ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.177.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 177

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
2 juli 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2010/C 177/01

Geconsolideerde versie van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van 19 juni 1991

1

3

2010/C 177/02

Geconsolideerde versie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991

37

39

2010/C 177/03

Geconsolideerde versie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 25 juli 2007

71

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

2.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/1


GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE

(2010/C 177/01)

Deze gecoördineerde uitgave omvat het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1991 (PB L 176 van 4.7.1991, blz. 7, en PB L 383 van 29.12.1992, blz. 117 — rectificaties) en de volgende wijzigingen:

1.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 61).

2.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 1, en PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72 — rectificaties).

3.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 mei 2000 (PB L 122 van 24.5.2000, blz. 43).

4.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 28 november 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 1).

5.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 april 2001 (PB L 119 van 27.4.2001, blz. 1).

6.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 september 2002 (PB L 272 van 10.10.2002, blz. 24, en PB L 281 van 19.10.2002, blz. 24 — rectificaties).

7.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 april 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 17).

8.

Gewijzigd besluit van 10 juni 2003 betreffende de wettelijk erkende feestdagen; bijlage bij het Reglement voor de procesvoering (PB L 172 van 10.7.2003, blz. 12).

9.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 2).

10.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 107).

11.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 2005 (PB L 203 van 4.8.2005, blz. 19).

12.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 oktober 2005 (PB L 288 van 29.10.2005, blz. 51).

13.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2006 (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 44, en PB L 332 van 18.12.2007, blz. 108 en 109 — rectificaties).

14.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 januari 2008 (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 39).

15.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 23 juni 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 20).

16.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 18).

17.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 8).

18.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van 23 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 12).

Deze uitgave heeft geen juridische waarde. Visa en considerans zijn daarom niet opgenomen.

 


GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE

van 19 juni 1991  (1)

INHOUD

Algemene bepaling (art. 1)

 

Eerste titel

– Van de organisatie van het Hof

Eerste hoofdstuk

– Van de rechters en de advocaten-generaal (art. 2-6)

Tweede hoofdstuk

– Van het presidentschap van het Hof en de vorming van de kamers (art. 7-11)

Tweede hoofdstuk bis

– Van de rechtsprekende formaties (art. 11 bis-11 sexto)

Derde hoofdstuk

– Van de griffie

Eerste afdeling

– Van de griffier en de adjunct-griffiers (art. 12-19)

Tweede afdeling

– Van de diensten van het Hof (art. 20-23)

Vierde hoofdstuk

– Van de toegevoegd rapporteurs (art. 24)

Vijfde hoofdstuk

– Van de werkwijze van het Hof (art. 25-28)

Zesde hoofdstuk

– Van het taalgebruik (art. 29-31)

Zevende hoofdstuk

– Van de rechten en verplichtingen van de gemachtigden, raadslieden en advocaten (art. 32-36)

Tweede titel

– Van de procedure

Eerste hoofdstuk

– Van de schriftelijke behandeling (art. 37-43)

Eerste hoofdstuk bis

– Van het voorlopig rapport en de verwijzing naar de rechtsprekende formaties (art. 44-44 bis)

Tweede hoofdstuk

– Van de instructie en de voorbereidende maatregelen

Eerste afdeling

– Van de maatregelen van instructie (art. 45 en 46)

Tweede afdeling

– Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen (art. 47-53)

Derde afdeling

– Van de sluiting van de instructie (art. 54)

Vierde afdeling

– Van de voorbereidende maatregelen (art. 54 bis)

Derde hoofdstuk

– Van de mondelinge behandeling (art. 55-62)

Derde hoofdstuk bis

– Van de versnelde procedure (art. 62 bis)

Vierde hoofdstuk

– Van de arresten (art. 63-68)

Vijfde hoofdstuk

– Van de proceskosten (art. 69-75)

Zesde hoofdstuk

– Van de kosteloze rechtsbijstand (art. 76)

Zevende hoofdstuk

– Van de afstand van instantie (art. 77-78)

Achtste hoofdstuk

– Van de betekeningen (art. 79)

Negende hoofdstuk

– Van de termijnen (art. 80-82)

Tiende hoofdstuk

– Van de schorsing van de behandeling (art. 82 bis)

Derde titel

– Van de bijzondere procedures

Eerste hoofdstuk

– Van verzoeken tot opschorting van tenuitvoerlegging en tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen in kort geding (art. 83-90)

Tweede hoofdstuk

– Van de procesincidenten (art. 91-92)

Derde hoofdstuk

– Van de tussenkomst of interventie (art. 93)

Vierde hoofdstuk

– Van de arresten bij verstek gewezen en het verzet (art. 94)

Vijfde hoofdstuk

– (art. 95 en 96 vervallen)

Zesde hoofdstuk

– Van de buitengewone rechtsmiddelen

Eerste afdeling

– Van het derdenverzet (art. 97)

Tweede afdeling

– Van de herziening (art. 98-100)

Zevende hoofdstuk

– Van het beroep tegen beslissingen van de Arbitrage-Commissie (art. 101)

Achtste hoofdstuk

– Van de interpretatie van arresten (art. 102)

Negende hoofdstuk

– Van de prejudiciële verwijzingen en de andere uitleggingsprocedures (art. 103-104 ter)

Tiende hoofdstuk

– Van de bijzondere procedures bedoeld in de artikelen 103 tot en met 105 VEGA (art. 105 en 106)

Elfde hoofdstuk

– Van de adviezen (art. 107 en 108) (art. 109 vervallen)

Twaalfde hoofdstuk

– (art. 109 bis vervallen)

Dertiende hoofdstuk

– Van de beslechting van de geschillen bedoeld in artikel 35 van het EU-Verdrag, in de versie die gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (art. 109 ter)

Vierde titel

– Van de hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht (art. 110-123)

Vierde titel bis

– Van de heroverweging van beslissingen van het Gerecht (art. 123 bis-123 sexto)

Vijfde titel

– Van de procedures bedoeld in de EER-Overeenkomst (art. 123 septimo en 123 octavo)

Slotbepalingen (art. 124-127)

 

Bijlage

– Besluit betreffende de wettelijk erkende feestdagen

ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

In dit Reglement:

worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangeduid door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEU”,

worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangeduid door het nummer van het betrokken artikel van dat verdrag gevolgd door de afkorting „VWEU”,

worden de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aangeduid door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEGA”,

wordt het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeduid met „Statuut”,

wordt de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangeduid met „EER-Overeenkomst”.

Voor de toepassing van dit Reglement:

worden met de term „instellingen” aangeduid de instellingen van de Unie en de organen of instanties die zijn opgericht bij de Verdragen of bij een besluit ter uitvoering daarvan, en die voor het Hof partij kunnen zijn;

wordt met de term „Toezichthoudende Autoriteit EVA” aangeduid de toezichthoudende autoriteit bedoeld in de EER-Overeenkomst.

EERSTE TITEL

VAN DE ORGANISATIE VAN HET HOF

Eerste hoofdstuk

VAN DE RECHTERS EN DE ADVOCATEN-GENERAAL

Artikel 2

De ambtstermijn van een rechter vangt aan op de hiertoe in de benoemingsakte vastgestelde dag. Indien bedoelde akte die dag niet vermeldt, vangt de ambtstermijn aan op de datum van deze akte.

Artikel 3

1.   Iedere rechter legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden, op de eerste openbare zitting van het Hof, die hij na zijn benoeming bijwoont, de volgende eed af:

„Ik zweer in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig mijn geweten mijn functie te zullen uitoefenen; ik zweer niets bekend te zullen maken van het geheim der beraadslagingen.”

2.   Iedere rechter ondertekent terstond na de eedsaflegging een verklaring waarbij hij zich plechtig verbindt, gedurende zijn ambtstermijn en na afloop daarvan de uit zijn taak voortvloeiende verplichtingen na te komen en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtstermijn.

Artikel 4

Wanneer het Hof heeft te beslissen of een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, nodigt de president de betrokken rechter uit voor het Hof in raadkamer te verschijnen teneinde zijn opmerkingen te maken; de griffier is hierbij niet tegenwoordig.

Artikel 5

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de advocaten-generaal.

Artikel 6

De rangorde van de rechters en advocaten-generaal wordt zonder onderscheid door hun anciënniteit bepaald.

Bij gelijke anciënniteit wordt de rangorde door de leeftijd bepaald.

De aftredende rechters en advocaten-generaal behouden bij herbenoeming de anciënniteit welke zij tevoren bezaten.

Tweede hoofdstuk

VAN HET PRESIDENTSCHAP VAN HET HOF EN DE VORMING VAN DE KAMERS

Artikel 7

1.   De rechters kiezen onmiddellijk na hun gedeeltelijke vervanging, bedoeld in artikel 253 VWEU, uit hun midden voor drie jaar de president van het Hof.

2.   Wanneer de president van het Hof ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

3.   De in dit artikel bedoelde verkiezing heeft bij geheime stemming plaats. Verkozen is de rechter die de volstrekte meerderheid van stemmen van de rechters van het Hof heeft verkregen. Indien geen van de rechters deze meerderheid verkrijgt, worden nieuwe stemmingen georganiseerd totdat die meerderheid is bereikt.

Artikel 8

De president leidt de werkzaamheden en de diensten van het Hof; hij presideert de zittingen, alsmede de beraadslagingen in raadkamer.

Artikel 9

1.   Het Hof vormt, overeenkomstig artikel 16 van het Statuut, uit zijn midden kamers bestaande uit vijf en uit drie rechters, en voegt de rechters daaraan toe.

Het Hof wijst de uit vijf rechters bestaande kamer of kamers aan die voor een periode van een jaar wordt of worden belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter.

De toevoeging van de rechters aan de kamers en de aanwijzing van de kamer of de kamers die is of zijn belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Terstond na indiening van het verzoekschrift in een zaak wijst de president van het Hof de rechter-rapporteur aan.

Voor de in artikel 104 ter bedoelde zaken wordt de rechter-rapporteur uit de rechters van de overeenkomstig lid 1 aangewezen kamer gekozen op voorstel van de president van die kamer. Indien de kamer beslist de zaak niet volgens de spoedprocedure te behandelen, kan de president van het Hof de zaak toewijzen aan een aan een andere kamer toegevoegde rechter-rapporteur.

De president van het Hof treft de noodzakelijke maatregelen bij afwezigheid of verhindering van een rechter-rapporteur.

3.   Voor de zaken die overeenkomstig artikel 44, lid 3, naar een rechtsprekende formatie worden verwezen, wordt onder de term „Hof” in dit reglement die formatie verstaan.

4.   In die zaken die naar een kamer bestaande uit vijf of uit drie rechters zijn verwezen, worden de bevoegdheden van de president van het Hof uitgeoefend door de kamerpresident.

Artikel 10

1.   De rechters kiezen onmiddellijk na de verkiezing van de president van het Hof voor drie jaar de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters.

De rechters kiezen voor één jaar de presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters.

Het Hof benoemt voor één jaar een eerste advocaat-generaal.

De bepalingen van artikel 7, leden 2 en 3, zijn van overeenkomstige toepassing.

De verkiezingen en benoeming krachtens dit lid worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Terstond na de benoeming van de rechter-rapporteur door de president wijst de eerste advocaat-generaal de zaak toe aan een van de advocaten-generaal. Hij treft de noodzakelijke maatregelen bij afwezigheid of verhindering van een advocaat-generaal.

Artikel 11

Bij afwezigheid of verhindering van de president van het Hof, alsmede wanneer het presidentschap vacant is, wordt dit waargenomen door een van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Bij gelijktijdige afwezigheid of verhindering van de president van het Hof en van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, alsmede wanneer hun ambten gelijktijdig vacant zijn, wordt het presidentschap waargenomen door een van de presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters, volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Bij gelijktijdige afwezigheid of verhindering van de president van het Hof en van alle kamerpresidenten, alsmede wanneer hun ambten gelijktijdig vacant zijn, wordt het presidentschap waargenomen door een van de andere rechters volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Tweede hoofdstuk bis

VAN DE RECHTSPREKENDE FORMATIES

Artikel 11 bis

Het Hof houdt zitting in de navolgende rechtsprekende formaties:

de voltallige zitting, bestaande uit alle rechters;

de grote kamer, bestaande uit dertien rechters overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 ter,

de kamers, bestaande uit vijf of uit drie rechters overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 quater.

Artikel 11 ter

1.   De grote kamer is voor iedere zaak samengesteld uit de president van het Hof, de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, de rechter-rapporteur en het aantal rechters dat nodig is om uit te komen op dertien rechters. Deze laatste rechters worden aangewezen op basis van de volgorde op de in lid 2 bedoelde lijst. Deze lijst begint voor elke zaak die naar de grote kamer wordt verwezen, met de naam van de rechter die onmiddellijk volgt op de laatste rechter die op basis van de lijst is aangewezen voor de zaak die daarvoor naar deze rechtsprekende formatie is verwezen.

2.   Na de verkiezing van de president van het Hof en van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, wordt een lijst van de overige rechters opgesteld ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de grote kamer. Deze lijst volgt afwisselend de in artikel 6 bepaalde rangorde en de omgekeerde rangorde: de eerste rechter op deze lijst is de eerste volgens de in laatstgenoemd artikel vastgestelde rangorde, de tweede rechter op de lijst is de laatste volgens deze rangorde, de derde rechter de tweede volgens deze rangorde, de vierde rechter de één na laatste volgens deze rangorde, enzovoorts.

De lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   In de zaken die vanaf het begin van een jaar met een gedeeltelijke vervanging van de rechters tot aan de feitelijke vervanging naar de grote kamer worden verwezen, zetelen eveneens twee plaatsvervangende rechters. Plaatsvervangend rechter zijn de twee rechters die op de in lid 2 bedoelde lijst voorkomen onmiddellijk na de laatste rechter die voor de samenstelling van de grote kamer in de zaak is aangewezen.

De plaatsvervangende rechters vervangen in de rangorde van de in lid 2 bedoelde lijst de rechters die eventueel niet aan de behandeling van de zaak kunnen deelnemen.

Artikel 11 quater

1.   De uit vijf en uit drie rechters bestaande kamers zijn voor elke zaak samengesteld uit de kamerpresident, de rechter-rapporteur en het aantal rechters dat nodig is om uit te komen op vijf, respectievelijk drie rechters. Deze laatste rechters worden aangewezen op basis van de volgorde op de in lid 2 bedoelde lijsten. Deze lijst begint voor elke zaak die naar een kamer wordt verwezen met de naam van de rechter die onmiddellijk volgt op de laatste rechter die op basis van de lijst is aangewezen voor de zaak die daarvoor naar deze rechtsprekende formatie is verwezen.

2.   Voor de samenstelling van de uit vijf rechters bestaande kamers worden na de verkiezing van de presidenten van deze kamers lijsten opgesteld welke de namen van alle tot de betrokken kamer behorende rechters bevatten, met uitzondering van de president daarvan. De lijsten worden op dezelfde wijze vastgesteld als de in artikel 11 ter, lid 2, bedoelde lijst.

Voor de samenstelling van de uit drie rechters bestaande kamers worden na de verkiezing van de presidenten van deze kamers lijsten opgesteld welke de namen van alle tot de betrokken kamer behorende rechters bevatten, met uitzondering van de president daarvan. De lijsten worden vastgesteld volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

De in dit lid bedoelde lijsten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11 quinto

1.   Indien het Hof van oordeel is dat meerdere zaken tezamen door één formatie moeten worden berecht, is de samenstelling van deze formatie die welke is vastgesteld voor de zaak waarvan het voorlopig rapport als eerste is onderzocht.

2.   Wanneer een kamer waaraan een zaak is toegewezen, de zaak op grond van artikel 44, lid 4, naar het Hof verwijst opdat deze opnieuw wordt toegewezen aan een grotere rechtsprekende formatie, omvat deze formatie de leden van de kamer die de zaak heeft verwezen.

Artikel 11 sexto

Bij verhindering van een lid van de rechtsprekende formatie wordt hij vervangen door een rechter volgens de volgorde van de in de artikelen 11 ter, lid 2, of 11 quater, lid 2, bedoelde lijsten.

Bij verhindering van de president van het Hof wordt het presidentschap van de grote kamer waargenomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 11.

Bij verhindering van een president van een kamer bestaande uit vijf rechters, wordt het presidentschap van de kamer waargenomen door een president van een kamer bestaande uit drie rechters, in voorkomend geval volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde, of, indien geen president van een kamer bestaande uit drie rechters deel uitmaakt van de formatie, door een van de andere rechters volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Bij verhindering van de president van een kamer bestaande uit drie rechters, wordt het presidentschap waargenomen door een rechter van de formatie volgens de bij artikel 6 bepaalde volgorde.

Derde hoofdstuk

VAN DE GRIFFIE

Eerste afdeling — Van de griffier en de adjunct-griffiers

Artikel 12

1.   Het Hof benoemt de griffier.

De president doet twee weken voor de datum waarop de benoeming zal plaatsvinden, aan de leden van het Hof mededeling van de ingekomen kandidaatstellingen.

2.   De kandidaatstellingen gaan vergezeld van de nodige gegevens betreffende de leeftijd, de nationaliteit, de academische graden, de talenkennis, de huidige en vroegere werkzaamheden, alsmede de eventuele juridische en internationale ervaring van de kandidaten.

3.   De benoeming geschiedt overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel 7, lid 3.

4.   De griffier wordt benoemd voor de tijd van zes jaar. Hij kan worden herbenoemd.

5.   Het bepaalde in artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de griffier.

6.   De griffier kan slechts van zijn functie worden ontheven, wanneer hij aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen niet meer voldoet; het Hof beslist, na de griffier in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

7.   Indien de griffier ophoudt zijn functie uit te oefenen vóór het einde van zijn ambtstermijn, benoemt het Hof een griffier voor de tijd van zes jaar.

Artikel 13

Het Hof kan, volgens de hierboven voor de griffier bepaalde procedure, een of meer adjunct-griffiers benoemen, die tot taak hebben de griffier ter zijde te staan en hem te vervangen, zulks overeenkomstig de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 15.

Artikel 14

De president wijst de ambtenaren of personeelsleden aan die, bij afwezigheid of verhindering van de griffier en van de adjunct-griffiers dan wel bij vacature van hun ambt, belast zijn met de waarneming van de functie van griffier.

Artikel 15

De instructies voor de griffier worden op voorstel van de president door het Hof vastgesteld.

Artikel 16

1.   Ter griffie wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een register gehouden, waarin achter elkander, in de volgorde van indiening, alle processtukken en de ter ondersteuning daarvan neergelegde bescheiden worden ingeschreven.

2.   De griffier doet van de inschrijving in het register aantekening op de originele stukken en, op verzoek van de partijen, op de afschriften welke deze hiertoe overleggen.

3.   De inschrijving in het register en de in het voorgaande lid bedoelde aantekeningen hebben kracht van authentieke akte.

4.   De wijze waarop het register wordt gehouden, wordt geregeld in de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 15.

5.   Iedere belanghebbende kan het register ter griffie raadplegen en daarvan afschriften of uittreksels verkrijgen tegen de voorwaarden, bepaald in het tarief van de griffie, dat door het Hof op voorstel van de griffier wordt vastgesteld.

Partijen in hangende gedingen kunnen voorts tegen genoemde voorwaarden afschriften van de processtukken verkrijgen, alsmede expedities van de beschikkingen en arresten.

6.   In het Publicatieblad van de Europese Unie wordt een mededeling opgenomen, inhoudende de dag van inschrijving van het inleidend verzoekschrift, de naam en de woonplaats van partijen, het voorwerp van het geding en de conclusies van het verzoekschrift, alsmede aanduiding van de aangevoerde middelen en de voornaamste voorgedragen argumenten.

7.   Wanneer de Raad of de Europese Commissie geen partij bij een zaak is, zendt het Hof deze instelling een afschrift toe van het verzoekschrift en het verweerschrift, met uitzondering van de daaraan gehechte bijlagen, om haar in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een van haar handelingen wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU. Evenzo wordt een afschrift van het verzoekschrift en van het verweerschrift toegezonden aan het Europees Parlement om deze instelling in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een door haar en de Raad gezamenlijk vastgestelde handeling wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU.

Artikel 17

1.   Onder gezag van de president is de griffier belast met de ontvangst, de doorzending en de bewaring van alle stukken, alsmede met de betekeningen die krachtens dit reglement moeten geschieden.

2.   De griffier staat het Hof, de president en de kamerpresidenten alsmede de rechters terzijde bij het verrichten van hun ambtshandelingen.

Artikel 18

De griffier fungeert als zegelbewaarder. Hij is verantwoordelijk voor de archieven en de publicaties van het Hof.

Artikel 19

Behoudens het bepaalde in de artikelen 4 en 27, woont de griffier de zittingen van het Hof en van de kamers bij.

Tweede afdeling — Van de diensten van het Hof

Artikel 20

1.   De ambtenaren en andere personeelsleden van het Hof worden benoemd overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut.

2.   Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de ambtenaren ten overstaan van de president in tegenwoordigheid van de griffier de volgende eed af:

„Ik zweer de functie welke mij door het Hof van Justitie van de Europese Unie is opgedragen, getrouwelijk, naar mijn geweten en onder gepaste geheimhouding te zullen uitoefenen.”

Artikel 21

Op voorstel van de griffier bepaalt of wijzigt het Hof het organisatieschema van zijn diensten.

Artikel 22

Het Hof vormt een taalkundige dienst, samengesteld uit deskundigen van genoegzame rechtswetenschappelijke vorming en met een uitgebreide kennis van meerdere officiële talen van het Hof.

Artikel 23

Onder gezag van de president is de griffier belast met de administratie van het Hof, het beheer van de financiën en de boekhouding; hij wordt daarin bijgestaan door een administrateur.

Vierde hoofdstuk

VAN DE TOEGEVOEGD RAPPORTEURS

Artikel 24

1.   Wanneer het Hof dit voor het onderzoek en de instructie van de aanhangige zaken noodzakelijk acht, doet het overeenkomstig artikel 13 van het Statuut voorstellen tot benoeming van toegevoegd rapporteurs.

2.   De toegevoegd rapporteurs zijn in het bijzonder belast met:

het bijstaan van de president, rechtsprekende in kort geding;

het bijstaan van de rechters-rapporteur bij de uitoefening van hun taak.

3.   De toegevoegd rapporteurs oefenen hun functie uit onderscheidenlijk onder het gezag van de president, van een kamerpresident of van een rechter-rapporteur.

4.   Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de toegevoegd rapporteurs voor het Hof de in artikel 3 bedoelde eed af.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE WERKWIJZE VAN HET HOF

Artikel 25

1.   De president stelt de dag en het uur van de zittingen van de grote kamer en van de voltallige zitting vast.

2.   De kamerpresidenten stellen de dag en het uur van de zittingen van hun kamers bestaande uit vijf en uit drie rechters vast.

3.   Het Hof kan voor een of meer bepaalde zittingen een andere plaats bepalen dan die waar het Hof is gevestigd.

Artikel 26

1.   Wanneer, wegens afwezigheid of verhindering, de rechters even in aantal zijn, neemt de jongste rechter in de zin van artikel 6 niet aan de beraadslaging deel, tenzij het de rechter-rapporteur betreft. In dit geval neemt de rechter met de onmiddellijk hogere anciënniteit niet aan de beraadslaging deel.

2.   Indien, nadat de grote kamer of de voltallige zitting bijeen is geroepen, blijkt dat het quorum bedoeld in artikel 17, derde of vierde alinea, van het Statuut, niet aanwezig is, verdaagt de president de zitting totdat het quorum is bereikt.

3.   Indien in een kamer bestaande uit vijf of uit drie rechters, het quorum bedoeld in artikel 17, tweede alinea, van het Statuut, niet aanwezig is en het niet mogelijk blijkt om de verhinderde rechters overeenkomstig artikel 11 sexto te vervangen, deelt de president van de kamer dit mede aan de president van het Hof die daarop een andere rechter ter aanvulling van de kamer aanwijst.

Artikel 27

1.   Het Hof beraadslaagt in raadkamer.

2.   Aan de beraadslaging wordt uitsluitend deelgenomen door de rechters die bij de mondelinge behandeling tegenwoordig waren, en in voorkomend geval door de toegevoegd rapporteur die met het onderzoek van de zaak is belast.

3.   Elke rechter draagt bij de beraadslaging zijn gevoelen, met redenen omkleed, voor.

4.   Op verzoek van een rechter wordt elke vraag, alvorens in stemming te worden gebracht, in de bij dit verzoek aangeduide taal geformuleerd en schriftelijk aan het Hof voorgelegd.

5.   De beslissing van het Hof wordt bepaald door het gevoelen van de meerderheid, gelijk dit bij de eindberaadslaging werd gevormd. De volgorde waarin de stemmen worden uitgebracht, is omgekeerd aan die welke in artikel 6 is vastgesteld.

6.   Bij verschil van mening ten aanzien van het onderwerp, de bewoordingen of de volgorde van de vragen, alsmede met betrekking tot de interpretatie van een stemming, beslist het Hof.

7.   Aan de besprekingen van het Hof betreffende huishoudelijke aangelegenheden nemen de advocaten-generaal als stemgerechtigden deel. Tenzij het Hof anders bepaalt, woont de griffier de besprekingen bij.

8.   Wanneer het Hof vergadert buiten aanwezigheid van de griffier, belast het, zo nodig, de jongste rechter in de zin van artikel 6 met het opmaken van het proces-verbaal, dat dan door de president en die rechter wordt ondertekend.

Artikel 28

1.   Behoudens afwijkend besluit van het Hof, worden de gerechtelijke vakanties bepaald als volgt:

van 18 december tot 10 januari;

van de zondag voor Pasen tot en met de tweede zondag na Pasen;

van 15 juli tot 15 september.

Gedurende de gerechtelijke vakanties wordt in het presidentschap voorzien ter plaatse waar het Hof is gevestigd, hetzij doordat de president verbinding onderhoudt met de griffier, hetzij doordat hij zich door een kamerpresident of een andere rechter doet vervangen.

2.   In dringende gevallen kan de president de rechters en de advocaten-generaal gedurende de gerechtelijke vakanties bijeenroepen.

3.   Het Hof neemt de erkende feestdagen van de plaats waar het is gevestigd, in acht.

4.   Het Hof kan wegens geldige redenen aan de rechters en aan de advocaten-generaal buitengewoon verlof verlenen.

Zesde hoofdstuk

VAN HET TAALGEBRUIK

Artikel 29

1.   De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.

2.   De procestaal wordt door de verzoeker gekozen, behoudens de volgende bepalingen:

a)

wanneer de verwerende partij een lidstaat is, of een natuurlijke of rechtspersoon die tot het rechtsgebied van een lidstaat behoort, is de procestaal de officiële taal van die staat; zijn er meer officiële talen, dan staat het de verzoeker vrij daaruit een keuze te doen;

b)

op gemeenschappelijk verzoek van partijen kan verlof worden verleend tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen;

c)

op verzoek van een partij, de wederpartij en de advocaat-generaal gehoord, kan in afwijking van het onder a) en b) bepaalde, verlof verleend worden tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen als procestaal; dat verzoek kan niet worden ingediend door een instelling van de Europese Unie.

In de gevallen bedoeld in artikel 103, is de procestaal de taal van de nationale rechterlijke instantie die zich tot het Hof heeft gewend. Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van een partij in het hoofdgeding, de andere partij in het hoofdgeding en de advocaat-generaal gehoord, kan verlof verleend worden tot het bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen tijdens de mondelinge behandeling.

De beslissing over de hierboven vermelde verzoeken kan worden genomen door de president; deze kan en wanneer hij daarin wil toestemmen zonder akkoord van alle partijen, moet, het verzoek verwijzen naar het Hof.

3.   De procestaal wordt in het bijzonder gebezigd voor de memories en pleidooien van partijen, de bijlagen en producties daaronder begrepen, alsmede voor de processen-verbaal en de beslissingen van het Hof.

Alle stukken en bijlagen die in een andere dan de procestaal zijn gesteld, gaan van een vertaling in de procestaal vergezeld.

In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Hof kan te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, een meer uitvoerige of volledige vertaling eisen.

In afwijking van het hiervoor bepaalde kunnen de lidstaten hun eigen officiële taal bezigen wanneer zij in een voor het Hof aanhangig geding tussenkomen of deelnemen aan een van de prejudiciële procedures als bedoeld in artikel 103. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

Aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit EVA kan toestemming worden verleend, in plaats van de procestaal een van de andere in lid 1 vermelde talen te bezigen wanneer zij in een voor het Hof aanhangig geding tussenkomen of deelnemen aan een van de prejudiciële procedures als bedoeld in artikel 23 van het Statuut. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke processtukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

Aan derde staten die overeenkomstig artikel 23, vierde alinea, van het Statuut deelnemen aan een prejudiciële procedure, kan toestemming worden verleend, in plaats van de procestaal een van de andere in lid 1 vermelde talen te bezigen. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke processtukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

4.   Wanneer een getuige of een deskundige verklaart, dat hij zich niet genoegzaam in een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen kan uitdrukken, machtigt het Hof hem, zijn verklaringen in een andere taal af te leggen. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

5.   Het gebruik van een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen, welke niet de procestaal is, is toegestaan aan de president van het Hof en de kamerpresidenten bij de leiding van de zittingen, aan de rechter-rapporteur voor het voorlopig rapport en het rapport ter terechtzitting, aan de rechters en advocaten-generaal voor het stellen van vragen en aan laatstgenoemden voor het nemen van hun conclusie. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

Artikel 30

1.   Op verzoek van een rechter, van de advocaat-generaal of van een partij draagt de griffier zorg voor de vertaling van al hetgeen gedurende de procedure voor het Hof is gezegd of geschreven, in de bij dit verzoek aangeduide en in artikel 29, lid 1, vermelde talen.

2.   De publicaties van het Hof geschieden in de talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad.

Artikel 31

Rechtskracht heeft de tekst opgesteld in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere krachtens artikel 29 toegestane taal.

Zevende hoofdstuk

VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE GEMACHTIGDEN, RAADSLIEDEN EN ADVOCATEN

Artikel 32

1.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten die voor het Hof of voor een bij rogatoire commissie aangewezen rechter verschijnen, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.

2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten:

a)

de op het proces betrekking hebbende stukken en bescheiden zijn aan onderzoek en inbeslagneming onttrokken. In geval van geschil ten aanzien van de aard van die stukken en bescheiden kunnen zij door de douane of politie worden verzegeld; zij worden onverwijld aan het Hof doorgezonden, ten einde in tegenwoordigheid van de griffier en de betrokkene te worden geverifieerd;

b)

aan de gemachtigden, raadslieden en advocaten worden de ter uitvoering van hun taak nodige deviezen toegewezen;

c)

de gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten de voor de uitvoering van hun taak noodzakelijke bewegingsvrijheid.

Artikel 33

Ten einde de in het voorgaande artikel bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt de vereiste hoedanigheid op de volgende wijze bewezen:

a)

ten aanzien van de gemachtigden door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffier betekent;

b)

ten aanzien van de raadslieden en advocaten door een legitimatiebewijs, ondertekend door de griffier. De geldigheidsduur van dit bewijs is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn; zij kan evenwel in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

Artikel 34

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, bedoeld in artikel 32, worden uitsluitend in het belang van de procedure verleend.

Het Hof kan de immuniteit opheffen, wanneer dit naar zijn mening niet strijdig is met het belang van de procedure.

Artikel 35

1.   Indien het Hof van oordeel is dat een raadsman of advocaat zich voor het Hof of een magistraat gedraagt op een wijze die met de waardigheid van het Hof of met de eisen van een goede rechtsbedeling onverenigbaar is, of deze raadsman of advocaat van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt het dit de betrokkene mee. Indien het Hof de bevoegde autoriteiten onder wiens gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stelt, wordt een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief aan de betrokkene toegezonden.

Om dezelfde redenen kan het Hof te allen tijde de betrokkene bij beschikking van de procedure uitsluiten, na hem en de advocaat-generaal te hebben gehoord. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar.

2.   Wanneer een raadsman of advocaat van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor een door de president te bepalen termijn geschorst, ten einde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere raadsman of advocaat aan te wijzen.

3.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken.

Artikel 36

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de hoogleraren die het recht hebben voor het Hof te pleiten overeenkomstig artikel 19 van het Statuut.

TWEEDE TITEL

VAN DE PROCEDURE

Eerste hoofdstuk

VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

Artikel 37

1.   Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met vijf afschriften voor het Hof en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij van wie zij afkomstig zijn.

2.   Binnen de daartoe door het Hof bepaalde termijn leggen de instellingen bovendien van elk processtuk vertalingen over in de andere talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad. De laatste alinea van het voorgaande lid is van toepassing.

3.   De processtukken zijn gedagtekend. Voor de berekening van de procestermijnen geldt slechts de dag van nederlegging ter griffie.

4.   Elk processtuk gaat vergezeld van een dossier bevattende de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, alsmede van een staat van die stukken en bescheiden.

5.   Wanneer wegens de omvang van een stuk of document slechts uittreksels zijn bijgevoegd, wordt het gehele stuk of document of een volledig afschrift ervan ter griffie neergelegd.

6.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 5, wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk tezamen met de in lid 4 bedoelde staat van stukken en bescheiden per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Hof beschikt, ter griffie binnenkomt, voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 1, tweede alinea, uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd. Artikel 81, lid 2, is niet van toepassing op deze termijn van 10 dagen.

7.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1, eerste alinea, en 2 tot en met 5, kan het Hof bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden stuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd. Dit besluit wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 38

1.   Het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht;

c)

het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen;

d)

de conclusies van de verzoeker;

e)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

2.   In het verzoekschrift wordt voor de mededeling van alle processtukken domicilie gekozen ter plaatse waar het Hof gevestigd is. Het verzoekschrift bevat voorts de naam van de persoon die gemachtigd is en zich verbonden heeft tot het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken.

Naast of in plaats van de in de eerste alinea bedoelde domiciliekeuze kan in het verzoekschrift worden vermeld, dat de advocaat of gemachtigde ermee instemt, dat betekeningen aan hem plaatsvinden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel.

Indien het verzoekschrift niet aan de in de voorgaande alinea’s bedoelde voorwaarden beantwoordt en zolang dit verzuim niet is hersteld, geschieden alle betekeningen aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van haar gemachtigde of raadsman. In afwijking van artikel 79, lid 1, wordt de regelmatige betekening dan geacht plaats te vinden door bezorging van de aangetekende zending op het postkantoor van de plaats waar het Hof is gevestigd.

3.   De advocaat die een partij bijstaat of vertegenwoordigt, is gehouden ter griffie een legitimatiebewijs te deponeren waaruit blijkt, dat hij bevoegd is voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, op te treden.

4.   Bij het verzoekschrift worden, indien nodig, de stukken gevoegd, bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut.

5.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij aan het verzoekschrift toe:

a)

zijn statuten, of een recent uittreksel uit het handelsregister of een recent uittreksel uit het verenigingenregister, of enig ander bewijs van zijn bestaan rechtens;

b)

het bewijs, dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger.

6.   De verzoekschriften, ingediend op grond van artikel 273 VWEU, gaan vergezeld van een exemplaar van de tussen de betrokken lidstaten aangegane arbitrage-overeenkomst.

7.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in de leden 3 tot en met 6 van dit artikel, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen dan wel de bovenbedoelde stukken over te leggen. Wordt aan deze aanwijzingen binnen bedoelde termijn geen gevolg gegeven, dan beslist het Hof, de advocaat-generaal gehoord, of het niet in acht nemen van genoemde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 39

Het verzoekschrift wordt aan de verwerende partij betekend. In het geval bedoeld in lid 7 van het voorgaande artikel, vindt de betekening plaats, zodra de in die bepaling bedoelde verzuimen zijn hersteld of zodra het Hof, gelet op de vormvoorschriften van het voorgaande artikel, het verzoekschrift ontvankelijk heeft geoordeeld.

Artikel 40

1.   Binnen een maand na de betekening van het verzoekschrift dient de verwerende partij een verweerschrift in. Dit stuk bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verwerende partij;

b)

de aangevoerde gronden, zowel feitelijk als rechtens;

c)

de conclusies van de verwerende partij;

d)

de bewijsaanbiedingen.

De bepalingen van artikel 38, leden 2 tot en met 5, zijn van toepassing.

2.   Op met redenen omkleed verzoek van de verwerende partij kan de president de in het voorgaande lid bedoelde termijn verlengen.

Artikel 41

1.   Het verzoekschrift en het verweerschrift kunnen worden aangevuld met een repliek van de verzoeker en een dupliek van de verwerende partij.

2.   De president bepaalt de termijn waarbinnen deze processtukken worden ingediend.

Artikel 42

1.   Partijen kunnen nog in de repliek en in de dupliek aanbieden hun stellingen nader te bewijzen. De vertraging waarmee zodanig bewijsaanbod geschiedt, dient te worden gemotiveerd.

Nieuwe middelen mogen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

Indien een partij tijdens de behandeling een nieuw middel voordraagt, als in de voorgaande alinea bedoeld, kan de president na het verstrijken van de normale procestermijnen, op rapport van de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, aan de wederpartij een termijn voor antwoord stellen.

De beslissing over de ontvankelijkheid van het middel wordt aangehouden tot het eindarrest.

Artikel 43

De president kan in iedere stand van het geding, partijen en, indien de zaken overeenkomstig artikel 10, lid 2, reeds aan een kamer zijn toegewezen, de advocaat-generaal gehoord, meerdere zaken die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, wegens verknochtheid voegen, zowel voor de schriftelijke of mondelinge behandeling als ter gelijktijdige berechting bij het eindarrest. Hij kan de voeging weer ongedaan maken. De president kan deze beslissingen overlaten aan het Hof.

Eerste hoofdstuk bis

VAN HET VOORLOPIG RAPPORT EN DE VERWIJZING NAAR DE RECHTSPREKENDE FORMATIES

Artikel 44

1.   De president bepaalt de dag waarop de rechter-rapporteur een voorlopig rapport aan de algemene vergadering van het Hof zal uitbrengen, al naar het geval:

a)

na de indiening van de dupliek;

b)

wanneer de repliek of de dupliek niet is ingediend bij het verstrijken van de krachtens artikel 41, lid 2, bepaalde termijn;

c)

wanneer de betrokken partij heeft verklaard, af te zien van haar recht op repliek of dupliek;

d)

in geval van toepassing van de in artikel 62 bis bedoelde versnelde procedure, wanneer de president de datum van de terechtzitting vaststelt.

2.   Het voorlopig rapport bevat voorstellen betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen van instructie of andere preparatoire maatregelen in de zaak, alsmede betreffende de rechtsprekende formatie waarnaar de zaak dient te worden verwezen. Het rapport bevat eveneens het voorstel van de rechter-rapporteur over het eventueel afzien van de terechtzitting overeenkomstig artikel 44 bis, alsmede over het eventueel berechten van de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal krachtens artikel 20, vijfde alinea, van het Statuut.

Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het aan de voorstellen van de rechter-rapporteur te geven gevolg.

3.   Het Hof verwijst iedere zaak die bij hem aanhangig is gemaakt, naar de kamers bestaande uit vijf of uit drie rechters, voor zover het wegens de moeilijkheid of het belang van de zaak dan wel wegens bijzondere omstandigheden niet noodzakelijk is dat de zaak naar de grote kamer wordt verwezen.

De verwijzing van een zaak naar een kamer bestaande uit vijf of uit drie rechters, is evenwel niet toegestaan, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die procespartij is, heeft verzocht dat de zaak door de grote kamer wordt beslist. Onder procespartij in de zin van deze bepaling is te verstaan elke lidstaat of instelling die partij of interveniënt is in het geding zelf of die schriftelijke opmerkingen heeft ingediend in het kader van een van de prejudiciële procedures bedoeld in artikel 103. Een verzoek als bedoeld in deze alinea, kan niet worden gedaan in gedingen tussen de Unie en haar personeelsleden.

Het Hof houdt zitting in voltallige zitting, wanneer bij hem een zaak aanhangig is gemaakt krachtens het bepaalde in artikel 16, vierde alinea, van het Statuut. Het kan een zaak naar de voltallige zitting verwijzen, wanneer het overeenkomstig artikel 16, vijfde alinea, van het Statuut van oordeel is dat de zaak van uitzonderlijk belang is.

4.   De rechtsprekende formatie waaraan een zaak is toegewezen, kan in elke stand van het geding de zaak naar het Hof verwijzen opdat deze opnieuw wordt toegewezen aan een grotere formatie.

5.   Indien een instructie wordt geopend, kan de rechtsprekende formatie, indien zij deze niet aan zichzelf houdt, de rechter-rapporteur daarmee belasten.

Indien zonder instructie tot de mondelinge behandeling wordt overgegaan, stelt de president van de rechtsprekende formatie de dag daartoe vast.

Artikel 44 bis

Onverminderd de bijzondere bepalingen van dit reglement, omvat de procedure voor het Hof tevens een mondeling gedeelte. Na de indiening van de memories bedoeld in artikel 40, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 41, lid 1, kan het Hof evenwel, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, anders beslissen, indien geen van de partijen een verzoek indient waarin wordt aangegeven om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend. De president kan deze termijn verlengen.

Tweede hoofdstuk

VAN DE INSTRUCTIE EN DE VOORBEREIDENDE MAATREGELEN

Eerste afdeling — Van de maatregelen van instructie

Artikel 45

1.   Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, bepaalt de maatregelen die nodig worden geacht; de ter zake gegeven beschikking omschrijft de te bewijzen feiten. Alvorens het Hof beslist tot de maatregelen van instructie, bedoeld in lid 2, sub c), d) en e), worden partijen gehoord.

De beschikking wordt aan partijen betekend.

2.   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van het Statuut, kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:

a)

comparitie van partijen;

b)

verzoek om inlichtingen en overlegging van stukken;

c)

getuigenbewijs;

d)

deskundigenonderzoek;

e)

plaatsopneming.

3.   De advocaat-generaal neemt aan de instructie deel.

4.   Het tegenbewijs staat vrij; nadere bewijsaanbiedingen zijn toegelaten.

Artikel 46

Partijen zijn gerechtigd de instructie bij te wonen.

Tweede afdeling — Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen

Artikel 47

1.   Het Hof beveelt ambtshalve of op verzoek van partijen, de advocaat-generaal gehoord, het bewijs van bepaalde feiten door getuigenverhoor. De beschikking van het Hof vermeldt de te bewijzen feiten.

De getuigen worden door het Hof opgeroepen, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van partijen of van de advocaat-generaal.

De partij die het horen van een getuige verzoekt, geeft daarbij nauwkeurig de feiten aan waarop dit verhoor betrekking zal hebben, alsmede de redenen die dit verhoor rechtvaardigen.

2.   De getuigen wier verhoor noodzakelijk wordt geacht, worden opgeroepen krachtens een beschikking van het Hof. Deze beschikking bevat:

a)

de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de verblijfplaats van de getuigen;

b)

de feiten waarover de getuigen zullen worden gehoord;

c)

zo nodig, de door het Hof getroffen regeling voor de vergoeding van de door de getuigen gemaakte kosten en de vermelding van de op niet-verschijnende getuigen toepasselijke strafbepalingen.

Deze beschikking wordt aan partijen en de getuigen betekend.

3.   Het Hof kan de oproeping van de getuigen die door partijen zijn opgegeven, afhankelijk stellen van de storting van een voorschot in de kas van het Hof ter dekking van de geschatte onkosten; het Hof stelt het bedrag van dit voorschot vast.

De voor het horen van de ambtshalve opgeroepen getuigen nodige middelen worden door de kas van het Hof voorgeschoten.

4.   Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in dit reglement bepaalde wijze.

De getuigen worden door het Hof gehoord; partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kan de president hun, hetzij op verzoek van partijen hetzij ambtshalve, vragen stellen.

Gelijke bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.

Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

5.   Na zijn verklaring legt de getuige de volgende eed af:

„Ik zweer de waarheid te hebben gezegd, de volle waarheid en niets dan de waarheid.”

Het Hof, partijen gehoord, kan de getuige vrijstellen van het afleggen van de eed.

6.   De griffier maakt een proces-verbaal op waarin de getuigenverklaring wordt weergegeven.

Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president of de rechter-rapporteur die met het getuigenverhoor was belast, alsmede door de griffier, nadat de getuige in de gelegenheid is gesteld, de inhoud van het procesverbaal te verifiëren en het te ondertekenen.

Het proces-verbaal vormt een authentieke akte.

Artikel 48

1.   De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden aan de oproeping gevolg te geven en ter terechtzitting te verschijnen.

2.   Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschijnt, kan het Hof hem een geldboete opleggen van ten hoogste 5 000 euro (2) en bevelen, dat hij op zijn eigen kosten opnieuw zal worden opgeroepen.

Gelijke straf kan worden uitgesproken tegen een getuige die zonder wettige reden weigert te getuigen of de eed of de in voorkomend geval daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen.

3.   De getuige die zich voor het Hof op geldige wijze verontschuldigt, kan van de hem opgelegde geldboete worden ontheven. De opgelegde geldboete kan op verzoek van de getuige worden verlaagd, wanneer deze aantoont dat zij niet in verhouding staat tot zijn inkomen.

4.   De tenuitvoerlegging van de krachtens dit artikel opgelegde sancties of maatregelen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA.

Artikel 49

1.   Het Hof kan een deskundigenonderzoek bevelen. In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en de termijn bepaald waarbinnen hij zijn rapport zal indienen.

2.   De deskundige ontvangt een afschrift van de beschikking, alsmede alle voor de uitvoering van zijn taak benodigde stukken. Hij staat onder toezicht van de rechter-rapporteur, die het deskundigenonderzoek kan bijwonen en van het verloop daarvan op de hoogte wordt gehouden.

Het Hof kan van partijen of van een hunner de storting van een voorschot verlangen, ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek.

3.   Het Hof kan op verzoek van de deskundige getuigen horen; het verhoor vindt plaats op de wijze als in artikel 47 voorzien.

4.   De deskundige mag zijn oordeel slechts geven over de punten die hem uitdrukkelijk zijn voorgelegd.

5.   Na de nederlegging van het rapport kan het Hof bevelen, dat de deskundige zal worden gehoord; partijen worden hiertoe opgeroepen.

Onder leiding van de president kunnen aan de deskundige vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

6.   Na zijn rapport te hebben neergelegd, legt de deskundige voor het Hof de volgende eed af:

„Ik zweer mijn taak naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te hebben vervuld.”

Het Hof kan, partijen gehoord, de deskundige vrijstellen van het afleggen van de eed.

Artikel 50

1.   Wanneer een partij een getuige of deskundige wraakt wegens onbekwaamheid, onwaardigheid of enige andere reden, of wanneer een getuige of deskundige weigert te getuigen of de eed of de daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, beslist het Hof.

2.   De wraking van een getuige of van een deskundige geschiedt binnen twee weken na de betekening van de beschikking krachtens welke de getuige wordt opgeroepen of waarbij de deskundige wordt benoemd, en bij een akte, bevattende de redenen van de wraking alsmede het bewijsaanbod.

Artikel 51

1.   De getuigen en deskundigen hebben recht op vergoeding van hun reis- en verblijfkosten. Hun kan ter zake door de kas van het Hof een voorschot worden verstrekt.

2.   De getuigen hebben recht op een schadeloosstelling wegens gederfd inkomen; de deskundigen ontvangen voor hun werkzaamheden een honorarium. Deze bedragen worden door de kas van het Hof aan de getuigen en deskundigen betaald, nadat zij aan hun plicht hebben voldaan of hun taak hebben volbracht.

Artikel 52

Het Hof kan op verzoek van partijen dan wel ambtshalve rogatoire commissies verlenen tot het horen van getuigen of deskundigen overeenkomstig de bepalingen van het reglement, bedoeld in artikel 125.

Artikel 53

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en van het deskundigenrapport, en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde afdeling — Van de sluiting van de instructie

Artikel 54

Zodra de instructie is beëindigd, bepaalt de president de dag voor de mondelinge behandeling, tenzij het Hof besluit partijen een termijn te verlenen voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

In dit laatste geval bepaalt de president de dag voor de mondelinge behandeling, wanneer bedoelde termijn verstreken is.

Vierde afdeling — Van de voorbereidende maatregelen

Artikel 54 bis

De rechter-rapporteur en de advocaat-generaal kunnen partijen verzoeken, binnen een bepaalde termijn alle inlichtingen over de feiten, alle stukken of alle gegevens te verstrekken, die naar hun oordeel relevant zijn. De ontvangen antwoorden en stukken worden aan de andere partijen medegedeeld.

Derde hoofdstuk

VAN DE MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 55

1.   Onverminderd de aan de in artikel 85 bedoelde beslissingen toekomende voorrang, neemt het Hof van de aanhangig gemaakte zaken kennis in de volgorde waarin de instructie is gesloten. Indien in meerdere zaken de instructie gelijktijdig werd gesloten, wordt de volgorde bepaald door de datum van inschrijving van de verzoekschriften in het register.

2.   De president kan op grond van bijzondere omstandigheden beslissen, dat een zaak bij voorrang zal worden berecht.

De president, partijen en de advocaat-generaal gehoord, kan op grond van bijzondere omstandigheden, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, besluiten de berechting van een zaak tot een latere datum uit te stellen. Indien partijen gezamenlijk om uitstel verzoeken, kan de president in dit verzoek bewilligen.

Artikel 56

1.   De president opent en leidt de terechtzitting; hij handhaaft de orde ter terechtzitting.

2.   Indien behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.

Artikel 57

De president kan ter terechtzitting aan de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen vragen stellen.

Gelijke bevoegdheid komt toe aan de rechters en de advocaat-generaal.

Artikel 58

Partijen kunnen slechts bij monde van hun gemachtigden, raadslieden of advocaten pleiten.

Artikel 59

1.   De advocaat-generaal neemt zijn mondelinge met redenen omklede conclusie vóór de sluiting van de mondelinge behandeling.

2.   Nadat de advocaat-generaal heeft geconcludeerd, verklaart de president de mondelinge behandeling gesloten.

Artikel 60

Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, in iedere stand van het geding overeenkomstig artikel 45, lid 1, een maatregel van instructie bevelen of gelasten dat een instructiehandeling opnieuw of in uitgebreidere vorm wordt verricht. Het kan de rechter-rapporteur met de uitvoering van die maatregelen belasten.

Artikel 61

Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling bevelen.

Artikel 62

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde hoofdstuk bis

VAN DE VERSNELDE PROCEDURE

Artikel 62 bis

1.   Op verzoek van hetzij de verzoekende partij, hetzij de verwerende partij, kan de president, op voorstel van de rechter-rapporteur, de andere partij en de advocaat-generaal gehoord, in uitzonderlijke gevallen beslissen een zaak te behandelen volgens een versnelde procedure waarbij wordt afgeweken van de bepalingen van dit reglement, wanneer de bijzondere spoedeisendheid van de zaak vereist dat het Hof zo snel mogelijk uitspraak doet.

Het verzoek om een zaak volgens een versnelde procedure te behandelen, moet bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van nederlegging van het verzoekschrift, respectievelijk het verweerschrift.

2.   In geval van toepassing van een versnelde procedure kunnen het verzoekschrift en het verweerschrift slechts door een repliek en een dupliek worden aangevuld, indien de president dit noodzakelijk oordeelt.

De interveniërende partij kan slechts een memorie in interventie indienen, indien de president dit noodzakelijk oordeelt.

3.   Onmiddellijk na de indiening van het verweerschrift, of, indien de beslissing om de zaak volgens een versnelde procedure te behandelen pas na de indiening van dit verweerschrift wordt genomen, onmiddellijk nadat deze beslissing is genomen, stelt de president de datum van de terechtzitting vast, die onmiddellijk aan partijen wordt medegedeeld. Hij kan de terechtzitting verdagen wanneer maatregelen van instructie of andere preparatoire maatregelen zulks noodzakelijk maken.

Onverminderd het bepaalde in artikel 42, kunnen partijen in de loop van de mondelinge behandeling hun betoog aanvullen en bewijsaanbiedingen doen. Zij motiveren de vertraging waarmee zij deze bewijsaanbiedingen doen.

4.   Het Hof doet uitspraak, de advocaat-generaal gehoord.

Vierde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN

Artikel 63

Het arrest bevat:

de vermelding dat het door het Hof is gewezen;

de dag van de uitspraak;

de naam van de president en van de rechters die hebben beslist;

de naam van de advocaat-generaal;

de naam van de griffier;

de aanduiding van partijen;

de namen van de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen;

de conclusies van partijen;

de vermelding dat de advocaat-generaal is gehoord;

een summier overzicht van de feiten;

de rechtsoverwegingen;

het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

Artikel 64

1.   Het arrest wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken; partijen worden daartoe opgeroepen.

2.   Nadat de minuut van het arrest is ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier, wordt het van het zegel van het Hof voorzien en ter griffie gedeponeerd; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan elk van de partijen betekend.

3.   De griffier tekent op de minuut van het arrest de dag van de uitspraak aan.

Artikel 65

Het arrest heeft verbindende kracht vanaf de dag van de uitspraak.

Artikel 66

1.   Onverminderd de bepalingen over de interpretatie van arresten, kan het Hof, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, binnen twee weken na de uitspraak van het arrest gedaan, de schrijf- en rekenfouten alsmede kennelijke onnauwkeurigheden doen herstellen.

2.   De griffier doet hiervan aan partijen vooraf behoorlijk bericht; zij kunnen binnen een door de president te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen indienen.

3.   Het Hof beslist in raadkamer, de advocaat-generaal gehoord.

4.   De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt bevolen, wordt aan de minuut van het gerectificeerde arrest gehecht. In margine van laatstbedoelde minuut wordt van de beschikking aantekening gedaan.

Artikel 67

Indien het Hof verzuimd heeft te beslissen op een afzonderlijk punt van de conclusies of ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen, zich binnen een maand na de betekening van het arrest met een verzoekschrift tot het Hof.

Dit verzoekschrift wordt aan de wederpartij betekend; de president stelt haar een termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

Nadat deze opmerkingen zijn ingediend, beslist het Hof, de advocaat-generaal gehoord, tegelijkertijd over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek.

Artikel 68

De griffier is belast met de publicatie van de rechtspraak van het Hof.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE PROCESKOSTEN

Artikel 69

1.   Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

2.   Voor zover dit is gevorderd, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.

Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Hof het door elk hunner te dragen deel van de proceskosten.

3.   Het Hof kan de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

Het Hof kan een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten die naar ’s Hofs oordeel nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

4.   De lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, dragen hun eigen kosten.

De staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede de Toezichthoudende Autoriteit EVA dragen eveneens hun eigen kosten, wanneer zij in het geding zijn tussengekomen.

Het Hof kan bepalen, dat andere interveniënten dan de in de voorgaande alinea’s bedoelde, hun eigen kosten zullen dragen.

5.   De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten veroordeeld, voor zover dit door de wederpartij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd. Op vordering van eerstbedoelde partij wordt evenwel de wederpartij in de kosten veroordeeld, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd lijkt.

Ingeval partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.

Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten.

6.   Wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, beslist het Hof vrijelijk over de kosten.

Artikel 70

Onverminderd het bepaalde in artikel 69, lid 3, tweede alinea, blijven in de gedingen tussen de Unie en haar personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

Artikel 71

De kosten van de tenuitvoerlegging worden door de geëxecuteerde aan de executant vergoed op de voet van het tarief, geldend in de staat waar de executie plaatsvindt.

Artikel 72

De procedure voor het Hof is kosteloos, behoudens de navolgende bepalingen:

a)

Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, een partij veroordelen tot terugbetaling van de onnodige kosten die zij ten laste van het Hof heeft veroorzaakt.

b)

De kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, zullen, voor zover zij door de griffier overmatig worden geacht, door die partij op de voet van het tarief bedoeld in artikel 16, lid 5, worden vergoed.

Artikel 73

Onverminderd het bepaalde in het voorgaande artikel, worden als invorderbare kosten aangemerkt:

a)

de krachtens artikel 51 aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden;

b)

de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, de raadsman of de advocaat.

Artikel 74

1.   In geval van geschil over de invorderbare kosten beslist de rechtsprekende formatie waaraan de zaak is toegewezen, op verzoek van de belanghebbende partij bij een beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij en de advocaat-generaal gehoord.

2.   Partijen kunnen ter fine van executie een expeditie van de beschikking verlangen.

Artikel 75

1.   De kas van het Hof en zijn schuldenaren doen hun betalingen in euro’s.

2.   Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening van de valuta volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling.

Zesde hoofdstuk

VAN DE KOSTELOZE RECHTSBIJSTAND

Artikel 76

1.   De partij die niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, kan in iedere stand van het geding om kosteloze rechtsbijstand verzoeken.

Het verzoek gaat vergezeld van de nodige gegevens waaruit van het onvermogen van de verzoeker blijkt, in het bijzonder van een daartoe strekkende verklaring van de bevoegde autoriteiten.

2.   Indien het verzoek voorafgaat aan het door de verzoeker in te stellen beroep, bevat het tevens een summiere uiteenzetting van het voorwerp van dat beroep.

Het verzoek kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend.

3.   De president wijst de rechter-rapporteur aan. Het Hof wijst, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, het verzoek toe aan een rechtsprekende formatie die beslist of de kosteloze rechtsbijstand voor het geheel of voor een gedeelte zal worden verleend, dan wel moet worden geweigerd. Zij onderzoekt of het beroep niet kennelijk ongegrond is.

De rechtsprekende formatie beslist bij een beschikking. In geval van gehele of gedeeltelijke weigering van de kosteloze rechtsbijstand, wordt de weigering in de beschikking met redenen omkleed.

4.   Wanneer in de loop van het geding blijkt, dat de omstandigheden op grond waarvan de kosteloze rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de rechtsprekende formatie, ambtshalve dan wel op verzoek, de desbetreffende beschikking te allen tijde intrekken.

5.   Indien kosteloze rechtsbijstand is verleend, worden de kosten door de kas van het Hof voorgeschoten.

Bij de beslissing over de proceskosten kan worden bepaald, dat een bedrag, dat ter zake van de kosteloze rechtsbijstand is voorgeschoten, zal worden terugbetaald aan de kas van het Hof.

De griffier vordert deze bedragen in van de partij die tot betaling ervan is veroordeeld.

Zevende hoofdstuk

VAN DE AFSTAND VAN INSTANTIE

Artikel 77

Indien partijen, alvorens het Hof uitspraak heeft gedaan, het Hof mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil en dat zij van hun vorderingen afzien, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 69, lid 5, in voorkomend geval na kennis te hebben genomen van de voorstellen dienaangaande van partijen.

Deze bepaling is niet van toepassing op de beroepen, bedoeld in de artikelen 263 en 265 VWEU.

Artikel 78

Indien de verzoeker schriftelijk aan het Hof bericht, dat hij afstand doet van instantie, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 69, lid 5.

Achtste hoofdstuk

VAN DE BETEKENINGEN

Artikel 79

1.   De in dit reglement voorziene betekeningen geschieden door de griffier aan de gekozen woonplaats, hetzij door toezending bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst van een afschrift van de akte welke wordt betekend, hetzij door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs.

De kopieën van het te betekenen origineel worden door de griffier opgemaakt en voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij die afschriften afkomstig zijn van partijen zelf overeenkomstig artikel 37, lid 1.

2.   Wanneer de geadresseerde overeenkomstig artikel 38, lid 2, tweede alinea, ermee heeft ingestemd, dat te betekenen stukken hem per telefax of met een ander technisch communicatiemiddel worden toegezonden, kan de betekening van elk processtuk, met uitzondering van arresten en beschikkingen van het Hof, geschieden door middel van verzending van een afschrift van het stuk langs die weg.

Indien zodanige verzending om technische redenen of wegens de aard of omvang van het stuk niet mogelijk is, wordt het stuk, wanneer de geadresseerde geen domicilie heeft gekozen, aan diens adres betekend op de wijze als voorzien in lid 1. De geadresseerde wordt daarvan verwittigd per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel. Een aangetekende postzending wordt dan geacht de geadresseerde te hebben bereikt op de tiende dag na de bezorging van die zending op het postkantoor van de plaats waar het Hof is gevestigd, tenzij uit het bericht van ontvangst blijkt dat zij op een andere datum is ontvangen, of de geadresseerde binnen drie weken na per telefax of ander technisch middel te zijn verwittigd, de griffier meedeelt dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt.

Negende hoofdstuk

VAN DE TERMIJNEN

Artikel 80

1.   De procestermijnen voorzien in de Verdragen, in het Statuut en in dit reglement worden berekend als volgt:

a)

wanneer een in dagen, weken, maanden of jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of deze handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b)

een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c)

wanneer een termijn is omschreven in maanden en in dagen, worden eerst de volle maanden geteld en vervolgens de dagen;

d)

de wettelijk erkende feestdagen, de zondagen en de zaterdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

e)

de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

2.   De termijn, waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daarop volgende werkdag.

De lijst van de wettelijk erkende feestdagen wordt door het Hof vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 81

1.   Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een handeling van een van de instellingen begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, wordt hij berekend, in de zin van artikel 80, lid 1, onder a), vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

2.   De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

Artikel 82

De krachtens dit reglement bepaalde termijnen kunnen worden verlengd door de autoriteit die ze heeft vastgesteld.

De president en de kamerpresidenten kunnen de griffier machtigen, termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit reglement tot hun bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan.

Tiende hoofdstuk

VAN DE SCHORSING VAN DE BEHANDELING

Artikel 82 bis

1.   De behandeling kan worden geschorst:

a)

in de gevallen bedoeld in artikel 54, derde alinea, van het Statuut, bij een beschikking van het Hof, de advocaat-generaal gehoord;

b)

in alle andere gevallen, bij een beslissing van de president, genomen nadat de advocaat-generaal en, behalve bij de prejudiciële verwijzingen bedoeld in artikel 103, partijen zijn gehoord.

De hervatting van de behandeling kan worden gelast bij een volgens dezelfde modaliteiten gegeven beschikking of beslissing.

De in dit lid bedoelde beschikkingen of beslissingen worden aan partijen betekend.

2.   De schorsing van de behandeling gaat in op de in de schorsingsbeschikking of -beslissing vermelde datum of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking of beslissing.

Door de schorsing worden de procestermijnen gestuit.

3.   Wanneer in de schorsingsbeschikking of -beslissing geen einddatum is bepaald, eindigt de schorsing op de datum vermeld in de beschikking of beslissing tot hervatting van de behandeling, of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking of beslissing.

Op de datum van hervatting van de behandeling vangen de procestermijnen opnieuw aan.

DERDE TITEL

VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES

Eerste hoofdstuk

VAN DE VERZOEKEN TOT OPSCHORTING VAN TENUITVOERLEGGING EN TOT VERKRIJGING VAN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING

Artikel 83

1.   Een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling, bedoeld in artikel 278 VWEU en artikel 157 VEGA, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker tegen die handeling beroep heeft ingesteld bij het Hof.

Een verzoek tot verkrijging van enige andere voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 279 VWEU, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Hof aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt.

2.   De verzoeken bedoeld in het voorgaande lid, bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geding en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

3.   Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 en 38.

Artikel 84

1.   Het verzoek wordt aan de wederpartij betekend; de president verleent haar een korte termijn voor schriftelijk of mondeling antwoord.

2.   De president beoordeelt, of er aanleiding bestaat een instructie te bevelen.

De president kan het verzoek toestaan nog vóór de wederpartij haar opmerkingen heeft voorgedragen. Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 85

De president kan de beslissing aan zich houden dan wel het verzoek naar het Hof verwijzen.

In geval van afwezigheid of verhindering van de president is artikel 11 van toepassing.

Indien het verzoek naar het Hof is verwezen, doet dit uitspraak met voorrang boven iedere andere beslissing, de advocaat-generaal gehoord. De bepalingen van het voorgaande artikel zijn van toepassing.

Artikel 86

1.   Op het verzoek wordt beslist bij een met redenen omklede, niet voor hogere voorziening vatbare beschikking. Zij wordt onverwijld aan partijen betekend.

2.   De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde, dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.

3.   In de beschikking kan de dag worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest. Bij gebreke van zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken.

4.   De beschikking is van voorlopige aard en prejudicieert de door het Hof in de hoofdzaak te geven beslissing niet.

Artikel 87

Op verzoek van een van de partijen kan de beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 88

De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins, dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

Artikel 89

Het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het Hof of van een handeling van een andere instelling, gedaan krachtens de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA, wordt naar de bepalingen van dit hoofdstuk behandeld.

De beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de voorlopige maatregel zijn kracht verliest.

Artikel 90

1.   De verzoeken bedoeld in artikel 81, derde en vierde alinea, VEGA bevatten:

a)

de naam en woonplaats van de personen of ondernemingen die aan de controle zijn onderworpen;

b)

het voorwerp en het doel van de controle.

2.   De president beslist bij beschikking. Artikel 86 is van toepassing.

In geval van afwezigheid of verhindering van de president is artikel 11 van toepassing.

Tweede hoofdstuk

VAN DE PROCESINCIDENTEN

Artikel 91

1.   Indien een partij verzoekt, dat het Hof uitspraak zal doen op een exceptie of een incident zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, neemt zij daartoe een afzonderlijke akte.

Het verzoek bevat een uiteenzetting van de aangevoerde middelen, zowel rechtens als feitelijk, en de conclusies; de stukken waarop beroep wordt gedaan, worden bijgevoegd.

2.   Na de indiening van de inleidende akte bepaalt de president een termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk haar middelen en conclusies kan voordragen.

3.   Tenzij het Hof anders beslist, geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling.

4.   Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het verzoek of voegt het met de zaak ten gronde.

Indien het Hof het verzoek afwijst of met de zaak ten gronde voegt, bepaalt de president nieuwe termijnen voor de voortzetting van het geding.

Artikel 92

1.   Wanneer het Hof kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk is, kan het, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

2.   Het Hof kan in iedere stand van het geding ambtshalve, na de partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn, of vaststellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op behoeft te worden beslist; de beslissing wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 91, leden 3 en 4.

Derde hoofdstuk

VAN DE TUSSENKOMST OF INTERVENTIE

Artikel 93

1.   Het verzoek tot tussenkomst moet worden gedaan binnen een termijn van zes weken na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 16, lid 6.

Het verzoek bevat:

a)

de aanduiding van de zaak;

b)

de aanduiding van partijen;

c)

de naam en de woonplaats van de interveniënt;

d)

de domiciliekeuze van de interveniënt ter plaatse waar het Hof is gevestigd;

e)

de conclusies ter ondersteuning waarvan de interveniënt wenst tussen te komen;

f)

een uiteenzetting van de omstandigheden waaruit blijkt van het recht om tussen te komen, wanneer het verzoek daartoe wordt ingediend krachtens artikel 40, tweede of derde alinea, van het Statuut.

De interveniënt wordt vertegenwoordigd volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

De artikelen 37 en 38 zijn van overeenkomstige toepassing.

2.   Het verzoek tot tussenkomst wordt aan partijen betekend.

Alvorens op het verzoek te beslissen, stelt de president partijen in de gelegenheid schriftelijk of mondeling opmerkingen te maken.

De president beslist bij beschikking dan wel verwijst het verzoek tot tussenkomst naar het Hof.

3.   Indien de tussenkomst wordt toegestaan, ontvangt de interveniënt afschriften van alle aan partijen betekende processtukken. Op verzoek van een partij kan de president evenwel toezending van afschriften van geheime of vertrouwelijke stukken weigeren.

4.   De interveniënt aanvaardt het geding in de stand op het ogenblik van tussenkomst.

5.   De president bepaalt de termijn waarbinnen de interveniënt een memorie in interventie kan indienen.

De memorie in interventie bevat:

a)

de conclusies van de interveniënt, strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning of verwerping van de conclusies van een van de partijen;

b)

de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten;

c)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

6.   Na de indiening van de memorie in interventie bepaalt de president in voorkomend geval een termijn waarbinnen partijen op die memorie kunnen antwoorden.

7.   Een verzoek tot tussenkomst dat wordt ingediend nadat de in lid 1 bedoelde termijn is verstreken, doch voor het in artikel 44, lid 3, bedoelde besluit om tot de mondelinge behandeling over te gaan, kan in behandeling worden genomen. In dat geval kan de interveniënt, indien de president de tussenkomst toestaat, zijn opmerkingen maken ter terechtzitting, indien deze plaatsvindt.

Vierde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN BIJ VERSTEK GEWEZEN EN HET VERZET

Artikel 94

1.   Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker vorderen dat het Hof zijn conclusies toewijst.

Dit verzoek wordt aan de verwerende partij betekend. Het Hof kan besluiten de mondelinge behandeling van het verzoek te openen.

2.   Alvorens bij verstek arrest te wijzen, onderzoekt het Hof, de advocaat-generaal gehoord, de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, alsmede of de vormvoorschriften behoorlijk in acht zijn genomen en of de conclusies van verzoeker gegrond voorkomen. Het Hof kan maatregelen van instructie bevelen.

3.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Het Hof kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten, totdat op het ingevolge lid 4 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde, dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald; de zekerheid wordt vrijgegeven, wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.

4.   Tegen het bij verstek gewezen arrest staat verzet open.

Het verzet moet worden aangebracht binnen een maand na de betekening van het arrest; het wordt aanhangig gemaakt in de vormen, bepaald in de artikelen 37 en 38.

5.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president de termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk van antwoord kan dienen.

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 44 en volgende.

6.   Het Hof doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet.

De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

Vijfde hoofdstuk

Artikel 95

(vervallen)

Artikel 96

(vervallen)

Zesde hoofdstuk

VAN DE BUITENGEWONE RECHTSMIDDELEN

Eerste afdeling — Van het derdenverzet

Artikel 97

1.   Op het derdenverzet zijn de bepalingen van de artikelen 37 en 38 van toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

b)

de vermelding van de punten waarop het bestreden arrest de derde-opposant in zijn rechten benadeelt;

c)

een opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het hoofdgeding heeft kunnen deelnemen.

Het verzoek wordt gericht tegen alle partijen in het hoofdgeding.

Indien van het arrest mededeling is gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt het verzoek gedaan binnen twee maanden na de dag van die mededeling.

2.   Op verzoek van de derde-opposant kan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest worden gelast. De bepalingen van het eerste hoofdstuk van de derde titel zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Het bestreden arrest wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.

De minuut van het op het derdenverzet gewezen arrest wordt gehecht aan die van het bestreden arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het derdenverzet gewezen arrest aantekening gedaan.

Tweede afdeling — Van de herziening

Artikel 98

Het verzoek tot herziening van een arrest moet worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.

Artikel 99

1.   Op het verzoek tot herziening zijn de bepalingen van de artikelen 37 en 38 van overeenkomstige toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

b)

de punten waarop het arrest wordt bestreden;

c)

de omschrijving van het feit waarop het verzoek berust;

d)

een vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in het voorgaande artikel bedoelde termijn in acht is genomen.

2.   Het verzoek tot herziening wordt gericht tegen hen die partij waren bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht.

Artikel 100

1.   Zonder de grond van de zaak te prejudiciëren, beslist het Hof, de advocaat-generaal gehoord en gezien de schriftelijke opmerkingen van partijen, bij een in raadkamer gewezen arrest over de ontvankelijkheid van het verzoek.

2.   Indien het Hof het verzoek ontvankelijk oordeelt, onderzoekt het de zaak ten gronde en doet het uitspraak bij arrest, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.

3.   De minuut van het arrest houdende herziening wordt gehecht aan die van het herziene arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het arrest houdende herziening.

Zevende hoofdstuk

VAN HET BEROEP TEGEN BESLISSINGEN VAN DE ARBITRAGE-COMMISSIE

Artikel 101

1.   Het verzoekschrift waarbij het beroep bedoeld in artikel 18, tweede alinea, VEGA aanhangig wordt gemaakt, bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de hoedanigheid van de ondertekenaar;

c)

de aanduiding van de bestreden beslissing van de Arbitrage-Commissie;

d)

de aanduiding van de partijen tegen wie het verzoek is gericht;

e)

een summiere uiteenzetting van de feiten;

f)

de middelen en conclusies van de verzoeker.

2.   De bepalingen van de artikelen 37, leden 3 en 4, en 38, leden 2, 3 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing.

Bij het verzoekschrift wordt voorts een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de bestreden beslissing overgelegd.

3.   Na de nederlegging van het verzoekschrift nodigt de griffier van het Hof de griffie van de Arbitrage-Commissie uit, het dossier van de zaak aan het Hof te zenden.

4.   Op de procedure zijn de artikelen 39, 40, 55 en volgende van overeenkomstige toepassing.

5.   Het Hof doet uitspraak bij arrest. In geval van vernietiging van de beslissing kan het Hof de zaak naar de Commissie verwijzen.

Achtste hoofdstuk

VAN DE INTERPRETATIE VAN ARRESTEN

Artikel 102

1.   Het verzoek tot interpretatie wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 37 en 38. Het bevat voorts een nauwkeurige aanduiding van:

a)

het arrest waarop het verzoek betrekking heeft;

b)

de teksten waarvan interpretatie wordt verzocht.

Het verzoek wordt gericht tegen hen die partij waren bij bedoeld arrest.

2.   Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist bij arrest, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen voor te dragen.

De minuut van dit arrest wordt gehecht aan de minuut van het geïnterpreteerde arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het ter interpretatie gewezen arrest.

Negende hoofdstuk

VAN DE PREJUDICIELE VERWIJZINGEN EN DE ANDERE UITLEGGINGSPROCEDURES

Artikel 103

1.   In het geval bedoeld in artikel 23 van het Statuut, wordt de procedure geregeld door de bepalingen van dit reglement, behoudens de aanpassingen die wegens de aard van de prejudiciële verwijzing noodzakelijk zijn.

2.   Het bepaalde in lid 1 is van toepassing op de prejudiciële verwijzingen, bedoeld in het protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 29 februari 1968 betreffende de onderlinge erkenning van vennootschappen en rechtspersonen, en in het protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, beide ondertekend te Luxemburg op 3 juni 1971, alsmede op de procedures bedoeld in artikel 4 van laatstgenoemd protocol.

Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op verwijzingen die in andere overeenkomsten kunnen worden voorzien.

Artikel 104

1.   Van de beslissingen van de nationale rechterlijke instanties, bedoeld in artikel 103, wordt aan de lidstaten afschrift in de oorspronkelijke versie gezonden, tezamen met een vertaling in de officiële taal van de betrokken lidstaat. Indien de lengte van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie daartoe aanleiding geeft, wordt deze vertaling vervangen door een vertaling in de officiële taal van de betrokken lidstaat van een resumé van de beslissing, dat als grondslag voor het standpunt van deze staat zal dienen. Het resumé bevat de volledige tekst van de prejudiciële vra(a)g(en). Voor zover deze elementen in de beslissing van de nationale rechterlijke instantie voorkomen, omvat dit resumé in het bijzonder het voorwerp van de procedure in het hoofdgeding, de voornaamste argumenten van de partijen in het hoofdgeding, een korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing, alsmede de aangevoerde bepalingen van Unierecht, nationale bepalingen en rechtspraak.

In de gevallen bedoeld in artikel 23, derde alinea, van het Statuut, wordt van de beslissingen van de nationale rechterlijke instanties een afschrift in de oorspronkelijke versie gezonden aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit EVA, tezamen met een vertaling van de beslissing of, in voorkomend geval, van een resumé in een van de talen genoemd in artikel 29, lid 1, naar keuze van de betrokken staat of van de Toezichthoudende Autoriteit EVA.

Wanneer een derde staat overeenkomstig artikel 23, vierde alinea, van het Statuut gerechtigd is deel te nemen aan een prejudiciële procedure, wordt hem van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie een afschrift in de oorspronkelijke versie gezonden, tezamen met een vertaling van de beslissing of, in voorkomend geval, van een resumé in een van de talen genoemd in artikel 29, lid 1, naar keuze van de betrokken derde staat.

2.   Voor de vertegenwoordiging en het verschijnen in prejudiciële procedures van de partijen in het hoofdgeding houdt het Hof rekening met de procedurevoorschriften die van toepassing zijn bij de nationale rechterlijke instantie die de zaak naar het Hof heeft verwezen.

3.   Wanneer een prejudiciële vraag identiek is met een vraag waarover het Hof zich reeds heeft uitgesproken of wanneer het antwoord op een dergelijke vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, kan het Hof op ieder moment, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslissen bij een met redenen omklede beschikking waarin naar het eerdere arrest of de betrokken rechtspraak wordt verwezen.

Indien over het antwoord op een prejudiciële vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, kan het Hof na de verwijzende rechterlijke instantie daarvan in kennis te hebben gesteld en na de belanghebbenden bedoeld in artikel 23 van het Statuut in hun eventuele opmerkingen te hebben gehoord, de advocaat-generaal gehoord, eveneens bij een met redenen omklede beschikking beslissen.

4.   Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, omvat de procedure voor het Hof in prejudiciële zaken tevens een mondeling gedeelte. Na de indiening van de memories of opmerkingen bedoeld in artikel 23 van het Statuut, kan het Hof, op rapport van de rechter-rapporteur en gehoord de advocaat-generaal, evenwel anders beslissen, na de belanghebbenden die overeenkomstig genoemde bepalingen het recht hebben memories of opmerkingen in te dienen, daarvan in kennis te hebben gesteld, en indien geen van die belanghebbenden een verzoek indient waarin wordt aangegeven om welke redenen hij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen drie weken nadat de neergelegde memories of schriftelijke opmerkingen aan de partij of belanghebbende zijn betekend. De president kan deze termijn verlengen.

5.   Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, de nationale rechterlijke instantie om nadere verduidelijking vragen.

6.   De nationale rechterlijke instantie beslist over de kosten van de prejudiciële procedure.

In bijzondere gevallen kan het Hof een partij een bijdrage in de proceskosten verlenen, ten einde haar vertegenwoordiging en verschijnen te vergemakkelijken.

Artikel 104 bis

Op verzoek van de nationale rechterlijke instantie kan de president, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, in uitzonderlijke gevallen beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure die afwijkt van de bepalingen van dit reglement, wanneer uit de aangevoerde omstandigheden blijkt, dat op de gestelde prejudiciële vraag met buitengewone spoed dient te worden beslist.

In dat geval bepaalt de president onmiddellijk de datum van de terechtzitting, die aan de partijen in het hoofdgeding en de andere belanghebbenden bedoeld in artikel 23 van het Statuut, van dit reglement wordt medegedeeld bij de betekening van de verwijzingsbeslissing.

Partijen en de in de voorgaande alinea bedoelde andere belanghebbenden kunnen binnen een door de president te bepalen termijn, die niet minder dan vijftien dagen kan bedragen, memories of schriftelijke opmerkingen indienen. De president kan partijen en bedoelde andere belanghebbenden uitnodigen, zich in hun memories of schriftelijke opmerkingen te beperken tot de door de prejudiciële vraag opgeworpen wezenlijke rechtspunten.

De eventuele memories of schriftelijke opmerkingen worden voor de terechtzitting aan partijen en de hiervoor bedoelde andere belanghebbenden toegezonden.

Het Hof doet uitspraak, de advocaat-generaal gehoord.

Artikel 104 ter

1.   Een prejudiciële verwijzing waarin een of meer vragen aan de orde zijn die betrekking hebben op de gebieden bedoeld in titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, kan, op verzoek van de nationale rechterlijke instantie of bij wijze van uitzondering ambtshalve, worden behandeld volgens een spoedprocedure die afwijkt van de bepalingen van dit reglement.

Het verzoek van de nationale rechterlijke instantie bevat een uiteenzetting van de omstandigheden, rechtens en feitelijk, die de spoedeisendheid aantonen en toepassing van deze afwijkende procedure rechtvaardigen, en in de mate van het mogelijke een voorstel voor een antwoord op de prejudiciële vragen.

Wanneer de nationale rechterlijke instantie geen verzoek om toepassing van de spoedprocedure heeft ingediend, kan de president van het Hof, indien toepassing van deze procedure voorshands nodig lijkt, de hieronder bedoelde kamer vragen, te onderzoeken of de verwijzing volgens die procedure moet worden behandeld.

De beslissing om een verwijzing volgens de spoedprocedure te behandelen wordt door de aangewezen kamer genomen op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord. De samenstelling van de kamer wordt overeenkomstig artikel 11 quater bepaald op de dag van de toewijzing van de zaak aan de rechter-rapporteur indien de nationale rechterlijke instantie om toepassing van de spoedprocedure heeft gevraagd, of, indien de toepassing van deze procedure wordt onderzocht op verzoek van de president van het Hof, op de dag van dit verzoek.

2.   Een prejudiciële verwijzing als bedoeld in het voorgaande lid wordt, wanneer de nationale rechterlijke instantie om toepassing van de spoedprocedure heeft verzocht of wanneer de president de aangewezen kamer heeft gevraagd te onderzoeken of de verwijzing volgens deze procedure moet worden behandeld, onverwijld door de griffier ter kennis gebracht van de partijen in het geding voor de nationale rechterlijke instantie, van de lidstaat waaronder die rechterlijke instantie ressorteert, alsmede van de instellingen bedoeld in artikel 23, eerste alinea, van het Statuut overeenkomstig laatstgenoemde bepaling.

De beslissing om de prejudiciële verwijzing al dan niet volgens de spoedprocedure te behandelen wordt onmiddellijk betekend aan de nationale rechterlijke instantie alsmede aan de partijen en aan de in voorgaande alinea bedoelde lidstaat en instellingen. In de beslissing om de prejudiciële verwijzing volgens de spoedprocedure te behandelen wordt bepaald binnen welke termijn laatstgenoemden memories of schriftelijke opmerkingen kunnen indienen. In de beslissing kan worden gepreciseerd op welke rechtspunten die memories of schriftelijke opmerkingen betrekking moeten hebben, en kan de maximumlengte van die schrifturen worden bepaald.

Onmiddellijk na de in de eerste alinea bedoelde betekening wordt de prejudiciële verwijzing tevens meegedeeld aan de andere in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden dan de geadresseerden van deze betekening, en de beslissing om de prejudiciële verwijzing al dan niet volgens de spoedprocedure te behandelen wordt onmiddellijk na de in de tweede alinea bedoelde betekening aan deze belanghebbenden meegedeeld.

De partijen en de in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van de vermoedelijke datum van de terechtzitting.

Wanneer de verwijzing niet volgens de spoedprocedure wordt behandeld, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig de bepalingen van artikel 23 van het Statuut en de toepasselijke bepalingen van dit reglement.

3.   De prejudiciële verwijzing die volgens de spoedprocedure wordt behandeld, alsmede de ingediende memories of schriftelijke opmerkingen worden betekend aan de andere in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden dan de partijen en de belanghebbenden bedoeld in de eerste alinea van het voorgaande lid. Bij de prejudiciële verwijzing wordt een vertaling en in voorkomend geval een resumé gevoegd overeenkomstig artikel 104, lid 1.

De ingediende memories of schriftelijke opmerkingen worden bovendien betekend aan de partijen en de andere belanghebbenden bedoeld in de eerste alinea van het voorgaande lid.

De datum van de terechtzitting wordt aan de partijen en de andere belanghebbende meegedeeld samen met de in de voorgaande alinea’s bedoelde betekeningen.

4.   In gevallen van uiterste spoedeisendheid kan de kamer beslissen het in lid 2, tweede alinea, van dit artikel bedoelde schriftelijke gedeelte van de procedure achterwege te laten.

5.   De aangewezen kamer beslist na de advocaat-generaal te hebben gehoord.

Zij kan beslissen om zitting te houden met drie rechters. Zij bestaat in dat geval uit de president van de aangewezen kamer, de rechter-rapporteur en de eerste of, in voorkomend geval, de eerste twee rechters die uit de in artikel 11 quater, lid 2, bedoelde lijst zijn aangewezen bij de samenstelling van de aangewezen kamer overeenkomstig lid 1, vierde alinea, van dit artikel.

Zij kan ook beslissen de zaak naar het Hof terug te wijzen voor toewijzing ervan aan een grotere rechtsprekende formatie. De spoedprocedure wordt voor deze nieuwe formatie voortgezet, in voorkomend geval na heropening van de mondelinge behandeling.

6.   De processtukken die in dit artikel worden genoemd, worden geacht te zijn ingediend door toezending aan de griffie, per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Hof beschikt, van een kopie van het ondertekende origineel en van de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, samen met de staat bedoeld in artikel 37, lid 4. Het origineel van het stuk en de hierboven genoemde bijlagen worden ter griffie van het Hof neergelegd.

De betekeningen en mededelingen waarin dit artikel voorziet, kunnen worden verricht door toezending van een kopie van het document per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Hof en de geadresseerde beschikt.

Tiende hoofdstuk

VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES BEDOELD IN DE ARTIKELEN 103 TOT EN MET 105 VEGA

Artikel 105

1.   In het geval bedoeld in artikel 103, derde alinea, VEGA wordt het verzoekschrift ingediend in vier voor eensluidend gewaarmerkte exemplaren. Het wordt aan de Europese Commissie betekend.

2.   Bij het verzoekschrift worden gevoegd het ontwerp-akkoord of de ontwerp-overeenkomst, de door de Europese Commissie tot de betrokken staat gerichte opmerkingen, alsmede alle verdere stukken waarop beroep wordt gedaan.

Binnen een termijn van tien dagen doet de Europese Commissie haar opmerkingen aan het Hof toekomen; deze termijn kan door de president, de betrokken staat gehoord, worden verlengd.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van bedoelde opmerkingen wordt aan die staat betekend.

3.   Nadat het verzoek is ingediend, wijst de president de rechter-rapporteur aan en onmiddellijk daarna wijst de eerste advocaat-generaal een advocaat-generaal aan.

4.   Het Hof beslist in raadkamer, de advocaat-generaal gehoord.

Op hun verzoek worden de gemachtigden en raadslieden van de betrokken staat en van de Europese Commissie gehoord.

Artikel 106

1.   In de gevallen bedoeld in de artikelen 104, laatste alinea, en 105, laatste alinea, VEGA zijn de artikelen 37 en volgende van overeenkomstige toepassing.

2.   Het verzoekschrift wordt betekend aan de staat tot wiens rechtsgebied de persoon of de onderneming behoort tegen wie het verzoek is gericht.

Elfde hoofdstuk

VAN DE ADVIEZEN

Artikel 107

1.   Indien het verzoek om prealabel advies bedoeld in artikel 218 VWEU wordt ingediend door het Europees Parlement, wordt het betekend aan de Raad, de Europese Commissie en de lidstaten. Indien het wordt ingediend door de Raad, wordt het betekend aan de Europese Commissie en het Europees Parlement. Indien het wordt ingediend door de Europese Commissie, wordt het betekend aan de Raad, het Europees Parlement en de lidstaten. Indien het wordt ingediend door een van de lidstaten, wordt het betekend aan de Raad, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de overige lidstaten.

De president bepaalt de termijn waarbinnen de instellingen en de lidstaten aan wie het verzoek is betekend, schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

2.   Het advies kan betrekking hebben zowel op de verenigbaarheid van het akkoord met de bepalingen van de Verdragen, als op de bevoegdheid van de Unie of van een van haar instellingen om dit akkoord te sluiten.

Artikel 108

1.   Na de indiening van het verzoek om prealabel advies, bedoeld in het voorgaande artikel, wijst de president de rechter-rapporteur aan.

2.   Het Hof geeft een met redenen omkleed advies in raadkamer, de advocaten-generaal gehoord.

3.   Het advies wordt ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier; het wordt betekend aan de Raad, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten.

Artikel 109

(vervallen)

Twaalfde hoofdstuk

VAN DE VERZOEKEN OM UITLEGGING BEDOELD IN ARTIKEL 68 VAN HET EG-VERDRAG

Artikel 109 bis

(vervallen)

Dertiende hoofdstuk

VAN DE BESLECHTING VAN DE GESCHILLEN BEDOELD IN ARTIKEL 35 VAN HET EU-VERDRAG, IN DE VERSIE DIE GOLD VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG VAN LISSABON

Artikel 109 ter

1.   Een geschil tussen lidstaten, bedoeld in artikel 35, lid 7, VEU in de versie die gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zoals gehandhaafd bij het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 36, wordt aan het Hof voorgelegd door middel van een verzoek van een partij bij het geschil. Het verzoek wordt betekend aan de overige lidstaten en aan de Europese Commissie.

Een geschil tussen lidstaten en de Europese Commissie, bedoeld in artikel 35, lid 7, VEU in de versie die gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zoals gehandhaafd bij het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 36, wordt aan het Hof voorgelegd door middel van een verzoek van een partij bij het geschil. Het verzoek wordt aan de overige lidstaten, de Raad en de Europese Commissie betekend, indien het door een lidstaat is ingediend. Het verzoek wordt betekend aan de lidstaten en aan de Raad, indien het door de Europese Commissie is ingediend.

De president bepaalt een termijn waarbinnen de instellingen en de lidstaten aan wie het verzoek wordt betekend, schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

2.   Na de indiening van het verzoek bedoeld in het voorgaande lid, wijst de president de rechter-rapporteur aan. Onmiddellijk daarna wijst de eerste advocaat-generaal het verzoek toe aan een advocaat-generaal.

3.   Nadat de advocaat-generaal conclusie heeft genomen, doet het Hof op het verzoek uitspraak bij arrest.

De procedure betreffende het verzoek omvat een mondeling gedeelte, wanneer een lidstaat of een van de in lid 1 bedoelde instellingen daarom verzoekt.

4.   Dezelfde procedure is van toepassing, wanneer bij een tussen de lidstaten gesloten overeenkomst aan het Hof de bevoegdheid wordt verleend uitspraak te doen in een geschil tussen lidstaten of tussen lidstaten en een instelling.

VIERDE TITEL

VAN DE HOGERE VOORZIENING TEGEN BESLISSINGEN VAN HET GERECHT

Artikel 110

In de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht, als bedoeld in de artikelen 56 en 57 van het Statuut, is de procestaal die van de beslissing van het Gerecht waartegen de hogere voorziening is gericht, onverminderd artikel 29, leden 2, sub b) en c), en 3, vierde alinea.

Artikel 111

1.   Hogere voorziening wordt ingesteld door nederlegging van een verzoekschrift ter griffie van het Hof of van het Gerecht.

2.   De griffie van het Gerecht zendt het dossier van de eerste aanleg en, in voorkomend geval, het verzoekschrift in hogere voorziening onverwijld door aan de griffie van het Hof.

Artikel 112

1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoekende partij, genoemd: de rekwirant;

b)

de aanduiding van de andere partijen in de procedure voor het Gerecht;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

d)

de conclusies van de rekwirant.

De artikelen 37 en 38, leden 2 en 3, zijn op het verzoekschrift van toepassing.

2.   De beslissing van het Gerecht, waartegen de hogere voorziening is gericht, moet bij het verzoekschrift worden gevoegd, met vermelding van de datum waarop zij aan de rekwirant is betekend.

3.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan het bepaalde bij artikel 38, lid 3, of bij lid 2 van dit artikel, is artikel 38, lid 7, van toepassing.

Artikel 113

1.   Hogere voorziening moet strekken tot:

gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht;

gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2.   In hogere voorziening mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht niet worden gewijzigd.

Artikel 114

Het verzoekschrift wordt betekend aan alle in de procedure voor het Gerecht betrokken partijen. artikel 39 is van toepassing.

Artikel 115

1.   Iedere partij in de procedure voor het Gerecht kan een memorie van antwoord indienen binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift. Deze termijn wordt niet verlengd.

2.   De memorie van antwoord bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die de memorie indient;

b)

de datum waarop het verzoekschrift haar is betekend;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

d)

de conclusies.

Artikel 37 en artikel 38, leden 2 en 3, van dit reglement zijn van toepassing.

Artikel 116

1.   De conclusies van de memorie van antwoord moeten strekken tot:

gehele of gedeeltelijke verwerping van de hogere voorziening dan wel gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht;

gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2.   In de memorie van antwoord mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht niet worden gewijzigd.

Artikel 117

1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening en de memorie van antwoord kunnen worden aangevuld door een memorie van repliek en een memorie van dupliek, wanneer de president, na een desbetreffend verzoek van de rekwirant, dat binnen zeven dagen te rekenen vanaf de betekening van de memorie van antwoord moet worden ingediend, zulks noodzakelijk oordeelt en de neerlegging van een memorie van repliek uitdrukkelijk toestaat teneinde de rekwirant in staat te stellen zijn standpunt te verdedigen dan wel om de beslissing in hogere voorziening voor te bereiden. De president bepaalt de datum waarop de memorie van repliek dient te worden neergelegd en, bij de betekening van deze memorie, de datum waarop de memorie in dupliek dient te worden neergelegd.

2.   Wanneer de conclusies van een memorie van antwoord strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht op een grond die in het verzoekschrift niet is aangevoerd, kan de rekwirant of iedere andere partij een memorie van repliek betreffende uitsluitend die grond indienen, en wel binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de betrokken memorie van antwoord. Lid 1 is van toepassing op elke nieuwe memorie waarmee die repliek wordt beantwoord.

Artikel 118

Onverminderd de volgende bepalingen, zijn de artikelen 42, lid 2, 43, 44, 55 tot en met 90, 93, 95 tot en met 100 en 102 van toepassing op de procedure voor het Hof in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht.

Artikel 119

Wanneer de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het Hof op ieder moment, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, bij met redenen omklede beschikking de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk afwijzen.

Artikel 120

Na de indiening van de in artikel 115, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 117, leden 1 en 2, bedoelde memories kan het Hof, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal en partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling in hogere voorziening uitspraak te doen, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend. De president kan deze termijn verlengen.

Artikel 121

Het in artikel 44, lid 2, bedoelde rapport wordt aan het Hof voorgelegd na de indiening van de memories bedoeld in artikel 115, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 117, leden 1 en 2. Zijn dergelijke memories niet ingediend, dan geldt dezelfde procedure na het verstrijken van de termijn voor de indiening van de memories.

Artikel 122

Wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer, bij gegrondheid ervan, het Hof zelf de zaak afdoet, beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten.

In de geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden:

is artikel 70 slechts van toepassing indien de hogere voorziening door een instelling is ingesteld;

kan het Hof, in afwijking van artikel 69, lid 2, in geval van hogere voorziening ingesteld door een ambtenaar of ander personeelslid van een instelling, de kosten over de partijen verdelen indien de billijkheid dit vergt.

Wordt de hogere voorziening ingetrokken, dan is artikel 69, lid 5, van toepassing.

In geval van gegrondheid van de hogere voorziening ingesteld door een lidstaat of een instelling die in de zaak voor het Gerecht niet is tussengekomen, kan het Hof de kosten over de partijen verdelen of de rekwirant verwijzen in de kosten die een verliezende partij wegens de hogere voorziening heeft gemaakt.

Artikel 123

Het verzoek tot tussenkomst in de hogerevoorzieningsprocedure voor het Hof moet worden gedaan binnen een termijn van één maand na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 16, lid 6.

VIERDE TITEL BIS

VAN DE HEROVERWEGING VAN BESLISSINGEN VAN HET GERECHT

Artikel 123 bis

Wanneer het Hof overeenkomstig artikel 62, tweede alinea, van het Statuut besluit om een beslissing van het Gerecht te heroverwegen, is de procestaal die van de beslissing van het Gerecht waarop de heroverweging betrekking heeft, onverminderd artikel 29, leden 2, onder b) en c), en 3, vierde en vijfde alinea, van dit reglement.

Artikel 123 ter

Er wordt een speciale kamer ingesteld om volgens de regels vastgesteld in artikel 123 quinto te besluiten of een beslissing van het Gerecht dient te worden heroverwogen in de zin van artikel 62 van het Statuut.

Deze kamer bestaat uit de president van het Hof en vier presidenten van een kamer bestaande uit vijf rechters aangewezen volgens de rangorde bepaald in artikel 6 van dit reglement.

Artikel 123 quater

Zodra de datum voor de uitspraak van een beslissing op grond van artikel 256, lid 2 of 3, VWEU bekend is, laat de griffie van het Gerecht dit weten aan de griffie van het Hof. Zij deelt haar deze beslissing mee zodra deze is uitgesproken.

Artikel 123 quinto

Het voorstel van de eerste advocaat-generaal om een beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt toegezonden aan de president van het Hof en tegelijkertijd wordt de griffier in kennis gesteld van deze toezending. Wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 3, VWEU, brengt de griffier het voorstel tot heroverweging onmiddellijk ter kennis van het Gerecht, de nationale rechterlijke instantie, de partijen in de procedure voor deze instantie en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden.

Onmiddellijk na de ontvangst van het voorstel tot heroverweging wijst de president de rechter-rapporteur aan onder de rechters van de in artikel 123 ter bedoelde kamer.

Deze kamer besluit, op rapport van de rechter-rapporteur, of heroverweging van de beslissing van het Gerecht noodzakelijk is. In het besluit om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt aangegeven op welke vragen de heroverweging betrekking heeft.

Wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 2, VWEU, brengt de griffier het besluit van het Hof om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen onmiddellijk ter kennis van het Gerecht, de partijen in de procedure voor het Gerecht en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden.

Wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 3, VWEU, brengt de griffier het besluit van het Hof om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen of niet te heroverwegen onmiddellijk ter kennis van het Gerecht, de nationale rechterlijke instantie, de partijen in de procedure voor de nationale rechterlijke instantie en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden. Van het besluit om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt een mededeling opgenomen in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 123 sexto

Het besluit om een beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt betekend aan de partijen en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden. De betekening aan de lidstaten, aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst en aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA gaat vergezeld van een vertaling van het besluit van het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 1, eerste en tweede alinea, van dit reglement. Het besluit van het Hof wordt bovendien meegedeeld aan het Gerecht en, wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 3, VWEU, aan de betrokken nationale rechterlijke instantie.

Binnen een maand na de in de voorgaande alinea bedoelde betekening kunnen de partijen en andere belanghebbenden aan wie het besluit van het Hof is betekend, memories of schriftelijke opmerkingen indienen over de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft.

Zodra het besluit tot heroverweging van een beslissing van het Gerecht is genomen, wijst de eerste advocaat-generaal de heroverweging toe aan een advocaat-generaal.

Nadat hij de rechter-rapporteur heeft aangewezen, bepaalt de president de datum waarop deze een voorlopig rapport voorlegt aan de algemene vergadering van het Hof. Dit rapport omvat de voorstellen van de rechter-rapporteur over het eventuele treffen van voorbereidende maatregelen, over de rechtsprekende formatie waaraan de heroverweging dient te worden toegewezen, over de noodzaak om een pleitzitting te organiseren en over de wijze waarop de advocaat-generaal zijn standpunt zal bepalen. Het Hof beslist over het gevolg dat aan de voorstellen van de rechter-rapporteur dient te worden gegeven, na de advocaat-generaal te hebben gehoord.

Wanneer de beslissing van het Gerecht waarop de heroverweging betrekking heeft, is gegeven op grond van artikel 256, lid 2, VWEU, beslist het Hof over de kosten.

VIJFDE TITEL

VAN DE PROCEDURES BEDOELD IN DE EER-OVEREENKOMST

Artikel 123 septimo

1.   In het geval bedoeld in artikel 111, lid 3, van de EER-Overeenkomst (3), wordt de zaak bij het Hof aanhangig gemaakt door een verzoek dat wordt ingediend door de overeenkomstsluitende partijen die bij het geschil zijn betrokken. Het verzoek wordt betekend aan de andere overeenkomstsluitende partijen, de Europese Commissie, de Toezichthoudende Autoriteit EVA en, in voorkomend geval, aan andere belanghebbenden aan wie een prejudiciële verwijzing betreffende dezelfde vraag van uitlegging van de wetgeving van de Unie ter kennis is gebracht.

De president stelt de overeenkomstsluitende partijen en de andere belanghebbenden aan wie het verzoek is betekend, een termijn waarbinnen zij schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

Het verzoek wordt ingediend in een van de talen genoemd in artikel 29, lid 1. Het bepaalde in de leden 3 tot en met 5 van dat artikel is van toepassing. Het bepaalde in artikel 104, lid 1, is van overeenkomstige toepassing.

2.   Terstond na de indiening van het in het voorgaande lid bedoelde verzoek wijst de president de rechter-rapporteur aan. De eerste advocaat-generaal wijst onmiddellijk daarna de zaak toe aan een advocaat-generaal.

Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het verzoek in raadkamer bij een met redenen omklede beslissing.

3.   De beslissing van het Hof wordt ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en door de griffier. Zij wordt betekend aan de overeenkomstsluitende partijen en aan de andere belanghebbenden bedoeld in lid 1.

Artikel 123 octavo

In het geval bedoeld in artikel 1 van Protocol 34 bij de EER-Overeenkomst, wordt het verzoek van de nationale rechterlijke instantie betekend aan de betrokken partijen, de overeenkomstsluitende partijen, de Europese Commissie, de Toezichthoudende Autoriteit EVA en, in voorkomend geval, aan andere belanghebbenden aan wie een prejudiciële verwijzing betreffende dezelfde vraag van uitlegging van de wetgeving van de Unie ter kennis is gebracht.

Indien het verzoek niet gesteld is in een van de in artikel 29, lid 1, genoemde talen, gaat het vergezeld van een vertaling in een van die talen.

Binnen twee maanden na de betekening kunnen de partijen, de overeenkomstsluitende partijen en de andere belanghebbenden bedoeld in de eerste alinea, memories of schriftelijke opmerkingen indienen.

De procedure wordt geregeld door de bepalingen van dit reglement, behoudens de aanpassingen die wegens de aard van het verzoek noodzakelijk zijn.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 124

1.   Wie als getuige of deskundige voor het Hof een eed dient af te leggen, wordt door de president vermaand de waarheid te spreken, respectievelijk zijn opdracht overeenkomstig zijn geweten en onpartijdig te vervullen. De president vestigt zijn aandacht op de strafrechtelijke gevolgen bij niet-nakoming van deze plicht, zoals neergelegd in zijn nationale wetgeving.

2.   De getuige legt de eed af, hetzij overeenkomstig artikel 47, lid 5, eerste alinea, hetzij op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

Indien het nationale recht de getuige toestaat om in een gerechtelijke procedure naast de eed, in plaats daarvan of tegelijk daarmee, een daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, kan hij deze verklaring afleggen op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

Indien het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid een eed of een zodanige verklaring af te leggen, wordt volstaan met de procedure bedoeld in lid 1.

3.   Voor deskundigen geldt lid 2 op overeenkomstige wijze, doch in plaats van artikel 47, lid 5, eerste alinea, wordt artikel 49, lid 6, eerste alinea, in acht genomen.

Artikel 125

Behoudens het bepaalde in artikel 253 VWEU, stelt het Hof, na overleg met de betrokken regeringen, ten behoeve van de eigen procesvoering een additioneel reglement vast, houdende bepalingen ten aanzien van:

a)

de rogatoire commissies;

b)

de kosteloze rechtsbijstand;

c)

de aangifte welke het Hof krachtens artikel 30 van het Statuut doet ter zake van meineed gepleegd door getuigen of deskundigen.

Artikel 125 bis

Het Hof kan praktische aanwijzingen geven met betrekking tot, met name, de voorbereiding en het verloop van de terechtzittingen, alsmede de indiening van memories of schriftelijke opmerkingen.

Artikel 126

Dit reglement treedt in de plaats van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld op 4 december 1974 ( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L  350 van 28 december 1974, blz. 1), laatstelijk gewijzigd op 15 mei 1991.

Artikel 127

Dit reglement, zijnde authentiek in de talen bedoeld in artikel 29, lid 1, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op die van zijn bekendmaking.


(1)  PB L 176 van 4.7.1991, blz. 7, met rectificatie in PB L 383 van 29.12.1992, blz. 117, zoals gewijzigd op 21 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 61), 11 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 1, met rectificatie in PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72), 16 mei 2000 (PB L 122 van 24.5.2000, blz. 43), 28 november 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 1), 3 april 2001 (PB L 119 van 27.4.2001, blz. 1), 17 september 2002 (PB L 272 van 10.10.2002, blz. 24, met rectificatie in PB L 281 van 19.10.2002), 8 april 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 17), en voor de bijlage bij het reglement, het besluit van het Hof van 10 juni 2003 (PB L 172 van 10.7.2003, blz. 12), en zoals gewijzigd op 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 2), 20 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 107), 12 juli 2005 (PB L 203 van 4.8.2005, blz. 19), 18 oktober 2005 (PB L 288 van 29.10.2005, blz. 51), 18 december 2006 (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 44), 15 januari 2008 (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 39), 23 juni 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 20), 8 juli 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 18), 13 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 8) en 23 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 12).

(2)  Zie artikel 2 van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162 van 19.6.1997, blz. 1).

(3)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 27.


BIJLAGE

BESLUIT BETREFFENDE DE WETTELIJK ERKENDE FEESTDAGEN

HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op artikel 80, lid 2, van het reglement voor de procesvoering, waarbij het Hof wordt opgedragen een lijst van wettelijk erkende feestdagen vast te stellen,

BESLUIT:

Artikel 1

De lijst van de wettelijk erkende feestdagen, bedoeld in artikel 80, lid 2, van het reglement voor de procesvoering, is vastgesteld als volgt:

Nieuwjaarsdag;

Tweede Paasdag;

de 1e mei;

Hemelvaartsdag;

Tweede Pinksterdag;

de 23e juni;

de 15e augustus;

de 1e november;

Eerste Kerstdag;

Tweede Kerstdag.

De in de voorgaande alinea bedoelde wettelijk erkende feestdagen zijn die welke worden gevierd ter plaatse waar het Hof is gevestigd.

Artikel 2

Artikel 80, lid 2, van het reglement voor de procesvoering doelt slechts op de in artikel 1 van dit besluit vermelde wettelijk erkende feestdagen.

Artikel 3

Dit besluit, dat als bijlage aan het reglement voor de procesvoering wordt gehecht, treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


2.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/37


GERECHT

GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

(2010/C 177/02)

In deze uitgave van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 2 mei 1991 (PB L 136 van 30.5.1991, blz. 1, en PB L 317 van 19.11.1991, blz. 34 — rectificatie) zijn de volgende wijzigingen verwerkt.

1.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 15 september 1994 (PB L 249 van 24.9.1994, blz. 17).

2.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 64).

3.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 6 juli 1995 (PB L 172 van 22.7.1995, blz. 3).

4.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 6, en PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72 — rectificatie).

5.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1999 (PB L 135 van 29.5.1999, blz. 92).

6.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 6 december 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 4).

7.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 22).

8.

Besluit 2004/406/EG, Euratom van de Raad van 19 april 2004 tot wijziging van artikel 35, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 3).

9.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 21 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 108).

10.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 2005 (PB L 298 van 15.11.2005, blz. 1).

11.

Besluit 2006/956/EG, Euratom van de Raad van 18 december 2006 houdende wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 45).

12.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 2008 (PB L 179 van 8.7.2008, blz. 12).

13.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 14 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 9).

14.

Besluit 2009/170/EG, Euratom van de Raad van 16 februari 2009 houdende wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing op de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 60 van 4.3.2009, blz. 3).

15.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 7 juli 2009 (PB L 184 van 16.7.2009, blz. 10).

16.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 26 maart 2010 (PB L 92, van 13.4.2010, blz. 14).

Deze uitgave heeft geen juridische waarde. Visa en considerans zijn daarom niet opgenomen.

 


GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

van 2 mei 1991  (1)

SAMENVATTING

Algemene bepaling (art. 1)

 

Eerste titel

– Van de organisatie van het Gerecht

Eerste hoofdstuk

– Van het presidentschap en de leden van het Gerecht (art. 2 tot en met 9)

Tweede hoofdstuk

– Van de samenstelling van de kamers en de aanwijzing van de rechters-rapporteur en de advocaten-generaal (art. 10 tot en met 19)

Derde hoofdstuk

– Van de griffie

Eerste afdeling

– Van de griffier (art. 20 tot en met 27)

Tweede afdeling

– Van de diensten (art. 28 tot en met 30)

Vierde hoofdstuk

– Van de werkwijze van het Gerecht (art. 31 tot en met 34)

Vijfde hoofdstuk

– Van het taalgebruik (art. 35 tot en met 37)

Zesde hoofdstuk

– Van de rechten en verplichtingen van de gemachtigden, raadslieden en advocaten (art. 38 tot en met 42)

Tweede titel

– Van de procedure

Eerste hoofdstuk

– Van de schriftelijke behandeling (art. 43 tot en met 54)

Tweede hoofdstuk

– Van de mondelinge behandeling (art. 55 tot en met 63)

Derde hoofdstuk

– Van de maatregelen tot en met organisatie van de procesgang en de maatregelen van instructie

Eerste afdeling

– Van de maatregelen tot organisatie van de procesgang (art. 64)

Tweede afdeling

– Van de maatregelen van instructie (art. 65 tot en met 67)

Derde afdeling

– Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen (art. 68 tot en met 76)

Derde hoofdstuk bis

– Van de versnelde procedure (art. 76 bis)

Vierde hoofdstuk

– Van de schorsing van de behandeling en de onbevoegdverklaring van het Gerecht (art. 77 tot en met 80)

Vijfde hoofdstuk

– Van de arresten (art. 81 tot en met 86)

Zesde hoofdstuk

– Van de proceskosten (art. 87 tot en met 93)

Zevende hoofdstuk

– Van de rechtsbijstand (art. 94 tot en met 97)

Achtste hoofdstuk

– Van de afstand van instantie (art. 98 en 99)

Negende hoofdstuk

– Van de betekeningen (art. 100)

Tiende hoofdstuk

– Van de termijnen (art. 101 tot en met 103)

Derde titel

– Van de bijzondere procedures

Eerste hoofdstuk

– Van verzoeken tot opschorting van tenuitvoerlegging en tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen in kort geding (art. 104 tot en met 110)

Tweede hoofdstuk

– Van de procesincidenten (art. 111 tot en met 114)

Derde hoofdstuk

– Van de tussenkomst of interventie (art. 115 en 116)

Vierde hoofdstuk

– Van de arresten door het Gerecht gewezen na vernietiging en verwijzing (art. 117 tot en met 121)

Vierde hoofdstuk bis

– Van de beslissingen door het Gerecht gegeven na heroverweging en verwijzing (art. 121 bis tot en met 121 quinquies)

Vijfde hoofdstuk

– Van de arresten bij verstek gewezen en het verzet (art. 122)

Zesde hoofdstuk

– Van de buitengewone rechtsmiddelen

Eerste afdeling

– Van het derdenverzet (art. 123 en 124)

Tweede afdeling

– Van de herziening (art. 125 tot en met 128)

Derde afdeling

– Van de interpretatie van arresten (art. 129)

Vierde titel

– Van de geschillen betreffende de intellectuele-eigendomsrechten (art. 130 tot en met 136)

Vijfde titel

– Van de hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (art. 136 bis tot en met 149)

Slotbepalingen (art. 150 en 151)

 

ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

In dit Reglement:

worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangeduid door het nummer van het betrokken artikel van dat verdrag gevolgd door de afkorting „VWEU”;

worden de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aangeduid door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEGA”;

wordt het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeduid met „Statuut”;

wordt de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangeduid met „EER-Overeenkomst”.

Voor de toepassing van dit reglement:

worden met de term „instelling” of „instellingen” aangeduid de instellingen van de Unie en de organen of instanties die zijn opgericht bij de Verdragen of bij een besluit ter uitvoering daarvan, en die voor het Gerecht partij kunnen zijn;

wordt met de term „Toezichthoudende Autoriteit EVA” aangeduid de toezichthoudende autoriteit bedoeld in de EER-Overeenkomst.

EERSTE TITEL

VAN DE ORGANISATIE VAN HET GERECHT

Eerste hoofdstuk

VAN HET PRESIDENTSCHAP EN DE LEDEN VAN HET GERECHT

Artikel 2

1.   Elk lid van het Gerecht oefent in beginsel de functie van rechter uit. De leden van het Gerecht worden hierna „rechter” genoemd.

2.   Elke rechter, met uitzondering van de president, kan in een bepaalde zaak de functie van advocaat-generaal uitoefenen, volgens de bepalingen van de artikelen 17 tot en met 19.

De verwijzingen in dit reglement naar de advocaat-generaal zien enkel op het geval dat een rechter als advocaat-generaal is aangewezen.

Artikel 3

De ambtstermijn van een rechter vangt aan op de hiertoe in de benoemingsakte vastgestelde dag. Indien bedoelde akte die dag niet vermeldt, vangt de ambtstermijn aan op de datum van deze akte.

Artikel 4

1.   Elke rechter legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden, voor het Hof van Justitie de volgende eed af:

„Ik zweer in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig mijn geweten mijn functie te zullen uitoefenen; ik zweer niets bekend te zullen maken van het geheim der beraadslagingen.”

2.   Elke rechter ondertekent terstond na de eedsaflegging een verklaring waarbij hij zich plechtig verbindt, gedurende zijn ambtstermijn en na afloop daarvan de uit zijn taak voortvloeiende verplichtingen na te komen en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtstermijn.

Artikel 5

Wanneer het Hof van Justitie, na raadpleging van het Gerecht, heeft te beslissen of een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, nodigt de president van het Gerecht de betrokken rechter uit, voor het Gerecht in raadkamer te verschijnen ten einde zijn opmerkingen te maken; de griffier is hierbij niet tegenwoordig.

Het advies van het Gerecht is met redenen omkleed.

Het advies waarin wordt vastgesteld dat een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, moet worden aangenomen met de stemmen van de meerderheid van de rechters van het Gerecht. In dit geval wordt de stemmenverhouding aan het Hof van Justitie medegedeeld.

De stemming is geheim. De betrokkene neemt niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 6

Behoudens voor de president van het Gerecht en voor de kamerpresidenten, wordt de rangorde van de rechters zonder onderscheid door hun anciënniteit bepaald.

Bij gelijke anciënniteit wordt de rangorde door de leeftijd bepaald.

De aftredende rechters behouden bij herbenoeming de anciënniteit welke zij tevoren bezaten.

Artikel 7

1.   De rechters kiezen onmiddellijk na hun gedeeltelijke vervanging, bedoeld in artikel 254 VWEU, uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht.

2.   Wanneer de president van het Gerecht ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

3.   De in dit artikel bedoelde verkiezing heeft bij geheime stemming plaats. Verkozen is de rechter die de volstrekte meerderheid van stemmen van de rechters van het Gerecht heeft verkregen. Indien geen van de rechters deze meerderheid verkrijgt, worden nieuwe stemmingen georganiseerd totdat die meerderheid is bereikt.

Artikel 8

De president van het Gerecht leidt de werkzaamheden en de diensten van het Gerecht; hij presideert de voltallige zittingen, alsmede de beraadslagingen in raadkamer.

De grote kamer wordt voorgezeten door de president van het Gerecht.

Indien de president van het Gerecht deel uitmaakt van een kamer bestaande uit drie of uit vijf rechters, wordt deze kamer door hem voorgezeten.

Artikel 9

Bij afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht, alsmede wanneer het presidentschap vacant is, wordt dit waargenomen door een van de kamerpresidenten volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Bij gelijktijdige afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht en van de kamerpresidenten, almede wanneer hun ambten gelijktijdig vacant zijn, wordt het presidentschap waargenomen door een van de andere rechters volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Tweede hoofdstuk

VAN DE SAMENSTELLING VAN DE KAMERS EN DE AANWIJZING VAN DE RECHTERS-RAPPORTEUR EN DE ADVOCATEN-GENERAAL

Artikel 10

1.   Het Gerecht vormt uit zijn midden kamers bestaande uit drie en uit vijf rechters, en een grote kamer bestaande uit dertien rechters, en voegt daaraan rechters toe.

2.   Het overeenkomstig dit artikel genomen besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

1.   De bij het Gerecht aanhangig gemaakte zaken worden berecht door de overeenkomstig artikel 10 samengestelde kamers bestaande uit drie of uit vijf rechters.

In de gevallen bedoeld in de artikelen 14, 51, 106, 118, 124, 127 en 129 kunnen de zaken door het Gerecht in volle samenstelling of door de grote kamer worden berecht.

De zaken kunnen door een alleensprekende rechter worden berecht wanneer zij hem zijn toegewezen op de wijze bepaald in de artikelen 14 en 51 of tot zijn kennisneming behoren ingevolge de artikelen 124, 127, lid 1, of 129, lid 2.

2.   Voor zaken die tot de kennisneming van een kamer behoren of daaraan zijn toegewezen, wordt onder „het Gerecht” die kamer verstaan. Voor zaken die behoren tot de kennisneming van of zijn toegewezen aan een alleensprekende rechter, wordt in dit reglement onder „Gerecht” ook die rechter verstaan.

Artikel 12

1.   Het Gerecht stelt de criteria vast volgens welke de zaken over de kamers worden verdeeld.

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

1.   Terstond na de indiening van het verzoekschrift wijst de president van het Gerecht de zaak aan een kamer toe.

2.   De kamerpresident doet aan de president van het Gerecht, voor iedere aan de kamer toegewezen zaak, een voorstel omtrent de aanwijzing van een rechter-rapporteur; de president van het Gerecht beslist.

Artikel 14

1.   Wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van een zaak dan wel bijzondere omstandigheden daartoe grond opleveren, kan de zaak worden verwezen naar het Gerecht in volle samenstelling, naar de grote kamer of naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters.

2.

(1)

De volgende zaken kunnen, wanneer zij aanhangig zijn bij een kamer bestaande uit drie rechters, door de rechter-rapporteur als alleensprekende rechter worden berecht, indien zij, gelet op de geringe moeilijkheid van de gerezen rechtsvragen of feitelijke vragen, het geringe belang van de zaak en het ontbreken van andere bijzondere omstandigheden, zich daartoe lenen en zijn toegewezen op de wijze als voorzien in artikel 51:

a)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 270 VWEU;

b)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens de artikelen 263, vierde alinea, 265, derde alinea, en 268 VWEU, en waarbij slechts vragen rijzen die reeds zijn opgehelderd in een vaste rechtspraak, of die tot een reeks van zaken met hetzelfde voorwerp behoren, waarvan er een reeds met kracht van gewijsde is afgedaan;

c)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 272 VWEU.

(2)

Aan een alleensprekende rechter kunnen niet worden toegewezen:

a)

zaken waarin vragen betreffende de wettigheid van een handeling van algemene strekking rijzen;

b)

zaken betreffende de toepassing van

mededingingsregels en regels betreffende de controle op concentraties,

regels betreffende steunmaatregelen van de staten,

regels betreffende handelspolitieke beschermingsmaatregelen,

regels betreffende de gemeenschappelijke ordeningen der landbouwmarkten, behoudens zaken die tot een reeks van zaken met hetzelfde voorwerp behoren, waarvan er een reeds met kracht van gewijsde is afgedaan;

c)

zaken, bedoeld in artikel 130, lid 1.

(3)

De alleensprekende rechter verwijst de zaak naar de kamer, indien hij vaststelt dat niet meer aan de voorwaarden voor deze toewijzing wordt voldaan.

3.   De beslissingen tot verwijzing en tot toewijzing, bedoeld in de leden 1 en 2, worden genomen op de wijze als voorzien in artikel 51.

Artikel 15

1.   De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de presidenten van de kamers bestaande uit drie en uit vijf rechters, overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, lid 3.

2.   De presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.

De verkiezing van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, vindt onmiddellijk na de verkiezing van de president van het Gerecht bedoeld in artikel 7, lid 1, plaats.

3.   De presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters, worden voor een bepaalde periode gekozen.

4.   Wanneer een kamerpresident ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

5.   Het resultaat van deze verkiezingen wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

In zaken die tot de kennisneming van de kamers behoren of daaraan zijn toegewezen, worden de bevoegdheden van de president uitgeoefend door de kamerpresident.

In zaken die tot de kennisneming van een alleensprekende rechter behoren of aan deze zijn toegewezen, worden de bevoegdheden van de president, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 105 en 106, door die rechter uitgeoefend.

Artikel 17

Wanneer het Gerecht in volle samenstelling zit, wordt het bijgestaan door een advocaat-generaal, die wordt aangewezen door de president van het Gerecht.

Artikel 18

Wanneer het Gerecht in kamersamenstelling zit, kan het door een advocaat-generaal worden bijgestaan, indien het meent dat de juridische moeilijkheid of de feitelijke ingewikkeldheid van de zaak dit vereist.

Artikel 19

De beslissing om voor een bepaalde zaak een advocaat-generaal aan te wijzen, wordt genomen door het Gerecht in volle samenstelling, op verzoek van de kamer tot welker kennisneming de zaak behoort of waaraan zij is toegewezen.

De president van het Gerecht wijst de rechter aan die in die zaak de functie van advocaat-generaal zal uitoefenen.

Derde hoofdstuk

VAN DE GRIFFIE

Eerste afdeling — Van de griffier

Artikel 20

1.   Het Gerecht benoemt de griffier.

De president van het Gerecht doet twee weken voor de datum waarop de benoeming zal plaatsvinden, aan de rechters mededeling van de ingekomen kandidaatstellingen.

2.   De kandidaatstellingen gaan vergezeld van de nodige gegevens betreffende de leeftijd, de nationaliteit, de academische graden, de talenkennis, de huidige en vroegere werkzaamheden, alsmede de eventuele juridische en internationale ervaring van de kandidaten.

3.   De benoeming geschiedt overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel 7, lid 3.

4.   De griffier wordt benoemd voor de tijd van zes jaar. Hij kan worden herbenoemd.

5.   Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de griffier voor het Gerecht de eed af, voorzien in artikel 4.

6.   De griffier kan slechts van zijn functie worden ontheven, wanneer hij aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen niet meer voldoet; het Gerecht beslist, na de griffier in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

7.   Indien de griffier ophoudt zijn functie uit te oefenen vóór het einde van zijn ambtstermijn, benoemt het Gerecht een griffier voor de tijd van zes jaar.

Artikel 21

Het Gerecht kan, volgens de hierboven voor de griffier bepaalde procedure, een of meer adjunct-griffiers benoemen, die tot taak hebben de griffier terzijde te staan en hem te vervangen, zulks overeenkomstig de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 23.

Artikel 22

De president van het Gerecht wijst de ambtenaren of personeelsleden aan die, bij afwezigheid of verhindering van de griffier en, in voorkomend geval, van de adjunct-griffier, dan wel bij vacature van hun ambt, belast zijn met de waarneming van de functie van griffier.

Artikel 23

De instructies voor de griffier worden op voorstel van de president van het Gerecht door het Gerecht vastgesteld.

Artikel 24

1.   Ter griffie wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een register gehouden, waarin achter elkander, in de volgorde van indiening, alle processtukken en de ter ondersteuning daarvan neergelegde bescheiden worden ingeschreven.

2.   De griffier doet van de inschrijving in het register aantekening op de originele stukken en, op verzoek van de partijen, op de afschriften welke deze hiertoe overleggen.

3.   De inschrijving in het register en de in het voorgaande lid bedoelde aantekeningen hebben kracht van authentieke akte.

4.   De wijze waarop het register wordt gehouden, wordt geregeld in de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 23.

5.   Iedere belanghebbende kan het register ter griffie raadplegen en daarvan afschriften of uittreksels verkrijgen tegen de voorwaarden, bepaald in het tarief van de griffie, dat door het Gerecht op voorstel van de griffier wordt vastgesteld.

Partijen in hangende gedingen kunnen voorts tegen genoemde voorwaarden afschriften van de processtukken verkrijgen, alsmede expedities van de beschikkingen en arresten.

6.   In het Publicatieblad van de Europese Unie wordt een mededeling opgenomen, inhoudende de dag van inschrijving van het inleidend verzoekschrift, de naam en de woonplaats van partijen, het voorwerp van het geding en de conclusies van het verzoekschrift, alsmede aanduiding van de aangevoerde middelen en de voornaamste voorgedragen argumenten.

7.   Wanneer de Raad of de Europese Commissie geen partij bij een zaak is, zendt het Gerecht deze instelling een afschrift toe van het verzoekschrift en het verweerschrift, met uitzondering van de daaraan gehechte bijlagen, om haar in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een van haar handelingen wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU. Evenzo wordt een afschrift van het verzoekschrift en het verweerschrift toegezonden aan het Europees Parlement om deze instelling in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een door haar en de Raad gezamenlijk vastgestelde handeling wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU.

Artikel 25

1.   Onder gezag van de president is de griffier belast met de ontvangst, de doorzending en de bewaring van alle stukken, alsmede met de betekeningen die krachtens dit reglement moeten geschieden.

2.   De griffier staat het Gerecht, de kamers, de president en de rechters terzijde bij het verrichten van hun ambtshandelingen.

Artikel 26

De griffier fungeert als zegelbewaarder. Hij is verantwoordelijk voor de archieven en de publicaties van het Gerecht.

Artikel 27

Behoudens het bepaalde in de artikelen 5 en 33, woont de griffier de zittingen van het Gerecht en van de kamers bij.

Tweede afdeling — Van de diensten

Artikel 28

De ambtenaren en andere personeelsleden die rechtstreeks bijstand verlenen aan de president, de rechters en de griffier, worden benoemd overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president van het Gerecht.

Artikel 29

De in artikel 28 bedoelde ambtenaren en andere personeelsleden leggen voor de president van het Gerecht en in tegenwoordigheid van de griffier de eed af, bedoeld in artikel 20, lid 2, van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie.

Artikel 30

Onder gezag van de president van het Gerecht is de griffier belast met de administratie van het Gerecht, het beheer van de financiën en de boekhouding; hij wordt daarin bijgestaan door de diensten van het Hof van Justitie.

Vierde hoofdstuk

VAN DE WERKWIJZE VAN HET GERECHT

Artikel 31

1.   De president stelt de dag en het uur van de zittingen van het Gerecht vast.

2.   Het Gerecht kan voor een of meer bepaalde zittingen een andere plaats bepalen dan die waar het Gerecht is gevestigd.

Artikel 32

1.   Wanneer, wegens afwezigheid of verhindering, de rechters even in aantal zijn, neemt de jongste rechter in de zin van artikel 6 niet aan de beraadslaging deel, tenzij het de rechter-rapporteur betreft. In dit geval neemt de rechter met de onmiddellijk hogere anciënniteit niet aan de beraadslaging deel.

Wanneer, ten gevolge van de aanwijzing van een advocaat-generaal ingevolge artikel 17, het Gerecht in volle samenstelling een even aantal rechters telt, wijst de president van het Gerecht, vóór de terechtzitting en volgens een toerbeurt die vooraf bepaald is door het Gerecht en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, de rechter aan die niet aan de berechting van de zaak zal deelnemen.

2.   Indien, nadat het Gerecht in volle samenstelling bijeen is geroepen, blijkt dat het quorum niet aanwezig is, verdaagt de president van het Gerecht de zitting totdat dit quorum is bereikt.

3.   Indien in een kamer bestaande uit drie of uit vijf rechters het quorum van drie rechters niet aanwezig is, deelt de president van die kamer dit mede aan de president van het Gerecht, die daarop een andere rechter ter aanvulling van de kamer aanwijst.

Het quorum van de grote kamer bedraagt negen rechters. Indien dit quorum niet aanwezig is, wijst de president van het Gerecht een andere rechter ter aanvulling van deze kamer aan.

Indien in de grote kamer of in een van de uit vijf rechters bestaande kamers ten gevolge van de afwezigheid of verhindering van een rechter vóór de datum waarop de mondelinge behandeling wordt geopend, het in artikel 10, lid 1, bedoelde aantal rechters niet wordt bereikt, wordt deze kamer aangevuld door een rechter die door de president van het Gerecht wordt aangewezen om weer tot het voorgeschreven aantal rechters te komen.

4.   Indien aan een kamer bestaande uit drie of vijf rechters, meer dan drie respectievelijk vijf rechters zijn toegevoegd, bepaalt de kamerpresident, welke rechters aan de berechting van de zaak zullen deelnemen.

5.   Bij afwezigheid of verhindering van de alleensprekende rechter tot wiens kennisneming de zaak behoort of aan wie de zaak is toegewezen, wordt hij vervangen door een andere, door de president van het Gerecht daartoe aangewezen rechter.

Artikel 33

1.   Het Gerecht beraadslaagt in raadkamer.

2.   Aan de beraadslaging wordt uitsluitend deelgenomen door de rechters die bij de mondelinge behandeling tegenwoordig waren.

3.   Elke rechter draagt bij de beraadslaging zijn gevoelen, met redenen omkleed, voor.

4.   Op verzoek van een rechter wordt elke vraag, alvorens in stemming te worden gebracht, in de bij dit verzoek aangeduide taal geformuleerd en schriftelijk aan de andere rechters voorgelegd.

5.   De beslissing van het Gerecht wordt bepaald door het gevoelen van de meerderheid, gelijk dit bij de eindberaadslaging werd gevormd. De volgorde waarin de stemmen worden uitgebracht, is omgekeerd aan die welke in artikel 6 is vastgesteld.

6.   Bij verschil van mening ten aanzien van het onderwerp, de bewoordingen of de volgorde van de vragen, alsmede met betrekking tot de interpretatie van een stemming, beslist het Gerecht.

7.   De besprekingen van het Gerecht betreffende huishoudelijke aangelegenheden worden, tenzij het Gerecht anders bepaalt, door de griffier bijgewoond.

8.   Wanneer het Gerecht vergadert buiten aanwezigheid van de griffier, belast het, zo nodig, de jongste rechter in de zin van artikel 6 met het opmaken van het proces-verbaal, dat dan door de president en die rechter wordt ondertekend.

Artikel 34

1.   Behoudens afwijkend besluit van het Gerecht, worden de gerechtelijke vakanties bepaald als volgt:

van 18 december tot 10 januari;

van de zondag voor Pasen tot en met de tweede zondag na Pasen;

van 15 juli tot 15 september.

Gedurende de gerechtelijke vakanties wordt in het presidentschap voorzien ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd, hetzij doordat de president verbinding onderhoudt met de griffier, hetzij doordat hij zich door een kamerpresident of een andere rechter doet vervangen.

2.   In dringende gevallen kan de president de rechters gedurende de gerechtelijke vakanties bijeenroepen.

3.   Het Gerecht neemt de erkende feestdagen van de plaats waar het is gevestigd, in acht.

4.   Het Gerecht kan wegens geldige redenen aan de rechters buitengewoon verlof verlenen.

Vijfde hoofdstuk

VAN HET TAALGEBRUIK

Artikel 35

1.   De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.

2.   De procestaal wordt door de verzoeker gekozen, behoudens de volgende bepalingen:

a)

wanneer de verwerende partij een lidstaat is, of een natuurlijke of rechtspersoon die tot het rechtsgebied van een lidstaat behoort, is de procestaal de officiële taal van die staat; zijn er meer officiële talen, dan staat het de verzoeker vrij daaruit een keuze te doen;

b)

op gemeenschappelijk verzoek van partijen kan verlof verleend worden tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen als procestaal;

c)

op verzoek van een partij, de wederpartij en de advocaat-generaal gehoord, kan in afwijking van het onder b) bepaalde, verlof verleend worden tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen als procestaal; dat verzoek kan niet worden ingediend door een instelling.

De beslissing over de hierboven vermelde verzoeken kan worden genomen door de president; deze kan en wanneer hij daarin wil toestemmen zonder akkoord van alle partijen, moet, het verzoek verwijzen naar het Gerecht.

3.   De procestaal wordt in het bijzonder gebezigd voor de memories en pleidooien van partijen, de bijlagen en producties daaronder begrepen, alsmede voor de processen-verbaal en de beslissingen van het Gerecht.

Alle stukken en bijlagen die in een andere dan de procestaal zijn gesteld, gaan van een vertaling in de procestaal vergezeld.

In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Gerecht kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een van de partijen een meer uitvoerige of een volledige vertaling eisen.

In afwijking van het hiervoor bepaalde kunnen de lidstaten hun eigen officiële taal bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding tussenkomen. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

Aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit EVA kan toestemming worden verleend, een andere van de in lid 1 vermelde talen te bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding tussenkomen. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

4.   Wanneer een getuige of een deskundige verklaart, dat hij zich niet genoegzaam in een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen kan uitdrukken, machtigt het Gerecht hem, zijn verklaringen in een andere taal af te leggen. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

5.   Het gebruik van een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen, welke niet de procestaal is, is toegestaan aan de president bij de leiding van de zittingen, aan de rechter-rapporteur voor het voorlopig rapport en het rapport ter terechtzitting, aan de rechters en de advocaat-generaal voor het stellen van vragen en aan laatstgenoemde voor het nemen van zijn conclusie. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

Artikel 36

1.   Op verzoek van een rechter, van de advocaat-generaal of van een partij draagt de griffier zorg voor de vertaling van al hetgeen gedurende de procedure voor het Gerecht is gezegd of geschreven, in de bij dat verzoek aangeduide en in artikel 35, lid 1, vermelde talen.

2.   De publicaties van het Gerecht geschieden in de talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad.

Artikel 37

Rechtskracht heeft de tekst opgesteld in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere krachtens artikel 35 toegestane taal.

Zesde hoofdstuk

VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE GEMACHTIGDEN, RAADSLIEDEN EN ADVOCATEN

Artikel 38

1.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten die voor het Gerecht of voor een bij rogatoire commissie aangewezen rechter verschijnen, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.

2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten:

a)

de op het proces betrekking hebbende stukken en bescheiden zijn aan onderzoek en inbeslagneming onttrokken. In geval van geschil ten aanzien van de aard van die stukken en bescheiden kunnen zij door de douane of politie worden verzegeld; zij worden dan onverwijld aan het Gerecht doorgezonden, ten einde in tegenwoordigheid van de griffier en de betrokkene te worden geverifieerd;

b)

aan de gemachtigden, raadslieden en advocaten worden de ter uitvoering van hun taak nodige deviezen toegewezen;

c)

de gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten de voor de uitvoering van hun taak noodzakelijke bewegingsvrijheid.

Artikel 39

Teneinde de in het voorgaande artikel bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt de vereiste hoedanigheid op de volgende wijze bewezen:

a)

ten aanzien van de gemachtigden door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffier betekent;

b)

ten aanzien van de raadslieden en advocaten door een legitimatiebewijs, ondertekend door de griffier. De geldigheidsduur van dit bewijs is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn; zij kan evenwel in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

Artikel 40

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, bedoeld in artikel 38, worden uitsluitend in het belang van de procedure verleend.

Het Gerecht kan de immuniteit opheffen, wanneer dit naar zijn mening niet strijdig is met het belang van de procedure.

Artikel 41

1.   Indien het Gerecht van oordeel is dat een raadsman of advocaat zich voor het Gerecht, de president, een rechter of de griffier gedraagt op een wijze die onverenigbaar is met de waardigheid van het Gerecht of met de eisen van een goede rechtsbedeling, of dat deze raadsman of advocaat van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt het dit de betrokkene mee. Het Gerecht kan de bevoegde autoriteiten onder wiens gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stellen; een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief wordt aan de betrokkene toegezonden.

Om dezelfde redenen kan het Gerecht te allen tijde de betrokkene bij beschikking van de procedure uitsluiten, na hem te hebben gehoord. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar.

2.   Wanneer een raadsman of advocaat van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor een door de president te bepalen termijn geschorst, ten einde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere raadsman of advocaat aan te wijzen.

3.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken.

Artikel 42

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de hoogleraren die het recht hebben voor het Gerecht te pleiten overeenkomstig artikel 19 van het Statuut.

TWEEDE TITEL

VAN DE PROCEDURE

Eerste hoofdstuk

VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

Artikel 43

1.   Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met vijf afschriften voor het Gerecht en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij van wie zij afkomstig zijn.

2.   Binnen de daartoe door het Gerecht bepaalde termijn leggen de instellingen bovendien van elk processtuk vertalingen over in de andere talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad. De laatste alinea van het voorgaande lid is van toepassing.

3.   De processtukken zijn gedagtekend. Voor de berekening van de procestermijnen geldt slechts de dag van nederlegging ter griffie.

4.   Elk processtuk gaat vergezeld van een dossier bevattende de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, alsmede van een staat van die stukken en bescheiden.

5.   Wanneer wegens de omvang van een stuk of document slechts uittreksels zijn bijgevoegd, wordt het gehele stuk of document of een volledig afschrift ervan ter griffie neergelegd.

6.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 5, wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk tezamen met de in lid 4 bedoelde staat van stukken en bescheiden per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt, ter griffie binnenkomt, voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 1, tweede alinea, uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd. Artikel 102, lid 2, is niet van toepassing op deze termijn van tien dagen.

7.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1, eerste alinea, en 2 tot en met 5, kan het Gerecht bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden stuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 44

1.   Het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut, bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht;

c)

het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen;

d)

de conclusies van de verzoeker;

e)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

2.   In het verzoekschrift wordt voor de mededeling van alle processtukken domicilie gekozen ter plaatse waar het Gerecht gevestigd is. Het verzoekschrift bevat voorts de naam van de persoon die gemachtigd is en zich verbonden heeft tot het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken.

Naast of in plaats van de in de eerste alinea bedoelde domiciliekeuze kan in het verzoekschrift worden vermeld, dat de advocaat of gemachtigde ermee instemt, dat betekeningen aan hem plaatsvinden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel.

Indien het verzoekschrift niet aan de in de eerste twee alinea’s bedoelde voorwaarden beantwoordt en zolang dit verzuim niet is hersteld, geschieden alle betekeningen aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van haar gemachtigde of raadsman. In afwijking van artikel 100, lid 1, wordt de regelmatige betekening dan geacht plaats te vinden door bezorging van de aangetekende zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd.

3.   De advocaat die een partij bijstaat of vertegenwoordigt, is gehouden ter griffie een legitimatiebewijs te deponeren waaruit blijkt, dat hij bevoegd is voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, op te treden.

4.   Bij het verzoekschrift worden, indien nodig, de stukken gevoegd, bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut.

5.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij aan het verzoekschrift toe:

a)

zijn statuten, of een recent uittreksel uit het handelsregister of een recent uittreksel uit het verenigingenregister, of enig ander bewijs van zijn bestaan rechtens;

b)

het bewijs, dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger.

5 bis. Het verzoekschrift dat overeenkomstig artikel 272 VWEU wordt ingediend op grond van een arbitragebeding vervat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, gaat vergezeld van een exemplaar van de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen.

6.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in de leden 3 tot en met 5 van dit artikel, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen dan wel de bovenbedoelde stukken over te leggen. Wordt aan deze aanwijzingen binnen bedoelde termijn geen gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht, of het niet in acht nemen van bedoelde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 45

Het verzoekschrift wordt aan de verwerende partij betekend. In het geval bedoeld in lid 6 van het voorgaande artikel, vindt de betekening plaats, zodra de in die bepaling bedoelde verzuimen zijn hersteld of zodra het Gerecht, gelet op de vormvoorschriften van het voorgaande artikel, het verzoekschrift ontvankelijk heeft geoordeeld.

Artikel 46

1.   Binnen twee maanden na de betekening van het verzoekschrift dient de verwerende partij een verweerschrift in. Dit stuk bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verwerende partij;

b)

de aangevoerde gronden, zowel feitelijk als rechtens;

c)

de conclusies van de verwerende partij;

d)

de bewijsaanbiedingen.

De bepalingen van artikel 44, leden 2 tot en met 5, zijn van toepassing.

2.   In de geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden gaat het verweerschrift vergezeld van de klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut en van het afwijzende besluit, met vermelding van de datum van indiening respectievelijk van kennisgeving.

3.   Op met redenen omkleed verzoek van de verwerende partij kan de president, in buitengewone omstandigheden, de in lid 1 bedoelde termijn verlengen.

Artikel 47

1.   Het verzoekschrift en het verweerschrift kunnen worden aangevuld met een repliek van de verzoeker en een dupliek van de verwerende partij, tenzij het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslist dat een tweede memoriewisseling niet nodig is, omdat de inhoud van het dossier volledig genoeg is om partijen in staat te stellen hun middelen en argumenten tijdens de mondelinge behandeling uiteen te zetten. Het Gerecht kan partijen evenwel nog toestaan om het dossier aan te vullen, indien de verzoeker binnen twee weken na de kennisgeving van deze beslissing een met redenen omkleed verzoek daartoe indient.

2.   De president bepaalt de termijn waarbinnen deze processtukken worden ingediend.

Artikel 48

1.   Partijen kunnen nog in de repliek en in de dupliek aanbieden hun stellingen nader te bewijzen. De vertraging waarmee zodanig bewijsaanbod geschiedt, dient te worden gemotiveerd.

2.   Nieuwe middelen mogen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

Indien een partij tijdens de behandeling een nieuw middel voordraagt, als in de voorgaande alinea bedoeld, kan de president na het verstrijken van de normale procestermijnen, op rapport van de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, aan de wederpartij een termijn voor antwoord stellen.

De beslissing over de ontvankelijkheid van het middel wordt aangehouden tot het eindarrest.

Artikel 49

In iedere stand van het geding kan het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, besluiten tot maatregelen tot organisatie van de procesgang of tot maatregelen van instructie als bedoeld in de artikelen 64 en 65, dan wel gelasten dat een instructiehandeling opnieuw of in uitgebreidere vorm wordt verricht.

Artikel 50

1.   De president kan in iedere stand van het geding, partijen en de advocaat-generaal gehoord, meerdere zaken die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, wegens verknochtheid voegen, zowel voor de schriftelijke of mondelinge behandeling als ter gelijktijdige berechting bij het eindarrest. Hij kan de voeging weer ongedaan maken. De president kan die beslissingen verwijzen naar het Gerecht.

2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten van alle partijen bij gevoegde zaken, met inbegrip van de interveniërende partijen, kunnen ter griffie de processtukken raadplegen die aan de partijen in de andere betrokken zaken zijn betekend. De president kan evenwel op verzoek van een partij geheime of vertrouwelijke stukken van deze raadpleging uitsluiten, onverminderd artikel 67, lid 3.

Artikel 51

1.   In de gevallen bedoeld in artikel 14, lid 1, kan de kamer waarbij de zaak aanhangig is of de president van het Gerecht, in iedere stand van het geding, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, aan het Gerecht in volle samenstelling voorstellen, de zaak te verwijzen naar deze formatie, naar de grote kamer of naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters. Het besluit om een zaak te verwijzen naar een formatie bestaande uit een groter aantal rechters, wordt genomen door het Gerecht in volle samenstelling, na de advocaat-generaal te hebben gehoord.

De zaak wordt berecht door een kamer bestaande uit ten minste vijf rechters, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die partij is in het geding, daarom verzoekt.

2.   De beslissing om in de gevallen bepaald bij artikel 14, lid 2, een zaak aan een alleensprekende rechter toe te wijzen, wordt, nadat partijen zijn gehoord, met eenstemmigheid genomen door de kamer bestaande uit drie rechters, waarvoor de zaak aanhangig is.

De zaak blijft voor de kamer waartoe de rechter-rapporteur behoort, of wordt daarheen verwezen, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie, die partij is in het geding, zich ertegen verzet dat zij door een alleensprekende rechter wordt berecht.

Artikel 52

1.   Onverminderd de toepassing van artikel 49, bepaalt de president de dag waarop de rechter-rapporteur een voorlopig rapport aan het Gerecht zal uitbrengen, al naar het geval:

a)

na de indiening van de dupliek;

b)

na afloop van de krachtens artikel 47, lid 2, bepaalde termijn wanneer geen repliek of dupliek is ingediend;

c)

wanneer de betrokken partij heeft verklaard, af te zien van haar recht op repliek of dupliek;

d)

wanneer het Gerecht overeenkomstig artikel 47, lid 1, heeft beslist, dat het verzoekschrift en het verweerschrift geen aanvulling door een repliek en een dupliek behoeven;

e)

wanneer het Gerecht overeenkomstig artikel 76, lid 1, heeft besloten, volgens een versnelde procedure uitspraak te doen.

2.   Het voorlopig rapport bevat voorstellen betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie, alsmede betreffende de eventuele verwijzing van de zaak naar het Gerecht in volle samenstelling, naar de grote kamer of naar een andere kamer, bestaande uit een ander aantal rechters.

Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het aan de voorstellen van de rechter-rapporteur te geven gevolg.

Artikel 53

Indien het Gerecht besluit, zonder maatregelen tot organisatie van de procesgang en zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan, stelt de president de dag daartoe vast.

Artikel 54

Onverminderd maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie die tijdens de mondelinge behandeling kunnen worden genomen, bepaalt de president, wanneer dergelijke maatregelen tijdens de schriftelijke behandeling zijn genomen en zij ten einde zijn gevoerd, de dag waarop de mondelinge behandeling zal worden geopend.

Tweede hoofdstuk

VAN DE MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 55

1.   Het Gerecht neemt van de aanhangig gemaakte zaken kennis in de volgorde waarin de instructie is gesloten. Indien in meerdere zaken de instructie gelijktijdig werd gesloten, wordt de volgorde bepaald door de datum van inschrijving van de verzoekschriften in het register.

2.   De president kan op grond van bijzondere omstandigheden beslissen, dat een zaak bij voorrang zal worden berecht.

De president, partijen en de advocaat-generaal gehoord, kan op grond van bijzondere omstandigheden, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, besluiten de berechting van een zaak tot een latere datum uit te stellen. Indien partijen gezamenlijk om uitstel verzoeken, kan de president in dit verzoek bewilligen.

Artikel 56

De president opent en leidt de terechtzitting; hij handhaaft de orde ter terechtzitting.

Artikel 57

Indien behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.

Artikel 58

De president kan ter terechtzitting aan de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen vragen stellen.

Gelijke bevoegdheid komt toe aan de rechters en de advocaat-generaal.

Artikel 59

Partijen kunnen slechts bij monde van hun gemachtigden, raadslieden of advocaten pleiten.

Artikel 60

Wanneer in een zaak geen advocaat-generaal is aangewezen, wordt de mondelinge behandeling door de president na de pleidooien gesloten.

Artikel 61

1.   Wanneer de advocaat-generaal zijn conclusie schriftelijk neemt, legt hij ze neer ter griffie; de griffie deelt de conclusie mee aan partijen.

2.   Nadat de advocaat-generaal zijn conclusie heeft voorgedragen of neergelegd, verklaart de president de mondelinge behandeling gesloten.

Artikel 62

Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, kan de heropening van de mondelinge behandeling bevelen.

Artikel 63

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde hoofdstuk

VAN DE MAATREGELEN TOT ORGANISATIE VAN DE PROCESGANG EN DE MAATREGELEN VAN INSTRUCTIE

Eerste afdeling — Van de maatregelen tot organisatie van de procesgang

Artikel 64

1.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben tot doel, het voldingen van de zaken, het procesverloop en de afdoening van de geschillen zoveel mogelijk te bespoedigen. Er wordt toe besloten door het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord.

2.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben in het bijzonder tot doel:

a)

het goede verloop van de schriftelijke en mondelinge behandeling te verzekeren en de bewijsvoering te vergemakkelijken;

b)

de punten te bepalen, ten aanzien waarvan partijen hun vertogen moeten aanvullen, of die instructie behoeven;

c)

de strekking van de conclusies en van de middelen en argumenten van partijen te preciseren en hun geschilpunten te verduidelijken;

d)

een minnelijke regeling van de geschillen te vergemakkelijken.

3.   Maatregelen tot organisatie van de procesgang kunnen met name bestaan in:

a)

het stellen van vragen aan partijen;

b)

het uitnodigen van partijen om zich schriftelijk of mondeling over bepaalde aspecten van het geschil uit te laten;

c)

het vragen van gegevens of inlichtingen aan partijen of aan derden;

d)

het verzoeken om overlegging van documenten of stukken die betrekking hebben op de zaak;

e)

het ter vergadering oproepen van de gemachtigden van partijen of de partijen in persoon.

4.   Iedere partij kan in elke stand van het geding voorstellen doen tot vaststelling of wijziging van maatregelen tot organisatie van de procesgang. In dit geval worden de andere partijen gehoord, alvorens die maatregelen worden gelast.

Wanneer de omstandigheden van de procedure dat vereisen, stelt het Gerecht partijen in kennis van de beoogde maatregelen; het stelt hen in de gelegenheid, mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken.

5.   Indien het Gerecht in volle samenstelling of in grote kamer besluit tot maatregelen tot organisatie van de procesgang, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de kamer waaraan de zaak oorspronkelijk was toegewezen, dan wel aan de rechter-rapporteur.

Indien een kamer besluit tot maatregelen tot organisatie van de procesgang, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt zij deze op aan de rechter-rapporteur.

De advocaat-generaal neemt deel aan de maatregelen tot organisatie van de procesgang.

Tweede afdeling — Van de maatregelen van instructie

Artikel 65

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van het Statuut, kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:

a)

comparitie van partijen;

b)

verzoek om inlichtingen en overlegging van stukken;

c)

getuigenbewijs;

d)

deskundigenonderzoek;

e)

plaatsopneming.

Artikel 66

1.   Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, bepaalt de maatregelen die nodig worden geacht; de ter zake gegeven beschikking omschrijft de te bewijzen feiten. Alvorens het Gerecht besluit tot de maatregelen van instructie, bedoeld in artikel 65, sub c), d) en e), worden partijen gehoord.

De beschikking wordt aan partijen betekend.

2.   Het tegenbewijs staat vrij; nadere bewijsaanbiedingen zijn toegelaten.

Artikel 67

1.   Indien het Gerecht in volle samenstelling of in grote kamer tot maatregelen van instructie besluit, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de kamer waaraan de zaak oorspronkelijk was toegewezen, dan wel aan de rechter-rapporteur.

Indien een kamer tot maatregelen van instructie besluit, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt zij deze op aan de rechter-rapporteur.

De advocaat-generaal neemt aan de instructie deel.

2.   Partijen zijn gerechtigd de instructie bij te wonen.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 116, leden 2 en 6, houdt het Gerecht enkel rekening met documenten of stukken waarvan de advocaten en gemachtigden van partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.

Indien het Gerecht ten aanzien van één of meer partijen het vertrouwelijke karakter moet toetsen van een stuk dat relevant kan zijn voor een beslissing over een geschil, wordt dat stuk in het stadium van de toetsing niet aan de partijen medegedeeld.

Indien een stuk waarvan de kennisneming door een instelling is geweigerd, aan het Gerecht is overgelegd in het kader van een beroep betreffende de wettigheid van die weigering, wordt dat stuk niet aan de andere partijen medegedeeld.

Derde afdeling — Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen

Artikel 68

1.   Het Gerecht beveelt ambtshalve of op verzoek van partijen, partijen en de advocaat-generaal gehoord, het bewijs van bepaalde feiten door getuigenverhoor. De beschikking vermeldt de te bewijzen feiten.

De getuigen worden opgeroepen door het Gerecht, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen of van de advocaat-generaal.

De partij die het horen van een getuige verzoekt, geeft daarbij nauwkeurig de feiten aan waarop dit verhoor betrekking zal hebben, alsmede de redenen die dit verhoor rechtvaardigen.

2.   De getuigen wier verhoor noodzakelijk wordt geacht, worden opgeroepen krachtens een beschikking. Deze beschikking bevat:

a)

de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de verblijfplaats van de getuigen;

b)

de feiten waarover de getuigen zullen worden gehoord;

c)

zo nodig, de door het Gerecht getroffen regeling voor de vergoeding van de door de getuigen gemaakte kosten en de vermelding van de op niet-verschijnende getuigen toepasselijke strafbepalingen.

Deze beschikking wordt aan partijen en aan de getuigen betekend.

3.   De oproeping van de getuigen die door partijen zijn opgegeven, kan afhankelijk worden gesteld van de storting van een voorschot in de kas van het Gerecht ter dekking van de geschatte onkosten; het Gerecht stelt het bedrag van dit voorschot vast.

De voor het horen van de ambtshalve opgeroepen getuigen nodige middelen worden door de kas van het Gerecht voorgeschoten.

4.   Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in lid 5 hierna en in artikel 71 bepaalde wijze.

De getuigen worden door het Gerecht gehoord; partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kan de president hun, hetzij op verzoek van partijen hetzij ambtshalve, vragen stellen.

Gelijke bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.

Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

5.   Behoudens het bepaalde in artikel 71, legt de getuige na zijn verklaring de volgende eed af:

„Ik zweer de waarheid te hebben gezegd, de volle waarheid en niets dan de waarheid.”

Het Gerecht, partijen gehoord, kan de getuige vrijstellen van het afleggen van de eed.

6.   De griffier maakt een proces-verbaal op waarin de getuigenverklaring wordt weergegeven.

Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president of de rechter-rapporteur die met het getuigenverhoor was belast, alsmede door de griffier, nadat de getuige in de gelegenheid is gesteld, de inhoud van het proces-verbaal te verifiëren en het te ondertekenen.

Het proces-verbaal vormt een authentieke akte.

Artikel 69

1.   De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden aan de oproeping gevolg te geven en ter terechtzitting te verschijnen.

2.   Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschijnt, kan het Gerecht hem een geldboete opleggen van ten hoogste 5 000 euro en bevelen, dat hij op zijn eigen kosten opnieuw zal worden opgeroepen.

Gelijke straf kan worden uitgesproken tegen een getuige die zonder wettige reden weigert te getuigen of de eed of de in voorkomend geval daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen.

3.   De getuige die zich voor het Gerecht op geldige wijze verontschuldigt, kan van de hem opgelegde geldboete worden ontheven. De opgelegde geldboete kan op verzoek van de getuige worden verlaagd, wanneer deze aantoont dat zij niet in verhouding staat tot zijn inkomen.

4.   De tenuitvoerlegging van de krachtens dit artikel opgelegde sancties of maatregelen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 280 en 299 VWEU en in artikel 164 VEGA.

Artikel 70

1.   Het Gerecht kan een deskundigenonderzoek bevelen. In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en de termijn bepaald waarbinnen hij zijn rapport zal indienen.

2.   De deskundige ontvangt een afschrift van de beschikking, alsmede alle voor de uitvoering van zijn taak benodigde stukken. Hij staat onder toezicht van de rechter-rapporteur, die het deskundigenonderzoek kan bijwonen en van het verloop daarvan op de hoogte wordt gehouden.

Het Gerecht kan van partijen of van een hunner de storting van een voorschot verlangen, ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek.

3.   Het Gerecht kan op verzoek van de deskundige getuigen horen; het verhoor vindt plaats op de wijze als in artikel 68 voorzien.

4.   De deskundige mag zijn oordeel slechts geven over de punten die hem uitdrukkelijk zijn voorgelegd.

5.   Na de nederlegging van het rapport kan het Gerecht bevelen, dat de deskundige zal worden gehoord; partijen worden hiertoe opgeroepen.

Onder leiding van de president kunnen aan de deskundige vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

6.   Behoudens het bepaalde in artikel 71, legt de deskundige, na zijn rapport te hebben neergelegd, voor het Gerecht de volgende eed af:

„Ik zweer mijn taak naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te hebben vervuld.”

Het Gerecht, partijen gehoord, kan de deskundige vrijstellen van het afleggen van de eed.

Artikel 71

1.   Wie als getuige of deskundige voor het Gerecht een eed dient af te leggen, wordt door de president vermaand de waarheid te spreken, respectievelijk zijn opdracht overeenkomstig zijn geweten en onpartijdig te vervullen. De president vestigt zijn aandacht op de strafrechtelijke gevolgen bij niet-nakoming van deze plicht, zoals neergelegd in zijn nationale wetgeving.

2.   De getuigen en deskundigen leggen de eed af, hetzij overeenkomstig artikel 68, lid 5, eerste alinea, respectievelijk artikel 70, lid 6, eerste alinea, hetzij op de wijze als bepaald in hun nationale wetgeving.

3.   Indien het nationale recht de getuige of de deskundige toestaat om in een gerechtelijke procedure naast de eed, in plaats daarvan of tegelijk daarmee, een daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, kan hij deze verklaring afleggen op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

Indien het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid een eed of een zodanige verklaring af te leggen, wordt volstaan met de procedure bedoeld in lid 1.

Artikel 72

1.   In geval van meineed gepleegd door een getuige of deskundige, kan het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslissen dat van dit feit aangifte zal worden gedaan ter fine van vervolging, bij de bevoegde, in bijlage III van het Additioneel reglement van het Hof van Justitie genoemde, instantie van de lidstaat wiens rechterlijke macht terzake bevoegd is, rekening houdend met het bepaalde in artikel 71.

2.   De beslissing van het Gerecht wordt door de griffier medegedeeld. De beslissing vermeldt de feiten en omstandigheden waarop de aangifte is gegrond.

Artikel 73

1.   Wanneer een partij een getuige of deskundige wraakt wegens onbekwaamheid, onwaardigheid of enige andere reden, of wanneer een getuige of deskundige weigert te getuigen of de eed of de daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, beslist het Gerecht.

2.   De wraking van een getuige of van een deskundige geschiedt binnen twee weken na de betekening van de beschikking krachtens welke de getuige wordt opgeroepen of waarbij de deskundige wordt benoemd, en bij een akte, bevattende de redenen van de wraking alsmede het bewijsaanbod.

Artikel 74

1.   De getuigen en deskundigen hebben recht op vergoeding van hun reis- en verblijfkosten. Hun kan ter zake door de kas van het Gerecht een voorschot worden verstrekt.

2.   De getuigen hebben recht op een schadeloosstelling wegens gederfd inkomen; de deskundigen ontvangen voor hun werkzaamheden een honorarium. Deze bedragen worden door de kas van het Gerecht aan de getuigen en deskundigen betaald, nadat zij aan hun plicht hebben voldaan of hun taak hebben volbracht.

Artikel 75

1.   Het Gerecht kan op verzoek van partijen dan wel ambtshalve rogatoire commissies verlenen tot het horen van getuigen of deskundigen.

2.   De rogatoire commissie wordt bij beschikking verleend; deze beschikking bevat de naam, de voornamen, de hoedanigheid en het adres van de getuigen of deskundigen, de omschrijving van de feiten waarover de getuigen of deskundigen zullen worden gehoord, de namen van partijen, hun gemachtigden, advocaten of raadslieden, hun gekozen woonplaats, alsmede een korte omschrijving van het voorwerp van het geding.

De griffier betekent de beschikking aan partijen.

3.   De griffier zendt de beschikking aan de bevoegde, in bijlage I van het Additioneel reglement van het Hof van Justitie genoemde, instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de getuigen of deskundigen moeten worden gehoord. Zo nodig doet hij de beschikking vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of talen van de lidstaat tot welke de beschikking is gericht.

De in de voorgaande alinea bedoelde instantie zendt de beschikking door aan de krachtens het nationale recht bevoegde rechterlijke instantie.

De bevoegde rechterlijke instantie voert de rogatoire commissie uit volgens haar nationale recht. Na de tenuitvoerlegging zendt zij de beschikking houdende de rogatoire commissie, alsmede de stukken die bij de tenuitvoerlegging daarvan zijn opgemaakt, en een staat van kosten aan de instantie bedoeld in de eerste alinea. Deze stukken worden aan de griffier gezonden.

De griffier draagt zorg voor de vertaling van de stukken in de procestaal.

4.   Het Gerecht draagt de kosten van de rogatoire commissie, onverminderd zijn bevoegdheid ze ten laste van partijen te brengen.

Artikel 76

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en van elk deskundigenrapport, en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde hoofdstuk bis

VAN DE VERSNELDE PROCEDURE

Artikel 76 bis

1.   Wegens de bijzondere spoedeisendheid en de omstandigheden van een zaak, kan het Gerecht, op verzoek van de verzoekende dan wel de verwerende partij, de andere partijen en de advocaat-generaal gehoord, besluiten volgens een versnelde procedure uitspraak te doen.

Het in de voorgaande alinea bedoelde verzoek moet bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van nederlegging van het verzoekschrift respectievelijk het verweerschrift. In dit verzoek kan worden aangegeven dat bepaalde middelen of argumenten of bepaalde passages van het verzoekschrift of van het verweerschrift slechts zijn aangevoerd voor het geval niet volgens een versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, in het bijzonder door bij het verzoek een samengevatte versie van het verzoekschrift te voegen, alsmede een lijst van de bijlagen die enkel in aanmerking dienen te worden genomen wanneer volgens een versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan.

In afwijking van artikel 55 worden de zaken ten aanzien waarvan het Gerecht heeft besloten volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, bij voorrang afgedaan.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 46, lid 1, bedraagt de termijn voor de indiening van een verweerschrift een maand, wanneer de verzoekende partij overeenkomstig lid 1 om een uitspraak volgens een versnelde procedure heeft verzocht. Indien het Gerecht besluit om dit verzoek niet in te willigen, wordt de verwerende partij een aanvullende termijn van een maand verleend om het verweerschrift in te dienen dan wel, in voorkomend geval, aan te vullen. De in deze alinea bedoelde termijnen kunnen met toepassing van artikel 46, lid 3, worden verlengd.

In het kader van een versnelde procedure kunnen de in de artikelen 47, lid 1, en 116, leden 4 en 5, bedoelde memories slechts worden ingediend indien het Gerecht dat toestaat bij een overeenkomstig artikel 64 vastgestelde maatregel tot organisatie van de procesgang.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 48, kunnen partijen in de loop van de mondelinge behandeling hun betoog aanvullen en bewijsaanbiedingen doen. Zij motiveren de vertraging waarmee zij deze bewijsaanbiedingen doen.

4.   Aan het besluit van het Gerecht om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de omvang en de indiening van de memories van partijen, het verdere verloop van de procedure of de middelen en argumenten waarover het Gerecht uitspraak zal dienen te doen.

Indien een van de partijen zich niet aan een van deze voorwaarden houdt, kan het besluit om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, worden herroepen. De procedure verloopt dan volgens de normale procedure.

Vierde hoofdstuk

VAN DE SCHORSING VAN DE BEHANDELING EN DE ONBEVOEGDVERKLARING VAN HET GERECHT

Artikel 77

Onverminderd de artikelen 123, lid 4, 128 en 129, lid 4, kan de behandeling worden geschorst:

a)

in de gevallen bedoeld in artikel 54, derde alinea, van het Statuut;

b)

wanneer bij het Hof van Justitie hogere voorziening is ingesteld tegen een beslissing van het Gerecht waarbij een geding ten gronde gedeeltelijk is beslecht, een eind is gemaakt aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, of een verzoek tot tussenkomst is afgewezen;

c)

wanneer partijen gezamenlijk daarom verzoeken;

d)

in andere bijzondere gevallen, wanneer dit voor een goede rechtsbedeling is vereist.

Artikel 78

De beslissing om de behandeling te schorsen, wordt genomen bij een beschikking van de president, partijen en de advocaat-generaal gehoord; de president kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen. Op dezelfde wijze kan tot hervatting van de behandeling worden besloten. De in dit artikel bedoelde beschikkingen worden aan partijen betekend.

Artikel 79

1.   De schorsing van de behandeling gaat in op de in de schorsingsbeschikking vermelde datum of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking.

Door de schorsing worden de procestermijnen gestuit, met uitzondering van de termijn voor tussenkomst, bedoeld in artikel 115, lid 1.

2.   Wanneer in de schorsingsbeschikking geen einddatum is bepaald, eindigt de schorsing op de datum vermeld in de beschikking tot hervatting van de behandeling, of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van laatstgenoemde beschikking.

Op de datum van hervatting van de behandeling vangen de procestermijnen opnieuw aan.

Artikel 80

Het Gerecht verklaart zich onbevoegd in de zin van artikel 54, derde alinea, van het Statuut, bij een beschikking die aan partijen wordt betekend.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN

Artikel 81

Het arrest bevat:

de vermelding dat het door het Gerecht is gewezen;

de dag van de uitspraak;

de naam van de president en van de rechters die hebben beslist;

in voorkomend geval, de naam van de advocaat-generaal;

de naam van de griffier;

de aanduiding van partijen;

de naam van de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen;

de conclusies van partijen;

in voorkomend geval, de vermelding dat de advocaat-generaal conclusie heeft genomen;

een summier overzicht van de feiten;

de rechtsoverwegingen;

het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

Artikel 82

1.   Het arrest wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken; partijen worden daartoe opgeroepen.

2.   Nadat de minuut van het arrest is ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier, wordt het van het zegel van het Gerecht voorzien en ter griffie gedeponeerd; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan elk van de partijen betekend.

3.   De griffier tekent op de minuut van het arrest de dag van de uitspraak aan.

Artikel 83

Het arrest heeft verbindende kracht vanaf de dag van de uitspraak, behoudens het bepaalde in artikel 60 van het Statuut.

Artikel 84

1.   Onverminderd de bepalingen over de interpretatie van arresten, kan het Gerecht, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, binnen twee weken na de uitspraak van het arrest gedaan, de schrijf- en rekenfouten alsmede kennelijke onnauwkeurigheden doen herstellen.

2.   De griffier doet hiervan aan partijen vooraf behoorlijk bericht; zij kunnen binnen een door de president te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen indienen.

3.   Het Gerecht beslist in raadkamer.

4.   De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt bevolen, wordt aan de minuut van het gerectificeerde arrest gehecht. In margine van laatstbedoelde minuut wordt van de beschikking aantekening gedaan.

Artikel 85

Indien is verzuimd te beslissen ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen, zich binnen een maand na de betekening van het arrest met een verzoekschrift tot het Gerecht.

Dit verzoekschrift wordt aan de wederpartij betekend; de president stelt haar een termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

Nadat deze opmerkingen zijn ingediend, beslist het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, tegelijkertijd over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek.

Artikel 86

De griffier is belast met de publicatie van de rechtspraak van het Gerecht.

Zesde hoofdstuk

VAN DE PROCESKOSTEN

Artikel 87

1.   Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

2.   Voor zover dit is gevorderd, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.

Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Gerecht het door elk hunner te dragen deel van de proceskosten.

3.   Het Gerecht kan de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

Het Gerecht kan een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten, die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

4.   De lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, dragen hun eigen kosten.

De staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede de toezichthoudende Autoriteit EVA dragen eveneens hun eigen kosten, wanneer zij in het geding zijn tussengekomen.

Het Gerecht kan bepalen, dat andere interveniënten dan de in de voorgaande alinea’s bedoelde, hun eigen kosten zullen dragen.

5.   De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten veroordeeld, voor zover dit door de wederpartij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd. Op vordering van eerstbedoelde partij wordt evenwel de wederpartij in de kosten veroordeeld, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd lijkt.

Ingeval partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.

Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten.

6.   Wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten.

Artikel 88

Onverminderd het bepaalde in artikel 87, lid 3, tweede alinea, blijven in de gedingen tussen de Unie en haar personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

Artikel 89

De kosten van de tenuitvoerlegging worden door de geëxecuteerde aan de executant vergoed op de voet van het tarief, geldend in de staat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.

Artikel 90

De procedure voor het Gerecht is kosteloos, behoudens de navolgende bepalingen:

a)

het Gerecht kan een partij veroordelen tot terugbetaling van de onnodige kosten die zij ten laste van het Hof heeft veroorzaakt;

b)

de kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, zullen, voor zover zij door de griffier overmatig worden geacht, door die partij op de voet van het tarief bedoeld in artikel 24, lid 5, worden vergoed.

Artikel 91

Onverminderd het bepaalde in het voorgaande artikel, worden als invorderbare kosten aangemerkt:

a)

de krachtens artikel 74 aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden;

b)

de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat.

Artikel 92

1.   In geval van geschil over de invorderbare kosten beslist het Gerecht op verzoek van de belanghebbende partij bij een niet voor hogere voorziening vatbare beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij.

2.   Partijen kunnen ter fine van executie een expeditie van de beschikking verlangen.

Artikel 93

1.   De kas van het Gerecht en zijn schuldenaren doen hun betalingen in euro’s.

2.   Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening van de valuta volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling.

Zevende hoofdstuk

VAN DE RECHTSBIJSTAND

Artikel 94

1.   Om een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, wordt voor de procedures voor het Gerecht rechtsbijstand verleend met inachtneming van de navolgende regels.

De rechtsbijstand dekt volledig of gedeeltelijk de kosten in verband met de bijstand en de vertegenwoordiging in rechte voor het Gerecht. Deze kosten komen ten laste van de kas van het Gerecht.

2.   Iedere natuurlijke persoon die wegens zijn economische situatie geheel of ten dele niet in staat is de in lid 1 bedoelde kosten te dragen, heeft recht op rechtsbijstand.

De economische situatie wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen en gezinssituatie.

3.   Rechtsbijstand wordt geweigerd indien de rechtsvordering ten aanzien waarvan zij wordt gevraagd, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond lijkt.

Artikel 95

1.   Om rechtsbijstand kan worden verzocht voor of na de instelling van het beroep.

Het verzoek kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend.

2.   Het verzoek om rechtsbijstand moet vergezeld gaan van alle inlichtingen en bewijsstukken op grond waarvan de economische situatie van de verzoeker kan worden beoordeeld, zoals een verklaring van een nationale bevoegde autoriteit betreffende deze economische situatie.

Indien het verzoek vóór de instelling van het beroep wordt ingediend, moet de verzoeker summier het voorwerp van het in te stellen beroep, de feiten van de zaak en de argumenten ter ondersteuning van het beroep uiteenzetten. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de desbetreffende bewijsstukken.

3.   Het Gerecht kan overeenkomstig artikel 150 bepalen dat voor de indiening van het verzoek om rechtsbijstand een formulier moet worden gebruikt.

Artikel 96

1.   Alvorens op het verzoek om rechtsbijstand te beslissen, nodigt het Gerecht de wederpartij uit om haar schriftelijke opmerkingen in te dienen, tenzij reeds op grond van de ingediende stukken blijkt dat niet aan de in artikel 94, lid 2, bepaalde voorwaarden wordt voldaan of dat is voldaan aan het gestelde in lid 3.

2.   De beslissing op het verzoek om rechtsbijstand wordt bij beschikking door de president genomen. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

De beschikking waarbij het verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen, wordt met redenen omkleed.

3.   In de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, wordt een advocaat aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen.

Indien de betrokkene niet zelf een advocaat heeft voorgesteld, of indien zijn keuze niet kan worden bekrachtigd, zendt de griffier de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, en een afschrift van het verzoek aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, genoemd in bijlage II bij het Additioneel reglement van het Hof van Justitie. De advocaat die met de vertegenwoordiging van de verzoeker wordt belast, wordt aangewezen met inachtneming van de door deze instantie toegezonden voorstellen.

In de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, kan een bedrag worden vastgesteld dat aan de aldus aangewezen advocaat zal worden betaald, of een maximum worden bepaald voor de verschotten en honoraria van de advocaat, dat in beginsel niet mag worden overschreden. Daarin kan worden voorzien in een bijdrage van de betrokkene aan de in artikel 94, lid 1, bedoelde kosten, rekening houdend met zijn economische situatie.

4.   De indiening van een verzoek om rechtsbijstand schorst de voor de instelling van het beroep bepaalde termijn tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op dit verzoek wordt beslist, of, in de gevallen bedoeld in de tweede alinea van lid 3, de beschikking waarbij de advocaat wordt aangewezen die de betrokkene dient te vertegenwoordigen.

5.   Wanneer in de loop van het geding blijkt dat de omstandigheden op grond waarvan de rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de president, ambtshalve dan wel op verzoek, de betrokkene gehoord, de desbetreffende beschikking intrekken. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

De beschikking tot intrekking van de rechtsbijstand wordt met redenen omkleed.

6.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen zijn niet vatbaar voor hogere voorziening.

Artikel 97

1.   Indien rechtsbijstand wordt verleend, kan de president, op verzoek van de advocaat van de betrokkene, beslissen dat aan de advocaat een voorschot wordt betaald.

2.   Wanneer op grond van de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, de begunstigde van de rechtsbijstand zijn eigen kosten moet dragen, stelt de president bij niet voor hogere voorziening vatbare, met redenen omklede beschikking de verschotten en honoraria van de advocaat vast die ten laste van de kas van het Gerecht komen. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

3.   Wanneer het Gerecht in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, een andere partij heeft veroordeeld om de kosten van de begunstigde van de rechtsbijstand te dragen, dient deze andere partij de aan rechtsbijstand voorgeschoten bedragen aan de kas van het Gerecht te vergoeden.

In geval van een geschil of indien de partij geen gevolg geeft aan het verzoek van de griffier om deze bedragen te vergoeden, beslist de president bij niet voor hogere voorziening vatbare, met redenen omklede beschikking. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

4.   Wanneer de begunstigde van de rechtsbijstand in het ongelijk wordt gesteld, kan het Gerecht, indien de billijkheid dit vergt, bij zijn uitspraak over de kosten in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, gelasten dat een of meer andere partijen hun eigen kosten dragen of dat deze bij wege van rechtsbijstand geheel of ten dele ten laste komen van de kas van het Gerecht.

Achtste hoofdstuk

VAN DE AFSTAND VAN INSTANTIE

Artikel 98

Indien partijen, alvorens het Gerecht uitspraak heeft gedaan, het Gerecht mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil en dat zij van hun vorderingen afzien, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 87, lid 5, in voorkomend geval na kennis te hebben genomen van de voorstellen dienaangaande van partijen.

Deze bepaling is niet van toepassing op de beroepen bedoeld in de artikelen 263 en 265 VWEU.

Artikel 99

Indien de verzoeker schriftelijk aan het Gerecht bericht, dat hij afstand doet van instantie, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 87, lid 5.

Negende hoofdstuk

VAN DE BETEKENINGEN

Artikel 100

1.   De in dit reglement voorziene betekeningen geschieden door de griffier aan de gekozen woonplaats, hetzij door toezending bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst van een afschrift van de akte welke wordt betekend, hetzij door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs.

De kopieën van het te betekenen origineel worden door de griffier opgemaakt en voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij die afschriften afkomstig zijn van partijen zelf overeenkomstig artikel 43, lid 1.

2.   Wanneer de geadresseerde overeenkomstig artikel 44, lid 2, tweede alinea, ermee heeft ingestemd, dat te betekenen stukken hem per telefax of met een ander technisch communicatiemiddel worden toegezonden, kan de betekening van elk processtuk, met inbegrip van arresten en beschikkingen van het Gerecht, geschieden door middel van verzending van een afschrift van het stuk langs die weg.

De arresten en beschikkingen die krachtens artikel 55 van het Statuut ter kennis worden gebracht van de lidstaten en van de instellingen die geen partij waren in het geding, worden hun toegezonden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel.

Indien zodanige verzending om technische redenen of wegens de omvang van het stuk niet mogelijk is, wordt het stuk, wanneer de geadresseerde geen domicilie heeft gekozen, aan diens adres betekend op de wijze als voorzien in lid 1. De geadresseerde wordt daarvan verwittigd per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel. Een aangetekende postzending wordt dan geacht de geadresseerde te hebben bereikt op de tiende dag na de bezorging van die zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd, tenzij uit het bericht van ontvangst blijkt dat zij op een andere datum is ontvangen, of de geadresseerde binnen drie weken na per telefax of ander technisch middel te zijn verwittigd, de griffier meedeelt dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt.

Tiende hoofdstuk

VAN DE TERMIJNEN

Artikel 101

1.   De procestermijnen voorzien in de Verdragen, het Statuut en dit reglement worden berekend als volgt:

a)

wanneer een in dagen, weken, maanden of jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of deze handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b)

een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c)

wanneer een termijn is omschreven in maanden en in dagen, worden eerst de volle maanden geteld en vervolgens de dagen;

d)

de wettelijk erkende feestdagen, de zondagen en de zaterdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

e)

de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

2.   De termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daaraan volgende werkdag.

De lijst van de wettelijk erkende feestdagen, vastgesteld door het Hof van Justitie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, is van toepassing bij het Gerecht.

Artikel 102

1.   Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een behandeling van een instelling begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, wordt hij berekend, in de zin van artikel 101, lid 1, onder a), vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

2.   De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

Artikel 103

1.   De krachtens dit reglement bepaalde termijnen kunnen worden verlengd door de autoriteit die ze heeft vastgesteld.

2.   De president kan de griffier machtigen, termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit reglement tot zijn bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan.

DERDE TITEL

VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES

Eerste hoofdstuk

VAN VERZOEKEN TOT OPSCHORTING VAN TENUITVOERLEGGING EN TOT VERKRIJGING VAN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING

Artikel 104

1.   Een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling, bedoeld in artikel 278 VWEU en artikel 157 VEGA, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker tegen die handeling beroep heeft ingesteld bij het Gerecht.

Een verzoek tot verkrijging van enige andere voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 279 VWEU, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Gerecht aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt.

2.   De verzoeken bedoeld in het voorgaande lid, bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

3.   Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 43 en 44.

Artikel 105

1.   Het verzoek wordt aan de wederpartij betekend; de president van het Gerecht verleent haar een korte termijn voor schriftelijk of mondeling antwoord.

2.   De president van het Gerecht beoordeelt, of er aanleiding bestaat een instructie te bevelen.

De president van het Gerecht kan het verzoek toestaan nog voor de wederpartij haar opmerkingen heeft voorgedragen. Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 106

In geval van afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht, wordt deze als rechter in kort geding vervangen door een andere rechter, die wordt aangewezen overeenkomstig de voorwaarden die worden vastgesteld in het besluit van het Gerecht krachtens artikel 10.

Artikel 107

1.   Op het verzoek wordt beslist bij een met redenen omklede beschikking, die onverwijld aan partijen wordt betekend.

2.   De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde, dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.

3.   In de beschikking kan de dag worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest. Bij gebreke van zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken.

4.   De beschikking is van voorlopige aard en prejudicieert de door het Gerecht in de hoofdzaak te geven beslissing niet.

Artikel 108

Op verzoek van een van de partijen kan de beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 109

De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins, dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

Artikel 110

Het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het Gerecht of van een handeling van een andere instelling, gedaan krachtens de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA, wordt naar de bepalingen van dit hoofdstuk behandeld.

De beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de voorlopige maatregel zijn kracht verliest.

Tweede hoofdstuk

VAN DE PROCESINCIDENTEN

Artikel 111

Wanneer het Gerecht kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 112

De verwijzing van een beroep naar het Hof van Justitie krachtens artikel 54, tweede alinea, van het Statuut geschiedt, in geval van kennelijke onbevoegdheid, zonder de behandeling voort te zetten en bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 113

Het Gerecht kan in iedere stand van het geding ambtshalve, na partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn of vaststellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet op behoeft te worden beslist; de beslissing wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 114, leden 3 en 4.

Artikel 114

1.   Indien een partij verzoekt, dat het Gerecht uitspraak zal doen over de niet-ontvankelijkheid, de onbevoegdheid of op een incident zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, neemt zij daartoe een afzonderlijke akte.

Het verzoek bevat een uiteenzetting van de aangevoerde middelen, zowel rechtens als feitelijk, en de conclusies; de stukken waarop beroep wordt gedaan, worden bijgevoegd.

2.   Na de indiening van de inleidende akte bepaalt de president een termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk haar conclusies en gronden, zowel feitelijk als rechtens, kan voordragen.

3.   Tenzij het Gerecht anders beslist, geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling.

4.   Na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslist het Gerecht op het verzoek of voegt het met de zaak ten gronde. Het verwijst de zaak naar het Hof van Justitie, indien dit bevoegd is.

Indien het Gerecht het verzoek afwijst of met de zaak ten gronde voegt, bepaalt de president nieuwe termijnen voor de voortzetting van het geding.

Derde hoofdstuk

VAN DE TUSSENKOMST OF INTERVENTIE

Artikel 115

1.   Het verzoek tot tussenkomst moet worden gedaan binnen een termijn van zes weken na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 24, lid 6, dan wel, onverminderd het bepaalde in artikel 116, lid 6, voor het besluit tot opening van de mondelinge behandeling, bedoeld in artikel 53.

2.   Het verzoek tot tussenkomst bevat:

a)

de aanduiding van de zaak;

b)

de aanduiding van partijen;

c)

de naam en de woonplaats van de interveniënt;

d)

de domiciliekeuze van de interveniënt ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd;

e)

de conclusies ter ondersteuning waarvan de interveniënt wenst tussen te komen;

f)

een uiteenzetting van de omstandigheden waaruit blijkt van het recht om tussen te komen, wanneer het verzoek daartoe wordt ingediend krachtens artikel 40, tweede of derde alinea, van het Statuut.

De artikelen 43 en 44 zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   De interveniënt wordt vertegenwoordigd volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

Artikel 116

1.   Het verzoek tot tussenkomst wordt aan partijen betekend.

Alvorens op het verzoek te beslissen, stelt de president partijen in de gelegenheid schriftelijk of mondeling opmerkingen te maken.

De president beslist bij beschikking dan wel verwijst het verzoek tot tussenkomst naar het Gerecht. Indien het verzoek wordt afgewezen, is de beschikking met redenen omkleed.

2.   Indien de tussenkomst waartoe het verzoek is gedaan binnen de in artikel 115, lid 1, bedoelde termijn van zes weken, wordt toegestaan, ontvangt de interveniënt afschriften van alle aan partijen betekende processtukken. Op verzoek van een partij kan de president evenwel toezending van afschriften van geheime of vertrouwelijke stukken weigeren.

3.   De interveniënt aanvaardt het geding in de stand op het ogenblik van tussenkomst.

4.   In de gevallen bedoeld in lid 2, bepaalt de president de termijn waarbinnen de interveniënt een memorie in interventie kan indienen.

De memorie in interventie bevat:

a)

de conclusies van de interveniënt, strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning of verwerping van de conclusies van een van de partijen;

b)

de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten;

c)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

5.   Na de indiening van de memorie in interventie bepaalt de president in voorkomend geval een termijn waarbinnen partijen op die memorie kunnen antwoorden.

6.   Indien het verzoek tot tussenkomst wordt gedaan na afloop van de in artikel 115, lid 1, bedoelde termijn van zes weken, kan de interveniënt zijn opmerkingen ter terechtzitting maken, op basis van het rapport ter terechtzitting dat hem wordt medegedeeld.

Vierde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN DOOR HET GERECHT GEWEZEN NA VERNIETIGING EN VERWIJZING

Artikel 117

Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht vernietigt en de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwijst, wordt de zaak door het verwijzingsarrest bij het Gerecht aanhangig.

Artikel 118

1.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van een kamer vernietigt, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan een andere kamer, bestaande uit een gelijk aantal rechters.

2.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht in volle samenstelling of van de grote kamer vernietigt, wordt de zaak toegewezen aan de formatie die de betrokken beslissing heeft gegeven.

2 bis. Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van een alleensprekende rechter vernietigt, wijst de president van het Gerecht de zaak toe aan een kamer bestaande uit drie rechters, waartoe die rechter niet behoort.

3.   In de gevallen bedoeld in de leden 1, 2, en 2 bis, zijn de artikelen 13, lid 2, 14, lid 1, en 51 van toepassing.

Artikel 119

1.   Wanneer, op het moment waarop het verwijzingsarrest wordt gewezen, de schriftelijke behandeling voor het Gerecht reeds is beëindigd, verloopt de verdere procedure als volgt:

a)

Binnen twee maanden nadat het arrest van het Hof van Justitie aan de verzoeker is betekend, kan deze een memorie van opmerkingen indienen.

b)

Binnen een maand nadat de memorie van de verzoeker aan de verwerende partij is medegedeeld, kan deze een memorie van opmerkingen indienen. De termijn waarover de verwerende partij daartoe beschikt, kan in geen geval korter zijn dan twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop het arrest van het Hof van Justitie haar is betekend.

c)

De memorie van de verzoeker en die van de verwerende partij worden tegelijkertijd aan de interveniënt medegedeeld. Deze kan binnen een maand na die mededeling een memorie van opmerkingen indienen. De termijn waarover de interveniënt daartoe beschikt, kan in geen geval korter zijn dan twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop het arrest van het Hof van Justitie hem is betekend.

2.   Wanneer, op het moment waarop het verwijzingsarrest wordt gewezen, de schriftelijke behandeling voor het Gerecht niet was beëindigd, wordt zij hervat in de stand waarin zij zich bevond; het Gerecht kan daartoe de nodige maatregelen tot organisatie van de procesgang vaststellen.

3.   Indien de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan het Gerecht de indiening van aanvullende memories van opmerkingen toestaan.

Artikel 120

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de Tweede titel van dit reglement.

Artikel 121

Het Gerecht beslist over de op de procedures voor het Gerecht zomede op de procedure in hogere voorziening voor het Hof van Justitie gevallen kosten.

Vierde hoofdstuk bis

VAN DE BESLISSINGEN DOOR HET GERECHT GEGEVEN NA HEROVERWEGING EN VERWIJZING

Artikel 121 bis

Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht heroverweegt en de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwijst, wordt de zaak door het verwijzingsarrest bij het Gerecht aanhangig.

Artikel 121 ter

1.   Wanneer het Hof van Justitie een zaak verwijst waarin aanvankelijk uitspraak was gedaan door een kamer, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan een andere kamer, bestaande uit een gelijk aantal rechters.

2.   Wanneer het Hof van Justitie een zaak verwijst waarin aanvankelijk uitspraak was gedaan door het Gerecht in volle samenstelling of door de grote kamer, wordt de zaak toegewezen aan de formatie die de betrokken beslissing heeft gegeven.

3.   In de gevallen bedoeld in de leden 1 en 2, zijn de artikelen 13, lid 2, 14, lid 1, en 51, lid 1, van toepassing.

Artikel 121 quater

1.   Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de betekening van het arrest van het Hof van Justitie, kunnen de partijen in de procedure voor het Gerecht opmerkingen indienen over de conclusies die uit dit arrest dienen te worden getrokken voor de beslechting van het geding. Deze termijn kan niet worden verlengd.

2.   Het Gerecht kan bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang de partijen in de voor hem aanhangige procedure verzoeken om memories in te dienen, en beslissen deze partijen te horen tijdens een mondelinge behandeling.

Artikel 121 quinquies

Het Gerecht beslist over de kosten die zijn gevallen op de na de heroverweging voor hem gevoerde procedure.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN BIJ VERSTEK GEWEZEN EN HET VERZET

Artikel 122

1.   Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker vorderen dat het Gerecht zijn conclusies toewijst.

Dit verzoek wordt aan de verwerende partij betekend. Het Gerecht kan besluiten de mondelinge behandeling van het verzoek te openen.

2.   Alvorens bij verstek arrest te wijzen, onderzoekt het Gerecht de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, alsmede of de vormvoorschriften behoorlijk in acht zijn genomen en of de conclusies van verzoeker gegrond voorkomen. Het kan maatregelen van instructie bevelen.

3.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Het Gerecht kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten, totdat op het ingevolge lid 4 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde, dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald; de zekerheid wordt vrijgegeven wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.

4.   Tegen het bij verstek gewezen arrest staat verzet open. Het verzet moet worden aangebracht binnen een maand na de betekening van het arrest; het wordt aanhangig gemaakt in de vormen, bepaald in de artikelen 43 en 44.

5.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president de termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk van antwoord kan dienen.

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de Tweede titel van dit reglement.

6.   Het Gerecht doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet. De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

Zesde hoofdstuk

VAN DE BUITENGEWONE RECHTSMIDDELEN

Eerste afdeling — Van het derdenverzet

Artikel 123

1.   Op het derdenverzet zijn de bepalingen van de artikelen 43 en 44 van toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

b)

de vermelding van de punten waarop het bestreden arrest de derde-opposant in zijn rechten benadeelt;

c)

een opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het hoofdgeding voor het Gerecht heeft kunnen deelnemen.

Het verzoek wordt gericht tegen alle partijen in het hoofdgeding.

Indien van het arrest mededeling is gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt het verzoek gedaan binnen twee maanden na de dag van die mededeling.

2.   Op verzoek van de derde-opposant kan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest worden gelast. De bepalingen van het eerste hoofdstuk van de derde titel zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Het bestreden arrest wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.

De minuut van het op het derdenverzet gewezen arrest wordt gehecht aan die van het bestreden arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het derdenverzet gewezen arrest aantekening gedaan.

4.   Wanneer een zelfde arrest van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Hof van Justitie en van derdenverzet voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Hof van Justitie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

Artikel 124

Het verzoek wordt toegewezen aan de kamer die het arrest heeft gewezen waartegen het derdenverzet is gericht; het wordt toegewezen aan het Gerecht in volle samenstelling of aan de grote kamer, indien dit of deze het arrest heeft gewezen. Indien het arrest is gewezen door een alleensprekende rechter, wordt het verzoek toegewezen aan die rechter.

Tweede afdeling — Van de herziening

Artikel 125

Onverminderd de termijn van tien jaar, voorzien in artikel 44, derde alinea, van het Statuut, moet het verzoek tot herziening van een arrest worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.

Artikel 126

1.   Op het verzoek tot herziening zijn de bepalingen van de artikelen 43 en 44 van overeenkomstige toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

b)

de punten waarop het arrest wordt bestreden;

c)

de omschrijving van het feit waarop het verzoek berust;

d)

een vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in het voorgaande artikel bedoelde termijnen in acht zijn genomen.

2.   Het verzoek tot herziening wordt gericht tegen hen die partij waren bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht.

Artikel 127

1.   Het verzoek tot herziening wordt toegewezen aan de kamer die het arrest heeft gewezen waarvan herziening wordt verzocht; het wordt toegewezen aan het Gerecht in volle samenstelling of aan de grote kamer, indien dit of deze het arrest heeft gewezen. Indien het arrest is gewezen door een alleensprekende rechter, wordt het verzoek toegewezen aan die rechter.

2.   Zonder de grond van de zaak te prejudiciëren, beslist het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord en gezien de schriftelijke opmerkingen van partijen, over de ontvankelijkheid van het verzoek.

3.   Indien het Gerecht het verzoek ontvankelijk oordeelt, onderzoekt het de zaak ten gronde en doet het uitspraak bij arrest, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.

4.   De minuut van het arrest houdende herziening wordt gehecht aan die van het herziene arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het arrest houdende herziening.

Artikel 128

Wanneer een zelfde arrest van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Hof van Justitie en van een verzoek tot herziening voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Hof van Justitie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

Derde afdeling — Van de interpretatie van arresten

Artikel 129

1.   Het verzoek tot interpretatie wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 43 en 44. Het bevat voorts een nauwkeurige aanduiding van:

a)

het arrest waarop het verzoek betrekking heeft;

b)

de teksten waarvan interpretatie wordt verzocht.

Het verzoek wordt gericht tegen hen die partij waren bij bedoeld arrest.

2.   Het verzoek tot interpretatie wordt toegewezen aan de kamer die het arrest heeft gewezen waarvan interpretatie wordt verzocht; het wordt toegewezen aan het Gerecht in volle samenstelling of aan de grote kamer, indien dit of deze het arrest heeft gewezen. Indien het arrest is gewezen door een alleensprekende rechter, wordt het verzoek tot interpretatie toegewezen aan die rechter.

3.   Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslist bij arrest, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen voor te dragen.

De minuut van dit arrest wordt gehecht aan de minuut van het geïnterpreteerde arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het ter interpretatie gewezen arrest.

4.   Wanneer een zelfde arrest van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Hof van Justitie en van een verzoek tot interpretatie voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Hof van Justitie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

VIERDE TITEL

VAN DE GESCHILLEN BETREFFENDE DE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

Artikel 130

1.   Behoudens de bijzondere bepalingen van deze titel, zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing op beroepen die zijn ingesteld tegen het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (merken, tekeningen en modellen) en tegen het Communautaire Bureau voor Plantenrassen (hierna: „Bureau” te noemen), en die betrekking hebben op de toepassing van de regels inzake een stelsel van intellectuele eigendom.

2.   De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op beroepen die, zonder voorafgaande procedure voor een kamer van beroep, tegen het Bureau worden ingesteld.

Artikel 131

1.   Het verzoekschrift wordt opgesteld in een van de in artikel 35, lid 1, vermelde talen, naar keuze van verzoeker.

2.   De taal waarin het verzoekschrift is gesteld, wordt de procestaal indien de verzoekende partij de enige partij in de procedure voor de kamer van beroep was, of indien geen enkele andere partij in die procedure daartegen bezwaar maakt binnen een door de griffier na de nederlegging van het verzoekschrift daartoe bepaalde termijn.

Indien de partijen in de procedure voor de kamer van beroep de griffier binnen die termijn meedelen dat zij overeenstemming hebben bereikt over de keuze van een der in artikel 35, lid 1, vermelde talen als procestaal, wordt deze taal de procestaal voor het Gerecht.

Wanneer binnen bovenbedoelde termijn tegen de door de verzoekende partij gekozen procestaal bezwaar wordt gemaakt en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep hierover geen overeenstemming bereiken, wordt de taal waarin het betrokken verzoek om inschrijving bij het Bureau is ingediend, de procestaal. Indien de president echter, ingevolge een met redenen omkleed verzoek van een partij en na de andere partijen te hebben gehoord, constateert dat door het gebruik van deze taal niet alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep in staat zijn het proces te volgen en hun verdediging te voeren, en dat alleen het gebruik van een andere van de in artikel 35, lid 1, vermelde talen deze situatie kan verhelpen, kan hij die taal aanwijzen als procestaal; de president kan deze kwestie verwijzen naar het Gerecht.

3.   In de memories en de andere aan het Gerecht gerichte stukken, alsmede in de loop van de mondelinge behandeling kan de verzoekende partij de door haar gekozen taal gebruiken overeenkomstig lid 1 en kan elke andere partij een taal gebruiken die zij heeft gekozen uit de in artikel 35, lid 1, vermelde talen.

4.   Indien, overeenkomstig de bepalingen van lid 2, een andere taal dan die waarin het verzoekschrift is gesteld, de procestaal wordt, draagt de griffier er zorg voor dat het verzoekschrift in de procestaal wordt vertaald.

Elke partij dient er, binnen een door de griffier daartoe vastgestelde redelijke termijn, voor te zorgen dat de andere door haar met toepassing van lid 3 in een andere dan de procestaal ingediende memories en stukken in de procestaal worden vertaald. De getrouwheid van deze vertaling, die rechtskracht heeft in de zin van artikel 37, moet worden gewaarborgd door de partij die de vertaling levert. Indien deze vertaling niet binnen de gestelde termijn wordt verstrekt, worden de betrokken memories of processtukken uit het dossier verwijderd.

De griffier draagt er zorg voor dat alles wat gedurende de mondelinge behandeling wordt gezegd, in de procestaal wordt vertaald en, op verzoek van een partij, in een andere, door die partij overeenkomstig lid 3 gebruikte taal.

Artikel 132

1.   Onverminderd artikel 44 bevat het verzoekschrift de namen van alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep, alsmede de door deze partijen opgegeven adressen waaraan de in de loop van die procedure te verrichten kennisgevingen moeten geschieden.

De bestreden beslissing van de kamer van beroep wordt bij het verzoekschrift gevoegd. Daarbij wordt de datum vermeld waarop die beslissing ter kennis van de verzoekende partij is gebracht.

2.   Indien het verzoekschrift niet aan het bepaalde in lid 1 voldoet, is artikel 44, lid 6, van toepassing.

Artikel 133

1.   De griffier brengt het Bureau en alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep op de hoogte van de nederlegging van het verzoekschrift. Hij betekent het verzoekschrift na vaststelling van de procestaal overeenkomstig de bepalingen van artikel 131, lid 2.

2.   Het verzoekschrift wordt betekend aan het Bureau als verwerende partij, alsmede aan de andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij. Deze betekening geschiedt in de procestaal.

De betekening van het verzoekschrift aan een partij in de procedure voor de kamer van beroep geschiedt bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst, aan het adres dat door de betrokken partij is opgegeven voor de in de loop van de procedure voor de kamer van beroep te verrichten kennisgevingen.

3.   Na de betekening van het verzoekschrift zendt het Bureau het dossier van de procedure voor de kamer van beroep onverwijld toe aan het Gerecht.

Artikel 134

1.   De partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij, kunnen als interveniënten deelnemen aan de procedure voor het Gerecht door in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn te antwoorden op het verzoekschrift.

2.   De in lid 1 bedoelde interveniënten hebben dezelfde processuele rechten als de partijen ten principale.

Zij kunnen de conclusies van een partij ten principale ondersteunen en zij kunnen conclusies en middelen voordragen die autonoom zijn ten opzichte van die van de partijen ten principale.

3.   Een in lid 1 bedoelde interveniënt kan in zijn overeenkomstig artikel 135, lid 1, ingediende memorie van antwoord conclusies voordragen strekkende tot vernietiging of wijziging van de beslissing van de kamer van beroep op een punt dat in het verzoekschrift niet is opgeworpen en middelen voordragen die in het verzoekschrift niet zijn voorgedragen.

Dergelijke in de memorie van antwoord van de interveniënt voorgedragen conclusies of middelen komen te vervallen in het geval dat de verzoeker afstand doet van instantie.

4.   In afwijking van artikel 122 is de verstekprocedure niet van toepassing, wanneer een interveniënt in de zin van lid 1 in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn op het verzoekschrift heeft geantwoord.

Artikel 135

1.   Het Bureau en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij, dienen een memorie van antwoord in binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift.

Op de memories van antwoord is het bepaalde in artikel 46 van toepassing.

2.   Het verzoekschrift en de memories van antwoord kunnen worden aangevuld met memories van repliek en van dupliek van partijen, hieronder begrepen de interveniënten bedoeld in artikel 134, lid 1, wanneer de president, na een met redenen omkleed verzoek, dat is ingediend binnen twee weken te rekenen vanaf de kennisgeving van de memories van antwoord of van repliek, dit noodzakelijk oordeelt en toestaat teneinde de betrokken partij in staat te stellen haar standpunt te verdedigen.

De president bepaalt de termijn voor de indiening van die memories.

3.   Onverminderd het hiervoor bepaalde, kunnen de andere partijen in de gevallen bedoeld in artikel 134, lid 3, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving aan hen van de memorie van antwoord, een memorie indienen waarin zij alleen antwoorden op de conclusies en middelen die in de memorie van antwoord van een interveniënt voor het eerst zijn voorgedragen. Op met redenen omkleed verzoek van de betrokken partij kan de president deze termijn verlengen.

4.   De memories van de partijen kunnen geen wijziging brengen in het onderwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

Artikel 135 bis

Na de indiening van de in artikel 135, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 135, leden 2 en 3, bedoelde memories kan het Gerecht, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal en partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen op het beroep, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend.

De president kan deze termijn verlengen.

Artikel 136

1.   Wanneer een beroep tegen een beslissing van een kamer van beroep wordt toegewezen, kan het Gerecht bepalen dat het Bureau alleen zijn eigen kosten zal dragen.

2.   De door de partijen in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten, alsmede de kosten voor het vertalen overeenkomstig artikel 131, lid 4, tweede alinea, van memories of stukken in de procestaal worden als invorderbare kosten aangemerkt.

Indien er onnauwkeurige vertalingen worden geleverd, is artikel 87, lid 3, tweede alinea, van toepassing.

VIJFDE TITEL

VAN DE HOGERE VOORZIENING TEGEN BESLISSINGEN VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 136 bis

In de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de bijlage bij het Protocol betreffende het Statuut, is de procestaal die van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken waartegen de hogere voorziening is gericht, onverminderd artikel 35, leden 2, onder b) en c), en 3, vierde alinea, van dit reglement.

Artikel 137

1.   Hogere voorziening wordt ingesteld door nederlegging van een verzoekschrift ter griffie van het Gerecht of van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

2.   De griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken zendt het dossier van de eerste aanleg en, in voorkomend geval, het verzoekschrift in hogere voorziening onverwijld door aan de griffie van het Gerecht.

Artikel 138

1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoekende partij, genoemd: de rekwirant;

b)

de aanduiding van de andere partijen in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

d)

de conclusies van de rekwirant.

Artikel 43 en artikel 44, leden 2 en 3, zijn op het verzoekschrift van toepassing.

2.   De beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken, waartegen de hogere voorziening is gericht, moet bij het verzoekschrift worden gevoegd, met vermelding van de datum waarop zij aan de rekwirant is betekend.

3.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan het bepaalde bij artikel 44, lid 3, of bij lid 2 van dit artikel, is artikel 44, lid 6, van toepassing.

Artikel 139

1.   Hogere voorziening moet strekken tot:

a)

gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

b)

gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2.   In hogere voorziening mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht voor ambtenarenzaken niet worden gewijzigd.

Artikel 140

Het verzoekschrift wordt betekend aan alle in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken betrokken partijen. Artikel 45 is van toepassing.

Artikel 141

1.   Iedere partij in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken kan een memorie van antwoord indienen binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift. Deze termijn wordt niet verlengd.

2.   De memorie van antwoord bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die de memorie indient;

b)

de datum waarop het verzoekschrift haar is betekend;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

d)

de conclusies.

Artikel 43 en artikel 44, leden 2 en 3, zijn van toepassing.

Artikel 142

1.   De conclusies van de memorie van antwoord moeten strekken tot:

a)

gehele of gedeeltelijke verwerping van de hogere voorziening, dan wel gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

b)

gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2.   In de memorie van antwoord mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht voor ambtenarenzaken niet worden gewijzigd.

Artikel 143

1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening en de memorie van antwoord kunnen worden aangevuld door een memorie van repliek en een memorie van dupliek, wanneer de president, na een desbetreffend verzoek van de rekwirant, dat binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de betekening van de memorie van antwoord, moet worden ingediend, zulks noodzakelijk oordeelt en de neerlegging van een memorie van repliek uitdrukkelijk toestaat teneinde de rekwirant in staat te stellen zijn standpunt te verdedigen, dan wel om de beslissing in hogere voorziening voor te bereiden. De president bepaalt de datum waarop de memorie van repliek dient te worden neergelegd en, bij de betekening van deze memorie, de datum waarop de memorie in dupliek dient te worden neergelegd.

2.   Wanneer de conclusies van een memorie van antwoord strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken op een grond die in het verzoekschrift niet is aangevoerd, kan de rekwirant of iedere andere partij een memorie van repliek betreffende uitsluitend die grond indienen, en wel binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de betekening van de betrokken memorie van antwoord. Lid 1 is van toepassing op elke nieuwe memorie waarmee die repliek wordt beantwoord.

Artikel 144

Onverminderd de volgende bepalingen, zijn artikel 48, lid 2, en de artikelen 49, 50, 51, lid 1, de artikelen 52, 55 tot en met 64, 76 bis tot en met 110, artikel 115, leden 2 en 3, en de artikelen 116, 123 tot en met 127 en 129 van toepassing op de procedure voor het Gerecht in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Artikel 145

Wanneer de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het Gerecht op ieder moment, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, bij met redenen omklede beschikking de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk afwijzen.

Artikel 146

Na de indiening van de in artikel 141, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 143, leden 1 en 2, bedoelde memories kan het Gerecht, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal en partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling in hogere voorziening uitspraak te doen, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend. De president kan deze termijn verlengen.

Artikel 147

Het in artikel 52 bedoelde rapport wordt aan het Gerecht voorgelegd na de indiening van de memories bedoeld in artikel 141, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 143, leden 1 en 2. Zijn dergelijke memories niet ingediend, dan geldt dezelfde procedure na het verstrijken van de termijn voor de indiening van de memories.

Artikel 148

Wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer, bij gegrondheid ervan, het Gerecht zelf de zaak afdoet, beslist het Gerecht ten aanzien van de proceskosten.

Artikel 88 is slechts van toepassing indien de hogere voorziening door een instelling is ingesteld.

In afwijking van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht in geval van hogere voorziening ingesteld door een ambtenaar of ander personeelslid van een instelling, de kosten over de partijen verdelen indien de billijkheid dit vergt.

Wordt de hogere voorziening ingetrokken, dan is artikel 87, lid 5, van toepassing.

Artikel 149

Het verzoek tot tussenkomst in de hogerevoorzieningsprocedure voor het Gerecht moet worden gedaan binnen een termijn van één maand na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 24, lid 6.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 150

Het Gerecht kan praktische aanwijzingen geven met betrekking tot, met name, de voorbereiding en het verloop van de terechtzittingen, alsmede de indiening van memories of schriftelijke opmerkingen.

Artikel 151

Dit reglement, zijnde authentiek in de talen bedoeld in artikel 35, lid 1, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op zijn bekendmaking.


(1)  PB L 136 van 30.5.1991, met rectificatie in PB L 317 van 19.11.1991, blz. 34), zoals gewijzigd op 15 september 1994 (PB L 249 van 24.9.1994, blz. 17), 17 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 64), 6 juli 1995 (PB L 172 van 22.7.1995, blz. 3), 12 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 6, met rectificatie in PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72), 17 mei 1999 (PB L 135 van 29.5.1999, blz. 92), 6 december 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 4), 21 mei 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 22), 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 3), 21 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 108), 12 oktober 2005 (PB L 298 van 15.11.2005, blz. 1, met rectificatie in PB L 250 van 14.9.2006, blz. 35), 18 december 2006 (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 45), 12 juni 2008 (PB L 179 van 8.7.2008, blz. 12), 14 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 9), 16 februari 2009 (PB L 60 van 4.3.2009, blz. 3), 7 juli 2009 (PB L 184 van 16.7.2009, blz. 10) en 26 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 14).


2.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/71


GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

(2010/C 177/03)

In deze uitgave van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 25 juli 2007 (PB L 225 van 29.8.2007, blz. 1, met rectificatie in PB L 69 van 13.3.2008, blz. 37) zijn de volgende wijzigingen verwerkt:

1.

Wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 14 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 10).

2.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 17 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 17).

Deze uitgave heeft geen juridische waarde. Visa en considerans zijn daarom niet opgenomen.

 


GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

van 25 juli 2007  (1)

ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

Definities

1.   In dit reglement worden de hieronder genoemde teksten telkens op de volgende wijze aangeduid:

de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie door het nummer van het betrokken artikel van dat verdrag gevolgd door de afkorting „VWEU”;

de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEGA”;

het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie „Statuut”;

de verordening tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie „Ambtenarenstatuut”.

2.   Voor de toepassing van dit reglement:

wordt met de term „Gerecht” aangeduid het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie of, voor de zaken die door een kamer of een alleensprekende rechter worden behandeld, die kamer of die rechter;

wordt met de term „president van het Gerecht” alleen aangeduid de president van de rechterlijke instantie, terwijl met de term „president” de president van de rechtsprekende formatie wordt aangeduid;

worden met de term „instelling” of „instellingen” aangeduid de instellingen van de Unie en de organen en instanties die zijn opgericht bij de Verdragen of bij een besluit ter uitvoering daarvan, en die voor het Gerecht partij kunnen zijn.

EERSTE TITEL

VAN DE ORGANISATIE VAN HET GERECHT

Eerste hoofdstuk

VAN HET PRESIDENTSCHAP EN DE LEDEN VAN HET GERECHT

Artikel 2

Ambtstermijn van de rechters

1.   De ambtstermijn van een rechter vangt aan op de hiertoe in de benoemingsakte vastgestelde dag.

2.   Indien bedoelde akte die dag niet vermeldt, vangt de ambtstermijn aan op de datum van deze akte.

Artikel 3

Eedaflegging

1.   Elke rechter legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden, voor het Hof van Justitie de volgende eed af:

„Ik zweer in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig mijn geweten mijn functie te zullen uitoefenen; ik zweer niets bekend te zullen maken van het geheim der beraadslagingen.”

2.   Elke rechter ondertekent terstond na de eedsaflegging een verklaring waarbij hij zich plechtig verbindt, gedurende zijn ambtstermijn en na afloop daarvan de uit zijn taak voortvloeiende verplichtingen na te komen en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtstermijn.

Artikel 4

Afzetting en ontheffing uit het ambt van een rechter

1.   Wanneer het Hof van Justitie, na raadpleging van het Gerecht, heeft te beslissen of een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, nodigt de president van het Gerecht de betrokken rechter uit, voor het Gerecht in raadkamer te verschijnen teneinde zijn opmerkingen te maken; de griffier is hierbij niet tegenwoordig.

2.   Het advies van het Gerecht is met redenen omkleed.

3.   Het advies waarin wordt vastgesteld dat een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, moet worden aangenomen met de stemmen van de meerderheid van de rechters van het Gerecht. In dit geval wordt de stemmenverhouding aan het Hof van Justitie meegedeeld.

4.   De stemming is geheim. De betrokkene neemt niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 5

Rang

1.   Behoudens voor de president van het Gerecht en voor de kamerpresidenten, wordt de rangorde van de rechters zonder onderscheid door hun anciënniteit bepaald.

2.   Bij gelijke anciënniteit wordt de rangorde door de leeftijd bepaald.

3.   De aftredende rechters behouden bij herbenoeming de anciënniteit welke zij tevoren bezaten.

Artikel 6

Verkiezing van de president van het Gerecht

1.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van bijlage I bij het Statuut kiezen de rechters uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht. Hij kan worden herkozen.

2.   Wanneer de president van het Gerecht ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

3.   De in dit artikel bedoelde verkiezing heeft bij geheime stemming plaats. Verkozen is de rechter die de stemmen van meer dan helft van de rechters van het Gerecht heeft verkregen. Indien geen van de rechters deze meerderheid verkrijgt, worden nieuwe stemmingen georganiseerd totdat die meerderheid is bereikt.

4.   De naam van de tot president van het Gerecht verkozen rechter wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Bevoegdheden van de president van het Gerecht

1.   De president van het Gerecht leidt de werkzaamheden en de diensten van het Gerecht.

2.   Hij presideert de zittingen, alsmede de beraadslagingen in raadkamer, van:

het Gerecht in volle samenstelling;

de kamer die zitting houdt met vijf rechters;

elke kamer die zitting houdt met drie rechters, waaraan hij is toegevoegd.

Artikel 8

Vervanging van de president van het Gerecht

Bij afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht, alsmede wanneer het presidentschap vacant is, wordt dit waargenomen volgens de rangorde vastgesteld met toepassing van artikel 5.

Tweede hoofdstuk

VAN DE RECHTSPREKENDE FORMATIES

Artikel 9

Rechtsprekende formaties

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van bijlage I bij het Statuut berecht het Gerecht de zaken in volle samenstelling, in een kamer van vijf rechters, in kamers van drie rechters of met een alleensprekende rechter.

Artikel 10

Samenstelling van de kamers

1.   Het Gerecht vormt uit zijn midden kamers die zitting houden met drie rechters. Het kan een kamer die zitting houdt met vijf rechters, vormen.

2.   Het Gerecht voegt rechters toe aan de kamers. Indien het aantal aan een kamer toegevoegde rechters groter is dan het aantal rechters die zitting houden, bepaalt het op welke wijze de rechters worden aangewezen die deel zullen uitmaken van de rechtsprekende formatie.

3.   De overeenkomstig dit artikel genomen besluiten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

Kamerpresidenten

1.   Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage I bij het Statuut kiezen de rechters uit hun midden voor drie jaar de presidenten van de kamers die zitting houden met drie rechters. De verkiezing gebeurt volgens de procedure van artikel 6, lid 3. Zij kunnen worden herkozen.

2.   De bepalingen van artikel 6, leden 2 en 4, zijn van toepassing.

3.   De kamerpresidenten leiden de werkzaamheden van hun kamer en presideren de zittingen en de beraadslagingen.

4.   Bij afwezigheid of verhindering van de president van een kamer of wanneer het presidentschap vacant is, wordt de kamer gepresideerd door een van de leden ervan volgens de rangorde vastgesteld met toepassing van artikel 5.

5.   Indien de president van het Gerecht bij wijze van uitzondering de rechtsprekende formatie dient aan te vullen, presideert hij deze.

Artikel 12

Gewone rechtsprekende formatie — Toewijzing van de zaken aan de kamers

1.   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 13 en 14 houdt het Gerecht zitting in kamers van drie rechters.

2.   Het Gerecht stelt de criteria vast volgens welke de zaken aan die kamers worden toegewezen.

3.   Het in het voorgaande lid bedoelde besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Verwijzing van een zaak naar het Gerecht in volle samenstelling of naar de kamer die zitting houdt met vijf rechters

1.   Wanneer de moeilijkheid van de gerezen rechtsvragen of het belang van een zaak dan wel bijzondere omstandigheden daartoe grond opleveren, kan een zaak worden verwezen naar het Gerecht in volle samenstelling of naar de kamer die zitting houdt met vijf rechters.

2.   De beslissing tot verwijzing wordt genomen door het Gerecht in volle samenstelling op voorstel van de kamer waarbij de zaak aanhangig is, of van een lid van het Gerecht. Zij kan in iedere stand van het geding worden genomen.

Artikel 14

Verwijzing van een zaak naar een alleensprekende rechter

1.   De zaken die zijn toegewezen aan een kamer die zitting houdt met drie rechters, kunnen door de rechter-rapporteur als alleensprekende rechter worden berecht, indien zij, gelet op de geringe moeilijkheid van de gerezen rechtsvragen of feitelijke vragen, het geringe belang van de zaak en het ontbreken van andere bijzondere omstandigheden, zich daartoe lenen.

Verwijzing naar een alleensprekende rechter is uitgesloten voor zaken waarin vragen betreffende de wettigheid van een handeling van algemene strekking rijzen.

2.   De beslissing tot verwijzing wordt, nadat partijen zijn gehoord, met eenstemmigheid genomen door de kamer waarbij de zaak aanhangig is. Zij kan in iedere stand van het geding worden genomen.

3.   Bij afwezigheid of verhindering van de alleensprekende rechter naar wie de zaak is verwezen, wordt deze vervangen door een andere door de president aangewezen rechter.

4.   De alleensprekende rechter wijst de zaak naar de kamer terug, indien hij vaststelt dat niet meer aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.

5.   In zaken die door een alleensprekende rechter worden behandeld, worden de bevoegdheden van de president door die rechter uitgeoefend.

Derde hoofdstuk

VAN DE GRIFFIE EN DE DIENSTEN

Eerste afdeling — Van de griffie

Artikel 15

Benoeming van de griffier

1.   Het Gerecht benoemt de griffier.

2.   De president van het Gerecht doet twee weken voor de datum waarop de benoeming zal plaatsvinden, aan de rechters mededeling van de ingekomen kandidaatstellingen.

3.   De benoeming geschiedt overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel 6, lid 3.

4.   De naam van de griffier wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

5.   De griffier wordt benoemd voor een periode van zes jaar. Hij kan worden herbenoemd.

6.   Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de griffier voor het Gerecht de eed af, voorzien in artikel 3.

Artikel 16

Beëindiging van functie van de griffier

1.   De griffier kan slechts van zijn functie worden ontheven, wanneer hij aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen niet meer voldoet; het Gerecht beslist, na de griffier in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

2.   Indien de griffier ophoudt zijn functie uit te oefenen vóór het einde van zijn ambtstermijn, benoemt het Gerecht een griffier voor een periode van zes jaar.

Artikel 17

Adjunct-griffier

Het Gerecht kan, volgens de hierboven voor de griffier bepaalde procedure, een adjunct-griffier benoemen, die tot taak heeft de griffier terzijde te staan en hem te vervangen, zulks overeenkomstig de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 19, lid 4.

Artikel 18

Afwezigheid of verhindering van de griffier

De president van het Gerecht wijst de ambtenaren of personeelsleden aan die, bij afwezigheid of verhindering van de griffier en, in voorkomend geval, van de adjunct-griffier, dan wel bij vacature van hun ambt, belast zijn met de waarneming van de functie van griffier.

Artikel 19

Taken van de griffier

1.   De griffier staat het Gerecht, de president van het Gerecht en de rechters terzijde bij het vervullen van hun taken. Hij is verantwoordelijk voor de organisatie en de activiteiten van de griffie onder gezag van de president van het Gerecht.

2.   De griffier fungeert als zegelbewaarder. Hij is verantwoordelijk voor de archieven en de publicaties van het Gerecht. Onder gezag van de president van het Gerecht is de griffier belast met de ontvangst, de doorzending en de bewaring van alle stukken, alsmede met de betekeningen die krachtens dit reglement moeten geschieden.

3.   Behoudens het bepaalde in de artikelen 4, 16, lid 1, en 27, woont de griffier de zittingen van het Gerecht bij.

4.   Het Gerecht stelt zijn instructies voor de griffier vast op voorstel van de president van het Gerecht. Deze worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 20

Houden van het register

1.   Ter griffie wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een register gehouden, waarin alle processtukken en de ter ondersteuning daarvan neergelegde bescheiden worden ingeschreven.

2.   De wijze waarop het register wordt gehouden, wordt geregeld in de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 19, lid 4.

3.   Ieder persoon die een belang heeft, kan het register ter griffie raadplegen en daarvan afschriften of uittreksels verkrijgen tegen de voorwaarden, bepaald in het tarief van de griffie, dat door het Gerecht op voorstel van de griffier wordt vastgesteld.

4.   Partijen in hangende gedingen kunnen voorts tegen de voorwaarden, bepaald in het tarief van de griffie, extra afschriften van de processtukken alsmede van de beschikkingen en arresten verkrijgen.

5.   Een derde, hetzij particuliere of openbare persoon, heeft geen toegang tot het procesdossier of tot de processtukken dan met uitdrukkelijke toestemming van de president, de partijen gehoord. Deze toestemming wordt slechts verleend op schriftelijk verzoek; dit verzoek gaat vergezeld van een omstandige motivering van het gewettigd belang van de verzoeker bij raadpleging van het dossier.

Tweede afdeling — Van de diensten

Artikel 21

Ambtenaren en andere personeelsleden

1.   De ambtenaren en andere personeelsleden die rechtstreeks bijstand verlenen aan de president van het Gerecht, de rechters en de griffier, worden benoemd overeenkomstig de bepalingen van het Ambtenarenstatuut. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president van het Gerecht.

2.   Zij leggen ten overstaan van de president van het Gerecht in tegenwoordigheid van de griffier de volgende eed af: „Ik zweer de functie welke mij door het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie is opgedragen, getrouwelijk, naar mijn geweten en onder gepaste geheimhouding uit te oefenen.”

Artikel 22

Administratie en beheer van de financiën van het Gerecht

Onder gezag van de president van het Gerecht is de griffier belast met de administratie, het beheer van de financiën en de boekhouding van het Gerecht; hij wordt daarin bijgestaan door de diensten van het Hof van Justitie en van het Gerecht van de Europese Unie.

Vierde hoofdstuk

VAN DE WERKWIJZE VAN HET GERECHT

Artikel 23

Dag, uur en plaats van de zittingen van het Gerecht

1.   De president stelt de dag en het uur van de zittingen van het Gerecht vast.

2.   Het Gerecht kan voor een of meer bepaalde zittingen een andere plaats bepalen dan die waar het Gerecht is gevestigd.

Artikel 24

Quorum

Het Gerecht kan slechts geldig zitting houden indien het volgende quorum is bereikt:

vijf rechters voor het Gerecht in volle samenstelling;

drie rechters voor de kamer die zitting houdt met vijf rechters en de kamers die zitting houden met drie rechters.

Artikel 25

Afwezigheid of verhindering van een rechter

1.   Indien, wegens afwezigheid of verhindering van een rechter, het quorum niet wordt bereikt, verdaagt de president de zitting totdat de afwezigheid of de verhindering is geëindigd.

2.   Om het quorum van een kamer te bereiken kan de president ook, indien dat voor een goede rechtsbedeling noodzakelijk is, de rechtsprekende formatie aanvullen met een andere rechter van dezelfde kamer of, bij gebreke daarvan, de president van het Gerecht voorstellen, een rechter van een andere kamer aan te wijzen. De vervangende rechter wordt bij toerbeurt aangewezen volgens de rangorde vastgesteld in artikel 5, met uitsluiting, voor zover mogelijk, van de president van het Gerecht en van de kamerpresidenten.

3.   Indien na de terechtzitting de rechtsprekende formatie met toepassing van het vorige lid wordt aangevuld, wordt de mondelinge behandeling opnieuw geopend.

Artikel 26

Afwezigheid of verhindering van een rechter van de kamer die zitting houdt met vijf rechters, vóór de terechtzitting

Wanneer een rechter van de kamer die zitting houdt met vijf rechters, vóór de terechtzitting afwezig of verhinderd is, wijst de president van het Gerecht bij toerbeurt volgens de rangorde vastgesteld in artikel 5 een andere rechter aan. Indien het aantal van vijf rechters niet kan worden bereikt, kan de zitting niettemin worden gehouden, op voorwaarde dat het quorum is bereikt.

Artikel 27

Beraadslaging

1.   Het Gerecht beraadslaagt in raadkamer.

2.   Aan de beraadslaging wordt uitsluitend deelgenomen door de rechters die bij de terechtzitting tegenwoordig waren.

3.   Overeenkomstig artikel 17, eerste alinea, van het Statuut en artikel 5, eerste alinea, van bijlage I bij dat statuut kan het Gerecht slechts in oneven getal op geldige wijze beslissen.

Wanneer in de kamer die zitting houdt met vijf rechters of in het Gerecht in volle samenstelling, wegens afwezigheid of verhindering de rechters even in getal zijn, neemt de rechter met de minste anciënniteit volgens de rangorde vastgesteld met toepassing van artikel 5 niet aan de beraadslaging deel, tenzij het de rechter-rapporteur betreft. In dit geval neemt de rechter met de onmiddellijk hogere anciënniteit niet aan de beraadslaging deel.

4.   Elke rechter draagt bij de beraadslaging zijn gevoelen, met redenen omkleed, voor.

Op verzoek van een rechter wordt elke vraag, alvorens in stemming te worden gebracht, in de bij dit verzoek aangeduide taal geformuleerd en schriftelijk aan de andere rechters voorgelegd.

De beslissing van het Gerecht wordt bepaald door het gevoelen van de meerderheid, gelijk dit bij de eindberaadslaging werd gevormd. De volgorde waarin de stemmen worden uitgebracht, is omgekeerd aan die van de rangorde vastgesteld met toepassing van artikel 5.

Bij verschil van mening ten aanzien van het onderwerp, de bewoordingen of de volgorde van de vragen, alsmede met betrekking tot de interpretatie van een stemming, beslist het Gerecht.

5.   De besprekingen van het Gerecht betreffende huishoudelijke aangelegenheden worden, tenzij het Gerecht anders bepaalt, door de griffier bijgewoond.

6.   Wanneer het Gerecht vergadert buiten aanwezigheid van de griffier, belast het, zo nodig, de rechter met de laagste rang volgens de rangorde bedoeld in artikel 5 met het opmaken van het proces-verbaal, dat dan door de president en die rechter wordt ondertekend.

Artikel 28

Gerechtelijke vakanties

1.   Behoudens afwijkend besluit van het Gerecht, worden de gerechtelijke vakanties bepaald als volgt:

van 18 december tot 10 januari,

van de zondag voor Pasen tot en met de tweede zondag na Pasen,

van 15 juli tot 15 september.

2.   Gedurende de gerechtelijke vakanties wordt in het presidentschap van het Gerecht voorzien ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd, hetzij door de president van het Gerecht die verbinding onderhoudt met de griffier, hetzij door een kamerpresident of een andere rechter door wie de president van het Gerecht zich doet vervangen.

In spoedeisende gevallen kan de president van het Gerecht de rechters bijeenroepen.

3.   Het Gerecht neemt de erkende feestdagen van de plaats waar het is gevestigd, in acht.

4.   Het Gerecht kan wegens geldige redenen aan de rechters buitengewoon verlof verlenen.

Vijfde hoofdstuk

VAN HET TAALGEBRUIK

Artikel 29

Taalgebruik

Ingevolge artikel 257, zesde alinea, VWEU, artikel 64 van het Statuut en artikel 7, lid 2, van bijlage I bij dat statuut zijn de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing op het Gerecht.

Zesde hoofdstuk

VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN PARTIJEN

Artikel 30

Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten

1.   De vertegenwoordigers van partijen die voor het Gerecht of voor een bij rogatoire commissie aangewezen rechter verschijnen, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.

2.   De vertegenwoordigers van partijen genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten:

a)

de op het proces betrekking hebbende stukken en bescheiden zijn aan onderzoek en inbeslagneming onttrokken. In geval van geschil ten aanzien van de aard van die stukken en bescheiden kunnen zij door de douane of politie worden verzegeld; zij worden dan onverwijld aan het Gerecht doorgezonden, teneinde in tegenwoordigheid van de griffier en de betrokkene te worden geverifieerd;

b)

aan de vertegenwoordigers van partijen worden de ter uitvoering van hun taak nodige deviezen toegewezen;

c)

de vertegenwoordigers van partijen genieten de voor de uitvoering van hun taak noodzakelijke bewegingsvrijheid.

3.   De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, bedoeld in de leden 1 en 2, worden uitsluitend in het belang van de procedure verleend.

4.   Het Gerecht kan de immuniteit opheffen, wanneer dit naar zijn mening niet strijdig is met het belang van de procedure.

Artikel 31

Hoedanigheid van de vertegenwoordigers van partijen

Teneinde de in artikel 30 bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt de vereiste hoedanigheid op de volgende wijze bewezen:

a)

ten aanzien van de gemachtigden door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffier betekent;

b)

ten aanzien van de raadslieden en advocaten door een legitimatiebewijs, ondertekend door de griffier. De geldigheidsduur van dit bewijs is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn; zij kan evenwel in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

Artikel 32

Uitsluiting van de procedure

1.   Indien het Gerecht van oordeel is dat een vertegenwoordiger van een partij zich voor het Gerecht, de president, een rechter of de griffier gedraagt op een wijze die onverenigbaar is met de waardigheid van het Gerecht of met de eisen van een goede rechtsbedeling, of dat deze vertegenwoordiger van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt het dit de betrokkene mee. Het Gerecht kan de bevoegde autoriteiten onder wiens gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stellen; een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief wordt aan de betrokkene toegezonden.

Om dezelfde redenen kan het Gerecht te allen tijde de betrokkene bij beschikking van de procedure uitsluiten, na hem te hebben gehoord. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar.

2.   Wanneer een vertegenwoordiger van een partij van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor een door de president te bepalen termijn geschorst, teneinde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere vertegenwoordiger aan te wijzen.

3.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken.

TWEEDE TITEL

VAN DE PROCEDURE

Eerste hoofdstuk

VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

Artikel 33

Algemene bepalingen

1.   De schriftelijke behandeling omvat de indiening van het verzoekschrift en van het verweerschrift alsmede, onder de voorwaarden bepaald in artikel 41, de indiening van een repliek en een dupliek.

2.   De president bepaalt de data of de termijnen voor de indiening van de processtukken.

Artikel 34

Indiening van de processtukken

1.   Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de vertegenwoordiger van de partij.

Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met vijf afschriften voor het Gerecht en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij van wie zij afkomstig zijn.

2.   Binnen de daartoe door het Gerecht bepaalde termijn leggen de instellingen bovendien van elk processtuk dat van hen uitgaat, vertalingen over in de andere talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad. De laatste alinea van lid 1 is van toepassing.

3.   De processtukken zijn gedagtekend. Voor de berekening van de procestermijnen geldt slechts de dag van nederlegging ter griffie.

4.   Elk processtuk gaat vergezeld van een dossier bevattende de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, alsmede van een staat van die stukken en bescheiden.

5.   Wanneer wegens de omvang van een stuk of document slechts uittreksels zijn bijgevoegd, wordt het gehele stuk of document of een volledig afschrift ervan ter griffie neergelegd.

6.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 4, wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk tezamen met de in lid 4 bedoelde staat van stukken en bescheiden door middel van enig technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt, ter griffie binnenkomt, voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 1, tweede alinea, uiterlijk tien dagen na ontvangst van de kopie van het origineel ter griffie wordt neergelegd. Artikel 100, lid 3, is niet van toepassing op deze termijn van tien dagen.

7.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1, eerste alinea, en 2 tot en met 4, kan het Gerecht bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden processtuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35

Verzoekschrift

1.   Het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut, bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de hoedanigheid en het adres van de ondertekenaar;

c)

de aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht;

d)

het voorwerp van het geschil en de conclusies van de verzoeker;

e)

de aangevoerde middelen en argumenten, zowel feitelijk als rechtens;

f)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

2.   Bij het verzoekschrift worden in voorkomend geval als bijlage gevoegd:

a)

de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevraagd;

b)

de klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut en het besluit houdende antwoord op de klacht met vermelding van de datum van indiening respectievelijk van kennisgeving.

3.   Voor het goede verloop van de procedure bevat het verzoekschrift:

een keuze van domicilie ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd met vermelding van de persoon die gemachtigd is tot het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken;

of de aanduiding van enig technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt en waarmee de vertegenwoordiger van de verzoeker instemt voor het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken;

of beide hierboven genoemde wijzen van betekening.

4.   Indien het verzoekschrift niet aan de in lid 3 bedoelde voorwaarden beantwoordt en zolang dit verzuim niet is hersteld, geschieden alle betekeningen aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van de vertegenwoordiger van de partij. In afwijking van artikel 99, lid 1, wordt de regelmatige betekening dan geacht plaats te vinden door bezorging van de aangetekende zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd.

5.   De advocaat van de verzoeker dient ter griffie een legitimatiedocument neer te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 36

Regularisatie

Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 35, lid 1, sub a, b en c, lid 2 of lid 5, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen. Wordt daaraan binnen bedoelde termijn geen gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht, of het niet in acht nemen van bedoelde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 37

Betekening van het verzoekschrift en mededeling in het Publicatieblad

1.   Het verzoekschrift wordt aan de verwerende partij betekend. In de gevallen bedoeld in artikel 36, vindt de betekening plaats, zodra de in die bepaling bedoelde verzuimen zijn hersteld of, bij gebreke daarvan, zodra het Gerecht het verzoekschrift ontvankelijk heeft geoordeeld.

2.   In het Publicatieblad van de Europese Unie wordt een mededeling opgenomen waarin de dag van neerlegging van het verzoekschrift, de partijen, het voorwerp en de beschrijving van het geding en de conclusies van het verzoekschrift worden vermeld.

Artikel 38

Toewijzing van een zaak aan een rechtsprekende formatie

Terstond na de indiening van het verzoekschrift wijst de president van het Gerecht aan de hand van de in artikel 12, lid 2, bedoelde criteria de zaak toe aan een kamer die zitting houdt met drie rechters.

De president van deze kamer doet aan de president van het Gerecht, voor iedere toegewezen zaak, een voorstel omtrent de aanwijzing van een rechter-rapporteur; de president van het Gerecht beslist.

Artikel 39

Verweerschrift

1.   Binnen twee maanden na de betekening van het verzoekschrift dient de verwerende partij een verweerschrift in. Dit stuk bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verwerende partij;

b)

de hoedanigheid en het adres van de ondertekenaar;

c)

de conclusies van de verwerende partij;

d)

de aangevoerde middelen en argumenten, zowel feitelijk als rechtens;

e)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

Artikel 35, leden 3 en 4, is van toepassing.

De advocaat die de verwerende partij bijstaat, dient ter griffie een legitimatiedocument te deponeren waaruit blijkt dat hij bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

2.   Op een met redenen omkleed verzoek van de verwerende partij kan de president in buitengewone omstandigheden de in lid 1 bedoelde termijn verlengen.

Artikel 40

Toezending aan de Raad en de Europese Commissie

Wanneer de Raad of de Europese Commissie geen partij bij een zaak is, zendt het Gerecht deze instelling een afschrift toe van het verzoekschrift en het verweerschrift, met uitzondering van de daaraan gehechte bijlagen, om haar in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een van haar handelingen wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU.

Artikel 41

Tweede memoriewisseling

Krachtens artikel 7, lid 3, van bijlage I bij het Statuut kan het Gerecht ambtshalve of op een met redenen omkleed verzoek van de verzoeker beslissen dat een tweede memoriewisseling nodig is om het dossier te vervolledigen.

Artikel 42

Nieuwe bewijsaanbiedingen

De partijen kunnen nog tot aan het einde van de terechtzitting aanbieden hun stellingen nader te bewijzen, op voorwaarde dat de vertraging waarmee zodanig bewijsaanbod geschiedt, naar behoren wordt gemotiveerd.

Artikel 43

Nieuwe middelen

1.   Nieuwe middelen mogen na de eerste memoriewisseling niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

2.   Indien een partij tijdens de behandeling een nieuw middel voordraagt, kan de president na het verstrijken van de normale procestermijnen, op rapport van de rechter-rapporteur, aan de wederpartij een termijn voor antwoord stellen.

De beslissing over de ontvankelijkheid van het middel wordt aangehouden tot de eindbeslissing.

Artikel 44

Documenten en stukken — Vertrouwelijke behandeling — Anonimisering

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 109, lid 5, houdt het Gerecht alleen rekening met documenten of stukken waarvan de vertegenwoordigers van partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.

2.   Indien het Gerecht ten aanzien van een of meer partijen het vertrouwelijke karakter moet toetsen van een stuk dat relevant kan zijn voor een beslissing over een geschil, wordt dat stuk vóór het einde van deze toetsing niet aan de partijen meegedeeld. Het Gerecht kan bij beschikking de overlegging van dit document vragen.

3.   Indien een stuk waarvan de kennisneming door een instelling is geweigerd, aan het Gerecht is overgelegd in het kader van een beroep betreffende de wettigheid van die weigering, wordt dat stuk niet aan de andere partijen meegedeeld.

4.   Op een met redenen omkleed verzoek dan wel ambtshalve kan het Gerecht de namen van verzoeker of van andere personen die in het kader van de procedure worden genoemd, of bepaalde gegevens in de publicaties betreffende de zaak weglaten, indien er een rechtmatig belang bij bestaat dat de identiteit van een persoon of de inhoud van die gegevens niet in de openbaarheid komen.

Artikel 45

Voorlopig rapport

1.   Na de laatste memoriewisseling van partijen bepaalt de president de dag waarop de rechter-rapporteur een voorlopig rapport aan het Gerecht zal uitbrengen.

2.   Het voorlopige rapport bevat voorstellen betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie, betreffende de mogelijkheden van een minnelijke regeling van het geschil, alsmede betreffende de eventuele verwijzing van de zaak naar het Gerecht in volle samenstelling, naar de kamer die zitting houdt met vijf rechters of naar de rechter-rapporteur als alleensprekende rechter.

3.   Het Gerecht beslist over het aan de voorstellen van de rechter-rapporteur te geven gevolg.

Artikel 46

Verknochtheid — Voeging

1.   In het belang van een goede rechtsbedeling kan de president in iedere stand van het geding, partijen gehoord, bij beschikking meerdere zaken wegens verknochtheid voegen, zowel voor de schriftelijke of de mondelinge behandeling als ter gelijktijdige berechting bij de eindbeslissing. Hij kan de voeging weer ongedaan maken. De president kan die beslissingen verwijzen naar het Gerecht.

2.   Wanneer zaken die aan verschillende rechtsprekende formaties zijn toegewezen, wegens verknochtheid kunnen worden gevoegd, beslist de president van het Gerecht over de hertoewijzing ervan.

3.   De vertegenwoordigers van partijen bij gevoegde zaken kunnen ter griffie de processtukken raadplegen die aan de partijen in de andere betrokken zaken zijn betekend. De president kan evenwel op verzoek van een partij geheime of vertrouwelijke stukken van deze raadpleging uitsluiten, onverminderd artikel 44, leden 1 en 2.

Artikel 47

Volgorde van behandeling van de zaken

1.   Het Gerecht behandelt de aanhangige zaken in de volgorde waarin zij in staat zijn.

2.   De president kan op grond van bijzondere omstandigheden beslissen, dat een zaak bij voorrang zal worden behandeld.

3.   De president, partijen gehoord, kan op grond van bijzondere omstandigheden, met name om de minnelijke regeling van het geschil te vergemakkelijken, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, besluiten de behandeling van een zaak tot een latere datum uit te stellen.

Tweede hoofdstuk

VAN DE MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 48

Terechtzitting

1.   Onverminderd de bijzondere bepalingen van dit reglement volgens welke het Gerecht de zaak bij beschikking kan afdoen, en onder voorbehoud van lid 2 van dit artikel, omvat de procedure voor het Gerecht een terechtzitting.

2.   Wanneer een tweede memoriewisseling heeft plaatsgevonden en het Gerecht van oordeel is dat een terechtzitting niet nodig is, kan het met instemming van de partijen besluiten de zaak zonder terechtzitting af te doen.

Artikel 49

Dag van de terechtzitting

De president bepaalt de dag van de terechtzitting.

Artikel 50

Afwezigheid van de partijen ter terechtzitting

De naar behoren voor de terechtzitting uitgenodigde vertegenwoordigers van partijen moeten de griffie tijdig op de hoogte brengen van hun voornemen om niet aanwezig te zijn op de terechtzitting.

Wanneer de vertegenwoordigers van alle partijen hebben laten weten dat zij niet aanwezig zullen zijn op de terechtzitting, kan het Gerecht beslissen dat de mondelinge behandeling gesloten is.

Artikel 51

Verloop van de terechtzitting

1.   De president opent en leidt de terechtzitting; hij handhaaft de orde ter terechtzitting.

2.   Indien behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.

3.   Partijen kunnen slechts bij monde van hun vertegenwoordiger pleiten.

4.   De president en iedere rechter kunnen ter terechtzitting:

a)

vragen stellen aan de vertegenwoordigers van partijen;

b)

partijen zelf uitnodigen om zich over bepaalde aspecten van het geschil uit te laten.

Artikel 52

Sluiting van de mondelinge behandeling

1.   Na de pleidooien sluit de president de mondelinge behandeling.

2.   Het Gerecht kan de heropening van de mondelinge behandeling bevelen.

Artikel 53

Proces-verbaal van de terechtzitting

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde hoofdstuk

VAN DE MAATREGELEN TOT ORGANISATIE VAN DE PROCESGANG EN VAN DE MAATREGELEN VAN INSTRUCTIE

Artikel 54

Algemene bepalingen

1.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang en de maatregelen van instructie hebben tot doel, het voldingen van de zaken, het procesverloop en de oplossing van de geschillen zo veel mogelijk te bespoedigen.

Zij kunnen in elke stand van het geding worden genomen of gewijzigd.

2.   Iedere partij kan in elke stand van het geding voorstellen doen tot vaststelling of wijziging van maatregelen tot organisatie van de procesgang en maatregelen van instructie. In dit geval worden de andere partijen gehoord, alvorens die maatregelen worden gelast.

3.   Wanneer de omstandigheden van de procedure dat vereisen, stelt de rechter-rapporteur of, in voorkomend geval, het Gerecht partijen in kennis van de beoogde maatregelen, om hun de mogelijkheid te bieden, mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken.

Eerste afdeling — Van de maatregelen tot organisatie van de procesgang

Artikel 55

Doel en typologie

1.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben tot doel:

a)

het goede verloop van de schriftelijke en de mondelinge behandeling te verzekeren en de bewijsvoering te vergemakkelijken;

b)

de punten te bepalen, ten aanzien waarvan partijen hun vertogen moeten aanvullen, of die een maatregel van instructie behoeven;

c)

de strekking van de conclusies en van de middelen en argumenten van partijen te preciseren en hun geschilpunten te verduidelijken.

2.   Maatregelen tot organisatie van de procesgang kunnen met name bestaan in:

a)

het stellen van vragen aan partijen;

b)

het uitnodigen van partijen om zich schriftelijk of mondeling over bepaalde aspecten van het geschil uit te laten;

c)

het vragen van gegevens of inlichtingen aan partijen;

d)

het aan partijen verzoeken om overlegging van documenten of stukken die betrekking hebben op de zaak;

e)

het ter vergadering oproepen van de partijen.

Artikel 56

Procedure

Onverminderd artikel 44, lid 2, beslist de rechter-rapporteur of maatregelen tot organisatie van de procesgang worden genomen, tenzij hij dit punt naar het Gerecht verwijst wegens de strekking van de voorgenomen maatregelen of het belang ervan voor de oplossing van het geschil. Zij worden door de griffier ter kennis van partijen gebracht.

Tweede afdeling — Van de maatregelen van instructie

Artikel 57

Typologie

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 et 25 van het Statuut, kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:

a)

comparitie van de partijen zelf;

b)

vragen van gegevens of inlichtingen aan derden;

c)

verzoek aan derden om overlegging van documenten of stukken die betrekking hebben op de zaak;

d)

getuigenbewijs;

e)

deskundigenonderzoek;

f)

plaatsopneming.

Artikel 58

Procedure

1.   Tot de maatregelen van instructie wordt besloten door het Gerecht.

2.   De beslissing ter zake van de maatregelen bedoeld in artikel 57, sub d, e en f, wordt, de partijen gehoord, genomen bij een beschikking die de te bewijzen feiten omschrijft.

De beslissing ter zake van de maatregelen bedoeld in artikel 57, sub a, b en c, wordt door de griffier ter kennis van partijen gebracht.

3.   Partijen zijn gerechtigd de instructie bij te wonen.

4.   Indien het Gerecht tot een maatregel van instructie besluit, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de rechter-rapporteur.

5.   Een partij kan steeds het tegenbewijs leveren of nadere bewijsaanbiedingen doen.

Derde afdeling — Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen

Artikel 59

Oproeping van de getuigen

1.   Het Gerecht beveelt ambtshalve of op verzoek van partijen het bewijs van bepaalde feiten door getuigenverhoor.

De partij die het horen van een getuige verzoekt, geeft daarbij nauwkeurig de feiten aan waarop dit verhoor betrekking zal hebben, alsmede de redenen die dit verhoor rechtvaardigen.

2.   De getuigen wier verhoor noodzakelijk wordt geacht, worden door het Gerecht opgeroepen bij een beschikking. Deze beschikking bevat:

a)

de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de woonplaats van de getuigen;

b)

de dag en de plaats van het verhoor;

c)

de feiten waarover de getuigen zullen worden gehoord;

d)

zo nodig, de door het Gerecht getroffen regeling voor de vergoeding van de door de getuigen gemaakte kosten en de vermelding van de op niet-verschijnende getuigen toepasselijke sancties.

3.   De oproeping van de getuigen die door partijen zijn opgegeven, kan in uitzonderlijke gevallen afhankelijk worden gesteld van de storting van een voorschot in de kas van het Gerecht ter dekking van de geschatte onkosten; het Gerecht stelt het bedrag van dit voorschot vast.

De voor het horen van de ambtshalve opgeroepen getuigen nodige middelen worden door de kas van het Gerecht voorgeschoten.

Artikel 60

Verhoor van de getuigen

1.   Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in lid 2 en in artikel 63 bepaalde wijze.

De getuigen worden door het Gerecht gehoord; partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kunnen de president en iedere rechter hun, hetzij op verzoek van partijen hetzij ambtshalve, vragen stellen.

Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

2.   Behoudens het bepaalde in artikel 63, legt de getuige vóór zijn verklaring de volgende eed af:

„Ik zweer de waarheid te zeggen, de volle waarheid en niets dan de waarheid.”

Het Gerecht, partijen gehoord, kan de getuige vrijstellen van het afleggen van de eed.

3.   De griffier maakt een proces-verbaal op waarin de getuigenverklaring wordt weergegeven.

Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president of de rechter-rapporteur die met het getuigenverhoor was belast, alsmede door de griffier, nadat de getuige in de gelegenheid is gesteld, de inhoud van het proces-verbaal te verifiëren en het te ondertekenen.

Het proces-verbaal vormt een authentieke akte.

Artikel 61

Verplichtingen van de getuigen

1.   De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden aan de oproeping gevolg te geven en ter terechtzitting te verschijnen.

2.   Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschijnt, kan het Gerecht hem een geldboete opleggen van ten hoogste 5 000 EUR en bevelen, dat hij op zijn eigen kosten opnieuw zal worden opgeroepen.

Gelijke straf kan worden uitgesproken tegen een getuige die zonder wettige reden weigert te getuigen of de eed of de in voorkomend geval daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen.

3.   De getuige die zich voor het Gerecht op geldige wijze verontschuldigt, kan van de hem opgelegde geldboete worden ontheven. De opgelegde geldboete kan op verzoek van de getuige worden verlaagd, wanneer deze aantoont dat zij niet in verhouding staat tot zijn inkomen.

4.   De tenuitvoerlegging van de krachtens dit artikel opgelegde sancties of maatregelen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA.

Artikel 62

Deskundigenonderzoek

1.   Het Gerecht kan ambtshalve of op verzoek van een van de partijen een deskundigenonderzoek bevelen. In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en de termijn bepaald waarbinnen hij zijn rapport zal indienen.

2.   De deskundige ontvangt een afschrift van de beschikking, alsmede alle voor de uitvoering van zijn taak benodigde stukken. Hij staat onder toezicht van de rechter-rapporteur, die het deskundigenonderzoek kan bijwonen en van het verloop daarvan op de hoogte wordt gehouden.

Het Gerecht kan van partijen of van een hunner de storting van een voorschot verlangen, ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek.

3.   Het Gerecht kan op verzoek van de deskundige getuigen horen; het verhoor vindt plaats op de wijze als in artikel 60 voorzien.

4.   De deskundige mag zijn oordeel slechts geven over de punten die hem uitdrukkelijk zijn voorgelegd.

5.   Na de nederlegging van het rapport kan het Gerecht bevelen, dat de deskundige zal worden gehoord; partijen worden hiertoe opgeroepen.

Onder leiding van de president kunnen aan de deskundige vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

6.   Behoudens het bepaalde in artikel 63, legt de deskundige, na zijn rapport te hebben neergelegd, voor het Gerecht de volgende eed af:

„Ik zweer mijn taak naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te hebben vervuld.”

Het Gerecht, partijen gehoord, kan de deskundige vrijstellen van het afleggen van de eed.

Artikel 63

Eed

1.   Wie als getuige of deskundige voor het Gerecht een eed dient af te leggen, wordt door de president vermaand de waarheid te spreken, respectievelijk zijn opdracht overeenkomstig zijn geweten en onpartijdig te vervullen. De president vestigt zijn aandacht op de strafrechtelijke gevolgen bij niet-nakoming van deze plicht, zoals neergelegd in zijn nationale wetgeving.

2.   De getuigen en deskundigen leggen de eed af, hetzij overeenkomstig artikel 60, lid 2, eerste alinea, respectievelijk artikel 62, lid 6, eerste alinea, hetzij op de wijze als bepaald in hun nationale wetgeving.

3.   Indien het nationale recht de getuige of de deskundige toestaat om in een gerechtelijke procedure naast de eed, in plaats daarvan of tegelijk daarmee, een daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, kan hij deze verklaring afleggen op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

Indien het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid een eed of een zodanige verklaring af te leggen, wordt volstaan met de procedure bedoeld in lid 1.

Artikel 64

Meineed door getuige of deskundige

1.   In geval van meineed gepleegd door een getuige of deskundige, kan het Gerecht beslissen dat van dit feit aangifte zal worden gedaan ter fine van vervolging, bij de bevoegde, in bijlage III van het Additioneel reglement van het Hof van Justitie genoemde, instantie van de lidstaat wiens rechterlijke macht ter zake bevoegd is, rekening houdend met het bepaalde in artikel 63.

2.   De beslissing van het Gerecht wordt door de griffier meegedeeld. De beslissing vermeldt de feiten en omstandigheden waarop de aangifte is gegrond.

Artikel 65

Wraking

1.   Wanneer een partij een getuige of deskundige wraakt wegens onbekwaamheid, onwaardigheid of enige andere reden, of wanneer een getuige of deskundige weigert te getuigen of de eed of de daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, beslist het Gerecht bij met redenen omklede beschikking.

2.   De wraking van een getuige of van een deskundige geschiedt binnen twee weken na de betekening van de beschikking krachtens welke de getuige wordt opgeroepen of waarbij de deskundige wordt benoemd, en bij een akte, bevattende de redenen van de wraking alsmede het bewijsaanbod.

Artikel 66

Vergoeding van de kosten — Schadeloosstelling

1.   De getuigen en deskundigen hebben recht op vergoeding van hun reis- en verblijfkosten. Hun kan ter zake door de kas van het Gerecht een voorschot worden verstrekt.

2.   De getuigen hebben recht op een schadeloosstelling wegens gederfd inkomen; de deskundigen ontvangen voor hun werkzaamheden een honorarium. Deze bedragen worden door de kas van het Gerecht aan de getuigen en deskundigen betaald, nadat zij aan hun plicht hebben voldaan of hun taak hebben volbracht.

Artikel 67

Rogatoire commissie

1.   Het Gerecht kan op verzoek van partijen dan wel ambtshalve rogatoire commissies verlenen tot het horen van getuigen of deskundigen.

2.   De rogatoire commissie wordt bij beschikking verleend; deze beschikking bevat de naam, de voornamen, de hoedanigheid en het adres van de getuigen of deskundigen, de omschrijving van de feiten waarover de getuigen of deskundigen zullen worden gehoord, de namen van partijen, hun vertegenwoordigers, hun adres, alsmede een korte omschrijving van het voorwerp van het geding.

3.   De griffier zendt de beschikking aan de bevoegde, in bijlage I bij het Additioneel reglement van het Hof van Justitie genoemde, instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de getuigen of deskundigen moeten worden gehoord. Zo nodig doet hij de beschikking vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of talen van de lidstaat tot welke de beschikking is gericht.

De in de voorgaande alinea bedoelde instantie zendt de beschikking door aan de krachtens het nationale recht bevoegde rechterlijke instantie.

De bevoegde rechterlijke instantie voert de rogatoire commissie uit volgens haar nationale recht. Na de tenuitvoerlegging zendt zij de beschikking houdende de rogatoire commissie, alsmede de stukken die bij de tenuitvoerlegging daarvan zijn opgemaakt, en een staat van kosten aan de instantie bedoeld in de eerste alinea. Deze stukken worden aan de griffier gezonden.

De griffier draagt zorg voor de vertaling van de stukken in de procestaal.

4.   Het Gerecht draagt de kosten van de rogatoire commissie, onverminderd zijn bevoegdheid ze ten laste van partijen te brengen.

Vierde hoofdstuk

VAN DE MINNELIJKE REGELING VAN DE GESCHILLEN

Artikel 68

Modaliteiten

1.   Het Gerecht kan, in elke stand van de procedure, de mogelijkheid van een minnelijke regeling van het geschil of een deel daarvan tussen de verzoeker en de verwerende partij onderzoeken, een of meer oplossingen voorstellen die het geschil kunnen beëindigen en de maatregelen nemen die een dergelijke regeling kunnen vergemakkelijken.

Het kan met name:

partijen of derden vragen gegevens of inlichtingen te verstrekken;

partijen of derden vragen documenten over te leggen;

de vertegenwoordigers van partijen, de partijen zelf of iedere ambtenaar of functionaris die is gemachtigd om in voorkomend geval te onderhandelen over een akkoord, uitnodigen voor bijeenkomsten.

2.   Lid 1 is ook van toepassing in het kader van de procedure in kort geding.

3.   Het Gerecht kan de rechter-rapporteur, die wordt bijgestaan door de griffier, opdragen, te zoeken naar een minnelijke regeling van het geschil of uitvoering te geven aan de maatregelen die het daartoe heeft genomen.

Artikel 69

Akkoord van de partijen

1.   Wanneer de verzoeker en de verwerende partij het voor het Gerecht of voor de rechter-rapporteur eens worden over de oplossing die het geschil beëindigt, kan de inhoud van dit akkoord worden vastgesteld in een proces-verbaal dat wordt ondertekend door de president of de rechter-rapporteur alsmede door de griffier. Het akkoord zoals vastgesteld in het proces-verbaal vormt een authentieke akte.

De zaak wordt doorgehaald in het register bij met redenen omklede beschikking van de president.

De president stelt, op vraag van de verzoeker en van de verwerende partij, in de doorhalingsbeschikking de inhoud van dit akkoord vast.

2.   Wanneer de verzoeker en de verwerende partij het Gerecht meedelen dat zij buiten het Gerecht een akkoord hebben bereikt over de oplossing van het geschil en preciseren dat zij afzien van al hun vorderingen, gelast de president de doorhaling van de zaak.

3.   De president beslist over de kosten volgens het akkoord of, indien daaromtrent niets is bepaald, vrijelijk.

Artikel 70

Minnelijke regeling en procedure in rechte

Het Gerecht en de partijen kunnen in het kader van de procedure in rechte niet gebruikmaken van de met het oog op een minnelijke regeling geformuleerde standpunten, gedane suggesties, voorstellen en toegevingen en opgestelde documenten.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE SCHORSING VAN DE BEHANDELING EN DE ONBEVOEGDVERKLARING TEN VOORDELE VAN HET HOF VAN JUSTITIE EN HET GERECHT VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 71

Gevallen van schorsing van de behandeling en procedure

1.   Onverminderd de artikelen 117, lid 4, 118, lid 4, en 119, lid 4, kan de behandeling worden geschorst:

a)

wanneer bij het Gerecht en, respectievelijk, het Gerecht van de Europese Unie of het Hof van Justitie zaken aanhangig worden gemaakt die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, totdat het Gerecht van de Europese Unie of het Hof van Justitie arrest heeft gewezen;

b)

wanneer bij het Gerecht van de Europese Unie hogere voorziening is ingesteld tegen een beslissing van het Gerecht waarbij een geding ten gronde gedeeltelijk is beslecht, een eind is gemaakt aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, of een verzoek tot tussenkomst is afgewezen;

c)

wanneer partijen gezamenlijk daarom verzoeken;

d)

in andere bijzondere gevallen, wanneer dit voor een goede rechtsbedeling is vereist.

2.   De beslissing om de behandeling te schorsen, wordt genomen bij een met redenen omklede beschikking van de president, partijen gehoord; de president kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

3.   Elke beslissing tot hervatting van de behandeling genomen voor de bepaalde einddatum van de schorsing of in het geval bedoeld in artikel 72, lid 2, wordt op dezelfde wijze vastgesteld.

Artikel 72

Duur en gevolgen van de schorsing

1.   De schorsing van de behandeling gaat in op de in de schorsingsbeschikking vermelde datum of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking.

2.   Wanneer in de schorsingsbeschikking geen einddatum is bepaald, eindigt de schorsing op de datum vermeld in de beschikking tot hervatting van de behandeling, of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van laatstgenoemde beschikking.

3.   Door de schorsing worden de procestermijnen gestuit, met uitzondering van de termijn voor tussenkomst, bedoeld in artikel 109, lid 1.

Op de datum waarop de schorsing eindigt, vangen de procestermijnen opnieuw aan van in het begin.

Artikel 73

Onbevoegdverklaring

1.   Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van bijlage I bij het Statuut verwijst het Gerecht, wanneer het vaststelt dat het bij hem aanhangig gemaakte beroep tot de bevoegdheid van het Hof van Justitie of van het Gerecht van de Europese Unie behoort, de zaak naar het Hof van Justitie of het Gerecht van de Europese Unie.

2.   Het Gerecht beslist bij met redenen omklede beschikking.

Zesde hoofdstuk

VAN DE AFSTAND VAN INSTANTIE, VAN DE AFDOENING ZONDER BESLISSING EN VAN DE PROCESINCIDENTEN

Artikel 74

Afstand van instantie

Indien de verzoeker het Gerecht schriftelijk of ter terechtzitting laat weten dat hij afstand doet van instantie, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 89, lid 5.

Artikel 75

Afdoening zonder beslissing

Indien het Gerecht vaststelt dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet op behoeft te worden beslist, kan het in iedere stand van het geding ambtshalve, na de partijen te hebben gehoord, een met redenen omklede beschikking geven.

Artikel 76

Beroep dat kennelijk gedoemd is te worden verworpen

Wanneer het Gerecht kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep of van bepaalde vorderingen daarvan, of wanneer een beroep, geheel of ten dele, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 77

Middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn

Het Gerecht kan in iedere stand van het geding ambtshalve, na partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn. Indien het Gerecht van oordeel is dat het voldoende is voorgelicht, kan het, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 78

Verzoek om uitspraak te doen zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan

1.   Indien een partij verzoekt, dat het Gerecht uitspraak zal doen over de niet-ontvankelijkheid, de onbevoegdheid of op een incident zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, neemt zij daartoe een afzonderlijke akte. Het verzoek om uitspraak te doen over de niet-ontvankelijkheid moet worden ingediend binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift.

Het verzoek bevat een uiteenzetting van de aangevoerde middelen, zowel rechtens als feitelijk, en de conclusies; de stukken waarop beroep wordt gedaan, worden bijgevoegd.

2.   Na de indiening van de inleidende akte bepaalt de president een termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk haar conclusies en gronden, zowel feitelijk als rechtens, kan voordragen.

Tenzij het Gerecht anders beslist, geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling.

3.   Het Gerecht beslist bij een met redenen omklede beschikking op het verzoek of voegt het met de zaak ten gronde.

Indien het Gerecht het verzoek afwijst of met de zaak ten gronde voegt, bepaalt de president nieuwe termijnen voor de voortzetting van het geding.

4.   Het Gerecht verwijst de zaak naar het Hof van Justitie of naar het Gerecht van de Europese Unie indien dezen bevoegd zijn.

Zevende hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN EN DE BESCHIKKINGEN

Artikel 79

Arrest

Het arrest bevat:

de vermelding dat het door het Gerecht is gewezen;

de dag van de uitspraak;

de naam van de president en van de rechters die hebben beslist, met vermelding van de rechter-rapporteur;

de naam van de griffier;

de aanduiding van partijen;

de namen van de vertegenwoordigers van partijen;

de conclusies van partijen;

een summier overzicht van de feiten;

de rechtsoverwegingen;

het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

Artikel 80

Uitspraak van het arrest

1.   Het arrest wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken. De partijen worden naar behoren verwittigd van de dag van de uitspraak.

2.   Nadat de minuut van het arrest is ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier, wordt het van het zegel van het Gerecht voorzien en ter griffie gedeponeerd; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt door de griffier aan elk van de partijen betekend.

3.   De griffier tekent op de minuut van het arrest de dag van de uitspraak aan.

Artikel 81

Beschikking

1.   Elke beschikking bevat:

de vermelding dat zij door het Gerecht, door de president van het Gerecht of door de president van de rechtsprekende formatie is gegeven;

de dag waarop zij is gegeven;

de naam van de president en, in voorkomend geval, van de rechters die hebben deelgenomen aan de vaststelling van de beschikking, met vermelding van de rechter-rapporteur;

de naam van de griffier;

de aanduiding van partijen;

de namen van de vertegenwoordigers van partijen;

het dictum, in voorkomend geval de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

2.   Wanneer dit reglement bepaalt dat een beschikking met redenen moet worden omkleed, bevat die beschikking bovendien:

de conclusies van partijen;

een summier overzicht van de feiten;

de rechtsoverwegingen.

Artikel 82

Vaststelling van de beschikking

Nadat de minuut van de beschikking is ondertekend door de president, wordt zij van het zegel van het Gerecht voorzien en ter griffie gedeponeerd; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt door de griffier aan elk van de partijen betekend.

Artikel 83

Ingang van de verbindende kracht

1.   Het arrest heeft verbindende kracht vanaf de dag van de uitspraak, behoudens het bepaalde in artikel 12, lid 1, van bijlage I bij het Statuut.

2.   De beschikkingen hebben verbindende kracht vanaf de datum van de betekening, behoudens de andersluidende bepalingen van dit reglement en van artikel 12, lid 1, van bijlage I bij het Statuut.

Artikel 84

Rectificatie van beslissingen

1.   Het Gerecht kan bij beschikking, na partijen te hebben gehoord, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, binnen een maand na de betekening van de beslissing gedaan, de schrijf- en rekenfouten alsmede kennelijke onnauwkeurigheden doen herstellen.

2.   De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt bevolen, wordt aan de minuut van de gerectificeerde beslissing gehecht. In margine van laatstbedoelde minuut wordt van deze beschikking aantekening gedaan.

Artikel 85

Verzuim om ten aanzien van de proceskosten te beslissen

1.   Indien is verzuimd te beslissen ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen, zich binnen een maand na de betekening van de beslissing met een verzoekschrift tot het Gerecht.

2.   Dit verzoekschrift wordt aan de wederpartij betekend; de president stelt haar een termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

3.   Nadat deze opmerkingen zijn ingediend, beslist het Gerecht tegelijkertijd over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek.

Achtste hoofdstuk

VAN DE PROCESKOSTEN EN DE GERECHTSKOSTEN

Artikel 86

Beslissing ten aanzien van de kosten

Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

Artikel 87

Toedeling van de kosten — Algemene regels

1.   Behoudens de andere bepalingen van dit hoofdstuk wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd.

2.   Wanneer de billijkheid dit vergt, kan het Gerecht beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

Artikel 88

Kosten die nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt

Een partij kan, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, ten dele of zelfs volledig in de kosten worden verwezen, indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het instellen van het beroep, met name indien door haar toedoen aan de wederpartij kosten zijn opgekomen die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

Artikel 89

Toedeling van de kosten — Bijzondere gevallen

1.   Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Gerecht het door elk hunner te dragen deel van de proceskosten.

2.   Indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

3.   Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten.

4.   De interveniënt draagt zijn eigen kosten.

5.   De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten veroordeeld, voor zover dit door de wederpartij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd. Op vordering van eerstbedoelde partij wordt evenwel de wederpartij in de kosten veroordeeld, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd lijkt.

6.   Wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten.

7.   Ingeval partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.

Artikel 90

Kosten van tenuitvoerlegging

De kosten van de tenuitvoerlegging worden door de geëxecuteerde aan de executant vergoed op de voet van het tarief, geldend in de staat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.

Artikel 91

Invorderbare kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 94, worden als invorderbare kosten aangemerkt:

a)

de krachtens artikel 66 aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden;

b)

de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de vertegenwoordiger.

Artikel 92

Geschil over de kosten

1.   In geval van geschil over het bedrag en de aard van de invorderbare kosten beslist het Gerecht op verzoek van de belanghebbende partij bij een met redenen omklede beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij.

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van bijlage I bij het Statuut staat tegen deze beschikking geen hogere voorziening open.

2.   Partijen kunnen ter fine van executie een expeditie van de beschikking verlangen.

Artikel 93

Betaling

1.   De kas van het Gerecht en zijn schuldenaren doen hun betalingen in euro’s.

2.   Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening van de valuta volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling.

Artikel 94

Gerechtskosten

De procedure voor het Gerecht is kosteloos, behoudens de navolgende bepalingen:

a)

indien een partij ten laste van het Gerecht onnodige kosten heeft veroorzaakt, met name indien het beroep een kennelijk misbruik oplevert, kan het Gerecht die partij volledig of ten dele in die kosten verwijzen, met dien verstande dat het bedrag van die kosten 2 000 EUR niet mag overschrijden;

b)

de kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, zullen, voor zover zij door de griffier overmatig worden geacht, door die partij op de voet van het tarief bedoeld in artikel 20 worden vergoed.

Negende hoofdstuk

VAN DE RECHTSBIJSTAND

Artikel 95

Materiële voorwaarden

1.   Om een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, wordt voor de procedures voor het Gerecht rechtsbijstand verleend met inachtneming van de navolgende regels.

De rechtsbijstand dekt volledig of gedeeltelijk de kosten in verband met de bijstand en de vertegenwoordiging in rechte voor het Gerecht. Deze kosten komen ten laste van de kas van het Gerecht.

2.   Iedere natuurlijke persoon die wegens zijn economische situatie geheel of ten dele niet in staat is de in lid 1 bedoelde kosten te dragen, heeft recht op rechtsbijstand.

De economische situatie wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen en gezinssituatie.

3.   Rechtsbijstand wordt geweigerd indien de rechtsvordering ten aanzien waarvan zij wordt gevraagd, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond lijkt.

Artikel 96

Vormvoorwaarden

1.   Om rechtsbijstand kan worden verzocht voor of na de instelling van het beroep.

Het verzoek kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend.

2.   Het verzoek om rechtsbijstand moet vergezeld gaan van alle inlichtingen en bewijsstukken op grond waarvan de economische situatie van de verzoeker kan worden beoordeeld, zoals een verklaring van een nationale bevoegde autoriteit betreffende deze economische situatie.

Indien het verzoek vóór de instelling van het beroep wordt ingediend, moet de verzoeker summier het voorwerp van het in te stellen beroep, de feiten van de zaak en de argumenten ter ondersteuning van het beroep uiteenzetten. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de desbetreffende bewijsstukken.

3.   Het Gerecht kan overeenkomstig artikel 120 bepalen dat voor de indiening van het verzoek om rechtsbijstand een formulier moet worden gebruikt.

Artikel 97

Procedure

1.   Alvorens op het verzoek om rechtsbijstand te beslissen, nodigt het Gerecht de wederpartij uit om haar schriftelijke opmerkingen in te dienen, tenzij reeds op grond van de ingediende stukken blijkt dat niet aan de in artikel 95, lid 2, bepaalde voorwaarden wordt voldaan of dat is voldaan aan het gestelde in lid 3 van hetzelfde artikel.

2.   De beslissing op het verzoek om rechtsbijstand wordt genomen bij beschikking door de president van het Gerecht of, indien de zaak reeds aan een kamer is toegewezen, door de president. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

De beschikking waarbij het verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen, wordt met redenen omkleed.

3.   In de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, wordt aan de betrokkene een advocaat aangewezen om hem te vertegenwoordigen.

Indien de betrokkene niet zelf een advocaat heeft voorgesteld, of indien zijn keuze niet kan worden bekrachtigd, zendt de griffier de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, en een afschrift van het verzoek aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, genoemd in bijlage II bij het Additioneel reglement van het Hof van Justitie. De advocaat die met de vertegenwoordiging van de verzoeker wordt belast, wordt aangewezen met inachtneming van de door deze instantie toegezonden voorstellen.

In de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, kan een bedrag worden vastgesteld dat aan de aldus aangewezen advocaat zal worden betaald, of een maximum worden bepaald voor de verschotten en honoraria van de advocaat, dat in beginsel niet mag worden overschreden. Daarin kan worden voorzien in een bijdrage van de betrokkene aan de in artikel 95, lid 1, bedoelde kosten, rekening houdend met zijn economische situatie.

4.   De indiening van een verzoek om rechtsbijstand schorst de voor de instelling van het beroep bepaalde termijn tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op dit verzoek wordt beslist, of, in de gevallen bedoeld in lid 3, tweede alinea, de beschikking waarbij de advocaat wordt aangewezen die de betrokkene dient te vertegenwoordigen.

5.   Wanneer in de loop van het geding blijkt dat de omstandigheden op grond waarvan de rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de president, ambtshalve dan wel op verzoek, de betrokkene gehoord, de desbetreffende beschikking intrekken. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

De beschikking tot intrekking van de rechtsbijstand wordt met redenen omkleed.

6.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen zijn niet vatbaar voor hogere voorziening.

Artikel 98

Voorschotten — Tenlasteneming van de kosten

1.   Indien rechtsbijstand wordt verleend, kan de president, op verzoek van de advocaat van de betrokkene, beslissen dat aan de advocaat een voorschot wordt betaald.

2.   Wanneer op grond van de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, de begunstigde van de rechtsbijstand zijn eigen kosten moet dragen, stelt de president bij niet voor hogere voorziening vatbare, met redenen omklede beschikking de verschotten en honoraria van de advocaat vast die ten laste van de kas van het Gerecht komen. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

3.   Wanneer het Gerecht in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, een andere partij heeft veroordeeld om de kosten van de begunstigde van de rechtsbijstand te dragen, dient deze andere partij de aan rechtsbijstand voorgeschoten bedragen aan de kas van het Gerecht te vergoeden.

In geval van een geschil of indien de partij geen gevolg geeft aan het verzoek van de griffier om deze bedragen te vergoeden, beslist de president bij niet voor hogere voorziening vatbare, met redenen omklede beschikking. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

4.   Wanneer de begunstigde van de rechtsbijstand in het ongelijk wordt gesteld, kan het Gerecht, indien de billijkheid dit vergt, bij zijn uitspraak over de kosten in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, gelasten dat een of meer andere partijen hun eigen kosten dragen of dat deze bij wege van rechtsbijstand geheel of ten dele ten laste komen van de kas van het Gerecht.

Tiende hoofdstuk

VAN DE BETEKENINGEN

Artikel 99

Betekeningen

1.   De in dit reglement voorziene betekeningen geschieden door de griffier:

ingeval de geadresseerde domicilie heeft gekozen op de plaats waar het Gerecht is gevestigd, door toezending bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst van een afschrift van de akte welke wordt betekend, of door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs, of

wanneer overeenkomstig de artikelen 35, lid 3, of 39, lid 1, tweede alinea, de geadresseerde ermee heeft ingestemd dat de betekeningen hem worden verricht met een technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt, door dit middel.

De kopieën van het te betekenen origineel worden door de griffier opgemaakt en voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij die afschriften afkomstig zijn van partijen zelf overeenkomstig artikel 34, lid 1, tweede alinea.

2.   Indien dit om technische redenen, met name verband houdend met de omvang van het stuk, nodig is, of indien het te betekenen stuk een arrest of een beschikking is, wordt het stuk, wanneer de geadresseerde geen domicilie heeft gekozen, aan diens adres betekend op de wijze als voorzien in lid 1, eerste streepje. De geadresseerde wordt daarvan verwittigd per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt. Een aangetekende postzending wordt dan geacht de geadresseerde te hebben bereikt op de tiende dag na de bezorging van die zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd, tenzij uit het bericht van ontvangst blijkt dat zij op een andere datum is ontvangen, of de geadresseerde binnen drie weken na per telefax of ander technisch middel te zijn verwittigd, de griffier meedeelt dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt.

Elfde hoofdstuk

VAN DE TERMIJNEN

Artikel 100

Berekening van de termijnen — Forfaitaire termijn wegens afstand

1.   De procestermijnen voorzien in de Verdragen, in het Statuut en in dit reglement worden berekend als volgt:

a)

wanneer een in dagen, weken, maanden of jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of deze handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b)

een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c)

wanneer een termijn is omschreven in maanden en in dagen, worden eerst de volle maanden geteld en vervolgens de dagen;

d)

de wettelijk erkende feestdagen, de zondagen en de zaterdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

e)

de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

2.   De termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daaraanvolgende werkdag.

De lijst van de wettelijk erkende feestdagen, vastgesteld door het Hof van Justitie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, is van toepassing bij het Gerecht.

3.   De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

Artikel 101

Verlenging — Machtiging

1.   De krachtens dit reglement bepaalde termijnen kunnen worden verlengd door de autoriteit die ze heeft vastgesteld.

2.   De president kan de griffier machtigen, termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit reglement tot zijn bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan.

DERDE TITEL

VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES

Eerste hoofdstuk

VAN VERZOEKEN TOT OPSCHORTING VAN TENUITVOERLEGGING EN TOT VERKRIJGING VAN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING

Artikel 102

Verzoek om voorlopige maatregelen

1.   Een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling, bedoeld in artikel 278 VWEU en artikel 157 VEGA, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker tegen die handeling beroep heeft ingesteld bij het Gerecht.

Een verzoek tot verkrijging van enige andere voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 279 VWEU, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Gerecht aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt.

Deze verzoeken kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 91, lid 4, van het Ambtenarenstatuut worden gedaan zodra een klacht als bedoeld in artikel 90, lid 2, van dat statuut is ingediend.

2.   De verzoeken bedoeld in het voorgaande lid, bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

3.   Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 34 en 35.

Artikel 103

Bevoegdheid van de president van het Gerecht

1.   De president van het Gerecht beslist op de krachtens artikel 102, lid 1, gedane verzoeken.

2.   In geval van afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht, wordt deze vervangen door een andere rechter, die wordt aangewezen overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in een besluit van het Gerecht dat wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 104

Procedure

1.   Het verzoek wordt aan de wederpartij betekend; de president van het Gerecht verleent haar een korte termijn voor schriftelijk of mondeling antwoord.

2.   De president van het Gerecht treft in voorkomend geval maatregelen tot organisatie van de procesgang en maatregelen van instructie.

3.   De president van het Gerecht kan het verzoek toestaan nog voor de wederpartij haar opmerkingen heeft voorgedragen. Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 105

Beslissing ten aanzien van de voorlopige maatregelen

1.   Op het verzoek wordt beslist bij een met redenen omklede beschikking.

2.   De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde, dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.

3.   In de beschikking kan de dag worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest. Bij gebreke van zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken.

4.   De beschikking is van voorlopige aard en prejudicieert de door het Gerecht in de hoofdzaak te geven beslissing niet.

Artikel 106

Wijziging in de omstandigheden

Op verzoek van een van de partijen kan de beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 107

Nieuw verzoek

De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins, dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

Artikel 108

Opschorting van tenuitvoerlegging

Het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling, gedaan krachtens de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA, wordt naar de bepalingen van dit hoofdstuk behandeld.

De beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de voorlopige maatregel zijn kracht verliest.

Tweede hoofdstuk

VAN DE TUSSENKOMST OF INTERVENTIE

Artikel 109

Verzoek tot tussenkomst

1.   Elk verzoek tot tussenkomst moet worden gedaan binnen een termijn van vier weken vanaf de datum van de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 37, lid 2.

2.   Het verzoek tot tussenkomst bevat:

a)

de aanduiding van de zaak;

b)

de aanduiding van partijen;

c)

de naam en de woonplaats van de interveniënt;

d)

de domiciliekeuze van de interveniënt ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd, of de vermelding van het technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt en waarmee de vertegenwoordiger van de interveniënt instemt voor het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken;

e)

de conclusie van de interveniënt strekkende tot ondersteuning of afwijzing van de conclusies van de verzoeker;

f)

een uiteenzetting van de omstandigheden waaruit blijkt van het recht om tussen te komen krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut of op grond van een specifieke bepaling.

3.   De artikelen 34 en 35 zijn van overeenkomstige toepassing.

4.   De interveniënt wordt vertegenwoordigd volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

5.   Het verzoek tot tussenkomst wordt aan de partijen betekend om hen in de gelegenheid te stellen schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken en, indien daartoe aanleiding bestaat, aan de griffie mee te delen welke stukken volgens hen als geheim en vertrouwelijk moeten worden beschouwd en derhalve volgens hen niet aan de interveniënten mogen worden meegedeeld.

6.   De president beslist bij beschikking dan wel verwijst het verzoek tot tussenkomst naar het Gerecht. Indien het verzoek wordt afgewezen, is de beschikking met redenen omkleed.

Artikel 110

Voorwaarden voor de interventie

1.   Indien interventie wordt toegestaan, bepaalt de president de termijn waarbinnen de interveniënt een memorie in interventie kan indienen.

2.   De interveniënt ontvangt afschriften van alle aan partijen betekende processtukken. Op verzoek van een partij kan de president echter toezending van afschriften van geheime of vertrouwelijke stukken weigeren.

3.   De memorie in interventie bevat:

a)

de conclusies van de interveniënt;

b)

de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten;

c)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

4.   De conclusies van de interveniënt zijn slechts ontvankelijk indien zij strekken tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning van de conclusies van een van de partijen.

5.   Na de indiening van de memorie in interventie bepaalt de president een termijn waarbinnen partijen schriftelijk kunnen antwoorden op die memorie of nodigt hij partijen uit, hun antwoord in te dienen tijdens de mondelinge behandeling.

6.   Voor de toepassing van dit reglement wordt de interveniënt gelijkgesteld met een partij, behoudens andersluidende bepalingen.

Artikel 111

Uitnodiging tot interventie

1.   In elke stand van het geding kan de president, de partijen gehoord, iedere persoon, iedere instelling of iedere lidstaat die belang heeft bij de oplossing van het geschil, uitnodigen om het Gerecht te laten weten of hij in het geding wenst tussen te komen. In de uitnodiging wordt melding gemaakt van de mededeling bedoeld in artikel 37, lid 2.

2.   Indien de betrokken persoon, instelling of lidstaat binnen de door de president gestelde termijn aan het Gerecht laat weten dat hij of zij wenst tussen te komen, deelt de president dit mee aan de partijen om hen in de gelegenheid te stellen, indien daartoe aanleiding bestaat, aan de griffie mee te delen welke stukken volgens hen als geheim of vertrouwelijk moeten worden beschouwd en derhalve volgens hen niet aan de betrokken persoon, instelling of lidstaat mogen worden meegedeeld.

De bepalingen van artikel 110, lid 2, zijn van toepassing.

3.   De betrokken persoon, instelling of lidstaat dient zijn of haar memorie in interventie in binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de mededeling van de processtukken.

De bepalingen van de artikelen 34, 35, 109, leden 2, sub a tot en met e, en 4, en 110, leden 3 tot en met 6, zijn van toepassing.

Derde hoofdstuk

VAN DE HOGERE VOORZIENINGEN EN DE TERUGWIJZINGEN NA VERNIETIGING

Artikel 112

Voorwaarden voor hogere voorziening tegen de beslissingen van het Gerecht

Onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 9 tot en met 12 van bijlage I bij het Statuut, staat hogere voorziening bij het Gerecht van de Europese Unie open tegen de arresten en beschikkingen van het Gerecht.

Artikel 113

Terugwijzing na vernietiging — Toewijzing van de teruggewezen zaak

1.   Wanneer het Gerecht van de Europese Unie, na een arrest of beschikking van het Gerecht te hebben vernietigd, de zaak krachtens artikel 13 van bijlage I bij het Statuut terugwijst naar het Gerecht, wordt de zaak door het verwijzingsarrest bij het Gerecht aanhangig.

2.   De president van het Gerecht wijst de zaak toe aan de rechtsprekende formatie die de vernietigde beslissing heeft gewezen, of aan een andere rechtsprekende formatie.

Wanneer de vernietigde beslissing evenwel is gewezen door een alleensprekende rechter, wijst de president van het Gerecht de zaak toe aan een rechtsprekende formatie die zitting houdt met drie rechters, waarvan die rechter geen deel uitmaakt.

Artikel 114

Procedure van onderzoek van de teruggewezen zaak

1.   Binnen twee maanden nadat het arrest van het Gerecht van de Europese Unie aan de verzoeker is betekend, kan deze een memorie van opmerkingen indienen.

2.   Binnen een maand nadat de memorie van de verzoeker aan de verwerende partij is meegedeeld, kan deze een memorie van opmerkingen indienen. De termijn waarover de verwerende partij daartoe beschikt, kan in geen geval korter zijn dan twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop het arrest van het Gerecht van de Europese Unie haar is betekend.

3.   De memorie van de verzoeker en die van de verwerende partij worden tegelijkertijd aan de interveniënt meegedeeld. Deze kan binnen een maand na die mededeling een memorie van opmerkingen indienen. De termijn waarover de interveniënt daartoe beschikt, kan in geen geval korter zijn dan twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop het arrest van het Gerecht van de Europese Unie hem is betekend.

4.   In afwijking van de leden 1 tot en met 3 wordt, wanneer, op het moment waarop het verwijzingsarrest wordt gewezen, de schriftelijke behandeling voor het Gerecht niet was beëindigd, zij hervat in de stand waarin zij zich bevond; het Gerecht kan daartoe de nodige maatregelen tot organisatie van de procesgang vaststellen.

5.   Indien de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan het Gerecht de indiening van aanvullende memories van opmerkingen toestaan.

6.   De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de tweede titel van dit reglement.

Artikel 115

Kosten

Het Gerecht beslist over de op de procedures voor het Gerecht zomede op de procedure in hogere voorziening voor het Gerecht van de Europese Unie gevallen kosten.

Vierde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN BIJ VERSTEK GEWEZEN EN HET VERZET

Artikel 116

Procedure

1.   Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker vorderen dat het Gerecht zijn conclusies toewijst.

Dit verzoek wordt aan de verwerende partij betekend. Het Gerecht kan besluiten de mondelinge behandeling van het verzoek te openen.

2.   Alvorens bij verstek arrest te wijzen, onderzoekt het Gerecht de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, alsmede of de vormvoorschriften behoorlijk in acht zijn genomen en of de conclusies van verzoeker gegrond voorkomen. Het kan maatregelen van instructie bevelen.

3.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar.

Het Gerecht kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten totdat op het ingevolge lid 4 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde, dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald; de zekerheid wordt vrijgegeven wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.

4.   Tegen het bij verstek gewezen arrest staat verzet open.

Het verzet moet worden aangebracht binnen een maand na de betekening van het arrest.

Het wordt aanhangig gemaakt in de vormen bepaald in de artikelen 34 en 35.

5.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president van de rechtsprekende formatie de termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk van antwoord kan dienen.

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de tweede titel van dit reglement.

6.   Het Gerecht doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet. De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE BUITENGEWONE RECHTSMIDDELEN

Artikel 117

Van het derdenverzet

1.   Overeenkomstig artikel 42 van het Statuut kan derdenverzet worden gedaan tegen een beslissing gewezen zonder dat de derde-opposant in het geding is geroepen, indien de beslissing de derde-opposant in zijn rechten benadeelt.

Indien van de bestreden beslissing mededeling is gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt het verzoek gedaan binnen twee maanden na de dag van die mededeling.

2.   Op het derdenverzet zijn de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van de bestreden beslissing;

b)

de vermelding van de punten waarop de bestreden beslissing de derde-opposant in zijn rechten benadeelt;

c)

een opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het hoofdgeding voor het Gerecht heeft kunnen deelnemen.

Het verzoek wordt gericht tegen alle partijen in het hoofdgeding.

Het verzoek wordt toegewezen aan de rechtsprekende formatie die de beslissing heeft gewezen waartegen het derdenverzet is gericht.

3.   De bestreden beslissing wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.

De minuut van de op het derdenverzet gewezen arrest wordt gehecht aan die van de bestreden beslissing. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het derdenverzet gewezen arrest aantekening gedaan.

4.   Wanneer eenzelfde beslissing van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Gerecht van de Europese Unie en van derdenverzet voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Gerecht van de Europese Unie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

5.   Op verzoek van de derde-opposant kan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing worden gelast. De bepalingen van het eerste hoofdstuk van de derde titel zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 118

Van de interpretatie van de beslissingen van het Gerecht

1.   Overeenkomstig artikel 43 van het Statuut heeft het Gerecht, in geval van moeilijkheden aangaande de betekenis en de strekking van een beslissing, tot taak deze uit te leggen, op verzoek van een der partijen of van een instelling die haar belang ter zake aannemelijk maakt.

Voor het verzoek tot interpretatie geldt geen enkele termijn.

2.   Op het verzoek tot interpretatie zijn de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van de beslissing waarop het verzoek betrekking heeft;

b)

de vermelding van de teksten waarvan interpretatie wordt verzocht.

Het verzoek wordt gericht tegen hen die partij waren bij de beslissing waarvan interpretatie wordt verzocht.

Het verzoek tot interpretatie wordt toegewezen aan de rechtsprekende formatie die de beslissing heeft gewezen waarop dat verzoek betrekking heeft.

3.   Het Gerecht beslist bij arrest, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen voor te dragen.

De minuut van dit arrest wordt gehecht aan de minuut van de geïnterpreteerde beslissing. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het ter interpretatie gewezen arrest.

4.   Wanneer eenzelfde beslissing van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Gerecht van de Europese Unie en van een verzoek tot interpretatie voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Gerecht van de Europese Unie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

Artikel 119

Van de herziening

1.   Overeenkomstig artikel 44 van het Statuut kan het Gerecht slechts om herziening van een beslissing worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit dat van beslissende invloed kan zijn en vóór de uitspraak of de vaststelling van de beslissing onbekend was aan het Gerecht en aan de partij die om de herziening verzoekt.

Onverminderd de termijn van tien jaar, voorzien in artikel 44, derde alinea, van het Statuut, moet het verzoek tot herziening van een beslissing worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.

2.   Op het verzoek tot herziening zijn de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van overeenkomstige toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van de bestreden beslissing;

b)

de punten waarop de beslissing wordt bestreden;

c)

de omschrijving van het feit waarop het verzoek berust;

d)

een vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen in acht zijn genomen.

Het verzoek wordt gericht tegen al degenen die partij waren bij de bestreden beslissing.

Het verzoek tot herziening wordt toegewezen aan de rechtsprekende formatie die de bestreden beslissing heeft gewezen.

3.   Het Gerecht beslist bij arrest over de ontvankelijkheid van het verzoek met inaanmerkingneming van de schriftelijke opmerkingen van partijen.

Indien het Gerecht het verzoek ontvankelijk verklaart, geschiedt de verdere behandeling mondeling, behoudens andersluidende beslissing van het Gerecht. Het Gerecht beslist bij arrest.

De minuut van het arrest houdende herziening wordt gehecht aan die van de herziene beslissing. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het arrest houdende herziening aantekening gedaan.

4.   Wanneer eenzelfde beslissing van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Gerecht van de Europese Unie en van een verzoek tot herziening voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Gerecht van de Europese Unie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 120

Praktische aanwijzingen van het Gerecht

Het Gerecht kan praktische aanwijzingen geven met betrekking tot, met name, de voorbereiding en het verloop van de terechtzittingen, de minnelijke regeling van de geschillen alsmede de indiening en de neerlegging van memories of schriftelijke opmerkingen.

Artikel 121

Bekendmaking van het Reglement voor de procesvoering

Dit reglement, dat authentiek is in de procestalen bedoeld in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgend op de bekendmaking ervan.

Artikel 122

Overgangsbepalingen inzake de kosten

De bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel, betreffende de proceskosten en de gerechtskosten, zijn slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit reglement bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt.

De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum aanhangige zaken.

INHOUD

ALGEMENE BEPALING

 

Artikel 1

Definities

EERSTE TITEL

VAN DE ORGANISATIE VAN HET GERECHT

Eerste hoofdstuk

VAN HET PRESIDENTSCHAP EN DE LEDEN VAN HET GERECHT

Artikel 2

Ambtstermijn van de rechters

Artikel 3

Eedaflegging

Artikel 4

Afzetting en ontheffing uit het ambt van een rechter

Artikel 5

Rang

Artikel 6

Verkiezing van de president van het Gerecht

Artikel 7

Bevoegdheden van de president van het Gerecht

Artikel 8

Vervanging van de president van het Gerecht

Tweede hoofdstuk

VAN DE RECHTSPREKENDE FORMATIES

Artikel 9

Rechtsprekende formaties

Artikel 10

Samenstelling van de kamers

Artikel 11

Kamerpresidenten

Artikel 12

Gewone rechtsprekende formatie — Toewijzing van de zaken aan de kamers

Artikel 13

Verwijzing van een zaak naar het Gerecht in volle samenstelling of naar de kamer die zitting houdt met vijf rechters

Artikel 14

Verwijzing van een zaak naar een alleensprekende rechter

Derde hoofdstuk

VAN DE GRIFFIE EN DE DIENSTEN

Eerste afdeling –

Van de griffie

Artikel 15

Benoeming van de griffier

Artikel 16

Beëindiging van functie van de griffier

Artikel 17

Adjunct-griffier

Artikel 18

Afwezigheid of verhindering van de griffier

Artikel 19

Taken van de griffier

Artikel 20

Houden van het register

Tweede afdeling –

Van de diensten

Artikel 21

Ambtenaren en andere personeelsleden

Artikel 22

Administratie en beheer van de financiën van het Gerecht

Vierde hoofdstuk

VAN DE WERKWIJZE VAN HET GERECHT

Artikel 23

Dag, uur en plaats van de zittingen van het Gerecht

Artikel 24

Quorum

Artikel 25

Afwezigheid of verhindering van een rechter

Artikel 26

Afwezigheid of verhindering van een rechter van de kamer die zitting houdt met vijf rechters, vóór de terechtzitting

Artikel 27

Beraadslaging

Artikel 28

Gerechtelijke vakanties

Vijfde hoofdstuk

VAN HET TAALGEBRUIK

Artikel 29

Taalgebruik

Zesde hoofdstuk

VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN PARTIJEN

Artikel 30

Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten

Artikel 31

Hoedanigheid van de vertegenwoordigers van partijen

Artikel 32

Uitsluiting van de procedure

TWEEDE TITEL

VAN DE PROCEDURE

Eerste hoofdstuk

VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

Artikel 33

Algemene bepalingen

Artikel 34

Indiening van de processtukken

Artikel 35

Verzoekschrift

Artikel 36

Regularisatie

Artikel 37

Betekening van het verzoekschrift en mededeling in het Publicatieblad

Artikel 38

Toewijzing van een zaak aan een rechtsprekende formatie

Artikel 39

Verweerschrift

Artikel 40

Toezending aan de Raad en de Europese Commissie

Artikel 41

Tweede memoriewisseling

Artikel 42

Nieuwe bewijsaanbiedingen

Artikel 43

Nieuwe middelen

Artikel 44

Documenten en stukken — Vertrouwelijke behandeling — Anonimisering

Artikel 45

Voorlopig rapport

Artikel 46

Verknochtheid — Voeging

Artikel 47

Volgorde van behandeling van de zaken

Tweede hoofdstuk

VAN DE MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 48

Terechtzitting

Artikel 49

Dag van de terechtzitting

Artikel 50

Afwezigheid van de partijen ter terechtzitting

Artikel 51

Verloop van de terechtzitting

Artikel 52

Sluiting van de mondelinge behandeling

Artikel 53

Proces-verbaal van de terechtzitting

Derde hoofdstuk

VAN DE MAATREGELEN TOT ORGANISATIE VAN DE PROCESGANG EN VAN DE MAATREGELEN VAN INSTRUCTIE

Artikel 54

Algemene bepalingen

Eerste afdeling –

Van de maatregelen tot organisatie van de procesgang

Artikel 55

Doel en typologie

Artikel 56

Procedure

Tweede afdeling –

Van de maatregelen van instructie

Artikel 57

Typologie

Artikel 58

Procedure

Derde afdeling –

Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen

Artikel 59

Oproeping van de getuigen

Artikel 60

Verhoor van de getuigen

Artikel 61

Verplichtingen van de getuigen

Artikel 62

Deskundigenonderzoek

Artikel 63

Eed

Artikel 64

Meineed door getuige of deskundige

Artikel 65

Wraking

Artikel 66

Vergoeding van de kosten — Schadeloosstelling

Artikel 67

Rogatoire commissie

Vierde hoofdstuk

VAN DE MINNELIJKE REGELING VAN DE GESCHILLEN

Artikel 68

Modaliteiten

Artikel 69

Akkoord van de partijen

Artikel 70

Minnelijke regeling en procedure in rechte

Vijfde hoofdstuk

VAN DE SCHORSING VAN DE BEHANDELING EN DE ONBEVOEGDVERKLARING TEN VOORDELE VAN HET HOF VAN JUSTITIE EN HET GERECHT VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 71

Gevallen van schorsing van de behandeling en procedure

Artikel 72

Duur en gevolgen van de schorsing

Artikel 73

Onbevoegdverklaring

Zesde hoofdstuk

VAN DE AFSTAND VAN INSTANTIE, VAN DE AFDOENING ZONDER BESLISSING EN VAN DE PROCESINCIDENTEN

Artikel 74

Afstand van instantie

Artikel 75

Afdoening zonder beslissing

Artikel 76

Beroep dat kennelijk gedoemd is te worden verworpen

Artikel 77

Middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn

Artikel 78

Verzoek om uitspraak te doen zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan

Zevende hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN EN DE BESCHIKKINGEN

Artikel 79

Arrest

Artikel 80

Uitspraak van het arrest

Artikel 81

Beschikking

Artikel 82

Vaststelling van de beschikking

Artikel 83

Ingang van de verbindende kracht

Artikel 84

Rectificatie van beslissingen

Artikel 85

Verzuim om ten aanzien van de proceskosten te beslissen

Achtste hoofdstuk

VAN DE PROCESKOSTEN EN DE GERECHTSKOSTEN

Artikel 86

Beslissing ten aanzien van de kosten

Artikel 87

Toedeling van de kosten — Algemene regels

Artikel 88

Kosten die nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt

Artikel 89

Toedeling van de kosten — Bijzondere gevallen

Artikel 90

Kosten van tenuitvoerlegging

Artikel 91

Invorderbare kosten

Artikel 92

Geschil over de kosten

Artikel 93

Betaling

Artikel 94

Gerechtskosten

Negende hoofdstuk

VAN DE RECHTSBIJSTAND

Artikel 95

Materiële voorwaarden

Artikel 96

Vormvoorwaarden

Artikel 97

Procedure

Artikel 98

Voorschotten — Tenlasteneming van de kosten

Tiende hoofdstuk

VAN DE BETEKENINGEN

Artikel 99

Betekeningen

Elfde hoofdstuk

VAN DE TERMIJNEN

Artikel 100

Berekening van de termijnen — Forfaitaire termijn wegens afstand

Artikel 101

Verlenging — Machtiging

DERDE TITEL

VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES

Eerste hoofdstuk

VAN VERZOEKEN TOT OPSCHORTING VAN TENUITVOERLEGGING EN TOT VERKRIJGING VAN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING

Artikel 102

Verzoek om voorlopige maatregelen

Artikel 103

Bevoegdheid van de president van het Gerecht

Artikel 104

Procedure

Artikel 105

Beslissing ten aanzien van de voorlopige maatregelen

Artikel 106

Wijziging in de omstandigheden

Artikel 107

Nieuw verzoek

Artikel 108

Opschorting van tenuitvoerlegging

Tweede hoofdstuk

VAN DE TUSSENKOMST OF INTERVENTIE

Artikel 109

Verzoek tot tussenkomst

Artikel 110

Voorwaarden voor de interventie

Artikel 111

Uitnodiging tot interventie

Derde hoofdstuk

VAN DE HOGERE VOORZIENINGEN EN DE TERUGWIJZINGEN NA VERNIETIGING

Artikel 112

Voorwaarden voor hogere voorziening tegen de beslissingen van het Gerecht

Artikel 113

Terugwijzing na vernietiging — Toewijzing van de teruggewezen zaak

Artikel 114

Procedure van onderzoek van de teruggewezen zaak

Artikel 115

Kosten

Vierde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN BIJ VERSTEK GEWEZEN EN HET VERZET

Artikel 116

Procedure

Vijfde hoofdstuk

VAN DE BUITENGEWONE RECHTSMIDDELEN

Artikel 117

Van het derdenverzet

Artikel 118

Van de interpretatie van de beslissingen van het Gerecht

Artikel 119

Van de herziening

SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 120

Praktische aanwijzingen van het Gerecht

Artikel 121

Bekendmaking van het Reglement voor de procesvoering

Artikel 122

Overgangsbepalingen inzake de kosten

Inhoud


(1)  PB L 225 van 29.8.2007, blz. 1, met rectificatie in PB L 69 van 13.3.2008, blz. 37, zoals gewijzigd op 14 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 10) en 17 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 17).