ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.CE2010.067.dut

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 67E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
18 maart 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 3 februari 2009

2010/C 067E/01

Wilde natuur in Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de wilde natuur in Europa (2008/2210(INI))

1

2010/C 067E/02

Een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart (2008/2134(INI))

5

2010/C 067E/03

Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa (2008/2139(INI))

10

2010/C 067E/04

Tweede strategische toetsing van het energiebeleid — Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid (2008/2239(INI))

16

2010/C 067E/05

Bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (2008/2118(INI))

31

2010/C 067E/06

Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 3 februari 2009 over de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (2008/2144(INI))

38

2010/C 067E/07

NTDTV Television in China via Eutelsat
Verklaring van het Europees Parlement over de hervatting van de tv-uitzendingen van NTDTV Television in China via Eutelsat

42

 

Woensdag, 4 februari 2009

2010/C 067E/08

2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over 2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor een toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering (2008/2105(INI))

44

BIJLAGE A

82

BIJLAGE B

84

2010/C 067E/09

Energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over het aanpakken van de uitdaging van energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën

85

2010/C 067E/10

Repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over de repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo

91

 

Donderdag, 5 februari 2009

2010/C 067E/11

Uitvoering in de EU van Richtlijn 2003/9/EG over de opvang van asielzoekers en vluchtelingen: bezoeken van de LIBE-commissie van 2005-2008
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de uitvoering in de EU van Richtlijn 2003/9/EG over de opvang van asielzoekers en vluchtelingen in de lidstaten: bezoeken van de LIBE-Commissie van 2005-2008 (2008/2235(INI))

94

2010/C 067E/12

Versterking van de rol van Europese KMO's in de internationale handel
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over versterking van de rol van Europese KMO's in de internationale handel (2008/2205(INI))

101

2010/C 067E/13

Internationale handel en internet
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over internationale handel en het internet (2008/2204(INI))

112

2010/C 067E/14

Invloed van economische partnerschapsovereenkomsten op de ontwikkeling
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de invloed van economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling (2008/2170(INI))

120

2010/C 067E/15

Kosovo
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over Kosovo en de rol van de EU

126

2010/C 067E/16

Handels- en economische betrekkingen met China
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de handels- en economische betrekkingen met China (2008/2171(INI))

132

2010/C 067E/17

Sri Lanka
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over Sri Lanka

141

2010/C 067E/18

Situatie van Birmaanse vluchtelingen in Thailand
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de situatie van Birmaanse vluchtelingen in Thailand

144

2010/C 067E/19

Cesare Battisti
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de weigering tot uitlevering door Brazilië van Cesare Battisti

146

 

II   Mededelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 3 februari 2009

2010/C 067E/20

Opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf
Besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf (2008/2176(IMM))

148

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 3 februari 2009

2010/C 067E/21

Verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking EG/VS *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika (COM(2008)0581 – C6-0392/2008 – 2008/0184(CNS))

149

2010/C 067E/22

Hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied EG/Rusland *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst ter hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie (COM(2008)0728 – C6-0456/2008 – 2008/0209(CNS))

150

 

Woensdag,4 februari 2009

2010/C 067E/23

Sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen ***I
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (COM(2007)0249 – C6-0143/2007 – 2007/0094(COD))

151

P6_TC1-COD(2007)0094Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 februari 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

151

 

Donderdag, 5 februari 2009

2010/C 067E/24

Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3/2008 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (COM(2008)0431 – C6-0313/2008 – 2008/0131(CNS))

152

2010/C 067E/25

In de handel brengen en het gebruik van diervoeders ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders (COM(2008)0124 – C6-0128/2008 – 2008/0050(COD))

155

P6_TC1-COD(2008)0050Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 en tot intrekking van de Richtlijnen 79/373/EEG, 80/511/EEG, 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG en Beschikking 2004/217/EG

155

BIJLAGE

156

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

Europees Parlement

Dinsdag, 3 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/1


Wilde natuur in Europa

P6_TA(2009)0034

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de wilde natuur in Europa (2008/2210(INI))

(2010/C 67 E/01)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (1) (vogelrichtlijn),

gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna (2) (habitatrichtlijn),

gezien het EU-ecologische netwerk van speciale beschermingszones dat door de twee hierboven genoemde richtlijnen in het leven is geroepen en de naam Natura 2000-netwerk draagt,

gezien het resultaat van de negende vergadering van de Conferentie van de Partijen (COP9) bij het verdrag inzake biologische diversiteit,

gezien het verslag nr. 3/2008 „European forests – ecosystem conditions and sustainable use” (Europese bossen – gesteldheid van de ecosystemen en duurzaam gebruik) van het Europees Milieuagentschap (EMA),

gelet op artikel 45 van zijn reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0478/2008),

A.

overwegende dat de effectieve bescherming en, waar nodig, het herstel van de laatste wilde natuur in Europa cruciaal zijn om het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 een halt toe te roepen,

B.

overwegende dat het doel het verlies van biologische verscheidenheid uiterlijk in 2010 tot staan te hebben gebracht, niet wordt gehaald en dat de negatieve maatschappelijke en economische gevolgen van het verlies van biologische verscheidenheid en afnemende ecosysteemdiensten reeds voelbaar worden,

C.

overwegende dat de Europese Unie voort zou moeten bouwen op huidige verwezenlijkingen zoals Natura 2000 en een aanzienlijk versterkt en ambitieus nieuw beleidskader voor biodiversiteit na 2010 zou moeten ontwikkelen,

D.

overwegende dat de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn een sterk en werkbaar kader vormen voor de bescherming van de natuur, met inbegrip van wilde natuur, tegen schadelijke ontwikkelingen,

E.

overwegende dat de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie inzake biodiversiteit en van de vogel- en de habitatrichtlijn lang niet naar behoren zijn geïntegreerd in sectorale beleidsterreinen zoals landbouw, regionale ontwikkeling, energie en transport,

F.

overwegende dat vele wilde natuurgebieden belangrijke opslagplaatsen van koolstofdioxide zijn, waarvan de bescherming zowel voor de biodiversiteit als voor klimaatbescherming belangrijk is,

G.

overwegende dat de gevolgen van invasieve uitheemse soorten voor de biodiversiteit een bijzonder ernstige bedreiging vormen voor de wilde natuur, waar de opsporing van invasieve soorten misschien niet mogelijk is en waar het kan gebeuren dat aanzienlijke ecologische en economische schade kan ontstaan voor er kan worden opgetreden,

Definiëren en in kaart brengen

1.

roept de Commissie op de term „wilde natuur” te definiëren; in de definitie moeten aspecten worden meegenomen zoals ecosysteemdiensten, waarde van behoud, klimaatverandering en duurzaam gebruik;

2.

roept de Commissie op het EMA en andere betrokken Europese organen opdracht te geven de laatste wilde natuur van Europa in kaart te brengen om de huidige verdeling, het niveau van biologische verscheidenheid en dekking van nog ongerepte gebieden en van gebieden waar de menselijke activiteiten tot een minimum beperkt blijven (opgesplitst naar hoofdhabitattype: boshabitat, zoetwaterhabitat en zeehabitat) vast te stellen;

3.

roept de Commissie op een studie uit te voeren naar de waarde en de voordelen van de bescherming van wilde natuur; deze dient met name de ecosysteemdiensten, het niveau van biologische verscheidenheid in wilde gebieden, aanpassing aan de klimaatverandering en duurzaam natuurtoerisme te omvatten;

Wilde natuur ontwikkelen

4.

roept de Commissie op een EU-strategie voor wilde natuur uit te werken die aansluit op de vogel- en habitatrichtlijnen en daarbij een ecosysteembenadering te volgen door vast te stellen welke soorten en biotopen bedreigd zijn en door prioriteiten te stellen;

5.

roept de Commissie en de lidstaten op om wilde natuurgebieden te ontwikkelen; benadrukt de noodzaak om speciale financiering te verstrekken voor het beperken van de fragmentatie, zorgvuldig beheer van, naar hun ongerepte toestand terugkerende gebieden, het uitwerken van compensatiemechanismen en -programma's, een betere bewustmaking, beter inzicht, en opneming van met wilde natuur verband houdende denkbeelden, zoals de rol van vrije natuurlijke processen en de structurele elementen die uit dergelijke processen voortkomen, in toezicht op en meting van de gunstige staat van instandhouding; is van oordeel dat deze werkzaamheden dienen plaats te vinden in samenwerking met de plaatselijke bevolking en andere belanghebbenden;

Bevorderen

6.

roept de Commissie en de lidstaten op om met lokale niet-gouvernementele organisaties, belanghebbenden en de plaatselijke bevolking samen te werken voor het bevorderen van de waarde van wilde natuur;

7.

roept de lidstaten op om informatiecampagnes te starten en te steunen om het grote publiek beter bewust te maken van wilde natuur en het belang daarvan en om het denkbeeld tot ontwikkeling te brengen dat de bescherming van de biologische verscheidenheid verenigbaar kan zijn met economische groei en banen;

8.

roept de lidstaten op om hun ervaringen met optimale werkmethoden en lessen die zij betreffende wilde natuur hebben geleerd uit te wisselen door prominente Europese deskundigen samen te brengen om het denkbeeld wilde natuur in de Europese Unie te onderzoeken en op de Europese agenda te plaatsen;

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten er, gezien de goed gedocumenteerde schade die het toerisme heeft toegebracht en nog steeds toebrengt aan een groot deel van het kostbaarste erfgoed van Europa, voor te zorgen dat toerisme, zelfs als de nadruk valt op het brengen van bezoekers naar de habitats en de flora en fauna van een gebied van wilde natuur, uiterst omzichtig wordt aangepakt, en dat er volledig gebruik wordt gemaakt van de ervaring die binnen en buiten Europa is opgedaan met het zo klein mogelijk houden van de gevolgen daarvan, zo nodig onder verwijzing naar artikel 6 van de habitatrichtlijn; gedacht moet worden aan modellen waar wilde-natuurgebieden voor het grootste deel gesloten zijn (behalve voor toegestaan wetenschappelijk onderzoek), maar waar een beperkt deel open staat voor duurzaam toerisme van hoge kwaliteit op basis van de wilde-natuurervaring en van economisch voordeel voor plaatselijke gemeenschappen;

Beter beschermen

10.

roept de Commissie en de lidstaten op specifieke aandacht te wijden aan effectieve bescherming van wilde natuur;

11.

verzoekt de Commissie onmiddellijke mogelijke gevaren in verband met wilde-natuurgebieden op te sporen;

12.

verzoekt de Commissie de nodige aanbevelingen op te stellen met richtsnoeren voor de lidstaten over de beste aanpak om te zorgen voor bescherming van natuurlijke habitats;

13.

roept de Commissie en de lidstaten op wilde natuur te beschermen door de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn, de kaderrichtlijn water (3) en de richtlijn mariene strategie (4) op een betere en consequentere manier en met een betere financiering uit te voeren om de vernietiging van deze gebieden door schadelijke, niet duurzame ontwikkelingen te vermijden;

14.

spreekt zijn waardering uit voor het overzicht van vogel- en milieurichtlijnen om deze zo nodig te wijzigen ten einde bedreigde soorten en biotopen beter te beschermen;

15.

verzoekt de Commissie het Wild Europa Initiatief te aanvaarden, een samenwerkingsverband van een aantal natuurbeschermingsorganisaties waaronder IUCN, IUCN-WCPA, WWF, Birdlife International en PAN Parks, die grote belangstelling hebben voor wilde of bijna wilde gebieden;

Wilde natuur en Natura 2000

16.

roept de Commissie op in samenwerking met belanghebbenden, richtsnoeren te ontwikkelen betreffende de bescherming, het beheer, de duurzame exploitatie, het toezicht en de financiering van wilde natuurgebieden van het Natura 2000-netwerk, met name op het gebied van toekomstige uitdagingen zoals klimaatverandering, illegale kap en toenemende vraag naar goederen;

17.

is ernstig verontrust over het Europees beleid inzake biologische verscheidenheid ten gevolge van het gebrek aan financiële middelen voor het beheer van het Natura 2000-netwerk; verzoekt de Commissie in dit verband overeenkomstig de habitatrichtlijn voorbereidingen te treffen voor een bijdrage van de Gemeenschap aan de financiering van het beheer van locaties in de lidstaten;

18.

roept de Commissie op wilde natuurgebieden van het Natura 2000-netwerk een speciale status toe te kennen en rigoureuzer te beschermen;

19.

is van mening dat het beleid inzake de ontwikkeling van het platteland en de opneming van milieubescherming in de landbouwsector van de EU moeten worden opgevoerd; acht het Fonds voor plattelandsontwikkeling wat betreft middelen, programma en deskundigheid echter ontoereikend voor de financiering van biologische verscheidenheid en behoud van wilde natuur;

20.

roept de Commissie op te verzekeren dat het Natura 2000-netwerk verder zal worden versterkt tot een coherent en functionerend ecologisch netwerk waarin wilde natuurgebieden een centrale plaats innemen; wijst op de noodzaak van samenhangend beleid, met name in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, vervoer, energie en in de begroting ten einde de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 niet te ondergraven;

Invasieve uitheemse soorten

21.

roept de Commissie en de lidstaten op een krachtig wetgevingskader inzake invasieve uitheemse soorten uit te werken, waarin zowel de ecologische en economische gevolgen van deze soorten als de specifieke kwetsbaarheid van wilde natuur voor deze bedreiging aan bod komen;

Wilde natuur en klimaatverandering

22.

verzoekt de Commissie de gevolgen van de klimaatverandering voor de wilde natuur in het oog te houden en te evalueren;

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten instandhouding van de wilde natuur uit te roepen tot een van de prioriteiten in hun strategie voor de aanpak van de klimaatverandering;

24.

verzoekt de Commissie in het kader van de klimaatverandering onderzoek uit te voeren en richtsnoeren te verschaffen over het tijdstip en de manier waarop wilde natuur door ingrijpen van de mens kan worden beheerd met het oog op behoud ervan;

*

* *

25.

uit zijn nadrukkelijke steun voor het versterken van beleidslijnen en maatregelen in verband met wilde natuur;

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

(2)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(3)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/5


Een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart

P6_TA(2009)0036

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart (2008/2134(INI))

(2010/C 67 E/02)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2007 over een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart (COM(2007)0869),

gezien het voorstel van 25 juni 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren (COM(2008)0388),

gezien het voorstel van 25 juni 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchthavens, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten, en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG van de Raad (COM(2008)0390),

gezien Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (1),

gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 ter vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (2), Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verrichting van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (3) en Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het luchtruim in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (4),

gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA-verordening) (5),

gezien Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van slots op communautaire luchthavens (6) (verordening betreffende toewijzing van slots),

gezien Verordening (EG) nr. 375/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (7),

gezien Verordening (EG) nr. 376/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2042/2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (8),

gezien Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gezamenlijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) (9),

gezien het „Cost Effective Small Aircraft” (CESAR) project gefinancierd uit het 6e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling,

gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld: „Gemeenschappelijk Europees luchtruim II: naar een beter presterende en duurzamere luchtvaart” (COM(2008)0389),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 januari 2007 getiteld: „Actieplan inzake de capaciteit, efficiëntie en veiligheid van de Europese luchthavens” (COM(2006)0819),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 april 2008 over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 95/93 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens, zoals gewijzigd (COM(2008)0227),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 maart 2007 over de stand van zaken met betrekking tot de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) (COM(2007)0103),

gelet op Regel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0501/2008),

A.

overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart uiteenlopende luchtvaartactiviteiten omvat; overwegende dat de term alle burgerluchtvaartactiviteiten, behalve het commerciële luchtvervoer, dekt, evenals burgerluchtvaartactiviteiten op verzoek en tegen betaling,

B.

overwegende dat deze sector ook hoogwaardige activiteiten omvat, uiteenlopend van gespecialiseerde luchtvaartwerkzaamheden (luchtcartografie, landbouwvluchten, brandbestrijding, verkeersbewaking) tot pilotenopleidingen en recreatieve luchtvaart,

C.

overwegende dat er op dit moment gebrek is aan gegevens en statische informatie over de algemene en zakenluchtvaart,

D.

overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart het snelst groeiende segment van de burgerluchtvaart in Europa is; overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart een aanvulling vormt op regulier luchtvervoer door commerciële luchtvaartmaatschappijen en zodoende specifieke sociale en economische voordelen biedt, zoals een toenemende mobiliteit van burgers, productiviteit van bedrijven en regionale cohesie,

E.

overwegende dat het economische belang van de algemene en zakenluchtvaart toeneemt, in het bijzonder voor de Europese productie-industrie, die haar aandeel in de wereldwijde markt continu heeft zien groeien en een aanzienlijk potentieel voor verdere groei heeft,

F.

overwegende dat het luchtvaartbeleid van de EU traditioneel is gericht op commercieel luchtvervoer, zonder voldoende aandacht te schenken aan het groeiende effect ervan op de algemene en zakenluchtvaart,

G.

overwegende dat regels die zijn bedoeld om de werking van uiterst complexe commerciële luchtvaartuigen te reguleren mogelijk een onevenredig grote financiële druk en druk van regelgeving leggen op exploitanten van kleine, particuliere luchtvaartuigen; overwegende dat, om die reden, „one-size-fits-all”-regelgeving en uniforme handhaving van regels in verschillende luchtvaartsectoren in bepaalde opzichten ongeschikt zijn gebleken,

H.

overwegende dat toegang tot het luchtruim en vliegvelden essentieel is voor de algemene en zakenluchtvaart, aangezien er een groeiende kloof is tussen vraag en capaciteit; overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart steeds vaker met de luchtvaartsector in zijn geheel moet concurreren om toegang tot het luchtruim en vliegvelden,

1.

is over het algemeen ingenomen met de mededeling van de Commissie over de algemene en zakenluchtvaart, aangezien deze een degelijke analyse biedt van de problemen die de sector raken, en een aantal geschikte benaderingen vaststelt van de specifieke behoeften van deze sector, binnen een kader van een permanente dialoog tussen alle belanghebbenden;

Evenredige regelgeving en subsidiariteit

2.

benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de belangen en specifieke kenmerken van de algemene en zakenluchtvaart bij het ontwikkelen van toekomstige beleidsinitiatieven op het gebied van luchtvervoer, met het oog op het versterken van de concurrentiepositie daarvan; roept in dit kader de Commissie op om ervoor te zorgen dat de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit bij het ontwerpen en uitvoeren van zowel de bestaande als de toekomstige luchtvaartwetgeving toegepast worden;

3.

wijst de Commissie op de noodzaak om, op een systematische basis, gesegmenteerde effectevaluaties uit te voeren met het oog op differentiatie van de regelgeving met betrekking tot verschillende categorieën ondernemingen en luchtruimgebruikers, indien noodzakelijk en voor zover dit de veiligheid niet in gevaar brengt;

4.

roept de Commissie op om, bij het vaststellen van uitvoeringsregels betreffende de veiligheid van de luchtvaart, erop toe te zien dat deze evenredig zijn en passen bij de complexiteit van de respectievelijke categorieën luchtvaartuigen en activiteiten;

5.

verwelkomt de recente aanpassing van onderhoudsvoorschriften voor luchtvaartuigen die niet zijn betrokken bij commercieel luchtvervoer en met name voor luchtvaartuigen die niet zijn geclassificeerd als „complexe gemotoriseerde luchtvaartuigen” als een goed voorbeeld van evenredige regelgeving;

6.

is van oordeel dat een zekere mate van flexibiliteit in de uitvoeringsfase wenselijk zou zijn voor zover het de algemene luchtvaart betreft; is ervan overtuigd dat dit zou kunnen worden bereikt door bepaalde toezichthoudende bevoegdheden te delegeren aan verenigingen en organisaties voor recreatieve en sportluchtvaart, onder degelijk toezicht van de bevoegde luchtvaartautoriteiten en op voorwaarde dat er zich geen belangenconflict voordoet;

7.

nodigt de Commissie uit om de mogelijkheid te onderzoeken vereenvoudigde veiligheidsprocedures en screeningsprocessen vast te stellen voor passagiers van de zakenluchtvaart, zonder dat dit hun veiligheid en beveiliging in gevaar brengt;

8.

stelt voor dat de Commissie voor vlotte onderlinge uitwisseling van de beste praktijken voor veiligheidsmaatregelen op kleine en middelgrote luchthavens zorgt;

Capaciteit van luchthavens en luchtruim

9.

merkt op dat het steeds moeilijker wordt voor de algemene en zakenluchtvaart om toegang te krijgen, niet alleen tot belangrijke, maar ook tot regionale luchthavens, aangezien de beschikbaarheid van slots en parkeerplaatsen onder druk komt te staan door de groeiende vraag vanuit het commerciële luchtvervoer;

10.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om deze problemen via hun luchthaveninstanties aan te pakken door maatregelen in te voeren ter optimalisatie van het gebruik van bestaande capaciteit, door betere planning en het inzetten van moderne technologieën, zoals voorzien in het Actieplan van de Commissie inzake de capaciteit, efficiëntie en veiligheid van de Europese luchthavens („Het Actieplan van de Commissie”);

11.

wacht het advies van de nieuwe Europese waarnemingspost voor de capaciteit van de luchthavens af, over de maatregelen voor uitbreiding van de capaciteit van het Europees netwerk van luchthavens, en verwacht van de waarnemingspost dat hij een belangrijke rol in de uitvoering van het Actieplan van de Commissie vervult;

12.

meent dat helikopters een belangrijk verbindingsmiddel over korte afstanden tussen verschillende luchthavens kunnen vormen en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om ze in hun strategieën voor capaciteitsuitbreiding niet uit het oog te verliezen;

13.

moedigt de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden aan om te investeren in de modernisering en bouw van kleine en middelgrote luchthavens, die van groot belang zijn voor de algemene en zakenluchtvaart;

14.

spoort de lidstaten aan om in de specifieke infrastructuur te investeren die voor stationering en gebruik van vliegtuigen in de algemene en zakenluchtvaart nodig is;

15.

spoort de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden aan om alle belanghebbende partijen in raadplegingsprocedures te betrekken om bestaande of eventueel nog aan te leggen luchthavens waar mogelijk voor specifiek gebruik door de algemene of zakenluchtvaart te bestemmen; als de plannen militaire luchthavens buiten gebruik omvatten, moeten ook de militaire overheden geraadpleegd worden;

16.

acht het van wezenlijk belang dat de luchtruimzones rond kleine en middelgrote luchthavens voldoen aan de eisen van het gebruik door de algemene en zakenluchtvaart en dat elke vorm van verandering in dergelijke zones door raadpleging van de betreffende gebruikers voorafgegaan wordt;

17.

onderstreept dat de zakenluchtvaart voorzover mogelijk adequate toegang moet krijgen tot belangrijke luchthavens, zodat de Europese regio's verbinding krijgen met de economische centra van Europa; nodigt de Commissie uit om te onderzoeken en eind 2009 een verslag voor te leggen aan het Parlement over de vraag of het noodzakelijk is de relevante bepalingen van de verordening betreffende toewijzing van slots aan te passen;

18.

benadrukt de noodzaak om op Europees niveau een geharmoniseerde benadering te ontwikkelen voor het garanderen van consistentie tussen luchthavenslots en vluchtplannen; roept de Commissie op voorstellen te doen voor passende maatregelen en spoort de Europese coördinatoren voor de luchthavens tot deelname aan de werkzaamheden aan;

19.

verwacht dat de introductie van een luchtverkeersbeheersysteem met de allernieuwste en innovatieve technologieën in het kader van de gezamenlijke SESAR-onderneming bijdraagt tot het bestrijden van de fragmentering van het Europese luchtruim en de voorspelde congestie daarvan, en tot een aanzienlijke verhoging van de luchtruimcapaciteit leidt, waarvan alle luchtruimgebruikers zullen profiteren, inclusief de algemene en zakenluchtvaart;

20.

onderstreept echter dat het SESAR-programma ten volle rekening moet houden met de specifieke kenmerken van de algemene en zakenluchtvaart en reële voordelen moet bieden aan de sector zonder deze onnodig te belasten;

21.

is van mening dat een van de doelstellingen zou moeten zijn om gebruikers van zichtvliegvoorschriften op een gebruiksvriendelijke en kosteneffectieve wijze toegang te verschaffen tot verkeersinformatie, meteorologische en aëronautische informatie;

22.

dringt erop aan dat de wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en SESAR niet leiden tot onevenredige en buitensporig kostbare technologische vereisten voor kleine luchtvaartuigen die worden geëxploiteerd onder zichtvliegvoorschriften, maar erkent zonder enig voorbehoud dat alle vliegtuigen die van het gecontroleerd luchtruim gebruik maken van uitrusting voorzien moeten zijn die een goed veiligheidsniveau waarborgt, zoals positie-instrumenten;

Milieuduurzaamheid

23.

is van oordeel dat de algemene en zakenluchtvaart een geringer effect heeft op het gebied van CO2-emissies en geluidsoverlast, in vergelijking met het commerciële luchtvervoer;

24.

acht het echter noodzakelijk om emissies terug te dringen door de milieuprestaties van kleinere luchtvaartuigen verder te verbeteren door het gebruik van schonere brandstoffen en door het bevorderen van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; benadrukt op dit punt het belang van initiatieven als Clean Sky en CESAR;

25.

merkt op dat de richtlijn waarbij de luchtvaart in de regeling voor handel in broeikasgasemissierechten wordt opgenomen, niet geldt voor het grootste deel van de algemene en zakenluchtvaart;

26.

is van mening dat problemen met geluidsoverlast op nationaal en lokaal niveau moeten worden aangepakt, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, en dat geluidskaarten een hulpmiddel voor een evenwichtige methode zijn om de ontwikkeling van de luchthavens zonder geluidsoverlast van betekenis voor de omwonenden te verzekeren;

Andere zaken

27.

is van mening dat beleidsmakers moeten beschikken over adequate gegevens en statistische informatie over de algemene en zakenluchtvaart om de sector volledig te begrijpen en op die manier goed te kunnen reguleren; roept de Commissie en Eurostat daarom op om een systematische aanpak voor het verzamelen en delen van Europese en internationale gegevens te ontwikkelen en te implementeren;

28.

verwelkomt de verduidelijking door de Commissie van juridische definities, inclusief de definitie van gedeeltelijke eigendom, en herinnert eraan dat deze zaak wordt behandeld in de herziene EASA-verordening en in de daarop betrekking hebbende implementatieregels die op dit moment worden voorbereid;

29.

roept de Commissie op om passende maatregelen te nemen om de EU-fabrikanten van luchtvaartuigen voor de algemene en zakenluchtvaart meer toegang te geven tot wereldmarkten;

30.

acht het noodzakelijk dat er rekening wordt gehouden met de belangen van de algemene en zakenluchtvaart bij de ontwikkeling van het externe luchtvaartbeleid van de EU, met name op het gebied van trans-Atlantische vluchten;

31.

roept de Commissie op om de steun voor aëronautisch onderzoek, ontwikkeling en innovatie te versterken, met name door kleine en middelgrote ondernemingen die vaartuigen voor de algemene en zakenluchtvaart ontwikkelen en bouwen;

32.

is van mening dat het van wezenlijk belang is om de recreatieve en sportluchtvaart te bevorderen, evenals Europese vliegclubs, die een belangrijke bron van professionele vaardigheden vormen voor de gehele luchtvaartsector;

33.

vraagt de Commissie om rekening te houden met de belangrijke rol die de algemene en zakenluchtvaart in de beroepsopleiding van piloten vervult en kan blijven vervullen;

34.

vraagt de Commissie om eind 2009 bij het Europees parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang in de aangelegenheden die in deze resolutie aan de orde komen;

*

* *

35.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(3)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(4)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(5)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(6)  PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1.

(7)  PB L 94 van 4.4.2007, blz. 3.

(8)  PB L 94 van 4.4.2007, blz. 18.

(9)  PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/10


Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa

P6_TA(2009)0037

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa (2008/2139(INI))

(2010/C 67 E/03)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2007, getiteld „Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa” (COM(2007)0799) (de „mededeling van de Commissie”),

gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1),

gezien Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (2),

gezien de interpretatieve mededeling van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten op geïnstitutionaliseerde publiek-private samenwerking (geïnstitutionaliseerde PPS) (3),

gezien alle toepasselijke mededingingsregels betreffende staatssteun en intellectuele-eigendomsrechten,

gezien de mededeling van de Commissie van 21 december 2007 over een Europees initiatief voor leidende markten (COM(2007)0860), en de raadpleging door de Commissie over het opzetten van netwerken voor overheidsopdrachten ter ondersteuning van dit initiatief,

gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008, getiteld „„Denk eerst klein” – Een „Small Business Act” voor Europa” (COM(2008)0394), en het werkdocument van de Commissiediensten van 25 juni 2008 inzake de Europese gedragscode om openbare aanbestedingen toegankelijker te maken voor het MKB (SEC(2008)2193),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2006, getiteld „Kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU” (COM(2006)0502) en de resolutie van het Europees Parlement van 24 mei 2007 (4),

gezien het werkdocument van de Commissiediensten van 23 februari 2007 getiteld „Guide on dealing with innovative solutions in public procurement: 10 elements of good practice” (SEC(2007)0280),

gezien het rapport van de groep onafhankelijke deskundigen inzake O&O en innovatie getiteld „Creating an Innovative Europe” (5) (het rapport-Aho),

gezien het advies van de Comité van de regio's over precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa (6),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken (A6-0018/2009),

A.

overwegende dat de Lissabon-strategie de lidstaten oproept hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling te verhogen tot 3% van het BBP, een essentiële toezegging om innovatie en de kenniseconomie aan te sturen,

B.

overwegende dat het rapport-Aho overheidsopdrachten als strategisch instrument heeft aangemerkt om dit doel te bereiken,

C.

overwegende dat de Commissie en de lidstaten dienen mee te werken aan de ontwikkeling van de deskundigheid die nodig is om optimaal gebruik te maken van de aanbevelingen van het Commissieverslag,

D.

overwegende dat de Commissie op dit moment geen instrumenten ter beschikking staan om proefprojecten voor commerciële inkoop te bevorderen, en het initiatief geheel bij de lidstaten ligt,

1.

verwelkomt de mededeling van de Commissie en ondersteunt het voorgestelde model voor het delen van de risico's en voordelen bij precommerciële inkoop als een van de motoren van innovatie;

2.

steunt het rapport-Aho en in het bijzonder het standpunt dat de lidstaten overheidsopdrachten zouden moeten gebruiken om de vraag naar innovatieve goederen aan te sturen en tegelijkertijd de kwaliteit en de toegankelijkheid van de openbare diensten te verhogen;

3.

merkt op dat de overheidsinstellingen de resultaten van de nochtans talrijke Europese onderzoeksprogramma's nog niet hebben benut door middel van overheidsopdrachten;

4.

wijst op de aandacht die al is gegeven aan precommerciële inkoop, met name in de VS, China en Japan, waar de mogelijkheden actief worden geëxploiteerd via een reeks overheidsinstrumenten, zoals het DAPA-project in de VS (DAPA: Defence Acquisitions Performance Assessment);

5.

is van oordeel dat precommerciële inkoop onvoldoende is benut voor het aansturen van door innovatie geleide groei voor de EU en belangrijke mogelijkheden biedt voor het tot stand brengen van hoogkwalitatieve en gemakkelijk toegankelijke openbare diensten, zoals gezondheidszorg en vervoer, en voor het aangaan van de maatschappelijke uitdagingen van klimaatverandering, duurzame energie en vergrijzing;

6.

betreurt het dat veel overheden zich niet bewust zijn van het potentieel van precommerciële inkoop en zich nog niet gedragen als „intelligente klanten”;

7.

is van oordeel dat de voordelen van dit initiatief alleen dan optimaal kunnen worden benut als de aanbestedende diensten innovatie opnemen als een van de doelstellingen in hun aanbestedingsprogramma;

8.

stelt vast dat precommerciële inkoop kan worden ontwikkeld binnen het bestaande rechtskader van de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG, waarin is bepaald dat zij alleen van toepassing zijn op diensten voor onderzoek en ontwikkeling (7) als de ingekochte diensten volledig worden vergoed door, en de resultaten in hun geheel toekomen aan, de aanbestedende dienst;

9.

dringt er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving te toetsen om te waarborgen dat overheden in hun precommerciële inkoop niet beperkt zijn door niet-bestaande, onjuiste of onnodig ingewikkelde omzetting van de desbetreffende vrijstellingen of door omslachtige nationale aanbestedingsvoorschriften en inkoopmodellen;

10.

merkt op dat precommerciële inkoop weliswaar een specifieke benadering vereist, maar desondanks onderhevig moet zijn aan goede inkoopprincipes zoals transparantie en concurrentievermogen, teneinde te waarborgen dat de integrale eindoplossingen tegemoetkomen aan de behoeften van de consument;

11.

kan zich vinden in de mededeling van de Commissie waarin wordt voorzien in een conceptuele grondslag die gebruikt kan worden om precommerciële inkoop en de concrete tenuitvoerlegging ervan te reguleren, maar is desalniettemin van oordeel dat zich enkele leemten voordoen met betrekking tot de concrete toepassing van de voorgestelde procedure, met name op lokaal en regionaal vlak;

12.

is van mening dat lokale en regionale overheden vooralsnog over onvoldoende informatie beschikken betreffende de obstakels die een concrete toepassing van precommerciële inkoop in de weg staan en hen beletten werkelijk innovatieve oplossingen in het openbaar belang te stimuleren;

13.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan samen te werken om te waarborgen dat de aanbestedende diensten van plaatselijke, regionale en overige niet-centrale overheden de deskundigheid ontwikkelen die nodig is voor de uitvoering van innovatieve inkoop;

14.

roept de Commissie en de lidstaten op om richtsnoeren en opleidingsinstrumenten ter beschikking van de lagere overheden te stellen waarin het gebruik van precommerciële inkoop bij onderzoek en ontwikkeling wordt uitgelegd;

15.

is daarom verheugd over het initiatief van de Commissie om middelen beschikbaar te stellen voor de uitwisseling van goede praktijken en training in precommerciële inkoop binnen het werkprogramma 2009 van het Zevende Kaderprogramma;

16.

is ingenomen met het voornoemde werkdocument van de Commissiediensten over tien elementen van goede praktijk voor innovatieve oplossingen in overheidsinkoop en met de activiteiten die Pro Inno Europe in bredere zin ontplooit ter ondersteuning van innovatie; roept de Commissie op tot het opstellen van een soortgelijke handleiding met beste praktijken voor precommerciële inkoop;

17.

is van mening dat precommerciële inkoop vele mogelijkheden biedt als volgende stap naar de opname van innovatieve inkoopprocessen, maar erkent de behoefte aan specialistische inkoopvaardigheden en de noodzaak dat de lidstaten, in partnerschap met bedrijven, universiteiten en opleidingscentra, trainingsactiviteiten steunen ter ontwikkeling van beheersinstrumenten;

18.

vraagt de desbetreffende directoraten-generaal van de Commissie met elkaar samen te werken voor het ontwikkelen van een in de officiële talen te publiceren alomvattend, eenvoudig te begrijpen en juridisch waterdicht handboek, met realistische voorbeelden én uitleg over hoe deze juridische beginselen in de praktijk worden toegepast, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen en aanbestedende autoriteiten;

19.

spoort de Commissie aan om in het handboek met name praktijkvoorbeelden op te nemen van „risk-benefit sharing” volgens marktvoorwaarden; is daarnaast van mening dat de ondernemingen die in de precommerciële inkoop participeren de intellectuele-eigendomsrechten moeten krijgen, ook omdat de VS en Japan op basis van dit model tewerk gaan, hetgeen veel ondernemingen over de streep zal trekken om aan precommerciële inkoopprocedures deel te nemen;

20.

wijst er met name op dat precommerciële inkoop alleen geslaagd kan zijn als risico's en baten worden gedeeld volgens marktvoorwaarden en de deelnemende ondernemingen de intellectuele-eigendomsrechten behouden;

21.

roept de lidstaten en de Commissie op om binnen de innovatiebeleidsmix aan te geven welke overheidsproblemen op middellange en langere termijn vragen om een oplossing met in het kader van precommerciële inkoop ontwikkelde technologische middelen; is van oordeel dat dergelijke oplossingen prijsvragen en challenge funds, zoals het US Driverless Vehicle Challenge, kunnen omvatten;

22.

is van mening dat kennisoverdracht tussen technologisch innovatieve universiteiten, onderzoekscentra en aanbestedende diensten een wezenlijk onderdeel vormt van het welslagen van precommerciële inkoop;

23.

merkt op dat Europese agentschappen voor innovatie zoals VINNOVA in Zweden, Tekes in Finland, Senternovem in Nederland en Innovation Norway een fundamentele rol spelen bij de overdracht van kennis tussen prospectieve klanten en onderzoekers; door de samenwerking tussen alle partijen die aan onderzoek en ontwikkeling doen te bevorderen zetten zij aan tot precommerciële inkoop; moedigt de lidstaten derhalve aan om de werkzaamheden van deze agentschappen te bestuderen als referentie voor hun eigen activiteiten;

24.

onderstreept het belang van de EU-technologieplatforms, die een kader scheppen voor de definitie van onderzoeks- en ontwikkelingsprioriteiten en gebruiksklare innovaties koppelen aan de behoeften van prospectieve klanten; merkt ook op dat technologieplatforms opkomende marktontwikkelingen op het gebied van nieuwe technologieën kunnen afstemmen op de behoeften van de overheid; roept de Commissie derhalve op om een betere inbreng van de technologieplatforms bij de precommerciële inkoop te waarborgen;

25.

verwelkomt het initiatief voor leidende markten (ILM) van de Commissie als krachtige katalysator voor toepassing van precommerciële inkoop ter ondersteuning van innovatie met het oog op de ontwikkeling van belangrijke grote markten, en is met name ingenomen met het initiatief tot het opzetten van overheidsinkoopnetwerken ter ondersteuning van het ILM;

26.

is verheugd over de inspanningen van de Commissie in de Europese gedragscode van de Small Business Act om overheidsopdrachten toegankelijker te maken voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de EU;

27.

verwelkomt de verduidelijking van de Commissie dat aanbestedende diensten precommerciële inkoop kunnen uitvoeren in alle fasen van de ontwikkeling en invoering van nieuwe producten of diensten, en niet alleen voor fundamenteel onderzoek; merkt op dat deze algemene benadering een positieve uitwerking heeft op de toegankelijkheid van overheidsopdrachten voor het MKB;

28.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om klaarheid te scheppen in de rol die voor overheden is weggelegd bij het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling en het stimuleren van innovatie via hun inkoopactiviteiten; benadrukt dat het inkoopbeleid van de lidstaten niet te veel verplichtingen mag opleggen, aangezien precommerciële inkoop vanuit praktisch oogpunt op verschillende manieren kan worden georganiseerd, afhankelijk van de specifieke projecten en behoeften en met volledige inachtneming van de communautaire regelgeving;

29.

beschouwt precommerciële inkoop als een belangrijk concept, maar vreest dat kleine en middelgrote ondernemingen er alleen warm voor zullen lopen als hen duidelijk wordt uitgelegd hoe het functioneert, in het bijzonder in een grensoverschrijdende context; wijst erop dat het belangrijkste beginsel van precommerciële inkoop - namelijk dat de overheidsdienst niet alle voordelen van onderzoek en ontwikkeling voor zichzelf houdt, maar dat elke onderneming de eigendomsrechten behoudt van de nieuwe ideeën die het genereert - borg staat voor juridische zekerheid en bescherming van de ideeën van de deelnemende ondernemingen;

30.

erkent dat het MKB kan profiteren van precommerciële inkoop in de vorm van risicodeling (gezien hun beperktere investeringsmogelijkheden), toenemende groei (in omvang en ervaring) in elke fase van het O&O-proces en het gestroomlijnde inschrijvingsproces vergeleken met de traditionele aanbesteding;

31.

roept de Commissie op deze strategieën te consolideren in een enkel overheidsinkoopbeleid gericht op het stimuleren van innovatie via overheidsoverdrachten, precommerciële inkoop, de ontwikkeling van leidende markten en groei van het MKB via overheidsopdrachten;

32.

is van oordeel dat overheidscampagnes, in het kader van een geconsolideerde strategie ter bevordering van innovatie via precommerciële inkoop, een gunstiger klimaat zouden scheppen voor aanbestedende diensten om meer te investeren in activiteiten die innovatie stimuleren met een rendement op langere termijn; ondersteunt in dit opzicht kansen op netwerken tussen plaatselijke, regionale en landelijke overheden ten behoeve van precommerciële inkoop;

33.

is van oordeel dat precommerciële inkoop het best zal functioneren als er voldoende stimulansen voor de overheid zijn om van de O&O-markten te profiteren en als er voldoende prikkels voor de leveranciers zijn om bij overheidsprojecten betrokken te raken; wijst er daarom op dat financiële stimuleringsmaatregelen van het grootste belang zijn voor de acceptatie van precommerciële inkoop en dat financiële prikkels in bepaalde lidstaten al bestaan, waarbij een aanzienlijk aandeel van de kosten van de eerste precommerciële inkoop door een centrale autoriteit kunnen worden aangevuld;

34.

is van mening dat binnen de Gemeenschapsprogramma's ter stimulering van innovatie financiële maatregelen zouden moeten worden overwogen om overheden in heel de EU aan te zetten tot gezamenlijke precommerciële inkoop van innovatieve technologie in leidende markten en andere gebieden van gezamenlijk Europees belang;

35.

merkt op dat dergelijke communautaire proefprojecten gebaat zouden zijn bij een automatisch Commissieonderzoek en publicatie in brede kring van praktijkervaringen en contractbepalingen, zodat overheidsafnemers kunnen terugvallen op degelijke precedenten die tevens kunnen worden gebruikt in een handleiding met beste praktijken;

36.

vindt dat er voor precommerciële inkoop een Europees proefproject moet worden ontwikkeld, teneinde aan de hand van een concreet implementatievoorbeeld duidelijk te maken dat het resulteert in juridische zekerheid voor en bescherming van ondernemingen, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, dat, in vergelijking met aanbestedende overheden en de grote ondernemingen die in de regel bij openbare aanbestedingen betrokken zijn, per definitie de zwakkere partij vormt;

37.

wijst erop dat het versterken van precommerciële inkoop nog altijd een van de vele manieren is waarop lidstaten meer kunnen halen uit innovatie en onderzoek; roept daarom de lidstaten op innovatie te bevorderen door alle belanghebbende partijen, met inbegrip van universiteiten, onderzoeksinstellingen en andere voor de stimulering van de economische ontwikkeling relevante organen in te schakelen, teneinde overheden nauwer te betrekken bij innoverende ondernemingen; stelt dat deze inzet deel moet uitmaken van een consistente strategie voor onderzoek, innovatie en ontwikkeling;

38.

beveelt de Commissie en de lidstaten aan ter bevordering van de mededinging het gebruik te stimuleren van elektronische inkoopsystemen en van dynamische procedures waardoor het precommerciële-inkoopproces kan worden vergemakkelijkt;

39.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(2)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  PB C 91 van 12.4.2008, blz. 4.

(4)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 455.

(5)  http://ec.europa.eu/invest-in-research/action/2006_ahogroup_en.htm.

(6)  PB C 325 van 19.12.2008, blz. 44.

(7)  Artikel 16, onder f), van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 24, onder e), van Richtlijn 2004/17/EG.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/16


Tweede strategische toetsing van het energiebeleid

P6_TA(2009)0038

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid (2008/2239(INI))

(2010/C 67 E/04)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008„Tweede strategische toetsing van het energiebeleid - een Europese Unie-actieplan inzake energiezekerheid en -solidariteit” (COM(2008)0781) („de mededeling over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid”),

gezien het Groenboek van de Commissie van 13 november 2008„Naar een Europees energienetwerk voor een continue, duurzame en concurrerende energievoorziening” (COM(2008)0782),

gezien het rapport van de Commissie van 13 november 2008 over de tenuitvoerlegging van het programma inzake de trans-Europese energienetwerken in de periode 2002-2006 (COM(2008)0770),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 over Richtlijn 2004/67/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening (COM(2008)0769),

gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (COM(2008)0775),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008„Energie-efficiëntie: verwezenlijking van de 20%-doelstelling” (COM(2008)0772),

gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (COM(2008)0780),

gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (herschikking) (COM(2008)0778),

gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (COM(2008)0779),

gezien het voorstel van de Commissie van 26 november 2008 voor een richtlijn van de Raad houdende instelling van een communautair kader voor nucleaire veiligheid (COM(2008)0790),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008„Europa kan meer energie besparen door warmtekrachtkoppeling” (COM(2008)0771),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008„Windenergie op zee – Er is actie nodig om de doelstellingen van het energiebeleid voor 2020 en verder te realiseren” (COM(2008)0768),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008„Actualisering van het programma van indicatieve aard inzake kernenergie in de context van de tweede strategische evaluatie van de energiesituatie” (COM(2008)0776),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2007„De wereldwijde klimaatverandering beperken tot 2 graden Celsius. Het beleid tot 2020 en daarna” (COM(2007)0002),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008„Naar 20-20 in 2020 – Kansen van klimaatverandering voor Europa” (COM(2008)0030),

gezien het voorstel van de Commissie van 23 januari 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2008)0019),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008„Een Europees economisch herstelplan” (COM(2008)0800),

gezien zijn standpunt van 4 april 2006 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van de Beschikkingen nrs. 96/391/EG en 1229/2003/EG (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 mei 2007 over „Evaluatie Euratom – 50 jaar Europees kernenergiebeleid” (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 september 2007 over de routekaart voor hernieuwbare energie in Europa (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007„Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2007 over conventionele energiebronnen en energietechnologie (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over „Een actieplan voor energie-efficiëntie: Het potentieel realiseren” (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2008 over het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 over het Europees strategisch plan voor energietechnologie (8),

gezien zijn standpunt van 18 juni 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/54/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (9),

gezien zijn standpunt van 9 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (10),

gezien zijn standpunt van 18 juni 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1228/2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (11),

gezien zijn standpunt van 9 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1775/2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (12),

gezien zijn standpunt van 18 juni 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers (13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 over de steun voor demonstratie in een vroeg stadium van duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen (14),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0013/2009),

A.

overwegende dat een Europees energiebeleid drie prioritaire en even belangrijke doelstellingen in samenhang met elkaar moet nastreven, namelijk een zekere energievoorziening en solidariteit tussen de lidstaten, bestrijding van de klimaatverandering, die een sterk engagement met betrekking tot en uitvoering van de eigen doelstellingen van de Unie impliceert, en concurrentievermogen,

B.

overwegende dat alleen een volledige verandering van paradigma in het energiebeleid in de Europese Unie noodzakelijk is om de drie bovenstaande hoofddoelstellingen te verwezenlijken, en dat alleen deze tot een oplossing zal leiden met betrekking tot de werkgelegenheid, alsmede op sociaal, ecologisch en economisch vlak,

C.

overwegende dat de afhankelijkheid van de Europese Unie van conventionele energiebronnen en van een beperkt aantal energieproducenten een ernstig risico vormt voor de stabiliteit, de welvaart en de energievoorzieningszekerheid,

D.

overwegende dat de bevordering van de energie-efficiëntie een centrale rol moet spelen bij de vermindering van de afhankelijkheid van energie-import, verbetering van het concurrentievermogen en de bestrijding van de klimaatverandering,

E.

overwegende dat momenteel de vraag naar energie in de Europese Unie in de meeste sectoren nog steeds toeneemt, waarbij mogelijke energie-efficiëntie grotendeels onbenut blijft,

F.

overwegende dat de Europese Unie momenteel 50% van de energie die zij verbruikt importeert en dat dit kan oplopen tot 70% in 2030,

G.

overwegende dat de zekere energievoorziening van de Europese Unie nog meer onder druk staat door het gebrek aan visie over een economie die gebaseerd is op een laag energieverbruik en de zwakke investeringen, in het bijzonder op lokaal en regionaal niveau, waardoor in alle energiesectoren en regio's de capaciteit amper of niet voldoende is, zodat het met name noodzakelijk is de bestaande elektriciteitscentrales voor 2030 te vernieuwen voor een geraamd investeringsbedrag van 900 miljard EUR,

H.

overwegende dat de dalende olie- en gasprijzen een negatief effect hebben op de geplande investeringen, waardoor het noodzakelijk is alle belangrijke infrastructuurprojecten te ondersteunen die bijdragen tot de invoer van significante gasvolumes naar Europa, de diversificatie van de bronnen en routes en het vermijden van doorvoerrisico's,

I.

overwegende dat investeringen in de energie-infrastructuur extra worden gehinderd door de huidige economische crisis,

J.

overwegende dat Europa, ondanks dat in het scenario van de Commissie wordt uitgegaan van een dalende vraag naar conventionele bronnen in de komende twee decennia, alle geplande investeringen in nieuwe energie-importinfrastructuur moet steunen; overwegende dat dit een veilige overgang naar het nieuwe Europese energiesysteem garandeert dat naar verwachting tegen 2020 een feit zal zijn,

K.

overwegende dat de Europese Unie vanaf 2030 nieuwe duurzame energietechnologieën die concurrerend zijn en een lage CO2-uitstoot hebben, moet hebben ontwikkeld en geprogrammeerd en tezelfdertijd haar energieverbruik significant moet hebben verminderd om het dreigende tekort aan fossiel brandstoffen te ondervangen,

L.

overwegende dat de Europese Unie dringend werk moet maken van grote netwerkinvesteringen en de interne energiemarkt moet voltooien, en dat toekomstgerichte initiatieven, zoals de Europese transmissiesysteembeheerder en de invoering van een enkel Europees gasnet, moet worden aangemoedigd,

M.

overwegende dat de energiesector en investeringen in de energie-infrastructuur behoefte hebben aan een stabiel regelgevingskader en een nauwere samenwerking tussen de nationale regelgevers,

N.

overwegende dat de ontwikkeling van energienetten van essentieel belang is voor de vergroting van de zekerheid van de energievoorziening, die een van de hoogste prioriteiten van het Europees energiebeleid moet zijn,

O.

overwegende dat de elektriciteits- en gassector een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader nodig hebben, en dat het daarom noodzakelijk is sterke bevoegdheden te verlenen aan het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators („agentschap”), zodat het kan bijdragen tot de harmonisatie van nationale regelgevingskaders en eventuele onzekerheid als gevolg van de comitologieprocedure kan worden vermeden,

P.

overwegende dat de in de Europese Unie aanwezige conventionele energiebronnen moeten worden geëxploiteerd, in lidstaten waar zij voorhanden zijn in overeenstemming met de nationale en communautaire milieuwetgeving, om bij te dragen tot de doelstellingen inzake zekerheid van de energievoorziening,

1.

verzoekt de lidstaten deze strategische toetsing van het energiebeleid te beschouwen als de basis voor de tenuitvoerlegging van een energiebeleid voor Europa en voor het vastleggen van een ambitieus actieplan voor 2010 – 2012;

2.

bevestigt de drieledige doelstelling voor 2020, te weten een vermindering met 20% van de broeikasgasemissies, en met 30% in geval van een internationale overeenkomst, een vermindering van het energieverbruik met ten minste 20% en verwezenlijking van een aandeel van ten minste 20% voor hernieuwbare energie bij het eindverbruik; verzoekt de Europese Unie en de lidstaten de meest energie-efficiënte economie ter wereld te worden om actief bij te dragen aan het halen van de klimaatdoelstelling van 2°C; verzoekt de Europese Unie en de lidstaten voor 2050 een vermindering van de broeikasgasemissies met ten minste 80% te overwegen; verzoekt de Commissie in overleg met alle belanghebbenden mogelijke energiescenario's op te stellen die laten zien welke mogelijkheden er zijn om deze doelstellingen te bereiken en die de onderliggende technische en economische hypotheses aangeven;

3.

is er vast van overtuigd dat een beperking van het energieverbruik absolute voorrang moet krijgen om de doelstellingen op het punt van duurzame ontwikkeling, innovatie, schepping van werkgelegenheid en het concurrentievermogen te bereiken en dat het tevens een zeer doeltreffende en goedkope manier is om een energievoorziening veiliger te stellen;

4.

doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om het energiebesparingsdoel van 20% vóór 2020 voor de lidstaten wettelijk verplicht te stellen en consequente maatregelen voor te stellen en uit te voeren waarmee gewaarborgd wordt dat dit doel wordt bereikt;

5.

verzoekt de Europese Unie en de lidstaten een verbetering van de energie-efficiëntie met 35% en een verhoging van het aandeel hernieuwbare energie met 60% tegen 2050 tot doel te stellen;

6.

verzoekt de Commissie alle geplande investeringen in nieuwe infrastructuur voor energie-import en hernieuwbare energietechnologieën te steunen om het negatieve effect te corrigeren van de dalende olie- en gasprijzen op de geplande investeringen;

Europees energiebeleid

7.

dringt er, met het oog op de toenemende bedreiging van de energiezekerheid in de Europese Unie, bij de lidstaten op aan eensgezind op te treden; merkt op dat de huidige praktijk haaks staat op dit streven; acht het absoluut noodzakelijk, omwille van de zekere energievoorziening en de solidariteit en met het oog op de doeltreffendheid van de onderhandelingen over een internationaal regelgevend kader, dat de Commissie het Parlement en de Raad een plan voor een Europees energiebeleid voorstellen, waarin rekening wordt gehouden met de respectieve bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten: internationale betrekkingen, energie-efficiëntie, bestrijding van de klimaatverandering, verdere ontwikkeling van de binnenmarkt, onderhandeling van internationale verdragen, opstellen van prognoses en overleg met producenten en doorvoerlanden, onderzoek op energiegebied en diversificatie van energieleveranties;

8.

dringt er bij de Commissie op aan bij te dragen tot de verwezenlijking van een Europa dat tegenover producenten uit derde landen met één stem spreekt, door de ontwikkeling van een onderlinge afhankelijkheid waar alle partijen baat bij hebben, en de versterking van de onderhandelingsmacht van ondernemingen uit de EU tegenover staatsbedrijven uit derde landen te ondersteunen;

9.

meent dat de solidariteit op energiegebied een van de belangrijkste Europese doelstellingen op Europees, regionaal en bilateraal niveau moet worden en dat de aantasting van de energievoorziening in een lidstaat de Europese Unie als geheel treft;

10.

onderstreept het belang van lokale initiatieven in verband met klimaatbeheersing; stemt in met maatregelen die de energie-efficiëntie en hernieuwbare energie beogen te stimuleren, zoals de financieringsprogramma's in het kader van het cohesiebeleid of groene belastingheffing, of de bijdrage van het „Convenant van burgemeesters” en ondersteunt in dit verband het idee van een „Convenant van eilanden” in het kader van de verspreiding van positieve praktijkvoorbeelden en de ontwikkeling van gemeenten en steden met een hoge energie-efficiëntie en hoog gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

11.

is van oordeel dat een passend Europees energiebeleid gestoeld moet zijn op een evenwichtige energiemix, gebaseerd op niet-koolstofhoudende energie, fossiele brandstoffen met een zo laag mogelijke CO2-uitstoot en nieuwe technologieën die het mogelijk maken de broeikasgasemissies van de vaste fossiele brandstoffen drastisch te verlagen;

12.

is van mening dat de lidstaten nationale strategieën moeten ontwikkelen om het vraagstuk van de energiearmoede op hun grondgebied aan te pakken;

13.

is ervan overtuigd, dat de taakverdeling tussen ondernemingen en de politiek, op grond waarvan de ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de energievoorzieningszekerheid, deugdelijk is gebleken en derhalve in principe moet worden aangehouden; dringt erop aan bij de politiek dat zij in het licht van de almaar toenemende wereldwijde problemen de activiteiten van de ondernemingen in de toekomst sterker moet ondersteunen;

14.

herinnert aan de verplichtingen die de lidstaten zijn aangegaan met de ondertekening van het Verdrag van Lissabon, om klimaatveranderingen tegen te gaan en solidair te zijn bij een energiecrisis;

15.

meent dat de ratificatie van het Verdrag van Lissabon alle inspanningen voor het vaststellen van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid verder zal versterken;

Voorzieningszekerheid

16.

is ingenomen met het Europese Unie-actieplan inzake energiezekerheid en –solidariteit;

Bevordering van de infrastructuur die nodig is om aan de behoeften van de Europese Unie te voldoen

17.

wijst op de grote achterstand bij de uitvoering van de prioritaire netwerken en netwerken van Europees belang voor het transport en energie; onderstreept dat de lage investeringen een vertragend effect hebben op de goede werking van de binnenmarkt en dat daardoor alle energiesectoren amper of geen voldoende capaciteit hebben; merkt tevens op dat de industrie hiervoor slechts ten dele verantwoordelijk is en verzoekt de lidstaten de burgers meer bij het beleid te betrekken, met name door hen te informeren over beter te informeren over nieuwe infrastructuur- en elektriciteitsproductieprojecten; dringt er bij de nationale regelgevende instanties op aan alles binnen hun beslissingsbevoegdheden in het werk te stellen om investeringen te bespoedigen;

18.

constateert dat de nieuwe investeringsgolf in die zin toekomstgericht moet zijn dat rekening wordt gehouden met de veranderende manier waarop energie verbruikt en geproduceerd wordt en dat gedecentraliseerde energiesystemen gecombineerd moeten worden met omvangrijke bronnen van hernieuwbare energie;

19.

wijst erop dat de Europese Raad een streefcijfer van 10% heeft vastgesteld voor de interconnectiecapaciteit voor gas en elektriciteit tussen lidstaten;

20.

staat positief tegenover het idee om de Europese financiering te verhogen ter stimulering van investeringen in de netwerken; neemt met belangstelling nota van het voorstel van de Commissie om – in het kader van het economisch herstelplan uit 2008 – 5 miljard EUR van de niet gebruikte begrotingskredieten van 2008/2009 voor nieuwe energieverbindingen te bestemmen; vraagt volledig betrokken te worden bij de beslissing over de definitieve lijst van projecten; vindt dat de Europese Investeringsbank een prominentere rol moet spelen in het verstrekken van financiering voor projecten inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en O&O;

21.

roept de Commissie en de lidstaten op zich actief in te zetten voor een verhoging van het aantal operators op de energiemarkt en in het bijzonder maatregelen te nemen ter bevordering van de energieproductie door kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en van hun toegang tot de markt;

22.

wijst op het belang van de ontwikkeling van onderlinge verbindingen tussen elektriciteits- en gasinfrastructuren door Midden- en Zuidoost-Europa heen volgens een noord-zuidas, waarbij het eraan herinnert dat de netwerken in de Oostzeeregio ontwikkeld en geïntegreerd moeten worden in het West-Europese netwerk; onderstreept dat er specifieke aandacht moet worden gegeven aan de ontwikkeling een plan voor de verbindingen tussen de Oostzeelanden voor gas, elektriciteit en opslag in 2009; steunt tevens de ontwikkeling van onderlinge verbindingen tussen eilanden, en afgelegen en geïsoleerde gebieden in de Europese Unie;

23.

dringt om dezelfde redenen aan op de ontwikkeling van onderlinge verbindingen met Zuidwest-Europa, in het bijzonder tussen het Iberisch schiereiland en Noord-Frankrijk;

24.

herinnert eraan dat er reeds tussen diverse landen grensoverschrijdende verbindingen bestaan; wijst erop dat regionale initiatieven, zoals het pentalaterale forum praktische en toepasbare oplossingen hebben ontwikkeld, die de integratie van de interne markt bevorderen; moedigt deze initiatieven aan hun succesvolle werkzaamheden voort te zetten;

25.

verzoekt de Commissie adequate maatregelen voor te stellen voor het aanmoedigen van interconnectie en ontwikkeling van elektriciteitsnetwerken voor de optimale integratie en compensatie van schommelingen in de productie van hernieuwbare energie on- en offshore;

26.

is ingenomen met het voorstel om een plan voor een offshorenetwerk in de Noordzee te presenteren om het enorme potentieel ervan aan windenergie te benutten; juicht in dit verband ook het realiseren toe van een Europese „supergrid” door verbinding van netwerken in de Noordzee, het Middellandse-Zeegebied en het Oostzeegebied;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor adequate regulering en niet-discriminatoire toegang tot nieuwe infrastructuur, zoals het offshorenetwerk in de Noordzee;

28.

is van mening dat de EU grondig en zo snel mogelijk moet doorgaan met het diversifiëren en veilig stellen van haar energiebronnen; roept de Commissie en het Tsjechische voorzitterschap op om aan de eerstkomende Europese Raad een nieuw ambitieus en vooruitziend diversificatieplan voor te leggen;

29.

geeft zijn steun aan projecten voor diversificatie van energiebronnen en aanvoerroutes, in het bijzonder de ontwikkeling van een zuidelijke gaspijplijn, met inbegrip van het Nabucco-project, de Turks-Grieks-Italiaanse gasverbinding en het South-Stream-project; beklemtoont de noodzaak van samenwerking met de betrokken landen, met name in de Kaspische regio; acht het van groot belang dat levering uit andere landen in de regio, zoals Oezbekistan en Iran, op lange termijn, wanneer de politieke toestand dit toelaat, een verdere belangrijke bron van energievoorziening voor de Europese Unie zouden moeten zijn;

30.

spreekt ook zijn steun uit voor de volledige interconnectie van de Algerijns-Spaans-Franse en continentaal-Europese netten via het MEDGAZ-project, dat door de Commissie als project van Europees belang is aangemerkt in het plan voor prioritaire interconnectie, gericht op verdere diversifiëring van de gasaanvoerroutes naar Europa;

31.

pleit in het licht van de dalende eigen aardgaswinning en de verandering van de energiemix in talrijke lidstaten, voor een snelle tenuitvoerlegging van alle momenteel geplande projecten op het gebied van aardgas- en stroominfrastructuur teneinde te verzekeren dat ook in de toekomst aan de vraag kan worden voldaan;

32.

is van oordeel dat de betrekkingen en partnerschappen tussen belangrijke energieleveranciers, doorvoerlanden en afnemerlanden van groot belang zijn en verdiept moeten worden; wijst er evenwel op dat de verdieping van deze betrekkingen en partnerschappen in geen geval ten koste mag gaan van de fundamentele waarden van de Europese Unie, met name met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten; onderstreept in dit verband dat de opbouw van een vertrouwensbasis en sterkere en juridisch bindende afspraken tussen de Europese Unie en de productie- en doorvoerlanden hand in hand moeten gaan met de bevordering en eerbiediging van democratie, mensenrechten en rechtsstaat; dringt aan op de ontwikkeling en vaststelling van beleid en concrete maatregelen om deze doelstellingen te bereiken;

33.

pleit in dit verband voor het sluiten door de drie partijen, de EU, Rusland en Oekraïne, van een overeenkomst over de doorvoer van gas uit Rusland naar de EU, zodat de continuïteit van de voorziening in de komende jaren verzekerd is;

34.

verzoekt de Commissie weer alles in het werk te stellen om een oplossing te vinden voor nog openstaande vragen in verband met de voorwaarden voor de doorvoer van aardgas door Turkije via de Nabuccopijpleiding;

35.

meent dat voldoende LNG-capaciteit bestaande uit liquefactie-installaties in de producerende landen en LNG-terminals en hervergassingsinstallaties op schepen in de Europese Unie beschikbaar zou moeten zijn voor alle lidstaten, direct of via andere lidstaten op basis van een solidariteitsmechanisme; meent dat de nieuwe LNG-terminals beschouwd moeten worden als projecten van Europees belang gezien hun sleutelpositie voor het diversifiëren van de toevoerroutes;

36.

verzoekt de Commissie haar volle steun te geven aan investeringen in installaties voor strategische gasvoorraden, als belangrijk onderdeel van de zekerheid van de energievoorziening van de Europese Unie;

37.

denkt dat olieraffinagecapaciteit een belangrijke aanvullende factor is voor het verzekeren van de energievoorziening van de Europese Unie; merkt op dat het derhalve belangrijk is de transparantie van het evenwicht tussen vraag en aanbod te verbeteren voor de voor de behoeften van de Europese Unie noodzakelijke raffinagecapaciteit, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de bezorgdheid over de toekomstig beschikbaarheid van dieselbrandstof;

38.

streeft ernaar, steunend op het beginsel van de Europese solidariteit op energiegebied, de energievoorziening en -zekerheid van de Oostzeeregio tijdens de economische recessie veilig te stellen;

Interne energiemarkt

39.

verzoekt de Commissie en de lidstaten strategische richtsnoeren voor de langere termijn op te stellen, waarbij particuliere industriële ondernemingen worden gestimuleerd mee te werken aan de uitvoering ervan, die evenwicht houdt tussen marktmechanismen en regulering;

40.

acht het belangrijk een duidelijk en stabiel rechtskader te creëren door de onderhandelingen over het wetgevingspakket inzake de interne energiemarkt vóór het einde van deze zittingsperiode van het Parlement in 2009 af te ronden; ondersteunt de instelling van het onafhankelijke agentschap voor samenwerking tussen energieregulators, zoals voorzien in bovengenoemd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het agentschap, dat uitgerust is met ruime, onafhankelijke bevoegdheden, ook met betrekking tot de zekerheid van energievoorziening en netwerken; verzoekt de lidstaten de uitvoering van het derde energiepakket te bevorderen, en in het bijzonder met elkaar te beginnen samen te werken om regionale en bilaterale solidariteit te stimuleren met het oog op de waarborging van de energievoorziening op de interne markt;

41.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om grote netwerkinvesteringen te ontwikkelen en de interne energiemarkt te voltooien via een aantal toekomstgerichte initiatieven zoals de Europese transmissiesysteembeheerder en de totstandbrenging van een enkel Europees gasleidingnet;

42.

roept de Commissie op de doelstelling van de ontwikkeling en voltooiing van een intelligent onderling verbonden elektriciteitsnetwerk te vervroegen naar 2020, als een belangrijk ingrediënt voor het bereiken van de 2020-doelstellingen;

43.

verzoekt de lidstaten samen te werken aan de uitwerking van een Europees strategisch plan voor programmering van de meerjarige investeringen die nodig zijn om te voldoen aan de toekomstige behoeften inzake de elektriciteitsproductie, op basis van onderzoek naar de verwachte energiebehoeften op de middellange termijn; is van mening dat ook in de gassector een indicatief meerjarenplan moet worden opgesteld, zodat de benodigde investeringen op Europees niveau in kaart kunnen worden gebracht;

44.

verzoekt de lidstaten en de relevante betrokkenen met relevante partijen in alle landen die met de geplande investeringen te maken kunnen krijgen, overleg te plegen over en te zorgen voor de coördinatie van toekomstige plannen voor infrastructuurinvesteringen (netten, pijplijnen, elektriciteitscentrales, enz.), om optimaal gebruik te maken van beschikbare middelen; gelooft dat de oprichting van een „Infrastructuurcoördinatiegroep” op Europees niveau de coördinatie zou kunnen helpen verbeteren en de ontwikkeling van een 10-jarennetwerkontwikkelingsplan, zoals voorgesteld in het pakket betreffende de interne energiemarkt, kan aanvullen;

45.

onderstreept dat de voltooiing van de interne energiemarkt pas geslaagd genoemd kan worden als belemmeringen voor investeringen zijn weggenomen en fysieke verbindingen zijn gebouwd, die alle lidstaten van de Europese Unie in één gemeenschappelijk energienetwerk verbinden en als deze markt op termijn de schommelingen van de energieprijzen kan voorkomen en een eerlijke markt voor alle producenten kan verzekeren, alsmede nieuwe energieproducenten en technologieën aansluiting op het net, toegang en integratie garandeert; benadrukt dat de onlangs herziene Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (15) op duidelijke en voorspelbare wijze een CO2-evaluatie verschaft;

Externe betrekkingen op energiegebied

46.

is ingenomen met de mededeling over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid, en met name met de voorstellen met betrekking tot het extern energiebeleid die in grote lijnen overeenkomen met bovengenoemde resolutie van 26 september 2007; betreurt het gebrek aan gedetailleerde voorstellen en onderstreept nogmaals dat de inspanningen van de Europese Unie om een coherent en effectief gemeenschappelijk extern energiebeleid te ontwikkelen, verder moeten worden opgevoerd, waarbij opnieuw het accent moet liggen op energieproducerende landen;

47.

verzoekt de Commissie met de opneming van de zogenaamde „energiezekerheidsclausule” in handels-, associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden te ondersteunen, waarin een gedragscode en een verbod op onderbreking vanwege handelsgeschillen wordt opgenomen en uitdrukkelijk wordt voorzien in maatregelen die genomen moeten worden in geval van eenzijdige onderbreking of enige verandering van de contract- of leveringsvoorwaarden door een van de partijen;

48.

herinnert eraan dat de Europese Unie, zelfs met de tenuitvoerlegging van zeer ambitieuze en drastische plannen voor energie-efficiëntie en energiebesparingen, voor fossiele brandstoffen op de middellange termijn nog altijd afhankelijk blijft van leveringen uit derde landen; dringt derhalve aan op intensivering van het overleg met de producerende landen en meer in het algemeen op versterking van de samenwerking op internationaal niveau om de transparantie op de mondiale energiemarkt te verbeteren en de kwestie van duurzame ontwikkeling op de agenda te zetten;

49.

wijst op het belang van leveringsovereenkomsten voor de lange termijn voor de ontwikkeling van langdurige, op vertrouwen gebaseerde betrekkingen tussen producerende en verbruikende landen en merkt tevens op hoe belangrijk deze zijn voor het veiligstellen van de noodzakelijke investeringen, zowel upstream als downstream;

50.

verzoekt de Europese Unie samen te werken met de landen van het Middellandse-Zeegebied en Noord-Afrika, gezien het belangrijke potentieel op gebied van energiebronnen van deze landen en de belangrijke ontwikkelingskansen voor Afrika; meent in het bijzonder dat het gebruik van zonne-energie moet worden onderzocht en bevorderd; dringt er derhalve op aan gemeenschappelijke doelstellingen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in het kader van het „Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse-Zeegebied” te integreren;

51.

verzoekt de Europese Unie samen te werken met de landen van het Midden-Oosten, gezien hun belangrijke potentieel op gebied van energiebronnen;

52.

steunt de intentie om met Rusland te onderhandelen over een uitgebreide nieuwe overeenkomst ter vervanging van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst uit 1997, met inbegrip van het energiehoofdstuk, dat volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van het verdrag inzake het energiehandvest en de protocollen inzake doorvoer daarin; wijst erop dat Rusland het verdrag inzake het energiehandvest heeft ondertekend en dat Oekraïne het heeft geratificeerd; herinnert eraan dat dit onder meer voorziet in een mechanisme voor de regeling van geschillen, bijvoorbeeld geschillen tussen de verdragspartijen over doorvoer of handel;

53.

wijst erop dat Oekraïne moet worden betrokken bij de Europese permanente dialoog met Rusland omdat Oekraïne een sleutelrol speelt als doorvoerland;

54.

dringt er bij de Commissie op aan de uitbreiding van het Energiegemeenschapsverdrag tussen de Europese Unie en Zuidoost-Europa naar andere derde landen en de totstandbrenging van nieuwe regionale energiemarkten met naburige landen naar het voorbeeld van de Zuidoost-Europese energiegemeenschap, zoals de Euromediterrane energiegemeenschap, te overwegen om de zekerheid van de energietoevoer veilig te stellen;

55.

wijst erop dat ook Turkije moet worden betrokken bij de Europese permanente dialoog met de Kaspische regio/Kaukasus omdat Turkije een sleutelrol kan spelen als doorvoerland; herinnert Turkije tezelfdertijd aan zijn verbintenissen als kandidaat-lidstaat tot overname van het acquis communautaire;

56.

benadrukt het geopolitieke belang van de Zwarte-Zeeregio voor de energieveiligheid van de Europese Unie en voor de diversificatie van de bronnen voor haar energievoorziening;

57.

roept de lidstaten op de energiebetrekkingen met de landen in Latijns-Amerika in het kader van de bestaande en toekomstige associatie- en samenwerkingsovereenkomsten verder te verdiepen;

58.

verzoekt de lidstaten de euro te gebruiken als instrument ter structurering van de internationale financiële betrekkingen om prijsschommelingen als gevolg van de facturering van de olie- en gasaankopen te verminderen; verzoekt de Europese Unie de kwestie van buitenlandse investeringen in de Europese energiesector verder uit te diepen door toepassing van de wederkerigheidsclausule; is van mening dat de Europese Unie, zoals voorgesteld door het Parlement en de Commissie, een efficiënte derde-land-clausule moet toepassen op de overname van een transmissiesysteem of transmissiesysteembeheerder, zolang de wederkerigheid bij de markttoegang niet is verzekerd;

59.

roept de Commissie op om verschillende mogelijkheden te analyseren teneinde de volatiliteit van de aardolie- en aardgasprijzen te verminderen; wijst met name op de rol van transparantie en voldoende reserveproductiecapaciteiten, evenals de katalyserende werking van financiële speculaties voor de totstandkoming van de marktprijs; wijst het gebruik van strategische olievoorraden ter beperking van prijsschommelingen op economische gronden van de hand;

60.

roept de lidstaten op hun maatregelen inzake beveiliging van de aanvoerwegen, met name over zee, op te voeren en te coördineren;

61.

roept de lidstaten op positieve voorbeelden uit de praktijk op internationaal niveau kenbaar te maken en de technologische samenwerking met deze landen te intensiveren om de kennis en ervaring op dit gebied te vergroten; roept de lidstaten in het bijzonder op hun technologische samenwerking te intensiveren met Japan, waarvan de economie volledig afhankelijk is van de energie-import en dat een van de meest efficiënte, energiesystemen ter wereld heeft ontwikkeld;

62.

merkt op dat het stijgende energieverbruik en de toenemende uitstoot van broeikasgassen door China een enorme uitdaging vormen voor de milieudoelstellingen en de waarborging van de energielevering; roept op tot betere samenwerking tussen de EU en China om de overdracht van technologieën met een lage koolstofemissie te stimuleren, in het bijzonder energiebesparing en hernieuwbare energie; benadrukt dat het van essentieel belang is CO2-afvang en -opslag (CCS) te ontwikkelen en in te zetten in China, gezien de belangrijke rol van steenkool in de economie van dat land;

63.

wijst op het belang van de energiedialoog tussen de Europese Unie en de OPEC en dringt er bij de Commissie op aan om de energiedialoog met Noorwegen te intensiveren;

Respons op crisissituaties via het beheer van olie- en gasvoorraden

64.

is ingenomen met de wens van de Commissie Richtlijn 2006/67/EG van 24 juli 2006 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (Gecodificeerde versie) (16) te herzien en stelt de publicatie van wekelijkse en niet maandelijkse gegevens voor, om de markt transparant te maken en buitensporige reacties op de Amerikaanse situatie te vermijden;

65.

wijst erop dat de lidstaten geen solidariteit hebben getoond door meer gas naar de getroffen lidstaten te sturen tijdens de recente gascrisis tussen Oekraïne en Rusland; verzoekt de Raad en de Commissie met klem een solidariteitsmechanisme overeenkomstig het Verdrag van Lissabon in het leven te roepen, dat de EU in staat stelt om efficiënt, snel en samenhangend te handelen in crisissituaties die ontstaan door onderbreking van de voorziening, schade aan kritische infrastructuur of andere gebeurtenissen;

66.

verwelkomt, in het licht van de aangehaalde recente gascrisis, die gevolgen had voor het grondgebied van de Unie, het voornemen van de Commissie om het raamwerk van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening (17) te verbeteren en roept de Commissie op voor het einde van 2009 een voorstel in te dienen tot wijziging van deze richtlijn in overeenstemming met de voorstellen in bovengenoemde mededeling COM(2008)0769;

67.

benadrukt dat de belangrijkste elementen van de herziening van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad verplicht moeten zijn en effectieve nationale en communautaire noodplannen moeten inhouden, die onder meer een gemeenschappelijke verklaring van een noodsituatie vastleggen, alsmede toewijzing van de beschikbare voorraden en de infrastructuurcapaciteit van getroffen landen, gecoördineerde distributie, het in gang zetten van noodmaatregelen in niet-getroffen of minder getroffen landen om de hoeveelheid beschikbaar gas voor de getroffen markten te vergroten met gebruikmaking van alle mogelijke middelen, zoals bijvoorbeeld contracten die opgeschort kunnen worden, overstappen op andere brandstoffen, onttrekking aan voorraden, flexibiliteit van de voorziening; meent dat het van essentieel belang is de werking van de markt te verbeteren door transparantie en een grotere beschikbaarheid van gas op de markt; roept de EU en haar lidstaten op gasopslag met snelle beschikbaarheid te ontwikkelen;

68.

stelt voor dat een beter gebruik wordt gemaakt van informatietechnologieën voor volledige of gedeeltelijke onderbrekingen van de energievoorziening in geval van een crisis en meent dat met het oog hierop, onder controle van de regelgever, een regeling kan worden ingevoerd om de consumptie na een collectief besluit te verminderen;

Energie-efficiënte

69.

meent dat de verbetering van de energie-efficiëntie met ten minste 20% voor 2020 een prioriteit is met het oog op de te leveren bijdrage aan de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen, en tevens een zeer doeltreffende en goedkope manier is om de zekerheid van de energievoorziening te vergroten; roept derhalve de Commissie en de lidstaten op om direct een juridisch bindend streefcijfer voor energie-efficiëntie van ten minste 20% voor 2020 aan te nemen; roept de Commissie en de lidstaten op om meer bewustmakingscampagnes te voeren en praktische informatie over mogelijke oplossingen voor vergroting van de energie-efficiënte toegankelijk te maken en onderwijs- en opleidingsprogramma's over energie op scholen en aan universiteiten in de gehele Europese Unie te stimuleren;

70.

benadrukt het belang van rigoureuze en tijdige tenuitvoerlegging en handhaving van wetgeving op het gebied van energiebesparing en energie-efficiëntie door de lidstaten en de Commissie; benadrukt het belang van verplichte maatregelen voor aanbestedingen op communautair en nationaal niveau teneinde de vraag naar innovatieve producten en diensten die de energie-efficiëntie verhogen te stimuleren; roept derhalve op tot een ambitieuze aanpak in de toekomstige wetgeving met betrekking tot energiebesparing en energie-efficiëntie (in het bijzonder in de bouw-, industrie- en transportsector, alsmede op het gebied van stedenbouw en elektrische apparatuur);

71.

juicht het voornemen van de Commissie toe de ontwikkeling op het gebied van warmtekrachtkoppeling nauwlettend te volgen en roept de Commissie op om in het kader van de actualisering van het actieplan inzake energie-efficiëntie in 2009 nieuwe ondersteunende maatregelen voor te leggen; herinnert de Commissie eraan dat besparing van primaire energie, kosteneffectiviteit en voorzieningszekerheid de prioritaire doelstellingen zijn van het warmtekrachtkoppelingsproces, ongeacht van welke technologie gebruik wordt gemaakt; meent dat het moet aan de markt worden overgelaten om de beste en meest geschikte technologieën te ontwikkelen en te kiezen; pleit ervoor een strategie te ontwikkelen voor het bevorderen en financieren van infrastructuren zoals warmte- en/of koudenetten waarmee gebruik wordt gemaakt van plaatselijke grondstoffen zoals geothermie, warmtekrachtkoppeling, etc.;

72.

steunt het internationale partnerschap voor de samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie, om uniforme normen te bevorderen en het stellen van ambitieuze doelen in de hele wereld aan te moedigen;

73.

dringt aan op een efficiënter oliegebruik, met name in de vervoerssector die de grootste consument van deze energie is; dringt erop aan ambitieuze doelstellingen voor de middellange termijn (2020) voor een efficiënte brandstofconsumptie door voertuigen aan te nemen, en tegelijk de lidstaten te stimuleren in het kader van hun beleid voor goederen- en personenvervoer, in het bijzonder in stedelijke regio's, te zoeken naar alternatieve energiebronnen en aandrijvingstechnologieën, zoals elektromotoren; is van mening dat het bewerkstelligen van een significante verschuiving in de transportmodi („modal shift”) in de richting van milieuvriendelijkere mogelijkheden, bijvoorbeeld een verschuiving van particulier autovervoer naar openbaar vervoer, een essentieel onderdeel zou moeten zijn van de strategie van de Europese Unie voor het terugdringen van de broeikasgasemissies in de transportsector;

74.

meent dat een voortrekkersrol van voertuigen de Europese automobielsector zou kunnen helpen de internationale afzetmarkten te heroveren, met name op Aziatische concurrenten;

75.

betreurt dat op het gebied van het Europese goederenvervoer de spoorwegen slechts 10% voor hun rekening nemen; roept de lidstaten op om beter gebruik te maken van het vervoer per spoor en over het water; verlangt dat de activiteiten tot het verkrijgen van een optimale combinatie tussen de vervoersmodaliteiten spoorwegen, binnenvaart en weg worden geïntensiveerd;

76.

benadrukt het belang van de aanneming van de noodzakelijke mix van beleidsmaatregelen om de energie-efficiëntie van zowel bestaande als nieuwe elektrische apparaten te verbeteren;

Beter gebruik van de binnenlandse energiebronnen en van de beste technologieën van de EU

77.

meent dat hernieuwbare energie zoals wind- en zonne-energie, hydraulische energie, biomassa, aardwarmte en mariene bronnen de belangrijkste potentiële energiebronnen van de Europese Unie zijn, die kunnen helpen de energieprijzen te stabiliseren en de toenemende afhankelijkheid op energiegebied te beperken, en juicht het initiatief toe om een mededeling in te dienen over de verwijdering van obstakels voor hernieuwbare energie; benadrukt in dit verband dat een eventueel nieuw initiatief niet mag leiden tot uitstel van bestaande projecten;

78.

is van mening dat de exploitatie van inheemse fossiele brandstoffen, in het bijzonder aardgasvelden onder land en zee, kan bijdragen aan het verbeteren van de energieonafhankelijkheid van Europa en waar mogelijk moet worden ontwikkeld, in overeenstemming met de nationale en Europese milieuwetgeving; verzoekt de lidstaten en de Commissie in de regelgeving de juiste balans te vinden tussen milieubescherming en productiekansen op het grondgebied van de Europese Unie, zowel op het land als op zee;

79.

herinnert eraan dat het, gezien het feit dat hernieuwbare bronnen onregelmatige bronnen zijn, van essentieel belang is te zorgen voor goede verbindingen met het elektriciteitsnet op communautair niveau, waarbij bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan de lidstaten en regio's met een geïsoleerde ligging ten aanzien van de energiemarkt van de EU, teneinde de lidstaten de nodige middelen te verschaffen om te kunnen voldoen aan de doelstelling om tegen 2020 voor 20% gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen;

80.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale overheden de betrekkingen tussen de landbouw- en energiesector op baanbrekende wijze te ontwikkelen via een plan om de daken van landbouwinstallaties van apparaten voor vernieuwbare energie zoals zonnepanelen te voorzien; roept de lidstaten en lokale overheden op plaatselijk stimulansen te creëren voor het gebruik van afgewerkte olie en duurzame lokale bronnen van biomassa, en tegelijkertijd te zorgen voor een evenwicht tussen de energiegewassen en de gewassen bestemd als voedsel;

81.

dringt er bij de Commissie op aan om aan het Parlement verslag uit te brengen over de technische hindernissen en normen die KMO's in de weg staan om te kunnen investeren in de productie van energie en om deze productie via bestaande netwerken te kunnen distribueren;

82.

verzoekt de Commissie meer prioriteit te geven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van elektriciteitsopslag, op ICT gebaseerde verbinding van verdeelde opwekkingsfaciliteiten („virtuele elektriciteitscentrales”), intelligente energienetten en vergroting van de capaciteit van de infrastructuur om prioritaire aansluiting van hernieuwbare energie mogelijk te maken;

83.

verzoekt de Commissie de Europese ontwikkelingshulp te herdefiniëren en daarin een nieuwe energiepijler op te nemen; meent in dit verband dat de projecten voor zonne-energiecentrales in Noord-Afrika in de eerste plaats bestemd moeten zijn voor de lokale behoeften;

84.

herinnert eraan dat bruinkool en steenkool nog steeds belangrijke tijdelijke elementen zijn van de energiemix en in de energievoorziening van de Europese Unie, vanwege de grote nationale voorraden, en een alternatief vormen voor olie en gas; onderstreept echter dat de CO2-uitstoot hoger is dan van andere primaire energiebronnen; dringt derhalve aan op terugdringing van deze uitstoot door middel van modernisering van krachtcentrales door CSS-technologieën en verzoekt de Commissie alle financiële mogelijkheden te overwegen om de 12 demonstratieprojecten voor 2015 te bouwen;

85.

onderkent dat het meeverbranden van biomassa in moderne kolencentrales nu al een rendement van 45% oplevert en dat in het kader van warmtekrachtkoppeling zelfs een rendement van 90% bereikt kan worden; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op om het bijmengen van biobrandstoffen in met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales te stimuleren;

86.

deelt de conclusie van de Commissie volgens welke het belangrijk is om het aandeel van kernenergie in de energiemix te behouden en om in deze context onverwijld de vaststelling van een geharmoniseerd regelgevend en economisch kader te bevorderen dat de noodzakelijke investeringsbesluiten vergemakkelijkt; verzoekt de Commissie een concrete routekaart op te stellen voor investeringen in kernenergie; acht het absoluut noodzakelijk dat er over het veilig gebruik van deze energiebron een onbevooroordeeld maatschappelijk debat op gang wordt gebracht; roept de Commissie op, als integraal deel van het Europees Nabuurschapsbeleid, steeds wanneer er in de buurlanden van de Europese Unie een nieuwe kerncentrale wordt gepland of een oude centrale wordt gemoderniseerd, de aanneming van het communautair acquis inzake nucleaire veiligheid door deze landen te bevorderen;

87.

herinnert aan het belang van kernenergie, die in 15 van de 27 lidstaten wordt geproduceerd en in nog meer lidstaten wordt gebruikt, en circa een derde van de totale vraag naar elektriciteit in de Europese Unie dekt; herinnert er ook aan dat er momenteel in vier lidstaten in totaal zes nieuwe kerncentrales worden gebouwd;

88.

wijst erop dat het concurrentievermogen van kernenergie in grote mate onafhankelijk is van prijsfluctuaties van brandstoffen dankzij het lage aandeel van de brandstof uranium in de productiekosten;

89.

benadrukt dat de Europese kernindustrie op wereldschaal een leidende positie heeft voor alle technologieën van de nucleaire kringloop, met name verrijking, wat een aanzienlijke bijdrage levert aan de zekerheid van de energievoorziening van de Unie;

90.

juicht de algemeen ondersteunde houding van de Commissie ten aanzien van kernenergie toe; wijst er echter op dat het vraagstuk van de definitieve opslagplaatsen voor radioactieve afvalstoffen, ondanks het immense belang voor de perceptie door het publiek, onvoldoende aandacht krijgt; dringt er bij de betrokken lidstaten op aan om hun inspanningen om oplossingen voor het vraagstuk van de opslagplaatsen voor alle soorten radioactieve afvalstoffen te vinden, maar met name voor hoogradioactieve afvalstoffen, te intensiveren;

91.

acht het van essentieel belang de Europese burger te verzekeren dat kernenergie in de Europese Unie veilig en transparant wordt gebruikt, en op het technisch hoogst mogelijke veiligheidsniveau, met name wat betreft de verwerking van kernafval; verwelkomt het bovenvernoemd voorstel van de Commissie voor een richtlijn tot vaststelling van een Gemeenschapskader voor de nucleaire veiligheid; roept de Commissie en de Raad op om samen met de Internationaal Agentschap voor atoomenergie modellen en procedures te ontwikkelen om te voorkomen dat het vreedzaam gebruik van kernenergie leidt tot verspreiding van kernwapens;

92.

benadrukt dat de Commissie noch in haar herziene indicatieve programma, noch in de strategische toetsing de ontwikkeling van kerntechnologie voor 2050 heeft onderzocht, zoals was voorgesteld in het referentiedocument van het Technologieplatform inzake duurzame kernenergie, of de plaats die wordt ingeruimd voor het ITER-project inzake beheerste kernfusie;

Naar 2050

93.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een Europees energiebeleid op te bouwen dat een massale omschakeling naar energietechnologieën met een lage CO2-emissie en een hoge energie-efficiëntie mogelijk maakt om aan de energiebehoeften te voldoen; wijst erop dat als de energie-efficiëntie en energiebesparingen een prioriteit blijven, alsook de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, de energiebehoeften tegen 2050 kunnen worden gedekt met energiebronnen met een lage uitstoot;

94.

herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat voor de overgang naar een zeer efficiënt energiesysteem een systematische aanpak vereist is die is gebaseerd op synergie tussen verschillende sectoren; onderstreept dat het van essentieel belang is alle maatregelen te evalueren op basis van hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-emissies; is van mening dat hiervoor de ontwikkeling van lokale geïntegreerde oplossingen een prioriteit zou moeten zijn;

95.

ziet de wereldwijde en Europese uitdagingen op de lange termijn op het gebied van energie en klimaatverandering als een unieke kans om in alle delen van de economie nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk te maken om groene innovatie en groen ondernemerschap te stimuleren;

96.

verzoekt de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van projecten voor de ontwikkeling van windmolenplatforms in de Noordzee en zonne-energiecentrales in Afrika;

97.

hecht zijn goedkeuring aan de uitwerking van een beleidsagenda voor 2030 en een routekaart voor een energiebeleid in 2050, in het kader van het strategisch plan voor energietechnologieën; verzoekt de Commissie met het oog hierop de ontwikkelingen te onderzoeken van de samenstelling van de energiemix volgens verschillende scenario's, afhankelijk van de ontwikkeling van de energievraag, de potentiële energiebronnen, de effecten op het milieu, de geschatte energieprijs en de CO2-uitstoot;

98.

dringt erop aan bij de Commissie dat de routekaart de mogelijkheid biedt onderzoek, ontwikkeling en onderwijs op het gebied van energietechnologieën te sturen, om de kosten van hernieuwbare energiebronnen en energieopslag te verminderen, het succes te verzekeren van kernreactoren van de vierde generatie en van CCS, en met name een alternatief te vinden voor olie voor het vervoer, waarbij de prioriteit wordt gelegd bij zonne-energie, waarvan de bron onbeperkt is;

99.

wijst erop dat het onderzoek naar de omzetting van kernafval en kernfusie voortdurend moet worden gestimuleerd, met het oog op een energiebron op de zeer lange termijn;

*

* *

100.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.


(1)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 114.

(2)  PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 114.

(3)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 82.

(4)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 206.

(5)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 424.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0033.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0096.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0354.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0294.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0347.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0295.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0346.

(13)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0296.

(14)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0545.

(15)  PB L 275 van 25.10.2003, blz.32.

(16)  PB L 217 van 8.8.2006, blz. 8.

(17)  PB L 127 van 29.4.2004, blz. 92.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/31


Bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties

P6_TA(2009)0039

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (2008/2118(INI))

(2010/C 67 E/05)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2, en artikel 141 van het EG-Verdrag,

gezien de resolutie van de Raad en van de ministers van Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in het kader van de Raad bijeen, van 29 juni 2000 betreffende de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2000 over de mededeling van de Commissie „Een Europa voor alle leeftijden – Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties” (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over het combineren van beroep, gezin en privéleven (3),

gezien het Europese pact voor de jeugd, aangenomen door de Europese Raad van Brussel op 22 en 23 maart 2005,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006 getiteld „Demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?” (COM(2006)0571),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2007 over een regelgevend kader voor maatregelen ten behoeve van jonge vrouwen in de Europese Unie om gezin en studies met elkaar te verzoenen (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 getiteld „Meer solidariteit tussen de generaties” (COM(2007)0244),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie getiteld „Meer solidariteit tussen de generaties” (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2007 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2007 (7),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „De demografische toekomst van Europa: feiten en cijfers” (SEC(2007)0638),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over de demografische toekomst van Europa (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen – 2008 (9),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0492/2008),

A.

overwegende dat vrouwen en mannen gelijk zijn wat menselijke waardigheid en rechten en plichten betreft,

B.

overwegende dat gelijke behandeling van vrouwen en mannen een leidend beginsel van de rechtsorde is en daarom deel moet uitmaken van en zichtbaar moet zijn in de uitlegging en toepassing van de rechtsregels,

C.

overwegende dat er bij alle andere dimensies van kwaliteit op het werk nog steeds sprake is van aanzienlijke verschillen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld op het gebied van de combinatie van werk en gezin, overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen slechts 62,4% bedraagt, tegenover 91,4% bij de mannen, overwegende dat 76,5% van de deeltijdse werknemers vrouwen zijn,

D.

overwegende dat de Lissabon-strategie beoogt om ervoor te zorgen dat 60% van de arbeidsgeschikte vrouwen een baan hebben, overwegende dat de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de Lissabon-strategie en de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (10) – met name op het gebied van de werkgelegenheid van vrouwen en meer in het algemeen van volwassenen – in hoge mate worden bepaald door de wetenschap dat verkwisting van deze personele middelen en hun potentieel niet duurzaam is, en door de risico's op het gebied van de houdbaarheid van de pensioen- en sociale zekerheidsstelsels,

E.

overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen de afwezigheid van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht veronderstelt en in het bijzonder van discriminatie op grond van moederschap, gezinstaken of burgerlijke staat,

F.

in overweging van de gegevens uit de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006, waaruit blijkt dat in de landen en regio's met een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen en die beschikken over socialezekerheidsstelsels, de geboortecijfers hoger zijn,

G.

overwegende dat de drie grootste uitdagingen van de Europese Unie – demografische veranderingen, globalisering en klimaatverandering – een zekere solidariteit tussen de generaties vereisen, op basis van een breed pact tussen de generaties, maar ook tussen mannen en vrouwen,

H.

overwegende dat het pact tussen mannen en vrouwen en generaties gebaseerd moet zijn op de mogelijkheid zelf het eigen werk- en privéleven in te vullen en de economische en productieve eisen van een baan te verenigen met de mogelijkheid werktijden en taken zelf in te delen, binnen een kader van in de wetgeving en contractueel vastgelegde rechten en plichten,

I.

overwegende dat de onderlinge verantwoordelijkheid tussen de generaties vraagt om een actieve aanpak van de overheid en om betrokkenheid van alle sociale actoren, teneinde kwalitatief hoogwaardige diensten van algemeen belang en adequate en voldoende socialezekerheidsstelsels te waarborgen,

J.

overwegende dat het percentage vrouwen op de arbeidsmarkt verbonden is met culturele veranderingen en hervormingen gericht op het uitvoeren van beleidsmaatregelen om werk, gezin en privéleven beter te combineren en van beleid dat herverdeling van de rollen beoogt, overwegende dat deze beleidsmaatregelen betrekking hebben op verschillende, maar sterk aan elkaar gerelateerde aspecten, die variëren van een tijdelijke vermindering van het aantal uren door een voltijds contract om te zetten in een deeltijdcontract, en zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- en gezinsverlof, tot het netwerk van persoonsgebonden diensten,

K.

overwegende dat demografische veranderingen grote gevolgen hebben voor het werk- en privéleven van mensen, dat de schaarste aan diensten, lage lonen, langzame integratie in de arbeidsmarkt, langdurige opeenvolging van tijdelijke contracten en onvoldoende stimulansen voor jonge mannen en vrouwen tot gevolg hebben dat zij het vormen van een gezin en het krijgen van kinderen uitstellen, overwegende dat de rigide werkorganisatie en de moeilijke re-integratie na een periode van zorg, de keuzevrijheid op het gebied van bijvoorbeeld het combineren van werk en gezin bemoeilijken,

L.

erop wijzend dat non-discriminatie op basis van geslacht in de eerste plaats en gewoonlijk niet uitsluitend vrouwen/moeders betreft, maar ook mannen/vaders, overwegende dat elk politiek optreden op dit gebied zich niet meer alleen op vrouwen mag concentreren, maar dat het Europese en nationale beleid vanaf nu ook de behoeften en mogelijkheden van mannen/vaders op dat gebied in aanmerking moet nemen,

M.

overwegende dat de nodige aandacht moet worden besteed aan het feit dat mensen die zorgtaken uitoefenen gediscrimineerd worden wegens de opname van zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- of gezinsverlof, om te achterhalen of deze discriminatie een vorm van discriminatie op grond van geslacht is, overwegende dat het noodzakelijk is op Europees niveau tot een definitie te komen van het begrip meervoudige discriminatie,

N.

erop wijzend dat het concept van solidariteit tussen generaties zich niet alleen beperkt tot kinderopvang, maar zich ook uitstrekt tot de verantwoordelijkheid voor ouderen en zorgbehoevenden, en aldus bijdraagt tot respect voor de menselijke waardigheid en de bevordering daarvan onder toekomstige generaties,

O.

overwegende dat op het gebied van de solidariteit tussen generaties ernstige armoede geen discriminerende factor mag zijn, en dat ook de allerarmste gezinnen betrokken moeten blijven bij en activiteiten moeten blijven ondernemen op het gebied van solidariteit tussen de generaties,

P.

overwegende dat degenen die hun tijd en capaciteiten besteden aan de opvang en opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen, door de maatschappij erkend moeten worden en dat dit kan worden bewerkstelligd door deze mensen eigen rechten toe te kennen, met name wat betreft sociale zekerheid en pensioen,

Q.

overwegende dat de opvoedkundige rol van ouders ten opzichte van kinderen en van kinderen ten aanzien van ouderen en zorgbehoevenden en de rol van vrouwen en mannen als verzorgers van ouderen en zorgbehoevenden van essentieel belang is voor de bevordering van het algemeen welzijn en als zodanig door de respectieve beleidssectoren moet worden erkend, inclusief voor vrouwen en mannen die er vrijwillig voor kiezen zich daar volledig of gedeeltelijk aan te wijden,

R.

overwegende dat de Commissie sinds oktober 2003 met de sociale partners overleg pleegt over het combineren van werk, gezin en privéleven, overwegende dat dit overleg in de tweede fase is beland en gebaseerd is op het ontwerpen van de noodzakelijke beleidsinstrumenten om hoogwaardig werk te kunnen combineren met de gezinsverantwoordelijkheden van vrouwen en mannen,

S.

in overweging van de sleutelrol van mannen bij het verwezenlijken van reële gelijkheid,

T.

in overweging van de beginselen van flexizekerheid voor vrouwen, zoals omschreven in de resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2007 over gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid (11), en overwegende dat de werktijdenregeling in de meeste delen van Europa niet echt tegemoetkomend lijkt te zijn voor mensen met kinderen en dat werknemers met kinderen minder kans hebben op een baan met een flexibele werktijdenregeling dan werknemers zonder kinderen (12),

U.

overwegende dat er alleen een juist evenwicht tussen gezinsplanning, privéleven en professionele ambities kan worden bereikt als de betrokkenen zowel in economisch als in maatschappelijk opzicht daadwerkelijk vrij zijn in hun keuze en door de politieke en economische besluitvorming op Europees en nationaal niveau worden ondersteund, zonder dat daaruit nadelen voortvloeien, en als de noodzakelijke infrastructuur voorhanden is,

V.

overwegende dat vooral voor vrouwen/moeders het risico bestaat op „gedwongen” deeltijdwerk, omdat deze keuze hen vaak wordt opgedrongen bij gebrek aan betaalbare kinderopvang, en dat tevens het risico bestaat dat overschakeling van voltijds naar deeltijdwerk wordt geweigerd, zodat het combineren van werk, gezins- en privéleven moeilijk, zoniet onmogelijk wordt gemaakt,

1.

onderstreept dat het beginsel van solidariteit tussen de generaties een van de sleutelbeginselen is van het Europees sociaal model, vraagt met het oog op de instandhouding van dit beginsel, om een actieve aanpak van de overheden op de verschillende niveaus en een rol voor alle sociale actoren, teneinde kwalitatief hoogwaardige sociale diensten van algemeen belang te waarborgen, voor gezinnen, jongeren en alle personen die zorgbehoevend zijn;

2.

wijst erop dat zorgbeleid en het verstrekken van zorgdiensten fundamenteel medebepalend zijn voor het tot stand brengen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen; hekelt het gebrek aan betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande zorgdiensten in de meeste lidstaten, hetgeen verband houdt met het feit dat zorgwerk niet gelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen, wat dan weer negatieve gevolgen heeft voor de mogelijkheid van vrouwen om deel te nemen aan alle aspecten van het maatschappelijk, economisch, cultureel en politiek leven;

3.

benadrukt dat betaalbare kinderopvangfaciliteiten van goede kwaliteit, die werken op uren die passen voor de ouders en de kinderen, alsook betaalbare zorgstructuren van goede kwaliteit voor ouderen en andere zorgbehoevenden, cruciale elementen moeten zijn van het sociaal model van de EU en sleutelelementen om de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt en betaald werk te vergemakkelijken, waarbij zij hun bekwaamheden benutten om economisch onafhankelijk te worden;

4.

wijst de lidstaten op de verplichtingen die zij in 2002 tijdens de Europese Raad in Barcelona zijn aangegaan, te weten om alle obstakels die een gelijkwaardige deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt in de weg staan, weg te nemen en om tegen 2010 te voorzien in opvang voor 90% van de kinderen tussen de drie jaar en de schoolplichtige leeftijd in en voor ten minste 33% van de kinderen onder de drie jaar; roept de lidstaten op soortgelijke doelen voor de zorg voor bejaarde en zieke familieleden na te streven;

5.

wijst op de uitgesproken ongelijke verdeling van de huishoudelijke en gezinstaken tussen vrouwen en mannen, wat vooral vrouwen doet kiezen voor flexibele arbeidsformules of zelfs het opgeven van hun baan, wat niet zonder gevolgen blijft voor de loopbaanontwikkeling van vrouwen, voor de blijvende loonkloof tussen mannen en vrouwen, en voor het opbouwen van pensioenrechten;

6.

vreest dat het voorstel van het Tsjechische voorzitterschap voor kinderopvang thuis als een „volwaardig alternatief voor een professionele carrière” de traditionele verdeling van werk tussen mannen en vrouwen in de hand werkt, dat wil zeggen de traditionele opvatting dat een werkende een man is, die voltijds beschikbaar is en voor wiens persoonlijke behoeften gezorgd wordt door de ‧onzichtbare handen‧ van vrouwen die het huishouden beredderen en voor het gezin zorgen;

7.

is ernstig bezorgd over het feit dat, met name in tijden van economische recessie, het voorstel van het Tsjechische voorzitterschap de vrouwen ertoe dwingt hun baan op te geven om hun ‧natuurlijke‧ weg te volgen, namelijk te zorgen voor kinderen en andere zorgbehoevenden; dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan dat zij hun uiterste best doen om de doelstellingen van Barcelona inzake kinderopvang te realiseren;

8.

onderstreept dat volledige arbeidsdeelname van een ouder of van beide ouders tegen een toereikend inkomen armoede onder werkenden voorkomt en het risico van armoede helpt te bestrijden bij eenoudergezinnen, die gemiddeld veel vaker (32%) in armoede leven;

9.

wijst erop dat de pensioenregelingen in de lidstaten nog steeds zo zijn ingericht dat tal van vrouwen uitsluitend een van het arbeidsverleden van hun echtgenoot afgeleid pensioen ontvangen, zodat de meeste ouderen die in armoede leven vrouwen zijn;

10.

verzoekt de lidstaten meer aandacht te besteden aan de structurele factoren die bijdragen tot de ongelijkheid in pensioenregelingen, inclusief de organisatie van zorg en het combineren van beroeps- en privéleven, ongelijkheden op de arbeidsmarkt, beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen en rechtstreekse discriminatie op het gebied van pensioenen die tot de tweede of derde pijler behoren;

11.

roept de Commissie op een voorstel in te dienen voor een nieuwe richtlijn betreffende specifieke rechten en voorzorgsmaatregelen voor wat betreft het combineren van werk en gezinsleven wanneer er hulpbehoevende gezinsleden zijn (kinderen, ouderen en personen met een handicap);

12.

verzoekt onderzoeksorganen en -instanties zowel kwalitatief als kwantitatief meer te investeren in de milieutechnische verbetering van producten voor kinderen en hulpbehoevenden en voor huishoudelijk gebruik in het algemeen;

13.

vraagt Eurostat maatregelen te ontwikkelen om de toestand inzake kinderopvang en zorg voor hulpbehoevenden te kunnen visualiseren aan de hand van naar geslacht opgesplitste gegevens;

14.

verzoekt de Commissie met concrete initiatieven te komen om de verworven kennis bij de uitoefening van educatieve taken, bij de dienstverlening ten behoeve van zorgbehoevenden en in het huishouden zodanig ten nutte te maken dat bij herintrede op de arbeidsmarkt met die competenties rekening kan worden gehouden; wijst erop dat de waardering van transversale vaardigheden een integrerend onderdeel vormt van de zogenoemde „bekwaamheidsbeoordeling” volgens de beste tradities die voortkomen uit de nationale ervaringen met systemen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen;

15.

verzoekt de Commissie een bewustmakingcampagne op gang te brengen en proefprojecten te lanceren om een evenwichtige participatie van vrouwen en mannen in het beroeps- en gezinsleven te bevorderen;

16.

verzoekt ook de lidstaten de instelling van flexibele werktijden voor ouders (op basis van vrije keuze) en flexibele openingstijden voor instellingen voor kinderopvang te overwegen teneinde zowel mannen als vrouwen in staat te stellen werk en gezinsleven beter met elkaar te combineren;

17.

verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar goede praktijken van de lidstaten op het gebied van zorgvoorzieningen en deze in alle lidstaten ingang te doen vinden, zodat kan worden aangetoond dat verzorgers een centrale rol spelen op het gebied van de solidariteit tussen de generaties en om in de praktijk de ontwikkeling van een zorgstrategie in de lidstaten te stimuleren;

18.

verzoekt de lidstaten de operationele programma's van de Commissie in het kader van de Europese Alliantie voor het gezin te ondersteunen en te bevorderen; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van instrumenten voor de stelselmatige uitwisseling van goede praktijken en het onderzoek daarnaar te intensiveren;

19.

verzoekt de overheden de noodzakelijke maatregelen te treffen opdat werkende moeders en vaders in aanmerking kunnen komen voor beleidsmaatregelen om het combineren van werk, gezins- en privéleven te ondersteunen en toegang te krijgen tot de desbetreffende instrumenten;

20.

verzoekt de lidstaten prioriteit te verlenen aan verlofstelsels (ouderschapsverlof, adoptieverlof, solidariteitsverlof) die van toepassing zijn op personen die hun beroepsactiviteit wensen te onderbreken om een zorgbehoevende te verzorgen;

21.

is van oordeel dat maatregelen moeten worden genomen met het oog op een betere gebruikmaking van zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, en vooral van het verlof voor werkende vaders, aangezien in alle lidstaten slechts een klein percentage van de mannen gebruik maakt van hun recht op verlof;

22.

benadrukt dat iedereen die zijn reguliere beroepsactiviteit wil onderbreken of verminderen om zich in te zetten voor activiteiten ten behoeve van de solidariteit tussen generaties, in aanmerking zou moeten kunnen komen voor flexibele werktijden; roept derhalve het midden- en kleinbedrijf op tot meer volontaristische samenwerking en de overheden tot meer financiële flexibiliteit bij de toewijzing van overheidssteun uit de begroting;

23.

verzoekt de Commissie samen met de lidstaten en de sociale partners over te gaan tot herziening van het beleid om werk en privéleven beter op elkaar te kunnen afstemmen door:

te garanderen dat de kosten van het moederschap niet alleen hoeven te worden gedragen door het bedrijf, maar ook door de gemeenschap, teneinde discriminerend gedrag binnen bedrijven tegen te gaan en het demografisch herstel te ondersteunen,

de toegankelijkheid van zorg- en hulpdiensten voor personen die niet voor zichzelf kunnen zorgen (kinderen, gehandicapten en ouderen) alsook de flexibiliteit van deze diensten te verbeteren door een minimumaantal voorzieningen ook 's nachts open te houden, zodat zowel kan worden voldaan aan de eisen die worden gesteld door het werk als aan de bescherming van het privéleven;

24.

juicht het voorstel toe om in Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (13) een specifiek artikel op te nemen over het combineren van werk, gezins- en privéleven, en wijst op de noodzaak hiermee rekening te houden bij het reguleren van de wekelijkse werktijd en wachtdiensten;

25.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat iedereen die tijdelijk zijn beroepsactiviteit heeft onderbroken om zich te wijden aan de opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen of zorgbehoevenden, zich (opnieuw) op de arbeidsmarkt kan begeven en het recht behoudt zijn vroegere functie te hervatten en professioneel promotie te maken;

26.

wijst erop dat voor vrouwen een eigen inkomen en betaald werk essentieel blijven voor hun economische zelfstandigheid en voor een grotere gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de maatschappij als geheel;

27.

dringt erop aan dat de solidariteit jegens ouderen moet worden versterkt, maar dat er omgekeerd ook solidariteit jegens kinderen en jongeren moet zijn; en dat ouderen hun wijsheid, kennis en ervaring overdragen terwijl jongere generaties energie, vitaliteit, levensvreugde en hoop te bieden hebben;

28.

is van oordeel dat de solidariteit tussen generaties bevorderd dient te worden door middel van een doordacht fiscaal beleid (in de vorm van overdrachten, kortingen en vrijstellingen), maatregelen ten behoeve van de actieve bevolking, maatregelen om specifieke vaardigheden bij te brengen, geïntegreerde netwerken van faciliteiten voor kinderen, ouderen, mensen met een handicap en hulpbehoevenden, waarbij moet worden nagegaan in hoeverre dit in positieve of negatieve zin van invloed is op bepaalde keuzes en op de combinatie van werk, gezins- en privéleven;

29.

herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat het noodzakelijk is positieve actie te ondernemen ten gunste van vrouwen en mannen, in het bijzonder om hun terugkeer op de arbeidsmarkt na een periode van zorg voor familie (opvoeding van kinderen en/of zorg voor een zieke of gehandicapte ouder) te vergemakkelijken, door het bevorderen van beleidsmaatregelen om te kunnen integreren of herintegreren op de arbeidsmarkt, zodat zij weer financieel onafhankelijk kunnen zijn;

30.

verzoekt de lidstaten te streven naar een fiscaal beleid dat rekening houdt met de financiële verplichtingen van een gezin, vooral met de kosten voor kinderopvang en voor de verzorging van ouderen en zorgbehoevenden, en dat moet worden verwezenlijkt via een fiscaal stelsel of een systeem van belastingverlagingen;

31.

verzoekt de lidstaten hun belastingstelsels te herzien en belastingtarieven in te stellen op basis van individuele rechten, en dringt derhalve aan op individualisering van pensioen- en socialezekerheidsrechten;

32.

verzoekt de instellingen van de Unie en de lidstaten om ter wille van de concretisering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen specifieke maatregelen te nemen voor vrouwen, om duidelijke gevallen van feitelijke ongelijkheid ten opzichte van mannen te corrigeren; meent dat dergelijke maatregelen, die van toepassing moeten blijven zolang dergelijke situaties nog bestaan, redelijk dienen te zijn en in ieder geval in verhouding moeten staan tot het te bereiken doel;

33.

verzoekt nationale en lokale overheden programma's voor jongeren te ontwikkelen waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen generaties, zodat de jongere generaties begrijpen dat de huidige niveaus van welvaart en welzijn te danken zijn aan de inspanningen en opofferingen van eerdere generaties en de problemen die zij hebben moeten overwinnen;

34.

verzoekt de instellingen van de Unie en alle overheidsinstanties het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen op actieve wijze te integreren in de aan te nemen en toe te passen wet- en regelgeving, in het te voeren overheidsbeleid en in de te ontwikkelen activiteiten;

35.

verzoekt de media om positieve en consistente aandacht te besteden aan de relaties tussen de generaties, door in te gaan op de problemen van de respectieve generaties, door middel van discussies waaraan moet worden deelgenomen door verschillende leeftijdsgroepen en, meer in het algemeen, door een positieve benadering van de bijdrage van oudere generaties aan de samenleving;

36.

benadrukt de noodzaak om het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen in alle opzichten te integreren in het economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid, teneinde segregatie op de werkvloer te voorkomen en verschillen in beloning weg te nemen, en tegelijk het ondernemerschap onder vrouwen te stimuleren;

37.

is van mening dat de veranderingen in het gezinsmodel en de toenemende integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt een herziening van het traditionele zorgstelsel voor hulpbehoevenden noodzakelijk maken; pleit bij de lidstaten voor uitbreiding en aanvulling van de beschermende activiteiten die door hun sociale diensten worden ontplooid om te waarborgen dat het recht op bevordering van persoonlijke zeggenschap op voet van gelijkheid kan worden uitgeoefend en dat ook de zorg voor hulpbehoevenden effectief kan worden verstrekt;

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede aan de nationale parlementen en bureaus voor de statistiek van de lidstaten, aan het IAB, aan de OESO en aan het UNDP.


(1)  PB C 218 van 31.7.2000, blz. 5.

(2)  PB C 232 van 17.8.2001, blz. 381.

(3)  PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 492.

(4)  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 131.

(5)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 112.

(6)  PB C 120 van 16.5.2008, blz. 66.

(7)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 324.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0066.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0399.

(10)  Zie mededeling van de Commissie van 11 december 2007 - Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010) (COM(2007)0803).

(11)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 174.

(12)  Eurostat, La vie des hommes et des femmes en Europe, 2008, blz. 89.

(13)  PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/38


Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

P6_TA(2009)0040

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 3 februari 2009 over de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (2008/2144(INI))

(2010/C 67 E/06)

Het Europees Parlement,

gezien het door Roberta Angelilli namens de UEN-Fractie ingediende voorstel voor een aanbeveling aan de Raad over de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (B6-0216/2008),

gelet op artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het recht van kinderen op bescherming en zorg is vastgelegd,

gelet op artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 en het Facultatieve Protocol van 25 mei 2000 daarbij inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie (hierna: „het Facultatieve Protocol”),

gelet op Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (1) („het Kaderbesluit”),

gezien het op 16 november 2007 gepubliceerde verslag van de Commissie op basis van artikel 12 van het Kaderbesluit van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (COM(2007)0716) („het Commissieverslag”),

gelet op het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van de Raad van Europa van 13 juli 2007 („het Verdrag van de Raad van Europa”),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 januari 2008: Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind (2),

gezien de conclusies van het „Pact van Rio de Janeiro om seksuele uitbuiting van kinderen te voorkomen en te stoppen”, die van 25-28 november 2008 op het derde wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen en jongeren zijn gedaan,

gelet op artikel 114, lid 3, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0012/2009),

A.

overwegende dat het Verdrag van de Raad van Europa, dat door twintig EU-lidstaten is ondertekend, het eerste internationale juridische instrument is waarmee de diverse vormen van seksueel misbruik van kinderen tot strafbaar feit worden verklaard, inclusief misbruik dat bijvoorbeeld is begaan met gebruikmaking van geweld, dwang of bedreigingen, zelfs binnen het gezin,

B.

overwegende dat zeven lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa nog steeds niet hebben ondertekend en dat acht lidstaten het Facultatieve Protocol nog steeds niet hebben geratificeerd,

C.

overwegende dat kinderen steeds meer gebruik maken van nieuwe technologie en dat een steeds aanzienlijker deel van het sociale leven van kinderen en jongeren online plaatsheeft, waar voortdurend evoluerende geavanceerde technologie en communicatie-instrumenten worden gebruikt; overwegende dat het internet bijgevolg steeds meer wordt gebruikt door potentiële en effectieve zedendelinquenten voor de voorbereiding van seksueel misbruik van kinderen, in het bijzonder via grooming en kinderpornografie,

1.

doet de volgende aanbevelingen aan de Raad:

a)

die lidstaten die dit niet reeds hebben gedaan aanmoedigen om alle relevante internationale verdragen te ondertekenen, ratificeren en implementeren, allereerst het Verdrag van de Raad van Europa, aangezien dit Verdrag bijkomende bescherming van de rechten van kinderen biedt ten opzichte van het Kaderbesluit, maar ook het Facultatieve Protocol,

b)

de lidstaten bijstaan met betrekking tot de verbetering van hun wetgeving alsmede de extraterritoriale samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied; vragen dat zedendelicten jegens kinderen onder 18 jaar in de hele EU altijd worden geclassificeerd als uitbuiting van een minderjarige, dit conform bovengenoemde resolutie van het Parlement van 16 januari 2008;

c)

de lidstaten in staat stellen de vereiste van dubbele strafbaarheid expliciet niet toepasselijk te verklaren voor de vaststelling van de bevoegdheid met betrekking tot overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden;

d)

de lidstaten aansporen om alle soorten seksueel misbruik van kinderen strafbaar te stellen;

Uitvoering van het Kaderbesluit

e)

de lidstaten die het Kaderbesluit nog niet volledig hebben uitgevoerd, helpen dit zo spoedig mogelijk te doen; er moet met name nadruk worden gelegd op de goedkeuring van wetgeving voor de definitie van kinderpornografie overeenkomstig artikel 1, onder b), van het Kaderbesluit, door te voorzien in mechanismen voor de bescherming van slachtoffers en door artikel 8, lid 1, onder b), van het Kaderbesluit inzake extraterritoriale bevoegdheid (sekstoerisme) uit te voeren;

f)

vragen om effectieve bescherming tegen seksuele uitbuiting van kinderen door sekstoerisme in alle lidstaten als een misdrijf te beschouwen; verlangen dat alle burgers van de EU die een zedenmisdrijf jegens kinderen in een land binnen of buiten de EU begaan, onder een uniforme extraterritoriale strafwetgeving vallen, die in de hele EU van toepassing zal zijn;

g)

in samenwerking met de Commissie en de lidstaten het toezicht op de uitvoering van het Kaderbesluit verbeteren, om tijdig volledige informatie te verkrijgen via de instelling van mechanismen die de lidstaten in staat stellen relevante informatie, inclusief de definities van misdaden, op te nemen in adequate thematische velden en zo de vergelijking van de rechtstelsels van de lidstaten te vereenvoudigen;

h)

de lidstaten aanmoedigen om in detail verslag uit te brengen over de stand van zaken wat betreft grensoverschrijdende samenwerking en met name over de vraag of wettelijk in samenwerking met NGO's is voorzien dan wel of deze samenwerking in de praktijk voorkomt;

i)

de lidstaten aanmoedigen verslag uit te brengen over de bestemming van activa die in beslag zijn genomen bij een bewezen geval van kinderprostitutie of kinderpornografie;

Herziening van het Kaderbesluit

j)

het Kaderbesluit herzien op basis van het voorstel van het voorzitterschap van de Raad, een voorstel van een andere lidstaat of een voorstel van de Commissie, om het beschermingspeil op zijn minst te verhogen tot het peil waarin het Verdrag van de Raad van Europa voorziet, met onder andere een krachtigere focus op misbruiken die verband houd met het internet en andere communicatietechnologie; beveelt aan de volgende elementen in het voorstel op te nemen:

de instelling van nationale beheerssystemen voor zedendelinquenten, met risicobeoordeling en interventieprogramma's om het risico van recidive te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, alsmede therapieën die voor zedendelinquenten beschikbaar zijn. Deze interventieprogramma's en de vrijwillige therapie moeten kunnen worden gefinancierd uit middelen van de algemene begroting van de EU om te garanderen dat in de hele EU het welzijn van de kinderen centraal staat;

versterking van de op mensenrechten gebaseerde en op het slachtoffer gerichte benadering;

het strafbaar stellen van grooming (kinderen benaderen voor seksuele doeleinden) en het gebruik van een definitie van grooming op basis van artikel 23 van het Verdrag van de Raad van Europa;

het strafbaar stellen van het ontplooien van seksuele activiteiten met een persoon die meerderjarig is voor seksuele contacten maar jonger dan 18 jaar, als gebruik wordt gemaakt van dwang, geweld of dreigementen of als misbruik wordt gemaakt van een erkende positie van vertrouwen, gezag of invloed jegens het kind, ook binnen het gezin, van een bijzonder kwetsbare situatie van het kind, met name door een geestelijke of lichamelijke handicap, of van een situatie van afhankelijkheid, of nog in gevallen waar geld of andere vormen van vergoeding of waardering als betaling in ruil voor het ontplooien van seksuele activiteiten door het kind worden gegeven;

het strafbaar stellen van het dwingen van een kind tot een huwelijk;

het strafbaar stellen van het bewust bijwonen van pornografische voorstellingen met kinderen en het met opzet ervoor zorgen dat kinderen getuige van seksueel misbruik of seksuele activiteiten zijn;

het strafbaar stellen van providers van chatrooms of internetfora voor pedofielen;

maatregelen om ervoor te zorgen dat de lidstaten, in het kader van een algemene strategie van internationale samenwerking op het gebied van diplomatie, administratie en rechtshandhaving, adequate stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat illegaal materiaal in verband met kindermisbruik aan de bron van het internet worden gehaald, waarbij maximaal bescherming wordt verleend aan slachtoffers, en samen te werken met internetproviders om websites buiten werking te stellen die worden gebruikt om overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden te plegen of te adverteren voor de mogelijkheid deze te plegen;

het werk van de Commissie steunen om samen met de grootste creditcardondernemingen de technische mogelijkheid te onderzoeken tot het sluiten of anderszins belemmeren van het internetbetaalsysteem voor websites die betrokken zijn bij de internetverkoop van kinderpornografisch materiaal; tegelijk andere actoren in het bedrijfsleven, zoals banken, wisselkantoren, internetleveranciers en zoekmachine-ondernemingen aanmoedigen om actief deel te nemen aan de inspanningen tegen kinderpornografie en andere commerciële uitbuiting van kinderen;

de lidstaten aanmoedigen om ouders te voorzien van gemakkelijk hanteerbare programma's waarmee zij de toegang van kinderen tot pornografische websites kunnen blokkeren;

maatregelen nemen om de slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te moedigen om bij de nationale gerechten een verzoek tot strafrechtelijke vervolging of een civielrechtelijke vordering tegen zedendelinquenten in te dienen;

een herziening van artikel 5, lid 3, van het Kaderbesluit, dat slechts een minimale basis biedt om te voorkomen dat veroordeelde zedendelinquenten toegang krijgen tot kinderen via een baan of vrijwilligersactiviteiten die regelmatig contact met kinderen inhouden, waarbij onder andere moet worden overwogen of de lidstaten moeten worden verplicht ervoor te zorgen dat sollicitanten voor bepaalde posten voor werk met kinderen worden onderworpen aan een controle van hun strafblad, alsmede de vaststelling van duidelijke regels of richtsnoeren voor werkgevers met betrekking tot hun verplichtingen op dit gebied;

internationale samenwerking bevorderen door gebruik te maken van de instrumenten waarin in artikel 38 van het Verdrag van de Raad van Europa is voorzien;

een verplichting voor degenen wier werk regelmatig contact met kinderen inhoudt, om melding te maken van situaties waar zij redelijke grond hebben om misbruik te vermoeden;

de herkenning van misbruikte kinderen verbeteren door personeel dat regelmatig contact met hen heeft, hiervoor op te leiden en door rechtshandhavingspersoneel dat mogelijk contact met misbruikte kinderen heeft, hiervoor op te leiden;

zorg dragen voor de grootst mogelijke bescherming van kinderen gedurende rechtszittingen alsmede gedurende onderzoek, om trauma's te voorkomen, door te voorzien in specifieke regelingen voor de manier om bij kindslachtoffers bewijzen te verzamelen;

advertenties verbieden waarin het plegen van overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden wordt aangemoedigd;

het strafbaar stellen van uitlokking van, medeplichtigheid aan en poging tot alle overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden;

de lidstaten aanmoedigen tot het nemen van elke noodzakelijke maatregel om discriminatie en stigmatisering van de slachtoffers van kindermisbruik te voorkomen;

de lijst van verzwarende omstandigheden voor de bepaling van de straffen voor overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden aanvullen met een lijst van verzwarende omstandigheden overeenkomstig artikel 28 van het Verdrag van de Raad van Europa;

uitbuiting van een gezagpositie door een delinquent (binnen het gezin, in het onderwijs, in beroepsomstandigheden, enz.) kwalificeren als verzwarende omstandigheid;

k)

alle lidstaten aanmoedigen om het alarmsysteem voor vermiste kinderen in te voeren, om de samenwerking op Europees niveau te verbeteren;

l)

samen met de lidstaten en de Commissie een actieprogramma opzetten om kinderen waarvan met behulp van pornografische beelden is vastgesteld dat zij seksueel zijn misbruikt, passende bescherming en steun te bieden;

*

* *

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie en de lidstaten.


(1)  PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0012.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/42


NTDTV Television in China via Eutelsat

P6_TA(2009)0041

Verklaring van het Europees Parlement over de hervatting van de tv-uitzendingen van NTDTV Television in China via Eutelsat

(2010/C 67 E/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ondertekend en afgekondigd op 7 december 2000, dat de vrijheid en het pluralisme van de media verdedigt,

gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU gebaseerd is op en gedefinieerd wordt door het vasthouden aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat,

B.

overwegende dat de vrijheid van meningsuiting, met name van de media, met inbegrip van internet, in China ernstig beperkt wordt,

C.

overwegende dat NTDTV een televisiezender zonder winstoogmerk is, die als enige onafhankelijke omroep sinds 2004 in het Chinees uitzendt in China,

D.

overwegende dat Eutelsat de uitzendingen van NTDTV in China op 16 juni 2008, enkele weken voor de Olympische Spelen, heeft geschorst, zogezegd om technische redenen, en geen andere verklaring heeft gegeven,

1.

dringt er bij Eutelsat op aan het doorzenden van NTDTV naar China onverwijld te hervatten en aan te geven waarom de transmissie onderbroken is;

2.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de noodzakelijke stappen te ondernemen om de uitzendingen van NTDTV in China te helpen hervatten en steun te verlenen aan de toegang tot ongecensureerde informatie voor miljoenen Chinese burgers;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten:

Lijst van ondertekenaars

Vittorio Agnoletto, Vincenzo Aita, Gabriele Albertini, Jim Allister, Alexander Alvaro, Jan Andersson, Georgs Andrejevs, Laima Liucija Andrikienė, Emmanouil Angelakas, Roberta Angelilli, Rapisardo Antinucci, Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Jean-Pierre Audy, Margrete Auken, Liam Aylward, Pilar Ayuso, Maria Badia i Cutchet, Mariela Velichkova Baeva, Paolo Bartolozzi, Domenico Antonio Basile, Alessandro Battilocchio, Katerina Batzeli, Edit Bauer, Jean Marie Beaupuy, Christopher Beazley, Zsolt László Becsey, Glenn Bedingfield, Angelika Beer, Bastiaan Belder, Ivo Belet, Irena Belohorská, Jean-Luc Bennahmias, Giovanni Berlinguer, Thijs Berman, Johannes Blokland, Godfrey Bloom, Sebastian Valentin Bodu, Herbert Bösch, Guy Bono, Mario Borghezio, Erminio Enzo Boso, Costas Botopoulos, Catherine Boursier, John Bowis, Sharon Bowles, Iles Braghetto, Mihael Brejc, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Kathalijne Maria Buitenweg, Nicodim Bulzesc, Colm Burke, Philip Bushill-Matthews, Simon Busuttil, Jerzy Buzek, Maddalena Calia, Martin Callanan, Mogens Camre, Luis Manuel Capoulas Santos, Marco Cappato, Marie-Arlette Carlotti, Giorgio Carollo, David Casa, Paulo Casaca, Pilar del Castillo Vera, Jean-Marie Cavada, Călin Cătălin Chiriță, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Ole Christensen, Philip Claeys, Luigi Cocilovo, Carlos Coelho, Richard Corbett, Dorette Corbey, Thierry Cornillet, Michael Cramer, Jan Cremers, Gabriela Crețu, Brian Crowley, Magor Imre Csibi, Marek Aleksander Czarnecki, Ryszard Czarnecki, Dragoș Florin David, Chris Davies, Antonio De Blasio, Arūnas Degutis, Jean-Luc Dehaene, Panayiotis Demetriou, Jean-Paul Denanot, Gérard Deprez, Marielle De Sarnez, Marie-Hélène Descamps, Albert Deß, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Jolanta Dičkutė, Gintaras Didžiokas, Koenraad Dillen, Giorgos Dimitrakopoulos, Beniamino Donnici, Bert Doorn, Den Dover, Mojca Drčar Murko, Petr Duchoň, Bárbara Dührkop Dührkop, Andrew Duff, Árpád Duka-Zólyomi, Christian Ehler, Lena Ek, Saïd El Khadraoui, James Elles, Maria da Assunção Esteves, Harald Ettl, Jill Evans, Robert Evans, Göran Färm, Hynek Fajmon, Richard Falbr, Carlo Fatuzzo, Markus Ferber, Emanuel Jardim Fernandes, Francesco Ferrari, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Petru Filip, Roberto Fiore, Hélène Flautre, Karl-Heinz Florenz, Alessandro Foglietta, Hanna Foltyn-Kubicka, Brigitte Fouré, Carmen Fraga Estévez, Juan Fraile Cantón, Monica Frassoni, Duarte Freitas, Ingo Friedrich, Daniel Petru Funeriu, Urszula Gacek, Milan Gaľa, Gerardo Galeote, José Manuel García-Margallo y Marfil, Iratxe García Pérez, Elisabetta Gardini, Giuseppe Gargani, Salvador Garriga Polledo, Jas Gawronski, Eugenijus Gentvilas, Georgios Georgiou, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Claire Gibault, Lutz Goepel, Bruno Gollnisch, Ana Maria Gomes, Donata Gottardi, Genowefa Grabowska, Vasco Graça Moura, Luis de Grandes Pascual, Nathalie Griesbeck, Lissy Gröner, Elly de Groen-Kouwenhoven, Mathieu Grosch, Françoise Grossetête, Ignasi Guardans Cambó, Umberto Guidoni, Cristina Gutiérrez-Cortines, Fiona Hall, David Hammerstein, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, Satu Hassi, Christopher Heaton-Harris, Anna Hedh, Roger Helmer, Erna Hennicot-Schoepges, Jeanine Hennis-Plasschaert, Esther Herranz García, Luis Herrero-Tejedor, Jim Higgins, Jens Holm, Mary Honeyball, Milan Horáček, Ján Hudacký, Ian Hudghton, Stephen Hughes, Alain Hutchinson, Jana Hybášková, Sophia in 't Veld, Mikel Irujo Amezaga, Marie Anne Isler Béguin, Ville Itälä, Carlos José Iturgaiz Angulo, Caroline Jackson, Lily Jacobs, Anneli Jäätteenmäki, Stanisław Jałowiecki, Mieczysław Edmund Janowski, Lívia Járóka, Georg Jarzembowski, Elisabeth Jeggle, Rumiana Jeleva, Anne E. Jensen, Pierre Jonckheer, Romana Jordan Cizelj, Madeleine Jouye de Grandmaison, Aurelio Juri, Jelko Kacin, Filip Kaczmarek, Gisela Kallenbach, Syed Kamall, Othmar Karas, Piia-Noora Kauppi, Metin Kazak, Tunne Kelam, Glenys Kinnock, Wolf Klinz, Dieter-Lebrecht Koch, Silvana Koch-Mehrin, Eija-Riitta Korhola, Miloš Koterec, Sergej Kozlík, Guntars Krasts, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Ģirts Valdis Kristovskis, Urszula Krupa, Wiesław Stefan Kuc, Helmut Kuhne, Sepp Kusstatscher, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Joost Lagendijk, André Laignel, Jean Lambert, Alexander Graf Lambsdorff, Vytautas Landsbergis, Carl Lang, Esther De Lange, Raymond Langendries, Anne Laperrouze, Kurt Joachim Lauk, Vincenzo Lavarra, Henrik Lax, Johannes Lebech, Bernard Lehideux, Klaus-Heiner Lehne, Lasse Lehtinen, Jörg Leichtfried, Jo Leinen, Jean-Marie Le Pen, Marine Le Pen, Fernand Le Rachinel, Katalin Lévai, Janusz Lewandowski, Marcin Libicki, Marie-Noëlle Lienemann, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Alain Lipietz, Pia Elda Locatelli, Eleonora Lo Curto, Antonio López-Istúriz White, Andrea Losco, Patrick Louis, Caroline Lucas, Astrid Lulling, Florencio Luque Aguilar, Elizabeth Lynne, Marusya Ivanova Lyubcheva, Jules Maaten, Linda McAvan, Arlene McCarthy, Mary Lou McDonald, Mairead McGuinness, Edward McMillan-Scott, Eugenijus Maldeikis, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Erika Mann, Thomas Mann, Marian-Jean Marinescu, Catiuscia Marini, Sérgio Marques, David Martin, Hans-Peter Martin, Jan Tadeusz Masiel, Véronique Mathieu, Marios Matsakis, Maria Matsouka, Jaime Mayor Oreja, Erik Meijer, Íñigo Méndez de Vigo, Rosa Miguélez Ramos, Marianne Mikko, Francisco José Millán Mon, Gay Mitchell, Claude Moraes, Eluned Morgan, Luisa Morgantini, Philippe Morillon, Roberto Musacchio, Cristiana Muscardini, Sebastiano (Nello) Musumeci, Riitta Myller, Pasqualina Napoletano, Juan Andrés Naranjo Escobar, Michael Henry Nattrass, Catherine Neris, Bill Newton Dunn, Annemie Neyts-Uyttebroeck, James Nicholson, null Nicholson of Winterbourne, Rareș-Lucian Niculescu, Angelika Niebler, Lambert van Nistelrooij, Ljudmila Novak, Cem Özdemir, Péter Olajos, Jan Olbrycht, Seán Ó Neachtain, Gérard Onesta, Janusz Onyszkiewicz, Dumitru Oprea, Josu Ortuondo Larrea, Miroslav Ouzký, Siiri Oviir, Reino Paasilinna, Justas Vincas Paleckis, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Marco Pannella, Pier Antonio Panzeri, Georgios Papastamkos, Neil Parish, Alojz Peterle, Maria Petre, Markus Pieper, Sirpa Pietikäinen, Józef Pinior, Mirosław Mariusz Piotrowski, Umberto Pirilli, Paweł Bartłomiej Piskorski, Gianni Pittella, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Zita Pleštinská, Anni Podimata, Zdzisław Zbigniew Podkański, Bernard Poignant, José Javier Pomés Ruiz, Nicolae Vlad Popa, Miguel Portas, Horst Posdorf, Bernd Posselt, Christa Prets, Pierre Pribetich, Jacek Protasiewicz, John Purvis, Luís Queiró, Karin Resetarits, Herbert Reul, José Ribeiro e Castro, Frédérique Ries, Karin Riis-Jørgensen, Giovanni Rivera, Maria Robsahm, Ulrike Rodust, Bogusław Rogalski, Zuzana Roithová, Luca Romagnoli, Raül Romeva i Rueda, Dariusz Rosati, Wojciech Roszkowski, Dagmar Roth-Behrendt, Paul Rübig, Leopold Józef Rutowicz, Eoin Ryan, Guido Sacconi, Aloyzas Sakalas, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Salvador Domingo Sanz Palacio, Jacek Saryusz-Wolski, Toomas Savi, Lydia Schenardi, Agnes Schierhuber, Carl Schlyter, Frithjof Schmidt, Olle Schmidt, Pál Schmitt, György Schöpflin, Inger Segelström, Czesław Adam Siekierski, Eva-Riitta Siitonen, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Marek Siwiec, Peter Skinner, Alyn Smith, Csaba Sógor, Renate Sommer, Søren Bo Søndergaard, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Jean Spautz, Francesco Enrico Speroni, Bart Staes, Grażyna Staniszewska, Peter Šťastný, Gabriele Stauner, Petya Stavreva, Dirk Sterckx, Catherine Stihler, Margie Sudre, David Sumberg, Gianluca Susta, Eva-Britt Svensson, Hannes Swoboda, István Szent-Iványi, Konrad Szymański, Hannu Takkula, Charles Tannock, Andres Tarand, Salvatore Tatarella, Britta Thomsen, Marianne Thyssen, Gary Titley, Patrizia Toia, László Tőkés, Ewa Tomaszewska, Witold Tomczak, Antonios Trakatellis, Helga Trüpel, Claude Turmes, Evangelia Tzampazi, Thomas Ulmer, Vladimir Urutchev, Inese Vaidere, Nikolaos Vakalis, Adina-Ioana Vălean, Frank Vanhecke, Johan Van Hecke, Anne Van Lancker, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Ioannis Varvitsiotis, Ari Vatanen, Yannick Vaugrenard, Armando Veneto, Riccardo Ventre, Donato Tommaso Veraldi, Marcello Vernola, Alejo Vidal-Quadras, Cornelis Visser, Oldřich Vlasák, Dominique Vlasto, Graham Watson, Henri Weber, Manfred Weber, Renate Weber, Anja Weisgerber, Åsa Westlund, John Whittaker, Andrzej Wielowieyski, Jan Marinus Wiersma, Anders Wijkman, Glenis Willmott, Iuliu Winkler, Lars Wohlin, Janusz Wojciechowski, Corien Wortmann-Kool, Jan Zahradil, Zbigniew Zaleski, Andrzej Tomasz Zapałowski, Stefano Zappalà, Tatjana Ždanoka, Dushana Zdravkova, Vladimír Železný, Roberts Zīle, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka


Woensdag, 4 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/44


2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering

P6_TA(2009)0042

Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over „2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor een toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering” (2008/2105(INI))

(2010/C 67 E/08)

Het Europees Parlement,

gelet op het besluit van 25 april 2007 betreffende de instelling van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering (1), dat krachtens artikel 175 van zijn Reglement is aangenomen,

gezien de bestaande EU-milieuwetgeving met positieve gevolgen voor het klimaat op de verschillende beleidsterreinen (bijlage A), en naar zijn resoluties inzake de klimaatverandering, met name diegene die tijdens de huidige zesde zittingsperiode van het Parlement zijn aangenomen (bijlage B),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 inzake de beperking van de mondiale klimaatverandering tot 2 graden Celsius – op weg naar de Conferentie van Bali inzake klimaatverandering en ook verder (COP13 en COP/MOP 3) (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over de resultaten van de Conferentie van Bali inzake klimaatverandering (COP13 en COP/MOP 3) (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 inzake het Groenboek van de Commissie over de aanpassing aan de klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 mei 2008 inzake de wetenschappelijke feiten betreffende de klimaatverandering: Bevindingen en aanbevelingen voor de besluitvorming (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 oktober 2008 inzake over een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen (6),

gezien de veertiende Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) (COP 14) en de vierde Conferentie van de Partijen die dient als het overleg van de Partijen bij het Protocol van Kyoto (COP/MOP 4) van 1 tot 12 december 2008 in Poznan (Polen),

gezien het burgerforum Agora over klimaatverandering van 12 en 13 juni 2008,

gezien de interparlementaire bijeenkomst over energie en duurzame ontwikkeling van het Europees Parlement en de nationale parlementen op 20 en 21 november 2008,

gezien de resultaten van de speciale Eurobarometer-opiniepeiling nr. 300 over het standpunt van de Europese burger ten aanzien van klimaatverandering,

gezien de openbare hoorzittingen en gedachtewisselingen met hooggeplaatste personen en de resultaten van de delegatiebezoeken van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering (A6-0495/2008),

Fundamentele politieke overwegingen

A.

overwegende dat het bewaren van de natuur en de bescherming van de mensheid een taak is die van de ene generatie op de andere is doorgegeven,

B.

overwegende dat de opwarming van de aarde en de klimaatverandering als een zeer ernstige, urgente en door mensen veroorzaakte bedreiging wordt gezien,

C.

overwegende dat het werk dat het Europees Parlement, met name tijdens de huidige zesde zittingsperiode op het gebied van klimaatverandering heeft verricht een bron van inspiratie is, en een duidelijke opdracht om een geïntegreerd Europees klimaatbeleid te ontwikkelen en om klimaatverandering te verzoenen met duurzame economische groei,

D.

overwegende dat de doelstellingen en bevoegdheden van de Unie op het gebied van klimaatverandering in het Verdrag van Lissabon expliciet zijn vastgelegd en dat dit Verdrag, indien geratificeerd, de rol van de Europese Unie bij de bevordering van duurzame ontwikkeling en de bestrijding van klimaatverandering, zal versterken,

E.

overwegende dat de leidinggevende rol van de Europese Unie in de internationale strijd tegen de opwarming van de aarde en haar bijzondere verantwoordelijkheid als unie van ontwikkelde landen bijdragen aan haar identiteit en een verplichting inhouden ten aanzien van de burgers van Europa om op de middellange en lange termijn niet alleen klimaatdoelstellingen vast te leggen, maar die door visionaire politieke maatregelen en door een politieke dialoog met ontwikkelingslanden ook daadwerkelijk te bereiken,

F.

overwegende dat een belangrijke doelstelling van de Europese Unie op het gebied van zowel haar interne beleid als haar buitenlandse betrekkingen het bevorderen van het respect voor mensenrechten is, en overwegende dat met name de Europese Unie het recht op leven, veiligheid, gezondheid, onderwijs en milieubescherming erkent als fundamentele rechten, evenals de bescherming van personen die zeer kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering, waaronder vrouwen, kinderen, ouderen en gehandicapten,

G.

overwegende dat de huidige, maar ook de toekomstige parlementen en vertegenwoordigers van de Europese burgers van deze principes voor het klimaatbeleid moeten uitgaan, evenals van het principe van duurzaamheid, sociale verantwoordelijkheid en een rechtvaardigheid tussen de generaties en de volken, en dat zij hardnekkig moeten blijven strijden voor het bereiken van de klimaatbeschermingsdoelstellingen,

H.

overwegende dat de samenleving met betrekking tot bedreiging van het levensondersteunende systeem van de Aarde staat voor een dubbele uitdaging, namelijk klimaatverandering en roofbouw op en vernietiging van veel belangrijke ecosystemen; overwegende dat er tal van dwarsverbanden bestaan tussen het klimaatsysteem en de ecosystemen, met name het vermogen van oceanen en ecosystemen op het land om koolstof op te slaan, en overwegende dat klimaatverandering alleen effectief kan worden bestreden in een context van gezonde ecosystemen,

I.

overwegende dat de effecten van klimaatverandering bijzonder schadelijk zijn en hoge kosten met zich meebrengen voor bepaalde gebieden, zoals berg- en kustgebieden,

J.

overwegende dat de gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke samenleving reeds op veel plaatsen zichtbaar zijn, zoals de Sahel, die sterk wordt bedreigd door woestijnvorming, Bangladesh, dat door herhaalde overstromingen wordt getroffen, bepaalde Europese regio's, en verschillende eilanden in de Stille Oceaan, die gedoemd zijn onder water te verdwijnen,

K.

overwegende dat klimaatverandering een uitdaging is waarvoor geen pasklare politieke oplossing bestaat, maar dat de optelsom van de bestaande mogelijkheden en een drastische toename van de efficiëntie in alle sectoren van de economie en de samenleving een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het probleem van de hulpbronnen en de verdeling, en de weg naar een derde industriële revolutie zouden effenen,

L.

overwegende dat dringende maatregelen nodig zijn om energie- en brandstofarmoede aan te pakken,

M.

overwegende dat volgens gegevens van het Europees Milieuagentschap (EEA) uit 2006 30,9% van de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU ontstaat door de opwekking van energie, 19,4% in de vervoerssector, 14,6% in huishoudens en de dienstensector, 12,9% in de bouw en de industriële productie, 9,2% in de landbouw, 8,1% in industriële processen en 2,9% in de afvalverwerking, terwijl de resterende emissies ontstaan door chemische oplosmiddelen en niet bekende verbrandingsprocessen,

N.

overwegende dat veel sectoren al een bijdrage leveren aan de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen, en dat er al veel goedkope mogelijkheden ter bestrijding van klimaatverandering en technologieën ter verbetering van de efficiëntie bestaan, maar dat brede toepassing ervan wordt geblokkeerd door beperkingen bij de toegang tot de markt, bureaucratische hindernissen en hoge kosten,

O.

overwegende dat maatregelen ter beperking van de uitstoot van broeikasgas tijdens de productie, het landgebruik en het afvalbeheer de hoogste prioriteit hebben; overwegende dat het verlagen van de emissies in alle individuele sectoren echter niet voldoende is om klimaatverandering te bestrijden; overwegende dat er een systematische aanpak van het probleem nodig is om sectoroverschrijdende politieke oplossingen te vinden en om veranderingen te bereiken in productie, consumptie, levensstijl alsmede handelspatronen in de hele samenleving door middel van coherente wetgeving en aanpassing aan onvermijdelijke veranderingen,

De internationale dimensie: post-2012, buitenlands beleid inzake klimaatvraagstukken en internationale handel

P.

overwegende dat onder auspiciën van de Verenigde Naties volgens het Bali-actieplan onderhandelingen worden gevoerd over een overeenkomst voor de periode na 2012 over met name de volgende onderwerpen: verlaging van de emissies en nieuwe, bindende streefdoelen voor die verlaging, aanpassingsmaatregelen, het aanpakken van het rooien, vernietigen en aantasten van bosgebieden, ontwikkeling van technologie voor impactbeperkings- en aanpassingsmaatregelen, de nodige financiële middelen en tot slot de herziening van de flexibele mechanismen volgens de akkoorden van Marrakesh over het Kyoto-protocol,

Q.

overwegende dat de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) nauw betrokken moeten zijn bij impactbeperkende maatregelen,

R.

overwegende dat de onderhandelingen over een overeenkomst „post-2012” tijdens de klimaatconferentie in Kopenhagen (COP 15) vóór het einde van 2009 moeten worden afgerond, om te vermijden dat er tussen de eerste en de tweede verbintenisperiode een lacune ontstaat,

S.

overwegende dat de Europese Raad van maart 2008 heeft onderstreept dat er sneller moet worden onderhandeld over het Bali-actieplan, om in 2009 een nieuwe overeenkomst inzake klimaatverandering te kunnen sluiten, in overeenstemming met de 2°C-doelstelling van de EU,

T.

overwegende dat klimaatverandering het conflictpotentieel in de internationale betrekkingen kan vergroten, bijvoorbeeld door migratie wegens het klimaat, door landverlies en grensconflicten wegens overstromingen en wijkende kustlijnen, maar ook door conflicten over hulpbronnen wegens afname van het landbouwareaal, toenemende waterschaarste of ontbossing,

U.

overwegende dat de Europese Raad van maart 2008 de Commissie heeft verzocht een Europese strategie voor te leggen voor de financiering van klimaatbeschermingsmaatregelen die gericht is op verlaging van emissies en aanpassing door middel van onderzoek en ontwikkeling van technologieën met een lage uitstoot van CO2 (low carbon technologies); overwegende dat de overdracht van deze technologieën een essentiële voorwaarde is voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de maatregelen ter vermindering van de globale uitstoot en van de aanpassingsmaatregelen ter bestrijding van klimaatverandering,

V.

overwegende dat zowel impactbeperkende als aanpassingsmaatregelen van het allergrootste belang zijn; overwegende dat de geïndustrialiseerde landen een historische verantwoordelijkheid hebben voor klimaatverandering; overwegende dat ontwikkelingslanden weinig hebben bijgedragen aan klimaatverandering, maar er wel het meest onder te lijden hebben; overwegende dat de beschikbare financiële middelen voor de bestrijding van klimaatverandering in ontwikkelingslanden ontoereikend zijn en aanzienlijk zouden moeten worden verhoogd,

W.

overwegende dat de overdracht van technologie bemoeilijkt wordt door zorgen over de bescherming van de intellectuele eigendom, door de zwakke positie van politieke instellingen, door het ontbreken van een rechtsstaat en door een algemeen gebrek aan kapitaal,

X.

overwegende dat de WTO geen alternatief onderhandelingsforum voor internationale klimaatbescherming kan zijn, en dat zonder een geslaagde afsluiting van de „post-2012” van de wereldhandel geen bijdrage aan de klimaatbescherming kan worden verwacht,

Y.

overwegende dat de CO2-voetafdruk van de EU de broeikasgassen omvat die zijn uitgestoten bij de productie van goederen die in Europa worden geconsumeerd, maar elders worden geproduceerd,

Energie

Z.

overwegende dat aardolie 35% van de mondiale vraag naar primaire energie dekt en daarmee de belangrijkste energiebron ter wereld is, terwijl kolen 25% en aardgas 21% dekken, dat het tijdperk van goedkope en overvloedig beschikbare fossiele energie echter afloopt,

AA.

overwegende dat, volgens gegevens van Eurostat, in 2006 33,5% van de ruwe olie-importen van de EU uit Rusland, 15,8% uit Noorwegen en 27% uit Arabische landen afkomstig waren, en overwegende dat 42% van de gasimporten van EU uit Rusland, 24,2% uit Noorwegen en 25,9% uit Arabische landen kwamen,

AB.

overwegende dat het Internationaal Energieagentschap voorspelt dat de mondiale vraag naar energie tot 2030 met minstens 60% zal stijgen, en dat deze toenemende vraag ook van de opkomende industrielanden zal komen,

AC.

overwegende dat de ontwikkelingen op de energiemarkten het nastreven van klimaatdoelstellingen bevorderen, doordat marktafhankelijke stijgingen van de energieprijzen belangrijke impulsen zijn voor een duurzame omgang met hulpbronnen en daarmee voor een consumptie met een lage CO2-voetafdruk,

AD.

overwegende dat het op de middellange en lange termijn uitgesloten is dat de toenemende vraag naar energie alleen door fossiele brandstoffen wordt gedekt, en dat de beslissingen over investeringen in de komende jaren zullen bepalen hoe de structuur van de energievoorziening en de energiemix er in de komende decennia uit zullen zien,

AE.

overwegende dat de groeiende vraag naar energie alleen maar kan worden gedekt wanneer verschillende maatregelen worden genomen die elkaar aanvullen, zoals de dringend noodzakelijke modernisering van de bestaande elektriciteitscentrales die op fossiele brandstoffen werken en van de transmissienetwerken, met als doel een enorme efficiencysprong, de bouw van nieuwe centrales en een gestage uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen,

AF.

overwegende dat energiebesparing op de lange termijn de meest kostenefficiënte en schoonste manier is om minder hulpbronnen te gebruiken en aldus het klimaat te beschermen, en overwegende dat toegewijde en aanhoudende inspanningen om de energie-efficiëntie van de EU te verbeteren brede structurele oplossingen voor de hele economie zullen opleveren en het pad zullen effenen in de richting van een groene, koolstofarme economie,

AG.

overwegende dat bij het gebruik van kernenergie – afgezien van de beschikbaarheid van uranium – de kwestie van de veilige definitieve opslag van het nucleaire afval en de proliferatie van deze technologie in ondemocratische staten nog steeds aan de orde is,

AH.

overwegende dat het project inzake de Internationale Experimentele Thermonucleaire Reactor een kapitaalintensief centrum voor de ontwikkeling van kernfusie als mogelijke energiebron van de toekomst is geworden, en overwegende dat een eventuele bijdrage aan de energiemarkt pas op zeer lange termijn verwacht kan worden,

Biobrandstoffen

AI.

overwegende dat het huidige beleid inzake biobrandstoffen in een mondiaal perspectief moet worden gezien, waar enerzijds sprake is van groeiende concurrentie om productieve grond en anderzijds een groeiende behoefte aan hernieuwbare energie, in het bijzonder in de vervoerssector,

AJ.

overwegende dat de productie van biomassa voor het opwekken van energie en als brandstof veel ontwikkelingslanden nieuwe economische mogelijkheden biedt en hen minder afhankelijk maakt van ingevoerde energie, vooropgesteld dat die productie duurzaam is en niet leidt tot bijvoorbeeld monocultuur of concurrentie met de voedselproductie,

AK.

overwegende dat na een uitgebreide levenscyclusanalyse is gebleken dat het emissieverlagingspotentieel van veel biobrandstoffen van de eerste generatie ten opzichte van conventionele brandstoffen voor een deel flink naar beneden is bijgesteld, en overwegende dat er tot nu toe geen tevredenstellend antwoord is gegeven op vragen naar de duurzaamheid, de gevolgen voor het milieu en de beschikbaarheid van landbouwareaal dat ook voor de productie van levensmiddelen kan worden gebruikt,

AL.

overwegende dat een duurzaam beleid inzake biobrandstoffen gericht moet zijn op het vastleggen van criteria voor de duurzaamheid van de productie van biobrandstoffen, maar ook op de snelst mogelijke ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede generatie,

AM.

overwegende dat de aardolie-industrie de voor biobrandstoffen nodige infrastructuur pas op brede schaal zal invoeren wanneer er vraag naar die biobrandstoffen is ontstaan, dat de auto-industrie echter technologische vooruitgang heeft geboekt, waardoor ieder mengsel van benzine en biobrandstof door een sensor in de motor kan worden gemeten, en dat ook oudere voertuigen met deze aanvullende technische uitrusting biobrandstof kunnen tanken, waardoor de CO2-uitstoot van het hele bestaande wagenpark kan worden verminderd,

AN.

overwegende dat het potentieel van biobrandstoffen alleen gerealiseerd kan worden als zij als onderdeel worden gezien van de ontwikkeling van duurzame vervoerssystemen, met inbegrip van de ontwikkeling en het gebruik van voertuigen met een hoge brandstofefficiëntie,

Energie-efficiëntie

AO.

overwegende dat verschillende lidstaten geen duidelijke strategie voor energie-efficiëntie hebben,

AP.

overwegende dat de lidstaten het gebruik van certificaten voor energie-efficiëntie moeten verbeteren en uitbreiden en de aanbevelingen gepaard moeten doen gaan met financiële stimulansen,

AQ.

overwegende dat afname van het energieverbruik in combinatie met energie-efficiëntie op individueel en gemeenschapsniveau leidt tot nieuwe handel en banen, en energiearmoede bestrijdt,

AR.

overwegende dat de bouwsector 40% van het eindverbruik van energie voor zijn rekening neemt, en dat 33% van alle broeikasgasemissies dus door de bebouwde omgeving worden veroorzaakt,

AS.

overwegende dat in de bouwsector (woningen, commerciële en openbare gebouwen) het moderniseren van thermische isolatie en verwarmings- en koelsystemen, elektrische apparaten en ventilatiesystemen en het inbouwen van zonwering een enorm kostenefficiënt potentieel biedt om de uitstoot van CO2 te verminderen,

AT.

overwegende dat huizen met een laag energieverbruik aantrekkelijk, trendy en kostenefficiënt zijn,

AU.

overwegende dat het loskoppelen van de groei van het energieverbruik en de economische groei, door middel van investeringen in energie-efficiëntie in alle onderdelen van de maatschappij, een belangrijke doelstelling van de EU is,

AV.

overwegende dat er financiële instrumenten moeten worden ontwikkeld, dat de nodige begrotingsmiddelen moeten worden uitgetrokken voor verbetering van de energie-efficiëntie en dat de normen voor energie-efficiëntie van elektrische en elektronische apparatuur permanent moeten worden getoetst en aangepast aan de ontwikkelingen op de markt, maar dat er ook normen moeten komen voor grote industriële apparatuur, en dat wellicht de mogelijkheid om apparatuur uit te schakelen verplicht moet worden gesteld,

Mobiliteit en logistiek

AW.

overwegende dat ontkoppeling van de groei van het verkeer van de algemene economische groei een hoofddoel van het vervoersbeleid van de EU is, dat de vraag naar vervoersdiensten echter toch sneller is gegroeid dan het bruto binnenlands product, en dat het toch al hoge aandeel van de vervoerssector in de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU dus blijft stijgen,

AX.

overwegende dat de vervoerssector op dit moment ongeveer een derde van de totale hoeveelheid nuttige energie in de EU verbruikt, en dat deze sector vrijwel volledig (voor 97%) van brandstoffen op basis van aardolie (benzine en diesel) afhankelijk is,

AY.

overwegende dat de uitstoot van broeikasgassen in de EU in de periode 1990-2005 met 14% is gedaald, terwijl die daling 7,9% was geweest wanneer de vervoerssector de uitstoot even sterk had verminderd als andere sectoren,

AZ.

overwegende dat 80% van de Europese bevolking in stedelijke gebieden woont, waar 40% van alle vervoersemissies ontstaan, en dat door verkeersoverlast, die ook hoofdzakelijk in die gebieden ontstaat, ongeveer 1% van het BBP van de EU verloren gaat,

BA.

overwegende dat enerzijds de mobiliteit in steden direct verband houdt met het individuele welzijn, maar dat anderzijds juist het individuele vervoer in de steden een aanzienlijk aandeel van de uitstoot van broeikasgassen en van andere milieuproblemen zoals luchtvervuiling en lawaai voor zijn rekening neemt, en de gezondheid van veel burgers ernstig schaadt, in plaats hun welzijn te verhogen,

BB.

overwegende dat de helft van de trajecten die de Europese burgers afleggen korter is dan 5 km,

BC.

overwegende dat in het dagelijkse regionale verkeer en het forenzenverkeer 60% van alle autoritten en 90% van alle treintrajecten korter zijn dan 30 km,

BD.

overwegende dat het vervoer van goederen over het spoor en over het water tussen 2001 en 2006 is gedaald (respectievelijk van 18,6% naar 17,7% en van 6,5% naar 5,6%) en het vervoer van goederen over de weg is toegenomen (van 74,9% tot 76,7%),

BE.

overwegende dat het vervoer van passagiers en goederen over het water een van de meest energiezuinige vormen van vervoer is, en dat ongeveer 40% van het goederenvervoer in de EU over het water plaatsvindt,

BF.

overwegende dat volgens ramingen het vervoer van een ton goederen over de weg per kilometer zes keer zoveel energie kost als via de binnenwateren, en via het spoor dubbel zoveel,

BG.

overwegende dat programma's als Marco Polo en NAIADES onvoldoende door de lidstaten zijn gebruikt om te zorgen voor een verschuiving in het goederenvervoer naar de binnenwateren en de zeeën,

BH.

overwegende dat de handel via internationaal zeevervoer toeneemt, en dat er een trend in de scheepsbouw is om grotere container- en passagiersschepen te bouwen, die meer zware stookolie verbruiken en dus nog schadelijker zijn voor het milieu, maar dat de internationale scheepvaart bij de internationale inspanningen voor de klimaatbescherming buiten beschouwing wordt gelaten,

BI.

overwegende dat de stapsgewijze liberalisering en deregulering van de luchtvaart in het afgelopen decennium enerzijds een essentiële voorwaarde geweest is voor de dynamische ontwikkeling van de Europese luchtvaart, en dat het passagiersvervoer door de lucht binnen de EU van 1995 tot 2004 met 49% gestegen is, maar dat anderzijds ook de uitstoot van koolstofdioxide door de hele sector tussen 1990 en 2005 met 79% toegenomen is,

BJ.

overwegende dat de groei van de luchtvaart steeds ernstigere gevolgen voor het milieu heeft, ondanks de technische en operationele verbeteringen, maar dat het debat over bindende emissienormen voor vliegtuigmotoren om te komen tot een technologische verbetering van de motoren tot nu toe slechts in beperkte mate heeft plaatsgevonden, en hierover geen haalbaarheidsonderzoek beschikbaar is,

BK.

overwegende dat de Commissie en de lidstaten het gezamenlijke „Clean Sky” technologie-initiatief en de SESAR (Single European Sky Air Traffic Management Research)-, Galileo (European Satellite Navigation System)- en GMES (Global Monitoring for Environment and Security)-programma's hebben gelanceerd, evenals onderzoeksprojecten voor intelligente vervoerssystemen, gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie in de vervoerssector,

BL.

overwegende dat door de luchtvaart niet alleen koolstofdioxide maar ook stikstofoxide, waterdamp, sulfaatdeeltjes en roetdeeltjes in de atmosfeer terecht komen, die volgens ramingen van het Intergouvernementeel Panel voor Klimaatverandering (IPCC) de totale effecten van de emissies door de luchtvaart met een factor twee à vier versterken, bij welke ramingen dan nog geen rekening is gehouden met het bijkomende effect van de vorming van cirruswolken,

BM.

overwegende dat de burgers en economieën van de ultraperifere regio's voor hun mobiliteit en ontwikkeling zeer afhankelijk zijn van luchtvervoer,

BN.

overwegende dat moet worden benadrukt dat de meest efficiënte manier om emissies in de vervoerssector te beperken het terugdringen van de groei van het vervoer als geheel is door van openbaar vervoer een aantrekkelijker alternatief voor auto's te maken, het spoorvervoer te laten groeien en ervoor te zorgen dat bij stedelijke en infrastructuurplanning rekening wordt gehouden met de absolute noodzaak om het aantal personenauto's te verminderen,

Toerisme en cultuur erfgoed

BO.

overwegende dat uit onderzoek van het UNESCO-centrum voor het werelderfgoed blijkt dat een tiende van alle wereldcultuurmonumenten en wereldcultuurlandschappen wordt bedreigd door de gevolgen van klimaatverandering,

BP.

overwegende dat Europa volgens de Wereldtoerismeorganisatie van de VN (UNWTO) de belangrijkste toeristische regio ter wereld is, en dat 55% van alle internationale toeristen in 2006 Europa als bestemming had,

BQ.

overwegende dat de klimaatverandering de keuze van de vakantiebestemming kan beïnvloeden, hetgeen aanzienlijke economische nadelen voor de betrokken vakantiegebieden met zich mee zou brengen,

Industriële emissies

BR.

overwegende dat de regeling voor de emissiehandel van de Europese Unie (ETS) een uniek en bijzonder efficiënt instrument voor het verminderen van de emissies is en een voorbeeld voor vergelijkbare systemen, hoewel gegarandeerd moet zijn dat die compatibel zijn,

BS.

overwegende dat de industriële sectoren een sleutelrol vervullen bij het verwezenlijken van de door de Europese Raad vastgestelde streefcijfers voor het terugdringen van broeikasgasemissies en overwegende dat zij moeten worden aangemoedigd om hun industriële broeikasgasemissies nog verder terug te dringen, zonder hun concurrentievermogen te verliezen,

BT.

dat de basisgedachte van het Clean Development Mechanism (CDM) en van de Joint Implementation (JI) – de verspreiding van moderne en efficiënte technologieën – in de praktijk zou moeten werken; overwegende dat CDM/JI moet worden beperkt tot hoogkwalitatieve projecten die leiden tot aantoonbare aanvullende beperkingen van de broeikasgasemissies,

Landbouw en veeteelt

BU.

overwegende dat veranderingen in de landbouwpraktijken, de EU-milieuwetgeving en de meest recente structurele hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op duurzaamheid gericht zijn, en dus indirect, via een betere benutting van de beschikbare hulpbronnen, leiden tot het terugdringen van de emissies,

BV.

overwegende dat de landbouw broeikasgassen uitstoot, maar ook een positieve bijdrage levert aan het terugdringen van de broeikasgasemissies en tevens rechtstreeks te lijden heeft onder de negatieve gevolgen van klimaatverandering, met uiteenlopende economische en sociale gevolgen in de Europese regio's,

BW.

overwegende dat de grootschalige teelt van voer voor de veeteelt de totale uitstoot van broeikasgassen door de landbouw aanzienlijk verhoogt,

BX.

overwegende dat er in de landbouw geen specifieke doelstellingen voor klimaatbescherming bestaan, zoals bindende voorschriften voor de vermindering van de uitstoot van methaan en lachgas, evenmin als stimulansen om de al bestaande mogelijkheden om de uitstoot terug te dringen, te benutten,

BY.

overwegende dat een meer natuurlijke vorm van veeteelt door beter onderhoud van het landschap en bewaring van de weilanden de milieubescherming significant kan verbeteren bij een lager energieverbruik en een geringere uitstoot,

BZ.

overwegende dat de veestapel dient te worden aangepast aan het beschikbare areaal, en dat duurzame graaspraktijken ertoe kunnen bijdragen dat bodemerosie op weilanden wordt verhinderd,

Bossen

CA.

overwegende dat bossen bijzonder waardevol zijn voor de biosfeer en in het mondiale ecosysteem talloze functies vervullen, en overwegende dat met de economische waarde die thans aan bossen wordt toegekend geen rekening kan worden gehouden met hun ecosysteem of sociale/maatschappelijke waarde,

CB.

overwegende dat bossen een driedimensionale rol spelen bij het beperken van klimaatverandering: als koolstofreservoirs door middel van een duurzaam gebruik en de bescherming van bossen, als koolstofopslagplaatsen door middel van bebossing en als hernieuwbare grondstof tenslotte als vervanging voor fossiele brandstoffen en fossiele producten,

CC.

overwegende dat meer dan 30% van het aardoppervlak door bossen bedekt is, dat daar meer dan twee derde van alle op aarde bestaande soorten en rassen voorkomen, en overwegende dat ieder jaar ongeveer 30% van de totale uitstoot van broeikasgassen door bossen wordt geabsorbeerd,

CD.

overwegende dat bossen enerzijds een essentiële rol spelen bij het afremmen van klimaatverandering, maar dat anderzijds minstens een derde van alle bossen te kampen heeft met de gevolgen van klimaatverandering,

CE.

overwegende dat het meest ernstige probleem van de vernietiging van bossen verband houdt met sociaaleconomische factoren, zoals armoede, onderontwikkeling, zwakke politieke instellingen, het ontbreken van een rechtsstaat, corruptie en een onrechtvaardige verdeling van eigendom, die onder meer kunnen leiden tot illegale houtkap en de kaalkap van bossen,

CF.

overwegende dat de verwoesting van bosgebieden door ontbossing, niet-duurzame houtkap of bosbranden, onder meer als gevolg van hittegolven, in aanzienlijke mate bijdraagt tot de uitstoot van CO2,

CG.

overwegende dat er onvoldoende strategieën en programma's zijn voor de herbebossing van bossen die kaalgekapt zijn,

CH.

overwegende dat de structuur van bosaanplantingen in de Europese Unie niet overeenkomt met de natuurlijke structuur van de gemengde bossen die kenmerkend zijn voor Europa,

Bodembescherming

CI.

overwegende dat de bodem in Europa sneller dan ooit tevoren onomkeerbare schade oploopt, die door de klimaatverandering nog ernstiger wordt,

CJ.

overwegende dat het ontdooien van de permafrostbodem de toestand van de bodem op het noordelijk halfrond verandert, waardoor aanzienlijk meer methaan in de atmosfeer terechtkomt,

Waterbeheer

CK.

overwegende dat de beschikbaarheid van water, de drinkwatervoorziening en andere watervoorzieningen, het waterverbruik en de behandeling van afvalwater rechtstreeks verband houden met de economische en sociale omstandigheden,

CL.

overwegende dat de verschillen tussen de regio's in Europa wat de beschikbaarheid van water en het plaatsvinden van overstromingen en droogtes betreft door de klimaatverandering nog worden vergroot,

Visserij

CM.

overwegende dat vis en zeevruchten een belangrijke voedingsbron zijn, en dat de oceaan het grootste koolstofreservoir van de planeet en een bron van biomassa en grondstoffen is,

CN.

overwegende dat er sprake is over overexploitatie van de zeeën als voedselbron,

Behandeling van afval en beheer van hulpbronnen

CO.

overwegende dat afvalhiërarchie een sleutelbeginsel is bij het beperken van klimaatverandering in de afvalsector,

CP.

overwegende dat erkend moet worden dat de EU-afvalwetgeving, samen met de innovaties op het gebied van afvalverwerking en het toegenomen gebruik van hergebruikte producten, al positieve gevolgen hebben voor het milieu en bijdragen aan een vermindering van de netto-uitstoot van broeikasgassen door de afvalsector, hoewel het potentieel nog niet volledig wordt benut,

CQ.

overwegende dat de hoeveelheid afval helaas blijft groeien, ondanks alle pogingen om dit te verhinderen,

Aanpassingsmaatregelen

CR.

overwegende dat alle aanpassingsmaatregelen een garantie voor de toekomst zijn om de schade door historische broeikasgasemissies, en de daarmee gepaard gaande stijging van de temperatuur, te beperken,

CS.

overwegende dat een zuivere kosten-batenanalyse voor de ontwikkeling van aanpassingsmaatregelen niet voldoende is om alle bevolkingsgroepen de minimaal nodige bescherming te garanderen; overwegende dat met het oog op deze maatregelen op lokaal niveau dringend onderzoek moet worden gedaan naar de gevolgen van de klimaatverandering,

CT.

overwegende dat het verbruik van natuurlijke hulpbronnen volgens de Millennium Ecosystem Assessment intussen twee derde van alle ecosystemen bedreigt en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering vergroot, waardoor het nog dringender wordt om zo snel mogelijk aanpassingsmaatregelen te nemen,

CU.

overwegende dat het gezamenlijke verslag van het EEA, het GCO (Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek) en de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) getiteld „Gevolgen van klimaatveranderingen in Europa” de aandacht vestigt op het feit dat de mate van kwetsbaarheid voor klimaatverandering sterk uiteenloopt tussen de verschillende regio's en sectoren in Europa, met ernstigere gevolgen voor berggebieden, kustgebieden, de Middellandse Zee en het Poolgebied, en overwegende dat dit rapport onderstreept dat er, naast grotere mondiale verminderingen van broeikasgasemissies, ook proactieve aanpassingsmaatregelen moeten worden genomen op Europees en nationaal niveau, om de gevolgen te beperken,

Gezondheid

CV.

overwegende dat talrijke gevolgen van klimaatverandering voor de volksgezondheid waarvan bij voorbeeld de WHO verslag doet, onder controle kunnen worden gehouden door adequate voorbereiding en versterking van de gezondheidszorg via de juiste preventieve maatregelen, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de verbreiding van tropische ziektes, en door informatiecampagnes van de overheid die gericht zijn op bijzonder kwetsbare groepen, zoals zwangere vrouwen, pasgeborenen, kinderen en ouderen,

CW.

overwegende dat het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 absoluut onvoldoende is om de milieuproblemen die gevolgen hebben voor de gezondheid, met name de problemen die door klimaatverandering worden veroorzaakt, aan te pakken,

Groei en werkgelegenheid

CX.

overwegende dat de tijdens de Europese Raad van maart 2007 vastgelegde doelstellingen van het klimaatbeleid technologisch en economisch haalbaar zijn en unieke kansen bieden voor duizenden EU-ondernemingen,

CY.

overwegende dat veel bedrijven nog onvoldoende hebben ingezien hoe groot de kansen en risico's zijn die klimaatverandering met zich meebrengt,

CZ.

overwegende dat een actieve strijd voor klimaatbescherming verenigbaar is met duurzame economische groei en welvaart; overwegende dat het een efficiënte investering zou kunnen zijn met een belangrijke anti-recessiefunctie en gezien moet worden als een uitdaging voor verstrekkende structurele veranderingen die als einddoelstelling de verwezenlijking van een echte groene economie hebben,

DA.

overwegende dat de werkgelegenheid eerder binnen bepaalde bedrijfstakken zal verschuiven dan ertussen,

Stimuleren van technologieën voor de toekomst

DB.

overwegende dat de handel in emissierechten een hoeksteen van het Europese klimaatprogramma is, die de efficiëntie verhoogt en daardoor de broeikasgasemissies vermindert; overwegende dat de handel in emissierechten op zich evenwel niet voldoende is om de doodlopende weg van de koolstof te kunnen verlaten, en een brede revolutie op het gebied van technologieën met een lage CO2-uitstoot te ontketenen,

DC.

overwegende dat het verwezenlijken van doelstellingen op het gebied van het beperken van klimaatverandering een passend financieel sturingsmechanisme vergt ter ondersteuning van de ontwikkeling en de toepassing van energie-efficiënte schone technologieën,

DD.

overwegende dat duurzame woningbouw een enorm potentieel voor werkgelegenheid biedt,

DE.

overwegende dat verhoging van de efficiëntie op zich niet leidt tot een technologische revolutie, maar wel noopt tot een geïntegreerde strategie op EU-, nationaal en lokaal niveau om onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe en geavanceerde technologieën en processen een impuls te geven en het gebruik ervan te versterken,

DF.

overwegende dat in verschillende sectoren – bijvoorbeeld bij de winning van olie en aardgas – nu al op kleine schaal afvanging en opslag van koolstof (CCS) wordt toegepast, maar dat de toepassing op grote schaal met het oog op klimaatbescherming zich nog in een pril stadium bevindt,

DG.

overwegende dat de kosten en risico's nog steeds groter zijn dan de economische voordelen, en dat het gebruik van CCS in elektriciteitscentrales – ook met de modernste technologie – ten koste gaat van het rendement,

DH.

overwegende dat de technologie voor CCS als brugtechnologie op weg naar een energievoorziening op basis van minder koolstof een bijdrage kan leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot door elektriciteitscentrales, en een aanvulling zou kunnen zijn op hernieuwbare technologieën, maar dat CCS een end-of-pipe-technologie is,

Intelligente computersystemen en informatie- en communicatietechnologieën (ICT)

DI.

overwegende dat de ICT-sector op dit moment 2% van de mondiale uitstoot van CO2 veroorzaakt, maar dat deze branche niet alleen haar eigen CO2-uitstoot zou kunnen verlagen, doch vooral innovatieve en energiezuinige oplossingen voor de hele economie zou kunnen ontwikkelen,

Financiering en begrotingskwesties

DJ.

overwegende dat de bestaande begroting van de EU ontoereikend is om de klimaatbeschermingsdoelstellingen te halen, aangezien de nodige financiële middelen voor de politieke prioriteit van bestrijding van klimaatverandering op dit moment in de begroting niet beschikbaar zijn,

DK.

overwegende dat in het komende financieel kader begrotingskredieten moeten worden toegewezen voor de bestrijding van klimaatverandering en voor het ontwikkelen van een Europees aanpassingsbeleid, zodat de EU over een adequate „klimaatbegroting” voor de volgende begrotingsperiode na 2013 kan beschikken,

DL.

overwegende dat in alle beleidsmaatregelen van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met de strijd tegen klimaatverandering; overwegende dat de Unie bijgevolg zou moeten inzien dat het niet langer volstaat om de bestaande middelen te herverdelen, maar dat zij de creatie van nieuwe middelen zou moeten bevorderen om het sectoroverschrijdende karakter van de strijd tegen klimaatverandering te financieren,

Onderwijs, opleiding, verslaglegging, etikettering en bewustmaking

DM.

overwegende dat de economische en sociale beleidsmaatregelen ter bestrijding van klimaatverandering tot een culturele omslag zullen leiden, dat tradities, gewoontes en leefpatronen zullen veranderen, dat een werkelijk duurzaam consumptiegedrag en gebruik van grondstoffen in de hele samenleving alleen maar mogelijk is wanneer de burgers zich herbezinnen en hun gedrag aanpassen, en dat daarvoor volkomen nieuwe consumptie- en leefpatronen moeten worden ontwikkeld,

DN.

overwegende dat klimaatverandering tot een golf van technologische innovatie zal leiden, maar dat die kans voor de economie alleen maar kan worden benut wanneer op de arbeidsmarkt voldoende gekwalificeerde werknemers te vinden zijn,

DO.

overwegende dat de speciale Eurobarometer-opiniepeiling nr. 300 heel duidelijk aantoont dat een grote meerderheid van de deelnemers in Europa de klimaatverandering als een heel serieus probleem beschouwt, maar dat velen klagen over een gebrek aan informatie, en dat persoonlijke initiatieven om klimaatverandering te bestrijden beperkt blijven tot vrij eenvoudige maatregelen, zoals afvalscheiding of een lager energie- en waterverbruik, waarvoor het dagelijkse gedrag niet werkelijk hoeft te worden veranderd,

DP.

overwegende dat de informatie beschikbaar is die nodig is om opnieuw na te denken over de eigen mobiliteitspatronen, zoals het gebruik van de eigen auto en alternatieve verplaatsingsmogelijkheden (lopen, fietsen, openbaar vervoer),

DQ.

overwegende dat de EU-vereisten en -regelgeving inzake voor klimaatbescherming de plaatselijke overheden en gemeentes helpen om de levenskwaliteit in veel steden in de Europese Unie te verbeteren, en dat plaatselijke initiatieven in agglomeraties heel veel kunnen bijdragen aan het terugdringen van de CO2-uitstoot in de Europese Unie,

DR.

overwegende dat de detailhandel niet alleen verantwoordelijk is voor het bijsturen van het koopgedrag van de consument; overwegende dat het hele bedrijfsleven met bedrijfsmodellen en productieprocessen het goede voorbeeld kan geven voor duurzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen, en via het eigen personeel een doeltreffende verspreider van informatie over klimaatvriendelijk gedrag kan zijn,

DS.

overwegende dat informatie voor de consument over de gevolgen voor het klimaat van landbouwproducten vrijwel niet beschikbaar is, maar dat gerichte informatiecampagnes het koopgedrag van de consument kunnen beïnvloeden, ook met het oog op de doelstellingen van het gezondheidsbeleid,

DT.

overwegende dat het probleem van de klimaatverandering alleen kan worden aangepakt indien de mensen overal ter wereld op grote schaal daarbij betrokken worden, en dat het dus een van de essentiële taken zal zijn de mensen op elke mogelijke wijze de noodzakelijke informatie te geven, opdat zij kunnen bijdragen aan de oplossing van de problemen maar zich ook tijdig kunnen weren tegen de onvermijdelijke aanpassingsmoeilijkheden,

2050 – De toekomst begint vandaag

DU.

overwegende dat de vraag van de wereldbevolking naar hulpbronnen nu al een kwart hoger ligt dan wat de aarde kan regenereren, waardoor wij volgende generaties de grondslag voor het leven ontnemen,

DV.

overwegende dat de basis voor toekomstige productiemethoden en consumptiegedrag in hoge mate wordt gelegd door politieke beslissingen van vandaag, waarvoor visie en politiek leiderschap vereist zijn, dat een duurzamere levenswijze zonder een bijdrage van het bedrijfsleven, de wetenschap, de media, de maatschappelijke organisaties en de burgers echter niet mogelijk zal zijn,

DW.

overwegende dat de klimaatverandering een mondiaal milieuprobleem met structurele oorzaken is,

Fundamentele politieke overwegingen

1.

herinnert aan zijn bovengenoemde resolutie van 21 mei 2008, en met name het feit dat alle inspanningen om de emissies af te remmen erop gericht dienen te zijn om ruim onder de doelstelling van het beperken van de wereldwijde temperatuurstijging tot minder dan 2°C te blijven, aangezien een dergelijk niveau van opwarming al ernstige gevolgen zou hebben voor onze samenleving en individuele leefgewoonten, en ook belangrijke veranderingen in de ecosystemen en watervoorraden tot gevolg zou hebben; maakt zich grote zorgen over het feit dat, zoals uit een groot aantal recente wetenschappelijke studies blijkt, de negatieve effecten van de klimaatverandering zowel sneller optreden als ernstiger zijn dan eerder werd gedacht; verzoekt daarom de Commissie de jongste wetenschappelijke bevindingen nauwlettend te volgen en te analyseren, om te beoordelen of via de EU-doelstelling van 2°C nog steeds de doelstelling gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen zou worden gehaald;

2.

benadrukt dat de opwarming van de aarde en de klimaatverandering op basis van een horizontale aanpak zo spoedig mogelijk als nieuwe parameters moeten worden geïntegreerd in alle sectoren en beleidsvormen, en dat in de EU-wetgeving in elke relevante domein rekening moet worden gehouden met de oorzaken en de gevolgen van de opwarming van de aarde en de klimaatverandering;

3.

herinnert met name aan de nodige doelstellingen in de strijd tegen de klimaatverandering en onderstreept, overeenkomstig de aanbevelingen in het vierde evaluatierapport (AR4) van het IPCC, die zijn opgenomen in het Bali-actieplan, het doel om, voor de EU en de andere geïndustrialiseerde landen als groep, de uitstoot van broeikasgasemissies op de middellange termijn, tegen 2020, met 25 à 40% te verminderen, en op de lange termijn, tegen 2050, met ten minste 80% ten opzichte van 1990, terwijl de nadruk blijft liggen op beperking van de stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur tot 2°C boven het niveau van vóór de industrialisering en aldus deze doelstelling met een waarschijnlijkheid van 50% te verwezenlijken;

4.

benadrukt dat de impact van landen op het klimaat niet beperkt blijft tot fysieke emissies; dringt er bij de EU op aan om met spoed stappen te zetten, zowel binnen de EU als in het kader van internationale onderhandelingen, om boekhoudkundige beginselen te ontwikkelen waarin ook de volledige effecten van de consumptie in aanmerking worden genomen, met inbegrip van de effecten van de internationale luchtvaart;

5.

verzoekt de Commissie om in de toekomst de CO2-voetafdruk van Europese beleidsinitiatieven in aanmerking te nemen om ervoor te zorgen dat de Europese doelstellingen met betrekking tot klimaatverandering zullen worden verwezenlijkt, en om daarbij een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen;

6.

onderstreept de voorstellen ter bestrijding van klimaatverandering die het Parlement meerdere malen heeft gedaan voor politieke maatregelen en samenwerking op internationaal niveau, waaronder ook multilaterale regionale overeenkomsten, en op het niveau van de EU en de lidstaten;

7.

verwelkomt de goedkeuring van het EU-pakket wetgevingsmaatregelen (het zogenaamde „klimaat- en energiepakket”), waarin een eenzijdige vermindering van 20% van de EU-uitstoot van broeikasgassen wordt vereist, een procedure wordt ingesteld om deze inspanning tot 30% te verhogen, overeenkomstig de verplichtingen van de toekomstige internationale overeenkomst, en om het aandeel hernieuwbare energie in de Europese energiemix uiterlijk in 2020 tot 20% te verhogen, en verzoekt de lidstaten deze wetgevingsmaatregelen soepel en snel ten uitvoer te leggen; dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de uitvoering van het „klimaat- en energiepakket”;

8.

acht bepaalde beginselen die in het klimaat- en energiepakket zijn vastgelegd eveneens nuttig met het oog op internationale overeenstemming, met name de bindende lineaire route voor toezeggingen van industrielanden, differentiatie op de grondslag van in 2005 gecontroleerde waarden en het stelsel van naleving van de jaarlijkse kortingsfactor;

9.

beschouwt een leidende rol van de Europese Unie in de internationale onderhandelingen in het kader van het UNFCCC tijdens de COP en de MOP, maar ook in andere internationale fora, zoals de WTO, de Wereldbank en het IMF, als een plicht; wijst er bovendien op dat de EU en haar lidstaten hun doelstellingen volgens het Protocol van Kyoto absoluut moeten bereiken om deze leidende rol geloofwaardig te kunnen spelen;

10.

is ook van mening dat het ontwikkelen, toepassen en exporteren van moderne milieutechnologieën een bijdrage kan zijn aan de verwezenlijking van de Lissabon-strategie, van de Kyoto-doelstellingen van de EU en van andere doelstellingen voor klimaatbescherming, en wijst erop dat om de ambitieuze doelstellingen van milieubescherming en economische groei te halen, de Lissabon-strategie en het klimaat- en energiepakket volledig moeten worden geïntegreerd;

11.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het dringende verzoek van de VN om een „Groene New Deal”te sluiten, te steunen; verlangt met het oog op de financiële crisis, dat de investeringen ter stimulering van de economische groei een duurzaam karakter hebben, met name door de bevordering van groene technologieën, waardoor tegelijkertijd de concurrentiepositie van Europa in de toekomst wordt verstevigd en tevens arbeidsplaatsen worden gewaarborgd;

12.

benadrukt in dit verband dat de bestrijding van de klimaatverandering tot maatschappelijke veranderingen zal leiden die zullen bijdragen tot het scheppen van nieuwe banen, het ontstaan van nieuwe bedrijfstakken, het bestrijden van energiearmoede en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, en het verwezenlijken van maatschappelijke verbeteringen voor burgers; benadrukt dat samenwerking op internationaal, regionaal en lokaal niveau van cruciaal belang zal zijn voor het bereiken van dit doel;

13.

is er bovendien van overtuigd dat klimaatverandering alleen succesvol kan worden bestreden als de burgers volledig in het proces worden betrokken en tijdens de overgang naar een koolstofneutrale economie worden beschermd; wijst er daarom op dat een beleid van bestrijding en aanpassing de Europese Unie zal doen opschuiven naar een nieuw model van duurzame ontwikkeling, dat haar sociale karakter moet bevorderen om de sociale consensus te waarborgen;

14.

benadrukt dat allereerst de efficiëntie op alle vlakken van het dagelijks leven drastisch moet stijgen, en dat er tegelijkertijd een proces op gang moet komen om over te stappen op een duurzame vorm van produceren en consumeren op basis van hernieuwbare energiebronnen, met een bewuste en zorgvuldige omgang met de hulpbronnen;

15.

onderstreept in dit verband de noodzaak om de begroting van de Europese Unie en de bestaande en toekomstige financieringsinstrumenten te toetsen op hun verenigbaarheid met de doelstellingen van het Europees klimaatbeleid, en ze indien nodig aan te passen;

16.

benadrukt dat het onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid alleen maar resultaten kan opleveren wanneer nieuwe technologieën gegarandeerd toegang krijgen tot de markt waar ze in de praktijk kunnen worden toegepast;

17.

pleit voor onderzoek naar potentiële tendensen in door het klimaat veroorzaakte migratie en de daarmee gepaard gaande druk op de lokale dienstverlening om te kunnen voorzien in procedures voor langetermijnplanning en risicobeheer;

18.

benadrukt dat bijna de helft van de wereldbevolking jonger dan 25 jaar is en dat besluiten over het klimaatbeleid die we nu nemen verstrekkende gevolgen zullen hebben voor de grootste generatie jonge mensen in de geschiedenis;

Internationale dimensie: „post-2012”, buitenlands beleid voor klimaatvraagstukken en internationale handel

19.

is ingenomen met het besluit van de COP 14 en COP/MOP 4 in Poznán om de discussie om te zetten in echte onderhandelingen met het oog op een post-2012-akkoord en de goedkeuring in dit verband van een werkprogramma voor 2009; is eveneens ingenomen met het mandaat van de voorzitters om een basistekst voor de onderhandelingen voor te stellen, die tijdens de onderhandelingsbijeenkomst van juni 2009 zal worden behandeld;

20.

roept de Commissie en de volgende voorzitterschappen van de Raad op om bij de internationale onderhandelingen over een overeenkomst voor de periode na 2012 een voortrekkersrol te spelen en die voor eind 2009 af te sluiten, zodat er voldoende tijd overblijft om het toekomstige erdrag inzake klimaatverandering te ratificeren en te vermijden dat er een lacune tussen de verbintenisperiodes ontstaat;

21.

benadrukt dat het nieuwe erdrag inzake klimaatverandering onder auspiciën van de Verenigde Naties moet komen en gebaseerd moet zijn op het principe van „gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid”, waarbij de geïndustrialiseerde wereld het voortouw nemen door hun binnenlandse emissies terug te dringen, maar ook de ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden om overeenkomstig het actieplan van Bali nationaal passende beperkende maatregelen te nemen in het kader van duurzame ontwikkeling, daartoe op een meetbare, rapporteerbare en controleerbare manier, in staat gesteld en gesteund door technologische ondersteuning, financiering en capaciteitsopbouw door de geïndustrialiseerde landen;

22.

verzoekt de geïndustrialiseerde partijen in het UNFCCC, die dat nog niet hebben gedaan, individuele verplichtingen ter beperking van emissies voor te stellen en aldus bij te dragen tot het globale streven ter verwezenlijking van de doelstelling van het verdrag; verwelkomt de toezegging van de ontwikkelingslanden met betrekking tot het UNFCCC-proces en de onafhankelijke toezeggingen en beleidsbepalingen die door enkele daarvan zijn goedgekeurd;

23.

dringt er bij de nieuwe regering van de VS op aan te voldoen aan de verwachtingen en, via de goedkeuring van nationale wetgeving, bij te dragen tot een beperking van de uitstoot van broeikasgas en bevordering van schone technologieën, en, door middel van actieve deelname aan de internationale onderhandelingen, tot de invoering van een ambitieus post-2012-kader voor klimaatverandering;

24.

benadrukt dat het verdrag „post 2012” verenigbaar moet zijn met andere doelstellingen van de internationale politieke agenda van de Verenigde Naties en van de Europese Unie, zoals de bescherming van de biologische diversiteit, de Millenniumdoelstellingen of veiligheidskwesties, zodat beleidsmatige synergie-effecten kunnen worden benut;

25.

neemt kennis van de goedkeuring door de Commissie van haar mededeling met als titel „Naar een uitgebreide klimaatveranderingsovereenkomst in Kopenhagen” (COM(2009)0039) over het EU-standpunt ter voorbereiding van de COP 15 over klimaatverandering van de VN in Kopenhagen;

26.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om een buitenlandse klimaatpolitiek gestalte te geven en de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie in de diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU en van de lidstaten steeds weer op de agenda te zetten; verplicht zichzelf ertoe om bij zijn contacten met parlementsleden uit andere landen de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie steeds weer ter sprake te brengen en te verdedigen;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de vereisten van emissievermindering en van maatregelen voor aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering te integreren in de programma's voor ontwikkelingshulp, en/of in de besluitvorming van internationale agentschappen voor ontwikkelingshulp daarop te wijzen, om zo de particuliere sector, de openbare sector en niet-gouvernementele organisaties in de betrokken landen of regio's via partnerschappen hierbij te betrekken; benadrukt dat er extra middelen moeten worden uitgetrokken om de ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van klimaatverandering en dat nieuwe initiatieven op dit gebied formeel moeten worden gekoppeld aan het UNFCCC-proces en de verwezenlijking van de Millenniumontwikkelingsdoelen; verwelkomt het voorstel van de EU voor een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering om de aanpassing aan de klimaatverandering in arme ontwikkelingslanden die het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering te steunen en herinnert in dit verband aan zijn resolutie van 21 oktober 2008;

28.

verwelkomt het besluit van de COP 14 en COP/MOP 4 om het aanpassingsfonds volledig operationeel te maken, zodat daaruit met ingang van 2009 projecten kunnen worden gefinancierd, en is van oordeel dat dit een zeer belangrijke eerste stap is waarbij wordt ingegaan op de bezorgdheid van ontwikkelingslanden met betrekking tot de financiering van maatregelen op het vlak van de klimaatverandering in die landen; verwelkomt eveneens het besluit om het niveau van de investeringen voor de overdracht van technologie via het Strategisch Programma van Poznán voor de overdracht van technologie te verhogen;

29.

verwelkomt de, zij het beperkte, vooruitgang met de vraagstukken op het vlak van de additionaliteit en de geografische spreiding van CDM, en verzoekt de lidstaten van de EU, overeenkomstig de besluiten van Poznán, bij voorkeur rechten aan te kopen in landen die minder dan tien CDM-projecten hebben, met name de minst ontwikkelde landen, eilandstaatjes in ontwikkeling en Afrika, en om de kosten voor het valideren van deze projecten te vergoeden;

30.

verwijst in dit verband naar het, in de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto en in de Akkoorden van Marrakesh vermelde supplementariteitsbeginsel, dat voorschrijft dat de partijen het merendeel van hun verplichtingen ter beperking van de uitstoot van broeikasgassen in eigen land moeten nakomen, voordat zij een beroep doen op externe flexibele mechanismen zoals CDM en JI;

31.

wijst erop dat de buitensporige toepassing van CDM/JI de geloofwaardigheid van de Europese Unie in de internationale VN-onderhandelingen ondermijnt en daardoor ook haar leidende rol bij de bestrijding van de klimaatverandering; moedigt de lidstaten aan verantwoordelijk te zijn en de toepassing van CDM/JI tot een minimum te beperken en de meeste emissiebeperkingen in hun eigen landen af te ronden;

32.

sluit zich aan bij de aanbevelingen in het verslag van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en van de Commissie inzake „Klimaatverandering en internationale veiligheid”, en onderstreept dat de EU een multilaterale preventieve klimaatdiplomatie moet opbouwen om de aspecten van het klimaatbeleid en andere factoren, zoals bevolkingsgroei, door klimaatverandering veroorzaakte migratie, verstedelijking, stijgende vraag naar energie, stijgende energieprijzen en gebrek aan water en voedsel beter te integreren in de internationale betrekkingen;

33.

verzoekt de EU en haar lidstaten om in het kader van de Europese Veiligheidsstrategie en het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid de gevolgen van klimaatverandering en van de daardoor veroorzaakte natuurrampen voor de bescherming en de veiligheid van de burgers, evenals mogelijke conflicten die worden veroorzaakt door veranderingen in de beschikbaarheid van water en land als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen, te monitoren en aan te pakken;

34.

verzoekt de EU en haar lidstaten om hun bestaande klimaatpartnerschappen met ontwikkelingslanden en opkomende economieën te versterken en om gericht nieuwe partnerschappen aan te gaan waar deze momenteel niet bestaan, waarbij aanzienlijk meer financiële steun voor technologische ontwikkeling en overdracht van technologie, bescherming van intellectuele eigendom en institutionele capaciteitsopbouw moet worden gegeven;

35.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van de ontwikkelingshulp de hoogste prioriteit toe te kennen aan energie-efficiëntie en hernieuwbare hulpbronnen;

36.

verzoekt de Commissie om in de onderhandelingsronden van de WTO en het post-2012-proces een gecoördineerde strategie met het oog op het handelsbeleid en het milieubeleid te ontwikkelen, om onze partners in de onderhandelingen geloofwaardig uit te kunnen leggen wat de Europese doelstellingen voor de klimaatbescherming zijn en welke instrumenten daarvoor zijn ontwikkeld, om de vrees te ontkrachten dat er handelsbelemmeringen of andere nadelen zouden kunnen ontstaan in de handel met derde landen die geen bindende doelstellingen voor de klimaatbescherming hebben, en om het principe van wederkerigheid in het belang van mondiale klimaatbescherming toe te passen;

37.

verzoekt de Commissie, de voorzitterschappen van de Raad en de lidstaten in de onderhandelingen over een overeenkomst na 2012 een leidinggevende rol op zich te nemen en aldus het welslagen van de onderhandelingen over klimaatbescherming te garanderen die tot doel hebben de mondiale temperatuurstijging te beperken tot 2°C;

Energie

38.

onderstreept dat Europa zowel binnen de EU als in de externe betrekkingen een toekomstgericht, gemeenschappelijk energiebeleid nodig heeft, dat gebaseerd is op solidariteit tussen de lidstaten, om een hoge mate van continuïteit van de energievoorziening te kunnen garanderen, rekening houdende met criteria van duurzaamheid, efficiënt gebruik van hulpbronnen en een klimaatneutrale aanpak, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de klimaatverandering en het concurrentievermogen om een potentiële onderbreking van de energievoorziening te voorkomen;

39.

verzoekt de EU om een Europese gemeenschap voor hernieuwbare energie in het leven te roepen om verder onderzoek en proefprojecten op dit gebied te bevorderen, evenals de ontwikkeling van het elektriciteitsnet, teneinde een optimale integratie van hernieuwbare energiebronnen mogelijk te maken;

40.

verzoekt de EU en haar lidstaten om zorg te dragen voor:

de ontwikkeling van, en investering in een energietransmissie-infrastructuur (met inbegrip van het zogenoemde supernetwerk) die nodig is om de diversiteit van de energiebronnen van de EU te garanderen;

voortzetting van het onderzoek en de ontwikkeling van proefprojecten voor aan ICT gekoppelde technologie, gedecentraliseerde productie en andere nieuwe technologische ontwikkelingen;

41.

verzoekt de EU en haar lidstaten om een door politici en zakenmensen gestuurde overgangsfase voor de energiemix in te leiden, waarbij het gebruik van fossiele brandstoffen in de lidstaten en op het Europese niveau stapsgewijs en met de actieve ondersteuning van de overheid eerst gedeeltelijk en later volledig wordt verminderd en vervangen door hernieuwbare energiebronnen, en om daarbij zo veel mogelijk samen te werken met andere landen en internationale organisaties;

42.

doet een beroep op de lidstaten om regio's en burgers in hun eigen verantwoordelijkheid te ondersteunen en het gebruik van decentraal beschikbare hernieuwbare energiebronnen te bevorderen door wettelijke en belastingprikkels;

43.

roept de lidstaten op om de leveranciers van elektriciteit via afschrijvingsregels en fiscale stimulansen aan te moedigen om elektriciteitscentrales op fossiele brandstoffen te moderniseren, wat nodig is om het rendement van de conventionele opwekking van elektriciteit aanzienlijk te verhogen;

44.

roept de lidstaten op om de toegang tot het net voor decentraal opgewekte energie, gas en elektriciteit te garanderen, de beperkingen voor de toegang tot de markt voor innovatieve leveranciers van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op te heffen en de plaatselijke warmtekrachtkoppeling en „trigeneratie” of drievoudige koppeling actief te bevorderen, gebaseerd op streefdoelen op de middellange termijn;

45.

stelt voor om met derde landen in het Middellandse Zeegebied als hoeksteen van een Europees extern energiebeleid partnerschappen te sluiten over zonne-energie, die in eerste instantie tot doel hebben om zonnestroom op te wekken en over hoogspanningsgelijkstroomleidingen naar de Europese Unie te vervoeren, en die in tweede instantie de basis kunnen vormen voor de productie van elektriciteit en waterstof en daarmee een eerste stap kunnen zijn op weg naar een economie op basis van hernieuwbare energiebronnen;

46.

roept de EU, de lidstaten en het bedrijfsleven op om:

te investeren in infrastructuur, netwerken en leidingen voor de productie, het vervoer en de opslag van uit hernieuwbare energiebronnen en waterstof opgewekte elektriciteit;

derde landen in het kader van energiepartnerschappen programma's aan te bieden voor de opbouw van de nodige instellingen, infrastructuur en opleidingsprogramma's voor de plaatselijke deskundigen alsmede toegang tot het netwerk voor het verkrijgen van energie voor eigen gebruik;

47.

roept de lidstaten op om, binnen de plaatselijke en regionale mogelijkheden, het aandeel van windenergie, die door een actief subsidiebeleid al een belangrijke vorm van energieopwekking is geworden, en het aandeel van waterkracht en geothermische energie in de energiemix verder te vergroten en de bestaande ontwikkelingsmogelijkheden onder meer met behulp van Europese onderzoeksinitiatieven en coördinatie door netwerken van uitmuntendheid te blijven benutten;

48.

onderstreept dat er een aanzienlijk potentieel bestaat om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van duurzame biomassa voor het opwekken van energie te verminderen, en pleit voor een Europese strategie voor het gebruik van duurzame biomassa voor de productie van elektriciteit en gas, verwarmen en koelen;

49.

verzoekt de Commissie om een complete analyse voor te leggen van alle emissies tijdens de hele levenscyclus van individuele bronnen van bio-energie, om te bepalen welke rol biomassa uit afval en speciaal voor dit doel geteelde gewassen in de toekomst als energieleverancier kan spelen; is van mening dat daarbij ook zonder vooroordelen moet worden beoordeeld wat de kansen zijn om de verbrandingswaarde van biomassa te verbeteren door nieuwe gewassen te telen of biotechnologie te gebruiken;

50.

beschouwt warmtekrachtkoppeling als een effectieve, economische en in milieuopzicht verstandige optie;

51.

is zich bewust van de verschillende manieren waarop de lidstaten met kernenergie omgaan en spoort de Commissie derhalve aan om bijzondere aandacht te besteden aan radioactief afval, met inachtneming van de gehele cyclus, teneinde de veiligheid te verbeteren;

52.

beschouwt het onderzoek naar de technische haalbaarheid van kernfusie in de Internationale experimentel thermonucleaire reactor als een eerste stap op weg naar het commercieel gebruik van deze vorm van energie, en benadrukt dat de kans om dit doel te bereiken in hoge mate afhangt van de vraag of de financiering van dergelijk onderzoek op de lange termijn gegarandeerd is;

53.

dringt er bij de lidstaten en de EU op aan de ontwikkeling van de CCS-technologie voor kolen- en gasgestookte centrales te bevorderen door demonstratieprojecten te stimuleren en onderzoek aan te moedigen;

Biobrandstoffen

54.

stelt vast dat bepaalde vormen van productie van biobrandstoffen een effect kunnen hebben op voedselprijzen, verlies aan biodiversiteit en ontbossing, en merkt tegelijkertijd op dat de productie van biobrandstoffen op verantwoorde wijze en op basis van controleerbaar duurzame methoden moet plaatsvinden;

55.

is van mening dat de ontwikkelingslanden beslist moeten worden betrokken bij de strategie op de lange termijn voor de ontwikkeling en productie van biobrandstoffen, om te onderzoeken of dit economisch gepland kan worden en rendabel is, om de beschikbaarheid en productie van voedsel te waarborgen, hoe het gesteld is met hun ecologische duurzaamheid, waarbij alle relevante indirecte gevolgen worden beoordeeld, en vooral hoe sociale ontwikkeling en een permanente verhoging van het inkomen kunnen worden bereikt, alsook om ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden alles wordt bijgebracht wat nodig is om aan de duurzaamheidscriteria van de EU te kunnen voldoen;

56.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer te doen aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van geavanceerde biobrandstoffen, ervoor te zorgen dat hiervoor de nodige financiële middelen beschikbaar worden gesteld en hieraan bindende ontwikkelingsdoelstellingen te verbinden;

57.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de ervaring die is opgedaan bij het ontwikkelen van duurzaamheidscriteria binnen de EU, te gebruiken om de ontwikkeling van mondiale normen voor biobrandstoffen actief te bevorderen;

Energie-efficiëntie

58.

verzoekt de Commissie een bindende doelstelling van een toename met 20% voor de energie-efficiëntie voor 2020 voor te stellen, en dat voorstel vergezeld te doen gaan van concrete tussentijdse streefcijfers voor de vermindering;

59.

pleit voor een brede informatiecampagne op plaatselijk niveau om de burgers te helpen de decentrale energie-efficiëntie te verhogen, waarbij huiseigenaren thermische beelden, een energiebalans en voorstellen voor de financiering van mogelijke moderniseringsmaatregelen naar het voorbeeld van microkredieten worden aangeboden;

60.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om actief stappen te zetten ter vergroting van het bewustzijn van het belang van ICT bij het vergroten van de energie-efficiëntie, het bevorderen van duurzame ontwikkeling en het verbeteren van de kwaliteit van het bestaan van de EU-burgers;

61.

stelt voor om op beurzen, informatiedagen en studiebijeenkomsten te streven naar synergie-effecten tussen eigenaars van onroerend goed, aanbieders van financiële diensten, vaklui en andere actoren in de sector onroerend goed;

62.

pleit voor een duidelijke Europese coördinatie van programma's ten gunste van de warmtekrachtkoppeling van elektriciteit en trigeneratie en integratie daarvan in industriële installaties, om zo plaatselijke of regionale aanknopingspunten voor klimaatmaatregelen te bieden, waarbij tegelijkertijd de efficiëntie van het energieverbruik moet stijgen;

63.

verzoekt de Raad Economische en Financiële Zaken om de btw-tarieven op hernieuwbare energie en energiebesparende goederen en diensten te verlagen; stelt in het bijzonder voor dat de lidstaten het btw-tarief op moderniseringsmaatregelen en de daarvoor nodige apparatuur verlagen, de heffing van belastingen op grond of eigendom baseren op de energie-efficiëntie van gebouwen en het gebruik van certificaten voor de energie-efficiëntie volledig invoeren en bevorderen, om zo impulsen voor de modernisering te geven;

64.

stelt voor om de belastingpercentages op inkomsten uit huurovereenkomsten overeenkomstig de investeringen in verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen en de daaruit voortvloeiende efficiëntiewinsten te verlagen, om een impuls te geven aan de modernisering van verhuurd onroerend goed;

65.

merkt op dat het, gezien de lange levensduur van gebouwen, van groot belang is dat nieuwe gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de hoogst mogelijke normen op het gebied van energie-efficiëntie, dat bestaande gebouwen worden aangepast zodat ze aan de huidige normen voldoen, en dat in alle nieuwe en gerenoveerde gebouwen die worden verwarmd of gekoeld minimumniveaus voor het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen worden toegepast;

66.

is van oordeel dat de lidstaten het gebruik van certificaten voor energie-efficiëntie moeten verbeteren en uitbreiden en de aanbevelingen moeten koppelen aan financiële stimulansen;

67.

verzoekt om de invoering van minimumnormen op EU-niveau voor de energie-efficiëntie van nieuwe en gerenoveerde gebouwen; verzoekt de verantwoordelijke plaatselijke overheden en beroepsorganisaties in de lidstaten energie-efficiëntiecriteria, richtsnoeren en nationale wetgeving of administratieve beslissingen voor nieuwe gebouwen als leidmotief vast te stellen voor architecten en bouwkundig ingenieurs, vergezeld van bouwvoorschriften inzake doelmatig energiegebruik in nieuwe gebouwen en voor omvangrijke renovatiewerkzaamheden, en in het kader hiervan een schoon en gezond binnenhuisklimaat te waarborgen;

68.

benadrukt dat minimumcriteria inzake energie-efficiëntie moeten worden opgenomen in een alomvattend beleid inzake openbare aanbestedingen voor openbare gebouwen en publieke diensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau, om de innovatie op het gebied van nieuwe technologieën te bevorderen en te waarborgen dat deze technologieën op de markt komen;

69.

verzoekt beschikbare studies over de koolstofvoetafdruk en de mogelijkheden voor energiebeperking van de Europese instellingen openbaar en voor gebruikers gemakkelijk toegankelijk te maken op hun respectieve websites;

70.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om actieve steun te geven voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van verlichtingstechnologie en intelligente verlichtingstoepassingen, zodat krachtiger kan worden gestreefd naar de invoering van een meer energie-efficiënte verlichting, zowel in openbare gebouwen als in de openbare buitenruimte, waarbij de nadruk moet liggen op het gebruik van zeer efficiënte lichtemitterende diodes;

71.

merkt op dat renovatie en verbetering van de energie-efficiëntie van torenflats, vooral in landen waar deze gebouwen het grootste deel van de huizenmarkt uitmaken, de gemakkelijkste manier is om energie te besparen en de uitstoot van CO2 terug te dringen; verzoekt de Commissie om de huidige limiet van 2% die in het kader van de structuurfondsen van toepassing is op subsidies voor de renovatie van torenflats, te herzien en te verhogen;

72.

merkt op dat de langetermijndoelstelling in de Europese bouwsector netto-energieneutraliteit moet zijn, in nieuwe woningen tegen 2015 en in nieuwe commerciële en overheidsgebouwen tegen 2020, en is van mening dat deze doelstelling op de lange termijn moet worden uitgebreid naar gerenoveerde gebouwen;

73.

verzoekt de Commissie om de voorschriften voor de energie-efficiëntie van elektrische en elektronische apparaten voor alle doeleinden ten minste om de vijf jaar op basis van het „toprunner”-beginsel aan te passen aan de ontwikkelingen op de markt, en de bestaande programma's voor etikettering en efficiëntiecategorieën voor apparatuur te actualiseren, om zo te vermijden dat de consument onjuiste informatie krijgt;

74.

verzoekt de Commissie om op EU-niveau scherpe doelstellingen vast te stellen en een geïntegreerd industriebeleid te ontwikkelen dat erop gericht is om de toegang tot de markt en de toepassing van energie-efficiënte technologieën te waarborgen, met inbegrip van de ontwikkeling van gemeenschappelijke doelstellingen op technologisch gebied (zoals passiefhuizen), een intensievere toepassing van geïntegreerde beleidsstrategieën, zoals leidende markten en groene openbare aanbestedingen, en het bevorderen van regels met betrekking tot productontwikkeling en minimumnormen;

75.

verzoekt de Commissie om het verbod op apparaten met een hoog stand-byverbruik consequent toe te passen en in een volgende stap bij de omzetting van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp (7) te overwegen een uitschakelfunctie voor apparaten verplicht te stellen, en ook voor grote motoren alsmede apparaten en machines voor industrieel gebruik een automatische uitschakeling en spaarstanden voor te schrijven;

76.

staat erop dat de in 2006 aangenomen eisen met betrekking tot de installatie van slimme meters snel en strikt ten uitvoer worden gelegd om het bewustzijn bij de consumenten ten aanzien van hun energieverbruik te vergroten en de aanbieders van energie te helpen om doelmatiger in te spelen op de vraag;

Mobiliteit en logistiek

77.

stelt vast dat het Europees economisch en maatschappelijk model gebaseerd is op mobiliteit en beschikbaarheid van personen en goederen, waarbij een efficiënt gebruik van de tijd altijd voorrang krijgt boven een efficiënt gebruik van hulpbronnen, en dat deze twee factoren in de toekomst zullen moeten worden gecombineerd;

78.

verzoekt de Europese Investeringsbank en haar dochter voor risicokapitaalactiviteiten, het Europees Investeringsfonds, om hun steun voor de vergroting van de energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energie aanzienlijk uit te breiden;

79.

wijst de betrokken actoren erop dat ook de vervoerssector zich moet houden aan de klimaatdoelstellingen van de EU om de uitstoot van CO2 voor 2020 met ten minste 20%, en als er een internationale overeenkomst is, met ten minste 30% ten opzichte van 1990 te verlagen, en de energie-efficiëntie in diezelfde periode met 20% te verhogen;

80.

pleit voor een alomvattende policy-mix van maatregelen die elkaar versterken en de basis zijn voor een duurzaam vervoersbeleid, met een verdere ontwikkeling van de autotechnologie (ecologische innovaties), een sterker gebruik van alternatieve energiebronnen in het vervoer, het opzetten van distributienetwerken voor schone brandstoffen, een sterker gebruik van alternatieve aandrijvingen, intelligent verkeersmanagement, een andere rijstijl, een ander gebruik van personenwagens, een verbeterde logistiek, de toepassing van „groene corridors” en ICT voor vervoer, een CO2-heffing en de modernisering van het openbaar vervoer om het doel van nulemissies te bereiken zonder de groeiende mobiliteitsbehoefte als een aspect van onze huidige levenswijze te negeren; wijst erop dat dit alles kan worden versterkt door duidelijke preferenties bij overheidsopdrachten;

81.

is van mening dat speciale prioriteit moet worden gegeven aan het beginsel „de vervuiler betaalt”, en eist dat alle vervoersmodi volledig worden betrokken bij het internaliseren van hun externe kosten; wijst erop dat voor het bereiken van dit doel een adequate economische omgeving nodig is en verzoekt de lidstaten daarom om de betrokken belastingtarieven en heffingen te herzien;

82.

verwelkomt de bestandsopname door de Commissie van de emissies van de vervoerssector (Greening Transport Inventory), waarin de bestaande en nog nodige wetgevingsmaatregelen voor een duurzame groei van de vervoerssector worden genoemd;

83.

onderstreept het belang van infrastructuurprojecten voor de vervoerssector; eist echter dat bij de planning, het ontwerp en de bouw rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen voor het klimaat in de toekomst;

84.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de mogelijkheden van satellietnavigatiesystemen te benutten om de energie-efficiëntie op het gebied van vervoer te vergroten door het beheer en de organisatie van verkeersstromen te verbeteren, realtime-informatie over het verkeer van goederen en personen te verstrekken en de selectie van routes en vervoersmodi te optimaliseren;

85.

betreurt dat vaak nauwelijks, te laat of niet samenhangend wordt nagedacht over de uitdagingen van een efficiënte en milieuvriendelijke ontwikkeling van het stedelijk vervoersbeleid met voetgangerszones, fietspaden en een flexibele toegang tot het streekvervoer;

86.

roept de lidstaten en gemeentes op om:

flexibele en gecoördineerde alternatieven aan te bieden voor het autogebruik en meer vormen van mobiliteit te ontwikkelen, bijvoorbeeld door bestaande netwerken van streekvervoer in het centrum en in de periferie nog beter met elkaar te verbinden en het streek- en stadsvervoer in de binnenstad door een goede verkeersregeling voorrang te geven,

het totale aanbod aanzienlijk uit te breiden en te verbeteren, de overschakeling op milieuvriendelijker vervoermiddelen met prijsbeleid en andere prikkels te bevorderen, en door substantiële investeringen in de noodzakelijke infrastructuur, waardoor het openbaar vervoer aantrekkelijker wordt,

en pleit ervoor dat in de tussentijd het privé-/individuele vervoer beter wordt geïntegreerd met de geïntegreerde logistiek van het passagiers- en vrachtvervoer en met openbare/collectieve vervoerssystemen, en is ervan overtuigd dat de investeringen in spoorinfrastructuur gepaard moeten gaan met een betere dienstverlening van de spoorwegen;

87.

benadrukt het belang van intelligente verkeersgeleidingssystemen met het oog op de co-modaliteit en de integratie daarvan in het vervoersbeleid van de Gemeenschap, van de lidstaten, van de regio's en van de gemeentes, aangezien ze de vervoerssector veiliger en milieuvriendelijker maken; verzoekt om ontwikkeling en gebruik van intelligente vervoerssystemen om het verkeer te beheren en het aantal opstoppingen en files te verminderen;

88.

verzoekt de EU en haar lidstaten om nauw samen te werken met de industrie om op de markt de nodige voorwaarden te creëren voor de integratie van intelligente verkeersgeleidingssystemen – met name wat betreft het logistiek en veiligheidsbeheer (ERTMS, RIS, eCall) – in het verkeersmanagement;

89.

dringt er bij de lidstaten op aan om de co-modaliteit te bevorderen door invoering van een overdraagbare nummerplaat naar bestaand voorbeeld, zodat het voor de burger aantrekkelijker wordt om voor langeafstandsreizen het spoor te gebruiken en op de punten van vertrek en aankomst energiezuinige auto's voor korte afstanden te kunnen gebruiken;

90.

is ingenomen met het besluit om in verband met de onlangs aangenomen wetgeving ter vaststelling van doelstellingen voor de uitstoot van CO2 door auto's, een langetermijndoelstelling van 95 g CO2/km uiterlijk in 2020 vast te stellen;

91.

onderstreept dat de spoorwegen als energie-efficiënt vervoersmiddel met een lage CO2-uitstoot een groot potentieel hebben voor het goederenvervoer over de lange afstand, maar ook voor het regionaal vervoer en voor het forensenverkeer over korte en middellange afstanden, en verlangt dat deze prioriteiten tot uiting komen in de criteria voor steun uit het regionaal en het cohesiefonds;

92.

verwelkomt de opbouw en de uitbreiding, zowel binnen de EU als naar de buurlanden, van de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) en roept de lidstaten op om de meest dringende projecten, met name de meest klimaatvriendelijke projecten, zo snel mogelijk te voltooien, daar deze van levensbelang zijn voor de logistiek van het goederenvervoer en voor een duurzaam Europees vervoersbeleid;

93.

onderstreept de belangrijke rol van de binnenvaart in het goederenvervoer; benadrukt dat deze sector milieuvriendelijk is en nog ruim voldoende vervoerscapaciteit over heeft;

94.

betreurt dat de investeringen in het uitbreiden van het spoorwegnet in het afgelopen decennium zijn gedaald, hoewel het goederenvervoer in het belang van de hele vervoerssector voor een belangrijk deel naar het spoor en naar de binnenvaart kan worden verlegd;

95.

ondersteunt het plan van de Commissie om samen met de lidstaten te voorzien in speciale „snelwegen op zee” (motorways of the sea) en heeft hoge verwachtingen van de op te richten Europese maritieme vervoersruimte zonder grenzen wat betreft het bevorderen en efficiënter maken van het maritiem vervoer in Europa;

96.

ondersteunt de voorstellen van de Commissie om havenbelasting en liggeld afhankelijk te maken van de luchtvervuiling die de schepen veroorzaken, en de schepen die in de haven liggen over land van stroom te voorzien, in plaats van via een scheepsgenerator;

97.

is van mening dat werven en reders zich intensief bezig moeten houden met nieuwe technologieën om de efficiëntie te verhogen, zoals „vliegers” die schepen helpen aandrijven (kite sails), het Air Cavity System, het gebruik van afvalwarmte voor het opwekken van elektriciteit, efficiëntere motoren, een beter profiel van romp en roer, nauwkeurigere weersverwachtingen om de koers te kunnen aanpassen en de mogelijkheid om brandstof te besparen door het gebruik van de juiste verf voor de romp;

98.

verzoekt de Internationale maritieme organisatie om voor de hele branche een streefdoel voor de vermindering vast te leggen en technologische minimumnormen voor te schrijven voor het gebruik van deze moderne technologieën bij de bouw van nieuwe schepen;

99.

is van mening dat er in de luchtvaart een integrale aanpak moet komen, zodat zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2013 voor de vliegtuigbouwers overal in de wereld, de luchtvaartmaatschappijen en de exploitanten van luchthavens een gezamenlijk bindend doel voor de emissievermindering komt, is van mening dat deze integrale aanpak onderzoek en technologie, operationele verbeteringen en een wereldwijde regeling voor de handel in emissierechten, op basis van de EU-regeling voor de handel in emissierechten voor de luchtvaart, moet omvatten;

100.

verzoekt de EU en haar lidstaten met nadruk om nog voor de inwerkingtreding van het ETS in de luchtvaartsector zowel het gezamenlijke Europese luchtruim als ook de SESAR-projecten zo efficiënt mogelijk om te zetten en uit te breiden, zodat voorrang wordt verleend aan de invoering van functionele en flexibele luchtruimblokken en flexibel gebruik van het luchtruim in het algemeen, om aldus te kunnen profiteren van direct beschikbare reductiemogelijkheden, en te streven naar een verlaging van het brandstofverbruik van vliegtuigen met 12%;

101.

verzoekt de EU en de lidstaten om alle nodige steun te geven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van milieuvriendelijke doorbraaktechnologieën voor het vervoer, zoals het gebruik van waterstof, elektriciteit, brandstofcellen en hybride of geavanceerde biobrandstoffen voor aandrijving en alternatieve materialen, nieuwe technologieën en IT-oplossingen, waarmee het gewicht van voertuigen verlaagd en het rendement ervan verhoogd kan worden;

102.

verzoekt de producenten van aandrijvingssystemen en motoren voor de vervoerssector om samen het rendement van hun machines steeds verder te verhogen, zodat ze de Euro 6-normen halen en zelfs overtreffen, om voor de eigen sector streefdoelen vast te leggen voor een drastische verhoging van de efficiëntie en verder onderzoek te verrichten naar alternatieve brandstoffen, om op die manier bij te dragen aan een duurzamere groei van hun branche;

103.

roept de autofabrikanten op om kleinere, lichtere en efficiëntere modellen te produceren om individuele mobiliteit mogelijk te blijven maken met inachtneming van de beperkingen die het gevolg zijn van de klimaatverandering en de eindige olievoorraden;

104.

doet ook op de defensie-industrie een beroep om te kijken naar een verhoging van het rendement van hun motoren en aandrijvingssystemen, en onderzoek te verrichten naar een mogelijk gebruik van alternatieve brandstoffen;

105.

verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten om een specifiek steunkader voor de ontwikkeling van waterstof als brandstof, gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, op te zetten om ervoor te zorgen dat de productie van voertuigen die op waterstof lopen, snel kan worden opgevoerd; is van mening dat dit kader een toename van de EU-steun voor eindtoepassingen van waterstof, steun van de lidstaten voor het gebruik van waterstof door middel van financiële maatregelen, zoals belastingprikkels, alsmede het creëren van vroege markten via de aanschaf van klimaatneutrale voertuigen door overheidsdiensten moet omvatten;

106.

verzoekt de Commissie om voor 2010 een verslag in te dienen over de nog steeds bestaande beperkingen op cabotage en andere factoren in de Europese Unie die leiden tot lege ritten en gebrek aan efficiëntie op de interne markt; is van mening dat een efficiënte en doelmatige vrachtlogistiek, als integraal onderdeel van het vervoerssysteem van de EU, de sleutel is tot duurzame mobiliteit in Europa, tot economische efficiëntie en concurrentiekracht, tot een optimaal gebruik van energiebronnen, tot het scheppen van banen, tot de bescherming van het milieu en tot de bestrijding van klimaatverandering;

Toerisme en cultuurerfgoed

107.

is bezorgd over het feit dat cultuurmonumenten en cultuurlandschappen in Europa worden bedreigd door extreme weersomstandigheden en klimaatverandering op de lange termijn, en verzoekt de lidstaten om een gezamenlijke catalogus op te stellen van de Europese cultuurmonumenten die worden bedreigd door klimaatverandering, waarbij een coördinatie op Europees niveau nodig is;

108.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio's om in klimaatgevoelige gebieden met seizoensgebonden toerisme en waar geen werkelijk alternatief bestaat grootscheepse maatregelen voor aanpassing en preventie te nemen – zoals continue watervoorziening, bescherming tegen branden in bossen en struikgewas, voorzorgsmaatregelen tegen het smelten van gletsjers en verbetering van de kustbescherming – om op die manier rekening te houden met het economische belang van het toerisme en van de bijbehorende infrastructuur voor de werkgelegenheid en het inkomen, en te verhinderen dat er in de hele keten van de toegevoegde waarde aanzienlijke economische schade ontstaat;

109.

is van mening dat een verdere expansie van het toerisme in bepaalde regio's slechts dan economisch zinvol en ecologisch verantwoord is wanneer bij de toekomstige ontwikkeling ter plaatse rekening wordt gehouden met de te verwachten gevolgen van de klimaatverandering, zoals een steeds nijpender tekort aan water of sneeuw en het verdwijnen van gletsjers;

110.

roept de toerismebranche op om samen met de plaatselijke overheden en beroepsorganisaties geïntegreerde strategieën uit te werken voor emissievermindering en voor verbetering van de energie-efficiëntie van de sector – met name bij vervoer en huisvesting – en maatregelen te nemen voor de bevordering van het ecotoerisme, zoals de ontwikkeling van sociaal toerisme, sporttoerisme of cultureel toerisme, en excellente toeristische bestemmingen, waar het milieu wordt gerespecteerd en beschermd;

Industriële emissies

111.

pleit ervoor om klimaatveranderingsaudits met betrekking tot de werkplek op te nemen in de standaarden voor audits teneinde het toezicht op milieuvriendelijke beleidsmaatregelen en emissievermindering transparanter te maken;

112.

roept alle commerciële en niet-commerciële instanties op om jaarlijks publiekelijk verslag uit te brengen over de hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen, de genomen maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen, de ten uitvoer gelegde activiteiten voor omscholing van werknemers (in geval van sluiting wegens een aantoonbaar koolstoflek) en de behaalde inkomsten uit transacties in het kader van de regeling voor de emissiehandel; verzoekt de Commissie om toezicht uit te oefenen op deze activiteiten en aan het Parlement verslag uit te brengen over de vorderingen van de industriële sectoren bij het beteugelen van de emissies;

Landbouw en veeteelt

113.

verzoekt de Commissie om zonder vooringenomenheid na te denken over de rol van de landbouw in een toekomstig geïntegreerd Europees klimaatbeleid en over het vastleggen van doelstellingen voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen – met inbegrip van methaan en lachgas – in deze sector, waarbij alle reeds bestaande mogelijkheden moeten worden benut;

114.

wijst erop dat een optimale benutting van de bodem het humusgehalte van de grond verhoogt, en dat de hoeveelheid in gebruikte landbouwgrond opgeslagen koolstof sterk kan stijgen door een beter gewasbeheer en door het vermijden van braakland;

115.

is van mening dat optimale praktijken voor opslag en gebruik van kunstmest een essentiële bijdrage kunnen leveren aan de verlaging van de emissie van lachgas; pleit er in dit verband voor om sterker gebruik te maken van organisch materiaal in plaats van kunstmest;

116.

stelt voor om economische analyses uit te voeren van de rendabiliteit van bepaalde regionale landbouwpraktijken bij een veranderd klimaat, om aan het licht te brengen welke aanpassing er mogelijk is en hoe de landbouw kan reageren door de juiste gewassen te kiezen;

117.

is van mening dat in de landbouwpraktijk rekening moet worden gehouden met klimaatverandering, en verzoekt om financiering voor onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe, milieuvriendelijkere teeltmethoden en landbouwpraktijken; pleit tevens voor meer onderzoek op het vlak van nieuwe technologieën, biotechnologie voor de teelt van zaad, planten, groene gentechnologie en gewasbescherming en verlangt een klimaatbeleid voor de landbouw, waarvan ook seminars, opleidingsprogramma's, proefprojecten, en nieuwe inzichten in grondbewerking en waterbeheer voor landbouwers deel uitmaken;

118.

erkent dat het telen van graangewassen en soja voor gebruik als veevoer verantwoordelijk is voor een aanzienlijke uitstoot van broeikasgassen; herinnert aan het FAO-rapport „Livestock's Long Shadow” van november 2006, waarin het aandeel van de vleesindustrie en de veehouderij in de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen wordt geraamd op 18%;

119.

pleit voor onderzoek, en zo nodig een verbetering, van het voeder bij de productie van melk en vlees, om de vorming van methaan in de pens van herkauwers te verminderen; verzoekt om alle voeder- en teeltmaatregelen in de veeteeltsector te onderwerpen aan een effectbeoordeling met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van dieren en deze maatregelen niet toe te passen indien blijkt dat zij negatieve gevolgen hebben voor de betrokken dieren;

120.

erkent dat de bouw van meer biogasinstallaties voor het opwekken van energie uit mest een economisch en ecologisch zinvolle bijdrage kan leveren aan de vermindering van de methaanemissies door de veeteelt;

Bossen

121.

is van mening dat een toekomstig Europees klimaatbeleid gericht moet zijn op het behoud van het tropisch regenwoud en van de nog overgebleven Arctische wouden, maar ook op de herbebossing en het onderhoud van het Europese bos; is van mening dat hier een belangrijke rol is weggelegd voor met bomen beplante afscheidingen rond grote agglomeraties en industrieparken;

122.

is van mening dat in de bosbouw via het UNFCCC een duurzaam compensatiestelsel moet worden ontwikkeld voor de feitelijke emissieverminderingen door vermeden ontbossing, en pleit voor het geven van een duidelijke financiële impuls om oerbossen en grote bosarealen door duurzaam gebruik op de lange termijn te handhaven, waarbij de waarde veel sterker moet worden gemeten aan de „ecologische diensten” en de maatschappelijke functies die al met al worden geleverd;

123.

pleit ervoor om in het kader van een mondiale markt voor CO2 vooral die landen die nog over grote natuurlijke bosgebieden beschikken een financiële impuls te geven om de bossen werkelijk te handhaven door de jaarlijks in goed beschermde bossen opgeslagen CO2in aanmerking te nemen; stelt voor om te onderzoeken of het in dat verband zinvol is om uitsluitend de nadruk te leggen op het tropisch regenwoud;

124.

verzoekt de EU om samen met de internationale gemeenschap de nodige infrastructuur en systemen voor satellietbewaking en controle vanuit de lucht op te bouwen voor de duurzame bescherming van met name de tropische bossen; stelt voor om onder auspiciën van de Wereldbank een mondiaal fonds voor de opbouw van deze bewakingssystemen op te richten;

125.

gaat ervan uit dat de mondiale bewakingssystemen voor de bescherming van de bossen alleen maar een succes kunnen worden wanneer tegelijkertijd de nodige institutionele voorwaarden worden gecreëerd en administratieve structuren met goed opgeleid personeel worden opgericht die op de lange termijn blijven bestaan;

126.

wijst er in dit verband ook op dat een eventuele aantasting door ongedierte in de Europese bossen door bewakingsprogramma's op tijd moet kunnen worden vastgesteld en dat een wetenschappelijke risicobeoordeling moet worden uitgevoerd van bosarealen die zijn blootgesteld aan hittegolven, bosbranden en droogte, zodat de nodige maatregelen kunnen worden genomen om de bossen te beschermen;

127.

is van mening dat de nationale bosinventarissen van de lidstaten een belangrijke bron van informatie zijn om te analyseren hoe de algehele toestand van het Europese bos is, en welke rol het als koolstofput kan spelen; verzoekt de Commissie niet alleen om druk op de lidstaten uit te oefenen om de ingezamelde gegevens sneller te verwerken en te evalueren, maar ook om profijt te trekken uit de in de lidstaten bestaande beste praktijken;

128.

stelt vast dat hout, op grond van de eigenschappen van de levenscyclus van dit materiaal, in principe een „groener” bouwelement kan zijn dan staal of beton, aangezien hout koolstofdioxide opslaat, de houtproductie veel minder energie vergt dan om het even welk alternatief en de bijproducten van hout kunnen worden gebruikt om hernieuwbare energie te produceren; geeft er zich echter rekenschap van dat een en ander veronderstelt dat het gebruikte hout op een duurzame manier is geoogst, hetgeen momenteel vaak niet het geval is; verzoekt daarom de EU dringend wetgeving aan te nemen om de mogelijkheid te beperken dat illegaal en niet op duurzame manier geoogst hout op de EU-markt terechtkomt;

129.

wijst op de talrijke gebruiksmogelijkheden en voordelen van de bossen; dringt erop aan dat de EU criteria uitwerkt voor het duurzame gebruik van biomassa;

130.

onderstreept dat de EU een duurzaam bosbeheer met bijzonder ruime sociale, economische en milieudoelstellingen ten uitvoer dient te leggen; stelt vast dat een duurzaam bosbeheer op de lange termijn moet leiden tot een verhoging van de koolstofvoorraden van de bossen; stelt tevens vast dat jonge, groeiende en goed beheerde bossen uitstekende koolstofputten zijn en is derhalve van oordeel dat ontboste gebieden opnieuw moeten worden aangeplant teneinde de omgehakte bomen te vervangen; wijst tezelfdertijd op de noodzaak om oudere bossen te beschermen, aangezien zij een vitale rol spelen bij de instandhouding van de biodiversiteit;

Bodembescherming

131.

stelt voor dat de wetenschap meer aandacht besteedt aan de bodem en er meer onderzoek komt naar de toestand ervan, om erosie en het verloren gaan van landbouwgrond en biodiversiteit op tijd tegen te gaan;

132.

verzoekt de Raad om zijn gemeenschappelijk standpunt vast te stellen rekening houdend met het standpunt van het Parlement van 14 november 2007 over het voorstel van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (8) (Kaderrichtlijn bodembescherming) en zodoende een volwaardig communautair instrument in het leven te roepen om de gevolgen van ontbossing, erosie en woestijnvorming te bestrijden;

133.

verzoekt de lidstaten om een beleid uit te werken voor de bodembescherming met de juiste bewerkingsmethodes, en daarbij rekening te houden met het belang voor de vruchtbaarheid van organische stoffen in de bodem en met het vermogen om water op te slaan en koolstof te binden, en zich te beraden over de mogelijkheden van het gebruik van biochar;

134.

wijst in dit verband op het belang van een aanpak via hele ecosystemen om bodemerosie, het ontdooien van de permafrost, woestijnvorming, branden en de invasie van vreemde soorten en rassen te vermijden of te verminderen;

Waterbeheer

135.

is van mening dat strategieën voor een efficiënter, spaarzamer, verstandiger en zuiniger waterverbruik en voorlichtingscampagnes waarmee de consumenten worden aangezet tot een duurzaam waterverbruik deel uit moeten maken van een geïntegreerd beheer van de watervoorraden, en dat daarbij moet worden ingegaan op de mogelijkheid om regenwater in natuurlijke en kunstmatige reservoirs op te vangen, maar ook op de risico's en de gevolgen van overstromingen en droogten; pleit voor de bevordering van maatregelen die gericht zijn op de totstandbrenging van een effectieve hiërarchie van gebruiksmogelijkheden van water en herinnert eraan dat het beheer van de watervoorraden bij voorkeur op een vraaggerichte aanpak dient te worden gebaseerd;

136.

verzoekt de Commissie om bij het waterbeheer de grensoverschrijdende samenwerking te coördineren, vooral door netwerken te vormen en door onderzoek te financieren op het gebied van innovatieve technologieën voor het ontzilten van zeewater, voor nieuwe irrigatiesystemen en voor het verbruik van water in de landbouw en in de steden, maar ook door steun te geven aan proefprojecten om de schade door droogte of overstromingen te beperken;

137.

is van oordeel dat de lidstaten in hun waterbeleid rekening moeten houden met de beginselen van terugwinning van de kosten van waterdiensten en „de vervuiler betaalt” om op afdoende wijze aan te zetten tot een efficiënter gebruik van de watervoorraden;

Visserij

138.

benadrukt dat het weerstandsvermogen van de visbestanden en van andere mariene ecosystemen ten aanzien van de gevolgen van de klimaatverandering door bepaalde thans gebezigde visserijpraktijken verder wordt ondermijnd; verwelkomt dan ook het besluit van de Commissie om de vangstquota voor de industriële visserij te koppelen aan criteria van duurzaamheid en dringt erop aan dat de Raad en de betrokken lidstaten de voorgestelde quota respecteren;

139.

is ervan overtuigd dat er een totaal kaderplan voor de zee, zoals voorzien in de kaderrichtlijn inzake de mariene strategie (9), nodig is om een beter en duurzamer beheer van de zeegebieden en de mariene hulpbronnen te garanderen; waarschuwt dat de Europese beschermde zones in zee anders wel eens de laatste oasen van biologische diversiteit in een verder woeste en ledige oceaan zouden kunnen worden;

140.

is van mening dat de invloed van klimaatverandering op het milieu ertoe zou kunnen leiden dat de aquacultuur moet worden verplaatst, wat weer nadelige financiële gevolgen voor de betrokken regio's heeft; waarschuwt echter voor de negatieve gevolgen van de mogelijke verplaatsing van de aquacultuur voor de betrokken ecosystemen, en pleit in dit verband voor het verplicht stellen van een effectbeoordeling;

Beheer van afval en hulpbronnen

141.

erkent de afvalhiërarchie als leidmotief van het Europese afvalbeleid; roept de Commissie op om procentuele reductiedoelstellingen voor vermindering, hergebruik en recycling van afval vast te stellen; verzoekt om deze doelstellingen waar nodig te herzien en aan te scherpen;

142.

stelt vast dat het vermijden van afval – bijvoorbeeld door minder verpakkingsmateriaal te gebruiken – de beste mogelijkheid is om directe emissies van de sector te verminderen; benadrukt evenwel dat het vermijden van afval op de lange termijn gepaard moet gaan met een verandering van de productiemethoden en de consumptiegewoonten;

143.

benadrukt dat de gescheiden inzameling van biologisch afval en de terugwinning van materiaal in hoge mate kunnen bijdragen aan het voorkomen van directe emissies van stortplaatsen;

144.

vindt het zinvol om directe emissies van de afvalsector te beperken door het vervoer van ongesorteerd afval over lange afstanden te vermijden; is daarom van mening dat grensoverschrijdend vervoer van gemengd huishoudelijk afval in de EU tot een minimum moet worden beperkt; is van mening dat de illegale uitvoer van materiaal dat kan worden teruggewonnen moet worden bestreden, om de „uitvoer van emissies” te vermijden, en ervoor te zorgen dat waardevolle grondstoffen in de EU blijven;

145.

is van mening dat de lidstaten op basis van een phasing-out op de middellange termijn volledig moeten stoppen met het storten van niet gesorteerd huishoudelijk afval, aangezien een betere benutting van de bestaande systemen voor recycling of het opbouwen van volledig nieuwe systemen de hele afvalverwerking kunnen verbeteren, waardoor de bestaande mogelijkheden voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen op basis van de bestaande techniek kunnen worden benut; pleit er in dit verband voor om op bestaande stortplaatsen het afvangen van methaan voor de productie van warmte verplicht te stellen;

146.

beschouwt de terugwinning van energie uit restafval in speciale installaties voor de omzetting van afval in energie en het gebruik van voorgesorteerd afval als energiebron, inzonderheid gecombineerd met warmtekrachtkoppeling met een strenge emissiecontrole, als een mogelijk zeer rendabele manier om energie terug te winnen, die uitstekend kan worden gebruikt om de indirecte uitstoot van broeikasgassen te verminderen en fossiele brandstof te vervangen;

147.

acht het van vitaal belang om het onderzoek naar en de ontwikkeling van verwerkingstechnieken en methoden voor afvalverwerking en bronnenbeheer te bevorderen en dringt aan op de onmiddellijke toepassing van nieuwe, innoverende technologieën op dit gebied;

148.

erkent dat het mogelijk is om in het kader van de onderhandelingen over een overeenkomst na 2012 en in samenwerking met derde landen de Europese normen inzake de afvalverwerking systematischer over te dragen, en op die manier de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid – zoals een betere bescherming van de volksgezondheid en van het milieu – te koppelen aan nieuwe economische mogelijkheden en een positieve bijdrage aan de mondiale klimaatbescherming;

149.

verzoekt de Commissie om te onderzoeken of de afvalsector kan worden opgenomen in de regeling voor de emissiehandel, en of CDM-projecten compatibel zijn;

Aanpassingsmaatregelen

150.

verwijst naar zijn eisen in bovengenoemde resolutie van 10 april 2008 en verzoekt de Commissie om onverwijld het beloofde witboek te publiceren waarmee een gecoördineerd EU-breed kader in het leven zal worden geroepen voor het plannen van aanpassingsmaatregelen;

151.

onderstreept het belang van het door de Commissie gepubliceerde Groenboek over territoriale cohesie waarin wordt aangedrongen op een geïntegreerde benadering van sectorale beleidsmaatregelen om het gecombineerde territoriale effect van zowel communautaire als nationale en regionale beleidsacties te verbeteren; pleit derhalve voor een verbetering van de procedures van de structuurfondsen om hun aandeel in de klimaatmaatregelen nog te vergroten;

152.

benadrukt dat, ofschoon het subsidiariteitsbeginsel naar behoren moet worden gerespecteerd en moet worden erkend dat de regionale en plaatselijke overheden een sleutelrol spelen, met name in kwetsbare gebieden zoals berg- en kustgebieden, actie op EU-niveau van essentieel belang is om de resistentie van de biodiversiteit te waarborgen door het netwerk Natura 2000 te versterken en doeltreffende aanpassingsmaatregelen op te nemen in het cohesiebeleid, het landbouwbeleid en het water- en zeebeleid van de EU;

153.

onderstreept nogmaals dat er een logisch verband en een goede coördinatie tussen alle aanpassingsmaatregelen op EU-niveau moeten bestaan, dat moet worden onderzocht of er synergie-effecten mogelijk zijn, onder meer ook in het kader van de aan specifieke regio's of grondgebieden gewijde, internationale overeenkomsten waarbij de Europese Gemeenschap partij is, en dat er een Europees kader voor de planning van de aanpassingsmaatregelen moet komen;

154.

benadrukt de coördinerende rol van de EU, met name bij het opbouwen van systemen voor automatische of continue controle op vervuilende stoffen en alarmsystemen voor hittegolven, overstromingen en langdurige perioden van vorst, maar ook bij het verbeteren van de systematische inzameling van gegevens over gezondheid, ziektes, weer en milieu en statistieken;

Gezondheid

155.

benadrukt dat het uitermate belangrijk is om specifiek inzicht te verwerven in de gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke gezondheid, inzonderheid met betrekking tot bepaalde infectieziekten en parasitaire aandoeningen;

156.

benadrukt dat de klimaatverandering een cruciale rol speelt in de toegenomen prevalentie van bepaalde ziekten, ten gevolge van de onvermijdelijke veranderingen die zij in de ecosystemen teweegbrengt en die met name planten, insecten, protozoën, bacteriën en virussen treffen;

157.

onderstreept dat tropische ziekten die gewoonlijk worden overgedragen door parasieten of muggen en andere ziekteverwekkers in tropische gebieden, zich ook kunnen voordoen op hogere geografische breedten en in hoger gelegen regio's en derhalve een nieuwe bedreiging vormen voor de menselijke gezondheid;

158.

benadrukt dat het volksgezondheidsprogramma voor de periode 2008-2013, waarin hoofdzakelijk aandacht wordt besteed aan de traditionele gezondheidsfactoren (dieet, roken, alcoholconsumptie en drugsgebruik), zich ook moet richten op bepaalde nieuwe uitdagingen voor de gezondheid en met name die milieufactoren moet aanpakken die het gevolg zijn van de klimaatverandering en van invloed zijn op de menselijke gezondheid;

159.

benadrukt dat de EU en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding een coördinerende rol moeten spelen bij het verstrekken van advies aan het grote publiek over het voorkomen van door insecten overgedragen ziekten door gebruik van met name beschermende kleding, bednetten en insectenwerende en insectenbestrijdende middelen;

160.

stelt vast dat mogelijke maatregelen o.m. de verzameling en beoordeling kunnen omvatten van relevante gegevens over de gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke gezondheid om de paraatheid voor rampen, de openbare gezondheidszorg en de voorzorgsmaatregelen voor noodgevallen te verbeteren, in alle sectoren maatregelen ten gunste van de gezondheid te ondersteunen en informatiecampagnes te voeren, bijvoorbeeld door voorlichting aan het publiek over nieuwe gevaren voor de gezondheid, waarschuwingen en concrete tips over de preventie van besmetting, inzonderheid met betrekking tot door insecten overgedragen ziekten en hittegolven;

161.

is van oordeel dat medisch en farmaceutisch onderzoek moet worden verricht met het oog op de ontwikkeling van geneesmiddelen en vaccins voor nieuwe ziekten, die tegen betaalbare prijzen ter beschikking van alle getroffen bevolkingsgroepen moeten worden gesteld;

162.

onderstreept dat de aanwezigheid van groene zones in stedelijke gebieden belangrijk is voor de algemene volksgezondheid, de kwaliteit van de lucht, de koolstofafvang en het aanpakken van de klimaatverandering; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de plaatselijke overheden om de bestaande groene zones in stedelijke gebieden in stand te houden en uit te breiden en nieuwe groene zones te ontwikkelen;

Groei en werkgelegenheid

163.

is van mening dat Europa in de mondiale wedloop naar een economie met lage emissies een uitstekende uitgangspositie heeft, en die moet benutten om een reeks van innovaties op gang te brengen, die in de geest van de Lissabon-strategie leiden tot nieuwe en concurrerende bedrijven en banen in de sectoren schone technologieën, hernieuwbare energieën, groene ondernemingen en groene vaardigheden, waarmee een eventueel verlies van banen in sectoren met hoge CO2-emissies kan worden gecompenseerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de structurele veranderingen in kaart te brengen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van het klimaatbeleid en roept de Commissie op om regelmatig maatregelen voor te stellen ter ondersteuning van de hardst getroffen bevolkingsgroepen;

164.

waarschuwt dat wij de economische kans die de klimaatverandering en de politieke maatregelen om de gevolgen ervan te beperken met zich mee brengen niet mogen missen door zwartkijkerij, en acht het daarom des te belangrijker dat de sociale partners een positieve rol spelen, aangezien zij rechtstreeks betrokken zullen zijn bij de stimulering van de economie en de mogelijkheden tot omscholing en re-integratie van werknemers die nadeel ondervinden van de aanpassing aan de klimaatverandering en de verzachting van de gevolgen ervan; is van oordeel dat een publieke en maatschappelijke consensus van cruciaal belang is om de mondiale concurrentieslag om efficiëntie, innovatie, grondstoffen, toekomsttechnologieën en markten te winnen;

165.

is van mening dat het potentieel voor groei en werkgelegenheid slechts dan volledig kan worden benut wanneer tegelijkertijd toegang tot de markten wordt geboden en bureaucratische hindernissen voor de toepassing van de beschikbare technologieën uit de weg worden geruimd;

166.

verzoekt de lidstaten om vast te stellen in hoeverre de bestaande voorschriften verenigbaar zijn met de doelstellingen van het klimaatbeleid, en mechanismen te ontwikkelen om de overgang naar een koolstofarme economie te bevorderen;

167.

doet een beroep op de sociale partners in de lidstaten en op Europees niveau om samen economische strategieën voor de verschillende sectoren uit te werken teneinde bestaande kansen in kaart te brengen en strategisch te benutten;

Stimuleren van technologieën voor de toekomst

168.

is van mening dat er in het kader van het geïntegreerd Europees klimaatbeleid een gecombineerde aanpak van emissieverminderingen en een daarvan los staand proces van technologische vernieuwing moeten komen om te garanderen dat ook navolgende generaties over de nodige hulpbronnen kunnen beschikken;

169.

is van mening dat het milieuveilige gebruik van CCS objectief moet worden behandeld, in een breed debat waarbij zowel private als publieke actoren moeten worden betrokken, juist omdat de aanpak van de EU technologieneutraal is; pleit voor een sterkere internationale samenwerking voor de bevordering van technologieoverdracht, met name in de nieuwe geïndustrialiseerde landen die nog steeds lokale steenkolen als energiebron gebruiken;

170.

is van mening dat er aanzienlijke subsidies nodig zijn voor onderzoek en ontwikkeling op de lange termijn om technologieën van de volgende generatie te ontwikkelen en de overstap op grotere schaal mogelijk te maken;

171.

stelt de leden van het UNFCCC voor om CCS te erkennen als technologietransfer in het CDM-kader van de afspraken van Marrakesh inzake het Protocol van Kyoto;

172.

verzoekt de EU en haar lidstaten om naar aanleiding van de eventuele scepsis en bezorgdheid van de bevolking in verband met CCS onderzoeks- en voorlichtingsactiviteiten te ontplooien;

173.

is van mening dat er binnen het geïntegreerd Europees klimaatbeleid voorstellen moeten komen voor krachtige stimulerings- en steunmaatregelen, om zo de nodige technologische vernieuwing op gang te brengen, de lopende kosten voor dure, nieuwe technologieën te verlagen en in de toekomst strengere reductiestreefdoelen vast te leggen en te bereiken;

174.

beveelt de lidstaten aan om zich te bezinnen op manieren om de tenuitvoerlegging van schone en efficiënte energietechnologieën te bespoedigen, bijvoorbeeld via toekenning van rechtstreekse subsidies aan consumenten die investeren in technologieën zoals zonnepanelen, bodemwarmtepompen, luchtwarmtepompen, waterwarmtepompen en schonere haardkachels;

175.

stelt in dit verband voor om begeleidende maatregelen te nemen, zoals het betrekken van economen, ingenieurs en het bedrijfsleven bij een geïnstitutionaliseerd en parallel verlopend „Kyoto-plus-proces”, zoals dat met succes is gedaan in verband met het Protocol van Montreal inzake de bescherming van de ozonlaag;

176.

pleit voor het oprichten van een Europees klimaatfonds, dat moet worden gefinancierd met een deel van de opbrengst van de veiling van emissierechten, en/of van vergelijkbare fondsen in de lidstaten, en beschouwt dit als een mogelijkheid om startkapitaal te vormen voor het financieren van een toekomstig klimaatbeleid, aangezien het op dit moment slechts in beperkte mate mogelijk is om de individuele maatregelen van dat beleid en de daarvoor nodige middelen te plannen;

177.

stelt voor om dit startkapitaal op de kapitaalmarkt te gebruiken om ervoor te zorgen dat er geld terugstroomt naar de economische actoren en er een (her)investering in toekomsttechnologieën plaats kan vinden, waarbij aan de markt wordt overgelaten om te bepalen welke technologieën in de toekomst zullen worden gebruikt om de doelstellingen van de klimaatbescherming op de middellange en lange termijn te bereiken, en dit niet in de wet wordt vastgelegd;

178.

benadrukt met klem dat efficiënte oplossingen van het probleem inzake klimaatverandering op lange termijn ook zullen voortvloeien uit de wetenschappelijke innovatie zowel op het gebied van energieproductie, energieafzet en energiegebruik als op andere aanverwante gebieden, waarmee de productie van broeikasgassen eens en voor altijd zal worden verminderd zonder nevenproblemen voor het milieu te veroorzaken;

179.

benadrukt het belang van het zevende kaderprogramma voor onderzoek voor het ontwikkelen van schone energie en verzoekt de Raad en de Commissie om deze prioriteit ook in de volgende kaderprogramma's voor onderzoek te steunen;

Intelligente computersystemen en informatie- en communicatietechnologieën

180.

stelt voor dat de komende voorzitterschappen van de Raad bijzondere aandacht besteden aan de kwestie van de ICT, die bepalend zullen zijn voor de toekomst, ook met het oog op de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering;

181.

verzoekt de EU en haar lidstaten om in samenwerking met het bedrijfsleven, de consumenten, de overheid, de universiteiten en de onderzoeksinrichtingen de nodige aandacht te besteden aan het testen, bevestigen, invoeren en verder verspreiden van op computertechnologie en ICT gebaseerde methoden voor dematerialisatie en het tot stand brengen van een veel grotere energie-efficiëntie – met name door het verbeteren van de logistiek in het vrachtvervoer, vervanging van fysieke verplaatsingen door tele- en videoconferencing, betere elektriciteitsnetwerken, energiezuinige gebouwen en intelligente verlichting;

Financiering en begrotingskwesties

182.

benadrukt dat het noodzakelijk is om als begrotingsautoriteit samen met de Raad in het volgende meerjarig financieel kader de hoogste prioriteit te geven aan de klimaatverandering en aan de maatregelen voor het beperken ervan;

183.

verzoekt de Raad om zich te verdiepen in het probleem van de niet gebruikte geoormerkte middelen in de begroting van de EU, zodat deze middelen eventueel kunnen worden gebruikt voor het klimaatbeleid;

184.

verzoekt de Commissie om een inventaris op te maken van alle bestaande financiële instrumenten en hun betekenis voor de Europese doelstellingen voor de klimaatbescherming, en op basis van die klimaataudit voorstellen te doen voor de toekomstige financiële kaders, zodat de begrotingslijnen kunnen worden aangepast aan de uitdagingen van het klimaatbeleid, zonder de mogelijkheid uit te sluiten om nieuwe fondsen op te richten en daarvoor bijgevolg nieuwe middelen te bestemmen;

185.

is van mening dat de EU – volgens het solidariteitsbeginsel in de Unie – een financiële bijdrage moet leveren aan de sleutelsectoren onderzoek en ontwikkeling van technologieën voor de bestrijding van klimaatverandering, onder andere via ontwikkelingshulp, maar ook aan de ondersteuning van grensoverschrijdende aanpassingsmaatregelen, van de verhoging van de efficiëntie en van de hulp bij rampen;

186.

herinnert aan de overeenstemming die in het kader van de wetgeving over het „klimaat- en energiepakket” werd bereikt over een vrijwillige bestemming van 50% van de opbrengst van de geveilde emissierechten voor de financiering van het beleid inzake klimaatverandering, en dat een groot deel daarvan gebruikt zou moeten worden voor de financiering van aanpassings- en verzachtingsmaatregelen in ontwikkelingslanden; stimuleert de lidstaten deze mogelijkheid volledig uit te buiten en zelfs nog verder te gaan dan dit percentage;

187.

wijst erop dat de financiering van verzachtings- en aanpassingsmaatregelen in ontwikkelingslanden van cruciaal belang zal zijn voor het bereiken van een globale overeenkomst op de COP 15 in Kopenhagen en dringt erop aan dat de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009 significante vooruitgang boekt door het eens te worden over de wijze waarop een onafhankelijke en voorspelbare EU-financiering voor ontwikkelingslanden kan worden gewaarborgd;

Onderwijs, opleiding, rapportering, etikettering en voorlichting

188.

verzoekt de bevoegde instanties in de lidstaten om nieuwe beroepen te definiëren en niet alleen de beroepsopleiding in de praktijk, maar ook de opleiding in het beroepsonderwijs op alle niveaus en aan universiteiten, aan te passen aan het feit dat de klimaatverandering en de gevolgen daarvan leiden tot een snellere verandering van de economische structuren, wat specifieke uitdagingen voor de arbeidsmarkt met zich meebrengt;

189.

erkent dat werknemers en hun vertegenwoordigers een belangrijke rol spelen bij de „vergroening” van bedrijven en werkplekken, op zowel nationaal als transnationaal niveau, en roept op tot communautaire steun voor de ontwikkeling, uitwisseling en verspreiding van beste praktijken;

190.

verzoekt de Commissie om communicatiestrategieën te ontwikkelen en op die manier aan het grote publiek informatie te verschaffen over het onderzoek naar klimaatverandering (uitgaande van de jongste IPCC-bevindingen), strategieën voor energiebesparing, maatregelen voor energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, en stelt bovendien voor om in het kader van de jongerenuitwisselingsprogramma's van de EU aandacht te besteden aan gemeenschappelijke voorlichtingsprojecten betreffende klimaatverandering, en verzoekt de Commissie daarom om jaarlijks via de Eurobarometer een onderzoek op Europees niveau te laten uitvoeren naar de standpunten en de ideeën van de burgers ten aanzien van de klimaatverandering, en pleit bovendien voor algemene en eenvoudige normen voor de energie-efficiëntie in het dagelijks leven, alsmede voor het creëren van prikkels (bijvoorbeeld van fiscale aard) voor een verantwoord energieverbruik;

191.

verzoekt de lidstaten om samen met de elektriciteitsleveranciers een dialoog met de bevolking te voeren om de publieke opinie ervan te overtuigen dat het voor het energiebeleid en voor het klimaatbeleid nodig is dat de energie-efficiëntie wordt verhoogd door het gebruik van moderne elektriciteitscentrales op fossiele brandstoffen, en daarbij ook in te gaan op CCS;

192.

roept de Commissie op om informatie over geslaagde projecten zoals de „autovrije dag” in het kader van de „Europese week van de mobiliteit” te delen met de burgers en de lidstaten, en benadrukt dat het nodig is de burgers ideeën aan de hand te doen over hun mobiliteit in de stad, te proberen ze aan het denken te zetten over hun gedrag als verkeersdeelnemer in hun stad, en het begrip „individuele mobiliteit” niet te beperken tot het gebruik van de eigen auto, maar alle vormen van individuele mobiliteit in steden en agglomeraties hier onder te laten vallen, zoals lopen, fietsen, carsharing, carpooling, taxi's en openbaar vervoer;

193.

verwelkomt het treffen in de C40 van de grote steden van de wereld, met name met het oog op de uitwisseling op mondiaal niveau van beproefde procedures en plaatselijke maatregelen om de emissie van broeikasgassen te verminderen;

194.

benadrukt met name de mogelijkheid om de burgers ter plaatse te informeren, te raadplegen en bij de besluitvorming te betrekken, en moedigt steden, regio's en agglomeraties aan om te streven naar specifieke verminderingsdoelstellingen en daarvoor innovatieve plaatselijke en regionale financieringsprogramma's met ondersteuning van de overheid in het leven te roepen;

195.

verzoekt de lidstaten om met het oog op de bewustmaking van de burgers in de respectieve bouwvoorschriften de bepaling op te nemen dat burgers die een bouwvergunning aanvragen, uitvoerig worden geïnformeerd over de vraag welke mogelijkheden ter plaatse bestaan voor het gebruik van hernieuwbare energie;

196.

stelt plaatselijke en regionale overheden, districten, wijken en gemeentes, maar vooral openbare instellingen, scholen en opvangcentra voor kinderen en jongeren voor om „energiebesparingswedstrijden” te houden, en lokale campagnes op te zetten met nationale en EU-financieringssteun, om de burgers beter bewust te maken van de mogelijke besparingen, ze inspraak te geven en kennis over te dragen;

197.

stelt voor dat de Commissie een Europees jaar van de efficiënte omgang met energie en hulpbronnen uitroept, zodat de burgers op alle politieke niveaus te horen krijgen hoe belangrijk dit onderwerp is, en dat wij de klimaatverandering aangrijpen om een intensief debat te voeren over de beschikbaarheid van en de omgang met hulpbronnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om energiearmoede te bestrijden en te zorgen voor de totstandkoming van een waterbesparingscultuur door bewustmakende onderwijsprogramma's ten uitvoer te leggen waarin wordt aangedrongen op het belang van waterbesparing; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is om een netwerk van steden op te richten voor het bevorderen van een duurzaam waterverbruik, met uitwisseling van goede praktijken en gezamenlijke uitvoering van proefprojecten; verzoekt de lidstaten te zorgen voor gratis energie-audits, zodat de burgers in staat worden gesteld hun energiegebruik en uitstoot terug te dringen;

198.

beschouwt reclame en productinformatie als een belangrijk instrument om de consument duidelijk te maken wat de milieukosten van een consumptieproduct zijn en het consumptiegedrag te veranderen; waarschuwt echter voor „greenwashing”, en verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in overleg met de Europese industriefederaties, een reclame- en etiketteringscodex voor de eigen branche uit te werken, waarin misleidende reclame en valse verklaringen over de gevolgen van producten voor het milieu worden veroordeeld, en om zich te houden aan de bestaande Europese voorschriften inzake reclame en etikettering;

199.

is van mening dat in de dialoog met de burgers en met de detailhandel vooral reclame moet worden gemaakt voor regionale producten en seizoenproducten, en dat daarbij moet worden overwogen om de consumenten informatie over de productiemethode te geven, met name via verplichte etikettering, om ze te helpen bij hun keuze;

200.

is van mening dat het een groot probleem is dat de burger onvoldoende informatie heeft over maatregelen ter bestrijding van klimaatverandering; verzoekt de EU, haar lidstaten en de regionale en gemeentelijke overheden en instanties daarom samen met de pers, de radio en de onlinemedia in heel Europa een informatiecampagne te voeren over de oorzaken en de gevolgen van klimaatverandering en de toenemende schaarste van hulpbronnen, waarbij de nadruk moet worden gelegd op individuele mogelijkheden om het alledaagse gedrag te beïnvloeden, en beter en begrijpelijker moet worden getoond welke maatregelen tegen de klimaatverandering de Europese en nationale overheden nemen;

201.

verwelkomt de initiatieven van grote ondernemingen om samen met het personeel en de leveranciers uit de middenstand te streven naar de reductiedoelstellingen van het eigen bedrijf en via communicatiestrategieën in het openbaar reclame te maken voor duurzame productie- en consumptiepatronen; moedigt de ondernemersorganisaties in de lidstaten en op Europees niveau aan om duurzame bedrijfspraktijken als een bijzonder en uniek verkoopargument te gebruiken;

2050 – De toekomst begint vandaag

202.

pleit voor een actieprogramma ter bestrijding van klimaatverandering voor de periode 2009-2014 dat als volgt ten uitvoer moet worden gelegd:

a)

op EU-niveau moeten de Commissie en de lidstaten:

een lokale en mondiale voortrekkersrol vervullen bij gesprekken over te ondernemen actie ter bestrijding van de klimaatverandering,

een EU-breed supernetwerk ontwikkelen, financieren en ten uitvoer leggen dat toegankelijk is voor alle soorten elektriciteitsleveranciers,

een efficiënte en duurzame vervoersinfrastructuur opzetten en bekostigen ter beperking van de koolstofemissies en waarvan waterstoftechnologie en hogesnelheidsspoorwegen deel uitmaken,

nieuwe communicatiestrategieën ontwikkelen om de burgers beter bewust te maken en hen aan te sporen om het emissieniveau op betaalbare wijze terug te dringen, bijvoorbeeld door informatiemateriaal te ontwikkelen over het koolstofgehalte van producten en diensten,

passende wetgevingsinstrumenten ontwikkelen om alle industriële sectoren aan te moedigen om in de strijd tegen klimaatverandering een voortrekkersrol te vervullen, waarbij in de eerste plaats moet worden aangedrongen op transparantie inzake koolstofemissies,

sterkere banden aan te brengen tussen de agenda van Lissabon, de sociale agenda en het beleid inzake klimaatverandering;

b)

op lokaal en regionaal niveau moeten optimale werkmethoden worden bevorderd en uitgewisseld, in het bijzonder met betrekking tot:

het nemen van maatregelen, onder andere op het gebied van energie-efficiëntie, ter bestrijding van energiearmoede, om tegemoet te komen aan de doelstelling van nulenergie in particuliere, commerciële en openbare gebouwen,

recycling en hergebruik van afval, bijvoorbeeld door een infrastructuur voor inzamelpunten te ontwikkelen,

het ontwikkelen van een infrastructuur voor personenvoertuigen met een laag emissieniveau door toepassing van duurzame vormen van energie en het invoeren van stimulansen voor de ontwikkeling van voertuigen voor het openbaar vervoer die geen schadelijke stoffen uitstoten (nulemissie),

het bevorderen van duurzamere mobiliteit in steden en plattelandsgebieden,

het nemen en ten uitvoer leggen van maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering,

bevordering van plaatselijke en regionale productie en consumptie van levensmiddelen;

203.

benadrukt dat met betrekking tot de klimaatverandering en de gevolgen daarvan politieke en educatieve maatregelen op de lange termijn moeten worden genomen en dat de strategische beslissingen consequent moeten worden uitgevoerd, en niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan politieke doelen op de korte termijn; pleit voor de bevordering van een levensstijl en een consumptiepatroon die in overeenstemming zijn met de noodzaak om een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen;

204.

benadrukt dat het probleem van de klimaatverandering zeer complex is, maar dat wij de moed niet mogen opgeven, en met visie, creativiteit en vastberadenheid in de politiek, in het bedrijfsleven en in de samenleving moeten reageren op de economische, ecologische en sociale uitdagingen waarvoor dit keerpunt in ons energie- en klimaatbeleid – dat tot uiting komt in het schaarser worden van de grondstoffen – ons stelt;

205.

benadrukt dat we, vanuit de idealen die aan de oprichting van de Europese Unie ten grondslag liggen, de besluiten moeten nemen waarvan wij zeker weten dat ze nodig en juist zijn, en deze unieke kans moeten benutten om door een strategisch beleid de toekomst van onze samenleving te bepalen;

206.

verzoekt de verantwoordelijke diensten van het Parlement om binnen de drie maanden een voor het publiek toegankelijke uitgave van deze resolutie en van de werkzaamheden van de commissie op te stellen en te publiceren;

207.

dringt er bij zijn bevoegde commissies op aan, in de volgende zittingsperiode toe te zien op de uitvoering van bovenstaande aanbevelingen, bijvoorbeeld in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen voor de volgende mandaatsperiode, en in hun contacten met de leden van de nationale parlementen; verzoekt zijn delegaties voor de betrekkingen met derde landen en zijn vertegenwoordigers in multilaterale nationale vergaderingen tijdens hun contacten met vertegenwoordigers van derde landen regelmatig de kwestie van de klimaatverandering en de noodzaak van maatregelen en initiatieven van alle landen aan te snijden;

*

* *

208.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan het secretariaat van het UNFCCC met het verzoek om de tekst door te sturen naar alle verdragsluitende partijen die geen lidstaat van de EU zijn, en naar de in het UNFCCC bedoelde waarnemers.


(1)  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 652, zie ook de notulen van de plenaire vergadering van 18.2.2008, punt 7.

(2)  PB C 282 E van 6.11.2008,blz. 437.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0032.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0125.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0223.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0491.

(7)  Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29).

(8)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 281.

(9)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).


BIJLAGE A

SELECTIE UIT DE EU-MILIEUWETGEVING MET POSITIEVE BIJDRAGE AAN HET KLIMAAT

Geldende wetgeving

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1)

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (2) en hiermee samenhangende besluiten

Richtlijn 93/12/EWG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (3) en hiermee samenhangende besluiten

Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (4) en hiermee samenhangende besluiten

Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (5) en hiermee samenhangende besluiten

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (6)

Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (7) en hiermee samenhangende besluiten

Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (8)

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (9) en hiermee samenhangende besluiten

Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (10)

Richtlijn 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval (11)

Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (12)

Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (13)

Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (14) en hiermee samenhangende besluiten

Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007–2013) (15)

Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (16) en hiermee samenhangende besluiten

In afwachting van bekendmaking

Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (2008/0013(COD))

Beschikking nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (2008/0014(COD))

Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 (2008/0015(COD))

Rrichtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2008/0016(COD))

Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (2007/0297(COD))

Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (2007/0019(COD))


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(3)  PB L 74 van 27.3.1993, blz. 81.

(4)  PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

(5)  PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.

(6)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(7)  PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1.

(8)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.

(9)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(10)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 97.

(11)  PB L 47 van 18.2.2004, blz. 26.

(12)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(13)  PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.

(14)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 12.

(15)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(16)  PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.


BIJLAGE B

RESOLUTIES VAN HET EUROPEES PARLEMENT OVER KLIMAATVERANDERING EN ENERGIE

Resolutie van 17 november 2004 over de EU-strategie voor de Conferentie over klimaatverandering in Buenos Aires (COP-10) (1)

Resolutie van 13 januari 2005 over het resultaat van de Conferentie van Buenos Aires over klimaatverandering (2)

Resolutie van 12 mei 2005 over het seminar van regeringsdeskundigen over klimaatverandering (3)

Resolutie van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering (4)

Resolutie van 18 januari 2006 over klimaatverandering (5)

Resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie „Meer doen met minder” (6)

Resolutie van 4 juli 2006 over de terugdringing van het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering (7)

Resolutie van 26 oktober 2006 over de strategie van de Europese Unie voor de conferentie van Nairobi inzake klimaatverandering (COP 12 en COP/MOP 2) (8)

Resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa – Groenboek (9)

Resolutie van 14 februari 2007 over klimaatverandering (10)

Resolutie van 21 oktober 2008 een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen (11)


(1)  PB C 201 E van 18.8.2005, blz. 81.

(2)  PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 144.

(3)  PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 384.

(4)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 120.

(5)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 182.

(6)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 273.

(7)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 119.

(8)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 439.

(9)  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 876.

(10)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 344.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0491.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/85


Energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën

P6_TA(2009)0044

Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over het aanpakken van de uitdaging van energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën

(2010/C 67 E/09)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2008 met als titel „De uitdaging van energie-efficiëntie aangaan via informatie- en communicatietechnologieën” (COM(2008)0241),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 getiteld „Naar 20-20 in 2020 – Kansen van klimaatverandering voor Europa” (COM(2008)0030),

gezien de in opdracht van de Commissie gedane studie van september 2008 getiteld „Impacts of information and communication technologies on energy efficiency” (effecten van ICT op energie-efficiëntie),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007, met name het Actieplan (2007-2009) – Een energiebeleid voor Europa,

gezien Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1),

gezien Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten (2),

gezien Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (herschikte versie) (3),

gezien Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (4),

gezien Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (5),

gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (6),

gezien Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor navigatie per satelliet (Egnos en Galileo) (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 over het Europees strategisch plan voor energietechnologie (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over het actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie (10),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa – Groenboek (11),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie „Meer doen met minder” (12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid (13),

gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU de doelstelling heeft bepaald om tegen het jaar 2020 de broeikasgasemissies met ten minste 20% te verminderen en een aandeel van hernieuwbare energiebronnen te halen van 20% en dat zij er tegelijk naar streeft haar energie-efficiëntie met 20% te verbeteren,

B.

overwegende dat de CO2-uitstoot volgens berekeningen met technologieën op basis van informatie- en communicatietechnologie (ICT) met meer dan 50 miljoen ton kan worden teruggedrongen,

C.

overwegende dat deze doelstellingen moeten worden gehaald zonder dat het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de economie van de EU worden aangetast,

D.

overwegende dat de EU zich ten doel heeft gesteld voor 2010 de meest concurrerende kenniseconomie te worden, en dat economische concurrentiekracht sterk afhankelijk is van energie-efficiëntie en het gebruik van ICT,

E.

overwegende dat een verbetering van de energie-efficiëntie een van de meest economische manieren is om de broeikasgasemissies te verminderen; tevens overwegende dat energie-efficiëntie een rechtstreeks effect heeft op de besparingen van consumenten,

F.

overwegende dat ICT lokaal en wereldwijd en zowel in de geïndustrialiseerde als de opkomende economieën een sleutelrol met betrekking tot de verbetering van de energie-efficiëntie speelt, met name via intelligente netwerken en intelligente gebouwen en via de vernieuwde technologisering van de productieprocessen van energie-intensieve industrieën, mede gelet op het besparingspotentieel in de productiesector en het transport door het gebruik van intelligente transportsystemen,

G.

overwegende dat de ICT-sector momenteel 2% van de wereldwijde CO2-emissies produceert, maar in staat zou zijn niet alleen de eigen CO2-uitstoot te verminderen, maar met name in staat zou zijn innovatieve en nog energie-efficiëntere toepassingen te ontwikkelen voor de economie als geheel,

H.

overwegende dat technologieneutraliteit gerespecteerd moet worden teneinde ervoor te zorgen dat alle relevante op ICT gebaseerde technologieën beschikbaar zijn om de EU te helpen te voldoen aan haar streefdoelen voor de broeikasgasemissies,

I.

overwegende dat de ICT-sector instrumenten biedt die een belangrijke rol kunnen spelen bij het bewaken van de prestaties van een systeem afgezet tegen het energieverbruik ervan,

J.

overwegende dat er al een aantal EU-programma's en -initiatieven bestaan waarmee onderzoek en innovatie met betrekking tot ICT op het gebied van energie wordt ondersteund (zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (KP7), het programma ter ondersteuning van het beleid inzake ICT en de Europese operationele programma's voor intelligente energie); overwegende dat ook belastingvoordelen en adequate instrumenten voor overheidssteun financiële ondersteuning en stimulansen voor intelligente oplossingen op het gebied van energie-efficiëntie bieden,

K.

overwegende dat voor de industrie en het midden- en kleinbedrijf een sleutelrol is weggelegd met betrekking tot de verbetering van de energie-efficiëntie via ICT en innovatie,

1.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich in te zetten, bijvoorbeeld door demonstratieprojecten, voor een sterker besef van de rol die ICT kan spelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van de EU-economie en als drijvende kracht voor productiviteitsstijging en groei en voor kostenverlaging, waardoor het concurrentievermogen, de duurzame ontwikkeling en een verhoging van de leefkwaliteit van de EU-burgers gewaarborgd worden;

2.

doet aan de komende voorzitterschappen van de Raad het voorstel tijdens hun ambtsperiode prioriteit te geven aan ICT en het belang ervan bij bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich in te zetten voor een harmonisatie van de criteria, methoden en wetswijzigingen met betrekking tot energie-efficiëntie en een holistische benadering te gaan volgen, hetgeen betekent dat lidstaten niet alleen moeten denken aan componenten maar aan hele systemen (bijv. slimme gebouwen); dringt er bij de Commissie op aan te overwegen een beoordeling van potentiële energiebesparingen door het gebruik van op ICT gebaseerde oplossingen in haar richtsnoeren voor effectbeoordelingen op te nemen;

4.

verzoekt de lidstaten die nog geen groene strategie op basis van IT/ICT hebben uitgewerkt die tot een geleidelijke vermindering van de CO2-uitstoot in de EU kan bijdragen, zulks alsnog te doen;

5.

verzoekt de lidstaten meer van een groen aankoopbeleid gebruik te maken ter stimulering van ICT-oplossingen door de overheidsdiensten, die een voorbeeldfunctie vervullen bij het bevorderen van energie-efficiënte oplossingen; dringt er bij de publieke sector, in de eerste plaats de EU-instellingen, op aan dat er gestreefd wordt naar „papierloos” functioneren, documentbeheer, e-overheid, e-administratie, telewerken, video- en televergaderen; verzoekt de Commissie het voortouw te nemen door een actieplan op te stellen voor verlaging van het energieverbruik van de EU-instellingen;

6.

benadrukt dat er op alle besluitvormingsniveaus meer inspanningen moeten worden verricht om alle beschikbare financiële instrumenten te gebruiken (zoals KP7, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, de desbetreffende operationele programma's die worden ondersteund door het cohesiebeleid, evenals nationale en regionale programma's) voor de inzet en toepassing van nieuwe op ICT gebaseerde technologische oplossingen die de energie-efficiëntie verbeteren; verzoekt de Commissie voorts te verlangen dat ten minste 5% van de middelen uit de structuurfondsen wordt besteed aan verbetering van de energie-efficiëntie van bestaande woningen;

7.

verzoekt de Commissie een systematische aanpak van intelligente oplossingen op het gebied van ICT te bevorderen, met bijzondere nadruk op een vermindering van de emissies bij stadsontwikkeling, vooral via de ontwikkeling van intelligente gebouwen, straatverlichting, transmissie- en distributienetten en de organisatie van het openbaar vervoer in real-time;

8.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van financiële prikkels ten behoeve van technologie voor een intelligent energienet te bevorderen; verzoekt de lidstaten voorts te bevorderen dat de meest geavanceerde teledetectietechnologie wordt gebruikt om energieverlies te beperken door lekkages, stremmingen en andere problemen in belangrijke infrastructuren te detecteren;

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het testen, valideren, introduceren en verder verspreiden van op computers en ICT gebaseerde methoden voor het verbeteren van energie-efficiëntie – met name verbeterde elektriciteitsnetten, energie-efficiënte gebouwen, intelligente verlichting, automatisering van industriële processen, virtualisering, dematerialisatie, tele- en videovergaderen als alternatief voor reizen – in samenwerking met de industrie, consumenten, overheidsinstanties, universiteiten en onderzoeksinstellingen te stimuleren;

10.

verzoekt de lidstaten het potentieel van ICT te benutten teneinde nieuwe ondernemingsmodellen mogelijk te maken, met name op de energiemarkt en in verband met elektronische handel in energie, maar ook voor de economie als geheel om groene innovatie en groen ondernemerschap te bevorderen;

11.

dringt er bij de lidstaten die nog geen geschikte prikkels hebben ingevoerd om te voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2006/32/EG met betrekking tot de installatie van intelligente meting van de elektriciteitsconsumptie bij bedrijfsleven, overheid en huishoudens, op aan dit zo snel mogelijk te doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten er via de juiste investeringen in geautomatiseerde ICT voor consumenten (intelligente meting en een overzicht van de onmiddellijke energiebehoeften, inclusief in huishoudens) voor te zorgen dat in 2019 dergelijke ICT een penetratie van 100% halen;

12.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden om aanzienlijke sommen te investeren in ICT-ondersteunde systemen voor gedecentraliseerde energieproductie (inclusief het gebruik van warmtekrachtkoppeling die op voordelige wijze gehybridiseerd is met hernieuwbare energie zoals op zonne-energie gebaseerde technologie, met de nadruk op intelligente technologie voor solar tracking en windtechnologie), en de nodige wijzigingen in de communautaire en nationale wetgeving door te voeren; verzoekt de Commissie, de lidstaten, en de regionale en lokale overheden ICT altijd in combinatie met gedecentraliseerde energieproductie en -distributie te bezien;

13.

verzoekt de lidstaten betere omstandigheden te creëren voor de toepassing van ICT in energie-intensieve bedrijfstakken, met name de bouwsector (bijvoorbeeld door gebruik van geavanceerde ingebouwde bewakings- en besturingstechnologie op de productielijnen), aangezien 10% van de mondiale CO2-emissies bij de productie van bouwmateriaal ontstaat;

14.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ook aandacht te besteden aan de energie-efficiëntie van bestaande woningen en gebouwen aangezien 40% van het totale energieverbruik voor rekening van gebouwen komt; dringt in dat verband aan op betere condities voor toepassing van ICT met het oog op slimme gebouwen; spoort de lidstaten aan stimulansen te bieden voor het restaureren van oudere gebouwen en het bouwen van passiefhuizen en huizen met nulemissie;

15.

is verheugd over de start van het „Consultation and Partnership Process” over ICT; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauwere samenwerking tussen alle partners in de bouwwereld, de energie-efficiëntie-sector en de ICT-sector te ondersteunen, met name via gezamenlijke technologie-initiatieven (Joint Technology Initiatives, JTI), zoals het JTI Artemis en het JTI E2B (energie-efficiënte gebouwen); verzoekt alle partners met elkaar samen te werken aan open normen en standaarden om ervoor te zorgen dat de verschillende technologieën compatibel zijn;

16.

verzoekt de Commissie en de lidstaten actief steun te verlenen voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieprojecten op het gebied van nieuwe ICT en toepassingen ervan met aanmerkelijke mogelijkheden wat betreft energie-efficiëntie, met name micro- en nano-elektronica en de nieuwe op kwantummechanica en fotonica gebaseerde technologieën;

17.

verzoekt de Commissie en de lidstaten actief steun te verlenen voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieprojecten op het gebied van de verlichtingstechnologie en intelligente verlichtingstoepassingen met het oog op krachtiger ondersteuning voor de invoering van energiebesparende verlichting in openbare ruimten, zowel binnen als buiten, met nadruk op hoogefficiënte luminescentiedioden (light-emitting diodes ofte wel LED's); dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij onderzoek aan verlichtingssystemen als geheel, en niet alleen aan de componenten ervan, bevorderen;

18.

verzoekt de Commissie en de lidstaten maximaal het potentieel te benutten van het satellietnavigatiesysteem Galileo, met het oog op een zo ruim mogelijke toepassing van de applicaties in combinatie met ICT op het gebied van het vervoer, met name het beheer en de organisatie van verkeersstromen, informatie over het goederen- en personenverkeer in real-time en optimalisering van de keuze van verkeersmodus en traject;

19.

verzoekt de lidstaten op nationaal en lokaal niveau samen te werken aan een harmonisatie van de aanpak van energie-efficiënte mobiliteit en milieuvriendelijke mobiliteit op basis van door ICT geboden oplossingen (zoals de optimalisatie van particulier vervoer, intelligente logistiek, efficiënte voertuigen, monitoring, planning en simulatie van verkeersstromen), om te zorgen voor interoperabiliteit, lagere kosten en een grotere impact; verzoekt de lidstaten de normalisatie-instituten te ondersteunen bij het ontwikkelen en invoeren van Europese en wereldwijde normen voor intelligente transportsystemen;

20.

verzoekt de lidstaten programma's te starten en stimulansen te introduceren met het oog op het verbeteren van de emissieprestaties van bestaande voertuigen, met name door de toepassing van geavanceerde ICT-oplossingen voor het achteraf inbouwen van emissiebeperkende systemen en de inzet van mobiele platformen voor monitoring in real-time;

21.

spoort de lidstaten aan publieksinformatiecampagnes over energiebesparend gedrag te stimuleren en te bevorderen dat bestuurders van motorvoertuigen een opleiding krijgen gericht op energie-efficiënt rijgedrag; stelt dat in dit verband hoge prioriteit moet worden gegeven aan proefprogramma's voor het demonstreren van best-practice-toepassingen in het vervoer, met name door middel van ICT-oplossingen met toegevoegde waarde voor bestaande problemen op lokaal niveau;

22.

verzoekt de Commissie een overzicht te publiceren van de best practices voor gemeenten op het gebied van energie-efficiënte oplossingen voor verkeersbeheer en samen met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven te werken aan een lijst van „eco-innovaties” (bijvoorbeeld een indicator voor zuinig brandstofverbruik, software die de inwendige bandenspanning bewaakt, een dynamisch econavigatiesysteem, regulering van de rijsnelheid, adaptieve cruise control, en een inschatting van de milieueffecten in real-time op basis van het rijprofiel);

23.

dringt er bij de Commissie op aan initiatieven te bevorderen voor bewustmaking bij gemeenten inzake met name het gebruik van op ICT gebaseerde modelleringsinstrumenten voor stadsplanning en huisvestingsbeheer en energie-efficiënte digitale diensten; verwelkomt het initiatief van het Convenant van burgemeesters, waarmee de burgemeesters van de meest baanbrekende steden van Europa in een permanent netwerk worden samengebracht; verlangt dat dit initiatief met name gericht wordt op het gebruik van ICT voor verbetering van de energie-efficiëntie;

24.

verzoekt de lidstaten de nodige aandacht te geven aan ICT in de productiesector en verzoekt de Commissie de lidstaten meer voorbeelden ter beschikking te stellen van O&O-projecten met een essentiële ICT-bijdrage aan de productiesector, waarvan 70% van de arbeidsplaatsen in de EU direct of indirect afhankelijk is, om aldus na te volgen voorbeelden voor modernisering van de productiesector in de EU aan te bieden;

25.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de ICT-sector te ondersteunen en te stimuleren zijn directe „koolstofvoetafdruk” te verkleinen door te voldoen aan de hoogste efficiëntie- en innovatienormen tijdens de hele levenscyclus van producten en door het energieverbruik van elke schakel in de toeleveringsketen in het oog te houden; juicht vrijwillige initiatieven tot vermindering van het energieverbruik van de ICT-sector toe; bepleit het gebruik van software en besturingssystemen die zo min mogelijk energie verbruiken;

26.

dringt er bij de lidstaten op aan dat zij in onderricht op het gebied van energie-efficiëntie investeren, zodat de toekomstige consumenten al op school milieubesef wordt bijgebracht; verzoekt de Commissie en de lidstaten onderwijs- en opleidingsprogramma's krachtig te ondersteunen om voor een voldoende aantal specialisten op ICT-gebied te zorgen en personen en bedrijven via scholing gericht op efficiënt apparatuurgebruik, het kwantificeren van energiebesparingen en het ontwikkelen van „groene vaardigheden” tot energiebesparend gedrag aan te zetten;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een gunstiger regelgevingsklimaat te creëren met betere toegang tot financiën voor kleine en middelgrote ondernemingen die een belangrijke rol kunnen spelen bij het implementeren van op ICT gebaseerde oplossingen voor energie-efficiëntie;

28.

verwelkomt de uitbreiding van de reikwijdte van de samenwerking met de Verenigde Staten in het kader van het Energy Star-programma en de opname in de uitvoeringsverordening van een bepaling die openbare aanbesteding verplicht stelt; dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen over verdere producten voort te zetten;

29.

wijst erop dat nieuwe technologieën en benaderingen in bepaalde gevallen kunnen leiden tot een hoger energieverbruik dan het geval was bij de systemen die ze vervangen; verzoekt de Commissie en lidstaten stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat consumenten zich terdege bewust zijn van de energieprestaties van innovatieve systemen in vergelijking met de technologieën die vervangen worden; verzoekt de Commissie met een methode voor het waarderen van de energieprestatie van systemen te komen; wijst op de cruciale rol die intelligente meters kunnen spelen om consumenten die hun gedrag veranderen of op nieuwe systemen overstappen te wijzen op de algehele consequenties van dergelijke veranderingen in termen van energie-efficiëntie;

30.

verzoekt de Commissie op het gebied van energie-efficiëntie nauw samen te werken met derde landen om ICT ten behoeve van energie-efficiëntie breder beschikbaar te maken; dringt voorts aan op gemeenschappelijke normen voor energie-efficiënte producten, met name voor Energy Star-projecten binnen de EU met hoge prestaties op het gebied van energie-efficiëntie en milieueffecten, die ter implementatie aan derde landen zouden kunnen worden overgedragen;

31.

verzoekt de lidstaten aan afgelegen gebieden van de EU, zoals eilanden, bergachtige en geïsoleerde gebieden, actieve steun te bieden voor de inzet van ICT-toepassingen met een groot energiebesparingspotentieel;

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.

(2)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

(3)  PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1.

(4)  PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.

(5)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.

(6)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0354.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0033.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0007.

(11)  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 876.

(12)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 273.

(13)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 133.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/91


Repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo

P6_TA(2009)0045

Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over de repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo

(2010/C 67 E/10)

Het Europees Parlement,

gelet op de internationale, Europese en nationale instrumenten op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden en met betrekking tot het verbod op willekeurige opsluiting, gedwongen verdwijningen en marteling, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984,

gezien de trans-Atlantische samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie en haar lidstaten, met name op het gebied van terrorismebestrijding,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 juni 2006 over de situatie van de gevangenen in Guantánamo (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 februari 2006 over Guantánamo (2),

onder verwijzing naar zijn aanbeveling van 10 maart 2004 aan de Raad betreffende het recht van de gedetineerden in Guantánamo op een eerlijk proces (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 februari 2002 over de gevangenen in Guantánamo Bay (4),

onder verwijzing naar de resoluties van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa,

onder verwijzing naar het verslag van de VN-mensenrechtencommissie van 15 februari 2006,

onder verwijzing naar de verklaringen van de speciaal rapporteurs van de VN,

onder verwijzing naar de conclusies en aanbevelingen van de VN-commissie tegen marteling die betrekking hebben op de Verenigde Staten,

onder verwijzing naar de verklaring van 20 januari 2009 van de Voorzitter van het Europees Parlement,

onder verwijzing naar de verklaring van 19 januari 2009 van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa,

onder verwijzing naar de verklaring van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding,

onder verwijzing naar de verklaringen van de Europees commissaris voor justitie, vrijheid en veiligheid en van het EU-voorzitterschap,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2007 over het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen (5) en de activiteiten van de Raad van Europa met betrekking tot deze kwestie,

gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat, na de terroristische aanslagen van 11 september 2001, de Verenigde Staten een zwaar beveiligd detentiecentrum in Guantánamo Bay (Cuba) hebben opgezet in januari 2002, waar van terrorisme verdachte personen worden gevangen gehouden,

B.

overwegende dat de gevangenen in Guantánamo Bay hun fundamentele mensenrechten zijn ontzegd, met name het recht op een eerlijk proces, en op hen wrede ondervragingstechnieken, waaronder schijnverdrinking, zijn toegepast, die neerkomen op foltering en wrede, onmenselijke of vernederende behandeling,

C.

overwegende dat in een reeks uitspraken van VS-rechtbanken, inclusief het Hooggerechtshof, gedeeltelijke en beperkte rechten zijn erkend, inclusief de mogelijkheid van toegang tot burgerlijke rechtbanken van de VS,

D.

overwegende dat een door de VS-autoriteiten gepubliceerde lijst de namen bevat van 759 voormalige en huidige gevangenen in Guantánamo, overwegende dat 525 gevangenen zijn vrijgelaten, terwijl 5 in gevangenschap zijn overleden; verder overwegende dat er momenteel nog circa 250 gevangenen in Guantánamo vast worden gehouden, van wie:

een aantal omdat er geen enkel land is waarnaar zij veilig kunnen terugkeren; het betreft gedetineerden die nooit in staat van beschuldiging zijn gesteld, en die in de toekomst door de VS ook niet van enig misdrijf zullen worden beschuldigd;

een aantal die mogelijkerwijs nog in staat van beschuldiging zullen worden gesteld en berecht;

een aantal gedetineerden die de VS niet zal gaan vervolgen, maar die het wel als een potentieel gevaar ziet,

E.

overwegende dat de toepassing van folter- en andere illegale praktijken inhoudt dat verkregen „bewijsmateriaal” voor de rechter niet ontvankelijk is, waardoor het onmogelijk wordt van terrorisme verdachte personen te vervolgen en te veroordelen,

F.

overwegende dat de VS beweren dat 61 voormalige gedetineerden van Guantánamo Bay na hun vrijlating bij terrorisme betrokken zijn geweest,

1.

is uitermate verheugd over het besluit van de president van de VS, Barack Obama, om het detentiecentrum in Guantánamo Bay te sluiten, alsmede over andere, hieraan gerelateerde besluiten, die op een belangrijke verandering in het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van eerbiediging van het humanitair en internationaal recht duiden; spoort de nieuwe regering aan verdere stappen in deze richting te zetten;

2.

wijst er nogmaals op dat de hoofdverantwoordelijkheid voor het gehele proces van sluiting van het detentiecentrum van Guantánamo Bay en de toekomst van de gevangenen bij de Verenigde Staten ligt; onderstreept desalniettemin dat de verantwoordelijkheid voor de eerbiediging van het internationaal recht en de fundamentele vrijheden bij alle democratische landen ligt, met name de EU en haar lidstaten, die tezamen een gemeenschap van waarden vertegenwoordigen;

3.

verzoekt de Verenigde Staten ervoor te zorgen dat de gedetineerden van Guantánamo Bay hun mensenrechten en fundamentele vrijheden worden gewaarborgd, op grond van het internationaal en het Amerikaans constitutioneel recht, en dat:

elke gevangene tegen wie de Verenigde Staten over voldoende bewijsmateriaal beschikt op correcte wijze wordt berecht, zonder vertraging, in een eerlijk en openbaar proces voor een bevoegde, onafhankelijke, onpartijdige rechtbank en zijn straf, indien veroordeeld, in de Verenigde Staten kan uitzitten,

elke gevangene die niet in staat van beschuldiging wordt gesteld en die er vrijwillig voor kiest te worden gerepatrieerd, op zo kort mogelijke termijn naar zijn land van herkomst wordt geretourneerd,

elke gevangene die niet in staat van beschuldiging zal worden gesteld maar niet kan worden gerepatrieerd vanwege een concreet risico dat hij in zijn land van herkomst zal worden gefolterd of vervolgd, de gelegenheid krijgt tot de Verenigde Staten te worden toegelaten, humanitaire bescherming op het vasteland van de Verenigde Staten ontvangt, alsmede schadevergoeding,

4.

verzoekt de lidstaten, indien de VS-regering daarom vraagt, steun te bieden bij het vinden van oplossingen, zich op te maken voor de opvang van Guantánamo-gevangenen in de EU, teneinde bij te dragen tot versterking van het internationaal recht, en prioritair in te staan voor een eerlijke en menselijke behandeling van allen; brengt in herinnering dat de lidstaten gehouden zijn loyaal samen te werken en elkaar te raadplegen met betrekking tot mogelijke gevolgen voor de openbare veiligheid in de hele EU;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO, de secretaris-generaal en voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de president en het congres van de Verenigde Staten van Amerika.


(1)  PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 136.

(2)  PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 423.

(3)  PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 640.

(4)  PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 353.

(5)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 309.


Donderdag, 5 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/94


Uitvoering in de EU van Richtlijn 2003/9/EG over de opvang van asielzoekers en vluchtelingen: bezoeken van de LIBE-commissie van 2005-2008

P6_TA(2009)0047

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de uitvoering in de EU van Richtlijn 2003/9/EG over de opvang van asielzoekers en vluchtelingen in de lidstaten: bezoeken van de LIBE-Commissie van 2005-2008 (2008/2235(INI))

(2010/C 67 E/11)

Het Europees Parlement,

gelet op Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (1) („opvangrichtlijn”),

gelet op Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (2) („procedurerichtlijn”),

gelet op Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (3) („Dublin II-verordening”),

gezien het verslag van de Commissie van 26 november 2007 over de toepassing van Richtlijn 2003/9/EG van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (COM(2007)0745),

gelet op het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met name de artikelen 5 en 8 ervan,

gelet op het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties,

gezien de verslagen van de delegaties van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken naar Italië (Lampedusa), Spanje (Ceuta en Melilla, Canarische Eilanden), Frankrijk (Parijs), Malta, Griekenland, België, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Polen, Denemarken en Cyprus,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 2005 over Lampedusa (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 april 2006 over de situatie van de vluchtelingenkampen op Malta (5),

gelet op het voorstel tot herschikking van de richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (COM(2008)0815) (hierna „voortstel tot herschikking”) en het voorstel tot herziening van de Dublin II-verordening (COM(2008)0820), beide door de Commissie ingediend op 3 december 2008,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0024/2009),

A.

overwegende dat de opvangrichtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten een fundamenteel onderdeel vormt van de eerste fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel,

B.

overwegende dat de opvangrichtlijn van toepassing is op asielzoekers en vluchtelingen,

C.

overwegende dat grondrechten zoals het recht op een waardig leven, bescherming van het gezinsleven, toegang tot gezondheidszorg en het recht van beroep te allen tijde gewaarborgd moeten zijn,

D.

overwegende dat de opvangrichtlijn en de procedurerichtlijn de lidstaten ertoe verplichten aan de asielzoekers schriftelijke informatie over hun rechten te verschaffen, alsmede over de organisaties die voor bijstand zorgen, en dat het voor de asielzoekers en immigranten van essentieel belang is – gezien de ingewikkelde procedures en de korte termijnen – vooral voor gevallen in het kader van de versnelde procedure – om over passende juridische bijstand te beschikken, indien nodig toegang tot een tolk te hebben en de hen betreffende besluiten te ontvangen in een taal waarvan rederlijkerwijs kan worden aangenomen dat zij die begrijpen,

E.

overwegende dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de asielprocedures duidelijk (criteria voor het aanvaarden of verwerpen van een asielaanvraag), rechtvaardig, doelmatig en evenredig zijn ten einde de daadwerkelijke toegang tot asiel te waarborgen,

F.

overwegende dat asielzoekers zich krachtens artikel 7 van de opvangrichtlijn vrij kunnen bewegen binnen de lidstaat waar zij asiel hebben aangevraagd, maar dat dit recht door de lidstaten kan worden beperkt,

G.

overwegende dat de opvangrichtlijn inzake opvangomstandigheden van toepassing is op asielzoekers en vluchtelingen, maar dat asielzoekers en onregelmatige migranten in tal van bezochte centra in dezelfde gebouwen in bewaring worden gehouden,

H.

overwegende dat het Verdrag inzake de rechten van het kind de rechten van alle minderjarigen beschermt, met inbegrip van die welke zich buiten hun land van oorsprong bevinden, en dat de opvangrichtlijn de lidstaten ertoe verplicht rekening te houden met de specifieke situatie van minderjarigen en hun speciale rechten verleent, zoals het recht op onderwijs,

I.

overwegende dat niet alle lidstaten gebruikmaken van opvangcentra voor alle asielzoekers of een groot deel ervan, maar de voorkeur geven aan gemeenschapsgebaseerde alternatieven, en dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken dat aspect van de nationale praktijken nog niet heeft bestudeerd,

J.

gelet op het feit dat in dit verslag met de term „bewaring” een administratieve procedure van tijdelijke aard wordt aangeduid,

K.

overwegende dat bewaring een tijdelijke administratieve maatregel is die verschilt van strafrechtelijke detentie,

L.

overwegende dat de parlementsleden tijdens sommige bezoeken, wanneer de deplorabele omstandigheden van een bepaald centrum hen ertoe dwongen, herhaaldelijk te verstaan hebben gegeven dat de omstandigheden van bewaring ontoelaatbaar waren vanuit het oogpunt van hygiëne, plaatsgebrek en beschikbare voorzieningen, en hebben vastgesteld dat de in bewaring gehouden personen niet systematisch op de hoogte werden gesteld van de redenen van hun bewaring, van hun rechten en van de voortgang van hun dossier,

Algemene kanttekeningen en asielprocedures

1.

betreurt het feit dat tijdens sommige van de afgelegde bezoeken duidelijk is geworden dat de bestaande richtlijnen door sommige lidstaten slecht of helemaal niet worden toegepast; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te treffen om voor de omzetting en de effectieve eerbiediging van de richtlijnen te zorgen;

2.

onderstreept dat de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het EVRM en de fundamentele vrijheden, zoals het recht op een waardig leven, het recht op bescherming van het gezinsleven, het recht op gezondheidszorg en het recht om tegen de bewaring daadwerkelijk in beroep te gaan, te allen tijde moeten worden nageleefd ongeacht de rechtspositie van de betrokken burger uit een derde land; acht het derhalve onaanvaardbaar dat een persoon niet dienovereenkomstig wordt behandeld alleen omdat hij een onregelmatig immigrant is;

3.

betreurt de tekortkomingen met betrekking tot het niveau van de opvangvoorzieningen, die voornamelijk te wijten zijn aan het feit dat de opvangrichtlijn de lidstaten thans veel speelruimte laat bij de vaststelling van opvangvoorzieningen op nationaal vlak; is derhalve verheugd over het genoemde voorstel tot herschikking;

4.

uit zijn tevredenheid over de inhoud van het herschikkingsvoorstel van de Commissie en verheugt zich over de aangekondigde doelstelling om de normen voor de behandeling van asielzoekers aan te scherpen teneinde garanties te bieden voor waardige levensomstandigheden en de harmonisatie van de nationale bepalingen inzake opvangomstandigheden te bevorderen;

5.

uit zijn tevredenheid over het voorstel van de Commissie om het toepassingsgebied van de opvangrichtlijn uit te breiden tot de subsidiaire bescherming teneinde dezelfde rechten te waarborgen voor alle vormen van internationale bescherming;

6.

verzoekt de lidstaten blijk te geven van grotere solidariteit met de landen die het meest worden geconfronteerd met de uitdagingen van de immigratie, welke niet beperkt blijft tot een technische en/of financiële solidariteit; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is een Europees solidariteitsinstrument voor te stellen om de lasten te verlichten die verbonden zijn aan de opvang van het grote aantal vluchtelingen in de lidstaten met buitengrenzen, waarbij het bedoelde instrument gebaseerd moet zijn op het beginsel van eerbiediging van de wil van de asielzoekers en een hoog niveau van bescherming moet waarborgen;

7.

verzoekt de Commissie in samenwerking met het Parlement een permanente regeling voor bezoek en inspectie in te voeren; wenst dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken haar bezoeken voortzet om de eerbiediging van het Gemeenschapsrecht inzake opvangomstandigheden en terugkeerprocedures te waarborgen en ervoor te zorgen dat tijdens de plenaire vergadering van het Parlement eens per jaar een debat wordt gehouden over de resultaten van deze bezoeken;

Opvang

8.

betreurt het feit dat de capaciteit van de open opvangcentra die door een aantal lidstaten zijn ingesteld, laag is en niet aan de behoeften van migranten lijkt te voldoen;

9.

dringt erop aan dat de opvang van asielzoekers en immigranten vooral geschiedt in open en niet in gesloten opvangcentra in navolging van de open centra die in een aantal lidstaten bestaan;

10.

herinnert aan de verplichting van de lidstaten om de toegang tot asielaanvraagprocedures te waarborgen;

11.

spoort de lidstaten aan om de opvangrichtlijn toe te passen op alle asielzoekers vanaf het moment dat zij hun wens uitspreken om bescherming te krijgen in een lidstaat, zelfs indien nog geen officiële asielaanvraag is ingediend;

12.

spoort de Commissie aan om de lidstaten eraan te herinneren dat het niet toekennen of het beperken van opvangvoorzieningen om redenen die niet vervat zijn in de opvangrichtlijn ten stelligste verboden is of verboden moet worden;

13.

is van oordeel dat essentiële opvangvoorzieningen zoals voedsel, huisvesting en spoedeisende gezondheidszorg in geen geval mogen worden geweigerd, aangezien dat een schending van de grondrechten van asielzoekers kan inhouden;

14.

acht het noodzakelijk een goed evenwicht te vinden tussen de snelheid van de procedures, het wegwerken van de achterstand en de rechtvaardige behandeling van elk afzonderlijk geval, met name in het kader van de versnelde procedures;

Toegang tot informatie en recht op een tolk

15.

stelt vast dat de informatie over de procedures grotendeels schriftelijk is en dat de termijnen zeer kort zijn, hetgeen tot een begripsprobleem kan leiden en een belemmering kan vormen voor de doelmatige uitoefening door de asielzoekers van hun rechten bij het indienen van hun verzoek; dringt erop aan dat brochures ter beschikking worden gesteld waarin alle rechten van asielzoekers en immigranten worden uiteengezet in de voornaamste internationaal gesproken talen en in de talen die een groot aantal asielzoekers en immigranten van de betrokken lidstaat spreken; verzoekt de lidstaten eveneens om voor informatie via andere wegen te zorgen, met inbegrip van mondelinge informatie of informatie via televisie en internet;

16.

is verontrust over het veel voorkomende gebrek aan tolken die over een toereikende opleiding beschikken in een aantal bezochte centra, ook tijdens officiële gesprekken; verzoekt de lidstaten met klem te zorgen voor gratis vertolking van overheidswege, zo nodig per telefoon of internet;

17.

moedigt de lidstaten aan om een beroep te doen op financiële bijstand uit het Europees Vluchtelingenfonds teneinde de toegang tot informatie te verbeteren en met name om het aantal talen waarin informatie wordt gegeven te vergroten; verzoekt de Commissie te zorgen voor het verspreiden van informatie onder de lidstaten met betrekking tot de financiële instrumenten die voor dit doel beschikbaar zijn, en met betrekking tot de beste praktijken die er bestaan voor het gebruik hiervan;

Rechtsbijstand

18.

betreurt het feit dat de toegang tot gratis rechtsbijstand voor in bewaring gehouden asielzoekers of onregelmatige immigranten beperkt lijkt en soms ophoudt bij een lijst met namen van advocaten, hetgeen tot gevolg heeft dat personen die over te weinig financiële middelen beschikken, geen rechtsbijstand krijgen;

19.

herinnert eraan dat het zeer moeilijk is passende rechtsbijstand te vinden voor in bewaring gehouden personen, aangezien de communicatie met de buitenwereld moeilijk is en de vigerende wetgeving een specifiek karakter heeft;

20.

merkt op dat de ononderbroken toegang tot rechtsbijstand bemoeilijkt wordt, wanneer de in bewaring gehouden personen tussen verschillende opvang- of bewaringscentra worden overgeplaatst;

21.

complimenteert de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen en de vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's) met hun rechtsbijstandswerk, maar is van oordeel dat de NGO's niet mogen opdraaien voor de verantwoordelijkheid van de lidstaten;

22.

spoort de lidstaten ertoe aan om toegang tot gratis rechtsbijstand en/of rechtsvertegenwoordiging te waarborgen wanneer de asielzoeker de bijbehorende kosten niet kan betalen;

Toegang tot gezondheidszorg

23.

betreurt het feit dat in het merendeel van de bezochte bewaringscentra de asielzoekers en migranten systematisch klagen over onvoldoende en ontoereikende medische zorg, problemen bij de toegang tot en de communicatie met artsen, het ontbreken van specifieke zorg (met name voor zwangere vrouwen en slachtoffers van foltering) en passende medicijnen;

24.

verzoekt de lidstaten de thans geboden medische zorg uit te breiden tot asielzoekers en migranten, opdat deze niet langer beperkt blijft tot eerste hulp, en tevens psychologische bijstand en geestelijke gezondheidszorg aan te bieden; herinnert eraan dat het recht op gezondheid en gezondheidszorg een van de belangrijkste grondrechten van de mens is;

Toegang tot werk

25.

verwelkomt het voorstel van de Commissie om de belemmeringen voor de toegang tot de arbeidsmarkt aan te pakken en de toegang tot werk mogelijk te maken na een termijn van zes maanden vanaf de indiening van een aanvraag voor internationale bescherming;

26.

verzoekt de lidstaten geen wettelijke of administratieve beperkingen op te leggen die de toegang tot werk belemmeren;

Bijstand door de NGO's

27.

erkent dat de verenigingen belangrijk werk verrichten ten aanzien van de bijstand aan asielzoekers en onregelmatige migranten;

28.

verzoekt de lidstaten lering te trekken uit de goede praktijken die zijn ontwikkeld in het kader van EQUAL met het oog op een doeltreffende voorbereiding van asielzoekers op de arbeidsmarkt;

29.

verzoekt de lidstaten om aan asielzoekers en onregelmatige migranten,ook wanneer zij in bewaring worden gehouden, toegang te verlenen tot bijstand bij de bescherming van hun rechten, via actoren die onafhankelijk zijn van de nationale autoriteiten; verzoekt de lidstaten om het maatschappelijk middenveld bij wet recht op toegang tot bewaringscentra voor buitenlanders te verlenen, zonder wettelijke of administratieve beperkingen;

30.

verzoekt de lidstaten om asielzoekers in geen enkel geval gevangen te zetten, aangezien het om kwetsbare personen gaat die bescherming nodig hebben;

Bewaring

31.

betreurt het feit dat de lidstaten steeds meer gebruik maken van bewaring; onderstreept dat een persoon in geen geval in bewaring mag worden gehouden enkel en alleen omdat hij om internationale bescherming vraagt; onderstreept dat bewaring een laatste en evenredig middel moet zijn, voor de kortst mogelijke periode moet worden toegepast en dan nog alleen mag worden aangewend in gevallen waarin andere, minder dwingende maatregelen niet kunnen worden toegepast, op basis van een individuele beoordeling van elk afzonderlijk geval;

32.

wijst erop dat krachtens artikel 5 van het EVRM het recht wordt verleend om een vrijheidsberovende maatregel aan te vechten; dringt erop aan dat aan elke burger uit een derde land die in bewaring wordt gehouden, de mogelijkheid wordt geboden een dergelijk beroep in te dienen;

33.

is verontrust over de omstandigheden in gevangenissen waar onregelmatige migranten en asielzoekers worden vastgehouden, zelfs indien zij geen misdaad hebben begaan; dringt erop aan dat deze personen in afzonderlijke hechtenis worden gehouden, bij voorkeur in open gebouwen, om hun bescherming te waarborgen en hun bijstand te verlenen;

34.

is bezorgd over de staat van verval en het gebrek aan hygiëne in bepaalde centra; herinnert eraan dat de verplichting van een waardige opvang eveneens van toepassing moet zijn op personen in bewaring; dringt erop aan dat alle centra die niet aan de normen beantwoorden, zo snel mogelijk worden gesloten;

35.

stelt vast dat de toegang tot gezondheidszorg, met name tot psychologische zorg, vaak wordt bemoeilijkt doordat sommige bewaringscentra in gevangenissen zijn ondergebracht; verzoekt de lidstaten om te zorgen dat in de bewaringscentra dag en nacht passende medische zorg, met inbegrip van psychologische zorg, voorhanden is;

36.

verzoekt de lidstaten het contact tussen in bewaring gehouden personen en de buitenwereld te verbeteren, ook door het toestaan van regelmatig bezoek, het mogelijk maken van meer telefonisch contact en het gratis gebruik van internet onder bepaalde voorwaarden en tot de massamedia in alle centra te veralgemenen;

37.

verzoekt de lidstaten een jaarverslag te publiceren met vermelding van het aantal gesloten centra, hun ligging, het aantal in bewaring gehouden personen en de manier waarop de centra functioneren;

38.

verzoekt de lidstaten te waarborgen dat de gesloten centra en de situatie van de in bewaring gehouden personen regelmatig gecontroleerd worden door een nationale ombudsman voor bewaringscentra aan te wijzen;

Onbegeleide minderjarigen en gezinnen

39.

wijst andermaal op het feit dat het doorslaggevende belang van het kind in elk besluit of maatregel betreffende een minderjarige voorop moet staan, overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind, en herinnert eraan dat moet worden voorzien in de maatregelen en middelen die nodig zijn om onbegeleide minderjarigen te beschermen, of zij nu vluchtelingen zijn of niet;

40.

verzoekt de lidstaten te overwegen om onafhankelijke instanties in het leven te roepen, die officieel zullen worden belast met het toezicht op de normen en voorzieningen in gesloten centra, en een officieel inspectiesysteem op te zetten waarvan de verslagen worden gepubliceerd;

41.

dringt erop aan dat de bewaring van minderjarigen in beginsel wordt verboden en dat de bewaring van minderjarigen met hun ouders een uitzondering vormt en tot doel heeft het doorslaggevende belang van het kind te waarborgen;

42.

doet een beroep op de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, om zonder voorbehoud het Verdrag inzake de rechten van het kind te ondertekenen en te ratificeren;

43.

verzoekt de lidstaten toe te zien op de tenuitvoerlegging van algemene opmerking nr. 8(2006) van het VN-Comité inzake de rechten van het kind van 2 maart 2007 over het recht van kinderen op bescherming tegen lijfstraffen en andere wrede en vernederende bestraffingen, ook binnen het gezin, met name wanneer minderjarigen in hechtenis worden gehouden;

44.

herinnert eraan dat alle minderjarigen recht hebben op onderwijs of zij nu in hun land van oorsprong verblijven of niet; verzoekt de lidstaten om dit recht te garanderen, ook wanneer de minderjarige in bewaring verblijft; dringt erop aan dat het onderwijs rechtstreeks in de gemeenschap wordt gegeven, op passende wijze overeenkomstig de evaluatie van het kennisniveau van de kinderen, waarbij tegelijkertijd overgangsmodellen moeten worden ontwikkeld opdat de kinderen de taalvaardigheid kunnen verwerven die nodig is om normaal onderwijs te kunnen genieten, ten einde voor een betere integratie van de kinderen en hun familie te zorgen;

45.

herinnert eraan dat minderjarigen recht op vrijetijdsbesteding hebben die is afgestemd op hun leeftijd, en verzoekt de lidstaten om dit recht te garanderen, ook wanneer de kinderen in een bewaringscentrum verblijven;

46.

verzoekt de lidstaten te waarborgen dat onbegeleide minderjarigen en gezinnen apart worden ondergebracht, zelfs bij bewaring, om voldoende privacy te bieden en het gezinsleven te waarborgen, zoals bepaald in artikel 8 van het EVRM, en tegelijkertijd voor een beschermende omgeving voor kinderen te zorgen;

47.

wenst dat alle personen die met minderjarigen en onbegeleide minderjarigen werken, een gespecialiseerde opleiding krijgen, die is afgestemd op de situatie van de kinderen; hecht belang aan de bijdrage die NGO's die gespecialiseerd zijn op dit gebied, kunnen leveren;

Onbegeleide minderjarigen

48.

dringt erop aan dat voor elke onbegeleide minderjarige een onafhankelijke voogd wordt benoemd, die voor zijn bescherming moet zorgen, zowel in wachtzones zoals luchthavens en treinstations als overal op het grondgebied van de lidstaten; dringt aan op een duidelijke afbakening van de bevoegdheden en taak van de voogd;

49.

doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om de verplichting in te voeren om familieleden op te sporen, ook voor organisaties zoals het Rode Kruis en de Rode Halve Maan;

50.

is verontrust over het verschijnsel van verdwijningen van onbegeleide minderjarigen; verzoekt de lidstaten om gegevens en statistieken te verzamelen krachtens artikel 4, lid 3, letter a) van Verordening(EG) nr. 862/2007 (6) inzake de identificatie van en bijstand aan onbegeleide minderjarigen om dit verschijnsel te bestrijden; is van oordeel dat de verdwijning van minderjarigen het best kan worden ontmoedigd door passende structuren in te voeren waarin minderjarigen kunnen worden opgevangen en een opleiding kunnen krijgen die op hun leeftijd is afgestemd (school- en beroepsopleiding, enz.);

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om een geharmoniseerd en betrouwbaar instrument voor de identificatie van onbegeleide minderjarigen in het leven te roepen – via toepassing van de jongste technologieën zoals het gebruik van biometrische gegevens – en gemeenschappelijke regels in te stellen inzake betwistingen van de leeftijd; wijst in dit verband erop dat gedurende een procedure inzake de betwisting van de leeftijd de persoon in kwestie, uit hoofde van het voorzorgsbeginsel en totdat de procedure is afgesloten, als minderjarige moet worden beschouwd, en dus ook als zodanig moet worden behandeld, en dat indien redelijke twijfel over de ware leeftijd van de minderjarige bestaat, deze twijfel in zijn voordeel moet werken;

Gezinnen

52.

doet een beroep op de lidstaten om alternatieve maatregelen te bestuderen die geen vrijheidsberoving inhouden en in voorkomend geval te bewijzen dat de bestudeerde alternatieven niet doeltreffend zijn alvorens gezinnen waarvan minderjarigen deel uitmaken, in bewaring te stellen;

53.

wenst dat gezinnen die asiel aanvragen, toegang hebben tot dienstverlening voor gezinnen, dienstverlening voor kinderen en medische zorgverlening die gespecialiseerd is in de bescherming van kinderen;

Kwetsbare personen

54.

verzoekt de Commissie verplichte gemeenschappelijke normen vast te leggen voor de identificatie van kwetsbare personen, met name slachtoffers van foltering of mensenhandel, mensen die specifieke medische zorg nodig hebben, zwangere vrouwen en minderjarigen;

55.

is van oordeel dat elke kwetsbare persoon, gezien zijn bijzondere situatie, niet in bewaring mag verblijven, aangezien dit belangrijke gevolgen voor zijn toestand heeft;

56.

spoort de lidstaten ertoe aan gespecialiseerde bijstand te garanderen voor kwetsbare personen en slachtoffers van foltering en mensenhandel, met name psychologische bijstand, ten einde voor hun bescherming te zorgen; dringt erop aan dat alle personeelsleden die met kwetsbare personen in contact treden, met inbegrip van het personeel dat zich met asielaanvragen bezighoudt en de politie, een gespecialiseerde opleiding krijgen;

Het Dublin-systeem

57.

is verontrust over de toename van het aantal gedetineerden in het kader van het Dublin-systeem en van het bijna systematische gebruik van vrijheidsberovende maatregelen door bepaalde lidstaten; wenst dat deze personen niet in bewaring worden geplaatst, als niet is gebleken noch door de lidstaat is aangetoond dat er een vluchtrisico bestaat;

58.

betreurt het feit dat bepaalde lidstaten de toegang van personen die onder het Dublin-systeem vallen, tot de normen voor opvang beperken; verzoekt de Commissie duidelijk vast te leggen dat de opvangrichtlijn tevens op deze personen van toepassing is ten einde ervoor te zorgen dat zij alle rechten kunnen uitoefenen;

*

* *

59.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18.

(2)  PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13.

(3)  PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1.

(4)  PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 598.

(5)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 301.

(6)  Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/101


Versterking van de rol van Europese KMO's in de internationale handel

P6_TA(2009)0048

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over versterking van de rol van Europese KMO's in de internationale handel (2008/2205(INI))

(2010/C 67 E/12)

Het Europees Parlement,

gezien het Europese Handvest voor het midden- en kleinbedrijf dat op 19 en 20 juni 2000 door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst te Feira is aangenomen,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad over de strategie van Lissabon, die op 23 en 24 maart 2000 te Lissabon zijn aangenomen,

gezien Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 over de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 21 januari 2003: „Eerst aan de kleintjes denken in een groter wordend Europa” (COM(2003)0026),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 november 2005 getiteld „Het communautair Lissabon-programma uitvoeren – een modern KMO-beleid voor groei en werkgelegenheid” (COM(2005)0551),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2006 getiteld „Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren – Een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid” (COM(2006)0567),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler – externe aspecten van het concurrentievermogen (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2007 getiteld „Het midden- en kleinbedrijf: de sleutel tot meer groei en werkgelegenheid. Tussentijdse evaluatie van het moderne KMO-beleid” (COM(2007)0592),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2007 getiteld: „Europa als wereldspeler: een sterker partnerschap voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs” (COM(2007)0183),

gezien het verslag over de openbare raadpleging over de strategie van de Europese Unie voor markttoegang dat op 28 februari 2007 door de Commissie (DG Handel) is gepresenteerd,

gezien het slotrapport van de Groep deskundigen over ondersteuning van de internationalisering van KMO's (3), dat door de Commissie (DG Ondernemingen en Industrie, bevordering van het concurrentievermogen van KMO's) in december 2007 is gepubliceerd,

gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld „Denk eerst klein: Een 'small business act” voor Europa (COM(2008)0394),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2006 getiteld „Europa als wereldspeler – de handelsbeschermingsinstrumenten van Europa in een veranderende wereldeconomie – Groenboek voor een openbare raadpleging” (COM(2006)0763),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 september 2006 over de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en India (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2006 over het jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (2004) (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie van Hongkong (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 oktober 2006 over de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en de Mercosur met het oog op het sluiten van een interregionale associatieovereenkomst (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de trans-Atlantische economische betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 oktober 2005 over de vooruitzichten voor de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en China (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2005 over de toekomst van de textiel- en kledingsector na 2005 (10),

gezien het werkdocument van de Commissie van 14 november 2006 dat bij de mededeling van de Commissie is gevoegd: „Economische hervormingen en concurrentievermogen: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2006” (SEC(2006)1467),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 23 en 24 maart 2006 (7775/1/2006),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2006 over de inbreng in de Europese Voorjaarsraad 2006 in verband met de strategie van Lissabon (11),

gezien de met consensus aangenomen verklaring van 2 december 2006 ter gelegenheid van de jaarlijkse zitting van de Parlementaire Conferentie over de WTO,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie (12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over de oorsprongsaanduiding (13),

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 12 februari 2007 betreffende de overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en de KMO's,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0001/2009),

A.

overwegende dat de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) van de Europese Unie, die worden gedefinieerd als ondernemingen met minder dan 250 werknemers en een omzet van minder dan 50 miljoen EUR, staan voor 23 miljoen ondernemingen (99% van het totaal) en 75 miljoen banen (70%) in de Europese Unie,

B.

overwegende dat meer dan 96% van de KMO's in de Europese Unie minder dan 50 mensen in dienst heeft en minder dan 10 miljoen EUR aan jaarlijkse omzet genereert, waardoor hun mogelijkheden om goederen en diensten over de nationale grenzen te exporteren, vanwege de hoge vaste kosten in verband met internationale handel beperkt zijn,

C.

overwegende dat hun internationale prestaties om die reden structureel zwak zijn, alhoewel 8% van de KMO's in de Europese Unie de nationale grens overgaat en exporteert, en bijna 3% van de KMO's de export van goederen buiten de Europese Unie als prioriteit beschouwt; overwegende dat de top tien van de EU ondernemingen alleen al 96% van de export en de directe buitenlandse investeringen van de Unie realiseert,

D.

overwegende dat de groei in derde landen naar verwachting groter is dan die op de interne markt, hetgeen weer nieuwe exportmogelijkheden creëert voor KMO's,

E.

overwegende dat KMO's binnen de Europese Unie te maken zullen krijgen met heviger concurrentie van concurrenten uit derde landen,

F.

overwegende dat een open markt en eerlijke concurrentie binnen een gemondialiseerde economie de beste mogelijkheden zullen bieden voor KMO's,

G.

overwegende dat geïnternationaliseerde bedrijven een grotere capaciteit tot innovatie blijken te hebben; overwegende dat internationalisering en innovatie drijvende krachten zijn achter concurrentie en groei, die van groot belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon ten aanzien van groei en werkgelegenheid,

H.

overwegende dat internationalisering concurrentievermogen en groei genereert, bijdraagt aan de expansie van ondernemingen en dus aan de werkgelegenheid en dat de KMO's verantwoordelijk zijn voor 80% van de nieuwe banen in de Europese Unie,

I.

overwegende dat de KMO's bij internationalisering te maken hebben met specifieke problemen zoals het gebrek aan internationale ervaring, moeilijkheden bij de toegang tot financiering, gebrek aan ervaren personeel, een erg ingewikkeld internationaal regulerend kader en dat deze obstakels hen ervan weerhouden de noodzakelijke structurele veranderingen door te voeren om profijt te kunnen trekken uit internationale activiteiten,

J.

overwegende dat de KMO's die internationaal actief zijn, een rol dienen te spelen bij de vernieuwing van het economische landschap in de Europese Unie en deel zullen uitmaken van de volgende generatie grote ondernemingen die de Europese Unie nodig heeft om het gewenste niveau van 3% van het BBP aan investering in onderzoek en ontwikkeling te bereiken,

K.

overwegende dat de KMO's in de Europese Unie een cruciaal belang hebben in de markten die geografisch en cultureel het meest nabij zijn, dat wil zeggen de grensregio's van de Europese Unie, zoals de mediterrane landen of de westelijke Balkan,

L.

overwegende dat het concurrentievermogen afhangt van de capaciteit om de KMO's adequate bescherming te garanderen tegen illegale handelspraktijken en dat de verwerkende industrie in de Europese Unie een belangrijke sector vertegenwoordigt voor de economische groei en de werkgelegenheid,

Het multilaterale kader en de WTO

1.

benadrukt dat het WTO-systeem sterker rekening moet houden met de rol van de KMO's en hun belangen; herinnert eraan dat KMO's een duidelijk en functioneel internationaal regelgevingskader nodig hebben;

2.

nodigt de Commissie uit om in de context van de WTO-onderhandelingen te zorgen voor eenvoudiger regels die specifiek van toepassing zijn op de KMO's binnen de vrijhandelszones en voor specifieke bepalingen met betrekking tot de behoeften van KMO's;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun prioriteiten in multilateraal verband te herzien door te ijveren voor opheffing van de tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen en de internationale handel te bevorderen via de nodige maatregelen ter vereenvoudiging en harmonisatie van de regelgeving;

4.

meent dat het internationale handelsbestel minder lasten voor KMO's met zich mee zou moeten brengen en dat overwogen moet worden een snel werkend en goedkoop systeem van internationale arbitragegerechten in te voeren, dat KMO's de mogelijkheid biedt om de lange procedures en moeilijkheden te vermijden die een juridisch geschil met de douane- of handelsautoriteiten in een aantal derde landen met zich meebrengt;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich actief in te zetten voor een alomvattende multilaterale overeenkomst inzake „handelsfacilitatie”, om onder meer EU-KMO's de mogelijkheid te bieden volledig profijt te trekken van de mondialisering en de openstelling van de markten in derde landen;

6.

steunt in het bijzonder een ferm standpunt in de onderhandelingen over de ‧trade facilitation procedures‧ voor de verlaging van de kosten voor douaneprocedures die kunnen oplopen tot 15% van de waarde van de verhandelde goederen, via transparante en vereenvoudigde procedures, harmonisatie van internationale standaarden en effectieve registratie van de herkomst van de goederen en modernisering van douanecontroles;

7.

benadrukt het belang voor de KMO's van de afsluiting van onderhandelingen over alle hoofdstukken van de Doha-ronde;

De mededeling „Europa als wereldspeler”

8.

steunt de inspanningen van de Commissie om de Europese Unie te voorzien van een alomvattende strategie die alle externe aspecten van het Europees concurrentievermogen dekt en bijdraagt aan de volledige verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon, maar betreurt de afwezigheid van specifieke initiatieven ten behoeve van KMO's, die tweederde van de werkgelegenheid in de EU verschaffen; verzoekt de Commissie en de Raad om deze lacune onverwijld te verhelpen en ambitieuze maar realistische doelstellingen ter bescherming van de belangen van KMO's vast te stellen en de noodzakelijke middelen en hulpbronnen ter beschikking te stellen; wijst op het belang van een effectieve verordening inzake handelsbarrières als aanvullend instrument hiervoor;

9.

is van oordeel dat een wederzijdse liberalisering van de handel noodzakelijk is voor de KMO's en acht het in dat licht opportuun dat de Commissie een expliciet antwoord formuleert op de exportproblemen van EU-KMO's, waarin zij aangeeft met welke nationale of Europese middelen de Europese Unie de KMO's zou kunnen helpen om hun prestaties op de wereldmarkten te verhogen;

Hervorming van handelsbeschermingsinstrumenten

10.

is verheugd over het besluit van de Commissie om de voorstellen voor de hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten in bovengenoemd groenboek ter openbare raadpleging in te trekken;

11.

is van mening dat de hervormingen van de Commissie het extern concurrentievermogen van het bedrijfsleven in de Europese Unie niet zou hebben gebaat, maar zelfs ernstige extra schade zou hebben berokkend aan de bedrijfstakken in de Europese Unie die reeds onder druk staan van illegaal gesubsidieerde of onrechtmatig door dumpingpraktijken bevoordeelde buitenlandse producten; beklemtoont dat het handelsbeschermingssysteem een nagenoeg gerechtelijke procedure moet blijven op basis van objectieve en feitelijke beoordelingen, met als doel te zorgen voor voorspelbaarheid en rechtszekerheid;

12.

is van oordeel dat bij afwezigheid van internationaal erkende mededingingsregels het huidige Europese handelsbeschermingssysteem de beste remedie vormt om te zorgen voor een gelijkwaardig speelveld voor alle spelers en is van oordeel dat EU-ondernemingen, en dan met name KMO's, een versterkt mechanisme ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken nodig hebben;

13.

benadrukt dat het handelsbeschermingssysteem bedoeld is om de belangen van producenten en werknemers te beschermen tegen verzwakking als gevolg van dumpingpraktijken of onwettige subsidies; verzoekt de Commissie, gezien het belang van handelsbeschermings-instrumenten, onderzoeken met name voor KMO's transparanter, voorspelbaarder en toegankelijker te maken;

14.

beveelt de Commissie en de lidstaten aan maatregelen te nemen op het gebied van informatie en opleiding voor KMO's om hen te stimuleren gebruik te maken van handelsbeschermingsinstrumenten; is van mening dat de Commissie, vanuit een neutrale positie, gerichte steun moet bieden aan KMO's in alle stadia van handelbescherming-onderzoeken; acht het in verband hiermee noodzakelijk om de dienstverlening van de HBI-helpdesk voor KMO's te verbeteren;

15.

betreurt het dat slechts een gering aantal onderzoeken bedrijfstakken met een hoge KMO-concentratie betrof; verzoekt de Commissie onverwijld al het mogelijke te doen om de huidige praktijk te corrigeren teneinde de rechten van KMO's effectiever te beschermen en hen gemakkelijker toegang te verzekerentot de bescherming van de handelsbeschermingsinstrumenten;

16.

is van mening dat in dit opzicht het begrip „deel van de totale communautaire productie” in de verordening inzake handelsbarrières (14) KMO's reeds mogelijkheden biedt om klachten in te dienen, maar vraagt de Commissie te zorgen dat beroesporganisaties waarin KMO's sterk vertegenwoordigd zijn, de mogelijkheid krijgen KMO's formeel te vertegenwoordigen ten overstaan van de Commissie, zonder dat de huidige drempel wordt gewijzigd;

17.

verzoekt de Commissie te komen met een adequate en snelle reactie op derde landen die op willekeurige manier gebruik maken van handelsbeschermingsregels, in het bijzonder waar deze praktijken schadelijk blijken voor KMO's uit de EU;

Intellectuele eigendomsrechten (IER) en herkomstaanduiding

18.

benadrukt dat een doeltreffende bescherming van IER een noodzakelijke voorafgaande voorwaarde vormt voor het ontwikkelen van nieuwe technologieën door KMO's, met het oog op het opstarten van internationale activiteiten; wijst er daarom op dat de invoering van een efficiënter en eenvoudiger systeem voor IER een essentieel instrument voor de bevordering van de internationalisering van KMO's;

19.

vestigt de aandacht op de grote toename in de afgelopen jaren van het aantal schendingen van IER waarvan KMO's in de Europese Unie de dupe zijn en op het feit dat vervalsing niet alleen de grote bedrijven treft maar ook de KMO's die erin geslaagd zijn kwalitatief en competitief sterke producten te ontwikkelen en die ernstige, soms voor het voortbestaan van de onderneming levensbedreigende schade ondervinden door vervalsing;

20.

vraagt de Commissie en de lidstaten zich met hernieuwde energie in te zetten voor preventie en repressie van namaakpraktijken, via zowel adequate interne beleidsmaatregelen als internationale initiatieven op multilateraal vlak (bijvoorbeeld de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak) en op bilateraal vlak (nieuwe economische samenwerkingsovereenkomsten met derde landen) waarin naar behoren rekening wordt gehouden met de impact van namaak op KMO's; benadrukt dat voor KMO's de bescherming van geografische aanduidingen en patentrechten even belangrijk, zo niet nog belangrijker is dan de bescherming van handelsmerken en auteursrechten; vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de hoge normen inzake gegevensbescherming in de Europese Unie niet door deze maatregelen worden geschonden;

21.

vraagt de Commissie en de lidstaten de KMO's te stimuleren om gebruik te maken van instrumenten, zoals octrooien/patenten, ter bescherming van hun know-how en om zich te beschermen tegen kopiëring en/of vervalsing;

22.

vraagt de Commissie en de lidstaten bovendien om toe te zien en te reageren op schendingen van IER, en bij hun eigen handelspartners aan te dringen op een striktere naleving van de TRIPS-overeenkomst en de eigen nationale regelgeving tot bescherming van de industriële en intellectuele eigendom;

23.

roept de Commissie en de lidstaten op de controle op de import door de douaneautoriteiten te verbeteren, om zo te zorgen voor een doelmatiger bescherming tegen producten die de IER van EU-ondernemingen schenden;

24.

betreurt de vertraagde invoering van het communautair systeem voor de aanduiding van het land van herkomst voor enkele uit niet-Europese landen afkomstige goederen (zoals textiel en schoeisel) (15) en uit zijn bezorgdheid over deze duidelijke schending van de rechten van de EU-consumenten; nodigt de Commissie en de lidstaten uit om onverwijld de hinderpalen weg te werken die tot dusver in de weg stonden aan de inwerkingtreding van deze regelgeving en om de Europese herkomst van deze producten te promoten, die door de consumenten vaak wordt gezien als een garantie voor kwaliteit, veiligheid en eerbiediging van hoge productienormen;

Strategie voor toegang tot de markten van derde landen

25.

wijst erop dat vergemakkelijking van de toegang tot de markten voor KMO's ertoe kan bijdragen dat nieuwe banen worden gecreëerd en bestaande banen worden beschermd, dat de knowhow en de specifieke kenmerken van het EU-bedrijfsleven worden behouden en uitgewisseld en de EU-landen en hun partners een basis wordt gegeven voor een solide en duurzame economische groei;

26.

is verheugd over de inspanningen die de Commissie onderneemt om KMO's markttoegang in derde landen te verschaffen; roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor een goed functioneren van de markttoegangsteams van de EU in derde landen, met name in opkomende economieën, en daarbij de relevante professionele organisaties te betrekken;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de informatievoorziening over markten in derde landen te verbeteren te verspreiden en om onder meer speciale rubrieken voor KMO's in te voeren en om de markttoegangsdatabank (Market Access Database) te stroomlijnen en aldus de toegang voor met name de KMO's te vergemakkelijken;

28.

nodigt de Commissie uit de Market Access Database te vereenvoudigen om het voor de KMO's makkelijker te maken deze database te raadplegen; verzoekt de Commissie bovendien maatregelen te nemen om dit soort databanken te publiceren;

29.

wenst dat de markttoegangsteams (Market Access Teams), die de delegaties van de Commissie in derde landen hebben opgezet, worden versterkt en dat binnen deze teams een desk wordt ingericht die speciaal belast is met het volgen van de KMO-gerelateerde kwesties, samengesteld uit specialisten op het gebied van ondernemerszaken;

30.

ondersteunt de oprichting, in de leidende markten India en China, van European Business Centers die samenwerken met de nationale Kamers van Koophandel en de vertegenwoordiging van bedrijven zodat de KMO's in staat gesteld worden partners te vinden met relevante vaardigheden zodat zij deze lokale markten kunnen betreden;

31.

is van mening dat een geslaagde strategie voor toegang tot de markten ook afhankelijk is van steun op het niveau van informatie en van meer invloed die de nationale Kamers van Koophandel kunnen aanwenden buiten de Europese Unie; steunt de bilaterale programma's die de specifieke toegang van KMO's tot derde markten bevorderen, gezien de successen van AL INVEST (Latijns-Amerika) MEDINVEST (Middellandse Zeegebied) en PROINVEST (Afrika);

32.

wijst erop dat standarisatie totinnovatie en concurrentievermogen kan leiden, door de toegang tot markten te bevorderen en operabiliteit mogelijk te maken; moedigt de Commissie aan de Europese normen internationaal nog sterker te bevorderen;

Europese Small Business Act, concurrentiekracht en internationale handel

33.

is ingenomen met het Small Business Act-initiatief van de Commissie als een grote kans om op een doelmatige wijze het hele EU-beleid te betrekken op KMO's, acht volledige betrokkenheid van de lidstaten en de EU-instellingen op dit gebied noodzakelijk opdat het principe „Eerst aan de kleintjes denken” wordt toegepast;

34.

stelt vast dat er uiterst concurrerende EU-KMO's bestaan die wereldleiders zijn in bijzonder gespecialiseerde nichemarkten en bijgevolg een drijvende kracht vormen voor de strategie van Lissabon;

35.

is van mening dat de internationalisering van de KMO's een hoofddoel is van het handelsbeleid en een hoeksteen moet zijn van de Europese Small Business Act, die zal fungeren als een stabiel, unitair, bindend en alomvattend kader voor het beleid van de Commissie ten behoeve van KMO's;

36.

is van mening dat KMO's om hun aanwezigheid op markten van derde landen te bevorderen personeel moeten inzetten dat zich specifiek bezig houdt met internationalisering, hetgeen zelden het geval is; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten de oprichting te promoten van dienstenconsortia ter ondersteuning van KMO's bij het proces van internationalisering, teneinde dit obstakel te overwinnen;

37.

moedigt versterking aan van alle beleidsmaatregelen voor innovatie en het opstarten van KMO's; steunt de oprichting van Europese samenwerkingsverbanden ter bevordering van het concurrentievermogen die open staan voor KMO's en die in staat zijn de kritische massa te bereiken die nodig is om stand te houden in de internationale concurrentieslag; steunt tevens de uitbreiding en bijstelling van programma's voor toegang voor KMO's tot financiële middelen voor internationale ontwikkeling en maatregelen die hun vaste operationele kosten moeten verlagen; wijst erop dat het uniforme Europese octrooi en het statuut van de Europese Vennootschap zo snel mogelijk moeten worden aangenomen om de overgang naar handel buiten de Gemeenschap te bevorderen;

38.

beschouwt politieke en financiële steun ter bevordering van product- en procesvernieuwing, verbetering van de toegang tot financiële middelen en fiscale aspecten, alsmede samenwerking op het gebied van onderzoek en technologie-overdracht, als de meest geëigende middelen om de productiviteit van KMO's te vergroten, hetgeen de basis vormt van elke eventuele succesvolle internationaliseringsstrategie voor KMO's;

39.

is van oordeel dat internemarktbeleid gericht moet zijn op het verbeteren van de situatie van KMO's in de Europese Unie door een KMO-vriendelijk bedrijfsklimaat te creëren en door te waarborgen dat KMO's de kansen die de interne markt biedt, ten volle kunnen benutten; oordeelt voorts dat dit beleid, waar van toepassing, ook de internationale rol van KMO's moet versterken;

40.

roept de Commissie op na te gaan hoe de interne markt EU-bedrijven verder kan helpen internationaal te concurreren;

41.

verwelkomt het contract dat de Commissie heeft toegekend en ondertekend voor een studie over de internationalisering van KMO's; is van mening dat de studie een uitvoerig overzicht zal geven van de mate van internationalisering van EU-KMO's; verzoekt de Commissie doeltreffende maatregelen te nemen om de prestaties van KMO's in de gemondialiseerde wereld te bevorderen;

42.

merkt op dat competente en hoogopgeleide ondernemers van groot belang zijn om de uitdagingen van de internationale handel te kunnen aangaan; doet daarom een beroep op de Commissie en de lidstaten om het aanbod van opleidingsprogramma's voor ondernemers over het geglobaliseerde bedrijfsmilieud (zoals het Enterprise Europe Network of het „Gateway to China”-programma) te vergroten; vraagt om intensievere samenwerking tussen KMO's en universiteiten ter verbetering van onderzoek en innovatie; vraagt de Commissie te overwegen een bijzonder EU-uitwisselingsprogramma voor jonge ondernemers te creëren, naar het voorbeeld van het Erasmus- en het Leonardo da Vinci-programma;

43.

is verheugd over de organisatie van een ‧Europese week van de KMO‧ in mei 2009 en stelt voor dat van dit evenement wordt gebruikgemaakt om KMO's informatie te verstrekken over de manier waarop zij hun exportactiviteiten buiten de Europese Unie kunnen ontwikkelen;

Vrijhandelsovereenkomsten

44.

verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de evaluatie van de effecten die de nieuwe generatie vrijhandelsovereenkomsten met derde landen op de EU-KMO's kan hebben en daar rekening mee te houden in de fase van de onderhandelingen;

45.

is van mening dat de Commissie zich moet richten op sluiting van vrijhandelsovereenkomsten of andere handelsovereenkomsten die gunstig zijn voor de Europese economie in haar geheel en voor de KMO's in het bijzonder, of die handelsconcessies op gelijk niveau bieden, behoudens de gevallen waarin het gaat om de minst ontwikkelde landen;

46.

beklemtoont het belang om economische en handelsbetrekkingen te bevorderen tussen de Europese Unie en derde landen die deelnemen aan de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst, en roept de Commissie op in haar handelsbetrekkingen met deze landen speciale aandacht te besteden aan KMO's;

47.

beveelt de Commissie aan om permanent toezicht op deze overeenkomsten te waarborgen en onverwijld op te treden in geval van niet-nakoming van de door de partners aangegane verplichtingen;

48.

wijst op het belang voor KMO's van markten die geografisch in de buurt liggen en verzoekt de Commissie in de handelsbetrekkingen met deze landen bijzondere aandacht te schenken aan KMO's; begroet in deze context de verwijzing naar het Initiatief ter ontwikkeling van het bedrijfsleven in de mediterrane regio, dat is opgenomen in de Verklaring van de Top van Parijs van 13 juli 2008 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied;

49.

wijst op de belangrijke rol van KMO's in de overdracht van technologie op het gebied van klimaatverandering en op het belang van actieve deelname van de KMO's aan ontwikkelingshulp;

Overheidsopdrachten

50.

herinnert eraan dat overheidsopdrachten behoren tot de meest veelbelovende sectoren voor de Europese economie en voor KMO's in het bijzonder; uit zijn bezorgdheid over de beperkingen die blijven bestaan in veel derde landen, die weigeren Europese ondernemingen soortgelijke toegang te garanderen tot hun aanbestedingsprocedure, of die vaak weinig transparante en weinig billijke normen toepassen;

51.

is van mening dat EU-KMO's dezelfde mate van voordelen en mogelijkheden op het gebied van overheidsopdrachten in de belangrijkste geïndustrialiseerde landen (waaronder de Verenigde Staten, Canada en Japan) moeten hebben als zij genieten binnen de EU; roept de Commissie daarom op te garanderen dat EU-KMO's betere toegang krijgen tot de markten voor overheidsaanbestedingen in derde landen en eerlijke concurrentievoorwaarden genieten in de sectoren van de overheidsopdrachten, waar nodig door toepassing van het wederkerigheidsbeginsel;

52.

is van mening dat de Europese Unie onderbouwde en doelmatige maatregelen moet nemen om de gelijke rechten voor EU-ondernemingen en in het bijzonder KMO's te verzekeren;

53.

vraagt de Commissie om realistische en constructieve voorstellen voor te leggen met het oog op toekomstige heronderhandelingen en versterking van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten;

54.

is van mening dat de overheidsopdrachten een kernhoofdstuk moeten zijn in alle bilaterale en regionale handelsbesprekingen die worden gevoerd door de Europese Unie om zo te komen tot een evenwichtige opening van die openbare-aanbestedingsmarkten;

55.

begroet het in de mededeling „Europa als wereldspeler” opgenomen voorstel van de Commissie om gerichte restricties toe te passen op Europese overheidsopdrachten voor de landen die geen toegang bieden tot hun overheidsmarkten; verzoekt de Commissie het Parlement verslag uit te brengen over de tot nu toe geboekte resultaten en over de initiatieven die zij wil ontplooien om voor EU-KMO's een betere toegang tot de overheidsopdrachten van derde landen te verkrijgen;

Landbouwproducten en geografische benamingen

56.

herinnert aan het belang van toegang tot de landbouwmarkten voor de EU-KMO's in de landbouwsector en verzoekt de Commissie om in het kader van de toekomstige multilaterale en bilaterale handelsonderhandelingen de aan de sector toegekende resterende tarifaire bescherming niet op te geven, maar juist te garanderen dat de meest concurrerende en bekend Europese landbouwproducten niet onterecht worden benadeeld door anticoncurrentiepraktijken van andere WTO-leden; is van oordeel dat wezenlijke vooruitgang ten aanzien van geografische aanduidingen onontbeerlijk is voor een evenwichtige uitkomst inzake de landbouw in het kader van de onderhandelingen van Doha;

57.

steunt de initiatieven van de Commissie om een duidelijker en evenwichtiger internationaal referentiekader op het gebied van de geografische benamingen in te voeren; vindt het onaanvaardbaar dat de geografische benamingen en aanduidingen van talrijke agro-levensmiddelen al te vaak ten nadele van vooral EU-KMO's worden gebruikt; verzoekt de Commissie en de lidstaten dringend om vastberaden op te treden tegen landen die onrechtmatig van deze niet-tarifaire belemmeringen gebruik maken om hun eigen markt te beschermen;

58.

steunt de invoering van een internationaal multilateraal register met geografische aanduidingen die de KMO's de mogelijkheid biedt om hun eigen geografische aanduidingen op eenvoudige en economische wijze te beschermen; vindt het noodzakelijk dat de lijst met beschermde geografische aanduidingen wordt aangevuld en uitgebreid tot alle EU-producten die door hun aard, of plaats of wijze van productie de EU-KMO's een ‧comparatief voordeel‧ geven ten opzichte van soortgelijke producten uit derde landen;

59.

verzoekt de andere WTO-leden dringend om de met geografische aanduidingen beschermde EU-producten volledige toegang te waarborgen en zo nodig nationale producten die deze benamingen onrechtmatig gebruiken uit de handel te halen, of in elk geval volledige toegang te verlenen aan communautair beschermde geografische benamingen en beschermde aanduidingen van herkomst die reeds in gebruik zijn of soortnamen zijn geworden;

Ondersteuning voor de internationalisering van de KMO's

60.

is van mening dat nationale of regionale programma's voor ondersteuning bij internationalisering van KMO's een nuttig instrument zijn en goede resultaten opleveren; vraagt door te gaan met de cofinanciering uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en vraagt meer financiële middelen toe te kennen aan transnationale samenwerkingsprojecten, ontwikkeld door bedrijfstakorganisaties, met als doel de internationalisering en de exportcapaciteit van de KMO's te ondersteunen, samen nieuwe markten te openen en gemeenschappelijke marketingstrategieën in derde landen te ontwikkelen;

61.

benadrukt de noodzaak de toegang te verbeteren tot financiering, in het bijzonder microkredieten, voor KMO's; gelooft dat de communautaire instrumenten zoals het Europees Investeringsfonds, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie en de gezamenlijke Europese middelen voor micro- tot middelgrote ondernemingen (Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises; JEREMIE) kunnen bijdragen aan het creëren van gunstiger voorwaarden voor toegang tot de financiering van KMO's met internationaliseringsplannen;

62.

is van mening dat de vorming van joint ventures of andere samenwerkingsovereenkomsten tussen KMO's moeten worden gestimuleerd als strategie om nieuwe markten te penetreren, directe investeringsprojecten te ontwikkelen in derde landen en deel te nemen aan openbare aanbestedingen; vraagt de Commissie middelen vrij te maken, vooral via de doelstelling inzake ‧Europese territoriale samenwerking‧, om transnationale samenwerking tussen KMO's in de Europese Unie te stimuleren;

Slotoverwegingen

63.

is van mening dat de ontwikkeling en internationalisering van de EU-KMO's bijzondere aandacht en steun nodig heeft bij de vaststelling van het handelsbeleid van de EU;

64.

verzoekt de Commissie en de lidstaten KMO's in de huidige financiële crisis alle steun te verlenen door te zorgen dat er permanent krediet beschikbaar is om hun ontwikkeling te bevorderen;

65.

verzoekt de Commissie en de lidstaten onderling samen te werken met het oog op de vaststelling van een coherent en op de lange termijn gericht beleid dat EU-KMO's in staat stelt zich op harmonieuze wijze en met een hoger groeipercentage te ontwikkelen en nieuwe markten te veroveren en meer in het algemeen hun exportactiviteiten en internationalisering te versterken;

66.

vraagt de Commissie en de lidstaten om de ontwikkeling van de EU-KMO's te waarborgen via adequate politieke en financiële steun voor modernisering en opleiding van leidinggevend personeel en werknemers; benadrukt in dit verband het belang van permanente scholing van werknemers in KMO's en het scheppen van gunstige voorwaarden voor voortzetting van dergelijke activiteiten; acht het van essentieel belang dat de Europese Unie zich volledig ontfermt over de bescherming van deze rijkdom aan kennis, tradities en knowhow die KMO's hebben opgebouwd en positief gebruikt;

67.

meent dat een betere coördinatie moeten worden gegarandeerd in de Gemeenschap, en tussen de Commissie, de lidstaten en andere belanghebbende partijen; vraagt tijdig geïnformeerd te worden over elk toekomstig initiatief op het gebied van het externe concurrentievermogen van KMO's en nauw betrokken te worden bij alle toekomstige initiatieven die de Europese Unie zal ondernemen;

*

* *

68.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regeringen en parlementen van de WTO-leden, evenals aan de WTO.


(1)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(2)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 128.

(3)  http://ec.europa.eu/enterprise/entrepreneurship/support_measures/internationalisation/report_internat.pdf.

(4)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 400.

(5)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 276.

(6)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.

(7)  PB C 308 E van 16.12.2006, blz. 182.

(8)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 235.

(9)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 103.

(10)  PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 110.

(11)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 321.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0180.

(13)  PB C 303 van 13.12.2006, blz. 881.

(14)  Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71).

(15)  Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen (COM(2005)0661).


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/112


Internationale handel en internet

P6_TA(2009)0049

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over internationale handel en het internet (2008/2204(INI))

(2010/C 67 E/13)

Het Europees Parlement,

gezien punt 18 over de handel in producten van de informatietechnologie (ook wel bekend als de Overeenkomst inzake Informatietechnologie, ITA) van de ministeriële verklaring van Singapore van de eerste ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 13 december 1996,

gezien de ministeriële verklaring van Genève over mondiale elektronische handel van de tweede ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 20 mei 1998,

gezien de informatie over de „classificatievraagstukken en het werkprogramma voor elektronische handel” die de Europese Gemeenschappen op 9 mei 2003 aan de Wereldhandelsorganisatie (WTO) hebben verstrekt,

gezien punt 46 over elektronische handel van de ministeriële verklaring van Hongkong over het Doha-werkprogramma van de zesde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 18 december 2005,

gezien het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/38/EG wat betreft de toepassingsduur van een regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten en het Verslag van de Commissie aan de Raad over Richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002 tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten (COM(2006)0210),

gelet op Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („Richtlijn inzake elektronische handel”) (1),

gelet op Verordening (EG) nr. 792/2002 van de Raad van 7 mei 2002 tot tijdelijke wijziging van Verordening (EEG) nr. 218/92 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW) wat betreft aanvullende maatregelen inzake elektronische handel (2),

gelet op Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (3),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 september 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten en Richtlijn 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (4), Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (5) en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”) (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 mei 1998 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's over een Europees initiatief op het gebied van de elektronische handel (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 juni 2007 over consumentenvertrouwen in een digitale omgeving (8),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0020/2009),

A.

overwegende dat meer dan de helft van de EU-burgers en bijna 1,5 miljard mensen over de hele wereld toegang hebben tot het internet; overwegende dat een op de drie EU-burgers online aankopen doet, maar dat slechts 30 miljoen mensen grensoverschrijdend winkelen in de Europese Unie,

B.

overwegende dat elektronische handel volgens de WTO wordt gedefinieerd als „het produceren, adverteren, verkopen en distribueren van producten via telecommunicatienetwerken”,

C.

overwegende dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen de levering van inhoud op tastbare informatiedragers en digitaal gecodeerde inhoud die elektronisch via het internet wordt verzonden, dus onafhankelijk van tastbare informatiedragers, over vaste en draadloze netwerken,

D.

overwegende dat elektronische handel kan plaatsvinden in de vorm van transacties tussen ondernemingen, transacties tussen ondernemingen en consumenten of transacties tussen consumenten; overwegende dat de handel via internetplatforms de manier waarop mensen goederen en diensten verhandelen sterk heeft veranderd en daarbij vooral voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) nieuwe mogelijkheden creëert om nieuwe klanten over grenzen heen te bereiken,

E.

overwegende dat het open karakter van het internet een eerste voorwaarde is voor de continue groei ervan en voor de continue groei van de bredere economie en de wereldhandel, die steeds meer op internettechnologieën „draaien”,

F.

overwegende dat het MKB op een bijzondere manier van de elektronische handel kan profiteren om toegang te krijgen tot buitenlandse markten, maar dat verschillende belemmeringen voor de toepassing in de praktijk de volledige ontwikkeling van deze nieuwe handelsmethoden nog in de weg staan,

G.

overwegende dat een vrije informatiestroom essentieel is om elektronische handel te bevorderen en dat een open en veilig netwerk dat verspreiding van en toegang tot internetinformatie mogelijk maakt het fundament vormt waarop de wereldeconomie van de 21e eeuw wordt gebouwd,

H.

overwegende dat informatie- en communicatietechnologieën (ICT) nu alom aanwezig zijn in de economie en dat er voortdurend nieuwe platforms en netwerken worden ontwikkeld en ingezet; overwegende de behoefte aan open standaarden die van belang zijn voor innovatie, concurrentie en doeltreffende keuzevrijheid voor de consument,

I.

overwegende dat de verdere ontwikkeling van de nieuwe „gedigitaliseerde” commerciële omgeving nu al nieuwe mogelijkheden biedt en zal blijven bieden voor traditionele en moderne handelstransacties, ter verbetering van de positie van de consument in de handelsketen en ter ontwikkeling van compleet nieuwe bedrijfsmodellen in de relaties tussen consumenten en producenten,

J.

overwegende dat het internet de consument de mogelijkheid biedt tot het nemen van betere geïnformeerde beslissingen aangaande kwaliteit en prijs in vergelijking met de traditionele aankoopmethoden, en dat internetreclame een belangrijk middel is geworden om grensoverschrijdende handel voor ondernemingen van elke grootte te vergemakkelijken, maar vooral voor het MKB, dat op deze manier nieuwe klanten kan bereiken,

K.

overwegende dat het toenemend gebruik van het internet voor de handel aanzienlijke kansen, maar ook bepaalde problemen met zich meebrengt,

L.

overwegende dat ondernemingen die inhouddiensten verlenen, moeten worden aangemoedigd om nieuwe en innovatieve bedrijfsmodellen toe te passen en de kansen aan te grijpen die door het internet en de elektronische handel worden geboden,

M.

overwegende dat de wettelijke oplossingen afhangen van de technologie en de economie daar de huidige lappendeken van wet- en regelgeving duidelijk niet volstaat,

N.

overwegende dat de elektronische handel in het algemeen op de bescherming van intellectueel eigendom berust, en overwegende dat een veilig en voorspelbaar juridisch kader voor de bescherming van intellectuele eigendom en beperkingen en restricties nodig is om technologische innovatie en de overdracht/verspreiding van technologie te bevorderen,

O.

overwegende dat is geconstateerd dat volgens het nationale recht van belangrijke handelspartners van de EU eerst een telecommunicatievergunning moet worden verkregen voor de verlening van diensten op het gebied van de elektronische handel, zodat een onnodige verplichting wordt opgelegd met name gezien de complexe procedures voor het verkrijgen van deze vergunningen,

P.

overwegende dat de rol van de elektronische handel bij de leden van de WTO op terreinen zoals het bankwezen, de telecommunicatie, de computerindustrie, de reclamewereld, de distributiesector en exprespostdiensten snel is gegroeid; overwegende dat het aantal landen dat de grensoverschrijdende toegang op die terreinen niet beperkt reeds aanzienlijk is; overwegende dat er tien jaar voorbij zijn gegaan sinds de introductie van het werkprogramma van de WTO inzake de elektronische handel,

Q.

overwegende dat er bij de toepassing van de WTO-beginselen van non-discriminatie, transparantie en geleidelijke liberalisering rekening moet worden gehouden met de snelheid en interactiviteit van het internet, de elektronische betalingsmethoden, de desintermediatie, de groeiende integratie van bedrijfstaken in het internetsysteem, de toegenomen flexibiliteit van zakelijke ondernemingen en de grotere fragmentatie van bedrijven,

1.

benadrukt de gunstige invloed van het internet op de verschillende factoren en stadia van de grensoverschrijdende en internationale handel in goederen en diensten in de afgelopen twintig jaar; onderstreept dat het inherente internationale karakter van de elektronische handel vraagt om universeel begrip en universele samenwerking;

2.

erkent dat commerciële innovatie en creativiteit op het internet bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe handelspatronen zoals de handel tussen consumenten onderling; wijst erop dat internetmarkten fungeren als nieuwe intermediair ter vereenvoudiging van uitwisselingen, de toegang tot informatie tegen zeer lage kosten verhogen en de reikwijdte van relaties tussen ondernemingen in het algemeen vergroten;

3.

meent dat het MKB en jonge ondernemers die zich deels of volledig met verkoopactiviteiten via het internet bezighouden, daadwerkelijk een platform vinden met relatief lage administratieve en zakelijke kosten om hun goederen en diensten via op de doelgroep afgestemde internetreclame aan te bieden en te verkopen aan een wereldwijd groeiende klantenkring, waarbij ze sommige, deels verouderde, handelsbelemmeringen omzeilen en doordringen tot markten die voorheen ver weg en gesloten waren;

4.

erkent dat de problemen met betrekking tot het waarborgen van de productkwaliteit en -veiligheid doordat de gebruikelijke controle in de distributiefase van elektronische handel ontbreekt, op een nieuwe manier moeten worden aangepakt, zoals consumentenbeoordelingen van verkopers en uitwisseling van ervaringen tussen consumenten onderling;

5.

roept op tot een uitgebreide analyse van de invloed van de internethandel op conventionele handelspatronen en -activiteiten, om zich bewust te worden van mogelijke nadelige effecten en deze bijgevolg te vermijden;

6.

stelt met bezorgdheid vast dat consumenten en verkopers die gebruikmaken van ICT dikwijls te maken hebben met discriminerend gedrag ten opzichte van consumenten en verkopers die actief zijn op de offlinemarkt;

7.

is ingenomen met het feit dat de consument profiteert van de toegang tot een vrijwel onbeperkt aanbod van goederen en diensten dankzij de effectieve opheffing van geografische, afstands- en ruimtelijke beperkingen alsmede dankzij de mogelijkheid tot het verkrijgen van transparante, eerlijke informatie, prijsvergelijking, de beschikbaarheid van op de doelgroep afgestemde internetreclame en het gemak van het 24 uur per dag online „zoeken en kopen” voor iedereen die thuis, op het werk of elders op het internet is aangesloten;

8.

merkt op dat de opkomende digitale markt voor immateriële goederen en diensten nu al groter is dan de traditionele verkoop en levering en bovendien geleid heeft tot een nieuw scala van handelsconcepten en economische waarden zoals digitaal onroerend goed (domeinnamen) en toegang tot informatie (zoekmachines);

9.

stelt voor onwettig gedrag, zoals namaak, piraterij, fraude, schending van de veiligheid bij transacties en inbreuk op de persoonlijke ruimte van burgers niet moeten worden toegeschreven aan de aard van het medium, maar moeten worden beschouwd als aspecten van illegale handelsactiviteiten die ook reeds bestonden in de fysieke wereld en die zijn vergemakkelijkt en verergerd door de omvangrijke geboden technologische mogelijkheden en die zich voornamelijk voordoen als het medium niet werkt op de grondslag van de geldende voorschriften ten einde gebruik te kunnen maken van een systeem van gestuurde verantwoordelijkheid; wijst erop dat er mechanismen moeten worden opgezet voor vaststelling en uitbreiding van de noodzakelijke en adequate handhavingsmaatregelen en van meer doelmatige en gestroomlijnde coördinatie, waardoor het mogelijk wordt het huidige illegale gedrag in de elektronische handel te bestrijden, met name in gevallen die grootschalige gevaren voor de volksgezondheid kunnen opleveren, zoals nepgeneesmiddelen, zonder daardoor de ontwikkeling van de internationale elektronische handel aan te tasten;

10.

ondersteunt de onvoorwaardelijke eerbied voor de openbare zeden en ethiek van landen en volken, maar betreurt het toenemend misbruik van censuur op internetdiensten en -producten, die fungeert als verkapte handelsbelemmering;

11.

erkent de noodzaak van open normen en het belang daarvan voor innovatie, concurrentie en werkelijke consumentenkeuze; stelt voor dat in door de Europese Gemeenschap ondertekende handelsovereenkomsten het brede en open gebruik van het internet voor de elektronische handel wordt bevorderd, mits consumenten toegang kunnen krijgen tot de diensten en digitale producten van hun keuze en deze kunnen gebruiken tenzij deze bij de nationale wet zijn verboden;

12.

meent dat de omvang van de toename van grensoverschrijdende transacties, het probleem om de aard, herkomst en bestemming van de transacties vast te stellen en het gebrek aan controletrajecten en aangrijpingspunten twijfel opwekt over de territoriale aard van belastingsstelsels; merkt op dat er mogelijkheden bestaan voor het stroomlijnen van de belastingheffing, het vervangen van papieren documenten door onderlinge elektronische gegevensuitwisseling, het elektronisch doen van belastingaangiften en het automatiseren van het proces van belastinginning;

13.

onderstreept de noodzaak om consumenten en ondernemingen te informeren en om in de media voorlichtingscampagnes te organiseren over de ontwikkelingsmogelijkheden, rechten en verplichtingen van alle partijen die betrokken zijn bij de internationale handel via internet;

14.

betreurt het toenemend aantal gevallen van onlinefraude en -diefstal van zowel persoonsgegevens als geld; meent dat het gebrek aan vertrouwen in de beveiliging en veiligheid van transacties en betalingen het voornaamste gevaar vormt voor de toekomst van de elektronische handel, verzoekt de Commissie de oorzaken te onderzoeken en haar inspanningen om mechanismen in te stellen die het vertrouwen in internationale onlinebetalingen bij bedrijven en particulieren vergroten, te verdubbelen, en adequate mechanismen te creëren om conflicten op te lossen in het geval van illegale handelspraktijken;

15.

benadrukt dat veiligheid en geloofwaardigheid van onlinetransacties in culturele goederen of diensten essentieel zijn;

16.

merkt op dat vertrouwen niet alleen afhangt van eenvoudige, betrouwbare en veilige manieren om het internet te gebruiken, maar onder meer ook van de kwaliteit van de goederen en diensten en de beschikbaarheid van adequate rechtsmiddelen;

17.

benadrukt de noodzaak van internationale samenwerking op het gebied van de regelgeving als de internationale elektronische handel optimaal wil uitgroeien; vindt dat er een nieuwe, moderne aanpak van de probleemgebieden van de elektronische handel nodig is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de consument alsmede om lagere kosten en nieuwe mogelijkheden voor de handel via het internet te waarborgen;

18.

vindt dat de discussie over de huidige en toekomstige uitdagingen van wereldwijde handel via het internet moet plaatsvinden binnen een wederzijds ondersteunend en gestructureerd samenwerkingskader op grond van geïnstitutionaliseerde stelsels van regels tussen onderling afhankelijke actoren; merkt op dat de huidige vormen van internetbeheer worden gekenmerkt door hun hybride aard en een modern en inclusief beheer door meerdere belanghebbenden mogelijk maken waarvan het forum voor internetbeheer een voorbeeld vormt; stelt vast dat de huidige methoden van sturing van het internet gekenmerkt worden door hun hybride aard waarin functionele en regelgevende hiërarchieke stuurinstrumenten ontbreken;

19.

betreurt het ontbreken van enige vooruitgang in de WTO-onderhandelingen over de belangrijke kwestie van de classificatie van de zogenaamde „gedigitaliseerde producten”, het feit dat de Doha-ontwikkelingsagenda geen mandaat geeft voor specifieke onderhandelingen over de elektronische handel en dat er geen vooruitgang wordt geboekt bij het instellen van een permanent moratorium op douanerechten voor elektronische overdrachten van de WTO (Customs Duty Moratorium on Electronic Transmissions); merkt op dat er nog altijd onzekerheid bestaat over de bepaling van de juiste douanewaarde van digitale producten en dat er ook nog steeds geen overeenstemming bestaat over de regels en verplichtingen (Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATS), Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten of de handelsaspecten van intellectuele eigendomsrechten (General Agreement on Trade in Services or Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights)) die op digitaal geleverde producten van toepassing moeten zijn;

20.

spreekt zijn waardering uit voor het Commissievoorstel aan de WTO om voornoemde ministeriële verklaring over ITA op korte termijn te actualiseren en uit te breiden om de handel in deze producten een extra stimulans te geven, meer deelnemers aan te trekken, niet-tariffaire belemmeringen aan te pakken en de toenemende problemen op het gebied van technologische ontwikkeling en convergentie aan te pakken; betreurt echter de uiteenlopende wijze waarop de partijen de ITA uitleggen en verzoekt de Commissie om de huidige ITA volledig naar letter en geest uit te voeren en haar steun te verlenen aan een moderne en realistische benadering voor toekomstige overeenkomsten in aansluiting op de vraag naar meer, van invoerheffingen vrijgestelde producten in de sector informatietechnologie;

21.

verwelkomt de vooruitgang die al is geboekt in het kader van de GATS, de WIPO (World Intellectual Property Organisation)-„internetverdragen”, de UNCITRAL (United Nations Commission on International Trade Law)-modelwet, de uitgebreide werkzaamheden van de OESO, en het uitgebreide beleidskader dat op de ministeriële vergadering van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2008 te Seoul werd goedgekeurd, en de Wereldtop over de informatiemaatschappij in Genève in december 2003 en in Tunis in november 2005;

22.

onderstreept het belang van het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en bevordering van de verscheidenheid van culturele uitdrukking als een essentieel instrument om de instandhouding van de culturele uitzondering voor de internationale handel in culturele en creatieve goederen en diensten in het kader van de WTO te waarborgen; verzoekt de Raad en de Commissie dit verdrag zo spoedig mogelijk in de interne en externe beleidsmaatregelen van de Europese Unie ten uitvoer te leggen;

23.

onderstreept het feit dat bilaterale en regionale vrijhandelsakkoorden geen complete oplossing kunnen bieden voor verreikende markttoegang; verzoekt de Europese Unie niettemin om de systematische opname in haar bilaterale en regionale handelsovereenkomsten van expliciete bepalingen over breed en open gebruik van internet voor de handel in goederen en diensten en vrije informatiestromen zodat geen onnodige belemmeringen voor grensoverschrijdende informatiestromen worden opgeworpen of gehandhaafd, en door de beginselen van niet-discriminerende, transparante en minst handelsbeperkende regels op internettransacties toe te passen; steunt de inspanningen van de EU om samenwerkingsdialogen over regelgevingsvraagstukken op gang te brengen als onderdeel van haar bilaterale overeenkomsten met handelspartners uit derde landen; roept de EU-instellingen en lidstaten op om, zodra deze overeenkomsten bereikt zijn, bereid te zijn een bijdrage aan deze samenwerkingsdialogen te leveren;

24.

verzoekt de Commissie om de toepasbaarheid van handelsinstrumenten te beoordelen zodat het spectrumgebruik wordt geharmoniseerd en opengesteld om de mobiele toegang tot internetdiensten en daarmee innovatie, groei en concurrentie te bevorderen;

25.

benadrukt dat de aandacht moet uitgaan naar het verlenen van internetdiensten inclusief elektronische handel waarvoor geen onnodige binnenlandse vergunningsprocedures gelden, zowel in de EU als in de landen van onze handelspartners die feitelijk de verlening van zulke diensten zouden belemmeren;

26.

is van mening dat in verband met internationale overheidsaanbestedingen bijvoorbeeld combinatorische veilingen voor MKB-consortia, het via het internet publiceren en het bekendmaken van aanbestedingen de handel in opdrachten in aanzienlijke mate kunnen doen toenemen en dit niet alleen binnen de Europese Unie maar ook wereldwijd, en daarmee tevens grensoverschrijdende elektronische handel kunnen bevorderen;

27.

roept in herinnering dat het definitieve Anti-Namaak Handelsverdrag (Anti-Counterfeiting Trade Agreement) evenwicht moet bieden tussen de daadwerkelijke handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en de bescherming van de grondrechten van de consument, en een bijdrage moet leveren tot de vrije stroom van informatie en het gebruik van legitieme diensten op het gebied van de elektronische handel gen;

28.

roept de Commissie op om met gebruikmaking van traditionele en op internet gebaseerde instrumenten voorlichtings- en educatiecampagnes te houden om ervoor te zorgen dat de consumenten zich bewust worden van hun rechten en aldus hun vertrouwen in onlinehandel wordt vergroot;

29.

betreurt de fragmentatie van de internetmarkt binnen de EU als gevolg van wettelijke bepalingen die geografische afscherming van de markt toestaan of vereisen, wettelijke bepalingen die de levering via internet van goederen of diensten verbieden of belemmeren, contractuele beperkingen voor distributeurs, rechtsonzekerheid, een gebrek aan consumentenvertrouwen in de veiligheid van betalingssystemen, hoge kosten voor toegang tot het internet en begrenzing van de beschikbaarheid van leveringsmogelijkheden;

30.

vraagt de Commissie om op haar website informatie te publiceren over de rechten van de consumenten in de omgang met de internationale internethandel en daarbij vooral de klemtoon te leggen op contractuele vraagstukken, de bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken, de persoonlijke sfeer en de auteursrechten;

31.

meent dat de tekortkomingen in de regelgeving op de internetmarkt in de EU de ontwikkeling in de weg staan van een stabiele, sterke Europese industriële en commerciële internetomgeving, wat leidt tot een onbevredigende mate van deelname door de Europese consumenten aan zakelijke transacties binnen de EU en internationaal, en de creativiteit en innovatie van de commerciële activiteit belemmert; betreurt het feit dat het aantal in de EU gevestigde bedrijven die uitsluitend internetdiensten leveren extreem laag is;

32.

neemt kennis van voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende consumentenrechten (COM(2008)0614), dat hopelijk zal zorgen voor een hogere mate van rechtszekerheid, transparantie en bescherming voor het groeiend aantal via het internet kopende consumenten, met name wat betreft aflevering, het doorgeven van risico's, conformiteit met het contract en handelswaarborgen;

33.

herinnert eraan dat vertrouwen, met name van consumenten en het MKB, van vitaal belang is voor een optimaal gebruik van de mogelijkheden die internethandel biedt, zoals zij in haar resolutie van 21 juni 2007 heeft onderstreept;

34.

roept de Commissie en de lidstaten op om iedere gelegenheid aan te grijpen om bij te dragen aan versterking van het vertrouwen door middel van actie via de relevante internationale fora, zoals de WTO, en ernaar te streven mondiale standaards en normen te bereiken die de Europese optimale werkmethoden in acht nemen;

35.

verzoekt de Commissie de juridische interoperabiliteit van internetdiensten te verbeteren door modelvergunningen en andere juridische oplossingen te ontwikkelen die compatibel zijn met jurisdicties waar het privaatrecht niet is geharmoniseerd, in het bijzonder voor vrijwillige schadeloosstelling voor octrooien in overeenstemming met internationale internetnormen, en bestaande Europese maatregelen op het gebied van de juridische interoperabiliteit te propageren als een middel om de transactiekosten en de rechtsonzekerheid voor onlineaanbieders te verminderen;

36.

verzoekt de Commissie, indien nodig in samenwerking met de OESO, om een gedetailleerde studie uit te voeren en de internationale elektronische handel in de statistieken op te nemen;

37.

verzoekt de Commissie een uitgebreide strategie voor het verwijderen van de nog bestaande belemmeringen voor het MKB in verband met het gebruik van de elektronische handel (toegang tot ICT, ontwikkelingskosten en onderhoud van e-businesssystemen, gebrek aan vertrouwen, gebrekkige informatie en rechtsonzekerheid in geval van transnationale conflicten, enzovoort) alsook beleidsaanbevelingen te ontwikkelen o.m. het bieden van stimuli aan het MKB om in hogere mate deel te nemen aan de internethandel in producten en diensten; moedigt in dit verband de instelling aan van een databank om de nieuwe en onervaren deelnemers aan de internethandel informatieondersteuning en beheersadviezen te verschaffen, en de uitvoering van een vergelijkende economische analyse van de voordelen van elektronische handel en internetreclame voor het MKB, alsmede casestudies van MKB's uit de EU die met succes online handel drijven;

38.

roept de Commissie en de lidstaten op kleine en middelgrote bedrijven aan te moedigen „online te gaan” en platforms te organiseren voor het delen van informatie en het uitwisselen van optimale werkwijzen, en adviseert de Commissie en de lidstaten het gebruik van elektronica bij overheidsopdrachten te bevorderen waarbij er met grote zorgvuldigheid op wordt toegezien dat de e-toegankelijkheid blijft gewaarborgd;

39.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om een publieke discussie op gang te brengen aan de hand van haar issues paper getiteld „Opportunities in Online Goods and Services” en door de oprichting van een adviesgroep die moet meewerken aan een verslag over de desbetreffende kwesties;

40.

wijst erop dat internet gezorgd heeft voor nieuwe methoden op het gebied van productie, consumptie en verspreiding van culturele goederen en diensten, die kunnen bijdragen tot intercultureel begrip op basis van vrije en eerlijke toegang tot nieuwe ITC's alsmede respect voor culturele en taalkundige verscheidenheid;

41.

beklemtoont dat culturele en artistieke producten en diensten een zowel economische als culturele waarde hebben en dat het belangrijk is aan deze opvatting vast te houden in internationale onderhandelingen over en overeenkomsten inzake de handel, en via mondiale netwerken, door het UNESCO-Verdrag op juridisch bindende wijze toe te passen;

42.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de internationale handelsregels culturele sectoren, in het bijzonder de audiovisuele, muziek- en uitgeversbranche, in staat stellen om de nieuwe kansen die online handel biedt ten volle te benutten; stelt echter dat dit geen afbreuk mag doen aan het duidelijk in het onderhandelingsmandaat vastgestelde beleid van de Gemeenschap om ten aanzien van de audiovisuele en culturele sector geen voorstellen tot liberalisering te formuleren en geen verzoeken in die zin te accepteren;

43.

meent dat het internet zich ontwikkelt tot het efficiëntste medium voor het overbruggen van de handelskloof tussen noord en zuid; meent dat het internet nieuwe verkoopkanalen opent die de minst ontwikkelde landen en andere ontwikkelingslanden verbindt met geavanceerde, centrale handelssystemen, waardoor hun uitvoerstromen groeien en de nadelen van de traditionele handelspraktijken worden omzeild;

44.

meent dat de deelname van de minst ontwikkelde landen en andere ontwikkelingslanden aan de internationale handel via het internet moet worden ondersteund met grotere investeringen in op de eerste plaats de basisinfrastructuur, zoals telecommunicatienetwerken en uitrustingen voor toegang; onderstreept de noodzaak van lage kosten en een betere kwaliteit bij de levering van internetdiensten; erkent dat de liberalisering van de telecommunicatiesector heeft geleid tot grotere investeringen in infrastructuur, betere dienstverlening en innovatie;

45.

erkent dat in sommige landen gebruikers via mobiele apparatuur toegang krijgen tot het internet;

46.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(2)  PB L 128 van 15.5.2002, blz. 1.

(3)  PB L 23 van 26.1.2008, blz. 21.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0449.

(5)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(6)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(7)  PB C 167 van 1.6.1998, blz. 203.

(8)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 370.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/120


Invloed van economische partnerschapsovereenkomsten op de ontwikkeling

P6_TA(2009)0051

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de invloed van economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling (2008/2170(INI))

(2010/C 67 E/14)

Het Europees Parlement,

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (de Overeenkomst van Cotonou) (1),

gezien Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (2),

gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot de instelling van economische partnerschapsovereenkomsten (3),

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 10 en 11 april 2006 over de economische partnerschapsovereenkomsten en van 16 oktober 2006 over handelsgebonden hulpverlening, alsook de conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006,

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 15 mei 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten,

gezien de conclusies van de 2870e zitting van de Raad Externe Betrekkingen van 26 en 27 mei 2008 over economische partnerschapsovereenkomsten,

gelet op de resolutie van de ACS-EU-ministerraad die op 13 juni 2008 in Addis Abeba is aangenomen,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad van 28 november 2006 tot wijziging van de richtsnoeren voor de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen en -regio's (COM(2006)0673),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007„Van Caïro naar Lissabon – Het strategische partnerschap tussen de EU en Afrika” (COM(2007)0357),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (COM(2007)0635),

gezien de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT), met name artikel XXIV daarvan,

gezien de VN-Millenniumverklaring van 8 september 2000 waarin de millenniumontwikkelingsdoelstellingen als gezamenlijk door de internationale gemeenschap vastgestelde criteria voor de uitbanning van de armoede worden uiteengezet,

gezien de verklaring van de tweede conferentie van Afrikaanse ministers bevoegd voor Integratie, aangenomen in Kigali, Rwanda, op 26-27 juli 2007,

gezien het verslag van mevrouw Christiane Taubira, lid van de Franse Nationale Vergadering, van 16 juni 2008: „Les Accords de Partenariat Economique entre l'Union européenne et les pays ACP. Et si la Politique se mêlait enfin des affaires du monde?” (De economische partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en de ACS-landen. En als de politiek zich eindelijk eens met de wereld zou bemoeien?),

gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 19 februari 2004 over de economische partnerschapsovereenkomsten: problemen en vooruitzichten (4),

gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 23 november 2006 over de evaluatie van de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) (5),

gezien de verklaring van Kigali inzake ontwikkelingsgerichte economische partnerschaps-overeenkomsten (EPO's), aangenomen door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 20 november 2007 (6),

gezien de op 3 oktober 2008 in Accra goedgekeurde verklaring van de staatshoofden van de ACS-landen inzake EPO's,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2002 houdende zijn aanbevelingen aan de Commissie inzake de sluiting van overeenkomsten inzake economisch partnerschap met ACS-regio's en -landen (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over een ontwikkelingsstrategie voor Afrika (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 september 2006 over „Meer en beter samenwerken: het pakket 2006 inzake de doeltreffendheid van de bijstand van de EU” (10),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (11),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over de handelsgebonden hulpverlening van de Europese Unie (12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 juni 2007 over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling – halverwege (13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw – Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika (14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 december 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (15),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 mei 2008 over het vervolg op de Verklaring van Parijs van 2005 over de doeltreffendheid van de hulp (16),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0513/2008),

A.

overwegende dat in artikel 36, lid 1, van de Overeenkomst van Cotonou de Europese Unie en de ACS-landen overeenkomen „nieuwe met de WTO verenigbare handelsregelingen te treffen die de tussen hen bestaande handelsbelemmeringen geleidelijk opheffen en de samenwerking op alle voor de handel van belang zijnde terreinen verhogen”,

B.

overwegende dat de Raad op 12 juni 2002 de onderhandelingsrichtsnoeren voor de EPO's met de ACS-landen heeft aangenomen en dat in datzelfde jaar de onderhandelingen met de groep van ACS-staten over onderwerpen van algemeen belang van start zijn gegaan, gevolgd door afzonderlijke onderhandelingen met zes EPO-regio's (Caribisch gebied, West-Afrika, Centraal-Afrika, Oost- en Zuidelijk Afrika, SADC-minus, Stille Oceaan),

C.

overwegende dat op 16 december 2007 15 lidstaten van het Caribisch Forum van Afrikaanse en Caribische landen en landen van de Stille Oceaan (Cariforum) een EPO met de EU en haar lidstaten hebben geparafeerd,

D.

overwegende dat ingevolge artikel 231 van de met Cariforum gesloten EPO een parlementaire commissie Cariforum-EG wordt ingesteld,

E.

overwegende dat 18 Afrikaanse landen, waarvan er 8 tot de minst ontwikkelde landen (MOL's) behoren, in november en december 2007 tijdelijke „springplank”-EPO's hebben geparafeerd, terwijl 29 andere Afrikaanse ACS-landen, waarvan er 3 geen MOL zijn, geen enkele EPO hebben geparafeerd; overwegende dat Zuid-Afrika en de EU al een overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking, een met de WTO verenigbare handelsregeling, hebben ondertekend,

F.

overwegende dat Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji, twee ACS-landen die niet tot de MOL's behoren, op 23 november 2007 een interim-EPO hebben geparafeerd, terwijl de overige ACS-landen van de Stille Oceaan (waarvan er zes wel, en zeven niet tot de MOL behoren) geen EPO hebben geparafeerd,

G.

overwegende dat tot dusverre geen van de in 2007 geparafeerde overeenkomsten is ondertekend, doch alle overeenkomsten naar verwachting vóór eind 2008 hadden moeten ondertekend zijn,

H.

overwegende dat de EU sinds 1 januari 2008 voor goederen van oorsprong uit de ACS-landen die een EPO of een tijdelijke „springplank”-EPO hebben geparafeerd, de in deze overeenkomsten voorziene invoerregelingen toepast (17),

I.

overwegende dat de landen in Afrika en de Stille Oceaan nog met de Commissie in onderhandeling zijn over de sluiting van volledige EPO's,

J.

overwegende dat met name in zijn eigen resoluties, maar ook in documenten van de Raad en de Commissie door alle partijen herhaaldelijk is bevestigd dat EPO's ontwikkelingsinstrumenten ter bevordering van duurzame ontwikkeling en regionale integratie en ter terugdringing van de armoede in de ACS-landen moeten zijn,

K.

overwegende dat de uit de EPO's voortvloeiende aanpassingskosten in aanzienlijke mate een negatief effect op de ontwikkeling van de ACS-landen zullen hebben, zijnde enerzijds een direct effect dat weliswaar nog moeilijk voorspelbaar is, doch zijn neerslag zal vinden in verlies aan douane-inkomsten alsook in kosten in verband met de hervorming van de regelgeving en de implementatiemaatregelen om te voldoen aan het brede scala aan in de EPO's vastgelegde regelingen, en zijnde anderzijds een indirect effect in de vorm van voor aanpassing of sociale ondersteuning noodzakelijke uitgaven op gebieden als werkgelegenheid, verbetering van de vaardigheden, productie, exportdiversificatie en hervorming van het beheer van de overheidsfinanciën,

L.

overwegende dat 21 ACS-landen, waarvan er enkele nog geen EPO hebben ondertekend, in hun nationale indicatieve programma's voor het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) specifieke bedragen voor begeleidende maatregelen bij de EPO's hebben uitgetrokken,

M.

overwegende dat de bedragen die in alle nationale indicatieve programma's zijn uitgetrokken voor aan EPO's gerelateerde maatregelen slechts 0,9% van de totale omvang van de nationale indicatieve programma's (A-middelen) uitmaken; overwegende dat er daarnaast nog omvangrijke indirecte EPO-ondersteunende maatregelen, zoals voor regionale integratie en infrastructuur alsook handelsgebonden hulp, beschikbaar zijn,

N.

overwegende dat de impact van de EPO's op de ontwikkeling tot uiting zal komen in:

vermindering van de netto-opbrengsten uit douanerechten en de effecten daarvan op de begrotingen van de ACS-landen,

verbetering van het aanbod aan vanuit de EU ingevoerde producten voor de economieën en de consumenten in de ACS-landen,

groei van de export vanuit de ACS-landen naar de EU door verbeterde oorsprongsregels, die zullen leiden tot economische groei, meer werkgelegenheid en hogere overheidsinkomsten, die voor de financiering van sociale maatregelen kunnen worden ingezet,

regionale integratie in de ACS-regio's, waardoor het kader voor economische ontwikkeling wordt verbeterd en bijgevolg wordt bijgedragen tot economische groei,

het succesvolle gebruik van financiering voor handelsgebonden hulp in samenhang met de EPO's,

de tenuitvoerlegging van hervormingsmaatregelen in de ACS-landen, in het bijzonder met betrekking tot het beheer van de overheidsfinanciën, de inning van douanerechten en de invoering van een nieuw belastingstelsel,

O.

overwegende dat het van essentieel belang is de handel tussen de ACS-regio's onderling en tussen de ACS-regio's en andere ontwikkelingslanden (Zuid-Zuid-handel) te bevorderen en te ondersteunen, aangezien deze belangrijke positieve effecten zal hebben op de ontwikkeling van de ACS-landen en hun afhankelijkheid zal verminderen,

P.

overwegende dat de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 26 en 27 mei 2008 in zijn conclusies onderstreepte dat een flexibele aanpak nodig is en tegelijkertijd passende vooruitgang moet worden gewaarborgd, en de Commissie verzocht werd de met de WTO-regelingen verenigbare flexibiliteit en asymmetrie zodanig te benutten dat met de verschillende behoeften en ontwikkelingsniveaus van de ACS-landen en regio's rekening kan worden gehouden,

Q.

overwegende dat de bevolking van de ACS-landen het hardst door de wereldwijde financiële en voedselcrisis wordt getroffen en de magere resultaten die op het gebied van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen zijn geboekt, tot nul dreigen te worden gereduceerd,

1.

dringt er bij de Raad, de Commissie en de regeringen van de EU-lidstaten en de ACS-landen op aan om alles in het werk te stellen om de sfeer van wederzijds vertrouwen en constructieve dialoog, mocht deze in de loop van de onderhandelingen schade hebben opgelopen, te herstellen en de ACS-landen bij de onderhandelingen en implementatie als gelijkwaardige partners te erkennen;

2.

dringt er bij de lidstaten op aan hun toezeggingen om de officiële ontwikkelingshulp (ODA) te verhogen, zelfs in deze tijd van wereldwijde financiële crisis, gestand te doen, waardoor ook de handelsgebonden hulp kan worden opgevoerd, alsook om begeleidende maatregelen te nemen in de vorm van regionale handelsgebonden hulpverlening voor de tenuitvoerlegging van de EPO's, ten einde aldus bij te dragen aan de positieve effecten van de EPO's op de ontwikkeling; onderstreept dat ondertekening van een EPO geen voorwaarde voor het ontvangen van handelsgebonden hulp is;

3.

benadrukt dat EPO's een ontwikkelingsinstrument zijn waarmee zowel de nationale als de regionale belangen en behoeften van de ACS-landen worden behartigd, teneinde armoede tegen te gaan, de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en fundamentele mensenrechten, zoals het recht op voedsel en het recht op toegang tot openbare basisvoorzieningen, te eerbiedigen;

4.

herinnert de Raad en de Commissie eraan dat noch het sluiten, noch het opzeggen van een EPO tot een situatie mag leiden waarin een ACS-land in een minder gunstige positie terechtkomt dan waarin het zich bevond op grond van de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou;

5.

dringt er bij de Commissie en de ACS-landen op aan om de voor handelsgebonden hulpverlening beschikbare financiering zo goed mogelijk te benutten om het hervormingsproces te steunen op gebieden die van essentieel belang zijn voor de economische ontwikkeling, om waar nodig de infrastructuur te verbeteren, omdat de mogelijkheden die de EPO's bieden, slechts ten volle kunnen worden benut, als er krachtige begeleidende maatregelen voor de ACS-landen worden genomen, om het nettoverlies aan inkomsten uit douanerechten te compenseren en belastinghervorming te stimuleren, zodat de overheidsinvesteringen in sociale sectoren niet worden teruggeschroefd, om te investeren in de productieketen teneinde de productie van exportgoederen te diversifiëren, om exportgoederen te produceren die een hogere toegevoegde waarde hebben, en om te investeren in opleiding en steun voor kleine producenten en exporteurs, zodat zij kunnen voldoen aan de sanitaire en fytosanitaire criteria van de EU;

6.

benadrukt dat EPO's die worden gesloten met afzonderlijke ACS-landen of met een groep landen, waar niet alle landen van een regio onder vallen, het gevaar met zich brengen de regionale integratie te verstoren; verzoekt de Commissie haar aanpak te herzien, daarbij met dit risico rekening te houden en geen EPO's te sluiten die de regionale integratie in gevaar zouden kunnen brengen;

7.

onderstreept dat de door de lidstaten toegezegde verhoging van de ODA in eerste instantie moet worden aangewend om de inspanningen op het gebied van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen op te voeren in de ACS-landen die het hardst door de gevolgen van de wereldwijde financiële en voedselcrisis worden getroffen en waar de op het gebied van deze doelstellingen geboekte vooruitgang elke dag opnieuw in gevaar wordt gebracht;

8.

onderstreept voorts dat in alle overeenkomsten de asymmetrie in het voordeel van de ACS-landen in acht moet worden genomen, zowel voor wat betreft de producten als de overgangsperioden, en dat de EPO's concrete garanties moeten bieden voor de bescherming van de door de ACS-landen als kwetsbaar aangemerkte sectoren;

9.

beklemtoont dat in de met EPO's gepaard gaande steunmaatregelen rekening moet worden gehouden met het belang van regionale integratie en van de economische betrekkingen met andere ontwikkelingslanden voor de ontwikkeling van de ACS-landen;

10.

dringt er bij de Commissie op aan om de onderhandelaars van de ACS-landen vóór de sluiting van de overeenkomst voldoende tijd te geven om deze te evalueren en voorstellen te doen, met inachtneming van de tijdschema's van de WTO;

11.

onderstreept dat in de EPO's een herzieningclausule moet worden opgenomen voor herziening van de overeenkomst 5 jaar na ondertekening en dat de nationale parlementen, het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld daar officieel bij moeten worden betrokken; onderstreept voorts dat deze termijn een grondige evaluatie van de effecten van de EPO op de economieën en de regionale integratie van de ACS-landen alsook een passende heroriëntering mogelijk moeten maken;

12.

is van oordeel dat handelsovereenkomsten tussen de ACS-landen en de EU die van invloed zijn op de levensomstandigheden van de bevolking, het resultaat van een open en publiek debat met volwaardige deelname van de nationale parlementen van de ACS-landen, moeten zijn;

13.

dringt er bij de regeringen van de ACS-landen op aan om met name bij de overheid, het beheer van de overheidsfinanciën, de inning van douanerechten, het belastingstelsel en de bestrijding van corruptie en wanbeheer, die hervormingen door te voeren die voor goed bestuur noodzakelijk zijn;

14.

onderstreept dat strengere controle- en evaluatievoorschriften in de EPO's moeten worden opgenomen ten einde na te gaan wat de gevolgen van de EPO voor de landelijke en regionale ontwikkeling alsook voor de doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding - niet alleen volgens EPO-normen - zijn;

15.

benadrukt dat er meer transparantie moet komen in de onderhandelingen en de uitkomsten ervan, zodat beleidsmakers, parlementariërs en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld democratische controle hierop kunnen uitoefenen;

16.

is van oordeel dat de regionale strategiedocumenten en de regionale indicatieve programma's van het EOF omvangrijke, systematische en weloverwogen steun voor de tenuitvoerlegging van de EPO's moeten omvatten, een en ander met inachtneming van het hervormingsproces dat voor het welslagen van de EPO's noodzakelijk is;

17.

dringt er bij de Commissie op om aan in partnerschap met de ACS-landen in de EPO's en interim-EPO's ontwikkelingscriteria op te nemen, vastgesteld naar gelang van de prioriteiten van elke regio en het door haar gekozen tempo, ten einde de sociaal-economische effecten van de EPO's op essentiële sectoren te meten;

18.

onderstreept dat bossen, biodiversiteit en inheemse of bosafhankelijke volkeren in geen geval in gevaar mogen worden gebracht; wijst er in dit verband op dat het ACS-landen moet worden toegestaan voorschriften toe te passen om de export van hout en andere onbewerkte grondstoffen te beperken en van die regelgeving gebruik te maken om bossen, in het wild levende dieren en nationale industrieën te beschermen;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de EU-lidstaten en van de ACS-landen, alsmede aan de ACS-EU-Raad en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

(3)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(4)  PB C 120 van 30.4.2004, blz. 16.

(5)  PB C 330 van 30.12.2006, blz. 36.

(6)  PB C 58 van 1.3.2008, blz. 44.

(7)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 305.

(8)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 475.

(9)  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 121.

(10)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 373.

(11)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301.

(12)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.

(13)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 232.

(14)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 201.

(15)  PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361.

(16)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0237.

(17)  Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1).


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/126


Kosovo

P6_TA(2009)0052

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over Kosovo en de rol van de EU

(2010/C 67 E/15)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties, dat op 26 juni 1945 werd ondertekend,

gezien resolutie 1244 van 10 juni 1999 (S/RES/1244(1999)) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

gelet op de hoofdbeginselen voor een regeling van de status van Kosovo die op 7 oktober 2005 zijn aangenomen door de contactgroep voor Kosovo,

gezien zijn resolutie van 29 maart 2007 over de toekomst van Kosovo en de rol van de EU (1),

gezien de Vrijhandelsovereenkomst voor Centraal-Europa die op 19 december 2006 in Boekarest werd ondertekend,

gezien het eindverslag van de speciale VN-gezant over de toekomstige status van Kosovo en het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo van 26 maart 2007,

gezien het Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/CFSP van de Raad van 4 februari 2008 met betrekking tot de EU-missie voor het vestigen van de rechtsstaat in Kosovo (EULEX KOSOVO) (2),

gezien het Gemeenschappelijk Optreden 2008/123/CFSP van de Raad van 4 februari 2008 ter benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (3),

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 18. februari 2008,

naar aanleiding van de brieven van de secretaris-generaal van de VN aan de president van Servië en de president van Kosovo van 12 juni 2008 over de herschikking van de missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo (UNMIK),

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 12 juni 2008 aan de Veiligheidsraad over de missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo (S/2008/354),

gezien de donorconferentie voor Kosovo die heeft plaatsgevonden in Brussel op 11 juli 2008,

gezien de technische overeenkomst tussen UNMIK en EULEX van 18 augustus 2008 betreffende de overdracht van middelen,

gezien resolutie 63/3 van de Algemene Vergadering van de VN van 8 oktober 2008 (A/RES/63/3), waarin werd besloten het Internationale Hof van Justitie om advies te vragen over de kwestie of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht,

gezien de verklaring van 26 november 2008 (S/PRST/2008/44) van de voorzitter van de Veiligheidsraad van de VN, waarin de Veiligheidsraad unaniem heeft ingestemd met het verslag van secretaris-generaal Ban Ki-moon van de VN over UNMIK (S/2008/692) en EULEX werd toegestaan zijn werkzaamheden uit te breiden tot geheel Kosovo,

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Kosovaarse parlement op 17 februari 2008 de Kosovaarse onafhankelijkheid heeft uitgeroepen en heeft verklaard zich aan te sluiten bij het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo van speciaal VN-afgezant Martti Ahtisaari,

B.

overwegende dat de Servische regering een constructieve houding heeft aangenomen en deelneemt aan concrete onderhandelingen om tot een overeenkomst te komen; en voorts overwegende dat ondanks ongunstige omstandigheden de Servische regering een pro-Europees standpunt is blijven innemen,

C.

overwegende dat dit algemene voorstel verankerd is in de Kosovaarse grondwet en wetgeving; overwegende dat 25 landen op verzoek van de Kosovaarse leiders een internationale stuurgroep hebben gevormd die er in de eerste plaats naar streeft het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo volledig ten uitvoer te leggen; overwegende dat de internationale stuurgroep in Kosovo een internationale civiele vertegenwoordiger heeft aangesteld die wordt ondersteund door een internationaal civiel kantoor, in overeenstemming met het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo; overwegende dat dit inhoudt dat Kosovo zijn eigen zaken regelt, weliswaar onder toezicht voor wat de toepassing betreft van onder andere de bescherming en bevordering van de rechten van minderheden,

D.

overwegende dat tot dusver 54 landen de onafhankelijkheid van Kosovo hebben erkend, waaronder 22 van de 27 EU-lidstaten,

E.

overwegende dat de 27 EU-lidstaten een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie naar Kosovo hebben gestuurd, Pieter Feith, die tegelijk de functie van internationale civiele vertegenwoordiger bekleedt; overwegende dat deze persoon in zijn functie van internationaal civiel vertegenwoordiger toeziet op de volledige uitvoering van het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo, en in zijn functie van speciaal vertegenwoordiger van de EU de steun en het advies van de EU aanbiedt in het politieke proces in Kosovo,

F.

overwegende dat de regionale stabiliteit van de westelijke Balkan prioriteit heeft voor de Europese Unie, die in verband hiermee dan ook de EULEX-missie heeft opgezet: overwegende dat EULEX zijn initiële operationele capaciteit in geheel Kosovo al heeft bereikt en dan ook verantwoordelijkheden op zich heeft genomen op het terrein van justitie, politie, penitentiaire diensten en douane, alsmede een aantal uitvoerende taken, met het doel om de bevoegde Kosovaarse instellingen op alle terreinen die in ruimere zin te maken hebben met de rechtsstaat, te begeleiden en te adviseren,

G.

overwegende dat door de inzet uit te breiden tot Kosovo ten noorden van de rivier de Ibar, EULEX een bijdrage levert aan het door alle partijen ondersteunde doel de rechtsstaat te vestigen en in geheel Kosovo een samenhangend juridisch stelsel in het leven te roepen en voor alle burgers gelijke toegang tot het recht te waarborgen,

De rol van Europa

1.

is ingenomen met de succesvolle inzet van EULEX in het gehele Kosovaarse gebied, met inbegrip van het gedeelte ten noorden van de rivier de Ibar, overeenkomst het verslag van de secretaris-generaal van de VN en de daaruit voortvloeiende voornoemde verklaring van het voorzitterschap van de Veiligheidsraad van de VN van 26 november 2008;

2.

beklemtoont de toezegging van de Europese Unie om het internationale recht te zullen handhaven en een leidende rol te zullen spelen bij het waarborgen van de stabiliteit in Kosovo en de westelijke Balkan als geheel; wijst andermaal op zijn bereidheid de economische en politieke ontwikkeling van Kosovo te stimuleren door het land een duidelijk uitzicht te bieden op het lidmaatschap van de EU, zoals voor de gehele regio;

3.

dringt er bij de EU-lidstaten die de onafhankelijkheid van Kosovo nog niet hebben erkend, op aan dit alsnog te doen;

4.

wijst op zijn bovenbedoelde resolutie van 29 maart 2007 waarin de mogelijkheid van de verdeling van Kosovo duidelijk wordt verworpen;

5.

merkt op dat, zoals aangekondigd door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VNvoor UNMIK in Kosovo, Lamberto Zannier, met ingang van 9 december 2008 UNMIK geen bevoegdheden meer heeft op het gebied van politie en douane en dat het binnenkort al zijn resterende bevoegdheden op het terrein van justitie zal overdragen aan EULEX, zodat geheel Kosovo onder hetzelfde juridisch gezag valt;

6.

dringt er bij de internationale gemeenschap op aan EULEX krachtig te ondersteunen en de overname door EULEX in geheel Kosovo van alle UNMIK-taken op het terrein van de douane, politie en justitie, te vergemakkelijken;

7.

spreekt de verwachting uit dat EULEX zal optreden volgens het mandaat van de EU en de stabiele ontwikkeling van Kosovo zal bevorderen en de rechtsstaat zal waarborgen voor alle gemeenschappen die in Kosovo wonen; beklemtoont dat het optreden van EULEX in het belang is van alle etnische minderheden in Kosovo, omdat het onder andere klachten over discriminatie, intimidatie en geweld op etnische gronden en de vele onopgeloste eigendomskwesties in behandeling zal nemen;

8.

is ingenomen met de instemming van de Servische regering met de inzet van EULEX, de belangrijkste EVDB (Europees veiligheids- en defensiebeleid)-missie tot nu toe, en haar bereidheid om met EULEX samen te werken; spoort Servië aan deze constructieve houding te blijven aannemen, omdat ze aansluit bij de Servische ambities om tot de Unie toe te treden;

9.

is in dit verband ingenomen met het besluit dat genomen is in het kader van de overgangsregelingen waarover de VN en de Servische regering overeenstemming hebben bereikt, een ervaren Servisch-Kosovaarse politieofficier te benoemen, die binnen de politiemacht van Kosovo werkzaam zal zijn, maar rechtstreeks verslag zal uitbrengen aan EULEX, als eerste stap in het streven naar een adequate vertegenwoordiging van alle minderheden in de Kosovaarse politie;

10.

is van mening dat de overgangsregelingen waarover de VN en de Servische regering overeenstemming hebben bereikt, moeten worden heroverwogen in het licht van de ontwikkelingen ter plaatse, zodra EULEX zijn volledige operationele capaciteit heeft bereikt;

11.

vraagt EULEX met spoed de achterstand bij rechtszaken onder internationaal toezicht aan te pakken en daarbij voorrang te geven aan zaken over interetnisch geweld, oorlogsmisdaden en corruptie op hoog niveau, met als doel bij te dragen tot de versterking van de rechtsstaat;

12.

is van mening dat de oprichting van een goed functionerend programma ter bescherming van getuigen van essentieel belang is om doeltreffende juridische actie te kunnen ondernemen tegen hooggeplaatste wetsovertreders in Kosovo, in het bijzonder voor wat oorlogsmisdaden betreft;

13.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan hun activiteiten te coördineren om te zorgen voor een samenhangende externe actie van de Unie en voor de tenuitvoerlegging van bovengenoemd Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/CFSP; doet dan ook een beroep op het hoofd van de EULEX KOSOVO-missie, M. Yves de Kermabon, en de speciale vertegenwoordiger van de EU om voortdurend nauw samen te werken; dringt er voorts bij alle EU-vertegenwoordigers op aan gezamenlijk en gecoördineerd op te treden bij de inspanningen ter bevordering van de participatie van Kosovaarse Serviërs in het politieke, economische en sociale leven van Kosovo en verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de EU ervoor te zorgen dat de regering van Kosovo onverwijld tastbare maatregelen neemt, bijvoorbeeld gerichte maatregelen voor de economische ontwikkeling van het gebied rond Mitrovica, zodra de rechtsstaat in dit gebied is hersteld;

14.

verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uiting te geven aan zijn krachtige steun voor de Europese missie in Kosovo (EULEX KOSOVO), en zo snel mogelijk een bezoek te brengen aan het land;

15.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om alle beschikbare communautaire instrumenten en met name het pre-toetredingsinstrument, te gebruiken om de sociaal-economische ontwikkeling van Kosovo te stimuleren, de transparantie, efficiency en democratie in het bestuursapparaat en de samenleving van Kosovo te vergroten en zich in te zetten voor vrede en stabiliteit in Kosovo en de regio; is ingenomen met het voornemen van de Commissie een haalbaarheidsstudie te presenteren over methodes om de sociaal-economische en politieke ontwikkeling van Kosovo te versterken en gaat ervan uit dat deze studie gebaseerd zal zijn op een serieuze dialoog met de Kosovaarse autoriteiten en bij hen zal leiden tot een versterkte politieke wil om de nodige hervormingen door te voeren;

16.

is van opvatting dat de Commissie met spoed aandacht moet schenken aan de bevordering van plaatselijke projecten om de verzoening tussen de diverse gemeenschappen te vergemakkelijken en een grotere mobiliteit van de bevolking te stimuleren;

17.

is van mening dat bijvoorbeeld projecten voor het herstel van geschonden begraafplaatsen, met rechtstreekse betrokkenheid van lokale bewoners, van grote symbolische waarde zou zijn voor de gemeenschappen in Kosovo en zouden bijdragen aan een betere verstandhouding tussen de gemeenschappen; dringt er bij de Commissie en de speciale vertegenwoordiger van de EU op aan ervoor te zorgen dat dergelijke initiatieven hoog op de agenda van de Kosovaarse regering komen te staan;

18.

is voorts van mening dat de oprichting van een multi-etnische Europese universiteit, naast de bestaande universitaire centra in Pristina en Mitrovica en voorzieningen op het gebied van cultuur, maatschappij en gezondheidszorg, die speciaal bedoeld zijn voor de Servische gemeenschap in midden-Kosovo, een belangrijke stimulans zouden betekenen voor de integratie van de Servische gemeenschap in Kosovo; verzoekt de Commissie dan ook om, in nauwe samenwerking met de regering van Kosovo, onmiddellijk maatregelen te nemen om dit project te verwezenlijken;

19.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de regering van Kosovo hulp te bieden bij het oplossen van het acute personeelsgebrek in belangrijke sectoren van het overheidsbestuur, de scholing van ambtenaren te ondersteunen en te assisteren bij de verbetering van de communicatie-infrastructuur, zodat een soepel functionerende overheid ontstaat en de band tussen overheid en samenleving wordt versterkt;

Het bestuur van Kosovo

20.

is verheugd over de verbetering van de veiligheidssituatie in Kosovo; steunt de inspanningen van de politie in Kosovo om een hoog niveau van professionaliteit en betrouwbaarheid te bereiken; acht het absoluut noodzakelijk dat de politiemacht in alle Kosovaarse gebieden een multi-etnische samenstelling heeft; is dan ook ingenomen met de terugkeer van een aantal Servische agenten in de politiemacht van Kosovo en dringt er bij de Kosovaarse autoriteiten op aan steun te bieden aan de reïntegratie van politiemedewerkers die nog terug zullen komen;

21.

benadrukt dat het bestuur gedecentraliseerd moet zijn, zoals is vastgelegd in het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo; onderstreept dat deze decentralisering niet alleen in het belang is van de Servische gemeenschap maar alle inwoners van Kosovo ten goede zal komen, aangezien de decentralisering het bestuur transparanter zal maken en dichter bij de burgers zal brengen;

22.

wijst andermaal op het belang van een sterk maatschappelijk middenveld dat een versterking kan betekenen van de democratische beginselen die het fundament moeten vormen voor het bestuur in Kosovo; dringt er bij de Kosovaarse regering op aan steun te bieden aan bewegingen onder de burgers die verzoening nastreven en aan de ontwikkeling van vrije media, zonder politieke inmenging;

23.

meent dat het van groot belang is dat in de grondwet van Kosovo bepalingen verankerd zijn die bescherming bieden aan minderheden en meent dat de onverkorte tenuitvoerlegging van minderheidsrechten van fundamenteel belang is voor de stabiliteit van Kosovo en de regio;

24.

dringt er bij de Kosovaarse regering op aan vast te houden aan haar toezegging om zich in te spannen voor vrede, verdraagzaamheid en een interculturele en interreligieuze dialoog tussen alle gemeenschappen van Kosovo, namelijk de Albanezen, Serviërs, Roma. Ashkali, Egyptenaren, Gorani, Turken en Bosniaken en om de nodige voorwaarden te creëren opdat vluchtelingen naar Kosovo kunnen terugkeren, onder meer door te investeren in werkgelegenheid en infrastructuur en te zorgen voor de aanwezigheid van basale diensten in de betrokken gebieden en erop toe te zien dat minderheden kunnen profiteren van bovenbedoelde maatregelen;

25.

is bezorgd over de door de secretaris-generaal van de VN in zijn bovenbedoeld verslag over UNMIK geuite kritiek over de herziening van de selectiecriteria voor financiële hulp bij terugkeer, die is voorgesteld door het ministerie van gemeenschappen en terugkeer van Kosovo; dringt er bij de regering van Kosovo op aan dat, gezien de drastische vermindering van het aantal remigranten, de beperkte middelen die beschikbaar zijn, ook in de toekomst uitsluitend moeten worden ingezet voor het faciliteren van de terugkeer naar Kosovo van ontheemden;

26.

dringt er bij de internationale en plaatselijk autoriteiten op aan een oplossing te vinden voor de juridische status van de statenloze Roma, Ashkali en Egyptenaren die in Kosovo wonen, alsmede voor hun recht op eigendom; doet een beroep op de autoriteiten de positie van deze gemeenschappen te verbeteren door gelijke toegang te garanderen tot het reguliere onderwijs van hoog niveau en zo mogelijk, tot onderwijs in hun moedertaal, wat toegang biedt tot de arbeidsmarkt en de gezondheidszorg, door adequate woonomstandigheden en sanitaire voorzieningen te bieden en participatie te bevorderen in het maatschappelijke en het politieke leven;

27.

is ernstig bezorgd over de zorgwekkende gezondheidstoestand van Roma-gezinnen in de vluchtelingenkampen Osterode en Cesmin Lug; is van mening dat dit rechtstreeks verband houdt met de verontreinigde locatie van de kampen op de uiterst giftige afvalstortplaatsen van de loodmijnen van Trepça; is verheugd over de protesten van de Commissie bij de regering van Kosovo en dringt er bij de Commissie op aan te blijven streven naar een spoedige herhuisvesting van de betrokken gezinnen;

28.

dringt er bij de lidstaten op aan bij de onvrijwillige remigratie van leden van etnische minderheden, met name Serviërs en Roma uit Kosovo, die al vele jaren in West-Europa wonen, voorzichtig en tactvol te werk te gaan en begeleidende maatregelen te nemen voor de sociaaleconomische integratie van de betrokkenen;

29.

benadrukt dat eerbied voor culturele diversiteit de kern vormt van het Europese project; beklemtoont dat het begrip voor het multi-etnische karakter van religieus en cultureel erfgoed een noodzakelijke voorwaarde vormt voor de vrede en stabiliteit in de regio; dringt er bij alle relevante partijen op aan een technische dialoog aan te gaan over bescherming. behoud, herstel en bevordering van het cultureel en religieus erfgoed en de culturele identiteit in Kosovo;

30.

neemt kennis van de grondwet van Kosovo waarin gelijkheid van vrouwen en mannen duidelijk wordt erkend, maar wijst er ook op dat vrouwen niet voldoende ingeschakeld worden bij de politieke, economische en sociale ontwikkeling van Kosovo en dat zij voor wat betreft scholing en werk in een nadelige positie verkeren; doet dan ook een beroep op de regering van Kosovo om met steun van de Commissie, maatregelen te nemen voor gelijke kansen voor vrouwen, de adequate vertegenwoordiging van vrouwen in de instellingen van Kosovo en hun participatie in het economisch, maatschappelijk en politieke leven; roept voorts de Kosovaarse regering op doeltreffende maatregelen te nemen ter bestrijding van huiselijk geweld tegen vrouwen;

31.

beklemtoont dat uitwisselingen op academisch niveau steun verdienen en moeten worden bevorderd via programma's als Erasmus Mundus, om de burgers van Kosovo aan te moedigen om in de EU diploma's te halen en ervaring op te doen, in de overtuiging dat een brede opleiding een bijdrage levert aan de democratische ontwikkeling van het land;

32.

dringt er bij Kosovo en Servië op aan een constructieve dialoog aan te gaan over zaken van algemeen belang en een bijdrage te leveren aan de regionale samenwerking;

33.

beklemtoont dat het privatiseringsproces op standvastige en transparante manier moet verlopen om de indruk van nepotisme en corruptie te vermijden;

34.

maakt zich zorgen over de economische situatie in Kosovo en de negatieve invloed van de traagheid van de hervormingen, de wijdverbreide corruptie en de georganiseerde misdaad op de economie en op de geloofwaardigheid van de instellingen in Kosovo; beklemtoont dat de regering van Kosovo krachtige pogingen in het werk moet stellen om grotere transparantie en betrouwbaarheid te waarborgen en de banden tussen de politiek en de samenleving aan te halen; dringt er bij de regering van Kosovo op aan zowel overheidsmiddelen als geld van internationale donoren op transparante en verantwoordelijke wijze te besteden en dringt er bij de Commissie op aan Kosovo te helpen aansluiting te vinden bij Europese normen op het gebied van de betrouwbaarheid van de overheidssector en de economische transparantie; beschouwt dit als een essentiële voorwaarde voor het scheppen van een aantrekkelijke omgeving voor investeringen en voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven;

35.

beklemtoont het belang van een omvangrijke regionale economische samenwerking en de verplichting om de CEFTA-overeenkomst na te leven en de bepalingen ervan onverkort ten uitvoer te leggen;

36.

raadt de autoriteiten van Kosovo aan te investeren in hernieuwbare energie en op dat terrein te streven naar regionale samenwerking;

37.

maakt zich ernstige zorgen over het energietekort in Kosovo en heeft begrip voor de noodzaak om dit probleem aan te pakken; is niettemin ongerust over het plan van de regering om in een dicht bevolkt gebied een grote bruinkoolcentrale te bouwen; dringt er bij de Kosovaarse regering op aan rekening te houden met de impact van een nieuwe bruinkoolcentrale op het milieu, de volksgezondheid en het gebruik van schaarse grondstoffen zoals grond en water, en dringt er voorts op aan dat de Kosovaarse regering de Europese milieunormen en het Europese beleid inzake de klimaatverandering naleeft;

38.

vraagt dat de internationale civiele vertegenwoordiger toezicht houdt op de ontbinding van het Kosovo Protection Corps en de oprichting van de Kosovo Security Force (KSF), onder het rechtstreeks toezicht van de KFOR; dringt er bij de Kosovaarse regering op aan ervoor te zorgen dat de KSF volledig onder civiel toezicht komt te staan; is van opvatting dat de herziening van de overeenkomst van Kumanovo tussen de NATO en de Servische regering pas kan plaatsvinden als volledige stabiliteit en veiligheid zijn gewaarborgd en de betrekkingen tussen Servië en Kosovo zijn genormaliseerd;

*

* *

39.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regering van Kosovo, de regering van Servië, het hoofd van de UNMIK-missie, het hoofd van de EULEX KOSOVO-missie, de speciale vertegenwoordiger van de EU, de leden van de internationale stuurgroep en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.


(1)  PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 207.

(2)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(3)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 88.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/132


Handels- en economische betrekkingen met China

P6_TA(2009)0053

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de handels- en economische betrekkingen met China (2008/2171(INI))

(2010/C 67 E/16)

Het Europees Parlement,

gezien het High Level Economic and Trade Dialogue Mechanism (HLM) EU-China, dat voor het eerst bijeenkwam in Beijing op 25 april 2008,

gezien de conclusies van de tiende Top EU-China, die plaatsvond in Beijing op 28 november 2007,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „EU-China: Hechtere partners, groeiende verantwoordelijkheden” (COM(2006)0631), en het begeleidende werkdocument „Document betreffende het handels- en investeringsbeleid van de EU ten aanzien van China: Concurrentie en partnerschap” (COM(2006)0632),

gezien het besluit van de Vierde Ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), gehouden in Doha, Quatar op 9-14 november 2001, over de toetreding van China tot de WTO met ingang van 11 november 2001 en van Chinees Taipei met ingang van 1 januari 2002,

onder verwijzing naar zijn resoluties over China, in het bijzonder die van 7 september 2006 over de betrekkingen tussen de EU en China (1) en die van 13 oktober 2005 over de vooruitzichten voor de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en China (2),

gezien de studie van de Commissie van 15 februari 2007„Future Opportunities and Challenges in EU-China Trade and Investment Relations 2006-2010”,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 juli 2008 over de situatie in China na de aardbeving en voor de Olympische Spelen (3),

gezien het Achtste Jaarverslag „European Business in China Position Paper 2008/2009” van de Europese Kamer van Koophandel in China,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0021/2009),

A.

overwegende dat de handel tussen de EU en China zich sinds 2000 enorm heeft ontwikkeld, en dat de Europese Unie sinds 2006 China's belangrijkste handelspartner is en dat China sinds 2007 de op één na belangrijkste handelspartner van de Europese Unie is,

B.

overwegende dat een hogere ontwikkelingsgraad en het lidmaatschap van de WTO voor China, naast aanzienlijke voordelen, een grotere verantwoordelijkheid met zich meebrengen om in het mondiale economische stelsel een volledige en positieve rol te spelen, met inbegrip van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbankgroep,

C.

overwegende dat, ondanks de voortdurende groei, de bilaterale handelsbalans tussen China en de EU - de Unie had in 2007 een handelstekort met China van meer dan 160 miljard EUR - nog altijd niet in evenwicht is,

D.

overwegende dat de huidige mondiale financiële en economische crisis, die zich ook in China doet voelen, het resultaat is van financiële en macro-economische onevenwichtigheden, en van een teruglopende binnenlandse vraag en export,

E.

overwegende dat toegang tot de Chinese markt moeilijk is ten gevolge van het door de overheid gevoerde industriebeleid, octrooi-inbreuken, dubbelzinnige normen en onvoldoende handhaving, resulterend in technische en niet-tarifaire handelsbelemmeringen (NTB's) voor EU-ondernemingen,

F.

overwegende dat EU-producenten van goederen en diensten op de wereldmarkten uitermate concurrerend zijn; en overwegende dat een vrije en billijke toegang tot de Chinese markt EU-ondernemingen in de gelegenheid zou stellen hun export en aanwezigheid op een dergelijke markt te vergroten, en voor Chinese consumenten betere kwaliteit en meer dienstverlening zou betekenen,

G.

overwegende dat de uitvoer van de EU naar China in 2007 met 18,7 procent toenam en 231 miljard EUR bedroeg,

H.

overwegende dat het volume van de in China geproduceerde nagemaakte en vervalste goederen nog altijd schrikbarend groot is en dat 60% van de namaakgoederen die door de douanebeambten van de Europese Unie in beslag wordt genomen, in China wordt geproduceerd; overwegende dat de productie van deze goederen vaak plaatsvindt in fabrieken waar ook producten voor de reguliere markt worden geproduceerd, waarbij heel vaak de werknemersrechten worden geschonden en de gezondheids- en veiligheidsregels niet in acht worden genomen, resulterend in gevaren voor de consument en, in het geval van chemische stoffen, het milieu,

Algemeen

1.

onderstreept dat de handel tussen de EU en China enorm is toegenomen en de allergrootste uitdaging voor de handelsbetrekkingen van de EU vormt;

2.

benadrukt dat de Europees-Chinese handelsbetrekkingen moeten stoelen op de beginselen van wederkerigheid, en billijke concurrentie en handel, in overeenstemming met onze gemeenschappelijke waarden en inachtneming van de WTO-regels, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met duurzame ontwikkeling, respect voor milieugrenzen en de bijdrage aan mondiale doelstellingen bij de preventie van klimaatverandering;

3.

is van mening dat China, als één van de motoren van de mondiale groei, haar volle gewicht in de schaal moet werpen om ervoor te helpen zorgen dat de economische wereldorde zich op een duurzame en evenwichtige manier ontwikkelt;

4.

verzoekt de Commissie door te gaan met het beleid van toenadering tot en dialoog met China; is verheugd over de handelsgerelateerde technische bijstand die de Commissie China biedt; acht dergelijke bijstand van essentieel belang voor de succesvolle integratie van China in de wereldeconomie en met name voor de naleving door China van de in het kader van de WTO aangegane verplichtingen en gedane beloftes, en voor de verbetering van de sociale en milieu-omstandigheden;

5.

beklemtoont dat de Europese Unie en China een samenwerking zonder weerga moeten ontwikkelen om de huidige financiële en economische crisis op te lossen; is van mening dat het voor China en de Europese Unie een bijzondere kans is om verantwoordelijkheid aan de dag te leggen en hun rol te vervullen bij het oplossen van deze crisis;

6.

is van oordeel dat de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen met China onlosmakelijk verbonden moet zijn met de totstandbrenging van een daadwerkelijke, constructieve en effectieve politieke dialoog over een breed scala aan onderwerpen; is van oordeel dat de mensenrechten een belangrijk en integrerend onderdeel van de betrekkingen tussen de Europese Unie en China uitmaken; verzoekt de Commissie om te blijven aandringen op uitbreiding van de clausule over mensenrechten in de onderhandelingen met China over een hernieuwde partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO);

7.

is van mening dat het hedendaagse open handelssysteem economische activiteiten tussen China en ontwikkelingslanden kan stimuleren, hetgeen mogelijk in het voordeel is van beide partijen, en dat dit systeem een ongekende mogelijkheid kan bieden tot economische groei en de integratie van deze landen in de wereldeconomie, mits het handelsbeleid in overeenstemming is met de ontwikkelingsdoelstellingen en economische groei zich vertaalt in vermindering van de armoede;

8.

spoort de Commissie aan om in de handelsbetrekkingen van de EU met China openheid te betrachten; is van mening dat de Europese Unie en de lidstaten Chinese producten onbelemmerde en billijke toegang tot de Europese markten moeten blijven bieden, en zich op de concurrentie-uitdaging die China brengt, moeten voorbereiden; is van mening dat China hetzelfde moet doen door meer economische transparantie tot stand te brengen en markthervormingen door te voeren;

9.

spoort China aan om in de WTO een actieve rol te vervullen die aansluit bij zijn economische en handelsstatus, teneinde bij de te dragen tot een positieve ontwikkeling van de wereldhandel binnen een strikt en transparant kader van regels;

10.

verwelkomt de deelname van China aan de G20-bijeenkomst die op 15 november 2008 in Washington werd gehouden, hetgeen de weg moet plaveien naar zijn definitieve betrokkenheid bij de economische en financiële wereldzaken en het vervolgens nemen van de daarbij behorende belangrijke verantwoordelijkheden op mondiaal niveau;

11.

benadrukt dat protectionisme voor Europa niet het passende antwoord mag zijn op de groei in de handelsbetrekkingen tussen de EU en China; vindt dat de Europese Unie en de lidstaten harder moeten werken aan vooruitgang op het vlak van de hervormingsagenda van Lissabon, teneinde de bestaande comparatieve voordelen in de mondiale economie te handhaven en verder te ontwikkelen, en innovatie en beroepsopleiding te bevorderen;

12.

merkt op dat er een omvangrijk Chinees herstelplan voor groei en banen is gepresenteerd om de huidige economische crisis het hoofd te bieden; benadrukt dat de steunmaatregelen tijdelijk moeten zijn, moeten voldoen aan WTO-regels en de billijke concurrentie niet mogen verstoren;

13.

moedigt China's staatsinvesteringsfondsen en staatsbedrijven aan om te investeren in de EU, waardoor banen en groei worden gecreëerd en wordt bijgedragen aan wederzijds voordeel en aan de balans van investeringsstromen; wijst evenwel op de ondoorzichtigheid van China's financiële markten en benadrukt het belang van minimaal een gedragscode die de transparantie van de Chinese investeringen in de EU waarborgt; verzoekt de Europese Unie en China om hun respectieve markten op gelijke wijze open te houden voor investeringen, maar ook om maatregelen inzake transparantie te treffen;

Markttoegang

14.

verwelkomt het feit dat, sinds de toetreding van het land tot de WTO, steeds meer industriesectoren in China zijn opengesteld voor buitenlandse investeerders; maakt zich evenwel zorgen dat tegelijkertijd in sommige sectoren buitenlandse investeringen beperkt of verboden zijn en discriminerende maatregelen tegen buitenlandse ondernemingen zijn afgekondigd - met name met betrekking tot grensoverschrijdende fusies en acquisities;

15.

is van oordeel dat de vrije markttoegang voor veel EU-ondernemingen in China in het bijzonder wordt bemoeilijkt door protectionistische maatregelen, buitensporige bureaucratie, de onderwaardering van de Renminbi, diverse subsidies en een tekortschietend niveau van een geloofwaardige en overeengekomen handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten (IPR's);

16.

verzoekt China zijn markt verder te openen voor goederen en diensten, en door te gaan met de economische hervormingen, teneinde te komen tot een stabiel, voorspelbaar en transparant juridisch kader voor EU-ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's);

17.

verzoekt de Commissie om het Chinese wetsvoorstel betreffende post te bespreken met de Chinese regering zolang dit voorstel bepalingen bevat die buitenlandse koeriersdiensten zouden belemmeren; is van mening dat een evenwichtig regelgevend kader voor post- en koeriersdiensten nodig is teneinde China's beleid inzake het ondersteunen van buitenlandse investeringen en billijke concurrentie in de sector voor koeriersdiensten voort te zetten;

18.

erkent de stappen die de Chinese autoriteiten hebben gezet om de administratieve lasten op nationaal niveau terug te dringen, alsook de vooruitgang die is geboekt op het gebied van e-government om wetsteksten voor het publiek beschikbaar te maken, maar vindt dat er meer moet worden gedaan om buitenlandse ondernemingen vrije en gelijke toegang tot de Chinese markt te garanderen;

19.

beklemtoont dat een verdere openstelling onder de vorm van toegang tot de Chinese markt voor EU-ondernemingen kansen met zich mee zal brengen op een groot aantal gebieden, zoals de productie van machines, chemische stoffen, de automobielsector, geneesmiddelen en informatie- en communicatietechnologieën, projecten voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism), landbouw, de bouw, en de sectoren financiën, verzekeringen, telecommunicatie en detailhandel;

Belemmeringen, normen

20.

wijst erop dat NTB's één van de belangrijkste belemmeringen vormen voor EU-ondernemingen in China en voor Chinese en niet-EU-ondernemingen in de Europese Unie, met name KMO's;

21.

verzoekt China de internationale normen voor producten en diensten goed te keuren, teneinde de handel tussen China en de rest van de wereld verder te bevorderen; is verheugd over het feit dat China steeds meer participeert in internationale normalisatie-organen, en is van mening dat dit moet worden aangemoedigd en geflankeerd door de participatie van de EU in de Chinese normalisatie-organen; benadrukt het belang van naleving door de Chinese import van de Europese normen voor food- en non-foodproducten;

Grondstoffen

22.

betreurt het hardnekkige gebruik van handelsverstorende uitvoerbeperkingen zoals uitvoerheffingen op grondstoffen door de Chinese regering; verzoekt de Commissie om aan te dringen op het wegnemen van alle bestaande uitvoerbeperkingen in alle bilaterale onderhandelingen met China; benadrukt dat het wegnemen van deze uitvoerbeperkingen een essentieel element is van billijke handel tussen de Europese Unie en China; benadrukt dat zij alle toekomstige handelsovereenkomsten met China in dit opzicht zal evalueren;

Staatssteun

23.

is bezorgd dat de niet-aflatende staatsinterventie in het industriebeleid en de expliciete discriminerende restricties, zoals onbeperkte staatssteun voor exportfinanciering, evenals de beperkingen op het gebied van buitenlands eigendom in bepaalde sectoren, erin resulteren dat EU-ondernemingen in China geen gelijke kansen hebben;

Overheidsopdrachten

24.

verzoekt China met klem zich bij de Agreement on Government Procurement (overheidsopdrachten) (GPA) aan te sluiten, zoals vastgelegd in 2001, op constructieve wijze deel te nemen aan de onderhandelingen over het openen van zijn markt voor overheidsopdrachten en, in afwachting van een succesvolle afronding van die onderhandelingen, bij het toekennen van overheidscontracten transparante, voorspelbare en billijke procedures toe te passen, zodat buitenlandse ondernemingen op basis van gelijkheid naar die opdrachten kunnen meedingen; verzoekt China om EU-ondernemingen die in China zijn gevestigd en actief zijn onmiddellijke toegang te verschaffen;

Munteenheid

25.

is verheugd over het feit dat de Renminbi in 2008 een zekere waardestijging heeft beleefd; spoort China aan de Renminbi verder in waarde te laten stijgen, teneinde de munt op de internationale financiële markten, met name ten opzichte van de euro, nauwer bij China's economische positie te laten aansluiten; dringt er bij de Chinezen op aan een groter deel van hun valutareserves in euro's aan te houden;

EU-aanwezigheid en -bijstand

26.

is verheugd over de vooruitgang die geboekt is bij de oprichting van een EU-centrum in Beijing, dat de KMO's zal gaan bijstaan, alsook over het feit dat de financiering van het centrum - met het oog op de toekomst - nu middels een permanente begrotingspost is geregeld; benadrukt de noodzaak om te waarborgen dat dit centrum een duidelijk mandaat heeft, waardoor het creëren van dubbele structuren wordt vermeden en synergie met bestaande particuliere en overheidsinstanties uit de lidstaten wordt gecreëerd; steunt het werk dat is verricht door de IPR-KMO-helpdesk om kleine en middelgrote EU-ondernemingen informatie en opleidingen te verschaffen met betrekking tot de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (IPR) in China;

27.

beklemtoont dat het uitermate belangrijk is om met name de KMO's te helpen bij het overwinnen van de belemmeringen voor markttoegang; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat de markttoegangsteams van de EU in China goed functioneren;

Energie, duurzame energie

28.

vraagt de Europese Unie en China te werken aan het bevorderen van de handel in milieuvriendelijke producten en diensten, aan meer investeringen in duurzame projecten en infrastructuur, en de ontwikkeling aan te zwengelen van industrieën die een bijdrage leveren aan een reductie van de koolstofemissies;

29.

beklemtoont de kansen van China's opkomende hernieuwbare-energiesector voor de Europese ondernemingen die op dat gebied actief zijn; verzoekt China de markttoegang in deze sector te verbeteren;

30.

verzoekt om betere samenwerking tussen de Europese Unie en China om de overdracht van koolstofarme technologie, met name energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, te bevorderen; benadrukt het mogelijke belang van afvang en opslag van kooldioxide in China, omdat steenkool erg belangrijk is voor de Chinese economie; verzoekt de Commissie manieren te onderzoeken om de uitwisseling van goede praktijken met China op het gebied van duurzame ontwikkeling nog meer te ondersteunen;

Financiële diensten

31.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat EU-ondernemingen nog altijd beperkt worden bij het doen van investeringen in China in deze sector, met name in banken en in het verzekeringswezen, middels de hoge en discriminerende kosten voor vergunningen, en de regels die joint ventures met Chinese ondernemingen verplicht stellen; verzoekt China op dit vlak snel verbeteringen aan te brengen;

32.

is van mening dat diepe, liquide, open, transparante en goed gereguleerde financiële markten de economische groei kunnen bevorderen, dat de Chinese effectenhandel en het bank- en verzekeringswezen nog niet ten volle ontwikkeld zijn, en moedigt China ertoe aan volledig deel te nemen aan de mondiale discussie over verbetering van het regelgevings- en toezichtkader voor de financiële markten;

33.

onderstreept het belang van Chinese betrokkenheid bij en samenwerking met het IMF bij het ontwikkelen van een mondiale gedragscode voor staatsinvesteringsfondsen, die wellicht zal resulteren in meer transparantie;

34.

verzoekt de Commissie zo snel mogelijk de gevolgen van de financiële en economische crisis voor de relevante Europese industrie- en dienstensectoren te onderzoeken, die een cruciale rol spelen bij het vormgeven van de export- en importrelatie tussen de Europese Unie en China; verzoekt deze beoordeling naar het Parlement te sturen zodra een duidelijke trend waarneembaar is;

Vrije en billijke handel

Anti-dumping/status van markteconomie

35.

is van mening dat een permanente dialoog tussen handelsautoriteiten kan helpen bij het voorkomen en het oplossen van handelsgeschillen; wijst er evenwel op dat een effectief en efficiënt gebruik van Trade Defense Instruments bijdraagt tot het tot stand brengen van billijke voorwaarden voor handel tussen China en de Europese Unie, gezien het toenemende aantal anti-dumpingzaken dat tegen Chinese producenten wordt aangespannen;

36.

is van oordeel dat de Chinese economie op een groot aantal terreinen nog altijd niet volledig voldoet aan de criteria die nodig zijn om te kunnen spreken van een markteconomie; verzoekt de Commissie om met de Chinese regering te werken aan het wegnemen van belemmeringen voor de status van markteconomie en China die status alleen te geven indien het aan de criteria heeft voldaan;

IPR's en namaak

37.

wijst met bezorgdheid op het feit dat China weliswaar vooruitgang heeft geboekt bij het stroomlijnen van zijn wetgeving inzake intellectuele eigendomsrechten, maar dat de handhaving van IPR's bij lange na nog niet naar tevredenheid verloopt;

38.

verzoekt China meer te doen aan het aanpakken van de tekortschietende implementatie en handhaving van IPR's; beklemtoont het belang van de harmonisatie van het centrale en regionale handelsbeleid en de regelgeving op centraal en regionaal vlak in China, en van de gelijkvormige toepassing ervan in het hele land;

39.

maakt zich zorgen om het volume van in China geproduceerde nagemaakte en vervalste goederen, dat nog altijd schrikbarend groot is; verzoekt de Commissie om samen met de Chinese autoriteiten op nationaal en regionaal niveau tegen namaak te blijven strijden;

40.

spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het toenemend aantal patenten voor gebruiksmodellen en ontwerpen in China die vaak een kopie zijn of een kleine aanpassing van bestaande Europese technologieën en niet bijdragen aan echte innovatie;

41.

gelooft dat het in China's eigen belang is – nu het land innovatiever wordt – om intellectuele-eigendomsrechten te beschermen; gelooft echter dat voorschriften die bepalen dat innovaties uitsluitend in China mogen worden geregistreerd, ernstige beperkingen zullen opleggen aan bedrijfsactiviteiten, China zullen beletten van innovatie te profiteren en de waarde van het merk „Made in China” zullen aantasten;

Douane

42.

is verheugd over de ondertekening van een gezamenlijk actieplan voor IPR-handhaving op het niveau van de douane, dat gericht is op het verbeteren van de douanesamenwerking bij de inbeslagname van namaakproducten en het implementeren van concrete maatregelen om de verkoop van namaakproducten terug te dringen; verzoekt de Commissie om met China te onderhandelen over zijn voorwaarden om de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) te ondertekenen;

43.

vraagt de Commissie om in het kader van de douanesamenwerkingsovereenkomst nauwer met de Chinese autoriteiten samen te werken aan handelsfacilitering;

44.

vraagt de Commissie om, bij wijze van follow-up van het memorandum van overeenstemming inzake textiel uit 2005, de gesprekken in de textieldialoog tussen de EU en China en in het High Level Economic and Trade Dialogue Mechanism (HLM) EU-China voort te zetten; verzoekt de Commissie om de textielimport vanuit China nauwgezet te volgen;

Sociale en milieugevolgen

45.

uit zijn grote bezorgdheid over het feit dat de Chinese industrie heel veel vervuilt en steeds meer (met name eindige) natuurlijke hulpbronnen verbruikt; is zich bewust van de Europese medeverantwoordelijkheid voor de situatie, gezien het feit dat een groot deel van de Chinese industriële productie eigendom is van Europese bedrijven of wordt besteld door Europese bedrijven en detailhandelsbedrijven voor de consumptie in Europa;

46.

constateert dat niet alle delen van de Chinese bevolking hebben geprofiteerd van de recente jaren van grote economische groei in China, en dat de sociale kloof tussen arm en rijk nog nooit zo groot geweest is als nu;

47.

verwelkomt de activiteiten die China in het kader van de voorbereiding van de Olympische Spelen van 2008 op milieugebied heeft ontplooid; roept de Chinese regering ertoe op actief bij te dragen aan het welslagen van de klimaatconferentie van de Verenigde Naties (COP 15) van 30 november tot 11 december 2009 in Kopenhagen, en wel door zijn financiële sector ertoe aan te sporen zich voor te bereiden op de introductie van een internationaal emissiehandelssysteem;

48.

verzoekt China met klem deel te nemen aan COP 15 en zijn verantwoordelijkheid te aanvaarden door zijn bijdrage te leveren aan de mondiale reductie van broeikasgasemissies en aan de bestrijding van de klimaatverandering;

49.

verzoekt de Chinese autoriteiten met klem concrete maatregelen te nemen om het gebruik van technologieën en praktijken voor het reduceren van broeikasgasemissies te bevorderen; wijst erop dat economische groei en milieubescherming alleen samengaan indien de Chinese regering „groene” bedrijfsvoeringstechnologieën bevordert; erkent dat van China niet kan worden verwacht dat het zijn bevolking vraagt om de last van beperkende broeikasemissies te dragen zonder actie van het westen;

50.

maakt zich zorgen om kinderarbeid in China; vraagt de Commissie dit onderwerp zo spoedig mogelijk ter sprake te brengen, en vraagt de Chinese regering alles in het werk te stellen om de achterliggende oorzaken weg te nemen en dit verschijnsel uit te bannen;

51.

verzoekt China met klem om de belangrijkste verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) te ratificeren, met name Verdrag 87 inzake de vrijheid van vereniging en bescherming van het recht van vereniging, evenals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat China heeft ondertekend maar nog niet heeft geratificeerd;

52.

verwelkomt de omzetting door China van de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) in binnenlandse wetgeving; moedigt China ertoe aan door te gaan met de verdere invoering van de IFRS en tegelijkertijd toe te zien op de praktische implementatie daarvan; verzoekt de Commissie de invoering en implementatie van de IFRS in China nauwlettend te volgen;

53.

vraagt de Europese ondernemingen die in China actief zijn om ten aanzien van hun werknemers en het milieu de hoogste internationale normen en beste praktijken inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen te hanteren;

54.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de arbeidsomstandigheden en de rechten van werknemers in China; verzoekt China om de arbeidsomstandigheden te verbeteren om deze op het niveau te brengen van de basisnormen van de IAO;

55.

verzoekt de Europese Unie en China samen te werken op het gebied van normen voor auto's, vrachtwagens, zware voertuigen en de lucht- en scheepvaart, teneinde broeikasgasemissies te verminderen en ze klimaatvriendelijker te maken;

56.

verzoekt om samenwerking op het gebied van de regulering, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH) tussen de Europese Unie en China;

57.

maakt zich ernstige zorgen over het grote aantal ongelukken met onveilige Chinese producten dat zich recentelijk heeft voorgedaan, en met name die met kinderspeelgoed, levensmiddelen en geneesmiddelen; is verheugd over het feit dat de Chinese regering vastbesloten is om dit probleem aan te pakken; vraagt de Commissie de steun aan, en de coördinatie met de Chinese autoriteiten op dit vlak te vergroten;

58.

veroordeelt ten stelligste de doodsvonnissen die door de Chinese autoriteiten zijn opgelegd aan een aantal personen die betrokken waren bij de verontreiniging door melamine van melkpoeder voor zuigelingen;

59.

spreekt zijn tevredenheid uit over de inspanningen van de Commissie op dat vlak, in het bijzonder met de invoering van een driemaandelijkse rapportage over de controles die China uitvoert om de herkomst te achterhalen van de gevaarlijke producten die in het kader van de Rapex-China-regeling worden ontdekt, waardoor dit aspect van de veiligheid ten voordele van de Europese consument verbeterd wordt;

60.

benadrukt het belang van trilaterale contacten tussen de Commissie, de VS en de Chinese instanties die tot doel hebben de global governance van productveiligheid te verbeteren; acht het op dat vlak bijzonder nuttig dat zo snel mogelijk werk wordt gemaakt van het voorstel van de Commissie om in het kader van de Trans-Atlantische Economische Raad een gezamenlijke werkgroep op te richten voor de veiligheid van producten en invoer;

Toekomstige stappen

61.

merkt op dat de Chinese samenleving de laatste dertig jaar enorm veranderd is en dat duurzame vooruitgang slechts langzaam tot stand kan komen; is van mening dat voor democratie een invloedrijke burgermaatschappij vereist is, die op haar beurt versterkt wordt door handel en economische relaties met de Europese Unie; is daarom van mening dat „verandering door middel van handel” een manier is om bij te dragen aan de transformatie van China in een open en democratische samenleving waarbij alle sectoren van de samenleving gebaat zijn; betreurt dat de intensivering van de economische en handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en China niet gepaard is gegaan met substantiële vorderingen in de mensenrechtendialoog; is van mening dat verdere hervormingen, met name op sociaal en milieugebied, noodzakelijk zijn om algemene en duurzame vooruitgang te garanderen;

62.

betreurt, gezien de huidige financiële en economische crisis, het uitstel door China van de Top EU-China die op 1 december 2008 in Lyon zou worden gehouden en benadrukt het grote belang van een constructieve dialoog over de klimaatverandering, evenals het wederzijdse begrip over de belangrijkste handelskwesties op zo'n kritiek moment voor de wereldeconomie; hoopt dat een dergelijke Top zo snel mogelijk zal plaatsvinden;

63.

vraagt China volledig te blijven bijdragen aan het versnellen van de onderhandelingen in het kader van de Doha-ontwikkelingsagenda;

64.

beklemtoont dat de nieuwe PSO tussen de EU en China gericht moet zijn op het tot stand brengen van vrije en billijke handel, op basis van de handhaving van clausules inzake mensenrechten, het milieu, duurzame ontwikkeling en sociale kwesties;

65.

is verheugd over de totstandbrenging van het HLM als een forum voor het verder ontwikkelen van de EU-Chinese betrekkingen op een strategisch niveau, en acht een bevredigende oplossing van wrijvingen in het handelsverkeer via het HLM een belangrijk onderdeel van dit proces; verzoekt de Commissie om meer ambitie in het HLM te leggen door een van de vicevoorzitters van de nieuw samengestelde Commissie in 2009 aan te stellen als de coördinerende commissaris, die de HLM-delegatie leidt;

66.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle bestaande O&O-overeenkomsten met China daadwerkelijk worden uitgevoerd om samenwerking op het gebied van O&O te bevorderen; beveelt aan de inspanningen op het gebied van O&O tussen de Europese Unie en China strategischer en op relevantere wijze te concentreren op technologische doorbraken, maatschappelijke behoeftes, dringende milieuzaken en toekomstige economische ontwikkelingen; verzoekt beide partijen de overdracht van technologie en technische knowhow te vergemakkelijken door uitwisselingsprogramma's voor onderzoekers en academici mogelijk te maken;

67.

is verheugd over de toenadering tussen China en Taiwan; beschouwt Taiwan, de vierde grootste handelspartner van de EU in Azië, als een economische en handelsentiteit; steunt de deelneming van Taiwan als waarnemer in de desbetreffende internationale organisaties, voor zover hiervoor geen erkenning als staat is vereist, bijvoorbeeld in de IAO;

68.

verzoekt om meer samenwerking tussen universiteiten in de EU en China, en om meer mobiliteit voor wetenschappers, onderzoekers en studenten tussen de EU en China;

69.

steunt de voortgaande ontwikkeling van de samenwerking tussen de EU en China op het gebied van ruimtewetenschap, -toepassingen en -technologie; is van oordeel dat nauwe samenwerking van essentieel belang is voor het naast elkaar bestaan van de Compass- en Galileo-programma's, met name om hun verenigbaarheid te waarborgen in het belang van gebruikers wereldwijd;

70.

verzoekt de Commissie en de Chinese regering met klem samen te onderzoeken op welke manier aan het werk van het HLM een parlementaire dimensie kan worden toegevoegd, met het mandaat om contact tot stand te brengen met de bredere gemeenschap van belanghebbenden en die belanghebbenden in de gelegenheid te stellen uiting te geven aan hun zorgen;

71.

steunt de inspanningen van de Commissie gericht op het creëren van een KMO-vriendelijk ondernemersklimaat door middel van de goedkeuring van de Mededeling „Denk eerst klein” - Een „Small Business Act” voor Europa (COM(2008)0394), en is in dit verband verheugd over het voornemen voor de lancering van een „Gateway to China”-regeling, met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van een opleidingsprogramma voor managers in China, teneinde de toegang van KMO's tot de Chinese markt voor 2010 te bevorderen;

72.

verzoekt China de samenwerking tussen Chinese universiteiten en KMO's uit de EU te bevorderen om de innovatie van KMO's in China te verbeteren en daarbij meer banen te creëren en de economische en handelsprestaties te vergroten; verzoekt China tevens de samenwerking tussen beide zijden te bevorderen om klimaatvriendelijke technieken te verbeteren en te stimuleren en om de uitstoot van broeikasgassen van Europese KMO's in China zoveel mogelijk te beperken;

73.

roept de Commissie op samenwerking tussen bedrijven te stimuleren, de aandacht te vestigen op de website van de Databank markttoegang en de mechanismen voor het beslechten van geschillen te verbeteren;

74.

stimuleert programma's ter intensivering van deelname aan de handel tussen China en de EU, zoals het opleidingsprogramma voor managers; roept de Commissie op de technische bijstand aan China op te voeren om gezondheids- en veiligheidsvoorschriften in te voeren en de samenwerking op douanegebied te verbeteren;

75.

is van mening dat de Europese Unie en China onderling steeds afhankelijker worden en dat de complexiteit en het belang van de betrekkingen tussen de Europese Unie en China een uitgebreidere coördinatie tussen de lidstaten onderling en met de Commissie vergen; herinnert China eraan dat het zijn verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen dient na te komen; ziet uit naar een effectieve en resultaatgerichte dialoog met China inzake mondiale problemen; steunt het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en China; verzoekt de Commissie met klem de doorzichtigheid van de onderhandelingen over de PCA tussen de Europese Unie en China te vergroten;

76.

beschouwt de EXPO-2010 in Sjanghai als een unieke kans voor het EU-bedrijfsleven om zich te laten zien, contacten te leggen en zich voor te stellen aan het Chinese publiek en het Chinese bedrijfsleven; verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat het Europese bedrijfsleven met een stand op de EXPO-2010 aanwezig is;

77.

verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de oprichting van een China-EU Business Council, naar het voorbeeld van de VS-EU Business Council;

*

* *

78.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de regering van de Volksrepubliek China en het Chinese Nationale Volkscongres.


(1)  PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 219.

(2)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 103.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0362.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/141


Sri Lanka

P6_TA(2009)0054

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over Sri Lanka

(2010/C 67 E/17)

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Sri Lanka van 18 mei 2000 (1), 14 maart 2002 (2) en 20 november 2003 (3), zijn resolutie van 13 januari 2005 (4) over de tsunami-ramp in de Indische Oceaan en zijn resolutie van 18 mei 2006 (5) over de situatie in Sri Lanka,

gezien het besluit van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2006 (6) om de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) formeel te verbieden,

gezien de verklaring van het Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie van 17 augustus 2006 over Sri Lanka,

gezien de Verklaring van Tokyo over de Wederopbouw en Ontwikkeling van Sri Lanka van 10 juni 2003, waarin donorsteun werd gekoppeld aan vordering van het vredesproces,

gezien de staakt-het-vuren-overeenkomst tussen de regering van Sri Lanka en de LTTE die op 23 februari 2002 in werking is getreden,

gezien de Verklaring van Oslo van december 2002, waarin de regering van Sri Lanka en de LTTE overeenkwamen te streven naar een oplossing op basis van een federale structuur binnen een verenigd Sri Lanka,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de LTTE zich, sinds het begin van het militair offensief van de regeringtroepen in oktober 2008, heeft teruggetrokken in het noordelijk gebied, waarbij zij burgers dieper in door hen gecontroleerd grondgebied dwong, met achterlating van honderden doden en waarbij 250 000 burgers in de dodelijke vuurlinie terechtkwamen tussen het leger van Sri Lanka en de separatistische LTTE in de Mullaitivu-regio,

B.

overwegende dat Sri Lanka nu al 25 jaar kampt met de gevolgen van de gewapende opstand van de LTTE (Tamil Tijgers) en de reactie van de regering, waarbij meer dan 70 000 doden vielen,

C.

overwegende dat de burgerbevolking in de bevrijde gebieden humanitaire hulp nodig heeft en hoewel regeringsinstanties nu in hun behoeften hebben kunnen voorzien, zijn duizenden burgers in de gebieden waar nog steeds strijd wordt geleverd, blootgesteld aan groot gevaar en moeten zij het stellen zonder de eerste levensbehoeften,

D.

overwegende dat er grote bezorgdheid bestaat over de beschieting van een ziekenhuis en een kamp met personeel van de Verenigde Naties in een veiligheidszone, waarbij vele burgerdoden en -gewonden vielen,

E.

overwegende dat volgens Amnesty International zowel de regeringstroepen als de LTTE het oorlogsrecht hebben geschonden door burgers van huis en haard te verdrijven en hen niet te laten ontkomen naar veilig gebied,

F.

overwegende dat de internationale persvrijheid-missie naar Sri Lanka drie trends waarneemt ten aanzien van de verslaggeving over het conflict: ontbreken van perstoegang en onafhankelijke informatievoorziening in het conflictgebied, aanvallen op en intimidatie van journalisten die verslag doen van het conflict, en zelfcensuur van de media,

G.

overwegende dat sinds begin 2009 de moord op een ervaren editor, Lasantha Wickramatunga, en de aanval op de faciliteiten van een populair onafhankelijk TV-kanaal hebben geleid tot verlamming van de mediagemeenschap,

H.

overwegende dat er sinds 2006 ten minste 14 journalisten zijn vermoord en nog veel meer zijn ontvoerd of gearresteerd en overwegende dat Reporters-zonder-grenzen Sri Lanka op de persvrijheidindex 2008 op plaats 165 hebben gezet van de 173 landen,

I.

overwegende dat de voorrang van de eerbiediging van de mensenrechten en de humanitaire normen door alle conflictpartijen dient verzekerd, niet alleen als onmiddellijke reactie op de verslechterende situatie maar als hoeksteen van een rechtvaardige en duurzame oplossing van het conflict,

J.

overwegende dat de co-voorzitters van Tokyo (Noorwegen, Japan, VS en EU) er gezamenlijk bij de LTTE op hebben aangedrongen om met de regering van Sri Lanka de modaliteiten te bespreken voor het beëindigen van de vijandelijkheden, inclusief het neerleggen van de wapens, het afzien van geweld, het aanvaarden van het amnestie-aanbod van de regering van Sri Lanka, en het deelnemen als politieke partij aan een proces om tot een rechtvaardige en duurzame politieke oplossing te komen,

K.

overwegende dat de co-voorzitters van Tokyo er gezamenlijk bij de regering van Sri Lanka en de LTTE op hebben aangedrongen een tijdelijk staakt-het-vuren af te kondigen zodat zieken en gewonden zouden kunnen worden geëvacueerd en burgers humanitaire hulp zou kunnen worden geboden,

1.

gelooft dat de recente ontwikkeling wellicht een keerpunt vormt in de crisis in Sri Lanka, onderschrijft de verklaring van de co-voorzitters van Tokyo en hoopt dat er weldra vrede en stabiliteit zal heersen in het land;

2.

gelooft dat een militaire overwinning op de LTTE, zoals beoogd door de regering van Sri Lanka, onverlet laat dat er een politieke oplossing moet worden gevonden om te zorgen voor een duurzame vrede;

3.

dringt er bij de regering en de LTTE op aan om het oorlogsrecht te eerbiedigen, om burgers zo weinig mogelijk schade te berokkenen tijdens militaire operaties en de duizenden burgers die in het conflictgebied gevangen zitten onmiddellijk een veilige doortocht te bieden en toegang tot humanitaire hulp te geven;

4.

is verheugd over de plechtige belofte van de regering van Sri Lanka om te zorgen voor een volledig, open en transparant onderzoek naar alle vermeende schendingen van de mediavrijheid om ook de cultuur van straffeloosheid en onverschilligheid over moorden en aanvallen op journalisten in Sri Lanka aan te pakken;

5.

benadrukt dat internationale waarnemers de humanitaire behoeften van een kwart miljoen mensen die gevangen zitten in de Wanni-regio moeten beoordelen en dat gezorgd moet worden voor een goede distributie van voedsel en andere humanitaire hulp, met name omdat de gevechten steeds dichter in de buurt komen van de burgerbevolking;

6.

herhaalt zijn veroordeling van het ernstige kindermisbruik in de vorm van het ronselen van kindsoldaten, hetgeen een oorlogsmisdaad is, en dringt er bij alle rebellengroeperingen op aan om een einde te maken aan deze praktijken, de kindsoldaten die ze hebben vrij te laten en een principeverklaring af te leggen dat zij in de toekomst geen kindsoldaten meer zullen ronselen;

7.

dringt er bij de regering op aan dringend aandacht te besteden aan het ruimen van landmijnen, die een ernstig obstakel vormen voor wederopbouw en economisch herstel; dringt er in dit verband bij de regering van Sri Lanka op aan de zeer positieve stap te zetten van toetreding tot het Verdrag van Ottawa (het verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens);

8.

is verheugd dat de regering van Sri Lanka zich heeft verbonden tot substantiële provinciale decentralisatie waardoor voornamelijk de Tamil-gebieden, alsmede andere gebieden, in staat worden gesteld meer controle uit te oefenen over hun administratie binnen een verenigd Sri Lanka; dringt er bij de regering op aan om deze decentralisatie snel te implementeren om ervoor te zorgen dat alle burgers van Sri Lanka gelijke rechten hebben;

9.

dringt er bij de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten op aan hun inspanningen te verdubbelen om te helpen een duurzame en rechtvaardige vrede in Sri Lanka tot stand te brengen en veiligheid en welvaart te herstellen;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de regering van Noorwegen en de overige co-voorzitters van de Tokyo-donorconferentie, de president en de regering van Sri Lanka en de overige conflictpartijen.


(1)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 278.

(2)  PB C 47 E van 27.2.2003, blz. 613.

(3)  PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 527.

(4)  PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 147.

(5)  PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 384.

(6)  Besluit 2006/379/EG van de Raad van 29 mei 2006 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2005/930/EG (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 21).


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/144


Situatie van Birmaanse vluchtelingen in Thailand

P6_TA(2009)0055

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de situatie van Birmaanse vluchtelingen in Thailand

(2010/C 67 E/18)

Het Europees Parlement,

gelet op het VN-Verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Protocol van 1967 daarbij,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Birma,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat volgens berichten tussen 18 en 30 december 2008 in de Thaise territoriale wateren circa 1 000 Rohingya-bootvluchtelingen door de marine werden onderschept en vervolgens zonder navigatie-instrumenten of voldoende voedsel en drinkwater naar internationale wateren werden gesleept; dat velen van deze bootvluchtelingen worden vermist en naar gevreesd wordt verdronken zijn, terwijl sommigen van hen door de Indonesische of Indiase kustwacht werden gered,

B.

overwegende dat de Rohingya-gemeenschap, een in hoofdzaak islamitische etnische minderheid in West-Birma, het doelwit is van stelselmatige, voortdurende en wijdverbreide schendingen van de mensenrechten door het heersende militaire regime, dat hun onder meer alle burgerschapsrechten ontzegt, hun bewegingsvrijheid ernstig beperkt en willekeurige arrestaties verricht,

C.

overwegende dat de afgelopen jaren duizenden Birmezen hun land ontvlucht zijn vanwege de repressie en de wijdverbreide honger, en hun leven gewaagd hebben om Thailand en andere landen in Zuidoost-Azië te bereiken; dat Thailand in toenemende mate een doorreisbestemming wordt voor Birmaanse vluchtelingen,

D.

overwegende dat de Thaise autoriteiten de beschuldigingen van de hand hebben gewezen en dat premier Abhisit Vejjajiva een volledig onderzoek heeft toegezegd,

E.

overwegende dat het Vluchtelingenbureau van de Verenigde Naties zijn bezorgdheid heeft uitgesproken over de meldingen van mishandeling van Birmaanse vluchtelingen en enkele van de 126 Rohingya's die nog door de Thaise autoriteiten worden vastgehouden heeft mogen bezoeken,

F.

overwegende dat de Thaise autoriteiten volhouden dat in Thaise wateren gearresteerde migranten illegale economische migranten zijn,

1.

betreurt de meldingen van onmenselijke behandeling waarvan de Rohingya-vluchtelingen het slachtoffer zijn geworden en verzoekt de regering van Thailand, als gerespecteerd lid van de internationale gemeenschap dat bekend staat om zijn gastvrijheid jegens vluchtelingen, met klem alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het leven van de Rohingya's geen gevaar loopt en dat zij behandeld worden overeenkomstig de humanitaire normen;

2.

veroordeelt met klem de voortdurende vervolging van de Rohingya's door de Birmaanse regering, die de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de erbarmelijke situatie van de vluchtelingen; verzoekt om teruggave van het Birmaanse burgerschap aan de Rohingya's en om onmiddellijke opheffing van alle beperkingen van hun bewegingsvrijheid en van hun recht op onderwijs, hun recht om in het huwelijk te treden, alsook om de stopzetting van de religieuze vervolging, de vernietiging van moskees en andere plaatsen van eredienst, en van alle schendingen van de mensenrechten overal in het land; alsook van opzettelijke verarming, willekeurige belastingen en inbeslagneming van land;

3.

roept de regering van Thailand op de Rohingya-vluchtelingen en -asielzoekers, inclusief de bootvluchtelingen, niet terug te sturen naar Birma, waar hun leven gevaar loopt en zij het slachtoffer kunnen worden van martelingen;

4.

juicht de verklaring van de Thaise premier Abhisit Vejjajiva toe waarin hij een onderzoek toezegt naar de beschuldigingen van mishandeling van Rohingya-asielzoekers door militairen, en verzoekt om een diepgaand, onpartijdig en volledig transparant onderzoek met het oog op het vaststellen van de feiten en het nemen van passende maatregelen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de mishandeling van Birmaanse vluchtelingen;

5.

is verheugd over de samenwerking van de Thaise regering met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen en vraagt om onverwijld en onbeperkt toegang te verlenen tot alle vastgehouden Rohingya- bootvluchtelingen, om te kunnen vaststellen in hoeverre zij bescherming behoeven; verzoekt eveneens de regering van Thailand het Vluchtelingenverdrag en het Protocol van 1967 daarbij te ondertekenen;

6.

benadrukt dat de bootvluchtelingenkwestie waarmee Thailand en andere landen kampen, in wezen een regionaal probleem is; oordeelt positief over de pogingen van de Thaise regering om de samenwerking tussen de buurlanden van de regio in verband met de problemen voor Rohingya's te versterken; is in dit verband ingenomen met de vergadering die de permanente secretaris van Buitenlandse Zaken Virasakdi Futrakul op 23 januari 2009 heeft gehouden met de ambassadeurs van India, Indonesië, Bangladesh, Maleisië en Birma; roept de leden van de Associatie van Zuidoostaziatische Staten (ASEA), en met name het Thaise voorzitterschap, en de relevante internationale organisaties, op te werken aan een blijvende oplossing voor dit al lang bestaande probleem;

7.

dringt er bij de EU-lidstaten op aan het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU dat in april 2009 wordt vernieuwd aan te scherpen om de ernstige discriminatie van de Rohingya aan de orde te stellen;

8.

acht het sturen van een missie van het Europees Parlement naar Birma van het grootste belang in de huidige mensenrechtensituatie, die nog steeds geen tekenen van verbetering vertoont, en is van mening dat de internationale druk op het regime moet worden verhoogd;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering van het Koninkrijk Thailand, de regering van Birma, de secretaris-generaal van de Associatie van Zuidoostaziatische Staten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/146


Cesare Battisti

P6_TA(2009)0056

Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over de weigering tot uitlevering door Brazilië van Cesare Battisti

(2010/C 67 E/19)

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Véronique De Keyser namens de PSE-Fractie, betreffende het Strategisch Partnerschap EU-Brazilië (B6-0449/2008),

gezien de kaderovereenkomst inzake samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Federatieve Republiek Brazilië,

gezien de mededeling van de Commissie van 30 mei 2007 met als titel „Naar een strategisch partnerschap tussen de EU en Brazilië” (COM(2007)0281),

gezien de zaak van de Italiaanse staatsburger Cesare Battisti, voor wiens uitlevering Italië bij Brazilië een verzoek heeft ingediend, waaraan de Braziliaanse autoriteiten momenteel echter geen gevolg willen geven,

gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Cesare Battisti door de Italiaanse rechtbanken bij verstek en definitief is veroordeeld voor het plegen van vier moorden, alsmede voor het lidmaatschap van een gewapende bende, een aantal roofovervallen, het voorhanden hebben van vuurwapens en gewapende geweldsdelicten,

B.

overwegende dat Cesare Battisti in 1990 naar Frankrijk is gevlucht en dat de Franse Raad van State en het Franse Hof van Cassatie bij definitief vonnis in 2004 hebben besloten toestemming te geven om hem aan de Italiaanse autoriteiten te laten uitleveren,

C.

overwegende dat Cesare Battisti sedert die uitspraak voortvluchtig was, maar vervolgens in maart 2007 in Brazilië is gearresteerd,

D.

overwegende dat Cesare Battisti bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tegen zijn uitlevering aan Italië beroep heeft aangetekend en dat zijn beroep in december 2006 niet-ontvankelijk is verklaard,

E.

overwegende dat Cesare Battisti op 17 januari 2009 door de Braziliaanse regering als politiek vluchteling is erkend en dat zijn uitlevering derhalve is afgewezen, onder het voorwendsel dat het Italiaanse rechtsstelsel de rechten van gedetineerden onvoldoende kan garanderen,

F.

overwegende dat de toekenning van de status van politiek vluchteling dient te geschieden overeenkomstig de door het internationale recht vastgestelde normen,

G.

overwegende dat dit besluit kan worden geïnterpreteerd als een blijk van wantrouwen jegens de Europese Unie, die onder andere is gegrondvest op de eerbiediging van de fundamentele rechten en de beginselen van de rechtsstaat, waarin onder meer ook zijn begrepen de rechten van gevangenen, en dat deze beginselen door alle lidstaten worden onderschreven,

H.

overwegende dat de economische, commerciële en politieke betrekkingen tussen Brazilië en de Europese Unie voortreffelijk en zeer stabiel kunnen worden genoemd en dat zij onder andere zijn gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen zoals de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat,

I.

overwegende dat Brazilië met de volledige ondersteuning van alle lidstaten van de EU op het internationale toneel een belangrijke rol op zich neemt, in november 2008 heeft deelgenomen aan de bijeenkomst van de G-20 in Washington en dat zijn toekomstige deelneming aan dergelijke bijeenkomsten een indicatie geeft omtrent zijn toenemende verantwoordelijkheid op mondiaal niveau,

1.

neemt ter kennis dat er een gerechtelijke procedure is ingeleid en dat de Braziliaanse autoriteiten hierover naar verwachting in de loop van de komende weken een definitieve uitspraak zullen doen;

2.

vertrouwt erop dat bij de toetsing van het besluit over de uitlevering van de heer Battisti rekening zal worden gehouden met het oordeel dat hierover onder volledige inachtneming van de in de Europese Unie gangbare beginselen van de rechtsstaat door een EU-lidstaat is uitgesproken;

3.

spreekt de hoop uit dat de Braziliaanse autoriteiten in het licht van deze overwegingen tot een besluit zullen komen dat gebaseerd is op de zowel door Brazilië als de Europese Unie onderschreven beginselen;

4.

wijst erop dat het partnerschap tussen de Europese Unie en de Federatieve Republiek Brazilië berust op de wederzijdse erkenning dat de beide partijen de rechtsstaat en de grondrechten, waarvan het recht op verdediging en het recht op een billijk en onpartijdig proces deel uitmaken, respecteren;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Braziliaanse regering, de president van de Federatieve Republiek Brazilië, de voorzitter van het Braziliaanse Congres en de voorzitter van het Mercosur-parlement.


II Mededelingen

Europees Parlement

Dinsdag, 3 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/148


Opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf

P6_TA(2009)0035

Besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf (2008/2176(IMM))

(2010/C 67 E/20)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf, dat op 16 juni 2008 werd ingediend door de bevoegde autoriteit van de Tsjechische Republiek, en van de ontvangst waarvan op 9 juli 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Miloslav Ransdorf te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986 (1),

gelet op artikel 27, lid 4, van de Tsjechische grondwet,

gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0008/2009),

A.

overwegende dat Miloslav Ransdorf lid is van het Europees Parlement, verkozen bij de zesde rechtstreekse verkiezingen van 10-13 juni 2004, en dat zijn geloofsbrieven door het Parlement zijn onderzocht op 14 december 2004 (2),

B.

overwegende dat overeenkomstig artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, de leden van het Europees Parlement, tijdens de zittingsduur hiervan, op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; overwegende dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad; en overwegende dat zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,

C.

overwegende dat overeenkomstig artikel 27, lid 4, van de Tsjechische grondwet geen kamerlid of senator strafrechtelijk kan worden vervolgd zonder de toestemming van de vergadering waarvan hij of zij lid is en, als de vergadering in kwestie weigert haar toestemming te verlenen, strafrechtelijke vervolging definitief is uitgesloten,

1.

besluit de immuniteit van Miloslav Ransdorf op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Tsjechische Republiek.


(1)  Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jur. 1986, blz. 2391, zaak 149/85 (Wybot/Faure).

(2)  PB C 226 E van 15.9.2005, blz. 51.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag, 3 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/149


Verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking EG/VS *

P6_TA(2009)0032

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika (COM(2008)0581 – C6-0392/2008 – 2008/0184(CNS))

(2010/C 67 E/21)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0581),

gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (1),

gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0392/2008),

gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0006/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de Overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika.


(1)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/150


Hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied EG/Rusland *

P6_TA(2009)0033

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst ter hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie (COM(2008)0728 – C6-0456/2008 – 2008/0209(CNS))

(2010/C 67 E/22)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0728),

gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (1),

gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0456/2008),

gelet op de artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0005/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Russische Federatie.


(1)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.


Woensdag,4 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/151


Sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen ***I

P6_TA(2009)0043

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (COM(2007)0249 – C6-0143/2007 – 2007/0094(COD))

(2010/C 67 E/23)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Dit voorstel werd op 4 februari 2009 als volgt gewijzigd (1) en als gewijzigd goedgekeurd op 19 februari 2009 (2).


(1)  Na aanneming van het amendement werd de zaak overeenkomstig artikel 51, lid 2, alinea 2, juncto artikel 168, lid 2 van het Reglement naar de bevoegde Commissie terugverwezen (A6-0026/2009).

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0069.


P6_TC1-COD(2007)0094

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 februari 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/52/EG.)


Donderdag, 5 februari 2009

18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/152


Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen *

P6_TA(2009)0046

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3/2008 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (COM(2008)0431 – C6-0313/2008 – 2008/0131(CNS))

(2010/C 67 E/24)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0431),

gelet op de artikelen 36 en 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0313/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0004/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij het ontbreken van op de binnenmarkt uit te voeren programma's stellen de belangstellende lidstaten voor één of meer van de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde en overeenkomstig artikel 6, lid 1, ingediende voorlichtingsacties een programma en de overeenkomstige specificatie op aan de hand van de in artikel 5, lid 1, bedoelde richtsnoeren en selecteren zij via een openbare inschrijvingsprocedure een instantie die wordt belast met de uitvoering van het door hen mee te financieren programma.

1.   Bij het ontbreken van op de binnenmarkt uit te voeren programma's stellen de belangstellende lidstaten voor één of meer van de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde en overeenkomstig artikel 6, lid 1, ingediende voorlichtingsacties een programma en de overeenkomstige specificatie op aan de hand van de in artikel 5, lid 1, bedoelde richtsnoeren , op basis van een evaluatie van de noodzakelijkheid en de mogelijkheden van die programma's in de betrokken lidstaat/lidstaten en na raadpleging van de beroepsverenigingen en -organisaties die in de sector in kwestie actief zijn, en selecteren zij via een openbare inschrijvingsprocedure een instantie die wordt belast met de uitvoering van het door hen mee te financieren programma.

2.   Bij het ontbreken van in derde landen uit te voeren programma's stellen de belangstellende lidstaten voor één of meer van de in artikel 2, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde en overeenkomstig artikel 6, lid 1, ingediende voorlichtingsacties een programma en de overeenkomstige specificatie op aan de hand van de in artikel 5, lid 2, bedoelde richtsnoeren en selecteren zij via een openbare inschrijvingsprocedure een instantie die wordt belast met de uitvoering van het door hen mee te financieren programma.

2.   Bij het ontbreken van op de binnenmarkt uit te voeren programma's stellen de belangstellende lidstaten voor één of meer van de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde en overeenkomstig artikel 6, lid 1, ingediende voorlichtingsacties een programma en de overeenkomstige specificatie op aan de hand van de in artikel 5, lid 2, bedoelde richtsnoeren , op basis van een evaluatie van de noodzakelijkheid en de mogelijkheden van die programma's in de betrokken lidstaat/lidstaten en na raadpleging van de beroepsverenigingen en -organisaties die in de sector in kwestie actief zijn, en selecteren zij via een openbare inschrijvingsprocedure een instantie die wordt belast met de uitvoering van het door hen mee te financieren programma.

De door de betrokken lidstaat geselecteerde uitvoeringsinstantie mag een internationale organisatie zijn, met name wanneer het gaat om in derde landen uit te voeren afzetbevorderingsprogramma's voor de sector olijfolie en tafelolijven.

De door de betrokken lidstaat geselecteerde uitvoeringsinstantie mag een internationale organisatie zijn, met name wanneer het gaat om in derde landen uit te voeren afzetbevorderingsprogramma's voor de sector olijfolie en tafelolijven of voor wijnen met beschermde oorsprongsaanduiding of beschermde geografische aanduiding .

c)

de beoordeling van de prijs/kwaliteitverhouding van het programma;

c)

de beoordeling van de kosten/doeltreffendheidsverhouding van het programma;

Artikel 1 bis

De eerste en tweede alinea van artikel 13, lid 2 van Verordening (EG) nr. 3/2008 worden vervangen door:

„2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in de artikelen 8 en 9 bedoelde, geselecteerde programma's mag niet meer dan 60% van de werkelijke kosten van de programma's bedragen. Voor voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's met een looptijd van twee of drie jaar mag de bijdrage voor elk uitvoeringsjaar die maximumgrens niet overschrijden.

Het in de eerste alinea bedoelde percentage bedraagt 70% voor afzetbevorderingsacties van groenten en fruit die in het bijzonder zijn gericht op kinderen in de onderwijsinstellingen van de Gemeenschap.”


18.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 67/155


In de handel brengen en het gebruik van diervoeders ***I

P6_TA(2009)0050

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders (COM(2008)0124 – C6-0128/2008 – 2008/0050(COD))

(2010/C 67 E/25)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0124),

gelet op artikel 251, lid 2, artikel 37 en artikel 152, lid 4, letter b) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0128/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0407/2008),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

neemt kennis van de hieraan gehechte verklaringen van de Commissie;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0050

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 en tot intrekking van de Richtlijnen 79/373/EEG, 80/511/EEG, 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG en Beschikking 2004/217/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …/2009.)


BIJLAGE

Verklaringen van de Commissie over:

1.   Herziening van bijlage IV:

Om bijlage III (toleranties voor de etiketteringsgegevens betreffende de samenstelling van voedermiddelen en mengvoeders) overeenkomstig artikel 11 van de verordening aan te passen aan de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, zijn de Commissie en haar diensten voornemens een aanvang te maken met de bestudering van die bijlage IV. Daarbij zal de Commissie ook bepaalde voedermiddelen met een vochtgehalte van meer dan 50% in beschouwing nemen.

2.   Etikettering van toevoegingsmiddelen:

De Commissie zal bestuderen of de beginselen inzake informatieverschaffing door middel van etikettering van dierenvoeder ook zouden kunnen gelden voor krachtens Verordening (EG) nr. 1831/2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding toegelaten toevoegingsmiddelen en voormengsels.

3.   Interpretatie van „dwingende urgente redenen in verband met de gezondheid van mens en dier of met het milieu” als genoemd in overweging 21, artikel 5 en artikel 17:

Voor de Commissie vallen ook urgente redenen die onder meer veroorzaakt worden door nalatigheid, fraude en strafbare feiten onder de „dwingende urgente redenen in verband met de gezondheid van mens en dier of met het milieu”.