ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.140.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 140

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
29 mei 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Raad

2010/C 140/01

Advies van de Raad over het geactualiseerde convergentieprogramma van Estland voor de periode 2009-2013

1

2010/C 140/02

Advies van de Raad over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Frankrijk voor de periode 2009-2013

6

2010/C 140/03

Advies van de Raad over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Duitsland voor de periode 2009-2013

12

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2010/C 140/04

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

18

2010/C 140/05

Goedkeuring van steunmaatregelen van de staten op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

20

2010/C 140/06

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5843 — Eli Lilly/Certain Animal Health Assets of Pfizer) ( 1 )

21

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2010/C 140/07

Conclusies van de Raad van 25 mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de Europese Unie

22

 

Europese Commissie

2010/C 140/08

Wisselkoersen van de euro

24

 

V   Adviezen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2010/C 140/09

Steunmaatregelen van de staten — Spanje — Steunmaatregel C 10/10 (ex N 562/09) — Herstructureringssteun voor A NOVO Comlink SL — Uitnodiging overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU om opmerkingen te maken ( 1 )

25

2010/C 140/10

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5870 — Foxconn/Sony LCD TV Manufacturing Company in Slovakia) ( 1 )

33

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Raad

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/1


ADVIES VAN DE RAAD

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Estland voor de periode 2009-2013

2010/C 140/01

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 26 april 2010 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Estland voor de periode 2009-2013 behandeld.

(2)

De Estse economie komt momenteel uit een zware recessie. De recessie heeft weliswaar tot een duidelijke druk op de overheidsfinanciën geleid, maar de omslag van een onhoudbare binnenlandse vraag en het uiteenspatten van de vastgoedzeepbel hebben in een snelle afbouw van de hoge interne en externe onevenwichtigheden uit het verleden geresulteerd. Gezien de aanzienlijke macro-economische onevenwichtigheden die vóór de inzinking bestonden, was het grootschalige en krachtdadige optreden van de regering om de negatieve gevolgen van de economische neergang op de overheidsfinanciën te beperken een verstandige reactie die in overeenstemming was met het Europees economisch herstelplan. Dit heeft bijgedragen tot de beheersing van de risico's voor de economie, de begroting en het financiële stelsel, alsook tot het herstel van de concurrentiekracht door prijs- en loonaanpassingen in de economie. Door het handhaven van robuuste monetaire buffers ter ondersteuning van de wisselkoersstabiliteit en het voortzetten van een voorzichtig beleid ten aanzien van de financiële sector, onder meer door middel van een intensievere grensoverschrijdende samenwerking, konden ongunstige ontwikkelingen worden voorkomen. De hoge schuldenlast van de particuliere sector wordt momenteel geleidelijk afgebouwd, maar zal toch wegen op het herstel en een belemmering vormen voor consumptie en investeringen. Essentiële beleidsuitdagingen voor de toekomst zijn onder meer het verhogen van de productiviteit van de economie om de concurrentiekracht verder te bevorderen en meer vooruitgang te boeken in de richting van een duurzame convergentie, alsook het beperken van de risico's op competentieverlies door langdurige werkloosheid. In ruimere zin is de uitdaging voor de economie te komen tot een herstel van een positieve en duurzame groei en te voorkomen dat zich opnieuw aanzienlijke interne en externe onevenwichtigheden voordoen. In het licht van de verwachte lagere groei in de komende jaren is reeds een belangrijke aanpassing van de overheidsfinanciën tot stand gebracht, maar op middellange termijn moet verdere vooruitgang worden geboekt.

(3)

Hoewel de in de context van de crisis geconstateerde daling van het feitelijk bbp vooral conjunctureel van aard is, is ook het potentiële productieniveau negatief beïnvloed. Daarnaast kan de crisis ook een negatief effect op de potentiële groei op middellange termijn sorteren als gevolg van lagere investeringen, een beperkte beschikbaarheid van kredieten en een stijgende structurele werkloosheid. Bovendien versterkt de impact van de economische crisis de negatieve gevolgen van de vergrijzing voor de potentiële productie en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat meer vaart wordt gezet achter de structurele hervormingen die erop gericht zijn de potentiële groei te ondersteunen. Een absolute voorwaarde hiervoor is dat de economie wordt aangepast in de richting van een duurzamere groeisamenstelling waarbij de uitvoer een prominentere rol speelt. Gezien met name de aanzienlijk gestegen werkloosheid in Estland is het van belang om de uitvoering van actieve arbeidsmarktmaatregelen te intensiveren, onderwijs en opleiding beter op de behoeften van de arbeidsmarkt af te stemmen en te investeren in een leven lang leren.

(4)

In het macro-economische scenario van het programma wordt ervan uitgegaan dat het reële bbp in 2010, na een geraamde daling met 14,5 % in 2009, op jaarbasis ongewijzigd (– 0,1 %) zal blijven en daarna gedurende de rest van de programmaperiode een gemiddelde groei van 3,7 % zal vertonen.

Naar verwachting zal het conjunctuurklimaat in de loop van 2010 geleidelijk beginnen te verbeteren. Aangenomen wordt dat de binnenlandse vraag in 2010 een rem blijft zetten op het herstel, waarbij de groei in eerste instantie wordt teweeggebracht door een grotere buitenlandse vraag en een omslag in de voorraadcyclus. Verwacht wordt dat binnenlandse groeifactoren vanaf 2011 zullen aantrekken. Afgaande op de thans beschikbare gegevens (2) lijkt dit scenario op plausibele groeihypothesen te berusten, waarbij de economische ontwikkelingen met grote onzekerheden omgeven blijven. De programmaprognoses voor de inflatie lijken realistisch en de veronderstellingen met betrekking tot de monetaire en wisselkoersaangelegenheden sporen met de andere onderdelen van het macro-economische scenario. Er zijn volop nominale dalingen van binnenlandse prijzen en lonen aan de gang. In zowel het programma als de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie wordt ervan uitgegaan dat die tendensen zich in 2010 — weliswaar met enige verschillen — zullen voortzetten. Gezien de ineenstorting van de invoer als gevolg van de recessie is het hoge externe tekort uit het verleden thans omgeslagen in een overschot, waarvan wordt verwacht dat het op middellange termijn op een hoger niveau kan worden gehandhaafd dan in de najaarsprognoses van de diensten van de Commissie, als gevolg van de meer voorzichtige verwachtingen van het programma met betrekking tot de ontwikkeling van de binnenlandse vraag. In het programma wordt uitgegaan van een verdere toename van de werkloosheid in 2010 en een daling van de participatiegraad over de programmaperiode.

(5)

Uit de algemene economische en budgettaire strategie van de autoriteiten blijkt dat zij sterk vasthouden aan hun geloof in gezonde overheidsfinanciën. In het programma wordt het overheidstekort in 2009 op 2,6 % van het bbp geraamd, waarmee het zeer dicht in de buurt blijft van het niveau van 2008 (2,7 %). Dit wijst erop dat in de loop van 2009 bij een aanzienlijke verslechtering van de economische situatie een alomvattende en grootschalige budgettaire consolidatie tot stand is gebracht. Ondanks een aanzienlijke daling van het nominale bbp resulteerde de uitgevoerde consolidatie in een geringe stijging van de nominale ontvangsten, hoofdzakelijk als gevolg van hogere niet-fiscale ontvangsten en een verhoging van verscheidene belastingtarieven. Door de aanzienlijke besparingen bij de overheidsconsumptie konden ook de uitgaven worden gehandhaafd op een niveau dat vergelijkbaar is met dat van 2008. Tegelijkertijd heeft een toegenomen opname van middelen uit de EU-structuurfondsen gezorgd voor een anticyclische ondersteuning van de economie.

De verbetering van het structurele saldo, d.w.z. het conjunctuurgezuiverde saldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, berekend volgens de algemeen aanvaarde methode, bedroeg 3,5 % van het bbp overeenkomstig het programma, hetgeen op een sterk restrictief begrotingsbeleid wijst. Tezelfdertijd duidt het totale aantal in 2009 doorgevoerde discretionaire maatregelen op een nog grotere consolidatie-inspanning, die meer dan 9 % van het bbp bedraagt. Het verschil is ten eerste toe te schrijven aan het feit dat de consolidatiestrategie in grote mate steunde op het afzien van de voorheen voorziene groei van de uitgaven voor overheidsconsumptie en sociale uitkeringen; ten tweede aan de negatieve samenstellingseffecten op de belastingontvangsten, die met name te wijten zijn aan een uitgesproken daling van de particuliere consumptie en de loonkosten; ten derde aan de onzekerheden over de berekening van de conjunctuurgezuiverde saldi, gezien de omvang en de kenmerken van de neergang. In het programma wordt ervan uitgegaan dat het nominale overheidstekort in 2010 geleidelijk zal beginnen te dalen, waarbij aan het einde van de programmaperiode een overschot zal worden bereikt.

(6)

In het programma wordt uitgegaan van een nominaal tekort van 2,2 % van het bbp in 2010. De verbetering van het nominale saldo ten opzichte van vorig jaar is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de gevolgen over het volledige jaar van de consolidatiemaatregelen die vanaf de tweede helft van 2009 zowel aan de ontvangsten- als uitgavenzijde ten uitvoer zijn gelegd. Voorts werden de accijnzen in 2010 verder verhoogd, hetgeen heeft geleid tot een voorspelde stijging van de belastingontvangsten ondanks een krimp van het nominale bbp ten belope van ongeveer 1,25 %. Naar verwachting blijven de nominale uitgaven vrijwel op het niveau van 2009, waarbij een stijging van de overheidsinvesteringen wordt gecompenseerd door een verdere daling van de overheidsconsumptie; de uitgavenquote neemt dus lichtjes toe. Al bij al vertegenwoordigen de extra maatregelen ter verbetering van de begrotingssituatie 0,7 % van het bbp in 2010, bovenop de gevolgen over het volledige jaar van de in de tweede helft van 2009 genomen consolidatiemaatregelen ten belope van 2,5 % van het bbp. Dit alles neemt echter niet weg dat afgaande op de verandering van het structurele saldo, het voorgenomen begrotingsbeleid grotendeels neutraal is. Het verschil tussen beide benaderingen kan deels worden verklaard door een toegenomen afhankelijkheid van eenmalige en tijdelijke maatregelen in het programma tegen de achtergrond van een nog zwak conjunctuurklimaat, en is deels ook toe te schrijven aan de hierboven vermelde onzekerheden over de berekening van de conjunctuurgezuiverde saldi.

(7)

De belangrijkste doelstelling van de begrotingsstrategie voor de middellange termijn van het programma is om tegen het einde van de programmaperiode in 2013 — wanneer naar verwachting nominale en primaire overschotten zullen worden geboekt — de MTD te bereiken, die in het programma als een structureel evenwicht wordt gedefinieerd. Gezien de jongste prognoses en het schuldniveau sluit de MTD meer dan voldoende aan bij de doelstellingen van het stabiliteits- en groeipact. Het volgens de algemeen aanvaarde methode berekende structurele saldo zal volgens het programma tijdens de periode 2011-2013 jaarlijks met 0,5 à 1 % van het bbp verbeteren. Aangenomen wordt dat de verbetering hoofdzakelijk tot stand komt doordat de uitgavenquote sneller daalt dan de ontvangstenquote, met een verwachte nominale vermindering in de meeste primaire uitgavencategorieën in de laatste programmajaren, met name beloning van werknemers en sociale overdrachten. Het programma bevat evenwel geen gedetailleerde informatie over de algemene maatregelen om deze consolidatie te ondersteunen. De afhankelijkheid van eenmalige maatregelen om de begrotingsdoelstellingen te halen, zal in 2011 afnemen en in de laatste programmajaren verdwijnen. Als een weerspiegeling van deze tendens en in het licht van de vermindering van de in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 beschikbare financiële middelen wordt verwacht dat het aandeel van de niet-fiscale ontvangsten tegen het einde van de programmaperiode zal afnemen tot het niveau van 2008.

(8)

Op korte en middellange termijn kunnen de begrotingsresultaten slechter uitvallen dan waarop in het programma wordt gerekend. Zoals hierboven is opgemerkt, is de macro-economische omgeving omgeven met grote onzekerheden, die duidelijke budgettaire risico's met zich brengen, hoewel er geen reden lijkt te zijn om te veronderstellen dat deze risico's meer in opwaartse of in neerwaartse zin doorwerken. Extra onzekerheden voor 2010 zijn het gevolg van de afhankelijkheid van volatiele posten. Het is met name mogelijk dat de geplande verkoop van niet-financiële activa ten belope van 0,5 % van het bbp niet volledig kan worden doorgevoerd, terwijl het innen van dividenden en winstdeelnemingen van overheidsbedrijven aan bestuursrechterlijke besluiten en dus aan een aantal uitvoeringsrisico's onderworpen is. Voorts kunnen de beter dan verwachte belastingontvangsten in 2009 deels worden toegeschreven aan het voorafgaand aan de belastingverhogingen van januari 2010 wijdverspreide inslaan van aan accijnzen onderworpen goederen, hetgeen in 2010 kan resulteren in een compenserend negatief effect op de ontvangsten.

Tijdens de laatste jaren van de programmaperiode neemt de afhankelijkheid van eenmalige en tijdelijke maatregelen weliswaar af, maar de gegevens die worden verstrekt over de structurele vervangende maatregelen zijn ontoereikend, hetgeen risico's voor de doelstellingen met zich brengt. Die risico's worden evenwel ten dele afgezwakt door de solide reputatie die de Estse autoriteiten op begrotingsvlak hebben weten op te bouwen.

(9)

De bruto schuldquote van de overheid bedroeg in 2009 7,8 % van het bbp en lag hiermee ruim onder de referentiewaarde van het Verdrag. Verwacht wordt dat de schuldquote als gevolg van de overheidstekorten tegen het einde van de programmaperiode tot 14,3 % van het bbp zal oplopen. De overheid zal haar nettovermogenspositie tijdens de programmaperiode naar verwachting kunnen handhaven.

(10)

Uit schuldprognoses voor de middellange termijn waarbij wordt aangenomen dat bbp-groeicijfers en de belastingquote geleidelijk naar het niveau van voor de crisis terugkeren en waarbij de geraamde stijging van de leeftijdgerelateerde uitgaven is ingecalculeerd, kan worden afgelezen dat de in het programma geplande begrotingsstrategie op het eerste gezicht en bij overigens ongewijzigd beleid ruimschoots zal volstaan om de schuldquote ten laatste in 2020 te stabiliseren.

(11)

Het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting is aanzienlijk geringer dan gemiddeld in de EU het geval is. In Estland is het huidige peil van de brutoschuld zeer laag. Indien de overheidsfinanciën overeenkomstig de begrotingsplannen voor de programmaperiode gezond worden gehouden, zou dit bijdragen tot een beperking van de risico's voor de houdbaarheid van de openbare financiën, die in het houdbaarheidsverslag 2009 van de Commissie (3) als laag worden aangemerkt.

(12)

Het begrotingskader is gebaseerd op de regel van een nominaal evenwichtige begrotingssituatie. De regel is op lange termijn een baken geweest voor het economische beleid, waardoor Estland op begrotingsvlak een betrouwbare reputatie heeft opgebouwd en financiële activa heeft weten te accumuleren.

In de voorbije jaren is de toepassing van de regel beter op de conjunctuurcyclus afgestemd, waarbij sommige kenmerken van een benadering die uitgaat van het structureel saldo in aanmerking zijn genomen. Hierdoor werd op het hoogtepunt van de cyclus een overschot nagestreefd en werden tijdens de recessie tekorten aanvaard. Het ontbreken van afzonderlijke regels voor uitgaven en/of ontvangsten kan evenwel hebben bijgedragen tot een gedeeltelijke besteding van ontvangstenmeevallers tijdens conjuncturele oplevingen en hoogtepunten. Voorts zijn er enkele tekortkomingen in het budgettaire middellangetermijnkader die de continuïteit van de jaarlijkse actualiseringen verzwakken; voorafgaand aan hun goedkeuring door het parlement vindt er nog steeds geen bespreking plaats van de geactualiseerde convergentieprogramma's. In het programma zijn plannen opgenomen waarvan de uitvoering reeds aan de gang is en die tot doel hebben de begrotingscyclus te versterken door middel van een verbetering van de strategische en jaarlijkse planning, waardoor enkele van de bovenvermelde tekortkomingen worden verholpen.

(13)

Met de in 2009-2010 ten uitvoer gelegde belastinghervorming wordt de strategie voortgezet om de belastingheffing naar consumptie en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te verschuiven, terwijl ook het aandeel van de belastingen op arbeid is toegenomen. Voorts wordt in het programma verwezen naar een aan de gang zijnde analyse van de doeltreffendheid van bestaande vrijstellingen en preferentiële belastingtarieven, de invoering van een grotere flexibiliteit in het begrotingsproces door het verminderen van het aantal gereserveerde inkomsten, de lopende inspanningen op het vlak van de bestrijding van de belastingontwijking en de verdere vereenvoudiging en stroomlijning van de belastingdiensten. In combinatie met verdere verschuivingen van de belastingheffing van arbeid naar minder conjunctuurgevoelige bronnen, kunnen deze maatregelen bijdragen tot een verbetering van de kwaliteit van de overheidsfinanciën, alsook tot een beperking van de risico's voor de budgettaire vooruitzichten.

(14)

De strategie voor een probleemloze deelname aan het WKM II, versterkt met een aantal op het ogenblik van de toetreding tot het WKM II aangegane beleidsverbintenissen, is gericht op wisselkoersstabiliteit door het aanhouden van aanzienlijke monetaire buffers, het handhaven van financiele en budgettaire stabiliteit en het behoud van flexibele arbeids- en productmarkten.

Hoewel Estland zich bij de aanvang van de crisis in een naar verhouding sterke begrotingssituatie met aanzienlijke budgettaire reserves, een over het geheel genomen gezonde banksector en een verhoudingsgewijs hoge mate van loon- en prijsflexibiliteit bevond, heeft het tot nu toe gevoerde beleid niet kunnen beletten dat er aanzienlijke macro-economische onevenwichtigheden zijn ontstaan, zoals blijkt uit de zeer hoge kredietgroeicijfers, de aanzienlijke inflatiedruk, de grote tekorten op de lopende rekening en de onhoudbare hausse in de vastgoedsector. Om de verslechtering van de overheidsfinanciën tijdens de crisis onder controle te houden, hebben de autoriteiten in 2009 verscheidene aanzienlijke consolidatiepakketten goedgekeurd. Die consolidatie zal na 2009 positieve effecten sorteren, terwijl met name de bezuinigingen op de salarissen van het overheidspersoneel een positieve bijdrage zullen leveren tot de afbouw van de onevenwichtigheden in de economie. De banksector heeft een stevige kapitaalbasis behouden en beschikt over voldoende liquiditeiten. Er is ook vooruitgang geboekt bij het structuurbeleid. De onlangs goedgekeurde arbeidswet heeft gezorgd voor een grotere flexibiliteit op de arbeidsmarkt, waardoor de aanpassing van de economie — waarvoor de binnenlandse vraag vroeger de drijvende kracht achter de groei vormde — in de richting van een meer duurzame groei is bevorderd. Wat de productenmarkten betreft, hebben de beleidsmaatregelen tot doel de mededinging te versterken. De concurrentiekracht van de sector verhandelbare goederen en diensten, die sedert 2009 gebaat is bij de aan de gang zijnde verlaging van de loonkosten, alsook bij de doelgerichte overheidsprogramma's, met onder meer een doeltreffend gebruik van de middelen uit EU-structuurfondsen, wordt versterkt. Voor de toekomst is het zaak te voorkomen dat zich opnieuw aanzienlijke interne en externe onevenwichtigheden voordoen zodra het herstel vaste voet heeft gekregen.

(15)

Rekening houdend met de bovenbeschreven risico's die aan de begrotingsdoelstellingen verbonden zijn, kan de begrotingsstrategie van het programma worden beschouwd als zijnde grotendeels in overeenstemming met de vereisten van het pact. Met name de geplande verwezenlijking van de MTD tegen het einde van de programmaperiode tegen de achtergrond van de recente ernstige inzinking van de economische activiteit is een voorbeeld van een passend ambitieuze doelstelling die spoort met de vereisten van het stabiliteits- en groeipact en in overeenstemming is met een probleemloze deelname aan het WKM II. In het licht van de onzekerheden waarmee het macro-economische klimaat is omgeven en gezien de afhankelijkheid van volatiele posten blijven er op korte termijn evenwel enkele risico's bestaan. Het is ook mogelijk dat de in het programma geplande verwezenlijking van de MTD niet tot stand komt als de beoogde consolidatie op middellange termijn niet met verdere maatregelen wordt onderbouwd.

(16)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, vertoont het programma enkele lacunes in de verplichte en facultatieve gegevens (4).

De algehele conclusie luidt dat Estland in 2009 bij een aanzienlijke verslechtering van de economische situatie een krachtdadige consolidatie van de overheidsfinanciën tot stand heeft gebracht, die tot de aan de gang zijnde aanpassing van de economie heeft bijgedragen en gericht was op het ondersteunen van een probleemloze deelname aan het WKM II, terwijl er tevens naar werd gestreefd een buitensporigtekortsituatie te voorkomen. De economie komt momenteel uit een zware recessie, waarbij de gemiddelde groei over de middellange termijn naar verwachting aanzienlijk lager zal blijven dan in de jaren van de recente conjunctuurcyclus waarin de economie opleefde en een hoogtepunt bereikte. Met de in 2009 verwezenlijkte consolidatie zijn de overheidsfinanciën reeds in belangrijke mate aangepast aan de verwachte lagere groei op middellange termijn. Met het oog op een striktere uitgavencontrole en een verbetering van het budgettaire middellangetermijnkader moet nog een aantal stappen worden ondernomen. In het programma wordt gemikt op een geleidelijke reductie van het nominale overheidstekort vanaf 2010, waarbij tegen het einde van de programmaperiode conform de MTD een overschot moet worden bereikt. Op korte en middellange termijn zijn deze begrotingsresultaten evenwel aan neerwaartse risico's onderhevig.

In het licht van de bovenstaande beoordeling en ook gezien de noodzaak een duurzame convergentie en een probleemloze deelname aan het WKM II te waarborgen, wordt Estland verzocht om:

i)

erop toe te zien dat het overheidstekort onder de 3 % van het bbp blijft en de nodige maatregelen te nemen om de nagestreefde terugkeer naar de MTD op middellange termijn te schragen;

ii)

het budgettaire middellangetermijnkader te versterken, in het bijzonder door de planning van de uitgaven te verbeteren en de instrumenten voor de bewaking van de strategische doelstellingen en de verslaglegging daarover verder te versterken.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Reëel bbp

(verandering in %)

CP jan 2010

–3,6

–14,5

–0,1

3,3

3,7

4,0

COM nov 2009

–3,6

–13,7

–0,1

4,2

n.b.

n.b.

CP dec 2008

–2,2

–3,5

2,6

4,8

5,0

n.b.

HICP-inflatie

(%)

CP jan 2010

10,6

0,2

0,4

1,9

2,3

2,7

COM nov 2009

10,6

0,2

0,5

2,1

n.b.

n.b.

CP dec 2008

10,6

4,2

2,8

3,0

3,2

n.b.

Output gap (5)

(% van het potentiële bbp)

CP jan 2010

6,2

–8,8

–8,4

–5,7

–3,1

–0,5

COM nov 2009 (6)

4,7

–9,4

–9,1

–5,4

n.b.

n.b.

CP dec 2008

0,9

–5,7

–5,9

–3,9

–1,7

n.b.

Netto financieringsoverschot/-tekort t.o.v. het buitenland

(% van het bbp)

CP jan 2010

–8,4

6,9

8,5

6,3

2,9

–1,0

COM nov 2009

–8,2

6,3

3,7

2,4

n.b.

n.b.

CP dec 2008

–10,5

–5,1

–5,0

–4,7

–4,7

n.b.

Overheidsontvangsten

(% van het bbp)

CP jan 2010

37,1

45,0

45,7

44,0

41,5

39,2

COM nov 2009

37,1

41,9

43,5

42,4

n.b.

n.b.

CP dec 2008

36,2

38,9

37,8

36,5

35,2

n.b.

Overheidsuitgaven

(% van het bbp)

CP jan 2010

39,9

47,6

47,9

46,0

42,5

39,0

COM nov 2009

39,9

44,8

46,7

45,4

n.b.

n.b.

CP dec 2008

38,2

40,6

38,8

36,4

35,0

n.b.

Overheidssaldo (7)

(% van het bbp)

CP jan 2010

–2,8

–2,6

–2,2

–2,0

–1,0

0,2

COM nov 2009

–2,7

–3,0

–3,2

–3,0

n.b.

n.b.

CP dec 2008

–1,9

–1,7

–1,0

0,1

0,2

n.b.

Primair saldo

(% van het bbp)

CP jan 2010

–2,5

–2,3

–2,0

–1,7

–0,6

0,7

COM nov 2009

–2,5

–2,6

–2,6

–2,3

n.b.

n.b.

CP dec 2008

–1,8

–1,5

–0,8

0,3

0,4

n.b.

Conjunctuurgezuiverd saldo (5)

(% van het bbp)

CP jan 2010

–4,7

0,1

0,4

–0,3

–0,1

0,4

COM nov 2009

–4,2

–0,1

–0,4

–1,3

n.b.

n.b.

CP dec 2008

–2,2

0,0

0,8

1,3

0,7

n.b.

Structureel saldo (8)

(% van het bbp)

CP jan 2010

–4,7

–1,1

–1,5

–0,9

–0,1

0,4

COM nov 2009

–4,4

–2,5

–2,4

–1,9

n.b.

n.b.

CP dec 2008

–2,4

–0,1

0,4

1,2

0,7

n.b.

Bruto overheidsschuld

(% van het bbp)

CP jan 2010

4,6

7,8

10,1

13,0

14,2

14,3

COM nov 2009

4,6

7,4

10,9

13,2

n.b.

n.b.

CP dec 2008

3,7

3,7

3,5

3,0

2,8

n.b.

Convergentieprogramma (CP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. De documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/index_nl.htm

(2)  Bij de beoordeling wordt met name rekening gehouden met de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie, maar ook met andere informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen.

(3)  In zijn conclusies van 10 november 2009 over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën „roept de Raad de lidstaten op in hun komende stabiliteits- en convergentieprogramma's op houdbaarheid gerichte strategieën centraal te stellen” en verzoekt hij voorts „de Commissie om, tezamen met het Comité voor de economische politiek en het Economisch en Financieel Comité, nog voor het volgende houdbaarheidsverslag de methodes ter beoordeling van de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën nader uit te werken.” Het volgende houdbaarheidsverslag is voor 2012 gepland.

(4)  Met name de hypothesen voor de nominale effectieve wisselkoers ontbreken.

(5)  In de programma's vermelde output gaps en conjunctuurgezuiverde saldi, zoals herberekend door de diensten van de Commissie op basis van de in de programma's voorkomende informatie.

(6)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 2,3 %, – 0,2 %, – 0,4 % en 0,2 % in de periode 2008-2011.

(7)  Convergentieprogramma: definitie van het ESR 95; diensten van de Commissie: BTP-definitie.

(8)  Conjunctuurgezuiverd saldo, exclusief eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. De eenmalige en andere tijdelijke maatregelen hebben volgens het meest recente programma een tekortverlagend effect van 1,2 % van het bbp in 2009, 1,9 % van het bbp in 2010 en 0,6 % van het bbp in 2011 en volgens de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie een tekortverlagend effect van 0,2 % van het bbp in 2008, 2,4 % van het bbp in 2009, 2,0 % van het bbp in 2010 en 0,6 % van het bbp in 2011.

Bronnen:

Convergentieprogramma (CP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/6


ADVIES VAN DE RAAD

over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Frankrijk voor de periode 2009-2013

2010/C 140/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 5, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 26 april 2010 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Frankrijk voor de periode 2009-2013 behandeld.

(2)

De economische activiteit in Frankrijk verloor in de loop van 2008 haar dynamiek en liep in het vierde kwartaal en het eerste kwartaal van 2009 sterk terug. Vanaf het tweede kwartaal van 2009 trad een herstel op, onder impuls van in Frankrijk en in de buurlanden genomen stimuleringsmaatregelen. Een belangrijke uitdaging voor het economische beleid is de situatie van de overheidsfinanciën. Met name sinds 2002 ligt het tekort in Frankrijk boven of dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp, wat vooral een gevolg is van ontoereikende consolidatie-inspanningen. Tegen die achtergrond liep tussen 2002 en 2007 een buitensporigtekortprocedure ten aanzien van Frankrijk en heeft het land in mei 2008 een beleidsadvies van de Commissie gekregen. Nadat bekend werd dat het tekort in 2008 boven de norm van 3 % van het bbp was uitgekomen, is in februari 2009 een nieuwe buitensporigtekortprocedure ingeleid. In het kader van deze procedure dient het buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te worden gecorrigeerd. Andere uitdagingen zijn onder meer het aanpakken van de zwakheden aan de aanbodzijde die tot onvoldoende externe concurrentiekracht leiden, en het beter benutten van het arbeidspotentieel.

(3)

Hoewel de in de context van de crisis geconstateerde daling van het feitelijke bbp grotendeels conjunctureel van aard is, is ook het potentiële productieniveau negatief beïnvloed. Daarnaast kan de crisis ook de potentiële middellangetermijngroei negatief beïnvloeden vanwege lagere investeringen, geringere beschikbaarheid van kredieten en hogere structurele werkloosheid. Bovendien versterkt het effect van de economische crisis de negatieve gevolgen van de vergrijzing voor de potentiële productie en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat meer vaart wordt gezet achter de structurele hervormingen met als doel de potentiële groei te ondersteunen. Voor Frankrijk is het met name van belang dat hervormingen van de arbeidsmarkt en het algemene mededingingskader worden doorgevoerd.

(4)

In het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, wordt ervan uitgegaan dat het reële bbp, na in 2009 een krimp met 2,2 % te hebben vertoond, in 2010 wederom zal groeien met 1,4 %. Vervolgens zou het groeitempo versnellen tot gemiddeld 2,5 % tijdens de rest van de programmaperiode. Afgaande op de thans beschikbare informatie (2) lijkt dit scenario gebaseerd te zijn op enigszins optimistische groeiramingen voor 2010 die grosso modo stroken met de prognoses van de Commissiediensten en genereert de samenstelling van de groei volgens de programmaprojecties meer belastingontvangsten dan volgens de prognoses van de Commissiediensten. De groeiramingen zijn vanaf 2011 opvallend optimistisch en liggen in de periode 2011-2013 gemiddeld 0,75 procentpunt boven het potentieel (zoals herberekend volgens de algemeen aanvaarde methode door de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie). Dat komt tot uiting in een snel afnemende output gap. De groeipercentages zijn in hoofdzaak gebaseerd op de binnenlandse vraag, en met name de consumptie van de huishoudens, gedurende de gehele programmaperiode. De inflatieprognoses van het programma lijken te stroken met de prognoses van de Commissiediensten, wat ook geldt voor de voorspellingen van de werkgelegenheidsgroei, die in 2010 negatief blijft en zich nadien herstelt, hetgeen de traditionele vertraagde reactie van de werkgelegenheid op de ontwikkeling van de bedrijvigheid weerspiegelt.

(5)

In het programma wordt het overheidstekort in 2009 op 7,9 % van het bbp geraamd. De forse verslechtering ten opzichte van het tekort van 3,4 % van het bbp in 2008 is grotendeels terug te voeren op het effect van de crisis op de overheidsfinanciën (vooral de opbrengsten van de vennootschapsbelasting en de btw), maar is ook het gevolg van de stimuleringsmaatregelen ter grootte van 1,1 % van het bbp die de regering in overeentemming met het Europees economisch herstelplan heeft genomen. Volgens het programma zou het begrotingsbeleid in 2010 neutraal zijn en in de latere jaren restrictief worden, zodat het buitensporig tekort tegen 2013 wordt gecorrigeerd, uitgaande van het veronderstelde groeiscenario. Die consolidatie is conform de exitstrategie die de Raad voorstaat.

(6)

In het stabiliteitsprogramma van februari 2010 wordt ervan uitgegaan dat het begrotingstekort in 2010 verder zal verslechteren met 0,3 % van het bbp en in 2010 8,2 % van het bbp zal bedragen. Frankrijk heeft in 2010 de tekortverlagende maatregelen doorgevoerd die in het regeringsvoorstel voor de begrotingswet voor 2010 waren gepland, en tegelijkertijd een verdere verslechtering van de overheidsfinanciën in hoge mate voorkomen, met uitzondering van het besluit tot emissie van een staatslening „om in de toekomst te investeren”, die in 2010 (en daarna) een negatief effect op de begroting van ongeveer 0,1 % van het bbp zal sorteren. Dit alles lijkt grotendeels te sporen met de laatste aanbevelingen die overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU aan Frankrijk zijn gedaan. De tekortprognose voor 2010 is 0,3 % van het bbp beter dan de raming in de ontwerp-begroting voor 2010, wat te danken is aan het voor 2009 verwachte betere feitelijke tekort (0,2 % van het bbp) en een herziening van de groeiprognoses (0,3 % van het bbp). Deze gunstige ontwikkeling wordt deels tenietgedaan door de opschorting van de milieuheffing door het Frans constitutioneel hof en door de invoering van maatregelen die uit de hiervoor genoemde staatslening voortvloeien, die samen het tekort met ongeveer 0,2 % van het bbp doen stijgen. Als gevolg van laatstgenoemde elementen is het netto-effect op het begrotingssaldo van de discretionaire maatregelen veranderd van ongeveer + 0,25 % van het bbp ten tijde van de aanbeveling van de Raad tot grotendeels neutraal in het programma. De stimuleringsmaatregelen in het kader van het Europees economisch herstelplan ter grootte van 1,1 % van het bbp worden geleidelijk afgebouwd en gereduceerd tot 0,4 % van het bbp in 2010. Voorts zijn er verdere consolidatiemaatregelen ter grootte van 0,1 % van het bbp genomen (vooral de verhoging van heffingen in de socialezekerheidsbegroting), wat de totale consolidatiemaatregelen op 0,8 % van het bbp brengt. Die maatregelen worden echter tenietgedaan door nieuwe tekortverhogende maatregelen met vooral kosten op de korte termijn ter grootte van 0,7 % van het bbp die in de oorspronkelijke begroting voor 2010 zijn opgenomen. Het gaat met name om de hervorming van lokale bedrijfsbelastingen (ongeveer 0,6 % van het bbp) en de verlaging van de btw voor de cateringbranche (0,1 % van het bbp), naast de hiervoor genoemde maatregelen in verband met de staatslening (ongeveer 0,1 % van het bbp). In 2010 zou het structurele tekort (dat wil zeggen: het conjunctuurgezuiverde tekort, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, zoals door de diensten van de Commissie volgens de algemeen aanvaarde methode berekend op basis van de in het programma voorkomende gegevens) met 0,25 verslechteren en op 6,75 % van het bbp uitkomen. Als rekening wordt gehouden met het tijdelijke effect van de verwachte terugbetalingen aan ondernemingen ter grootte van 0,4 % van het bbp in het kader van de uitvoering van de hervorming van de lokale bedrijfsbelasting (een eenmalige maatregel die echter niet als zodanig in het programma is opgenomen), zal het structurele tekort in 2010 licht verbeteren (namelijk met 0,1 %) tot 6,5 % van het bbp.

(7)

Het hoofddoel van de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is het overheidstekort terug te dringen tot de referentiewaarde van 3 % van het bbp in uiterlijk 2013, de termijn die in de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 is vastgesteld. In het programma wordt voorspeld dat het nominale begrotingstekort zal dalen tot 6 % van het bbp in 2011, verder zal teruglopen tot 4,6 % in 2012 en uiteindelijk in 2013 op 3 % zal uitkomen. Het primaire saldo zal naar verwachting een vergelijkbare ontwikkeling te zien geven en aan het einde van de programmaperiode – 0,1 % van het bbp belopen, tegen – 5,5 % van het bbp in 2010. Het volgens de algemeen aanvaarde methode berekende structurele tekort zou na 2010 blijven verbeteren tot circa 5 % van het bbp in 2011, 4 % in 2012 en 2,75 % in 2013. De gemiddelde jaarlijkse begrotingsinspanning zou over de periode 2010-2013 op 0,9 % van het bbp uitkomen, wat iets minder is dan de gemiddelde inspanning van 1 % van het bbp per jaar die door de Raad is aanbevolen. De in het programma geschetste begrotingsstrategie zou berusten op maatregelen die erop gericht zijn de uitgavengroei op alle overheidsniveaus te beteugelen, en de in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan getroffen maatregelen in 2011 volledig af te bouwen. De Franse autoriteiten zijn van plan om de impact van de bestaande belastingvrijstellingen op de begroting met ingang van 2011 met ongeveer 0,1 % van het bbp per jaar te verminderen. De aan de consolidatiestrategie ten grondslag liggende maatregelen zijn nog niet nader omschreven, maar in de komende maanden zouden zij worden bekendgemaakt. In het programma wordt aangegeven dat de middellangetermijndoelstelling (MTD) een structurele begroting in evenwicht is. Gezien de laatste projecties en het schuldniveau sluit de MTD meer dan voldoende aan bij de doelstellingen van het pact. In het geactualiseerde stabiliteitsprogramma wordt er niet naar gestreefd de MTD binnen de programmaperiode te verwezenlijken.

(8)

Hoewel de tekortdoelstelling voor 2010 redelijk haalbaar lijkt en zelfs enige ruimte biedt om beter te doen als de milieubelasting uiteindelijk in gewijzigde vorm wordt ingevoerd, kunnen de begrotingsprognoses vanaf 2011 slechter uitvallen dan waarop in het programma wordt gerekend. Met name het macro-economische scenario voor 2011-2013 is opvallend optimistisch. Meer in het bijzonder zijn de tekortprognoses buitengewoon gevoelig voor de economische groei: volgens de sensitiviteitsanalyse in het programma zou het begrotingstekort in de periode tot en met 2013 tot slechts 4 % van het bbp dalen indien de bbp-groei over die periode 0,25 % lager zou uitkomen.

Een cumulatief verlies ter grootte van 0,75 % van het bbp zou derhalve resulteren in een tekortstijging met 1 % van het bbp in 2013. Voorts kunnen de tekortdoelstellingen negatief worden beïnvloed door mogelijke uitgavenoverschrijdingen, omdat de correctie van de trends in de overheidsuitgaven op alle lagere overheidsniveaus ten opzichte van de historische trends niet door voldoende gespecificeerde maatregelen wordt onderbouwd. De eerder optimistisch geraamde ontwikkeling van de ontvangsten gaat uit van een inhaalbeweging na de negatieve overreactie tijdens de crisis, aangezien wordt aangenomen dat de elasticiteit van de belastingen ten opzichte van het bbp in de periode 2011-2013 op gemiddeld 1,2 zal uitkomen. Ook het terugschroeven van de belastingvrijstellingen met ongeveer 0,1 % van het bbp per jaar met ingang van 2011 is nog niet gespecificeerd. Al met al blijkt uit het verleden dat uitgavenoverschrijdingen niet kunnen worden uitgesloten. Uit de beoordeling op basis van de in het programma gepresenteerde informatie blijkt dat er een groot risico bestaat dat de feitelijke tekorten voor de periode 2011-2013 slechter kunnen uitvallen dan in het programma wordt beoogd.

(9)

De bruto schuldquote van de overheid lag in 2009 boven de referentiewaarde van het Verdrag en laat volgens het programma tot 2012 een stijgende trend zien. De bruto overheidsschuld wordt in 2009 op 77,4 % van het bbp geraamd, tegen 67,4 % in 2008. De toename van de schuldquote is niet alleen toe te schrijven aan de stijging van het tekort en de daling van de bbp-groei, maar ook aan een belangrijke stock-flow adjustment als gevolg van met name financiële operaties voor de bank- en automobielsectoren. Verwacht wordt dat de schuldquote over de programmaperiode een verdere stijging met 9,2 % zal vertonen, waardoor zij, vooral onder invloed van hoog blijvende overheidstekorten, op ongeveer 87 % van het bbp zou uitkomen. Gelet op de aanzienlijke risico's voor de begrotingsdoelstellingen zal de schuldquote zich waarschijnlijk ook minder gunstig ontwikkelen dan in het programma wordt voorspeld, vooral na 2011.

(10)

Uit schuldprognoses voor de middellange termijn waarbij wordt aangenomen dat bbp-groeicijfers en de belastingquote geleidelijk naar het niveau van voor de crisis terugkeren en waarbij de geraamde stijging van de leeftijdgerelateerde uitgaven is ingecalculeerd, kan worden afgelezen dat de in het programma geplande begrotingsstrategie op het eerste gezicht en bij overigens ongewijzigd beleid niet zal volstaan om de schuldquote ten laatste in 2020 te stabiliseren.

(11)

Van de vergrijzing gaat in Frankrijk een duidelijk geringer langetermijneffect op de begroting uit dan gemiddeld in de EU het geval is, omdat de pensioenuitgaven een beperktere stijging vertonen als gevolg van de al doorgevoerde pensioenhervormingen. De budgettaire gevolgen van de vergrijzing voor het houdbaarheidstekort worden nog verergerd door de begrotingssituatie in 2009 zoals deze in het programma wordt ingeschat. Het realiseren van primaire overschotten op middellange termijn zou bijdragen tot het verkleinen van de risico's voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die in het houdbaarheidsverslag 2009 van de Commissie (3) als middelgroot werden aangemerkt.

(12)

Onlangs zijn hervormingen doorgevoerd om het algehele begrotingskader verder te verbeteren. Op 9 februari 2009 is door het parlement de eerste wet inzake een meerjarenplanning voor de openbare financiën aangenomen, waarbij uitgavendoelstellingen zijn vastgesteld voor alle deelsectoren van de overheid. In die wet is ook uitdrukkelijk het beginsel vastgelegd van de budgettaire neutraliteit van de invoering van nieuwe belastingvrijstellingen, waarvan de totale kosten volledig moeten worden gecompenseerd. Het gaat hier om een bindend beginsel waaraan op basis van een meerjarenbeoordeling in 2009 bijna werd voldaan. Het jaarlijkse begrotingskader in Frankrijk bevat vooral uitgavennormen voor lagere overheden. Een eerste regel, namelijk dat de uitgaven geen volumestijging mogen vertonen, is op het centrale overheidsniveau vastgesteld. Wijzigingen in het toepassingsgebied van de regel hebben er in het verleden wellicht toe bijgedragen dat hij beter werd nageleefd, maar dankzij de recente verruiming ervan, met als doel de centrale overheidsuitgaven beter onder controle te houden, is de regel nu in acht genomen.

De in 1997 vastgestelde nationale doelstelling voor de uitgaven voor de ziekteverzekering (Objectif National des Depenses d’Assurance Maladie) heeft de uitgaven voor gezondheidszorg onder controle helpen houden, hoewel de uitgavendoelstellingen vaak niet zijn gehaald. Ten slotte zijn de uitgaven van de lokale autoriteiten begrensd door een in een wet gegoten „gouden regel” die autoriteiten belet schulden aan te gaan om operationele uitgaven te financieren, alsook door een regel die bepaalt dat de middelen afkomstig van de centrale overheid niet sneller mogen stijgen dan het inflatiepercentage. De in de stabiliteitsprogramma’s geformuleerde doelstellingen zijn echter zelden gerealiseerd. De regering is van plan om het begrotingskader verder te hervormen. Op 28 januari 2010 is een conferentie over de overheidsfinanciën georganiseerd teneinde de verslechtering van de Franse overheidsfinanciën aan te pakken en te bespreken hoe de begrotingsconsolidatie ten uitvoer moet worden gelegd. Er zijn diverse werkgroepen opgezet om nieuwe hervormingen voor te stellen, die in april worden bekendgemaakt en er vooral op gericht zullen zijn de groei van de uitgaven voor gezondheidszorg verder te beteugelen of de lokale uitgaven beter te beheersen. Er is ook een werkgroep voor regels voor een evenwichtige begroting opgezet. Volgens het programma zullen er in april ook nieuwe maatregelen worden gepresenteerd met de bedoeling de uitgaven van de centrale overheid te reduceren. De in het programma vervatte consolidatiestrategie berust eveneens op een beter begrotingskader op basis van de door deze werkgroepen geformuleerde voorstellen.

(13)

Met 52,7 % in 2008 is de Franse uitgavenquote de hoogste in het eurogebied. De stijging van de overheidsuitgaven in de afgelopen decennia heeft hoge tekorten en schuldniveaus in de hand gewerkt, die de houdbaarheid van de Franse overheidsfinanciën op lange termijn negatief hebben beïnvloed. De Franse autoriteiten startten in 2007 met een algemene evaluatie van het overheidsbeleid (Revue Générale des Politiques Publiques (RGPP)) teneinde manieren te vinden om de overheidsuitgaven efficiënter te maken. Tot dusver zijn meer dan 300 maatregelen gesignaleerd (teneinde bezuinigingen van circa 0,3 % van het bbp te realiseren, wat nogal bescheiden is vergeleken met de totale omvang van de overheidsuitgaven, die meer dan 50 % van het bbp vertegenwoordigen). Ongeveer driekwart van de maatregelen is ingevoerd. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat een op de twee ambtenaren die in de deelsector van de centrale overheid op pensioen ging, niet is vervangen. De regering kondigde in de begrotingswet voor 2010 aan dat de RGPP tot andere centrale instanties zou worden uitgebreid. Verwacht wordt dan ook dat in het najaar verdere hervormingen zullen worden bekendgemaakt. Wat ten slotte het pensioenstelsel betreft, verwijst het programma, zoals hiervoor vermeld, naar een hervorming die in 2010 wordt verwacht. Tot dusver zijn nog geen maatregelen aangekondigd.

(14)

Al met al is de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie in 2010 grotendeels in overeenstemming met de aanbevelingen die de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, heeft gedaan. Gezien de risico's lijkt de begrotingsstrategie vanaf 2011 niet meer te sporen met de aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7. Volgens het programma zou de gemiddelde jaarlijkse begrotingsinspanning op basis van de ontwikkeling van het (herberekende) structurele saldo 0,9 % van het bbp bedragen. Dat percentage ligt iets lager dan in de aanbevelingen van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, was verlangd („meer dan 1 % van het bbp”) en is ook nog eens aan de bovengenoemde risico’s onderhevig. In het programma wordt er desalniettemin van uitgegaan dat het nominale begrotingstekort uiteindelijk 3 % van het bbp zal bedragen, wat vooral te danken is aan een opvallend optimistisch macro-economisch scenario in de latere programmajaren, naast tamelijk optimistische aannamen voor de elasticiteit van de belastingontvangsten ten opzichte van het bbp. Al met al is het, gezien de risico’s waaraan het thans gevoerde beleid onderhevig is, niet uitgesloten dat de feitelijke tekorten voor de periode 2011-2013 slechter uitvallen dan in het programma wordt beoogd. Deze tekorten zullen dan ook wellicht aanzienlijk moeten worden bijgestuurd om uiterlijk in 2013 een correctie van het buitensporige tekort te realiseren, zoals door de Raad is aanbevolen. De opbrengsten van een nieuwe versie van de opgeschorte milieubelasting, zoals genoemd in het programma, zouden al vanaf 2010 bijdragen tot het realiseren van enigszins betere begrotingsdoelstellingen. Ten slotte kan ook blijken dat de begrotingsstrategie niet volstaat om de schuld wederom op een neerwaarts pad te brengen.

(15)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, worden alle verplichte en de meeste facultatieve gegevens in het programma vermeld (4). In de aanbeveling die de Raad op 2 december 2009 overeenkomstig artikel 104/126, lid 7, heeft gedaan om aan de buitensporigtekortsituatie een einde te maken, wordt Frankrijk tevens verzocht in een apart hoofdstuk in de geactualiseerde stabiliteitsprogramma's verslag uit te brengen over de vorderingen die bij de uitvoering van de aanbevelingen van de Raad zijn gemaakt. Frankrijk heeft aan deze aanbeveling gevolg gegeven.

De algehele conclusie luidt dat het begrotingstekort, na een aanzienlijke verslechtering van de overheidsfinanciën in 2009 als gevolg van de economische neergang en van de maatregelen die in het kader van het Europees economisch herstelplan zijn genomen, in 2010 naar verwachting verder zal stijgen tot 8,2 % van het bbp. De consolidatiemaatregelen en het geleidelijk afbouwen van de in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan getroffen maatregelen zouden worden gecompenseerd door verdere tekortverhogende maatregelen die vooral kosten op de korte termijn met zich meebrengen, zoals onder meer openbare investeringen gefinancierd aan de hand van een staatslening. Het begrotingssaldo zou daarna verbeteren. Ook de schuldquote zal over de programmahorizon naar verwachting een aanzienlijke stijging te zien geven. Het in het programma gepresenteerde aanpassingstraject leidt tot een tekort van 3 % van het bbp in 2013, zonder dat er van een veiligheidsmarge sprake is. Het traject is voorts gebaseerd op een opvallend optimistisch macro-economisch scenario voor de periode 2011-2013 in combinatie met een gemiddelde jaarlijkse structurele aanpassing die iets geringer is dan de door de Raad aanbevolen aanpassing van meer dan 1 % van het bbp. Vooral aan de uitgavenzijde zijn maatregelen ter ondersteuning van de consolidatiestrategie gepland, maar deze worden niet gespecificeerd in het programma en zullen in de komende maanden worden vastgesteld. De begrotingsprognoses zijn daardoor aan aanzienlijke neerwaartse risico’s onderhevig en het is dan ook niet uitgesloten dat de begrotingsconsolidatie dienovereenkomstig moet worden geïntensiveerd om uiterlijk in 2013 een correctie van het buitensporig tekort te garanderen. Het realiseren van hogere primaire overschotten op middellange termijn zou ertoe bijdragen de risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verminderen. In het programma wordt aangegeven dat in 2010 een hervorming van het pensioenstelsel zal worden gepresenteerd.

In het licht van de bovenstaande beoordeling en ook gezien de aanbeveling van 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126 VWEU wordt Frankrijk verzocht om:

i)

tijdens de gehele programmaperiode de zowel aan een verbetering van de macro-economische en budgettaire vooruitzichten als aan de tenuitvoerlegging van alle voorgenomen belastingmaatregelen toe te schrijven meevallers aan te wenden om de reductie van het tekort en van de bruto schuldquote in de richting van de referentiewaarde van 60 % van het bbp te bespoedigen;

ii)

klaar te staan om verdere consolidatiemaatregelen te nemen ingeval er zich risico's voordoen die verbonden zijn aan het feit dat het macro-economische scenario van het programma optimistischer is dan het scenario waarop de aanbeveling op grond van artikel 126, lid 7, is gebaseerd, en tevens meer duidelijkheid te verschaffen over de maatregelen die nodig zijn om over de periode 2010-2013 een gemiddelde jaarlijkse begrotingsinspanning van meer dan 1 % van het bbp te garanderen en uiterlijk in 2013 een correctie van het buitensporig tekort te realiseren;

iii)

erop toe te zien dat het begrotingskader wordt versterkt, met name aan de uitgavenzijde, en er daadwerkelijk toe bijdraagt dat de voor de middellange termijn geschetste begrotingsplannen waartoe de Franse regering heeft besloten, op alle lagere overheidsniveaus worden uitgevoerd.

Frankrijk wordt tevens verzocht om uiterlijk in het BTP-hoofdstuk van de volgende actualiseringen van het stabiliteitsprogramma meer informatie te verstrekken over de brede maatregelen waarmee de beoogde consolidatie in de laatste jaren van het programma wordt onderbouwd.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Reëel bbp

(% verandering)

SP feb 2010

0,4

–2,25

1,4

2,5

2,5

2,5

COM nov 2009

0,4

–2,2

1,2

1,5

n.b.

n.b.

SP dec 2008

1,0

0,2-0,5

2,0

2,5

2,5

n.b.

HICP-inflatie

(%)

SP feb 2010

3,2

0,1

1,3

1,6

1,75

1,75

COM nov 2009

3,2

0,1

1,1

1,4

n.b.

n.b.

SP dec 2008

3,3

1,5

1,75

1,75

1,75

n.b.

Output gap (5)

(% van het potentiële bbp)

SP feb 2010

0,8

–2,9

–2,9

–2,1

–1,2

–0,4

COM nov 2009 (6)

0,8

–2,5

–2,5

–2,4

n.b.

n.b.

SP dec 2008

–0,6

–1,8

–1,6

–1,1

–0,4

n.b.

Netto financieringsoverschot/-tekort t.o.v. het buitenland

(% van het bbp)

SP feb 2010

–3,3

–2,5

–2,8

–2,8

–2,7

–2,7

COM nov 2009

–3,3

–2,3

–2,3

–2,3

n.b.

n.b.

SP dec 2008

–3,4

–2,6

–2,5

–2,4

–2,4

n.b.

Overheidsontvangsten

(% van het bbp)

SP feb 2010

49,3

47,7

47,6

48,6

49,1

49,8

COM nov 2009

49,3

47,0

46,8

47,1

n.b.

n.b.

SP dec 2008

49,8

49,6

50,0

50,0

50,2

n.b.

Overheidsuitgaven

(% van het bbp)

SP feb 2010

52,7

55,6

55,8

54,6

53,7

52,8

COM nov 2009

52,7

55,2

55,1

54,8

n.b.

n.b.

SP dec 2008

52,7

53,5

52,7

52,0

51,3

n.b.

Overheidssaldo

(% van het bbp)

SP feb 2010

–3,4

–7,9

–8,2

–6,0

–4,6

–3,0

COM nov 2009

–3,4

–8,3

–8,2

–7,7

n.b.

n.b.

SP dec 2008

–2,9

–3,9

–2,7

–1,9

–1,1

n.b.

Primair saldo

(% van het bbp)

SP feb 2010

–0,6

–5,4

–5,5

–3,2

–1,7

–0,1

COM nov 2009

–0,6

–5,5

–5,4

–4,7

n.b.

n.b.

SP dec 2008

0,0

–1,1

0,1

0,9

1,7

n.b.

Conjunctuurgezuiverd saldo (5)

(% van het bbp)

SP feb 2010

–3,8

–6,5

–6,8

–4,9

–4,0

–2,8

COM nov 2009

–3,8

–7,0

–7,0

–6,5

n.b.

n.b.

SP dec 2008

–2,6

–3,0

–1,9

–1,4

–0,9

n.b.

Structureel saldo (7)

(% van het bbp)

SP feb 2010

–3,8

–6,5

–6,8

–4,9

–4,0

–2,8

COM nov 2009

–3,9

–7,0

–6,6

–6,5

n.b.

n.b.

SP dec 2008

–2,6

–3

–1,9

–1,4

–0,9

n.b.

Bruto overheidsschuld

(% van het bbp)

SP feb 2010

67,4

77,4

83,2

86,1

87,1

86,6

COM nov 2009

67,4

76,1

82,5

87,6

n.b.

n.b.

SP dec 2008

66,7

69,1

69,4

68,5

66,8

n.b.

Stabiliteitsprogramma (SP); najaarsprognose 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekening van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. De documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/index_nl.htm

(2)  Bij de beoordeling wordt met name rekening gehouden met de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie en de tussentijdse prognose van februari 2010, maar ook met andere informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen.

(3)  In zijn conclusies van 10 november 2009 over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën „roept de Raad de lidstaten op in hun komende stabiliteits- en convergentieprogramma's op houdbaarheid gerichte strategieën centraal te stellen” en verzoekt hij voorts „de Commissie om, tezamen met het Comité voor de economische politiek en het Economisch en Financieel Comité, nog voor het volgende houdbaarheidsverslag de methodes ter beoordeling van de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën nader uit te werken.” Het volgende houdbaarheidsverslag is voor 2012 gepland.

(4)  Over de rentetarieven op korte en lange termijn zijn geen aannamen verstrekt.

(5)  In de programma’s vermelde output gaps en conjunctuurgezuiverde saldi, zoals herberekend door de diensten van de Commissie op basis van de in de programma’s opgenomen informatie.

(6)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 1,5 %, 1,2 %, 1,2 % en 1,4 % in de periode 2008-2011.

(7)  Conjunctuurgezuiverd saldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. Volgens het meest recente programma is er in de beschouwde periode (2008-2013) geen sprake van eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, terwijl dergelijke maatregelen volgens de prognoses van november 2009 van de diensten van de Commissie in 2008 een tekortverlagend effect van 0,1 % van het bbp en in 2010 een tekortverhogend effect van 0,4 % van het bbp hebben.

Bronnen:

Stabiliteitsprogramma (SP); najaarsprognose 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekening van de diensten van de Commissie.


29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/12


ADVIES VAN DE RAAD

over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Duitsland voor de periode 2009-2013

2010/C 140/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 5, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 26 april 2010 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Duitsland voor de periode 2009-2013 behandeld.

(2)

Na onder invloed van de daling van de uitvoer rond de jaarwisseling 2008/2009 sterk te zijn gekrompen, heeft het reële bbp zich medio 2009 dankzij een expansief beleid en een opleving van de buitenlandse vraag krachtig hersteld. De broosheid van het huidige economische herstel werd evenwel aangetoond door een nieuw verlies aan dynamiek naar het einde van 2009 toe. De arbeidsmarkt is tot dusver veerkrachtig gebleven, deels onder invloed van door de staat gefinancierde werktijdverkortingsregelingen, terwijl de bancaire sector te lijden heeft gehad van aanzienlijke verliezen en afschrijvingen op investeringen in gestructureerde activa.

Als gevolg van in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan genomen omvangrijke budgettaire stimuleringsmaatregelen (in 2009 en 2010) en van tegenvallende ontvangsten en hogere uitgaven wegens de crisis liet de overheidsbegroting, die in 2008 nog in evenwicht was, in 2009 een tekort van meer dan 3 % van het bbp zien. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat op 2 december 2009 een buitensporigtekortprocedure ten aanzien van Duitsland is gestart, waarbij de Raad heeft bepaald dat het buitensporige tekort uiterlijk in 2013 moet zijn weggewerkt. Hoewel het herstel op middellange termijn zou moeten worden bevorderd door de in het verleden doorgevoerde structurele hervormingen, met name op de arbeidsmarkt, solide bedrijfsbalansen, een degelijke financiële positie van de huishoudens en een sterke concurrentiepositie, zal het vooral zaak zijn de potentiële groei te verhogen, met name door de binnenlandse groeibronnen te versterken. Het combineren van de noodzakelijke begrotingsconsolidatie met een stabilisatie van de bancaire sector, het waarborgen van de toegang tot financiering voor de niet-financiële sector en een verdere versterking van het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt is onontbeerlijk om het economische herstel te ondersteunen.

(3)

Hoewel de in de context van de crisis geconstateerde daling van het feitelijke bbp vooral conjunctureel van aard is, is er ook een negatief effect op het niveau van de potentiële productie. Daarnaast kan de crisis ook een negatief effect op de potentiële groei op middellange termijn sorteren als gevolg van lagere investeringen, een beperkte beschikbaarheid van kredieten en een stijgende structurele werkloosheid. Bovendien worden de negatieve gevolgen van de vergrijzing voor de potentiële productie en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën nog verergerd door het effect van de economische crisis. Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat meer vaart wordt gezet achter de structurele hervormingen die erop gericht zijn de potentiële groei te ondersteunen. Voor Duitsland is het met name van belang hervormingen door te voeren op het gebied van de concurrentie in de dienstensector, arbeidsmarktintegratie en onderwijs en opleiding.

(4)

In het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, wordt aangenomen dat het reële bbp, na in 2009 met 5 % te zijn gekrompen, zich in 2010 zal herstellen en met 1,4 % zal groeien. Gedurende de rest van de programmaperiode zou de reële bbp-groei op gemiddeld 2 % uitkomen. Afgaande op de thans beschikbare informatie (2) lijkt dit scenario op nogal optimistische groeihypothesen te zijn gebaseerd. De voorspellingen van de reële bbp-groei liggen zowel voor 2010 als voor 2011 iets hoger dan in de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie. Bovendien wordt in het programma op een enigszins krachtiger toename van de particuliere consumptie in 2011 gerekend omdat van optimistischer verwachtingen ten aanzien van werkgelegenheid, werkloosheid en inkomen wordt uitgegaan. De inflatieprognoses van het programma kunnen voor 2011 aan de hoge kant blijken, maar voor de rest van de programmaperiode lijken zij realistisch.

(5)

In het programma wordt het overheidstekort voor 2009 op 3,2 % van het bbp geraamd. De aanzienlijke verslechtering ten opzichte van de evenwichtige begrotingssituatie in 2008 is vooral toe te schrijven aan de werking van de automatische stabilisatoren, maar is ook terug te voeren op de stimuleringsmaatregelen ter grootte van circa 1,75 % van het bbp die de regering in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan heeft genomen. De toename van het tekort vindt hoofdzakelijk haar oorsprong aan de uitgavenzijde wegens hogere sociale overdrachten, hogere overheidsinvesteringen en subsidies ter ondersteuning van werktijdverkorting. Volgens het programma blijft het begrotingsbeleid in 2010 expansief, waarna het in de laatste jaren van de programmaperiode restrictief wordt. In het licht van de vrij gunstige budgettaire en economische situatie in Duitsland is de voortzetting van het expansieve begrotingsbeleid in 2010 terecht en in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan. Conform de door de Raad bepleite exitstrategie zal het expansieve begrotingsbeleid in 2009 en 2010 met het oog op een correctie van het buitensporige tekort tegen 2013 en een terugkeer naar houdbare overheidsfinanciën worden gevolgd door een aanzienlijke verstrakking van het begrotingsbeleid vanaf 2011.

(6)

Volgens het programma zal het nominale overheidstekort toenemen van 3,2 % van het bbp in 2009 tot 5,5 % in 2010, hetgeen in overeenstemming is met de aanbeveling van de Raad op grond van artikel 126, lid 7, van 2 december 2009. De verdere toename van het tekort in 2010 wordt voornamelijk veroorzaakt door budgettaire stimuleringsmaatregelen en het effect van de automatische stabilisatoren. De overheidsinkomsten zullen naar verwachting met bijna 2 % van het bbp afnemen als gevolg van steunmaatregelen voor huishoudens (zoals de fiscale aftrekbaarheid van eigen bijdragen voor gezondheidszorg en langdurige zorg, de verlaging van zorgverzekeringspremies, de verhoging van de kinderbijslag en een hogere belastingvrije voet) en een zwakkere binnenlandse vraag. De verwachte stijging van de overheidsuitgaven met circa 0,5 % van het bbp kan voornamelijk worden toegeschreven aan de verslechterende situatie op de arbeidsmarkt en voortgezette investeringen in openbare infrastructuur in het kader van de budgettaire stimuleringsmaatregelen (circa 0,25 % van het bbp volgens de prognoses van de diensten van de Commissie). Het begrotingsbeleid blijft in 2010 sterk expansief, zoals blijkt uit de stijging met 2,5 % van het bbp van het structurele tekort (voor de conjunctuurgecorrigeerd saldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, zoals door de diensten van de Commissie herberekend volgens de algemeen aanvaarde methode op basis van de in het programma voorkomende informatie). De sterke verslechtering van het structurele saldo kan vooral worden verklaard door de nieuwe stimuleringsmaatregelen die in 2010 zijn ingevoerd en de uitgestelde effecten van sommige stimuleringsmaatregelen die in 2009 zijn aangenomen (bijvoorbeeld de verlaging van zorgverzekeringspremies en extra investeringen in infrastructuur). De verandering in het structurele tekort die volgens de algemeen aanvaarde methode (top-downbenadering) op –2,5 % van het bbp uitkomt, verschilt van de verandering die naar voren komt uit de informatie over de in 2010 genomen discretionaire maatregelen (bottom-upbenadering) en die door de diensten van de Commissie op circa –1,75 % van het bbp wordt geraamd. Deze discrepantie kan in verband worden gebracht met de negatieve samenstellingseffecten op de belastinginkomsten, met name als gevolg van een zwakke stijging van de particuliere consumptie en de lonen en de waarschijnlijk tegenvallende opbrengst van de winstbelastingen.

(7)

Het hoofddoel van de begrotingsstrategie op middellange termijn is het buitensporige tekort uiterlijk in 2013 weg te werken door in de periode 2011-2013 een gemiddelde jaarlijkse begrotingsinspanning van circa 0,75 % van het bbp te leveren, hetgeen spoort met de aanbeveling die de Raad op 2 december 2009 op grond van artikel 126, lid 7, heeft gedaan.

In het programma wordt vanaf 2011 een verbetering van het overheidssaldo verwacht. In nominale termen zal de consolidatie in 2011 en 2012 naar verwachting in gelijke stappen — van telkens circa 1 procentpunt — worden uitgevoerd, gevolgd door een geringere aanpassing van circa 0,5 % in 2013. Het voorgenomen aanpassingstraject is gebaseerd op de technische aanname dat de consolidatie op federaal niveau hoofdzakelijk aan de uitgavenzijde plaatsvindt (waarbij de uitgavenbeperking gelijkelijk over alle uitgavencategorieën wordt verdeeld, met uitzondering van de rentebetalingen en de overdrachten aan andere overheidsniveaus en aan het buitenland). Deze technische aanname vloeit voort uit de consolidatievereisten die de nieuwe nationale begrotingsregel met zich meebrengt. De beoogde consolidatie zal naar verwachting vooral worden verwezenlijkt door de federale overheid (circa 2 % van het bbp in de periode 2011-2013) en in mindere mate door de deelstaten (circa 0,5 % van het bbp). Het structurele tekort (herberekend volgens de algemeen aanvaarde methode) zal naar verwachting verbeteren met circa 0,5 % van het bbp in 2011, met circa 1 % van het bbp in 2012 en met circa 0,75 % van het bbp in 2013. Aangezien de aflossingen en rentebetalingen naar het einde van de programmaperiode toe zullen stijgen, moet het primaire saldo zich sneller herstellen dan het nominale tekort. Op middellange termijn streeft Duitsland naar een overheidsbegroting die structureel vrijwel in evenwicht is. Volgens het programma impliceert dit een middellangetermijndoelstelling (MTD) van –0,5 % van het bbp. Gezien de meest recente projecties en het schuldniveau sluit de MTD aan bij de doelstellingen van het pact. In het geactualiseerde stabiliteitsprogramma wordt er echter niet naar gestreefd de MTD binnen de programmaperiode te verwezenlijken.

(8)

Vooral in 2011 en de latere jaren kunnen de begrotingsresultaten slechter uitvallen dan in het programma is berekend. Dat hangt niet alleen samen met het ontbreken van specifieke consolidatiemaatregelen na 2010, de noodzaak om de nieuwe nationale begrotingsregel op centraal en subfederaal overheidsniveau effectief toe te passen zonder de nodige consolidatie uit te stellen naar latere jaren, de onzekerheid over de mogelijke doorvoering van de verdere belastingverlagingen waarin het coalitieakkoord voorziet en de verenigbaarheid daarvan met de noodzakelijke begrotingsconsolidatie, maar ook met de enigszins optimistische groeiverwachtingen. Extra maatregelen tot stabilisatie van de financiële markt kunnen de begroting verder belasten, al is het niet uitgesloten dat een deel van de kosten van de overheidssteun in de toekomst wordt terugverdiend.

(9)

De bruto overheidsschuld bedraagt in 2009 naar schatting 72,5 % van het bbp, tegen 65,9 % een jaar eerder. Naast de stijging van het tekort en de daling van de bbp-groei, draagt ook een aanzienlijke stock-flow adjustment (van circa 1 % van het bbp), die vooral met reddingsoperaties van banken verband houdt, aan de toename van de schuldquote bij. Verwacht wordt dat de schuldquote in de programmaperiode met nog eens 9,5 procentpunten zal oplopen tot 82 % van het bbp, voornamelijk onder invloed van aanhoudende overheidstekorten en in mindere mate als gevolg van niet-gespecificeerde schuldverhogende stock-flow adjustments van circa 0,5 % van het bbp per jaar tussen 2011 en 2013. De in het programma opgenomen schuldprognose is gebaseerd op de aanname dat het schuldniveau niet zal worden beïnvloed door de oprichting van zogenaamde „bad banks”. Naast de risico's die aan het tekorttraject zijn verbonden, is de ontwikkeling van de schuldquote ook onderhevig aan risico's in verband met mogelijke verdere lasten in verband met de stabilisering van de financiële markten. De bruto schuldquote van de overheid ligt boven de referentiewaarde van het Verdrag en vertoont tijdens de gehele programmaperiode een stijgende trend.

(10)

Uit schuldprognoses op middellange termijn waarbij wordt aangenomen dat de bbp-groei en de belastingquote slechts geleidelijk naar het niveau van voor de crisis terugkeren en waarin rekening wordt gehouden met de verwachte stijging van de leeftijdsgerelateerde uitgaven, blijkt dat de in het programma geplande begrotingsstrategie op zich, en bij ongewijzigd beleid, niet zou volstaan om de schuldquote in 2020 te stabiliseren.

(11)

Het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting ligt iets boven het EU-gemiddelde. De budgettaire gevolgen van de vergrijzing voor het houdbaarheidstekort worden nog verergerd door de begrotingssituatie in 2009 zoals deze in het programma wordt ingeschat. Het realiseren van primaire overschotten op middellange termijn zou bijdragen tot het verkleinen van de risico's voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die in het houdbaarheidsverslag 2009 van de Commissie (3) als middelgroot werden aangemerkt.

(12)

Het begrotingskader van Duitsland is aanzienlijk versterkt door de nieuwe begrotingsregel die in augustus 2009 in de grondwet is verankerd. Conform de opzet van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact wordt met de nieuwe regel gestreefd naar een begroting die vrijwel in evenwicht is door vanaf 2016 een maximaal federaal structureel tekort van 0,35 % van het bbp verplicht te maken, met een overgangsperiode die in 2011 aanvangt. De regionale structurele begrotingen van de deelstaten moeten vanaf 2020 in evenwicht zijn, maar hun respectieve consolidatietrajecten zijn nog onduidelijk. Het ontbreken van consolidatieplannen op subfederaal niveau en het bestaan van onzekerheden ten aanzien van de toekomstige financieringsbehoeften van de socialezekerheidsfondsen vormen potentiële risico's voor de consolidatie van de overheidsbegroting. Dat neemt niet weg dat de nieuwe begrotingsregel de budgettaire geloofwaardigheid in de hand werkt en een aanzienlijke beperking van de discretionaire ruimte inhoudt in vergelijking met de vorige begrotingsregel, die de accumulatie van schulden tijdens de afgelopen decennia niet heeft kunnen voorkomen. De nieuw ingestelde Stabiliteitsraad, samengesteld uit de nationale en regionale ministers van financiën, zal regelmatig de federale en regionale begrotingen controleren, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van consolidatiemaatregelen in het kader van het stabiliteits- en groeipact. De Stabiliteitsraad kan echter geen bindende aanbevelingen doen en evenmin sancties opleggen. Het is de bedoeling het nieuwe kader verder te verbeteren door van een bottom-up- naar een top-downbenadering van de budgettaire planning over te stappen en door de uitgavenbeheersing door het ministerie van Financiën te verbeteren en er daarmee voor te zorgen dat de consolidatie waartoe de begrotingsregel aanzet, wordt bevorderd. Voorts wil de regering het federale budgetterings- en boekhoudsysteem geleidelijk herzien, waarbij sterker de nadruk wordt gelegd op een op prestatiemeting gebaseerde beoordeling van de inkomsten en uitgaven.

(13)

Ondanks de in het algemeen goede kwaliteit van de Duitse overheidsfinanciën is er nog ruimte voor verbetering. Wat de ontvangstenzijde betreft zijn de regels voor de vennootschaps- en inkomstenbelasting complex gebleven, en biedt het belastingstelsel tal van sluipwegen. Ondanks verdere plannen om de uitgaven voor onderwijs, onderzoek en ontwikkeling te verhogen, bieden de relatief lage investeringen in verhouding tot de consumptieve bestedingen van de overheid de mogelijkheid van een meer groeigerichte samenstelling van de uitgaven.

Hoewel in het programma het belang van een ingrijpende herziening van de overheidssubsidies wordt erkend, bevat het geen concrete plannen in die richting. Extra doelmatigheidswinst zou kunnen worden geboekt door de budgettaire coördinatie tussen de federale en de regionale overheden te verbeteren en door het openbaar bestuur verder te reorganiseren (door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van kwaliteitsbeheer, uitbesteding, elektronische overheidsdiensten, beperking van het aantal ambtenaren enz.) (4). De noodzaak van begrotingsconsolidatie beperkt de mogelijkheden om uit de algemene begroting subsidies aan het openbare pensioenstelsel te verstrekken. Recente ad-hocwijzigingen in de pensioenaanpassingsformule ondergraven de geloofwaardigheid van de ondernomen pensioenhervormingen omdat de voorgenomen correctie in latere jaren moeilijk uitvoerbaar kan blijken. Wat de verplichte ziektekostenverzekering betreft, heeft de regering op ministerieel niveau een speciale commissie in het leven geroepen die de financiering van de gezondheidszorg moet heroverwegen, en met name mogelijkheden gaat onderzoeken om de premies voor zorgverzekeringen inkomensonafhankelijk te maken teneinde een verlaging van de indirecte loonkosten te realiseren. De eerste resultaten worden in juli 2010 verwacht.

(14)

Al bij al is de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie voor 2010 in overeenstemming met de aanbeveling die de Raad op 2 december 2009 op grond van artikel 126, lid 7, heeft gedaan. Als met de risico's rekening wordt gehouden, is het echter niet uitgesloten dat de begrotingsstrategie vanaf 2011 niet meer spoort met de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 op grond van artikel 126, lid 7. Meer in het bijzonder wordt het consolidatietraject vanaf 2011 niet met concrete maatregelen onderbouwd. Voorts wordt geen informatie verstrekt over de mogelijke uitvoering van de expansieve maatregelen die in het coalitieakkoord van de nieuwe regering zijn opgenomen en over de wijze waarop deze met de noodzakelijke budgettaire bezuinigingen in overeenstemming worden gebracht. De nationale begrotingsregel — een centraal punt in de consolidatieplannen — is nog niet op alle overheidsniveaus ingevoerd. Bovendien kan een zwakker dan verwacht economisch herstel de begrotingsdoelen ondergraven.

Gezien de risico's kan de jaarlijkse begrotingsinspanning achterblijven bij de door de Raad op grond van artikel 126, lid 7, aanbevolen aanpassing. Gezien de schuldprognoses in het programma en het risico dat eventueel verdere maatregelen tot stabilisatie van de financiële markten moeten worden genomen, volstaat de begrotingsstrategie niet om de schuldquote opnieuw te doen dalen. De voorgenomen consolidatie aan de uitgavenzijde en de geplande verhogingen van de uitgaven voor onderwijs, onderzoek en ontwikkeling zouden in overeenstemming zijn met het doel het herstel van de potentiële groei te ondersteunen. De verwachte daling van de totale investeringsquote tot onder het niveau van 2009 is echter een bron van zorg.

(15)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, vertoont het programma een aantal lacunes in de verplichte en facultatieve gegevens (5). In de aanbevelingen die de Raad op 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126, lid 7, heeft gedaan om aan de buitensporigtekortsituatie een einde te maken, wordt Duitsland tevens verzocht in een apart hoofdstuk in de geactualiseerde stabiliteitsprogramma's verslag uit te brengen over de vorderingen die bij de uitvoering van de aanbevelingen van de Raad zijn gemaakt. In het desbetreffende hoofdstuk van het geactualiseerde programma wordt slechts zeer beperkte informatie verschaft over de wijze waarop de Duitse regering voortgang denkt te boeken bij de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Raad.

De algehele conclusie luidt dat de Duitse overheidsfinanciën in de nasleep van de financiële en economische crisis aanmerkelijk zijn verslechterd als gevolg van de werking van de automatische stabilisatoren en een breed opgezette reactie ter bestrijding van de crisis in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan. De vanaf 2011 voorgenomen consolidatie op basis van de uitgaven zou leiden tot een correctie van het buitensporige tekort in 2013. Gezien de risico's is het echter niet uitgesloten dat de begrotingsstrategie vanaf 2011 niet spoort met aanbeveling die de Raad op 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126, lid 7, heeft gedaan. Dat is toe te schrijven aan het gebrek aan specifieke maatregelen die het voorgestelde consolidatietraject na 2010 onderbouwen, de onzekerheid over de uitvoering van verdere belastingverlagingen die in het coalitieakkoord van de nieuwe regering zijn gepland en over hun verenigbaarheid met de noodzakelijke consolidatie, de risico's in verband met de kracht van het economische herstel, en het feit dat eventueel verdere maatregelen tot stabilisatie van de financiële markten moeten worden getroffen.

Daarom zijn de onverkorte invoering van het versterkte begrotingskader voor de middellange termijn en de vaste wil op de verschillende overheidsniveaus om dit kader in acht te nemen, onontbeerlijk om de beoogde begrotingsconsolidatie te verwezenlijken. Gezien de noodzaak om de vereiste consolidatie te combineren met een versterking van het groeipotentieel van de economie op lange termijn, lijken zowel de geplande consolidatie op basis van de uitgaven als de voorgenomen verhoging van de uitgaven voor onderwijs, onderzoek en ontwikkeling terechte maatregelen. In het licht van de stijgende overheidsschuld, de herhaalde ad-hocwijzigingen in de pensioenaanpassingsformule en de onzekerheden waarmee de financiering van de wettelijk verplichte ziektekostenverzekering is omgeven, dient hernieuwde aandacht te worden besteed aan maatregelen die de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn moeten verbeteren.

In het licht van de bovenstaande evaluatie en gezien de aanbeveling op grond van artikel 126, lid 7, VWEU van 2 december 2009 wordt Duitsland verzocht:

i)

de maatregelen te specificeren die noodzakelijk zijn om de geplande consolidatie te onderbouwen, de begrotingsstrategie voor 2011-2013 zoals geschetst in het programma uit te voeren teneinde het buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te corrigeren, naast de begrotingsinspanning elke andere gelegenheid, zoals verbeterde economische omstandigheden, te baat te nemen om de verlaging van de bruto schuldquote in de richting van de referentiewaarde van 60 % van het bbp te versnellen;

ii)

toe te zien op de onverkorte tenuitvoerlegging van de nieuwe grondwettelijke begrotingsregel op alle overheidsniveaus en de in 2008 doorgevoerde afwijking van de pensioenaanpassingsformule zoals gepland terug te draaien.

Duitsland wordt tevens verzocht tijdig vóór de beoordeling van de doeltreffendheid van de in het kader van de buitensporigtekortprocedure ondernomen actie een aanvulling op het programma in te dienen waarin verslag wordt gedaan over de vorderingen die zijn gemaakt bij de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 op grond van artikel 126, lid 7, en waarin gedetailleerder wordt ingegaan op de consolidatiestrategie die zal moeten worden gevolgd om de correctie van het buitensporige tekort naderbij te brengen.

Duitsland wordt ook verzocht zich beter te houden aan de in de gedragscode gespecificeerde gegevensvereisten.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Reëel bbp

(verandering in %)

SP jan 2010

1,3

–5,0

1,4

2

2

2

COM nov 2009

1,3

–5,0

1,2

1,7

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

1,3

–2,3

1,25

1,25

1,25

n.v.t.

HICP-inflatie

(%)

SP jan 2010

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

COM nov 2009

2,8

0,3

0,8

1,0

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Output gap (6)

(% van het potentiële bbp)

SP jan 2010

3,2

–2,6

–2,1

–1,3

–1,1

–0,9

COM nov 2009 (7)

3,0

–2,9

–2,6

–2,2

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

2,2

–0,9

–0,7

–0,7

–1,0

n.v.t.

Financieringsoverschot/-tekort t.o.v. het buitenland

(% van het bbp)

SP jan 2010

6,6

4,5

4,9

5

5,5

5,5

COM nov 2009

6,6

4,0

3,8

3,7

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

7,1

7,0

7

7

7

n.v.t.

Overheidsontvangsten

(% van het bbp)

SP jan 2010

43,7

44,4

42,5

42

42

42

COM nov 2009

43,7

44,6

43,3

42,9

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

44

43,5

42,5

42,5

43

n.v.t.

Overheidsuitgaven

(% van het bbp)

SP jan 2010

43,7

47,6

48

47

46

45

COM nov 2009

43,7

48,0

48,3

47,5

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

44

46,5

46,5

45,5

45,5

n.v.t.

Overheidssaldo

(% van het bbp)

SP jan 2010

0,0

–3,2

–5,5

–4,5

–3,5

–3

COM nov 2009

0,0

–3,4

–5,0

–4,6

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

0

–3

–4

–3

–2,5

n.v.t.

Primair saldo

(% van het bbp)

SP jan 2010

2,7

–0,6

–3

–2

–0,5

0,5

COM nov 2009

2,7

–0,6

–2,2

–1,7

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

2,5

0

–1

0

0,5

n.v.t.

Voor de conjunctuurgecorrigeerd saldo (6)

(% van het bbp)

SP jan 2010

–1,6

–1,9

–4,4

–4,1

–3,1

–2,3

COM nov 2009

–1,5

–1,9

–3,6

–3,5

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

–1,2

–2,4

–3,5

–2,4

–2,1

n.v.t.

Structureel saldo (8)

(% van het bbp)

SP jan 2010

–1,2

–1,8

–4,4

–3,9

–3,0

–2,3

COM nov 2009

–1,1

–1,9

–3,6

–3,5

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

–0,8

–2,5

–3,4

–2,4

–2,1

n.v.t.

Bruto overheidsschuld

(% van het bbp)

SP jan 2010

65,9

72,5

76,5

79,5

81

82

COM nov 2009

65,9

73,1

76,7

79,7

n.v.t.

n.v.t.

SP jan 2009

65,5

68,5

70,5

71,5

72,5

n.v.t.

stabiliteitsprogramma (SP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. De documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/index_nl.htm

(2)  Bij de beoordeling wordt met name rekening gehouden met de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie, maar ook met andere informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen, waaronder de tussentijdse prognoses van februari 2010 van de diensten van de Commissie.

(3)  In zijn conclusies van 10 november 2009 over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën „roept de Raad de lidstaten op in hun komende stabiliteits- en convergentieprogramma's op houdbaarheid gerichte strategieën centraal te stellen” en verzoekt hij voorts „de Commissie om, tezamen met het Comité voor de economische politiek en het Economisch en Financieel Comité, nog voor het volgende houdbaarheidsverslag de methodes ter beoordeling van de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën nader uit te werken”. Het volgende houdbaarheidsverslag is voor 2012 gepland.

(4)  Zie Bundesrechnungshof (2009), „Chancen zur Entlastung und Modernisierung des Bundeshaushalts”.

(5)  Er ontbreken met name gegevens over inkomsten uit onroerend goed, de impliciete schuldrentevoet, gedetailleerde categorieën stock-flow adjustments en conjunctuurontwikkelingen, terwijl de categorieën „Beloning van werknemers en intermediair verbruik” en „Sociale uitkeringen” anders zijn geaggregeerd. Dit maakt de beoordeling objectief moeilijker.

(6)  In de programma's vermelde output gaps en conjunctuurgecorrigeerde saldi, zoals herberekend door de diensten van de Commissie op basis van de in de programma's voorkomende informatie.

(7)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 1,0 %, 0,7 %, 0,9 % en 1,2 % in de periode 2008-2011.

(8)  Conjunctuurgecorrigeerd saldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. De eenmalige en andere tijdelijke maatregelen hebben volgens het meest recente programma een tekortverhogend effect van 0,4 % van het bbp in 2008 en van 0,1 % van het bbp in 2009 en volgens de prognoses van november 2009 van de diensten van de Commissie een tekortverhogend effect van 0,3 % van het bbp in 2008. Volgens het meest recente programma is er geen sprake van eenmalige en andere tijdelijke maatregelen in de jaren 2010-2013, terwijl dat volgens de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie in de jaren 2009-2011 het geval is.

Bronnen:

stabiliteitsprogramma (SP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/18


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 140/04

Datum waarop het besluit is genomen

12.1.2009

Referentienummer staatssteun

N 626/08

Lidstaat

Spanje

Regio

País Vasco

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Ayudas a actividades culturales de carácter supramunicipal

Rechtsgrondslag

Orden 3 de Diciembre de 2008, de la Consejería de Cultura, por la que se regula el régimen de concesión de subvenciones para la realización, durante el ejercicio 2009, de programas o actividades culturales particulares de ámbito supramunicipal

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Cultuurbevordering

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven 0,75 mln EUR;

Totaal van de voorziene steun 0,75 mln EUR

Maximale steunintensiteit

70 %

Looptijd (periode)

1.1.2009-31.12.2009

Economische sectoren

Beperkt tot recreatie, cultuur en sport

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Departamento de Cultura del Gobierno Vasco

C/ Donostia, 1

01010 Vitoria-Gasteiz

Álava — País Vasco

ESPAÑA

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm

Datum waarop het besluit is genomen

20.11.2009

Referentienummer staatssteun

N 378/09

Lidstaat

Nederland

Regio

Noord–Brabant

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Verruiming van de Monumentenregeling in Noord-Brabant

Rechtsgrondslag

Titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht Algemene Subsidie Verordening Noord-Brabant Monumenten

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Instandhouding van het cultureel erfgoed, Cultuurbevordering

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Totaal van de voorziene steun 25 mln EUR

Maximale steunintensiteit

100 %

Looptijd (periode)

tot 31.12.2013

Economische sectoren

Beperkt tot de bouw, Beperkt tot recreatie, cultuur en sport

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Stimulus Programmamagement

Postbus 585

5600 AN Eindhoven

NEDERLAND

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm


29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/20


Goedkeuring van steunmaatregelen van de staten op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 140/05

Datum waarop het besluit is genomen

21.4.2010

Referentienummer staatssteun

N 1/10

Lidstaat

Spanje

Regio

País Vasco

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Régimen de ayudas a los museos del País Vasco

Rechtsgrondslag

Orden de 10 de diciembre de 2009 de la Consejera de Cultura, por la que se regula el régimen de concesión de subvenciones destinadas a la promoción museística y al desarrollo de actividades museísticas relacionadas con el patrimonio y la difusión cultural

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Cultuurbevordering

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven 0,62 mln EUR; Totaal van de voorziene steun 0,62 mln EUR

Maximale steunintensiteit

75 %

Looptijd (periode)

4.2010-31.12.2010

Economische sectoren

Beperkt tot recreatie, cultuur en sport

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Consejería de Cultura

C/ Donostia, 1

01010 Vitoria-Gasteiz

Álava — País Vasco

ESPAÑA

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm


29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/21


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5843 — Eli Lilly/Certain Animal Health Assets of Pfizer)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 140/06

Op 21 mei 2010 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32010M5843. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/22


Conclusies van de Raad van 25 mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de Europese Unie

2010/C 140/07

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1.

HERINNERT AAN zijn conclusies van mei 2007 over de financiële vooruitzichten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (Merken, tekeningen en modellen) (hierna: BHIM) en de verdere ontwikkeling van het stelsel van Gemeenschapsmerken (1);

2.

NEEMT NOTA VAN het akkoord dat op 18/19 september 2008 tijdens de gezamenlijke vergadering van de raad van bestuur en het begrotingscomité van het BHIM is bereikt over een pakket begrotingsmaatregelen, gericht op een evenwichtiger beheer van het BHIM-budget in de toekomst. Dit pakket bestaat uit drie belangrijke elementen: i) de verlaging van de taksen om bescherming van Gemeenschapsmerken te verkrijgen, ii) de oprichting van een samenwerkingsfonds en iii) de toekomstige verdeling van 50 % van de vernieuwingstaksen onder de nationale handelsmerkenbureaus van de lidstaten (hierna „nationale bureaus” genoemd);

3.

IS HET EROVER EENS dat deze begrotingsmaatregelen niet alleen passende en nuttige instrumenten vormen om ervoor te zorgen dat het BHIM in de toekomst een evenwichtige begroting heeft, maar ook, binnen het kader van een nauwere samenwerking tussen het BHIM en de nationale bureaus, bijdragen aan het moderniseren, stroomlijnen, harmoniseren en versterken van het merkenstelsel in Europa in zijn geheel;

4.

JUICHT TOE dat, ten gevolge van het akkoord van september 2008, bij Verordening (EG) nr. 355/2009 van de Commissie een substantiële verlaging van de taksen voor het verkrijgen van een Gemeenschapsmerk is doorgevoerd met ingang van 1 mei 2009;

5.

VERWELKOMT de wezenlijke vooruitgang die het BHIM heeft gemaakt bij het opzetten van een samenwerkingsfonds en SPOORT het BHIM AAN dit werk met voorrang af te ronden om het fonds spoedig en met de actieve medewerking van de nationale bureaus volledig operationeel te maken;

6.

HERINNERT AAN de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008 over een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa (2);

7.

JUICHT TOE dat de Commissie de studie van het functioneren van het stelsel voor Gemeenschapsmerken in al zijn aspecten heeft geïnitieerd en STEUNT de doelstellingen ervan zoals omschreven in het mandaat;

8.

NEEMT NOTA VAN de tussentijdse resultaten van de studie die aan de Groep intellectuele eigendom van de Raad op 25 maart 2010 zijn voorgelegd;

9.

SPOORT de Commissie AAN de studie af te ronden met als doel een stevige grondslag voor haar latere wetgevingsinitiatieven te leggen;

10.

NEEMT ER KENNIS VAN dat de meeste verenigingen van gebruikers van het stelsel van Gemeenschapsmerken tevreden zijn met dit stelsel, evenals met het beginsel van het naast elkaar bestaan van nationale en Gemeenschapsmerken, en begrijpen dat het via een toekomstige herziening nauwkeurig moet worden afgestemd, waarbij een evenwichtige relatie tussen nationale en Gemeenschapsmerkenstelsels in acht moet worden genomen;

11.

ONDERKENT dat nationale handelsmerken aan de behoeften van grote groepen aanvragers blijven voldoen, en dat daarom bescherming van nationale handelsmerken als keuzemogelijkheid beschikbaar moet blijven voor die aanvragers;

12.

MEMOREERT de mededeling van de Commissie van 11 september 2009 over versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt (3);

13.

MEMOREERT de resolutie van de Raad van 1 maart 2010 over versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt (4);

14.

ROEPT de Commissie OP voorstellen voor de herziening van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk en Richtlijn 2008/95/EG betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten in te dienen.

Deze herziening dient met name de volgende punten te bevatten:

het introduceren van een specifieke bepaling om het kader voor samenwerking tussen het BHIM en de nationale bureaus vast te stellen;

het uitdrukkelijk stellen dat het harmoniseren van de praktijk en instrumenten een doel vormt dat alle handelsmerkenbureaus in de EU moeten nastreven en dat de inspanningen op dit gebied door het BHIM, hierbij actief geholpen door zijn raad van bestuur, moeten worden gesteund en gefaciliteerd;

het vestigen van een duidelijke rechtsgrondslag voor het betrekken van het BHIM bij handhavingsactiviteiten, met name de strijd tegen het namaken, vooral door zijn samenwerking met de nationale bureaus, in overeenstemming met hun nationale bevoegdheden, en het Europees Waarnemingscentrum voor namaak en piraterij te cultiveren (5);

het scheppen van een rechtsgrondslag voor de verdeling van een bedrag ten belope van 50 % van de vernieuwingstaksen van het BHIM onder de nationale bureaus, volgens een rechtvaardige, billijke en ter zake doende verdeelsleutel, die zodanig moet worden gedefinieerd dat, onder andere, een minimumbedrag per lidstaat wordt gegarandeerd, evenals het creëren van passende mechanismen die rekening houden met de financiële regelingen die voor de individuele nationale bureaus van toepassing zijn, opdat deze fondsen beschikbaar worden voor de nationale bureaus, en gebruikt worden voor doeleinden die nauw verband houden met bescherming, bevordering en/of handhaving van handelsmerken, met name de strijd tegen het namaken;

wijzigingen en andere maatregelen, waar toepasselijk, die gericht zijn op het steunen van de complementaire verhouding tussen de stelsels van nationale- en Gemeenschapsmerken;

maatregelen om Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (gecodificeerde versie) (6) beter in overeenstemming te brengen met Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (gecodificeerde versie) (7), en zodoende verder bij te dragen aan het verminderen van de verschillen binnen het merkenstelsel in Europa in zijn geheel.


(1)  Raadsdocument 9427/07.

(2)  Raadsdocument 12267/08.

(3)  Raadsdocument 13286/09.

(4)  PB C 56 van 6.3.2010, blz. 1.

(5)  Met speciale aandacht voor punten 24 en 38 van de Resolutie van de Raad van 1 maart 2010 over versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt.

(6)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25.

(7)  PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.


Europese Commissie

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/24


Wisselkoersen van de euro (1)

28 mei 2010

2010/C 140/08

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2384

JPY

Japanse yen

113,06

DKK

Deense kroon

7,4411

GBP

Pond sterling

0,84995

SEK

Zweedse kroon

9,6580

CHF

Zwitserse frank

1,4258

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,9615

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,780

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

273,93

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7080

PLN

Poolse zloty

4,0615

RON

Roemeense leu

4,1646

TRY

Turkse lira

1,9299

AUD

Australische dollar

1,4534

CAD

Canadese dollar

1,2954

HKD

Hongkongse dollar

9,6470

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8165

SGD

Singaporese dollar

1,7312

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 479,69

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,4046

CNY

Chinese yuan renminbi

8,4599

HRK

Kroatische kuna

7,2665

IDR

Indonesische roepia

11 387,55

MYR

Maleisische ringgit

4,0781

PHP

Filipijnse peso

57,118

RUB

Russische roebel

37,9200

THB

Thaise baht

40,328

BRL

Braziliaanse real

2,2492

MXN

Mexicaanse peso

15,8205

INR

Indiase roepie

57,4347


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


V Adviezen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/25


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — SPANJE

Steunmaatregel C 10/10 (ex N 562/09) — Herstructureringssteun voor A NOVO Comlink SL

Uitnodiging overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU om opmerkingen te maken

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 140/09

De Commissie heeft Spanje bij schrijven van 24 maart 2010 dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie staatsteun

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 22961242

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Spanje worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

TEKST VAN DE SAMENVATTING

PROCEDURE

Op 16 oktober 2009 meldde Spanje herstructureringssteun aan voor A NOVO Comlink SL. Op 12 november 2009 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen. Op 25 januari 2010 verstrekte Spanje deze inlichtingen.

BESCHRIJVING VAN DE BEGUNSTIGDE EN VAN DE HERSTRUCTURERING

De door de regio Andalousië voorgenomen steun is gebaseerd op de Orden de 5 de novembre de 2008 por la que se establecen las bases reguladoras del programa de ayudas a empresas viables con dificultades coyunturales en Andalucia, een steunregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen waarbij aanmelding is vereist voor grote ondernemingen. A NOVO Comlink SL (hierna „A NOVO”) is een grote ondernemingen die actief is op het gebied van de service na verkoop voor computers, mobiele telefoons en andere elektronische toestellen. Zij is een 100 %-dochteronderneming van de Franse onderneming A NOVO SA. Oorspronkelijk was A NOVO een producent van telefoons. Tussen 2004 en 2006 zette A NOVO de productieactiviteiten stop en concentreerde de onderneming zich op de service na verkoop. A NOVO verkeert thans in financiële moeilijkheden. Het aangemelde herstructureringsplan werd in november 2008 opgesteld. Volgens dit plan zouden de huidige activiteiten van A NOVO worden voortgezet en wordt voor alle activiteiten groei verwacht. De aangemelde steun behelst een door de regio Andalousië verstrekte garantie voor een lening van 4 375 miljoen EUR, een rentesubsidie voor die lening en een lening van 2 miljoen EUR. A NOVO ontving reeds in mei 2009 reddingssteun in de vorm van een leningsgarantie, die niet was aangemeld bij de Commissie.

BEOORDELING

Volgens de Commissie vormen deze maatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Na een onderzoek van deze staatssteunmaatregelen op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en de communautaire kaderregeling inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (1), heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden, omdat zij betwijfelt dat voldaan is aan de voorwaarden om de herstructureringssteun goed te keuren.

De Commissie betwijfelt of A NOVO in aanmerking komt voor herstructureringssteun op grond van de punten 10 en 11 van deze richtsnoeren, aangezien zij behoort tot een grote groep. Wat het herstructureringsplan betreft, heeft de Commissie twijfels dat dit zal leiden tot een herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn, zoals vereist is volgens de punten 35 en 36 van de richtsnoeren. Er is geen sprake van compenserende maatregelen, zoals bijvoorbeeld een inkrimping van capaciteit (punten 38 en 39 van de richtsnoeren), noch van een eigen bijdrage van de begunstigde, zoals vereist is volgens punt 43 van de richtsnoeren. Voorts is niet duidelijk of het steunbedrag beperkt is tot het noodzakelijke minimum (punt 45 van de richtsnoeren).

Het is derhalve twijfelachtig of de herstructureringssteun verenigbaar kan worden geacht met de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun. Voorts beschikt de Commissie over onvoldoende informatie om de verenigbaarheid van de niet-aangemelde herstructureringssteun te beoordelen. Ten slotte is het onwaarschijnlijk dat de maatregelen verenigbaar kunnen worden geacht op grond van de tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatstseun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (2).

TEKST VAN DE BRIEF

„Por la presente, la Comisión informa al Reino de España de que, tras examinar la información suministrada por sus autoridades sobre las medidas mencionadas anteriormente y notificadas de conformidad con el artículo 108, apartado 3, del Tratado de Funcionamiento de la Unión Europea (denominado en lo sucesivo “TFUE”) (3), ha decidido iniciar el procedimiento del artículo 108, apartado 2, de dicho Tratado.

1.   PROCEDIMIENTO

(1)

El 16 de octubre de 2009, España notificó una ayuda de reestructuración planteada por la región de Andalucía en favor de A NOVO Comlink SL. El 12 de noviembre de 2009, la Comisión pidió información adicional. El 25 de enero de 2010, España presentó la información solicitada.

2.   DESCRIPCIÓN

2.1.   Beneficiario

(2)

A NOVO Comlink SL es una gran empresa activa en el sector de las actividades postventa para ordenadores, teléfonos móviles y otros equipos electrónicos. Es una filial al 100 % de la empresa francesa A NOVO SA. A NOVO Comlink SL (en lo sucesivo A NOVO) posee el 100 % de A NOVO Arce SL y de Cedro Soluciones SL. Originalmente, A NOVO fabricaba teléfonos. Entre 2004 y 2006, A NOVO cesó las actividades de producción y se concentró en los servicios postventa. A NOVO está situada en Málaga, en la región de Andalucía, un área que puede beneficiarse de ayuda regional con arreglo a la excepción del artículo 107, apartado 3, letra a), del TFUE.

(3)

La plantilla de A NOVO creció de 263 personas en 2006 a 402 en 2008. En 2008, A NOVO tenía un volumen de negocios de 15,3 millones. Las ventas de servicios postventa en 2008 ascendieron a 14 889 millones EUR; eran de 8 672 millones EUR en 2006 y de 12 984 millones EUR en 2007 (estimación para 2009: 16 118 millones EUR). A NOVO no padece un exceso de capacidad de mano de obra o de equipos. Prevé un crecimiento del volumen de negocios cercano al 10 % para 2009 y del 6 % para el siguiente. Las actuales cuotas de mercado en el sector de los servicios postventa en España son de aproximadamente el 40 % para los ordenadores, el 30 % para los teléfonos móviles y el 10 % para los descodificadores de televisión.

2.2.   Dificultades financieras

(4)

Según las autoridades españolas, A NOVO cumple las condiciones de insolvencia. Afirman que del capital inicial suscrito en 2001, que ascendía a 15 millones EUR, han desaparecido más de 10 millones EUR, y que solo en 2008 se ha perdido más de una cuarta parte.

 

2001

2004

2005

2006

2007

2008

Capital

15 000 000

14 684 923

6 167 668

6 167 668

8 967 667

4 056 802

Las autoridades españolas también subrayan las deudas y pérdidas crecientes y la disminución del volumen de negocios:

 

Eur

 

2006

2007

2008

Incremento de pérdidas

–2 603 000

–4 549 000

–3 923 000

Disminución del volumen de negocios

22 090 000

21 853 000

15 305 000

Crecimiento de la deuda

4 281 000

5 836 000

6 997 000

Sin embargo, el descenso del volumen de negocios hasta 2008 se debió principalmente a la reducción progresiva de las actividades de producción. Para las actividades del servicio postventa, que eran la única actividad restante en 2008, la cifra para 2006 es de 8 672 millones EUR, y para 2007 de 12 984 millones EUR. Es decir, el volumen de negocios de las únicas actividades pertinentes desde 2008 se ha incrementado a partir de 2006.

(5)

En julio de 2005, se inició una reestructuración de A NOVO con vistas a cambiar su actividad pasando de la producción de teléfonos a la prestación de servicios postventa. Con este motivo, se elaboró un plan de reestructuración que contemplaba reducciones salariales y un sistema de jubilación anticipada para el personal de producción. A NOVO aportó a este plan 14,7 millones EUR procedentes de una operación de venta y posterior arrendamiento financiero de sus bienes inmuebles. Debido al sistema de reducción de plantilla, de 2005 a 2008 A NOVO acumuló unas pérdidas de 12,3 millones EUR. El plan de 2005 también preveía que la región de Andalucía efectuara pagos directos a determinados trabajadores hasta la incorporación de éstos a un régimen de jubilación parcial a los sesenta años. En la actualidad A NOVO, según España, tiene dificultades para conseguir dinero en los mercados de capitales.

2.3.   El plan de reestructuración notificado

(6)

El plan de reestructuración notificado no describe las razones que llevaron a las dificultades actuales. Hace referencia al plan de reestructuración de 2005 y a las medidas estructurales y los contratos financieros de aquel entonces, pero no indica si las dificultades fueron causadas por cálculos incorrectos contenidos en el plan de 2005 o por acontecimientos inesperados.

(7)

El plan de reestructuración de noviembre de 2008, notificado en octubre de 2009, abarca el período de 2009 a 2013. Ha sido elaborado por el propio beneficiario, al parecer sin un control externo independiente. Prevé una ayuda de reestructuración para A NOVO basada en la Orden de 5 de noviembre de 2008 por la que se establecen las bases reguladoras del programa de ayudas a empresas viables con dificultades coyunturales en Andalucía, de la región de Andalucía. Esta Orden fue aprobada por la Comisión en mayo de 2009, como régimen de ayuda de salvamento y de reestructuración para PYME que requiere la notificación de las concesiones individuales de tal ayuda a grandes empresas (asunto N 608/08). El único objetivo del plan es una reestructuración financiera en forma de inyección de nuevo capital.

(8)

La ayuda prevista por la región de Andalucía consiste en

una garantía del 80 % para un préstamo de 4 375 000 EUR con una duración de 10 años. El tipo de interés es el Euribor más 1,25 %, la comisión de garantía es del 1,50 % anual. El préstamo está contragarantizado por el único accionista de A NOVO, A NOVO SA Francia,

una bonificación del tipo de interés de un 0,89 %, lo que equivale al 50 % del tipo de base del 1,77 % publicado por la Comisión para determinar los tipos de referencia para septiembre de 2009 (4). Esto equivale, según la notificación, a una ayuda de 357 136 EUR,

un préstamo público de 2 000 000 EUR durante 10 años, concedido por la Agencia de Innovación y Desarrollo de Andalucía (IDEA). El tipo de interés será el tipo del mercado interbancario en la fecha de la celebración del acuerdo de préstamo en septiembre de 2009 (1,77 %). Al parecer, no se añade ningún margen a este índice de base. Este préstamo tiene la garantía del único accionista de A NOVO, A NOVO SA Francia.

(9)

La región de Andalucía supeditó la concesión de la ayuda a que A NOVO contratase a treinta y siete trabajadores de la empresa Servivation a partir de septiembre de 2009. Servivation emplea al personal despedido tras el cierre de un fabricante de teléfonos móviles.

(10)

Por lo que se refiere a la cantidad de efectivo necesaria, España afirma que las deudas pendientes actuales consisten en:

deudas con proveedores de 2,7 millones EUR,

deudas de 650 000 EUR con el Estado,

deudas de 1,6 millones EUR con otras empresas del grupo A NOVO,

otras necesidades resultantes de la expansión de las actividades.

Todo ello asciende a una necesidad de efectivo de alrededor de 5 millones EUR.

(11)

Aparte de la inyección de nuevo capital descrita anteriormente, el plan de reestructuración no prevé ninguna reestructuración de las actividades de la empresa ni de su organización y gestión ni de la plantilla. Por el contrario, insiste en proseguir sin cambio en sus operaciones, con la esperanza de salir de las dificultades financieras sin alterar el funcionamiento y la estructura del beneficiario. En lo que respecta a la estructura de la empresa, el plan se refiere a las medidas del plan de reestructuración de 2005, que se ejecutaron entre 2004 y 2007, consistentes en el cese gradual de la producción para dedicarse a prestar servicios postventa para otros fabricantes. El plan describe los diversos ámbitos actuales de actividad y sus posibilidades de expansión e indica la expectativa de crecimiento en volumen de cada área con los clientes actuales y con la captación de nuevos clientes —con la ayuda de la inyección de nuevo capital. De hecho, el plan sólo afirma que A NOVO quiere proseguir según lo previsto en el plan de reestructuración de 2005. Como no se prevé ninguna medida de reestructuración, no contiene ningún calendario para la ejecución de medida alguna.

(12)

El plan no hace referencia a ninguna contribución propia del beneficiario o de su empresa matriz. En lo que respecta a las medidas compensatorias, el plan no prevé ninguna reducción de capacidad o venta de activos. Al contrario, se propone aumentar la mano de obra para incrementar sus ventas.

(13)

Por lo que se refiere a las perspectivas, la única hipótesis presentada relativa al desarrollo de la demanda de los servicios de la empresa es moderadamente optimista, pues espera un crecimiento en todos los sectores de actividad del beneficiario. No se establece ninguna distinción entre las hipótesis optimista, intermedia y pesimista.

2.4.   Medidas no notificadas a la Comisión

(14)

Durante la evaluación del plan de reestructuración, se tuvo conocimiento de que en mayo de 2009 se había concedido a A NOVO una ayuda de salvamento en forma de garantía del 80 % sobre un préstamo de 1 825 000 EUR durante 6 meses, con una comisión anual del 1,5 % y un tipo de interés del 2,86 %. España no notificó esta garantía. El plan de reestructuración presentado con la notificación en octubre de 2009 se elaboró en noviembre de 2008, antes de la concesión de la ayuda de salvamento.

(15)

Además, la Comisión observa que el plan de reestructuración de 2005 preveía, según una referencia que figuraba en plan de reestructuración de 2008, que la región de Andalucía efectuara pagos directos a determinados trabajadores hasta la incorporación de éstos a un régimen de jubilación parcial a los sesenta años.

3.   EVALUACIÓN

3.1.   Ayuda estatal con arreglo al artículo 107, apartado 1, del TFUE

(16)

El artículo 107, apartado 1, del TFUE declara incompatibles con el mercado común, en la medida en que afecten a los intercambios comerciales entre Estados miembros, las ayudas otorgadas por los Estados o mediante fondos estatales, bajo cualquier forma, que falseen o amenacen falsear la competencia, favoreciendo a determinadas empresas o producciones.

(17)

Las medidas que nos ocupan, las garantías, la subvención de intereses, el préstamo de la región de Andalucía y los pagos directos a los trabajadores de A NOVO, implican recursos del Estado. Son concedidas por la región de Andalucía y son imputables al Estado.

(18)

Para ser consideradas ayuda estatal, las medidas deben conferir una ventaja al beneficiario que éste no podría obtener en condiciones normales de mercado. La subvención de intereses por un valor de 357 136 EUR cumple esta condición. En cuanto a las dos garantías del Estado, se debe considerar que una garantía constituye ayuda si el prestatario se encuentra en una situación financiera difícil [punto 3.2, letra a) de la Comunicación de la Comisión relativa a la aplicación de los artículos 87 y 88 del Tratado CE a las ayudas estatales otorgadas en forma de garantía] (5). En este caso, la Comisión considera que las garantían confieren una ventaja al prestatario. Por lo que respecta a la determinación del importe de la ayuda, la Comisión no puede en la fase actual determinar el equivalente en subvención de las garantías, pues carece de información sobre el grado de solvencia de A NOVO. Finalmente, el préstamo de la región de Andalucía confiere una ventaja a A NOVO. El tipo de interés se determina según el tipo anual del mercado interbancario de dinero. No se añade ningún margen a este índice de base. Sin embargo, incluso suponiendo una elevada colateralización de la garantía dada por A NOVO SA, Francia, para un préstamo a una empresa en una situación financiera difícil, habría que añadir de 220 a 400 puntos básicos al tipo de base (6). Por lo tanto, el préstamo también constituye ayuda. Para determinar el equivalente en subvención del préstamo se necesitaría más información sobre el índice de solvencia de A NOVO.

(19)

Por consiguiente, las cuatro medidas favorecen al beneficiario individualmente y le confieren una ventaja en el contexto de su reestructuración que, tal como afirman las autoridades españolas en su presentación, no podría haber obtenido en el mercado financiero. Como consecuencia, la posición de la empresa beneficiaria se refuerza en comparación con la de sus competidores. Por lo tanto, las medidas son selectivas y es probable que falseen la competencia.

(20)

En lo referente a los pagos directos de la región de Andalucía a determinados trabajadores hasta la incorporación de éstos a un régimen de jubilación parcial a los sesenta años, España no ha presentado información que permita a la Comisión evaluar si constituye o no ayuda. Si los pagos se efectuaron al amparo de un régimen general de la seguridad social, no se considerarán ayuda estatal. Si los pagos tuvieran que correr normalmente por cuenta de la propia empresa— en virtud del Derecho laboral o de un convenio colectivo—, los pagos formarían parte de los costes normales de la empresa. Si el Estado se hace cargo de estos pagos, deben contabilizarse como ayuda (7).

(21)

Por lo que respecta al efecto sobre los intercambios, las autoridades españolas alegan que los servicios postventa, en los que opera el beneficiario, se prestan a nivel local y se limitan al territorio de España. No obstante, el Tribunal ha confirmado que dicho efecto no depende del carácter local o regional de los servicios prestados ni de la importancia del ámbito de actividad de que se trate (8). Además, estos servicios se intercambian libremente en la Unión. Por último, los propietarios de las empresas que prestan estos servicios están radicados en más de un Estado miembro. Esto es particularmente cierto en el caso del presente beneficiario, que forma parte del grupo francés A NOVO, un operador importante en los servicios postventa en Europa. Por lo tanto, se cumple la condición de afectar al comercio entre los Estados miembros.

(22)

Por todo ello, las dos garantías, la subvención de intereses y el préstamo descritos constituyen ayuda estatal en el sentido del artículo 107, apartado 1, TFUE. La Comisión carece de la información necesaria que le permita determinar si también constituyen ayuda los pagos directos a los trabajadores prometidos en 2005 por la región de Andalucía.

3.2.   Compatibilidad de la ayuda con el mercado interior a tenor de las Directrices sobre ayudas estatales de salvamento y de reestructuración de empresas en crisis

3.2.1.   La ayuda de salvamento no notificada

(23)

Las autoridades españolas no han notificado la ayuda de salvamento de mayo de 2009 ni han presentado la información necesaria para evaluar la compatibilidad de esta ayuda con el mercado interior, especialmente por lo que se refiere al punto 25 de las Directrices comunitarias sobre ayudas estatales de salvamento y de reestructuración de empresas en crisis (9) (denominadas en lo sucesivo “las Directrices”) y su función en el plan de restructuración de 2008, que se adoptó antes de la concesión de esta ayuda. Por consiguiente, en la fase actual la Comisión tiene dudas sobre la compatibilidad de esta medida de ayuda con el mercado interior.

3.2.2.   La ayuda de reestructuración notificada

(24)

Según la notificación, el objetivo de la ayuda es la reestructuración de una empresa en crisis. Según el artículo 107, apartado 3, letra c), TFUE, la ayuda destinada a facilitar el desarrollo de determinadas actividades o de determinadas regiones económicas puede autorizarse siempre que no altere las condiciones de los intercambios en forma contraria al interés común. La ayuda de salvamento o de reestructuración de empresas en crisis puede considerarse compatible con el mercado interior en virtud de esta disposición si se respetan las condiciones fijadas en las Directrices.

Derecho del beneficiario a la ayuda como empresa en crisis

(25)

En primer lugar es necesario poder considerar que la empresa beneficiaria es una empresa en crisis. Según las Directrices, se considera que una empresa está en crisis si es incapaz de recuperarse mediante sus recursos propios o consiguiendo los fondos necesarios de los accionistas o en el mercado, y sin la intervención de los poderes públicos. Las Directrices también enumeran algunas características habituales de tales empresas, tales como el endeudamiento creciente y el debilitamiento de su activo neto.

(26)

Según los datos mencionados anteriormente en el apartado 4, cabe concluir en principio que A NOVO es una empresa en crisis en el sentido de las Directrices, debido a la desaparición de más de la mitad de su capital suscrito y a que se ha perdido más de una cuarta parte del mismo en los últimos 12 meses [punto 10, letra a) de las Directrices]. Según España, la empresa cumple además los criterios establecidos en la legislación española para someterse a un procedimiento de quiebra [punto 10, letra c) de las Directrices]. En todo caso, registraba unas pérdidas cada vez mayores y una disminución global del volumen de negocios, en el sentido contemplado en el punto 11 de las Directrices. Sin embargo, según lo descrito en el apartado 4, el volumen de negocios pertinente para la actividad actual y futura de A NOVO, a saber, los servicios postventa, ha registrado un crecimiento considerable.

(27)

No se conoce con precisión a partir de qué fecha se debe considerar que la empresa está en crisis. Según los datos presentados (véase el apartado 4), se puede concluir que esta situación ya se daba en 2008.

(28)

La dificultad de la empresa para obtener crédito también puede deberse a que ya no es propietaria de los inmuebles que utiliza, tras la operación de venta y posterior arrendamiento financiero mencionada en el apartado 5. Sin embargo, este aspecto debe examinarse e investigarse con mayor detenimiento.

(29)

Además, A NOVO es una filial al 100 % de la empresa francesa A NOVO SA, cuyo volumen de negocios en 2009 fue de alrededor de 350 millones EUR y con un beneficio neto de 12 millones EUR. Según el punto 11 de las Directrices, una empresa en crisis solo podrá beneficiarse de las ayudas cuando no pueda recuperarse con los fondos obtenidos de sus propietarios. Además, el punto 13 de las Directrices exige, cuando la empresa pertenezca a un grupo de empresas mayor, que el Estado miembro demuestre que las dificultades de la empresa son intrínsecas a la misma y demasiado complejas para ser resueltas por el propio grupo. Las autoridades españolas no han presentado información que permita determinar si se cumplen estas condiciones.

(30)

Por lo tanto, la Comisión tiene dudas de que la empresa pueda obtener ayuda de reestructuración.

Restablecimiento de la viabilidad a largo plazo

(31)

Según el punto 34 de las Directrices, la concesión de la ayuda debe estar supeditada a la ejecución del plan de reestructuración que, para todas las ayudas individuales a grandes empresas, habrá sido autorizado por la Comisión.

(32)

Según el punto 35 de las Directrices, el plan de reestructuración ha de restablecer la viabilidad a largo plazo de la empresa en un plazo razonable, partiendo de hipótesis realistas por lo que se refiere a las condiciones futuras de explotación. Según el punto 36 de las Directrices, el plan debe contener hipótesis optimistas, pesimistas e intermedias sobre las perspectivas futuras.

(33)

El plan de reestructuración no contiene una descripción de las medidas internas destinadas a mejorar la viabilidad y estructura de la empresa. No describe las razones que han dado lugar a las dificultades. Hace referencia a un plan de reestructuración de 2005 y a las medidas estructurales y a los contratos financieros de ese momento, pero no indica si la empresa está actualmente en crisis a causa de las hipótesis incorrectas del plan anterior o de circunstancias inesperadas. El plan no contiene hipótesis optimistas, pesimistas e intermedias sobre las perspectivas futuras ni un análisis de los puntos fuertes y débiles de la empresa. Eventualmente, el plan prevé restablecer la viabilidad a largo plazo de la empresa sólo a través de la reducción de deudas.

(34)

Por lo que se refiere a las perspectivas de la empresa, se prevé que las ventas se sitúen en 16 118 millones EUR en 2009, 17 658 millones EUR en 2010, 18 630 millones EUR en 2011, 18 923 millones EUR en 2012 y 19 721 millones EUR en 2013. Se espera que la empresa registre unas pérdidas de 254 000 EUR en 2009 y unos resultados positivos de 414 000 EUR en 2010, 835 000 EUR en 2011, 1 261 millones EUR en 2012, y 1 863 millones EUR en 2013.

(35)

Estas previsiones de ventas se basan en la consulta a los principales clientes de A NOVO. Las autoridades españolas solo han presentado una hipótesis. Como además no está claro por qué A NOVO está ahora en crisis, a pesar de la aplicación del plan de reestructuración de 2005 según lo previsto, no es evidente que la prevista medida de reestructuración simplemente financiera vaya a atajar la causa de las dificultades de la empresa.

(36)

Por lo tanto, la Comisión tiene dudas de que la aplicación del plan notificado restablezca la viabilidad a largo plazo de la empresa.

Evitar falseamientos indebidos de la competencia

(37)

De conformidad con los puntos 38 a 42 de las Directrices, se han de adoptar medidas para reducir en la medida de lo posible los efectos negativos de la ayuda sobre los competidores. La ayuda no debe falsear indebidamente la competencia. Por lo general esto significa limitar la presencia que la empresa pueda disfrutar en sus mercados al término del período de reestructuración. La limitación o reducción obligatoria de la presencia de la empresa en el mercado de referencia constituye una compensación para sus competidores.

(38)

El plan no contiene ninguna medida compensatoria como la desinversión de activos o las reducciones de capacidad o de presencia en el mercado. Al contrario, prevé una expansión del negocio y la contratación de más trabajadores. Aunque no hay nada que sugiera que el mercado de la reparación de aparatos electrónicos registre un exceso de capacidad, la inclusión de esta expectativa de expansión en una medida de ayuda pública a una empresa en crisis no se ajusta a lo establecido en los puntos 38 y 39 de las Directrices.

(39)

Por lo tanto, la Comisión tiene dudas fundadas de que se cumplan estas condiciones importantes para la compatibilidad de la ayuda de reestructuración.

Ayuda circunscrita al mínimo

(40)

De conformidad con el punto 43 de las Directrices, el importe y la intensidad de la ayuda deberán limitarse a los costes de reestructuración estrictamente necesarios para permitir la reestructuración, teniendo en cuenta las disponibilidades financieras de la empresa. Los beneficiarios de la ayuda deberán contribuir de forma importante al plan de reestructuración con cargo a sus propios recursos, por ejemplo, mediante la venta de activos que no sean indispensables para la supervivencia de la empresa o mediante financiación externa obtenida en condiciones de mercado.

(41)

El plan carece de cualquier elemento que suponga una contribución propia del beneficiario, por ejemplo en forma de financiación externa en condiciones de mercado. El préstamo del Estado de 2 millones EUR y la garantía para el préstamo de 4 375 000 EUR no cumplen las condiciones de mercado (véase el apartado 17). El plan de reestructuración tampoco contiene ningún plan de venta de activos.

(42)

La Comisión observa que la sociedad matriz A NOVO SA, Francia, que está obteniendo beneficios, no garantiza por sí misma los nuevos préstamos, sino que se limita a ofrecer una contragarantía a pesar de la perspectiva optimista presentada (véase el apartado 32).

(43)

Además, según el punto 45 de las Directrices, conviene evitar que la ayuda lleve a la empresa a disponer de una liquidez excedentaria. Cabe albergar dudas sobre la necesidad del importe de los préstamos garantizados y concedidos, que ascienden en conjunto a 6 375 millones EUR (sin contabilizar la medida de salvamento en forma de garantía para un préstamo de 1,825 millones EUR). Según las autoridades españolas, el beneficiario debe cubrir deudas externas por un importe de alrededor de 3,4 millones EUR (o de 5 millones EUR, si se suman las deudas de 1,6 millones EUR con otras empresas del grupo A NOVO) (véase el apartado 10). No se prevé ninguna otra inversión más allá del restablecimiento de la liquidez. La Comisión también tendría que evaluar si las deudas internas del grupo pueden constituir una razón legítima para considerar que una empresa está en crisis.

(44)

A NOVO está situada en una zona asistida en el sentido del artículo 107, apartado 3, letra a), del TFUE. Sin embargo, hasta la fecha las autoridades españolas no han indicado ninguna necesidad concreta de desarrollo regional que justifique una aplicación menos estricta de los criterios de las Directrices.

(45)

Por lo tanto, la Comisión tiene dudas fundadas de que se cumplan las condiciones para circunscribir la ayuda al mínimo.

Principio de “ayuda única”

(46)

Por lo que se refiere a los pagos directos de la región de Andalucía a determinados trabajadores hasta la incorporación de éstos a un régimen de jubilación parcial a los sesenta años, es posible que constituyan ayuda tal como se indica en el apartado 20. Si se considera que estos pagos constituyen ayuda, A NOVO habría recibido ya ayuda de reestructuración en el pasado. No obstante, la ayuda de reestructuración solo se debe conceder una vez (punto 72 de las Directrices). Si han transcurrido menos de 10 años desde el anterior período de reestructuración, la Comisión no puede aprobar una nueva ayuda de reestructuración según el punto 73 de las Directrices.

(47)

Por consiguiente, la Comisión también duda de que se haya respetado el principio de “ayuda única”.

3.3.   Compatibilidad con arreglo al Marco temporal

(48)

Es dudoso que la ayuda de salvamento en forma de garantía de un préstamo de 1 825 000 EUR pueda acogerse al Marco temporal aplicable a las medidas de ayuda estatal para facilitar el acceso a la financiación en el actual contexto de crisis económica y financiera (10) (en lo sucesivo denominado “el Marco temporal”). Se puede conceder una ayuda de un equivalente en subvención bruta de hasta 500 000 EUR siempre que se conceda con arreglo a un régimen [punto 4.2.2, letras a) y b), del Marco temporal]. Sin embargo, el único régimen general español de ayuda temporal de concesión de cantidades limitadas de ayuda compatible (N 307/09 de 8 de junio de 2009) aún no estaba en vigor cuando se concedió la citada ayuda. Además, el régimen se limita a las ayudas de hasta 500 000 EUR en forma de subvenciones directas. Así pues, seguiría siendo obligatorio notificar las garantías. Asimismo, la empresa parecía estar en crisis ya antes del 1 de julio de 2008, lo que excluiría la aplicación del Marco temporal [véase el punto 4.3.2, letra i)].

(49)

También es dudoso que la medida de reestructuración notificada por España entre en el ámbito de aplicación del Marco temporal. En primer lugar, no está claro cuando A NOVO empezó a estar en crisis. En segundo lugar, por lo que se refiere a la subvención de los intereses, porque su efecto no se limita hasta finales de 2012 [véase el punto 4.4.2, letra a) del Marco]. Además, porque la Comisión carece de información para evaluar si se cumplen las condiciones para que la comisión de la garantía sea compatible [en particular con el punto 4.3.2, letra b) del Marco temporal]. Finalmente, el préstamo concedido por la región de Andalucía no cumple las condiciones del régimen español de ayuda temporal mencionado en el apartado anterior, que España ha limitado a las formas transparentes de ayuda, según lo definido en el artículo 2, apartado 6, del Reglamento general de exención por categorías (11), es decir, a las ayudas en las que es posible calcular previamente con exactitud el equivalente en subvención bruta (ESB) sin necesidad de efectuar una evaluación del riesgo. Sin embargo, dicha evaluación del riesgo es necesaria cuando se trata de un préstamo a una empresa en crisis.

4.   CONCLUSIÓN

(50)

Así pues, la Comisión ha decidido iniciar el procedimiento de investigación formal previsto en el artículo 108, apartado 2, TFUE en relación con las medidas descritas por las siguientes razones:

por lo que se refiere a la ayuda de reestructuración notificada, la Comisión tiene dudas de que cumpla las Directrices pertinentes, en especial en lo que respecta a la posibilidad de que A NOVO se beneficie de ayuda de reestructuración, al restablecimiento de su viabilidad a largo plazo, a la necesidad del importe de ayuda, a la ausencia de medidas compensatorias y de una contribución propia del beneficiario y del respeto del principio de “ayuda única” de reestructuración. Además la Comisión carece de la información necesaria para determinar el equivalente en subvención del préstamo y de la garantía del préstamo para A NOVO y la fecha de inicio de la crisis de A NOVO,

la Comisión tiene dudas por lo que se refiere a la compatibilidad de la ayuda de salvamento no notificada concedida en mayo de 2009.

5.   DECISIÓN

(51)

Habida cuenta de las consideraciones anteriores, la Comisión, actuando conforme al procedimiento establecido en el artículo 108, apartado 2, del Tratado de Funcionamiento de la Unión Europea, insta al Reino de España a presentar sus observaciones y a facilitar toda la información que pueda ayudar a evaluar la ayuda en el plazo de un mes a partir de la fecha de recepción de la presente carta. La Comisión insta a sus autoridades a que transmitan inmediatamente una copia de la presente carta al beneficiario potencial de la ayuda.

(52)

La Comisión desea recordar que el artículo 108, apartado 3, del Tratado de Funcionamiento de la Unión Europea tiene efecto suspensivo y llama su atención sobre el artículo 14 del Reglamento (CE) no 659/1999 del Consejo, que prevé que toda ayuda concedida ilegalmente pueda recuperarse de su beneficiario.

(53)

Por la presente, la Comisión comunica al Reino de España que informará a los interesados mediante la publicación de la presente carta y de un resumen en el Diario Oficial de la Unión Europea. Asimismo, informará a los interesados de los Estados miembros de la AELC signatarios del Acuerdo EEE mediante la publicación de una comunicación en el suplemento EEE del citado Diario Oficial, y al Órgano de Vigilancia de la AELC mediante copia de la presente. Se invitará a todos los interesados mencionados a presentar sus observaciones en el plazo de un mes a partir de la fecha de publicación de la presente”.


(1)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(2)  PB C 83 van 7.4.2009, blz. 1.

(3)  Con efecto a partir del 1 de diciembre de 2009, los artículos 87 y 88 del Tratado CE han pasado a ser los artículos 107 y 108, respectivamente, del TFUE. Las dos series de disposiciones son en sustancia idénticas. A efectos de la presente Decisión, las referencias a los artículos 101 y 102 del TFUE se entenderán hechas, cuando proceda, a los artículos 81 y 82 del Tratado CE.

(4)  http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html

(5)  DO C 54 de 4.3.2006, p. 13.

(6)  Comunicación de la Comisión relativa a la revisión del método de fijación de los tipos de referencia y de actualización, DO C 14 de 19.1.2008, p. 6.

(7)  Véanse también los apartados 61 y 63 de las Directrices comunitarias sobre ayudas estatales de salvamento y de reestructuración de empresas en crisis, DO C 244 de 1.10.2004, p. 2.

(8)  Asunto C-280/00, Altmark Trans, Rec. 2003, p. I-7747, apartado 82; asunto C-172/03, Heiser/Finanzamt Innsbruck, Rec. 2005, p. I-1627, apartado 33.

(9)  DO C 244 de 1.10.2004, p. 2.

(10)  DO C 83 de 7.4.2009, p. 1.

(11)  Reglamento (CE) no 800/2008 de la Comisión, de 6 de agosto de 2008, por el que se declaran determinadas categorías de ayuda compatibles con el mercado común en aplicación de los artículos 87 y 88 del Tratado (Reglamento general de exención por categorías), DO L 214 de 9.8.2008, p. 3.


29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/33


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.5870 — Foxconn/Sony LCD TV Manufacturing Company in Slovakia)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 140/10

1.

Op 21 mei 2010 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Hon Hai Precision Industry Co Ltd („Hon Hai group”, Taiwan), de moedermaatschappij van het Foxconn-concern („Foxconn”, Taiwan), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de uitsluitende zeggenschap verkrijgt over Sony Slovakia sro („de Slovaakse doelonderneming”, Slovakije) door de verwerving van aandelen. Op 1 januari 2010 had Foxconn, vóór de bekendmaking van de overname van de Slovaakse doelonderneming, de uitsluitende zeggenschap verkregen over Sony Baja California SA de CV („de Mexicaanse doelonderneming”, Mexico) door de verwerving van aandelen en activa.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

Hon Hai group en Foxconn: Electronic Manufacturing Services (EMS) voor Original Equipment Manufacturers (OEM's),

de Slovaakse en de Mexicaanse doelonderneming: productie en assemblage van LCD-televisies.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.5870 — Foxconn/Sony LCD TV Manufacturing Company in Slovakia, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).