden; |
|
17. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te geven aan de pogingen om de vraag naar delen van Aziatische grote katachtigen en daaruit gewonnen producten in de eigen bevolking en in andere landen terug te dringen; |
Andere soorten
|
18. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de volgende voorstellen te steunen:
|
|
19. |
verwelkomt en steunt de door Madagascar ingediende voorstellen voor de opneming van planten en plantenzaden; |
|
20. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich te verzetten tegen de volgende voorstellen:
|
|
21. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om het voorstel van de Verenigde Staten en Mexico om de Californische wolfsmelk (Euphorbia misera) uit CITES-bijlage II te schrappen, te verwerpen; |
|
22. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de internationale samenwerking bij de tenuitvoerlegging van CITES te intensiveren; |
|
23. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om zich te scharen achter het voorstel van lidstaat Duitsland om extra striktere formuleringen op te nemen in CoP15 Doc. 32 (e-handel in soorten die op de CITES-lijst staan) en het herziene voorstel te steunen; |
|
24. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om zich te scharen achter de voorstellen van het Secretariaat om deel te nemen aan de ontwikkeling van doelstellingen voor de biodiversiteit na 2010, het Biodiversity Indicators Partnership 2010 (BIP) en het Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES), ook in verband met de klimaatverandering (CoP15 Doc. 10.1); |
|
25. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om zich te scharen achter het voorstel CoP15 Doc. 10.4 van de voorzitter van het Comité planten om de samenwerking met de Wereldwijde Strategie voor het behoud van planten van het Biodiversiteitsverdrag voort te zetten; |
|
26. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om hun steun te geven aan extra maatregelen om een eind te maken aan de illegale handel in Tibetaanse antilopen overeenkomstig het voorstel van het Secretariaat CoP15 Doc. 46; |
|
27. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om zich te scharen achter het voorstel CoP15 Doc. 47 van het Secretariaat strekkende tot naleving door landen met populaties van de Saiga antilope (Saiga tatarica tatarica) ten einde een goede uitvoering van het Saiga -actieplan en naleving van de desbetreffende besluiten te verzekeren; stelt bovendien voor dat de CITES-partijen bedrijven die saigahoorn verwerken aanmoedigen om bij te dragen aan instandhoudingactiviteiten ter plaatse die ten doel hebben om in het wild levende populaties te herstellen; |
|
28. |
dringt er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan om hun steun te geven aan extra maatregelen ter bestrijding van de illegale handel in mensapen overeenkomstig de voorstellen van het Secretariaat in CoP15 Doc. 42; |
|
29. |
dringt er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan om hun steun te geven aan de inspanningen in CITES-verband om de illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij op de Napoleonvis (Cheilinus undulatus) te bestrijden; |
|
30. |
wijst er op dat de Europese Unie een van de grootste markten is voor de illegale handel in soorten van in het wild levende dieren en planten en dat de naleving van de regels tussen de lidstaten verschilt, en verzoekt de Commissie en de lidstaten hun pogingen tot handhaving van de EU-wetgeving inzake de handel in deze dier- en plantensoorten te versterken; |
*
* *
|
31. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de CITES-partijen en het CITES-secretariaat. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/48 |
Woensdag 10 februari 2010
Voortgangsverslag 2009 betreffende Kroatië
P7_TA(2010)0023
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Kroatië
2010/C 341 E/10
Het Europees Parlement,
gezien het besluit van de Raad van 3 oktober 2005 om de toetredingsonderhandelingen met Kroatië aan te vatten,
onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 2009 over het voortgangsverslag 2008 betreffende Kroatië (1),
gezien het voortgangsverslag 2009 voor Kroatië, dat de Commissie op 14 oktober 2009 gepubliceerd heeft (SEC(2009)1333),
gelet op de aanbevelingen van de 10e zitting van het Paitaire Parlementaire Comité EU-Kroatië, die op 26 november 2009 in Straatsburg werden goedgekeurd,
gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat het nieuwgekozen Europees Parlement de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie een warm hart toedraagt, |
|
B. |
overwegende dat een succesvolle toetreding van Kroatië het pad kan effenen voor integratie van de rest van de westelijke Balkan in Europa en uitzicht op EU-lidmaatschap daarom een sterke prikkel voor politieke en economische hervormingen en consolidatie van vrede en veiligheid vormt, |
|
C. |
overwegende dat Kroatië vrijwel over de gehele linie vooruitgang heeft geboekt, ondanks de patstelling in de onderhandelingen die negen maanden geduurd heeft, en ondanks de wereldwijde economische crisis, |
|
D. |
overwegende dat de toetredingsonderhandelingen vertraging hebben opgelopen door het grensgeschil met Slovenië, zodat de termijn voor de afsluiting van de technische onderhandelingen van het indicatieve draaiboek van de Commissie, te weten eind 2009, niet gehaald kan worden, |
|
E. |
overwegende dat het akkoord dat de premiers van Slovenië en Kroatië op 11 september 2009 hebben bereikt over de aanpak om het grensgeschil bij te leggen, de impuls heeft gegeven om alle resterende hoofdstukken aan te vatten en snel vooruitgang met de toetredingsonderhandelingen te boeken, |
|
F. |
overwegende dat de arbitrageovereenkomst tussen Slovenië en Kroatië, die op 4 november 2009 in aanwezigheid van het EU-voorzitterschap is ondertekend, de grondslag vormt voor een volledige oplossing van het grensgeschil in een sfeer van wederzijds vertrouwen zodra de ratificatie voltooid is, |
|
G. |
overwegende dat de onderhandelingen met Kroatië in 2010 afgerond kunnen zijn, mits Kroatië meer inspanningen levert, onder meer door het openbaar bestuur te versterken, door vastbeslotener werk te maken van de hervorming van het gerechtelijk apparaat, door de corruptie en de georganiseerde misdaad krachtdadig te bestrijden, door te zorgen voor duurzame terugkeer van vluchtelingen, en door het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië toegang te verlenen tot de documenten die nodig zijn voor rechtszaken over oorlogsmisdaden, |
|
H. |
overwegende dat er op 7 juli 2009 een nieuwe minister-president is aangetreden, die vastbesloten is het Kroatische streven naar toetreding tot de EU hoog te houden en door te gaan met de hervormingen, onder meer op economisch gebied, en met de bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie; overwegende dat de vicepremier met economische zaken in zijn portefeuille is teruggetreden; overwegende dat de immuniteit van de voormalige minister van Defensie is opgeheven, hetgeen erop wijst dat het de regering ernst is met een transparante benadering van alle beschuldigingen van corruptie, |
Algemene opmerkingen
|
1. |
prijst Kroatië voor de voortdurende vooruitgang die het land boekt bij het voldoen aan de criteria voor toetreding tot de Unie en de verplichtingen van het lidmaatschap; stelt vast dat Kroatië zich moeite getroost om de nodige wetgeving goed te keuren, het acquis over te nemen en hervormingen door te voeren; |
|
2. |
is ingenomen met de hervatting op 2 oktober 2009 van de onderhandelingen tussen de EU en Kroatië na een blokkade van meer dan negen maanden; is van oordeel dat er behoefte bestaat aan een soepel verloop van de de onderhandelingen, met als doel dat deze in 2010 kunnen worden afgesloten, mits Kroatië voldoet aan al de openings- en sluitingsijkpunten; |
|
3. |
vertrouwt erop dat Kroatië erin zal slagen de resterende aanzienlijke opgaven te volbrengen en aan de ijkpunten in de verschillende hoofdstukken te voldoen; wijst erop dat Kroatië de hervormingen moet voortzetten, met name op het gebied van het rechtssysteem en het openbaar bestuur, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, de bescherming van de rechten van minderheden en de terugkeer van vluchtelingen, de voortzetting van rechtszaken over oorlogsmisdaden en de beschikbaarstelling van documenten aan het Joegoslavië-Tribunaal; is van mening dat er voor Kroatië ook nog een aanzienlijke taak weggelegd is om de herstructurering van de scheepsbouw te voltooien; |
|
4. |
is bezorgd over de afnemende steun voor het EU-lidmaatschap bij het publiek, ondanks de brede steun voor toetreding bij de politieke partijen; stelt vast dat uit peilingen blijkt dat de Kroaten niet meer zo enthousiast over de EU zijn en dat slechts een derde van de bevolking toetreding tot de EU een goede zaak vindt; dringt er bij de Kroatische overheid en de maatschappelijke organisaties op aan dat zij meer openbare debatten over het EU-lidmaatschap en de gevolgen van toetreding op touw zetten; verzoekt de regering en de maatschappelijke organisaties om de sociale hervormingen te verbeteren en de tenuitvoerlegging te bespoedigen van de hervormingen op het gebied van de rechterlijke macht, het openbaar bestuur, het milieubeleid en het economisch beleid; |
|
5. |
neemt kennis van het werk dat verzet is door de vertrekkende president, Stjepan Mesić, en van de benoeming van een nieuwe president, Ivo Josipović; |
Politieke criteria
|
6. |
is ingenomen met de vooruitgang die geboekt is bij de uitvoering van het programma voor hervorming van het openbaar bestuur voor de periode 2008-2011 en met de voortzetting van deze operatie met een duidelijke inzet van de zijde van de regering; |
|
7. |
is er verheugd over dat Kroatië deelneemt aan operaties en missies in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en dat het zich aansluit bij verklaringen en gemeenschappelijke standpunten in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) telkens wanneer daartoe een verzoek wordt gedaan; |
|
8. |
wijst er echter op dat de bestuurlijke procedures, het management en de slagkracht van bestuursinstellingen aanzienlijke zwakheden blijven vertonen; is van oordeel dat de politiek meer aandacht moet besteden aan versterking van het ambtenarenapparaat; stelt vast dat de depolitisering van het openbaar bestuur zich nog in de beginfase bevindt en dat het wettelijk kader voor de totstandbrenging van een professioneel en efficiënt ambtenarenapparaat nog niet gereed is; stelt dat er een nieuw beloningssysteem nodig is en dat de leiding de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming in sterkere mate van het managerniveau naar het ambtenarenniveau moet delegeren; |
|
9. |
stelt vast dat de politieke wil om corruptie op alle niveaus te bestrijden en het wettelijk kader daarvoor weliswaar aanwezig zijn, maar dat corruptie nog steeds alomtegenwoordig is en de slagkracht van overheidsinstanties als politie en wetshandhavers nog steeds onvoldoende is; dringt er bij de Kroatische overheid op aan dat zij gevallen van corruptie aanpakt omdat dit in vrijwel alle geledingen van maatschappij, economie en bestuur aan de orde is, inclusief een complex van instellingen die hoofdzakelijk in de gezondheidszorg, de rechterlijke macht, bij lagere overheden, de stadsplanning en de bouwsector en het bedrijfsleven actief zijn; is in het bijzonder verontrust over gevallen van oneigenlijke politieke beïnvloeding van de rechterlijke macht; is verheugd over de toegenomen inspanningen van de premier en de regering om corruptie bij staatsbedrijven te bestrijden, maar stelt dat er meer moet worden gedaan om tot een cultuur van politieke verantwoording te komen als het gaat om corruptie onder politici; |
|
10. |
is verheugd over de aanzienlijke veranderingen op institutioneel en wetgevingsgebied met het oog op de bestrijding van de georganiseerde misdaad en over de nieuwe antimaffiamaatregelen, waardoor de samenwerking tussen de instanties die veiligheid moeten bewaken gestimuleerd wordt; is bijzonder verheugd over de zeer goede samenwerking van de Kroatische autoriteiten met de Bosnische en Servische wetshandhavers; |
|
11. |
is verheugd over de stappen op het vlak van wetgeving en institutionele opbouw op het essentiële terrein van de hervorming van het rechtssysteem en stelt tot zijn genoegen vast dat efficiëntie en transparantie binnen de rechterlijke macht toenemen en dat de achterstand bij de afhandeling rechtszaken afneemt; |
|
12. |
wijst er evenwel op dat ondanks de geboekte vooruitgang nog meer drastische stappen nodig zijn voor hervorming van het rechtssysteem, dat onder meer gebukt gaat onder een grote achterstand in te behandelen zaken en de buitensporig lange duur van rechtszaken; wijst erop dat er nog veel nodig is om tot grotere onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, een transparantere selectie van rechters en aanklagers en een efficiënter toezicht op de uitvoering van rechterlijke uitspraken te komen; is van oordeel dat nadere stappen nodig zijn om een en ander tot stand te brengen, mede om te voorkomen dat de burgers hun vertouwen in de rechterlijke macht en de rechtsstaat verliezen; steunt de wetgevingsinitiatieven van het Ministerie van Justitie ter verbetering van de benoeming, selectie en bevordering van rechters op grond van kwalificaties en verdiensten; |
|
13. |
Neemt kennis van de verklaring die de openbare aanklager van het Internationaal Strafgerecht voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) op 3 december 2009 heeft afgelegd voor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en dringt bij Kroatië aan op volledige samenwerking met het ICTY; benadrukt dat de aanklager in zijn verklaring weliswaar erkent dat Kroatië adequaat reageert op de meeste verzoeken om samenwerking van de kant van het ICTY, maar onderstreepte dat er een zaak is die onopgelost gebleven is, te weten het gebrek aan voortgang bij het vinden van belangrijke vermiste militaire documenten met betrekking tot Operatie Storm in 1995, die gebruikt moeten worden in de processen tegen enkele generaals; wenst aan de onlangs opgerichte Inter-Agency Task Force, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van diverse staatsinstellingen en agentschappen, al het mogelijke succes toe bij het uitvoeren van deze onderzoeken; is van oordeel dat, zo nodig, een derde partij nodig kan zijn om een nieuw elan te geven aan dit onderzoek, verzoekt de Raad om zo spoedig mogelijk een besluit te nemen over de opening van Hoofdstuk 23 inzake de rechterlijke macht en de fundamentele rechten; dringt er bij Kroatië op aan om de kwestie aan te pakken van de straffeloosheid van personen die oorlogsmisdaden hebben begaan en om verdere voortgang te boeken bij het verwezenlijken van onpartijdigheid bij het voeren van processen over misdaden die tijdens de burgeroorlog zijn begaan; |
|
14. |
is er verheugd over dat Kroatië steeds beter presteert op het vlak van een evenwichtige en eerlijke berechting van oorlogsmisdaden en dat dit jaar verscheidene van oorlogsmisdaden verdachte Kroaten berecht en veroordeeld zijn; is verheugd over de instructies van de hoogste openbare aanklager, gericht aan alle parketten, om tot een uniforme aanpak te komen, ongeacht de nationale afkomst van de verdachte; stelt evenwel vast dat degenen die van oorlogsmisdaden verdacht werden dit jaar in veel gevallen bij verstek berecht zijn, en dat er in bepaalde gevallen twijfels over een goede rechtsgang zijn blijven bestaan; vestigt in dit verband de aandacht op een zaak waarin een vooraanstaand persoon, die als oorlogsmisdadiger was veroordeeld en die ook lid is van het Kroatische parlement, erin slaagde te ontsnappen en toevlucht te vinden in een buurland; |
|
15. |
stelt vast dat de kwestie van teruggave van tijdens de Tweede Wereldoorlog en de communistische heerschappij in beslag genomen onroerend goed nog steeds aan de orde is, zij het dat er vooruitgang is geboekt met de teruggave van bezette onroerende goederen aan de rechtmatige eigenaren, vooral waar het landbouwgrond betreft; |
|
16. |
is tevreden over de situatie rond de persvrijheid maar wijst erop dat er nog steeds sprake is van enige beïnvloeding van de media door politiek en bedrijfsleven; dringt er bij de Kroatische overheid op aan dat zij ferm optreedt tegen bedreiging van verslaggevers die berichten over oorlogsmisdaden, corruptie en georganiseerde misdaad, gezien de gevallen van intimidatie die zich hebben voorgedaan; |
|
17. |
verheugt zich erover dat de frequentie en ernst van gewelddadige uitbarstingen tegen de etniche Serviërs verminderd zijn, dat de politieonderzoeken verbeterd zijn en dat de verzoening tussen etnische Kroaten en etnische Serviërs succesvol schijnt te verlopen; is er verheugd over dat de grondwet zodanig wordt gewijzigd dat alle minderheden in Kroatië vermoedelijk erkenning zullen krijgen en dat de rechten van minderheden op onderwijsgebied verbeterd zijn; is in het bijzonder verheugd over de vooruitgang die geboekt is met inclusief onderwijs voor Roma; dringt er niettemin bij de Kroatische autoriteiten op aan dat zij doorgaan met de bestrijding van discriminatie van Roma en etnische Serviërs, met name op het vlak van justitie, werkgelegenheid en huisvesting; is van oordeel dat de tolerantie in Kroatië verdere stimulering behoeft en dat er maatregelen nodig zijn ter bescherming van degenen die mogelijk nog bedreigd of geïntimideerd worden; |
|
18. |
spoort Kroatië aan om voort te gaan met zijn inspanningen ter bevordering van de culturele diversiteit; |
|
19. |
is over het algemeen tevreden met de vooruitgang die geboekt is bij de terugkeer van vluchtelingen en benadrukt het buitengewoon grote belang van de terugkeer en herintegratie van de vluchtelingen, waarbij ook moet worden gedacht aan de wederopbouw en teruggave van woningen, de met veel moeilijkheden gepaard gaande uitvoering van huisvestingsprogramma's voor voormalige bezitters van huurrechten en de maatregelen die genomen moeten worden om pensioenrechten erkend te krijgen; neemt kennis van het feit dat de uitvoering van het Kroatische huisvestingsprogramma voor 2009 zich nog in een vroegtijdig stadium bevindt ten gevolge van de wereldwijde economische crisis en de budgettaire beperkingen en dat dit programma moet worden voortgezet in 2010 en misschien nog langer dan dat, hetgeen een continue inzet vereist van de kant van de bevoegde autoriteiten; benadrukt dat het van het grootste belang s voorwaarden voor duurzaamheid te creëren in de terugkeergebieden; verzoekt de Kroatische regering om haar immigratie- en asielbeleid te conformeren aan de EU-normen; |
|
20. |
dringt er bij de Kroatische regering op aan ten behoeve van de rechterlijke macht opleidingsfaciliteiten te verstrekken betreffende de tenuitvoerlegging van de Wetgeving inzake Gendergelijkheid (GEL) en de anti-discriminatiewetgeving; merkt op dat tot dusverre geen enkel rechtsbesluit op één van deze wetten is gebaseerd; is ingenomen met de benoeming van een vrouw als premier, maar dringt aan op een nog actievere bevordering van de participatie van vrouwen in het politieke leven, waarbij het opmerkt dat het aantal vrouwen in alle lokale overheidsinstanties in de lokale verkiezingen van dit jaar verminderd is (om een voorbeeld te noemen, het aantal vrouwelijke „zupans” verminderde van drie tot één); benadrukt de noodzaak van grotere inspanningen ter ondersteuning van slachtoffers van geweld binnen het gezin; neemt kennis van de vooruitgang die in Kroatië bereikt is op het gebied van de wetgeving inzake haatmisdrijven en dringt er bij de regering op aan verdere stappen te doen om te verzekeren dat er een passend juridisch kader bestaat en om het probleem aan te pakken van de discriminatie tegen seksuele minderheden, waarbij ook sprake moet zijn van grondig onderzoek naar haatmisdrijven en bedreigingen; |
|
21. |
geeft uitdrukking aan zijn bezorgdheid over het ressentiment tegen de holebi- minderheid in Kroatië, zoals dat onlangs nog gebleken is uit homfobe aanvallen op de Gay Pride Parade in Zagreb; dringt er bij de Kroatische autoriteiten op aan om politieke haat en geweld tegen iedere minderheid te veroordelen en te vervolgen; dringt er bij de Kroatische regering op aan om de anti-discriminatiewetgeving uit te voeren en de naleving ervan af te dwingen; |
|
22. |
vestigt de aandacht op de tekortkomingen in de benadering van mensen met een handicap en wijst erop dat het met name schort aan adequate wetgeving, beleidsontwikkeling en dienstverlening aan gehandicapten, in het bijzonder geestelijk gehandicapten; |
Economische criteria
|
23. |
stelt tot zijn genoegen vast dat Kroatië geleidelijk aan van de economische crisis herstelt en dat de economische vooruitzichten redelijk zijn, ondanks de toenemende werkloosheid; stelt vast dat de macro-economische stabiliteit gehandhaafd is, dat er nu een kleiner tekort op de lopende rekening wordt voorspeld, dat de externe onevenwichtigheden kleiner zijn geworden en dat de banksector gezond is gebleven; wijst er voorts op dat het vooruitzicht van het EU-lidmaatschap ertoe heeft bijgedragen dat investeerders hun vertrouwen in de Kroatische economie hebben behouden, en houvast voor het economisch beleid in de deze woelige tijden betekent; |
|
24. |
dringt er evenwel bij de Kroatische regering op aan dat zij de huidige structurele feilen van de economie aanpakt, waarvoor fundamentelere en snellere structurele hervormingen nodig zijn, wil er duurzame economische groei mogelijk zijn; dringt erop aan dat de sterke herverdelingsrol van de staat en de overheidsinterventie in de economie worden teruggedrongen, dat de werkgelegenheid wordt gestimuleerd door reactivering van de enigszins starre arbeidsmarkt, dat administratieve belemmeringen voor het bedrijfsleven worden geslecht en dat subsidiëring van verlieslijdende industrieën wordt gestaakt; |
Aanvaarding van de plichten verbonden aan EU-lidmaatschap
|
25. |
stelt tot zijn genoegen vast dat Kroatië beter in staat is de verplichtingen op zich te nemen die het EU-lidmaatschap met zich meebrengt en dat het zich op de meeste terreinen goed aan het acquis communautaire heeft aangepast; dringt er evenwel bij de Kroatische overheid op aan dat zij de bestuursstructuren en de slagkracht van de staatsinstellingen verder op peil brengt om het acquis ook op de juiste wijze toe te passen, zodat Kroatië na de toetreding ten volle profijt van het lidmaatschap kan trekken; |
|
26. |
bepleit dat Kroatië doorgaat met privatisering, het programma voor kleinschalige privatisering, onder meer in de toerismesector, voltooit, de herstructurering in gevoelige sectoren zoals de landbouw voortzet, en participatie van het bedrijfsleven in infrastructuur op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau stimuleert; |
|
27. |
stelt vast dat er vooruitgang is geboekt, onder andere met de verkoop van noodlijdende scheepswerven, en dringt er bij de Kroatische overheid op aan dat zij ononderbroken ernaar blijft streven om de Kroatische scheepsbouw te herstructureren; |
|
28. |
stelt tot zijn genoegen vast dat de nodige structuren voor overheidsopdrachten tot stand zijn gebracht, waardoor de uitvoering op dat gebied met meer samenhang en in beter gecoördineerd verband kan plaatsvinden; dringt er niettemin bij de Kroatische overheid op aan dat zij de slagkracht van de aankopende instanties versterkt zodat de regelgeving inzake overheidsopdrachten efficiënt en transparant wordt toegepast en het risico van onregelmatigheden en fraude wordt verkleind, wetende dat de sector overheidsopdrachten een voedingsbodem voor corruptie blijft vormen; verzoekt de Kroatische overheid maatregelen te nemen om de voorbereiding en eigenlijke uitvoering van contracten beter in het oog te houden; |
|
29. |
is tevreden over de geboekte vooruitgang op het vlak van de financiële controle, vooral wat betreft de wetgeving inzake interne financiële controle, met dien verstande dat er meer vooruitgang nodig is op het vlak van de externe audit, onder meer door verscherping van de regelgeving inzake onafhankelijkheid van de nationale rekenkamer; wijst erop dat de transparantie van de overheidsfinanciën van essentieel belang is voor de corruptiebestrijding en de verbetering van de doelmatigheid van de overheidsdienstverlening, aangezien transparantie controle op de overheid vergemakkelijkt, waardoor de overheid weer meer gestimuleerd wordt om verantwoording tegenover de burgers af te leggen; |
|
30. |
is verheugd over de vooruitgang bij de inzet van het pretoetredingsinstrument als voorbereiding op het beheer van de middelen van de Structuurfondsen; dringt er niettemin bij de Kroatische overheid op aan dat zij de slagkracht van de structuren voor het pretoetredingsinstrument vergroot om te kunnen voldoen aan de vereisten van het Europees cohesiebeleid op regelgevings- en operationeel vlak en om de mogelijkheden tot benutting van subsidies te garanderen, met name via programmering in het kader van het nationale strategische referentiekader en de operationele programma's voor de structuurfondsen; |
|
31. |
dringt bij de Kroatische autoriteiten aan op de ontwikkeling van grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten om sociale, economische en territoriale cohesie te bereiken en de levensstandaard van de bevolking van de grensgebieden te verhogen; |
|
32. |
is tevreden met hetgeen op milieugebied bereikt is, met name wat betreft luchtkwaliteit, klimaatverandering, beteugeling van industriële vervuiling en risicobeheer; verlangt dat Kroatië zijn bestuurlijke slagkracht op nationaal en plaatselijk niveau vergroot; dringt erop aan dat het acquis niet alleen formeel wordt overgenomen maar ook daadwerkelijk in praktijk wordt gebracht waar het gaat om natuurbescherming en waterbeheer; |
|
33. |
wijst op de noodzaak tot bevordering van investeringen in de energie-infrastructuur, ten einde de veiligheid en verscheidenheid van de energieaanvoer en het efficiënte gebruik van energie te bevorderen; benadrukt het grote potentieel van het land voor wat betreft hernieuwbare energiebronnen, en met name van zonne-energie, en verzoekt in dit verband de Kroatische autoriteiten om wetgeving in te voeren om de ontwikkeling van een markt voor hernieuwbare energie te stimuleren; |
Regionale samenwerking
|
34. |
dringt er bij Kroatië op aan dat het voortgaat op de weg van aanknopen en onderhouden van goede betrekkingen met de buurlanden, dat het een belangrijke en slagvaardige voorvechter van regionale samenwerking op alle niveaus blijft en dat het een positieve rol in de regio speelt; dringt er desondanks bij de regeringen van Kroatië en de buurlanden op aan dat zij de onderlinge dialoog intensiveren om definitieve oplossingen voor een aantal nog hangende bilaterale geschillen te vinden, met name wat betreft het precieze verloop van de staatsgrenzen, vermiste personen, teruggave van eigendommen, vluchtelingen en uitwijzing van personen die verdacht worden van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid; |
|
35. |
wijst nog eens op de oplossing van het grensgeschil tussen Slovenië en Kroatië, waarover de beide premiers na arbitrage een akkoord hebben bereikt; is ingenomen met het feit dat de overeenkomst door het Kroatische parlement is geratificeerd en spreekt de hoop uit dat het Sloveense parlement zeer binnenkort ook hiertoe over zal gaan; verzoekt de Commissie in dit verband een ledenlijst van het arbitragehof op te stellen en daarbij uitsluitend te putten uit vooraanstaande deskundigen met een juridische achtergrond en bij voorkeur ervaring met arbitrage; |
|
36. |
doet een beroep op de Kroatische regering en alle politieke krachten in het land om zich constructief op te stellen en daardoor de soevereiniteit van Bosnië te versterken en het lopende constitutionele hervormingsproces in dat land te bevorderen; |
|
37. |
dringt er bij de regering van Kroatië op aan om zich nog eens te bezinnen over haar politiek ten aanzien van dubbele nationaliteit, vooral met betrekking tot Kroatische burgers met een permanente woonplaats in Bosnië-Herzegovina; dringt er bij de Kroatische regering op aan een billijke en duurzame oplossing te vinden voor deze burgers; |
|
38. |
beklemtoont, overeenkomstig een van de kernprioriteiten van het toetredingspartnerschap, dat het nodig is met extra inzet te streven naar bijlegging van alle nog hangende grensgeschillen met de buurlanden van Kroatië; is in dit verband verheugd over de vooruitgang in de onderhandelingen met Montenegro en over het Kroatische initiatief om Servië en Bosnië-Herzegovina uit te nodigen voor bilaterale besprekingen over het verloop van de grenzen; |
*
* *
|
39. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering en het parlement van Kroatië. |
(1) Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2009)0133.
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/54 |
Woensdag 10 februari 2010
Voortgangsverslag 2009 betreffende de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
P7_TA(2010)0024
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
2010/C 341 E/11
Het Europees Parlement,
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003, waarop alle staten van de westelijke Balkan het lidmaatschap van de Europese Unie in het vooruitzicht werd gesteld,
gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaatland voor het EU-lidmaatschap te verlenen en gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 en 14 en 15 december 2006,
gezien de interimovereenkomst van 1995 tussen de Helleense Republiek en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië,
gezien het voortgangsverslag 2009 van de Commissie betreffende de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2009 getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2009-2010” (1)
gezien de conclusies van de zesde bijeenkomst van de Stabilisatie- en Associatieraad tussen de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de EU van 27 juli 2009,
gezien de aanbevelingen van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van 31 maart 2009,
gelet op de overnameovereenkomst tussen de EU en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van 18 september 2007 en de op 1 december 2009 vastgestelde Verordening (EG) nr. 1244/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (2)
gelet op Besluit 2008/212/EG van de Raad van 18 februari 2008 (3) inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het toetredingspartnerschap met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië,
gezien de conclusies van de Raad algemene zaken en de Raad buitenlandse zaken van 7 en 8 december 2009,
gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat het toetredingsproces zowel de kandidaatlanden als de Europese Unie als geheel voordelen biedt, |
|
B. |
overwegende dat het vooruitzicht van opneming in de Europese Unie de hervormingen in de westelijke Balkan positief blijft beïnvloeden en bijdraagt tot meer stabiliteit, vrede en welvaart in deze regio, |
|
C. |
overwegende dat bestrijding van de corruptie in elk land dat tot de EU wil toetreden een belangrijke prioriteit op de toetredingsagenda van de EU is, |
|
D. |
overwegende dat de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië het hervormingsproces blijft voortzetten en tot de Europese Unie zal toetreden zodra het land aan alle criteria van Kopenhagen voldoet, |
|
1. |
feliciteert de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met de vooruitgang die het land sinds het laatste voortgangsverslag heeft geboekt; constateert met voldoening dat de Commissie op grond van deze vooruitgang heeft aanbevolen toetredingsonderhandelingen met het land te starten; verzoekt de Raad de aanbeveling van de Commissie onverwijld te bevestigen op de top in maart 2010, overeenkomstig de conclusies van de Raad algemene zaken en de Raad buitenlandse zaken van 7 en 8 december 2009, verwacht dat de onderhandelingen binnenkort zullen beginnen; |
|
2. |
benadrukt dat het duidelijke, tastbare en tijdige vooruitzicht van lidmaatschap van de EU de belangrijkste drijvende kracht blijft vormen achter het hervormingsproces in de landen van deze regio, en in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in het bijzonder; herinnert verder eraan dat ongehinderde voortgang in de richting van lidmaatschap van de EU van het allergrootste belang is om te zorgen voor de politieke stabiliteit waar zowel de politieke spelers als de etnische groeperingen van het land naar streven; |
Politieke ontwikkelingen
|
3. |
neemt met tevredenheid kennis van de brede consensus tussen de regering en de oppositiepartijen over de Europese koers die het land wil inslaan; constateert met voldoening dat deze consensus en een betere politieke dialoog hebben geleid tot versnelde aanneming van de wetgeving over de integratie in de EU; onderstreept echter dat het belangrijk is dat deze wetgeving doeltreffend wordt toegepast; is ingenomen met het feit dat de grote meerderheid van bevolking het proces van toetreding tot de EU ondersteunt en daarom gemotiveerd is om de noodzakelijke hervormingen te ondersteunen; |
|
4. |
is verheugd over de goede vooruitgang die het land heeft geboekt in de strijd tegen de corruptie en betuigt met name zijn tevredenheid over het feit dat er een wet inzake de financiering van politieke partijen is aangenomen; constateert echter dat corruptie, een gemeenschappelijk probleem van de landen in dit gebied, nog steeds alomtegenwoordig is en dat er verdere energieke pogingen noodzakelijk zijn om de corruptie uit te roeien; |
|
5. |
brengt in herinnering dat doeltreffend functionerende parlementen die hun rol als wetgever spelen en toezicht houden op de activiteiten van de regering het fundament van de democratie vormen; is in dit verband verheugd dat er een wet inzake het parlement van het land is aangenomen, die een aanzienlijke verbetering van de werking van deze instelling teweegbrengt; stelt vast dat de werking van het parlement nog verder moet worden verbeterd en dat de rol van de oppositie moet worden versterkt door het Reglement van het parlement aan te passen aan goede Europese praktijken; betreurt het recente besluit van een politieke partij om zich uit de parlementaire werkzaamheden terug te trekken en dringt er bij alle politieke partijen op aan om een voor allen aanvaardbare oplossing te vinden, die een normalisering van de parlementaire werkzaamheden mogelijk maakt; |
|
6. |
feliciteert de autoriteiten met het verloop van de presidentsverkiezingen en de gemeenteraadsverkiezingen, die een duidelijke vooruitgang betekenden in vergelijking met de parlementsverkiezingen van 2008; constateert met voldoening dat de verkiezingen voldeden aan de meeste internationale normen en verzoekt de regering voort te gaan met de uitvoering van de resterende aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en met name de stemlijsten te actualiseren, gelijke toegang voor alle partijen en kandidaten tot de media te waarborgen en de voorschriften inzake het financieren van campagnes volledig ten uitvoer te leggen; wijst op een aantal meldingen van nader te onderzoeken gevallen van pressie op of intimidatie van kiezers; acht het toe te juichen dat een aantal personen die zich aan onregelmatigheden schuldig hebben gemaakt voor de rechter is gebracht en verwacht dat de overige onregelmatigheden worden onderzocht en de schuldigen worden vervolgd; |
|
7. |
onderstreept dat het van groot belang is de interetnische betrekkingen te verbeteren, onder meer door de rechten van personen van elke etnische afkomst te waarborgen, via de verdere uitvoering van de Ohrid-kaderovereenkomst, die de hoeksteen van de interetnische betrekkingen in het land vormt; vraagt alle gemeenschappen en hun leiders de gevoeligheden van andere groeperingen te ontzien en zich met name te onthouden van het gebruik van opruiende taal en provocerend symbolisme waarmee de rol van andere etnische groepen wordt ondergraven; onderstreept bovendien het belang van het onderwijs in het integratieproces en vraagt in dit verband de onderwijsautoriteiten geleidelijk een einde te maken aan de praktijk van etnisch gescheiden onderwijsgroepen op scholen; |
|
8. |
vraagt met name de aandacht voor het decentralisatieproces dat in het land aan de gang is en dat een belangrijke stap vormt naar een beter functionerend land en naar betere interetnische betrekkingen; onderstreept dat, wil dit proces kans van slagen hebben, de gemeentelijke autoriteiten over voldoende fondsen voor de vervulling van de nieuwe taken moeten kunnen beschikken en dat hun vermogen om de overgedragen bevoegdheden uit te voeren moet worden verbeterd; |
|
9. |
onderstreept dat toegang tot de rechter voor de burger een essentieel element van de rechtsstaat vormt; is in dit verband ingenomen met de vooruitgang die op het gebied van het justitiële apparaat is bereikt en met het voornemen van de regering, de hervormingen door te zetten, zoals onder meer blijkt uit het feit dat de rechtbanken en het Openbaar Ministerie meer geld tot hun beschikking krijgen; benadrukt het belang van wetsuitvoering en verzoekt de autoriteiten de onafhankelijkheid van rechters verder te vergroten en om hun onpartijdigheid te waarborgen; constateert dat de achterstand bij de afhandeling van rechtszaken geringer is geworden en moedigt de autoriteiten aan het rechtsstelsel nog efficiënter te maken, en tegelijkertijd de eerbiediging van de mensenrechten bij gerechtelijke onderzoeken en rechtszaken te blijven bevorderen; dringt bovendien aan op een snelle aanneming van de wet inzake rechtsbijstand; |
|
10. |
neemt nota van de vooruitgang die bereikt werd bij de hervorming van de werking van de overheidsadministratie in het algemeen en de aanneming van de wet betreffende ambtenaren in het bijzonder; vraagt de autoriteiten voor naleving van de wet te zorgen door een einde te maken aan de praktijk van onwettige bevorderingen en de aanwerving van tijdelijk personeel buiten de wet om; |
|
11. |
is ingenomen met de vooruitgang die bereikt is bij de hervorming van het politieapparaat en de invoering van een nieuw loopbaan- en bevorderingssysteem, dat bijdraagt tot het proces van depolitisering van dit apparaat; dringt bij de autoriteiten aan op voortzetting van de hervormingen, ten einde efficiënte en democratische mechanismen voor het toezicht op de politie tot stand te brengen en wangedrag en machtsmisbruik door de politie te voorkomen; |
|
12. |
verzoekt de autoriteiten met klem te blijven streven naar de totstandkoming van vrije, pluralistische media die gevrijwaard zijn van politieke bemoeienis; onderstreept de noodzaak de mediavrijheid voortdurend te blijven versterken dankzij de toepassing van Europese standaards en de totstandbrenging van meer transparantie; |
|
13. |
verzoekt de autoriteiten een antidiscriminatiestrategie uit te stippelen (d.w.z. een strategie die gelijke rechten waarborgt voor iedere persoon, ongeacht etnische afkomst, geslacht, leeftijd, godsdienst, seksuele geaardheid of handicap) en alle daartoe benodigde wetgeving vast te stellen; onderstreept dat er behoefte is aan voortvarend optreden om de situatie van vrouwen en kinderen te verbeteren en hen tegen huiselijk geweld te beschermen; |
|
14. |
betreurt dat seksuele geaardheid niet als een reden van discriminatie wordt beschouwd in het op 28 januari 2010 door de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gedane voorstel voor een uitgebreide antidiscriminatiewet die de burger moet beschermen tegen discriminatie op het vlak van tewerkstelling, toegang tot goederen en diensten, onderwijs, overheidsinstellingen en privéleven; merkt op dat bepalingen in deze zin nochtans voorkwamen in vroegere voorstellen voor deze wet die de Commissie onder ogen heeft gekregen en eveneens vermeld werden in een verslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; doet een beroep op de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om het wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en met het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426); |
|
15. |
verzoekt de regering zich te blijven inspannen voor vergroting van het momenteel nog beperkte aantal vrouwen die aan het politieke leven deelnemen; verwelkomt de genomen positieve maatregelen, die geleid hebben tot een toename van het aantal vrouwen in het nationale parlement; is echter van mening dat er nog meer moet worden gedaan, met name om de deelname van vrouwen aan het politieke leven op plaatselijk niveau te vergroten; |
|
16. |
is ingenomen met het ingevoerde nieuwe institutionele kader van commissies voor gelijke kansen en spreekt de hoop uit dat deze commissies de beschikking zullen krijgen over voldoende middelen en dat zij een duidelijk mandaat zullen ontvangen; |
|
17. |
merkt op dat er weliswaar een beleid ter bestrijding van geweld in de huiselijke kring is ingevoerd, maar dat dit geweld, naar de mening van de Commissie, een reden tot bezorgdheid blijft vormen; verheugt zich erover dat de definitie van ontucht met minderjarigen is verruimd, hetgeen een grotere mate van bescherming voor de vrouwen betekent; |
|
18. |
doet in dit verband een beroep op alle gemeenten om een memorandum van samenwerking te ondertekenen voor de uitvoering van het pakket maatregelen voor de periode 2005-2015 tot sociale integratie van de Roma en van de Strategie ten gunste van de Roma, ten einde op lokaal vlak in samenwerking met staatsinstellingen oplossingen te vinden voor problemen die deze bevolkingsgroep betreffen; dringt er bij de overheden van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op aan om meer geld beschikbaar te stellen voor de uitvoering van de operationele plannen in het kader van het Nationale Actieplan voor Roma-vrouwen; |
|
19. |
wijst op de belangrijke rol die de maatschappelijke organisaties hebben gespeeld bij de huidige veranderingen in het land, niet alleen in de hervormingsprocessen en bij de bestrijding van corruptie, maar ook op het evenzo belangrijke gebied van de interetnische betrekkingen en het toezicht op de mensenrechtensituatie; wijst erop dat dergelijke activiteiten naar behoren zouden moeten worden gefinancierd uit het IPA, zowel in Skopje als in de rest van het land; |
Economische en sociale situatie
|
20. |
prijst de regering voor het macro-economische beleid dat zij gevoerd heeft om de negatieve gevolgen van de wereldwijde financiële en economische crisis op te vangen; vreest dat het effect van de financiële crisis op het land ertoe zal leiden dat het hardnekkig hoge werkloosheidspercentage nog verder stijgt en dat het een hindernis zal vormen bij de bestrijding van de werkloosheid; onderstreept dat de autoriteiten alles in het werk moeten stellen om kwetsbare groepen binnen de samenleving zo veel mogelijk tegen de gevolgen van de crisis te beschermen; |
|
21. |
wenst het land geluk met zijn verbeterde financiële beoordeling in het meest recente verslag van de Wereldbank met de titel „Doing business 2009”; wijst er echter op dat de procedures voor de registratie van ondernemingen en de bescherming van eigendomsrechten nog steeds niet voldoende verbeterd zijn en dat het onderwijssysteem niet over toereikende middelen beschikt om het menselijk potentieel te leveren dat voor de ontwikkeling van de economie vereist is; |
|
22. |
neemt nota van de recente, door de vakverenigingen georganiseerde protesten tegen door de regering voorgestelde wijzigingen in de arbeidswet, die tot een beperking van de rechten en vrijheden van werknemers zouden kunnen leiden; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de rechtspositie van werknemers, met name die van vrouwelijke werknemers in de textielindustrie; wijst erop dat gelijke behandeling voor vrouwen en gelijke werkgelegenheidskansen een centraal punt zijn van een welvarende en competitieve economie; |
|
23. |
is van oordeel dat er weliswaar een bescheiden vooruitgang geboekt is bij de aanpassing van de wetgeving op milieugebied, maar dat de uitvoering op lokaal niveau nog aanzienlijke verbetering behoeft; roept opnieuw op tot een doeltreffend toezicht op de kwaliteit en het niveau van het water in de grensmeren Ohrid, Prespa en Dojran en in de rivier de Vardar; roept op tot een op de EU-normen stoelende nauwere grensoverschrijdende samenwerking op milieugebied en is in dit verband ingenomen met regionale initiatieven zoals de onlangs gehouden bijeenkomst tussen de premiers van Griekenland, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Albanië; |
|
24. |
erkent het belang van deze ecosystemen en roept derhalve op tot doeltreffende, op duurzame ontwikkeling gerichte maatregelen om de negatieve impact van menselijke en economische activiteiten op die ecosystemen te verkleinen, met name voor wat betreft bedreigde diersoorten en de gezondheid van kwetsbare habitats in het algemeen; benadrukt in dit verband dat de vertragingen bij de aanleg van installaties voor het beheer van afvalwater in alle grote steden en gemeenten en fabrieken zorgwekkend zijn; |
|
25. |
dringt er bij de autoriteiten op aan een begin te maken met investeringen in het onderhoud en de modernisering van het spoorwegnet, dat zowel in ecologisch als economisch opzicht een levensvatbaar alternatief voor het wegennet is en van het grootste belang is voor de hervatting van een gezonde regionale samenwerking; moedigt het land aan het vervoerssysteem beter in dat van alle buurlanden te integreren, met name in de publieke sector, en dringt er bij de Commissie op aan om de nodige technische en financiële bijstand te verlenen in het kader van het IPA; |
|
26. |
wenst de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië geluk met de vooruitgang die bereikt is bij de voorbereiding van de overname van het beheer van de IPA-middelen; neemt met voldoening kennis van de accreditering van nationale instanties voor de IPA-componenten die betrekking hebben op regionale ontwikkeling, de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen en plattelandsontwikkeling; doet een beroep op de regering van het land en op de Commissie om spoed te zetten achter de noodzakelijke werkzaamheden voor het overdragen van het beheer van de IPA-componenten betreffende overgangssteun, opbouw van instituties en grensoverschrijdende samenwerking; benadrukt het belang van het IPA als belangrijk instrument om een land bij te staan bij zijn voorbereiding op een toekomstig lidmaatschap van de EU; |
Regionale kwesties
|
27. |
wenst het land geluk met het feit dat het voldaan heeft aan alle ijkpunten voor de visumliberaliseringsregeling, wat geleid heeft tot het Verordening (EG) nr. 1244/2009 van de Raad, die het land vanaf 19 december 2009 een visumvrije regeling toekent; waardeert het dat de regering blijk heeft gegeven van regionaal verantwoordelijkheidsbesef door de deskundigheid van haar belangrijkste visumonderhandelaar ook aan de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina aan te bieden; |
|
28. |
is verheugd over de deelname van het land aan de civiele en militaire missies van de EU en over het feit dat het zich achter het merendeel van de verklaringen en gemeenschappelijke standpunten van de EU heeft geschaard; neemt kennis van het recente aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Kosovo en van de sluiting van een overeenkomst inzake de fysieke vaststelling van de grens, als vitale bijdrage aan de regionale stabiliteit; |
|
29. |
herinnert eraan dat het onderhouden van goede betrekkingen tussen buurlanden, met inbegrip van een via onderhandelingen verkregen en voor beide partijen aanvaardbare oplossing van de naamkwestie, overeenkomstig de desbetreffende conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008 en van de Raad algemene zaken en de Raad buitenlandse zaken van 7 en 8 december 2008 en 8 december 2009, essentieel blijven; |
|
30. |
is daarom ingenomen met het nieuwe, positievere klimaat tussen de regeringen van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Griekenland na de recente verkiezingen in Griekenland, en met name met de onlangs gehouden bijeenkomsten tussen de premiers van beide landen; moedigt beide landen aan hun pogingen op het hoogste niveau, en met name in het kader van de VN-onderhandelingen, te verdubbelen om onder auspiciën van de VN een voor beide partijen bevredigende oplossing voor de naamkwestie te vinden en benadrukt dat de Europese Unie bereid zou moeten zijn te helpen bij het onderhandelingsproces; stelt met bezorgdheid vast dat in het huidige debat gebruik wordt gemaakt van aan de geschiedenis ontleende argumenten, waaronder het recente verschijnsel van de zogenoemde „antiquisatie”, waardoor het gevaar dreigt dat de spanningen met de buurlanden groter worden en er nieuwe interne verdeeldheid ontstaat; |
|
31. |
is ingenomen met het initiatief van de nieuwe Griekse regering om een symbolische en motiverende streefdatum van 2014 vast te stellen voor de toetreding van de landen van Westelijke Balkan tot de EU; verzoekt in dit verband de regeringen van de landen in deze regio om een oprechte bijdrage te leveren aan het realiseren van dit nobele doel; |
|
32. |
wijst op het belang van verzoening en begrip, die een wezenlijk onderdeel van de Europese waarden en beginselen vormen, in de regio, en moedigt de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en zijn buurlanden aan zich actief in te zetten voor het uitstippelen en uitvoeren van vertrouwensopbouwende maatregelen in het onderwijs en de grensoverschrijdende samenwerking, alsook voor een groter gemeenschappelijk historisch besef; verzoekt de autoriteiten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de buurlanden zich te onthouden van handelingen en uitspraken die negatieve gevolgen zouden kunnen hebben op die inspanningen; merkt op dat vieringen van historische gebeurtenissen tezamen met naburige lidstaten van de EU bijdragen tot een beter historisch besef en tot de instandhouding van goede nabuurbetrekkingen; |
|
33. |
verzoekt de autoriteiten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de nodige maatregelen te nemen om haatzaaiende uitlatingen over naburige EU-lidstaten in de media en in schoolboeken tegen te gaan; |
|
34. |
verzoekt de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de buurlanden bij te dragen aan een op wederzijds respect, begrip, vertrouwen en wederzijdse verdraagzaamheid stoelende politieke cultuur; benadrukt in dit verband de primaire verantwoordelijkheid van politici en media; |
|
35. |
benadrukt de belangrijke verantwoordelijkheid van de regeringen in de regio voor vrede, veiligheid en stabiliteit, en ook de belangrijke rol die de instellingen van de EU hierbij spelen, en verzoekt hen zich zorgvuldig te beraden over de gevolgen van hun besluiten en acties; neemt in dit verband met bezorgdheid kennis van het feit dat de Raad zijn besluit over de volgende stappen van het uitbreidingsproces met betrekking tot de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft uitgesteld, hetgeen tot verscherping van de politieke spanningen tussen de bevolkingsgroepen in dit land zou kunnen leiden en negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de stabiliteit in de regio; |
*
* *
|
36. |
verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. |
(1) COM(2009)0533.
(2) PB L 336 van 18.12.2009, blz. 1.
(3) PB L 80 van 19.3.2008, blz. 32.
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/59 |
Woensdag 10 februari 2010
Voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije
P7_TA(2010)0025
Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije
2010/C 341 E/12
Het Europees Parlement,
gezien het voortgangsverslag 2009 van de Commissie betreffende Turkije (SEC(2009)1334),
onder verwijzing naar zijn resoluties van 27 september 2006 over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding (1), van 24 oktober 2007 over de betrekkingen EU-Turkije (2), van 21 mei 2008 inzake het voortgangsverslag 2007 over Turkije (3), en van 12 maart 2009 over het voortgangsverslag Turkije 2008 (4),
gezien het onderhandelingskader voor Turkije van 3 oktober 2005,
gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met de Republiek Turkije (5) („het Toetredingspartnerschap”), alsmede de eerdere besluiten van de Raad betreffende het Toetredingspartnerschap van 2001, 2003 en 2006,
gezien de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2009,
gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat na de goedkeuring van het onderhandelingskader door de Raad op 3 oktober 2005 toetredingsonderhandelingen met Turkije werden geopend, en dat het openen van deze onderhandelingen het beginpunt voor een langdurig proces met een open einde vormde, |
|
B. |
overwegende dat Turkije zich verplicht heeft tot hervormingen, goede betrekkingen met zijn buren en geleidelijke aanpassing aan de EU, en dat deze inspanningen voor Turkije zelf beschouwd moeten worden als een kans tot verdere modernisering, |
|
C. |
overwegende dat het volledige voldoen aan alle criteria van Kopenhagen en het integratievermogen van de EU, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU; overwegende dat de EU een gemeenschap is die gebaseerd is op gedeelde waarden, |
|
D. |
overwegende dat de Commissie geconcludeerd heeft dat in 2009 op het gebied van politieke hervormingen slechts beperkte concrete vooruitgang werd geboekt, |
|
E. |
overwegende dat Turkije, voor het vierde opeenvolgende jaar, nog steeds de bepalingen die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij, niet ten uitvoer heeft gelegd, |
|
F. |
overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije kwesties heeft opgenomen en behandeld die het Parlement in zijn laatste resolutie betreffende de vorderingen van Turkije aan de orde stelde, |
|
1. |
verwelkomt de brede maatschappelijke discussie over een reeks traditioneel gevoelige onderwerpen zoals de rol van de rechterlijke macht, de rechten van burgers van Koerdische afkomst, de rechten van de alevitische gemeenschap, de rol van het leger en de betrekkingen van Turkije met zijn buurlanden; prijst de Turkse regering voor haar constructieve opstelling en haar rol bij het tot stand brengen van deze discussie; |
|
2. |
herhaalt verontrust te zijn over de toenemende polarisatie binnen de Turkse samenleving en tussen de politieke partijen, en dringt er bij de regering en alle in het parlement vertegenwoordigde partijen op aan een gepast evenwicht te zoeken tussen politieke concurrentie en pragmatische samenwerking, om op die manier de verzoening binnen de Turkse samenleving te vergemakkelijken en de verwezenlijking van belangrijke hervormingen mogelijk te maken, met name met betrekking tot de grondwet; |
|
3. |
stelt vast dat de vooruitgang in termen van concrete hervormingen in 2009 beperkt is gebleven en spoort de regering aan haar politieke initiatieven te vertalen naar concrete wetswijzigingen en deze vervolgens ook daadwerkelijk ten uitvoer te leggen; |
|
4. |
betreurt het feit dat daar waar wetgeving met betrekking tot de politieke criteria van Kopenhagen van kracht is, de tenuitvoerlegging hiervan ontoereikend blijft; dringt er bij de regering op aan met name de tenuitvoerlegging van regelgeving op het gebied van vrouwenrechten, non-discriminatie, vrijheid van religie, gedachte en overtuiging, vrijheid van meningsuiting, nultolerantie ten aanzien van foltering en de bestrijding van corruptie te intensiveren; |
|
5. |
roept Turkije op zich verder en intensiever in te spannen om volledig aan de criteria van Kopenhagen te voldoen en de Turkse samenleving samen te brengen en te scharen achter de nodige hervormingen, door haar te verenigen op basis van de gelijkheid van ieder mens, ongeacht zijn geslacht, ras of etnische afkomst, religie of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; |
Vervulling van de politieke criteria van Kopenhagen
Democratie en rechtsstaat
|
6. |
vestigt nogmaals de aandacht op het cruciale belang van een algehele en wezenlijke hervorming van de grondwet teneinde de bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden een centrale plaats te geven in de Turkse staat en samenleving; spoort de Turkse regering aan haar werk aan deze hervorming te hervatten en roept op tot samenwerking van alle politieke partijen en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en alle minderheden; |
|
7. |
herhaalt de in zijn eerdere resoluties van 2006 en 2007 gedane oproep om het kiesstelsel te hervormen door een verlaging van de tienprocentsdrempel, en aldus garanties te bieden op het vlak van partijpluralisme – zodat met name nieuw opgerichte partijen toegang kunnen krijgen tot het politieke proces – en van een bredere vertegenwoordiging van politieke krachten en minderheden in de Grote Nationale Vergadering; |
|
8. |
betreurt ten zeerste het besluit van het grondwettelijk hof om de Partij voor een Democratische Samenleving (DTP) op te heffen en een aantal van haar democratisch gekozen vertegenwoordigers uit het politieke leven te weren; betreurt eveneens de recente aanhoudingen van DTP-leden; spreekt opnieuw zijn veroordeling uit over geweld en terrorisme en dringt er bij alle politieke krachten op aan zich op een vreedzame manier in te zetten voor verzoening en de Turkse samenleving op basis van gelijke rechten voor iedere burger te verenigen; benadrukt dat de politieke vertegenwoordigers van de Koerdische bevolking ten volle deel moeten kunnen nemen aan dit proces; vestigt de aandacht op het in maart 2009 geleverde advies van de Commissie van Venetië van de Raad van Europa waarin wordt geconcludeerd dat de Turkse wetgeving met betrekking tot ontbinding van politieke partijen niet verenigbaar is met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), en spoort de regering aan de noodzakelijke hervormingsvoorstellen in te dienen, in overeenstemming met de Europese normen; |
|
9. |
is van mening dat een grondige en spoedige hervorming van het gerechtelijk apparaat van essentieel belang is voor het welslagen van het moderniseringsproces in Turkije; is verheugd over de goedkeuring door de regering van de strategie voor de hervorming van het gerechtelijk apparaat en neemt met tevredenheid kennis van het breed opgezette raadplegingsproces waarop deze strategie gebaseerd is; moedigt de regering aan de strategie onverwijld ten uitvoer te leggen, met bijzondere aandacht voor stelselmatige maatregelen die erop zijn gericht de rechterlijke macht onpartijdiger en professioneler te maken en aldus meer in overeenstemming te brengen met de normen van het EVRM; roept de Turkse regering in deze context op richtsnoeren uit te vaardigen voor openbare aanklagers met betrekking tot wetten die vaak worden aangewend om de vrijheid van meningsuiting te beperken; spoort de regering tevens aan de hoge raad van rechters en openbare aanklagers te herstructureren teneinde zijn representativiteit, objectiviteit, onpartijdigheid en transparantie te waarborgen; |
|
10. |
betreurt ten zeerste het besluit van het grondwettelijk hof om de wetgeving ter inperking van de rechtsbevoegdheid van de militaire rechtbanken nietig te verklaren, wat een ernstige tegenslag is voor de Turkse hervormingspogingen, en roept de Turkse Grote Nationale Vergadering op te komen tot een consensus voor grondwettelijke hervorming; is bezorgd over de aanhoudende inmenging van het leger in de Turkse politiek en het buitenlands beleid en benadrukt nogmaals dat het leger in een democratische maatschappij volledig onder civiel toezicht dient te staan; roept met name de Turkse Grote Nationale Vergadering op haar toezicht op het defensiebudget en militaire uitgaven te verscherpen en zich bezig te houden met de ontwikkeling van het veiligheids- en defensiebeleid; |
|
11. |
is bezorgd over de omvang die het criminele netwerk Ergenekon naar verluidt heeft en het Sledgehammercomplot; dringt er bij de regering en de rechterlijke macht op aan te waarborgen dat alle procedures volledig in overeenstemming zijn met de wettelijke regels voor een eerlijke rechtsgang en dat de rechten van alle verdachten gerespecteerd worden; deelt de opvatting van de Commissie dat Turkije deze zaak dient te benaderen als een gelegenheid om het vertrouwen in het goede functioneren van zijn democratische instellingen en de rechtsstaat te versterken; dringt er bij de Turkse regering op aan niet toe te laten dat juridische procedures worden gebruikt als voorwendsel om onrechtmatige druk uit te oefenen op kritische journalisten, academici of politici van de oppositie; |
|
12. |
betreurt het dat geen vooruitgang is geboekt met de instelling van een bureau van de ombudsman; roept de regering op tot invoering van de noodzakelijke wetgeving tot instelling van een effectieve, onafhankelijke klachteninstantie, verbonden met een systeem voor het voeren van onderzoeken naar vermeende schendingen van de mensenrechten, en roept alle in het parlement vertegenwoordigde partijen op hieraan hun steun te geven; |
Mensenrechten en eerbiediging en bescherming van minderheden
|
13. |
verwelkomt de initiatieven van de Turkse regering om Turkse burgers samen te brengen en om alle burgers, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, religie of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid gelijke rechten te bieden en hen in staat te stellen een actieve rol te vervullen in de Turkse maatschappij; is zich ervan bewust dat het hier een historisch debat betreft, maar verzoekt de regering dringend haar politieke initiatief te vertalen naar concrete hervormingen en roept alle politieke partijen en alle betrokken actoren op dit proces te ondersteunen en de wederzijdse gevoeligheden hieraan ondergeschikt te maken; verwelkomt in dit kader het plan dat de regering op 13 november 2009 aan de Turkse Grote Nationale Vergadering presenteerde en moedigt haar aan dit uit te voeren om ervoor te zorgen dat de vrijheden van alle burgers gewaarborgd worden; |
|
14. |
is ingenomen met de aanneming van wetgeving waarmee alle restricties op het uitzenden in de Koerdische taal door publieke en particuliere zenders op lokaal en nationaal niveau worden opgeheven, alsook van wetgeving inzake het gebruik van de Koerdische taal in gevangenissen; dringt er bij de regering op aan aanvullende maatregelen te treffen teneinde werkelijke mogelijkheden te waarborgen om Koerdisch te leren in het openbaar en particulier onderwijs, en het gebruik van het Koerdisch toe te staan in de politiek en in contacten met overheidsdiensten; roept de regering op ervoor te zorgen dat de antiterreurwetgeving niet wordt misbruikt om fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van meningsuiting, in te perken, en het systeem van dorpswachten in het zuidoosten van Turkije af te schaffen; |
|
15. |
steunt het voornemen van de Turkse Grote Nationale Vergadering snel amendementen op de antiterreurwet goed te keuren om de bepalingen te schrappen die het mogelijk maken dat kinderen tussen vijftien en achttien jaar als volwassenen worden berecht; |
|
16. |
spoort de Turkse regering aan meer inspanningen te leveren om de sociale en economische tekorten in het zuidoosten te verhelpen; roept de Commissie opnieuw op een studie op te stellen over de gevolgen van het Project voor Zuid-Oost-Anatolië (GAP); roept de Turkse autoriteiten in deze context op het culturele en het milieuerfgoed te beschermen, met name de archeologische vindplaatsen Hasankeyf en Allianoi; is bezorgd over de ontheemding van duizenden mensen door de bouw van de dammen; vraagt de regering met aandrang de werkzaamheden aan het Ilisudamproject te staken tot de Commissie voornoemde studie heeft gepresenteerd; |
|
17. |
dringt er bij de Turkse Grote Nationale Vergadering op aan ervoor te zorgen dat de parlementaire onschendbaarheid die de uiting van politieke meningen dekt, wordt gewaarborgd voor alle parlementsleden zonder enige discriminatie; |
|
18. |
veroordeelt het aanhoudende geweld van de PKK en andere terroristische groeperingen op Turkse bodem en roept de PKK op in te gaan op het politieke initiatief van de Turkse regering door de wapens neer te leggen en een einde te maken aan het geweld; |
|
19. |
benadrukt dat vrijheid van religie een universele fundamentele waarde is en roept Turkije op deze waarde voor iedereen te vrijwaren; verwelkomt de dialoog die de Turkse regering is aangegaan met vertegenwoordigers van geloofsgemeenschappen, met inbegrip van de alevieten, en spoort de autoriteiten op de interreligieuze dialoog te intensiveren, om op die manier te zorgen voor regelmatige en constructieve communicatie; herhaalt echter opnieuw dat stappen in de goede richting en positieve gebaren moeten worden gevolgd door wezenlijke hervormingen van het wettelijke kader, die deze geloofsgemeenschappen in staat moeten stellen zonder onrechtmatige beperkingen te functioneren, in overeenstemming met het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens; benadrukt met name dat alle geloofsgemeenschappen rechtspersoonlijkheid moet worden verleend; |
|
20. |
verwelkomt de tenuitvoerlegging van de wet inzake stichtingen; betreurt het evenwel dat geloofsgemeenschappen zich nog altijd geconfronteerd zien met niet in die wet behandelde eigendomsproblemen, zoals in beslag genomen en aan derden verkocht onroerend goed of bezittingen van stichtingen die zijn gefuseerd vóór de aanneming van de nieuwe wetgeving; dringt er bij de Turkse regering op aan dit probleem onverwijld aan te pakken; |
|
21. |
spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de moeilijkheden die het Oecumenisch Patriarchaat ondervindt met betrekking tot zijn wettelijke status, de opleiding van geestelijken en de verkiezing van de oecumenische patriarch; herhaalt zijn oproep tot onmiddellijke heropening van het Grieks-orthodoxe Halki-seminarie en tot maatregelen om het openbaar gebruik van de kerkelijke titel van de oecumenische patriarch toe te staan, en vraagt meer in het algemeen dat de voorwaarden worden geschapen opdat de clerus van de christelijke gemeenschappen in Turkije ongehinderd kan worden opgeleid; |
|
22. |
betreurt het dat er onzekerheid blijft bestaan over de erkenning van Cem-huizen als alevitische plaatsen voor de eredienst en over het verplichte godsdienstonderwijs op scholen; roept de Turkse regering op deze situatie structureel te verhelpen; |
|
23. |
is bezorgd over de moeilijkheden waarmee de Arameeërs zich geconfronteerd zien in verband met hun eigendomsrechten; uit met name zijn bezorgdheid over de rechtszaken inzake de onteigening van het Syrisch-orthodoxe St. Gabriel-klooster; |
|
24. |
betreurt het feit dat de Turkse regering een voorbehoud blijft maken met betrekking tot rechten van minderheden die zijn verankerd in het internationale recht, dat zij de desbetreffende verdragen van de Raad van Europa nog steeds niet heeft getekend en dat zij nog geen dialoog is aangegaan met de Hoge Commissaris voor nationale minderheden van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE); dringt er bij de regering op aan haar beleid in volledige overeenstemming te brengen met de internationale normen en het EVRM en roept alle in het parlement vertegenwoordigde partijen op dit initiatief te steunen; wijst in dit verband op de administratieve moeilijkheden waarmee de minderhedenscholen te maken hebben en op het anachronistische systeem met twee voorzitters; dringt er bovendien bij de regering op aan zich in te spannen om een klimaat te creëren van volledige eerbiediging van de minderheden en te waarborgen dat gevallen van vijandigheid of geweld aanhangig worden gemaakt bij de rechterlijke instanties; |
|
25. |
betreurt dat er sinds het voortgangsverslag 2008 betreffende Turkije geen bemoedigende ontwikkeling is geweest met betrekking tot de situatie van de Griekse bevolking op de eilanden Gökçeada (Imvros) en Bozcaada (Tenedos), die nog steeds problemen ondervindt met eigendomsrechten en onderwijs; verzoekt de Turkse regering naar oplossingen te zoeken om het biculturele karakter van de Turkse eilanden Gökceada (Imvros) en Bozcaada (Tenedos) te bewaren, in overeenstemming met de resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van 27 juni 2008; |
|
26. |
vreest dat het Turkse wettelijke kader nog altijd onvoldoende waarborgen biedt met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en dat bepaalde wetten nog steeds misbruikt worden om die vrijheid in te perken; roept de Turkse regering op een uitgebreide hervorming van het wettelijke kader voor te stellen om te zorgen voor de verenigbaarheid ervan met het EVRM en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens; stelt vast dat de herziening van artikel 301 van de Turkse strafwet heeft geleid tot een aanzienlijke daling van het aantal vervolgingen ten opzichte van vorige jaren; is echter nog steeds van mening dat artikelen 301 en 318 moeten worden ingetrokken; |
|
27. |
blijft bezorgd over het feit dat Turkije geen recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren verleent en dat er geen civiel alternatief voorhanden is; betreurt het feit dat er geen gevolg is gegeven aan de EVRM-uitspraak uit 2006 in de zaak Ülke tegen Turkije, die Turkije gelast de wetgeving te wijzigen die herhaalde vervolging en veroordeling mogelijk maakt van dienstweigeraars die zich op gewetensbezwaren beroepen, en verzoekt de regering onverwijld gevolg aan deze uitspraak te geven; |
|
28. |
is bezorgd over de aanhoudende beperking van de persvrijheid, met name in het kader van het onderzoek naar het Ergenekon-netwerk en in het licht van de ongekende boete die is opgelegd aan een mediaconcern, alsook het frequent verbieden van bepaalde websites; benadrukt dat het bevorderen van persvrijheid een belangrijke indicator is van politieke cultuur in een pluralistische samenleving; doet in dit kader, en in het licht van de ongezonde banden tussen media, het bedrijfsleven en de politiek, de aanbeveling een nieuwe mediawet aan te nemen; |
|
29. |
roept de Turkse regering op haar inspanningen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het nultolerantiebeleid ten aanzien van foltering te intensiveren en om, teneinde de geloofwaardigheid van deze inspanningen te onderstrepen, toestemming te geven voor publicatie van het rapport van het Comité van de Raad van Europa inzake de voorkoming van foltering; dringt er nogmaals bij de Turkse Grote Nationale Vergadering op aan het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering te ratificeren; spoort voorts de regering aan te streven naar vermindering van de straffeloosheid ten aanzien van mensenrechtenschendingen, met name onder wetshandhavingsambtenaren; |
|
30. |
dringt er bij de Turkse regering op aan nog meer aandacht te besteden aan de uitroeiing van corruptie, de transparantie bij de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes te vergroten en de openheid van bestuur op alle niveaus te bevorderen; |
|
31. |
moedigt de regering aan haar inspanningen te vergroten om de door de wet gewaarborgde gelijkheid van mannen en vrouwen te vertalen naar de praktijk; is met name van mening dat een strategie voor de opleiding en arbeidsparticipatie van vrouwen dient te worden ontwikkeld, zodat de betrokkenheid van vrouwen bij de grijze economie wordt teruggedrongen; roept de regering op het potentieel van maatschappelijke organisaties te benutten, in het bijzonder betreffende de bewustmaking op het gebied van vrouwenrechten, de preventie van geweld en zogeheten „eerwraakmoorden”; wijst erop dat de regering en de rechterlijke macht moeten waarborgen dat alle gevallen van geweld en discriminatie tegen vrouwen naar behoren worden berecht en bestraft, en dat vrouwen en kinderen die het slachtoffer van geweld of eerwraakmoord dreigen te worden, door de overheid worden beschermd en gesteund; moedigt de Turkse regering aan een effectieve communicatiecampagne op te zetten om het bewustzijn over vrouwenrechten in het hele land te vergroten; |
|
32. |
erkent dat het wettelijke kader inzake huiselijk geweld, eerwraakmoorden en gedwongen huwelijken op jonge leeftijd bestaat, maar merkt op dat de toepassing ervan zorgen baart; vraagt de autoriteiten daarom de slachtoffers bescherming te bieden door het aantal opvangplaatsen en andere voorzieningen te verhogen; vestigt de aandacht op het feit dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in Turkije de laagste van alle OESO-landen is en moet worden verhoogd om de economische rechten en onafhankelijkheid van vrouwen te bevorderen; |
|
33. |
is bezorgd over het ontbreken van garanties tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid; roept de Turkse Grote Nationale Vergadering op een nieuwe wet goed te keuren die directe en indirecte discriminatie op alle gronden en op alle gebieden verbiedt, en roept de Turkse regering op zich krachtiger in te spannen om het publieke bewustzijn op het gebied van individuele mensenrechten en de bestrijding van discriminatie te vergroten, te waarborgen dat discriminerende bepalingen uit de wetgeving worden geschrapt en dat haat en geweld op grond van homofobie adequaat worden bestraft; |
|
34. |
betreurt het gebrek aan vorderingen op het gebied van vakbondsrechten en dringt er nogmaals bij de regering, in overleg met de sociale partners, op aan een nieuw voorstel in te dienen bij de Turkse Grote Nationale Vergadering om onverwijld een nieuwe wet betreffende vakbonden aan te nemen die in overeenstemming is met de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie, met inbegrip van bepalingen om het stakingsrecht en het recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen te vrijwaren; is bezorgd over de recente aanhouding (midden november 2009) van een twintigtal Turkse vakbondsleden en vraagt dat hun sociale rechten strikt worden geëerbiedigd; |
Vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen
|
35. |
betreurt het feit dat het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst tussen de EG en Turkije voor het vierde opeenvolgende jaar niet door Turkije is geïmplementeerd; roept de Turkse regering op dit protocol onverwijld, volledig en op niet discriminerende wijze ten uitvoer te leggen en wijst er nogmaals op dat het nalaten hiervan ernstige gevolgen kan hebben voor het verdere onderhandelingsproces; |
Nastreven van goede nabuurschaprelaties
|
36. |
herhaalt dat Turkije duidelijk verplicht is tot goede nabuurschapsbetrekkingen overeenkomstig het onderhandelingskader; benadrukt dat het zich, samen met alle andere partijen, ertoe verbindt de inspanningen te steunen om tot een allesomvattende overeenkomst over het probleem Cyprus te komen en alle onopgeloste grensgeschillen met buurlanden te regelen in overeenstemming met het beginsel van vreedzame geschillenregeling overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties; |
|
37. |
roept de Turkse regering en alle betrokkenen op de lopende onderhandelingen actief te ondersteunen en een concrete bijdrage te leveren aan een allesomvattende oplossing voor de kwestie Cyprus, op basis van een uit twee zones en twee gemeenschappen bestaande federatie, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-veiligheidsraad en de beginselen waarop de EU is gefundeerd; dringt er bij Turkije op aan een gunstig klimaat voor de onderhandelingen te bevorderen door onmiddellijk te beginnen met de terugtrekking van zijn strijdkrachten van Cyprus, door de kwestie met betrekking tot de vestiging van Turkse burgers op het eiland aan te pakken en eveneens door de teruggave van het afgesloten deel van Famagusta aan de legitieme bewoners ervan mogelijk te maken, overeenkomstig resolutie nr. 550(1984) van de VN-veiligheidsraad; |
|
38. |
roept de Turkse regering op civiele schepen die voor rekening van de Republiek Cyprus naar olie zoeken in het oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee niet langer te hinderen; |
|
39. |
dringt er bij Turkije op aan te waarborgen dat de rechten van alle ontheemde personen op Cyprus worden gerespecteerd, inclusief die van de religieuze minderheden, en dat zij hun religieuze rechten ongehinderd kunnen uitoefenen; benadrukt dat, in het geval van de katholieke maronitische gemeenschap, tevens vrijheden dienen te worden toegekend aan de vier maronitische dorpen; |
|
40. |
is tevreden met de heropstarting van het Comité vermiste personen (CMP) en verzoekt Turkije adequate actie met betrekking tot deze humanitaire kwestie te ondernemen; |
|
41. |
prijst de diplomatieke inspanningen om de betrekkingen met Armenië te normaliseren en dringt er bij de Turkse regering op aan de grens met Armenië open te stellen; roept de Turkse Grote Nationale Vergadering en het Armeense parlement op de relevante protocollen onverwijld en zonder voorafgaande voorwaarden te ratificeren, hetgeen tot meer regionale veiligheid en stabiliteit in de zuidelijke Kaukasus zou leiden; |
|
42. |
neemt kennis van de beperkte vooruitgang die is geboekt inzake de verbetering van de Turks-Griekse bilaterale betrekkingen; dringt er bij de Turkse Grote Nationale Vergadering op aan haar casus belli-dreigement in te trekken en verwacht van de Turkse regering dat zij een einde maakt aan de voortdurende schendingen van het Griekse luchtruim; |
|
43. |
spreekt zijn waardering uit over de verbetering van de relaties met Irak en de Koerdische regionale regering; herhaalt nogmaals zijn oproep aan de Turkse regering om bij iedere antiterroristische operatie de territoriale integriteit van Irak, de mensenrechten en het internationale recht volledig te respecteren en te waarborgen dat er geen burgerslachtoffers vallen; |
Verdieping van de samenwerking tussen de EU en Turkije
|
44. |
neemt kennis van de opening van de onderhandelingen over toetreding van Turkije tot de Energiegemeenschap; verwelkomt de ondertekening door Turkije van het Intergouvernementeel Akkoord inzake de Nabucco-gaspijpleiding, waarvan de tenuitvoerlegging een van de hoogste prioriteiten van de EU op het gebied van de energiezekerheid blijft vormen, en roept op tot een snelle opening van het hoofdstuk „energie” bij de toetredingsonderhandelingen; neemt tevens kennis van de samenwerking tussen Turkije, Rusland en een aantal lidstaten van de EU bij het South Stream-project; |
|
45. |
wijst op de betekenis van Turkije als doorvoer- en bestemmingsland voor illegale migratie; verzoekt de Turkse regering dringend stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de internationale rechten inzake bescherming en opvang van migranten en asielzoekers worden geëerbiedigd; neemt kennis van de heropening van de onderhandelingen over een overnameovereenkomst EU-Turkije en dringt er bij Turkije op aan de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten met de lidstaten volledig uit te voeren; roept de Trukse regering op nauwer samen te werken met de EU op het vlak van migratiebeheer, de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en mensenhandel; merkt in deze context op dat Turkije inspanningen levert om een werkovereenkomst te sluiten met Frontex; |
|
46. |
neemt kennis van de in toenemende mate actieve buitenlandse politiek van Turkije en waardeert de inspanningen van het land om in diverse crisisregio's bij te dragen aan een oplossing; roept de Turkse regering op haar buitenlands beleid beter af te stemmen op dat van de EU, met name ten aanzien van Iran; erkent de rol van Turkije als belangrijke partner van de EU voor het halen van de doelstellingen van het buitenlandbeleid van de EU in het Zwarte Zeegebied, Centraal-Azië en het Midden-Oosten in ruime zin; verzoekt de Commissie en de Raad het potentieel van nauwe betrekkingen tussen de EU en Turkije in deze regio's beter te benutten; |
|
47. |
verwelkomt de continue bijdrage van Turkije aan het Europese veiligheids- en defensiebeleid en aan operaties van de NAVO; betreurt evenwel dat de strategische samenwerking tussen de NAVO en de EU, die verder gaat dan de „Berlijn-plus-regelingen”, nog steeds geblokkeerd is als gevolg van Turkse bezwaren, wat negatieve gevolgen heeft voor de bescherming van de ingezette EU-manschappen, en verzoekt Turkije met klem deze bezwaren zo snel mogelijk opzij te zetten; |
|
48. |
verzoekt de Turkse regering nogmaals het Statuut van het Internationale Strafhof te ondertekenen en ter ratificatie voor te leggen en zo te zorgen voor een grotere Turkse bijdrage aan en betrokkenheid bij het wereldwijde multilaterale systeem; |
|
49. |
roept de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de EU op een analyse te maken van de synergie tussen het buitenlands beleid van de EU en dat van Turkije en om beide intensiever te benutten teneinde een bijdrage te leveren aan de veiligheid en stabiliteit in de wereld; |
|
50. |
dringt er bij Turkije op aan pragmatisch te handelen en alles in het werk te stellen om het welslagen van de onderhandelingen tussen de Grieks- en de Turks-Cypriotische leiders, die nu in een kritische fase zijn gekomen, te garanderen; merkt op dat dit mogelijk de laatste kans is om een oplossing voor de langdurige verdeling van het eiland te vinden; is ingenomen met de waardering die de secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft uitgesproken over de vastbesloten inspanningen van de leiders van beide gemeenschappen, de heer Christofias en de heer Talat, om tot een alomvattende regeling te komen; |
|
51. |
is van mening dat een oplossing voor de kwestie Cyprus tot meer stabiliteit, welvaart en veiligheid in het oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee zal leiden, een snelle verbetering van de betrekkingen tussen de EU en de NAVO mogelijk zal maken en ook het proces van de toetreding van Turkije zelf tot de Europese Unie zal deblokkeren; stelt daarom voor dat Turkije zich bij de andere borgmachten, Griekenland en het VK, aansluit, door zijn steun toe te zeggen voor elk akkoord voor de hereniging van Cyprus dat door de heer Christofias en de heer Talat kan worden bereikt en dat de goedkeuring van de VN-veiligheidsraad krijgt; |
|
52. |
neemt kennis van het Speciaal Verslag nr. 16/2009 van de Rekenkamer, waarin een reeks leemtes wordt gesignaleerd in het beheer van de pretoetredingssteun aan Turkije; wijst er echter op dat de gecontroleerde projecten volgens de beoordeling van de Rekenkamer de beoogde resultaten hebben opgeleverd en dat deze resultaten waarschijnlijk duurzaam zijn; roept de Commissie op de aanbevelingen in het verslag van de Rekenkamer ten uitvoer te leggen wanneer steun wordt verleend in het kader van het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA), en met name voorrang te geven aan doelstellingen en projecten die in lijn zijn met de toetredingscriteria; verzoekt de Commissie met name een evaluatie van het gehele programma inzake pretoetredingssteun aan Turkije op te starten en bij het Europees Parlement verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging ervan; |
*
* *
|
53. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de president van het Europese Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije. |
(1) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 284.
(2) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 452.
(3) PB C 279 E van 19.11.2009, blz. 57.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0134.
(5) PB L 51 van 26.02.2008, blz. 4.
Donderdag 11 februari 2010
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/67 |
Donderdag 11 februari 2010
Raamovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche
P7_TA(2010)0030
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van de door HOSPEEM en EPSU gesloten raamovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche (COM(2009)0577)
2010/C 341 E/13
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van de door de European Hospital and Healthcare Employers' Association (HOSPEEM) en de European Federation of Public Services Unions (EPSU) gesloten raamovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche (COM(2009)0577),
gelet op de artikelen 153, lid 1, letter a) en 155, van het Verdrag betreffende de werking van de EU,
gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 1, hiervan,
gelet op Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 inzake maatregelen ter verbetering van de veiligheid en gezondheid van werknemers op de arbeidsplaats (1),
gelet op Richtlijn 89/655/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (2),
gelet op Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (derde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (3),
gelet op Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (4),
gezien de door HOSPEEM en EPSU gesloten raamovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche,
gezien het feit dat de raamovereenkomst een gezamenlijk verzoek aan de Commissie bevat tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 155, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de EU,
onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 februari 2005 over bevordering van de gezondheid en de veiligheid op het werk (5),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten (6),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over de communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk (7),
gelet op artikel 84, lid 3, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat prikaccidenten kunnen leiden tot de overdracht van meer dan 20 levensbedreigende virussen, zoals hepatitis B, hepatitis C en hiv/aids, en bijgevolg een ernstig gezondheidsprobleem vormen, |
|
B. |
overwegende dat naaldprikwonden en andere verwondingen veroorzaakt door scherpe medische instrumenten behoren tot de meest voorkomende en ernstigste risico's voor gezondheidswerkers in heel Europa; overwegende dat ziekenhuispersoneel en gezondheidswerkers vaak het risico lopen op infecties veroorzaakt door verwondingen die het gevolg zijn van het gebruik van naalden en andere scherpe instrumenten, |
|
C. |
overwegende dat onafhankelijke studies hebben aangetoond dat het merendeel van de prikaccidenten voorkomen kan worden door een betere opleiding, betere arbeidsomstandigheden en het algemeen gebruik van veiliger medische apparatuur waaronder mechanismen ter bescherming tegen scherpe letsels, |
|
D. |
overwegende dat er in de Europese Unie volgens deskundigen naar schatting meer dan een miljoen prikaccidenten per jaar voorkomen, |
|
E. |
overwegende dat de psychologische en emotionele impact van een naaldprik of een ander scherp letsel enorm kan zijn, ook al zet de infectie niet door, omdat de werknemer en zijn gezin vele maanden in onzekerheid leven over de gevolgen van het letsel voor zijn gezondheid, |
|
F. |
overwegende dat het initiatief voor een wettelijke maatregel inzake passende bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen mogelijk dodelijke, door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten en andere scherpe medische instrumenten, vervat is in de bovengenoemde resolutie van 6 juli 2006, |
|
G. |
overwegende dat er een groot gebrek is aan personeel in de gezondheidszorg, en overwegende dat studies doen vermoeden dat de dagelijkse blootstelling aan ernstige gezondheidsrisico's een van de belangrijkste redenen vormt dat een carrière in de gezondheidszorg niet als aantrekkelijk wordt gezien; overwegende dat in het verslag over het Europese concurrentievermogen 2004 wordt erkend dat het groeiende gebrek aan arbeidskrachten in de gezondheidszorg voor de Europese Unie zeer zorgwekkend is, |
|
H. |
overwegende dat door de inwerkingtreding van de raamovereenkomst een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de bescherming van de gezondheid en veiligheid van het personeel in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche, |
|
I. |
overwegende dat het nodig is het hoogst mogelijke veiligheidsniveau te waarborgen in de werkomgeving in ziekenhuizen en overal waar werkzaamheden in de gezondheidszorg worden uitgevoerd, |
|
J. |
overwegende dat moet worden vermeden dat de regelgeving met betrekking tot sociale kwesties overbodige administratieve, financiële en juridische beperkingen oplegt die de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen kunnen hinderen, |
|
1. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie het Parlement om advies heeft gevraagd, vooral omdat dit een kwestie is waaraan het Parlement al vele jaren grote aandacht heeft besteed; |
|
2. |
erkent dat in de voorgestelde richtlijn van de Raad de belangrijkste bevindingen van zijn resolutie van 6 juli 2006 terug te vinden zijn; |
|
3. |
is verheugd over het feit dat de raamovereenkomst op basis van gelijkheid is opgesteld in samenwerking met HOSPEEM (European Hospital and Healthcare Employers' Association) en EPSU (European Federation of Public Services Unions), die door de Commissie erkend zijn als Europese sociale partners in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche; |
|
4. |
is verheugd over het feit dat de raamovereenkomst een clausule bevat inzake minimumvereisten, die stelt dat de overeenkomst bestaande of toekomstige nationale en communautaire bepalingen die gunstiger zijn voor werknemers onverlet laat; herinnert eraan dat de lidstaten en/of de sociale partners de vrijheid moeten hebben en aangespoord moeten worden om aanvullende maatregelen te nemen die gunstiger zijn voor de werknemers in de desbetreffende bedrijfstak; |
|
5. |
beveelt aan de in de voorgestelde richtlijn geformuleerde maatregelen onverwijld aan te nemen en uit te voeren, aangezien de werknemers in kwestie al meer dan 5 jaar hebben gewacht sinds deze buitengewoon ernstige kwestie voor het eerst onder de aandacht van de Commissie werd gebracht; |
|
6. |
roept de Commissie op richtsnoeren op te stellen en uit te geven om bij de overeenkomst te voegen, om zo te helpen bij de vlotte uitvoering ervan in alle lidstaten; |
|
7. |
dringt er bij de Commissie op aan toezicht te houden op de toepassing van de overeenkomst en het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te brengen van de tenuitvoerlegging ervan; |
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de sociale partners die partij zijn bij de raamovereenkomst. |
(1) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(2) PB L 393 van 30.12.1989, blz. 13.
(3) PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18.
(4) PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21.
(5) PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 400.
(6) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 754.
(7) PB C 41 E van 19.02.2009, blz. 14.
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/69 |
Donderdag 11 februari 2010
Venezuela
P7_TA(2010)0031
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over Venezuela
2010/C 341 E/14
Het Europees Parlement,
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie in Venezuela en met name die van 7 mei 2009, 23 oktober 2008 en 24 mei 2007,
gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat de vrijheid en onafhankelijkheid van de media een essentieel onderdeel vormen van het fundamentele recht van vrijheid van meningsuiting dat is vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, |
|
B. |
overwegende dat de vrijheid van de media van elementair belang is voor de democratie en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, gelet op de essentiële rol van de media als waarborg dat meningen en ideeën vrij kunnen worden geuit, onder eerbiediging van het recht van minderheden, waaronder politieke tegenstanders, en op hun bijdrage tot de daadwerkelijke deelname van mensen aan democratische processen, zodat vrije en eerlijke verkiezingen kunnen plaatsvinden, |
|
C. |
overwegende dat het recht van het publiek om informatie uit de meest uiteenlopende bronnen te ontvangen fundamenteel is voor een democratische samenleving en voor de deelname van de burgers aan het politieke en maatschappelijke leven van een land, |
|
D. |
overwegende dat de verplichting voor alle radio- en tv-media, zoals vastgelegd in de „wet op de sociale verantwoordelijkheid”, om de redevoeringen van het staatshoofd integraal uit te zenden niet overeenstemt met de pluralistische grondbeginselen, |
|
E. |
overwegende dat de artikelen 57 en 58 van de Venezolaanse grondwet de vrijheid van meningsuiting, communicatie en informatie waarborgen, |
|
F. |
overwegende dat de media de wettelijke voorschriften moeten naleven; overwegende dat de sluiting van een mediabedrijf een uiterste middel moet zijn en een maatregel die alleen mag worden genomen als deze omgeven is met alle waarborgen van een eerlijk proces, waaronder het recht zich in onafhankelijke rechtbanken te verdedigen en in beroep te gaan, |
|
G. |
overwegende dat Radio Caracas Televisión, een vrij te ontvangen zender, in mei 2007 door president Hugo Chávez uit de lucht is gehaald en gedwongen was internationaal te worden om via het kabeltelevisienet uit te zenden, |
|
H. |
overwegende dat de eerste protesten van de studentenbeweging zijn begonnen naar aanleiding van het uit de lucht halen van de zender, |
|
I. |
overwegende dat de regering van Hugo Chávez op 1 augustus 2009 34 radiozenders heeft laten sluiten door verlenging van hun zendmachtiging te weigeren, |
|
J. |
overwegende dat president Chávez in januari 2010 een eind heeft laten maken aan de uitzendingen van RCTV International (RCTVI) en vijf andere kabel- en satelliettelevisiezenders (TV Chile, Ritmo Son, Momentum, America TV en American Network) wegens het niet uitzenden van de officiële toespraak van de president ter gelegenheid van de 52ste verjaardag van de omverwerping van Pérez Jiménez; overwegende dat twee van deze zenders, America TV en RCTV-I, nog steeds verboden zijn, |
|
K. |
overwegende dat deze nieuwe sluitingen hebben geleid tot een nieuwe golf van studentenprotesten, waartegen de politie in veel provincies en steden van het land met grof geweld is opgetreden, en dat daarbij in de stad Mérida twee jonge studenten om het leven zijn gekomen en tientallen gewonden zijn gevallen, |
|
L. |
overwegende dat deze maatregelen zijn bedoeld om de media onder controle te krijgen en monddood te maken, of zelfs om het democratische recht op vrijheid van meningsuiting en informatie te beknotten, |
|
M. |
overwegende dat de OAS via de Inter-Amerikaanse Commissie voor mensenrechten heeft gewaarschuwd dat deze nieuwe praktijk om zenders uit de lucht te halen, enorme gevolgen heeft voor het recht op vrijheid van meningsuiting, |
|
N. |
overwegende dat president Chávez onlangs heeft verklaard dat het gebruik van sociale netwerken zoals Twitter, internet en sms voor kritiek op of verzet tegen zijn regime „terrorisme” is, |
|
O. |
overwegende dat de hervorming van de wet op wetenschap en technologie die momenteel in de Nationale Vergadering van Venezuela wordt behandeld, gericht is op een zodanige regulering van het „informatienetwerk” dat dit tot internetcensuur kan leiden, |
|
P. |
overwegende dat Venezuela het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, alsmede Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens heeft ondertekend, |
|
Q. |
overwegende dat Venezuela het land met de grootste energiereserves in Latijns-Amerika is en dat maatregelen als willekeurige confiscatie en onteigening, waarvan sommige ook EU-belangen schaden, de fundamentele sociale en economische rechten van de burgers ondergraven, |
|
R. |
overwegende dat een aantal leidinggevende personen uit de omgeving van president Chávez, zoals Ramón Carrizález, vice-president en minister van Defensie, Yubiri Ortega, minister van Milieubeheer, en Eugenio Vázquez Orellana, president van de Centrale Bank, onlangs ontslag hebben genomen, |
|
S. |
overwegende dat Venezuela volgens het rapport van Transparency International over 2009 een van de meest corrupte landen ter wereld is, |
|
T. |
overwegende dat het latente klimaat van onveiligheid en de omvang van het misdaad- en geweldsprobleem, die van Venezuela en de hoofdstad Caracas een van de gevaarlijkste plekken ter wereld hebben gemaakt, de Venezolaanse bevolking met zorg vervullen, |
|
U. |
overwegende dat de vele beledigingen, bedreigingen en aanvallen van president Chávez aan het adres van nationale en internationale leiders voor onvrede en zeer veel onnodige spanningen hebben gezorgd, die soms zelfs hebben geleid tot een mobilisatiebevel voor troepen met het oog op een mogelijke oorlog tegen Colombia, |
|
1. |
is ontsteld over de dood van de twee jonge studenten, Yonisio Carrillo en Marcos Rosales, tijdens de protesten in Mérida, en verzoekt de autoriteiten een onderzoek in te stellen naar de redenen voor de dood van deze jongemannen en wenst dat de schuldigen aan de rechter worden voorgeleid; |
|
2. |
betreurt het besluit van de regering om uitzendingen van bepaalde zenders in Venezuela te verbieden en verzoekt deze zenders weer toe te laten; |
|
3. |
roept de Venezolaanse autoriteiten op dit besluit, alsmede de verplichting tot integrale uitzending van de redevoeringen van het staatshoofd te heroverwegen; |
|
4. |
herinnert de regering van de Bolivariaanse Republiek Venezuela aan haar verplichting tot eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, die verankerd is in haar eigen grondwet en in de verschillende internationale en regionale overeenkomsten en handvesten waarbij Venezuela partij is; |
|
5. |
verzoekt de regering van Venezuela uit naam van het beginsel van onpartijdigheid van de staat ervoor de zorgen dat alle media, met inbegrip van internet, voor de wet gelijk worden behandeld, ongeacht of zij in privé- of openbaar bezit zijn en los van alle politieke en ideologische overwegingen; |
|
6. |
is van mening dat de Venezolaanse media het politieke en sociale leven in Venezuela op pluralistische wijze aan bod moeten laten komen; |
|
7. |
is van mening dat de Nationale Commissie voor telecommunicatie moet aantonen dat zij onafhankelijk is van de politieke en economische krachten in het land en moet toezien op een gelijkwaardig pluralisme; |
|
8. |
verzoekt de Venezolaanse regering zich te committeren aan de waarden van de rechtsstaat en het recht op vrijheid van meningsuiting, ook op internet, en vrijheid van vergadering te bevorderen, te beschermen en te eerbiedigen; |
|
9. |
wijst erop dat er volgens het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest van de Organisatie van Amerikaanse Staten in een democratie, naast een duidelijke en noodzakelijke oorsprongslegitimiteit, die haar basis heeft in en verkregen wordt via de stembus, ook sprake moet zijn van legitimiteit van de machtsuitoefening, en deze moet berusten op respect voor het pluralisme, de vaste regels, de geldende grondwet, de wetten en de rechtsstaat als waarborg van een volledig functionerende democratie, en dit omvat noodzakelijkerwijs respect voor vreedzame en democratische politieke oppositie, vooral wanneer die oppositie is verkozen en een mandaat van de kiezer heeft; |
|
10. |
maakt zich ernstige zorgen dat de regering van president Hugo Chávez afglijdt naar autoritarisme, want zijn handelen is erop gericht de democratische oppositie te verzwakken en de rechten en vrijheden van de burgers te beknotten; |
|
11. |
verzoekt de Venezolaanse regering met het oog op de parlementsverkiezingen op 26 september 2010 de democratische spelregels in acht te nemen en de beginselen van de vrijheid van meningsuiting, vergadering, vereniging en verkiezing te eerbiedigen; |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en Nationale Vergadering van de Bolivariaanse Republiek Venezuela, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/72 |
Donderdag 11 februari 2010
Madagaskar
P7_TA(2010)0032
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over de situatie in Madagaskar
2010/C 341 E/15
Het Europees Parlement,
gezien de artikelen 8 en 9 van de overeenkomst van Cotonou over respectievelijk politieke dialoog en de eerbiediging van de mensenrechten,
gezien de resolutie die de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 3 december 2009 heeft aangenomen in Luanda,
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Madagaskar, en met name die van 7 mei 2009 over de situatie in Madagaskar,
gezien de schorsing van Madagaskar als lid van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) en de Afrikaanse Unie,
gezien het standpunt van de Afrikaanse Unie, die op 2 februari 2010 heeft gevraagd dat „het illegale regime in Madagaskar ophoudt met zijn pogingen om eenzijdige oplossingen op te dringen” en opnieuw heeft bevestigd dat „de in het handvest van Maputo en de aanvullende akte van Addis Abeba overeengekomen overgangsinstellingen moeten worden geïnstalleerd”,
gezien het standpunt van het veiligheids- en defensieorgaan van de SADC van 15 januari 2010, waarin de internationale gemeenschap wordt opgeroepen om „de plannen van Andry Rajoelina, die de overeenkomsten over machtsdeling wil negeren en in maart verkiezingen wil uitschrijven, te verwerpen”,
gezien het besluit van de Verenigde Staten om Madagaskar wegens de politieke situatie niet langer de voordelen van de AGOA (African Growth and Opportunity Act) te laten genieten,
gezien de overeenkomsten van Maputo van 8 en 9 augustus 2009 en de aanvullende akte van Addis Abeba van 6 november 2009, die door de leiders van vier politieke groeperingen in Madagaskar zijn ondertekend,
gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat er sinds de staatsgreep een blijvende politieke instabiliteit heerst, waardoor Madagaskar op sociaaleconomisch en humanitair vlak in een hachelijke situatie is beland, |
|
B. |
overwegende dat de door het leger gesteunde leider van Madagaskar, de heer Andry Rajoelina, zich op 18 december 2009 heeft teruggetrokken uit de onderhandelingen met de politieke groeperingen in Madagaskar over machtsdeling, |
|
C. |
overwegende dat de heer Rajoelina op 18 december 2009 de voormalige legerofficier kolonel Albert Camille Vital tot eerste minister heeft benoemd, |
|
D. |
overwegende dat oppositiegroeperingen, waaronder groeperingen onder leiding van gewezen president Marc Ravalomanana, de benoeming van kolonel Albert Camille Vital tot eerste minister hebben veroordeeld als een illegale daad van een illegaal bewind, |
|
E. |
overwegende dat de mensenrechten op grote schaal worden geschonden, dat parlementsleden, geestelijken en leden van maatschappelijke organisaties worden lastiggevallen en willekeurig worden gearresteerd, dat kerken worden geplunderd en dat de pers wordt geïntimideerd, |
|
F. |
overwegende dat de internationale gemeenschap een onderhandelde uitweg uit de crisis heeft aangemoedigd, die momenteel opzettelijk wordt geblokkeerd terwijl het illegale heersende regime de internationale gemeenschap blijft uitdagen, |
|
G. |
overwegende dat de Europese Unie op 6 juli 2009 een raadplegingsproces met Madagaskar overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou heeft aangevat, waarmee een dialoog wordt aangegaan om naar oplossingen voor de politieke problemen van het land te zoeken, |
|
H. |
overwegende dat het Malgassische volk zijn eigen toekomst moet en kan kiezen en zelfbeschikking moet en kan krijgen, |
|
I. |
overwegende dat het illegale heersende regime de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht alsook de media monopoliseert, |
|
J. |
overwegende dat de heer Rajoelina heeft aangekondigd dat hij van plan is eenzijdig en in strijd met de verkiezingskalender parlementsverkiezingen te organiseren, zonder raadpleging van het Malgassische volk overeenkomstig het handvest van Maputo en de aanvullende akte van Addis Abeba, |
|
K. |
overwegende dat de donorhulp aan Madagaskar volgens het IMF 50 % van de nationale begroting uitmaakt en dat de EU haar ontwikkelingshulp heeft opgeschort totdat er een democratische oplossing voor de huidige crisis wordt gevonden, |
|
L. |
overwegende dat het merendeel van de bevolking met minder dan één dollar per dag moet rondkomen, dat 7 000 kinderen aan ernstige ondervoeding lijden en dat de situatie sinds het begin van de politieke crisis nog is verergerd, |
|
M. |
overwegende dat de regering een decreet heeft vastgesteld dat de uitvoer van onverwerkt hout van bedreigde soorten legaliseert, waardoor de biodiversiteit van het land in gevaar komt en voorgoed verloren kan gaan, |
|
1. |
herhaalt zijn krachtige veroordeling van de machtovername in Madagaskar door de heer Rajoelina, die een flagrante schending van de Malgassische grondwet vormt en dus wel degelijk een staatsgreep is; |
|
2. |
veroordeelt ten stelligste het besluit van de heer Rajoelina om de benoeming te annuleren van Eugene Mangalaza, die na een overeenkomst over machtsdeling tussen alle politieke partijen in oktober 2009 als eerste minister werd geïnstalleerd; |
|
3. |
veroordeelt ten stelligste het besluit van de heer Rajoelina om de derde ronde van de onderhandelingen in december in Maputo te boycotten en zich terug te trekken uit de besprekingen over machtsdeling; |
|
4. |
vraagt dat de in Maputo en Addis Abeba ondertekende overeenkomsten, die het herstel van een grondwettelijke regering beogen, onverwijld worden uitgevoerd; |
|
5. |
veroordeelt de stelselmatige repressie van de oppositie, de mediacensuur en de intimidatie en stelselmatige arrestatie van journalisten, de arrestatie en foltering van burgers en politici, en de opsluiting van tal van mensen zonder aanklacht op onbekende plaatsen; vraagt dat alle politieke gevangenen onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten en dat de gerechtelijke procedures tegen hen worden geannuleerd; |
|
6. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de verdwijning van honderden mensen, onder wie een honderdtal kinderen en jongeren; |
|
7. |
vraagt om een onafhankelijk internationaal onderzoek naar alle politieke moorden in Madagaskar, alle schendingen van de mensenrechten en alle gevallen van repressie door de veiligheidsdiensten en het leger; |
|
8. |
spreekt zijn afkeuring uit over elke poging van de heer Rajoelina om in maart 2010 eenzijdig verkiezingen te organiseren, en steunt alleen verkiezingen die overeenkomstig het handvest van Maputo en de aanvullende akte van Addis Abeba worden voorbereid door een op consensus berustende en inclusieve regering en plaatsvinden overeenkomstig de verkiezingskalender en na een raadpleging van het Malgassische volk; vraagt de Commissie en de lidstaten daarom slechts een verkiezingswaarnemingsmissie te sturen binnen het kader van de overeenkomsten van Maputo en Addis Abeba; |
|
9. |
is ervan overtuigd dat het handvest van Maputo en de aanvullende akte van Addis Abeba het enige mogelijke kader vormen voor een oplossing van de politieke crisis in Madagaskar; is van mening dat een constructieve dialoog de enige werkbare manier is om tot een politieke oplossing van de crisis te komen; |
|
10. |
vraagt dat er snel een ontwapeningsproces op gang wordt gebracht en dat de milities worden ontbonden zodat er opnieuw een republikeins leger kan worden ingesteld; |
|
11. |
vraagt dat er, indien de in Maputo en Addis Abeba gedane toezeggingen niet worden nageleefd, individuele en gerichte sancties worden getroffen tegen de huidige leiders van de hoge overgangsautoriteit die de situatie met opzet blokkeren; |
|
12. |
vraagt dat de vermoedelijke daders van plunderingen van particuliere en openbare eigendommen en natuurlijke rijkdommen in Madagaskar gerechtelijk worden vervolgd; verzoekt om het even welke interim-regering van Madagaskar geen overeenkomsten met andere landen of bedrijven over zijn natuurlijke rijkdommen of nationale activa te sluiten alvorens er verkiezingen worden gehouden en een nieuwe regering een democratisch mandaat van het Malgassische volk heeft gekregen; |
|
13. |
verzoekt de internationale gemeenschap en de Europese Unie hun humanitaire hulp aan de Malgassische bevolking op te voeren; herhaalt dat de samenwerkingsprogramma's met Madagaskar slechts kunnen worden hervat als de in het handvest van Maputo en de aanvullende akte van Addis Abeba overeengekomen overgangsinstellingen van de op consensus berustende en inclusieve regering worden geïnstalleerd en als alle democratische beginselen en fundamentele vrijheden worden geëerbiedigd; |
|
14. |
steunt de inspanningen van de gewezen president van Mozambique, de heer Joachim Chissano, die in dit proces bemiddelt namens de SADC, en roept de vier politieke groeperingen in Madagaskar op om onmiddellijk naar de onderhandelingstafel terug te keren om een politieke agenda voor eerlijke, democratische en transparante verkiezingen in 2010 overeen te komen; |
|
15. |
verzoekt de Afrikaanse Unie, de SADC en de internationale contactgroep het overgangsproces tot een goed einde te brengen; |
|
16. |
vraagt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over de ontwikkeling van het raadplegingsproces met Madagaskar overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou; |
|
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie, de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie, de ACS-EU-Raad, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de SADC, president Joaquim Chissano en de Commissie van de Afrikaanse Unie. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/75 |
Donderdag 11 februari 2010
Birma
P7_TA(2010)0033
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over Birma
2010/C 341 E/16
Het Europees Parlement,
gezien de conclusies van 27 april 2009 van de Europese Raad over Birma/Myanmar en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat de beperkende maatregelen tegen Birma verlengt,
gezien de conclusies en verklaring van 19 juni 2009 van de Europese Raad over Birma,
gezien de verklaring van 11 juni 2009 van de voorzitter namens de Europese Unie over de Karen-burgerbevolking die Birma/Myanmar ontvlucht,
gezien de verklaring van 23 februari 2009 van de voorzitter van de Europese Raad, die een alomvattende dialoog tussen de overheid en de democratische krachten in Birma vraagt,
gezien de resolutie 64/238 van 23 december 2009 van de algemene vergadering van de Verenigde Naties over de toestand van de rechten van de mens in Myanmar,
gezien de verklaring van 14 mei 2009 van de voorzitter namens de Europese Unie over de arrestatie van Aung San Suu Kyi,
gezien de verklaring van 11 augustus 2009 van de voorzitter van de ASEAN over Myanmar,
onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over Birma/Myanmar,
gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
|
A. |
overwegende dat de toestand van de rechten van de mens in Birma is blijven achteruitgaan, dat de politieke onderdrukking toegenomen is en de fundamentele vrijheden van de Birmaanse bevolking stelselmatig geschonden worden, |
|
B. |
overwegende dat het leger in de gebieden waar er zich etnische conflicten afspelen, zich aan schendingen de rechten van de mens tegen de burgerbevolking blijft schuldig maken, o.a. wederrechtelijke moorden, dwangarbeid en seksueel geweld, |
|
C. |
overwegende dat het Birmaans regiem nog altijd op grote schaal en stelselmatig voortgaat met inlijving van kindsoldaten onder dwang, |
|
D. |
overwegende dat er volgens de rapporten in Birma wel 2 177 politieke gevangenen zijn, waarvan veertien journalisten, terwijl meer dan 230 boeddhistische monniken die aan de protestbeweging van 2007 deelgenomen hebben, nog altijd opgesloten zitten, |
|
E. |
overwegende dat Birma naar verwachting dit najaar zijn eerste parlementsverkiezingen in twintig jaar houdt, |
|
F. |
overwegende dat de verkiezingen volgens de grondwet moeten verlopen die door het leger opgesteld is en waarvan de legitimiteit in brede kring aangevochten wordt; dat de nieuwe grondwet verkiezingen in 2010 voorschrijft om vijftig jaar militair bewind te rechtvaardigen en het leger 25 % van de parlementszetels toekent, |
|
G. |
overwegende dat de nieuwe grondwet Aung San Suu Kyi, leider van de Nationale Liga voor democratie en houder van de Nobelprijs voor de vrede, van alle openbare ambten uitsluit, en dat een aantal oppositiepartijen en etnische minderheidsgroepen verklaard hebben dat ze de verkiezingen willen boycotten, terwijl de NLD de uitslag niet erkent als er niet eerst een dialoog over herziening van de grondwet komt, |
|
H. |
overwegende dat op 28 januari 2010 Ngwe Soe Lin tot 13 jaar gevangenisstraf veroordeeld is wegens zijn medewerking aan het buitenlands nieuwsagentschap Voice of Burma, terwijl op 30 december 2009 Hla Hla Win op gelijkaardige beschuldigingen tot 27 jaar gevangenis veroordeeld is, |
|
I. |
overwegende dat het voortdurend optreden tegen afwijkende politieke meningen als een poging van de junta te zien is om in het vooruitzicht van de nationale verkiezingen later op het jaar meer greep op de media te krijgen, |
|
J. |
overwegende dat Aung San Suu Kyi op 11 augustus 2009 tot drie jaar gevangenis veroordeeld is, een uitspraak die door de Birmaanse overheid naderhand in achttien maanden huisarrest omgezet is, en dat haar advocaten bij het Birmaans hooggerechtshof tegen de uitspraak in beroep gegaan zijn; dat het ongerechtvaardigd proces en verdict tegen Aung San Suu Kyi door de internationale gemeenschap algemeen veroordeeld is, |
|
K. |
overwegende dat duizenden burgers in mei vorig jaar op de vlucht gedreven zijn door aanvallen van het leger en het democratisch boeddhistisch leger van de Karen (DKBA), die ook naar schatting 5 000 vluchtelingen gedwongen hebben om een onderkomen in Thailand te zoeken; dat er groot gevaar bestaat dat de Karen vluchtelingen bij hun terugkeer ernstige schendingen van de rechten van de mens te dragen krijgen, o.a. dwangarbeid en verkrachtingen door soldaten van het Birmaans leger, |
|
L. |
overwegende dat er zich naar schatting een half miljoen binnenlandse ontheemden in het oosten van Birma bevinden en 140 000 vluchtelingen die nog altijd in negen kampen langs de grens met Thailand verblijven, en dat er meer dan 200 000 Rohingya's in vluchtelingenkampen of verspreid over het zuidoosten van Bangladesh wonen, terwijl er zich miljoenen Birmaanse emigranten, vluchtelingen en asielzoekers in Thailand, India, Bangladesh en Maleisië bevinden, waar ze soms slachtoffer van mensenhandel worden, |
|
M. |
overwegende dat de diensten voor ordehandhaving van Bangladesh sinds 2 januari 2010 op een ongekende manier opgetreden zijn tegen niet geregistreerde Rohingya vluchtelingen die zich buiten de twee officiële vluchtelingenkampen, in het district Cox's Bazar gevestigd hadden; dat er sindsdien meer dan vijfhonderd Rohingya's aangehouden zijn en dat een aantal daarvan over de Birmaanse grens teruggedreven zijn, terwijl anderen volgens de immigratiewetten in beschuldiging gesteld en naar de gevangenis gestuurd zijn, |
|
N. |
overwegende dat meer dan 5 000 Rohingya's die in Bangladesh zelf een vestigingsplaats gezocht hadden, uit hun woningen gevlucht zijn en zich op zoek naar een veilig onderkomen in het geïmproviseerd noodkamp van Kutupalong in Ukhia verzameld hebben, dat nu naar schatting tot 30 000 bewoners uitgebreid is, die geen voedselhulp krijgen en waar alle middelen van bestaan aan ontzegd worden, omdat er arrestatie dreigt als ze het kamp verlaten om werk te zoeken, |
|
1. |
spreekt zijn krachtige veroordeling over de voortdurende stelselmatige schendingen van de rechten van de mens, de fundamentele vrijheden en de elementaire democratische rechten van de bevolking van Birma uit; |
|
2. |
maakt zich zeer ongerust over het recent proces, de inbeschuldigingstelling en veroordeling van Aung San Suu Kyi en eist haar onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; wil dat ze het recht krijgt om aan de verkiezingen deel te nemen; |
|
3. |
neemt akte van het regeringsbesluit om verkiezingen te organiseren en stelt met nadruk dat ze onder de huidige omstandigheden niet als vrij en democratisch beschouwd kunnen worden; keurt meer in het bijzonder het verbod op kandidaatstelling tegen Aung San Suu Kyi af; |
|
4. |
vraagt de Birmaanse regering om onmiddellijk in echte dialoog met de NLD, alle andere oppositiepartijen en etnische groepen te treden; verheugt zich daarom over de bemiddelingspogingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en zijn speciale rapporteur voor de rechten van de mens in Birma; |
|
5. |
dringt er bij de Birmaanse regering met kracht op aan om zonder verder uitstel de nodige stappen te ondernemen om een vrij, eerlijk en doorzichtig verkiezingsproces met deelname van alle belanghebbende partijen te verzekeren dat aan internationale normen beantwoordt, o.a. door de nodige verkiezingswetten af te kondigen en deelname van alle kiezers en alle politieke partijen aan de verkiezingen mogelijk te maken en internationale waarnemers toe te laten; |
|
6. |
spreekt zijn afkeuring uit over de willekeurige beschuldigingen die als voorwendsel voor de aanhouding van politieke tegenstanders van het Birmaans regiem of dissidenten dienen, vooral de aanhoudende repressie en intimidatie van boeddhistische monniken; dringt er bij de Birmaanse overheid op aan om zich van verdere arrestaties te onthouden die politiek gemotiveerd zijn, en alle gewetensgevangenen vrij te laten, ook de monniken, zonder uitstel, onvoorwaardelijk, en met volledig herstel van hun politieke rechten; |
|
7. |
spreekt zijn veroordeling uit over de beperkingen op de vrijheid van vergadering, vereniging, beweging en meningsuiting in Birma; dringt er bij de Birmaanse overheden op aan om de beperkingen op te heffen, ook die tegen de vrije en onafhankelijke pers; |
|
8. |
spreekt zijn ongerustheid uit over de aanhoudende discriminatie, schendingen van de rechten van de mens, geweldpleging, dwang- en kinderarbeid, verdrijving en andere vormen van onderdrukking tegen een groot aantal etnische en godsdienstige minderheden en vraagt de Birmaanse regering om terstond in te grijpen om verbetering in hun toestand te brengen; |
|
9. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid over de aanhoudende praktijk van willekeurige opsluiting, georganiseerde verdwijningen, verkrachting en andere vormen van seksueel geweld, foltering, en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling uit, en doet een krachtige oproep aan de Birmaanse regering om voor volledig, doorzichtig, doeltreffend, onpartijdig en onafhankelijk onderzoek naar alle berichten over schendingen van de rechten van de mens te zorgen, en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen, zodat er een einde aan de straffeloosheid van dat soort misdaden komt; |
|
10. |
doet een krachtige oproep aan de Birmaanse junta om op staande voet een einde aan de inlijving en het inzetten van kindsoldaten te maken, krachtiger maatregelen te treffen om kinderen tegen gewapende conflicten in bescherming te nemen en haar samenwerking met de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor kinderen in gewapende conflicten voort te zetten; |
|
11. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de etnische zuiveringscampagne van de Birmaanse regering tegen de minderheden, ook degene die toevlucht in de buurlanden gezocht hebben; |
|
12. |
vraagt de regering van het koninkrijk Thailand om de Karen vluchtelingen, die aan misstanden in Birma proberen te ontkomen, toevlucht en bescherming te blijven bieden en samen met de diensten van de hoge vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, het consortium voor de Thais-Birmaanse grens en de internationale gemeenschap een alternatieve oplossing te zoeken die de veiligheid van de 3 000 Karen vluchtelingen waarborgt; |
|
13. |
dringt er bij de Europese Commissie op aan, gezien het conflict dat aan de Thais-Birmaanse grens aan de gang is, om de bijstand van het bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap aan de vluchtelingen in het gebied in 2010 te handhaven; |
|
14. |
verheugt zich dat de regering van Bangladesh volgende week een onderzoeksdelegatie van zijn delegatie voor Zuid-Azië toelaat om de toestand van de Rohingya bevolking in de districten Cox's Bazar en Bandarban na te gaan en vraagt haar om de niet geregistreerde Rohingya's als staatloze asielzoekers te erkennen die voor vervolging in Birma op de vlucht zijn en internationale bescherming nodig hebben, en ze van degelijke bescherming, middelen van bestaan en andere elementaire dienstverlening te voorzien; |
|
15. |
dringt er bij de regering van China, India en Rusland op aan om hun economische en politieke invloed bij de Birmaanse overheden aan te wenden om wezenlijke verbeteringen in het land tot stand te brengen en de voorziening van het Birmaans regiem in bewapening en andere strategische goederen te staken; |
|
16. |
vraagt de Raad om de restrictieve maatregelen tegen het Birmaans regiem te handhaven totdat er tastbare vooruitgang in democratische richting is, en dringt er tegelijk op aan om de doelmatigheid van zijn maatregelen na te gaan; |
|
17. |
verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te laten toekomen aan de hoge vertegenwoordiger en ondervoorzitter van de Europese Commissie Catherine Ashton, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de speciale afgezant van de Europese Unie voor Birma, de Birmaanse staatsraad voor vrede en ontwikkeling, de regeringen van de lidstaten van de ASEAN en ASEM, de regeringen van Bangladesh en Rusland, het ASEM-secretariaat, het interparlementair Asean-comité voor Myanmar, Aung San Suu Kyi, de Nationale liga voor de democratie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de hoge vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens, en de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens in Birma. |
III Voorbereidende handelingen
Europees Parlement
Dinsdag 9 februari 2010
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/79 |
Dinsdag 9 februari 2010
Benoeming van de Commissie
P7_TA(2010)0010
Besluit van het Europees Parlement van 9 februari 2010 houdende goedkeuring van de benoeming van de Commissie
2010/C 341 E/17
Het Europees Parlement,
gelet op artikel 17, lid 7, van het EU-Verdrag en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,
gelet op Besluit 2009/532/EG (1) van de Raad in de samenstelling van de staatshoofden of regeringsleiders van 9 juli 2009 houdende voordracht van José Manuel Durão Barroso tot voorzitter van de Commissie,
gezien de „Politieke richtsnoeren voor de volgende Commissie” gepresenteerd door de kandidaat-voorzitter van de Commissie op 3 september 2009,
gelet op zijn besluit van 16 september 2009 (2) houdende verkiezing van de heer Durão Barroso tot voorzitter van de Commissie,
gelet op Besluit 2009/950/EU van de Europese Raad van 4 december 2009, genomen met instemming van de voorzitter van de Commissie, houdende benoeming van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (3),
gelet op Besluit 2010/41/Euratom van de Raad van 22 januari 2010, genomen in onderlinge overeenstemming met de verkozen voorzitter van de Commissie, houdende vaststelling van de lijst van de overige personen die hij voorstelt tot lid van de Commissie te benoemen (4),
gezien de hoorzittingen van de kandidaat-commissarissen in de bevoegde parlementaire commissies, van 11 januari tot en met 3 februari 2010, en de beoordelingen van de kandidaat-commissarissen in deze commissies na de hoorzittingen,
gezien de evaluaties die zijn uitgevoerd tijdens de bijeenkomsten van de Conferentie van voorzitters op 21 januari en 4 februari 2010,
gezien de verklaring van de verkozen voorzitter van de Commissie in de voltallige vergadering op 9 februari 2010,
gelet op artikel 106, en bijlage XVII van zijn Reglement,
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van de voorzitter, de vice-voorzitter voor externe betrekkingen/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de overige leden van de Commissie, als college, voor het mandaat dat loopt tot en met 31 oktober 2014; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad en de Raad van ministers. |
(1) PB L 179 van 10.7.2009, blz. 61.
(2) Notulen van die datum, P7_PV(2009)09-16, punt 7.1.
(3) PB L 328 van 15.12.2009, blz. 69.
(4) PB L 20 van 26.1.2010, blz. 5.
Woensdag 10 februari 2010
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/81 |
Woensdag 10 februari 2010
Verleggingsregeling: fraudegevoelige goederen en diensten *
P7_TA(2010)0011
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft een facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten (COM(2009)0511 – C7-0210/2009 – 2009/0139(CNS))
2010/C 341 E/18
(Bijzondere wetgevingsprocedure - Raadpleging)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0511),
gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0210/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0008/2010),
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
|
DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST |
AMENDEMENT |
||||
|
Amendement 1 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 4 |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 2 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 4 bis (nieuw) |
|||||
|
|
|
||||
|
Amendement 3 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 7 |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 4 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 8 |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 5 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 8 bis (nieuw) |
|||||
|
|
|
||||
|
Amendement 6 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 1 – alinea 1 |
|||||
|
1. De lidstaten kunnen tot 31 december 2014 en voor een minimumperiode van twee jaar een regeling invoeren en toepassen waarbij de btw die is verschuldigd op leveringen van de in bijlage VI A opgenomen categorieën van goederen en diensten, moet worden voldaan door de persoon voor wie de goederenlevering of dienst wordt verricht. |
1. De lidstaten kunnen tot 31 december 2014 en voor een minimumperiode van twee jaar een regeling invoeren en toepassen waarbij de btw die is verschuldigd op leveringen van de in bijlage VI A opgenomen categorieën van goederen en diensten, moet worden voldaan door de belastingplichtige voor wie de goederenlevering of dienst wordt verricht. |
||||
|
Amendement 7 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 1 – alinea 2 |
|||||
|
Bij de keuze van de goederen en diensten waarop zij de regeling willen toepassen, moeten de lidstaten zich beperken tot drie van de in bijlage VI A opgenomen categorieën, waarvan er ten hoogste twee categorieën van goederen mogen zijn . |
Bij de keuze van de goederen en diensten waarop zij de regeling willen toepassen, selecteren de lidstaten de handel in broeikasgasemissierechten en maximaal twee van de in deel A van bijlage VI A opgenomen categorieën van goederen. |
||||
|
Amendement 8 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 2 – letter b |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 9 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 2 – letter c |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 10 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 2 – letter d |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 11 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 2 bis (nieuw) |
|||||
|
|
2 bis. Een lidstaat die de in lid 1 bedoelde regeling wil invoeren mag aan iedere belastingplichtige die onder de regeling vallende goederen of diensten ontvangt de verplichting opleggen een specifieke, op databases gebaseerde registratie bij te houden waaruit blijkt of deze goederen en diensten worden benut voor gebruikelijke zakelijke doeleinden of voor andere doeleinden. |
||||
|
Amendement 12 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 3 bis (nieuw) |
|||||
|
|
3 bis. De in lid 3, letter b), bedoelde evaluatiecriteria worden op basis van input van de lidstaten door de Commissie vastgesteld na raadpleging van het btw-comité. |
||||
|
Amendement 13 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 4 – letter f bis (nieuw) |
|||||
|
|
|
||||
|
Amendement 14 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 199 bis – lid 4 bis (nieuw) |
|||||
|
|
4 bis. M De Commissie brengt uiterlijk 1 juli 2014 op basis van de in lid 4 bedoelde verslagen van de lidstaten verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de algehele effectiviteit en efficiency van de maatregel ter uitvoering van de verleggingsregeling en over de kosten-batenverhouding van de maatregel, teneinde opnieuw te evalueren of uitbreiding of verbreding van de reikwijdte van de maatregel passend is, en doet daarbij passende voorstellen. |
||||
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/85 |
Woensdag 10 februari 2010
Subsidiabiliteit van huisvestingsprojecten voor gemarginaliseerde gemeenschappen ***I
P7_TA(2010)0012
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling wat betreft de subsidiabiliteit van huisvestingsprojecten voor gemarginaliseerde gemeenschappen (COM(2009)0382 – C7-0095/2009 – 2009/0105(COD))
2010/C 341 E/19
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0382),
gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 162, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0095/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 178 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 55, van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0048/2009),
|
1. |
neemt het standpunt in eerste lezing aan, zoals verder vastgesteld; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
Woensdag 10 februari 2010
P7_TC1-COD(2009)0105
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 februari 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling wat betreft de subsidiabiliteit van huisvestingsprojecten voor gemarginaliseerde gemeenschappen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 437/2010.)
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/86 |
Woensdag 10 februari 2010
Administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen *
P7_TA(2010)0013
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (COM(2009)0029 – C6-0062/2009 – 2009/0004(CNS))
2010/C 341 E/20
(Bijzondere wetgevingsprocedure – Raadpleging)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0029),
gelet op de artikelen 93 en 94 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0062/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op de artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0006/2010),
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
|
DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST |
AMENDEMENT |
||||||||||||||||
|
Amendement 1 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 9 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 2 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 10 |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 3 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 11 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 29 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 11 ter (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 4 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 5 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 17 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 6 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 19 |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 7 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 20 |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 8 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 22 |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 9 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Overweging 23 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 10 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – punt 6 – letter d |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 11 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – punt 8 |
|||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Amendement 12 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 bis (nieuw) (in Afdeling I „Uitwisseling van inlichtingen op verzoek”) |
|||||||||||||||||
|
|
Artikel 7 bis Controlesystemen Elke lidstaat ontwikkelt voor zijn enige fiscaal verbindingsbureau passende controlesystemen ten behoeve van de transparantie en kosteneffectiviteit, en stelt in het kader van een jaarlijkse evaluatie een desbetreffend openbaar toegankelijk verslag op. |
||||||||||||||||
|
Amendement 13 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 1 |
|||||||||||||||||
|
1. De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat wisselt op automatische basis inlichtingen uit met de andere lidstaten over bijzondere categorieën van inkomen en vermogen. |
1. De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat wisselt met de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat op automatische basis inlichtingen uit met betrekking tot personen die hun fiscale woonplaats in die andere lidstaat hebben, over de onderstaande bijzondere categorieën van inkomen en vermogen.
Dergelijke inlichtingen worden beschermd op grond van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001. Wanneer persoonlijke gegevens worden opgevraagd, nemen de lidstaten en de Commissie de verplichtingen inzake transparantie en gegevens ten aanzien van de betrokken partijen in acht. Er wordt gezorgd voor een adequate bescherming, beperkte opslagperiode, en verantwoordingsplicht van de instelling of het orgaan die/dat de gegevens bewaart. |
||||||||||||||||
|
Amendement 14 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 2 |
|||||||||||||||||
|
2. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn stelt de Commissie volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde procedure het volgende vast: |
2. Met het oog op een doeltreffender heffing van de in artikel 2 bedoelde belastingen stelt de Commissie binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, en voor de eerste maal op … (3), op grond van de door de lidstaten opgedane ervaringen, overeenkomstig artikel 22 bis, 22 ter en 22 quater gedelegeerde handelingen vast, die: |
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
|
Amendement 15 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 2 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
2 bis. De Commissie evalueert jaarlijks de werking van het systeem van automatische uitwisseling van inlichtingen en brengt hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Op grond van deze evaluatie stelt de Commissie maatregelen voor om de reikwijdte en de kwaliteit van het verplichte mechanisme voor automatische uitwisseling van inlichtingen te verbeteren, teneinde de vlotte werking van de interne markt te vergroten. |
||||||||||||||||
|
Amendement 16 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
3 bis. De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat meedelen dat zij geen inlichtingen wenst te ontvangen over de in lid 1 bedoelde inkomens- en vermogenscategorieën, of over inkomens en vermogens die niet boven een bepaalde limiet liggen. De bevoegde autoriteit stelt in dat geval ook de Commissie hiervan in kennis. |
||||||||||||||||
|
Amendement 17 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 ter (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
3 ter. De inlichtingen worden ten minste eens per jaar uitgewisseld, uiterlijk zes maanden na het einde van het begrotingsjaar in de lidstaat waar de inlichtingen zijn ingewonnen. |
||||||||||||||||
|
Amendement 18 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 4 – alinea 1 – inleidende formule |
|||||||||||||||||
|
4. Wanneer de lidstaten een bilaterale of multilaterale overeenkomst sluiten met het oog op de juiste heffing van de in artikel 2 bedoelde belastingen, voorzien zij in automatische inlichtingenuitwisseling met betrekking tot bepaalde inkomens- en vermogenscategorieën. Te dien einde specificeren zij in die overeenkomsten de volgende elementen: |
4. Wanneer de lidstaten een bilaterale of multilaterale overeenkomst sluiten met het oog op de juiste heffing van de in artikel 2 bedoelde belastingen, voorzien zij in automatische inlichtingenuitwisseling met betrekking tot bepaalde inkomens- en vermogenscategorieën, in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001. Te dien einde specificeren zij in die overeenkomsten de volgende elementen: |
||||||||||||||||
|
Amendement 19 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 10 – lid 2 – alinea 1 |
|||||||||||||||||
|
2. Wanneer ambtenaren van de verzoekende autoriteit aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken overeenkomstig lid 1, kunnen zij de controlebevoegdheden uitoefenen die aan de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn verleend, op voorwaarde dat zij deze bevoegdheden uitoefenen in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de aangezochte lidstaat. |
2. Wanneer ambtenaren van de verzoekende autoriteit aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken overeenkomstig lid 1, kunnen zij, in overleg met de aangezochte autoriteit en overeenkomstig de door deze autoriteit vastgelegde richtsnoeren aan dat onderzoek deelnemen. |
||||||||||||||||
|
Amendement 20 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 2 |
|||||||||||||||||
|
2. In geen geval worden de leden 2 en 4 van artikel 16 zodanig uitgelegd dat zij een aangezochte autoriteit van een lidstaat toestaan te weigeren inlichtingen te verstrekken over een persoon die voor belastingdoeleinden inwoner is van de lidstaat van de aangezochte autoriteit, uitsluitend omdat deze inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. |
2. In geen geval worden de leden 2 en 4 van artikel 16 zodanig uitgelegd dat zij een aangezochte autoriteit van een lidstaat toestaan te weigeren relevante inlichtingen als bedoeld in artikel 5, lid 1, te verstrekken, uitsluitend omdat deze inlichtingen berusten bij een bank, of een andere financiële instelling, of bij een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. |
||||||||||||||||
|
Amendement 21 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 2 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
2 bis. De lidstaten geven de Commissie jaarlijks een overzicht van de gevallen waarin zij geweigerd hebben inlichtingen te verstrekken of een administratief onderzoek in te stellen, met vermelding van de redenen voor deze weigering. De Commissie evalueert deze aldus verstrekte informatie en formuleert aanbevelingen om dergelijke gevallen overeenkomstig artikel 24, lid 3, te beperken. |
||||||||||||||||
|
Amendement 22 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Hoofdstuk V bis – titel (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
HOOFDSTUK V bis GEDELEGEERDE HANDELINGEN |
||||||||||||||||
|
Amendement 23 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 bis (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
Artikel 22 bis Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om de in artikel 8, lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd. 2. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. 3. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 22 ter en 22 quater. |
||||||||||||||||
|
Amendement 24 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 ter (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
Artikel 22 ter Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie 1. De in artikel 8, lid 2 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. 2. De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, spant zich in om de andere instelling en de Commissie hiervan op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken. 3. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
||||||||||||||||
|
Amendement 25 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 quater (nieuw) |
|||||||||||||||||
|
|
Artikel 22 quater Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen 1. Het Europees Parlement en de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling binnen vier maanden na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd. 2. Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van deze termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling wordt de gedelegeerde handeling bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treeds deze in werking op de daarin bepaalde datum. 3. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet. |
||||||||||||||||
|
Amendement 26 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 23 – lid 1 – alinea 1 |
|||||||||||||||||
|
1. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat inlichtingen ontvangt van een derde land ten behoeve van de juiste heffing van de in artikel 2 bedoelde belastingen, verstrekt zij deze inlichtingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor wie die inlichtingen van belang kunnen zijn en in ieder geval aan alle lidstaten die daarom verzoeken, voor zover internationale overeenkomsten met dat derde land zich daar niet tegen verzetten. |
1. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat inlichtingen ontvangt van een derde land ten behoeve van de juiste heffing van de in artikel 2 bedoelde belastingen, verstrekt zij deze inlichtingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor wie die inlichtingen van belang noodzakelijk zijn voor een juiste heffing van deze belastingen en in ieder geval aan alle lidstaten die daarom verzoeken, voor zover internationale overeenkomsten met dat derde land zich daar niet tegen verzetten. |
||||||||||||||||
|
Amendement 27 |
|||||||||||||||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 23 – lid 2 – inleidende formule |
|||||||||||||||||
|
2. De bevoegde autoriteiten mogen, met inachtneming van hun nationale bepalingen betreffende de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, krachtens deze richtlijn ontvangen inlichtingen doorgeven naar een derde land, op voorwaarde dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan: |
2. De bevoegde autoriteiten mogen, met inachtneming van hun nationale bepalingen betreffende de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, krachtens deze richtlijn ontvangen inlichtingen doorgeven naar een derde land. Een dergelijke doorgifte van inlichtingen aan een derde land gebeurt steeds in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG en op voorwaarde dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan: |
||||||||||||||||
(1) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(2) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(3) PB datum invoegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/94 |
Woensdag 10 februari 2010
Wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen *
P7_TA(2010)0014
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (COM(2009)0028 – C6-0061/2009 – 2009/0007(CNS))
2010/C 341 E/21
(Bijzondere wetgevingsprocedure – Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0028),
gelet op de artikelen 93 en 94 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0061/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op de artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0002/2010),
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
|
DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST |
AMENDEMENT |
||||
|
Amendement 1 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 6 bis (nieuw) |
|||||
|
|
6 bis. Elke lidstaat werkt voor zijn centraal verbindingsbureau of de verbindingsbureaus die hij heeft aangewezen om de verbinding te verzekeren, geschikte controlesystemen uit ten behoeve van de transparantie en de kostenefficiëntie, en stelt dienovereenkomstig in het kader van een jaarlijkse monitoring daaromtrent een openbaar toegankelijk verslag op. |
||||
|
Amendement 2 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – alinea 1 |
|||||
|
1. Op verzoek van een centraal verbindingsbureau, een verbindingsbureau of een verbindingsdienst van een lidstaat (hierna „de verzoekende autoriteit”) verstrekt het centrale verbindingsbureau, een verbindingsbureau of een verbindingsdienst van de lidstaat waaraan het verzoek is gericht (hierna „de aangezochte autoriteit”), alle inlichtingen die voor de verzoekende autoriteit relevant kunnen zijn ten behoeve van de invordering van haar in artikel 2 bedoelde schuldvorderingen. |
1. De centrale verbindingsbureaus wisselen met de centrale verbindingsbureaus van de andere lidstaten alle inlichtingen uit die voor de andere bureaus relevant kunnen zijn ten behoeve van de invordering van de in artikel 2 bedoelde schuldvorderingen. |
||||
|
Amendement 3 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 |
|||||
|
De centrale verbindingsbureaus wisselen inlichtingen uit over de teruggaaf van belastingen, met uitzondering van de btw, door de nationale belastingautoriteiten, wanneer die teruggaaf betrekking heeft op personen die in een andere lidstaat gevestigd zijn en een bedrag van 10 000 euro overschrijdt . |
De centrale verbindingsbureaus wisselen inlichtingen uit over de teruggaaf van belastingen, met uitzondering van de btw, door de nationale belastingautoriteiten, wanneer die teruggaaf betrekking heeft op personen die in een andere lidstaat gevestigd zijn. |
||||
|
Amendement 4 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 2 |
|||||
|
2. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de ontvangst van in artikel 4, lid 1, bedoelde inlichtingen, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden aanwezig mogen zijn bij administratieve onderzoeken op het grondgebied van de aangezochte lidstaat. |
2. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de ontvangst van in deze richtlijn bedoelde inlichtingen, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden aanwezig mogen zijn bij administratieve onderzoeken op het grondgebied van de aangezochte lidstaat. |
||||
|
Wanneer ambtenaren van de verzoekende lidstaat aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken overeenkomstig de eerste alinea, kunnen zij de controlebevoegdheden uitoefenen die aan de ambtenaren van de aangezochte lidstaat zijn verleend, op voorwaarde dat zij deze bevoegdheden uitoefenen in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de aangezochte lidstaat . |
Wanneer ambtenaren van de verzoekende autoriteit aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken overeenkomstig de eerste alinea, kunnen zij, als het zo overeengekomen is, de controlebevoegdheden uitoefenen die aan de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn verleend, op voorwaarde dat zij deze bevoegdheden uitoefenen in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van de aangezochte autoriteit . |
||||
|
Wanneer de te controleren persoon weigert zich aan de controlemaatregelen van de ambtenaren van de verzoekende lidstaat te onderwerpen, wordt deze weigering door de aangezochte lidstaat aangemerkt als een weigering jegens zijn eigen ambtenaren. |
Als er een overeenkomst tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit over de controlebevoegdheden van de ambtenaren bij de aangezochte autoriteit bestaat, en de te controleren persoon weigert zich aan de controlemaatregelen van de ambtenaren van de verzoekende autoriteit te onderwerpen, wordt deze weigering door de aangezochte autoriteit aangemerkt als een weigering jegens zijn eigen ambtenaren. |
||||
|
Amendement 5 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 1 – letter b |
|||||
|
|
||||
|
Amendement 6 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – lid 3 |
|||||
|
3. De aangezochte autoriteit dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende lidstaat over te maken. |
3. De aangezochte autoriteit dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering binnen de 14 dagen na ontvangst van de aanvraag aan de verzoekende lidstaat over te maken. |
||||
|
Amendement 7 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 23 bis (nieuw) |
|||||
|
|
Artikel 23 bis Toezicht op werkzaamheden op grond van de richtlijn De centrale verbindingsbureaus leggen een jaarverslag over hun samenwerking op grond van deze richtlijn in de loop van het voorafgaand belastingsjaar voor. Dit verslag omvat minstens het aantal ingekomen en uitgestuurde aanvragen, de ondernomen actie, de redenen voor een eventuele afwijzing van een aanvraag, de tijd die de behandeling van een aanvraag in beslag genomen heeft, het bedrag van de vordering en de daadwerkelijk geïnde bedragen. Het verslag wordt voor advies voorgelegd aan het Europees Parlement en de Commissie. |
||||
|
Amendement 8 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 27 – alinea 1 bis (nieuw) |
|||||
|
|
De Commissie streeft naar vlotte samenwerking tussen de lidstaten en voorziet in een permanente follow-up van mogelijke klachten over een gebrekkige uitwisseling van informatie en bijstandsverlening tussen de lidstaten wat betreft de in deze richtlijn bedoelde inningen. |
||||
|
Amendement 9 |
|||||
|
Voorstel voor een richtlijn Artikel 27 bis (nieuw) |
|||||
|
|
Artikel 27 bis Onderzoek van de Commissie De Commissie verricht een vergelijkende analyse van een ruim gamma van instrumenten voor de inning van belastingen waar de belastingswetgevingen van de lidstaten in voorzien, zoals bevelen tot inning, vorderingen tot teruggave in registers van het kadaster, pandrechten, wettelijk voorgeschreven en in de praktijk toegepaste termijnen voor dwangprocedures, teneinde de toepassing van beste praktijken voor de inning van belastingen in de lidstaten te vergemakkelijken. |
||||
Donderdag 11 februari 2010
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/97 |
Donderdag 11 februari 2010
Wijziging van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) ***I
P7_TA(2010)0026
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (COM(2009)0588 – C7-0279/2009 – 2009/0163(COD))
2010/C 341 E/22
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0588),
gelet op artikel 181 bis van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0279/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op de artikelen 294, lid 3, en 212, lid2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0003/2010),
|
1. |
neemt het hierbij opgenomen standpunt in eerste lezing aan; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
Donderdag 11 februari 2010
P7_TC1-COD(2009)0163
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 540/2010.)
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/98 |
Donderdag 11 februari 2010
Internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden *
P7_TA(2010)0027
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (COM(2009)0373 – C7-0156/2009 – 2009/0100(NLE))
2010/C 341 E/23
(Raadpleging)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2009)0373),
gelet op de artikelen 61, onder c), en 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,
gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0156/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op de artikelen 81, lid 3, en 218, lid 6, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op de artikelen 55 en 90, lid 8, van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0005/2010),
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/98 |
Donderdag 11 februari 2010
Europees programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit – Progress ***I
P7_TA(2010)0028
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit – Progress (COM(2009)0340 – C7-0052/2009 – 2009/0091(COD))
2010/C 341 E/24
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0340),
gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 13, lid 2, artikel 129 en artikel 137, lid 2, onder a, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0052/2009),
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
gelet op artikel 294, lid 3, artikel 19, lid 2, artikel 149 en artikel 153, lid 2, onder a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0049/2009),
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; |
|
2. |
neemt nota van de Verklaring van de Commissie in bijlage gevoegd; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
Donderdag 11 februari 2010
P7_TC1-COD(2009)0091
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2010 met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1672/2006/EG tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met het definitieve wetsbesluit: Besluit nr. 284/2010/EU.)
Donderdag 11 februari 2010
BIJLAGE
Verklaring van de Commissie
Betreft: financiering van de Europese microfinancieringsfaciliteit
De financiële bijdrage uit de begroting van de Unie voor de microfinancieringsfaciliteit voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 is vastgesteld op 100 miljoen euro, deels te financieren door een verlaging met 60 miljoen euro van het bedrag dat aan het Progress-programma is toegewezen.
Bij de indiening van haar ontwerp-begroting zal de Commissie voorzien in een toereikende niet-toegewezen marge binnen het kader van het uitgavenplafond voor rubriek 1a, opdat de begrotingsautoriteit, d.w.z. de Raad en het Parlement, het aan het Progress-programma voor de periode 2011-2013 toegewezen bedrag met maximaal 20 miljoen euro kan verhogen overeenkomstig punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.
|
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 341/100 |
Donderdag 11 februari 2010
Overeenkomst tussen de EU/VS inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het betalingsberichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering ***
P7_TA(2010)0029
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het betalingsberichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering (05305/1/2010 REV 1 – C7-0004/2010 – 2009/0190(NLE))
2010/C 341 E/25
(Goedkeuringsprocedure)
Het Europees Parlement,
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2009)0703 en 05305/1/2010 REV 1),
gezien de tekst van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het betalingsberichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering (16110/2009),
onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 september 2009 over de voorgenomen internationale overeenkomst inzake het beschikbaar stellen van gegevens over het betalingsverkeer aan het Ministerie van Financiën van de Verenigde Staten voor de preventie en bestrijding van terrorisme en van de financiering ervan (1),
gezien het door de Raad ingediende verzoek om goedkeuring overeenkomstig artikel 218, lid 6, onder a), in samenhang met artikel 82, lid 1, onder d), en artikel 87, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0004/2010),
gelet op de artikelen 81 en 90, lid 8, van zijn Reglement,
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0013/2010),
|
1. |
hecht niet zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt de Europese Commissie om de Raad onverwijld aanbevelingen te doen met het oog op een langetermijnovereenkomst met de Verenigde Staten ter voorkoming van de financiering van terrorisme; herhaalt dat iedere nieuwe overeenkomst op dit gebied moet voldoen aan het nieuwe juridische rechtskader dat door het Verdrag van Lissabon is gecreëerd en aan het nu bindende Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en herhaalt de in zijn resolutie van 17 september 2009 geformuleerde verzoeken, met name in de paragrafen 7 tot en met 13; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering van de Verenigde Staten van Amerika. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0016.