ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.CE2010.122.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 122E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
11 mei 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Raad

2010/C 122E/01

Standpunt (EU) nr. 4/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004
Vastgesteld door de Raad op 11 maart 2010
 ( 1 )

1

2010/C 122E/02

Standpunt (EU) nr. 5/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004
Vastgesteld door de Raad op 11 maart 2010
 ( 1 )

19

2010/C 122E/03

Standpunt (EU) nr. 6/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1331/2008 en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie
Vastgesteld door de Raad op 15 maart 2010
 ( 1 )

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

Raad

11.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 122/1


STANDPUNT (EU) Nr. 4/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

Vastgesteld door de Raad op 11 maart 2010

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 122 E/01

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Maatregelen van de Unie inzake vervoer per autobus- en touringcar moeten er onder meer voor zorgen dat passagiers een hoogwaardige bescherming genieten die vergelijkbaar is met die van andere vervoerswijzen, waar zij ook reizen. Voorts moet ten volle rekening worden gehouden met de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)

Omdat autobus- en touringcarpassagiers de zwakste partij zijn bij de vervoersovereenkomst, dient hun allen een minimum aan bescherming te worden geboden.

(3)

Bij maatregelen van de Unie ter verbetering van de passagiersrechten in het autobus- en touringcarvervoer moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van deze sector, die vooral uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaat.

(4)

De bijzondere vormen van geregeld vervoer en het vervoer voor eigen rekening vertonen specifieke kenmerken en moeten daarom buiten het toepassingsgebied van deze verordening worden gelaten. De bijzondere vormen van geregeld vervoer dienen onder meer te omvatten, het specifieke vervoer van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, van werknemers van en naar het werk en van scholieren en studenten van en naar de onderwijsinstelling.

(5)

De geregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer vertonen specifieke kenmerken, en daarom moeten de lidstaten te dien aanzien de verordening voor een belangrijk deel buiten toepassing kunnen laten. Bij het nader omschrijven van geregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer moeten de lidstaten criteria hanteren zoals afstand, frequentie van de dienst, aantal in de dienstregeling opgenomen haltes, autobus- of touringcartype, vervoerbewijssystemen, schommelingen in het aantal passagiers tussen vervoer in en buiten de spitsuren, buscodes en dienstregelingen.

(6)

De passagier en, op zijn minst, personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben, moeten bij een ongeval met een autobus of touringcar adequaat zijn beschermd, rekening houdend met Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (3).

(7)

Bij de keuze van het nationale recht dat van toepassing is op vergoeding wegens overlijden of letsel en wegens verlies of beschadiging van bagage ten gevolge van ongevallen die zich voordoen bij het gebruik van een autobus of touringcar, moeten Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (4) en Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (5) in aanmerking worden genomen.

(8)

De passagier moet, bij een ongeval met een autobus of touringcar, behalve op vergoeding bij overlijden of letsel of bij verlies of beschadiging van bagage , overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, recht hebben op bijstand met betrekking tot zijn onmiddellijke praktische behoeften na een ongeval. Deze bijstand kan eerste hulp, onderdak, voedsel, kleding en vervoer omvatten.

(9)

Elke burger moet gebruik kunnen maken van de aangeboden autobus- en touringcardiensten. Bijgevolg moeten personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit, ongeacht of deze veroorzaakt wordt door een functiebeperking, leeftijd of een andere factor, mogelijkheden krijgen om gebruik te maken van autobus- en touringcarvervoersdiensten welke vergelijkbaar zijn met die van andere burgers. Personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit hebben dezelfde rechten als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie.

(10)

In het licht van artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en teneinde personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit mogelijkheden te geven tot het gebruik van autobus- en touringcardiensten welke vergelijkbaar zijn met die van andere burgers, moeten regels worden vastgesteld die voorzien in een verbod op discriminatie en in bijstand tijdens de reis. Deze personen moeten derhalve toegang krijgen tot het vervoer en mogen niet op grond van hun handicap of beperkte mobiliteit worden geweigerd, behoudens overwegingen die verband houden met de veiligheid, de voertuigconstructie of de infrastructuur. Binnen het kader van de desbetreffende wetgeving inzake bescherming van werknemers moeten personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit aanspraak kunnen maken op bijstand in de terminals en in het voertuig. Om sociale uitsluiting te vermijden, moet deze bijstand zonder bijkomende kosten worden verleend. De vervoerder moet toegangsvoorwaarden opstellen, bij voorkeur op basis van het Europese normalisatiesysteem.

(11)

Bij beslissingen over de constructie van een nieuwe terminal en bij ingrijpende verbouwingen moet de terminalbeheerder voor zover mogelijk rekening houden met de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. De terminalbeheerder dient in ieder geval locaties aan te wijzen waar deze personen zich kunnen aanmelden en bijstand kunnen vragen.

(12)

Het personeel moet voldoende zijn opgeleid om de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te kunnen beantwoorden. Met het oog op een vlottere onderlinge erkenning van de nationale kwalificaties van bestuurders door de lidstaten, zou een training inzake de omgang met personen met een handicap als onderdeel van de training voor het behalen van de basiskwalificatie of nascholing, in de zin van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (6), kunnen worden voorzien. Ten behoeve van de samenhang tussen het invoeren van de trainingseisen en de bij die richtlijn vastgestelde termijnen zou er een mogelijkheid tot vrijstelling gedurende een beperkte periode moeten worden toegestaan.

(13)

Voor zover mogelijk moeten organisaties die personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, geraadpleegd worden of worden betrokken bij het organiseren van de handicap-gerelateerde training.

(14)

De gebruikersrechten van autobus- en touringcarpassagiers moeten onder meer het recht op informatie over de dienstverlening vóór en gedurende de reis inhouden. Alle essentiële informatie die aan autobus- en touringcarpassagiers wordt meegedeeld, moet tevens worden aangeboden in alternatieve, voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit toegankelijke vormen.

(15)

Deze verordening mag geen beperking inhouden van het recht van de vervoerder om volgens het toepasselijke nationale recht schadevergoeding te eisen, ook van derden.

(16)

De hinder die mensen ondervinden doordat hun reis wordt geannuleerd of bij vertrek grote vertraging oploopt, moet worden beperkt. Hiertoe moeten vertrekkende reizigers in de terminals adequaat worden opgevangen en geïnformeerd. Zij moeten hun reis kunnen annuleren met terugbetaling van het vervoerbewijs, of ze kunnen voortzetten, of in bevredigende omstandigheden via een andere route kunnen reizen.

(17)

De vervoerders dienen via hun brancheorganisaties mee te werken aan de vaststelling, in samenspraak met belanghebbenden, beroepsorganisaties en consumenten-, reizigers- en gehandicaptenorganisaties, van regelingen op nationaal of Europees niveau; deze regelingen dienen erop te zijn gericht de zorg voor reizigers te verbeteren, met name in geval van annulering en grote vertraging.

(18)

Deze verordening laat onverlet de rechten van de reiziger krachtens Richtlijn 90/314/EEG van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (7). Deze verordening is niet van toepassing in gevallen waarin een pakketreis wordt geannuleerd om een andere reden dan de annulering van de autobus- of touringcardienst.

(19)

De passagier moet volledig worden geïnformeerd over de hem bij deze verordening toegekende rechten, zodat hij deze ook daadwerkelijk kan uitoefenen.

(20)

De passagier moet zijn rechten kunnen uitoefenen middels een passende, door de vervoerder ingestelde klachtenprocedure of, in voorkomend geval, door het indienen van een klacht bij de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen instantie of instanties.

(21)

De lidstaten moeten de naleving van deze verordening verzekeren en een of meer bevoegde instanties belast met toezichts- en handhavingstaken aanwijzen. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de reiziger om overeenkomstig het nationale recht langs juridische weg schadevergoeding te eisen.

(22)

Rekening gehouden met de door de lidstaten ingestelde procedures voor het indienen van klachten, moet een klacht met betrekking tot bijstand bij voorkeur worden gericht aan de instantie(s) die voor de handhaving van deze verordening is (zijn) aangewezen in de lidstaat waar de instap- of uitstapplaats ligt.

(23)

De lidstaten dienen sancties te verbinden aan overtredingen van deze verordening, en er voor te zorgen dat die sancties worden toegepast. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk in alle lidstaten een gelijkwaardige bescherming en bijstand waarborgen aan autobus- en touringcarpassagiers, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).

(26)

De handhaving van deze verordening dient te worden gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („de verordening samenwerking consumentenbescherming”) (9). Die verordening moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(27)

In deze verordening worden de grondrechten geëerbiedigd en de beginselen in acht genomen die zijn erkend in, met name, het in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, indachtig voorts Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (10) en Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (11),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden met betrekking tot autobus- en touringcarvervoer voorschriften vastgesteld ter zake van:

a)

het verbod op discriminatie tussen passagiers inzake de door de vervoerder aangeboden voorwaarden;

b)

de rechten van de passagier bij een ongeval dat zich voordoet bij het gebruik van de autobus of touringcar, en dat overlijden of letsel, dan wel verlies of beschadiging van de bagage tot gevolg heeft;

c)

het verbod op discriminatie van, en de verplichting tot het verlenen van bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit;

d)

de rechten van de passagier bij annulering of vertraging;

e)

het minimum aan informatie dat de passagier moet krijgen;

f)

de klachtenbehandeling;

g)

de algemene voorschriften inzake handhaving.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op passagiers in het geregeld vervoer waarbij:

a)

de plaats waar de passagier instapt zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt; of

b)

de plaats waar de passagier instapt zich buiten het grondgebied van een lidstaat, en de plaats waar hij uitstapt zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

2.   Deze verordening is voorts, met uitzondering van de hoofdstukken III tot en met VI, van toepassing op passagiers die gebruik maken van ongeregelde vervoersdiensten waarvan de eerste instapplaats of laatste uitstapplaats zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op bijzondere vormen van geregeld vervoer en op het vervoer voor eigen rekening.

4.   De lidstaten kunnen de geregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer, ook indien grensoverschrijdend, buiten het toepassingsgebied van deze verordening laten, met uitzondering evenwel van artikel 4, lid 2, artikel 9, en artikel 10, lid 1.

5.   Met uitzondering van de artikelen 4, lid 2, 9 en 10, lid 1, kunnen de lidstaten, op een transparante en niet-discriminerende wijze, het binnenlands geregeld vervoer buiten het toepassingsgebied van deze verordening laten. Deze vrijstelling kan voor een maximumtermijn van vijf jaar worden toegekend en kan tweemaal worden verlengd.

6.   De lidstaten kunnen, op een transparante en niet-discriminerende wijze, voor een maximumtermijn van vijf jaar bepaalde geregelde vervoersdiensten waarvan een belangrijk gedeelte, omvattende ten minste één geplande stop, buiten de Unie wordt geëxploiteerd buiten het toepassingsgebied van deze verordening laten. Dergelijke vrijstellingen kunnen worden verlengd.

7.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de vrijstellingen die zij op grond van de leden 4, 5 en 6 voor de verschillende soorten diensten hebben verleend. In het geval van een vrijstelling die zij onverenigbaar met de bepalingen van dit artikel acht, neemt de Commissie passende maatregelen. Uiterlijk op … (12) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ingevolge de leden 4, 5 en 6 verleende vrijstellingen.

8.   De bepalingen van deze verordening kunnen niet worden uitgelegd als technische voorschriften die de vervoerders of terminalbeheerders ertoe verplichten autobussen of touringcars, dan wel de infrastructuur of de uitrusting van haltes en terminals, aan te passen of te vervangen.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„geregeld vervoer”, vervoer van personen per autobus of touringcar, met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen passagiers worden opgenomen of afgezet;

b)

„bijzondere vorm van geregeld vervoer”, geregeld vervoer, ongeacht door wie georganiseerd, per autobus of touringcar, van bepaalde categorieën passagiers, met uitsluiting van andere passagiers;

c)

„vervoer voor eigen rekening”, vervoer per autobus of touringcar dat zonder winstoogmerk en voor niet-commerciële doeleinden door een natuurlijke of rechtspersoon wordt verricht, met dien verstande dat:

de vervoersactiviteit voor die natuurlijke of rechtspersoon slechts een nevenactiviteit vormt, en

de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door die persoon op afbetaling zijn aangekocht, dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en dat zij door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon of door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld, worden bestuurd;

d)

„ongeregeld vervoer”, vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer beantwoordt en dat met name wordt gekenmerkt door het vervoer per autobus of touringcar van, op initiatief van de klant of de vervoerder zelf vooraf samengestelde groepen passagiers;

e)

„vervoersovereenkomst”, een overeenkomst tussen een vervoerder en een passagier voor het verstrekken van een of meer geregelde of ongeregelde diensten;

f)

„vervoerbewijs”: een geldig document of een ander bewijs van een vervoersovereenkomst;

g)

„vervoerder”, een natuurlijke of rechtspersoon, niet zijnde een touroperator of verkoper van vervoerbewijzen, die het publiek geregeld of ongeregeld vervoer aanbiedt;

h)

„uitvoerende vervoerder”, een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de vervoerder, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht;

i)

„verkoper van vervoerbewijzen”, een tussenpersoon die namens een vervoerder een vervoersovereenkomst sluit;

j)

„reisagent”, een tussenpersoon die namens een passagier een vervoersovereenkomst sluit;

k)

„touroperator”, een organisator of doorverkoper, niet zijnde de vervoerder, in de zin van artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/314/EEG;

l)

„persoon met een handicap” of „persoon met beperkte mobiliteit”, een persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer is beperkt ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, permanente of tijdelijke), verstandelijke, of andere handicap, of ten gevolge van ouderdom, en wiens situatie vereist dat hij passende aandacht krijgt en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan zijn behoeften worden aangepast;

m)

„toegangsvoorwaarden”, toepasselijke normen, richtsnoeren en informatie inzake de toegankelijkheid van bussen en/of aangewezen terminals met inbegrip van hun faciliteiten voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit;

n)

„boeking”, de boeking van een zitplaats in een autobus of touringcar voor een bepaalde reis met een bepaalde vertrektijd van een geregelde vervoersdienst;

o)

„terminal”, een bemande terminal waar zich volgens de vastgestelde reisweg van een geregelde vervoersdienst een in- en uitstapplaats voor passagiers, evenals voorzieningen zoals incheckbalie, wachtruimte, of balie voor kaartverkoop bevinden;

p)

„bushalte”, elke andere plaats dan een terminal, waar zich volgens de vastgestelde reisweg van een geregelde vervoersdienst een in- en uitstapplaats voor passagiers bevindt;

q)

„terminalbeheerder”, een instantie die in een lidstaat is belast met het beheer van een aangewezen terminal;

r)

„annulering”, het niet verrichten van een geplande geregelde vervoersdienst;

s)

„vertraging”, het tijdsverschil, in het geregeld vervoer, tussen de vertrektijd volgens de gepubliceerde dienstregeling en de feitelijke vertrektijd.

Artikel 4

Vervoerbewijzen en niet-discriminerende contractvoorwaarden

1.   Tenzij andere documenten recht geven op vervoer, geeft de vervoerder de passagier een vervoerbewijs. Het vervoerbewijs kan in elektronische vorm worden uitgegeven.

2.   De door de vervoerder toegepaste contractvoorwaarden en tarieven worden, onverminderd sociale tarieven, aan het publiek aangeboden zonder enige directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de eindgebruiker of de plaats van vestiging van de vervoerder of de verkoper van vervoerbewijzen in de Unie.

Artikel 5

Andere uitvoerende partijen

1.   De vervoerder, reisagent, touroperator of terminalbeheerder die de uitvoering van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen heeft toevertrouwd aan een uitvoerende vervoerder, verkoper van vervoerbewijzen of andere persoon, blijft niettemin aansprakelijk voor het handelen of nalaten van die uitvoerende partij.

2.   Degene aan wie de vervoerder, de reisagent, de touroperator of de terminalbeheerder de uitvoering van een verplichting heeft toevertrouwd, is eveneens, ten aanzien van deze verplichting, aan de bepalingen van deze verordening onderworpen.

Artikel 6

Uitsluiting van verklaring van afstand

1.   Beperking of afstand van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen, met name door middel van een afwijking of restrictieve clausule in de vervoersovereenkomst, is verboden.

2.   De vervoerder kan de passagier gunstiger contractvoorwaarden dan de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden aanbieden.

HOOFDSTUK II

VERGOEDING EN BIJSTAND BIJ ONGEVALLEN

Artikel 7

Overlijden of letsel van de passagier en verlies of beschadiging van bagage

1.   De passagier kan, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, aanspraak maken op vergoeding wegens overlijden of letsel en wegens verlies of beschadiging van de bagage ten gevolge van ongevallen die zich voordoen bij het gebruik van de autobus of touringcar. In geval van overlijden van de passagier komt dit recht minstens toe aan de personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben.

2.   Het bedrag van de vergoeding wordt volgens het toepasselijke nationale recht bepaald. Indien het nationale recht een maximumbedrag ter vergoeding van het overlijden of letsel, en van het verlies of de beschadiging van de bagage bepaalt, bedraagt dit in elk afzonderlijk geval ten minste:

a)

220 000 EUR per passagier;

b)

bij geregelde of ongeregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer: 500 EUR per stuk bagage, en bij alle andere geregelde of ongeregelde diensten: 1 200 EUR per stuk bagage. Bij schade aan rolstoelen of andere mobiliteits- of hulpmiddelen stemt het bedrag van de vergoeding steeds overeen met de kosten van vervanging of reparatie van hetgeen verloren gegaan of beschadigd is.

Artikel 8

Onmiddellijke praktische behoeften van de passagier

Wanneer zich bij het gebruik van een autobus of touringcar een ongeval voordoet, verleent de vervoerder de passagier redelijke bijstand met betrekking tot zijn onmiddellijke praktische behoeften naar aanleiding van het ongeval. Geboden bijstand staat niet gelijk met erkenning van aansprakelijkheid.

HOOFDSTUK III

RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP EN PERSONEN MET BEPERKTE MOBILITEIT

Artikel 9

Recht op vervoer

1.   De vervoerder, de reisagent en de touroperator mogen niet vanwege een handicap of beperkte mobiliteit weigeren een boeking te aanvaarden, een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of iemand te laten instappen.

2.   Boekingen en vervoerbewijzen worden personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit aangeboden zonder extra kosten.

Artikel 10

Uitzonderingen en bijzondere voorwaarden

1.   Niettegenstaande artikel 9, lid 1, mogen vervoerders, reisagenten en touroperators weigeren een boeking te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of een persoon te laten instappen vanwege een handicap of beperkte mobiliteit:

a)

indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan de in de internationale, uniale of nationale wetgeving vastgestelde veiligheidseisen, of aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde gezondheids- en veiligheidseisen;

b)

indien het voertuig of de infrastructuur, met inbegrip van de bushalten en terminals, zo zijn ontworpen dat het materieel onmogelijk is de persoon met een handicap of de persoon met beperkte mobiliteit op een veilige of praktisch haalbare manier te laten in- of uitstappen of te vervoeren.

2.   Indien op grond van lid 1 wordt geweigerd een boeking te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, doen de vervoerder, de reisagent en de touroperator redelijke inspanningen om de betrokkene te informeren over aanvaardbaar alternatief vervoer met een door de vervoerder verzorgde dienst.

3.   Aan de persoon met een handicap of met beperkte mobiliteit die een boeking of vervoerbewijs heeft en voldoet aan de in artikel 14, lid 1, onder a), gestelde voorwaarden, maar die niettemin op grond van zijn handicap of beperkte mobiliteit de toegang tot het voertuig is geweigerd, wordt, alsmede aan zijn begeleider in de zin van lid 4 van dit artikel, de keus gelaten tussen:

a)

terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, waar relevant, een gratis terugreis naar het eerste vertrekpunt volgens de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid; en

b)

tenzij dit onmogelijk is, voortzetting van de reis of vervoer langs een andere route naar de in de overeenkomst bepaalde bestemming, volgens een redelijk vervoersalternatief.

Verzuim van de in artikel 14, lid 1, onder a), voorgeschreven kennisgeving laat het recht op terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs onverlet.

4.   Onder de in lid 1, onder a), vermelde voorwaarden kan een vervoerder, reisagent of touroperator, indien dit strikt noodzakelijk is, verlangen dat een persoon met een handicap of een persoon met beperkte mobiliteit wordt begeleid door een persoon die hem de benodigde bijstand kan verlenen. Deze begeleider wordt kosteloos vervoerd en krijgt zo mogelijk een plaats naast de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

5.   De vervoerder, reisagent of touroperator die gebruik maakt van het in lid 1 bepaalde, stelt de persoon met een handicap of de persoon met beperkte mobiliteit onverwijld in kennis van de redenen hiervan en stelt hij hem op zijn verzoek binnen vijf dagen na het verzoek langs schriftelijke weg hiervan in kennis.

Artikel 11

Toegankelijkheid en informatie

1.   De vervoerders en terminalbeheerders - in voorkomend geval via hun brancheorganisaties - voorzien in of hanteren, in samenwerking met representatieve organisaties van personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit, niet-discriminerende toegangsvoorwaarden voor het vervoer van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

2.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden worden door de vervoerder en de terminalbeheerder in materiële vorm of op het internet bekendgemaakt, in dezelfde talen waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen beschikbaar wordt gesteld.

3.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden betreffende reizen die deel uitmaken van de door de touroperators georganiseerde, verkochte of aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, worden door hen beschikbaar gesteld.

4.   De informatie over de in de leden 2 en 3 bedoelde toegangsvoorwaarden wordt op verzoek van de passagier in materiële vorm verspreid.

5.   De vervoerder, de reisagent en de touroperator zorgen ervoor dat alle nodige algemene informatie betreffende de reis en de vervoersvoorwaarden in een passend en toegankelijk formaat beschikbaar is voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, ook in geval van onlineboeking en raadpleging van informatie op het internet. De informatie wordt op verzoek van de passagier in materiële vorm verspreid.

Artikel 12

Aanwijzing van terminals

De lidstaten bepalen in welke autobus- en touringcarterminals bijstand wordt verleend aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. De lijst van de aangewezen autobus- en touringcarterminals wordt door de Commissie op het internet beschikbaar gesteld.

Artikel 13

Recht op bijstand in aangewezen terminals en in autobussen en touringcars

1.   Onverminderd de in artikel 11, lid 1, voorziene toegangsvoorwaarden, verlenen de vervoerder en de terminalbeheerder kosteloos, binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, in de door de lidstaten aangewezen terminals de in deel a) van bijlage I bepaalde bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

2.   Onverminderd de in artikel 11, lid 1, voorziene toegangsvoorwaarden, verleent de vervoerder kosteloos de in deel b) van bijlage I bepaalde bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in de autobus of touringcar.

Artikel 14

Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder werken samen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit bijstand wordt verleend, met dien verstande dat:

a)

de vervoerder, reisagent of touroperator ten minste twee werkdagen voordat de betrokkene bijstand behoeft, hiervan in kennis wordt gesteld; en

b)

de betrokkene zich op de aangewezen plaats aanmeldt:

i)

op een vooraf door de vervoerder meegedeeld tijdstip, niet meer dan 60 minuten voor de aangekondigde vertrektijd; of,

ii)

uiterlijk 30 minuten voor de aangekondigde vertrektijd, indien geen tijdstip is meegedeeld.

2.   In aanvulling op lid 1, stelt de persoon met een handicap of persoon met beperkte mobiliteit de vervoerder, reisagent of touroperator bij de boeking of de voorafgaande aankoop van het vervoerbewijs in kennis van zijn specifieke behoeften aan zitgelegenheid, mits deze behoeften op dat tijdstip bekend zijn.

3.   De vervoerder, de terminalbeheerder, de reisagent en de touroperator nemen alle noodzakelijke maatregelen om de indiening van aanvragen om bijstand van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te faciliteren. Deze verplichting geldt voor alle aangewezen terminals en hun verkoopskanalen, met inbegrip van verkoop per telefoon en via het internet.

4.   Bij gebreke van kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder a), en lid 2, doen de vervoerder, de terminalbeheerder, de reisagent en de touroperator alle redelijke inspanningen om op zodanige wijze bijstand te laten verlenen dat de persoon met een handicap of persoon met beperkte mobiliteit die een vervoerbewijs heeft gekocht, bij vertrek kan instappen, op een aansluitende dienst kan overstappen, en bij aankomst kan uitstappen.

5.   De terminalbeheerder wijst in of buiten de terminal een punt aan waar personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit hun aankomst kunnen melden en om bijstand kunnen vragen. Op dit duidelijk aangeduide punt is in een toegankelijke vorm de belangrijkste informatie over de terminal en de geboden bijstand te vinden.

Artikel 15

Informatieoverdracht aan derden

De reisagent of touroperator die een kennisgeving in de zin van artikel 14, lid 1, onder a), ontvangt, zendt de informatie zo spoedig mogelijk tijdens zijn normale kantooruren aan de vervoerder of terminalbeheerder door.

Artikel 16

Training

1.   De vervoerder en, in voorkomend geval, de terminalbeheerder voorziet met betrekking tot personen met een handicap in trainingsprocedures met instructies, en zorgt ervoor dat:

a)

al zijn personeelsleden, met uitzondering van de bestuurders, en al de personeelsleden van andere uitvoerende partijen, die rechtstreekse bijstand verlenen aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage II, delen a) en b); en

b)

al zijn personeelsleden, met inbegrip van de bestuurders, die rechtstreeks in aanraking komen met de reizigers of met hen betreffende aangelegenheden, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage II, deel a).

2.   De lidstaten kunnen gedurende een maximumtermijn van twee jaar met ingang van … (13) een vrijstelling van de toepassing van lid 1, onder b), op het opleiden van bestuurders toekennen.

Artikel 17

Compensatie voor rolstoelen of andere mobiliteitshulpmiddelen

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder zijn aansprakelijk voor het verlies of de beschadiging van rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen, door hen ten gevolge van het verlenen van bijstand veroorzaakt. Het verlies en de schade worden door de daarvoor aansprakelijke vervoerder of terminalbeheerder vergoed.

2.   De in lid 1 bedoelde vergoeding stemt overeen met de kosten van vervanging of reparatie van hetgeen verloren gegaan of beschadigd is.

3.   Indien nodig wordt al het mogelijke gedaan om met spoed tijdelijk in vervanging te voorzien. De rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen beschikken indien mogelijk over dezelfde technische en functionele kenmerken als die welke verloren gegaan of beschadigd zijn.

Artikel 18

Vrijstellingen

1.   Onverminderd artikel 2, lid 4, kunnen de lidstaten het binnenlands geregeld vervoer vrijstellen van alle of bepaalde voorschriften van dit hoofdstuk, mits zij garanderen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit volgens het nationale recht ten minste de bij deze verordening geboden bescherming genieten.

2.   De lidstaten stellen de Commissie van de volgens lid 1 toegekende vrijstellingen in kennis. In het geval van een vrijstelling die zij onverenigbaar met de bepalingen van dit artikel acht, neemt de Commissie passende maatregelen. Uiterlijk op … (14) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ingevolge lid 1 verleende vrijstellingen.

HOOFDSTUK IV

RECHTEN VAN DE PASSAGIER IN GEVAL VAN ANNULERING OF VERTRAGING

Artikel 19

Voortzetting van de reis, vervoer langs een andere route, terugbetaling

1.   Indien de vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een geregelde vervoersdienst zal worden geannuleerd of het vertrek meer dan 120 minuten vertraging zal oplopen, wordt de passagier onmiddellijk de keuze geboden tussen:

a)

voortzetting van de reis of vervoer langs een andere route naar de eindbestemming volgens de vervoersovereenkomst, onder vergelijkbare voorwaarden, bij de eerste gelegenheid;

b)

terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, waar relevant, een gratis terugreis per autobus of touringcar naar het eerste vertrekpunt volgens de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid.

2.   In geval van annulering of vertrek van een halte met een vertaging van meer dan 120 minuten van het geregeld vervoer, heeft de passagier het recht de reis voort te zetten, zich langs een andere route te laten vervoeren of het bedrag van het vervoerbewijs terugbetaald te krijgen.

3.   De in lid 1, onder b), en lid 2, bedoelde terugbetaling vindt plaats binnen 14 dagen nadat het aanbod daartoe is gedaan of het verzoek daartoe is ontvangen. De terugbetaling dekt het volledige bedrag van de prijs waarvoor het vervoerbewijs is gekocht, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn afgelegd, en voor het gedeelte of de gedeelten die reeds zijn afgelegd indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft. In geval van een reispasje of abonnement stemt het bedrag van de terugbetaling overeen met het evenredige deel van het volledige bedrag van het reispasje of abonnement. Tenzij de passagier een andere formule aanvaardt, geschiedt de terugbetaling in geld.

Artikel 20

Informatie

1.   In geval van annulering of vertrek met vertraging van het geregeld vervoer, stelt de vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder de vertrekkende passagiers in de terminal zo spoedig mogelijk, en in geen geval later dan 30 minuten na de geplande vertrektijd, op de hoogte van de situatie, alsook, zodra deze hem bekend is, van de verwachte vertrektijd.

2.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder, moet redelijke inspanningen leveren om passagiers die door annulering of vertraging volgens de dienstregeling een aansluiting missen, op de hoogte te stellen van alternatieve aansluitingen.

3.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder, zorgt ervoor dat personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit de in de leden 1 en 2 voorgeschreven informatie in een voor hen toegankelijke vorm ontvangen.

Artikel 21

Bijstand in geval van annulering of vertrek met vertraging

In het geval van een reis met een geplande duur van meer dan drie uur, die wordt geannuleerd of waarvan het vertrek meer dan twee uur vertraging oploopt, krijgt de passagier van de vervoerder aangeboden:

a)

hapjes, maaltijden en verfrissingen, in een redelijke verhouding tot de wachttijd, mits deze in de bus of in de terminal beschikbaar zijn of redelijkerwijs kunnen worden aangeleverd;

b)

hulp bij het zoeken van een hotelkamer of ander logies, en bij het zorgen voor vervoer tussen de terminal en het logies, in het geval dat een of meer malen zal moeten worden overnacht.

Bij de toepassing van dit artikel besteedt de vervoerder bijzondere aandacht aan de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit en van hun begeleiders.

Artikel 22

Andere vorderingen

Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk belet de passagier op grond van het nationale recht voor een nationale rechterlijke instantie vergoeding te eisen van de schade die hij door een annulering of vertraging van een geregelde vervoersdienst heeft geleden.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE REGELS BETREFFENDE INFORMATIE EN KLACHTEN

Artikel 23

Recht op reisinformatie

De vervoerder en de terminalbeheerder voorzien, elk binnen zijn bevoegdheid, de passagiers tijdens de reis van de nodige informatie. Voor zover mogelijk, wordt deze informatie desgevraagd in toegankelijke vorm verstrekt.

Artikel 24

Informatie over de rechten van de passagiers

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder voorzien, elk binnen zijn bevoegdheid, de passagiers uiterlijk bij het vertrek van de nodige, begrijpelijke informatie omtrent de hun bij deze verordening toegekende rechten. De informatie wordt in terminals en, waar dat van toepassing is, via internet verstrekt. Op verzoek van een persoon met een handicap of een persoon met beperkte mobiliteit wordt de informatie in toegankelijke vorm verstrekt. Deze informatie omvat de contactgegevens van de door de lidstaten ingevolge artikel 27, lid 1, aangewezen handhavingsinstantie(s).

2.   De vervoerder en de terminalbeheerder kunnen aan de in lid 1 bedoelde informatieplicht voldoen door gebruik te maken van een door de Commissie in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie opgestelde samenvatting van de bepalingen van deze verordening, die hun ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 25

Klachten

De vervoerder voorziet in of beschikt over een klachtenbehandelingsmechanisme met betrekking tot de in de artikelen 4, 8 en 9 tot en met 24 vervatte rechten en verplichtingen.

Artikel 26

Indiening van klachten

Klachten in verband met de artikelen 4, 8 en 9 tot en met 24 worden door de passagier bedoeld in deze verordening ingediend binnen drie maanden na de datum waarop het geregeld vervoer heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Binnen een maand na ontvangst van de klacht deelt de vervoerder de passagier mee of de klacht gegrond is verklaard, is verworpen of nog in behandeling is. De klacht wordt binnen drie maanden na ontvangst definitief beantwoord.

HOOFDSTUK VI

HANDHAVING EN NATIONALE HANDHAVINGSINSTANTIES

Artikel 27

Nationale handhavingsinstanties

1.   Elke lidstaat wijst een of meer nieuwe of bestaande instanties aan, die worden belast met de handhaving van deze verordening met betrekking tot het geregeld vervoer vanuit op zijn grondgebied gelegen plaatsen en het geregeld vervoer vanuit een derde land naar deze plaatsen. Elke instantie neemt de noodzakelijke maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen.

Elke instantie is wat betreft organisatie, financieringsbeslissingen, juridische structuur en besluitvorming onafhankelijk van de vervoerder, touroperator en terminalbeheerder.

2.   De lidstaten delen de Commissie mee welke instantie of instanties op grond van dit artikel zijn aangewezen.

3.   Elke passagier kan, op grond van de nationale wetgeving, bij de krachtens lid 1 aangewezen bevoegde instantie of bij een andere bevoegde, door een lidstaat aangewezen instantie, een klacht wegens inbreuk op deze verordening indienen.

Een lidstaat kan besluiten:

a)

dat de passagier in eerste instantie een klacht met betrekking tot de artikelen 4, 8 en 9 tot en met 24, indient bij de vervoerder, en/of

b)

dat de nationale handhavingsinstantie of een andere door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie in hoger beroep de in artikel 26 bedoelde klachten behandelt.

Artikel 28

Verslag inzake handhaving

Uiterlijk 1 juni … (15) en vervolgens om de twee jaar publiceren de overeenkomstig artikel 27, lid 1, aangewezen handhavingsinstanties een werkverslag over de voorbije twee kalenderjaren, dat met name bestaat uit een beschrijving van de maatregelen die ter uitvoering van deze verordening zijn genomen, en cijfers over de klachten en toegepaste sancties.

Artikel 29

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

De in artikel 27, lid 1, bedoelde nationale handhavingsinstanties wisselen, waar gepast, de nodige informatie uit over hun werkzaamheden en besluitvormingsprincipes en -praktijk. Zij worden daarin door de Commissie bijgestaan.

Artikel 30

Sancties

De lidstaten stellen regels vast inzake sancties die worden opgelegd in geval van schending van de bepalingen van deze verordening en nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten brengen deze sancties en maatregelen uiterlijk … (16) ter kennis van de Commissie, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen dienaangaande mee.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Verslag

Uiterlijk … (17) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over het functioneren en de effecten van deze verordening. Het verslag gaat waar nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot nadere uitvoering van de bepalingen van de verordening dan wel tot wijziging ervan.

Artikel 32

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

Aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 wordt het volgende punt toegevoegd:

„18.

Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers (18).

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing met ingang van … (19).

Artikel 34

Publicatie

Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …, …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 16 juli 2009 (PB C 317 van 23.12.2009, blz. 99).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt van de Raad van 11 maart 2010 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11.

(4)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.

(5)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

(6)  PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.

(7)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(9)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(10)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(11)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(12)  Vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening te willen inlassen.

(13)  Datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(14)  Vijf jaar na datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(15)  Twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(16)  Datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(17)  Drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening te willen inlassen.

(18)  PB …”.

(19)  PB: gelieve datum twee jaar na de datum van bekendmaking te willen inlassen.


BIJLAGE I

Bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit

a)   Bijstand in aangewezen terminals

Bijstand en regelingen die nodig zijn om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

zich in de terminal aan te melden en een aanvraag om bijstand in te dienen op aangewezen locaties;

zich te verplaatsen van die locatie naar de incheckbalie, de wachtruimte en de instapzone;

in te stappen; hiervoor moeten, waar nodig, liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

hun bagage in te laden;

hun bagage uit te laden;

uit te stappen;

een erkende hulphond mee te nemen in de autobus of touringcar;

zich naar de zitplaats te begeven.

b)   Bijstand in het voertuig

Bijstand en regelingen die nodig zijn om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

belangrijke informatie over de reis in een toegankelijke vorm te ontvangen indien de passagier daarom verzoekt;

in- en uit te stappen bij tussenstops, indien in het voertuig ander personeel behalve de bestuurder aanwezig is.


BIJLAGE II

Handicap-gerelateerde training

a)   Training inzake de omgang met personen met een handicap

In de training van personeel dat rechtstreeks in aanraking komt met passagiers komen met name de volgende onderwerpen aan bod:

bewustmaking van fysieke, zintuiglijke (auditieve en visuele), en verborgen handicaps en leermoeilijkheden, alsmede het adequaat reageren daarop, inclusief de wijze waarop de mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden kunnen worden ingeschat;

belemmeringen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, met inbegrip van attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen;

erkende hulphonden; met name de rol en de behoeften van de hulphond;

optreden in onverwachte situaties;

sociale vaardigheden en technieken om te communiceren met doven en slechthorenden, personen met een visuele handicap, mensen met een spraakprobleem en mensen met leermoeilijkheden;

hoe zorgvuldig omgaan met rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen om schade te vermijden (voor personeel dat verantwoordelijk is voor de eventuele bagageafhandeling).

b)   Training inzake bijstand aan personen met een handicap

In de training voor personeel dat rechtstreeks bijstand verleent aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit komen de volgende onderwerpen aan bod:

hoe een rolstoelgebruiker helpen in- en uit zijn rolstoel te raken;

vaardigheden om bijstand te verlenen aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit die reizen met een erkende hulphond, die ook betrekking hebben op de rol en de behoeften van de hulphond;

technieken voor de begeleiding van passagiers met een visuele handicap en voor de omgang met en het vervoer van erkende hulphonden;

kennis van de soorten uitrusting om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te helpen, en van de gebruikswijze daarvan;

het gebruik van in- en uitstaphulpmiddelen en kennis van de gepaste procedures voor bijstand bij het in- en uitstappen, waarbij de veiligheid en de waardigheid van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt gewaarborgd;

begrip van de behoefte aan betrouwbare en professionele bijstand. Tevens bekendheid met de mogelijke gevoelens van kwetsbaarheid die gehandicapte passagiers door hun afhankelijkheid van de geboden bijstand tijdens de reis kunnen ervaren;

kennis van eerste hulp.


ONTWERP-MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

Op 4 december 2008 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (1).

Het Europees Parlement heeft op 23 april 2009 advies in eerste lezing uitgebracht (2).

Op 17 december 2009 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de ontwerp-verordening. Na de bijwerking van de tekst door de juristen-vertalers heeft de Raad op 11 maart 2010, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure vastgesteld in artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het Comité van de Regio's heeft geen advies uitgebracht.

II.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT IN EERSTE LEZING

1.   Algemeen

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers past in de algemene doelstelling van de EU om te zorgen voor een gelijke behandeling van passagiers, ongeacht de vervoerswijze. Gelijkaardige wetgeving is reeds goedgekeurd voor passagiers die per luchtvervoer (3) of per spoor (4) reizen. Die wetgeving bevat bepalingen over de aansprakelijkheid bij overlijden of letsel van passagiers, verlies van of schade aan hun bagage, automatische bijstand wanneer de reis wordt onderbroken, behandeling van klachten, mogelijke compensaties, passagiersinformatie en overige initiatieven. Voorts stelt het wetgevingsvoorstel regels vast inzake informatie en bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PRM's).

De Raad was het weliswaar eens met de Commissie wat de doelstelling van het voorstel betreft, maar heeft toch het oorspronkelijke voorstel ingrijpend gewijzigd. De Raad heeft een aantal van de voorgestelde bepalingen niet kunnen aanvaarden omdat ze voor de vervoerders en voor de nationale overheden een te grote administratieve belasting zouden vormen en te hoge kosten met zich mee zouden brengen, zonder dat hier voor de passagiers veel toegevoegde waarde tegenover zou staan. Andere bepalingen zijn opnieuw geformuleerd teneinde rekening te houden met de verschillende wetgevingen in de lidstaten en om conflicten tussen dit voorstel voor een ontwerp-verordening en de bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving te voorkomen. Tot slot zijn andere bepalingen opnieuw geformuleerd om de verordening te vereenvoudigen en te verduidelijken.

Door deze aanpak verwijdert het standpunt van de Raad in eerste lezing zich in zekere mate van het oorspronkelijke Commissievoorstel doordat de redactie is aangepast en verscheidene bepalingen zijn geschrapt. Dit betekent dat geen enkel van de amendementen van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement die op de geschrapte bepalingen betrekking hadden, door de Raad is overgenomen.

De Raad streeft naar een evenwichtige oplossing die rekening houdt met de rechten van passagiers en met de noodzaak om de economische levensvatbaarheid te garanderen van de exploitanten van de autobus- en touringcarsector, die vooral bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen; de Raad heeft daarom amendement nr. 3 van het EP opgenomen in het standpunt in eerste lezing.

2.   Voornaamste beleidspunten

i)   Toepassingsgebied

In het oorspronkelijke Commissievoorstel zou de verordening in het algemeen van toepassing zijn op geregelde vervoersdiensten per autobus of touringcar. De lidstaten mochten door openbaredienstcontracten bestreken stedelijke, voorstedelijke en regionale vervoersdiensten alleen van deze verordening vrijstellen wanneer die contracten een met deze verordening vergelijkbare bescherming van de passagiersrechten boden. Voorts heeft het Europees Parlement een amendement ingediend dat de lidstaten de mogelijkheid biedt om onder voornoemde voorwaarde de stads- en voorstadsvervoersdiensten (maar niet de regionale vervoersdiensten) vrij te stellen van de toepassing van deze verordening.

De Raad kon niet instemmen met het door de Commissie voorgestelde toepassingsgebied, noch met de daarmee verband houdende amendementen van het EP (amendementen 1, 2 en 8), omdat hij van oordeel was dat stedelijke, voorstedelijke en regionale vervoersdiensten in het kader van het subsidiariteitsbeginsel moeten worden geregeld.

Door de opneming van regionale vervoersdiensten in het toepassingsgebied, zoals het Europees Parlement voorstelt, kunnen problemen rijzen voor zowel de passagiers als voor de sector. In grote stedelijke gebieden exploiteren ondernemingen meestal een volledig vervoersnetwerk voor bus, metro, pendeltrein en tram. Vaak hebben al die diensten een stedelijk, voorstedelijk en regionaal karakter. Door de vrijstelling te beperken tot stads- en voorstadsvervoersdiensten zouden gedeelten van het netwerk onderworpen worden aan regels die voor langeafstandsvervoer zijn bedoeld. De ondernemingen die de netwerken exploiteren zouden dan binnen hetzelfde netwerk verscheidene compensatieregelingen moeten hanteren, en sommige daarvan zijn niet echt geschikt voor dit type vervoer. Voorts zou dat ook bij de passagiers die binnen het netwerk reizen voor verwarring kunnen zorgen, omdat zij moeilijk zouden kunnen bepalen welke regels daadwerkelijk van toepassing zijn.

Aangezien er voorts een vrijstelling kan worden verleend aan regionale spoordiensten in het kader van de bestaande verordening betreffende de rechten van reizigers in het treinverkeer, zou door het ontbreken van een overeenstemmende bepaling in de verordening betreffende de rechten van buspassagiers de concurrentie tussen beide sectoren kunnen worden verstoord. Bus- en spoordiensten vormen vaak een alternatieve oplossing voor elkaar.

De Raad kon derhalve de amendementen van het EP betreffende het toepassingsgebied niet aanvaarden. De Raad stelt bijgevolg voor de verordening toe te passen op passagiers die met nationale en internationale diensten voor geregeld vervoer reizen, doch met de mogelijkheid op nationaal niveau stads-, voorstads- en regionale diensten vrij te stellen. De Raad voert bovendien een bepaling in die garandeert dat bepaalde basisrechten zonder uitzondering gelden voor alle autobus- en touringcardiensten (het gaat daarbij om niet-discriminerende contractuele voorwaarden en tarieven en recht op vervoer voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsmede om daaraan gerelateerde uitzonderingen).

De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen van de toepassing van deze verordening op binnenlands geregeld vervoer voor een termijn van ten hoogste vijf jaar, die twee keer kan verlengd worden. Voorts kunnen de lidstaten een hernieuwbare vrijstelling van ten hoogste vijf jaar verlenen voor geregelde vervoersdiensten waarvan een belangrijk gedeelte, omvattende ten minste één geplande stop, buiten de Unie wordt geëxploiteerd.

In verband met het toepassingsgebied voorziet een specifieke bepaling er voorts in dat lidstaten hun nationale regels volledig mogen handhaven indien zij kunnen garanderen dat gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit volgens het nationale recht minimaal de bij deze verordening geboden bescherming genieten.

ii)   Wijzigingen van de infrastructuur

Wat betreft de infrastructuur is de Raad bereid alle initiatieven aan te moedigen en te steunen die betrekking hebben op nieuwe uitrusting en infrastructuur welke moet worden aangekocht of aangelegd met het oog op de behoeften van gehandicapten en PRM's, zoals duidelijk wordt aangegeven in een overweging. Deze verordening wordt evenwel vastgesteld in het kader van de wetgeving inzake consumentenbescherming, en daarom kan zij geen verplichtingen bevatten die kunnen worden gezien als technische voorschriften welke de vervoerders zouden verplichten om voertuigen of infrastructuur en de uitrusting van de terminals aan te passen of te vervangen. Derhalve kan geen enkel van de amendementen van het EP die betrekking hebben op wijzigingen van de infrastructuur (amendementen 6 t/m 10) worden aanvaard.

iii)   Vergoeding en bijstand bij ongevallen

Het Commissievoorstel bevat de regels inzake de aansprakelijkheid van autobus- en/of touringcarondernemingen ten aanzien van passagiers en hun bagage. Die regels geven passagiers het voordeel van geharmoniseerde regels inzake aansprakelijkheid van autobus- en/of touringcarondernemingen. Voor schade tot een bedrag van 220 000 EUR is een autobus- en/of touringcaronderneming risicoaansprakelijk; zij heeft met andere woorden niet de mogelijkheid haar aansprakelijkheid uit te sluiten door aan te tonen dat het ongeval niet door haar schuld werd veroorzaakt. Voor schade boven de 220 000 EUR zou de aansprakelijkheid wel worden gegrond op schuld, doch ongelimiteerd zijn. Passagiers die het slachtoffer worden van een ongeval zouden recht hebben op voorschotten om de kosten te betalen waarmee zij of hun familie door het overlijden of het letsel worden geconfronteerd.

De geldende aansprakelijkheidsstelsels in de lidstaten lopen evenwel sterk uiteen qua aansprakelijkheidgrondslag (ongelimiteerde risicoaansprakelijkheid, risicoaansprakelijkheid met uitzonderingen bij overmacht en aansprakelijkheid door schuld) en kunnen niet met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Bovendien stoelt de wetgeving in de verschillende lidstaten deels op Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (richtlijn motorrijtuigenverzekering) en deels op nationale wetgeving die verder reikt dan de EU-wetgeving. In die teksten is de aansprakelijkheid voor buspassagiers reeds geregeld en het is essentieel om geen conflicten tussen de onderhavige tekst en de genoemde richtlijn motorrijtuigenverzekering te creëren.

Daarom stelt de Raad een aanpak voor waarbij op het bestaande stelsel wordt voortgebouwd, maar waaraan ook enkele fundamentele harmonisatie-elementen worden toegevoegd. Er wordt een minimumbedrag per passagier en per collo voorgesteld: 220 000 EUR per passagier bij overlijden of lichamelijk letsel; bij verlies of beschadiging van bagage, 500 EUR voor stads-, voorstads- en regionale vervoersdiensten, en 1 200 EUR voor andere geregelde diensten. Daardoor zou de vergoeding voor bagage in overeenstemming worden gebracht met de overeenkomstige bepalingen van de „spoorwegverordening” en zouden de specifieke kenmerken van stads-, voorstads- en regionaal vervoer worden verdisconteerd. De Raadstekst voorziet er voorts in dat rolstoelen, andere mobiliteitsuitrusting en hulpmiddelen altijd volledig worden vergoed, in plaats van als gewone bagage te worden behandeld, zelfs wanneer schade wordt veroorzaakt bij het verlenen van bijstand (in de geest van EP-amendement nr. 46).

Bovendien is de tekst in die zin aangepast dat hij nu voorziet in bijstand aan passagiers met betrekking tot hun onmiddellijke praktische behoeften na een ongeval. Een dergelijke bepaling ontbreekt in de „richtlijn motorrijtuigenverzekering” en passagiers hebben er concreet baat bij, zonder dat daardoor de administratieve rompslomp voor autobus- en/of touringcarondernemingen aanmerkelijk toeneemt.

In dit licht kan de Raad niet instemmen met de voorgestelde aanpak van de Commissie, noch met de EP-amendementen in verband met aansprakelijkheid (amendementen nrs. 18 t/m 24).

iv)   Rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PRM's)

De Raad staat van ganser harte achter het streven van de Commissie om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit zonder discriminatie toegang te verschaffen tot autobussen en touringcars. De tekst van de Raad sluit daarom nauw aan bij het Commissievoorstel; enkele bepalingen worden evenwel gewijzigd met het oog op de praktische haalbaarheid, en er worden enige vereenvoudigingen en verduidelijkingen aangebracht. De Raad heeft in de tekst van dit hoofdstuk verscheidene amendementen van het EP verwerkt, volledig, gedeeltelijk of in de geest ervan.

Wat de vrijstellingen ten aanzien van het recht op vervoer betreft, had de Commissie voorgesteld dat een gehandicapte op grond van veiligheidseisen of de afmetingen van het voertuig het vervoer zou kunnen worden ontzegd. De Raad heeft een aantal verbeteringen aangebracht, en verwijst naar de voertuigconstructie in plaats van naar de afmetingen, waardoor de amendementen 26 en 27 van het EP inhoudelijk of naar de geest worden overgenomen. De Raad heeft tevens amendement nr. 73 aanvaard met betrekking tot het alternatief dat moet worden geboden aan een gehandicapte of een PRM wie de toegang tot het voertuig wordt geweigerd.

Volgens het oorspronkelijke voorstel kon de vervoerder eisen dat een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit vergezeld wordt door een andere persoon om eerstgenoemde te helpen. Volgens het standpunt van de Raad in eerste lezing wordt, indien de vervoerder ten aanzien van een passagiersdienst een dergelijke eis stelt, de begeleider kosteloos vervoerd en krijgt hij, indien mogelijk, een zitplaats naast de gehandicapte of de PRM. Deze bepaling neemt amendement nr. 29 van het EP inhoudelijk over.

Het standpunt van de Raad in eerste lezing voorziet in niet-discriminerende toegangsvoorwaarden die moeten worden bekendgemaakt in een voor gehandicapten en PRM's toegankelijke vorm, wat betekent dat amendementen nrs. 31 en 32 van het EP geheel of gedeeltelijk worden overgenomen. Voorts zal de Commissie op internet een lijst publiceren van de door lidstaten aangewezen autobus- en touringcarterminals waar bijstand aan gehandicapten en PRM's moet worden verleend, zoals in amendement nr. 36 van het EP is voorzien.

Voor de verstrekte bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit geldt de voorwaarde dat de betrokkene de vervoerder of de terminalexploitant uiterlijk twee werkdagen tevoren (de Commissie had 48 uur voorgesteld) op de hoogte stelt en ten minste 60 minuten voor de aangekondigde vertrektijd op een hiertoe aangewezen plaats aanwezig is. De Raad kon derhalve amendement nr. 39, waarin een kortere periode van 24 uur wordt voorgesteld, niet aanvaarden. Voorts dient de betrokkene indien hij specifieke behoeften inzake zitgelegenheid heeft, voor zover hij op dat tijdstip kennis heeft van die behoeften, de vervoerder bij de reservering van deze behoeften in kennis te stellen. Deze aanvullende eis, die door de Raad is ingevoerd, zal het de vervoerder mogelijk maken aan die specifieke behoeften te voldoen en de betrokkene de best mogelijke dienst te verlenen.

Voor de bijstand aan boord heeft de Raad het toepassingsgebied van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie beperkt. De tekst van de Raad bepaalt dat alle informatie moet worden aangeboden in toegankelijke vormen, en dat bijstand moet worden geboden bij het in- of uitstappen bij tussenstops; deze bijstand moet evenwel uitsluitend worden geboden indien in het voertuig behalve de bestuurder nog ander personeel aanwezig is. Aldus wordt rekening gehouden met het feit dat de meeste voertuigen alleen door een bestuurder worden bediend, en dat het verlenen van bijstand tijdens de reis gevolgen heeft voor de werkuren van de bestuurder en bijgevolg voor de veiligheidseisen.

Bijstand aan gehandicapten en PRM's moet kosteloos worden verstrekt in de door de lidstaten aangewezen bemande terminals, en het personeel dat rechtstreekse bijstand verleent aan voornoemde personen moet een adequate opleiding hebben gekregen. Personeelsleden, met inbegrip van bestuurders, die rechtstreeks in contact komen met reizigers, moeten een opleiding krijgen waarbij zij vertrouwd gemaakt worden met de problematiek van gehandicapten.

v)   Rechten van passagiers in geval van annulering of vertraging

Het Commissievoorstel voorzag in verplichtingen van autobus- en touringcarondernemingen bij onderbreking van de reis door annulering of vertraging. De ondernemingen dienen een compensatie te betalen van 100 % van de prijs van het vervoerbewijs indien ze geen alternatief vervoer of niet de verplichte informatie bieden.

De Raad staat weliswaar volledig achter het beginsel dat vervoerders en terminalexploitanten zorg hebben te dragen voor hun passagiers, maar hij heeft toch wijzigingen aangebracht in het Commissievoorstel om rekening te houden met de specifieke structuur van de autobus- en touringcarsector. Er is overeenstemming bereikt over een verschillende behandeling van passagiers die vanuit een terminal vertrekken en passagiers die bij een bushalte vertrekken, aangezien het niet mogelijk noch redelijk is om te eisen dat bijvoorbeeld hetzelfde niveau van informatie over vertragingen wordt verstrekt aan een bushalte en in een bemande terminal.

Wanneer er een vertraging van meer dan twee uur is of wanneer de reis wordt geannuleerd, kan de passagier ervoor kiezen de reis voort te zetten met dezelfde vervoerwijze, een beroep te doen op vervoer langs een andere route of om terugbetaling van zijn vervoerbewijs te verzoeken (de terugbetaling dient plaats te vinden binnen 14 dagen nadat het verzoek is gedaan en indien nodig moet een gratis terugreis worden aangeboden). Wanneer er meer dan twee uur vertraging is bij een reis met een geplande duur van meer dan drie uur, is de vervoerder verplicht om passagiers die vanuit een terminal vertrekken een maaltijd of verfrissingen aan te bieden, in de geest van amendement nr. 53 van het EP; de vervoerder is niet verplicht om voor logies te zorgen, maar hij moet wel hulp verlenen bij het zoeken naar logies. Autobus- en touringcarpassagiers krijgen evenwel geen bijkomende vergoedingen (betaald bovenop de terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs) zoals dat voor scheeps- en treinpassagiers wel het geval is. De amendementen van het EP in verband met compensatie en logies zijn dus niet overgenomen (amendementen nrs. 49, 50, 51, 52, 54 en 55).

Het Europees Parlement heeft een aantal amendementen ingediend in verband met compensatie en bijstand in het geval van vertraging bij aankomst en daarmee samenhangende vrijstellingen in het geval van (amendementen nrs. 56 en 57), waarbij de vervoerder zou worden vrijgesteld van aansprakelijkheid voor schade indien deze toe te schrijven is aan omstandigheden die geen verband houden met de exploitatie van zijn diensten en die niet konden worden voorzien. De Raad heeft die amendementen niet overgenomen, omdat de tekst ervan niet voorziet in bepalingen betreffende compensatie in geval van vertragingen bij aankomst.

Dergelijke compensaties zouden een bijkomende aansprakelijkheid vormen voor autobus- en touringcarondernemingen en zouden een buitensporige last betekenen; bovendien zouden de bestuurder onder druk komen te staan om de dienstregeling te allen prijze na te leven, waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen.

De Raad heeft amendement nr. 58 overgenomen, dat betrekking heeft op de verstrekking van informatie in vormen die toegankelijk zijn voor gehandicapten en personen met een beperkte mobiliteit.

vi)   Algemene regels in verband met informatie, klachtenbehandeling en nationale handhavingsinstanties

Volgens het standpunt van de Raad in eerste lezing verstrekken de vervoerders en de terminalbeheerders, elk binnen hun bevoegdheid, de passagiers tijdens de reis de nodige informatie, indien mogelijk in een toegankelijke vorm. Voorts geven zij de passagiers passende en begrijpelijk informatie over hun rechten, in de geest van amendement nr. 62 van het EP.

Wat betreft de klachten bevatte het Commissievoorstel regels voor het behandelen van klachten door de vervoerder, met in het bijzonder verreikende juridische consequenties bij niet-behandeling van klachten.

De Raad is het weliswaar in beginsel met het Commissievoorstel eens, maar maakt het systeem flexibeler teneinde mogelijke onvoorziene gevolgen voor de rechtsstelsels of bestuurlijke structuren van de lidstaten te voorkomen. In dit verband, heeft de Raad, om nog meer bureaucratie te vermijden, amendement nr. 64 niet overgenomen; dat amendement bepaalt dat de autobus- en touringcarondernemingen jaarlijks uitvoerig verslag moeten uitbrengen over de ontvangen klachten.

Ook heeft het Parlement voorgesteld dat de nationale handhavingsinstanties onafhankelijk moeten zijn (amendement 65). In het standpunt van de Raad in eerste lezing wordt verduidelijkt dat deze organen onafhankelijk moeten zijn van vervoerders, touroperators en terminalexploitanten.

vii)   Toepassingsdatum van de verordening

De Commissie heeft voorgesteld dat de verordening 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van kracht zou worden en één jaar na die datum van toepassing zou worden.

Het standpunt van de Raad in eerste lezing voorziet erin dat de verordening twee jaar na de bekendmaking ervan van toepassing wordt, wat betekent dat amendement nr. 69 van het EP inhoudelijk wordt overgenomen.

3.   Andere door het Europees Parlement voorgestelde amendementen

Andere amendementen die in het standpunt van de Raad in eerste lezing niet zijn overgenomen, betreffen de volgende zaken:

wijzigingen in de definities van „vervoersovereenkomst” (amendement 13), „verkoper van vervoerbewijzen” (amendement 14), „touroperator” (amendement 15), „annulering” (amendement 16);

een voorgestelde nieuwe definitie van „toegankelijke vormen” (amendement 17);

een verwijzing naar „personen die door hun hoge of jonge leeftijd niet zonder bijstand kunnen reizen” (amendement 34);

de bijstand moet zijn aangepast aan de individuele behoeften van de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit (amendement 35);

gegarandeerd moet worden dat de passagier een bevestiging ontvangt waarin vermeld staat dat kennis is gegeven van de behoefte aan bijstand (amendement 40);

iedere krachtens deze verordening toegekende schadevergoeding kan op eventuele verdere vergoedingen in mindering worden gebracht (amendement 59);

er worden sancties vastgesteld voor inbreuk op de verordening, die het betalen van compensatie aan de betrokken persoon kunnen omvatten (amendement 68);

de amendementen 70, 71 en 72 betreffende de bijlagen bij de verordening.

III.   CONCLUSIE

Bij het opstellen van zijn standpunt in eerste lezing heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, wijst de Raad erop dat reeds een groot aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in het standpunt in eerste lezing is overgenomen.


(1)  Doc. 16933/08.

(2)  A6-0250/2009.

(3)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1), alsmede Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14)


11.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 122/19


STANDPUNT (EU) Nr. 5/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

Vastgesteld door de Raad op 11 maart 2010

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 122 E/02

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 71, lid 1, en artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het optreden van de Unie op het vlak van zeevervoer en vervoer over binnenwateren moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers dat met andere vervoerswijzen vergelijkbaar is. Voorts moeten de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen volledig in acht worden genomen.

(2)

Omdat passagiers die over zee en binnenwateren reizen de zwakste partij zijn bij de vervoersovereenkomst, dient hun allen een minimumniveau van bescherming te worden geboden. Niets mag de vervoerders ervan weerhouden contractuele voorwaarden aan te bieden die voor de passagier gunstiger zijn dan de in deze verordening neergelegde voorwaarden.

(3)

De bescherming van passagiers dient niet enkel te gelden voor passagiersdiensten tussen havens op het grondgebied van de lidstaten, maar ook voor passagiersdiensten tussen dergelijke havens en havens buiten het grondgebied van de lidstaten, rekening houdend met het risico van concurrentieverstoring op de markt voor passagiersvervoer. Derhalve moet de term „communautaire vervoerder” voor de toepassing van deze verordening zo ruim mogelijk worden opgevat, zonder echter afbreuk te doen aan de overeenkomstige termen in andere wetgeving van de Unie, zoals Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (3) en Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (4).

(4)

De interne markt voor vervoersdiensten voor passagiers over zee en binnenwateren moet voordelen opleveren voor de burgers in het algemeen. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit als gevolg van een handicap, leeftijd of een andere factor moeten dan ook mogelijkheden krijgen om gebruik te maken van passagiersdiensten en cruises die vergelijkbaar zijn met die van andere burgers. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit hebben dezelfde rechten als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie.

(5)

In het licht van artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en teneinde personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit mogelijkheden te bieden om over zee en binnenwateren te reizen die vergelijkbaar zijn met die van andere burgers, moeten er regels worden vastgesteld betreffende non-discriminatie en bijstand tijdens de reis. Het vervoer van die personen moet daarom worden aanvaard en mag niet worden geweigerd op grond van hun handicap of gebrek aan mobiliteit, behalve om door de bevoegde instanties vastgestelde en op grond van de gezondheid en de veiligheid gerechtvaardigde redenen. Zij moeten aanspraak kunnen maken op bijstand in havens en aan boord van passagiersschepen. In het belang van de sociale integratie moeten de betrokkenen die bijstand kosteloos krijgen. Vervoerders moeten regels voor toegankelijkheid bepalen, bij voorkeur op basis van het Europese normalisatiesysteem.

(6)

Bij eventuele beslissingen over het ontwerp van nieuwe havens en terminals, en als onderdeel van grootschalige verbouwingen, moeten de voor deze installaties verantwoordelijke instanties, waar mogelijk, rekening houden met de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit. Evenzo moeten vervoerders, waar nodig, rekening houden met dergelijke behoeften bij beslissingen over het ontwerp van nieuwe en te renoveren passagiersschepen in overeenstemming met Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (5) en Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (6).

(7)

De bijstand die verleend wordt in havens op het grondgebied van een lidstaat, moet gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit onder meer in staat stellen zich van het punt van aankomst bij de haven naar een passagiersschip te begeven en van het passagiersschip naar het punt vanwaar zij de haven verlaten, met inbegrip van het in- en ontschepen.

(8)

Bij het organiseren van de bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsmede bij de opleiding van hun personeel, moeten vervoerders samenwerken met organisaties die gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen. Bij dit werk moeten zij ook rekening houden met de bepalingen in kwestie van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst en met de „Recommendation on the Design and Operation of passenger ships to respond to elderly and disabled persons' needs” van de Internationale Maritieme Organisatie.

(9)

Passagiers moeten voldoende worden ingelicht in geval van annulering of vertraging van een passagiersdienst of een cruise. Die informatie moet passagiers helpen de nodige maatregelen te treffen en indien nodig informatie te verkrijgen over alternatieve aansluitingen.

(10)

Het ongemak dat passagiers door de annulering of lange vertraging van hun reis ondervinden, moet worden beperkt. Daartoe moeten passagiers voldoende worden verzorgd, en moeten zij hun reis kunnen annuleren en hun vervoerbewijzen terugbetaald krijgen of onder bevredigende voorwaarden vervangend vervoer krijgen.

(11)

Vervoerders dienen ervoor te zorgen dat passagiers een schadeloosstelling ontvangen in geval van een annulering of vertraging van een passagiersdienst, op basis van een percentage van de prijs van het vervoerbewijs, tenzij de annulering of vertraging het gevolg is van weersomstandigheden die de veilige bedrijfsvoering van het schip in gevaar brengen, of van uitzonderlijke omstandigheden die zelfs als alle redelijke maatregelen waren genomen, niet voorkomen hadden kunnen worden.

(12)

Weersomstandigheden die de veilige bedrijfsvoering van het schip in gevaar brengen zijn onder meer harde wind, zware zeegang, sterke stroming, moeilijke ijsomstandigheden en uitzonderlijk hoge of lage waterstanden.

(13)

Uitzonderlijke omstandigheden zijn onder meer terroristische aanslagen, arbeidsconflicten, het aan land brengen van zieken, gewonden of overledenen, zoek- en reddingsoperaties op zee of op binnenwateren, maatregelen ter bescherming van het milieu, besluiten van de verkeersleiding of de havenautoriteiten of besluiten van de bevoegde instanties inzake de openbare orde en veiligheid, alsmede inzake dringende vervoersbehoeften.

(14)

Samen met de belanghebbenden, beroepsorganisaties en organisaties van consumenten, passagiers, gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, moeten vervoerders op nationaal of Europees niveau samenwerken om de zorg voor en de bijstand aan passagiers te verbeteren wanneer hun reis wordt onderbroken, met name in geval van langdurige vertragingen of annulering van een reis.

(15)

De onderhavige verordening doet geen afbreuk aan de rechten van passagiers die zijn vastgesteld bij Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 inzake pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (7). Deze verordening is niet van toepassing in gevallen waarin een pakketreis geannuleerd wordt om andere redenen dan de annulering van de passagiersdienst of de cruise.

(16)

Passagiers moeten volledig op de hoogte zijn van hun rechten op grond van deze verordening, zodat ze die rechten effectief kunnen uitoefenen. De rechten van passagiers moeten het ontvangen van informatie over de passagiersdienst of cruise vóór en tijdens de reis omvatten. Alle essentiële informatie verstrekt aan passagiers moet tevens worden verstrekt in formaten die toegankelijk zijn voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

(17)

Passagiers moeten hun rechten kunnen uitoefenen door middel van gepaste, door de vervoerders ingestelde klachtenprocedures of, in voorkomend geval, door het indienen van klachten bij de daartoe door de lidstaat aangewezen instantie(s). Vervoerders moeten binnen een gestelde termijn reageren op klachten van passagiers met dien verstande dat, als zij niet tijdig reageren, dit tegen hen kan worden gebruikt.

(18)

Rekening houdend met de door een lidstaat ingestelde klachtenprocedures, moet een klacht met betrekking tot bijstand in een haven of aan boord van een schip bij voorkeur worden gericht aan de instantie(s) die voor de handhaving van deze verordening is (zijn) aangewezen in de lidstaat waarin de haven van inscheping ligt en, voor passagiersdiensten van een derde land, in de lidstaat waarin de haven van ontscheping ligt.

(19)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze verordening wordt nageleefd en moeten een bevoegde instantie voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken aanwijzen. Dit doet geen afbreuk aan het recht van passagiers om overeenkomstig het nationale recht verhaal te halen bij een rechtbank.

(20)

De lidstaten dienen de sancties vast te stellen inzake de overtredingen van deze verordening en ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

(21)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verzekeren van een hoog niveau van bescherming van en bijstand aan passagiers in alle lidstaten en het garanderen dat de marktdeelnemers hun activiteiten in de interne markt in geharmoniseerde omstandigheden kunnen uitoefenen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de strekking en de gevolgen van de verordening, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)

De handhaving van deze verordening moet zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (8). Die verordening moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(23)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9) moet strikt worden nageleefd en uitgevoerd, om eerbiediging van de privacy van natuurlijke personen en rechtspersonen te verzekeren en om ervoor te zorgen dat de gevraagde informatie en verslagen alleen dienen om de in deze verordening neergelegde verplichtingen te vervullen en niet ten nadele van dergelijke personen worden aangewend.

(24)

De onderhavige verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, zoals aangehaald in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast inzake:

a)

non-discriminatie tussen passagiers met betrekking tot vervoersvoorwaarden die door vervoerders worden aangeboden;

b)

non-discriminatie van en bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit;

c)

de rechten van passagiers bij annulering of vertraging;

d)

aan passagiers te verstrekken minimum-informatie;

e)

afhandeling van klachten;

f)

algemene voorschriften inzake handhaving.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op passagiers die reizen:

a)

met een passagiersdienst waarvan de haven van inscheping gelegen is op het grondgebied van een lidstaat;

b)

met een passagiersdienst waarvan de haven van inscheping gelegen is buiten het grondgebied van een lidstaat en de haven van ontscheping gelegen is op het grondgebied van een lidstaat, mits de dienst door een Unie-vervoerder wordt verricht;

c)

met een cruise waarvan de haven van inscheping gelegen is op het grondgebied van een lidstaat. Artikel 16, lid 2, artikel 18, artikel 19 en artikel 20, lid 1 en lid 4, zijn echter niet van toepassing op deze passagiers.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op passagiers die reizen:

a)

met schepen met een vergunning om tot 36 passagiers te vervoeren;

b)

met schepen waarvan de voor de bedrijfsvoering van het schip verantwoordelijke bemanning uit ten hoogste hooguit drie leden bestaat of die voor een passagiersdienst in totaal een afstand van minder dan 500 meter enkele reis afleggen; of

c)

op andere excursies en toeristischetrips dan cruises.

3.   De lidstaten mogen gedurende een periode van twee jaar te rekenen vanaf … (10) zeegaande vaartuigen van minder dan 300 brutoton die voor binnenlands vervoer worden gebruikt, vrijstellen van de toepassing van deze verordening, op voorwaarde dat de rechten van de passagiers krachtens deze verordening op afdoende wijze in de nationale wetgeving worden gegarandeerd.

4.   De lidstaten kunnen passagiersdiensten die vallen onder openbaredienstverplichtingen, openbaredienstcontracten of geïntegreerde diensten, vrijstellen van de toepassing van deze verordening indien de passagiersrechten die uit deze verordening voortvloeien, in de nationale wetgeving op afdoende wijze worden gegarandeerd.

5.   Niets in deze verordening wordt uitgelegd als een technisch vereist dat vervoerders, terminalexploitanten of andere entiteiten verplicht hun schepen of infrastructuur en installaties in havens, zoals haventerminals, te verbouwen of te vervangen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „gehandicapte” of „persoon met beperkte mobiliteit”: elke persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt is ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, permanente of tijdelijke) handicap, een verstandelijke handicap of stoornis, of enige andere oorzaak van handicap, of ten gevolge van ouderdom, en wiens situatie vereist dat hij passende aandacht krijgt en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan zijn bijzondere behoeften worden aangepast;

b)   „grondgebied van een lidstaat”: grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is als bedoeld in artikel 355 van het Verdrag, op de aldaar vermelde voorwaarden;

c)   „toegangsvoorwaarden”: toepasselijke normen, richtsnoeren en informatie inzake de toegankelijkheid van haventerminals en schepen, en de faciliteiten ervan, voor gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit;

d)   „vervoerder”: een natuurlijke of rechtspersoon die het grote publiek vervoer door middel van passagiersdiensten of cruises aanbiedt;

e)   „Unie-vervoerder”: een vervoerder die gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat of vervoer aanbiedt per passagiersdiensten naar of vanaf het grondgebied van een lidstaat;

f)   „passagiersdienst”: een commerciële dienst voor het vervoer van passagiers over zee of over binnenwateren volgens een gepubliceerde dienstregeling;

g)   „geïntegreerde diensten”: onderling verbonden diensten binnen een bepaald geografisch gebied met één informatiedienst, kaartverkoopregeling en dienstregeling;

h)   „uitvoerende vervoerder”: een andere persoon dan de vervoerder, die feitelijk het vervoer in zijn geheel of gedeeltelijk verricht;

i)   „binnenwater”: een natuurlijk of kunstmatig bevaarbaar binnenwater, of een stelsel van onderling verbonden wateren, gebruikt voor vervoer, zoals meren, rivieren of kanalen of een combinatie daarvan;

j)   „haven”: plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die dienen voor de ontvangst van schepen, waar passagiers regelmatig in- en ontschepen;

k)   „haventerminal”: een door een vervoerder of terminalexploitant bemande terminal in een haven met voorzieningen, zoals incheckbalies, balies voor kaartverkoop of lounges en personeel voor de in- en ontscheping van passagiers die reizen met passagiersdiensten of die een cruise maken;

l)   „schip”: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de zee- en binnenvaart;

m)   „vervoersovereenkomst”: een overeenkomst tussen een vervoerder en een passagier voor de verstrekking van een of meer passagiersdiensten of cruises;

n)   „vervoerbewijs”: een geldig document of een ander bewijs van een vervoersovereenkomst;

o)   „verkoper van vervoerbewijzen”: een detailhandelaar die namens een vervoerder vervoersovereenkomsten sluit;

p)   „reisagent”: een detailhandelaar die namens de passagier optreedt voor het sluiten van vervoersovereenkomsten;

q)   „touroperator”: een organisator, niet zijnde vervoerder, zoals bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/314/EEG;

r)   „boeking”: een boeking van een specifiek vertrek van een passagiersdienst of een cruise;

s)   „exploitant van een terminal”: een particuliere of openbare instantie op het grondgebied van een lidstaat die verantwoordelijk is voor het bestuur en het beheer van een haventerminal;

t)   „cruise”: vervoersdienst over zee of binnenwateren, uitsluitend bedoeld voor plezier of recreatie, aangevuld met accommodatie en andere voorzieningen, met meer dan twee overnachtingen aan boord;

u)   „scheepvaartincident”: schipbreuk, kapseizen, aanvaring of stranden van het schip, explosie of brand aan boord, of defect aan het schip.

Artikel 4

Vervoerbewijzen en niet-discriminerende voorwaarden van de overeenkomst

1.   Vervoerders geven de passagier een vervoerbewijs, tenzij, volgens de nationale wetgeving, andere documenten recht geven op vervoer. Het vervoerbewijs kan elektronisch zijn.

2.   De door vervoerders of verkopers van vervoerbewijzen toegepaste overeenkomstvoorwaarden en tarieven zullen, onverminderd sociale tarieven, aan het grote publiek worden aangeboden zonder rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie op grond van de nationaliteit van de eindgebruiker of de plaats van vestiging van de vervoerders of de verkopers van vervoerbewijzen in de Unie.

Artikel 5

Andere uitvoerende partijen

1.   Indien de vervulling van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening is toevertrouwd aan een uitvoerende vervoerder, een verkoper van vervoerbewijzen of enige andere persoon, blijven de vervoerder, de reisagent, de touroperator of de exploitant van de terminal, die dergelijke verplichtingen hebben toevertrouwd, in de uitoefening van hun taak aansprakelijk voor de handelingen en het verzuim van die uitvoerende partij.

2.   In aanvulling op het bepaalde in lid 1 valt degene aan wie de vervoerder, de reisagent, de touroperator of de exploitant van een terminal de vervulling van een verplichting heeft toevertrouwd, bovendien, voor de verplichting die hem is toevertrouwd, onder de bepalingen van deze verordening, daaronder begrepen bepalingen inzake aansprakelijkheden en verweren.

Artikel 6

Uitsluiting van ontheffing

Verplichtingen ingevolge deze verordening mogen niet worden beperkt of er mag geen ontheffing voor worden gegeven door met name een afwijking of restrictieve clausule in de vervoersovereenkomst.

HOOFDSTUK II

RECHTEN VAN GEHANDICAPTEN EN PERSONEN MET BEPERKTE MOBILITEIT

Artikel 7

Recht op vervoer

1.   Vervoerders, reisagenten en touroperators mogen niet om reden van handicap of beperkte mobiliteit weigeren een boeking te aanvaarden, een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken of iemand te laten inschepen.

2.   Boekingen en vervoerbewijzen worden zonder extra kosten aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit aangeboden.

Artikel 8

Afwijkingen en bijzondere voorwaarden

1.   Niettegenstaande artikel 7, lid 1, mogen vervoerders, reisagenten en touroperators weigeren met betrekking tot een persoon een boeking te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of deze persoon te laten inschepen om reden van handicap of beperkte mobiliteit:

a)

wanneer dit noodzakelijk is om te voldoen aan de veiligheids- en gezondheidseisen die in de internationale wetgeving, wetgeving van de Unie of nationale wetgeving zijn vastgesteld of om te voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde veiligheids- en gezondheidseisen;

b)

wanneer het ontwerp van het passagiersschip of de haveninfrastructuur en -installatie, waaronder de haventerminals, het in- of ontschepen of vervoeren van de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit op een veilige of operationeel haalbare wijze onmogelijk maakt.

2.   Indien op grond van lid 1 geweigerd wordt een boeking te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, doen de vervoerders, de reisagenten en de touroperators redelijke inspanningen om de betrokkene aanvaardbaar alternatief vervoer met een door de vervoerder verzorgde passagiersdienst of cruise aan te bieden.

3.   Indien een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit die over een boeking of een vervoerbewijs beschikt en heeft voldaan aan de vereisten van artikel 11, lid 2, op grond van zijn handicap of beperkte mobiliteit niet mag inschepen, hebben de betrokkene en zijn begeleider overeenkomstig lid 4 van dit artikel de keus tussen recht op terugbetaling of recht op vervoer langs een andere route overeenkomstig bijlage I. Het recht op de mogelijkheid van een terugreis of vervoer langs een andere route is afhankelijk van de vraag of aan alle veiligheids- en gezondheidseisen wordt voldaan.

4.   Onder de voorwaarden van lid 1 kunnen vervoerders, reisagenten en touroperators eisen dat een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit wordt begeleid door een andere persoon, die in staat is de bijstand te bieden die de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit nodig heeft. Wat betreft passagiersdiensten wordt de begeleidende persoon gratis vervoerd.

5.   Wanneer vervoerders, reisagenten en touroperators gebruik maken van de in lid 1 of lid 4 toegestane afwijking, stellen zij de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit onmiddellijk in kennis van de specifieke redenen daarvan. Deze redenen worden aan de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit uiterlijk vijf werkdagen nadat de betrokkene op de hoogte is gebracht, gemeld. Bij weigering op grond van lid 1, punt a), worden de toepasselijke veiligheids- en gezondheidseisen vermeld.

Artikel 9

Toegankelijkheid en informatie

1.   In samenwerking met representatieve organisaties van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, stellen vervoerders en exploitanten van terminals, zo nodig via hun organisaties, niet-discriminerende toegangsvoorwaarden voor het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit vast.

2.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden worden door vervoerders en exploitanten van terminals fysiek of op internet bekendgemaakt, in dezelfde talen als die waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen wordt meegedeeld.

3.   Touroperators geven de beschikking over de in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden betreffende reizen die deel uitmaken van pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, die zij organiseren, verkopen of aanbieden.

4.   Vervoerders, reisagenten en touroperators garanderen dat alle nodige informatie, ook bij onlineboeking en raadpleging van informatie op het internet betreffende de vervoersvoorwaarden, de reis en de toegangsvoorwaarden in passende en toegankelijke formaten beschikbaar is voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

Artikel 10

Recht op bijstand in havens en aan boord

Met inachtneming van de toegangsvoorwaarden als bedoeld in artikel 9, lid 1, verstrekken vervoerders en exploitanten van terminals, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, kosteloze bijstand, als nader omschreven in de bijlagen II en III, aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in havens, ook bij in- en ontscheping, en aan boord van schepen als bedoeld in de bijlagen II en III.

Artikel 11

Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend

1.   Vervoerders en exploitanten van terminals verlenen, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig artikel 10, en wel op onderstaande voorwaarden:

a)

de vervoerder of de exploitant van de terminal wordt minstens twee werkdagen voordat de bijstand nodig is, in kennis gesteld van de behoefte van de persoon aan deze bijstand;

b)

de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit meldt zich in de haven of op het aangewezen punt, bedoeld in artikel 12, lid 3:

i)

op een door de vervoerder schriftelijk meegedeeld tijdstip, uiterlijk 60 minuten voor de gepubliceerde inschepingstijd, of

ii)

indien geen inschepingstijdstip is bepaald, uiterlijk 60 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd.

2.   In aanvulling op het bepaalde in lid 1 moeten gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit de vervoerder bij de boeking of bij de aankoop vooraf van het vervoerbewijs in kennis stellen van hun specifieke behoeften qua accommodatie of zitplaats of van hun behoefte medische apparatuur mee te nemen, voor zover zij op dat tijdstip kennis hebben van die behoefte.

3.   Een kennisgeving overeenkomstig lid 1, punt a), en lid 2 kan altijd aan de reisagent of de touroperator waarbij het vervoerbewijs is gekocht, worden gedaan. Wanneer het vervoerbewijs recht geeft op meerdere reizen is één kennisgeving voldoende, mits er adequate informatie over de tijdstippen van de vervolgreizen wordt verstrekt.

4.   Indien geen kennisgeving wordt gedaan overeenkomstig lid 1, punt a), en lid 2, leveren de vervoerders en exploitanten van terminals alle redelijke inspanningen om op zodanige wijze bijstand te verlenen dat de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit kan in- en ontschepen en aan boord van het schip kan reizen;

5.   Wanneer een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit wordt vergezeld door een erkende assistentiehond, wordt de hond bij de betrokken persoon geïnstalleerd, mits de vervoerder, de reisagent of de touroperator daarvan in kennis wordt gesteld overeenkomstig de geldende nationale regels inzake het vervoer van erkende assistentiehonden aan boord van passagiersschepen, indien zulke regels bestaan.

Artikel 12

Ontvangst van kennisgevingen en aanwijzing van verzamelpunten

1.   Vervoerders, exploitanten van terminals, reisagenten en touroperators nemen alle maatregelen die nodig zijn om deontvangst van de overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt a), en artikel 11, lid 2, gedane kennisgevingen te vergemakkelijken. Deze verplichting is van toepassing op al hun verkooppunten, en ook bij verkoop via telefoon en internet.

2.   Indien reisagenten of touroperators de in lid 1 bedoelde kennisgeving ontvangen; sturen zij deze informatie tijdens hun normale kantooruren onverwijld door naar de vervoerder of de exploitant van een terminal.

3.   Vervoerders en exploitanten van terminals wijzen in of buiten haventerminals een punt aan waar gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit hun aankomst kunnen melden en om bijstand kunnen vragen. Dit punt wordt duidelijk aangeduid en de passagier vindt er in een toegankelijk formaat de belangrijkste informatie over de haventerminal en de geboden bijstand.

Artikel 13

Kwaliteitsnormen voor de bijstand

1.   Exploitanten van terminals en vervoerders die haventerminals of passagiersdiensten beheren met in totaal meer dan 100 000 commerciële passagiersbewegingen tijdens het voorgaande kalenderjaar stellen, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, kwaliteitsnormen vast voor de in de bijlagen II en III vermelde bijstand en bepalen, waar passend via hun organisaties, samen met organisaties die personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, de vereiste middelen om aan die normen te voldoen.

2.   De in lid 1 bedoelde kwaliteitsnormen worden door exploitanten van terminals en vervoerders fysiek of op internet bekendgemaakt, in toegankelijke formaten en in dezelfde talen als die waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen wordt meegedeeld.

Artikel 14

Opleiding en instructies

Onverminderd het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst en de regelingen die zijn aangenomen overeenkomstig de Herziene Rijnvaartakte en het Verdrag betreffende de scheepvaart op de Donau stellen de vervoerders en in voorkomend geval de exploitanten van een terminal procedures voor opleiding ter zake van de problematiek van gehandicapten, met inbegrip van instructies, vast en zorgen zij ervoor dat:

a)

hun personeelsleden, met inbegrip van die van een andere uitvoerende partij, die rechtstreekse bijstand verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage IV A en B; en

b)

hun personeelsleden die anderszins verantwoordelijk zijn voor het boeken en verkopen van vervoerbewijzen of de in- en ontscheping, met inbegrip van de personeelsleden van een andere uitvoerende partij, worden opgeleid of geïnstrueerd zoals bedoeld in bijlage IV A.

Artikel 15

Schadevergoeding voor mobiliteitshulpmiddelen of andere speciale hulpmiddelen

1.   Vervoerders en exploitanten van terminals zijn aansprakelijk voor verlies ten gevolge van verlies van of schade aan mobiliteitshulpmiddelen of andere speciale hulpmiddelen, gebruikt door een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit, indien de gebeurtenis die tot het verlies heeft geleid te wijten was aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder of de exploitant van de terminal. Schuld of nalatigheid van de vervoerder wordt aangenomen bij verlies veroorzaakt door een scheepvaartincident.

2.   De in lid 1 bedoelde schadevergoeding moet overeenstemmen met de vervangingswaarde van de betrokken hulpmiddelen of, in voorkomend geval, met de reparatiekosten.

3.   De leden 1 en 2 gelden niet wanneer artikel 4 van Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (11) van toepassing is.

4.   Bovendien zullen alle inspanningen worden geleverd om snel voor tijdelijke vervanging van de hulpmiddelen te zorgen.

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN VAN VERVOERDERS EN EXPLOITANTEN VAN TERMINALS BIJ ONDERBREKING VAN DE REIS

Artikel 16

Informatie in geval van annulering of vertraging van het vertrek

1.   In geval van annulering of vertraging van het vertrek van een passagiersdienst of een cruise, worden de passagiers die uit een haventerminal vertrekken door de vervoerder en, in voorkomend geval, de exploitant van de terminal, zo snel mogelijk en in ieder geval uiterlijk 30 minuten na de geplande vertrektijd op de hoogte gesteld van de situatie en van de verwachte vertrek- en aankomsttijden, zodra die informatie beschikbaar is.

2.   Indien passagiers door een annulering of vertraging een aansluitende vervoersdienst missen, moet de vervoerder of, in voorkomend geval, de exploitant van de terminal, alle redelijke inspanningen leveren om de betrokken passagiers van de alternatieve aansluitingen op de hoogte te stellen.

3.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de exploitant van de terminal, zorgt ervoor dat gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie in toegankelijke formaten ontvangen.

Artikel 17

Bijstand in geval van geannuleerd en vertraagd vertrek

1.   Indien een vervoerder redelijkerwijs verwacht dat het vertrek van een passagiersdienst of een cruise wordt geannuleerd of een vertraging van meer dan 120 minuten na de geplande vertrektijd zal oplopen, worden aan de passagiers die uit haventerminals vertrekken gratis snacks, maaltijden of verfrissingen aangeboden die in een redelijke verhouding staan tot de wachttijd, mits deze beschikbaar zijn of redelijkerwijs kunnen worden geleverd.

2.   In geval van annulering of vertraging van het vertrek waarbij een verblijf van één of meer nachten of een langer verblijf dan door de passagier gepland noodzakelijk wordt, biedt de vervoerder, voor zover en indien zulks fysiek mogelijk is, de passagiers die uit haventerminals vertrekken, naast de in lid 1 bepaalde snacks, maaltijden of verfrissingen ook gratis passend verblijf aan boord of op de wal aan, evenals vervoer tussen de haventerminal en de plaats van het verblijf. De vervoerder mag de totale kosten per passagier van het verblijf op de wal beperken tot 120 EUR, daarbij het vervoer tussen de haventerminal en de plaats van het verblijf niet inbegrepen.

3.   Bij de toepassing van de leden 1 en 2 besteedt de vervoerder bijzondere aandacht aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit en hun begeleiders.

Artikel 18

Vervoer langs een andere route en terugbetaling in geval van annulering of vertraging van het vertrek

1.   Indien een vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een passagiersdienst zal worden geannuleerd of bij het vertrek uit een haventerminal meer dan 120 minuten vertraging zal oplopen, wordt de passagiers onmiddellijk de keuze geboden tussen:

a)

vervoer langs een andere route naar de eindbestemming, onder vergelijkbare voorwaarden, zoals bedoeld in de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid;

b)

terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, eventueel, een gratis terugreis naar het eerste vertrekpunt, zoals bedoeld in de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid.

2.   Indien een passagiersdienst wordt geannuleerd bij het vertrek uit een haven meer dan 120 minuten vertraging oploopt, hebben de passagiers recht op dergelijk vervoer langs een andere route of dergelijke terugbetaling van het vervoerbewijs door de vervoerder.

3.   De in lid 1, punt b), en in lid 2 bedoelde terugbetaling gebeurt binnen zeven dagen, in contant geld, door middel van een elektronische overmaking per bank, per bankoverschrijving of bankcheque tegen de volledige prijs waarvoor het vervoerbewijs gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt, en voor het gedeelte of de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft.

Artikel 19

Vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs in geval van vertraging bij aankomst

1.   Zonder het recht op vervoer te verliezen, kunnen passagiers de vervoerder om schadevergoeding verzoeken indien zij bij aankomst op de in de vervoersovereenkomst genoemde eindbestemming vertraging oplopen. Het minimumbedrag van de vergoeding is 25% van de prijs van het vervoerbewijs voor een vertraging van minstens:

a)

één uur in geval van een geregelde dienst met een duur van hooguit vier uur;

b)

twee uur in geval van een geregelde dienst van meer dan vier, maar minder dan acht uur;

c)

drie uur in geval van een geregelde dienst van meer dan acht, maar ten hoogste vierentwintig uur; of

d)

zes uur in geval van een geregelde dienst van meer dan vierentwintig uur.

Indien de vertraging dubbel zo lang duurt als aangegeven onder a) tot en met d), bedraagt de vergoeding 50% van de prijs van het vervoerbewijs.

2.   Passagiers die in het bezit zijn van een reispasje of een abonnement en die gedurende de geldigheidsperiode daarvan herhaaldelijk geconfronteerd worden met vertragingen bij aankomst, kunnen om passende schadevergoeding verzoeken overeenkomstig de regelingen inzake schadevergoedingen van de vervoerder. In deze regelingen worden de criteria voor de vaststelling van vertragingen bij aankomst en voor de berekening van de schadevergoeding vastgesteld.

3.   De schadevergoeding wordt berekend in verhouding tot de prijs die de passagier daadwerkelijk voor de vertraagde passagiersdienst heeft betaald.

4.   Indien het gaat om een heen- en terugreis wordt de schadevergoeding voor vertraging bij aankomst tijdens de heen- of terugreis berekend op basis van de helft van de prijs die voor vervoer door die passagiersdienst is betaald.

5.   De vergoeding wordt betaald binnen een maand na de indiening van het verzoek om schadevergoeding. De schadevergoeding kan in de vorm van bonnen en/of andere diensten worden uitbetaald, mits de voorwaarden soepel zijn, met name wat betreft de geldigheidsduur en de bestemming. Indien de passagier daarom verzoekt, wordt de schadevergoeding uitbetaald in geld.

6.   De vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs wordt niet verminderd met financiële transactiekosten zoals vergoedingen, telefoonkosten of zegels. Vervoerders kunnen een minimumdrempel invoeren waaronder geen schadevergoeding wordt uitbetaald. Deze drempel bedraagt niet meer dan 10 EUR.

Artikel 20

Vrijstellingen

1.   Zolang het tijdstip van vertrek niet is aangegeven, gelden de artikelen 17, 18 en 19 niet voor passagiers met een open vervoerbewijs, met uitzondering van passagiers met een reispasje of een abonnement.

2.   Artikel 17 en artikel 19 zijn niet van toepassing indien de passagier nog voor de aankoop van het vervoerbewijs op de hoogte is gesteld van de annulering of de vertraging, of indien de annulering of de vertraging aan de passagier te wijten is.

3.   Artikel 17, lid 2, is niet van toepassing indien de annulering of vertraging het gevolg is van weersomstandigheden die de veilige bedrijfsvoering van het schip in het gedrang brengen.

4.   Artikel 19 is niet van toepassing indien de annulering of vertraging het gevolg is van weersomstandigheden die de veilige bedrijfsvoering van het schip in het gedrang brengen of van buitengewone omstandigheden die de uitvoering van de passagiersdienst belemmeren en die, zelfs als alle redelijke maatregelen waren getroffen, niet voorkomen hadden kunnen worden.

Artikel 21

Andere vorderingen

Niets in deze verordening belet passagiers om voor nationale rechtbanken en overeenkomstig nationale wetgeving een schadevergoeding te vorderen voor het uit de annulering of vertraging van vervoersdiensten voortvloeiende verlies, inclusief uit hoofde van Richtlijn 90/314/EEG.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN INZAKE INFORMATIEVOORZIENING EN KLACHTEN

Artikel 22

Recht op reisinformatie

Vervoerders en exploitanten van terminals verstrekken, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, passagiers tijdens de gehele reis voldoende informatie in toegankelijke formaten en in dezelfde talen als die waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen wordt meegedeeld. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

Artikel 23

Informatie over de rechten van de passagiers

1.   Vervoerders en exploitanten van terminals zorgen er, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, voor dat informatie over de rechten van passagiers uit hoofde van deze verordening zowel aan boord van schepen als in haventerminals openbaar wordt gemaakt. De informatie wordt verstrekt in toegankelijke formaten en in dezelfde talen als die waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen wordt meegedeeld. Bij het verstrekken van die informatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

2.   Teneinde aan het in lid 1 bedoelde informatievereiste te voldoen, kunnen de vervoerders en exploitanten van terminals gebruikmaken van een door de Commissie in alle officiële talen van de Europese Unie opgestelde samenvatting van deze verordening die hun ter beschikking wordt gesteld.

3.   Vervoerders en exploitanten van terminals zorgen ervoor dat de reizigers op adequate wijze aan boord en in de haventerminals worden geïnformeerd over de contactgegevens van de krachtens artikel 25, lid 1, door de lidstaten aangewezen handhavingsinstantie.

Artikel 24

Klachten

1.   Vervoerders zetten een klachtenbehandelingsmechanisme op voor de onder deze verordening vallende rechten en verplichtingen.

2.   Indien een onder deze verordening vallende passagier bij de vervoerder een klacht wil indienen, doet hij dat binnen twee maanden vanaf de datum waarop een dienst is uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd. Binnen een maand na ontvangst van de klacht deelt de vervoerder de passagier mee of zijn klacht is bevestigd, is verworpen of nog in behandeling is. De definitieve antwoordtermijn mag niet langer zijn dan drie maanden vanaf de ontvangst van een klacht.

HOOFDSTUK V

HANDHAVING EN NATIONALE HANDHAVINGSINSTANTIES

Artikel 25

Nationale handhavingsinstanties

1.   Elke lidstaat wijst (een) nieuwe of bestaande instantie(s) aan die verantwoordelijk is/zijn voor de handhaving van de verordening met betrekking tot passagiersdiensten en cruises vanuit de havens op het grondgebied van de lidstaat en met betrekking tot passagiersdiensten vanuit een derde land naar deze havens. Elke instantie neemt de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen.

Elke instantie is in haar organisatie, financieringsbeslissingen, rechtsstructuur en besluitvorming onafhankelijk van vervoerders, touroperators en exploitanten van terminals.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in overeenstemming met dit artikel aangewezen instantie(s).

3.   Elke passagier kan overeenkomstig de nationale wet bij de krachtens lid 1 aangewezen bevoegde instantie of bij enige andere door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie een klacht indienen over vermeende inbreuken op deze verordening.

Een lidstaat kan besluiten:

a)

dat de passagier de onder deze verordening vallende klacht in eerste instantie moet indienen bij de vervoerder; en/of;

b)

dat de nationale handhavingsinstantie of enig andere door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie optreedt als beroepsinstantie voor klachten die niet met toepassing van artikel 24 konden worden opgelost.

4.   Lidstaten die ervoor kiezen om een vrijstelling toe te kennen voor bepaalde diensten overeenkomstig artikel 2, lid 4, moeten voor een vergelijkbaar mechanisme voor de handhaving van passagiersrechten zorgen.

Artikel 26

Handhavingsverslag

Op 1 juni … (12) en daarna om de twee jaar publiceren de overeenkomstig artikel 25 aangewezen handhavingsinstanties een verslag over hun activiteiten tijdens de voorbije twee kalenderjaren, dat in het bijzonder bestaat in een beschrijving van de genomen maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van deze verordening, gedetailleerde informatie over de toegepaste sancties en cijfers over klachten en toegepaste sancties.

Artikel 27

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

De in artikel 25, lid 1, bedoelde nationale handhavingsinstanties wisselen, waar passend, informatie uit over hun werkzaamheden en besluitvormingsprincipes en -praktijk. De Commissie helpt hen hierbij.

Artikel 28

Sancties

De lidstaten stellen regels vast met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te verzekeren dat deze worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten delen deze regels en maatregelen uiterlijk … (13) aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen ervan.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

Verslag

De Commissie brengt uiterlijk op … (14) aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking en de resultaten van deze verordening. Het verslag gaat waar nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen om de bepalingen van de verordening gedetailleerder ten uitvoer te leggen of de verordening te wijzigen.

Artikel 30

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

In de bijlage van Verordening (EG) nr. 2006/2004 wordt het volgende punt toegevoegd:

„19.

Verordening (EU) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen (15).

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf … (16).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 16 juli 2009 (PB C 317 van 23.12.2009, blz. 89).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van …

(3)  PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4.

(4)  PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7.

(5)  PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1.

(6)  PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(8)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(9)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(10)  Datum van toepassing van deze verordening.

(11)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 24.

(12)  Twee jaar na de toepassingsdatum van deze verordening.

(13)  Datum van toepassing van deze verordening.

(14)  Drie jaar na datum van toepassing van deze verordening.

(15)  PB …”.

(16)  36 maanden na bekendmaking van deze verordening.


BIJLAGE I

Recht op terugbetaling of vervangend vervoer voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit zoals bedoeld in artikel 8

1.

Wanneer naar deze bijlage wordt verwezen, krijgen gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit de keuze tussen:

a)

terugbetaling van het vervoerbewijs binnen zeven dagen, in contant geld, middels een elektronische overmaking aan de bank, per bankoverschrijving of bankcheque tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt, en voor het gedeelte of de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,

een terugreis naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid; of

b)

vervangend vervoer naar de eindbestemming volgens de vervoersovereenkomst, onder vergelijkbare voorwaarden, bij de eerste gelegenheid; of

c)

vervangend vervoer naar de eindbestemming volgens de vervoersovereenkomst, onder vergelijkbare voorwaarden, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.

2.

Punt 1, onder a), is ook van toepassing op passagiers wier reis onderdeel is van een pakket, behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien dit recht bestaat krachtens Richtlijn 90/314/EEG (1).

3.

Wanneer een vervoerder, in het geval waarin een stad of regio door meerdere havens wordt bediend, een passagier een reis aanbiedt naar een andere haven dan die waarvoor was geboekt, draagt de vervoerder de kosten van de reis van die andere haven naar de haven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.


(1)  PB L 158 van 23.6.1999, blz. 55.


BIJLAGE II

Bijstand in havens, inclusief bij in- en ontscheping, zoals bedoeld in de artikelen 9 en 14

1.

Bijstand en regelingen die nodig zijn om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

mee te delen dat zij bij een haventerminal zijn aangekomen, en bijstand te vragen;

zich van een punt van binnenkomst naar de (eventuele) incheckbalie of naar het schip te begeven;

indien nodig, bagage in te checken en te registreren;

zich van de (eventuele) incheckbalie naar het schip te begeven, via de emigratie- en veiligheidspunten;

aan boord van het schip te gaan; hiervoor moeten, waar nodig, liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

zich van de deur van het schip naar hun stoel/ruimte te begeven;

hun bagage op het schip op te bergen en weer bij zich te nemen;

zich van hun stoel naar de deur van het schip te begeven;

van boord te gaan; hiervoor moeten, waar nodig, liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

eventuele bagage weer bij zich te nemen, en de immigratie- en douanepunten te doorlopen;

zich van de bagagehal of de ontschepingsplaats naar een aangeduide uitgang te begeven;

zo nodig naar het toilet (indien aanwezig) te gaan.

2.

Indien een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit wordt bijgestaan door een begeleider, moet deze persoon op verzoek de benodigde bijstand mogen verlenen in de haven en bij het in- en ontschepen.

3.

Afhandeling van alle benodigde mobiliteitshulpmiddelen, zoals elektrische rolstoelen.

4.

Tijdelijke vervanging van beschadigde of verloren mobiliteitshulpmiddelen, zij het niet noodzakelijkerwijze door identieke hulpmiddelen.

5.

Indien nodig, afhandeling aan wal van erkende assistentiehonden.

6.

Mededeling in een toegankelijk formaat van informatie die nodig is om in te schepen en te ontschepen.


BIJLAGE III

Bijstand aan boord zoals bedoeld in de artikelen 10 en 13

1.

Vervoer van erkende assistentiehonden aan boord van het schip, voor zover de nationale regelgeving dit toestaat.

2.

Vervoer van medische apparatuur en van de mobiliteitshulpmiddelen die de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit nodig heeft, inclusief elektrische rolstoelen.

3.

Mededeling van wezenlijke reisinformatie in een toegankelijk formaat.

4.

Op verzoek alle redelijke inspanningen leveren om te komen tot een stoelopstelling die tegemoetkomt aan de behoeften van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit, voor zover de veiligheidseisen en de beschikbaarheid dit toestaan.

5.

Bijstand om zo nodig naar het toilet (indien aanwezig) te gaan.

6.

Indien een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit wordt bijgestaan door een begeleider levert de vervoerder alle redelijke inspanningen om deze persoon een stoel of een hut te bieden naast de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.


BIJLAGE IV

Opleiding over de problematiek van gehandicapten, met inbegrip van instructies, als bedoeld in artikel 14

A.   Opleiding ter bewustmaking van de problematiek van gehandicapten, met inbegrip van instructies

De opleiding ter bewustmaking van de problematiek van gehandicapten, met inbegrip van instructies, houdt in:

bewustzijn van en passend reageren op personen met een fysieke, zintuiglijke (auditieve of visuele), of verborgen handicap of leermoeilijkheden, met inbegrip van de manier om de mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden in te schatten;

belemmeringen voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit; met inbegrip van attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen;

erkende assistentiehonden, met inbegrip van de rol en de behoefte van een assistentiehond;

omgaan met onverwachte gebeurtenissen;

sociale vaardigheden en technieken om te communiceren met slechthorenden, visueel gehandicapten, mensen met een spraakprobleem en mensen met leermoeilijkheden;

algemeen bewustzijn van de richtsnoeren van de IMO betreffende de „Recommendation on the Design and Operation of passenger ships to respond to elderly and disabled persons' needs”.

B.   Opleiding inzake bijstand aan gehandicapten, met inbegrip van instructies

De opleiding inzake bijstand aan gehandicapten, met inbegrip van instructies, houdt in:

hoe een rolstoelgebruiker te helpen in- en uit zijn rolstoel te stappen;

vaardigheden om bijstand te verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die reizen met een erkende assistentiehond, met aandacht voor de rol en de behoefte van die honden;

technieken voor de begeleiding van visueel gehandicapte passagiers en voor de omgang met en het vervoer van erkende geleidehonden;

kennis van de soorten uitrusting om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te helpen en van de manier waarop die uitrusting voorzichtig moet worden gebruikt;

het gebruik van in- en uitstaphulpmiddelen en van de correcte procedures voor bijstand bij het in- en uitstappen, waarbij de veiligheid en de waardigheid van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit worden gewaarborgd;

begrip van de behoefte aan betrouwbare en professionele bijstand. Tevens bewustzijn van de mogelijke gevoelens van kwetsbaarheid die gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit door hun afhankelijkheid van de geboden bijstand tijdens de reis kunnen ervaren;

kennis van eerste hulp.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

Op 4 december 2008 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (1).

Het Europees Parlement heeft op 23 april 2009 advies in eerste lezing uitgebracht (2).

Op 9 oktober 2009 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de ontwerp-verordening. Na de bijwerking van de tekst door de juristen-vertalers heeft de Raad op 11 maart 2010 overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure als vastgesteld in artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het Comité van de Regio's heeft geen advies uitgebracht.

II.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT IN EERSTE LEZING

1.   Algemeen

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen past in de algemene doelstelling van de EU om de rechten van passagiers, en in het bijzonder die van gehandicapten en personen met verminderde mobiliteit, te versterken. Gelijkaardige wetgeving is reeds goedgekeurd voor passagiers die per luchtvervoer (3) of per spoor (4) reizen. Het voorstel omvat enerzijds voorschriften inzake discriminatievrije toegang, alsmede bijstand, voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, en anderzijds voorschriften betreffende het recht op bijstand, informatie en eventuele schadevergoeding voor alle categorieën van passagiers in geval van vertraging of annulering.

De Raad is het weliswaar eens met de Commissie wat de doelstelling van het voorstel betreft, maar heeft toch het oorspronkelijke voorstel ingrijpend gewijzigd. De Raad heeft een aantal van de voorgestelde bepalingen niet kunnen aanvaarden omdat ze voor de vervoerders en voor de nationale overheden een te grote administratieve belasting zouden vormen en te hoge kosten met zich mee zouden brengen, zonder dat hier voor de passagiers veel toegevoegde waarde tegenover zou staan. Andere bepalingen zijn opnieuw geformuleerd om de verordening te vereenvoudigen en te verduidelijken.

Door deze aanpak verwijdert het standpunt van de Raad in eerste lezing zich aanzienlijk van het oorspronkelijke Commissievoorstel doordat de redactie is aangepast en verscheidene bepalingen zijn geschrapt. Dit betekent dat alle amendementen van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement die op de geschrapte bepalingen betrekking hadden, niet door de Raad zijn overgenomen.

2.   Voornaamste beleidspunten

i)   Toepassingsgebied

Geografisch toepassingsgebied

De Commissie heeft voorgesteld dat de verordening van toepassing zou zijn op passagiersdiensten en cruises tussen havens in de lidstaten alsmede in de havens van de lidstaten.

De Raad meent dat dit aspect van het Commissievoorstel moet worden verduidelijkt ten einde verstoring van de concurrentieverhoudingen tussen de passagiersdiensten binnen de EU en die daarbuiten te voorkomen. In het standpunt van de Raad in eerste lezing zijn deze bepalingen derhalve bijgesteld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds passagiersdiensten waar de haven van inscheping gelegen is op het grondgebied van een lidstaat, en anderzijds passagiersdiensten waar de haven van inscheping niet op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, maar de haven van ontscheping wel. In het laatste geval is de verordening alleen van toepassing indien de dienst door een vervoerder uit de Unie wordt verricht. De definitie van vervoerder uit de Unie dient echter zo ruim mogelijk te worden opgevat opdat er zoveel mogelijk passagiersdiensten tussen havens van de EU en andere havens onder de verordening kunnen vallen. Wat cruises betreft is de verordening alleen van toepassing op cruises indien de haven van inscheping zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

Voorts heeft de Raad een definitie van „grondgebied van een lidstaat” toegevoegd.

Vrijstellingen van de toepassing

Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie bestreek in beginsel alle passagiersdiensten, ongeacht het aantal vervoerde passagiers, de door de dienst afgelegde afstand, het doel van de reis, enzovoort. De Commissie had alleen de mogelijkheid tot vrijstelling door de lidstaten ingebouwd voor diensten die onder een openbaredienstcontract vallen.

De Raad heeft gemeend deze bepalingen te moeten aanpassen aan wat praktisch haalbaar en noodzakelijk is. Daarom heeft hij een aantal vrijstellingen ingevoerd, met betrekking waartoe het bepaalde in de verordening niet van toepassing is. De Raad is het erover eens dat passagiers buiten de toepassing van de verordening vallen indien zij reizen met schepen met een vergunning om tot 36 passagiers te vervoeren, met schepen met niet meer dan drie bemanningsleden, of met een passagiersdienst waarmee in totaal een enkele reis van niet meer dan vijfhonderd meter wordt afgelegd. Eveneens uitgesloten zijn excursies en sightseeing (andere dan cruises).

Tevens kunnen de lidstaten voor een periode van twee jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening zeegaande vaartuigen van minder dan 300 brutoton die voor binnenlands vervoer worden gebruikt, vrijstellen. Indien een lidstaat hiertoe besluit, dient hij via het nationale recht de rechten van de passagiers op passende wijze te beschermen. De lidstaten kunnen passagiersdiensten die onder openbaredienstverplichtingen, openbaredienstcontracten of geïntegreerde diensten vallen, vrijstellen indien de passagiersrechten in de nationale wetgeving op afdoende wijze worden gegarandeerd.

Het Europees Parlement heeft de aanpak van de Commissie in beginsel gevolgd, maar heeft voor de lidstaten de mogelijkheid toegevoegd om stedelijke en voorstedelijke vervoersdiensten vrij te stellen (amendement 10). De Raad heeft dit amendement niet overgenomen, maar de vrijstellingen van de toepassing van de verordening die hij voorstelt, zullen er in de praktijk toe leiden dat vele van dergelijke diensten worden vrijgesteld.

ii)   Rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit

De Raad staat van ganser harte achter het doel van de Commissie ervoor te zorgen dat gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit zonder discriminatie toegang hebben tot vervoer over zee of over de binnenwateren. Derhalve volgt de Raad, op een paar vereenvoudigingen en verduidelijkingen na, het Commissievoorstel op de voet.

Wat de vrijstellingen ten aanzien van het recht op vervoer betreft, had de Commissie voorgesteld dat een gehandicapte onder verwijzing naar de veiligheidseisen of de structuur van het betrokken passagiersschip het vervoer zou kunnen worden ontzegd. Hieraan heeft de Raad ook nog gezondheidseisen toegevoegd, ten einde rekening te houden met gevallen waarin de medische toestand van de passagier zodanig is dat hem of haar geen veilig vervoer kan worden gegarandeerd.

In dit verband had het Europees Parlement voorgesteld alle verwijzingen naar veiligheidseisen te schrappen (amendementen 1, 26 en 29) en een verwijzing toe te voegen naar vervoer op een veilige, waardige en in de praktijk haalbare manier (amendement 27). Dit laatste amendement, met uitzondering van het woord „waardig”, is door de Raad in zijn standpunt in eerste lezing overgenomen. De Raad meent dat niemand, behalve de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit, kan besluiten wat een waardige manier van vervoer is en dat een dergelijk besluit niet door de vervoerder dient te worden genomen.

Volgens het oorspronkelijke voorstel kon de vervoerder eisen dat een gehandicapte of een persoon met verminderde mobiliteit vergezeld wordt door een andere persoon, die in staat is eerstgenoemde te helpen. Volgens het standpunt van de Raad in eerste lezing wordt, indien de vervoerder ten aanzien van een passagiersdienst een dergelijke eis stelt, de begeleider kosteloos door de vervoerder vervoerd.

Voor de verstrekte bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit geldt de voorwaarde dat de betrokkene de vervoerder of de terminalexploitant uiterlijk twee werkdagen tevoren (de Commissie had 48 uur voorgesteld) op de hoogte stelt en ten minste 60 minuten voor de inschepings- of vertrektijd op een hiertoe aangewezen plaats in de haven aanwezig is. Voorts dient de betrokkene indien hij specifieke behoeften qua accommodatie of zitplaats of betreffende het meenemen van medische apparatuur heeft, voor zover hij op dat tijdstip kennis heeft van die behoeften, de vervoerder bij de reservering van deze behoeften in kennis te stellen. Deze aanvullende eis, die door de Raad is ingevoerd, zal het de vervoerder mogelijk maken aan die specifieke behoeften te voldoen en de betrokkene de best mogelijke dienst te verlenen.

Verscheidene van de amendementen van het Europese Parlement hadden betrekking op informatie, die verstrekt moest worden in voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit toegankelijke formaten. Deze amendementen zijn door de Raad overgenomen. Hetzelfde geldt voor de amendementen van het Parlement waarin „hulpdier” veranderd is in „hulphond”.

iii)   Verplichtingen van vervoerders in geval van een onderbroken reis

In het Commissievoorstel komen aan de orde het recht op informatie, bijstand (waaronder maaltijden, verfrissingen en eventueel verblijf in een hotel), vervangend vervoer en terugbetaling, alsmede vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs bij vertraging voor alle passagiers en, in bepaalde gevallen, bij annulering van een passagiersdienst of cruise. De vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs wordt evenwel niet betaald indien de vertraging of annulering te wijten was aan buitengewone omstandigheden die het leveren van de vervoersdienst hebben belet.

De Raad stemt in met het beginsel dat vervoerders en terminalexploitanten zorg hebben te dragen voor hun passagiers, en laat dit beginsel gelden voor alle gevallen van annulering. Desalniettemin is het in bepaalde gevallen niet mogelijk of redelijk te eisen dat bijvoorbeeld in een niet-bemande haven informatie over vertragingen wordt verstrekt. Daarom wordt in het standpunt van de Raad in eerste lezing het begrip „haventerminal” ingevoerd, dat wil zeggen een bemande terminal in een haven met voorzieningen en personeel (zoals incheckbalies, balies voor kaartverkoop of lounges). Bepaalde verplichtingen van vervoerders en terminalexploitanten gelden alleen voor passagiers die van deze haventerminals vertrekken. Dit is het geval bij informatie en bijstand en, tot op zekere hoogte, bij vervangend vervoer en bij terugbetaling.

Een andere overweging die aan het standpunt van de Raad in eerste lezing ten grondslag ligt is die van de veiligheid op zee. Teneinde te voorkomen dat vervoerders om economische redenen zee kiezen of snelheid betrachten in weersomstandigheden die de veilige bedrijfsvoering van het schip in het gedrang brengen, is er een vrijstelling ingevoerd ten aanzien van de verplichting om in dergelijke gevallen accommodatie of vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs te verstrekken. Voorts worden de begrippen slechte weersomstandigheden en buitengewone omstandigheden in twee overwegingen op niet-uitputtende wijze omschreven. Er zijn nog enige vrijstellingen ten aanzien van het recht op bijstand en schadevergoeding ingevoerd voor gevallen waarin de passagier voor de aankoop van het vervoerbewijs op de hoogte was gesteld van de annulering of vertraging, of deze zelf heeft veroorzaakt. Ten slotte krijgt de vervoerder de mogelijkheid om de kosten voor de accommodatie en het onderdak te beperken tot 120 euro en een minimumdrempel in te voeren waaronder geen vergoeding wordt betaald (vervoerbewijzen die 10 euro of minder kosten).

Het Europees Parlement heeft vrijstellingen in overweging gegeven voor gevallen van overmacht (amendementen 23 en 60) en voor gevallen waarin annulering of vertraging tevoren worden aangekondigd (amendement 59). De Raad heeft deze amendementen naar de geest overgenomen. Voorts heeft het Parlement als maximumprijs voor de accommodatie twee maal de prijs van het vervoerbewijs vastgesteld (amendement 53). De Raad acht dit in bepaalde gevallen te ongunstig voor de passagiers en de vervoerders en beschouwt de beperking tot 120 euro als redelijker, zowel voor de passagiers als voor de vervoerders.

iv)   Klachtenbehandeling en nationale handhavingsinstanties

Het Commissievoorstel omvatte gedetailleerde regels voor het behandelen van klachten door de vervoerder, met in het bijzonder vergaande juridische consequenties bij niet-beantwoording van klachten, alsmede voor het aanwijzen van de nationale handhavingsinstanties en voor hun taken.

De Raad is het weliswaar in beginsel met het voorstel eens, vooral op het punt dat vervoerders klachten van hun klanten moeten beantwoorden, maar maakt het systeem flexibeler ten einde mogelijke onvoorziene gevolgen voor de rechtsstelsels of administratieve structuren van de lidstaten te voorkomen.

Het Europees Parlement heeft geopperd dat per lidstaat slechts één nationale handhavingsinstantie kan worden aangewezen (amendementen 5, 6, 66, 67 en 68) en dat het de lidstaten en niet de vervoerders zijn die een onafhankelijk klachtenbehandelingmechanisme dienen op te zetten (amendement 65). Om de hierboven uitgelegde redenen van flexibiliteit acht de Raad het niet passend aldus de beslissingsruimte van de lidstaten in te perken. Ook heeft het Parlement voorgesteld dat de nationale handhavingsinstanties onafhankelijk zouden moeten zijn van alle commerciële belangen (amendement 66). In het standpunt van de Raad in eerste lezing wordt verduidelijkt dat deze organen onafhankelijk moeten zijn van vervoerders, touroperators en terminalexploitanten.

v)   Toepassingsdatum van de richtlijn

De Commissie had voorgesteld dat de gehele verordening van toepassing zou zijn met ingang van twee jaar na de bekendmaking, maar dat sommige bepalingen ervan reeds na een jaar na de bekendmaking ervan in werking zouden treden.

In het standpunt van de Raad in eerste lezing is bepaald dat de gehele verordening drie jaar na haar bekendmaking van toepassing is.

3.   Overige beleidspunten

De Raad heeft besloten de titel van de verordening te vereenvoudigen.

De Raad heeft besloten de bepalingen betreffende het uitbesteden van bepaalde uit de verordening voortvloeiende verplichtingen te verduidelijken door een algemeen artikel over andere uitvoerende partijen toe te voegen.

De Raad heeft besloten de eis te schrappen dat vervoerders een afzonderlijke boekhouding inzake de kosten voor het verstrekken van bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit moeten voeren, waarmee met name kleinere vervoerders onnodige administratieve lasten worden bespaard. Met hetzelfde doel voor ogen heeft de Raad besloten de verplichting om voor deze bijstand kwaliteitsnormen vast te stellen, alleen te laten gelden voor grotere terminalexploitanten en vervoerders, en de eisen qua scholing en instructies inzake de problematiek van gehandicapten te beperken tot de personeelscategorieën die ze nodig hebben.

4.   Andere door het Europees Parlement voorgestelde amendementen

Andere amendementen die in het standpunt van de Raad in eerste lezing niet zijn overgenomen, betreffen de volgende zaken:

in alle gevallen waarin havens, terminals en passagiersschepen ontworpen dan wel gerenoveerd worden, moet met de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit rekening gehouden worden, zonder de kwalificaties „waar mogelijk” en „waar nodig” (amendement 2);

de bepalingen betreffende het inschepen van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit mogen geen afbreuk doen aan de algemene regels betreffende het inschepen van passagiers (amendement 3);

de Commissie wordt opgeroepen duidelijke regels voor te stellen voor de rechten van de passagiers op de punten waar de passagiers van vervoer over land worden overgebracht naar vervoer over zee of over binnenwateren (amendement 7);

bij een toekomstig wetgevingsinitiatief inzake passagiersrechten zou een horizontale wetgevende benadering met betrekking tot alle vervoersmiddelen moeten worden gevolgd (amendement 8);

aan de definitie van gehandicapte of persoon met verminderde mobiliteit dient „psychosociale handicap” te worden toegevoegd (amendement 11);

wijzigingen in de definities van „vervoersovereenkomst” (amendement 14) en „verkoper van vervoerbewijzen” (amendement 15);

de voorgestelde definities van: „toegankelijke formaten” (amendement 18), „passagier” (amendement 19), „aankomst” (amendement 20), „vertrek” (amendement 21), „prijs van het vervoerbewijs” (amendement 22) en „overmacht” (amendement 23);

de toegangsregels voor het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit dienen onder toezicht van de nationale handhavingsinstanties te worden vastgesteld en deze regels omvatten ook de begeleiders en de toegankelijkheid van de gemonteerde hulpuitrusting (amendement 31);

er moet een schriftelijke bevestiging worden verstrekt betreffende de bijstandverlening aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (amendement 34);

de bijstand moet zijn aangepast aan de individuele behoeften van de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit (amendement 35);

het behoort tot de verantwoordelijkheid van de havenbeheerder ervoor te zorgen dat de haven toegankelijk is voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (amendement 37);

voor het verlenen van de bijstand kan tussen de bijstandverlener en de passagier een kortere kennisgevingsperiode overeengekomen worden (amendement 38);

gegarandeerd moet worden dat de passagier een bevestiging ontvangt waarin vermeld staat dat kennis is gegeven van de behoefte aan bijstand (amendement 39);

de vervoerder is verplicht om bij beschadiging van mobiliteitsmiddelen tijdens de reis vervangende mobiliteitsmiddelen te verstrekken die geschikt zijn met het oog op de behoeften van de betrokken passagier (amendement 50);

in geval van vertraging dient een passagier alleen de terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs te worden aangeboden indien hij besluit niet met de vervoerder te reizen (amendement 54);

iedere krachtens deze verordening toegekende schadevergoeding kan op eventuele verdere vergoedingen in mindering worden gebracht (amendement 61);

er worden sancties vastgesteld voor inbreuk op de verordening, die het betalen van compensatie aan de betrokken persoon kunnen omvatten (amendement 70);

de amendementen 71, 72 en 75 betreffende de bijlagen bij de verordening.

III.   CONCLUSIE

Bij het opstellen van zijn standpunt in eerste lezing heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, wijst de Raad erop dat reeds een groot aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in het gemeenschappelijk standpunt in eerste lezing is overgenomen.


(1)  Doc. 11990/08.

(2)  A6-0209/2009.

(3)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1, alsmede Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen, PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.

(4)  Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14).


11.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 122/38


STANDPUNT (EU) Nr. 6/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1331/2008 en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie

Vastgesteld door de Raad op 15 maart 2010

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 122 E/03

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt en levert een aanzienlijke bijdrage tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en hun sociale en economische belangen. Verschillen tussen nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de veiligheidsbeoordeling en goedkeuring van nieuwe voedingsmiddelen kunnen een belemmering vormen voor het vrije verkeer van deze producten en daardoor oneerlijke concurrentievoorwaarden scheppen.

(2)

Bij de uitvoering van het beleid van de Unie dient een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te worden gewaarborgd. Waar passend moet de nodige aandacht worden besteed aan de bescherming van het milieu en het dierenwelzijn.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (3) en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie van 20 september 2001 houdende nadere regels voor de openbaarmaking van bepaalde gegevens en de bescherming van ingevolge Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad verstrekte gegevens (4) zijn de voorschriften van de Unie voor nieuwe voedingsmiddelen vastgesteld. Voor de duidelijkheid moeten Verordening (EG) nr. 258/97 en Verordening (EG) nr. 1852/2001 worden ingetrokken, en Verordening (EG) nr. 258/97 moet worden vervangen door de onderhavige verordening. Aanbeveling 97/618/EG van de Commissie van 29 juli 1997 betreffende de wetenschappelijke aspecten en de presentatie van de informatie die nodig is om aanvragen voor het in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten te ondersteunen alsmede het opstellen van de verslagen van de eerste beoordeling uit hoofde van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (5) moet daarom worden ingetrokken wat betreft nieuwe voedingsmiddelen.

(4)

Om te zorgen voor continuïteit met Verordening (EG) nr. 258/97, moet voor nieuwe voedingsmiddelen het criterium blijven gelden dat zij niet vóór de datum waarop die verordening van toepassing werd, namelijk 15 mei 1997, in significante mate in de Unie voor menselijke voeding zijn gebruikt. Met gebruik binnen de Unie wordt bedoeld gebruik in de lidstaten, ongeacht de datum waarop deze tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(5)

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (6) is van toepassing. De bestaande definitie van nieuwe voedingsmiddelen moet worden verduidelijkt en geactualiseerd door in plaats van de huidige categorieën een verwijzing op te nemen naar de algemene definitie van levensmiddelen in de genoemde verordening.

(6)

Bovendien moet worden verduidelijkt dat een voedingsmiddel als nieuw moet worden beschouwd wanneer daarop een productietechnologie is toegepast die binnen de Unie niet eerder voor levensmiddelenproductie werd gebruikt. Met name opkomende kweek-, fok- en levensmiddelenproductietechnologieën, die van invloed zijn op de levensmiddelen en dus mogelijk ook op de voedselveiligheid, moeten onder deze verordening vallen. Daarom moeten levensmiddelen die afkomstig zijn van dieren die met niet-traditionele foktechnieken zijn geproduceerd en van nakomelingen van die dieren, levensmiddelen die afkomstig zijn van planten die met niet-traditionele veredelingstechnieken) zijn geproduceerd, levensmiddelen die zijn geproduceerd met nieuwe productieprocedés die van invloed kunnen zijn op de levensmiddelen, en levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit technisch vervaardigde nanomaterialen bestaan, ook als nieuwe voedingsmiddelen worden beschouwd. Levensmiddelen die afkomstig zijn van nieuwe plantensoorten of van diersoorten die met traditionele foktechnieken zijn geproduceerd, dienen niet als nieuwe voedingsmiddelen te worden beschouwd. Voorts moet worden verduidelijkt dat levensmiddelen uit derde landen die binnen de Unie nieuwe voedingsmiddelen zijn, uitsluitend als traditionele levensmiddelen kunnen worden beschouwd wanneer ze afkomstig zijn uit de primaire productie als omschreven in Verordening (EG) nr. 178/2002, ongeacht of het om verwerkte of onverwerkte levensmiddelen gaat (bijvoorbeeld fruit, jam, vruchtensap). Levensmiddelen die afkomstig zijn van planten die met niet-traditionele kweektechnieken zijn geproduceerd van dieren die met niet-traditionele foktechnieken zijn geproduceerd of van nakomelingen van die dieren, alsmede levensmiddelen die zijn geproduceerd met nieuwe productieprocedés, kunnen evenwel niet tot die categorie levensmiddelen behoren.

(7)

Het op 16 januari 2008 uitgebrachte advies van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën, opgericht bij besluit van de Commissie van 16 december 1997, en het op 15 juli 2008 aangenomen advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid wijzen echter uit dat de technieken voor het klonen van dieren, zoals de „somatic nuclear cell transfer”, specifieke kenmerken hebben die aangeven dat deze verordening niet alle vraagstukken in verband met klonen kan omvatten. De Commissie moet om die reden bij het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over voedingsmiddelen die worden geproduceerd van met een kloontechniek gekloonde dieren en van de nakomelingen ervan, en daarna indien nodig, een wetgevingsvoorstel indienen. Indien specifieke wetgeving wordt aangenomen, moet het toepassingsgebied van deze verordening dienovereenkomstig worden aangepast.

(8)

Er moeten uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld om criteria te verschaffen voor de beoordeling of een levensmiddel vóór 15 mei 1997 in de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt. Als een levensmiddel vóór die datum uitsluitend gebruikt is als of in een voedingssupplement, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG (7), of als bestanddeel daarvan, mag het na die datum in de Unie in de handel worden gebracht zonder als nieuw voedingsmiddel te worden beschouwd. Bij de beoordeling of het levensmiddel vóór 15 mei 1997 in de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt, dient echter geen rekening te worden gehouden met het gebruik als voedingssupplement of bestanddeel daarvan. Voor ander gebruik van het betrokken levensmiddel, dus niet als voedingssupplement, moet toestemming overeenkomstig deze verordening vereist zijn.

(9)

Het gebruik van technisch vervaardigde nanomaterialen in de productie van levensmiddelen kan toenemen door de verdere ontwikkeling van de technologie. Met het oog op het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, het vrije verkeer van goederen en rechtszekerheid voor fabrikanten moet een uniforme definitie van technisch vervaardigde nanomaterialen op internationaal niveau worden opgesteld. De Unie dient te streven naar overeenstemming over een definitie in de bevoegde internationale gremia. Indien overeenstemming wordt bereikt, moet de definitie van technisch vervaardigde nanomaterialen in deze verordening dienovereenkomstig worden aangepast.

(10)

Levensmiddelen die zijn bereid uit ingrediënten die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen, in het bijzonder door de ingrediënten of de samenstelling of de hoeveelheid daarvan te wijzigingen, dienen niet te worden beschouwd als nieuwe voedingsmiddelen. Desalniettemin hebben wijzigingen van een levensmiddelingrediënt, zoals het gebruik van selectieve extracten of van andere delen van een plant, die tot nog toe binnen de Unie niet voor menselijke voeding zijn gebruikt, tot gevolg dat het levensmiddel binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

(11)

De bepalingen van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (8), moeten gelden wanneer een product, gelet op al zijn eigenschappen, zowel onder de definitie van „geneesmiddel” kan vallen als onder de definitie van een product dat onder andere wetgeving van de Unie valt. In dit verband moet een lidstaat, wanneer hij overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG vaststelt dat een product een geneesmiddel is, het in de handel brengen van dat product kunnen beperken in overeenstemming met het recht van de Unie. Bovendien vallen geneesmiddelen niet onder de definitie van levensmiddel die in Verordening (EG) nr. 178/2002 wordt gegeven en mag deze verordening er niet op worden toegepast.

(12)

Krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 toegelaten nieuwe voedingsmiddelen moeten als nieuw voedingsmiddel beschouwd blijven worden, maar voor nieuwe toepassingen van die voedingsmiddelen moet toestemming vereist zijn.

(13)

Levensmiddelen die voor technologische toepassingen bestemd zijn of genetisch gemodificeerd zijn, moeten niet onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Daarom vallen genetisch gemodificeerde levensmiddelen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 (9) vallen, levensmiddelen die uitsluitend gebruikt worden als additieven die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1333/2008 (10) vallen, aroma's die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1334/2008 (11) vallen, enzymen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1332/2008 (12) vallen en extractiemiddelen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/32/EG (13), buiten het toepassingsgebied van deze verordening.

(14)

Het gebruik van vitaminen en mineralen is geregeld in specifieke sectorale levensmiddelenwetgeving. De vitaminen en mineralen die vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/46/EG, Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (14) en Richtlijn 2009/39 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (herschikking) (15), moeten daarom buiten het toepassingsgebied van deze verordening blijven. Deze specifieke wetgevingen treffen evenwel geen regeling voor de gevallen waarin goedgekeurde verbindingen van vitaminen en mineralen worden verkregen met productiemethoden of nieuwe bronnen waarmee geen rekening is gehouden toen die verbindingen werden goedgekeurd. In afwachting van de aanpassing van de specifieke wetgevingen mogen die verbindingen van vitaminen en mineralen derhalve niet buiten het toepassingsgebied van deze verordening worden gehouden wanneer het gebruik van de productiemethode of van nieuwe bronnen wijzigingen in de samenstelling of de structuur van de vitaminen of mineralen veroorzaakt die significant zijn voor hun voedingswaarde, hun metabolisme of hun gehalte aan ongewenste stoffen.

(15)

Voor bijzondere voeding, voor verrijking van levensmiddelen of voor gebruik als voedingssupplement bestemde nieuwe voedingsmiddelen, afgezien van vitaminen en mineralen, moeten worden beoordeeld overeenkomstig deze verordening. Tegelijkertijd moeten hierop de voorschriften in Richtlijn 2002/46/EG, in Verordening (EG) nr. 1925/2006 en in Richtlijn 2009/39/EG, en in de in die wetgeving en de bijlage daarbij bedoelde bijzondere richtlijnen van toepassing blijven.

(16)

De beoordeling of een levensmiddel vóór 15 mei 1997 binnen de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt, moet plaatsvinden op basis van door exploitanten van levensmiddelenbedrijven verstrekte informatie en, waar passend, gesteund door andere informatie, die in de lidstaten beschikbaar is. Er moet een eenvoudige en transparante procedure worden vastgesteld voor situaties waarin er geen toereikende informatie beschikbaar is over het gebruik voor menselijke voeding vóór 15 mei 1997 en bij deze procedure moeten de Commissie, de lidstaten en eventuele betrokken partijen worden betrokken.

(17)

Nieuwe voedingsmiddelen mogen alleen in de Unie in de handel worden gebracht als zij veilig zijn en de consument niet misleiden. Wanneer het nieuwe voedingsmiddel bedoeld is ter vervanging van een ander levensmiddel, mag het daar bovendien niet zodanig van verschillen dat de normale consumptie ervan uit voedingsoogpunt nadelig voor de consument is.

(18)

Voor de veiligheidsbeoordeling en goedkeuring moet een geharmoniseerde gecentraliseerde procedure worden toegepast die doelmatig, aan termijnen gebonden en transparant is. Met het oog op verdere harmonisatie van de verschillende goedkeuringsprocedures voor levensmiddelen moeten de veiligheidsbeoordeling voor nieuwe voedingsmiddelen en de opname ervan op de EU-lijst plaatsvinden in overeenstemming met de procedure van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (16), die van toepassing moet zijn behalve wanneer deze verordening er specifiek van afwijkt. Wanneer de Commissie een aanvraag tot goedkeuring van een product als nieuw voedingsmiddel ontvangt, dient zij de geldigheid en de toepasselijkheid van de aanvraag te onderzoeken. Bij de goedkeuring van een nieuw voedingsmiddel moet ook rekening worden gehouden met andere factoren die van belang zijn voor het onderwerp in kwestie, zoals ethiek, milieu en dierenwelzijn, en het voorzorgsbeginsel.

(19)

Ook moeten criteria voor de beoordeling van de potentiële risico's van nieuwe voedingsmiddelen worden vastgesteld. Met het oog op een geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van nieuwe voedingsmiddelen moet die beoordeling door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna „de Autoriteit” genoemd) worden verricht.

(20)

Er is momenteel ontoereikende informatie over de risico's in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen. Om de veiligheid van die materialen beter te kunnen beoordelen, dient de Commissie, in samenwerking met de Autoriteit, testmethodes te ontwikkelen die rekening houden met de specifieke kenmerken van technisch vervaardigde nanomaterialen.

(21)

De procedures moeten worden vereenvoudigd door aanvragers toe te staan één aanvraag in te dienen voor levensmiddelen die onder verschillende sectorale levensmiddelenwetgeving vallen. Verordening (EG) nr. 1331/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden aangepast. Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is, en moet het woord „Gemeenschap” in heel die verordening worden vervangen door het woord „Unie”.

(22)

Indien traditionele levensmiddelen uit derde landen voorkomen op de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen mogen zij, onder soortgelijke voorwaarden als voor de levensmiddelen waarvan is aangetoond dat zij een geschiedenis van veilig gebruik hebben, in de Unie in de handel worden gebracht. Bij de beoordeling en het beheer van de veiligheid van traditionele levensmiddelen uit derde landen moet rekening worden gehouden met de geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in hun land van oorsprong. Gebruik voor niet-voedingsdoeleinden of gebruik voor andere doeleinden dan een normaal voedingspatroon moet bij de vaststelling van een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel buiten beschouwing blijven.

(23)

Zo nodig moeten op basis van de conclusies van de veiligheidsbeoordeling voorschriften worden vastgesteld voor monitoring van het gebruik van in de handel gebrachte nieuwe voedingsmiddelen voor menselijke voeding.

(24)

De opname van een nieuw voedingsmiddel op de EU-lijst van nieuwe voedingsmiddelen of op de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen moet de mogelijkheid onverlet laten om de effecten van de totale inname van een stof die aan dat voedingsmiddel is toegevoegd of voor de vervaardiging ervan is gebruikt, dan wel van een vergelijkbaar product, overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 te beoordelen.

(25)

Onder bepaalde omstandigheden, teneinde onderzoek en ontwikkeling, en bijgevolg innovatie, in de landbouw- en levensmiddelenindustrie te stimuleren, moeten de nieuwe wetenschappelijke bewijzen en door eigendomsrechten beschermde gegevens die worden verstrekt om een aanvraag voor de opname van een nieuw voedingsmiddel op de EU-lijst te ondersteunen, worden beschermd. Deze gegevens mogen gedurende een beperkte periode niet zonder toestemming van de eerste aanvrager ten gunste van een latere aanvrager worden gebruikt. De bescherming van door een aanvrager ingediende wetenschappelijke gegevens mag voor andere aanvragers geen beletsel vormen om op basis van hun eigen wetenschappelijke gegevens te proberen nieuwe voedingsmiddelen op de EU-lijst van nieuwe voedingsmiddelen te laten opnemen.

(26)

Voor nieuwe voedingsmiddelen gelden de algemene etiketteringsvoorschriften van Richtlijn 2000/13/EG (17) en, waar nodig, de voedingswaarde-etiketteringsbepalingen van Richtlijn 90/496/EEG (18). In bepaalde gevallen kan aanvullende informatie op het etiket nodig zijn, in het bijzonder in verband met de beschrijving, de oorsprong of de gebruiksvoorwaarden van de levensmiddelen. Wanneer een nieuw voedingsmiddel op de EU-lijst of op de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen wordt geplaatst, kunnen hieraan specifieke gebruiksvoorwaarden of etiketteringsvoorschriften worden verbonden, die onder meer betrekking kunnen hebben op specifieke kenmerken of op eigenschappen van het voedingsmiddel, zoals samenstelling, voedingswaarde of nutritionele effecten en het beoogde gebruik van het voedingsmiddel, ethische overwegingen of gevolgen voor de gezondheid van bepaalde bevolkingsgroepen.

(27)

Bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 (19) zijn de bepalingen in de lidstaten op het gebied van voeding en gezondheid geharmoniseerd. Claims voor nieuwe voedingsmiddelen moeten dan ook in overeenstemming zijn met die verordening.

(28)

De Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën kan in voorkomend geval worden geraadpleegd voor advies over ethische vraagstukken in verband met het in de Unie in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen.

(29)

Nieuwe voedingsmiddelen die op grond van Verordening (EG) nr. 258/97 in de Unie in de handel worden gebracht, moeten in de handel gebracht blijven worden. Nieuwe voedingsmiddelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 zijn toegelaten, moeten op de bij deze verordening ingestelde EU-lijst van nieuwe voedingsmiddelen worden opgenomen. Voorts moeten verzoeken krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 die vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn ingediend, worden omgezet in aanvragen krachtens de onderhavige verordening indien het verslag van de eerste beoordeling bedoeld in Verordening (EG) nr. 258/97 nog niet aan de Commissie is toegezonden, alsmede ingeval een aanvullend beoordelingsverslag nodig is overeenkomstig die verordening. Andere verzoeken krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 die vóór de datum van toepassing van onderhavige verordening zijn ingediend, worden behandeld volgens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 258/97.

(30)

Bij Verordening (EG) nr. 882/2004 (20) zijn algemene regels vastgesteld voor het uitvoeren van officiële controles om de overeenstemming met de voedselwetgeving na te gaan. De lidstaten moet worden verzocht officiële controles uit te voeren overeenkomstig die verordening, teneinde een grotere overeenstemming met die verordening te bereiken.

(31)

De vereisten ten aanzien van de hygiëne van levensmiddelen als opgenomen in Verordening (EG) nr. 852/2004 (21) zijn van toepassing.

(32)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vaststellen van geharmoniseerde regels voor het in de Unie in de handel brengen van nieuwe levensmiddelen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(33)

De lidstaten moeten de regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en moeten alle maatregelen nemen om te waarborgen dat zij worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

(34)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (22).

(35)

De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om met het oog op de geharmoniseerde uitvoering van deze bepalingen door de lidstaten een aantal definities te verduidelijken op grond van ter zake doende criteria, waaronder de definitie van „technisch vervaardigde nanomaterialen”, rekening houdend met de technische en de wetenschappelijke ontwikkeling, en de definitie van niet-traditionele foktechnieken waaronder technieken voor ongeslachtelijke voortplanting van genetisch identieke dieren die vóór 15 mei 1997 in de Unie nog niet in het kader van levensmiddelenproductie werden gebruikt. Voorts moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om passende overgangsmaatregelen vast te stellen en de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen en de EU-lijst bij te werken.

(36)

Daarenboven dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria om te bepalen welke levensmiddelen vóór 15 mei 1997 in de Unie in significante mate voor menselijke voeding zijn gebruikt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden deskundigen raadpleegt overeenkomstig de toezeggingen die zij heeft gedaan in haar Mededeling van 9 december 2009 betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat geharmoniseerde voorschriften voor het in de Unie in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen, die erop gericht zijn een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de consumentbelangen te waarborgen en tegelijkertijd te zorgen voor een goed werkende interne markt, met inachtneming van, in voorkomend geval de bescherming van het milieu en het dierenwelzijn.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op het in de Unie in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

levensmiddelen wanneer en voor zover zij gebruikt worden als:

i)

levensmiddelenadditieven die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1333/2008 vallen;

ii)

levensmiddelenaroma's die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1334/2008 vallen;

iii)

extractiemiddelen, gebruikt bij de productie van levensmiddelen, die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/32/EG van de Raad vallen;

iv)

voedingsenzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1332/2008 vallen;

v)

vitaminen en mineralen die binnen het toepassingsgebied van respectievelijk Richtlijn 2002/46/EG, Verordening (EG) nr. 1925/2006 of Richtlijn 2009/39/EG vallen, met uitzondering van reeds goedgekeurde verbindingen van vitaminen en mineralen die worden verkregen door gebruik te maken van productiemethoden of nieuwe bronnen waarmee geen rekening is gehouden toen die verbindingen krachtens specifieke wetgeving werden goedgekeurd, wanneer die productiemethoden of nieuwe bronnen significante wijzigingen veroorzaken als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt iii), van deze verordening;

b)

levensmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vallen.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities in Verordening (EG) nr. 178/2002 van toepassing.

2.   Verder wordt verstaan onder:

a)   „nieuwe voedingsmiddelen”: levensmiddelen die binnen de Unie vóór 15 mei 1997 niet in significante mate voor menselijke voeding werden gebruikt, onder meer:

b)   „nakomeling”: een dier dat met traditionele foktechnieken is voortgebracht en waarvan ten minste één ouderdier met een niet-traditionele foktechniek is voortgebracht;

c)   „technisch vervaardigd nanomateriaal”: doelbewust geproduceerd materiaal dat een of meer dimensies heeft van 100 nm of minder of dat is samengesteld uit afzonderlijke functionele delen, intern of aan de oppervlakte, waarvan er vele een of meer dimensies hebben van 100 nm of minder, inclusief structuren, agglomeraten of aggregaten, die een omvang kunnen hebben van meer dan 100 nm, maar die eigenschappen behouden die kenmerkend voor de nanoschaal zijn.

Eigenschappen die kenmerkend voor de nanoschaal zijn, zijn onder andere:

d)   „traditionele levensmiddelen uit een derde land”: andere dan de in de punten i) tot en met iv) van de onder a) bedoelde nieuwe voedingsmiddelen, afkomstig van de primaire productie, met een gebruiksgeschiedenis in een derde land, waarmee bedoeld wordt dat het levensmiddel gedurende ten minste 25 jaar voor een groot deel van de bevolking van het land een onderdeel van het normale voedingspatroon is geweest, en dat nog altijd is;

e)   „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land”: de veiligheid van het voedingsmiddel wordt bevestigd door gegevens over de samenstelling, door de ervaring met het gebruik en door het ten minste 25 jaar voortgezette gebruik voor het gebruikelijke voedingspatroon van een groot deel van de bevolking van een land.

3.   De Commissie kan volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure verdere criteria vaststellen ter verduidelijking van de definities in lid 2, onder a), punt i) tot en met punt iv), onder c), d) en onder e), van dit artikel.

Artikel 4

Procedure voor het vaststellen van de status van nieuw voedingsmiddel

1.   De exploitanten van levensmiddelenbedrijven toetsen de status van voedingsmiddelen die zij in de Unie in de handel willen brengen met inachtneming van het toepassingsgebied van deze verordening.

2.   Bij twijfel raadplegen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de bevoegde autoriteiten voor nieuwe voedingsmiddelen als omschreven in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 over de status van het betrokken voedingsmiddel. Op verzoek van de bevoegde autoriteit verstrekken de exploitanten van levensmiddelenbedrijven informatie over de mate waarin het betrokken voedingsmiddel vóór 15 mei 1997 in de Unie voor menselijke voeding werd gebruikt.

3.   Indien nodig kan een bevoegde autoriteit overleggen met andere bevoegde autoriteiten en met de Commissie over de mate waarin een voedingsmiddel vóór 15 mei 1997 in de Unie voor menselijke voeding werd gebruikt. Reacties in het kader van dat overleg worden eveneens aan de Commissie toegezonden. De Commissie maakt een overzicht van de ontvangen reacties en deelt het resultaat van het overleg mee aan de bevoegde autoriteiten.

4.   De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen met het oog op lid 3 van dit artikel vaststellen volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 5

Interpretatiebesluiten

Zo nodig kan overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure worden vastgesteld of een soort voedingsmiddel binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

HOOFDSTUK II

VEREISTEN VOOR HET IN DE UNIE IN DE HANDEL BRENGEN VAN NIEUWE VOEDINGSMIDDELEN

Artikel 6

Verbod op nieuwe voedingsmiddelen die niet aan de eisen voldoen

Niemand mag nieuwe voedingsmiddelen in de Unie in de handel brengen die niet aan deze verordening voldoen.

Artikel 7

Lijst van nieuwe voedingsmiddelen

1.   De Commissie houdt een EU-lijst bij van goedgekeurde nieuwe voedingsmiddelen die geen traditionele levensmiddelen uit derde landen zijn (hierna „de EU-lijst”), die overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 zal worden bekendgemaakt.

2.   De Commissie stelt een lijst op van de krachtens artikel 11, lid 5, van deze verordening toegestane traditionele levensmiddelen uit derde landen die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt, en zij werkt deze lijst regelmatig bij.

3.   Alleen nieuwe voedingsmiddelen die op de EU-lijst of op de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen staan, mogen in de Unie in de handel worden gebracht.

Artikel 8

Algemene voorwaarden voor opneming van nieuwe voedingsmiddelen op de lijsten

Een nieuw voedingsmiddel kan alleen op de betrokken lijsten worden opgenomen als het aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het levert volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens geen gevaar voor de gezondheid van de consument op;

b)

het misleidt de consument niet;

c)

indien het bedoeld is ter vervanging van een ander levensmiddel, verschilt het daar niet zodanig van dat de normale consumptie ervan uit voedingsoogpunt nadelig voor de consument is.

Artikel 9

Inhoud van de EU-lijst

1.   De EU-lijst wordt bijgewerkt volgens de procedure van Verordening (EG) nr. 1331/2008 en, waar van toepassing, volgens artikel 16 van deze verordening.

2.   De vermelding van een nieuw voedingsmiddel op de EU-lijst omvat een specificatie van het levensmiddel, alsook de eventuele gebruiksvoorwaarden, aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften om de eindverbruiker te informeren en/of voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen en, zo nodig, de in artikel 16, lid 4, bedoelde informatie.

Artikel 10

Inhoud van de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen

1.   De lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen wordt bijgewerkt volgens de in artikel 11 bedoelde procedure.

2.   De opname van een traditioneel levensmiddel uit een derde land op de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen omvat een specificatie van het levensmiddel, alsook de eventuele gebruiksvoorwaarden en/of aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften om de eindverbruiker te informeren.

Artikel 11

Procedure voor het in de lijst opnemen van een traditioneel levensmiddel uit een derde land

1.   In afwijking van de in artikel 9, lid 1, van deze verordening bedoelde procedure dient een belanghebbende partij als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 die een traditioneel levensmiddel uit een derde land in de Unie in de handel wil brengen, een aanvraag in bij de Commissie.

De aanvraag omvat:

a)

de benaming en de beschrijving van het levensmiddel,

b)

de samenstelling ervan,

c)

het land van herkomst,

d)

gedocumenteerde gegevens waaruit de geschiedenis van het veilige gebruik als levensmiddel in een derde land blijkt,

e)

de eventuele gebruiksvoorwaarden en specifieke etiketteringsvoorschriften,

f)

een samenvatting van de inhoud van de aanvraag.

De aanvraag geschiedt overeenkomstig de in lid 7 van dit artikel bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

2.   De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde geldige aanvraag onverwijld toe aan de lidstaten en aan de Autoriteit.

3.   De Autoriteit brengt binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag haar advies uit. Wanneer de Autoriteit de belanghebbende partij om aanvullende informatie verzoekt, stelt zij in overleg met de belanghebbende partij een termijn vast waarbinnen deze informatie dient te worden verstrekt. De termijn van zes maanden voor het uitbrengen van advies wordt automatisch met de extra termijn verlengd. De aanvullende informatie wordt door de Autoriteit toegankelijk gemaakt voor de lidstaten en de Commissie.

4.   Voor het opstellen van haar advies gaat de Autoriteit na of:

a)

de geschiedenis van het veilige gebruik als levensmiddel in een derde land blijkt uit de gegevens die door de belanghebbende partij zijn verstrekt; en

b)

de samenstelling van het levensmiddel en de eventuele gebruiksvoorwaarden geen gevaar vormen voor de gezondheid van consumenten in de Unie.

De Autoriteit zendt haar advies aan de Commissie, de lidstaten en de belanghebbende partij.

5.   Binnen drie maanden na ontvangst van het advies van de Autoriteit werkt de Commissie volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2, de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen bij, rekening houdend met het advies van de Autoriteit, eventuele toepasselijke bepalingen van de EU-wetgeving en andere ter zake dienende factoren. De Commissie houdt de belanghebbende partij op de hoogte. Indien de Commissie besluit de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen niet bij te werken, stelt zij de belanghebbende partij en de lidstaten daarvan in kennis, en geeft zij de redenen aan waarom zij van oordeel is dat de bijwerking niet gerechtvaardigd is.

6.   De belanghebbende partij kan haar aanvraag in iedere fase van de procedure intrekken.

7.   De Commissie stelt uiterlijk … (23) uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast, volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 12

Technische richtsnoeren

Onverminderd de uitvoeringsmaatregelen van artikel 9, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1331/2008 verstrekt de Commissie in voorkomend geval uiterlijk … (23), in nauwe samenwerking met de Autoriteit en na overleg met de belanghebbende partijen, technische richtsnoeren en hulpmiddelen om de belanghebbende partijen, in het bijzonder exploitanten van levensmiddelenbedrijven en met name het midden- en kleinbedrijf of andere belanghebbende partijen te helpen bij het opstellen en indienen van aanvragen in het kader van deze verordening.

Artikel 13

Advies van de Autoriteit

Bij de beoordeling van de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen moet de Autoriteit in het bijzonder in voorkomend geval:

a)

nagaan of het levensmiddel even veilig is als levensmiddelen van een vergelijkbare categorie levensmiddelen die al in de Unie in de handel zijn of als het levensmiddel ter vervanging waarvan het nieuwe voedingsmiddel is bedoeld;

b)

rekening houden met de geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel.

Artikel 14

Speciale verplichtingen van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven

1.   De Commissie kan om redenen van voedselveiligheid en op basis van een advies van de Autoriteit voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen vaststellen. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven die de levensmiddelen in de Unie in de handel brengen, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de na het in de handel brengen toepasselijke voorschriften die op de EU-lijst zijn vermeld.

2.   De producent brengt de Commissie onverwijld op de hoogte van:

a)

alle nieuwe wetenschappelijke of technische informatie die van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de veiligheid van het gebruik van het nieuwe voedingsmiddel;

b)

verboden of beperkingen die zijn opgelegd door de bevoegde instantie van een derde land waar het nieuwe voedingsmiddel in de handel wordt gebracht.

Artikel 15

Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën

De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën raadplegen teneinde haar advies in te winnen over ethische vraagstukken in verband met wetenschappen en nieuwe technologieën met grote ethische implicaties.

De Commissie maakt dit advies openbaar.

Artikel 16

Toelatingsprocedure in gevallen van gegevensbescherming

1.   Op verzoek van de aanvrager en op basis van passende en controleerbare informatie in het aanvraagdossier kan worden besloten dat recentelijk ontwikkelde wetenschappelijke bewijzen en/of wetenschappelijke gegevens ter ondersteuning van de aanvraag gedurende vijf jaar vanaf de datum van opname van het nieuwe voedingsmiddel op de EU-lijst niet zonder toestemming van de aanvrager voor een andere aanvraag mogen worden gebruikt. Deze bescherming wordt geboden indien:

a)

de aanvrager bij zijn eerste aanvraag heeft aangegeven dat de recentelijk ontwikkelde wetenschappelijke bewijzen en/of wetenschappelijke gegevens door eigendomsrechten waren beschermd; en

b)

de vorige aanvrager ten tijde van de eerste aanvraag het exclusieve recht had om naar de door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke gegevens te verwijzen; en

c)

het nieuwe voedingsmiddel niet had kunnen worden toegelaten indien de vorige aanvrager de door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke gegevens niet had verstrekt.

Een vorige aanvrager mag echter met een volgende aanvrager overeenkomen dat de gegevens en de informatie mogen worden gebruikt.

2.   De Commissie bepaalt, in overleg met de aanvrager, welke informatie moet worden beschermd zoals bedoeld in lid 1 en deelt de aanvrager, de Autoriteit en de lidstaten haar besluit mee.

3.   In afwijking van artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 wordt, wanneer eigen wetenschappelijke gegevens overeenkomstig dit artikel worden beschermd, volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure besloten over de bijwerking van de EU-lijst met een nieuw voedingsmiddel dat geen traditioneel levensmiddel uit een derde land is. De goedkeuring wordt dan verleend voor de in het lid 1 van dit artikel genoemde periode.

4.   In de in lid 3 van dit artikel bedoelde gevallen omvat de vermelding van een nieuw voedingsmiddel op de EU-lijst, naast de in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde informatie, ook:

a)

de datum waarop het nieuwe voedingsmiddel op de EU-lijst is opgenomen;

b)

het feit dat de vermelding gebaseerd is op eigen recentelijk ontwikkelde wetenschappelijke bewijzen en/of door eigendomsrechten beschermde gegevens die overeenkomstig dit artikel worden beschermd;

c)

naam en adres van de aanvrager;

d)

het feit dat het nieuwe voedingsmiddel uitsluitend door de aanvrager, bedoeld onder c), in de Unie in de handel mag worden gebracht, tenzij een volgende aanvrager goedkeuring voor het voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de door de eerdere aanvrager als zodanig aangewezen door eigendomsrechten beschermde gegevens te verwijzen.

5.   Vóór het verstrijken van de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijn werkt de Commissie de EU-lijst bij volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure zodat, mits het toegelaten voedingsmiddel nog steeds aan de gestelde voorwaarde voldoet, de in lid 4 van dit artikel bedoelde specifieke vermeldingen er niet meer in opgenomen zijn.

Artikel 17

Voorlichting van het publiek

De Commissie maakt de volgende elementen openbaar:

a)

de in artikel 7, lid 1, bedoelde EU-lijst en de in artikel 7, lid 2, bedoelde lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen, op één enkele speciaal daarvoor bestemde pagina op de website van de Commissie;

b)

de samenvattingen van de krachtens deze verordening ingediende aanvragen;

c)

de resultaten van het in artikel 4, lid 3, bedoelde overleg.

De Commissie kan de uitvoeringsmaatregelen voor dit artikel, inclusief een regeling voor de openbaarmaking van de resultaten van het onder punt c) van het eerste lid van dit artikel bedoelde overleg, vaststellen volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 18

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat zij worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk … (24) van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 19

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 20

Gedelegeerde handelingen

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening, als bepaald in artikel 1, stelt de Commissie, uiterlijk … (24), door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 21 en onder de in de artikelen 22 en 23 vastgestelde voorwaarden, verdere criteria vast voor het beoordelen van de vraag of een levensmiddel vóór 15 mei 1997 in de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a).

Artikel 21

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 20 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met dezelfde periode, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 22.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft gesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De aan de Commissie toegekende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, is onderworpen aan de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 22 en 23.

Artikel 22

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, informeert de andere instelling en de Commissie hiervan uiterlijk een maand voordat een definitief besluit wordt genomen, en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.

3.   Het besluit tot intrekking doet opgave van de redenen voor de intrekking en maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 23

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement of de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling binnen drie maanden na de datum van kennisgeving.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van deze termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien het Europees Parlement en de Raad beide voor die datum aan de Commissie hebben laten weten dat zij geen bezwaar zullen aantekenen, treedt de gedelegeerde handeling in werking op de daarin bepaalde datum.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.

Artikel 24

Evaluatie

1.   De Commissie zendt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk … (25) in het licht van de opgedane ervaring een verslag over de uitvoering van deze verordening, en in het bijzonder van de artikel 3, 11 en 16, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen.

2.   De Commissie zendt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk … (26) een verslag toe over alle aspecten van levensmiddelen die afkomstig zijn van door gebruik van een kloontechniek ontstane dieren en van de nakomelingen van deze dieren, en dient daarna eventueel wetgevingsvoorstellen in.

3.   De verslagen en de eventuele voorstellen worden openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Intrekking

Verordening (EG) nr. 258/97 en Verordening (EG) nr. 1852/2001 worden ingetrokken met ingang van … (27), behalve wat betreft lopende verzoeken die, zo staat in artikel 27 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 26

Vaststelling van de EU-lijst

Uiterlijk … (27) stelt de Commissie de EU-lijst vast door de krachtens de artikelen 4, 5 en 7 van Verordening (EG) nr. 258/97 toegelaten en/of aangemelde nieuwe voedingsmiddelen, met inbegrip van de eventuele toelatingsvoorwaarden, op deze EU-lijst op te nemen.

Artikel 27

Overgangsmaatregelen

1.   Verzoeken om toestemming voor het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel die krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 aan een lidstaat zijn gericht vóór … (27), worden omgezet in aanvragen krachtens deze verordening indien het verslag van de eerste beoordeling bedoeld in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 258/97 nog niet aan de Commissie is toegezonden, alsmede in gevallen waarin een aanvullende beoordeling nodig is overeenkomstig artikel 6, lid 3 of 4, van Verordening (EG) nr. 258/97.

Andere lopende verzoeken die krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 vóór … (27) zijn ingediend, worden behandeld volgens de bepalingen van die verordening.

2.   De Commissie kan volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure passende overgangsmaatregelen vaststellen voor de toepassing van lid 1 van dit artikel.

Artikel 28

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1331/2008

Verordening (EG) nr. 1331/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1.

de titel wordt vervangen door:

2.

artikel 1, leden 1 en 2, worden vervangen door:

„1.   Bij deze verordening wordt een uniforme evaluatie- en goedkeuringsprocedure (hierna de „uniforme procedure” genoemd) vastgesteld voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen, levensmiddelenaroma's en uitgangsmaterialen van levensmiddelenaroma's en van voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, gebruikt of bestemd om te worden gebruikt in of op levensmiddelen en nieuwe voedingsmiddelen (hierna de „stoffen of producten”genoemd), die bijdraagt tot het vrije verkeer van levensmiddelen in de Unie en tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van consumentenbescherming, met inbegrip van de bescherming van consumentenbelangen. Deze verordening is niet van toepassing op rookaroma's die binnen het toepassings-gebied van Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's vallen (28).

2.   De uniforme procedure stelt de procedurele voorwaarden vast voor de bijwerking van de lijsten van stoffen en producten die in de Unie in de handel mogen worden gebracht krachtens Verordening (EG) nr. 1333/2008, Verordening (EG) nr. 1332/2008, Verordening (EG) nr. 1334/2008, en Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad van … inzake nieuwe voedingsmiddelen (29) (hierna de “sectorale levensmiddelenverordeningen”).

3.

in artikel 1, lid 3, artikel 2, leden 1 en 2, artikel 9, lid 2, artikel 12, lid 1, en artikel 13 wordt „stof” vervangen door „stof of product”, en wordt „stoffen” vervangen door „stoffen of producten”.

4.

de titel van artikel 2 komt als volgt te luiden:

„EU-lijst van stoffen of producten”.

5.

in artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Voor een stof of product kan één aanvraag worden ingediend met het oog op de aanpassing van de verschillende EU-lijsten uit hoofde van verschillende sectorale levensmiddelenverordeningen, mits de aanvraag aan de voorschriften van elk van de sectorale levensmiddelenverordeningen voldoet.”.

6.

aan het begin van artikel 6, lid 1, wordt de volgende zin ingevoegd:

„Ingeval op wetenschappelijke gronden bezorgdheid over de veiligheid bestaat, wordt de aanvrager gevraagd bepaalde aanvullende informatie in verband met de risicobeoordeling te verstrekken.”.

7.

artikel 7, leden 4, 5 en 6, worden vervangen door:

„4.   De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van elke sectorale levensmiddelenverordening behoudens inzake nieuwe voedingsmiddelen te wijzigen en die de schrapping van een stof van de EU-lijst betreffen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

5.   Om redenen van doeltreffendheid moeten maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van elke sectorale levensmiddelenwetgeving behoudens inzake nieuwe voedingsmiddelen, onder meer door deze aan te vullen, en die de toevoeging van een stof aan de EU-lijst betreffen en ertoe strekken voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan het voorkomen van een stof op de EU-lijst toe te voegen, te verwijderen of te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

6.   Behoudens voor nieuwe voedingsmiddelen en om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruik maken van de in artikel 14, lid 5, bedoelde spoedprocedure voor het verwijderen van een stof van de EU-lijst en voor het toevoegen, verwijderen of wijzigen van voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan het voorkomen van een stof op de EU-lijst.

7.   De maatregelen die beogen een onder de verordening betreffende nieuwe voedingsmiddelen vallend product op de EU-lijst te plaatsen dan wel het van de EU-lijst te schrappen en/of voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan het voorkomen van een stof op de EU-lijst toe te voegen, te verwijderen of te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”.

8.

Het woord „Gemeenschap” wordt vervangen door „Unie”.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … (30).

De artikelen 26, 27 en 28 zijn evenwel van toepassing met ingang van … (31). In afwijking van de tweede alinea van dit artikel en in afwijking van artikel 16, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 kunnen aanvragen overeenkomstig deze verordening worden ingediend vanaf … (31). wat betreft goedkeuringen voor levensmiddelen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt iv), van deze verordening vallen, wanneer die levensmiddelen op die datum reeds in de Unie in de handel zijn gebracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 81.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 15 maart 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(4)  PB L 253 van 21.9.2001, blz. 17.

(5)  PB L 253 van 16.9.1997, blz. 1.

(6)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(7)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).

(8)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(9)  Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

(11)  Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).

(12)  Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7).

(13)  Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (herschikking) (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 3).

(14)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 26.

(15)  PB L 124 van 20.5.2009, blz. 21.

(16)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(17)  Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29).

(18)  Richtlijn 90/496/EEG van de Raad van 24 september 1990 inzake de voedingswaarde-etikettering van levensmiddelen (PB L 276 van 6.10.1990, blz. 40).

(19)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9).

(20)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(21)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(22)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(23)  PB: datum invoegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(24)  PB: datum invoegen: 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(25)  PB: datum invoegen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(26)  PB: datum invoegen: een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(27)  PB: datum invoegen: 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(28)  PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1.

(29)  PB L … ”.

(30)  PB: datum invoegen: 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(31)  PB: datum invoegen: de datum van inwerkingtreding van deze verordening.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft op 15 januari 2008 een voorstel (1) ingediend voor een verordening betreffende nieuwe voedingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s. Dit voorstel was gebaseerd op artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Het Europees Parlement heeft, overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op 25 maart 2009 advies in eerste lezing uitgebracht (2).

Het Economisch en Sociaal Comité heeft zijn advies uitgebracht op 29 mei 2008 (3).

Conform artikel 294, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), heeft de Raad op 15 maart 2010 zijn standpunt in eerste lezing met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

II.   DOEL VAN DE VOORGESTELDE VERORDENING

De Commissie heeft al in haar Witboek over voedselveiligheid van 12 januari 2000 (4) aangekondigd dat zij de toepassing van de wetgeving betreffende nieuwe voedingsmiddelen zou onderzoeken en de bestaande Verordening (EG) nr. 258/97 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten waar nodig zou aanpassen.

Het voorstel heeft ten doel het regelgevingskader voor de toelating en het in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen te verduidelijken en te actualiseren en tegelijkertijd de voedselveiligheid te waarborgen, de menselijke gezondheid en de consumentenbelangen te beschermen en te zorgen voor een goed werkende interne markt. Het strekt tot intrekking van de huidige Verordening (EG) nr. 258/97 en van Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie.

In het voorstel wordt vastgehouden aan 15 mei 1997 als uiterste datum voor de vaststelling of een voedingsmiddel als nieuw moet worden beschouwd en wordt verduidelijkt dat de definities van nieuwe voedingsmiddelen de voedingsmiddelen omvatten waarop een nieuwe technologie is toegepast of levensmiddelen afkomstig van planten of dieren waarop een niet-traditionele kweek- , respectievelijk foktechniek is toegepast.

De Commissie stelde voor om voor het in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen een gecentraliseerde procedure op het niveau van de Gemeenschap in te voeren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1331/2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure, die het huidige systeem van risicobeoordeling door de nationale autoriteiten zal vervangen. De risicobeoordeling wordt uitgevoerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). De Commissie besluit op basis van het advies van de EFSA of een nieuw voedingsmiddel op de communautaire lijst van nieuwe voedingsmiddelen wordt opgenomen. Zij wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (PCVD). Het definitieve besluit tot bijwerking van de lijst van nieuwe voedingsmiddelen wordt door de Commissie genomen volgens de comitéprocedure met toetsing.

De aanvragergebonden toelatingen worden vervangen door vergunningsbesluiten die normaliter voor de hele Gemeenschap gelden en de vereenvoudigde procedure wordt afgeschaft. Om de innovatie in de landbouw- en levensmiddelenindustrie te bevorderen, kan gegevensbescherming worden verleend in gemotiveerde gevallen betreffende nieuwe wetenschappelijke bewijzen en door eigendomsrechten beschermde gegevens.

Het voorstel bevat een definitie van „traditionele levensmiddelen uit een derde land” als categorie nieuwe voedingsmiddelen waarvoor een kennisgeving geldt als er door de EFSA of de lidstaten geen wetenschappelijk gemotiveerd bezwaar in verband met de veiligheid is aangetekend.

De handel in reeds toegelaten nieuwe voedingsmiddelen wordt voortgezet en deze levensmiddelen worden in de communautaire lijst van nieuwe voedingsmiddelen opgenomen.

III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD

1.    Inleiding

Het standpunt van de Raad geeft het resultaat van de behandeling van het Commissievoorstel door de Raad weer. De Raad heeft een aantal wijzigingen in de tekst aangebracht, waarvan sommige zijn geïnspireerd op de amendementen van het Europees Parlement.

De Commissie heeft ingestemd met alle wijzigingen van haar voorstel door de Raad, behalve het opnemen van een definitie van „nakomeling van gekloonde dieren” in artikel 3, lid 2, onder b), en de opneming van nakomelingen in artikel 3, lid 2, onder a), punt i).

2.    De amendementen van het Europees Parlement

Tijdens zijn plenaire vergadering van 25 maart 2009 heeft het Europees Parlement 76 amendementen op het voorstel aangenomen (5). De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt 30 amendementen verwerkt, waarvan 20 volledig (de amendementen 7, 15, 16, 20, 35, 41, 42, 44, 45, 53, 63, 65, 67, 68, 69, 76, 77, 88, 89, 93), 5 gedeeltelijk (amendementen 1, 30, 40, 91, 92) en 5 in beginsel (amendementen 3, 6, 11, 25, 64).

2.1.   Belangrijkste wijzigingen die de Raad in het voorstel heeft aangebracht, onder verwijzing naar de amendementen van het EP  (6)

a)

Doelstellingen van de verordening (artikel 1 en overwegingen 1 en 2) — de Raad heeft de bescherming van het milieu en het dierenwelzijn toegevoegd. Dit komt ten dele overeen met de amendementen 1 en 30 en is in de geest van amendement 3.

b)

Toepassingsgebied (artikel 2, lid 2, onder a), punt v), en overwegingen 13 en 14) — in afwachting van de dienovereenkomstige wijziging van Verordening (EG) nr. 1925/2006, Richtlijn 2002/46/EG en Richtlijn 89/398/EEG, heeft de Raad verduidelijkt dat het toepassingsgebied van de verordening betreffende nieuwe voedingsmiddelen zich uitstrekt tot vitaminen en mineralen die worden verkregen door gebruik te maken van nieuwe bronnen of productieprocédés waarmee geen rekening is gehouden toen die verbindingen werden goedgekeurd en die significante wijzigingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen veroorzaken die significant zijn voor hun voedingswaarde, hun metabolisme of hun gehalte aan ongewenste stoffen. Dit spoort met het eerste gedeelte van amendement 91.

c)

Definitie van nieuwe voedingsmiddelen (artikel 3, en overwegingen 6, 8, 10 en 11) — het basiscriterium bij de beoordeling of een voedingsmiddel nieuw is, blijft de vraag of het vóór 15 mei 1997 in de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt. Ter wille van de juridische duidelijkheid heeft de Raad besloten dat vóór de datum waarop de verordening van toepassing wordt nadere criteria moeten worden vastgesteld om te bepalen of een levensmiddel vóór 15 mei 1997 binnen de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt. De vaststelling van deze criteria is overeenkomstig artikel 290 VWEU overgedragen aan de Commissie. Tegelijkertijd is de toepassingsdatum verschoven tot 24 maanden na de inwerkingtreding van de verordening.

Duidelijkheidshalve zijn in de definities de volgende wijzigingen aangebracht:

er is een onderscheid gemaakt tussen levensmiddelen afkomstig van planten en van dieren. Levensmiddelen afkomstig van planten vallen alleen binnen het toepassingsgebied van de verordening wanneer op die planten een niet-traditionele kweektechniek is toegepast die significante wijzigingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen veroorzaakt;

toevoeging van de definitie van „nakomeling” en van „synthetische nanomaterialen” (zie tevens de punten d), en e));

ingrediënten die vóór 15 mei 1997 in voedingssupplementen zijn gebruikt, vallen alleen onder de definitie en er is alleen een goedkeuring noodzakelijk indien zij in andere levensmiddelen dan voedingssupplementen worden gebruikt;

de definitie van „traditionele levensmiddelen uit een derde land” heeft betrekking op levensmiddelen die uitsluitend afkomstig zijn van primaire productie en waarvan is bewezen dat zij in een derde land gedurende 25 opeenvolgende jaren veilig zijn gebruikt in het normale voedingspatroon van een groot deel van de bevolking;

opgemerkt is dat de hoge mate van harmonisering voor geneesmiddelen het mogelijk maakt dat een lidstaat die een stof overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG als geneesmiddel bestempelt, het op de markt brengen ervan overeenkomstig de wetgeving van de Unie kan beperken, ook al is dat product overeenkomstig de onderhavige verordening als nieuw voedingsmiddel toegelaten.

De Raad is voorts overeengekomen dat de Commissie via de comitologieprocedure (regelgevend comité) nadere criteria kan vaststellen ter verduidelijking van de definities in artikel 3, lid 2, onder a), punt i) tot en met iv), onder c), onder d) en onder e), met het oog op een geharmoniseerde toepassing door de lidstaten.

De wijzigingen komen overeen met de amendementen 15, 16, 35 en 63 en het grootste gedeelte van amendement 92.

d)

Levensmiddelen afkomstig van dieren die met niet-traditionele foktechnieken zijn geproduceerd en van nakomelingen van die dieren (artikel 3, lid 2, onder a), punt i), en overwegingen 6 en 7) - de Raad heeft besloten dat levensmiddelen die afkomstig zijn van dieren die met niet-traditionele foktechnieken zijn geproduceerd (bv. klonering) en de nakomelingen van die dieren binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen. De Raad is echter van mening dat de verordening niet alle aspecten van klonering adequaat kan regelen en dat de Commissie dit onderwerp nader dient te bestuderen. Daartoe doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verslag toekomen over alle aspecten van levensmiddelen die afkomstig zijn van gekloonde dieren en de nakomelingen ervan, en dient daarna eventueel wetgevingsvoorstellen in (artikel 20, lid 2). Dit is in overeenstemming met amendement 93. De Raad was van mening dat levenmiddelen die afkomstig zijn van gekloonde dieren onder de voorgestelde verordening moeten vallen tot de Commissie specifieke wetgeving heeft voorgesteld en deze is aangenomen. Deze oplossing voorkomt dat er een rechtsvacuüm ontstaat, wat het geval is als deze levensmiddelen buiten de verordening worden gehouden, zoals het Europees Parlement heeft voorgesteld, en de productie van levensmiddelen op basis van gekloonde dieren dus niet wettelijk is geregeld.

e)

Nanomaterialen — de Raad erkende dat er voor levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit synthetische nanomaterialen bestaan een systematische risicobeoordeling en goedkeuring nodig is, ongeacht de wijzigingen die de nanomaterialen in de kenmerken van de levensmiddelen kunnen teweegbrengen. Derhalve heeft de Raad duidelijk gemaakt dat deze levensmiddelen als nieuwe levensmiddelen moeten worden beschouwd (artikel 3, lid 2, onder a), punt iv)), en heeft hij een definitie van „synthetisch nanomateriaal” toegevoegd (artikel 3, lid 2, onder c)). De Raad heeft dus het gat gedicht dat in de wetgeving ontstaat wanneer het gebruik van nanotechnologieën geen belangrijke wijzigingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), punt iii), veroorzaakt, maar de levensmiddelen toch synthetische nanomaterialen bevatten. In overweging 9 wordt gewezen op de noodzaak van een internationale aanvaarde definitie van nanomateriaal. Indien op internationaal niveau een andere definitie is overeengekomen, wordt de definitie in deze verordening aangepast volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Commissie maakte voorbehoud omdat zij van oordeel is dat deze aanpassing krachtens artikel 290 VWEU aan haar moet worden overgedragen. De Raad heeft amendement 92 dus ten dele aanvaard.

De Raad heeft de strekking van de amendementen 6 en 11 betreffende de noodzaak van adequate risicobeoordelingsmethoden voor synthetische nanomaterialen overgenomen (zie overweging 20).

f)

Vaststellen van de status van voedingsmiddelen (artikel 4 en overweging 16) — de Raad heeft besloten dat de vaststelling van de status van voedingsmiddelen die in de Unie in de handel worden gebracht, ten aanzien van de definitie van nieuw voedingsmiddel, tot de verantwoordelijkheid van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven behoort. Bij twijfel moeten zij hun nationale autoriteiten raadplegen.

g)

Goedkeuring van nieuwe voedingsmiddelen (artikel 9 en overweging 18) — de Raad heeft besloten dat de goedkeuring van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet plaatsvinden tenzij de onderhavige verordening in een specifieke afwijking voorziet. De Raad verklaarde dat bij de goedkeuring van een nieuw voedingsmiddel ook rekening moet worden gehouden met factoren inzake ethiek, milieu en dierenwelzijn, en het voorzorgsbeginsel. Deze factoren dienen per geval te worden bezien naargelang de inhoud van de aanvraag. Dit komt overeen met amendement 20.

h)

Goedkeuring van traditionele levensmiddelen uit derde landen (artikel 11 en overweging 22) — de Raad heeft de door de Commissie voorgestelde „kennisgevingsprocedure” afgewezen. Teneinde de voedselveiligheid te garanderen, dient elke goedkeuring gebaseerd te zijn op het advies van de EFSA en dienen daaropvolgende goedkeuringen door de Commissie volgens de comitologieprocedure (regelgevend comité) te worden aangenomen. De EFSA-evaluatie dient in hoofdzaak gericht te zijn op bewijzen van veilig gebruik van voedingsmiddelen en op informatie over de samenstelling van traditionele levensmiddelen. Teneinde de procedure te bespoedigen, dienen kortere termijnen te worden vastgesteld — 6 maanden voor het EFSA-advies en 3 maanden voor de door de Commissie aan het PCVD voor te leggen ontwerp-maatregelen. Er zal een afzonderlijke lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen worden opgesteld (artikel 7, lid 2). De nieuwe aanpak van de Raad dekt evenwel de amendementen 65 en 68.

i)

Technische richtsnoeren (artikel 12) — de Commissie verstrekt vóór de datum van toepassing van de verordening (d.w.z. twee jaar na de inwerkingtreding) technische richtsnoeren en hulpmiddelen aan de belanghebbende partijen, in het bijzonder exploitanten van levensmiddelenbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen. Het spreekt vanzelf dat Aanbeveling 97/618/EG van de Commissie van toepassing blijft tot Verordening (EG) nr. 258/1997 ingetrokken is. Dit is in overeenstemming met amendement 69.

j)

Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën — EGE (artikel 15 en overweging 28) — er is een bepaling toegevoegd die de Commissie de mogelijkheid biedt om op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat de EGE te raadplegen over ethische kwesties in verband met nieuwe voedingsmiddelen. Dit stemt overeen met amendement 76. Indien het advies van de EGE wordt ingewonnen, wordt daarmee rekening gehouden bij het risicomanagement.

k)

Gegevensbescherming (artikel 16 en overweging 25) — ten einde innovatie in de industrie te bevorderen heeft de Raad ermee ingestemd dat nieuwe wetenschappelijke bewijzen en door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke gegevens gedurende vijf jaar worden beschermd. Beschermde gegevens mogen niet zonder toestemming van de vorige aanvrager voor een andere aanvraag worden gebruikt; de goedkeuring blijft gedurende de periode van vijf jaar beperkt tot de vorige aanvrager tenzij een latere aanvrager een goedkeuring verkrijgt zonder naar de beschermde gegevens te verwijzen. Dit stemt volledig overeen met amendement 77. Hoewel amendement 25 als zodanig niet is aanvaard, is de geest ervan terug te vinden in artikel 16.

l)

Voorlichting van het publiek (artikel 17) — de samenvattingen van aanvragen, de resultaten van overleg voor het vaststellen van de status van voedingsmiddelen en de lijst van goedgekeurde nieuwe voedingsmiddelen dienen voor het publiek beschikbaar te worden gesteld, in het laatste geval op de speciaal daarvoor bestemde webpagina. Dit strookt met de amendementen 41, 53 en 67 en een deel van amendement 40 en met de strekking van amendement 64.

m)

Overgangsmaatregelen (artikel 23 en overweging 29) — hangende aanvragen krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 worden alleen overeenkomstig die verordening behandeld als het verslag van de eerste beoordeling bedoeld in artikel 6, lid 3, van de verordening is toegezonden, geen aanvullende beoordeling nodig is en de lidstaten geen bezwaar hebben geuit. Dit is in overeenstemming met de amendementen 88 en 89.

Naast de bovengenoemde zijn ook de amendementen 7, 42, 44, 45 in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt. Zij zijn technisch/redactioneel van aard en hebben ten doel de tekst te verduidelijken.

Aangezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op 1 december 2009 in werking is getreden, moest de Raad de bepalingen van het Commissievoorstel waarop de regelgevingsprocedure met toetsing van toepassing is, aanpassen aan het VWEU. De Raad heeft besloten dat met betrekking tot de volgende bepalingen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden moeten worden toegekend (artikel 291, lid 2, VWEU):

Artikel 3, lid 4: de eventuele vaststelling van nadere criteria ter verduidelijking van de definities in artikel 3, lid 2, onder a), punt i) tot en met punt iv), onder c), onder d) en onder e);

Artikel 11, lid 5: de bijwerking van de lijst van traditionele levensmiddelen uit derde landen;

Artikel 16, lid 5: de bijwerking van de EU-lijst in het geval van gegevensbescherming voor het verstrijken van de beschermingsperiode van vijf jaar;

Artikel 27, lid 2: de eventuele overgangsmaatregelen voor de toepassing van artikel 27, lid 1;

Artikel 9: de bijwerking van de EU-lijst van nieuwe voedingsmiddelen. Verordening (EG) 1331/2008 moet daartoe worden aangepast (zie artikel 28 van het standpunt van de Raad).

Zoals hierboven reeds vermeld in punt c) heeft de Raad besloten dat de bevoegdheid om, vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt (24 maanden na de inwerkingtreding), criteria vast te stellen om te bepalen of een voedingsmiddel vóór 15 mei 1997 in de Unie in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt, overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie wordt overgedragen.

2.2.   Niet aanvaarde amendementen van het Europees Parlement

De Raad heeft 46 amendementen niet aanvaard om de volgende redenen:

i)

Amendement 2 — een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en van de belangen van de consument met betrekking tot levensmiddelen en de goede werking van de interne markt zijn twee hoofddoelen van de levensmiddelenwetgeving van de EU (artikel 1 van Verordening (EG) nr. 178/2002). Deze twee aspecten komen aan bod in de overwegingen 1 en 2.

ii)

Amendement 9 — zoals in punt c) hierboven is uiteengezet, is het basiscriterium voor nieuwe voedingsmiddelen dat zij niet vóór 15 mei 1997 in significante mate in de Unie voor menselijke voeding zijn gebruikt. Gemodificeerde primaire molecuulstructuur, micro-organismen, schimmels of algen, nieuwe stammen van micro-organismen alsook concentraten van stoffen vallen nog onder de definitie en dienen niet afzonderlijk te worden vermeld.

iii)

Amendement 22 — De EFSA werkt bij de voorbereiding van haar adviezen samen met de lidstaten en zij kan gebruik maken van netwerken als bepaald in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en in Verordening (EG) nr. 2230/2004 van de Commissie.

iv)

Dierproeven (amendementen 21 en 78) — dierproeven, en in het bijzonder het vermijden van proeven op gewervelde dieren en het delen van resultaten van proeven, vallen niet binnen het toepassingsgebied van de verordening. Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 (uniforme goedkeuringsprocedure) legt de EFSA een voorstel voor met betrekking tot de gegevens die nodig zijn voor de evaluatie van de risico’s van nieuwe voedingsmiddelen en daarbij dient rekening te worden gehouden met de noodzaak om onnodige dierproeven te voorkomen.

v)

Verbod op de productie, het in de handel brengen en de invoer van levensmiddelen afkomstig van gekloonde dieren en hun nakomelingen (amendementen 5, 10, 12, 14, 91 (lid 2, onder b bis)), 92 (lid 2, onder a), punt ii) en lid 2, onder c bis)) en 51 (tweede gedeelte) — de Raad kan er niet mee instemmen dat levensmiddelen afkomstig van gekloonde dieren en hun nakomelingen onmiddellijk van de werkingssfeer van de verordening worden uitgesloten (zie punt d) hierboven). Tevens zij erop gewezen dat de Commissie het initiatiefrecht heeft om EU-wetgeving voor te stellen en dat zij in een wetgevingsbesluit niet kan worden verplicht een wetgevingsvoorstel in te dienen.

vi)

Nanomaterialen

a)

amendement 13: valt buiten de werkingssfeer van de verordening nieuwe voedingsmiddelen. Verordening (EG) nr. 1935/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen is van toepassing;

b)

amendement 90: systematische en specifieke etikettering van ingrediënten in de vorm van nanomaterialen is buitensporig. Overeenkomstig artikel 9, lid 2, moeten specifieke etiketteringsvoorschriften per geval worden bekeken;

c)

amendement 50: in geval van twijfel aan de veiligheid van levensmiddelen die nanomaterialen bevatten, is het voorzorgsbeginsel van toepassing. Voorts is de datum waarop de verordening van toepassing wordt met vierentwintig maanden verschoven zodat meer tijd blijft voor de ontwikkeling van risicobeoordelingsmethoden voor synthetische nanomaterialen.

vii)

Vaststelling van de status van voedingsmiddelen (amendement 18 en — gedeeltelijk — amendement 40) — deze amendementen passen niet in de door de Raad overeengekomen aanpak (zie punt d) hierboven).

viii)

Aanvullende criteria voor de risicobeoordeling door de EFSA:

d)

amendement 70: een verwijzing naar artikel 6 (artikel 8 van het gemeenschappelijk standpunt) is niet zinvol want dit artikel heeft betrekking op de criteria die moeten worden in acht genomen in de fase van het risicobeheer en niet op de risicobeoordeling door de EFSA;

e)

amendement 71: gaat in tegen de normale interne procedures van de EFSA. Bij de beoordeling van de veiligheid van voedingsmiddelen kan de EFSA andere aspecten bekijken dan schadelijke of toxische effecten op de menselijke gezondheid;

f)

amendement 74: hoort niet thuis in de fase van de risicobeoordeling. Het advies van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën (EGE) kan op verzoek van een lidstaat worden ingewonnen en wordt dan in de risicobeheersfase besproken.

ix)

Aanvullende voorwaarden voor de goedkeuring van nieuwe voedingsmiddelen (risicobeheer)

g)

amendement 23: ethische aspecten kunnen tijdens de risicobeheersfase worden bekeken. beoordeling door het Europees Milieuagentschap (EMA) is niet aan de orde;

h)

amendement 43: niet nodig, de EFSA houdt in de risicobeoordelingsfase rekening met de in het amendement genoemde elementen;

i)

amendement 47: niet van toepassing. Het is niet nodig en ook niet mogelijk om voor iedere aanvraag tot goedkeuring van een nieuw voedingsmiddel het Europese Milieuagentschap om advies te verzoeken;

j)

amendement 48: de EGE kan niet om advies worden verzocht voor iedere aanvraag tot goedkeuring van een nieuw voedingsmiddel. Indien een advies overeenkomstig artikel 15 vereist is, zal er in de risicobeheersfase rekening mee worden gehouden;

k)

amendement 49: de in dit amendement aan de orde gestelde amendementen worden door de EFSA in aanmerking genomen in de fase van de risicobeoordeling; zij kunnen ook onder de gebruiksvoorwaarden en aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften in de zin van artikel 9, lid 2, vallen.

x)

Voorzorgsbeginsel (amendementen 1 (2e deel), 19 en 52) — het voorzorgsbeginsel van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002 is altijd van toepassing. In overweging 18 wordt naar dat beginsel verwezen. Het is dus niet nodig het in andere overwegingen en als aanvullende goedkeuringsvoorwaarde te vermelden.

xi)

Aanvullende specificaties voor de vermelding van een nieuw voedingsmiddel op de EU-lijst

l)

amendement 54: alle genoemde punten staan al in de verordening, met uitzondering van punt f), dat onduidelijk is want de monitoringvoorschriften en de inspecties overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles zijn twee totaal verschillende dingen.

m)

amendement 57: overeenkomstig artikel 9, lid 2, wordt de aanwezigheid van ongewenste stoffen in nieuwe voedingsmiddelen al gecontroleerd door middel van de specificaties van het levensmiddel; het beperken van de blootstelling aan stoffen die in nieuwe voedingsmiddelen aanwezig zijn, valt onder de „gebruiksvoorwaarden”. Daartoe kan na advies van de EFSA worden besloten.

xii)

Monitoring na de marktintroductie (amendementen 55) en 75 — de systematische monitoring na de marktintroductie en het na 5 jaar opnieuw beoordelen van alle nieuwe voedingsmiddelen op de markt, zijn buitensporige eisen. Het zou een administratieve last zijn voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de autoriteiten van de lidstaten. Artikel 14 biedt de mogelijkheid om monitoring na het in de handel brengen per geval op te leggen. De producenten moeten de Commissie in kennis stellen van iedere nieuwe wetenschappelijke of technische informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling van de veiligheid van het gebruik van een nieuw voedingsmiddel dat in de Unie reeds in de handel gebracht is.

xiii)

Etikettering van nieuwe voedingsmiddelen (amendementen 60 en 62) — het systematisch etiketteren van alle nieuwe voedingsmiddelen (amendement 62) is buitensporig en zou een administratieve last vormen. Specifieke etiketteringsvoorschriften zijn mogelijk op grond van artikel 9, lid 2. De etikettering van producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn (amendement 60) valt buiten het bereik van deze verordening (Verordening (EG) nr. 1829/2003 is duidelijk uitgesloten).

xiv)

Traditionele levensmiddelen uit derde landen (amendementen 28, 64 en 66) — de Raad heeft voor de goedkeuring van deze levensmiddelen een andere procedure gekozen dan die in het Commissievoorstel (zie punt h) hierboven).

xv)

Raadpleging van de EGE (amendement 29) — de Raadsformulering van overweging 28 komt beter overeen met de inhoud van artikel 15 betreffende de raadpleging van de EGE (zie punt j) hierboven).

xvi)

Afstemming van de termijnen voor de goedkeuring van gezondheidsclaims en nieuwe voedingsmiddelen in het geval van gegevensbescherming (amendementen 27 en 80) — afstemming is wellicht wenselijk, maar in de praktijk moeilijk haalbaar omdat de beoordelingen volgens een verschillend tijdschema verlopen en de twee besluiten los van elkaar worden genomen.

xvii)

Amendement 61 — de actualisering van de EU-lijst dient in het geval van beschermde gegevens volgens de regelgevingsprocedure te worden beslist aangezien het gaat om individuele toelatingen en niet om een maatregel van algemene strekking.

xviii)

Amendementen 56 en 91 (lid 2 bis) — de goedkeuring van levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en aroma's waarop een nieuw productieprocedé is toegepast dat significante wijzigingen veroorzaakt, valt al onder de sectorale wetgeving inzake additieven (artikel 12 en overweging 11 van Verordening (EG) nr. 1333/2008), enzymen (artikel 14 en overweging 12 van Verordening (EG) nr. 1332/2008) en aroma's (art. 19 van Verordening (EG) nr. 1334/2008). De uniforme goedkeuringsprocedure geldt voor deze toelatingen.

xix)

Amendement 78 — de Raad heeft zich niet beraden over uit EU-middelen en/of overheidsgelden gefinancierde onderzoeksprojecten.

xx)

Amendement 81 — Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen (inclusief de verordening betreffende nieuwe voedingsmiddelen), is van toepassing en hoeft niet te worden herhaald.

xxi)

Amendement 82 — de Raad heeft ermee ingestemd de datum van toepassing van de verordening te verschuiven tot 24 maanden na de datum van bekendmaking. Dit is ook de uiterste datum voor de lidstaten om hun bepalingen inzake de sancties mee te delen.

xxii)

Amendement 83 — overbodig; overlapt met de toepasselijke bepalingen overeenkomstig de artikelen 53 en 54 van Verordening nr. 178/2002.

De Raad heeft de amendementen 8 en 25 niet aanvaard omdat ze onduidelijk zijn, en de amendementen 4, 17 en 51 (eerste gedeelte) niet omdat de inhoud ervan vanzelfsprekend is en zij geen toegevoegde waarde hebben.

IV.   CONCLUSIES

De Raad is van mening dat zijn standpunt in eerste lezing een evenwicht tussen zorgpunten en belangen heeft gevonden dat strookt met de doelstellingen van de verordening. Hij ziet uit naar constructieve besprekingen met het Europees Parlement met het oog op een snelle aanneming van de verordening, waarmee een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de consument zal worden gewaarborgd.


(1)  5431/08.

(2)  7990/09.

(3)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 81.

(4)  5761/00 — COM(1999) 719 def.

(5)  Doc. 7990/09 (P6_TA(2009)0171).

(6)  De nummers van de overwegingen en artikelen in dit deel hebben betrekking op de tekst van het standpunt van de Raad in eerste lezing.