|
ISSN 1725-2474 doi:10.3000/17252474.CE2010.046.dut |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 46E |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
53e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 13 januari 2009 |
|
|
2010/C 046E/01 |
||
|
2010/C 046E/02 |
||
|
2010/C 046E/03 |
||
|
2010/C 046E/04 |
||
|
2010/C 046E/05 |
||
|
2010/C 046E/06 |
||
|
2010/C 046E/07 |
Fibromyalgie |
|
|
|
Woensdag, 14 januari 2009 |
|
|
2010/C 046E/08 |
||
|
2010/C 046E/09 |
||
|
2010/C 046E/10 |
||
|
2010/C 046E/11 |
||
|
|
Donderdag, 15 januari 2009 |
|
|
2010/C 046E/12 |
||
|
2010/C 046E/13 |
||
|
2010/C 046E/14 |
||
|
2010/C 046E/15 |
||
|
2010/C 046E/16 |
||
|
2010/C 046E/17 |
Srebrenica |
|
|
2010/C 046E/18 |
||
|
2010/C 046E/19 |
Guinee |
|
|
2010/C 046E/20 |
||
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 13 januari 2009 |
|
|
2010/C 046E/21 |
||
|
2010/C 046E/22 |
||
|
2010/C 046E/23 |
||
|
2010/C 046E/24 |
||
|
2010/C 046E/25 |
||
|
2010/C 046E/26 |
||
|
2010/C 046E/27 |
||
|
|
Woensdag, 14 januari 2009 |
|
|
2010/C 046E/28 |
||
|
2010/C 046E/29 |
||
|
2010/C 046E/30 |
||
|
2010/C 046E/31 |
||
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag) Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool aangegeven ▐. Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool aangegeven ║. |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
Europees Parlement
Dinsdag, 13 januari 2009
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/1 |
Handels- en economische betrekkingen met de westelijke Balkan
P6_TA(2009)0005
Resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over handel en economische betrekkingen met de westelijke Balkan (2008/2149(INI))
(2010/C 46 E/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op Verordening (EG) nr. 1946/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2000 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (1), |
|
— |
gelet op Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2), |
|
— |
gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003, waar alle landen op de westelijke Balkan werd beloofd dat zij zouden toetreden tot de Europese Unie, |
|
— |
gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raden van 15 en 16 juni 2006, van 14 en 15 december 2006 en van 19 en 20 juni 2008, |
|
— |
gezien het besluit van de Europese Raad van 3 oktober 2005 om toetredingsonderhande-lingen met Kroatië te starten, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2008 getiteld „Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief” (COM(2008)0127), |
|
— |
gezien resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 maart 2007 over de toekomst van Kosovo en de rol van de EU (3), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn standpunt van 12 oktober 2006 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van uitzonderlijke financiële bijstand aan Kosovo (4), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 april 2008 over het voortgangsverslag 2007 betreffende de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (5), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over het voortgangsverslag 2007 betreffende Kroatië (6), |
|
— |
gezien zijn aanbevelingen aan de Raad van 15 maart 2007 inzake Bosnië-Herzegovina (7), |
|
— |
gezien zijn aanbevelingen aan de Raad van 25 oktober 2007 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Servië (8), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn standpunt van 6 september 2006 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds (9), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn standpunt van 13 december 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Montenegro anderzijds (10), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 31 januari 2007 over de uitbreiding van de belangrijkste trans-Europese vervoersassen naar de buurlanden - Richtsnoeren voor vervoer in Europa en de naburige regio's (COM(2007)0032), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2008 inzake de voortgang van de verkennende gesprekken over de samenwerking met de buurlanden op het gebied van vervoer (COM(2008)0125), |
|
— |
gelet op het Verdrag tot oprichting van een Energiegemeenschap tussen de Europese Unie en Zuidoost-Europa, dat is ondertekend in Athene op 25 oktober 2005, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 november 2007 over de uitbreidingsstrategie en de voornaamste uitdagingen 2007–2008 (COM(2007)0663), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 maart 2006 over het document van de Commissie betreffende de strategie voor de uitbreiding (11) en van 13 december 2006 over de mededeling van de Commissie over de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen voor 2006-2007 (12), |
|
— |
onder verwijzing naar al zijn eerdere resoluties over de landen van de westelijke Balkan, |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0489/2008), |
|
A. |
overwegende dat de Europese Raad in Thessaloniki duidelijk „het Europese perspectief” van de landen op de westelijke Balkan heeft geformuleerd en heeft aangegeven dat het proces van stabilisatie en associatie de achtergrond vormt waartegen de betrekkingen tussen de EU en de westelijke Balkan zich ontwikkelen, |
|
B. |
overwegende dat Kroatië op dit moment toetredingsonderhandelingen voert met de EU en dat de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in 2005 de status van kandidaat-lidstaat heeft verworven, |
|
C. |
overwegende dat de EU-handelsconcessies en de financiële steun door de EU cruciaal zijn geweest in het stabilisatie- en associatieproces van de landen in de westelijke Balkan, |
|
D. |
overwegende dat Kroatië ver gevorderd is op weg naar volledig lidmaatschap van de Europese Unie en dat de onderhandelingen naar verwacht in 2009 zullen worden afgerond, dat het land consequent voldoet aan de politieke en economische criteria van Kopenhagen en algemeen wordt erkend dat het een functionerende markteconomie heeft die als positief voorbeeld zou kunnen dienen voor de andere landen in de regio, |
|
E. |
overwegende dat de Kosovaarse Assemblee op 17 februari 2008 een resolutie heeft aangenomen waarin wordt verklaard dat Kosovo zelfstandig is; overwegende dat de Raad op 18 februari 2008 heeft opgemerkt dat de lidstaten overeenkomstig de nationale praktijk en de internationale wetgeving zouden beslissen over hun betrekkingen met Kosovo; overwegende dat de totale EU-bijstand aan Kosovo voor de periode 2007–2010 op ruim één miljard euro wordt geraamd, een bedrag dat bestemd is voor het steunen van de politieke en economische ontwikkeling van Kosovo en het financieren van de EU-bijdrage aan de internationale aanwezigheid in Kosovo, |
|
F. |
overwegende dat economische welvaart en volledige integratie in de interne markt en in het wereldhandelssysteem essentieel zijn voor stabiliteit op de lange termijn en voor een duurzame economische en sociale ontwikkeling in de hele westelijke Balkan, |
|
G. |
overwegende dat verwacht wordt dat het doordacht gefaseerd openstellen van de markt in landen in de westelijke Balkan, met een benadering per land, waarmee hoofdzakelijk de totstandkoming van een regionale markt wordt gestimuleerd, in belangrijke mate zal bijdragen aan de totstandkoming van politieke en economische stabiliteit in de regio, |
|
H. |
overwegende dat een intensievere economische samenwerking in de westelijke Balkan ook positieve vooruitzichten biedt voor groei van de economieën van de zuidoostelijke EU-lidstaten en bevorderlijk zal zijn voor hun verdergaande integratie in interne markt, |
|
I. |
overwegende dat de Midden-Europese Vrijhandelsassociatie (CEFTA) 32 bilaterale handelsconcessies in de Zuid-Europese Regio heeft geconsolideerd tot een enkel allesomvattend regionaal vrijhandelsverdrag dat de liberalisering van de handel ten opzichte van het huidige niveau door middel van een enkel systeem van billijke, transparante en voorspelbare regels sterk verbetert, |
|
J. |
overwegende dat de economische groei in de westelijke Balkan sterk uiteenloopt, in 2006 van 3% in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië tot 10,3% in Montenegro; overwegende dat ook de werkloosheidscijfers uiteenlopen, in 2007 van hoge werkloosheid, zoals in Kosovo (40%), tot lagere cijfers, zoals in Montenegro (11,9), |
|
K. |
overwegende dat de economieën van de landen in de westelijke Balkan sterk afhankelijk zijn van buitenlandse handel en dat de totale import en export een aanzienlijk percentage van hun BBP vormt; overwegende dat 61% van handelsstromen in de regio naar de EU gaat, terwijl deze stromen slechts 2% van de communautaire externe handel uitmaken, |
|
L. |
overwegende dat een goede infrastructuur en vergemakkelijking van transport van wezenlijk belang zijn voor economische ontwikkeling, sociale cohesie en integratie, |
|
M. |
overwegende dat omvangrijker steunverlening aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de westelijke Balkan nodig is om een duurzame economische groei te bewerkstelligen, banen te creëren en de export te bevorderen, |
|
N. |
overwegende dat de dienstensector, in het bijzonder de toeristische tak, een belangrijke rol speelt in de economieën van de landen in de westelijke Balkan, |
|
O. |
overwegende dat kleine markten, zoals die voorkomen in sommige landen in de westelijke Balkan, bij uitstek gevoelig zijn voor kartelvorming, restrictief beleid en misbruik van marktpositie, mogelijk met grote gevolgen voor de regionale economische groei, werkloosheidscijfers en de sociale ontwikkeling, |
|
P. |
overwegende dat de economieën van de westelijke Balkan sterk heterogeen zijn en verschillende kenmerken vertonen; Albanië, Kroatië en Montenegro bijvoorbeeld verschillen van de andere landen in de westelijke Balkan doordat het toerisme van cruciaal belang voor hen is, |
|
Q. |
overwegende dat alle landen in de westelijke Balkan stabilisatie- en associatieovereenkomsten (SAO's) hebben gesloten met de EU, |
Algemene overwegingen
|
1. |
toont zich verheugd over de vooruitgang die is geboekt in het stabilisatie- en associatieproces, en in het bijzonder over de recente ondertekening van de stabilisatie- en associatieovereenkomsten met Bosnië-Herzegovina en Servië; roept de lidstaten op de ratificatieprocedure voor alle SAO's zo snel mogelijk af te ronden; verwelkomt de vooruitgang die is geboekt met de tenuitvoerlegging van de interim-overeenkomsten en roept de westelijke Balkanstaten op hun inspanningen op dit gebied voort te zetten; onderstreept het belang van het verder bevorderen van de multilaterale dimensie van het stabilisatie- en associatieproces met het oog op het volledig hervatten van de regionale samenwerking op alle gebieden; |
|
2. |
benadrukt nogmaals „het Europese perspectief” van de landen in de westelijke Balkan, zoals dat door de Europese Raad in Thessaloniki duidelijk is geformuleerd; wijst er echter op dat de toekomstige toetreding van de landen in de westelijke Balkan strikt afhankelijk wordt gesteld van naleving van alle voorwaarden en vereisten die zijn gesteld door de EU, inclusief de door de Europese Raad van Kopenhagen vastgestelde criteria en de succesvolle voltooiing het stabilisatie- en associatieproces, hetgeen regionale samenwerking, goede betrekkingen met de buurlanden en volledige medewerking met het Joegoslavië-tribunaal omvat; |
|
3. |
benadrukt dat een serieus vooruitzicht voor de landen van de Westelijke Balkan op lidmaatschap van de EU een katalysatorwerking kan hebben die de bevolking en regeringen bemoedigt om regressief nationalisme en sektarisch geweld de rug toe te keren en zich te richten op integratie met de rest van Europa; dat het daarnaast zal leiden tot een verbetering van de relatief slechte reputatie van de westelijke Balkan in de EU ten gevolge van de recente oorlogen en de politieke controverses van de laatste decennia, hetgeen vervolgens een stimulans zal zijn voor bedrijven in de EU om in de regio actiever te worden; |
|
4. |
moedigt de Europese Unie aan haar betrokkenheid bij de westelijke Balkan voortdurend te tonen, in het bijzonder in deze politiek gevoelige periode; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan dat zij zich realiseren dat het noch in het belang van de EU is, noch in dat van de westelijke Balkan om in Kosovo een „zwart gat” te laten ontstaan; verzoekt de instellingen van de EU derhalve om actief betrokken te blijven om spanningen te voorkomen; |
|
5. |
stelt vast dat het van groot belang is dat de gekozen algemene benadering van de westelijke Balkan zodanig is, dat rekening wordt gehouden met de verschillen die tussen de landen in deze regio bestaan met betrekking tot het niveau van hun economische ontwikkeling en de naleving van het acquis communautaire en de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO); benadrukt om deze reden dat het belangrijk is dat de weg naar lidmaatschap van de EU voor alle landen in de Balkan strikt individueel is, waarbij zij onder andere ieder afzonderlijk dienen te voldoen aan de criteria van Kopenhagen en aan de voorwaarden en vereisten die zijn gesteld door de EU; |
|
6. |
verwelkomt de visumversoepeling en de overnameovereenkomst die van kracht zijn geworden in januari 2008 en de dialoog over routekaarten voor de geleidelijke liberalisering van het visumstelsel voor de landen in de westelijke Balkan; is van oordeel dat er dringend behoefte is aan het opzetten en verbeteren van goed functionerende douanestelsels om handelsstromen te vereenvoudigen en te zorgen voor nauwere samenwerking op het gebied van economie, wetenschap, technologie en handel; juicht het besluit van de Commissie toe om onder het Erasmus Mundus-programma een groeiend aantal beurzen te verstrekken aan studenten uit de westelijke Balkan; |
WTO en CEFTA
|
7. |
verzoekt de Commissie en de Raad alle passende maatregelen te nemen teneinde een verdergaande integratie van de westelijke Balkan in het internationale systeem voor handel en economie aan te moedigen, met name door middel van toetreding tot de WTO van de landen in de regio die nog geen lid zijn; stelt met instemming vast dat Albanië, Kroatië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië reeds WTO-leden zijn; onderstreept dat de liberalisering van de handel gepaard moet gaan met armoedebestrijding en het terugdringen van werkloosheid, het bevorderen van economische en sociale rechten en respect voor het milieu; |
|
8. |
benadrukt de stimulans die van regionale samenwerking en goede betrekkingen tussen de buurlanden kan uitgaan voor economische groei in de regio en de essentiële rol die de CEFTA in dit proces speelt; benadrukt dat de CEFTA ook een belangrijke rol kan spelen bij de verdere integratie van de regio in de Europese Unie door een versterking van de economische en handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de westelijke Balkan; is derhalve van oordeel dat de CEFTA in belangrijke mate bijdraagt aan de voorbereiding van de landen van de westelijke Balkan op toetreding tot de Europese Unie; |
|
9. |
verzoekt de regeringen van de landen in de westelijke Balkan nader te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de handel verder te liberaliseren op gebieden die tot nu toe daarvan waren uitgesloten en mechanismen in het leven te roepen voor de stelselmatige bestrijding van schendingen van de internationale intellectuele- en industriële-eigendomsrechten; verzoekt deze regeringen eveneens om zich geleidelijk aan te passen aan het communautair acquis en zich actief in te zetten voor het beëindigen van de praktijken en regelingen die niet-tarifaire handelsbelemmeringen vormen; |
Europese steun en eigen verantwoordelijkheid van de landen van de westelijke Balkan voor het hervormingsproces
|
10. |
steunt de inspanningen van de landen in de westelijke Balkan op het gebied van hervormingen en regionale samenwerking door middel van hun IPA; benadrukt dat de landen in de westelijke Balkan zelf verantwoordelijk zijn voor hun hervormingsproces; spoort de landen van de westelijke Balkan aan zelf initiatieven te ontplooien om voldoende ambitieuze projecten op te zetten om gebruik te kunnen maken van de beschikbare Europese fondsen, en zich niet te passief en afhankelijk van Europese initiatieven op te stellen; |
|
11. |
benadrukt de rol van de regio's in de economische en sociale ontwikkeling en dientengevolge het belang van het IPA, om de landen van de westelijke Balkan te begeleiden in het proces van democratisering, van economische en sociale hervorming en van aanpassing aan de Europese normen, en om hen dichter bij de structuren van de Europese Unie te brengen; |
|
12. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat het IPA over voldoende extra financiële middelen beschikt om op de werkelijke behoeftes afgestemde projecten te kunnen ontwikkelen en op lokaal en regionaal niveau efficiënte en gerichte ondersteuning te kunnen verschaffen; benadrukt het belang van people-to-people-projecten, die zich er in het bijzonder voor lenen om mensen op lokaal niveau bewust te maken van de meerwaarde, die de Europese Unie met zich meebrengt; |
|
13. |
spreekt zijn waardering uit voor het feit dat het een van de prioriteiten van het IPA is om, zowel op nationaal als op regionaal niveau, een bijdrage te leveren aan de opbouw van de institutionele en bestuurlijke capaciteit op de westelijke Balkan; moedigt de Commissie aan om de activiteiten op dit vlak te intensiveren, teneinde de ontwikkeling van het bestuur te bevorderen en deze landen en regio's voor te bereiden op de juiste aanwending van de structuurfondsen en hun aanpassing aan de EU-normen te bevorderen met het oog op hun eventuele toekomstige toetreding; verzoekt de Commissie om bij de institutionele opbouw een hoog transparantieniveau te garanderen en passende maatregelen te nemen om corruptie te voorkomen; |
|
14. |
verzoekt de Raad en de Commissie om, in samenwerking met de internationale en regionale organisaties die zich bezighouden met economische thema's in de westelijke Balkan, de landen in de regio gespecialiseerde technische ondersteuning op economisch en administratief gebied te bieden waarmee de structuur van de lokale overheden kan worden verstevigd, er een efficiëntere en meer gevarieerde economische infrastructuur kan worden opgebouwd en de afzet van lokale producten op buitenlandse markten, en in het bijzonder de Europese Unie, kan worden vergroot; |
|
15. |
stelt voor dat de lidstaten de landen in de westelijke Balkan zogeheten „government-to-government” programma's bieden die voorzien in specifieke ondersteuning, training en coaching van de nationale ministeries op gebieden waarop dat door de autoriteiten van de landen in de westelijke Balkan uitdrukkelijk wordt gevraagd; benadrukt dat deze programma's een belangrijke rol kunnen spelen bij de implementatie van het communautair acquis in de regio, terwijl zij de landen in de westelijke Balkan de mogelijkheid bieden precies aan te geven welke vormen van ondersteuning zij nodig hebben; |
|
16. |
verzoekt de Commissie alle nieuwe voorstellen met betrekking tot bijzondere begrotingssteun aan de landen in de westelijke Balkan tijdig en naar behoren ter goedkeuring aan het Parlement voor te leggen; benadrukt dat verdere financiële steun aan de westelijke Balkan (en in het bijzonder aan Kosovo) afhankelijk moet worden gesteld van de totstandkoming, met ondersteuning van internationale financiële instellingen, van een omvattend en realistisch economisch ontwikkelingsplan voor de lange termijn; |
|
17. |
is van oordeel dat lokale en regionale autoriteiten een beslissende rol spelen bij de totstandbrenging van duurzame economische ontwikkeling en de versterking van de maatschappelijke organisaties, door nationale en communautaire prioriteiten te concretiseren door publiek-private partnerschapsprojecten; |
|
18. |
benadrukt het belang van grensoverschrijdende en internationale samenwerking om gezamenlijke projecten te ontwikkelen en duurzame banden tussen de regio's op de westelijke Balkan onderling en tussen deze regio's en regio's in de lidstaten tot stand te brengen; benadrukt tevens dat deze samenwerking niet alleen economische voordelen oplevert, maar ook politieke en intermenselijke, omdat ze toenadering tussen volken en regeringen mogelijk maakt en, op de lange termijn, stabiliteit en welvaart in deze regio waarborgt; |
|
19. |
moedigt de regio's van de Europese Unie aan om het initiatief te nemen bij het implementeren van grensoverschrijdende projecten met de westelijke Balkanregio, teneinde een langdurige, nauwe samenwerking tot stand te brengen op regionaal niveau, en bij het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken binnen de Europese netwerken van regionale samenwerking; is van mening dat de samenwerking in de regio kan worden bevorderd door de Raad voor regionale samenwerking te versterken; |
Economisch beleid, energie, transport en milieu
|
20. |
dringt er bij de landen in de regio op aan de vooruitgang die zij hebben geboekt op het gebied van macro-economische stabiliteit, voorwaarde voor een duurzame economische groei, in nauwe samenwerking met de Commissie en met andere relevante internationale financiële instellingen te handhaven en uit te bouwen door middel van een degelijk fiscaal en monetair beleid; dringt er voorts bij de landen op aan vaart te maken met het doorvoeren van structurele hervormingen, in het bijzonder op het gebied van fiscaal beleid en douane en administratie, door de beginselen transparantie en verantwoordingsplicht en een goed beheer van middelen in de publieke sector te bevorderen; |
|
21. |
benadrukt dat het essentieel is om meer steun te bieden aan de ontwikkeling van de private sector in de regio en investeringen in de infrastructuur, onder andere door een nauwere samenwerking met de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en andere internationale financiële instellingen ; |
|
22. |
acht het noodzakelijk voor de economische ontwikkeling van de regio om een gunstig investeringsklimaat te scheppen en roept de Commissie en de staten in de westelijke Balkan op om toe te werken naar een intensivering van economische hervormingen door strategische ontwikkelingsplannen op te stellen voor de uitvoering van investeringsprojecten die van betekenis zijn voor de regio als geheel; |
|
23. |
prijst de regeringen van de landen van de westelijke Balkan om de vooruitgang die zij tot nu toe hebben geboekt op economisch gebied, waarbij de macro-economische stabiliteit in stand is gehouden; is ingenomen met de toepassing door de regeringen van fiscale beleidsmaatregelen en beleidsmaatregelen inzake begrotingsdiscipline, die hebben geleid tot hogere ontvangsten op de staatsbegrotingen; |
|
24. |
benadrukt de noodzaak van de ontwikkeling van een samenwerking op het gebied van energie in de regio, in het bijzonder bij de ontwikkeling van duurzame energiebronnen, het tot stand brengen van open, betrouwbare en competitieve markten en het scheppen van de juiste voorwaarden voor de uitbreiding van de infrastructuur voor energie in de regio, waaronder het verbeteren van de onderlinge koppelingscapaciteit tussen de omliggende EU-lidstaten en de partnerlanden; benadrukt de belangrijke rol die de Energiegemeenschap speelt bij het streven naar dit doel; |
|
25. |
is van mening dat de ontwikkeling van de haven van Rijeka in Kroatië een bijzonder belangrijk project is voor de Europese Unie; is ervan overtuigd dat de Europese Unie er belang bij heeft dat deze ontwikkeling zo snel mogelijk gerealiseerd wordt; |
|
26. |
benadrukt dat milieubescherming een belangrijk element is in de duurzame ontwikkeling in de westelijke Balkan; acht het absoluut noodzakelijk dat de Commissie en de regeringen in de westelijke Balkan milieuvriendelijke beleidsmaatregelen en strategieën ontwikkelen in overeenstemming met de milieuwetgeving van de EU; |
|
27. |
acht het van belang dat de Westelijke Balkanlanden de communautaire beginselen en richtsnoeren van Europees maritiem beleid toepassen en beklemtoont de noodzaak van een efficiënt en milieuvriendelijk gebruik van de Donau, in overeenstemming met EU-wetgeving, omdat het een belangrijke vervoerscorridor is en een bron van rijkdommen; steunt in dat verband de huidige regionale initiatieven en organisaties (en met name de Internationale Commissie voor de bescherming van de Donau - ICPDR), die streven naar milieubescherming, beter gebruik van de binnenlandse capaciteit voor vervoer over water en een hoger niveau van rampenpreventie voor de Donau; |
|
28. |
herinnert eraan dat ook het landbouwhandelsverkeer met Kroatië dient te worden uitgebreid, zodat het land zich zo soepel mogelijk kan aanpassen aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid; |
|
29. |
erkent de specifieke geografische en strategische ligging van de regio die het gebied tot een natuurlijke doorvoerplaats maken voor de handel in goederen, in het bijzonder primaire energie (ruwe olie en aardgas) tussen Europa en Azië; is verheugd over de totstandkoming van belangrijke subregionale transportprojecten zoals de zuidoostelijke as die bijdraagt aan de daadwerkelijke opneming van de landen van de westelijke Balkan in het netwerk van energiepijpleidingen dat de Europese Unie verbindt met Turkije en de Kaukasuslanden; verzoekt de Commissie en de landen in de westelijke Balkan voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor de modernisering van de infrastructuur, in het bijzonder in verband met de logistieke sector, en hervormingen door te voeren die noodzakelijk zijn voor het competitiever en dynamischer maken van de sector; |
|
30. |
benadrukt dat de administratieve belemmeringen binnen de detailhandel die de komst van nieuwe concurrerende levensmiddelenwinkels verhinderen, uit de weg moeten worden geruimd, aangezien de ondoelmatigheid van de levensmiddelensector voor Europese producenten een belemmering vormt om markttoegang te verkrijgen; |
|
31. |
onderstreept de noodzaak om meer steun te bieden aan de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) op basis van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen dat dooralle landen in de westelijke Balkan wordt gesteund; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan toegang te waarborgen tot de structuurfondsen van de EU en betere financiering te bieden voor KMO-gerelateerde projecten; dringt er bij de Commissie op aan een institutioneel kader in het leven te roepen ter bevordering van de samenwerking tussen de Gemeenschap en de particuliere sector in de westelijke Balkan en ter verzekering van een juist gebruik van de communautaire middelen; |
|
32. |
benadrukt dat het noodzakelijk is om de reikwijdte van de samenwerking op het gebied van onderwijs en wetenschap tussen de Europese Unie en de landen in de westelijke Balkan te vergroten, zodat de voorwaarden worden geschapen voor een stabiele economische ontwikkeling en groei in de regio, waardoor de integratie van de westelijke Balkan in de gemeenschappelijke economische ruimte, de gemeenschappelijke ruimte voor onderzoek en onderwijs en de deelname van de regio aan de arbeidsmarkt in overeenstemming met EU-regels en -vereisten worden gestimuleerd; |
|
33. |
verzoekt de Commissie, gezien het feit dat de internationale financiële crisis Europa heeft bereikt en een indirect effect kan hebben op de handel en de buitenlandse investeringen in de westelijke Balkanlanden, een oog te houden op de ontwikkelingen en zonodig adequate maatregelen te nemen om een soepele voortzetting van het stabilisatie- en associatieproces te garanderen, hetgeen een belangrijke factor is voor de stabiliteit in de regio en in het belang is van de Europese Unie zelf; |
Financiële dienstverlening, douane, de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie
|
34. |
acht een grondige hervorming van het bank- en verzekeringswezen, de ontwikkeling van een efficiënt systeem voor microkrediet en een betere reglementering en bewaking van de bancaire activiteiten, waarmee de basis wordt gelegd voor een gefaseerde opening van de financiële markten van de landen in de regio, essentiële voorwaarden voor hun economische ontwikkeling; |
|
35. |
verzoekt de landen in de regio die te lijden hebben onder corruptie binnen het overheidsapparaat alle noodzakelijke acties te ondernemen teneinde deze te bestrijden en een efficiëntere en transparantere werking van de douane te garanderen overeenkomstig de regels die zijn opgesteld door de Europese Unie en de Werelddouaneorganisatie; |
|
36. |
onderstreept de noodzaak van intensivering en versterking van douanecontrole om op te treden tegen smokkel, namaak en piraterij van goederen, omdat deze praktijken niet alleen leiden tot inkomstenderving, maar ook grote risico's met zich meebrengen voor de gezondheid van de inwoners van zowel de Europese Unie als de landen in de westelijke Balkan; |
|
37. |
juicht het verbeterde ondernemingsklimaat en de maatregelen om de wettelijke en administratieve hinderpalen voor het opstarten van een bedrijf weg te nemen toe; geeft echter uiting aan zijn bezorgdheid over het bestaan van kartels en misbruik van marktpositie door zogenoemde „tycoons” in een aantal landen in de westelijke Balkan en ondernemingen met dominante marktposities; dringt er bij de regeringen van de landen in de westelijke Balkan op aan de strijd tegen corruptie te intensiveren en een doeltreffend concurrentiebeleid te ontwikkelen waarbinnen zich ook de staatsbedrijven moeten bewegen; |
|
38. |
verzoekt de westelijke Balkanlanden werkgelegenheids- en fiscaal beleid te ontwikkelen teneinde de problemen op het gebied van werkloosheid, de relatief hoge salarissen en de grote omvang van de informele economie aan te pakken; |
|
39. |
benadrukt dat eerlijke en transparante regionale grensoverschrijdende concurrentie in openbare aanbestedingsprocedures een belangrijk element is van een werkelijk geïntegreerde regionale markt; verzoekt de landen in de westelijke Balkan het potentieel van overheidsopdrachten voor de stabilisatie van duurzame economische ontwikkeling te onderzoeken en hun inspanningen voor een beter geïntegreerd en beter functionerend systeem van regionale openbare aanbestedingen te intensiveren, waarbij het beginsel van niet-discriminatie tussen binnenlandse en regionale aanbieders wordt nageleefd; |
*
* *
|
40. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan parlementen en regeringen van de lidstaten en de betrokken landen. |
(1) PB L 312 van 29.11.2005, blz. 1.
(2) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.
(3) PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 207.
(4) PB C 308 E van 16.12.2006, blz. 141.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0172.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0120.
(7) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 224.
(8) PB C 263 E, 16.10.2008, blz. 626.
(9) PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 141.
(10) PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 467.
(11) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 402.
(12) PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 480.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/10 |
Gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid
P6_TA(2009)0006
Resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid (2008/2153(INI))
(2010/C 46 E/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stijging van de prijzen van levensmiddelen (1), alsook zijn resolutie van 22 mei 2008 over de stijgende voedselprijzen in de Europese Unie en de ontwikkelingslanden (2), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw – Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika (3), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (COM(2008)0450), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2008 getiteld „Het probleem van de stijging van de voedselprijzen aanpakken - Richtsnoeren voor maatregelen van de EU” (COM(2008)0321), |
|
— |
gezien de conclusies van de Wereldvoedseltop gehouden te Rome van 13 to 17 november 1996, en de doelstelling om het aantal mensen dat honger lijdt vóór 2015 te halveren, |
|
— |
gezien de „Agricultural Outlook 2008-2017” van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), |
|
— |
gezien de aanbevelingen van de International Assessment of Agricultural Knowledge, Science and Technology for Development (IAASTD), |
|
— |
gezien de uitkomsten van de „gezondheidscontrole” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), |
|
— |
gezien de lopende WTO-onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha, |
|
— |
gezien de Verklaring van Parijs van 2 maart 2005 over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, |
|
— |
gelet op artikel 45 van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Commissie industrie, onderzoek en energie, (A6-0505/2008), |
|
A. |
overwegende dat de wereld voor het eerst sinds de jaren '70 voor een acute voedselcrisis staat, die zowel door structurele, langetermijnfactoren als door andere elementen wordt bepaald, waarbij de maïsprijs sinds 2006 verdrievoudigd is, de mondiale tarweprijzen in twee jaar tijd met meer dan 180% zijn gestegen en de wereldvoedselprijzen over het algemeen met ongeveer 83%, |
|
B. |
overwegende dat deze aanzienlijke, onvoorziene prijsstijging heeft plaatsgehad in betrekkelijk korte tijd, namelijk tussen september 2006 en februari 2008; voorts overwegende dat de mondiale prijzen van andere voedingsmiddelen over de laatste twee jaar zijn verdubbeld en naar verwachting hoog zullen blijven, niettegenstaande de huidige prijsdaling bij een aantal tarwesoorten, zoals de futuresmarkten laten zien, |
|
C. |
overwegende dat de stijging van de veevoederprijzen de productiekosten doet stijgen, waardoor de veeteeltproductie dreigt af te nemen, ofschoon in met name de opkomende economieën er een stijgende vraag is en naar verwacht zal zijn naar veeteeltproducten, |
|
D. |
overwegende dat volgens voorspellingen van de FAO en de OESO de grondstofprijzen weliswaar niet op het hoge niveau van vorig jaar zullen blijven, maar dat niet wordt verwacht dat ze zullen zakken tot de niveaus van vóór 2006; overwegende echter dat dramatische schommelingen in de grondstofprijzen mogelijk een opvallender kenmerk van de mondiale markt en een regelmatig terugkerend verschijnsel zullen worden; voorts overwegende dat hogere voedselprijzen zich niet altijd vertalen in hogere landbouwinkomens, voornamelijk door de snelheid waarmee de kosten van landbouwproductiemiddelen stijgen maar ook door de kloof tussen producenten- en consumentenprijzen, die door de tijd heen steeds groter is geworden, |
|
E. |
overwegende dat de wereldvoedselvoorraden een kritiek niveau hebben bereikt: terwijl de voorraden in de periode na de Tweede Wereldoorlog voldoende groot waren om een jaar lang in de voedselbehoefte te kunnen voorzien, was er in 2007 nog maar voedsel voor amper 57 dagen en in 2008 voor slechts 40 dagen, |
|
F. |
overwegende dat deze en andere factoren onmiddellijk ernstige gevolgen hebben gehad voor een aanzienlijk aantal mensen; overwegende dat de crisis in de voedselprijzen het aantal arme en hongerige mensen in de wereld met miljoenen heeft doen toenemen; voorts overwegende dat deze ontwikkelingen over de hele wereld tot rellen en onlusten hebben geleid, waardoor landen en regio's verder gedestabiliseerd raken; verder overwegende dat zelfs in de EU de voorraden dermate zijn verminderd dat er op dit moment geen voedsel meer is voor het noodvoedselprogramma, |
|
G. |
overwegende dat naar huidige schattingen van organisaties die zich inzetten voor de strijd tegen de honger in de wereld, op dit moment een op de vijf mensen in ontwikkelingslanden ondervoed is en chronisch honger lijdt, en dat er dagelijks wereldwijd meer dan 30 000 kinderen sterven aan honger en armoede, |
|
H. |
overwegende dat de landbouw in ontwikkelingslanden meer dan 70% en in veel Afrikaanse landen meer dan 80% van de werkende bevolking voorziet van werk en levensonderhoud en dat bijgevolg het beleid inzake plattelandsontwikkeling van cruciaal belang is om de problemen van armoede en honger effectief op te lossen, |
|
I. |
overwegende dat vrouwen in ontwikkelingslanden tussen de 60 en 80% van de voedingsmiddelen produceren en daarmee verantwoordelijk zijn voor de helft van de wereldwijde voedselproductie; dat vrouwen een uiterst belangrijke rol bij de gezinsverzorging spelen; en dat zij beduidend moeilijker toegang hebben tot landbouw- en productiemiddelen dan mannen en daarom consequent moeten worden ondersteund en gestimuleerd, |
|
J. |
overwegende dat de huidige crisis het zwaarst drukt op lage-inkomenshuishoudens, zowel in de Europese Unie als de ontwikkelingslanden, waar tussen de 60 en 80% van het gezinsinkomen aan voedsel wordt besteed, vergeleken met minder dan 20% in de EU, |
|
K. |
overwegende dat het Parlement en de Raad herhaaldelijk met klem hebben verzocht om een krachtige reactie op het mondiale voedselprobleem, vooral door het verstrekken van de noodzakelijke financiële middelen voor de aanschaf van landbouwproductiemiddelen en het verlenen van bijstand bij het gebruik van managementinstrumenten gebaseerd op marktwerking, |
|
L. |
overwegende dat de Europese Unie nog steeds een belangrijke voedselproducent is, die voor tarwe 17%, melk 25%, varkensvlees 20% en rundvlees 30% van de wereldproductie voor haar rekening neemt; dat de EU echter tevens een grote importeur van landbouwproducten is, wier bevoorradingsgraad bij een groot aantal basislandbouwproducten ver verwijderd is van volledige zelfvoorziening, |
|
M. |
overwegende dat de Europese Unie een voortrekkersrol vervult bij het vaststellen van de hoogst mogelijke voedselproductienormen, waarbij de aandacht primair uitgaat naar een systeem waarbij het voedsel van „boer tot bord” kan worden getraceerd en naar het garanderen van de veiligheid van in de EU geproduceerd voedsel, |
|
N. |
overwegende dat de Europese Unie ook een voortrekkersrol vervult bij milieubeschermingsinitiatieven, die weliswaar dienen voor het beschermen van natuurlijke hulpbronnen, maar die EU-landbouwers ook met extra kosten opzadelen, |
|
O. |
overwegende dat de Europese Unie wereldwijd de grootste donor van humanitaire en ontwikkelingshulp is, maar dat op internationaal vlak het aandeel van de landbouwsteun, met name van de Europese Unie, sinds de jaren 1980 steeds kleiner is geworden, |
|
P. |
overwegende dat de Europese Unie van oudsher ongeveer 10% van alle ontwikkelingssamenwerking in de wereld financiert, naast de bijdragen van de afzonderlijke lidstaten; dat dit wordt bevestigd door de huidige bijdrage via EG-instrumenten (ongeveer 1,8 miljard EUR, waarvan 1 miljard EUR wordt verstrekt via de nieuwe snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van voedselprijzen in ontwikkelingslanden, en de rest via reeds beschikbare instrumenten voor humanitaire en ontwikkelingshulp), |
|
Q. |
overwegende dat de verwachting is dat de mondiale vraag naar voedsel tegen 2050 zal zijn verdubbeld en de mondiale voedselproductie bijgevolg zal moeten stijgen, terwijl de druk op de natuurlijke hulpbronnen toeneemt, |
|
R. |
overwegende dat volgens de FAO 30 miljard EUR per jaar volstaat om te zorgen voor voedselzekerheid van een bevolking die tegen 2050 9 miljard zielen zal tellen, |
|
S. |
overwegende dat de internationale en regionale overeenkomsten tot nu toe ontoereikend zijn gebleken om de bevoorrading van de markt en de handel te normaliseren en dat de recente scherpe stijging van de voedselprijzen voor alle regeringen in de wereld een waarschuwing moet zijn dat ze de landbouwproductie niet als een vanzelfsprekende zaak moeten zien, |
|
1. |
bevestigt dat mondiale voedselzekerheid voor de Europese Unie een kwestie van de grootste urgentie is en verzoekt om onmiddellijke en voortdurende actie voor het realiseren van voedselzekerheid in zowel de EU als de rest van de wereld; is van mening dat het belangrijk is om alle voor voeding bestemde gewassen en landbouwvormen ter wereld naar waarde te schatten; benadrukt dat consumenten tegen redelijke prijzen voedsel moeten kunnen kopen en dat landbouwers een redelijke levensstandaard moeten hebben; |
|
2. |
benadrukt het belang van het GLB als instrument voor het tot stand brengen van een betrouwbare voedselproductie in de Europese Unie; is van mening dat het GLB sinds zijn invoering voor zekerheid van de voedselvoorziening in de EU heeft gezorgd en daarnaast heeft bijgedragen aan de bescherming en verbetering van het plattelandsmilieu en ervoor heeft gezorgd dat de voedselproductienormen van de EU de hoogste in de wereld zijn; onderstreept de noodzaak dat de communautaire landbouw ook in de toekomst deze rol blijft vervullen; |
|
3. |
merkt echter op dat de vele GLB-hervormingen van de laatste 25 jaar hebben geleid tot een daling van de landbouwproductie in de Europese Unie, omdat de nadruk is verlegd van overwegingen van kwantiteit naar marktgestuurde kwaliteitsproductie; is van mening dat EU-producenten door deze beleidsverschuiving potentiële markten hebben verloren en de EU afhankelijker is geworden van de invoer van voedsel uit derde landen, waar heel andere productienormen gelden, waardoor de landbouwproducten van de EU aan ongelijke concurrentievoorwaarden zijn blootgesteld; |
Situatie en oorzaken
|
4. |
wijst erop dat al vóór de meest recente stijging van de voedselprijzen, wereldwijd meer dan 860 miljoen mensen chronisch honger leden; merkt op dat de Wereldbank voorspelt dat door de scherpe stijging van de voedselprijzen nog eens honderd miljoen mensen in nog grotere armoede zullen vervallen; |
|
5. |
onderschrijft de opvatting van de FAO dat landen die netto-importeur van voedsel zijn het zwaarst worden getroffen door de stijgende voedselprijzen en dat veel van deze landen tot de minst ontwikkelde landen in de wereld behoren; stelt opnieuw dat armoede en afhankelijkheid van voedselimporten tot de belangrijkste oorzaken van voedselonzekerheid behoren; is het feit indachtig dat slechts een klein percentage van de mondiale voedselproductie daadwerkelijk op de internationale markten wordt verhandeld en dat dit steeds meer gebeurt door een klein aantal exportlanden; |
|
6. |
merkt op dat de graanoogsten voor 2007 en 2008 goed zijn geweest; merkt op dat de directe oorzaak van de voedselonzekerheid in 2007 de daling van het aanbod en de stijging van de grondstofprijzen was; is zeer verontrust over de lage graanvoorraden in de wereld, waarmee de wereldbevolking minder dan veertig dagen van graan kan worden voorzien; |
|
7. |
benadrukt dat de inspanningen om te voorzien in de eerste levensbehoeften van mensen, voornamelijk voedsel en water, vaak een bron van conflicten zijn; wijst erop dat de stijging van de wereldbevolking, die voor 2050 wordt geschat op 3 miljard, deze spanningen overal ter wereld zal doen toenemen; verzoekt dientengevolge rekening te houden met deze geostrategische dimensie bij de ontwikkeling van het toekomstige landbouwbeleid; |
|
8. |
is verontrust over de stijgende kosten van landbouwproductiemiddelen (prijsstijgingen voor meststoffen, zaaigoed, enz.), die zich hebben geuit in een stijging van de kosten waarvoor boeren (in het bijzonder in de veeteeltsector) niet allemaal op dezelfde manier zijn gecompenseerd en die een eventuele stijging van landbouwinkomens als gevolg van hogere grondstoffen- en voedselprijzen in belangrijke mate teniet hebben gedaan en zo de prikkel voor het verhogen van de productie hebben verzwakt; is bezorgd dat dramatische prijsstijgingen voor productiemiddelen tot minder gebruik van productiemiddelen en bijgevolg een lagere productie zullen leiden, hetgeen de voedselcrisis in de EU en de rest van de wereld nog ernstiger zal maken; |
|
9. |
merkt op dat de grondstoffenmarkten dit seizoen een scherpe daling van de prijzen hebben laten zien, hetgeen tot zorgen onder producenten en een eroderend vertrouwen bij landbouwers heeft geleid; |
|
10. |
benadrukt dat het belangrijk is een samenhangend onderzoek te verrichten naar de stijgende voedselprijzen, rekening houdend met stijgende energieprijzen voor eindverbruikers, extremere weersverschijnselen en de ten gevolge van de groeiende wereldbevolking toegenomen vraag naar energie, en verzoekt de Commissie nader onderzoek te doen naar het mogelijke verband tussen hoge voedselprijzen en stijgende energieprijzen, met name die van brandstof; benadrukt voorts dat de nodige stappen moeten worden gezet om de landbouw door een efficiënter gebruik van energie en het ontwikkelen van energiezuinigere productiesystemen minder afhankelijk te maken van fossiele energiebronnen; |
|
11. |
verzoekt om het ontwikkelen van beleidsinstrumenten voor het voorkómen van zulke dramatische en schadelijke prijsfluctuaties, die rekening houden met een redelijke levensstandaard voor producenten; is van mening dat de bedrijfstoeslagregeling landbouwers de mogelijkheid biedt om in te spelen op de marktbehoefte door op andere producten over te schakelen, maar dat deze regeling mogelijk ontoereikend is om het hoofd te kunnen bieden aan dramatische prijsfluctuaties op de markten; |
|
12. |
vestigt de aandacht op structurele langetermijnoorzaken die spelen bij de recente prijsstijging voor landbouwgrondstoffen, zoals de gestaag toenemende mondiale vraag en de aanhoudende verlaging van de investeringen in productielandbouw; merkt op dat de stijging van de energieprijzen, en meer bepaald van de olieprijzen, wat een van bedoelde oorzaken is, een significant effect heeft gehad op de mondiale landbouwproductie (omdat daardoor de productie- en distributiekosten zijn gestegen) en op het ontstaan van de voedselcrises in armere landen (vanwege de transportkosten voor voedsel in die landen zelf); |
|
13. |
constateert dat in 2007 2% van de graanproductie in de EU naar de productie van biobrandstoffen is gegaan, terwijl dat jaar in de Verenigde Staten 25% van de maïsproductie naar de productie van ethanol ging; verzoekt om een wereldwijde beoordeling van deze tendens en van het effect ervan op de voedselprijzen, alsook om beleidscoördinatie op mondiaal niveau om te verzekeren dat de drang naar hernieuwbare energie niet de voedselvoorziening in gevaar brengt; dringt er tevens op aan dat in de internationale en regionale overeenkomsten verbintenissen worden opgenomen die verzekeren dat de voor biobrandstofproductie verstrekte subsidie de voedselveiligheid van de planeet niet in gevaar brengt en die beantwoorden aan de toepasselijke regels, teneinde te voorkomen dat de concurrentie tussen de handelspartners wordt verstoord; verlangt desondanks een sterke betrokkenheid van de Europese Unie bij de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen van de tweede generatie; |
|
14. |
onderstreept de noodzaak om een evenwicht te vinden wat betreft de productie van biobrandstoffen en bio-energie aan de ene kant, en de benodigde voedselreserve op wereldniveau aan de andere kant; merkt op dat de toename van de productie van biobrandstoffen en bio-energie een positieve impact kan hebben op de landbouw- en levensmiddelensector, die momenteel te lijden heeft van de hoge prijzen van voor de verwerkingsindustrie noodzakelijke grondstoffen, zoals mest, diesel, etc.; meent dat zodoende vormt de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen een levensvatbaar economisch en sociaal ontwikkelingsalternatief voor het platteland vormt en, tegelijkertijd, een duurzaam geheel voor de bescherming van het milieu, vooral als de streefcijfers van de Europese Unie wat betreft hernieuwbare energie voor 2020 in ogenschouw worden genomen; onderstreept dat er tegelijkertijd echter maatregelen dienen genomen te worden om de negatieve effecten die de toename van de productie van energiegewassen kan hebben op de biodiversiteit, op de voedselprijzen en op de gebruikswijze van terreinen, te voorkomen; |
|
15. |
merkt op dat de Europese Unie een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de stijging van het aanbod van landbouwgrondstoffen door de afschaffing van haar braakleggingsregeling; |
|
16. |
wijst op de snel veranderende eetgewoonten, vooral in opkomende landen, waarbij een verschuiving optreedt naar meer vlees- en eiwitconsumptie, waardoor meer graan nodig is; constateert dat in landen als China en India een welkome stijging van het reëel inkomen plaatsvindt, wat de vraag naar landbouwproducten en verwerkte voedingsmiddelen verder zal opdrijven; |
|
17. |
is van mening dat de toenemende marktconcentratie op de detailhandelsmarkt voor voedingsmiddelen moet worden gemonitord zodat er geen monopoliesituaties kunnen ontstaan, omdat de activiteiten van grote detailhandelaars mogelijk niet altijd in het beste belang van producenten, verwerkers of consumenten zijn; |
|
18. |
vraagt alternatieve oplossingen aan te nemen die het evenwicht moeten herstellen ten gunste van de kleine producenten die geconfronteerd worden met hun onvermogen te onderhandelen met de grote retailers; wijst erop dat hoewel er op EU-niveau een kader van antimonopoliewetgeving bestaat dat misbruik door de grote producenten van hun dominante positie op de EU-markt moet tegengaan, er nog geen specifieke reglementering is die de monopoliserende praktijken moet bestrijden die door een deel van de grote winkels van het type supermarkt en hypermarkt worden gebezigd; |
Reacties van de Europese Unie
|
19. |
is van mening dat het GLB ook na 2013 de hoeksteen van het EU-beleid inzake voedselzekerheid moet blijven; is van mening dat goed functionerende ecosystemen, vruchtbare bodems, stabiele watervoorraden en een veelzijdige kleinschalige landbouw essentieel zijn voor voedselzekerheid op lange termijn; is ook van mening dat het van fundamenteel belang is dat het GLB, samen met de andere communautaire beleidslijnen, een grotere bijdrage levert aan het mondiale voedselevenwicht; |
|
20. |
is echter stellig van mening dat het GLB verder moet worden aangepast met het oog op voedselzekerheid; is teleurgesteld dat de Europese Commissie in haar wetgevingsvoorstellen van mei 2008 voor de „gezondheidscontrole” van het GLB deze uitdaging deels uit de weg is gegaan; is tegen de ontmanteling van maatregelen voor marktregulering en verlaging van landbouwsubsidies; |
|
21. |
verzoekt in het licht van de begrotingsherziening 2008-2009 om een stabiel en constant uitgavenniveau van de EU en de lidstaten voor het GLB, dat voldoende hoog is om landbouwers van een redelijk inkomen te verzekeren; onderstreept dat het grondprincipe voor dergelijk beleid het verzekeren van een inkomen is in geval van risico's en crisissen ten gevolge van ongunstige natuurlijke verschijnselen of marktverstoringen en ongebruikelijk lange en wijdverspreide prijsdalingen; roept in herinnering dat landbouwers zonder stabiel overheidsbeleid geen toekomstplannen kunnen maken; wijst er in dit verband op dat de landbouw aanzienlijke waarde toevoegt aan de nationale en EU-economieën; |
|
22. |
wijst erop dat de markt alleen producenten niet de noodzakelijke inkomenszekerheid kan verschaffen om hun landbouwactiviteiten voort te zetten, omdat de EU-normen inzake voedselproductie, voedselveiligheid, milieu en dierenwelzijn hoge kosten met zich meebrengen; is echter ingenomen met de toegenomen marktoriëntatie van het GLB; betreurt echter dat de doelstellingen voor de hervormingen van 2003, namelijk hogere marktprijzen en minder bureaucratie voor landbouwers, niet volledig zijn bereikt; |
|
23. |
is van mening dat de vele regels met betrekking tot de randvoorwaarden (cross-compliance) een negatieve prikkel vormen voor producenten en dat deze regels waar mogelijk minder ingewikkeld moeten worden gemaakt; is in dit verband ingenomen met de initiatieven tot vereenvoudiging die de Commissie heeft ontplooid; |
|
24. |
is bezorgd over de mogelijk dramatische gevolgen van voorgestelde EU-wetgeving (bijvoorbeeld inzake gewasbeschermingsproducten), omdat landbouwers worden beperkt in de instrumenten voor het maximaliseren van de productie, wat feitelijk tot een dramatische verlaging van de landbouwproductie in de EU kan leiden; verzoekt daarom alle voorgestelde maatregelen aan een uitvoerige effectbeoordeling te onderwerpen, in het bijzonder voor de gevolgen voor de voedselzekerheid; |
|
25. |
verzoekt de Commissie met klem om te kijken naar het effect voor de landbouwsector van initiatieven voor het matigen van klimaatverandering; is van mening dat de landbouw zijn bijdrage moet leveren aan de strijd tegen de klimaatverandering, maar één van de meest klimaatgevoelige sectoren is, en dus ook de nodige instrumenten moet krijgen om de gevolgen van de klimaatverandering te verwerken, teneinde te voorkomen dat hierdoor de landbouwproductie in de EU daalt en EU-producten worden vervangen door producten uit derde landen; |
|
26. |
is van mening dat de EU- en andere internationale systemen voor productie- en marktobservatie aan een onderzoek moeten worden onderworpen, zodat men sneller wordt gewaarschuwd voor bepaalde productietrends; is voorts van mening dat er behoefte is aan een mondiaal systeem van voedselinventarisatie en voedselvoorraden en dat de Europese Unie een voortrekkersrol moet vervullen bij het opzetten van een dergelijk systeem; verzoekt de Commissie met klem om samen te werken met onze mondiale partners en daartoe een voorstel in te dienen; |
|
27. |
verzoekt verzekeringspolissen beschikbaar te stellen tegen grote fluctuaties in de prijzen en inkomens en tegen de invloed van het weer op de productie; |
|
28. |
verzoekt de Commissie een efficiënt EU-marktobservatiesysteem te ontwerpen, dat in staat is de veranderingen en trends in de prijzen van landbouwproducten en in de kosten van landbouwproductiemiddelen bij te houden; is van mening dat een dergelijk systeem transparantie moet garanderen en grensoverschrijdende vergelijking tussen soortgelijke producten mogelijk moet maken; |
|
29. |
is van mening dat het opportuun is in het kader van de FAO een internationale waarnemingspost voor prijzen van landbouwproducten, landbouwproductiemiddelen en levensmiddelen in te stellen, teneinde deze gegevens op internationaal vlak te kunnen monitoren; |
|
30. |
merkt op dat bij opeenvolgende hervormingen van het GLB iets is gedaan aan marktverstorende elementen van het EU-landbouwbeleid die negatief uitwerken op landbouwers in ontwikkelingslanden, maar dat de handelsbetrekkingen nog steeds ongelijkwaardig zijn en dat er nog inspanningen moeten worden geleverd om een billijker systeem op te bouwen; |
|
31. |
constateert echter dat de beleidshervormingen van de EU om te voldoen aan de WTO-voorschriften hebben geleid tot een heroriëntatie van de GLB-steun – in de zin dat steeds minder productiegerelateerde subsidies worden gegeven –,de ontmanteling van maatregelen voor marktregulering en het openstellen van markten, waardoor consumenten en producenten steeds meer zijn blootgesteld aan instabiele wereldmarkten; verzoekt om bepalingen over voedselzekerheid op te nemen in het GLB-beleid en om gelijkwaardige inspanningen van partners om de handel dusdanig te reguleren dat de mondiale voedselzekerheid niet in gevaar wordt gebracht, vast te leggen in handelsovereenkomsten; verzoekt de Commissie om tijdens de WTO-onderhandelingen te pleiten voor een gekwalificeerde markttoegang, om zo te garanderen dat de hoge milieunormen van de EU-landbouw en het recht van iedere lidstaat op voedselzekerheid niet worden ondergraven door goedkope invoer; |
|
32. |
constateert dat de Europese Unie conform de WTO-overeenkomsten doorgaat met het nemen van de noodzakelijke maatregelen om, zoals toegezegd, vóór 2013 alle exportrestituties af te schaffen en in het kader van de ‘gezondheidscontrole’ van het GLB verdere hervormingen van de instrumenten voor marktondersteuning doorvoert; |
|
33. |
is van mening dat de snelleresponsfaciliteit tegen de scherpe stijging van voedselprijzen in ontwikkelingslanden een noodzakelijke eerste stap is voor het vervullen van de directe behoeften van degenen die het hardst door de voedselcrisis worden getroffen; benadrukt echter dat deze faciliteit een eenmalige maatregel is om middelen uit rubriek 4 van de algemene begroting van de EU te kunnen gebruiken voor het ondersteunen van kleinschalige landbouw in de zwaarst getroffen landen, welke middelen met extra investeringen moeten worden aangevuld; is van mening dat de Commissie moet controleren hoe deze middelen worden besteed, moet garanderen dat ze op duurzame wijze daar worden gebruikt waar de vraag het grootst is, en aan het Parlement regelmatig verslag moet doen van het resultaat van haar controles; verzoekt om het Parlement in de gelegenheid te stellen om via de regelgevingsprocedure met toetsing toezicht te houden op de uitvoering; |
|
34. |
verzoekt de Commissie om versterking van de bestaande programma's gericht op voedselzekerheid in Europa en de rest van de wereld; verzoekt om versterking van het thematisch programma voedselzekerheid (2007-2010), waaraan op dit moment een bedrag van 925 miljoen EUR is toegewezen voor de hele programmeringsperiode; verwelkomt het voorstel voor een verhoging van de kredieten voor het voedseldistributieprogramma voor de meest behoeftigen in de Gemeenschap dat de Commissie op 17 september 2008 heeft voorgesteld; verzoekt de Commissie een omvattende strategie te ontwikkelen voor alle kwesties die verband houden met de voedselzekerheid teneinde de samenhang te garanderen tussen de communautaire beleidslijnen; |
|
35. |
is verontrust over de huidige mondiale financiële crisis, waardoor mogelijk minder financiële middelen voor de landbouw beschikbaar zullen zijn; verzoekt de Commissie de effecten van de financiële crisis op de landbouwsector te analyseren en na te denken over voorstellen voor het verzekeren van de stabiliteit van de sector, ook wat de toegang tot leningen en kredietgaranties betreft; |
|
36. |
wijst op onderzoek waaruit blijkt dat de meeste consumenten zich niet bewust zijn van de essentiële voordelen die ze dankzij het GLB genieten, in de vorm van voedselzekerheid en redelijk geprijsde producten (4); verzoekt om een beleid inzake publieksvoorlichting en een hernieuwde toezegging tot vereenvoudiging, waardoor burgers zich meer bewust zouden worden van de instrumenten en voordelen van het GLB; stelt voor dat het publiek wordt voorgelicht over de kosten die het niet-bestaan van het GLB met zich mee zou brengen; |
|
37. |
is van oordeel dat het GLB een belangrijke rol dient toe te komen in het buitenlands- en ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, in het bijzonder het beleid inzake de externe voedselzekerheid; is van oordeel dat het GLB niet alleen kan bijdragen aan het waarborgen van de voedselproductie in de Europese Unie, maar ook kan helpen bij het tegemoetkomen aan de in de hele wereld stijgende vraag naar voedsel; |
|
38. |
merkt op dat gewapende conflicten zeer negatieve gevolgen hebben voor de productie van en toegang tot voedsel; uit haar bezorgdheid over de ernstige gevolgen die het gevaar van conflicten kan hebben voor de voedselzekerheid, bijvoorbeeld door massale migratie, het stagneren van de landbouwproductie en schadelijke gevolgen voor de essentiële infrastructuur; |
|
39. |
acht het van essentieel belang dat ontwrichtende gevechten om schaarse voedselbronnen worden voorkomen; roept daarom op tot effectievere EU-coördinatie op technisch niveau met niet-gouvernementele organisaties, de FAO en andere internationale agentschappen en op politiek niveau met de VN om de eerlijke toegang tot mondiale voedselbronnen te bevorderen en om de voedselproductie in belangrijke ontwikkelingslanden te vergroten, waarbij de criteria inzake biodiversiteit en duurzame ontwikkeling stelselmatig in acht worden genomen; |
|
40. |
doet een dringend beroep op de Europese Unie om landen met een dreigend conflict te helpen om een sterk eigen landbouwbeleid te ontwikkelen op basis van eenvoudige toegang tot grondstoffen, kwalitatief goed onderwijs en toereikende financiering, en op basis van een betrouwbare infrastructuur; is van mening dat EU-steun gericht moet zijn op het verbeteren van zelfvoorziening op het gebied van de voedselproductie voor ontvangende ontwikkelingslanden, hetgeen de regionale voedselzekerheid en toegang tot voedsel voor de armste delen van de maatschappij zal verbeteren; |
|
41. |
merkt op dat sommige groeiende economieën het plan zouden kunnen hebben om grote delen grond in armere delen van Afrika en Azië te pachten om daar gewassen te verbouwen en deze terug naar hun markten te verschepen om zodoende hun eigen voedselzekerheid te verbeteren; is van mening dat de Europese Unie samen met de FAO dit fenomeen serieus moet beschouwen als een ernstige dreiging voor de voedselzekerheid en voor een effectief landbouwbeleid in ontvangende landen; |
Landbouw in ontwikkelingslanden
|
42. |
benadrukt dat het huidige voedselprobleem een vergroting van de voedselproductie noodzakelijk maakt om gelijke tred te kunnen houden met de toenemende vraag, in combinatie met een verbetering van de kwaliteit, verlaging van de kosten en meer duurzaamheid; acht daartoe een volledige herziening van het overheidsbeleid noodzakelijk, teneinde de productiemethoden, het beheer van de voorraden en de regulering van de wereldmarkten te verbeteren; |
|
43. |
onderstreept de noodzaak van meer middellange- en langetermijnacties voor het ontwikkelen van de landbouw- en voedselproductie in ontwikkelingslanden, vooral in Afrika, rekening houdende met de aangehaalde aanbevelingen van de IAASTD; is van mening dat de ontwikkeling van de landbouw het startpunt voor een brede economische ontwikkeling in een land kan vormen; |
|
44. |
is van mening dat de bestedingen uit het Europees Ontwikkelingsfonds meer moeten gaan naar landbouwprojecten, met name naar kleine landbouwbedrijven en naar de verdere verwerking ter plaatse van de producten, aangezien de overgrote meerderheid van de armen in de wereld in plattelandsgebieden leeft die sterk afhankelijk zijn van de landbouw; is bovendien van mening dat geprobeerd moet worden om voor de landbouwhandel regels vast te stellen die in alle landen voedselzekerheid garanderen; meent tevens dat de ontwikkelingslanden handelsvoordelen moeten krijgen die de nationale productie versterken; verzoekt de Commissie om deze overwegingen in aanmerking te nemen tijdens de WTO-onderhandelingen en de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten met ontwikkelingslanden; |
|
45. |
ziet het als een ernstig obstakel voor verhoging van de landbouwproductie in ontwikkelingslanden dat kleine boeren geen leningen kunnen sluiten of microkredieten kunnen opnemen om in verbeterd zaaigoed, meststoffen en irrigatiemachines te investeren; benadrukt dat in de meeste gevallen geen leninggaranties beschikbaar zijn; verzoekt de Europese Investeringsbank om te bezien hoe voor programma's voor lokale voedselproducenten in ontwikkelingslanden leninggaranties kunnen worden gegeven, zodat boeren een krediet of microkrediet kunnen opnemen; |
|
46. |
verklaart opnieuw overtuigd te zijn van de noodzaak van regionaal geïntegreerde landbouwmarkten; verzoekt de Commissie regionale samenwerking en integratie te ondersteunen; herinnert de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) aan het succes van landbouwintegratie in Europa en de stabiliteit die dit meer dan vijftig jaar lang heeft opgeleverd; spoort derhalve de regionale economische gemeenschappen van de ACS-landen aan om hun acties op het gebied van landbouw te versterken en roept de ontwikkelingslanden op om de onderlinge handelsbarrières te verlagen; |
|
47. |
benadrukt verder het feit dat de landbouw moet worden omgevormd van een systeem van zelfvoorziening tot een rurale economie die werkgelegenheid genereert; is verder van mening dat om robuuste agrarische sectoren te ontwikkelen de nadruk moet worden gelegd op maatregelen om jonge landbouwers in ontwikkelingslanden te steunen; is van mening dat de Europese Unie de samenwerking moet opvoeren en de modernisering van voedselketens in ontwikkelingslanden moet steunen teneinde deze effectiever te maken; is verder van mening dat de Europese Unie initiatieven als het gemeenschappelijk zadenprogramma van de Afrikaanse Unie en haar nationale en regionale partners moet steunen; |
|
48. |
is van mening dat het onontbeerlijk is dat de ontwikkelingslanden, in het kader van een eigen efficiënt ontwikkelingsbeleid, een nationale of ook gemeenschappelijke regionale strategie voor de landbouwontwikkeling verkrijgen, waarin duidelijke maatregelen zijn opgenomen voor de ondersteuning van de producenten en de producten; is van mening dat in een dergelijk kader de ontwikkelingssteun van de EU geen gefragmenteerd karakter zal hebben maar deel zal uitmaken van de genoemde medegefinancierde, nationale of gemeenschappelijke regionale strategie voor landbouwontwikkeling; |
|
49. |
eist de instelling van een permanent fonds voor voedselzekerheid waaruit de armsten in de wereld worden ondersteund, op te nemen onder rubriek 4 van de algemene begroting van de Europese Unie, als aanvulling op andere ontwikkelingsmaatregelen die door de Europese Unie worden gefinancierd; |
|
50. |
verwelkomt mondiale initiatieven zoals de VN-task force op hoog niveau voor de wereldwijde crisis van de voedselzekerheid, en is van mening dat de Europese Unie en de task force hun inspanningen moeten coördineren; benadrukt het belang van de door de leden van de FAO in november 2004 aangenomen vrijwillige richtlijnen ter ondersteuning van de geleidelijke verwezenlijking van het recht op geschikt voedsel in het kader van de nationale voedselzekerheid; stelt bovendien voor om de beschikbaarheid van voedsel te garanderen door het creëren van een mondiaal programma voor verplichte voedselopslag en een beter basisopslagsysteem voor essentiële productiemiddelen (eiwitten, meststoffen, zaaigoed, pesticiden), dat bij voorkeur moet zijn gefundeerd op private partijen, waaronder landbouwcoöperaties; |
|
51. |
is indachtig de EU-verbintenissen jegens de ontwikkelingslanden en onze huidige en toekomstige verplichtingen binnen de WTO; verzoekt de EU steun te verlenen voor het verwezenlijken van de doelstellingen zoals de Afrikaanse regeringen die in de Verklaring van Maputo van 2002 hebben verwoord; roept de lidstaten op de verbintenissen na te komen die ze met betrekking tot de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling zijn aangegaan, in het bijzonder de doelstelling om 0,7% van het bruto nationaal product aan ontwikkelingshulp te geven; is echter van mening dat de kwaliteit van de ontwikkelingshulp belangrijker is dan de hoogte van de bedragen die hieraan worden besteed; |
|
52. |
betreurt dat het percentage van de ontwikkelingshulp dat naar landbouw en plattelandsontwikkeling gaat, is verminderd, welk percentage in 1980 17% bedroeg en in 2006 slechts 3%; verzoekt de Commissie met klem erop toe te zien dat de financiële steun van de EU gaat naar projecten voor het bevorderen van groei die wordt aangedreven door de landbouwsector en alles in het werk te stellen zodat de regeringen 10% van de nationale begroting aan de landbouwsector spenderen, zoals ze hebben toegezegd (bijvoorbeeld door gerichte doelstellingen vast te stellen voor hun nationaal landbouwbeleid); |
|
53. |
bevestigt andermaal dat voor ACS-landen de landbouw meer dan overige sectoren in staat is groei te genereren voor de arme plattelandsbevolking, waardoor de landbouw een tastbare bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de eerste millenniumdoelstelling voor ontwikkeling van het uitroeien van extreme armoede en honger, en benadrukt derhalve hoe belangrijk het is om direct te handelen en grotere investeringen in landbouw en plattelandsontwikkeling te bevorderen; |
|
54. |
benadrukt dat agrarische ontwikkeling primair uit moet gaan van het recht op voedsel en het recht om voedsel te produceren, waardoor alle mensen het recht hebben op veilig, voedzaam en cultureel passend voedsel, geproduceerd op een ecologisch verantwoorde en duurzame manier in een landbouweconomische structuur die is gebaseerd op zelfvoorziening; |
|
55. |
roept de Europese Unie op het recht van voedselsoevereiniteit voor ontwikkelingslanden te erkennen en dit recht met doelgerichte maatregelen te ondersteunen waarbij het vooral zaak is de aanwezige structuren en bronnen zoals zaaigoed, mest en productiemiddelen te gebruiken en uit te breiden en om regionale integratie te bevorderen; |
|
56. |
roept de Europese Unie op landbouw weer centraal te stellen in haar ontwikkelingsagenda, waarbij extra prioriteit wordt gegeven aan programma's voor agrarische ontwikkeling, met inbegrip van duidelijke streefcijfers voor armoedebestrijding en haalbare doelstellingen, in het bijzonder maatregelen die de kleinschalige landbouw bevorderen en de productie ondersteunen van voedingsmiddelen voor de lokale markten door benutting van de biodiversiteit, met speciale aandacht voor capaciteitsuitbreiding voor kleinschalige landbouwers en voor vrouwen; |
|
57. |
roept de Europese Unie op om de krachten te bundelen met de lidstaten, de regeringen van de ACS-staten, internationale organisaties, regionale ontwikkelingsbanken, particuliere stichtingen, niet-gouvernementele organisaties en plaatselijke autoriteiten, om nieuwe projecten en interventieprogramma's voor de gestegen voedselprijzen beter in de regionale programma's op te nemen; |
|
58. |
vraagt om maatregelen ter verbetering van opleidingen, zodat jonge mensen hoger landbouwonderwijs kunnen volgen en onderricht krijgen in het naleven van de Europese normen op sanitair en fytosanitair gebied, alsmede voor het creëren van arbeidsmogelijkheden voor mensen die zijn afgestudeerd in de landbouw, met als doel armoede te bestrijden en de migratie van het platteland naar stedelijke regio's en zeker een „braindrain” van ontwikkelingslanden naar ontwikkelde landen in te perken; |
|
59. |
verwijst naar de ‘Code of Good Conduct in Food Crisis Prevention and Management’ uit 2008 van het Food Crisis Prevention Network en roept op tot uitvoering en naleving van deze gedragscodes binnen het GLB; roept daarnaast op tot inspanningen om het maatschappelijk middenveld hierin te betrekken, inspanningen die specifiek zouden moeten leiden tot de ondersteuning van vrouwen, organisaties voor kleinschalige landbouw en producentenorganisaties om voedselzekerheid en zelfvoorziening te garanderen; |
|
60. |
is zeer bezorgd over het feit dat in veel gevallen de defensiebegroting groter is dan de begroting voor landbouw en voedselproductie; |
|
61. |
is van mening dat kleine boeren de hoeksteen van de ontwikkeling van de landbouwsector vormen; wijst met nadruk op de ernstige problemen waar kleine boeren in ontwikkelingslanden mee te maken hebben, zoals moeilijk toegankelijke markten, land en opleiding, en gebrek aan financiering, productiemiddelen en technologie; bevestigt opnieuw het belang van het ontwikkelen van plattelandsinfrastructuur en van investeringen in kleine landbouwbedrijven en traditionele aan de locatie aangepaste extensieve productiemethoden; |
|
62. |
wijst erop dat één van de opvallende kenmerken van de mondiale voedselproductie de geringe handel in levensmiddelen is en dat volgens de FAO de mondiale rijstproductie in 2007 is toegenomen, terwijl de handel in rijst datzelfde jaar afnam; |
|
63. |
is van mening dat een verdere, niet gereguleerde liberalisering van de handel in landbouwproducten tot meer prijsstijgingen voor levensmiddelen en zelfs een grotere prijsvolatiliteit zal leiden; benadrukt dat de meest kwetsbare, voedselimporterende ontwikkelingslanden hier het hardst door zullen worden getroffen; benadrukt voorts dat de wereldhandelsvoorschriften het recht van landen en regio's om hun landbouw te ondersteunen om de voedselveiligheid van hun bevolking te waarborgen nimmer mogen ondermijnen; |
|
64. |
is van mening dat het beleid voor openstelling van de markt voor landbouwproducten in het kader van de WTO en bilaterale vrijhandelsovereenkomsten aanzienlijk hebben bijgedragen tot het verlies van voedselzekerheid in veel ontwikkelingslanden en tevens in samenhang met de huidige mondiale crisis in de voedselvoorziening; roept de Commissie op haar vrijemarktbenadering van het landbouwbeleid dienovereenkomstig te herzien; |
|
65. |
roept de grote voedselexporterende landen (Brazilië, Argentinië, Thailand, enz.) op zich op te stellen als betrouwbare leveranciers van basisproducten en exportbeperkingen te vermijden, die in het bijzonder voor arme voedselimporterende ontwikkelingslanden desastreuze gevolgen kunnen hebben; |
|
66. |
is verontrust over de huidige mondiale financiële crisis die ertoe zou kunnen leiden dat er minder overheidssteun beschikbaar is voor ontwikkeling; verzoekt de Commissie de gevolgen van de financiële crisis voor de ontwikkelingssector te onderzoeken en om voorstellen te blijven bestuderen teneinde de landbouw in de armste landen te ondersteunen; |
|
67. |
merkt op dat de wereldwijde voedselcrisis tot de grote bedreigingen voor vrede en veiligheid in de wereld behoort; is in verband daarmee ingenomen met de recente inspanningen van de Commissie om te onderzoeken op welke wijze de kwestie van de wereldwijde voedselzekerheid dient te worden aangepakt; verzoekt de lidstaten initiatieven op dit gebied op nationaal en lokaal niveau te steunen; |
Onderzoek en ontwikkeling
|
68. |
bevestigt opnieuw zijn betrokkenheid bij het investeren in technologie en innovatie in de landbouwproductie en boerenbedrijven; |
|
69. |
benadrukt het belang van met overheidsgeld gefinancierd onderzoek dat dient ter bevordering van de voedselzekerheid in plaats van zich eenzijdig op de industrie te concentreren; pleit voor investeringen niet alleen in onderzoek naar individuele nieuwe technologieën, maar ook naar totale systemen voor de landbouw die de voedselzekerheid op de lange termijn bevorderen; benadrukt in dat verband de voortrekkersrol die bijvoorbeeld een technologisch platform van de EU voor onderzoek op het gebied van de ecologische landbouw op dit vlak zou kunnen spelen; |
|
70. |
benadrukt zowel het belang van onderzoek als van de overdracht van verworven kennis aan afzonderlijke boerenbedrijven via een effectieve landbouwvoorlichtingsdienst, vooral in ontwikkelingslanden; roept op tot versterking van landbouwonderzoek en het creëren van kennis; |
|
71. |
is bezorgd dat de nadruk die in de Europese Unie wordt gelegd op „cross-compliance” nadelig uitwerkt op onderzoek en advies inzake de productie op boerenbedrijven; benadrukt dat beide noodzakelijk zijn; |
|
72. |
verzoekt om een spoedprogramma voor onderzoek en ontwikkeling op het terrein van de duurzame, aan de locatie aangepaste en energie-efficiënte landbouw; moedigt de lidstaten aan onderzoek te ondersteunen dat is gericht op productiviteitsvergroting door toepassing van biotechnologie in de landbouw; is indachtig de zorgen van EU-consumenten; |
Duurzame landbouw in de wereld
|
73. |
is verontrust over de veranderingen in de weerpatronen die door de klimaatverandering teweeg worden gebracht, waardoor volgens de voorspellingen droogte en overstromingen vaker zullen voorkomen, met als gevolg dat landbouwopbrengsten lager worden en de mondiale landbouwproductie minder voorspelbaar; |
|
74. |
is bezorgd dat de uitvoering van voorstellen voor het verder verminderen van broeikasgassen in de Europese Unie een nadelig effect op de EU-voedselproductie zal hebben, met name op de veeteelt; |
|
75. |
erkent dat de energie-efficiëntie in de landbouwsector, die voor een aanzienlijk deel van de totale CO2-emissies verantwoordelijk is, verbeterd moet worden; |
|
76. |
is van mening dat een verhoogde productie van biobrandstoffen en bio-energie een positief effect kan hebben op de landbouw- en voedingsmiddelensector, die nu lijdt onder de hogere grondstofprijzen, zoals meststoffen, pesticiden en diesel, maar ook onder de vervoers- en verwerkingskosten; |
|
77. |
erkent dat in veel ontwikkelingslanden landbouw de bron van levensonderhoud is voor de meerderheid van de bevolking, en dringt er daarom bij deze landen op aan om mechanismen van stabiel en transparant landbouwbeleid te ontwikkelen dat garant staat voor planning op lange termijn en duurzame ontwikkeling; |
|
78. |
vraagt de Commissie de veranderingen in bodemgebruik, prijs van en toegang tot voedselgrondstoffen als gevolg van de stijgende productie van bio-energie in de Europese Unie en in derde landen nauwlettend te volgen; |
|
79. |
herhaalt dat prikkels voor duurzame teelt van energiegewassen de voedselproductie niet in gevaar mogen brengen; |
|
80. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek en ontwikkeling gericht op voorkoming van en aanpassing aan klimaatverandering te bevorderen, waaronder onderzoek naar toekomstige generaties biobrandstoffen, met name hoogrenderende energiegewassen, milieuvriendelijke meststoffen die zo effectief mogelijk zijn, nieuwe landbouwtechnologieën met minimale negatieve gevolgen voor grondgebruik, de ontwikkeling van nieuwe plantensoorten die bestand zijn tegen klimaatverandering en daarmee samenhangende plantenziektes en onderzoek naar het hergebruik van afvalstoffen in de landbouw; |
|
81. |
is van mening dat er behoefte is aan verder landbouwonderzoek om de productiviteit van duurzame landbouw te verbeteren en roept de lidstaten op de mogelijkheden die hiervoor door het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie worden gecreëerd ten volle te benutten en maatregelen te treffen die de landbouwproductie op een duurzame en energiezuinige wijze zullen doen toenemen; |
*
* *
|
82. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 621.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0229.
(3) PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 201.
(4) Onderzoek van Agri Aware TNS/Mrbi, uitgevoerd in Ierland, augustus 2008.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/23 |
Perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon
P6_TA(2009)0007
Resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over de perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon (2008/2067(INI))
(2010/C 46 E/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat op 13 december 2007 te Lissabon is ondertekend, |
|
— |
gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over het Verdrag van Lissabon (1), |
|
— |
onder verwijzing naar diverse door het Europees Parlement in de lopende zittingsperiode ingediende resoluties inzake het maatschappelijk middenveld, |
|
— |
gezien de workshop van de Commissie constitutionele zaken met vertegenwoordigers van organisaties uit het maatschappelijk middenveld op 3 juni 2008, |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0475/2008), |
|
A. |
overwegende dat een democratische Europese Unie die dicht bij de burger staat vereist dat de Europese instellingen en de lidstaten op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau nauw samenwerken met het maatschappelijk middenveld, |
|
B. |
overwegende dat de bereidheid van Europese instellingen en nationale, regionale en lokale autoriteiten tot dialoog en samenwerking met de burgers en het maatschappelijk middenveld de basisvoorwaarde is om hen te betrekken bij de regelgeving en het bestuur op alle niveaus, |
|
C. |
overwegende dat het Verdrag van Lissabon de rechten van de EU-burgers tegenover de Unie versterkt, waardoor burgers en representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld gemakkelijker kunnen deelnemen aan debatten over het „Europa van de burgers”, |
|
D. |
overwegende dat de huidige bepalingen, die tevens in het Verdrag van Lissabon zijn opgenomen, weliswaar het vereiste juridisch kader voor een dialoog met de burger op Europees niveau scheppen, maar dat de toepassing ervan in de praktijk niet altijd bevredigend is, |
|
E. |
overwegende dat het maatschappelijk middenveld zich in de 27 lidstaten in een ander ontwikkelingsstadium bevindt en in verschillende mate betrokken is bij participatieve democratie, deelname aan de regelgeving en dialoog met de desbetreffende nationale, regionale en lokale autoriteiten, |
|
F. |
overwegende dat de term „maatschappelijk middenveld” betrekking heeft op de talrijke vrijwillig door burgers opgerichte niet-gouvernementele en organisaties zonder winstoogmerk, die een rol spelen in het openbare leven en waarin de belangen, ideeën en ideologieën van hun leden of anderen tot uitdrukking komen, die gebaseerd zijn op ethische, culturele, politieke, wetenschappelijke, religieuze of filantropische overwegingen, |
|
G. |
overwegende dat de representativiteit van het maatschappelijk middenveld vaak wordt betwijfeld en dat het volume en de efficiëntie waarmee sommige organisaties uit het maatschappelijk middenveld hun ideeën naar voren brengen, niet altijd even evenredig zijn aan hun mate van representativiteit, |
|
H. |
overwegende dat de Europese instellingen ten aanzien van de dialoog met de burger elk een andere benadering volgen, |
|
1. |
is verheugd over de bijdrage van de Europese Unie aan de ontwikkeling van de dialoog met de burger, zowel op Europees niveau als op nationaal, regionaal en lokaal niveau; |
|
2. |
onderstreept dat het maatschappelijk middenveld in Europa een belangrijke rol in het Europese integratieproces speelt, omdat het de standpunten en eisen van de burgers van de Unie onder de aandacht van de Europese instellingen brengt; wijst op het belang van de expertise die door het maatschappelijk middenveld ter beschikking wordt gesteld van de instellingen en benadrukt het belang van informatieverstrekking en voorlichting over de dialoog met de burger, met name bij de bevordering en verspreiding van de acties en doelstellingen van de Europese Unie, de ontwikkeling van een samenwerkingsnetwerk in Europa en de versterking van de Europese identiteit en identificatie in het maatschappelijk middenveld; |
|
3. |
benadrukt dat voor de verwezenlijking van de politieke doelstellingen van de Unie een ruimer openbaar debat, een efficiëntere dialoog met de burger en een groter politiek bewustzijn noodzakelijk zijn; |
|
4. |
wijst op zijn bijzondere inzet voor de dialoog met de burger en op het belang dat in het Verdrag van Lissabon aan deze dialoog wordt gehecht, waardoor deze de status van overheersend beginsel heeft gekregen waarop alle werkzaamheden van de Europese Unie worden afgestemd; |
|
5. |
is verheugd over de versterking van de representatieve en participatieve democratie door het Verdrag van Lissabon, met name het zogenaamde „burgerinitiatief” dat in de mogelijkheid voorziet dat een miljoen burgers uit meerdere lidstaten de Commissie kan verzoeken een wetgevingsvoorstel voor te bereiden; |
|
6. |
verzoekt de Europese instellingen en de nationale, regionale en lokale autoriteiten in de lidstaten de bestaande juridische kaders en goede praktijken zoveel mogelijk voor de ontwikkeling van de dialoog met de burger en het maatschappelijk middenveld te benutten; is met name van mening dat de voorlichtingsbureaus van het Parlement in elke lidstaat een actieve rol zouden moeten spelen bij de bevordering, de organisatie en het beheer van forums die ten minste een keer per jaar met het Parlement en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in die lidstaat worden gehouden, en benadrukt dat het belangrijk is dat EP-leden, zowel van de lidstaat in kwestie als van andere lidstaten, regelmatig aan deze forums deelnemen; |
|
7. |
verzoekt de Europese instellingen alle belangstellende vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij de dialoog met de burger te betrekken; acht het in dit verband van essentieel belang dat de stem van de jonge EU-burgers, die het „Europa van morgen” vorm geven en hiervoor de verantwoordelijkheid opnemen, een bijzonder gewicht krijgt; |
|
8. |
verzoekt de Europese instellingen ervoor te zorgen dat alle EU-burgers - vrouwen en mannen, ouderen en jongeren, uit de stad en van het platteland - actief, zonder discriminatie en met gelijke kansen aan de dialoog met de burger kunnen deelnemen en dat met name de leden van taalminderheden hun moedertaal in dit soort forums kunnen gebruiken; wijst erop dat de Europese Unie in deze context moet bijdragen aan de verwezenlijking van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen, en bij de tenuitvoerlegging ervan zowel binnen als buiten de EU een voorbeeldfunctie moet vervullen; |
|
9. |
verzoekt de Europese instellingen in een interinstitutioneel akkoord bindende richtsnoeren voor de benoeming van vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld, methodes voor de organisatie van raadplegingen en de financiering daarvan vast te stellen en daarbij rekening te houden met de algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van betrokken partijen (2); wijst erop dat alle EU-instellingen hiervoor geactualiseerde registers van alle relevante, in de lidstaten actieve en niet actieve en/of op de EU-instellingen gerichte niet-gouvernementele organisaties moeten bijhouden; |
|
10. |
verzoekt de Europese instellingen de dialoog met de burger te integreren in alle Directoraten-generaal van de Commissie, alle werkgroepen van de Raad en alle commissies van het Europees Parlement en daarbij rekening te houden met het transparantiebeginsel en met een evenwichtige verhouding tussen de openbare en de particuliere sector; |
|
11. |
verzoekt de Europese instellingen met het oog op betere communicatie, betere coördinatie en een betere communicatiestroom betreffende hun overleg met de samenleving, te streven naar nauwere samenwerking bij de ontwikkeling van de dialoog met de burger in Europa en het Europese standpunt ten aanzien van de EU-burgers actief te verwoorden; wijst erop dat in verband hiermee regelmatige bijeenkomsten van het maatschappelijk middenveld en leden van de Commissie in forums in de lidstaten zeer wenselijk zouden zijn, om de als zodanig ervaren kloof tussen de EU en de Europese burger te kunnen verkleinen; |
|
12. |
verzoekt de Raad van de Europese Unie de toegang tot zijn werkzaamheden te vergemakkelijken en te vereenvoudigen, aangezien dit een basisvoorwaarde is om een echte dialoog met het maatschappelijk middenveld op gang te brengen; |
|
13. |
benadrukt het belang van een goed ontwikkeld Europees communicatiebeleid om bij de communicatie met de EU-burgers nieuwe middelen en methoden te kunnen gebruiken (o.a. het internet, e-technologie en moderne audiovisuele technieken); |
|
14. |
spreekt zich uit voor de voortzetting van bestaande, deugdelijke EU-initiatieven voor méér betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het Europese integratieproces, zoals Europe by Satellite, Burger-Agora, burgerfora over specifieke thema's (bijv. Your Europe), discussies op het internet, enz.; |
|
15. |
wijst met name op het belang van professionele enquêtes in Europa om de behoeften en verwachtingen van de burgers in de EU ten aanzien van de werking van de Unie te identificeren en beter te begrijpen; verzoekt zowel de EU-instellingen als het maatschappelijk middenveld in de lidstaten met klem bij hun interacties en discussies aan deze verwachtingen te denken; |
|
16. |
verzoekt de nationale, regionale en lokale autoriteiten in de lidstaten de dialoog met de burger te bevorderen, met name in de landen en regio's en op de gebieden waar deze nog niet volledig ontwikkeld of ingeburgerd is; verzoekt deze instanties voorts met klem actief de ontwikkeling van regionale interactiviteit van het maatschappelijk middenveld tussen lidstaten alsmede grensoverschrijdende initiatieven te bevorderen; is van mening dat het opbouwen van clusters in de lidstaten ook als middel ter bevordering van de uitwisseling van ideeën en ervaringen in de EU moet worden onderzocht; |
|
17. |
roept de vertegenwoordigers van de Europese samenleving op een actieve rol te vervullen in de dialoog met de burger en in de formulering van Europese programma's en beleidsgebieden, zodat het mogelijk wordt het besluitvormingsproces te beïnvloeden; |
|
18. |
moedigt de EU-burgers aan zich meer te mengen in Europese debatten en discussies en aan de komende Europese verkiezingen deel te nemen; |
|
19. |
wijst erop dat voor de dialoog met de burger op alle niveaus - Europees, nationaal, regionaal en lokaal - adequate financiële middelen noodzakelijk zijn, en verzoekt de autoriteiten die bij deze dialoog betrokken en ervoor verantwoordelijk zijn, een toereikende financiering ervan te waarborgen; |
|
20. |
onderstreept dat, afgezien van een dialoog met het maatschappelijk middenveld, er ook een open, transparante en regelmatige dialoog tussen de Unie en kerken en religieuze gemeenschappen nodig is, zoals bepaald in het Verdrag van Lissabon; |
|
21. |
beveelt de Europese instellingen aan, tezamen informatie over de representativiteit en de werkterreinen van organisaties uit het maatschappelijk middenveld beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld via een openbare en gebruiksvriendelijke gegevensbank; |
|
22. |
verzoekt de Commissie een nieuw voorstel over Europese verenigingen voor te leggen, zodat Europese organisaties uit het maatschappelijk middenveld zich kunnen baseren op een gemeenschappelijke rechtsgrondslag; |
|
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de parlementen van de lidstaten, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. |
(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0055.
(2) Zie de mededeling van de Commissie van 11 december 2002 getiteld „Naar een krachtige cultuur van raadpleging en dialoog - Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie” (COM(2002)0704).
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/26 |
Omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame
P6_TA(2009)0008
Resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (2008/2114(INI))
(2010/C 46 E/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder de bepalingen van dat verdrag waarmee de interne markt wordt gevestigd en ondernemingen de vrijheid wordt geboden diensten te verlenen in andere lidstaten, |
|
— |
gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (1) („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (2) („richtlijn misleidende en vergelijkende reclame”), |
|
— |
gezien Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame teneinde ook vergelijkende reclame te regelen (3), |
|
— |
gezien Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (4), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”) (5), |
|
— |
gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (6) en het verslag van de Commissie van 18 november 2008 betreffende de toepassing ervan (COM(2008)0756), |
|
— |
gezien het groenboek van de Commissie van 27 november 2008 over collectief verhaal voor consumenten (COM(2008)0794), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 maart 2007 getiteld „EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013” (COM(2007)0099), |
|
— |
gezien de meer dan 400 verzoekschriften over misleiding door bedrijven die gegevensbankdiensten aanbieden, die zijn Commissie verzoekschriften heeft ontvangen uit 24 lidstaten en 19 derde landen, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 december 2008 over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (7), |
|
— |
gelet op het Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (8), |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0514/2008), |
|
A. |
overwegende dat de EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013 van de Commissie is gericht op „betere monitoring van de consumentenmarkten en het consumentenbeleid van de lidstaten” en dat zij in het bijzonder beoogt „dat de richtlijn oneerlijke handelspraktijken tijdig en op uniforme wijze wordt omgezet”, |
|
B. |
overwegende dat de richtlijn oneerlijke handelspraktijken een nieuwe aanpak op het gebied van het Europese consumentenrecht belichaamt door te voorzien in maximale harmonisatie in de bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken, |
|
C. |
overwegende dat de richtlijn misleidende en vergelijkende reclame Richtlijn 84/450/EEG codificeert, in het bijzonder de wijzigingen die daarin zijn aangebracht bij Richtlijn 97/55/EG, en haar werkingssfeer beperkt tot transacties tussen ondernemingen, |
|
D. |
overwegende dat het toepassingsgebied van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich beperkt tot transacties tussen ondernemingen en consumenten en niet alle handelspraktijken bestrijkt, maar alleen die welke als oneerlijk kunnen worden beschouwd; overwegende dat deze richtlijn zich beperkt tot handelspraktijken die de economische belangen van de consument kunnen schaden en dat aanpassingen van de nationale wetgeving inzake de bescherming van ondernemingen tegen de oneerlijke handelspraktijken van andere ondernemingen in het kader van deze richtlijn niet vereist zijn; |
|
E. |
overwegende dat drie lidstaten geen maatregelen tot omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken bij de Commissie hebben aangemeld, te weten Duitsland, Spanje en Luxemburg; overwegende dat drie prejudiciële verwijzingen zijn voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen („Europees Hof van Justitie”) ten aanzien van de verenigbaarheid van nationale maatregelen met de richtlijn oneerlijke handelspraktijken; overwegende dat de Commissie van mening is dat ontoereikende omzetting is geconstateerd in sommige lidstaten, |
|
F. |
overwegende dat de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de richtlijn misleidende en vergelijkende reclame de lidstaten een aanzienlijke discretionaire bevoegdheid laten ten aanzien van de corrigerende maatregelen en sancties bij overtreding van hun bepalingen, |
|
G. |
overwegende dat het ontbreekt aan doeltreffende wettelijke sancties op de overtreding van de richtlijn misleidende en vergelijkende reclame alsook aan handhaving van die richtlijn, zoals onder meer blijkt uit de activiteiten van bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden, |
Inleiding
|
1. |
benadrukt het belang van de richtlijnen inzake oneerlijke handelspraktijken en misleidende en vergelijkende reclame voor de versterking van het vertrouwen van consumenten en kleinhandelaren die grensoverschrijdende transacties afsluiten en voor de borging van grotere rechtszekerheid voor ondernemingen met betrekking tot de toelaatbaarheid van verschillende handels- en reclamepraktijken in de interne markt; |
|
2. |
beschouwt de richtlijn oneerlijke handelspraktijken als een mijlpaal in de Europese wetgeving op het gebied van het consumentenrecht, waarvan de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving een essentiële bron zijn voor toekomstige ontwikkelingen in het consumentenrecht van de EU, evenals voor de volledige ontwikkeling van het potentieel van de interne markt en de ontwikkeling van de grensoverschrijdende en elektronische handel; |
|
3. |
is er ten sterkste van overtuigd dat correcte omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van de richtlijnen inzake oneerlijke handelspraktijken en misleidende en vergelijkende reclame cruciaal zijn voor het bereiken van de doeleinden van die richtlijnen, vooral gezien de verschillen in handhavingsstelsels en uitvoeringstechnieken tussen de lidstaten, de complexiteit van bepaalde wettelijke begrippen die in de richtlijnen zijn vervat, de vele en uitgebreide nationale bepalingen ter reglementering van oneerlijke handelspraktijken en reclame, en de brede werkingssfeer van de richtlijnen; |
|
4. |
verzoekt de Commissie om onder verwijzing naar overweging 8 van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken de noodzaak van bescherming van het midden- en kleinbedrijf tegen agressieve handelspraktijken te onderzoeken en eventueel actie in opvolging daarvan te ondernemen; |
Codificatie en omzetting
|
5. |
verwelkomt de inspanningen van de Commissie om de lidstaten te helpen bij de omzetting van de richtlijnen inzake oneerlijke handelspraktijken en misleidende en vergelijkende reclame; |
|
6. |
neemt notitie van het feit dat artikel 3 bis, lid 2 van Richtlijn 84/450/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG, over een „vergelijking die verwijst naar een speciale aanbieding”, is geschrapt en in de richtlijn oneerlijke handelspraktijken noch in de richtlijn misleidende en vergelijkende reclame voorkomt; betreurt de verwarring die is ontstaan over de gevolgen van deze schrapping voor handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, zoals die in het bijzonder blijkt uit de uiteenlopende opvattingen van de lidstaten over de handhaving in het nationale recht – na het aannemen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken – van reeds bestaande bepalingen ter omzetting van artikel 3 bis, lid 2 van Richtlijn 84/450/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG; roept de lidstaten op met hulp van de Commissie dit aspect te onderzoeken en mogelijke vervolgmaatregelen te treffen; |
|
7. |
meent dat de Commissie ofwel een amendement op de richtlijn misleidende en vergelijkende reclame moet voorstellen om daarin een „zwarte lijst” op te nemen van praktijken die onder alle omstandigheden als misleidend worden beschouwd, of de werkingssfeer van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken moet uitbreiden tot transacties tussen ondernemingen, in het bijzonder ten aanzien van punt 21 van bijlage I van deze richtlijn; verzoekt de Commissie uiterlijk in december 2009 verslag te doen van de getroffen maatregelen; |
|
8. |
merkt op dat verscheidene lidstaten de „zwarte lijst” in bijlage I van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken hebben losgelaten bij de omzetting en tenuitvoerlegging van die richtlijn in hun wetgeving; meent dat opsplitsing van de „zwarte lijst” in verschillende stukken nationale wetgeving verwarring schept voor ondernemingen en zou kunnen leiden tot verstoringen in de uitvoering van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken; vraagt de Commissie om met de lidstaten samen te werken bij de aanpassing van hun nationale wetgeving, zodat „zwarte lijsten” in een zo groot mogelijke mate zichtbaar worden en van nut zijn voor consumenten; |
|
9. |
dringt er bij de lidstaten op aan hun wettelijke stelsels door te lichten teneinde mogelijke overlapping tussen regels die worden aangenomen bij de omzetting van de richtlijnen voor oneerlijke handelspraktijken en misleidende en vergelijkende reclame en reeds bestaande nationale bepalingen te vermijden en aldus consumenten en bedrijven meer duidelijkheid te garanderen ten aanzien van het omzettingsproces; |
|
10. |
roept de lidstaten op hun inspanningen te concentreren op de correcte omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van de richtlijnen voor oneerlijke handelspraktijken en misleidende en vergelijkende reclame en te waarborgen dat alle ter zake dienende nationale gerechtelijke vonnissen en uitspraken van het Europees Hof van Justitie worden geëerbiedigd; |
|
11. |
is van mening dat consumenten en bedrijven in het grensoverschrijdende verkeer worden belemmerd door onjuiste of trage omzetting van richtlijnen door de lidstaten; |
Tenuitvoerlegging en handhaving
|
12. |
neemt notitie van het feit dat enkele lidstaten hebben bepaald dat slechts bepaalde toezichthoudende organen de nationale regels mogen handhaven die zijn ingevoerd bij de omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en niet voorzien in een rechtstreeks verhaalrecht voor consumenten, die daardoor geen recht hebben om eisen tot schadevergoeding in te dienen die voortkomen uit oneerlijke handelspraktijken; doet een beroep op de lidstaten – voor zover die dat nog niet gedaan hebben – rekening te houden met de noodzaak om consumenten een rechtstreeks verhaalrecht te bieden teneinde te garanderen dat zij voldoende beschermd zijn tegen oneerlijke handelspraktijken; |
|
13. |
verwelkomt de uitkomsten van de controleacties van de Commissie bij de Europese luchtvaartmaatschappijen en beltoonleveranciers als eerste stap op weg naar betere controle op de tenuitvoerlegging en handhaving van wetgeving voor de interne markt en onderstreept daarbij de noodzaak om dergelijke uitgebreide controleacties op gezette tijden te verrichten; roept de Commissie op samen met het netwerk voor samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming soortgelijke gegevens te verzamelen over de tenuitvoerlegging van wetgeving voor de interne markt in andere belangrijke sectoren van de interne markt; |
|
14. |
moedigt de Commissie aan doelmatiger monitorinstrumenten voor de tenuitvoerlegging, zoals controleacties, te ontwikkelen zodat de handhaving van de wetgeving voor consumentenbescherming kan worden verbeterd; verzoekt de Commissie te overwegen of de opneming van controleacties in de monitormechanismen van het consumentenscorebord haalbaar is; |
|
15. |
roept de lidstaten op om volledig met de Commissie samen te werken bij de uitvoering en follow-up van controleacties door de Commissie; |
|
16. |
onderstreept het belang van redelijke, actuele en nauwgezette gegevens en informatie voor een adequaat toezicht op de markten voor consumptiegoederen; neemt notitie van de sleutelrol die bedrijven- en consumentenorganisaties vervullen bij het verstrekken van dergelijke gegevens; |
|
17. |
benadrukt het belang van grensoverschrijdende handhaving voor het functioneren van de interne markt; roept de Commissie op de inzet van het netwerk voor samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming zodanig verder te ontwikkelen dat de grensoverschrijdende wetshandhaving kan worden verbeterd; onderstreept de noodzaak om verdere bekendheid te geven aan het netwerk van Europese centra voor de consument; |
|
18. |
roept de lidstaten op toereikende personele en financiële middelen te bestemmen voor grensoverschrijdende handhaving; |
|
19. |
verzoekt de lidstaten en de nationale justitiële autoriteiten de grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot misleidende gegevensbankdiensten te versterken; |
|
20. |
verwelkomt het initiatief van de Commissie tot oprichting van een openbaar toegankelijke databank met nationale omzettingsmaatregelen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, jurisprudentie daarover en ander ter zake dienend materiaal; roept de Commissie op deze databank aan te vullen met wetenschappelijke monitorverslagen, waarin op basis van de in de databank gedocumenteerde gevallen concrete aanbevelingen worden geformuleerd voor de verbetering van de wetshandhaving; roept de Commissie verder op deze databank te gebruiken om een website in te richten die fungeert als één enkel toegangspunt waar ondernemingen en consumenten informatie kunnen vinden over de geldende wetgeving in de lidstaten; |
|
21. |
roept de Commissie en de lidstaten op informatiecampagnes te houden om ervoor te zorgen dat de consumenten zich beter bewust worden van hun rechten en hun aldus een betere bescherming wordt geboden tegen oneerlijke handelspraktijken en tegen misleidende en vergelijkende reclame; |
|
22. |
wijst erop dat monitoring van de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving een arbeidsintensieve oefening is; meent derhalve dat de Commissie voldoende mankracht ter beschikking moet krijgen om doeltreffender toezicht te houden op de tenuitvoerlegging; |
|
23. |
roept de lidstaten op bedrijven op nationaal niveau adequate richtsnoeren te verschaffen; benadrukt als goed voorbeeld daarvan de uitgave „Consumer Protection from Unfair Trading Regulations: a basic guide for business”, gepubliceerd door het UK Department for Business, Enterprise and Regulatory Reform in samenwerking met het UK Office of Fair Trading; |
|
24. |
dringt aan op de tijdige indiening van een alomvattend tenuitvoerleggingsverslag van de Commissie, overeenkomstig artikel 18 van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken, uiterlijk op 12 juni 2011, waarin ook de met de richtlijn misleidende en vergelijkende reclame opgedane ervaringen zijn opgenomen; |
*
* *
|
25. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
(2) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.
(3) PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18.
(4) PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17.
(5) PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.
(6) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0608.
(8) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/31 |
Het GVB en de ecosysteembenadering van het visserijbeheer
P6_TA(2009)0009
Resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het GVB en de ecosysteembenadering van het visserijbeheer (2008/2178(INI))
(2010/C 46 E/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, |
|
— |
gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1) (GVB), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De rol van het GVB bij de implementatie van een ecosysteembenadering van het beheer van de zeeën” (COM(2008)0187), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Landbouw en Visserij van 29 en 30 september 2008 over de bovengenoemde mededeling van de Commissie, |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0485/2008), |
|
A. |
overwegende dat in elk geografisch gebied alle levende organismen (mensen, planten, dieren en micro-organismen), hun fysieke omgeving (zoals bodem, water, lucht) en de natuurlijke cycli die ze in stand houden, met elkaar verbonden zijn, |
|
B. |
overwegende dat ontwikkelingen, interacties en veranderingen binnen dergelijke ecosystemen directe, vaak ongewenste of onvoorziene gevolgen hebben voor andere elementen, zowel binnen als buiten het systeem, en dat ontwikkelingen die zich buiten het systeem voordoen een onmiddellijk effect kunnen hebben op het systeem, |
|
C. |
overwegende dat een ecosysteembenadering voor de visserij momenteel de beste basis vormt voor een omvattend beheer- en besluitvormingssysteem dat rekening houdt met alle betrokken belanghebbenden en elementen, hun eisen en behoeften, evenals toekomstige effecten op het systeem en zijn interacties, |
|
D. |
overwegende dat de visserij in de wateren van de exclusieve economische zone (EEZ) van de verschillende lidstaten van belang is voor hun soevereiniteit en onafhankelijkheid, inzonderheid met betrekking tot de voedselvoorziening, |
|
E. |
overwegende dat onze kennis van de oceanen en de factoren waaraan deze blootgesteld zijn nog ontoereikend is, maar niettemin volstaat om te weten dat talloze commerciële en niet-commerciële visbestanden binnen de EU en daarbuiten uitgeput geraken, en dat, hoewel dit te wijten is aan vele factoren, in de meeste gevallen overbevissing de voornaamste oorzaak is, |
|
F. |
overwegende dat het wetenschappelijk onderzoek naar de duurzaamheid van de visbestanden vooronderstelt dat alle onterechte gissingen en vooroordelen overboord worden gezet en dat het voorstel om een ecosysteembenadering toe te passen bij de evaluatie van de visbestanden bijgevolg slechts kans van slagen heeft als het stoelt op wetenschappelijk getoetste gegevens, |
|
G. |
overwegende dat een dergelijke ecosysteembenadering dynamisch en flexibel moet zijn als het gaat om haar toepassing en haar voorlichtings- en besluitvormingsprocessen, gezien de noodzaak om ze voortdurend aan te passen aan nieuwe wetenschappelijke kennis en nieuwe inzichten in de onderlinge relaties, |
|
H. |
overwegende dat er, zoals blijkt uit de mededeling van de Commissie met als titel „Verslagen van de lidstaten over in 2006 geconstateerde gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid” (COM(2008)0670), ondanks de pogingen tot vermindering van de communautaire vlootcapaciteit, nog steeds een groot aantal ernstige en verontrustende inbreuken op de voorschriften van het GVB wordt geconstateerd, |
|
I. |
overwegende dat bij de evaluatie van de visbestanden aandacht wordt besteed aan de duurzaamheid van de bestanden, die van fundamenteel belang is voor de visserijactiviteit, en dat het aan de lidstaten is om deze duurzaamheid te waarborgen, |
|
J. |
overwegende dat tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002 alle deelnemende landen zich ertoe hebben verbonden te streven naar de verwezenlijking van de doelstelling van maximale duurzame opbrengst, |
|
K. |
overwegende dat de sterke inkomensdaling in de visserijsector te wijten is aan enerzijds het uitgeput raken van talloze commerciële visbestanden, waardoor het noodzakelijk is geworden beperkingen op te leggen aan de visserijactiviteit en anderzijds de stagnatie/daling van de prijzen bij de eerste verkoop en de exponentiële toename van de productiefactoren (diesel en benzine), en dat deze situatie met name ernstige vormen aanneemt in de landen waar de visserijsector met uitgesproken hoge kosten kampt, vooral omdat in vergelijking met andere landen geen of minder steun voor de visserij wordt uitgetrokken, |
|
L. |
overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld om een debat te openen over een mogelijke hervorming van het GVB, |
|
1. |
juicht de bovengenoemde mededeling van de Commissie betreffende een ecosysteembenadering van het beheer van de zeeën toe en benadrukt dat dit initiatief ertoe bijdraagt een in sociaal, ecologisch en economisch opzicht duurzame exploitatie van de visbestanden te garanderen; |
|
2. |
acht het noodzakelijk dat de ecosysteembenadering van het visserijbeheer uitmondt in een dynamisch en flexibel systeem van beheer, wederzijdse kennisuitwisseling en onderzoek zodat andere variabelen kunnen worden opgenomen die in de toekomst kunnen voortkomen uit onvoorziene invloedsfactoren of andere wetenschappelijke disciplines; |
|
3. |
roept de Commissie ertoe op in haar voorstel methoden en instrumenten op te nemen die de wederzijdse uitwisseling van informatie en gegevens, en een permanent leerproces voor alle belanghebbenden mogelijk maken, opdat deze de ecosysteembenadering verder ontwikkelen en aantonen dat iedereen erbij gebaat is; |
|
4. |
herinnert eraan dat de visserijactiviteit van fundamenteel belang is voor het waarborgen van de voedselvoorziening en het voortbestaan van de mens, en is van oordeel dat dit de voornaamste doelstelling dient te zijn van ieder visserijbeleid; |
|
5. |
vestigt de aandacht erop dat de visserijsector uit economisch, sociaal en cultureel oogpunt van kapitaal belang is voor een aantal kustgemeenschappen in de EU; |
|
6. |
wijst er nogmaals op dat het GVB de modernisering en de duurzame ontwikkeling van de visserijsector moet bevorderen, de sociaaleconomische levensvatbaarheid van de sector en de duurzaamheid van de bestanden moet verzekeren en garanties moet bieden voor de voorziening van de bevolking van vis, soevereiniteit en voedselzekerheid, het behoud van de arbeidsplaatsen en een verbetering van de levensomstandigheden van de vissers; |
|
7. |
is van mening dat ieder visserijbeleid rekening moet houden met tal van verschillende dimensies – sociale, economische en milieueisen – die een geïntegreerde en evenwichtige aanpak vergen, hetgeen onverenigbaar is met een visie volgens welke deze dimensies hiërarchisch worden geordend krachtens een vooraf vastgestelde lijst van prioriteiten; |
|
8. |
benadrukt dat het GVB, gelet op de eigen doelstellingen ervan, niet ondergeschikt mag zijn aan andere vastgestelde communautaire beleidsacties; is daarentegen van oordeel dat deze beleidsacties de doelstellingen van het visserijbeleid moeten ondersteunen en integreren; |
|
9. |
onderstreept dat de duurzame ontwikkeling van een bepaalde kuststreek staat of valt met de erkenning van de interactie tussen de bewoners en hun natuurlijke omgeving en de bevordering van de levenskwaliteit van de visserijgemeenschappen; verklaart nogmaals dat het visserijbeleid gebaseerd moet zijn op het beginsel van onderlinge afhankelijkheid tussen enerzijds het welzijn van de visserijgemeenschappen en anderzijds de duurzaamheid van de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken; |
|
10. |
pleit in dit verband voor erkenning van de specifieke kenmerken en het belang van de kleine kustvisserij en de ambachtelijke visserij; |
|
11. |
benadrukt bijgevolg dat het bevredigen van de voedingsbehoeften van alle lidstaten, het waarborgen van de levensvatbaarheid van een strategische sector als de visserij en van de visserijgemeenschappen en het verzekeren van de duurzaamheid van de mariene ecosystemen geen onverzoenlijke doelstellingen zijn; |
|
12. |
is van mening dat, om de visbestanden wereldwijd op peil te houden, er ook maxima moeten worden opgelegd aan het aantal dagen dat de vissers op zee mogen blijven; |
|
13. |
onderstreept dat de implementatie van een ecosysteembenadering van het beheer van de zeeën noodzakelijkerwijs een multidisciplinaire en intersectorale aanpak vergt waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillende maatregelen en acties die van invloed zijn op de mariene ecosystemen – en die veel verder reiken dan de beleidsmaatregelen op visserijgebied en daar om zo te zeggen boven staan; indien dat niet gebeurt, zullen de doelstellingen van de ecosysteembenadering onmogelijk verwezenlijkt kunnen worden; |
|
14. |
wijst nogmaals op de noodzaak om maatregelen te bestuderen en aan te nemen betreffende tal van factoren die een grote invloed hebben op de duurzaamheid van de mariene ecosystemen en de toestand van de visbestanden en derhalve ook op de visserijactiviteit, zoals vervuiling aan de kust en op volle zee, afvalwater van industrie en landbouw, het omleggen van rivieren, baggerwerken in mariene gronden, havenactiviteiten, maritiem vervoer en toerisme; |
|
15. |
benadrukt dat er belangrijke verschillen bestaan tussen de diverse mariene gebieden en hun respectieve visbestanden, en ook tussen de verschillende vloten en het gebruikte vistuig en de gevolgen daarvan voor de ecosystemen, zodat gediversifieerde, specifieke en aan de omstandigheden aangepaste beheermaatregelen zoals technische aanpassingen van netten, het sluiten van bepaalde visgebieden en het reduceren van de visserij-inspanning, moeten worden ontwikkeld; |
|
16. |
dringt aan op de toepassing van mechanismen voor subsidiëring of compensatie van vissers die getroffen worden door de economische en sociale gevolgen van de meerjarige herstel- en beheerplannen en de maatregelen ter bescherming van de ecosystemen; |
|
17. |
onderstreept dat de - noodzakelijkerwijze progressieve - toepassing van een algemene, interdisciplinaire en intersectorale benadering van het beheer van de zeeën een voortdurende verbetering en verdieping van de wetenschappelijke kennis vereist om te waarborgen dat maatregelen worden aangenomen die gebaseerd zijn op wetenschappelijk getoetste gegevens; |
|
18. |
vestigt de aandacht erop dat de Commissie de visserij moet opnemen in een intersectoraal plan voor de instandhouding van het mariene milieu overeenkomstig de bepalingen uit de Kaderrichtlijn mariene strategie (2), de milieupijler van het nieuwe Europees maritiem beleid; |
|
19. |
benadrukt dat het wetenschappelijk onderzoek op visserijgebied een essentieel instrument vormt voor het beheer van de visserij en met name onontbeerlijk is om de factoren in kaart te brengen die van invloed zijn op de ontwikkeling van de visbestanden, deze factoren vanuit kwantitatief oogpunt te analyseren en modellen op te zetten waarmee de ontwikkeling van de bestanden kan worden voorspeld, maar ook om de kwaliteit van het vistuig, de vissersvaartuigen en de arbeids- en veiligheidsvoorwaarden van vissers te verbeteren, dit alles met inachtneming van de kennis en de ervaring van de vissers; |
|
20. |
stelt voor om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar de herverdeling van de door de visserij geëxploiteerde mariene soorten ten gevolge van de recente evolutie van de fysisch-chemische parameters van het water, die te wijten is aan de klimaatverandering; is van mening dat op basis van dit onderzoek een aantal geldende herstelplannen voor visbestanden, zoals het herstelplan voor heek en langoustine voor de kust van het Iberisch Schiereiland, moet worden herzien; |
|
21. |
vestigt de aandacht erop dat het noodzakelijk is projecten te ontwikkelen om te onderzoeken in hoeverre aquacultuur een manier kan zijn om de meest bedreigde soorten te herbevolken; |
|
22. |
onderstreept in dit verband de noodzaak om te investeren in de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen, toereikende financiële middelen vrij te maken en de samenwerking tussen de verschillende overheidsinstanties van de lidstaten te bevorderen; |
|
23. |
onderstreept dat bij het wetenschappelijk onderzoek rekening moet worden gehouden met de sociale, economische en milieucomponenten van de visserijactiviteit; acht het van essentieel belang dat onderzoek wordt verricht naar het effect van de verschillende systemen/instrumenten van het visserijbeheer op de werkgelegenheid en de inkomsten van de visserijgemeenschappen; |
|
24. |
24onderstreept dat het visserijbeheer, als activiteit waarbij zichzelf vernieuwende hulpbronnen worden geëxploiteerd, in de eerste plaats tot taak heeft de totale visserij-inspanning rechtstreeks of onrechtstreeks binnen de perken te houden, zodat de bovengenoemde doelstelling van de Top van Johannesburg in 2002 kan worden verwezenlijkt; |
|
25. |
spoort de Commissie ertoe aan de rol van het huidige systeem van totale toegelaten vangsten (TAC's) en quota als belangrijkste instrument voor het beheer van de mariene rijkdommen, en het nut ervan in het licht van de huidige beperking op de visserij, te herzien; |
|
26. |
spoort de Commissie ertoe aan meer sluitende toezicht- en controlesystemen toe te passen op aangelande vangsten, illegale vangsten en teruggooi van ongewenste bijvangst; |
|
27. |
is van mening dat genoemde maatregelen van wezenlijk belang zijn voor een correcte evaluatie van de toestand van de visbestanden door de bevoegde wetenschappelijke instanties; |
|
28. |
erkent dat de huidige instrumenten voor het visserijbeheer, die gebaseerd zijn op de TAC's, rechtstreeks van invloed zijn op de vangsten en onrechtstreeks ook de visserij-inspanning beïnvloeden; wijst erop dat sturing van de visserij-inspanning nodig is om deze methode optimaal te laten werken; spoort de Commissie ertoe aan onderzoek te doen naar de diverse instrumenten voor het beheer van de visbestanden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de bestaande instrumenten niet worden gewijzigd aangezien er geen alternatief bestaat dat waarborgen biedt voor een adequatere exploitatie van de visbestanden; |
|
29. |
benadrukt dat de verdeling van de TAC's over de vloten en het vistuig, met inachtneming van het beginsel van relatieve stabiliteit, onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt; is van oordeel dat bij de verdeling van de vangstquota in de verschillende lidstaten rekening moet worden gehouden met het soort vistuig (sleepnetten of andere methoden) en de respectieve vangsten; |
|
30. |
maakt zich ernstige zorgen over de mogelijkheid dat in het GVB wijzigingen worden aangebracht die leiden tot een concentratie van de visserijactiviteit en daarmee het recht op toegang tot de visbestanden in gevaar brengen; |
|
31. |
onderstreept dat de reductie en de concentratie van quota in een klein aantal exploitanten niet noodzakelijkerwijs een beperking van de visserij-inspanning inhoudt, maar slechts een concentratie van de exploitatie van de visbestanden teweegbrengt; |
|
32. |
verwelkomt de positieve discriminatie ten aanzien van de hernieuwing van de vloot in een aantal ultraperifere regio's (UPR's) van de EU en is van mening dat het van wezenlijk belang is dat deze steun ook na het huidige financieel kader 2007-2013 behouden blijft teneinde ook daar een duurzame en milieuvriendelijke visserij te kunnen garanderen; |
|
33. |
is van oordeel dat de afwijking van de regels betreffende toegang tot de territoriale wateren in een zone van minstens twaalf mijl absoluut dient te worden gehandhaafd ter bescherming van de duurzaamheid van de mariene ecosystemen langs de kust, de traditionele visserijactiviteiten en het voortbestaan van de visserijgemeenschappen; wenst dat deze afwijking een permanent karakter krijgt; |
|
34. |
dringt erop aan dat de exclusieve economische zones in de UPR's permanent worden beschouwd als „zones met exclusief toegangsrecht” om de duurzaamheid van de mariene ecosystemen, de visserijactiviteit en de lokale visserijgemeenschappen te waarborgen; |
|
35. |
acht het ongepast de visserij-inspanning op uniforme wijze te meten, zonder aandacht te besteden aan de eigen kenmerken van de verschillende vloten en het gebruikte vistuig; is van oordeel dat bij het beperken van de visserij-inspanning rekening dient te worden gehouden met de verschillende soorten, het gebruikte vistuig en het effect van de vangsten op elk van de populaties; |
|
36. |
is van oordeel dat de nadruk op een visserij-inspanning uitgedrukt in kilowattdagen slechts zin heeft voor de trawlvisserij, en onbruikbaar is in de overige gevallen; |
|
37. |
is van oordeel dat de ruimtelijke beperkingen (gesloten of beschermde gebieden, waaronder de beschermde mariene gebieden) een goed onderbouwde multidisciplinaire wetenschappelijke basis moeten hebben, met name voor wat betreft de invloed van de diverse activiteiten en factoren die een reële impact hebben op de ecosystemen en de daadwerkelijke voordelen die aan het vaststellen van dergelijke beperkingen verbonden zijn, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het verrichten van specifieke, diepgaande studies naar het milieueffect en de sociaaleconomische gevolgen van die beperkingen voor de visserijgemeenschappen; |
|
38. |
stelt vast dat de vangstcapaciteiten voornamelijk zijn beperkt middels het uitvaardigen van maatregelen ter bevordering van de sloop van vissersvaartuigen en dat dit niet op uniforme wijze is geschied in de verschillende lidstaten; benadrukt derhalve dat bij het aanpassen van de verschillende nationale vloten aan de visbestanden rekening moet worden gehouden met de reeds verwezenlijkte beperking van de visserij-inspanning; |
|
39. |
acht het ongepast en onverantwoord om een beleid te implementeren dat de onwillekeurige sloop van vissersvaartuigen bevordert zonder rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende vloten, de visbestanden, de consumptiebehoeften van de lidstaten en de sociaaleconomische gevolgen van een dergelijke maatregel; |
|
40. |
is dan ook van oordeel dat een van de eerste taken van het visserijbeheer erin moet bestaan op grond van wetenschappelijke gegevens aan te tonen of er al dan niet sprake is van te grote vloten en overbeviste bestanden, en om welke vloten en bestanden het precies gaat, zodat passende specifieke maatregelen kunnen worden genomen; |
|
41. |
herinnert eraan dat de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad gedefinieerd wordt als „het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie mag niet worden gebruikt als een motief voor het uitstellen of achterwege laten van beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun milieu”; |
|
42. |
onderstreept nogmaals het belang van de controle op de beheermaatregelen, die onder de bevoegdheid van de lidstaten valt; |
|
43. |
verzoekt om steun voor de tenuitvoerlegging en modernisering van geëigende instrumenten voor de bewaking, het toezicht en de controle op de exclusieve economische zones door de lidstaten, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bestrijding van de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO), de verbetering van de maritieme veiligheid en de instandhouding van de mariene ecosystemen; |
|
44. |
acht het van essentieel belang dat de reeds vastgestelde maatregelen ter bestrijding van de IOO worden toegepast en verzoekt de lidstaten om hun controlemechanismen aan te scherpen; |
|
45. |
roept de Commissie ertoe op maatregelen voor te stellen waarmee wordt gewaarborgd dat ingevoerde visserijproducten die op de interne markt verhandeld worden aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als de visserijproducten van de lidstaten; |
|
46. |
dringt nogmaals aan op de noodzaak om de kwaliteit van het vistuig te blijven verbeteren, zodat het steeds selectiever wordt, hetgeen ongetwijfeld zal bijdragen aan de beperking van de accidentele bijvangst en het effect op het milieu; roept de Commissie ertoe op concrete beleidsinstrumenten te ontwikkelen om vissers te stimuleren om zo veel mogelijk maatregelen te nemen om hun bijvangsten tot een minimum te beperken; |
|
47. |
is van oordeel dat de invoering van industriële sleepnetten een verhoging van de visserijgerelateerde sterfte heeft veroorzaakt, zodat dit soort vistuig aan afzonderlijke controlemaatregelen moest worden onderworpen, waarvan bijvoorbeeld de opgelegde beperkingen met betrekking tot het visgebied (dicht bij of ver van de kust) gehandhaafd moeten blijven; |
|
48. |
spoort de Commissie ertoe aan meer ecologische visserijpraktijken te promoten waarbij selectievere vistuigen worden gebruikt teneinde ongewenste bijvangst en het brandstofverbruik tijdens het vissen te kunnen beperken; |
|
49. |
verzoekt de Commissie om zo snel mogelijk voortgang te maken met de totstandbrenging van een ecologisch keurmerk voor vis om een schonere en milieuvriendelijkere visserij te promoten; |
|
50. |
benadrukt dat de visserijsector actief betrokken moet worden bij de vaststelling, toepassing en evaluatie van de GVB-maatregelen om een adequater en doeltreffender beleid te kunnen ontwikkelen; |
|
51. |
onderstreept dat in het besluitvormingsproces van het GVB een belangrijke rol is weggelegd voor de regionale adviesraden, aangezien daarin zowel vissers als met de evaluatie van de visbestanden belaste onderzoekers vertegenwoordigd zijn; is van oordeel dat de werking van deze raden naar behoren gefinancierd dient te worden; |
|
52. |
benadrukt dat in het kader van het regionaal en het nabuurschapsbeleid intensiever moet worden samengewerkt met niet-communautaire vloten die gedeelde visbestanden exploiteren, teneinde duurzaamheid van de visbestanden te garanderen; |
|
53. |
dringt aan op steun voor vissersverenigingen en beroepsorganisaties die bereid zijn om de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het GVB te delen (cobeheer); |
|
54. |
pleit voor een grotere decentralisatie van het GVB, om vissers, hun vertegenwoordigende organisaties en de visserijgemeenschappen nauwer te betrekken bij het GVB en het visserijbeheer, waarbij tevens wordt toegezien op de naleving van coherente minimumnormen overal binnen de Gemeenschap; |
|
55. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(2) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/38 |
Openbare financiën in de EMU - 2007 en 2008
P6_TA(2009)0013
Resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over openbare financiën in de EMU - 2007-2008 (2008/2244(INI))
(2010/C 46 E/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 juni 2008 over openbare financiën in de EMU 2008 – De rol van de kwaliteit van de openbare financiën in het governance-kader van de EU (COM(2008)0387), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 juni 2007 over openbare financiën in de EMU 2007 – Waarborgen van de doeltreffendheid van het preventieve deel van het SGP (COM(2007)0316), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 7 mei 2008 – Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen (COM(2008)0238), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over openbare financiën in de EMU 2006 (1), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 februari 2005 over openbare financiën in de EMU 2004 (2), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over het jaarverslag 2007 over de eurozone (3), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over het jaarverslag 2006 over de eurozone (4), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon (5), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de belangen van Europa: succes boeken in het tijdperk van globalisering (6), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 februari 2007 over de situatie van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2007 (7), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2005 – Bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie (COM(2005)0532) en de resolutie hierover van het Europees Parlement van 24 oktober 2007 (8), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 juli 2003 over gender budgetting - het opstellen van overheidsbegrotingen vanuit een genderperspectief (9), |
|
— |
gezien de resolutie van de Europese Raad betreffende de coördinatie van het beleid in de derde fase van de EMU en betreffende de artikelen 109 en 109b van het EG-Verdrag, die gehecht is aan de conclusies van het voorzitterschap na afloop van de Europese Raad in Luxemburg op 12 en 13 december 1997, |
|
— |
gezien de conclusies van het Voorzitterschap na de bijeenkomst van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 en de conclusies van de buitengewone vergadering van de Ecofin- Raad van 16 december 2008 ten aanzien van de beheersing van de financiële crisis, |
|
— |
gezien de conclusies van de Ecofin-Raad van 4 november 2008 over de internationale initiatieven als reactie op de financiële crisis en de voorbereidingen van de wereldtop over de financiële crisis, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 oktober 2008 getiteld „Van financiële crisis naar herstel: Een Europees actiekader” (COM(2008)0706), |
|
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap na afloop van de Europese Raad in Brussel van 15 en 16 oktober 2008 omtrent sterkere regulering en scherper toezicht voor de financiële markten, |
|
— |
gelet op de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van de Eurogroep op 12 oktober 2008 voor vaststelling van een gecoördineerd reddingsplan in reactie op de economische crisis, |
|
— |
gezien de conclusies van de Ecofin-Raad van 7 oktober 2008 over de onmiddellijke reacties op de financiële turbulentie en de resolutie van het Parlement van 22 oktober 2008 over de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008 (10), |
|
— |
gezien de conclusies van de Ecofin-Raad van 14 mei 2008 over de waarborg van toekomstige doeltreffendheid en doelmatigheid van sociale uitgaven en perspectieven met betrekking tot de kwaliteitsanalyse van openbare financiën, |
|
— |
gezien de conclusies van de Ecofin-Raad van 9 oktober 2007 over de kwaliteit van de openbare financiën en de modernisering van het overheidsapparaat, |
|
— |
gezien de conclusies van de Ecofin-Raad van 10 oktober 2006 over de kwaliteit van openbare financiën, |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0507/2008), |
|
A. |
overwegende dat openbare financiën van hoge kwaliteit en gericht op duurzame ontwikkeling duiden op een commitment jegens toekomstige generaties, hetgeen bijzonder belangrijk is in deze tijden van grote turbulentie op de markten, |
|
B. |
overwegende dat een op communautair niveau, met name binnen de Eurozone gecoördineerd kwaliteitsbeleid met betrekking tot de openbare financiën nodig is, dat volgens gemeenschappelijke en homogene mechanismen wordt ontwikkeld en geëvalueerd, en gericht is op groei over langere termijn, om de uitdagingen van de demografische veranderingen, de globalisering en de klimaatsverandering aan te kunnen, |
|
C. |
overwegende dat de openbare financiën bedoeld zijn om steun te bieden aan het macro-economische bestel, te voorzien in openbare diensten en goederen, en het falen van de markt (market failures) en externe gevolgen op te vangen, |
|
D. |
overwegende dat een conceptueel en operationeel kader voor de kwaliteit van op groei gerichte openbare financiën, waarbij de groei als uiteindelijke maatstaf moet gelden voor de kwaliteitsbeoordeling, niet los kan worden gezien van de overweging dat het begrotings- en het uitgavenbeleid van de lidstaten gericht moeten zijn op handhaving en vernieuwing van de verzorgingsstaat, dekking van het sociale zekerheidsstelsel en herverdeling van inkomsten, |
|
E. |
overwegende dat het lage peil van overheidsinvesteringen in de Europese Unie (minder dan 3% van het BBP) en de versnippering daarvan, ongunstig uitwerken op de nagestreefde duurzame groei op lange termijn, die juist gerichte en geprioriseerde overheidsuitgaven vereist, |
|
F. |
overwegende dat het nodig en wenselijk is de analyse, de evaluatie en de vooruitzichten van de duurzaamheid van de openbare financiën vanuit een genderperspectief te bezien, |
Veranderingen in de economische trends in de periode van 2007 tot 2008 – de economische en financiële crisis en vooruitzichten
|
1. |
merkt op dat analyse van de toestand van de openbare financiën in 2007 en het eerste deel van 2008 duidelijk een verandering in de economische trend en, volgens de laatste voorspellingen, een naderende recessie, gepaard met een voortdurend laag inflatiepercentage en toenemende inkomensongelijkheid laat zien; |
|
2. |
uit zijn bezorgdheid over de moeilijke economische en financiële situatie die zich op dit moment in Europa en de wereld voordoet en die een ongekende instabiliteit met zich brengt, en wijst op de nieuwe dynamiek die zich ontwikkelt in de verhouding tussen de publieke en de particuliere sector en de veranderingen in monetair en economisch beleid, nu bij alle marktfalen en gebrek aan regels en toezicht, het overheidsingrijpen weer een centrale functie krijgt, soms in de vorm van regelrechte nationalisatie; |
|
3. |
wijst erop dat de crisis in strategische sectoren, vooral de financiële en de vervoerssector, aanzet tot overheidsinvesteringen in overnames, zonder dat ernaar wordt gestreefd zulke reddingsoperaties te beperken tot wat strikt noodzakelijk is om de Europese economie te ondersteunen en te ontwikkelen, en zeker te stellen dat die operaties niet louter nationale belangen dienen; |
|
4. |
is van mening dat de Commissie en de lidstaten dienen te zorgen voor een behoorlijke evaluatie van de repercussies op de openbare financiën van de overheidssteun en participatie in belangrijke industrieën en de financiële en de kredietsector; acht het tevens wenselijk dat die repercussies worden beoordeeld in relatie tot mededinging, de werking van de interne markt en het bewaren van een gelijk speelveld; |
|
5. |
benadrukt dat het gewijzigde Stabiliteits- en Groeipact (SGP) nu reeds optreden mogelijk maakt in bijzonder ernstige situaties en dat financiële consolidatie en de in stabiliteits- en convergentieprogramma's vastgelegde doelstellingen van fundamenteel belang blijven voor de vooruitzichten van herstel en groei; sluit zich in dit verband volledig aan bij de meest recente conclusies van het Voorzitterschap na de bijeenkomst van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008, waarin de nadruk werd gelegd op zowel de flexibiliteit als de houdbaarheid van de openbare financiën, in het belang van een snel en doorzettend economisch herstel; |
|
6. |
wijst op het belang van een op communautair niveau gecoördineerde aanpak van belastingontduiking en belastingparadijzen – in het belang van de bevolking, de belastingbetaler en de overheidsfinanciën – vooral op een moment dat de financiële consolidatie en het staatsschuldniveau ongunstig dreigen te worden beïnvloed door de aanzienlijke overheidsinvesteringen ter ondersteuning van belangrijke financiële en industriële partijen; |
|
7. |
benadrukt dat het ook voor de burgers, de belastingbetalers en de staatsbegrotingen van belang is dat iedere interventie en aanwending van overheidsmiddelen voor de redding van financiële organisaties gepaard gaat met behoorlijk toezicht, concrete verbeteringen in de governance en de zakelijke gedragslijn van de onderneming of instelling, strakke grenzen aan de bedragen die aan de bestuurders worden uitbetaald en een duidelijke verantwoording tegenover de overheidsautoriteiten; acht het in dit verband zinvol als de Commissie de uitvaardiging van richtsnoeren bevordert met het oog op een consistente en gecoördineerde uitvoering van de verschillende nationale actieplannen; |
|
8. |
is van mening dat de grootschalige overheidsinterventie in diverse lidstaten ter redding en ondersteuning van het bankwezen en de financiële industrie duidelijke repercussies zal hebben voor de openbare financiën en de particuliere inkomens; acht het daarom noodzakelijk dat de belastingdruk naar redelijkheid en billijkheid over alle belastingbetalers wordt gespreid, hetgeen betekent dat enerzijds bij alle financiële actoren een passende belasting wordt geheven en anderzijds een geleidelijke, maar forse, vermindering van de belastingdruk wordt geboden aan de midden- en lagere inkomens en pensioenen – door middel van belastingaftrek, herziening van tarieven en compensatie voor trage fiscale afhandeling – dit alles zodanig dat de armoede, en niet alleen de extreme armoede, wordt teruggedrongen, de consumptie en de vraag worden gestimuleerd, in anticyclische reactie op de huidige economische crisis die dreigt uit te lopen op een recessie; |
|
9. |
benadrukt dat het Europese macro economische beleid moet zorgen voor een snelle en gecoördineerde reactie op de gevaren van recessie en financiële instabiliteit, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten – met name die in de eurozone - op aan een intelligent en doelgericht gebruik te maken van de flexibiliteit die het SGP biedt alsmede geschikte anticyclische mechanismen die zijn gericht op structurele verandering, efficiënte allocatie van overheidsmiddelen, herstructurering van de overheidsuitgaven en investeringen in groei overeenkomstig de doelstellingen van Lissabon, dit alles met speciale aandacht voor de rol van het midden- en kleinbedrijf; |
|
10. |
benadrukt in dit verband dat een gemeenschappelijke aanpak nodig is, vooral binnen de eurozone, voor het loonbeleid, om te zorgen voor loonsverhoging in overeenstemming met de feitelijke inflatie en productiviteit, omdat belasting- en loonbeleid een krachtige en effectieve hefboomwerking hebben op de vraag, en voor economische stabiliteit en groei; |
|
11. |
is verheugd over het feit dat zich besluitvormingscentra beginnen te vormen waarin de eurogroep optreedt als het (primaire) orgaan van politieke en economische coördinatie dat snelle reacties en gezamenlijke strategieën bepaalt, niet alleen in antwoord op de economische en financiële crisis, maar ook om het macro-economisch beleid en de gemeenschappelijke investeringen nieuwe impuls te geven teneinde de groeivooruitzichten te stimuleren, ernstige repercussies voor de openbare financiën en de financiële stabiliteit in de Europese Unie te voorkomen en een beter evenwicht te helpen tot stand brengen tussen economisch en monetair beleid in de Europese Unie; |
|
12. |
pleit voor invoering van een systeem van verplichte consultatie en coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten – met name de leden van de eurogroep – voordat er belangrijke economische maatregelen worden aangenomen, met name maatregelen tegen de fluctuaties van de prijzen van energie, grondstoffen en levensmiddelen; |
Houdbaarheid van openbare financiën en de effectiviteit van het preventieve deel van het SGP
|
13. |
acht de houdbaarheid van de openbare financiën een noodzakelijke en prioritaire voorwaarde, niet alleen voor de stabiliteit en groei en de formulering van het beleid op macro-economisch, sociaal, milieu- en werkgelegenheidsgebied in elke EU-lidstaat, maar ook van het Europese sociaal model, wezenlijk voor de ontwikkeling van de Europese Unie; |
|
14. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de directe consequenties van de huidige internationale financiële crisis voor de houdbaarheid en kwaliteit van de openbare financiën in de lidstaten; uit zijn bijzondere bezorgdheid over de weerslag van die crisis op de reële economie en de betalingsbalans van de nieuwe lidstaten, die niet tot de eurozone behoren en die een scherpe daling zien in de directe buitenlandse investeringen; |
|
15. |
legt de nadruk op het feit dat de begrotingstekorten en staatsschulden de groei aantasten doordat zij de speelruimte van de lidstaten in tijden van crisis beperken, roept de EU-lidstaten op tot grotere inspanningen op het gebied van begrotingsconsolidatie en het terugdringen van de staatsschuld gedurende perioden van groei als voorwaarde voor een gezonde, competitieve en houdbare Europese economie, herinnert er tevens aan dat slecht opgezette maatregelen om het begrotingstekort en de staatsschuld terug te dringen, zoals het willekeurig bezuinigen op publieke investeringen, negatieve gevolgen hebben op de groeiperspectieven voor de langere termijn; |
|
16. |
wijst erop dat, in de nieuwe internationale omstandigheden als gevolg van de huidige financiële crisis en bij de economische terugval die al gevolgen voor de werkgelegenheid en de groei in de eurozone begint te hebben, oplopende tekorten moeilijk te vermijden zijn; stelt daarom voor dat de lidstaten gerichter gebruik maken van de flexibiliteit die het SGP biedt, om economisch herstel en groei te stimuleren; wijst op de budgettaire consequenties van de huidige financiële crisis, en vraagt de Commissie na te gaan welke effecten het gebruik van overheidsmiddelen voor de redding van nationale financiële instellingen op de openbare financiën van de lidstaten heeft; vraagt de Commissie te onderzoeken welke effecten in de huidige context van de SGP criteria uitgaan, nu de economische groei vertraagt en verschillende lidstaten een recessie tegemoet zien; verlangt ook een evaluatie van de effecten van de stijgende kredietkosten op de staatsschuld van de lidstaten; |
|
17. |
stelt vast dat het gewijzigde SGP goed functioneert, is van mening dat het preventieve deel van het SGP in de afgelopen jaren bevredigend is toegepast en onderstreept het belang van het preventieve deel van het SGP als essentieel instrument voor de houdbaarheid en de convergentie van het financiële beleid van de EU-lidstaten, in het bijzonder de lidstaten in de eurozone; |
|
18. |
deelt de mening van de Commissie over het belang van het preventieve deel van het SGP, over steun en aansporingen aan de lidstaten en de uitwisseling van beste praktijken; stemt er met name mee in dat het preventieve deel moet berusten op een middellangetermijnaanpak van het begrotingsbeleid en op coördinatie op communautair niveau, omdat voor doelmatig optreden een gedeeld inzicht in de uitdagingen voor het economisch en budgettair beleid in de Europese Unie nodig is, evenals een sterke politieke motivatie om deze uitdagingen met gelijkgerichte anticyclische ingrepen aan te gaan; |
|
19. |
benadrukt het belang van de middellangetermijndoelstelling (MTD) als specifieke begrotingsdoelstelling, gekoppeld aan economisch, fiscaal, en inkomensbeleid dat moet worden gerealiseerd aan de hand van een macro-economische dialoog, moet worden aangepast aan de specifieke realiteit van elke EU-lidstaat en moet worden uitgezet voor meerdere jaren; spoort de EU-lidstaten aan de geloofwaardigheid en de legitimiteit van de MTD te versterken op zowel nationaal niveau, middels een sterkere betrokkenheid van de overheidsinstanties, de nationale parlementen en de sociale partners (national ownership), als op lokaal niveau, via sub-national public finance door de vaststelling van regionale varianten van het SGP en de MTD, waarbij rekening wordt gehouden met de doorwerking van lokale publieke uitgaven en investeringen op de openbare financiën op nationaal niveau en op de groeiperspectieven voor de verschillende landen; |
|
20. |
hecht fundamenteel belang aan consistentie tussen de meerjarige begrotingsprogramma's en de opstelling en uitvoering van jaarlijkse begrotingen; dringt bij de lidstaten aan op meer strengheid bij de opstelling van hun macro economische vooruitzichten en nauwere samenwerking bij het formuleren van de criteria, de tijdschema's en de doelstellingen voor hun meerjarige uitgavenkaders, om te komen tot meer efficiëntie en betere resultaten van het begrotings- en macro economisch beleid op communautair niveau; |
|
21. |
wijst erop dat de lidstaten nog meer structurele hervormingen en meer begrotingsdiscipline nodig hebben, evenals anticyclische beleidsmaatregelen, waarbij begrotingstekorten in tijden van economische groei moeten worden verminderd, zodat zij beter voorbereid zijn om negatieve externe schokken op te vangen; |
|
22. |
hecht nadrukkelijk belang aan de opstelling van macro-economische plannen voor de opvang van externe schokken (zoals de financiële hypotheekcrisis), waarin niet alleen wordt gelet op de situatie in de eurozone, maar ook op die in de inhaaleconomieën van de Europese Unie; |
Openbare financiën - een cruciaal onderdeel van een bredere en completere economische benadering
|
23. |
herinnert eraan dat bij de centrale doelstelling van gezonde en geconsolideerde openbare financiën zowel rekening moet worden gehouden met de verplichtingen van het hernieuwde SGP als met het perspectief van ontwikkeling, groei en concurrentievermogen van de Lissabonstrategie waarbij niet alleen structurele hervormingen vereist zijn maar ook een structuur van overheidsuitgaven en van belastingheffing die een ondersteuning vormen voor investeringen (in human capital, onderzoek en innovatie, vorming en onderwijs, waaronder hoger onderwijs, gezondheid, infrastructuur, milieu, veiligheid en justitie), en voor herverdeling van inkomens met het oog op de bevordering van sociale cohesie en werkgelegenheid; |
|
24. |
benadrukt het belang van overheidsbegrotingsdoelstellingen, gedefinieerd volgens de geïntegreerde richtlijnen van de nieuwe Lissabon-cyclus, waarin stabiliteits- en convergentieprogramma's op coherente en organische wijze zijn gekoppeld aan nationale hervormingsplannen; is ervan overtuigd dat de toegevoegde waarde van gezonde, op groei georiënteerde Europese openbare financiën – met name in de eurozone – vorm moet krijgen middels een Europese politiek van de investeringen in publieke infrastructuur, gedefinieerd en gecoördineerd op basis van gedeelde doelstellingen, investeringen die naast financiering uit nationale begrotingen en (deels) uit de begroting van de Unie ook kunnen worden gefinancierd met nieuwe Europese instrumenten (zoals Eurobond of het Europees Investeringsfonds) die zijn opgesteld ter bevordering van de groei, de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese Unie en de eurozone in een internationale context; |
|
25. |
acht de invoering zinvol van een verplicht mechanisme voor raadpleging van de nationale parlementen, naast het Europees Parlement, met het oog op een gecoördineerde uitwerking van de stabiliteits- en convergentieprogramma's ingevolge het SGP, en van nationale hervormingsprogramma's ingevolge de geïntegreerde richtsnoeren van Lissabon, zodanig dat deze tezamen gebundeld worden gepresenteerd, eventueel elk jaar in de herfst; |
|
26. |
is het erover eens dat demografische veranderingen de noodzaak vergroten van structurele hervormingen, in het bijzonder hervormingen van het pensioenbeleid, de gezondheidszorg en langdurige zorg (long term care) en signaleert dat alleen aandacht voor vergrijzing (en voor het teruglopen van het geboortecijfer) onvoldoende zou zijn als niet daarnaast ook rekening wordt gehouden met de invloed van globalisering met inbegrip van de onstuitbare migratiestroom uit derde landen, die niet alleen wordt bepaald door economische motieven maar ook het gevolg is van oorlogen en klimaatrampen waarvoor mensen op de vlucht slaan; |
|
27. |
herinnert aan het belang van werkgelegenheidsbeleid en sociale integratie, naar behoren rekening houdend met de behoeften al naargelang van generatie, geslacht of bevolking en geënt op het principe van flexicurity, van proactief beleid kortom ter ondersteuning van lonen en inkomsten middels een sociale dialoog, waarbij verhoging van de productiviteit een centrale plaats krijgt, zonder dat daarbij de noodzakelijke maatregelen ter bescherming van de pensioenen worden veronachtzaamd, gegeven het feit dat ontoereikende pensioenen niet alleen een sociaal probleem vormen maar ook een verhoging van de sociale zekerheidsuitgaven met zich meebrengen en als gevolg daarvan hogere kosten van de openbare financiën; |
|
28. |
meent dat de financiële markten en de financiële diensten die tot de beleidsvelden van de Lissabon-strategie behoren, verankerd dienen te zijn in de financiële stabiliteit en toezichtsmechanismen die een waarborg bieden voor bescherming tegen ongunstige repercussies op groei en openbare financiën; uit zijn bezorgdheid over de aanwijzingen voor een zodanig gebruik van derivaten en nieuwe financiële instrumenten, met name door plaatselijke overheden, dat dit voor plaatselijke gemeenschappen ruïneus kan uitpakken; |
|
29. |
acht een nieuwe, systematische en tussen de lidstaten - vooral de landen in de eurozone - gecoördineerde, benadering van de openbare financiën nodig, die gericht moet zijn op economische groei (en groeipotentieel) over langere termijn en die haar middelpunt heeft in een multidimensioneel kader voor het bepalen en meten van de kwaliteit van openbare financiën, dat de Europese economie in staat moet stellen externe schokken te verdragen, de demografische uitdagingen en de internationale concurrentie te trotseren, en de sociale gelijkheid en cohesie te waarborgen; |
Kwaliteit van de openbare financiën: ontvangsten en uitgaven
|
30. |
acht het van fundamenteel belang dat de EU-lidstaten trachten een SGP te implementeren dat convergent is en gebaseerd op een beoordelingsmethode die indicatoren en doelstellingen omvat, bij de uitwerking en definitie waarvan zowel de nationale parlementen als het Europees Parlement betrokken worden; acht het voorstel van de Commissie nuttig en richt zich op een beoordelingssysteem voor het begrotingsbeleid dat zich concentreert op specifieke aspecten zoals de samenstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van overheidsuitgaven, de structuur en de doelmatigheid van het systeem van overheidsontvangsten, doeltreffendheid en kwaliteit van het overheidsapparaat, een goed budgettair management en een methode voor het coördineren van SGP tussen de EU-lidstaten; verlangt een betere vergelijkbaarheid van de nationale begrotingen om aan deze doestellingen te kunnen voldoen; |
|
31. |
moedigt de EU-lidstaten aan om SGP-beleid te implementeren in combinatie met een beoordelingssysteem voor het begrotingsbeleid – zoals performance-based budgetting (PBB) naar het model van de OESO – dat tot doel heeft te komen tot een verhoging van de kwaliteit van de overheidsuitgaven door een versterking van de terugkoppeling tussen de toewijzing van middelen en de resultaten die eruit voortkomen; stelt dat een goed voorbeeld van PBB te zien is in gender budgetting, een methode die het Parlement zelf wenselijk acht en stimuleert, die in verschillende EU-lidstaten op lokaal en centraal niveau in - meer of mindere mate wordt toegepast en die - ook op Europees niveau consistenter moet worden geïmplementeerd, vraagt de Commissie om PBB-methoden, -richtsnoeren en -indicatoren te ontwikkelen waardoor een vergelijking en een harmonisatie van financieel en macro-economisch beleid van de verschillende lidstaten mogelijk wordt, in de overtuiging dat dit noopt tot een grotere betrokkenheid en dus een groter verantwoordelijkheidsgevoel bij goed geïnformeerde burgers; |
|
32. |
waardeert de door de Commissie geïnitieerde gedachtegang over de wijze waarop kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid kunnen worden ingevoerd in het ontvangstenstelsel; is van mening dat de hervormingen van het belastingstelsel van de EU-lidstaten alleen kunnen leiden tot meer groei als deze hervormingen naar behoren rekening houden met de specifieke condities van het institutionele en administratieve stelsel, het productiesysteem en de arbeidsmarkt (specifiek de arbeidsparticipatie en het aandeel van de „ondergrondse” economie) in elke lidstaat; |
|
33. |
herinnert aan de bestaande verschillen tussen de EU-lidstaten in termen van belastingdruk en belastingstructuur; onderkent de moeilijkheid om een homogene belastinghervorming op te stellen die tot meer groei leidt – gelet op de voordelen (een verbreding van de grondslag) en de nadelen (verzwakking van het beginsel van belastingprogressie) die zijn verbonden aan een overgang van directe naar indirecte consumptiebelasting; benadrukt evenwel dat een aantal gemeenschappelijke belastinghervormingsmaatregelen er op communautair niveau voor kunnen zorgen dat de efficiëntie van het belastingstelsel aanzienlijk verbetert en de belastinginkomsten aanzienlijk stijgen, de werkgelegenheid toeneemt, distorsies verminderen en de groei toeneemt, zoals onder meer:
|
|
34. |
vestigt de aandacht op het feit dat belastinghervormingen die gericht zijn op gezonde openbare financiën, groei, doeltreffendheid, vereenvoudiging, het wegnemen van verstorende factoren en de strijd tegen belastingontduiking en belastingparadijzen des te doelmatiger werken als ze worden gecoördineerd en geconsolideerd tussen de EU-lidstaten – in het bijzonder de lidstaten in de eurozone – waarbij rekening wordt gehouden met het ontwikkelingspotentieel en het concurrentievermogen van de interne markt; |
|
35. |
35vestigt de aandacht op de cruciale kwestie van een samenstelling van de overheidsuitgaven gericht op duurzame groei, benadrukt dat de kwaliteit en de doelmatigheid van investeringen in infrastructuur en human capital, met primaire aandacht voor diensten die het algemeen belang dienen op basis van een vooraf opgestelde definitie van de behoeften van de maatschappij en de samenstelling van de bevolking, en met speciale aandacht voor genderbeleid en demografische verschuivingen, bijdragen tot een verhoging van de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese economie; wijst erop dat de druk op sociale en gezondheidsdiensten die wordt veroorzaakt door de vergrijzing van de bevolking, kan worden verlicht door investeringen in gezondheidsvoorlichting; benadrukt de noodzaak van een herziening van de overheidsuitgaven door middel van een reallocatie van de begrotingsposten naar groeiversterkende sectoren, met een doeltreffender en doelmatiger gebruik van openbare middelen en een adequaat geïntegreerd publiekprivaat netwerk; |
|
36. |
wijst op de noodzaak van hervorming en modernisering van de overheidssector – de kern van het systeem van overheidsuitgaven en -ontvangsten – die voldoet aan criteria van doeltreffendheid, doelmatigheid, productiviteit, verantwoordelijkheid en beoordeling van resultaat, toegesneden op de structuur van het overheidssysteem en de centrale en lokale instellingen van de EU-lidstaten, waarbij op de juiste manier rekening wordt gehouden met de verplichtingen en kansen die voortvloeien uit het functioneren van de Europese Unie, dit alles op een manier die de publieke sector verbindt aan gezonde begrotingen en deze laat bijdragen aan het concurrentievermogen van de economie; |
|
37. |
legt de nadruk op de centrale rol van een goed begrotingsbeheer, gebaseerd op een stelsel van regels en procedures gericht op het bepalen van de voorbereiding, de uitvoering en de controle van de overheidsbegroting op middellange termijn waarbij wordt toegezien op zowel de begrotingsconsolidatie van de EU-lidstaten als op een reorganisatie van overheidsuitgaven in combinatie met een analyse van de context (communautair, nationaal en lokaal) en in combinatie met een definitie van doelstellingen waaronder een effectbeoordeling, voorafgaand en aan het eind, en de controle en beoordeling van het resultaat, de prestaties en de correctiemechanismen volgens het PBB-model; is van mening dat stappen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de regels van de lidstaten op het gebied van fiscale governance homogeen zijn en aangepast aan de context, zowel wat de timing als wat de doelstellingen ervan betreft, in het bijzonder in de eurozone; is ook van mening dat deze regels op het gebied van fiscale governance gekoppeld moeten zijn aan economische governance, met het oog op de bevordering van gemeenschappelijke keuzen op het gebied van begroting, economie en investering, gericht op dezelfde doelstellingen, teneinde doelmatiger te zijn en een multiplicatoreffect te creëren, en significante resultaten te behalen, wat eens te meer noodzakelijk is in economisch moeilijke fasen als die van het moment; is van oordeel dat ongecoördineerde nationale maatregelen voor heropleving van de economie gevaar lopen tegen elkaar in te werken; meent daarom dat de nationale begrotingen moeten worden opgesteld aan de hand van gemeenschappelijke economische vooruitzichten en analyses; |
|
38. |
verzoekt de Commissie en de EU-lidstaten, op basis van het bovenstaande, een coördinatiemechanisme te ontwikkelen voor het toezicht op en de beoordeling van de kwaliteit van het begrotingsbeleid in de verschillende lidstaten, dat nauw verbonden is met de mechanismen van het SGP en uitvoering geeft aan de richtlijnen die zijn geïntegreerd in de Lissabonstrategie, op basis van een raamwerk voor kwaliteitsrapportage, het doorlichten van de SGP aan de hand van een PBB-systeem en de periodieke herwaardering van de SGP; |
*
* *
|
39. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 74 E van 20.3.2008, blz.780.
(2) PB C 304 E van 1.12.2005, blz.132.
(3) PB C 175 E van 10.7.2008, blz.569.
(4) PB C 314 E van 21.12.2006, blz.125.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0057.
(6) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 422.
(7) PB C 287 E van 29.11.2007, blz.535.
(8) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 441.
(9) PB C 74 E van 24.3.2004, blz.746.
(10) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0506.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/46 |
Fibromyalgie
P6_TA(2009)0014
Verklaring van het Europees Parlement over fibromyalgie
(2010/C 46 E/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op artikel 116 van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat bijna 14 miljoen mensen in de Europese Unie en 1 à 3% van de wereldbevolking aan fibromyalgie lijden, een slepende aandoening die resulteert in chronische algemeen verspreide pijn, |
|
B. |
overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie fibromyalgie sinds 1992 als aandoening erkent, maar dat deze aandoening nog steeds niet is opgenomen in het register van ziekten in de EU, waardoor patiënten geen formele diagnose krijgen, |
|
C. |
overwegende dat fibromyalgiepatïenten vaker langs de huisarts gaan, meer worden doorverwezen naar specialisten, zich vaker ziek melden en meer worden behandeld, waardoor zij een flinke economische last betekenen voor de EU, |
|
D. |
overwegende dat mensen met fibromyalgie moeite hebben om een volwaardig en onafhankelijk leven te leiden, zolang zij geen toegang hebben tot de juiste behandeling en ondersteuning, |
|
1. |
verzoekt de Raad en de Commissie om:
|
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten. Lijst van ondertekenaars Adamos Adamou, Vincenzo Aita, Jim Allister, Alexander Alvaro, Roberta Alma Anastase, Georgs Andrejevs, Laima Liucija Andrikienė, Emmanouil Angelakas, Stavros Arnaoutakis, Richard James Ashworth, Robert Atkins, Elspeth Attwooll, Margrete Auken, Liam Aylward, Pilar Ayuso, Maria Badia i Cutchet, Paolo Bartolozzi, Katerina Batzeli, Jean Marie Beaupuy, Christopher Beazley, Zsolt László Becsey, Angelika Beer, Bastiaan Belder, Ivo Belet, Irena Belohorská, Thijs Berman, Slavi Binev, Šarūnas Birutis, Johannes Blokland, Sebastian Valentin Bodu, Herbert Bösch, Victor Boștinaru, Costas Botopoulos, Catherine Boursier, John Bowis, Sharon Bowles, Emine Bozkurt, Mihael Brejc, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Jan Březina, Danutė Budreikaitė, Kathalijne Maria Buitenweg, Nicodim Bulzesc, Ieke van den Burg, Colm Burke, Philip Bushill-Matthews, Niels Busk, Cristian Silviu Bușoi, Philippe Busquin, Simon Busuttil, Jerzy Buzek, Maddalena Calia, Martin Callanan, Mogens Camre, Marie-Arlette Carlotti, David Casa, Paulo Casaca, Michael Cashman, Pilar del Castillo Vera, Jorgo Chatzimarkakis, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Ole Christensen, Sylwester Chruszcz, Philip Claeys, Luigi Cocilovo, Carlos Coelho, Richard Corbett, Dorette Corbey, Giovanna Corda, Jean Louis Cottigny, Jan Cremers, Gabriela Crețu, Brian Crowley, Magor Imre Csibi, Marek Aleksander Czarnecki, Ryszard Czarnecki, Daniel Dăianu, Joseph Daul, Dragoș Florin David, Chris Davies, Antonio De Blasio, Bairbre de Brún, Arūnas Degutis, Jean-Luc Dehaene, Véronique De Keyser, Panayiotis Demetriou, Gérard Deprez, Proinsias De Rossa, Marielle De Sarnez, Marie-Hélène Descamps, Albert Deß, Mia De Vits, Jolanta Dičkutė, Gintaras Didžiokas, Koenraad Dillen, Giorgos Dimitrakopoulos, Alexandra Dobolyi, Bert Doorn, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Andrew Duff, Árpád Duka-Zólyomi, Constantin Dumitriu, Lena Ek, Saïd El Khadraoui, James Elles, Edite Estrela, Harald Ettl, Jill Evans, Jonathan Evans, Fernando Fernández Martín, Francesco Ferrari, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Ilda Figueiredo, Petru Filip, Roberto Fiore, Alessandro Foglietta, Hanna Foltyn-Kubicka, Glyn Ford, Carmen Fraga Estévez, Juan Fraile Cantón, Armando França, Monica Frassoni, Duarte Freitas, Urszula Gacek, Michael Gahler, Kinga Gál, Milan Gaľa, Vicente Miguel Garcés Ramón, José Manuel García-Margallo y Marfil, Elisabetta Gardini, Jean-Paul Gauzès, Evelyne Gebhardt, Eugenijus Gentvilas, Georgios Georgiou, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Claire Gibault, Neena Gill, Lutz Goepel, Bruno Gollnisch, Ana Maria Gomes, Hélène Goudin, Genowefa Grabowska, Dariusz Maciej Grabowski, Ingeborg Gräßle, Martí Grau i Segú, Nathalie Griesbeck, Lissy Gröner, Elly de Groen-Kouwenhoven, Françoise Grossetête, Ignasi Guardans Cambó, Ambroise Guellec, Pedro Guerreiro, Cristina Gutiérrez-Cortines, Fiona Hall, David Hammerstein, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, Marian Harkin, Rebecca Harms, Erna Hennicot-Schoepges, Jeanine Hennis-Plasschaert, Edit Herczog, Jim Higgins, Richard Howitt, Ján Hudacký, Ian Hudghton, Stephen Hughes, Alain Hutchinson, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Monica Maria Iacob-Ridzi, Sophia in 't Veld, Mikel Irujo Amezaga, Marie Anne Isler Béguin, Caroline Jackson, Lily Jacobs, Mieczysław Edmund Janowski, Lívia Járóka, Elisabeth Jeggle, Jelko Kacin, Filip Kaczmarek, Gisela Kallenbach, Othmar Karas, Sajjad Karim, Ioannis Kasoulides, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Metin Kazak, Tunne Kelam, Glenys Kinnock, Timothy Kirkhope, Dieter-Lebrecht Koch, Jaromír Kohlíček, Christoph Konrad, Maria Eleni Koppa, Eija-Riitta Korhola, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Wolfgang Kreissl-Dörfler, Ģirts Valdis Kristovskis, Sepp Kusstatscher, Joost Lagendijk, André Laignel, Jean Lambert, Alexander Graf Lambsdorff, Vytautas Landsbergis, Esther De Lange, Raymond Langendries, Romano Maria La Russa, Henrik Lax, Johannes Lebech, Roselyne Lefrançois, Klaus-Heiner Lehne, Jo Leinen, Jean-Marie Le Pen, Marcin Libicki, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Alain Lipietz, Pia Elda Locatelli, Eleonora Lo Curto, Andrea Losco, Patrick Louis, Caroline Lucas, Sarah Ludford, Astrid Lulling, Elizabeth Lynne, Marusya Ivanova Lyubcheva, Jules Maaten, Linda McAvan, Arlene McCarthy, Mary Lou McDonald, Mairead McGuinness, Edward McMillan-Scott, Jamila Madeira, Eugenijus Maldeikis, Ramona Nicole Mănescu, Thomas Mann, Marian-Jean Marinescu, Catiuscia Marini, Helmuth Markov, Sérgio Marques, Maria Martens, David Martin, Miguel Angel Martínez Martínez, Antonio Masip Hidalgo, Véronique Mathieu, Marios Matsakis, Maria Matsouka, Manolis Mavrommatis, Erik Meijer, Emilio Menéndez del Valle, Rosa Miguélez Ramos, Miroslav Mikolášik, Gay Mitchell, Eluned Morgan, Luisa Morgantini, Philippe Morillon, Jan Mulder, Cristiana Muscardini, Juan Andrés Naranjo Escobar, Michael Henry Nattrass, Cătălin-Ioan Nechifor, Bill Newton Dunn, James Nicholson, null Nicholson of Winterbourne, Rareș-Lucian Niculescu, Angelika Niebler, Lambert van Nistelrooij, Péter Olajos, Jan Olbrycht, Seán Ó Neachtain, Gérard Onesta, Ria Oomen-Ruijten, Dumitru Oprea, Josu Ortuondo Larrea, Miroslav Ouzký, Siiri Oviir, Reino Paasilinna, Maria Grazia Pagano, Justas Vincas Paleckis, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Vladko Todorov Panayotov, Pier Antonio Panzeri, Dimitrios Papadimoulis, Georgios Papastamkos, Neil Parish, Ioan Mircea Pașcu, Aldo Patriciello, Alojz Peterle, Maria Petre, Tobias Pflüger, João de Deus Pinheiro, Hubert Pirker, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Zita Pleštinská, Rovana Plumb, Guido Podestà, José Javier Pomés Ruiz, Mihaela Popa, Nicolae Vlad Popa, Miguel Portas, Horst Posdorf, Bernd Posselt, Christa Prets, Vittorio Prodi, John Purvis, Poul Nyrup Rasmussen, Vladimír Remek, Karin Resetarits, José Ribeiro e Castro, Teresa Riera Madurell, Frédérique Ries, Karin Riis-Jørgensen, Marco Rizzo, Bogusław Rogalski, Zuzana Roithová, Luca Romagnoli, Raül Romeva i Rueda, Dagmar Roth-Behrendt, Libor Rouček, Paul Rübig, Heide Rühle, Flaviu Călin Rus, Leopold Józef Rutowicz, Eoin Ryan, Aloyzas Sakalas, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, María Isabel Salinas García, Antolín Sánchez Presedo, Daciana Octavia Sârbu, Toomas Savi, Christel Schaldemose, Agnes Schierhuber, Carl Schlyter, Olle Schmidt, Pál Schmitt, György Schöpflin, Jürgen Schröder, Martin Schulz, Adrian Severin, Brian Simpson, Kathy Sinnott, Peter Skinner, Alyn Smith, Csaba Sógor, Renate Sommer, Søren Bo Søndergaard, María Sornosa Martínez, Jean Spautz, Bart Staes, Grażyna Staniszewska, Petya Stavreva, Dirk Sterckx, Struan Stevenson, Catherine Stihler, Theodor Dumitru Stolojan, Dimitar Stoyanov, Daniel Strož, Robert Sturdy, Margie Sudre, David Sumberg, László Surján, Gianluca Susta, Eva-Britt Svensson, József Szájer, István Szent-Iványi, Hannu Takkula, Charles Tannock, Michel Teychenné, Britta Thomsen, Marianne Thyssen, Silvia-Adriana Țicău, Gary Titley, Patrizia Toia, László Tőkés, Ewa Tomaszewska, Witold Tomczak, Jacques Toubon, Antonios Trakatellis, Catherine Trautmann, Kyriacos Triantaphyllides, Evangelia Tzampazi, Thomas Ulmer, Adina-Ioana Vălean, Johan Van Hecke, Anne Van Lancker, Geoffrey Van Orden, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Ioannis Varvitsiotis, Donato Tommaso Veraldi, Bernadette Vergnaud, Marcello Vernola, Cornelis Visser, Sahra Wagenknecht, Diana Wallis, Graham Watson, Henri Weber, Manfred Weber, Renate Weber, Anja Weisgerber, Jan Marinus Wiersma, Anders Wijkman, Glenis Willmott, Iuliu Winkler, Janusz Wojciechowski, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská, Zbigniew Zaleski, Mauro Zani, Andrzej Tomasz Zapałowski, Stefano Zappalà, Tatjana Ždanoka, Vladimír Železný, Roberts Zīle, Marian Zlotea, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka |
Woensdag, 14 januari 2009
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/48 |
Situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2004-2008)
P6_TA(2009)0019
Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2004-2008) (2007/2145(INI))
(2010/C 46 E/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het Handvest genoemd) van 7 december 2000, zoals goedgekeurd op 12 december 2007, |
|
— |
gezien de doelstellingen om de Unie te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en om de beginselen van vrijheid, democratie, en de eerbiediging van de grondrechten en van de rechtsstaat in acht te nemen, die zijn neergelegd in de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de vernieuwingen waarover de regeringen van de lidstaten op 13 december 2007 overeenstemming hebben bereikt door het Verdrag van Lissabon te ondertekenen en waartoe in de eerste plaats behoren de toekenning van een juridisch bindend karakter aan het Handvest en de verplichting toe te treden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1), Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2) en het Kaderverdrag betreffende de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (3) (hierna het Bureau genoemd), |
|
— |
gezien de verslagen van het Bureau en het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, alsmede de rapporten van de betrokken NGO's, |
|
— |
gelet op de besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) en van het Europees Hof voor de rechten van de mens, |
|
— |
gezien de jaarverslagen over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie die door het netwerk van onafhankelijke deskundigen van de Europese Unie zijn opgesteld, |
|
— |
gezien de rapporten van de organen van de Raad van Europa, met name de rapporten over de situatie van de rechten van de mens van de Parlementaire Assemblee en van de commissaris voor de mensenrechten, |
|
— |
gezien de verslagen van zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over de bezoeken aan bewaringscentra voor illegale immigranten, |
|
— |
gezien de reeks openbare bijeenkomsten en gedachtewisselingen die ter voorbereiding van deze resolutie door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken zijn georganiseerd, met name op 8 oktober 2007 met rechters van de constitutionele hoven en hoge gerechtshoven, op 19 mei 2008 met de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa en op 6 oktober 2008 met vertegenwoordigers van NGO's, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resoluties over de grondrechten en de rechten van de mens, |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0479/2008), |
|
A. |
overwegende dat bij artikel 6 van het EU-Verdrag de Europese Unie gegrondvest is als een gemeenschap van waarden en grondrechten, die worden gewaarborgd door het EVRM en die voortvloeien uit de tradities van de lidstaten, |
|
B. |
overwegende dat het Parlement als rechtstreeks gekozen vertegenwoordiger van de burgers van de Europese Unie en als garant van hun rechten gelooft in zijn buitengewone verantwoordelijkheid bij de toepassing van deze beginselen, te meer daar bij de huidige stand van de Verdragen de mogelijkheid van het individu om een klacht bij de communautaire rechtbanken en de Europese ombudsman in te dienen zeer beperkt blijft, |
|
C. |
overwegende dat de instelling van een procedure om te controleren of de wetsvoorstellen verenigbaar zijn met het Handvest één van de consequenties is die voortvloeien uit de goedkeuring ervan op 7 december 2000, zoals de Commissie heeft erkend door de vaststelling van bepalingen ter zake in 2001 en waaraan het Parlement zelf heeft herinnerd door de aanneming van zijn resolutie van 15 maart 2007 over de naleving van het Handvest in wetgevingsvoorstellen van de Commissie: methodologie voor een systematische en grondige controle (4), |
|
D. |
overwegende dat in het Verdrag van Lissabon dat thans wordt geratificeerd, uitdrukkelijk naar het Handvest wordt verwezen en dat hieraan dezelfde juridische waarde wordt toegekend als aan de Verdragen, |
|
E. |
overwegende dat, indien het Handvest wordt opgenomen in het primair recht van de Unie, de daarin vastgelegde rechten een bindend karakter zullen krijgen middels het afgeleide recht waarmee zij in werking worden gesteld, |
|
F. |
overwegende dat het Handvest, afgezien van zijn juridische status, in de loop der jaren een inspiratiebron in de jurisprudentie van de Europese rechtscolleges is geworden, zoals het Gerecht van eerste aanleg (GEA) en het HvJ, het Europese Hof voor de rechten van de mens en talrijke constitutionele hoven, |
|
G. |
overwegende dat een echte „cultuur van de grondrechten” in de Unie de ontwikkeling van een algeheel stelsel voor toezicht op deze rechten vergt waartoe de Raad en de besluiten in het kader van de intergouvernementele samenwerking behoren, aangezien de bescherming van de grondrechten niet alleen bestaat in een formele naleving van de regels, maar vooral in de actieve bevordering ervan en in het nemen van stappen bij schendingen of ontoereikende toepassing door de lidstaten, |
Inleiding
|
1. |
is van oordeel dat de doelmatige bescherming en de bevordering van de grondrechten de basis van de democratie in Europa en een essentiële voorwaarde voor de bestendiging van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid vormen; |
|
2. |
wijst erop dat de bescherming van de grondrechten maatregelen op verscheidene niveaus (internationaal, Europees, nationaal, regionaal en lokaal) omvat en benadrukt de rol die regionale en lokale autoriteiten kunnen spelen bij de praktische toepassing en de bevordering van deze rechten; |
|
3. |
betreurt het feit dat de lidstaten zich blijven onttrekken aan controle door de Unie van hun eigen beleid en praktijken op het stuk van de mensenrechten en dat zij trachten de bescherming van deze rechten tot een louter nationaal kader te beperken, hetgeen schadelijk is voor het actieve optreden van de Europese Unie in de wereld als voorvechter van de rechten van de mens en de geloofwaardigheid van het buitenlands beleid van de EU op het stuk van de verdediging van de grondrechten ondermijnt; |
|
4. |
wijst erop dat, overeenkomstig artikel 6, lid 2 van het EU-Verdrag, het HvJ tot taak heeft te zorgen voor de eerbiediging van de grondrechten, zoals deze voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en uit het EVRM, maar tevens uit andere instrumenten van het internationaal recht; |
|
5. |
onderstreept dat artikel 7 van het EU-Verdrag voorziet in een procedure van de EU om ervoor te zorgen dat er in de EU geen systematische en ernstige schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden plaatsvinden, maar dat deze procedure nooit is gebruikt, hoewel er in de lidstaten schendingen plaatsvinden, zoals is aangetoond door de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens; vraagt de EU-instellingen een toezichtsmechanisme in te stellen en een reeks objectieve criteria voor de toepassing van artikel 7 van het EU-Verdrag vast te stellen; |
|
6. |
onderstreept dat, indien de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voor het HvJ als inspiratiebron kunnen dienen bij de uitwerking van jurisprudentie ten aanzien van de grondrechten, het Handvest een gemeenschappelijke basis van minimumrechten vormt en de lidstaten zich niet kunnen beroepen op het feit dat het Handvest een zwakkere bescherming biedt voor bepaalde rechten dan de waarborgen van hun eigen grondwet, om deze waarborgen af te zwakken; |
|
7. |
is verheugd over artikel 53 van het Handvest, dat het HvJ in staat stelt zijn jurisprudentie inzake de grondrechten uit te breiden, zodat zij een juridische basis krijgen hetgeen van essentieel belang is met het oog op de ontwikkeling van het recht van de Unie; |
|
8. |
benadrukt dat voor de rechterlijke macht in de lidstaten een essentiële rol is weggelegd in de handhaving van de mensenrechten; verzoekt de lidstaten een systeem in te voeren om nationale rechters bij te scholen over de systemen ter bescherming van de grondrechten; |
Algemene aanbevelingen
|
9. |
is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de grondrechten een doelstelling van alle Europese beleidsvormen dient te zijn; is van mening dat de instellingen van de Europese Unie derhalve deze grondrechten actief moeten bevorderen en beschermen en hiermee ten volle rekening moeten houden bij de uitwerking en goedkeuring van wetgeving; |
|
10. |
is verheugd over de oprichting van het Bureau die een eerste stap vormt om aan de verzoeken van het Europees Parlement tegemoet te komen inzake de instelling van een geïntegreerd institutioneel en regelgevingskader waarmee van het Handvest een daadwerkelijk instrument wordt gemaakt en wordt gezorgd voor conformiteit met het stelsel dat door het EVRM is ingesteld; herinnert niettemin aan het feit dat in het jaarverslag over de mensenrechten, dat werd opgesteld en tot in 2005 werd gepubliceerd door het Europees netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de mensenrechten, werd gekeken naar de toepassing van alle door het Handvest erkende rechten in alle lidstaten; is derhalve verontrust over het feit dat ten gevolge van het beperkte mandaat van het Bureau en de ontbinding van het netwerk een hele reeks belangrijke gebieden van het beleid inzake de mensenrechten in Europa van systematisch toezicht kunnen worden uitgesloten; |
|
11. |
onderstreept, ten aanzien van het beperkte mandaat van het Bureau, dat de kwesties inzake de mensenrechten niet kunstmatig kunnen worden opgedeeld in gebieden van de eerste, tweede en derde pijler, zoals de lidstaten hebben besloten met de bevoegdheden van de Europese Unie te doen, aangezien de grondrechten een ondeelbaar geheel vormen en onderling samenhangen; is van oordeel dat het derhalve zaak is dat de Commissie en de Raad in samenwerking met het Bureau in de eerste plaats een overzicht krijgen van de knelpunten inzake de mensenrechten in de lidstaten buiten het strikte Europese kader om, zonder zich te beperken tot de actuele thema's van de Europese Unie, noch tot haar specifieke juridische en beleidsinstrumenten door de steeds terugkerende en actuele problemen inzake de mensenrechten in de lidstaten af te bakenen en alle bestaande mechanismen op internationaal en Europees vlak onder de loep te nemen; |
|
12. |
verzoekt de Raad en de Commissie gebruik te maken van de informatie die beschikbaar is dankzij de follow up binnen de Unie door het Bureau, de Raad van Europa, de toezichtsorganen van de Verenigde Naties, de nationale instellingen voor de mensenrechten en de NGO's, en deze informatie om te zetten in corrigerende maatregelen of een preventief juridisch kader; |
|
13. |
behoudt zich het recht voor de werkzaamheden van het Bureau in de Europese Unie te blijven volgen en de kwesties in verband met de mensenrechten te behandelen, die niet onder de bevoegdheid van het Bureau vallen, en verzoekt de Commissie om hetzelfde te doen uit hoofde van haar taak als hoedster van de Verdragen; |
|
14. |
wijst erop dat een actief beleid inzake rechten niet beperkt mag blijven tot de gevallen die de meeste publieke aandacht krijgen en dat er buiten de kritische publieke controle om ernstige schendingen van rechten plaatsvinden in gesloten instellingen voor jongeren, ouderen en zieken en in gevangenissen; benadrukt dat de lidstaten en de Unie moeten zorgen voor deskundig toezicht op de leefomstandigheden in dergelijke gesloten instellingen, zowel wat de voorschriften als wat de praktijk betreft; |
|
15. |
verzoekt de Raad in zijn toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten in de wereld zowel een analyse van de situatie in de wereld als in die in elke lidstaat op te nemen; is van mening dat uit een dergelijke gecombineerde analyse de gelijke inzet van de Unie blijkt voor de bescherming van de mensenrechten zowel binnen als buiten haar grenzen, zodat een uiteenlopende beoordeling naargelang van het geval (het meten met twee maten) wordt voorkomen; |
|
16. |
verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om aan de nationale instanties voor de mensenrechten die zijn opgericht in het kader van de „beginselen van Parijs” van de Verenigde Naties, een onafhankelijk statuut ten opzichte van de uitvoerende macht en voldoende financiële middelen te verlenen, met name door rekening te houden met het feit dat het een van de taken van deze organen is om het beleid inzake de mensenrechten door te lichten ten einde lacunes te voorkomen en verbeteringen voor te stellen, aangezien doeltreffendheid in de eerste plaats wordt afgelezen aan de preventie en niet alleen aan de oplossing van problemen; verzoekt die lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, bovengenoemde nationale instanties voor de mensenrechten op te richten; |
|
17. |
dringt bij de Raad erop aan om zijn ad hoc-werkgroep voor de grondrechten en het burgerschap te veranderen in een permanente werkgroep, die naast de Werkgroep rechten van de mens (COHOM) actief is, en dringt er bij de Commissie op aan dat zij de portefeuille voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden aan één commissaris toewijst; |
|
18. |
wijst er andermaal op dat het vanuit beleidsoogpunt van essentieel belang is het begrip van de bevordering van de grondrechten op te nemen in de na te streven doelstellingen, wanneer het gaat om de vereenvoudiging of reorganisatie van het acquis communautaire; dringt erop aan dat elk nieuw beleid, wetsvoorstel en programma vergezeld gaat van een effectrapportage inzake de eerbiediging van de grondrechten en dat deze evaluatie volledig deel uitmaakt van de motivering van het voorstel, en hoopt dat de lidstaten bij de verdere omzetting van Gemeenschapsrecht in nationaal recht soortgelijke effectbeoordelingsinstrumenten zullen gebruiken; |
Samenwerking met de Raad van Europa en de andere internationale instellingen en organisaties die zich met de bescherming van de grondrechten bezighouden
|
19. |
is verheugd over het vooruitzicht van de toetreding van de Unie tot het EVRM, zelfs indien deze toetreding geen fundamentele veranderingen met zich meebrengt, gezien het feit dat, wanneer voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kwesties in verband met de rechten en vrijheden aan de orde komen, die zijn verankerd in het EVRM, het Hof dit Verdrag behandelt alsof het de facto deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie (5), |
|
20. |
wijst andermaal op de belangrijke rol van de instellingen en de controlemechanismen van de Raad van Europa voor de mensenrechten, alsmede van zijn diverse verdragen; verzoekt de lidstaten, de instellingen van de Unie en het Bureau met klem om voort te bouwen op deze ervaring en deze mechanismen in aanmerking te nemen door deze op te nemen in de netwerkprocedures en gebruik te maken van de door de Raad van Europa uitgewerkte normen en van de andere tastbare resultaten van zijn werkzaamheden; dringt erop aan alle mogelijkheden van het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie te benutten; |
|
21. |
dringt aan op de versterking van de samenwerking tussen de verschillende instellingen en organisaties die zich bezighouden met de bescherming van de grondrechten zowel op Europees als op internationaal niveau; |
|
22. |
onderstreept andermaal dat het voor de geloofwaardigheid van de Unie in de wereld zeer belangrijk is dat zij in haar buitenlands en binnenlands beleid niet met twee maten meet; |
|
23. |
is van oordeel dat, wanneer het merendeel van haar lidstaten tot verdragen of andere internationale juridische instrumenten op het gebied van de bescherming van de grondrechten is toegetreden, zelfs indien de Unie als zodanig hierbij geen partij is, dit aan de Unie een verplichting oplegt om zich aan de bepalingen ervan te onderwerpen en eventueel ook aan de aanbevelingen van de hierdoor ontstane organen, voor zover het recht van de Unie niet voorziet in een gelijkwaardige of betere bescherming; wenst dat het HvJ zich in zijn jurisprudentie bij een dergelijke benadering aansluit; |
|
24. |
beveelt de Europese Unie aan om samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met internationale instellingen en organisaties die zich bezighouden met de bescherming van de grondrechten, met name met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties en de andere organen van deze organisatie, die een rol op dit gebied spelen, alsmede met het Bureau voor de democratische instellingen en de mensenrechten en de Hoge Commissaris voor de nationale minderheden van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa; |
Mensenrechten, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid
|
25. |
onderstreept de behoefte aan de evaluatie en volledige eerbiediging van de grondrechten en individuele vrijheden naarmate de bevoegdheden van de Unie zich ontwikkelen; is bijgevolg van oordeel dat de beide doelstellingen van de eerbiediging van de grondrechten en de waarborging van de collectieve veiligheid niet alleen verenigbaar, maar ook onderling afhankelijk zijn, en dat met adequate beleidsmaatregelen kan worden voorkomen dat een repressieve benadering een gevaar vormt voor de individuele vrijheden; |
|
26. |
is van oordeel dat de ontwikkeling van een Europese justitiële ruimte op grond van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning moet worden gebaseerd op gelijkwaardige procedurele waarborgen in de hele EU en op de eerbiediging van de grondrechten, zoals wordt benadrukt in artikel 6 van het EU-Verdrag; vraagt dat spoedig een adequate wetgevingsmaatregel betreffende de rechten van personen in strafrechtelijke procedures wordt vastgesteld door de lidstaten die zulks nog niet eerder gedaan hebben; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat het Europese aanhoudingsbevel en andere wederzijdse-erkenningsmaatregelen worden toegepast overeenkomstig de EU-normen inzake mensenrechten; |
|
27. |
wijst andermaal met klem op het recht van elk gearresteerd individu op alle juridische waarborgen, alsmede op eventuele bijstand van de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan hij onderdaan is en van de diensten van een onafhankelijke tolk; |
|
28. |
is verontrust over het grote aantal schendingen van het EVRM waarbij lidstaten betrokken zijn en verzoekt hen met aandrang de desbetreffende arresten uit te voeren en de structurele tekortkomingen en systematische schendingen van de mensenrechten aan te pakken door de nodige hervormingen door te voeren; |
|
29. |
is bezorgd over het feit dat de internationale samenwerking in de bestrijding van het terrorisme vaak is uitgelopen op een daling van het niveau van bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met name het fundamentele recht op persoonlijke levenssfeer, gegevensbescherming en non-discriminatie, en is van oordeel dat de Unie op internationaal niveau vastberadener moet reageren om een daadwerkelijke strategie te bevorderen die is gebaseerd op de volledige naleving van de internationale normen en verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer in overeenstemming met artikel 7 en 8 van het Handvest; verzoekt de Raad derhalve het ontwerpkaderbesluit inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken conform de aanbevelingen van het Parlement voor hogere standaarden aan te nemen; is van oordeel dat in een dergelijke strategie de noodzaak van een daadwerkelijk rechterlijk toezicht op de inlichtingendiensten in aanmerking moet worden genomen om te voorkomen dat informatie die is verkregen onder foltering of mishandeling of onder andere omstandigheden die niet stroken met de internationale normen ten aanzien van de mensenrechten, wordt gebruikt als bewijsmateriaal in het kader van rechterlijke procedures, met inbegrip van het stadium van het onderzoek; |
|
30. |
verzoekt de instellingen van de Unie en de lidstaten met klem om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen die zijn opgenomen in zijn resolutie van 14 februari 2007 over het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen (6); is in dit verband verheugd over de uitspraak van de aanstaande Amerikaanse president over het sluiten van het detentiecentrum op Guantánamo Bay en het aan de rechter voorgeleiden van de gevangenen; roept lidstaten ertoe op zich bereid te verklaren gezamenlijk naar oplossingen te zoeken voor de resterende gevangenen; |
|
31. |
betreurt dat de Unie de arresten van het GEA van 12 december 2006 en van 4 december 2008 en de uitspraak van het Hof van beroep van het Verenigd Koninkrijk van 7 mei 2008 in het voordeel van de People's Mojahedin Organisation of Iran (PMOI) niet uitvoert; |
Discriminatie
Algemene overwegingen
|
32. |
onderstreept het verschil tussen de bescherming van minderheden en het beleid ter bestrijding van discriminatie; is van oordeel dat gelijke kansen een fundamenteel recht van alle personen en geen voorrecht vormen, en dat zij niet alleen voor burgers van een bepaalde lidstaat gelden; is derhalve van mening dat elke vorm discriminatie met dezelfde intensiteit moet worden bestreden; |
|
33. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie om volledig gevolg te geven aan de aanbevelingen van het Bureau, die zijn geformuleerd in hoofdstuk 7 van zijn eerste jaarverslag (7); |
|
34. |
constateert met verontrusting de onbevredigende situatie bij de tenuitvoerlegging van het beleid ter bestrijding van discriminatie en schaart zich in dit verband achter de evaluatie van het jaarverslag 2008 van het Bureau; dringt bij die lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, aan op de concrete tenuitvoerlegging van dit beleid, met name van Richtlijn 2000/43/EG en van Richtlijn 2000/78/EG, en wijst erop dat in deze richtlijnen een minimumnorm is vastgelegd en dat zij derhalve de basis moeten vormen van een allesomvattend beleid ter bestrijding van discriminatie; |
|
35. |
verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, om protocol nr. 12 (8) bij het EVRM te ratificeren, aangezien hierin het algemene verbod van elke vorm van discriminatie is opgenomen in de vorm van de bepaling dat niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag om welke reden dan ook; stelt vast dat een dergelijke bepaling thans in de vigerende rechtsbesluiten zowel van de Europese Unie als van de Raad van Europa ontbreekt; |
|
36. |
is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426), waardoor het toepassingsgebied van Richtlijn 2000/43/EG wordt verruimd tot alle vormen van discriminatie en aldus artikel 21 van het Handvest ten uitvoer wordt gelegd dat meer speelruimte biedt dan artikel 13 van het EG-Verdrag, aangezien hierin extra gevallen van discriminatie worden vermeld - huidskleur, sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een minderheid, vermogen of geboorte; |
|
37. |
betreurt dat de rechtsbescherming tegen discriminatie in de voorgestelde richtlijn nog belangrijke lacunes vertoont, met name door een hele reeks uitzonderingen met betrekking tot openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, economische activiteiten, burgerlijke staat, gezinssituatie, reproductieve rechten, onderwijs en religie; vreest dat deze „ontsnappingsclausules”, in plaats van discriminatie te verbieden, in feite kunnen dienen om bestaande discriminerende praktijken te systematiseren; herinnert de Commissie eraan dat de richtlijn in overeenstemming moet zijn met de bestaande jurisprudentie inzake rechten van lesbiennes, homo-, bi- en transseksuelen, met name het arrest-Maruko (9); |
|
38. |
verzoekt de Commissie om het Bureau bij het communautaire wetgevingsproces ter bestrijding van discriminatie te betrekken door het in staat te stellen een belangrijke rol te vervullen als bron van regelmatige actuele en toegespitste informatie, die van belang is voor het opstellen van aanvullende wetgeving, en door het regelmatig om advies te vragen in de voorbereidende fase van het opstellen van wetsvoorstellen; |
|
39. |
spreekt zijn waardering uit voor de goedkeuring, in aansluiting op het politieke akkoord van december 2007, van Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (10); wijst op zijn standpunt van 29 november 2007 (11); verzoekt de Commissie om, na raadpleging van het Bureau, een soortgelijk wetsbesluit voor te stellen ter bestrijding van homofobie; |
|
40. |
is verontrust over het lage niveau aan kennis van de wetgeving ter bestrijding van discriminatie in de lidstaten en herinnert eraan dat de burgers van de Unie zich met de EU-wetgeving ter zake vertrouwd moeten maken om hun rechten uit te kunnen oefenen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om hun inspanningen te verdubbelen om dit niveau op te trekken; onderstreept tegelijkertijd het feit dat wetgeving slechts doeltreffend is, indien de burgers gemakkelijk toegang hebben tot rechtscolleges en bijgevolg dat het in de antidiscriminatierichtlijnen vastgelegde beschermingsstelsel staat of valt bij de initiatieven van de slachtoffers; |
|
41. |
is van mening dat, naast de wetgevingsinstrumenten en beroepsmogelijkheden, de strijd tegen discriminatie noodzakelijkerwijze gebaseerd moet zijn op onderwijs, de bevordering van optimale praktijen en voorlichtingscampagnes die gericht zijn op het grote publiek en de gebieden en sectoren waar deze discriminatie plaatsvindt; verzoekt de nationale en plaatselijke overheidsinstanties de door het Bureau en de Raad van Europa ontwikkelde onderwijsmethoden te gebruiken, wanneer zij acties inzake onderwijs of bevordering van beleid tegen discriminatie ontplooien; |
|
42. |
onderstreept dat het concept van positieve actie, dat een erkenning inhoudt van het feit dat in sommige gevallen voor een doeltreffend optreden ter bestrijding van discriminatie een actief ingrijpen van de overheid nodig is om een ernstig gebrek aan evenwicht te herstellen, niet kan worden gereduceerd tot het gebruik van quota; onderstreept dat dergelijke acties in de praktijk de meest uiteenlopende vormen kunnen aannemen, zoals het garanderen van sollicitatiegesprekken, voorrang bij de toegang tot opleidingen voor banen waarin bepaalde gemeenschappen ondervertegenwoordigd zijn, prioritaire informatie over vacatures voor bepaalde gemeenschappen en het in aanmerking nemen van beroepservaring in plaats van alleen maar kwalificaties; |
|
43. |
is van oordeel dat het verzamelen van gegevens over de situatie van minderheden en achterstandsgroepen belangrijk is, zoals is onderstreept in de opeenvolgende verslagen van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat en het Bureau; verzoekt de lidstaten om gedetailleerde statistieken van racistische misdaden bekend te maken en onderzoek te ontwikkelen naar misdaden en/of slachtoffers die het mogelijk maken kwantitatieve en vergelijkbare gegevens over de slachtoffers van deze misdaden te verzamelen; |
Minderheden
|
44. |
stelt vast dat door de recente uitbreidingen van de Unie bijna honderd minderheidsgroeperingen zijn toegevoegd aan de ongeveer vijftig reeds in de Unie van de 15 voorkomende groeperingen, en onderstreept dat ten gevolge van het lage percentage immigranten, vluchtelingen en buitenlanders uit derde landen die in de lidstaten van Midden- en Oost-Europa woonachtig zijn en de duidelijke aanwezigheid van autochtone („traditionele”) minderheden aldaar, het migratie- en integratiebeleid in die landen is losgekoppeld van het beleid inzake de minderheden; |
|
45. |
onderstreept dat, hoewel de bescherming van minderheden deel uitmaakt van de criteria van Kopenhagen, er in het communautaire beleid noch gemeenschappelijke criteria noch minimumnormen voor de rechten van de nationale minderheden bestaan, en dat evenmin een gemeenschappelijke definitie van de Unie inzake het toebehoren tot een nationale minderheid voorhanden is; beveelt aan om op Europees niveau een dergelijke definitie op te stellen op basis van aanbeveling 1201 van de Raad van Europa (1993); doet een beroep op alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, om het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden, alsmede het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden te ondertekenen en te ratificeren; |
|
46. |
onderstreept in dit verband dat steeds meer EU-burgers van de ene lidstaat naar de andere verhuizen en ten volle de rechten zouden moeten genieten die de Verdragen hun met betrekking tot hun status als burgers van de Unie geven, met name het recht om aan de plaatselijke en Europese verkiezingen deel te nemen en het recht op vrij verkeer; verzoekt de lidstaten volledig aan Richtlijn 2004/38/EG betreffende vrij verkeer te voldoen en verzoekt de EU-instellingen verdere maatregelen te nemen om de rechten van de burgers van de Unie overal in de Unie te beschermen; |
|
47. |
onderstreept dat het van belang is regionale en minderheidstalen te beschermen en merkt op dat het recht om de moedertaal te spreken en onderwijs in de moedertaal te volgen, een van de meest fundamentele basisrechten is; verwelkomt de initiatieven van lidstaten om steun te betuigen voor de dialoog tussen culturen en tussen religies, die essentieel is opdat culturele en religieuze minderheden hun rechten ten volle kunnen uitoefenen; |
|
48. |
is van mening dat de beginselen van subsidiariteit en zelfbestuur de meest doeltreffende manier zijn voor het bepalen van het beleid inzake rechten van personen die tot nationale minderheden behoren, overeenkomstig de optimale praktijken die binnen de Unie bestaan; moedigt de toepassing aan van passende oplossingen voor zelfbestuur met volledige eerbiediging van de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de lidstaten; |
|
49. |
benadrukt dat het beleid van de EU inzake meertaligheid de regionale en minderheidstalen moet beschermen en bevorderen door gerichte steun en specifieke programma's in aanvulling op het programma voor een leven lang leren; |
|
50. |
is van oordeel dat staatlozen die permanent in de lidstaten verblijven, in de Unie in een buitengewone positie verkeren, aangezien sommige lidstaten hun ongerechtvaardigde of niet strikt noodzakelijke eisen opleggen waardoor zij ten opzichte van de burgers uit de meerderheidsgroepering worden gediscrimineerd; verzoekt derhalve alle betrokken lidstaten de verdragen van de Verenigde Naties inzake de status van staatlozen (1954) en inzake de beperking van het aantal gevallen van staatloosheid (1961) te ratificeren; verzoekt de lidstaten die in de jaren negentig voor het eerst of opnieuw soeverein werden, om alle personen die voordien op hun grondgebied woonden, zonder discriminatie te behandelen en doet een beroep op hen om systematisch met rechtvaardige, op de aanbevelingen van de internationale organisaties gebaseerde oplossingen te komen voor problemen waarmee alle personen die het slachtoffer van discriminerende praktijken zijn, te kampen hebben; veroordeelt met name het opzettelijk schrappen van geregistreerde permanent ingezetenen in de Unie en roept de betrokken regeringen op om effectieve maatregelen te nemen om deze staatlozen hun status terug te geven; |
De Roma
|
51. |
is van oordeel dat de Roma-gemeenschap speciale bescherming behoeft, aangezien zij na de uitbreiding van de Unie een van de belangrijkste minderheden in de Unie is geworden; onderstreept dat deze gemeenschap, historisch gezien, in de marge is terechtgekomen en dat zij zich op bepaalde sleutelgebieden niet kon ontwikkelen vanwege discriminatie, stigmatisering en uitsluiting, die nog zijn verergerd; |
|
52. |
is van oordeel dat de sociale uitsluiting en discriminatie van de Roma-gemeenschappen een bewezen feit vormen in weerwil van juridische, politieke en financiële instrumenten die op Europees niveau zijn ingesteld om deze te bestrijden; stelt vast dat de versnipperde en niet-gecoördineerde inspanningen van de Unie en de lidstaten tot op heden geen structurele en duurzame verbeteringen voor de situatie van de Roma hebben opgeleverd, met name op cruciale terreinen zoals de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en werkgelegenheid, een thans openlijk erkende mislukking; |
|
53. |
betreurt het ontbreken van een allesomvattend en geïntegreerd beleid van de Unie dat zich speciaal bezighoudt met de discriminatie van de Roma, om het hoofd te bieden aan de meest acute problemen waarmee zij te kampen hebben, zoals die zijn komen vast te staan met behulp van een aantal mechanismen voor het toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van evaluaties vóór de toetreding door de Commissie, de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens en de verslagen van het Bureau; is van oordeel dat het tot de collectieve verantwoordelijkheid van de Unie behoort om een oplossing voor deze problemen te vinden, die een van de grootste en ingewikkeldste vraagstukken vormen op het stuk van de mensenrechten, en dat de Unie zich vastberaden hiervoor moet inzetten; |
|
54. |
onderstreept de noodzaak van een allesomvattende benadering van niet-discriminatie gericht op de rechten van de mens en op handelen waarin de Europese dimensie van de discriminatie jegens de Roma tot uitdrukking komt; is van oordeel dat een kaderstrategie van de Unie inzake de integratie van de Roma op de oplossing van de echte problemen gericht moet zijn door een routekaart te bieden voor lidstaten waarin doelstellingen en prioriteiten worden gesteld en de bewakings- en evaluatieprocedures mogelijk worden gemaakt met betrekking tot:
|
Gelijke kansen
|
55. |
verzoekt de lidstaten om de eerbiediging, bescherming en toepassing van de rechten die worden opgesomd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen te verbeteren en verzoekt de betrokken lidstaten hun voorbehoud te laten varen en het facultatieve protocol bij dit verdrag te ratificeren (12); onderstreept dat zij de verbintenissen die zij in de verklaring van de Verenigde Naties en in het actieplatform van de vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995 zijn aangegaan, volledig moeten nakomen; |
|
56. |
verzoekt de lidstaten en de EU door efficiënte maatregelen directe en indirecte discriminatie van vrouwen op alle terreinen (waaronder het huwelijk, partnerschap en andere gezinsrelaties) en meervoudige discriminatie (die plaatsvindt op grond van geslacht en tegelijkertijd op grond van een andere reden) te bestrijden; |
|
57. |
dringt erop aan speciale aandacht te schenken aan de situatie van vrouwen die tot etnische minderheden behoren en aan geïmmigreerde vrouwen, aangezien hun marginalisatie nog wordt versterkt door een meervoudige discriminatie zowel binnen als buiten hun eigen gemeenschappen; beveelt aan geïntegreerde nationale actieplannen goed te keuren om op doeltreffende wijze aan de meervoudige discriminatie het hoofd te bieden, vooral wanneer zich in een bepaald land diverse organen met discriminatieproblemen bezighouden; |
|
58. |
onderstreept dat het geweld waarmee vrouwen vanwege hun geslacht te kampen hebben, vooral binnen het gezin, op Europees en nationaal niveau moet worden erkend en bestreden, aangezien het gaat om een wijdverbreide en vaak onderschatte schending van de rechten van vrouwen, en verzoekt derhalve de lidstaten de passende en doelmatige maatregelen te treffen om aan vrouwen een leven zonder geweld te garanderen en hierbij rekening te houden met de Verklaring inzake de uitbanning van geweld jegens vrouwen (13); |
|
59. |
verzoekt de lidstaten en de EU seksuele uitbuiting in al haar vormen te erkennen en aan te pakken; lidstaten die niet hebben voldaan aan de overeengekomen EU-wetgeving ter bestrijding van mensenhandel moeten ter verantwoording worden geroepen (14); de lidstaten dienen het Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, ter aanvulling van het Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel te ratificeren; verzoekt de Commissie met klem het Actieplan inzake mensenhandel ten uitvoer te leggen; |
|
60. |
onderstreept de noodzaak de bevolking bewuster te maken van het recht op seksuele en reproductieve gezondheidszorg, en doet een beroep op de lidstaten om erop toe te zien dat vrouwen deze rechten volledig kunnen uitoefenen, om adequate seksuele voorlichting, informatie en diensten voor vertrouwelijk advies in te voeren en de toegang tot contraceptiemethoden te vergemakkelijken ten einde niet-gewenste zwangerschappen en gevaarlijke en illegale abortussen te voorkomen en de praktijk van genitale verminking van vrouwen te bestrijden; |
|
61. |
benadrukt dat vrouwen die tot etnische minderheden behoren, ongeacht hun juridische status, toegang moeten krijgen tot veilige, gelijke en cultuurgevoelige gezondheidszorg en rechten, en met name seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten; er moet een Europees wetgevingskader worden vastgesteld om de fysieke integriteit van meisjes te beschermen tegen genitale verminking; |
|
62. |
onderstreept dat, hoewel op het stuk van de werkgelegenheid voor vrouwen reeds vooruitgang is geboekt en vrouwen een hoog opleidingsniveau hebben, vrouwen nog steeds blijven steken in bepaalde beroepen, zij nog steeds minder loon krijgen dan mannen voor hetzelfde werk, zij minder vertegenwoordigd zijn in leidinggevende functies en door de werkgevers met wantrouwen worden bekeken ten aanzien van zwangerschap en moederschap; met het oog op de economische onafhankelijkheid van vrouwen en gelijkheid tussen vrouwen en mannen moeten de loonverschillen tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt worden aangepakt; |
|
63. |
verzoekt de lidstaten en de sociale partners de nodige maatregelen te nemen om te strijden tegen seksuele en psychische intimidatie op de arbeidsplaats; |
|
64. |
onderstreept de noodzaak vrouwen in hun beroepscarrière te steunen, ook door actief beleid om privéleven, werk en gezin combineerbaar te maken; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zowel gedeeld ouderschapsverlof als vaderschapsverlof te bevorderen en de kosten van moederschap en ouderschapsverlof evenredig te spreiden om ervoor te zorgen dat vrouwen niet langer duurdere arbeidskrachten dan mannen zijn; onderstreept voorts de behoefte aan bewustmakingscampagnes om genderstereotiepe gezinspatronen te vermijden en te wijzen op het belang van flexibele arbeidsomstandigheden, meer kinderopvang en een volledige deelname van vrouwen met kinderen aan pensioenregelingen; |
|
65. |
verzoekt de lidstaten om samen met de sociale partners de strijd aan te binden tegen discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt en alle nodige maatregelen te treffen om zwangere vrouwen maximale bescherming te bieden; verzoekt de Commissie om nauwkeuriger na te gaan of de nationale bepalingen op dit gebied stroken met het Gemeenschapsrecht en, indien nodig, passende voorstellen te doen voor de herziening van de communautaire wetgeving; |
|
66. |
vestigt de aandacht op het groot aantal partners (vooral vrouwen) van zelfstandigen (vooral in de landbouw) die in vele lidstaten een onzekere rechtspositie hebben, hetgeen kan leiden tot specifieke financiële en juridische problemen bij zwangerschapsverlof en ziekteverlof, het opbouwen van pensioen en de toegang tot sociale zekerheid, ook bij scheiding; |
|
67. |
erkent dat de ongelijke toegang van vrouwen tot economische middelen op de arbeidsmarkt hun toegang tot sociale bescherming, en met name pensioenrechten, ondermijnt, waardoor oudere vrouwen een groter risico op armoede lopen dan oudere mannen; om discriminatie van vrouwen te voorkomen, is het van groot belang dat rechten in de socialebeschermingstelsels niet op de gezinseenheid worden gebaseerd, maar individueel worden gegarandeerd; voor de tijd die buiten de formele arbeidsmarkt aan zorg voor afhankelijke persnen wordt besteed, moeten „tijdskredieteenheden” worden toegekend die meetellen bij de berekening van de volledige pensioenrechten; |
|
68. |
onderstreept dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de Unie komen wonen, alsook de burgers van de Unie op de hoogte zijn van de bestaande wetgeving en de maatschappelijke akkoorden inzake de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, opdat discriminatie kan worden voorkomen, die voortkomt uit een gebrek aan kennis van de juridische en sociale context; |
|
69. |
verzoekt de lidstaten om van de hand te wijzen dat een beroep wordt gedaan op gewoontes, tradities en religieuze overwegingen om discriminatie, onderdrukking of geweld jegens vrouwen goed te praten, en te voorkomen dat beleid wordt vastgesteld dat hun leven in gevaar brengt; |
|
70. |
verzoekt de Commissie een studie te verrichten naar discriminatie van eenpersoonshuishoudens, met name op het gebied van fiscale behandeling, sociale zekerheid, openbare diensten, gezondheidsdiensten en huisvesting; |
Seksuele gerichtheid
|
71. |
is van oordeel dat discriminerende opmerkingen van de zijde van religieuze, sociale en politieke leiders jegens homoseksuelen haat en geweld voeden, en verzoekt de betrokken bestuurlijke instanties deze te veroordelen; |
|
72. |
steunt in dit opzicht van ganser harte het door alle lidstaten gesteunde Franse initiatief om homoseksualiteit overal uit de strafrechtelijke sfeer te halen, daar homoseksualiteit in 91 landen nog steeds een strafbaar feit is, waarop soms zelfs de doodstraf staat; |
|
73. |
is verheugd over de publicatie van het eerste thematische verslag van het Bureau dat op zijn verzoek is opgesteld met als titel „Homofobie en discriminatie op basis van seksuele gerichtheid in de lidstaten” en verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen dringend gevolg te geven aan de aanbevelingen van het Bureau of de redenen te vermelden waarom zij dat niet doen; |
|
74. |
herinnert alle lidstaten eraan dat, overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de vrijheid van samenkomst ook geldt wanneer de standpunten van degenen die dit recht uitoefenen, indruisen tegen het meerderheidsstandpunt, en dat bijgevolg het discriminerende verbieden van optochten en het niet-voldoen aan de verplichting om een passende bescherming aan de deelnemers hieraan te bieden in strijd zijn met de beginselen die worden gegarandeerd door het Europees Hof voor de rechten van de mens, door artikel 6 van het EU-Verdrag betreffende gemeenschappelijke Europese waarden en beginselen en door het Handvest; |
|
75. |
verzoekt de lidstaten die wetgeving betreffende partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht hebben vastgesteld, om door andere lidstaten vastgestelde bepalingen met soortgelijke rechtsgevolgen te erkennen; verzoekt deze lidstaten richtsnoeren voor te stellen voor de wederzijdse erkenning van de bestaande wetgeving door de lidstaten, om te garanderen dat het recht van vrij verkeer van homoseksuele paren in de Europese Unie onder dezelfde voorwaarden wordt toegepast als voor heteroseksuele paren; |
|
76. |
dringt er bij de Commissie op aan voorstellen in te dienen om ervoor te zorgen dat de lidstaten het beginsel van wederzijdse erkenning van homoseksuele paren, of zij nu gehuwd zijn of in een geregistreerde partnerschap samenleven, toepassen, met name wanneer deze het in het recht van de Unie vastgelegde recht op vrij verkeer uitoefenen; |
|
77. |
verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan om, in toepassing van het gelijkheidsbeginsel, wetgevingsmaatregelen te nemen om een eind te maken aan de discriminatie die sommige paren ondervinden op grond van hun seksuele geaardheid; |
|
78. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten asiel verlenen aan mensen die op de vlucht zijn voor vervolging op grond van hun seksuele geaardheid in hun land van oorsprong, initiatieven op bilateraal en multilateraal niveau te nemen om een eind te maken aan de vervolging van mensen op grond van hun seksuele geaardheid, en een studie te verrichten naar de situatie van transseksuelen in de lidstaten en in de kandidaatlanden, met name naar de risico's van intimidatie en geweld; |
Vreemdelingenhaat
|
79. |
dringt er bij de Raad en de Commissie, alsmede bij de diverse plaatselijke, regionale en nationale overheidsinstanties van de lidstaten op aan om hun maatregelen ter bestrijding van antisemitisme en aanvallen op minderheidsgroeperingen, met inbegrip van Roma, traditionele nationale minderheden en onderdanen uit derde landen, zodanig te coördineren dat de beginselen van tolerantie en niet-discriminatie worden nageleefd en de sociale, economische en politieke integratie wordt bevorderd; verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan om de VN-Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie bevoegd te verklaren om individuele meldingen in het kader van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie te ontvangen en te onderzoeken; |
|
80. |
dringt bij de lidstaten aan op de vastberaden vervolging van elk haatdiscours in racistische mediaprogramma's en artikelen waarin intolerantie wordt gepredikt, in de vorm van haatmisdrijven jegens Roma, immigranten, buitenlanders, traditionele nationale minderheden en andere minderheidsgroeperingen, alsmede door muziekgroepen en tijdens neonaziconcerten, die vaak ongestraft kunnen plaatsvinden; dringt er eveneens bij politieke partijen en bewegingen die een sterke invloed uitoefenen op de massamedia op aan zich te onthouden van een haatdiscours en van laster jegens minderheidsgroeperingen in de Unie; |
Bejaarden en gehandicapten
|
81. |
verzoekt de lidstaten een nog sterkere betrokkenheid van de sociale partners te bevorderen bij het ondernemen van actie gericht op het de kop indrukken van discriminatie op grond van handicap of leeftijd en om de toegang van jongeren, bejaarden en gehandicapten tot de arbeidsmarkt en opleidingsprogramma's ingrijpend te verbeteren; doet een beroep op alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, om het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en het facultatieve protocol daarbij te ratificeren; |
|
82. |
dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de kredieten die de lidstaten verstrekken om aan mensen met een handicap faciliteiten te bieden voldoen aan de normen in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en dat financiële middelen ter beschikking worden gesteld voor adequate dienstverlening vanuit de gemeenschap of de familie en voor alternatieven voor een onafhankelijk bestaan; |
|
83. |
is van oordeel dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat allen die geriatrische zorg of verpleging voor ziekte of invaliditeit behoeven, over toegang tot zorg en behandeling beschikken en wijst op de noodzaak van speciale aandacht voor het bieden van zorg aan en het beschermen van jonge mensen met een handicap; |
Cultuur
|
84. |
wijst met nadruk op het belang van de media bij de bevordering van diversiteit, multiculturalisme en tolerantie; dringt er bij alle mediadiensten op aan inhoud tegen te gaan die racisme, vreemdelingenhaat, intolerantie en ongeacht welke vorm van discriminatie in de hand kan werken; |
|
85. |
spoort de lidstaten ertoe aan in het kader van het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog (2008) samen te werken met een breed scala aan belanghebbenden, met name NGO's, teneinde de interculturele dialoog te bevorderen en met name onder jongeren te werken aan bewustwording omtrent gedeelde gemeenschappelijke waarden en respect voor culturele, religieuze en taalkundige diversiteit; |
|
86. |
wijst met nadruk op de belangrijke rol van sport bij de bevordering van tolerantie, wederzijds respect en begrip; dringt er bij de nationale en Europese sportorganisaties op aan hun inspanningen ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat voort te zetten, en spoort ertoe aan om nieuwe, krachtiger en verstrekkender initiatieven te ontwikkelen teneinde voort te bouwen op maatregelen die reeds van kracht zijn; |
|
87. |
benadrukt de belangrijke rol van mediageletterdheid met het oog op adequate en gelijke opleidingskansen voor alle burgers van de Unie; |
|
88. |
verzoekt de lidstaten te zorgen voor de effectieve integratie van nieuwkomers uit landen buiten de Europese Unie, inzonderheid kinderen en jongeren, in de onderwijssystemen van de EU-lidstaten, en hen te helpen door hun culturele diversiteit aan te moedigen; |
Strijdkrachten
|
89. |
wijst andermaal op het feit dat de grondrechten niet ophouden bij de kazernepoorten en dat zij tevens volledig gelden voor burgers in uniform, en doet de aanbeveling dat de lidstaten erop toezien dat de grondrechten ook in de strijdkrachten worden geëerbiedigd; |
Migranten en vluchtelingen
Toegang tot internationale bescherming en legale immigratie
|
90. |
is geschokt door het tragische lot van de mensen die sterven bij hun pogingen het Europese grondgebied te bereiken, of die in de handen van smokkelaars of mensenhandelaars vallen; |
|
91. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om een effectief, wettelijk migratiebeleid op de lange termijn in te voeren, en daadwerkelijke toegang tot het grondgebied van de EU en tot een procedure voor soepelere en gecoördineerde regels voor asielzoekers te garanderen, in plaats van al hun inspanningen te concentreren op de preventie van illegale immigratie en hierbij een steeds groter arsenaal aan controlemaatregelen aan de grens te ontplooien waarbij het aan de nodige mechanismen ontbreekt om potentiële asielzoekers aan de grenzen van Europa te identificeren, hetgeen leidt tot schendingen van het beginsel van non-refoulement, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951; |
|
92. |
roept de lidstaten op de richtsnoeren van de UNHRC met betrekking tot gender (2002) toe te passen bij de tenuitvoerlegging van de bestaande communautaire richtlijnen inzake asiel; |
|
93. |
verzoekt de Raad de respectieve taken van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX) en van de lidstaten te verduidelijken, om ervoor te zorgen dat bij de controles aan de grenzen de mensenrechten worden geëerbiedigd; acht het dringend noodzakelijk het mandaat van FRONTEX aan te passen om hierin de redding op zee op te nemen; verzoekt om democratische controle van het Parlement bij de sluiting van akkoorden door FRONTEX met derde landen, met name met betrekking tot de gezamenlijke organisatie van terugkeer; |
|
94. |
verzoekt de Raad en de Commissie om FRONTEX de bevoegdheid te verlenen om een gestructureerde samenwerking tot stand te brengen met het Bureau en de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) ten einde de operaties waarin rekening wordt gehouden met de bescherming van de mensenrechten, te vergemakkelijken; |
|
95. |
is verontrust over de tendens om de grenscontroles steeds verder van de geografische grenzen van de Unie te verleggen, aangezien daardoor ten zeerste het toezicht wordt bemoeilijkt op hetgeen er gebeurt wanneer personen die de status van vluchteling willen verkrijgen of personen die internationale bescherming behoeven, in contact treden met de autoriteiten van een derde land; |
|
96. |
dringt er bij de Commissie en in het bijzonder bij de Raad op aan om de toekomstgerichte Unie-strategie op het vlak van asiel op een snelle en ambitieuze manier door te voeren bij de uitvoering van Fase II, met inbegrip van de herziening van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (15) en van Richtlijn 2004/83/EG van de raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en van de inhoud van de verleende bescherming (16), alsmede de oprichting van een Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken; |
Opvang
|
97. |
verzoekt de Commissie om de omzetting van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (17) nauwgezet in het oog te blijven houden, opdat de niet-omzetting of de gedeeltelijke omzetting in vele lidstaten niet leidt tot praktijken die niet aan de minimumnormen van de richtlijn beantwoorden; |
|
98. |
wijst andermaal op het feit dat migranten die geen asielverzoek indienen, ook in specifieke geschikte structuren moeten worden opgevangen waar zij met behulp van tolken en hiertoe opgeleide culturele werkers kennis kunnen nemen van hun rechten en de mogelijkheden die het recht van het land van ontvangst, het Gemeenschapsrecht en de internationale verdragen bieden; |
Kinderen van migranten, asielzoekers en vluchtelingen
|
99. |
dringt erop aan speciale aandacht te besteden aan de situatie van vluchtelingen-, asielzoekende en migrerende kinderen en van de kinderen van asielzoekers, vluchtelingen en mensen zonder identiteitspapieren, opdat elk kind zijn rechten, zoals vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, met inbegrip van het recht op non-discriminatie, volledig kan uitoefenen, en in alle genomen maatregelen in de eerste plaats rekening te houden met het prevalerend belang van het kind, maar wel de belangrijke rol en de verantwoordelijkheid van ouders te erkennen; vestigt de aandacht op de ontwikkeling in sommige lidstaten van een parallel systeem voor onderwijs en onderstreept dat verschillende systemen voor zorg en bijstand voor de kinderen van onderdanen en voor de kinderen van niet-onderdanen noch discriminerend, noch langdurig mogen zijn en gerechtvaardigd moeten worden door het feit dat ze beter onderwijs bieden, waaronder begrepen onderwijs in de talen van het gastland, voor alle kinderen; |
|
100. |
dringt erop aan speciale aandacht te besteden aan niet-begeleide minderjarige en minderjarigen die bij aankomst op het grondgebied van de Unie in het kader van illegale immigratie van hun ouders gescheiden werden, en onderstreept de plicht van de lidstaten aan deze minderjarigen bijstand en speciale bescherming te verlenen; verzoekt de plaatselijke, regionale en nationale overheidsinstanties en de Europese instellingen om met toewijding samen te werken om deze kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld en uitbuiting, om ervoor te zorgen dat onverwijld een voogd wordt aangewezen, om hun rechtsbijstand te bieden, hun familie op te sporen en hun opvangomstandigheden te verbeteren middels passende huisvesting, een makkelijke toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en opleiding, met name wanneer het gaat om de officiële taal van het land van opvang, beroepsopleiding en een volledige opneming in het schoolsysteem; |
|
101. |
herinnert eraan dat de administratieve detentie van kinderen niet zou mogen bestaan en dat kinderen die door hun familie worden begeleid, slechts in zeer buitengewone omstandigheden vastgehouden zouden mogen worden en dan nog zo kort mogelijk en alleen indien detentie in hun belang is, overeenkomstig de artikelen 3 en 37, onder b van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind; |
Integratie
|
102. |
dringt aan op een grotere coördinatie tussen het nationale beleid inzake de integratie van onderdanen uit derde landen en de Europese initiatieven op dit gebied; onderstreept dat gemeenschappelijke basisbeginselen voor een samenhangend Europees kader ter zake ervoor zouden moeten zorgen dat het integratiebeleid niet alleen een antidiscriminatiebeleid omvat, maar ook verder reikt en zich uitstrekt tot een reeks gebieden, zoals werkgelegenheid, onderwijs en beroepsopleiding; |
|
103. |
dringt aan op de ontwikkeling van integratieprogramma's en programma's voor interculturele dialoog die gericht zijn op het voorkómen van potentiële spanningen tussen intracommunautaire migranten en autochtone gemeenschappen in het kader van het verschijnsel van de migratie na de uitbreiding; |
|
104. |
is van mening dat de uit de immigratie voortgekomen minderheden het meeste behoefte hebben aan een zo snel mogelijke integratie in de maatschappij van het land waarin zij zich hebben gevestigd en dat ervoor moet worden gezorgd dat een en ander in een geest van wederkerigheid gebeurt; is van oordeel dat het even belangrijk is te erkennen dat elke persoon die in een lidstaat geboren en woonachtig is, het recht van toegang tot de burgerrechten heeft; is van mening dat het recht van inwoners om deel te nemen aan het politieke leven op plaatselijk niveau de sociale en politieke integratie bevordert; |
|
105. |
is verontrust over het feit dat het ontbreken van een doelmatig integratiebeleid leidt tot de uitsluiting van honderdduizenden niet-onderdanen en staatlozen uit het sociale, politieke en beroepsleven hetgeen afbreuk doet aan de doelstelling van de Unie om de arbeidsmobiliteit te verbeteren ten einde het concurrentievermogen en de economische welvaart te verhogen; erkent het risico dat uitsluiting een persoon in een kwetsbare positie kan brengen hetgeen radicalisering, mensenhandel en andere vormen van uitbuiting in de hand werkt; |
Terugkeer
|
106. |
onderstreept het feit dat mensen pas mogen worden gerepatrieerd na een billijke en volledige behandeling van hun verzoek; is van oordeel dat, indien terugkeer onmogelijk of onmenselijk is vanwege de kritieke situatie ten aanzien van de mensenrechten in het land van oorsprong of doorvoer, de lidstaten zich ervan moeten onthouden deze mensen terug te sturen, overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens; |
|
107. |
dringt er bij de lidstaten op aan de levens- en integratie-omstandigheden van naar hun landen van oorsprong en doorvoerlanden gerepatrieerde personen te controleren en de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze personen passende bijstand krijgen; |
Detentie en overnameovereenkomsten
|
108. |
is verontrust over het feit dat sedert enige jaren het aantal detentiecentra voor buitenlanders in de lidstaten en aan hun grenzen is toegenomen; dringt erop aan, op basis van talrijke rapporten, met inbegrip van die van de delegaties van zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken waarin veel voorkomende schendingen van de mensenrechten aan de kaak worden gesteld, de volgende maatregelen te nemen:
|
|
109. |
is verontrust over het feit dat sedert 2002 overnameclausules worden opgenomen in de meeste bilaterale overeenkomsten die de Unie met derde landen heeft afgesloten, inclusief de handelsovereenkomsten, hetgeen leidt tot een toenemende uitbesteding van het migratiebeleid van de Unie, dat wordt gekenmerkt door een ontoereikende parlementaire controle, zowel op Europees als nationaal niveau; verzoekt derhalve de Commissie en de Raad om het Parlement in een vroegtijdig stadium bij de onderhandelingen over een dergelijke overeenkomst te betrekken en het regelmatig verslag uit te brengen over het aantal personen dat op basis van deze clausules uit de EU wordt uitgewezen; |
Vrijheid van meningsuiting
|
110. |
verdedigt de vrijheid van meningsuiting als een basiswaarde van de EU; is van oordeel dat zij binnen de grenzen van de wetgeving moet worden uitgeoefend, moet bestaan naast de persoonlijke verantwoordelijkheid en moet zijn gebaseerd op de eerbiediging van de rechten van anderen; |
|
111. |
is te spreken over de over het algemeen bevredigende situatie van de persvrijheid in de lidstaten, aangezien alle 27 lidstaten voorkomen onder de eerste 56 landen van het wereldklassement 2007 van de persvrijheid van Verslaggevers zonder grenzen; |
|
112. |
verzoekt de lidstaten die in de afgelopen jaren hun justitiële instanties hebben gebruikt voor de schending van het recht van journalisten om hun bronnen geheim te houden en van het recht van journalisten en redacteuren om informatie te publiceren, of die van plan zijn hun wetgeving in die zin aan te passen, hun wetgeving en hun praktijken te verbeteren overeenkomstig het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 27 maart 1996 en de aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa over het recht van journalisten om hun informatiebronnen niet openbaar te maken (18), aangezien de schending van dit recht thans de grootste bedreiging vormt voor de vrijheid van meningsuiting van journalisten in de EU en in de afgelopen jaren in deze situatie geen noemenswaardige verbetering is opgetreden; |
|
113. |
beschouwt de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de pers als universele rechten, die niet mogen worden geschaad door individuen of groepen die zich aangevallen voelen door hetgeen gezegd of geschreven wordt; onderstreept tegelijkertijd dat het recht op schadeloosstelling bij onjuiste berichtgeving of laster overeenkomstig de vigerende wetgeving door de rechtbanken moet worden gewaarborgd; |
|
114. |
is van oordeel dat de persvrijheid altijd binnen de grenzen van de wet moet worden uitgeoefend, maar is tegelijkertijd verontrust over het feit dat de verleiding van de laatste jaren om bepaalde onderwerpen uit het openbare debat te weren, in vele lidstaten leidt tot een vorm van niet-officiële censuur of tot zelfcensuur door de media; |
Rechten van het kind
Geweld, armoede en werk
|
115. |
veroordeelt elke vorm van geweld tegen kinderen en onderstreept met name de noodzaak de meest voorkomende vormen van geweld in de lidstaten te bestrijden: pedofilie, seksueel misbruik, geweld in het gezin, lijfstraffen in scholen en verschillende vormen van misbruik in instellingen; dringt erop aan dat betrouwbare, vertrouwelijke en toegankelijke mechanismen worden ingevoerd waarmee de kinderen in alle lidstaten geweld kunnen melden, en dat aan deze mechanismen veel ruchtbaarheid wordt gegeven; |
|
116. |
verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen om de verschillende vormen van uitbuiting van kinderen te verbieden, met inbegrip van prostitutie, de productie van kinderpornografie, drugshandel, zakkenrollen, bedelen en elke ander vorm van uitbuiting; |
|
117. |
verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen tegen het gebruik bij bepaalde Roma-gemeenschappen dat niet-officiële huwelijken worden gesloten tussen soms zeer jonge minderjarigen; beschouwt dit gebruik als een vorm van seksueel misbruik, waardoor de ontwikkeling van de kinderen wordt geschaad en schoolverlating wordt gestimuleerd; |
|
118. |
verzoekt de dertien lidstaten die geen wetgeving ter zake hebben, lijfstraffen volledig te verbieden, overeenkomstig de studie van de Verenigde naties over geweld jegens kinderen van 2006, waarin lijfstraffen als de meest voorkomende vorm van geweld tegen kinderen worden aangemerkt; |
|
119. |
onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat in alle beleidsvormen, zowel op het niveau van de Unie als op nationaal niveau, aandacht wordt besteed aan de afschaffing van kinderarbeid in al zijn vormen; is van mening dat fulltimeronderwijs de beste wijze is om het probleem op te lossen, zowel om dergelijk misstanden te voorkomen als om de vicieuze cirkel van analfabetisme en armoede te doorbreken; |
|
120. |
merkt op dat in de stedelijke en plattelandsgebieden van sommige lidstaten duizenden kinderen de ergste vormen van arbeid verrichten en verzoekt derhalve de lidstaten dit probleem bij de kern aan te pakken door stringent de nationale wetten toe te passen en door nationale onderwijscampagnes voor zowel ouders als kinderen te organiseren; |
|
121. |
herinnert eraan dat bijna 20% van de kinderen in de Unie onder de armoedegrens leeft en dat de kwetsbaarsten onder hen uit eenoudergezinnen komen en/of ouders hebben, die in het buitenland geboren zijn; onderstreept derhalve dat passende maatregelen om toegang te verlenen tot rechten moeten worden genomen, die gericht zijn de op de behoeften van de kinderen, met inbegrip van steunmaatregelen voor de gezinnen, en verzoekt de lidstaten, vooral die waar de armoede het grootst is, ambitieuze en haalbare doelstellingen vast te stellen om de armoede onder kinderen en hun gezinnen terug te dringen; |
|
122. |
verzoekt de Commissie om ernaar te streven de verschillende strategieën inzake met name armoede onder kinderen en in hun gezinnen, werkloosheid onder jongeren en de sociale integratie van minderheden op te nemen in alle desbetreffende ontwikkelingsstrategieën, met inbegrip van de beleidsdocumenten voor armoedebestrijding en de indicatieve programma's; dringt er bij de lidstaten op aan effectief op te treden tegen kinderhandel, de grensoverschrijdende samenwerking te versterken, te voorzien in gespecialiseerde opleidingen en hiertoe wettelijke normen toe te passen; |
|
123. |
benadrukt het belang van de bescherming van kinderen; is van mening dat de maatregelen die verband houden met de EU-strategie inzake de rechten van het kind, zoals een volledig aan kinderkwesties gewijde website, speciale hulp- en noodtelefoonlijnen en de toekenning van budgettaire middelen aan EU-programma's voor acties ten behoeve van kinderen, volledig ten uitvoer moeten worden gelegd en verder moeten worden ontwikkeld; |
Discriminatie
|
124. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om speciale aandacht te besteden aan de discriminatie van jonge mensen en kinderen, die vele vormen aanneemt en vooral kinderen die in armoede leven, straatkinderen en jonge mensen uit etnische minderheden en migrantengroepen, alsmede gehandicapte jonge mensen en kinderen treft, en die ertoe leidt dat deze kinderen geen toegang tot onderwijs en gezondheidszorg hebben; |
|
125. |
dringt erop aan ten behoeve van Roma-kinderen, vooral maar niet alleen in de lidstaten waarin de Roma een grote etnische minderheid vormen, specifieke maatregelen te nemen om een einde te maken aan discriminatie, segregatie, sociale uitsluiting en uitsluiting van onderwijs waarvan zij vaak het slachtoffer zijn; verzoekt de lidstaten met name inspanningen te doen om een einde te maken aan de volkomen ongerechtvaardigde oververtegenwoordiging van Roma-kinderen in instellingen voor geestelijk gehandicapten, om voorlichtingscampagnes voor schoolbezoek te organiseren en om het verschijnsel aan te pakken dat vele Roma-kinderen niet over een identiteitsbewijs beschikken; |
|
126. |
dringt er bij de lidstaten op aan zorg te dragen voor de effectieve integratie in hun onderwijssystemen van benadeelde en sociaal uitgesloten kinderen, vanaf zeer jonge leeftijd, en in dit verband uitwisselingen van optimale praktijken te bevorderen; |
|
127. |
dringt er bij de lidstaten op aan discriminatie in het onderwijs, bijvoorbeeld de segregatie van Roma-kinderen, te bestrijden overeenkomstig het desbetreffende recente arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg (19); |
Gerechtigheid voor jongeren
|
128. |
is van oordeel dat de hechtenis van minderjarige delinquenten slechts een allerlaatste middel moet zijn en zo kort mogelijk moet worden ingezet, en dringt er derhalve op aan dat voor minderjarigen wordt voorzien in straffen ter vervanging van hechtenis; dringt aan op het nemen van heropvoedingsmaatregelen, zoals maatschappelijke dienstverlening, met het oog op de re-integratie van deze jongeren in de maatschappij en het beroepsleven; |
|
129. |
stelt vast dat de leeftijd van strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet in alle lidstaten dezelfde is en is verontrust over het feit dat in sommige lidstaten kinderen regelmatig voor een rechtbank voor volwassenen moeten verschijnen en dat in andere lidstaten gespecialiseerde rechtbanken voor minderjarigen worden gesloten; verzoekt de lidstaten hun rechtsstelsels op elkaar af te stemmen, opdat geen enkel kind op dezelfde wijze wordt beoordeeld als een volwassene; |
|
130. |
verzoekt alle lidstaten te zorgen voor een doelmatige onafhankelijke rechtsbijstand van kinderen in alle hen betreffende rechterlijke of semi-rechterlijke procedures en erop toe te zien dat zij van rechtswege een voogd krijgen toegewezen, wanneer geen lid van hun familie namens hen kan optreden; onderstreept dat alle kinderen, met inbegrip van degenen die in juridische zorginstellingen zijn geplaatst, door de autoriteiten in kennis moeten worden gesteld van het bestaan van klachtenmechanismen; |
Bijstand aan kinderen
|
131. |
verzoekt de lidstaten het recht van kinderen op een gezin te waarborgen en derhalve doelmatige oplossingen af te bakenen om te voorkomen dat ouders en kinderen worden gescheiden en dat kinderen aan hun lot worden overgelaten; verzoekt de lidstaten het beleid van grote instellingen op te geven en in plaats daarvan doelmatige alternatieve structuren voorkinderzorg te hervormen, te ontwikkelen en te versterken, die zijn gebaseerd op gezin en maatschappij; verzoekt de lidstaten ingeval van plaatsing te voorzien in de nodige middelen om te zorgen voor de terugkeer van het kind in het gezin; |
|
132. |
dringt er bij de lidstaten op aan om de nodige maatregelen te nemen met het oog op de kwaliteit van de opvangstructuren voor kinderen, waartoe een voortgezette beroepsopleiding, goede arbeidsomstandigheden en behoorlijk salaris behoren voor degenen die zich beroepshalve met de kinderen bezighouden; onderstreept dat dergelijke structuren en hun personeel aan de kinderen een solide basis voor hun toekomst geven en ook aan de ouders ten goede komen, met name die ouders wier werklast zeer zwaar is en alleen opvoedende ouders, en dat zij tevens een alternatief aan de kinderen bieden wier gezinsstructuur te wensen overlaat of niet voorhanden is; |
Participatie
|
133. |
herinnert eraan dat kinderen het recht op meningsuiting hebben, naargelang van hun leeftijd en rijpheid, en dat hun de mogelijkheid moet worden geboden om deel uit te maken van een groep kinderen of een vereniging om zo andere kinderen te kunnen ontmoeten en zich in dit verband te uiten; verzoekt derhalve de lidstaten en de plaatselijke autoriteiten om projecten te bevorderen die kinderen de mogelijkheid bieden zich aldus te uiten in het kader van plaatselijke raden of parlementen voor kinderen, door ervoor te zorgen dat de meest uitgesloten kinderen erbij worden betrokken en dat onder kinderen uitgebreid informatie over deze activiteiten wordt verspreid; |
|
134. |
is verheugd over het feit dat de Commissie een forum heeft opgezet waartoe vertegenwoordigers van de Europese instellingen en nationale en internationale organisaties behoren, die zich op het gebied van de rechten van het kind inzetten; is van oordeel dat de participatie van kinderen een van de voornaamste doelstellingen van dit forum moet zijn en doet derhalve een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat de kinderen bij alle activiteitenstadia van het forum worden betrokken; |
|
135. |
acht het belangrijk dat informatie over de rechten van kinderen op toegankelijke wijze en met geschikte middelen onder kinderen wordt verspreid; verzoekt de Commissie doeltreffende communicatie-instrumenten te ontwikkelen waarmee de kennis van kinderen over hun rechten, de situatie van de kinderen in de lidstaten en de activiteiten van de Unie op dit gebied wordt vergroot; |
Sociale rechten
|
136. |
is van mening dat armoede en sociale uitsluiting slechts kunnen worden bestreden door alle grondrechten te waarborgen, en met name de economische en sociale rechten van allen; stemt in dit verband in met het besluit om 2010 uit te roepen tot het Europese Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband ambitieuze doelstellingen overeen te komen en na te streven; |
|
137. |
onderstreept het feit dat er een geheel van ondeelbare en onderling samenhangende grondrechten bestaat, waartoe alle mensen daadwerkelijk toegang moeten hebben; |
Armoede
|
138. |
benadrukt dat volgens artikel 30 van het herzien Europees Sociaal Handvest iedereen recht heeft op bescherming tegen armoede en uitsluiting, en verzoekt de lidstaten dit te ratificeren; |
|
139. |
onderstreept dat steeds meer belang moet worden gehecht aan het beleid inzake „actieve integratie” van mensen die het verst van de arbeidsmarkt staan; |
|
140. |
benadrukt het feit dat extreme armoede en sociale uitsluiting in strijd zijn met de grondrechten; |
|
141. |
wenst een daadwerkelijke opneming van de sociale dimensie en van de grondrechten in alle beleidsvormen van de Unie; |
|
142. |
zet zich in voor een duurzaam model van sociale ontwikkeling dat strookt met een benadering op basis van de sociale rechten en dat vooral gericht is op meer sociale samenhang; |
|
143. |
herinnert aan het feit dat in de artikelen 34 en 36 van het Handvest het recht op sociale zekerheid en sociale diensten en op de toegang tot diensten van algemeen economische belang wordt erkend; doet een beroep op de lidstaten om aan alle burgers, met inbegrip van de meest kwetsbaren, de toegang tot deze rechten te waarborgen; |
|
144. |
herinnert eraan dat de strijd tegen de armoede moet geschieden in samenwerking met de armste bevolkingsgroepen, die hierbij het meest betrokken zijn en dus het best in staat om te verwoorden hoe het is om geen toegang tot rechten te hebben en hoe hieraan iets kan worden gedaan; wenst de invoering van een participerende democratie waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de participatie van personen die te kampen hebben met armoede, uitsluiting, discriminatie en ongelijkheid; |
Dakloosheid
|
145. |
verzoekt de Commissie een Europese kaderdefinitie van dakloosheid te ontwikkelen, vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens te verzamelen en jaarlijks actuele informatie te geven over de maatregelen die in de lidstaten van de EU zijn genomen om een einde aan dakloosheid te maken en over de daarbij geboekte vooruitgang; |
|
146. |
dringt er bij de lidstaten op aan „winternoodplannen” te maken die deel uitmaken van een bredere strategie om dakloosheid uit te bannen; |
Huisvesting
|
147. |
wijst erop dat in artikel 34, lid 3 van het Handvest het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting wordt erkend voor al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken, ten einde de sociale uitsluiting en armoede te bestrijden; verzoekt de lidstaten derhalve de toegang tot fatsoenlijke huisvesting te garanderen; |
|
148. |
herinnert aan de kanttekeningen en beginselen in het rapport van de commissaris voor de rechten van de mens van de Raad van Europa (20); |
Gezondheid
|
149. |
wijst erop dat in artikel 35 van het Handvest is bepaald dat eenieder recht heeft op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging; verzoekt de lidstaten de toegang tot adequate zorg te garanderen, met name voor degenen die een laag inkomen hebben en degenen wier gezondheidstoestand dure en langdurige intensieve zorg vergt; |
|
150. |
roept de lidstaten en de EU op ervoor te zorgen dat personen die verdovende middelen gebruiken volledig toegang hebben tot gespecialiseerde gezondheidsdiensten en alternatieve behandelingen, en niet worden behandeld als misdadigers enkel omdat ze zelf onwettige verdovende middelen gebruiken; |
Werknemers
|
151. |
onderstreept dat het nodig is de transparantie van de arbeidsmarkt zodanig te verbeteren dat elke soort arbeid (tijdelijk, permanent, voltijds, deeltijds en op basis van een uurloon) in het wit geschiedt, behoorlijk wordt betaald en dat hierbij de rechten van werknemers volledig worden geëerbiedigd; |
|
152. |
erkent dat niet alle lidstaten over een nationale wetgeving inzake het minimumloon beschikken; wenst derhalve dat voorschriften worden ingevoerd ten einde de toegang van allen tot fatsoenlijke loonniveaus te waarborgen om ervoor te zorgen dat alle werknemers in de Europese Unie een loon krijgen dat hen in staat stelt een waardig leven te leiden; |
|
153. |
dringt er bij de lidstaten en de kandidaatlanden op aan de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) te ratificeren en volledig ten uitvoer te leggen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de IAO te steunen bij de bestendiging van haar systeem en van haar controlemechanismen; |
|
154. |
moedigt de bedrijven ertoe aan om een verantwoordelijk beleid inzake aanwerving en beroepsontwikkeling zonder discriminatie te hanteren ten einde de werkgelegenheid van vrouwen, jongeren en benadeelde personen te bevorderen; |
|
155. |
herinnert eraan dat discriminatie eveneens een beperking vormt van de vier fundamentele vrijheden - met name van het vrije verkeer van personen - en op die manier de werking van de interne markt belemmert; roept de Commissie op de lidstaten aan te moedigen de overgangsbepalingen te herzien die de toegang tot hun arbeidsmarkt regelen, om op dit vlak een verschillende behandeling van Europese burgers te vermijden; |
|
156. |
verzoekt de lidstaten hun wetgeving te herzien om ervoor te zorgen dat sekswerkers, ongeacht hun wettelijke status, niet worden uitgebuit door criminele organisaties, dat hun grondrechten gewaarborgd zijn en dat ze toegang hebben tot adequate sociale en gezondheidsvoorzieningen; |
|
157. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om de sociale integratie te ondersteunen van personen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan, en om de situatie van de „arme werknemers” aan te pakken; is van oordeel dat dergelijke strategieën voor een redelijk evenwicht moeten zorgen tussen een billijk salarisniveau, een juist evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven, goede arbeidsomstandigheden, sociale bescherming, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de zekerheid van werk; |
Onregelmatig werk
|
158. |
verzoekt de lidstaten het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden (21) te ratificeren en vestigt de aandacht op het feit dat de meeste werknemers, die werk verrichten zonder over de juiste immigratiedocumenten te beschikken, legaal werk verrichten dat onontbeerlijk is voor de Europese economie, zoals het plukken van fruit, de bouw en het onderhoud van gebouwen, en de verzorging van zieken, bejaarden en kinderen; |
|
159. |
verzoekt de instellingen van de Unie en de lidstaten om niet langer de term „illegale immigranten” te gebruiken, aangezien deze een zeer negatieve bijklank heeft, en veeleer de termen „onregelmatige werknemers/migranten” te gebruiken of „personen zonder papieren”; |
|
160. |
bevestigt andermaal dat het arbeidsrecht bedoeld is om de werknemer die in een onregelmatige arbeidsverhouding werkt te beschermen, hetgeen nu juist het geval is bij werknemers zonder papieren, en verzoekt de lidstaten het recht van alle werknemers om zich te organiseren te waarborgen, ook dat van de werknemers zonder papieren; |
|
161. |
verzoekt de Commissie om dezelfde prioriteit en spoed te verlenen aan het in ontwikkeling zijnde immigratiebeleid als aan „sancties tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen” door deze in één pakket te behandelen; |
|
162. |
onderstreept het feit dat het de eerste taak van de arbeidsinspectie is om de werknemers te beschermen en verzoekt derhalve de lidstaten om:
|
Bejaarden
|
163. |
is van mening dat de veroudering van de bevolking een uitdaging vormt en moet worden beschouwd als een kans om personen die over een lange en waardevolle ervaring beschikken, nauwer bij de maatschappij te betrekken waardoor een actief ouder worden wordt bevorderd; is van oordeel dat inspanningen moeten worden geleverd om ouder wordende werknemers op te nemen in de arbeidsmarkt; |
|
164. |
is van mening dat speciale aandacht moet worden geschonken aan alleenstaande, bejaarde vrouwen, die een zeer kwetsbare groep vormen en vaak als eersten in armoede verzinken, wanneer de economie stagneert; |
|
165. |
wijst erop dat discriminatie van oudere vrouwen moet worden bestreden en dat hun participatie op de arbeidsmarkt moet worden bevorderd (bijvoorbeeld door programma's voor een leven lang leren), gezien hun kwetsbaarheid en hun groeiende aantal in de Unie; |
|
166. |
wijst erop dat in artikel 25 van het Handvest is bepaald dat ouderen het recht hebben om een waardig en zelfstandig leven te leiden; beveelt derhalve aan om aan ouderen, in combinatie met de artikelen 34 en 35 van het Handvest, de toegang te garanderen tot preventieve medische zorg en sociale zekerheid, opdat zij een waardig leven kunnen leiden; |
|
167. |
verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan regelgeving betreffende levenstestamenten in te voeren, om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met artikel 9 van het Verdrag van Oviedo inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde, „rekening wordt gehouden met de in het verleden uitgesproken wensen met betrekking tot een medische ingreep, door een patiënt die op het moment van de ingreep niet in staat is zijn wensen kenbaar te maken”, en ervoor te zorgen dat eveneens het recht op waardigheid aan het einde van het leven wordt gewaarborgd; |
*
* *
|
168. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaatlanden, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Comité van ministers, de Parlementaire Assemblee en de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, en de dienovereenkomstige organen van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa en van de Verenigde Naties. |
(1) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(2) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(3) PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.
(4) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 229.
(5) Zie Conseil de l'Europe - Union européenne: „Une même ambition pour le continent européen” - verslag van Jean-Claude Juncker, 11 april 2006, blz. 4.
(6) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 309.
(7) Jaarverslag 2008 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, gepubliceerd op 24 juni 2008.
(8) Protocol nr. 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 2000.
(9) In arrest C 267/06 Tadao Maruk tegen Versorgungsanstalt der deutschen Bühnen d.d. 1 april 2008 bepaalde het Europees Hof van Justitie dat de weigering om aan levenspartners een nabestaandenuitkering toe te kennen, directe discriminatie op grond van seksuele geaardheid is, indien nabestaande echtgenoten en nabestaande levenspartners in een vergelijkbare situatie ten aanzien van die uitkering verkeren.
(10) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.
(11) PB C 297 E van 29.11.2008, blz.125.
(12) Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, goedgekeurd op 15 oktober 1999.
(13) Verklaring van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen, goedgekeurd op 20 december 1993.
(14) Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19), Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 betreffende de bestrijding van mensenhandel (PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1).
(15) PB L 326 van 13.12.2005, blz.13.
(16) PB L 304 van 30.9.2004, blz.12.
(17) PB L 31 van 6.2.2003, blz.18.
(18) Aanbeveling nr. R (2000)7.
(19) D.H. et al. tegen de Tsjechische Republiek, met betrekking tot zaken uit vroegere jaren.
(20) Standpunt van de commissaris van 29 oktober 2007: „Niemand zou dakloos mogen zijn - fatsoenlijke huisvesting is een recht”.
(21) Internationaal verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, goedgekeurd middels resolutie 45/158 van 18 december 1990 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/69 |
Verdrag betreffende maritieme arbeid
P6_TA(2009)0020
Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG
(2010/C 46 E/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (COM(2008)0422), |
|
— |
gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gelet op Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) (1), |
|
— |
gelet op de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 (het verdrag), |
|
— |
gezien het feit dat de overeenkomst een gezamenlijk verzoek aan de Commissie bevatte tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst en bijlage A daarbij door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2 van het Verdrag, |
|
— |
gelet op artikel 78, lid 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat artikel 31 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden, op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon, |
|
B. |
overwegende dat artikel 139, lid 1 van het verdrag de sociale partners op communautair niveau de mogelijkheid biedt om desgewenst een dialoog aan te gaan die tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten, kan leiden, |
|
C. |
overwegende dat artikel 139, lid 2 van het verdrag voorziet in de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van op communautair niveau gesloten overeenkomsten, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, |
|
D. |
overwegende dat het verdrag zonder belemmeringen in werking kan treden indien alle lidstaten het ratificeren, |
|
E. |
overwegende dat ratificatie van het verdrag een belangrijke bijdrage zal leveren aan de wereldwijde bevordering van behoorlijke arbeidsvoorwaarden, |
|
1. |
is verheugd over het feit dat, hoewel artikel 139, lid 2 van het Verdrag niet voorziet in raadpleging van het Europees Parlement inzake aan de Commissie door de sociale partners gedane verzoeken, de Commissie haar voorstel toch aan het Parlement heeft voorgelegd met het verzoek om zijn advies aan de Commissie en de Raad mede te delen; |
|
2. |
steunt de door de sociale partners gesloten overeenkomst inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor werknemers in de zeevaartsector, aangezien deze de noodzaak de werkomstandigheden te verbeteren verenigt met bescherming van de gezondheid en veiligheid van de zeevarenden; |
|
3. |
stemt ermee in dat de overeenkomst dient te worden voorgelegd aan de Raad; roept de Raad derhalve op het voorstel van de Commissie aan te nemen zodat de door de sociale partners gesloten overeenkomst ten uitvoer kan worden gelegd, rekening houdend met alle bijzondere belangen van de lidstaten en dus van de EU; |
|
4. |
acht het van wezenlijk belang wereldwijd geldende minimumnormen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en gezondheids- en veiligheidsvoorwaarden voor zeevarenden die aangesteld of werkzaam zijn aan boord van zeeschepen, vast te stellen en na te leven; |
|
5. |
juicht het toe dat de door de sociale partners gesloten overeenkomst en het voorstel van de Commissie slechts minimale voorschriften bevatten, waardoor het de lidstaten en/of de sociale partners vrij staat maatregelen te treffen die gunstiger zijn voor werknemers in het betrokken gebied en die in essentie gelijkwaardig zijn aan de bepalingen in Deel A van de codex van het verdrag; |
|
6. |
herinnert aan de soepelheid die door artikel II, lid 6, van het verdrag wordt geboden aan de staten die dit verdrag al hebben ondertekend; |
|
7. |
beklemtoont de essentiële rol van de sociale partners als het gaat om verbetering van de gezondheid en veiligheidsomstandigheden van werknemers; steunt ten volle de gepaste betrokkenheid van de sociale partners bij onderhandelingen in het kader van de sociale dialoog en de sluiting van overeenkomsten over de arbeidsomstandigheden; |
|
8. |
adviseert het voorstel van de Commissie goed te keuren; |
|
9. |
roept alle lidstaten op het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 onverwijld te ratificeren; |
|
10. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de sociale partners. |
(1) PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/71 |
Ontwikkeling van de VN Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU
P6_TA(2009)0021
Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over de ontwikkeling van de VN-Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU (2008/2201(INI))
(2010/C 46 E/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de VN - Commissie voor de mensenrechten (UNCHR) sinds 1996, met name zijn resolutie van 16 maart 2006 over het resultaat van de onderhandelingen over de Raad voor de mensenrechten en over de 62ste zitting van de UNCH (1), alsmede de resoluties van 29 januari 2004 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties (2), van 9 juni 2005 over de hervorming van de Verenigde Naties (3), van 29 september 2005 over de resultaten van de Wereldtop van de Verenigde Naties van 14-16 september 2005 (4), van 21 februari 2008 over de zevende zitting van de VN - Raad voor de mensenrechten (UNHRC) (5) en van 8 mei 2008 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld 2007 en het beleid van de Europese Unie inzake de mensenrechten (6), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn urgentieresoluties over mensenrechten en democratie, |
|
— |
gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 21 maart 2005 getiteld „In Larger Freedom forwards security, development and human rights for all”, de daaropvolgende resolutie A/RES/60/1 van de Algemene Vergadering van de VN over de resultaten van de Wereldtop van 2005 en het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 7 maart 2006 getiteld „Investing in the United Nations: for a stronger Organization worldwide”, |
|
— |
gezien resolutie A/RES/60/251 van de Algemene Vergadering van de VN tot oprichting van de UNHRC, |
|
— |
gezien de verklaring van 16 maart 2006 van het voorzitterschap van de EU namens de Europese Unie over de oprichting van de UNHRC, |
|
— |
gezien de vorige reguliere en bijzondere zittingen van de UNHRC, |
|
— |
gezien de resultaten van de werkzaamheden van de werkgroepen van de UNHRC betreffende de klachtenprocedure, de universele periodieke evaluatie (UPE), het toekomstige systeem van advisering door deskundigen, de agenda, het jaarlijks werkprogramma, de werkmethoden, het reglement van orde en de herziening van de Speciale Procedures, |
|
— |
gezien de uitslag van de derde verkiezing van de lidstaten in de UNHRC die op de Algemene Vergadering van de VN van 21 mei 2008 heeft plaatsgevonden, |
|
— |
gezien de uitslag van de verkiezingen voor het voorzitterschap van de UNHRC die op 19 juni 2008 hebben plaatsgevonden, |
|
— |
gezien de eerste, de tweede en de derde zitting van de UPE van 7 tot en met 18 april 2008, 5 tot en met 16 mei 2008 en van 1 tot en met 15 december 2008, |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0498/2008), |
|
A. |
overwegende dat de eerbiediging, de bevordering en de waarborging van het universele karakter van de mensenrechten tot het communautair acquis behoren en een van de grondbeginselen van de EU vormen, |
|
B. |
overwegende dat de EU de mensenrechten en de democratie centraal stelt in haar externe betrekkingen en dat haar buitenlands beleid is gebaseerd op krachtige en ondubbelzinnige steun voor doeltreffend multilateralisme, zoals verankerd in het handvest van de VN, |
|
C. |
overwegende dat de VN en de UNHRC tot de meest geschikte organisaties behoren om mensenrechtenkwesties en humanitaire uitdagingen alomvattend aan te pakken, |
|
D. |
overwegende dat het besluit tot oprichting van de UNHRC als een quasi-permanent orgaan over het algemeen is toegejuicht als een initiatief om de tekortkomingen van de UNCHR te ondervangen en de plaats van de mensenrechten in intergouvernementele debatten te versterken, |
|
E. |
overwegende dat de UNHRC zichzelf een ambitieus programma voor de eerste drie jaar heeft opgelegd, waartoe de herziening van zijn procedures en werkmethoden behoren, met name de uitwerking en tenuitvoerlegging van de UPE waarvoor tot dusverre drie zittingen zijn gehouden, met toetsing van 48 landen, waarvan acht EU-lidstaten zijn, en de herziening van de Speciale Procedures, |
|
F. |
overwegende dat de EU een krachtig pleitbezorger is geweest voor de oprichting van de UNHRC en dat de EU en de lidstaten zich ertoe hebben verbonden en hebben ingespannen een actieve en zichtbare rol te vervullen met het oog op het creëren en steunen van een doeltreffend orgaan waarmee de hedendaagse uitdagingen op het gebied van de mensenrechten worden aangepakt, |
|
G. |
overwegende dat de EU haar krachtige steun heeft gegeven aan het vaststellen van versterkte meerderheids- en lidmaatschapscriteria voor verkiezing in de UNHRC, welke voorstellen niet zijn overgenomen, en van procedures voor de controle op de daadwerkelijke nakoming van de verkiezingsbeloften van de VN-lidstaten, |
|
H. |
overwegende dat er weliswaar grenzen blijven aan het vermogen van de EU tot een vereende benadering, met name als gevolg van tegengestelde nationale belangen en de voortdurende wens van de lidstaten om in de VN onafhankelijk op te treden, maar dat er tekenen zijn dat het optreden van de lidstaten in de UNHRC meer samenhang vertoont dan in de UNCHR het geval was, |
|
I. |
overwegende dat het feit dat de EU-lidstaten in de UNHRC numeriek in de minderheid zijn een ernstige belemmering vormt voor het vermogen van de EU om de agenda van de UNHRC te beïnvloeden en een grote uitdaging betekent voor de integratie van de standpunten van de EU binnen de werkzaamheden van de UNHRC, |
|
J. |
overwegende dat de betreurenswaardige afwezigheid van de Verenigde Staten in de UNHRC ertoe heeft geleid dat de EU haar rol als leider van de democratische landen op het gebied van mensenrechtenkwesties moet versterken, |
|
K. |
overwegende dat het Parlement de ontwikkelingen in de UNHRC van dichtbij volgt door het regelmatig sturen van delegaties naar zijn zittingen en door het uitnodigen van speciale rapporteurs en onafhankelijke deskundigen om bij te dragen aan zijn werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten, |
|
L. |
overwegende dat de procedures en mechanismen van de UNHRC overeenkomstig de bovengenoemde resolutie A/RES/60/251 van de Algemene Vergadering in 2011 moeten worden herzien, |
Algemene beoordeling van de eerste drie jaar van de UNHRC
|
1. |
is verheugd over het werk dat tot nu toe door de UNHRC is uitgevoerd en merkt op dat de UNHRC het potentieel heeft zich te ontwikkelen tot een nuttig kader voor de multilaterale inspanningen van de EU op het gebied van de mensenrechten; betreurt echter dat het nieuwe orgaan tijdens de eerste drie jaar van zijn activiteiten nog niet meer substantiële vooruitgang heeft geboekt bij het verbeteren van de staat van dienst van de Verenigde Naties op het gebied van de mensenrechten; |
|
2. |
is verheugd over de goedkeuring door de UNHRC van belangrijke normstellende teksten op het gebied van de mensenrechten zoals het Internationaal Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, de verklaring van de VN over de rechten van inheemse volkeren en het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten; merkt op dat de laatstgenoemde tekst een mijlpaal vormt, aangezien deze voorziet in een individuele klachtenprocedure en daardoor een mechanisme creëert dat slachtoffers van schendingen van economische, sociale en culturele rechten in staat stelt op internationaal niveau verzoekschriften in te dienen; dringt er bij alle staten op aan om het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten snel te ratificeren; |
|
3. |
betreurt dat de UNHRC er niet in is geslaagd maatregelen te nemen tegen veel van de meest urgente mensenrechtensituaties in de wereld, deels als gevolg van de toenemende terughoudendheid van de kant van een groot aantal landen van de UNHRC die zich tegen toetsing van situaties in bepaalde landen verzetten, onder meer via landenresoluties, speciale zittingen en landenmandaten voor Speciale Procedures, met als argument dat dit de UNHRC zou politiseren; bevestigt zijn standpunt dat het vermogen van de UNHRC om situaties in bepaalde landen aan te pakken daadwerkelijk van fundamenteel belang is voor zijn gezag en geloofwaardigheid; |
|
4. |
verheugt zich over het feit dat de verkiezingsprocedure voor de UNHRC het heeft mogelijk gemaakt om de grootste mensenrechtenschendende landen, zoals Iran en Wit-Rusland, uit te sluiten van de UNHRC te houden; betreurt evenwel dat niet alle geografische groepen echte verkiezingsprocedures hebben opgezet voor toetreding tot de UNHRC; betreurt dat het systeem van vrijwillige beloftes zeer ongelijksoortige en ontoereikende resultaten heeft opgeleverd waardoor regeringen hun internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten konden ontwijken; is in dit opzicht zeer bezorgd over het tactische gebruik van de zogenaamde beloftes door sommige leden en herbevestigt daarom dat volledige samenwerking met de Speciale Procedures het basiscriterium dient te blijven voor toetreding tot de UNHRC; |
|
5. |
betreurt de toenemende verdeling van de UNHRC in regionale blokken; is van mening dat deze groepsmentaliteit het vermogen van het UNHRC ondermijnt om overal ter wereld schendingen van de mensenrechten doeltreffend, onpartijdig en objectief aan te pakken; is van mening dat dit de werkelijke reden kan zijn voor de vooringenomenheid, de selectiviteit en de zwakte van de UNHRC; |
|
6. |
erkent dat een aantal delegaties in Genève onvoldoende uitgerust is om mensenrechtenonderhandelingen op een adequate manier na te streven en dus op groepsleiders steunen om hun standpunt te formuleren; merkt echter op dat deze tendens op een efficiënte manier gecompenseerd is geworden met betrekking tot een aantal belangrijke kwesties zoals de gedragscode voor Speciale Procedures en de situatie in Darfur, in het bijzonder binnen de Aziatische en Afrikaanse groepen; benadrukt tegelijkertijd dat de standpunten gezamenlijk ingenomen door de EU en de toetredende landen enorm hebben bijgedragen tot de groepsmentaliteit; verzoekt de Commissie om in een jaarrapport te voorzien over stempatronen inzake mensenrechten binnen de VN, waarbij een analyse wordt gemaakt van hoe deze beïnvloed werden door de beleidslijnen van de EU, van EU-lidstaten en andere blokken; |
|
7. |
erkent dat de brede samenstelling van de UNHRC en de deelname van verschillende waarnemende staten een quasi-universele deelname van landen aan zijn debatten garanderen; meent, met het oog op de herziening van 2011, dat enerzijds de mogelijkheid van openstelling van de UNHRC voor universeel lidmaatschap onderzocht kan worden, terwijl anderzijds een kleinere samenstelling bevorderlijk kan zijn; |
|
8. |
neemt kennis van de lopende discussie over de relatie tussen de UNHRC en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering; herinnert er in dit verband aan dat de Derde Commissie de opdracht heeft om de voornaamste bezorgdheden van de UNHRC door te geven aan dit orgaan dat alle lidstaten van de VN omvat; is van mening dat dit orgaan ook de tekortkomingen van de UNHRC kan opvangen, net zoals de Algemene Vergadering doet met de besluiten van de Veiligheidsraad, wat een belangrijk element is van de complementariteit tussen de UNHCR en de Derde Commissie; verzoekt de EU zich er nogmaals toe te verbinden de UNHRC te steunen en de doelmatigheid ervan te verbeteren, als uniek platform dat is gespecialiseerd in universele mensenrechten en als specifiek forum voor de mensenrechten binnen het VN-bestel; |
|
9. |
geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat het beginsel van de universaliteit van de mensenrechten steeds verder wordt ondergraven, zoals met name blijkt uit de pogingen van een aantal landen om grenzen te stellen aan erkende mensenrechten zoals de vrijheid van meningsuiting of om de mensenrechten te interpreteren tegen een culturele, ideologische of traditionele achtergrond; doet een beroep op de EU in verband met deze pogingen waakzaam te blijven en de beginselen van de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten krachtig te verdedigen; |
Speciale Procedures
|
10. |
is van mening dat de Speciale Procedures de kern vormen van het mensenrechtenapparaat van de VN en onderstreept dat de geloofwaardigheid en de doelmatigheid van de UNHRC bij de bescherming van de mensenrechten afhangt van de samenwerking met de speciale procedures en de volledige tenuitvoerlegging ervan, alsmede van de goedkeuring van de hervormingen die het vermogen ervan om schendingen van de mensenrechten aan te pakken versterken; |
|
11. |
beschouwt de Speciale Procedures voor situaties in bepaalde landen als een essentieel instrument ter verbetering van de mensenrechten ter plaatse; is van mening dat de aard en de frequentie van de landenverslagen in het kader van de UPE de landenmandaten niet kunnen vervangen; is derhalve gekant tegen pogingen van bepaalde landen om het argument van „rationalisatie” van de Speciale Procedures te hanteren om deze mandaten af te schaffen; betreurt in dit verband de beëindiging van de landenmandaten met betrekking tot de Republiek Wit-Rusland, de Democratische Republiek Kongo en de Republiek Cuba alsook de opheffing van de deskundigengroep inzake Darfur; |
|
12. |
neemt kennis van de invoering van voorwaarden voor de opschorting van het landenmandaat van Burundi; erkent het belang van het vaststellen van een exitstrategie voor elk van deze Speciale Landenprocedures; |
|
13. |
veroordeelt de pogingen van verschillende leden van de UNHRC om de onafhankelijkheid en doelmatigheid van de Speciale Procedures te beperken; neemt in dit verband kennis van de aanneming op 18 juni 2007 van een Gedragscode voor mandaathouders voor Speciale Procedures; verzoekt de UNHRC om deze gedragscode te implementeren in de geest van de bovenvermelde Resolutie A/RES/60/251 en om de onafhankelijkheid van de Speciale Procedures te respecteren; |
|
14. |
wenst dat de selectie en de benoeming van passende mandaathouders voor de Speciale Procedures worden verbeterd, met name door te zoeken naar manieren om de bestaande lijst van kandidaten bij het Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) te versterken en de onafhankelijkheid van de mandaathouders te versterken op basis van de ervaring en expertise van de kandidaten, waarbij naar behoren rekening moet worden gehouden met de geografische vertegenwoordiging en een goed evenwicht tussen mannen en vrouwen; |
|
15. |
onderstreept de noodzaak van een betere follow-up van de bevindingen en aanbevelingen in het kader van de Speciale Procedures, hetgeen het creëren van mechanismen zou kunnen omvatten om te rapporteren over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen; |
|
16. |
is van mening dat de UPE een instrument is dat de Speciale Procedures aanvult en een goede gelegenheid biedt om doeltreffender gebruik te maken van de verslagen daarvan en te zorgen voor meer samenwerking en een betere follow-up van de werkzaamheden; |
|
17. |
dringt aan op aanhoudende steun voor de speciale procedures wat betreft financiering en personeel; |
Universele periodieke evaluatie
|
18. |
erkent de potentiële waarde van het UPE-mechanisme wat betreft de verbetering van het universele karakter van de controle op de verbintenissen en praktijken in de hele wereld op het gebied van de mensenrechten, door alle VN-lidstaten aan dezelfde behandeling en controle te onderwerpen en niet-gouvernementele organisaties (NGO's) nieuwe mogelijkheden te bieden om met bepaalde landen een dialoog aan te gaan; |
|
19. |
is verheugd dat de UPE veel VN-lidstaten heeft gestimuleerd om zich te verplichten tot het implementeren van hun internationale verplichtingen door opvolging van de conclusies en aanbevelingen van Verdragsorganen en Speciale Procedures, het presenteren van overzichtrapporten aan Verdragsorganen, het beantwoorden van openstaande verzoeken tot uitnodiging van Speciale Procedures, ratificatie van nog niet geratificeerde verdragen en goedkeuring van nationale wetgeving om te zorgen voor de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit verdragen die deze landen hebben ondertekend; |
|
20. |
betreurt dat deze eerste drie zittingen niet volledig aan de verwachtingen hebben beantwoord als het gaat om een objectief, transparant, niet-selectief, constructief, niet-confronterend en niet-gepolitiseerd procesvan (7); |
|
21. |
onderstreept dat deze doelstelling alleen kan worden verwezenlijkt indien bij alle stadia van het evaluatieproces onafhankelijke deskundigen worden betrokken en een doelmatig, op resultaten gericht follow-upmechanisme wordt toegepast; |
|
22. |
betreurt dat tijdens het UPE-proces het accent te weinig wordt gelegd op economische, sociale en culturele rechten alsook op de rechten van minderheden en dringt erop aan dat tijdens de komende zittingen meer aandacht aan deze rechten wordt besteed overeenkomstig het beginsel van de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten; |
|
23. |
laakt het gebruik van politieke allianties om bepaalde landen tegen controle te beschermen in plaats van juist de situatie en de bescherming op het gebied van de mensenrechten kritisch te beoordelen, waardoor ernstig afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de UPE; stelt vast dat deze praktijk bij de evaluatie van Tunesië een gevaarlijk niveau heeft bereikt, omdat deze verklaringen bevatte die de bevindingen van de onafhankelijke deskundigen wezenlijk tegenspreken; merkt echter op dat deze specifieke evaluatie geen tendens lijkt te weerspiegelen; |
|
24. |
is verheugd over het besluit van de EU om geen gezamenlijke interventies in landeninspecties te organiseren maar om de complementariteit van interventies te verzekeren zodat het brede spectrum aan kwesties kan worden opgeworpen; benadrukt in dit opzicht de pogingen van de EU om de „groepsmentaliteit” in de UNHRC te doorbreken doordat EU-lidstaten vragen over elkaars rapport op te werpen; verwelkomt het niveau van betrokkenheid van EU-lidstaten bij evaluaties, wanneer deze andere EU-lidstaten betreffen; moedigt de EU aan om verder te bouwen ook op het huidige model van „beperkte coördinatie”, en om te verzekeren dat alle landen en alle onderwerpen met voldoende diepgang worden behandeld door EU-lidstaten en dat herhaling wordt vermeden; |
|
25. |
is bang dat het eindverslag van de UPE en de interactieve dialoog tijdens de evaluatie in meerdere gevallen de in de samenvattingen vervatte informatie niet weerspiegelen of zelfs in tegenspraak zijn met de bevindingen van de onafhankelijke deskundigen waardoor het evaluatieproces zinloos wordt, en dat de aanbevelingen in de verslagen van de werkgroep te vaag zijn en inhoudelijk tekortschieten; verzoekt de leden van de UPE-werkgroep bij hun toekomstige evaluaties te zorgen voor meetbare, concrete, realistische en op de slachtoffers gerichte aanbevelingen die zijn gebaseerd op informatie vastgesteld door onafhankelijke monitoringmechanismen of NGO's; |
|
26. |
betreurt het niet bindende karakter van UPE-aanbevelingen, hetgeen voortvloeit uit het recht dat de UPE landen toekent om te beslissen welke aanbevelingen zij kunnen accepteren; merkt op dat het percentage geaccepteerde aanbevelingen in sommige gevallen, zoals dat van Sri Lanka, laag is; bedenkt evenwel dat niet alle aanbevelingen waardevol hoeven te zijn of in overeenstemming met internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten; is daarom van mening dat hieruit blijkt dat de UPE in sommige gevallen wellicht niet het meest nuttige instrument is en onderstreept het belang van onafhankelijke monitoringmechanismen en bevindingen door NGO's in het UPE-proces, met handhaving van de landenmandaten van de UNHCR; |
|
27. |
veroordeelt de pogingen van sommige UNHRC-lidstaten om bijdragen van NGO's te censureren; betreurt de beperkte invloed van de deelname van NGO's op de uiteindelijke beslissing, gezien de beperkte spreektijd die voor de discussie over het UPE-verslag aan hen is toegewezen en gezien de beperkt toegestane omvang van hun interventies, waardoor zij wel algemene opmerkingen kunnen maken, maar niet opnieuw kwesties aan de orde kunnen stellen die in de werkgroepen zijn besproken; |
|
28. |
betreurt het ontbreken van diepgaand nationaal overleg over de verslagen van de VN-lidstaten, met deelname van NGO's; dringt er derhalve bij alle geëvalueerde landen op aan op transparante wijze een inhoudelijke discussie aan te gaan over de stand van zaken met betrekking tot de mensenrechten, waarbij alle overheidssectoren en het maatschappelijk middenveld zijn betrokken en rekening wordt gehouden met het feit dat de belangrijkste doelstelling van het evaluatieproces de verbetering van de mensenrechten ter plaatse is; |
|
29. |
roept alle staten op om na de evaluatie uitgebreid nationaal overleg te plegen op basis van de aanbevelingen; verzoekt de EU om te onderzoeken op welke manier deze aanbevelingen kunnen worden gebruikt bij de ontwikkeling van programma's voor technische bijstand; |
|
30. |
roept de UNHRC op te blijven streven naar een grotere verantwoordingsplicht van de VN-lidstaten op het gebied van de mensenrechten door de doelmatigheid van de UPE te verbeteren, met name door aanscherping van de procedures ten einde bewuste obstructie of afleidingstactieken te voorkomen die de doelstellingen van de VN, de UNHRC en de UPE ondermijnen; |
Transparantie en deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkzaamheden van de UNHRC
|
31. |
wijst nogmaals op het belang van deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkzaamheden van de UNHRC en dringt er bij de EU-lidstaten op aan doeltreffende methoden en instrumenten in te voeren die de organisaties van het maatschappelijk middenveld in staat stellen deel te nemen aan de UNHRC en gebruik te maken van de voorrechten die zij op grond van hun raadgevende status hebben om schriftelijke mededelingen te doen en mondeling verklaringen af te leggen; |
|
32. |
is verheugd dat de deelname aan de debatten van NGO's op het gebied van de mensenrechten gehandhaafd blijft en spreekt de hoop uit dat hun deelname in de toekomst wordt verbeterd en versterkt; herhaalt zijn verzoek om het VN-comité voor NGO's te hervormen zodat efficiënte deelname van onafhankelijke NGO's verzekerd kan worden, en wijst erop dat aanbevelingen voor erkenning gedaan moeten worden door onafhankelijke deskundigen op basis van het werk en de bijdragen van NGO's; |
|
33. |
merkt op dat het karakter van de UNHRC als permanent orgaan bijzondere uitdagingen met zich meebrengt voor NGO's die niet in Genève zijn gevestigd; is derhalve verheugd over de bijdragen van de agentschappen die namens NGO's contact onderhouden met het OHCHR en het VN-bureau in Genève om NGO's van informatie over activiteiten te voorzien en hun deelname aan de werkzaamheden van de UNHRC te vergemakkelijken; |
|
34. |
roept de donoren op zodanig rekening te houden met de opleidings- en financieringsbehoeften van mensenrechtenorganisaties, met name die welke niet in Genève zijn gevestigd, dat deze in staat worden gesteld consequent en doeltreffend deel te nemen aan de werkzaamheden van de UNHRC; verzoekt de Commissie om initiatieven van de civiele samenleving voor een kritisch onderzoek naar overheidsbeleid inzake mensenrechtenkwesties in de VN verder te steunen; |
|
35. |
betreurt het gebrek aan publieke interesse voor en kennis van de UNHRC bij het publiek; is derhalve verheugd over de initiatieven van het OHCHR voor meer transparantie, met name de creatie van het „Bulletin of informal meetings”; verwelkomt de webstreaming van de UNHRC-zittingen die erop gericht is om het publiek bewuster te maken van zijn werkzaamheden; |
Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten
|
36. |
bevestigt zijn zienswijze volgens welke het OHCHR een sleutelorgaan is binnen het VN-systeem, aangezien het een fundamentele rol speelt bij de bescherming en handhaving van de mensenrechten door de integratie van deze rechten in het VN-bestel en binnen alle relevante organisaties, met name in verband met activiteiten die samenhangen met herstel of consolidatie van de vrede, ontwikkeling en humanitaire actie; |
|
37. |
bevestigt zijn steun aan het OHCHR en zijn gehechtheid aan de integriteit van het mandaat van dit orgaan, alsook aan zijn onafhankelijkheid en zijn onpartijdigheid; |
|
38. |
moedigt het streven van het OHCHR aan om zijn aanwezigheid ter plaatse via het openen van regionale bureaus te versterken; is in dit verband verheugd over de ondertekening van een memorandum of understanding tussen het OHCHR en de autoriteiten van de Republiek Kirgizië met betrekking tot de opening van een regionaal bureau van het OHCHR in Bisjkek; herhaalt zijn waardering voor de werkzaamheden van het OHCHR ter ondersteuning van de verdragsorganen en de Speciale Procedures; |
|
39. |
spreekt zijn waardering uit voor het werk van mevrouw Louise Arbour als Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en voor de inzet en de integriteit waarvan zij heeft blijk gegeven, en is ervan overtuigd dat haar opvolgster mevrouw Navanethem Pillay zich met hetzelfde enthousiasme zal inzetten en de uitdagingen zal kunnen aangaan die deze functie met zich meebrengt; |
|
40. |
is verheugd over de jarenlange vrijwillige bijdragen van de Commissie aan het OHCHR, waaronder een bedrag van 4 000 000 EUR voor 2008, in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten; doet een beroep op de EU-lidstaten om het OHCHR te blijven steunen, vooral in de Vijfde Commissie voor administratieve en budgettaire zaken van de Algemene Vergadering, ten einde ervoor te zorgen dat er geen sprake is van inmenging in de onafhankelijkheid van het bureau en dat het alle financiële middelen krijgt die het nodig heeft om zijn mandaat uit te oefenen; |
De rol van de EU in de UNHRC
|
41. |
is verheugd over de actieve deelname van de EU in de eerste drie jaar van de activiteiten van de UNHRC, met name via het indienen of steunen van resoluties, het afleggen van verklaringen, het bijdragen aan interactieve dialogen en debatten en het met succes oproepen tot bijzondere zittingen over de mensenrechtensituatie in Darfur in december 2006, in Burma/Myanmar in oktober 2007 en in het Oosten van de Democratische Republiek Congo in november 2008; erkent de beloftes van de EU om situaties in bepaalde landen te bespreken in de UNHRC; |
|
42. |
is verheugd dat alle door de EU ingediende of gesteunde resoluties tijdens de eerste negen reguliere zittingen en de eerste acht bijzondere zittingen door de UNHRC zijn vastgesteld; merkt echter op dat verscheidene controversiële en niet-consensuele kwesties niet aan een stemming werden onderworpen; |
|
43. |
neemt ter kennis dat de EU-lidstaten die aan de UNHRC deelnemen zijn verdeeld in twee regionale groepen, te weten de groep van West-Europese landen en de groep van Oost-Europese landen; merkt op dat de EU gekant is tegen het per regio voordragen van evenveel kandidaten als er zetels zijn („clean slates”), hetgeen er namelijk toe leidt dat de EU-lidstaten met het oog op hun verkiezing in de UNHRC onderling met elkaar concurreren; |
|
44. |
moedigt de EU aan te blijven aandringen op de vaststelling van lidmaatschapscriteria voor verkiezing in de UNHRC, met inbegrip van het doen uitgaan van permanente uitnodigingen voor de mandaathouders voor Speciale Procedures, alsook op controle op de daadwerkelijke nakoming van de verkiezingsbeloften van de VN-lidstaten; verzoekt nogmaals dat deze regel wordt toegepast bij de bepaling van de eventuele steun van de EU voor kandidaat-landen; betreurt dat dit verzoek nog niet werd ondersteund door de EU; |
|
45. |
merkt op dat de EU binnen de UNHRC een numerieke minderheid vormt, hetgeen zonder meer een uitdaging betekent wanneer het erom gaat haar stem te laten horen; is verheugd over de door het Sloveense voorzitterschap voorgestelde inschakeling („outreach”) van andere leden van de UNHRC en de lastenverdeling tussen de EU-lidstaten; verzoekt de EU-lidstaten deze praktijk verder te ontwikkelen en te versterken; |
|
46. |
is verheugd over de tendens dat EU-lidstaten naast het voorzitterschap van de EU in toenemende mate aan de debatten deelnemen; pleit ervoor dit verder te ontwikkelen en verzoekt de EU-lidstaten de boodschap van de EU te versterken door één boodschap – maar met vele stemmen – over te brengen; moedigt EU-lidstaten aan om initiatieven in alle regio's van de wereld verder te ontwikkelen als een zinvolle manier om groepspolitiek tegen te gaan; doet een beroep op de EU en de Organisatie van de islamitische conferentie om hun inspanningen op te voeren ter verbetering van wederzijds begrip en onderlinge samenwerking; |
|
47. |
steunt het streven van de EU naar een gecoördineerd gemeenschappelijk standpunt in de UNHRC; betreurt echter dat het streven naar een gemeenschappelijk beleid van de EU-lidstaten in de UNHRC ertoe leidt dat de EU in dit forum vaak op basis van de kleinste gemene deler optreedt, waardoor de dynamiek van het diplomatieke potentieel van de EU tegenover andere regionale groepen wordt beperkt; moedigt de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, Javier Solana, aan om zijn persoonlijke vertegenwoordiger voor democratie en mensenrechten een mandaat te geven – indien nodig door het sturen van persoonlijke afgezanten – om intensief overleg te plegen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika over kwesties die besproken werden in de UNHRC, met als doel met landen van andere groepen gezamenlijke initiatieven op VN-niveau te ontplooien; |
|
48. |
betreurt dat de EU, deels als gevolg van de tijd en de inspanningen die nodig zijn om een gemeenschappelijk standpunt te bereiken, niet in staat is geweest binnen het bredere VN-bestel effectief invloed uit te oefenen; verzoekt de EU weliswaar te blijven streven naar het bereiken van een gemeenschappelijk standpunt, maar bij minder belangrijke kwesties meer flexibiliteit aan de dag te leggen zodat zij in de onderhandelingen over fundamentele zaken sneller en doeltreffender kan optreden; |
|
49. |
betreurt de tamelijk defensieve houding van de EU in de UNHRC, met name haar terughoudendheid om resoluties over situaties in bepaalde landen in te dienen, aangezien bepaalde landen zich hier gewoonlijk sterk tegen verzetten, alsook haar bewuste keus voor consensus en haar tendens om taalgebruik te vermijden dat verzet oproept, hetgeen uitmondt in het aanvaarden van compromissen die de preferenties van de EU niet weerspiegelen, zoals in het geval van de resolutie van 27 maart 2007 over de situatie van de mensenrechten in Soedan (8) en de resolutie van 13 december 2007 over de groep deskundigen inzake Darfur (9), welke resulteerde in de opheffing van deze groep ondanks het feit dat de EU aanvankelijk op handhaving ervan had aangedrongen; |
|
50. |
doet een beroep op de EU en de lidstaten om beter gebruik te maken van hun potentiële invloed ten einde de rol te vervullen die zij zou kunnen spelen als leider van een groep democratische landen met een solide staat van dienst op het gebied van de mensenrechten; is van mening dat deze voortrekkersrol het best kan worden vervuld door het bevorderen van partnerschappen met landen van andere regionale groepen, zoals blijkt uit verschillende initiatieven van de EU binnen het VN-bestel zoals de resoluties van de Algemene Vergadering over een moratorium op de doodstraf en over het recht op water; |
|
51. |
verzoekt de EU en haar lidstaten intensiever samen te werken met andere democratische leden van de UNHRC, waaronder landen in de Afrikaanse en de Aziatische groep, en in het bijzonder met democratische staten die zich houden aan de internationale rechtsregels; is van mening dat het huidige Nigeriaanse voorzitterschap van de UNHRC in dit verband voor de EU mogelijkheden biedt; |
|
52. |
verzoekt de EU regelmatig vergaderingen met deze landen over specifieke onderwerpen te organiseren om een mechanisme voor coalitievorming te creëren en voor zo breed mogelijke steun voor haar standpunten te zorgen; onderstreept de noodzaak de missies van de EU-lidstaten in Genève te versterken en te investeren in diplomatieke middelen door mensenrechtenspecialisten en diplomaten van hoog niveau te zenden om de UNHRC te sturen; |
|
53. |
dringt aan op nauwere coördinatie en samenwerking tussen de betreffende in Brussel gevestigde werkgroepen van de EU-Raad en de EU-bureaus en de permanente vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten in New York en Genève; is in dit opzicht verheugd over de effectieve decentralisatie van de dagelijkse besluitvorming van Brussel naar Genève waarbij de hoofdsteden een belangrijke coördinerende rol behouden; |
|
54. |
doet andermaal een beroep op de EU om doelmatiger gebruik te maken van haar hulp en politieke steun aan derde landen en van andere instrumenten zoals de mensenrechtendialoog en het mensenrechtenoverleg, ter waarborging van bredere overeenstemming over haar initiatieven of door haar medegesteunde initiatieven, hetgeen geleid dient te worden door respect voor internationale wetgeving en universeel erkende mensenrechtennormen en de bevordering van democratische hervormingen; doet tegelijkertijd een beroep op de EU-lidstaten en de Commissie om bij de vaststelling van de doelstellingen en prioriteiten van de hulpprogramma's van de EU rekening te houden met de resultaten van het werk van de UNHRC voor een bepaald land, waaronder de aanbevelingen en conclusies van de UPE; |
|
55. |
betreurt dat de EU er niet in is geslaagd substantiële prioriteiten voor de werkzaamheden van de UNHRC vast te stellen en bij diverse gelegenheden is gedwongen tot „schadebeperking”, zoals in het bijzonder het geval was met de in 2007 door de Afrikaanse groep voorgestelde „gedragscode voor speciale procedures”; dringt bij de EU aan op een meer proactieve strategie en op verdubbeling van haar inspanningen om invloed uit te oefenen op de agenda en de debatten van de UNHRC; |
|
56. |
is van mening dat de EU-lidstaten weliswaar een betere staat van dienst op het gebied van de mensenrechten hebben dan veel andere leden van de UNHRC, maar dat het optreden van de EU effectiever zou zijn indien zij niet kan worden beschuldigd van het meten met twee maten en van selectiviteit in haar eigen beleid op het gebied van de mensenrechten en de democratie; roept de EU derhalve op tot nakoming van haar verplichting om de mensenrechten in alle regio's in de wereld en over alle onderwerpen te bevorderen; roept de EU in dit verband op zich actief in te zetten voor de herziening van de in 2009 geplande Conferentie van Durban, waarbij voornamelijk dient rekening te worden gehouden met de noodzaak van implementatie van resolutie A/RES/62/149 van 18 december 2007 van de Algemene Vergadering van de VN waarin een universele afschaffing van de doodstraf wordt gevraagd; |
|
57. |
moedigt de regelmatige aanwezigheid van een delegatie van het Parlement op zittingen van de UNHRC in Genève aan; is verheugd over het initiatief van de parlementaire subcommissie mensenrechten om de mandaathouders voor Speciale Procedures alsook het voorzitterschap van de UNHRC uit te nodigen op haar vergaderingen en roept op om deze praktijk te behouden; |
|
58. |
bevestigt andermaal de noodzaak van een duidelijke visie, een politieke agenda en een langetermijnstrategie wat betreft de werking van de UNHRC en de activiteiten van de EU-lidstaten binnen dit orgaan, met name wat betreft de beoogde herziening van de UNHRC in 2011; is van mening dat deze strategie duidelijke benchmarks moet omvatten; doet in dit verband een beroep op de EU om:
|
*
* *
|
59. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en de leden van de UNHRC, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN, de secretaris-generaal van de VN en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten. |
(1) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 409.
(2) PB C 96 E van 21.4.2004, blz. 79.
(3) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 549.
(4) PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 582.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0065.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0193.
(7) Resolutie 5/1 van de UNHRC van 18.6.2007.
(8) Resolutie A/HRC/7/16.
(9) Resolutie A/HRC/6/35.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/80 |
Toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie
P6_TA(2009)0022
Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1049/2001) (2007/2154(INI))
(2010/C 46 E/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op het EG-Verdrag, en met name artikel 254 over de verplichting wetsbesluiten te publiceren en artikel 255, lid 2, over het recht van iedere burger en inwoner van de EU op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, |
|
— |
gelet op het EG-Verdrag, en met name artikel 207, lid 3, over de verplichting van de Raad om in het reglement van orde de voorwaarden op te nemen waaronder het publiek toegang heeft tot documenten van de Raad, |
|
— |
gelet op het EU-Verdrag, en in het bijzonder artikel 1 (het beginsel van openheid als een van de algemene beginselen van de Unie), artikel 6 (democratie), artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 1, (toepasselijkheid van het recht op toegang tot documenten met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en tot politiële en justitiële samenwerking in strafzaken), |
|
— |
gelet op de artikelen 10 en 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals dat zal worden gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon en gelet op de artikelen 15 en 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder de artikelen 41 (behoorlijk bestuur) en 42 (recht op toegang tot documenten), |
|
— |
gelet op Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1), |
|
— |
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1700/2003 van de Raad van 22 september 2003 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2), |
|
— |
gezien de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) en het Gerecht van eerste aanleg inzake de toegang tot documenten, en in het bijzonder de recente uitspraken van het Gerecht van eerste aanleg in de zaak The Bavarian Lager Co. Ltd tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Zaak T-194/04) en het HvJ in de zaak Koninkrijk Zweden en Maurizio Turco tegen de Raad van de Europese Unie (gevoegde zaken C-39/05 P en C-52/05 P („arrest van het HvJ in de zaak Turco”)), |
|
— |
gezien de activiteiten en verslagen van de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming met betrekking tot de toegang tot documenten, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 november 2002 tussen het Europees Parlement en de Raad over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid (3), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 30 april 2008 voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (COM(2008)0229), |
|
— |
gezien het ontwerpverdrag van de Raad van Europa betreffende de toegang tot officiële documenten, |
|
— |
gezien de mondelinge vragen aan de Raad en de Commissie over de uitvoering van het arrest van het HvJ in de zaak Turco (O-87/2008 en O-88/2008), |
|
— |
gezien de Jaarverslagen van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement over 2006 betreffende de toegang tot documenten, alsmede artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, |
|
— |
gelet op artikel 45 en artikel 97, lid 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0459/2008), |
|
A. |
overwegende dat democratische rechtstaten gebonden zijn aan het beginsel dat regels die gevolgen hebben voor de burgers openbaar dienen te zijn, hetgeen voor de EU-instellingen een verplichting tot openheid en transparantie inhoudt, in het bijzonder met betrekking tot hun besluitvormingsprocessen, in die zin dat democratische wetgevende organen in het openbaar vergaderen, debatteren en stemmen en dat wetsontwerpen en daarmee samenhangende teksten de burgers ter beschikking worden gesteld, |
|
B. |
overwegende dat de burgers, om nakoming van de verantwoordingsplicht en de legitimiteit van een democratisch politiek stelsel te waarborgen, het recht hebben om te weten:
|
|
C. |
overwegende dat de internationale gemeenschap en de Europese Unie, aan de hand van de ervaringen van de lidstaten, geleidelijk een werkelijk „recht op toegang tot documenten” en „een recht op informatie” zijn gaan erkennen, gebaseerd op de beginselen van democratie, transparantie en openheid, |
|
D. |
overwegende dat kwantitatieve gegevens in de Jaarverslagen met betrekking tot de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 door de EU-instellingen laten zien dat in een groter aantal gevallen toegang is verleend tot documenten (een algehele daling van het aantal en het percentage weigeringen), waarbij de redenen voor weigering van EU-instelling tot EU-instelling variëren (de voornaamste reden is de bescherming van het besluitvormingsproces) en dat de Commissie en het Parlement geen gevoelige documenten in hun registers hebben opgenomen, terwijl de Raad 79 van 409 gevoelige documenten in zijn register heeft opgenomen; overwegende dat uit een kwantitatief onderzoek duidelijk blijkt dat een aantal bepalingen van genoemde verordening aanleiding gaf tot verschillende interpretaties met betrekking tot hun juiste toepassing, hetgeen heeft geleid tot procedures bij de Ombudsman en het HvJ, |
|
E. |
overwegende dat de Raad, in strijd met artikel 11, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, slechts in een beperkt aantal documenten het interinstitutionele referentienummer opneemt, waardoor het moeilijk is een document in verband te brengen met een procedure en dat de Raad daarnaast documenten ofwel degradeert tot „vergaderdocumenten” die niet worden geregistreerd ofwel behandelt als „diplomatieke” documenten, waardoor het recht op toegang tot deze documenten ongedaan wordt gemaakt, |
|
F. |
overwegende dat overeenkomstig overweging 6 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 eveneens toegang dient te worden verleend tot documenten die in het kader van gedelegeerde bevoegdheden (comitologieprocedures) zijn opgesteld en overwegende dat 90% van de wetgeving via een dergelijke procedure tot stand komt en dat om die reden in dat kader een passende en transparante parlementaire en democratische controle dient te worden gewaarborgd, |
|
G. |
overwegende dat internet voor de burgers de belangrijkste bron is voor het raadplegen van documenten, en dat het aantal documenten dat door de EU-instellingen online beschikbaar wordt gesteld is toegenomen, hetgeen noopt tot verdere verbetering van de gebruiksvriendelijkheid van de websites van de Europese instellingen en de websites met EU-documenten, hun interconnectie en de oprichting van één enkel portaal dat toegang biedt tot alle documenten, procedures en instellingen van de EU, |
|
H. |
overwegende dat de instellingen van de EU verdere stappen moeten nemen in de richting van meer transparantie, openheid en democratie door zich in te zetten voor een „Europese wet op de vrijheid van informatie”, aangezien bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 een aantal tekortkomingen aan het licht is gebracht, recente gerechtelijke uitspraken dringend door de EU-instellingen moeten worden geanalyseerd en geïmplementeerd, en de Commissie een voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001 heeft uitgebracht, |
|
1. |
benadrukt dat het HvJ in zijn historisch arrest in de zaak Turco concludeerde dat „[….] Verordening (EG) nr. 1049/2001 in beginsel een verplichting vast [legt] tot openbaarmaking van de adviezen van de juridische dienst van de Raad inzake een wetgevingsproces” (4) en dat het Hof tot de volgende conclusies kwam:
|
|
2. |
benadrukt dat het arrest van het HvJ in de zaak Turco het binnen de EU geldende beginsel versterkt dat op democratische instellingen de verplichting rust hun activiteiten, documenten en beslissingen openbaar te maken, hetgeen voorwaarde is voor hun wettigheid, legitimiteit en verantwoordelijkheid op basis van artikel 6 EU-Verdrag en de artikelen 254 en 255 EG-Verdrag, en dat hieruit voortvloeit dat documenten openbaar en in ieder geval toegankelijk dienen te zijn en dat elke uitzondering op dit beginsel strikt moet worden uitgelegd en beperkt moet worden toegepast; |
|
3. |
doet een dringend beroep op alle Europese instellingen om Verordening (EG) nr. 1049/2001, met name bij wetgevingsprocedures toe te passen in het licht van de recente jurisprudentie en in het bijzonder het arrest van het HvJ in de zaak Turco en alle implicaties daarvan (openbaarmaking van adviezen van juridische diensten, strikte uitlegging van uitzonderingen, de verplichting een weigering uitvoerig te motiveren, enz.) en verzoekt de Raad zijn regels te herzien om de openbaarheid van alle debatten, documenten en informatie te waarborgen, inclusief de identiteit van delegaties van de lidstaten in de Raad, zijn werkgroepen en groepen deskundigen, alsmede verslagen op te stellen van openbare vergaderingen, aangezien het standpunt van het HvJ dat inhoudt dat de uitzondering op grond van de bescherming van het besluitvormingsproces dient te wijken voor het openbaar belang bij openbaarheid - aangezien verschillende gezichtspunten met betrekking tot wetgeving de instellingen een grotere legitimiteit bieden - ook in onderhavig geval van toepassing is; |
|
4. |
verzoekt de instellingen van de EU gemeenschappelijke regels vast te stellen over de wijze waarop administratieve procedures dienen plaats te vinden en hoe administratieve documenten dienen te worden ingediend, geclassificeerd, gedeclassificeerd, geregistreerd en binnen en buiten de EU-instellingen verspreid, rekening houdend met het feit dat het beginsel van transparantie niet los kan worden gezien van door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie afgekondigde beginsel van behoorlijk bestuur; stelt in dit licht tevens dat Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (10) in de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 dient te worden gegeïntegreerd zodat hierin ook gemeenschappelijke regels worden opgenomen over lopende, intermediaire en historische archieven om aldus de bestaande incoherenties tussen de werkwijze van de instellingen van de EU en de lidstaten weg te nemen; |
|
5. |
is van mening dat het Parlement voorvechter moet zijn van openbaarheid, transparantie en openheid binnen de EU en dat het Parlement nog voor de Europese verkiezingen van 2009 een buitengewoon actieplan moet opzetten, bijvoorbeeld in het kader van het initiatief „e-Parlement”, om ervoor te zorgen dat er op zijn website meer en gemakkelijker toegankelijke informatie beschikbaar komt met betrekking tot:
en verzoekt de lidstaten, de nationale parlementen en andere verkozen organen hetzelfde te doen en een register op te zetten met betrekking tot de activiteiten van het parlement en de parlementariërs; |
|
6. |
verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbeveling van de Europese Ombudsman (klacht nr. 3208/2006/GG) die voor de Commissie met betrekking tot haar register de verplichting inhoudt „referenties van alle documenten in de zin van artikel 3, a), die in haar bezit zijn op te nemen in het register waarin artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 voorziet, in zoverre dit nog niet is gebeurd”; |
|
7. |
is van oordeel dat het opvragen van documenten en informatie gemakkelijker zou gaan als de documenten overeenkomstig gemeenschappelijke normen (voor bijvoorbeeld verwijzingen naar verschillende versies van hetzelfde document, amendementen, bijlagen en rectificaties) (14) zouden worden ingediend, geregistreerd en door andere wetgevende instellingen zouden worden hergebruikt met behulp van opensourcetekstverwerkers, effectieve meertaligheid en technologieën die toegang tot informatie en documenten mogelijk maken voor mensen met een handicap, zoals door de Commissie aan de lidstaten voorgesteld in haar mededeling inzake interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) (COM(2008)0583) en zoals voorzien in Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (15); |
|
8. |
is van mening dat de gewone burger bij het zoeken naar informatie over de instellingen van de EU vanwege het ontbreken van een effectief op de burgers gericht interinstitutioneel transparantie- en communicatiebeleid nog steeds veel obstakels tegenkomt; is van mening dat de burgers van de EU, ongeacht het punt van toegang, de mogelijkheid moeten hebben om een bepaalde wetgevende of administratieve procedure te volgen en toegang moeten hebben tot alle met die procedure samenhangende documenten (16); zoals reeds in 2001 werd gevraagd, dient een interinstitutionele routekaart te worden opgesteld om de registers en homepages van de EU-instellingen te verbeteren, vereenvoudigen en completeren en ze bovendien interoperabel te maken; EU-instellingen die het voortouw willen nemen bij de ontwikkeling van elektronische overheidsdiensten moeten een heuse interinstitutionele zoekmachine kunnen en willen ontwerpen waarmee de toegang tot documenten en informatie gebruikersvriendelijker wordt; |
|
9. |
betreurt ten zeerste dat in weerwil van de bepalingen van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 veel voorbereidende wetgevende documenten nog steeds niet worden geregistreerd (zoals de „vergaderdocumenten” waarover in de door Coreper I opgezette werkgroepen van de Raad wordt gedebatteerd) en dat dit, als zij wel worden geregistreerd, zonder interinstitutionele code geschiedt, waadoor het onmogelijk is gebleken om ze in het kader van het reeds in 2004 opgestarte interinstitutionele proefproject voor openbaarheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (Trans-JAI) voor wetgevingsprocedures in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR) in een gemeenschappelijke interinstitutionele databank op te nemen; neemt kennis van het feit dat vicevoorzitter Wallström ter plenaire vergadering een nieuwe termijn (2010) heeft medegedeeld en stelt dan ook dat deze termijn evenmin zal worden gehaald als de EU-instellingen niet onmiddellijk een contactambtenaar aanwijzen die ontbrekende interinstitutionele codes in de documenten kan opnemen; in de huidige situatie worden niet alleen openbare middelen verspild maar worden evenzeer de burgers op afstand gehouden van de dagelijkse wetgevende activiteiten op gevoelige beleidsterreinen als de RVVR; verzoekt de Commissie de termijn voor inwerkingtreding van een dergelijk instrument vast te stellen op het begin van de volgende zittingsperiode; |
|
10. |
is van mening dat de instellingen van de EU één register/portaal voor informatie en documenten dienen te creëren dat de burgers de mogelijkheid biedt om een bepaalde procedure te volgen en dat toegang verschaft tot alle met die procedure samenhangende documenten (16); stelt zich op het standpunt dat een dergelijk project zou moeten beginnen met het vereenvoudigen en completeren van de registers en websites en het bewerkstelligen van een goede interconnectiviteit tussen de verschillende EU-instellingen en zou moeten leiden tot de integratie van de registers en websites in één EU-portaal; dringt erop aan dat er nog voor het begin van de volgende zittingsperiode van het Parlement een dagelijks interinstitutioneel follow-up bulletin in het leven wordt geroepen met daarin informatie en documenten die betrekking hebben op wetgevende en niet-wetgevende activiteiten en agenda's, zoals was voorzien in het Trans-JAI-project dat gebaseerd is op een interinstitutioneel akkoord uit 2004, dat helaas nog niet operationeel is; |
|
11. |
verzoekt de instellingen van de EU er, uiterlijk voor het begin van de volgende zittingsperiode van het Parlement, voor te zorgen:
|
|
12. |
verzoekt de EU-instellingen zorg te dragen voor een verbeterde transparantie in comitologieprocedures alsmede in medebeslissingsprocedures waarbij tussen de EU-instellingen in eerste lezing overeenstemming wordt bereikt (zogeheten „trialogen”), en te waarborgen dat interinstitutionele akkoorden volledig in overeenstemming zijn met de voor wetgevingsprocedures geldende voorwaarden openbaarheid, transparantie en openheid, inclusief de betrokkenheid van een parlementaire vergadering waarop de wettelijke verplichting rust openbaar te vergaderen en behandelde documenten openbaar te maken; |
|
13. |
wijst op het feit dat de bestaande procedures voor gedelegeerde wetgeving („comitologiebesluiten”), via welke 90% van alle juridisch bindende besluiten die ieder jaar door de instellingen worden genomen tot stand komt, moeten worden herzien en op zodanige wijze worden toegepast dat de democratische beginselen en transparantie worden gewaarborgd, dat de leden, de werkwijze en het stemgedrag van de comitologiecomités openbaar moeten worden gemaakt en dat nationale en Europese parlementariërs en burgers direct toegang moeten kunnen verkrijgen tot de documenten in het comitologieregister zodra deze naar de leden van de comitologiecomités zijn verzonden (zoals voormalig Europees Commissaris Barnier in 2001 heeft toegezegd); is van mening dat met name bij ontwerpverordeningen sprake zou moeten zijn van een grotere transparantie, waarbij het Parlement moet streven naar een zo open en transparant mogelijke behandeling van voorstellen, en waarbij ondoorzichtige situaties moeten worden vermeden zoals die met betrekking tot vloeistoffen en lichaamsscanners ontstonden bij de verordeningen inzake de veiligheid van de luchtvaart; |
|
14. |
is van mening dat het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen voor de EU-instellingen de verplichting inhoudt, in het bijzonder wanneer zij zich bezighouden met wetgevingsdossiers of internationale verdragen (bijvoorbeeld de samenwerking tussen de EU en de USA op het gebied van JBZ, PNR en gegevensbescherming) of benoemingsprocedures (bijvoorbeeld de benoeming van de directeur voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten), alle relevante documenten en informatie, zelfs gevoelige of vertrouwelijke, uit te wisselen en dat de huidige praktijk dringend dient te worden verbeterd; |
|
15. |
prijst de Europese Ombudsman om zijn inzet een grotere transparantie bij de Europese instellingen te bewerkstelligen en deelt de visie van de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming inzake het evenwicht tussen de bescherming van gegevens en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (17) en Verordening (EG) nr. 1049/2001; verzoekt de Europese Ombudsman voor het nieuw verkozen Parlement een verslag op te stellen over de toegang tot documenten, waarin de in onderhavige resolutie behandelde onderwerpen aan de orde komen; |
|
16. |
verzoekt de instellingen van de EU en de lidstaten een gemeenschappelijke administratieve cultuur van transparantie te stimuleren die gebaseerd is op de beginselen van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de rechtspraak van het HvJ, de aanbevelingen van de Europese Ombudsman en de optimale werkmethoden in de lidstaten; is van mening dat alle Directoraten-generaal van de instellingen van de EU ervoor dienen te zorgen dat documenten worden ingediend, geregistreerd, geclassificeerd, gedeclassificeerd en verspreid overeenkomstig het beginsel van goed bestuur van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de reglementen van de desbetreffende instellingen, zoals nu reeds het geval is bij de functionarissen voor gegevensbescherming; |
|
17. |
dringt erop aan een Europees Jaar voor Transparantie uit te roepen en ter gelegenheid van de Europese verkiezingen in 2009 een Europese campagne voor transparantie op touw te zetten, om burgers bewust te maken van hun recht op toegang tot documenten van de EU en van de normen met betrekking tot openbaarheid, openheid en transparantie in de EU en in de lidstaten; |
|
18. |
is van mening dat de transparantie op EU-niveau moet worden weerspiegeld bij de omzetting door de lidstaten van EU-wetgeving in nationaal recht; nodigt de nationale parlementen en de Conferentie van de commissies voor communautaire en Europese aangelegenheden van de parlementen van de Europese Unie uit om de in deze resolutie opgenomen voorstellen te onderzoeken en te streven naar de totstandkoming van een Europees register met betrekking tot de activiteiten van de parlementen en de parlementariërs dat ertoe kan dienen samenwerking en overleg tussen de EU, het Parlement en de nationale parlementen te waarborgen en te intensiveren, daarbij tevens gebruikmakend van optimale werkwijzen op het gebied van e-Parlement en elektronische overheidsdiensten; |
|
19. |
neemt nota van de ongerustheid die de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in haar advies nr. 270 (2008) uit over het ontwerpverdrag van de Raad van Europa over toegang tot officiële documenten, en verzoekt de lidstaten om ten minste de amendementen van de Parlementaire Vergadering in het ontwerpverdrag op te nemen; |
|
20. |
verzoekt de Europese Raad en het HvJ (in het kader van de uitvoering van zijn administratieve taken), de enige twee organen die Verordening (EG) nr. 1049/2001 nog steeds niet toepassen, zich te bezinnen en passende stappen te nemen om deze situatie te corrigeren; |
|
21. |
verzoekt de instellingen van de EU zich in te zetten voor de totstandkoming van een ambitieuze Europese „wet op de vrijheid van informatie”, gebaseerd op de thans voorgestelde herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001; |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder op de gegevensbescherming en de Raad van Europa. |
(1) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(2) PB L 243 van 27.9.2003, blz. 1.
(3) PB C 298 van 30.11.2002, blz. 1.
(4) Paragraaf 68 van het arrest van het HvJ in de zaak Turco.
(5) Een document dat onder de uitzondering zou kunnen vallen (zoals een „juridisch advies”) moet op zijn inhoud worden onderzocht om vast te stellen welke delen ervan onder de uitzondering vallen; de aan openbaarmaking verbonden risico's moeten „redelijkerwijs voorzienbaar, en niet louter hypothetisch zijn”; een dergelijk risico dient te worden afgewogen tegen „het algemeen belang dat dit document toegankelijk wordt gemaakt, rekening houdend […] met de voordelen van een grotere transparantie, te weten een betere deelneming van de burgers aan het besluitvormingsproces en een grotere legitimiteit en meer doelmatigheid en verantwoordelijkheid van de administratie ten opzichte van de burgers binnen een democratisch systeem”.
(6) „De mogelijkheid van de burgers om kennis te nemen van de grondslagen van wetgevingshandelingen is immers een voorwaarde voor een doeltreffende uitoefening van hun democratische rechten”, paragraaf 46 van het arrest in de zaak Turco; Een aan Verordening (EG) nr. 1049/2001 ten grondslag liggend hoger openbaar belang „wordt […] gevormd door [het feit dat door] openbaarmaking van de documenten […] over tijdens de discussies over wetgevingsinitiatieven opkomende juridische vraagstukken, de transparantie en openheid van het wetgevingsproces worden verhoogd en het democratisch recht van de Europese burgers […] wordt versterkt”, paragraaf 67 van het arrest van het HvJ in de zaak Turco.
(7) Paragraaf 59 van het arrest van het HvJ in de zaak Turco.
(8) Paragraaf 69 van het arrest van het HvJ in de zaak Turco.
(9) Paragraaf 70 van het arrest van het HvJ in de zaak Turco.
(10) PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1.
(11) Bijvoorbeeld: hoeveel dagen een EP-lid in het Europees Parlement aanwezig is geweest, waar hij voor aanwezigheid heeft getekend en/of gestemd, alsmede hoe hij bij hoofdelijke stemming in de plenaire vergadering of in de commissies heeft gestemd; aan welke vergaderingen (plenaire vergadering en/of commissievergadering en/of vergadering van delegatie) van de instellingen het lid heeft deelgenomen, enz; De gegevens zouden ook beschikbaar moeten zijn door middel van zoekcriteria, zoals de naam van het EP-lid/plenaire vergadering/commissie/delegatie/stemmen/aanwezigheid/dag/maand/jaar/zittingsperiode/enz. Links naar deze website zouden te vinden moeten zijn op de homepages van de EP-leden en op andere relevante websites; Naast deze informatie zouden op de homepages van de EP-leden ook de namen van hun assistenten te vinden moeten zijn, evenals door hen uitgebrachte adviezen, in plenaire vergadering of commissie ingediende amendementen op verslagen en andere wetgeving, stemverklaringen, audio-video interventies, ondertekende schriftelijke verklaringen, met inbegrip van de lijst van alle ondertekenaars, enz.
(12) Procedures en documenten van de commissies, zoals verslagen en amendementen, adviezen van andere commissies, adviezen van de juridische dienst, ter plenaire vergadering ingediende amendementen, hoofdelijke stemmingen, interinstitutionele correspondentie op het niveau van de commissies en de plenaire vergadering, met name inzake wetgevingsprocedures, enz.
(13) Ontwerpaanbeveling van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement inzake klacht 3643/2005/(GK)WP.
(14) Dit is thans niet het geval, aangezien de Commissie, het Parlement en de Raad andere werkwijzen hebben.
(15) PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90.
(16) Bijvoorbeeld het oorspronkelijke voorstel, notulen, verslagen, amendementen, stemmingen, uitslagen van stemmingen, debatten, aangenomen teksten, implementatie door de lidstaten, evaluatieverslagen, enz.
(17) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
Donderdag, 15 januari 2009
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/87 |
Begrotingscontrole van de financiële middelen van de EU in Afghanistan
P6_TA(2009)0023
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan (2008/2152(INI))
(2010/C 46 E/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over Afghanistan, inzonderheid die van 8 juli 2008 (1), |
|
— |
gezien de conferenties van Bonn in 2001, Tokyo in 2002 en Berlijn in 2004, tijdens welke de Verenigde Naties, de Europese Unie en de internationale gemeenschap zich ertoe hebben verbonden voor meer dan 8 000 000 000 EUR aan internationale steun toe te kennen aan Afghanistan, en gezien de conferentie van Londen in 2006, tijdens welke het „Pakt voor Afghanistan” werd ondertekend, |
|
— |
gezien de nationale ontwikkelingsstrategie die de Afghaanse regering begin 2008 heeft aangenomen en die onder meer een strategie omvat voor het terugdringen van de armoede in het land, |
|
— |
gezien de conferentie van Parijs op 12 juni 2008, tijdens welke de donorlanden Afghanistan meer dan 21 000 000 000 USD aan steun hebben beloofd, |
|
— |
gezien de verbintenissen die de EU op de voornoemde conferentie van Parijs is aangegaan met betrekking tot de doeltreffendheid van de steun aan Afghanistan, en gezien de in 2007 goedgekeurde EU-gedragscode inzake complementariteit en taakverdeling in het ontwikkelingsbeleid, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2008 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, afdeling III - Commissie (2), inzonderheid de paragrafen 181 tot en met 200 daarvan (externe maatregelen, humanitaire hulp en ontwikkeling), |
|
— |
gezien het landenstrategiedocument 2003-2006 dat de Commissie in overleg met het Parlement heeft aangenomen en waarin de klemtoon werd gelegd op stabiliteit en terugdringen van de armoede, |
|
— |
gezien het landenstrategiedocument 2007-2013 en het meerjarig indicatief programma (MIP) 2007-2010, die de Commissie in overleg met het Europees Parlement heeft aangenomen en waarin voor de periode 2007-2010 een bedrag van 610 000 000 EUR wordt vrijgemaakt voor de Islamitische Republiek Afghanistan, |
|
— |
gezien de missie van zijn delegatie naar Afghanistan van 26 april tot en met 1 mei 2008 om er zich een beeld te vormen van de uitvoering van de communautaire en internationale hulpverlening, en het desbetreffende verslag, |
|
— |
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), inzonderheid artikel 53 daarvan, |
|
— |
gelet op de artikelen 285 tot en met 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot de Rekenkamer, alsook de artikelen 310 tot en met 325 van dat Verdrag betreffende de financiële bepalingen, die in werking zullen treden na afloop van de procedure tot ratificering van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (4), |
|
— |
gezien de millenniumontwikkelingsdoelstellingen vastgelegd in de Millenniumverklaring die op 8 september 2000 door de VN werd aangenomen en door 189 landen is ondertekend, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (5) (Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (DCI), |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A6-0488/2008), |
|
A. |
overwegende dat Afghanistan al enkele tientallen jaren lang bijna zonder onderbreking het strijdtoneel van conflicten of oorlogen is en dat, afgezien van de drugshandel en de latente corruptie die op alle bestuursniveaus heerst, de centrale regering sinds mensenheugenis lijdt onder structurele zwakte, gebrek aan bekwaamheid en deskundigheid en een chronisch tekort aan middelen (de ontvangstenzijde van de staatsbegroting dekt amper 30% van de totale uitgaven), |
|
B. |
overwegende dat de ernstige situatie waarmee Afghanistan af te rekenen heeft een snelle verbetering van het bestuur vereist, door de totstandbrenging van een sterker staatsbestel dat de bevolking veiligheid en rechtszekerheid kan garanderen en de voorwaarden kan scheppen voor een duurzame ontwikkeling van het land, |
|
C. |
overwegende dat het juist in het huidige klimaat van mondiale economische vertraging zeer belangrijk is effectieve controle uit te oefenen op de financiering van de ontwikkelingssamenwerking van de EU, |
|
D. |
overwegende dat in artikel 25, lid 1, onder b), van het DCI is vastgelegd onder welke voorwaarden partnerlanden begrotingssteun kunnen ontvangen, |
|
E. |
overwegende dat volgens verschillende internationale verdragen, waaronder de Verklaring van Parijs inzake de doeltreffendheid van steun, het afleggen van verantwoordelijkheid, transparantie en het bereiken van resultaten tot de belangrijkste beginselen van ontwikkelingssamenwerking behoren, |
|
F. |
overwegende dat 90% van het overheidsgeld in Afghanistan afkomstig is van internationale hulp, hetgeen aangeeft hoe groot de behoefte en tevens de afhankelijkheid van hulp in dat land is, |
Verdeling van de steun van de Europese Unie
|
1. |
wijst erop dat de Unie een van de grootste donoren van ontwikkelings- en humanitaire hulp aan Afghanistan is; herinnert eraan dat de Commissie, die sinds 2002 in Kaboel over een delegatie beschikt, tussen 2002 en 2007 voor een totaal bedrag van 1 400 000 000 EUR steun heeft toegekend, waarvan 174 000 000 EUR aan humanitaire hulp, en dat van dat totale bedrag tot nu toe al 1 150 000 000 EUR is uitbetaald, d.w.z. een niet onaanzienlijk percentage van 81,5%; |
|
2. |
wijst erop dat de steun van de Unie bestaat uit directe en indirecte steun, en dat in de periode 2002-2007 de directe communautaire steun, die 70% (970 000 000 EUR) van de totale communautaire steun vertegenwoordigt, direct door de diensten van de Commissie is verleend in de vorm van financieringsovereenkomsten met de Afghaanse staat, contracten met leveranciers van diensten, leveringen en werkzaamheden, en subsidieovereenkomsten met internationale organisaties en Europese en plaatselijke niet-gouvernementele organisaties, en dat de indirecte steun hoofdzakelijk wordt beheerd door de Verenigde Naties en de Wereldbank (respectievelijk 13% en 17% van de totale middelen); |
Prioritaire sectoren voor de hulpverlening
|
3. |
herinnert eraan dat het landenstrategiedocument van de Commissie voor 2003-2006 voor Afghanistan, dat de basis moest leggen voor de duurzame ontwikkeling en het terugdringen van de armoede, toegespitst was op de volgende prioriteiten: hervorming van het overheidsapparaat (212 000 000 EUR), drugsbestrijding (95 000 000 EUR), voedselzekerheid (203 000 000 EUR), infrastructuur (90 000 000 EUR), gezondheid (50 000 000 EUR), vluchtelingen (38 000 000 EUR) en, tot slot, ontmijning (47 200 000 EUR); dat voor de periode 2007-2013 de Commissie in haar landenstrategiedocument voor Afghanistan twee prioritaire streefdoelen op lange termijn voorstelt, namelijk duurzame ontwikkeling en bestrijding van de armoede; |
|
4. |
wijst erop dat, om deze twee langetermijndoelstellingen voor de periode 2007-2013 te verwezenlijken, de steun hoofdzakelijk moet worden gericht op het bestuur, de plattelandsontwikkeling en de volksgezondheid, en daarnaast op sociale bescherming, regionale samenwerking en ontmijning; |
|
5. |
herinnert eraan dat de gelijkheid van vrouwen en mannen en de rechten van vrouwen zowel in de nationale ontwikkelingsstrategie van de Afghaanse regering, als in het landenstrategiedocument 2007-2013 als vraagstukken van essentieel belang worden erkend, en dat in het landenstrategiedocument zelfs staat dat de genderdimensie integraal deel zal uitmaken van de programmering op de drie prioritaire gebieden; |
|
6. |
vraagt, met het oog op het verhogen van de toewijzingen voor de twee prioritaire langetermijndoelstellingen van de EU in Afghanistan, namelijk duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, dat de Commissie bij de opstelling van het MIP 2010-2013 de verdeling van de gemeenschapsmiddelen tussen de drie grote concentratiegebieden en de drie niet-concentratiegebieden herschikt en middelen toewijst voor de ontwikkeling van infrastructuur en alternatieve bestaansmiddelen, hetgeen zal bijdragen tot de bestrijding van de armoede en de overgang van een op opium gebaseerde economie naar een ander economisch en sociaal stelsel zal bevorderen; verzoekt de Commissie derhalve met aandrang de toewijzingen voor de sectoren gezondheid, onderwijs en infrastructuur te verhogen; herinnert eveneens aan het engagement van de Europese Unie ten aanzien van de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen; |
Balans van de besteding van de middelen van de Europese Unie
|
7. |
wijst erop dat de ontmoetingen die zijn bovengenoemde delegatie naar Afghanistan heeft gehad, aan het licht hebben gebracht dat de problemen bij de verdeling van de internationale hulp in hoofdzaak te wijten zijn aan het geringe absorptievermogen van het land op economisch en administratief gebied, en aan het gebrek aan coördinatie tussen de donoren en de Afghaanse autoriteiten; |
|
8. |
is van mening dat het gebrek aan coördinatie een gevolg is van het ontbreken van een waarachtige regeringsstrategie; is van oordeel dat de Afghaanse autoriteiten en politieke leiders zich niet mogen onttrekken aan hun verantwoordelijkheid voor de manier waarop zij het land hebben bestuurd, zij het voor het ontbreken van strategische richtsnoeren of voor het beheer van de zeer aanzienlijke financiële middelen die hun zijn toegewezen; constateert bovendien dat het grote aantal donoren en hun streven naar zichtbaarheid zeer vaak leidt tot geïsoleerde nationale strategieën en in sommige gevallen zelfs tot overlapping tussen nationale ministeries; meent dat dit gebrek aan coördinatie niet alleen de corruptie in de hand werkt maar ook nadelig is voor de wederopbouw van het land; |
|
9. |
herinnert eraan dat de tussen de Islamitische Republiek Afghanistan en de internationale gemeenschap tijdens de conferentie van Londen in 2006 gesloten „Afghanistan Compact” een wederzijds bindend kader vormt voor wederopbouw en natievorming in Afghanistan; |
|
10. |
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de slechte kwaliteit van het beheer van de financiële steun door de Afghaanse centrale overheid en over het gebrek aan transparantie waardoor dit beheer wordt gekenmerkt; meent dat het van primordiaal belang is dat in het MIP 2010-2013 terdege rekening wordt gehouden met de concrete resultaten van de strijd tegen corruptie en dat de steun van de EU dienovereenkomstig wordt aangepast; |
|
11. |
is van mening dat de Afghaanse regering haar beleid prioritair moet toespitsen op de totstandbrenging van de rechtsstaat en de strijd tegen de corruptie en de drugshandel, en dat zonder deugdelijk bestuur geen duurzame vooruitgang in Afghanistan mogelijk is; |
|
12. |
wijst er echter op dat, ondanks alle structurele zwakheden, dankzij de vastberadenheid van de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering de levensstandaard van de bevolking kon worden verbeterd; |
|
13. |
wijst erop dat zijn delegatie naar Afghanistan zich positief heeft uitgelaten over de juistheid van de keuze van de steun die de EU door middel van de acties van de Commissie biedt; |
|
14. |
is in dat opzicht van oordeel dat, sinds de val van het Taliban-regime, in de sectoren volksgezondheid, onderwijs en infrastructuur (vooral wegenbouw) veelbelovende resultaten zijn geboekt: zo is de kindersterfte significant gedaald (van 22% in 2001 tot 12,9% in 2006) mede omdat een hoger percentage van de bevolking rechtstreeks toegang heeft tot basisgezondheidszorg (65% in 2006 tegen 9% in 2001), worden de eerste positieve tekenen van ontwikkeling zichtbaar en worden initiatieven ontwikkeld ten gunste van gelijkheid van mannen en vrouwen; |
|
15. |
herinnert aan de bijzonder zware discriminatie van vrouwen in Afghanistan tijdens het Taliban-regime; veroordeelt derhalve iedere juridische, culturele of religieuze vorm van discriminatie jegens vrouwen, die hen uitsluit van het openbare en politieke leven en zorgt voor segregatie in het dagelijks leven; dringt er bij de Commissie op aan om deze praktijken bij al haar ontwikkelingsprojecten in het land te bestrijden; |
|
16. |
benadrukt het belang van het bestrijden van elke vorm van kinderarbeid, handel in en geweld tegen kinderen, en het verbeteren van de sociale bescherming van minderjarigen in Afghanistan; roept op tot het opzetten van programma's die kinderen aanmoedigen om naar school te gaan, met inbegrip van financiële voorzieningen om schoolkosten te betalen en om op school voedselprogramma's op te zetten; |
|
17. |
wijst op de inspanningen van de Commissie om haar acties bij haar Afghaanse partners te optimaliseren, maar betreurt het feit dat de lidstaten de Commissie nauwelijks ondersteunen bij het identificeren van de projecten; |
|
18. |
is, op basis van de juridische bepalingen betreffende het stelsel van controle op de directe en indirecte communautaire steun in het kader van de overeenkomsten die de Unie heeft gesloten inzake het beheer van de externe communautaire steun die via door meerdere donoren gefinancierde trustfondsen (MDTF's) wordt uitgekeerd, van mening dat de Commissie over een juridisch apparaat beschikt dat toereikend is om de financiële belangen van de EU in Afghanistan te beschermen en verlangt dat de Commissie een lijst opstelt van de soorten onregelmatigheden die ter plaatse worden vastgesteld; |
|
19. |
wijst erop dat, overeenkomstig deze bepalingen, ook de Europese Rekenkamer controles kan uitvoeren bij de betrokken internationale organisaties; |
|
20. |
wijst erop dat zowel de agentschappen van de Verenigde Naties als de Wereldbank beschikken over een omvangrijk beheerssysteem dat vergelijkbaar is met dat van de Commissie, met organen die gespecialiseerd zijn in financieel beheer, interne audit, controles, externe audit, monitoring van de markten en strijd tegen fraude en onregelmatigheden; |
|
21. |
toont zich verheugd over de recente verbetering in de samenwerking tussen de VN (en andere internationale organisaties) en de instellingen van de EU op het gebied van controle op de financiering van ontwikkelingssamenwerking; roept op om dit verbeteringsproces in de nabije toekomst verder door te zetten; |
|
22. |
benadrukt de noodzaak van een scherpere controle op de tenuitvoerlegging van de ontwikkelingssamenwerking van de EU; verzoekt de VN en andere internationale organisaties die de communautaire middelen beheren, volledige medewerking te verlenen aan de Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), alsmede aan de Gemeenschappelijke Inspectiedienst van de VN; |
|
23. |
steunt de inspanningen van de Commissie om Afghanistan te helpen en is verheugd over het feit dat zij zich ook op lange termijn voor dit land zal inzetten; wijst erop dat de Commissie nauwer met de VN en de Wereldbank moet samenwerken, mede door samenwerking tussen de Europese Rekenkamer, OLAF en de betrokken VN-agentschappen, om te zorgen voor transparantie in het beheer van de bijdragen van de Commissie aan de MDTF's; verzoekt de Commissie het Parlement naar behoren op de hoogte te houden; |
|
24. |
wijst op de noodzaak de coördinatie van donoren in Afghanistan onder leiding van de VN-missie voor bijstand in Afghanistan te verbeteren en is van mening dat de Commissie de onderlinge coördinatie van ontwikkelingshulp tussen de lidstaten moet versterken met het oog op een grotere doelmatigheid en verbeterde zichtbaarheid van de steun van de Europese Unie; |
Aanbevelingen
Ten aanzien van de coördinatie en de zichtbaarheid van de internationale hulpverlening
|
25. |
is van oordeel dat meer internationale steun nodig is voor de tenuitvoerlegging van de Afghaanse nationale ontwikkelingsstrategie en de geleidelijke verbetering van de coördinatie en de invoering van efficiëntere methodes voor de verwezenlijking van de ontwikkelingsprioriteiten die de Afghanen zelf hebben vastgesteld; dringt erop aan dat de autoriteiten in Kaboel een grotere rol toebedeeld krijgen bij de uitvoering van de ontwikkelingsprojecten, op het gebied van de strijd tegen de corruptie, onder meer door een beter beheer van de overheidsfinanciën en de opleiding van accountants, vooral op ministerieel en plaatselijk niveau; |
|
26. |
dringt erop aan dat de Commissie iets doet aan de zorgwekkende tekortkomingen betreffende de coördinatie van de financiële steun van de EU aan Afghanistan tussen de lidstaten en de Commissie, en tussen de lidstaten onderling; dringt erop aan dat de Commissie een strategie uitwerkt waarbij zowel de donoren als de Afghaanse autoriteiten betrokken worden, met als doel de coördinatie en communicatie tussen beide partijen te verbeteren; |
|
27. |
onderstreept het grote belang van donorcoördinatie in Afghanistan en met name de harmonisatie van procedures op basis van landenstelsels; dringt erop aan dat deze en andere maatregelen gericht op verbetering van de efficiëntie van ontwikkelingssamenwerking, zoals vastgelegd in de Verklaring van Parijs, in Afghanistan volledig ten uitvoer worden gelegd. |
|
28. |
herinnert eraan dat de doeltreffendheid van de steun één van de basisbeginselen vormt van het EU-ontwikkelingsbeleid; benadrukt in dit verband het belang van de agenda van de Commissie voor de doeltreffendheid van steun en neemt kennis van de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 26 mei 2008 met betrekking tot de doeltreffendheid van de EU-steun in Afghanistan; |
|
29. |
neemt kennis van de plannen van de Commissie om de financiering van de basisgezondheidszorg aan het Afghaanse Ministerie van Volksgezondheid over te dragen en merkt daarbij op dat iedere verhoging van middelen die via de Afghaanse overheid worden verstrekt, gepaard dient te gaan met capaciteitsopbouw en slechts kan plaatsvinden onder duidelijke voorwaarden waaronder de doelgerichte ondersteuning van het democratisch bestuur op subnationaal niveau; |
|
30. |
plaatst vraagtekens bij het doorsluizen van gelden naar de kernbegroting van de Afghaanse regering („begrotingssteun”) aan de hand van MDTF's met bijdragen uit de communautaire begroting, terwijl Afghanistan nog niet kan worden beschouwd als een land dat voldoet aan de eisen van de EU om direct deel te nemen aan een programma voor begrotingssteun; is van mening dat als aan dergelijke eisen zou worden voldaan, de begrotingssteun op sectorbasis zou moeten worden verstrekt; |
|
31. |
wijst op de voorwaarde van artikel 25, lid 1, onder (b) van het DCI die luidt dat programma's voor begrotingssteun dienen te worden vergezeld van maatregelen in de partnerlanden om parlementaire controle en auditcapaciteiten op te zetten en om transparantie en openbare toegang tot informatie uit te breiden; wijst erop dat werkzaamheden op dit gebied ook dienen plaats te vinden indien de „begrotingssteun” door middel van andere donoren of MDTF's wordt verstrekt, en benadrukt de belangrijke rol die organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen spelen bij het toezicht op dergelijke begrotingssteun; |
|
32. |
onderstreept dat het evalueren van de communautaire samenwerking in Afghanistan overeenkomstig artikel 33 van het DCI belangrijk is en dat bij evaluaties moet worden uitgegaan van duidelijke basislijnen, dat hierin de donorcoördinatie en ook de aspecten van initiële activiteiten en de resultaatketen (prestatie, resultaat, impact) aan bod moeten komen; verzoekt om de bevindingen van de evaluaties te gebruiken bij de formulering van navolgende samenwerkingsprojecten; |
|
33. |
acht het, gezien het gewicht van de communautaire steun ten opzichte van de totale internationale steun, absoluut noodzakelijk dat de zichtbaarheid van het optreden van de EU zowel in Afghanistan als op het thuisfront wordt verbeterd en dat de EU een sleutelrol gaat spelen in de dialoog over, de sturing van en de steun aan de besluitvorming, in nauw overleg met de Afghaanse regering, de nationale en regionale overheid en de internationale donoren; verlangt dat de Commissie een algemene reflectie op gang brengt over het toekomstige beheer van de directe steun door de Afghaanse autoriteiten zelf; |
|
34. |
vraagt de Afghaanse regering ervoor te zorgen dat het onlangs in het leven geroepen nationaal actieplan voor de vrouwen van Afghanistan (NAPWA) over voldoende financiële middelen beschikt en dat het wordt uitgevoerd in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en de vrouwenorganisaties; verzoekt tegelijkertijd de Commissie te waarborgen dat haar acties voor de gelijkheid van vrouwen en mannen transparant zijn en gecoördineerd worden met die van de overige donoren in Afghanistan; verzoekt in dit verband de Commissie om een verslag voor te leggen waarin wordt nagegaan in hoeverre de gelijkheid van mannen en vrouwen tot op heden in aanmerking is genomen bij de programmering van de door de EU verleende financiële steun; |
Ten aanzien van de prioritaire sectoren voor de steunverlening
|
35. |
moedigt de Commissie ertoe aan om, in samenwerking met de lidstaten, haar optreden beter af te stemmen op de oplossing van de prioritaire problemen die gevolgen hebben voor het dagelijkse leven, de gezondheid, de veiligheid en de toegang tot de openbare diensten en het basisonderwijs; |
|
36. |
is van mening dat de prioriteiten zoals die in het landenstrategiedocument van de Commissie (2007-2013) zijn gesteld, aansluiten op de behoeften van de Afghaanse samenleving; wijst erop dat bijzondere aandacht nodig is voor de hervorming van het strafrechtstelsel, waaronder de politie, gevangenisregimes en de rechterlijke macht, de eerbiediging van mensenrechten, waaronder met name de rechten van vrouwen en kinderen, alsmede voor de armoedebestrijding, plattelandsontwikkeling en het grote probleem van de opiumproductie; verwelkomt het voornemen van de Commissie om de aandacht te richten op bestuur een dringt erop aan dat nieuwe impulsen worden gegeven aan een overgangsrechtspraak overeenkomstig het actieplan van de Afghaanse regering voor vrede, gerechtigheid en verzoening; |
|
37. |
beklemtoont dat meer ontwikkelingssteun aan Afghanistan moet worden gegeven en dat de steun doeltreffender moet worden; wijst erop dat de steun tot versterking van de eigen capaciteit moet leiden en billijk over het hele land moet worden verdeeld op basis van vastgestelde sociale en economische behoeften; wijst erop dat soortgelijke aanbevelingen gedaan zijn door de Conferentie van Parijs en het rapport van het Agency Coordinating Body for Afghan Relief; dringt er bij de Commissie begrotingscontrole op aan te onderzoeken in hoeverre de voor de politiemissie van de EU in Afghanistan beschikbaar gestelde middelen correct en doelmatig besteed zijn; |
|
38. |
vestigt de aandacht op twee specifieke uitdagingen die dringend initiatieven vergen, namelijk de ontwikkeling van de landbouw ter voorkoming van een humanitaire crisis die de huidige slechte veiligheidssituatie nog zou verergeren, en de ontwikkeling van beleid en programma's ten aanzien van de grote sociale en gezondheidsproblemen ten gevolge van drugsverslaving, die met name gericht zijn op vrouwen en hun gezinnen; |
Ten aanzien van het toezicht op de middelen van de Unie
|
39. |
verlangt dat de Commissie haar controles op de doeltreffendheid van het beheer van de financiële steun van de Unie versterkt, meer bepaald wat de bijdrage van de Commissie aan de MDTF's betreft; |
|
40. |
verzoekt de Commissie bij het Europees Parlement een jaarlijks verslag in te dienen met een evaluatie van de doeltreffendheid en de weerslag van de steun, alsook een document dat, per steuntype, een redelijke zekerheid garandeert met betrekking tot de wettelijkheid en de regelmatigheid van de gefinancierde en medegefinancierde acties, alsmede gegevens over het percentage van de uitgaven dat is gecontroleerd, per steuntype, over het soort vastgestelde onregelmatigheden en over de genomen maatregelen; |
|
41. |
vestigt de aandacht op Verordening (EG) nr. 1073/1999 en dringt erop aan dat alle informatie over fraudegevallen of ernstige onregelmatigheden die een weerslag hebben op de Europese middelen zo spoedig mogelijk wordt doorgegeven aan het OLAF; |
|
42. |
dringt erop aan dat de Commissie en het OLAF initiatieven ontwikkelen om de operationele contacten met het Integrity Departement van de Wereldbank te intensiveren, met name in het kader van financieringen via MDTF's; verlangt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de verbetering van de mogelijkheden om tezamen met de agentschappen van de Verenigde Naties gezamenlijke of gecoördineerde onderzoeken uit te voeren; |
|
43. |
spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de risico's waaraan werknemers die in Afghanistan in de ontwikkelingssamenwerking werkzaam zijn, worden blootgesteld, hetgeen opnieuw is gebleken door de dood van vier personeelsleden in augustus 2008; is van mening dat de veiligheid van civiele hulpverleners in gevaar komt door het vervagen van het onderscheid tussen militaire en civiele operaties, omdat militaire Provinciale Reconstructieteams worden ingezet om ontwikkelingsprojecten in de provincies uit te voeren; verzoekt daarom om het opnieuw instellen van een duidelijk onderscheid tussen militair en burgerpersoneel; |
|
44. |
is van mening dat de verslechtering van de veiligheidssituatie ernstige problemen veroorzaakt voor het personeel van de delegatie van de Commissie in Kaboel en de kosten van het beheer van de uitvoering van de door de Commissie gesubsidieerde projecten opdrijft; verzoekt daarom de Commissie het personeelsbestand van haar delegatie op te voeren zodat zij over voldoende en deskundige medewerkers kan beschikken om alle verificaties, audits en controles uit te voeren die nodig zijn gezien de situatie in Afghanistan; |
|
45. |
verzoekt om toereikende financiële middelen ter dekking van de kosten van beveiliging in het kader van projecten van de Commissie om zowel de veiligheid van hulpverleners te waarborgen als ervoor te zorgen dat voor legitieme beveiligingsmaatregelen geen middelen aan de projecten of de te bereiken doelstellingen worden onttrokken; |
|
46. |
brengt hulde aan het bewonderenswaardige werk van het personeel van de delegatie van de Commissie in Kaboel en dringt aan op een substantiële versterking van de huidige veiligheidsmaatregelen alsook op een verbetering van de arbeidsomstandigheden; |
Ten aanzien van de steun aan de capaciteitsopbouw van het Afghaanse bestuur
|
47. |
is verheugd over de inspanningen van de Afghaanse autoriteiten om hun financiële en beheersmechanismen te verbeteren, die op den duur tot Afghaans zeggenschap zouden moeten leiden, maar is van mening dat beter gecoördineerde inspanningen nodig zijn om dit proces duurzaam te maken; benadrukt dat het van groot belang is dat de Afghaanse instanties tegen de corruptie blijven strijden en een doeltreffend beleid opzetten ter verbetering van de sociale en leefomstandigheden, het onderwijs en de volksgezondheid en dat in het bijzonder aandacht dient te worden besteed aan manieren om gemarginaliseerde bevolkingsgroepen en vrouwen bij de besluitvormingsstructuren te betrekken; |
|
48. |
acht het van essentieel belang dat de acties en programma's worden geïntensiveerd, die tot doel hebben goed bestuur en de doeltreffendheid van de Afghaanse overheid te verbeteren en ten strijde te trekken tegen alle mogelijke vormen van corruptie; neemt kennis van de inspanningen van de EU om paal en perk te stellen aan de corruptie onder de Afghaanse ambtenaren door een deel van de desbetreffende begrotingslijn te reserveren voor het opleiden en betalen van deze ambtenaren, en dringt erop aan dat de Commissie de opleiding van het overheidspersoneel en de politie voortzet; |
|
49. |
dringt erop aan dat in Afghanistan opleidingen worden georganiseerd naar het voorbeeld van die welke door het OLAF en EuropeAid worden aangeboden aan Afrikaanse ambtenaren, rond het thema „bescherming en verbetering van de overheidsmiddelen - samenwerking tussen de nationale en de internationale instellingen”; |
|
50. |
dringt erop aan dat de internationale gemeenschap de Afghaanse regering dwingt tot meer transparantie bij de toewijzing van belastinginkomsten aan de provincies, districten en lokale overheden, en ervoor zorgt dat deze instellingen nauwer betrokken worden bij de uitvoering van het nationale ontwikkelingsbeleid; dringt erop aan dat de Afghaanse regering op passende wijze aan het Afghaanse parlement verslag uitbrengt over de besteding van de internationale steun; |
|
51. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en de Afghaanse regering ervoor te zorgen dat hun programma's en activiteiten, in het bijzonder op provinciaal niveau, geheel en al worden afgestemd op de Afghaanse nationale ontwikkelingsstrategie en op de afspraken die door alle partijen tijdens de Conferentie van Parijs zijn gemaakt; |
|
52. |
erkent het belang van de provinciale wederopbouwteams en de activiteiten van de Afghaanse veiligheidstroepen, maar erkent ook de uitdaging op het gebied van de doeltreffendheid van de steun als het gaat om de bevordering van de ontwikkeling van Afghanistan door middel van civiel-militaire instellingen en roept op tot een zo groot mogelijke participatie van Afghaanse non-gouvernementele en maatschappelijke organisaties, de Afghaanse regering en internationale agentschappen; |
|
53. |
betreurt dat de betrekkingen tussen niet op staatniveau opererende actoren (NSA's) en de regering van Afghanistan niet altijd soepel verlopen, en dringt erop aan alles in het werk te stellen om deze betrekkingen te verbeteren; wijst ook op de noodzaak om op nationaal niveau een nauwkeurige definitie vast te leggen voor NSA's zonder winstoogmerk, na het raadplegen van de NSA's zelf; |
|
54. |
moedigt alle initiatieven aan met het oog op het aanhalen van de banden tussen de delegaties van het Europees Parlement, de Wolesi Jirga en de Meshrano Jirga, de twee kamers van het Afghaanse parlement, met als doel de bevordering van goed parlementair bestuur; |
|
55. |
herinnert aan zijn initiatief in het kader van zijn begroting 2008 om de opbouw van de democratie met parlementen in derde landen te steunen en spreekt zich ervoor uit van de passende middelen gebruik te maken ter verbetering van het vermogen van het Afghaanse parlement om als wetgever op te treden, de uitvoerende macht te controleren en het Afghaanse volk volledig te vertegenwoordigen; |
|
56. |
benadrukt dat het belangrijk is voorrang te geven aan steun ten bate van de ontwikkeling van politieke partijen en thematische lobby's binnen de Nationale Assemblee, maatschappelijke organisaties en de media; is van mening dat op de internationale gemeenschap de verplichting rust om een volledig dan wel gedeeltelijk verkiezingsbudget te financieren en steun te verlenen voor de toepassing van alle bepalingen van de Afghaanse kieswet, met inbegrip van de bepalingen inzake het screenen van kandidaten; |
|
57. |
verzoekt de Commissie en de Afghaanse regering, met het oog op de presidents- en parlementsverkiezingen in Afghanistan in 2009, respectievelijk 2010, door te gaan met het bevorderen van en het ter beschikking stellen van voldoende financiering voor acties gericht op de politieke emancipatie van vrouwen, met name in de regio's, aangezien er bij de laatste verkiezingen voor de provincieraden te weinig vrouwelijke kandidaten meededen om de 124, voor vrouwen bestemde zetels in de provincieraden in te nemen; |
|
58. |
is van mening dat de Commissie meer middelen moet uittrekken voor de strijd tegen de drugshandel, en beveelt de donoren aan al het mogelijke te doen opdat de invoering van de vervangende teelten de producenten een toereikend inkomen oplevert zodat zij voorgoed kunnen stoppen met de papaverteelt; |
|
59. |
herinnert aan zijn aanbeveling aan de Raad van 25 oktober 2007 betreffende de productie van opium voor medische doeleinden in Afghanistan (6), waarin het Parlement zich in het kader van geïntegreerde ontwikkelingsprogramma's uitspreekt tegen fumigatie als middel om de papaverteelt in Afghanistan uit te roeien en zijn steun aanbiedt bij het bespreken van de mogelijkheden en de haalbaarheid van een wetenschappelijk proefproject „Papaver voor medicijnen”; |
*
* *
|
60. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Afghanistan. |
(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0337.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0133.
(3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(4) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
(5) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
(6) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 651.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/95 |
De omzetting en toepassing van Richtlijn 2002/73/EG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden
P6_TA(2009)0024
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 inzake de omzetting en toepassing van Richtlijn 2002/73/EG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (2008/2039(INI))
(2010/C 46 E/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (1) dat op 16 december 2003 door het Parlement, de Raad en de Commissie is gesloten, |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (2), |
|
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0491/2008), |
|
A. |
overwegende dat het conform de beginselen van de democratie en de rechtsstaat, die in het Verdrag verankerd zijn, gepast is dat de wetgever de tenuitvoerlegging van de vastgestelde wetgeving controleert, |
|
B. |
overwegende dat de taak van het Parlement als medewetgever met betrekking tot de controle op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/73/EG gecompliceerd is als gevolg van de geringe hoeveelheid informatie die door de Commissie is verstrekt; om die reden zijn er brieven naar de bevoegde commissies van de nationale parlementen en naar de organen voor een bevordering van de gelijke behandeling verstuurd met een verzoek om informatie, waaraan 27 nationale parlementaire vergaderingen en 16 organen voor de gelijke behandeling gehoor hebben gegeven, |
|
C. |
overwegende dat Richtlijn 2002/73/EG een belangrijke mijlpaal vormt in het proces om gelijkheid tussen vrouwen en mannen te verwezenlijken en om discriminatie op grond van geslacht in de maatschappij als geheel te bestrijden, |
|
D. |
overwegende dat in Richtlijn 2002/73/EG directe discriminatie, indirecte discriminatie, intimidatie en seksuele intimidatie worden gedefinieerd, discriminatie tegen vrouwen op grond van zwangerschap of zwangerschapsverlof wordt verboden, en het recht is vastgelegd op terugkeer naar dezelfde baan of naar een vergelijkbare functie na zwangerschapsverlof of vaderschaps- of adoptieverlof, voor zover dergelijke rechten door de lidstaten worden erkend, |
|
E. |
overwegende dat door de lidstaten een aantal verplichtingen is aangegaan met het oog op de omzetting van Richtlijn 2002/73/EG tegen 5 oktober 2005, met inbegrip van:
|
|
F. |
overwegende dat door een te trage of kwalitatief gebrekkige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/73/EG het risico ontstaat dat de strategie van Lissabon niet wordt verwezenlijkt en dat het sociale en economische potentieel van de Unie niet ten volle tot ontwikkeling komt, |
|
G. |
overwegende dat veel lidstaten problemen hebben gehad met de omzetting van richtlijn 2002/73/EG, met name bij het opnemen in hun wetgeving van concrete en passende maatregelen voor de verbetering van gendergelijkheid en vermindering van discriminatie ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, |
|
H. |
overwegende dat gender mainstreaming op deze gebieden in aanmerking moet worden genomen, |
|
I. |
overwegende dat genderdiscriminatie in andere sociale en politieke verbanden is toegenomen door de aanhoudende ongelijke beloning van mannen en vrouwen, met name tussen de zogenaamde vrouwelijke en mannelijke economische sectoren, |
|
J. |
overwegende dat de financiële onafhankelijkheid van vrouwen van fundamenteel belang is voor hun emancipatie, en een baan met rechten daarom een garantie is voor hun persoonlijke ontplooiing en maatschappelijke integratie, en dat de regelgeving inzake gelijke behandeling daarom moet worden verbeterd, |
|
1. |
roept de Commissie op om zowel de omzetting van Richtlijn 2002/73/EG als de naleving van de wetgeving die uit de omzetting voortvloeit, zorgvuldig te controleren en druk op de lidstaten uit te blijven oefenen; benadrukt de noodzaak om adequate middelen beschikbaar te stellen teneinde deze doelstellingen uit te kunnen voeren; |
|
2. |
verwijst naar punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake een betere wetgeving, en met name naar de toezegging van de Raad om de lidstaten aan te sporen tabellen op te stellen en te publiceren die het onderlinge verband weergeven tussen de desbetreffende richtlijnen en de nationale omzettingsmaatregelen; is van mening dat de beschikbaarheid van die correlatietabellen de taak van de Commissie zou vergemakkelijken om toezicht te houden op de omzetting van Richtlijn 2002/73/EG; |
|
3. |
merkt op dat een nauwe samenwerking tussen de bevoegde commissies in de nationale parlementen en het Europees Parlement bij het toezicht op de omzetting en uitvoering van de wetgeving inzake gendergelijkheid ertoe zou leiden dat beleidsmakers en burgers beter met het begrip „gendergelijkheid” vertrouwd zouden raken; |
|
4. |
is ingenomen met de talrijke uitvoerige reacties die binnen een kort tijdsbestek van de nationale parlementen en organen voor gelijke behandeling zijn ontvangen met betrekking tot de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn en de problemen die er op dat vlak bestaan; |
|
5. |
betreurt dat het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, dat moet zijn gebaseerd op de informatie die de lidstaten tot eind 2005 hebben verstrekt, nog niet beschikbaar is; |
|
6. |
betreurt het feit dat in sommige nationale wet- en regelgeving de definities van directe en indirecte discriminatie, intimidatie en seksuele intimidatie niet op een voldoende duidelijke en expliciete wijze worden vermeld; |
|
7. |
is bezorgd over het feit dat het toepassingsgebied van verboden discriminatie in bepaalde lidstaten niet voldoende breed is om aan de vereisten van Richtlijn 2002/73/EG te voldoen; roept in herinnering dat verboden discriminatie zowel op de particuliere als de openbare sector van invloed is; |
|
8. |
betreurt het feit dat de nationale wetgeving van een aantal lidstaten in strijd is met het beginsel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties doordat er plafonds zijn vastgesteld voor de uitbetaling van schadevergoedingen of schadeloosstellingen aan slachtoffers van discriminatie; |
|
9. |
wijst erop dat een minder gunstige behandeling van vrouwen in verband met hun zwangerschap of zwangerschapsverlof een vorm van discriminatie is; betreurt het feit dat sommige lidstaten nog niet op expliciete wijze hebben erkend dat vrouwen na hun zwangerschap het recht hebben om in dezelfde baan of een vergelijkbare functie terug te keren; |
|
10. |
roept de lidstaten op om te waarborgen dat alle voorschriften van Richtlijn 2002/73/EG volledig, correct en doeltreffend worden omgezet en adequaat ten uitvoer worden gelegd; |
|
11. |
is verheugd over de inspanningen van de lidstaten die de vereisten van Richtlijn 2002/73/EG uitgebreid of aangescherpt hebben, met name de initiatieven waarbij een bescherming tegen discriminatie wordt geregeld in nieuwe categorieën van de maatschappij; |
|
12. |
verzoekt de lidstaten om stappen te ondernemen om werkgevers aan te moedigen arbeidsomstandigheden te creëren waarin seksuele intimidatie en intimidatie op grond van geslacht worden voorkomen alsmede om specifieke procedures te hanteren voor de preventie van dergelijk gedrag; |
|
13. |
dringt er bij de lidstaten op aan de nodige capaciteiten te ontwikkelen en de organen voor gelijke behandeling en gelijke kansen voor mannen en vrouwen adequate middelen te verschaffen, zoals bedoeld in Richtlijn 2002/73/EG, en brengt in herinnering dat in de richtlijn wordt voorgeschreven dat de onafhankelijkheid van dergelijke organen gewaarborgd dient te worden; |
|
14. |
wijst op de verschillen in aanpak bij de tenuitvoerlegging van artikel 8 bis van Richtlijn 2002/73/EG, waarbij de noodzaak wordt onderstreept van samenwerking en uitwisseling van goede praktijken; is van mening dat zowel het Netwerk van nationale organen voor de gelijke behandeling als Equinox belangrijke instrumenten zijn voor het verbeteren van die samenwerking en voor het bevorderen van een uniforme tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen; |
|
15. |
is ingenomen met de intentie van de Commissie om in 2009 een onderzoek uit te voeren naar de opzet van de organen voor de gelijke behandeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten om een inschatting te maken van de kennis die de burgers in de EU hebben van de dienstverlening door die organen en om voorlichtingscampagnes in gang te zetten om de bekendheid met deze organen te vergroten; |
|
16. |
wijst op het geringe aantal procedures en klachten dat wordt ingesteld in verband met gendergelijkheidsaspecten, hetgeen duidt op de ontoereikende bekendheid onder vrouwen met de rechten die hen toekomen op grond van Richtlijn 2002/73/EG; roept lidstaten, vakbonden, werkgevers en ngo's op tot intensivering van hun activiteiten om vrouwen te informeren omtrent de mogelijkheden die er op grond van de nationale wetgeving sinds 2005 zijn voor slachtoffers van discriminatie; |
|
17. |
wijst op het beperkte vertrouwen in de rechtsbescherming dat er onder slachtoffers van discriminatie bestaat; roept de lidstaten ertoe op te waarborgen dat de te verlenen bijstand onafhankelijk en vlot beschikbaar is, dat er betere garanties komen voor slachtoffers van discriminatie en dat mensen die burgers verdedigen die beschermd worden door Richtlijn 2002/73/EG dan wel voor deze burgers als getuige optreden, justitiële bescherming krijgen; |
|
18. |
verzoekt de Commissie te onderzoeken of de lidstaten waarborgen dat slachtoffers of verenigingen en organisaties die er een gerechtvaardigd belang bij hebben dat de Richtlijn 2002/73/EG wordt nageleefd niet worden gehinderd door wettelijke of andere belemmeringen, zoals buitensporig korte termijnen, bij het aanspannen van rechtsprocedures tegen de schending van de discriminatiebescherming en gelijke rechten of bij het aanspraak maken door slachtoffers op de volledige rechten als bedoeld in Richtlijn 2002/73/EC in andere administratieve procedures; |
|
19. |
onderkent de positieve effecten op de preventie en evaluatie van bestaande discriminerende praktijken welke voortvloeien uit een nauwe samenwerking tussen de organen voor de gelijke behandeling en de arbeidsinspectie; roept de lidstaten op om de opleiding van arbeidsinspecteurs voort te zetten met het oog op zowel de nieuwe verantwoordelijkheden als gevolg van de omzetting van Richtlijn 2002/73/EG als de nieuwe instrumenten die nu ter beschikking staan, zoals de omkering van de bewijslast; |
|
20. |
benadrukt de essentiële rol van de ngo's bij het geven van ondersteuning aan slachtoffers van discriminatie; verzoekt de overheid om middelen voor projecten voor ondersteuning en bemiddeling te reserveren aangezien deze qua uitvoering ingewikkelder zijn dan voorlichtingscampagnes; |
|
21. |
benadrukt de relevantie van betrouwbare, vergelijkbare en beschikbare kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en van op gender gebaseerde statistische gegevens met het oog op het waarborgen van de tenuitvoerlegging en follow-up van de richtlijn; dringt er bij de organen voor de gelijke behandeling op aan hun inspanningen te vergroten om onafhankelijke enquêtes uit te voeren, onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over alle kwesties die verband houden met discriminatie; roept de rol van het Europees Instituut voor gendergelijkheid in herinnering, dat tot taak heeft om informatie over gendergelijkheid te verzamelen en te analyseren, het bewustzijn van Europese burgers met betrekking tot gendergelijkheid te vergroten en methodologische instrumenten te ontwikkelen voor gender mainstreaming; |
|
22. |
wijst op de noodzaak om de dialoog tussen de sociale partners te bevorderen teneinde het beginsel van een gelijke behandeling toe te passen via controles op de werkplek, collectieve overeenkomsten, gedragscodes, en door onderzoek en de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken; |
|
23. |
verzoekt de lidstaten de werkgevers ertoe aan te sporen hun werknemers en vertegenwoordigers periodiek van relevante informatie te voorzien over de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen; |
|
24. |
verzoekt de lidstaten de werkgevers ertoe aan te sporen hun werknemers en vertegenwoordigers periodiek van relevante informatie over gendervraagstukken te voorzien; |
|
25. |
acht het dringend noodzakelijk dat er nationale mechanismen worden ontwikkeld ter controle op de implementatie van het beginsel van een gelijke beloning voor mannen en vrouwen en de hervatting van het werk na zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof of zorgverlof voor afhankelijke familieleden; |
|
26. |
stelt vast dat het salarisverschil tussen vrouwen en mannen nog steeds bestaat en dat de lonen van vrouwen gemiddeld 15% onder die van mannen liggen; stelt vast dat dit verschil in de periode van 2000 tot 2006 met slechts 1 procent is gedaald, en dat het percentage vrouwen in bestuursfuncties nog steeds veel lager is dan dat van mannen; dringt erop aan dat er nationale mechanismen worden ontwikkeld ter controle op het beginsel van een gelijke beloning voor mannen en vrouwen en verzoekt de Commissie om de planning van steunmaatregelen voor dit doel te herzien, waarbij het subsidiariteitsbeginsel moet worden geëerbiedigd; |
|
27. |
wijst op de noodzaak tot aanmoediging van initiatieven die personeelsbeleid en positieve maatregelen in ondernemingen ter bevordering van gendergelijkheid intensiveren en implementeren; verzoekt de lidstaten ondernemingen aan te bevelen bedrijfsplannen voor gendergelijkheid te ontwikkelen en te implementeren en een evenwichtige genderverdeling in bestuurs- en besluitvormingsorganen te bevorderen; |
|
28. |
herinnert de lidstaten aan het belang van een actieve tenuitvoerlegging van gendermainstreaming en het vergemakkelijken van de combinatie van beroeps- en gezinsleven bij de ontwikkeling en uitvoering van wetgeving; |
|
29. |
benadrukt de noodzaak tot bestrijding van concrete belemmeringen waarmee vrouwen en meisjes met een handicap en ouders van kinderen met een handicap geconfronteerd worden ten aanzien van gelijke toegang tot onderwijs en tot het arbeidsproces, en de noodzaak tot aanpassing van maatregelen om de genderdimensie op alle beleidsgebieden in te voeren en ook tot aanpassing aan de bijzondere behoeften van deze groepen; |
|
30. |
wijst op de noodzaak meer flexibiliteit ten aanzien van ouderschapsverlof te waarborgen, met name voor ouders met gehandicapte kinderen; |
|
31. |
verzoekt de lidstaten discriminatie van meisjes en jonge vrouwen in de overgang van school naar opleiding en van opleiding naar het beroepsleven op te heffen door middel van doelgerichte maatregelen, ook tijdens de herintegratie op de arbeidsmarkt na verlof in verband met de zorg voor kinderen of familieleden; wijst op de noodzaak van openbare kinderopvang en -oppas en van ouderenzorg; vestigt de aandacht van de lidstaten op de toezeggingen die zij op deze punten hebben gedaan tijdens de Top van Barcelona in 2002; |
|
32. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en de nationale organen voor gelijke behandeling. |
(1) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(2) PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/100 |
Situatie in de Gazastrook
P6_TA(2009)0025
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over de situatie in de Gazastrook
(2010/C 46 E/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over het Midden-Oosten, met name die van 16 november 2006 over de situatie in de Gazastrook (1), 12 juli 2007 over het Midden-Oosten (2), 11 oktober 2007 over de humanitaire situatie in Gaza (3) en 21 februari 2008 over de situatie in de Gazastrook (4), |
|
— |
gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad nrs. 242 van 22 november 1967 (S/RES/242(1967)), 338 van 22 oktober 1973 (S/RES/338(1973)) en 1860 van 8 januari 2009 (S/RES/1860(2009)), |
|
— |
gelet op de vierde Conventie van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, |
|
— |
gezien het feit dat de stemming over de instemming met verdergaande deelname van Israël aan EG-programma's is uitgesteld, |
|
— |
gezien de verklaring van de Europese Unie van 30 december 2008 over de situatie in het Midden-Oosten, |
|
— |
gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Israël op 27 december 2008 is begonnen met een militair offensief in de Gazastrook als reactie op raketaanvallen van Hamas op het zuiden van Israël, sinds Hamas in Gaza de controle heeft verworven en na de beëindiging van het staakt-het-vuren en de weigering om de staakt-het-vurenovereenkomst te verlengen, |
|
B. |
overwegende dat de Israëlische operatie volgens de laatste berichten tot nu toe ongeveer duizend mensen in Gaza het leven heeft gekost, waaronder veel kinderen en vrouwen, dat er duizenden slachtoffers zijn gevallen en dat er huizen, scholen en andere belangrijke civiele infrastructuurvoorzieningen zijn vernield als gevolg van het gebruik van geweld door het Israëlische leger, |
|
C. |
overwegende dat de grensovergangen van en naar de Gazastrook nu al achttien maanden zijn gesloten en dat de blokkade van het personen- en goederenverkeer een negatieve invloed heeft gehad op het dagelijkse leven van de inwoners, de economie in de Gazastrook nog verder heeft verlamd, en een wezenlijke verbetering van de situatie op de Westelijke Jordaanoever heeft verhinderd; overwegende dat het embargo tegen de Gazastrook neerkomt op een collectieve straf, hetgeen in strijd is met het internationale humanitaire recht, |
|
D. |
overwegende dat verbetering van de levensomstandigheden van de Palestijnen die in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever wonen, in combinatie met het opnieuw op gang brengen van het vredesproces en het opzetten van functionerende Palestijnse instellingen in Gaza, een sleutelelement is in het streven naar totstandbrenging van een rechtvaardige en duurzame vrede tussen Israëliërs en Palestijnen, |
|
E. |
overwegende dat de omvangrijke financiële steun van de Europese Unie aan de Palestijnen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de inspanningen om een humanitaire ramp in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever te voorkomen, overwegende dat de Europese Unie, mede via de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (PUNWRA), humanitaire bijstand blijft verlenen in de Gazastrook, |
|
1. |
verwelkomt de aanneming van resolutie 1860 van de VN-Veiligheidsraad van 8 januari 2009 en betreurt het dat noch Israël noch de Hamas tot dusver gevolg hebben gegeven aan de oproep van de VN om de vijandelijkheden te staken; roept op tot een onmiddellijk en permanent staakt-het-vuren, dat de stopzetting van de raketaanvallen door Hamas op Israël en van de militaire actie van Israël in Gaza moet inhouden; |
|
2. |
sluit zich aan bij de oproep in resolutie 1860 van de VN-Veiligheidsraad om met spoed regelingen te treffen en waarborgen te geven zodat in Gaza een duurzaam staakt-het-vuren afgekondigd kan worden, dat zich moet uitstrekken tot de terugtrekking van de Israëlische troepen, de blijvende heropening van de grensovergangen, de opheffing van het embargo en het voorkomen van smokkel en illegale invoer van wapens en munitie; |
|
3. |
roept op tot de sluiting van een wapenstilstand die moet worden gewaarborgd door een mechanisme dat door de internationale gemeenschap in overleg met het Kwartet en de Liga van Arabische Staten moet worden ingesteld en dat zou kunnen voorzien in het sturen van een multinationale troepenmacht, in het kader van een duidelijk mandaat met het oog op het herstel van de veiligheid en de eerbiediging van het staakt-het-vuren voor de inwoners van Israël en Gaza, met een bijzondere verwijzing naar het toezicht op de grens tussen Gaza en Egypte, wat een belangrijke rol voor Egypte inhoudt; verzoekt de Raad extra druk uit te oefenen om een einde te maken aan de voortdurende gewelddadigheden; moedigt de diplomatieke inspanningen aan die tot nu toe zijn ondernomen door de internationale gemeenschap, met name Egypte en de Europese Unie; |
|
4. |
is ontzet over het lijden van de burgerbevolking in Gaza; betreurt met name dat bij de aanvallen burgerdoelen en VN-gebouwen zijn getroffen en spreekt zijn medeleven uit met de burgerbevolking die te lijden heeft onder het geweld in Gaza en Zuid-Israël; |
|
5. |
dringt er bij de Israëlische autoriteiten met klem op aan een onbelemmerde toegang tot humanitaire hulp aan de Gazastrook toe te staan en een gestage en toereikende aanvoer van hulp via de humanitaire corridors te garanderen; verzoekt de Israëlische autoriteiten met klem de internationale pers toe te laten om de gebeurtenissen ter plaatse te blijven volgen; |
|
6. |
roept Israël op zijn uit het internationale recht en het internationale humanitaire recht voortvloeiende verplichtingen na te komen; roept Hamas op een eind te maken aan de raketaanvallen en zijn verantwoordelijkheid te nemen door mee te werken aan een politieke oplossing gericht op hervatting van de dialoog tussen Palestijnen onderling en het op gang brengen van onderhandelingen; |
|
7. |
pleit voor een sterkere en meer eensgezinde politieke rol van de Europese Unie en verzoekt de Raad van de gelegenheid gebruik te maken om met de nieuwe regering van de Verenigde Staten samen te werken om een einde te maken aan het conflict via een overeenkomst op basis van de tweestatenoplossing, met als doel een nieuwe vreedzame regionale veiligheidsstructuur in het Midden-Oosten op te bouwen; |
|
8. |
benadrukt het grote belang van een hervatting van de inspanningen om een verzoening tot stand te brengen tussen de Palestijnen met alle componenten van de Palestijnse maatschappij, gebaseerd op de overeenkomst van Mekka van 8 februari 2007, die voorziet in de aanvaarding van de vroegere overeenkomsten onder meer inzake het bestaansrecht van Israël; en onderstreept in dit verband de noodzaak van een permanente geografische verbinding tussen, en de vreedzame en duurzame politieke hereniging van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever; |
|
9. |
benadrukt dat alleen daadwerkelijke vooruitgang op de weg naar vrede en aanzienlijke verbetering van de situatie ter plaatse op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, de legitimiteit van de Palestijnse Autoriteit kan versterken; |
|
10. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de gezant van het Kwartet voor het Midden-Oosten, de voorzitter van de Palestijnse Autoriteit, de Palestijnse Wetgevende Raad, de Israëlische regering, de Knesset, de regering en het parlement van Egypte en de secretaris-generaal van de Liga van Arabische Staten. |
(1) PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 324.
(2) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 579.
(3) PB C 227 E van 4.9.2008, blz. 138.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0064.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/102 |
Situatie in de Hoorn van Afrika
P6_TA(2009)0026
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over de situatie in de Hoorn van Afrika
(2010/C 46 E/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de landen in de Hoorn van Afrika, |
|
— |
gezien het missieverslag over de Hoorn van Afrika dat de Commissie ontwikkelingssamen-werking op 8 december 2008 heeft goedgekeurd, |
|
— |
gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de nog niet tot een oplossing gebrachte grensconflicten tussen Ethiopië en Eritrea en tussen Eritrea en Djibouti negatieve gevolgen hebben voor de vrede en de veiligheid in de Hoorn van Afrika; overwegende dat de situatie in Somalië is verworden tot een van de ernstigste humanitaire en veiligheidscrises ter wereld; overwegende dat de situatie in Soedan een ernstig veiligheidsrisico vormt voor de regio, |
|
B. |
overwegende dat Ethiopië en Eritrea de oorlog beëindigden met het ondertekenen van de „Overeenkomsten van Algiers”, die met internationale bemiddeling tot stand waren gekomen en die voorzien in de komst van een VN-vredeshandhavingsmissie (UNMEE) en de oprichting van een Ethiopisch-Eritrese grenscommissie (EEBC), maar de partijen verschillen nog steeds van mening over de uitvoering van de overeenkomsten en het besluit van de EEBC; overwegende dat het mandaat van UNMEE op 31 juli 2008 moest worden beëindigd omdat Eritrea de missie dwarsboomde en Ethiopië weigerde het besluit met betrekking tot de omstreden regio Badme uit te voeren, |
|
C. |
overwegende dat het geweld in juni 2008 in Ras Doumeira, aan de grens tussen Eritrea en Djibouti, escaleerde en dat daarbij 35 dodelijke slachtoffers en tientallen gewonden waren te betreuren; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad er op 12 juni 2008 bij beide partijen op heeft aangedrongen de wapens te laten rusten en de troepen terug te trekken tot de posities van de daarvoor geldende status quo; overwegende dat de situatie op dit moment rustig is maar dat deze kan escaleren omdat de troepen zo dichtbij zijn, |
|
D. |
overwegende dat op 29 oktober 2008 zelfmoordaanslagen op de Ethiopische handelsmissie, een gebouwencomplex van de VN en de woning van de president in de hoofdstad van Somaliland Hargeysa, gelijktijdig met aanslagen in Bossaso, in de Somalische regio Puntland, zijn gepleegd, naar aanleiding waarvan verschillende verdachten zijn gearresteerd, |
|
E. |
overwegende dat in november 2008 een nieuwe onderhandelingsronde in Djibouti heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot de ondertekening van een machtsdeling tussen de federale overgangsregering (TFG) van Somalië en de oppositiepartij van de Alliantie voor de herbevrijding van Somalië - Djibouti (ARS-D), waarbij beide partijen openlijk steun toezegden aan een commissie voor onderzoek naar de schendingen van de mensenrechten in Somalië, |
|
F. |
overwegende dat de intergouvernementele ontwikkelingsautoriteit (IGAD) in een conferentie van 29 oktober 2008 in Nairobi met vertegenwoordigers van de federale overgangsinstellingen en leden van de federale overgangsregering een zevenpuntenplan heeft aangenomen ter ondersteuning van het vredesproces in Somalië en een mechanisme heeft ingesteld om de tenuitvoerlegging te bewaken, |
|
G. |
overwegende dat Ethiopië sinds november 2008 steeds meer troepen uit Mogadishu en alle andere plaatsen in Somalië waar zij nog altijd aanwezig zijn, heeft teruggetrokken; overwegende dat de Missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM) die sinds maart 2007 voornamelijk tot Mogadishu beperkt bleef, er nu alleen voor staat, |
|
H. |
overwegende dat de federale overgangsregering TFG van Somalië er in vier jaar niet in is geslaagd een breed gedragen regering in te stellen; overwegende dat er, als gevolg van het recente aftreden van president Abdullahi, een reële dreiging bestaat dat rivaliserende facties weer beginnen te vechten, |
|
I. |
overwegende dat piraterij een ander belangrijk veiligheidsprobleem is voor de Hoorn van Afrika; overwegende dat de strijd tegen piraterij niet alleen met militaire middelen kan worden gewonnen, maar hoofdzakelijk afhangt van een succesvolle bevordering van vrede, ontwikkeling en natievorming in Somalië; overwegende dat het Wereldvoedselprogramma als gevolg van de piraterij de levering van voedselhulp aan Somalië moest opschorten, waardoor de reeds precaire humanitaire situatie nog werd verergerd, |
|
J. |
overwegende dat de EU op 8 december 2008 haar maritieme operatie EU NAVFOR Somalië (of operatie Atalanta) heeft gestart ter bescherming van zeekonvooien van het Wereldvoedselprogramma en andere koopvaardijschepen die door de wateren voor de Somalische kust varen, |
|
K. |
overwegende dat het mislukken van de uitvoering van het Algemeen Vredesakkoord (CPA) tussen het noorden en het zuiden van Soedan zou kunnen leiden tot een afscheiding, die waarschijnlijk gepaard gaat met een militair conflict over de olievoorraden in het grensgebied; overwegende dat deze afscheiding hoogstwaarschijnlijk zou leiden tot het uiteenvallen van het land, waarbij Darfur en het oostelijk deel naar onafhankelijkheid zouden streven en interetnische gevechten zouden uitbreken, die nog zouden worden aangewakkerd door inmenging van buurlanden, zoals Eritrea, |
|
L. |
overwegende dat Djibouti nog altijd voor enorme uitdagingen staat en dat de situatie van dit land door de mondiale voedselcrisis alarmerende vormen aanneemt; overwegende dat de Ogaden, in de Ethiopische regio Somali, geteisterd wordt door ernstige droogte en dat de door de regering gecontroleerde voedselhulp voor de bevolking deze niet bereikt, ondanks recente vooruitgang met de verstrekking van voedselhulp door het Wereldvoedselprogramma WFP in deze regio, aangezien er nog steeds melding wordt gemaakt van vertragingen omdat toestemming van het leger nodig is om in Somali te mogen reizen, |
|
M. |
overwegende dat de situatie met betrekking tot mensenrechten, rechtsstaat, democratie en bestuur in alle landen van de Hoorn van Afrika bij de EU al vele jaren grote bezorgdheid wekt; overwegende dat er geloofwaardige berichten bestaan over willekeurige arrestaties, dwangarbeid, foltering en mishandeling van gevangenen, alsmede over vervolging van journalisten en politieke onderdrukking in de regio, |
|
N. |
overwegende dat tot de mensenrechtenschendingen in Somalië ook de ontvoering van de twee katholieke Italiaanse nonnen Maria Teresa Olivero en Caterina Giraudo behoren, |
|
O. |
overwegende dat het meerderheidsstelsel, dat tijdens de parlementsverkiezingen van 2008 werd toegepast, zeer ongunstig is voor de oppositiepartijen en een bron van zorg is in Djibouti, waar de oppositiepartij Beweging voor democratische vernieuwing (MRD) in juli 2008 bij presidentieel decreet werd verboden wegens volstrekt onbewezen geruchten over het ondersteunen van een Eritrese aanval op het land, terwijl het ontslag van leden van de leiding van de vakbonden Unie van Djibouti-werknemers/Algemene Unie van Djibouti-werknemers (UDT/UGTD) wegens deelname aan hun vakbondsactiviteiten nog steeds niet is teruggedraaid, |
|
P. |
overwegende dat ngo's en de oppositie bang zijn dat de regeringscontrole toeneemt en de politieke ruimte wordt ingeperkt door de pas aangenomen perswet en de wet op de inschrijving van politieke partijen in Ethiopië; overwegende dat de wet op de ngo's (the Proclamation for the Registration and Regulation of Charities and Societies), die door de Ethiopische regering is aangenomen en door het parlement werd geratifeerd, de activiteiten van de internationale en Ethiopische organisaties die werkzaam zijn op terreinen als gelijkheid, rechtvaardigheid, mensenrechten en oplossing van conflicten, in ernstige mate zou kunnen beknotten, |
Regionale veiligheid
|
1. |
dringt er bij de regering van Ethiopië op aan de met coördinaten aangegeven demarcatie tussen Eritrea en Ethiopië die door de EEBC is vastgesteld, officieel te erkennen als definitief en bindend; dringt er bij de Eritrese regering op aan akkoord te gaan met een dialoog met Ethiopië, waarbij de verplaatsing van troepen uit het grensgebied en de fysieke demarcatie volgens het besluit van de EEBC aan de orde moeten komen, alsook de normalisering van de betrekkingen tussen de twee landen, wat onder meer het opnieuw openstellen van de grens voor handelsverkeer dient te omvatten; dringt er bij de internationale gemeenschap en de EU op aan druk uit te oefenen op beide zijden om uit de huidige impasse te geraken; |
|
2. |
dringt er bij de Raad op aan een Speciale Vertegenwoordiger/Gezant van de EU voor de Hoorn van Afrika te benoemen; |
|
3. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan in het kader van het regionaal politiek partnerschap voor vrede, veiligheid en ontwikkeling in de Hoorn van Afrika haar inspanningen voort te zetten voor het vaststellen van projecten van gemeenschappelijk belang die bijvoorbeeld op terreinen als energievoorziening, grensoverschrijdende handel en havens een functionele samenwerking tussen Eritrea en Ethiopië op gang zouden kunnen brengen; |
|
4. |
dringt er bij de Eritrese regering op aan de huidige opschorting van het lidmaatschap van de IGAD te heroverwegen; dringt er bij de Afikaanse Unie (AU) en de IGAD op aan Eritrea niet buiten te sluiten en de Eritrese regering aan te moedigen om opnieuw deel te nemen aan inspanningen voor het bevorderen van regionale en subregionale samenwerking; |
|
5. |
dringt er bij de Eritrese regering op aan samen met de Djiboutiaanse regering een onafhankelijke onderzoeksmissie uit te nodigen om onderzoek te doen naar de situatie in Ras Doumeira; dringt er bij de twee landen op aan hun onderlinge betrekkingen via dialoog en diplomatie te herstellen; |
|
6. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zich te blijven inspannen voor institutionele opbouw in Somalië, tenuitvoerlegging van het vredesakkoord van Djibouti en ondersteuning van de inspanningen van de IGAD voor het bevorderen van het vredesproces; dringt aan op versterking van AMISOM en het inzetten van de VN-stabilisatiemacht, zodra dit uit politiek en veiligheidsoogpunt mogelijk is; |
|
7. |
veroordeelt de steeds frequentere aanvallen op humanitaire hulpverleners van de afgelopen maanden, die de hulpoperaties ernstig hebben belemmerd en er mede toe hebben bijgedragen dat de humanitaire situatie in Somalië is verslechterd; dringt er bij de humanitaire coördinator van de VN voor Somalië op aan, los van het vredesproces van Djibouti, per geografische regio te gaan onderhandelen over de toegang van humanitaire hulpverleners, de voedselleveranties op te voeren en de erbarmelijke humanitaire situatie te verzachten; |
|
8. |
onderstreept dat het, aan de vooravond van de deelname van de EU en de internationale gemeenschap aan het bereiken van een noord-zuidovereenkomst in Sudan, van essentieel belang is op alle fronten te blijven streven naar de uitvoering daarvan en de nodige druk op de ketel te houden; dringt er derhalve bij de Raad en de internationale gemeenschap op aan, hun steun voor de tenuitvoerlegging van het algemeen noord-zuid-vredesakkoord in Sudan uit te breiden en te waarborgen dat de VN-AU-missie in Darfur (UNAMID) volledig inzetbaar is; |
|
9. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de IGAD en haar inspanningen voor het ontwikkelen van een integratieplan voor de regio en voor het versterken van de regionale instellingen te blijven ondersteunen; |
Voedselzekerheid en ontwikkeling
|
10. |
dringt er bij de Eritrese regering op aan bij het beoordelen van de voedselzekerheidssituatie nauwer samen te werken met internationale organisaties, zodat tijdig en gericht maatregelen kunnen worden genomen; |
|
11. |
dringt er bij de Eritrese regering op aan de Commissie onbelemmerd toegang te geven tot projecten die met Gemeenschapsgeld worden gefinancierd en zich meer open te stellen voor technische bijstand voor projecten en programma's waartoe gezamenlijk is besloten; dringt er ook bij de regering op aan de NGO-Proclamatie zodanig aan te passen dat aan ngo's die bereid zijn om in Eritrea ontwikkelingsactiviteiten te ontplooien, lagere financiële eisen worden gesteld; |
|
12. |
verzoekt de Ethiopische regering humanitaire organisaties onbeperkt toegang te geven tot de Ogaden in de regio Somali en alle nodige voorwaarden te scheppen zodat de hulp alle begunstigden in deze regio bereikt; |
|
13. |
verzoekt de Commissie via het regionaal EU-partnerschap voor vrede, veiligheid en ontwikkeling steun te blijven verlenen aan regionale antwoorden op grensoverschrijdende uitdagingen, en in het bijzonder aan het regionaal beheer van watervoorraden, wat een essentieel aspect van voedselveiligheid is; |
|
14. |
verzoekt de Commissie te controleren dat geen van haar hulpprogramma's, waaronder 'cash for work', door dwangarbeiders wordt uitgevoerd; |
Mensenrechten, democratie en bestuur
|
15. |
verzoekt de Eritrese regering een officiële verklaring af te geven over de verblijfplaats en de gezondheidstoestand van de gevangenen en alle politieke gevangenen en gedetineerde journalisten in staat van beschuldiging te stellen en onmiddellijk voor te geleiden of hen onvoorwaardelijk en onmiddellijk in vrijheid te stellen; |
|
16. |
verzoekt de Eritrese regering de mensenrechten en fundamentele vrijheden, waaronder de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en gewetensvrijheid, volledig na te leven; |
|
17. |
is ernstig bezorgd wegens het feit dat de Zweeds-Eritrese journalist Dawit Isaak na zijn arrestatie in september 2001 nog altijd gevangen zit in Eritrea, zonder voor een rechtbank te zijn gebracht, en verlangt de onmiddellijke vrijlating van Dawit Isaak en andere gedetineerde journalisten; |
|
18. |
verzoekt de EU haar opstelling jegens Eritrea te herzien als geen vooruitgang wordt geboekt met de kernmodaliteiten, zoals die in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou zijn vastgelegd (artikel 9), met name met betrekking tot belangrijke mensenrechtenkwesties (toegang voor de internationale Commissie van het Rode Kruis (ICRC) tot gevangenissen, vrijlating van de „G11”-gevangenen); |
|
19. |
dringt er bij de Somalische federale overgangsregering op aan, de ontvoering van de twee katholieke Italiaanse nonnen te veroordelen en maatregelen te nemen om hen zo spoedig mogelijk vrij te krijgen en verdere ontvoeringen te voorkomen; |
|
20. |
verzoekt de autoriteiten in Djibouti de politieke rechten van oppositiepartijen en onafhankelijke mensenrechtenorganisaties te beschermen, wat onder meer het garanderen van volledige persvrijheid, vrijheid van vergadering en vrijheid van meningsuiting behelst; onderstreept de noodzaak dat de regering en de oppositie in een zinvolle dialoog treden, die zou moeten leiden tot een dusdanige aanpassing van de kieswet dat bestaande politieke partijen eerlijker in het parlement zijn vertegenwoordigd; verzoekt de autoriteiten in Djibouti de oppositiepartij MRD toe te staan haar werkzaamheden te hervatten en alle leden van de leiding van de vakbond UDT/UGTD, die wegens vakbondsactiviteiten werden ontslagen, weer hun functie te laten vervullen; |
|
21. |
verzoekt de regering van Djibouti zowel wettelijke als praktische maatregelen te nemen om de rechten van vakbonden, zoals die zijn neergelegd in de kernverdragen van de (Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), beter te beschermen; |
|
22. |
betreurt dat het Ethiopische parlement de wet op de ngo's (Proclamation for the Registration and Regulation of Charities and Societies) heeft geratificeerd; dringt aan op significante aanpassingen om de elementaire beginselen op het vlak van de mensenrechten te waarborgen; verlangt een niet-restrictieve uitvoering van deze wet en dringt erop aan dat de Commissie de tenuitvoerlegging nauwlettend in het oog houdt; |
|
23. |
dringt erop aan dat de Ethiopische autoriteiten de perswet en de wet op de inschrijving van politieke partijen, alsook de samenstelling van de kiesraad, zodanig herzien dat de politieke rechten van oppositiepartijen worden gewaarborgd; dringt er bij de Ethiopische autoriteiten op aan dat beschuldigingen van intimidaties en van willekeurige arrestaties van leden van de oppositie en maatschappelijke organisaties onderzocht en de verantwoordelijken berecht worden; |
|
24. |
is diep geschokt door de detentie van Birtukan Midekssa, leider van de oppositiepartij Unity for Democracy and Justice (UDJ), en verlangt haar onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; |
|
25. |
verzoekt de Ethiopische autoriteiten het inschrijvingsverzoek van de Ethiopische nationale lerarenvereniging (NTA) onverwijld en conform de geldende voorschriften te behandelen en de leden van deze vereniging niet langer te vervolgen; |
|
26. |
verzoekt de regeringen van Ethiopië, Eritrea en Djibouti en de Raad, overeenkomstig artikel 8 en Bijlage VII van de herziene Overeenkomst van Cotonou, samen te besluiten om de politieke dialoog over mensenrechten, democratische beginselen en de rechtsstaat, met inbegrip van bovengenoemde kwesties, te intensiveren, met als doel het vaststellen van benchmarks en het bereiken van zichtbare resultaten en vorderingen op de grond; |
|
27. |
is ingenomen met het feit dat in 2009 verkiezingen in Soedan zullen worden gehouden, maar stelt vast dat de wetten die de vrijheid van meningsuiting en organisatie voor individuele personen, politieke partijen en de pers beknotten en die in strijd zijn met het Algemeen Vredesakkoord (CPA) en de nationale interimgrondwet (INC), nog niet zijn veranderd en dat er evenmin een nationale mensenrechtencommissie is opgericht; beklemtoont dat intrekking van deze wetten en vervanging door wettelijke maatregelen die in overeenstemming zijn met het CPA en de INC, alsmede oprichting van een nationale mensenrechtencommissie, noodzakelijke voorwaarden zijn voor een milieu waarin vrije en eerlijke verkiezingen kunnen worden gehouden; |
*
* *
|
28. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de voorzitter van de Commissie van de Afrikaanse Unie, de fungerend voorzitter van de Conferentie van de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement, de regeringen en parlementen van de IGAD-landen en de medevoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. |
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/107 |
EU-strategie ten aanzien van Belarus
P6_TA(2009)0027
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over de strategie van de EU ten aanzien van Belarus
(2010/C 46 E/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie in Belarus, met name die van 9 oktober 2008 over de situatie in Belarus na de parlementsverkiezingen van 28 september 2008 (1), |
|
— |
gezien de verklaring die het Voorzitterschap van de Europese Unie op 10 november 2008 namens EU heeft afgelegd over het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/844/GBVB van de Raad tot wijziging van het Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde ambtsbekleders van Belarus (2), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen met betrekking tot Belarus van 13 oktober 2008 houdende opheffing van het verbod op politieke contacten met de Belarussische autoriteiten en, voor zes maanden, van het visumverbod voor Belarussische functionarissen, waaronder president Alexander Loekasjenko, |
|
— |
gezien het EU-Jaarverslag mensenrechten 2008 van de Raad, van 27 november 2008 (14146/2/2008), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Oostelijk partnerschap, van 3 december 2008 (COM(2008)0823), |
|
— |
gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE)/Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR), van 27 november 2008 over de parlementsverkiezingen van 28 september 2008 in Belarus, |
|
— |
gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Raad in zijn bovengenoemde conclusies van 13 oktober 2008 de hoop heeft bevestigd op geleidelijke nieuwe toenadering tot Belarus en zijn bereidheid heeft bevestigd tot het op gang brengen van een dialoog met de Belarussische instanties en andere politieke krachten in het land ter bevordering van werkelijke vooruitgang op weg naar democratie en eerbiediging van de mensenrechten in dat land, |
|
B. |
overwegende dat de Raad, ter bevordering van de dialoog met de Belarussische instanties en met het oog op de goedkeuring van positieve maatregelen ter consolidatie van democratie en eerbiediging van de mensenrechten heeft besloten dat de reisbeperkingen die voor een aantal leidende figuren uit Belarus zijn ingesteld, gedurende een verlengbare periode van zes maanden niet zullen gelden, behalve voor hen die betrokken waren bij de verdwijningen in 1999 en 2000 en voor de voorzitter van de centrale kiescommissie, |
|
C. |
overwegende dat de Commissie als reactie op de positieve maatregelen die door Belarus zijn genomen, met Belarus reeds een intensievere dialoog heeft aangeknoopt op gebieden als energie, milieu, douane, vervoer en voedselveiligheid, en heeft bevestigd bereid te zijn deze technische gesprekken die voor beide zijden voordelen bieden, verder uit te breiden, |
|
D. |
overwegende dat de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR in haar eindverslag heeft verklaard dat er weliswaar kleine verbeteringen waren, maar dat de verkiezingen van 28 september 2008, die plaatsvonden in een streng gecontroleerde omgeving met een nauwelijks zichtbare campagne en werden gekenmerkt door een gebrek aan transparantie bij het tellen van de stemmen en het samentellen van de resultaten van verschillende stembureaus, uiteindelijk niet aan de internationaal erkende democratische normen voldeden; overwegende dat Lidzya Yarmoshyna, de voorzitter van de centrale verkiezingscommissie, heeft toegegeven dat de verkiezingen van september 2008 door de Europese partners niet „volledig en onvoorwaardelijk zijn erkend als beantwoordend aan de internationale normen van Europese partners”, en dat derhalve het „uiteindelijke doel” van de verkiezingen niet is gerealiseerd, |
|
E. |
overwegende dat de Commissie het Oostelijk partnerschapsinitiatief op gang heeft gebracht om de samenwerking met een aantal Oost-Europese landen, waaronder Belarus, op te voeren, mits Belarus voldoet aan specifieke normen in verband met democratie, eerbiediging van de mensenrechten en van de rechtsstaat, |
|
F. |
overwegende dat de Belarussische minister van Buitenlandse Zaken, Syarhei Martynau, heeft verklaard dat „Belarus positief staat tegenover deelname in het Oostelijk Partnerschapsinitiatief” en daaraan heeft toegevoegd dat Belarus van plan is te participeren in dit initiatief, |
|
G. |
overwegende dat de Belarussische autoriteiten de oppositieactivist Alyaksandr Barazenka hebben veroordeeld tot één jaar beperking van de bewegingsvrijheid voor zijn deelname aan een demonstratie in januari 2008, |
|
H. |
overwegende dat de Belarussische autoriteiten een toenemend aantal rooms-katholieke priesters en nonnen het recht op het uitoefenen van hun ambt en het geven van onderwijs ontzeggen, |
|
1. |
spreekt zijn waardering uit voor het besluit van de Belarussische instanties de Beweging voor de Vrijheid onder leiding van Aliaksandr Milinkevich, voormalig kandidaat voor het Belarussische presidentschap, te registreren; spreekt de hoop uit dat de Belarussische instanties de omstandigheden voor registratie en werkzaamheden van andere niet-gouvernementele organisaties met inbegrip van de mensenrechtenorganisatie Nasja Viasna zullen verbeteren; |
|
2. |
spreekt zijn waardering uit voor het besluit van de Belarussische instanties druk en distributie van de twee onafhankelijke kranten Narodnaia Volia en Naja Niva toe te staan; herinnert er tegelijkertijd aan dat er nog altijd 13 onafhankelijke dagbladen zijn die op registratie wachten; spreekt zijn waardering uit voor het besluit van de Belarussische regering de internationale normen met betrekking tot internetmedia te bespreken en over deze thema's overleg te voeren met de Belarussische vereniging van journalisten; hoopt dat er eveneens adequate voorwaarden worden geschapen voor de werkzaamheden van andere onafhankelijke media in Belarus o.m. de mogelijkheid van advertenties; |
|
3. |
neemt kennis van de bereidheid van Belarus de aanbevelingen van OVSE/ODIHR over verbetering van de kieswet in detail te bespreken; beschouwt dit als een belangrijke en bemoedigende stap van de kant van Belarus en ziet uit naar snelle tenuitvoerlegging ervan en naar aanvullende maatregelen die aansluiten bij de verwachtingen van de EU; |
|
4. |
spreekt zijn waardering uit voor de vrijlating van politieke gevangenen in Belarus, maar betreurt dat Alyaksandr Kazulin, Sergei Parsyukevich en Andrei Kim niet alle rechten genieten die door de grondwet van de republiek Belarus aan de Belarussische burgers worden gewaarborgd, zoals ook het geval is met Alyaksandr Barazenka, die in afwachting van zijn berechting twee weken in verzekerde bewaring verbleef wegens zijn deelname aan demonstratie in 2008; betreurt eveneens dat de vrijheid van andere activisten op diverse manieren wordt beperkt; |
|
5. |
is verheugd over het besluit van de Belarussische autoriteiten om tijdelijk het aan een aantal slachtoffers van de ramp in Tsjernobyl opgelegde reisverbod op te heffen teneinde ze in de gelegenheid te stellen aan rust- en herstelprogramma's deel te nemen, en hoopt dat voor de langere termijn een structurele oplossing kan worden gevonden; verzoekt het Tjsechische voorzitterschap met klem om op zo kort mogelijke termijn met de Belarussische autoriteiten te onderhandelen over een voor de hele EU geldende overeenkomst die kinderen in staat stelt de reis te maken van Belarus naar elk EU-land dat dergelijke rust- en herstelprogramma's organiseert; |
|
6. |
wijst er andermaal op dat Belarus om de betrekkingen met de EU aanzienlijk te verbeteren (1) een land zonder politieke gevangenen moet blijven, (2) de vrijheid van meningsuiting voor de media moet waarborgen, (3) met de OVSE moet blijven samenwerken aan hervorming van het kiesstelsel, (4) de voorwaarden waaronder niet-gouvernementele organisaties (NGO's) moeten werken moet verbeteren, en (5) de vrijheid van vergadering en politieke vereniging moet waarborgen; |
|
7. |
roept de Belarussische regering met klem op om de mensenrechten te eerbiedigen door:
teneinde een eind te maken aan de isolatie ten opzichte van de rest van Europa die het land zichzelf heeft opgelegd en de betrekkingen tussen de EU en Belarus aanzienlijk te verbeteren; |
|
8. |
wijst erop dat de democratische oppositie deel moet vormen van het proces van geleidelijke hernieuwing van de betrokkenheid bij Belarus; |
|
9. |
verzoekt de Raad en de Commissie verdere stappen te nemen om de visumprocedures voor burgers van Belarus te vereenvoudigen en te liberaliseren, aangezien dergelijke maatregelen van wezenlijke betekenis zijn om de belangrijkste doelstelling van het beleid van de EU jegens Belarus te verwezenlijken, te weten het intensiveren van de menselijke contacten die op hun beurt het democratiseren van het land vergemakkelijken; verzoekt hen in dit verband de mogelijkheden te bezien om de visakosten voor Belarussische burgers die de Schengenzone binnenkomen te verlagen en de procedure voor het verkrijgen van een visum te vereenvoudigen; |
|
10. |
verzoekt de Raad en de Commissie na te denken over de selectieve toepassing van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (3) en het Europees mensenrechten- en democratie-instrument (4) op Belarus door meer steun toe te kennen aan de Belarussische maatschappelijke organisaties; verzoekt de Raad en de Commissie van de Belarussische regering te verlangen dat zij als teken van goede wil en verandering in positieve richting toestaat dat de Belarussische „Europese universiteit voor menswetenschappen” in ballingschap in Vilnius (Litouwen) legaal naar Belarus terugkeert en zich onder goede omstandigheden opnieuw vestigt teneinde te gaan werken aan haar eigen toekomst in Minsk; verzoekt de Raad en de Commissie financiële steun te verlenen aan de onafhankelijke Belarussische televisiezender Belsat; verzoekt de Raad en de Commissie de Belarussische regering op te roepen de televisiezender Belsat officieel in Belarus te registreren; |
|
11. |
verzoekt de Raad en de Commissie in dit verband na te denken over maatregelen gericht op verbetering van het ondernemingsklimaat, de handel, investeringen, energie- en vervoersinfrastructuur en de grensoverschrijdende samenwerking tussen de EU en Belarus, teneinde bij te dragen tot het welzijn en de welvaart van de burgers van Belarus, alsook aan hun mogelijkheden vrijelijk te communiceren met en te reizen naar de EU te vergroten; |
|
12. |
verzoekt de Raad en de Commissie te bekijken of de Europese Investeringsbank kan deelnemen aan investeringen in Belarussische infrastructuur voor de doorvoer van energie; beklemtoont het belang van de deelname van Europese bedrijven aan het privatiseringsproces in Belarus; |
|
13. |
verzoekt de Belarussische instanties tijdens de bouw van een nieuwe kerncentrale strikt de hand te houden aan internationale veiligheidsnormen en -eisen; verzoekt Belarus het aanvullend protocol van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) bij de alomvattende waarborgovereenkomst (comprehensive safeguards agreement) te ratificeren; verzoekt de Commissie te voldoen door Belarus van de aanbevelingen van het IAEA, de eisen van het Verdrag inzake de veiligheid van kerninstallaties en het Nucleaire non-proliferatieverdrag, alsook de gevolgen die de exploitatie van de kerncentrale kan hebben voor buurlanden in de EU, te controleren en hierover verslag te doen aan het Parlement en de lidstaten; |
|
14. |
betreurt dat de Belarussische overheid de laatste jaren herhaaldelijk heeft besloten inreisvisa te weigeren aan leden van het Europese Parlement en van nationale parlementen; verzoekt de Belarussische overheid geen hindernissen meer op te werpen die de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Belarus beletten het land te bezoeken; |
|
15. |
is verheugd over de tot nu toe door de Belarussische autoriteiten gevolgde benadering om, ondanks enorme druk, de unilaterale onafhankelijkheidsverklaringen van Zuid-Ossetië en Abchazië niet te erkennen; |
|
16. |
veroordeelt het feit dat Belarus het enige land in Europa is dat nog steeds de doodstraf kent, hetgeen in strijd is met VN-waarden; |
|
17. |
verzoekt de Belarussische instanties de vrijheid van godsdienst te eerbiedigen; veroordeelt het feit dat Europese burgers, onder wie priesters, herhaaldelijk door Belarus worden uitgewezen, hetgeen haaks staat op het proces van vertrouwenwekkende maatregelen ten opzichte van de EU; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Parlementaire Vergaderingen van de OVSE en de Raad van Europa, het secretariaat van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten en het parlement en de regering van Belarus. |
(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0470.
(2) PB L 300 van 11.11.2008, blz. 56.
(3) Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1).
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/111 |
Srebrenica
P6_TA(2009)0028
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over Srebrenica
(2010/C 46 E/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 juli 2005 over Srebrenica (1), |
|
— |
gezien de op 16 juni 2008 te Luxemburg ondertekende stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië-Herzegovina, anderzijds en het EU-lidmaatschap dat alle landen van de westelijke Balkan op de Europese Top in Thessaloniki in 2003 in het vooruitzicht werd gesteld, |
|
— |
gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat in juli 1995 de Bosnische stad Srebrenica, destijds een geïsoleerde enclave die in de resolutie van 16 april 1993 van de VN-Veiligheidsraad tot beschermde zone was uitgeroepen, in handen viel van Servische milities onder bevel van generaal Ratko Mladić en onder leiding van de toenmalige president van de Republika Srpska, Radovan Karadžić, |
|
B. |
overwegende dat na de val van Srebrenica verscheidene dagen lang een massaslachting heeft plaatsgevonden waarbij meer dan 8 000 moslimmannen en -jongens, die hun toevlucht hadden gezocht in dit gebied dat onder de bescherming stond van de beschermingsmacht van de VN (UNPROFOR), zonder vorm van proces werden terechtgesteld door Bosnisch-Servische strijdkrachten van generaal Mladić en door paramilitaire eenheden, zoals ongeregelde Servische politie-eenheden die het Bosnische gebied vanuit Servië waren binnengekomen; dat bijna 25 000 vrouwen, kinderen en bejaarden werden gedeporteerd, waarmee deze gebeurtenis de ernstigste oorlogsmisdaad in Europa is geweest sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, |
|
C. |
overwegende dat dit drama, dat door het Internationaal Straftribunaal voor ex-Joegoslavië (ICTY) is erkend als genocide, plaatsvond in een door de VN veilig verklaard gebied en daarom symbolisch is voor het onvermogen van de internationale gemeenschap in te grijpen in een conflict en de burgerbevolking te beschermen, |
|
D. |
overwegende dat de Bosnisch-Servische strijdkrachten de Conventie van Genève talloze malen hebben geschonden bij hun optreden tegen de burgerbevolking van Srebrenica, zoals bij de deportatie van duizenden vrouwen, kinderen en bejaarden en de verkrachting van een groot aantal vrouwen, |
|
E. |
overwegende dat ondanks de enorme inspanningen die tot op heden zijn gedaan om individuele en massagraven te vinden en de stoffelijke resten van de slachtoffers op te graven en te identificeren, het onderzoek tot op heden niet heeft geleid tot een volledige reconstructie van de gebeurtenissen in en rond Srebrenica, |
|
F. |
overwegende dat er zonder gerechtigheid geen sprake van echte vrede kan zijn en dat onvoorwaardelijke samenwerking met het ICTY voor de landen van de westelijke Balkan een basisvereiste blijft om het proces van integratie in de EU voort te zetten, |
|
G. |
overwegende dat generaal Radislav Krstić van het Bosnisch-Servische leger als eerste door het ICTY schuldig werd bevonden aan medeplichtigheid aan de genocide in Srebrenica, maar dat de voornaamste beschuldigde, Ratko Mladić, bijna veertien jaar na de tragische gebeurtenissen nog steeds op vrije voeten is; dat het toe te juichen is dat dat Radovan Karadžić thans is overgedragen aan het ICTY, |
|
H. |
overwegende dat de instelling van een herdenkingsdag het beste middel is om de slachtoffers van de massamoorden te herdenken en een duidelijke boodschap vormt voor komende generaties, |
|
1. |
herdenkt en eert alle slachtoffers van de gruweldaden tijdens de oorlogen in het voormalige Joegoslavië; betuigt zijn medeleven aan en solidariteit met de families van de slachtoffers, waarvan velen niet met zekerheid weten wat er met hun familieleden is gebeurd; erkent dat deze niet-aflatende pijn nog eens wordt versterkt doordat diegenen die voor deze daden verantwoordelijk zijn, niet voor de rechter zijn gebracht; |
|
2. |
verzoekt de Raad en de Commissie om de dag van de genocide in Srebrenica-Potočari op gepaste wijze te gedenken door het Parlement te steunen in het uitroepen van 11 juli tot de dag waarop in de gehele Europese Unie de genocide in Srebrenica herdacht wordt, en om alle landen van de westelijke Balkan op te roepen dit voorbeeld te volgen; |
|
3. |
dringt aan op verdere inspanningen om de resterende voortvluchtigen voor de rechter te brengen; verklaart volledig achter het waardevolle en moeilijke werk van het ICTY te staan en onderstreept dat een belangrijke stap naar vrede en stabiliteit in de regio kan worden gezet door degenen die verantwoordelijk zijn voor de moorden in en rond Srebrenica voor de rechter te brengen; herhaalt dienaangaande dat extra aandacht moet worden besteed aan de berechting van oorlogsmisdaden op nationaal niveau; |
|
4. |
benadrukt het belang van verzoening als onderdeel van het Europese integratieproces; wijst op de belangrijke rol van religieuze gemeenschappen, de media en het onderwijsstelsel bij dit proces, zodat burgers van alle etnische groeperingen de spanningen van het verleden achter zich kunnen laten en kunnen beginnen aan een vreedzame en oprechte co-existentie ten behoeve van duurzame vrede, stabiliteit en economische groei; doet een dringend beroep op alle landen verdere pogingen te doen om zich met een moeilijk en pijnlijk verleden te verzoenen; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering en het parlement van Bosnië-Herzegovina en zijn entiteiten, en de regeringen en parlementen van de landen van de westelijke Balkan. |
(1) PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 468.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/113 |
Iran: de zaak Shirin Ebadi
P6_TA(2009)0029
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over Iran: de zaak Shirin Ebadi
(2010/C 46 E/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, met name over de mensenrechten, |
|
— |
onder verwijzing naar de derde interparlementaire bijeenkomst tussen het Europees Parlement en de Majlis (parlement) van de Islamitische Republiek Iran, in Brussel op 4 en 5 november 2008 en het verslag daarover, |
|
— |
onder verwijzing naar de verklaring van 22 december 2008 van het voorzitterschap van de Raad, namens de Europese Unie, over de sluiting door de Iraanse politie van het Centrum voor de verdediging van de mensenrechten (CDHR), dat onder leiding staat van Shirin Ebadi, advocate en winnares van de Nobelprijs voor de vrede in 2003, |
|
— |
onder verwijzing naar de verklaringen van het voorzitterschap van de Raad van 31 december 2008, over de bedreigingen tegen Shirin Ebadi, |
|
— |
onder verwijzing naar de verklaring van 3 januari 2009 door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over de intimidatie en de vervolging van Shirin Ebadi en over haar veiligheid, |
|
— |
onder verwijzing naar de eerdere resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in het bijzonder resolutie 63/191 van 18 december 2008 over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran, |
|
— |
onder verwijzing naar het verslag van de secretaris-generaal van de VN over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran van 1 oktober 2008, |
|
— |
onder verwijzing naar de verklaring van de Verenigde Naties over de verdedigers van de mensenrechten, die op 9 december 1998 is aangenomen, |
|
— |
gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, die alle door Iran zijn ondertekend, |
|
— |
gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de algemene mensenrechtensituatie in Iran sinds 2005 op alle fronten onophoudelijk is verslechterd, met name ten aanzien van de gebruikmaking van de burgerrechten en de politieke vrijheid, ondanks het feit dat Iran heeft toegezegd de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in het kader van de diverse internationale instrumenten op dit terrein te zullen bevorderen en beschermen, |
|
B. |
overwegende dat de Iraanse politie en veiligheidsagenten op 21 december 2008 het CDHR dat wordt geleid door Shirin Ebadi, hebben gesloten, terwijl het voorbereidingen trof voor de viering van het zestigjarig bestaan van de UVRM, |
|
C. |
overwegende dat op 29 december 2008 het kantoor van Shirin Ebadi doorzocht is en documenten en computers zijn meegenomen; overwegende dat op 1 januari 2009 een vijandige menigte voor haar huis en kantoor heeft gedemonstreerd, waarbij slogans tegen haar werden geroepen, het bord van haar advocatenkantoor werd getrokken en het gebouw met graffiti werd besmeurd, |
|
D. |
overwegende dat er steeds meer bewijzen zijn dat de vervolging door de Iraanse autoriteiten van Shirin Ebadi is toegenomen wegens haar contacten met mensenrechtenmedewerkers van de VN en omdat zij gebruik hebben gemaakt van door het centrum geleverde informatie in een VN-verslag van 2 oktober 2008 over de mensenrechtensituatie in Iran, |
|
E. |
overwegende dat Shirin Ebadi doodsbedreigingen heeft ontvangen nadat zij had besloten de verdediging op zich te nemen van het zevenhoofdige leiderschap van de Baha'i- geloofsgemeenschap, die in mei 2008 gezamenlijk werden gearresteerd; overwegende dat het CDHR ook geprotesteerd heeft tegen het feit dat de autoriteiten studenten van de universiteiten hebben verwijderd, |
|
F. |
overwegende dat IRNA, Iran's officiële nieuwsagentschap, in augustus 2008 de valse informatie heeft verspreid dat Shirin Ebadi's dochter, Narges Tavasolian, zich tot het Baha'i-geloof had bekeerd, een aantijging die ernstige gevolgen kan hebben, aangezien aanhangers van het Baha'i-geloof in Iran ernstig vervolgd worden, |
|
G. |
overwegende dat leden van een ander bekend mensenrechtencentrum in Iran, de mensenrechtenorganisatie van Koerdistan (HROK) even ernstig worden geïntimideerd door de autoriteiten en voortdurend met aanhouding worden bedreigd; met name overwegende dat de stichter, Mohammad Sadiq Kaboudvand, veroordeeld is tot tien jaar gevangenisstraf op de beschuldiging tegen de nationale veiligheid te hebben gehandeld door de oprichting van de HROK, |
|
H. |
overwegende dat de regering en de autoriteiten van Iran de plicht hebben advocaten die ijveren voor de mensenrechten te beschermen; dat de reeds aangehaalde verklaring van de Verenigde Naties over de verdedigers van de mensenrechten, die door de Algemene Vergadering van de VN in 1998 eenstemmig werd aangenomen, stelt dat de staten, alle mogelijke maatregelen moeten nemen om te zorgen voor de bescherming door de bevoegde autoriteiten van de verdedigers van de mensenrechten tegen alle vormen van geweld, bedreiging, represailles, de facto of de jure discriminatie, druk of welk ander willekeurig optreden als consequentie van hun legitieme inspanningen om de mensenrechten te beschermen, |
|
1. |
veroordeelt in de sterkste bewoordingen de onderdrukking, vervolging en bedreiging waaraan Shirin Ebadi blootstaat en de sluiting van het CDHR in Teheran en geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de toenemende vervolging van verdedigers van de mensenrechten in Iran, wijst erop dat de inval van Iraanse veiligheidstroepen in het CDHR in Teheran gezien moet worden in een bredere context, namelijk het doel de verdedigers van de mensenrechten in Iran het zwijgen op te leggen; |
|
2. |
geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid dat de voortdurende vervolging, bedreigingen en aanvallen waaraan Shirin Ebadi blootstaat, niet alleen haar veiligheid in gevaar brengen maar ook die van alle activisten in de Iraanse samenleving en de verdedigers van de mensenrechten; |
|
3. |
beklemtoont dat de sluiting van het CDHR niet alleen een aanval is op Shirin Ebadi en de verdedigers van de mensenrechten in Iran maar op alle verdedigers van de mensenrechten in de wereld, waarvan zij een invloedrijke en belangrijke vertegenwoordigster is; |
|
4. |
dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan een einde te maken aan de onderdrukking, vervolging en bedreigingen waaraan Shirin Ebadi blootstaat, te zorgen voor haar veiligheid en toestemming geven voor de heropening van het CDHR; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan het CDHR en de HROK en andere mensenrechtenorganisaties toe te staan onbelemmerd hun werkzaamheden te verrichten; |
|
5. |
dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan hun internationale toezeggingen op het vlak van de mensenrechten gestand te doen en met name het recht op vreedzame vergadering, dat verankerd is in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat door Iran is ondertekend en geratificeerd; |
|
6. |
verklaart andermaal zich zorgen te maken over de vervolging en opsluiting van burgers in Iran die ijveren voor de verdediging van de mensenrechten en campagne voeren tegen de doodstraf, en doorgaans worden beschuldigd van „activiteiten tegen de nationale veiligheid”; dringt er voorts bij Iran op aan een einde te maken aan pesterijen, intimidatie en vervolging van politieke tegenstanders en verdedigers van de mensenrechten, en mensen die zonder vorm van proces of op grond van hun politieke opvattingen gevangen worden gehouden in vrijheid te stellen en een einde te maken aan de straffeloosheid voor schendingen van de mensenrechten; |
|
7. |
veroordeelt in de sterkst mogelijke bewoordingen de drie stenigingen die eind december 2008, volgens de woordvoerder van de rechterlijke macht, in de stad Mashhad hebben plaatsgehad, en dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan zich te houden aan het afgekondigde moratorium en op korte termijn met wetgeving te komen om deze wrede straf af te schaffen; |
|
8. |
is ernstig bezorgd over de gezondheidssituatie van Mohammad Sadiq Kaboudvand, die na zijn gevangenneming steeds slechter wordt; beschouwt hem als een gewetensgevangene en dringt erop aan dat hij onmiddellijk en onvoorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld en medische zorg ontvangt; |
|
9. |
betreurt het in ernstige mate dat voortdurend gebruik wordt gemaakt van schorsing van studenten om hen te straffen voor het organiseren van vrije, openbare debatten en dringt bij de autoriteiten aan op vrijlating van degenen die op de universiteit van Shiraz zijn gearresteerd tijdens de laatste jaarlijkse nationale studentendag op 6 december 2008; |
|
10. |
doet een beroep op de Iraanse autoriteiten, in navolging van de verklaring van de regering, religieuze minderheden te respecteren en onverwijld de Baha'i-leiders Fariba Kamalabadi, Jamaloddin Khanjami, Atif Naeimi, Saeid Rasaie, Makvash Sabet, Behrouz Tavakkoli en Vahid Tizfahm in vrijheid te stellen, omdat zij alleen om hun geloof in hechtenis zijn genomen; |
|
11. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan hun onderzoek naar de mensenrechtensituatie in Iran voort te zetten en het Parlement in de eerste helft van 2009 een omvangrijk verslag over deze kwestie te doen toekomen en concrete gevallen van schendingen van de mensenrechten aan de orde te blijven stellen; |
|
12. |
beklemtoont dat de mogelijke toekomstige sluiting van een Samenwerkings- en handelsovereenkomst tussen Iran en de EU ook afhankelijk is van een aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran; |
|
13. |
doet een beroep op het voorzitterschap van de Raad en de diplomatieke vertegenwoordigers van de lidstaten in Iran om onverwijld gecoördineerde actie te ondernemen ten aanzien van voornoemde punten van zorg; |
|
14. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de VN-Mensenrechtenraad, het hoofd van de rechterlijke macht van Iran, en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran. |
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/116 |
Guinee
P6_TA(2009)0030
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over de staatsgreep in Guinee
(2010/C 46 E/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gelet op artikel 115, lid 5,van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat een groep officieren op 23 december 2008 op de dag na het overlijden van president Lansane Conté de macht in Guinee heeft gegrepen, |
|
B. |
overwegende dat Lansana Conté als officier in 1984 zelf eveneens op het moment van overlijden van zijn voorganger, president Sékou Touré, met geweld aan de macht kwam en gedurende 24 jaar in het zadel bleef, |
|
C. |
overwegende dat er voor het leger geen plaats bij het bestuur van landen is weggelegd, |
|
D. |
overwegende dat het mandaat van de Nationale Vergadering sinds twee jaar is verstreken en dat er sindsdien geen parlementsverkiezingen zijn gehouden, |
|
E. |
overwegende dat de bevolking van Guinee en haar vertegenwoordigers zelf moeten beslissen over de politieke, economische en sociale toekomst van het land en dat de termijn voor het organiseren van verkiezingen die door de militaire junta is voorgesteld, veel te lang is, |
|
F. |
overwegende dat de staatsgreep is veroordeeld door de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) en de Afrikaanse Unie (AU), die tot een tijdelijke uitsluiting van Guinee van hun activiteiten besloten hebben, |
|
G. |
overwegende dat de voornaamste oppositiepartijen en het samenwerkingsverband vakorganisaties die de stakingen van juni 2006 en januari 2007 organiseerden nota hebben genomen van de machtsovername, maar dat de voorzitter van de Nationale Vergadering tot herstel van de grondwettelijke situatie heeft opgeroepen, |
|
H. |
overwegende dat één op de twee inwoners van Guinee volgens de Wereldbank moet rondkomen van het equivalent van 1 USD per dag en dat het inkomen per hoofd van de bevolking sinds de onafhankelijkheid van het land ondanks zijn belangrijke hulpbronnen op waterkrachtgebied en mijnbouwreserves, voortdurend is gedaald, |
|
I. |
verwegende dat „Transparency International” Guinee als een van de meest corrupte landen van Afrika heeft geclassificeerd, |
|
J. |
verwegende dat de staatsgreep is gepleegd in een bedenkelijke economische en sociale context en dat de ontwikkeling de beste garantie biedt voor het welslagen van de democratie, |
|
K. |
overwegende dat diverse malen in verschillende steden van Guinee demonstraties zijn georganiseerd in protest tegen de toenemende kosten van het levensonderhoud en het gebrek aan basisvoedingsmiddelen, |
|
L. |
overwegende dat wijlen president Lansane Conté een verontrustende reputatie op het gebied van de mensenrechten had, onder meer wegens het gebruik van excessief geweld door de strijdkrachten en politie tegen burgers, willekeurige gevangenneming en gevangenhouding zonder proces en aanvallen op de vrijheid van meningsuiting, |
|
M. |
overwegende dat het van belang is volledig rekening te houden van de voorstellen van politieke partijen, vakbewegingen en organisaties van het maatschappelijk midden om tot een nationale dialoog te komen opdat overeenstemming kan worden bereikt over een vreedzame en democratische overgang en over een tijdschema voor parlements- en presidentsverkiezingen, |
|
N. |
overwegende dat de besluiten en benoemingen van de militaire junta, met name op regeringsniveau, niet met de fundamentele regels van de rechtsstaat stroken, |
|
O. |
gezien de benoeming tot premier van Kabiné Komara, die verantwoordelijke posten bekleedde bij de Afrikaanse bank voor in- en uitvoer, en constaterend dat zijn naam op de lijst stond van personen die de vakorganisaties bij de gebeurtenissen van februari 2007 als kandidaten voor het premierschap hadden voorgesteld, |
|
P. |
gezien de willekeurige arrestaties van vooraanstaande militairen en burgers, |
|
1. |
veroordeelt de machtsgreep van een groep officieren en dringt erop aan dat binnen een termijn van enkele maanden vrije en transparante parlements- en presidentsverkiezingen worden georganiseerd die aan de internationale normen voldoen, en wel met medewerking van de AU en de ECOWAS, de steun van de EU en onder het gezag van een burgerlijke overgangsregering; |
|
2. |
roept op tot een inter-Guineese nationale dialoog met deelneming van alle politieke partijen, vakbewegingen en organisaties van het maatschappelijk middenveld teneinde de weg voor een democratische overgang te effenen; |
|
3. |
dringt bij de aan de macht zijnde junta aan op eerbiediging van het recht op een vrije mening, de vrijheid van meningsuiting en vereniging, waaronder het recht van vreedzame vergadering, zoals neergelegd in de Universele verklaring inzake de rechten van de mens; |
|
4. |
veroordeelt de arrestatie en gevangenhouding zonder enige tenlastelegging van militairen en burgers en dringt aan op hun onmiddellijke vrijlating indien het niet mogelijk is deze personen iets concreets ten laste te leggen; |
|
5. |
neemt kennis van de politieke verbintenissen van de nieuwe leiders in Guinee ten aanzien van met name de radicale corruptiebestrijding en de instelling van een transparant democratisch stelsel in dit land; dringt erop aan dat men zich aan deze beloften houdt; |
|
6. |
is verheugd over het besluit van de AU en van de ECOWAS tot uitsluiting van Guinee van hun activiteiten zolang dit land niet over een democratisch gekozen parlement en regering beschikt; |
|
7. |
wenst dat in het kader van de artikelen 8 en 96 van de Overeenkomst van Cotonou een politieke dialoog op gang wordt gebracht tussen de EU en de overgangsautoriteiten die de macht in Guinee hebben overgenomen; |
|
8. |
verzoekt de Commissie zich gereed te houden voor het bevriezen van iedere andere vorm van hulp dan humanitaire hulp en voedselhulp en, indien een overgang naar democratie uitblijft, de toepassing van sancties te onderzoeken die gericht zijn op autoriteiten die de macht met geweld hebben overgenomen; |
|
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Veiligheidsraad van de VN, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de ECOWAS, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en aan de autoriteiten van Guinee. |
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/118 |
Persvrijheid in Kenia
P6_TA(2009)0031
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2009 over de persvrijheid in Kenia
(2010/C 46 E/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, |
|
— |
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Kenia, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat president Kibaki op 2 januari 2009 heeft ingestemd met het Keniaanse wetsvoorstel inzake communicatie (amendement) uit 2008, tot wijziging van de Keniaanse wet inzake communicatie uit 1998, |
|
B. |
overwegende dat in deze wet, in zijn huidige vorm, geen rekening wordt gehouden met het recht op vrije meningsuiting en met de persvrijheid, vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en overgenomen door andere internationale conventies die door de Kenia zijn ondertekend en geratificeerd, waaronder het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, |
|
C. |
overwegende dat afdelingen 88 en 46 voor de meeste problemen zorgen; overwegende dat afdeling 88 de minister van Informatie de bevoegdheid geeft om mediaorganisaties waarvan wordt gedacht dat ze een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, te bestormen, en de aanwezige zenduitrusting te ontmantelen; overwegende dat de staat krachtens afdeling 46 de bevoegdheid heeft om de inhoud van elektronische en gedrukte media te bepalen, |
|
D. |
overwegende dat de wet inzake media van 2008, volgens een persbericht van de Oost-Afrikaanse vereniging van journalisten (EAJA), zal leiden tot rechtstreekse censuur van de media door de regering, |
|
E. |
overwegende dat premier Odinga zich heeft geschaard bij de wijdverbreide tegenstand tegen de wetgeving; overwegende dat functionarissen van de Orange Democratic Movement (ODM) recentelijk crisisberaad hebben gehouden, en hebben verklaard dat de president de premier niet heeft geraadpleegd over de mediawet, |
|
F. |
overwegende dat de instemming van de president er volgens de Keniaanse nationale commissie voor mensenrechten op wijst dat de grote regeringscoalitie niet eendrachtig werkt, |
|
G. |
overwegende dat vrijheid van meningsuiting een grondrecht is, vastgelegd in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
H. |
overwegende dat een jaar geleden, na de gebrekkige presidentsverkiezingen in Kenia, straatprotesten hebben geleid tot rellen en etnische botsingen die zich over het hele land hebben verspreid, waarbij meer dan 1 000 mensen het leven lieten en 350 000 personen dakloos achterbleven, |
|
1. |
betreurt de ondertekening van het Keniaanse wetsvoorstel inzake communicatie (amendement) door president Kibaki, die het ten tijde van de ondertekening naliet rekening te houden met wijdverspreide bedenkingen bij dit voorstel; |
|
2. |
is echter tevreden met de recente beslissing van president Kibaki om de mediawet te herzien en met zijn gebaar om amendementen voorgesteld door mediamedewerkers in overweging te nemen; |
|
3. |
herhaalt zijn verbintenis zich in te zetten voor persvrijheid en voor de grondrechten van vrijheid van meningsuiting, informatie en vereniging; benadrukt dat toegang tot informatie uit een verscheidenheid aan bronnen van wezenlijk belang is om burgers te emanciperen; |
|
4. |
roept de Keniaanse regering op raadplegingen van belanghebbenden op te starten om tot een akkoord te komen over hoe de communicatie-industrie beter kan worden gereguleerd, zonder te raken aan de persvrijheid; vraagt president Kibaki en premier Odinga al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat bijgewerkte versies van de nieuwe mediawet in overeenstemming zijn met de beginselen van vrijheid van meningsuiting en van informatie; |
|
5. |
benadrukt de noodzaak de straffeloosheid in Kenia aan te pakken en de verantwoordelijken van het geweld na de verkiezingen vorig jaar voor de rechter te brengen; roept op tot de oprichting van een onafhankelijke commissie bestaande uit plaatselijke en internationale juridische deskundigen om het onderzoek en de vervolgingen te leiden; merkt op dat president Kibaki en premier Odinga er in theorie mee hebben ingestemd om een dergelijke commissie op te richten, wat tot dusver nog niet is gebeurd; |
|
6. |
verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering van Kenia, de medevoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de voorzitters van de Commissie en de Uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie. |
III Voorbereidende handelingen
Europees Parlement
Dinsdag, 13 januari 2009
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/120 |
Overeenkomst EG/VS voor samenwerking op het gebied van burgerluchtvaartveiligheid *
P6_TA(2009)0001
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende samenwerking op het gebied van de regulering van de burgerluchtvaartveiligheid (10972/2007 – COM(2007)0325 – C6-0275/2008 – 2007/0111(CNS))
(2010/C 46 E/21)
(Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een beschikking van de Raad (10972/2007 - COM(2007)0325), |
|
— |
gelet op artikel 80, lid 2, artikel 133, lid 4, artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin en artikel 300, lid 4, van het EG-Verdrag, |
|
— |
gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0275/2008), |
|
— |
gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7, en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0468/2008), |
|
1. |
stemt in met het sluiten van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika. |
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/120 |
Gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovalbumine en lactoalbumine (gecodificeerde versie) *
P6_TA(2009)0002
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovalbumine en lactoalbumine (gecodificeerde versie) (COM(2008)0488 – C6-0334/2008 – 2008/0155(CNS))
(2010/C 46 E/22)
(Raadplegingsprocedure – codificatie)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0488), |
|
— |
gelet op de artikelen 26, 87 tot en met 89, 132 e.v. en 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0334/2008), |
|
— |
gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1), |
|
— |
gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0510/2008), |
|
A. |
overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudig codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen, |
|
1. |
gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/121 |
Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor verplaatsing van de statutaire zetel (gecodificeerde versie) *
P6_TA(2009)0003
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (gecodificeerde versie) (COM(2008)0492 – C6-0336/2008 – 2008/0158(CNS))
(2010/C 46 E/23)
(Raadplegingsprocedure – codificatie)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0492), |
|
— |
gelet op artikel 94 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0336/2008), |
|
— |
gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1), |
|
— |
gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0511/2008), |
|
A. |
overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen, |
|
1. |
gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/122 |
Regeling van het taalgebruik van toepassing op de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie *
P6_TA(2009)0004
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het ontwerpbesluit van de Raad houdende wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing op de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (13301/2008 – C6-0348/2008 – 2008/0806(CNS))
(2010/C 46 E/24)
(Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van de Raad (13301/2008), |
|
— |
gelet op artikel 245, alinea 2, van het EG-Verdrag en artikel 160, alinea 2, van het Euratom-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0348/2008), |
|
— |
gelet op artikel 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0508/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/123 |
Kaderrichtlijn duurzaam gebruik van bestrijdingsmiddelen ***II
P6_TA(2009)0010
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (6124/2008 – C6-0323/2008 – 2006/0132(COD))
(2010/C 46 E/25)
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (6124/2008 – C6-0323/2008) (1), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0373), |
|
— |
gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, |
|
— |
gelet op artikel 62 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0443/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 254 E van 7.10.2008, blz. 1.
(2) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 157.
P6_TC2-COD(2006)0132
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 13 januari 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn …)
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/124 |
Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ***II
P6_TA(2009)0011
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (11119/8/2008 – C6-0326/2008 – 2006/0136(COD))
(2010/C 46 E/26)
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11119/8/2008 – C6-0326/2008) (1), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0388), |
|
— |
gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2008)0093), |
|
— |
gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag, |
|
— |
gelet op artikel 62 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0444/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 266 E van 21.10.2008, blz. 1.
(2) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 181.
P6_TC2-COD(2006)0136
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 13 januari 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …)
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/125 |
Coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (herschikking) (ICBE'S) ***I
P6_TA(2009)0012
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (herschikking) (COM(2008)0458 – C6-0287/2008 – 2008/0153(COD))
(2010/C 46 E/27)
(Medebeslissingsprocedure: herschikking)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0458), |
|
— |
gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 47, lid 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0287/2008), |
|
— |
gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1), |
|
— |
gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0497/2008), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen, |
|
1. |
gaat akkoord met onderstaand gewijzigd voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P6_TC1-COD(2008)0153
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 januari 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/65/EG.)
Woensdag, 14 januari 2009
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/126 |
Veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten ***I
P6_TA(2009)0015
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (COM(2007)0619 – C6-0359/2007 – 2007/0216(COD))
(2010/C 46 E/28)
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0619), |
|
— |
gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 62, lid 2, onder a), van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0359/2007), |
|
— |
gelet op artikel 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0500/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaringen in bijlage; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
P6_TC1-COD(2007)0216
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 januari 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 444/2009.)
BIJLAGE
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de noodzaak de veiligheid van paspoorten en reisdocumenten te vergroten door veilige onderliggende documenten te gebruiken
Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten tot het afgeven van paspoorten en andere reisdocumenten, benadrukken het Europees Parlement en de Raad dat het streven naar veiliger paspoorten kan worden ondermijnd indien paspoorten worden afgegeven op basis van onbetrouwbare onderliggende documenten.
Het paspoort als zodanig is slechts één schakel in een veiligheidsketen die begint met de indiening van de onderliggende documenten, vervolgens de afname van biometrische kenmerken behelst en eindigt met de vergelijking van de gegevens aan grenscontroleposten. Deze keten is niet veiliger dan zijn zwakste schakel.
Het Europees Parlement en de Raad wijzen erop dat de lidstaten een grote verscheidenheid aan situaties en procedures kennen met betrekking tot de voor een paspoortaanvraag vereiste onderliggende documenten, en dat deze documenten gewoonlijk minder veiligheidskenmerken vertonen dan het paspoort als zodanig en in hogere mate vatbaar zijn voor namaak en vervalsing.
De Raad zal derhalve een vragenlijst opstellen voor de lidstaten om een vergelijking te kunnen maken tussen de procedures en de documenten die elke lidstaat voorschrijft voor de afgifte van paspoorten of reisdocumenten. Op basis van deze analyse moet kunnen worden beoordeeld of er gemeenschappelijke beginselen of richtsnoeren inzake beste praktijken in deze materie moeten worden opgesteld.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de in artikel 5 bis bedoelde studie
Het Europees Parlement en de Raad noteren dat de Commissie één studie zal verrichten voor de doeleinden van artikel 5 bis van deze verordening en artikel 2 van [het voorstel voor een] Verordening houdende wijziging van de Gemeenschappelijke Visuminstructies.
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/128 |
Overheidsopdrachten op het gebied van defensie en veiligheid ***I
P6_TA(2009)0016
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van bepaalde overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (COM(2007)0766 – C6-0467/2007 – 2007/0280(COD))
(2010/C 46 E/29)
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0766), |
|
— |
gelet op artikel 251, lid 2, artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0467/2007), |
|
— |
gelet op artikel 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0415/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
P6_TC1-COD(2007)0280
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 januari 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/81/EG.)
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/129 |
Gevaarlijke stoffen en preparaten (dichloormethaan) ***I
P6_TA(2009)0017
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende beperkingen van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (dichloormethaan) (COM(2008)0080 – C6-0068/2008 – 2008/0033(COD))
(2010/C 46 E/30)
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0080), |
|
— |
gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0068/2008), |
|
— |
gelet op artikel 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0341/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
P6_TC1-COD(2008)0033
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 januari 2009 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van dichloormethaan
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. 455/2009/EG.)
|
24.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 46/130 |
Bekrachtiging van het verdrag inzake arbeid in de visserij *
P6_TA(2009)0018
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie van 2007 te bekrachtigen (Verdrag nr. 188) (COM(2008)0320 – C6-0218/2008 – 2008/0107(CNS))
(2010/C 46 E/31)
(Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een beschikking van de Raad (COM(2008)0320), |
|
— |
gezien Verdrag nr. 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake arbeid in de visserij dat op 14 juni 2007 werd goedgekeurd, |
|
— |
gelet op artikel 42 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag, |
|
— |
gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0218/2008), |
|
— |
gelet op de artikelen 51 en 83, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie visserij (A6-0423/2008), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een beschikking van de Raad; |
|
2. |
dringt er bij alle lidstaten op aan het verdrag spoedig te ratificeren en de inhoud ervan reeds vóór de afronding van het ratificatieproces ten uitvoer te leggen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |