ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.CE2010.045.dut

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 45E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
23 februari 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

Europees Parlement

 

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 16 december 2008

2010/C 045E/01

Impact van toerisme op kustregio's
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over de impact van het toerisme op kustregio’s: aspecten van regionale ontwikkeling (2008/2132(INI))

1

2010/C 045E/02

Mediageletterdheid in een digitale wereld
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over mediageletterdheid in de digitale wereld (2008/2129(INI))

9

2010/C 045E/03

Technische voorschriften inzake risicobeheer
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft

15

2010/C 045E/04

Bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere) (2008/2126(INI))

17

 

Donderdag, 18 december 2008

2010/C 045E/05

Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (2008/2098(INI))

23

2010/C 045E/06

Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren — Uitvoering van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren — uitvoering van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 (2008/2102(INI))

33

2010/C 045E/07

Aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening

39

2010/C 045E/08

Evaluatie en toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en van het grensbewakingssysteem Eurosur
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de evaluatie en de toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en over het Europese grensbewakingssysteem Eurosur (2008/2157(INI))

41

2010/C 045E/09

De impact van namaak op de internationale handel
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de impact van namaak op de internationale handel (2008/2133(INI))

47

2010/C 045E/10

Verslagleggingsvoorschriften voor kleine en middelgrote ondernemingen
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over financiële verslagleggingsvoorschriften voor kleine en middelgrote ondernemingen, met name micro-entiteiten

58

2010/C 045E/11

Europese Authentieke Akte
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie inzake de Europese authentieke akte (2008/2124(INI))

60

BIJLAGE

63

2010/C 045E/12

E-justitie
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie over e-justitie (2008/2125(INI))

63

BIJLAGE

66

2010/C 045E/13

Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie betreffende de rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (2008/2123(INI))

71

BIJLAGE

73

2010/C 045E/14

Ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties (2008/2097(INI))

74

2010/C 045E/15

Zimbabwe
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de situatie in Zimbabwe

86

2010/C 045E/16

Nicaragua
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de aanslagen op verdedigers van de rechten van de mens, de burgerlijke vrijheden en de democratie in Nicaragua

89

2010/C 045E/17

Rusland: agressie tegen verdedigers van de mensenrechten en het proces over de moord op Anna Politkovskaja
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over aanvallen op mensenrechtenactivisten in Rusland en het proces over de moord op Anna Politkovskaja

92

 

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Donderdag, 18 december 2008

2010/C 045E/18

Ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer
Besluit van het Europees Parlement van 18 december 2008 over een ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2008/2320(ACI))

95

BIJLAGEWIJZIGING VAN HET INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD VAN 17 MEI 2006 TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE OVER DE BEGROTINGSDISCIPLINE EN EEN GOED FINANCIEEL BEHEER

96

2010/C 045E/19

Ontwerpwijziging van het IIA van 17 mei 2006
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008over een ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2008/2325(INI))

97

 

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 16 december 2008

2010/C 045E/20

Protocol bij de Euro-mediteranne overeenkomst EG/Marokko in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het ontwerp voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en van Roemenië tot de Europese Unie (13104/2007 — COM(2007)0404 — C6-0383/2008 — 2007/0137(AVC))

99

2010/C 045E/21

Protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Albanië in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (7999/2008 — COM(2008)0139 — C6-0453/2008 — 2008/0057(AVC))

100

2010/C 045E/22

Protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Kroatië in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (15019/2008 — COM(2007)0612— C6-0463/2008 — 2007/0215(AVC))

100

2010/C 045E/23

Overeenkomst EG/India inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek India inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2008)0347 — C6-0342/2008 — 2008/0121(CNS))

101

2010/C 045E/24

Bescherming van de euro tegen valsemunterij *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (14533/2008 — C6-0395/ 008 — 2007/0192A(CNS))

102

2010/C 045E/25

Bescherming van de euro tegen valsemunterij (lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1339/2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (14533/2008 — C6-0481/2008 — 2007/0192B(CNS))

102

2010/C 045E/26

Waarborgen die worden verlangd van vennootschappen voor de bescherming van belangen van deelnemers in deze vennootschappen en van derden (gecodificeerde versie) *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 48, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (gecodificeerde versie) (COM(2008)0544 — C6-0316/2008 — 2008/0173(COD))

103

2010/C 045E/27

Belastingvrijstelling voor persoonlijke goederen afkomstig uit een lidstaat (gecodificeerde versie) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de belastingvrijstellingen bij definitief binnenbrengen uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren (gecodificeerde versie) (COM(2008)0376 — C6-0290/2008 — 2008/0120(CNS))

104

2010/C 045E/28

Uitgaven op veterinair gebied (gecodificeerde versie) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (gecodificeerde versie) (COM(2008)0358 — C6-0271/2008 — 2008/0116(CNS))

105

2010/C 045E/29

Op euromunten lijkende medailles en penningen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2182/2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen (COM(2008)0514 VOL. I — C6-0332/2008 — 2008/0167(CNS))

105

2010/C 045E/30

Op euromunten lijkende medailles en penningen (toepassing op niet-deelnemende lidstaten) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2183/2004 tot uitbreiding van de toepassing van Verordening (EG) nr. 2182/2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen tot de niet-deelnemende lidstaten (COM(2008)0514 VOL. II — C6-0335/2008 — 2008/0168(CNS))

106

2010/C 045E/31

Gewijzigde begroting nr. 9/2008
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, Afdeling III — Commissie (16263/2008 — C6-0462/2008 — 2008/2311(BUD))

107

2010/C 045E/32

Meeteenheden *** II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 80/181/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden (11915/3/2008 — C6-0425/2008 — 2007/0187(COD))

108

2010/C 045E/33

Oprichting van een Europese Stichting voor opleiding (herschikking) *** II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (herschikking) (11263/4/2008 — C6-0422/2008 — 2007/0163(COD))

109

2010/C 045E/34

Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel vier *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft — Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel vier (COM(2008)0071 — C6-0065/2008 — 2008/0032(COD))

110

P6_TC1-COD(2008)0032Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft — Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel vier

111

2010/C 045E/35

Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/470/EG van de Raad betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (COM(2008)0380 — C6-0248/2008 — 2008/0122(COD))

111

P6_TC1-COD(2008)0122Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/470/EG van de Raad betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken

112

BIJLAGEGEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

112

2010/C 045E/36

Europese ondernemingsraad (herschikking) *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (COM(2008)0419 — C6-0258/2008 — 2008/0141(COD))

112

P6_TC1-COD(2008)0141Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers

113

2010/C 045E/37

Overdracht van defensiegerelateerde producten *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (COM(2007)0765 — C6-0468/2007 — 2007/0279(COD))

113

P6_TC1-COD(2007)0279tandpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap

114

2010/C 045E/38

Typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro 6) en de toegang tot reparatie-en onderhoudsinformatie (COM(2007)0851 — C6-0007/2008 — 2007/0295(COD))

114

P6_TC1-COD(2007)0295Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG

115

2010/C 045E/39

EFRO, ESF, Cohesiefonds (inkomstengenererende projecten) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat bepaalde inkomstengenererende projecten betreft (13874/2008 — C6-0387/2008 — 2008/0186(AVC))

115

2010/C 045E/40

Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (COM(2008)0786 — C6-0449/2008 — 2008/0224(CNS))

116

 

Woensdag, 17 december 2008

2010/C 045E/41

Energie uit hernieuwbare bronnen *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2008)0019 — C6-0046/2008 — 2008/0016(COD))

132

P6_TC1-COD(2008)0016Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG

132

BIJLAGEVERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

132

2010/C 045E/42

Handel in broeikasgasemissierechten *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (COM(2008)0016 — C6-0043/2008 — 2008/0013(COD))

133

P6_TC1-COD(2008)0013Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden

134

BIJLAGEVERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

134

2010/C 045E/43

Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (COM(2008)0017 — C6-0041/2008 — 2008/0014(COD))

135

P6_TC1-COD(2008)0014Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen

135

2010/C 045E/44

Geologische opslag van kooldioxide *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 (COM(2008)0018 — C6-0040/2008 — 2008/0015(COD))

136

P6_TC1-COD(2008)0015Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad

136

BIJLAGEVERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

137

2010/C 045E/45

Monitoring en vermindering van broeikasgassen afkomstig van brandstoffen (wegvervoer en binnenvaart) *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (COM(2007)0018 — C6-0061/2007 — 2007/0019(COD))

138

P6_TC1-COD(2007)0019Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG

139

BIJLAGEVERKLARING VAN DE COMMISSIE

139

2010/C 045E/46

Emissienormen voor nieuwe personenauto's *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (COM(2007)0856 — C6-0022/2008 — 2007/0297(COD))

139

P6_TC1-COD(2007)0297Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken

140

BIJLAGEVERKLARING VAN DE COMMISSIE

140

2010/C 045E/47

Aspecten van de organisatie van de arbeidstijd *** II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (10597/2/2008 — C6-0324/2008 — 2004/0209(COD))

141

P6_TC2-COD(2004)0209Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

141

2010/C 045E/48

Grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid (COM(2008)0151 — C6-0149/2008 — 2008/0062(COD))

149

P6_TC1-COD(2008)0062Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid

149

BIJLAGEBEKEURINGSFORMULIER

160

 

Donderdag, 18 december 2008

2010/C 045E/49

Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2008)0732 — C6-0393/2008 — 2008/2317(ACI))

163

BIJLAGEBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 december 2008 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

163

2010/C 045E/50

Beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument, overeenkomstig punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2008)0833 — C6-0466/2008 — 2008/2321(ACI))

164

BIJLAGEBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 december 2008 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument overeenkomstig punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

166

2010/C 045E/51

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, Afdeling III — Commissie (16264/2008 — C6-0461/2008 — 2008/2316(BUD))

167

2010/C 045E/52

Ontwerp van algemene begroting 2009, gewijzigd door de Raad (alle afdelingen)
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, als gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (16257/2008 — C6-0457/2008 — 2008/2026(BUD)) en over de nota’s van wijzigingen nrs. 1/2009 (SEC(2008)2435 — 13702/2008 — C6-0344/2008), 2/2009 (SEC(2008)2707 — 16259/2008 — C6-0458/2008) en 3/2009 (SEC(2008)2840 — 16260/2008 — C6-0459/2008) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie over het begrotingsjaar 2009

168

BIJLAGEVERKLARINGEN OVEREENGEKOMEN OP DE OVERLEGVERGADERING van 21 november 2008 Gemeenschappelijke verklaring over de financiering van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden

175

2010/C 045E/53

Verdrag over mobiel materieel en protocol betreffende luchtvaartuigmaterieel *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het gewijzigde voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel en van het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden, beide aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001 (COM(2008)0508 — C6-0329/2008 — 2008/0162(CNS))

180

2010/C 045E/54

Veiligheid van speelgoed *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed (COM(2008)0009 — C6-0039/2008 — 2008/0018(COD))

181

P6_TC1-COD(2008)0018Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed

182

BIJLAGEVERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

182

2010/C 045E/55

Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (COM(2008)0179 — C6-0163/2008 — 2008/0069(COD))

183

P6_TC1-COD(2008)0069Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Aanbeveling 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding

183

2010/C 045E/56

Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) (COM(2008)0180 — C6-0162/2008 — 2008/0070(COD))

184

P6_TC1-COD(2008)0070Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Aanbeveling 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET)

184

2010/C 045E/57

Effectentransacties en financiëlezekerheidsovereenkomsten *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (COM(2008)0213 — C6-0181/2008 — 2008/0082(COD))

185

P6_TC1-COD(2008)0082Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft

185

2010/C 045E/58

Depositogarantiestelsels: dekking en uitbetalingstermijn *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (COM(2008)0661 — C6-0361/2008 — 2008/0199(COD))

186

P6_TC1-COD(2008)0199Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft

186

2010/C 045E/59

Informatieverplichtingen voor middelgrote ondernemingen en verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen *** I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen (COM(2008)0195 — C6-0173/2008 — 2008/0084(COD))

187

P6_TC1-COD(2008)0084Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen

187

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


Europees Parlement

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag, 16 december 2008

23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/1


Impact van toerisme op kustregio's

P6_TA(2008)0597

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over de impact van het toerisme op kustregio's: aspecten van regionale ontwikkeling (2008/2132(INI))

(2010/C 45 E/01)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (1),

gezien Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (2),

gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (3),

gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (4),

gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (5),

gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (6),

gezien zijn standpunt van 23 oktober 2008 over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende luchthavengelden (7),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2000 getiteld „Geïntegreerd beheer van kustgebieden: een strategie voor Europa” (COM(2000)0547),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2007 getiteld „Een agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme” (COM(2007)0621),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 maart 2006 getiteld „Een nieuw EU-toerismebeleid — Naar een sterker partnerschap voor het Europees toerisme” (COM(2006)0134), en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 29 november 2007 over dit onderwerp (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007 getiteld „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” (COM(2007)0575), en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 20 mei 2008 over dit onderwerp (9),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 getiteld „Naar 20-20 in 2020 — Kansen van klimaatverandering voor Europa” (COM(2008)0030),

gezien het Groenboek van de Commissie van 7 juni 2006 getiteld „Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën” (COM(2006)0275),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Brussel van 14 december 2007,

gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 20 mei 2008 tot instelling van de Europese dag van de zee, die op 20 mei elk jaar gevierd zal worden,

gelet op artikel 45 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0442/2008),

A.

overwegende dat er binnen het grondgebied van de EU zes belangrijke kustzones te onderscheiden zijn — de Atlantische zone, de Baltische zone, de Zwarte Zeezone, de Middellandse Zeezone, de Noordzeezone en de ultraperifere regio's — elk met zijn eigen bestaansmiddelen en eigen toeristische mogelijkheden,

B.

overwegende dat een aanzienlijk deel van de Europese bevolking aan de 89 000 km lange kust van het Europese vasteland woont,

C.

overwegende dat de kustzone in het kader van het maritiem beleid van de EU wordt gedefinieerd als de strook of gebieden die tussen de kust en een lijn 50 km landinwaarts liggen,

D.

overwegende dat kustgebieden zeer belangrijk zijn voor de Unie, omdat zich daar een belangrijk deel van de economische bedrijvigheid concentreert,

E.

gezien de definitie van geïntegreerd beheer van de kuststrook en de rol van het toerisme bij het nastreven van dat doel,

F.

overwegende dat een positieve ontwikkeling van kustregio's niet alleen ten goede komt aan de bewoners van de kustgebieden, maar aan alle burgers in de EU,

G.

overwegende dat het toerisme, dat meestal de belangrijkste activiteit is in deze regio's, bijdraagt tot de sociale en economische ontwikkeling in de vorm van een hoger BBP en meer werkgelegenheid, maar dat het ook een negatieve invloed op de regio kan hebben daar toerisme meestal een seizoenbedrijf is dat werk biedt aan laaggeschoolden, de kust en het achterland nauwelijks geïntegreerd zijn, de economie weinig diversificatie vertoont en het natuurlijke en culturele erfgoed schade ondervindt,

H.

overwegende dat in de verschillende operationele programma's voor de periode 2007-2013 vrijwel geen enkele specifieke verwijzing naar de kustzones voorkomt, zodat er maar weinig vergelijkbare en betrouwbare sociaaleconomische en financiële gegevens over het kusttoerisme beschikbaar zijn,

I.

overwegende dat — bij ontstentenis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens aangaande het kusttoerisme — de economische bijdrage van deze sector mogelijk wordt onderschat, als gevolg waarvan het economische belang van de bescherming van het maritieme milieu ook wordt onderschat en de middelen die daarvoor ter beschikking worden gesteld niet optimaal worden gebruikt,

J.

overwegende dat bij gebrek aan informatie over de EU-middelen die in de kustzones zijn geïnvesteerd, de werkelijke invloed van de structuurfondsen op het kusttoerisme uit kwantitatief oogpunt moeilijk is vast te stellen, hoewel bekend is dat er daar ruim gebruik van wordt gemaakt,

K.

overwegende dat het toerisme zich op het snijpunt van verschillende EU-beleidslijnen bevindt, die het vermogen om bij te dragen aan sociale en territoriale samenhang in belangrijke mate beïnvloeden,

L.

overwegende dat de structuurfondsen de ontwikkeling van de kustzones in kwalitatieve zin positief kunnen beïnvloeden, waardoor lokale economieën nieuw leven wordt ingeblazen, private investeringen worden gestimuleerd en duurzaam toerisme wordt bevorderd,

M.

overwegende dat een dergelijke invloed beter zichtbaar is in gebieden zoals de kleine eilanden van de ultraperifere gebieden of kustzones waar het kusttoerisme de belangrijkste economische factor is,

N.

overwegende dat de kustgebieden sterk worden beïnvloed door hun geografische ligging en er een gestructureerde strategie moet worden ontwikkeld die rekening houdt met de specifieke eigenschappen van deze gebieden, het subsidiariteitsbeginsel respecteert en de gelijkgerichtheid van de bij de besluitvorming betrokken sectoren garandeert,

O.

overwegende dat de kustzones bovendien vaak afgelegen gebieden zijn, zoals kleine eilanden, ultraperifere gebieden of kustzones die zeer afhankelijk zijn van het toerisme en die buiten het hoogseizoen beperkt toegankelijk zijn, waar ten behoeve van de territoriale samenhang een betere infrastructuur en meer regelmatige verbindingen tussen kust en binnenland zouden moeten komen, en waar door middel van strategieën voor territoriale marketing en geïntegreerde economische ontwikkeling die de mogelijkheden voor investeringen vergroten, de economische activiteit ook buiten het toeristisch hoogseizoen wordt bevorderd,

P.

overwegende dat de kustgebieden, hoewel zij vergelijkbare problemen kennen, niet over specifieke instrumenten beschikken welke een gestructureerde benadering en betere communicatie mogelijk maken tussen de voornaamste actoren, die vaak onafhankelijk en geïsoleerd van elkaar werken,

Q.

overwegende dat geïntegreerde oplossingen voor concrete problemen kunnen worden gevonden en uitgevoerd op lokaal en regionaal niveau wanneer de overheden samenwerken met de particuliere sector en zowel de milieubelangen als de belangen van de gemeenschap voor ogen houden,

R.

overwegende dat het creëren van beleidsinstrumenten zal bijdragen tot beter geïntegreerde en duurzamer ontwikkelingsstrategieën en een sterkere economische mededinging, terwijl tegelijkertijd de natuurlijke en culturele rijkdommen behouden blijven, in maatschappelijke behoeften wordt voorzien en modellen voor ethisch verantwoord toerisme worden bevorderd,

S.

overwegende dat dit de kwaliteit van de werkgelegenheid in de kustgebieden kan verbeteren en seizoensinvloeden kan helpen verminderen door het combineren van verschillende vormen van toerisme en andere maritieme activiteiten met als gevolg dat het aanbod op de hoge verwachtingen en wensen van de moderne toerist kan worden afgestemd en gekwalificeerde werkgelegenheid kan worden geschapen,

T.

overwegende dat de doelstelling van Europese territoriale samenwerking in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1080/2006 op doeltreffende wijze kan bijdragen tot de verwezenlijking van de hierboven genoemde doelstellingen, door het opzetten van samenwerkingsprojecten en het ontwikkelen van partnerschapsnetwerken tussen de kustregio's en de aanbieders van toeristische activiteiten, en dat het in dit kader van groot belang is dat de Europese groepering voor territoriale samenwerking in Verordening (EG) nr. 1082/2006 wordt gebruikt als een instrument om samen met lokale en sociale partners stabiele partnerschappen tot stand te brengen op het gebied van de duurzame ontwikkeling van de kustregio's,

1.   wijst erop dat het toerisme een cruciale factor is in de sociaaleconomische ontwikkeling van de kustgebieden in de EU en nauw samenhangt met de doelstellingen van de Lissabon-strategie; wijst erop dat er bij de activiteiten op het gebied van kusttoerisme meer rekening gehouden moet worden met de doelstellingen van de Göteborg-strategie;

2.   moedigt de lidstaten langs de kust aan op nationaal en regionaal niveau specifieke strategieën en geïntegreerde plannen te ontwikkelen om het seizoensgebonden karakter van het toerisme in kustgebieden op te vangen en een stabiele werkgelegenheid alsmede een betere levenskwaliteit voor de plaatselijke gemeenschappen tot stand te brengen; benadrukt in dit verband de noodzaak om door productdiversificatie en alternatieve vormen van toerisme (bijvoorbeeld zakelijk, cultureel, medisch, sport-, plattelands- en zeetoerisme) traditionele, seizoensgebonden economische activiteiten om te zetten in activiteiten voor het hele jaar; merkt op dat diversificatie van producten en diensten meer groei en werkgelegenheid helpt creëren en de negatieve ecologische, economische en sociale effecten helpt terug te dringen;

3.   benadrukt de noodzaak de rechten van de werknemers in de sector te beschermen door het bevorderen van hoogwaardige arbeid en de kwalificaties daarvoor, hetgeen onder andere betekent dat er adequate beroepsopleidingen, een uitgebreider gebruik van stabiele contractvormen, een billijk en passend beloningsniveau en verbetering van de arbeidsomstandigheden nodig zijn;

4.   dringt aan op een geïntegreerde benadering van het kusttoerisme om dit te laten aansluiten op het beleid van de EU op het gebied van cohesie, maritieme aangelegenheden en visserij, milieu, vervoer, energie, sociale en gezondheidskwesties, en zo synergieën te creëren en met elkaar strijdige maatregelen te voorkomen; beveelt de Commissie aan de duurzame groei van het kusttoerisme binnen een dergelijk geïntegreerd kader in aanmerking te nemen, met name in verband met het maritiem beleid van de EU, als strategische doelstelling van haar werkprogramma voor 2010-2015 en tevens in de context van de tussentijdse herziening van het financiële kader voor 2007-2013;

5.   verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de voor het toerisme en de regionale ontwikkeling van de kustgebieden bevoegde regionale en lokale autoriteiten, de economische en sociale partners en de milieuorganisaties ten volle kunnen participeren in alle permanente structuren die in het kader van dit beleid worden gecreëerd alsmede in de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waarbij kustregio's zijn betrokken;

6.   wijst op het fundamentele verband tussen een goed functionerende infrastructuur en een succesvolle toeristische regio en verzoekt de bevoegde autoriteiten derhalve plannen te ontwikkelen om de lokale infrastructuur zowel ten behoeve van de toeristen als van de lokale bevolking te optimaliseren; roept de lidstaten met een kust op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat nieuwe projecten ter verbetering van de infrastructuur, waaronder olieraffinaderijen en andere faciliteiten, altijd met gebruikmaking van de nieuwste technologieën worden gerealiseerd, teneinde ervoor te zorgen dat het energiegebruik en de CO2-uitstoot omlaag worden gebracht en de energie-efficiëntie door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen wordt verbeterd;

7.   dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de regio's op aan duurzame mobiliteitsketens in het openbaar personenvervoer en fiets- en wandelpaden, met name in grensoverschrijdende kustgebieden, te bevorderen en uitwisseling van goede praktijken te ondersteunen;

8.   beveelt de Commissie aan met betrekking tot het kusttoerisme een holistische benadering te volgen bij zowel de territoriale samenhang als bij de uitvoering van haar strategie voor een geïntegreerd maritiem beleid, met name waar het de eilanden, de insulaire lidstaten, de ultraperifere regio's en andere kustzones betreft, aangezien deze gebieden in zeer sterke mate van het toerisme afhankelijk zijn;

9.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten ten zeerste op aan het kusttoerisme op te nemen in de prioriteitenlijst van de strategische richtsnoeren voor de volgende programmaperiode van de structuurfondsen, en in de beleidsplannen voor de kustgebieden van de Europese Unie, en daarnaast een innoverende strategie vast te stellen waarmee het kusttoerismeaanbod kan worden geïntegreerd;

10.   verwelkomt derhalve de deelname van kustregio's aan programma's en projecten in het kader van INTERREG IV B en C die betrekking hebben op transnationale en interregionale samenwerking op het gebied van toerisme en beveelt de kustregio's aan om doeltreffend gebruik te maken van bestaande initiatieven en instrumenten van de EU voor kustgebieden (zoals de strategie voor het Middellandse Zeegebied, de strategie van de Baltische Zee en de synergie voor het Zwarte Zeegebied); beveelt de Commissie ten zeerste aan een grotere plaats in te ruimen voor kustgebieden in de nieuwe INTERREG-programma's voor de volgende programmaperiode;

11.   neemt kennis van het advies van het Comité van de Regio's inzake het opzetten van een Europees Kustfonds en verzoekt de Commissie om met het oog op het volgende financieel kader te onderzoeken of een betere coördinatie mogelijk is van alle toekomstige financiële instrumenten die betrekking hebben op maatregelen in kustgebieden;

12.   beveelt aan een kennispijler op te zetten als onderdeel van de geïntegreerde ontwikkeling van kustzones, en wel door het creëren van een Europees sectoraal netwerk onder auspiciën van het Europees Instituut voor technologie en innovatie dat voorzien is in Verordening (EG) nr. 294/2008 en het Zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling voorzien in Besluit nr. 1982/2006/EG;

13.   beveelt de lidstaten met een kust aan voor wat betreft de programma's de geïntegreerde benadering te volgen, als er met de kust samenhangende projecten worden geselecteerd en uitgevoerd, en daarbij een sectoroverschrijdende methode te hanteren en de nadruk te leggen op het opzetten van publiek-private partnerschappen om de druk op de lokale overheden te verlichten;

14.   verheugt zich over de prioriteiten voor het kust- en zeetoerisme die de Commissie heeft vastgesteld in de reeds aangehaalde agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme; stelt voor daar op het onlangs opgezette „European Tourist Destinations Portal” specifieke informatie aan toe te voegen over bestemmingen aan de kust en over netwerken, vooral de minder bekende en publiek gemaakte, om deze te kunnen promoten tot buiten de grenzen van de EU, inclusief op regionaal en lokaal niveau;

15.   verzoekt de Commissie in dit verband het kust- en watertoerisme te erkennen als speerpuntthema voor 2010 in het kader van haar proefproject „Europese topbestemmingen”;

16.   betreurt het dat het huidige gebrek aan transparantie bij de uitgaven van de EU ten behoeve van de kustzones het onmogelijk maakt de voor het toerisme bestemde middelen in deze regio's te kwantificeren of de impact van de gesubsidieerde initiatieven aldaar te analyseren; verwelkomt in dit verband het feit dat bovengenoemd Groenboek over het toekomstig maritiem beleid voorziet in het opzetten van een database voor maritieme regio's die informatie zal bevatten over de ontvangers van gelden uit de communautaire fondsen (waaronder de structuurfondsen); onderstreept het belang van zulke initiatieven om transparantie op dit terrein te garanderen; nodigt de Commissie uit om de daarvoor geëigende middelen in te zetten teneinde deze gegevens voor statistiek en analyse te genereren en verzoekt de lidstaten te voldoen aan hun verplichting om de eindontvangers van subsidies openbaar te maken en daarmee een volledig overzicht te geven van de bestaande projecten;

17.   verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio's om tezamen een volledige catalogus van gefinancierde kustprojecten op te stellen en op het internet bekend te maken teneinde de regio's in staat te stellen van de ervaring van anderen te leren en de academische wereld, kustgemeenschappen en andere belanghebbenden in staat te stellen om goede werkwijzen te identificeren en optimaal onder de lokale gemeenschappen te verspreiden; beveelt in dit verband aan een forum op te richten waar belanghebbenden met elkaar in contact kunnen komen en goede werkwijzen kunnen uitwisselen, en een werkgroep van vertegenwoordigers van de lidstaten in te stellen om actieplannen voor kusttoerisme te ontwikkelen en de uitwisseling van ervaringen op institutioneel niveau te bevorderen;

18.   verzoekt de Commissie deze catalogus op internet ook te gebruiken om de burgers te tonen welke voordelen de EU de kustgebieden brengt, zodat wordt bijgedragen aan een positievere kijk op de EU-financiering en aan een positief beeld van de EU;

19.   dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat Eurostat bij het voortdurend bijwerken van zijn database met sociaaleconomische gegevens over de kustregio's van de EU ook betrouwbare, homogene en actuele informatie over het toerisme opneemt, aangezien zulke gegevens van essentieel belang zijn voor een vlotter besluitvorming door de openbare sector en alleen zo vergelijkingen tussen regio's of tussen sectoren kunnen worden gemaakt; roept de lidstaten met een kust op haast te maken met de toepassing van de satellietrekening toerisme (Tourism Satellite Account) op hun grondgebied;

20.   wijst erop dat er een sterk verband bestaat tussen milieu en kusttoerisme en dat beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van het toerisme praktische maatregelen moeten omvatten die aansluiten bij een algemeen beleid van milieubescherming en -beheer; juicht het daarom toe dat in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (over de structuurfondsen 2007-2013) is vastgelegd dat duurzame ontwikkeling een van de beginselen is die van toepassing zijn op de uitvoering van alle uit de structuurfondsen gefinancierde maatregelen, waarvan de toepassing via adequaat toezicht moet worden gecontroleerd; dringt er ten zeerste op aan een soortgelijke bepaling op te nemen in de verordeningen voor de volgende programmaperiode; benadrukt dat dit een belangrijke bijdrage zou leveren aan de bevordering van ecotoerisme;

21.   wijst erop dat met name kustregio's worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering, zoals de stijging van de zeespiegel, zanderosie en de toenemende frequentie en hevigheid van stormen; dringt er daarom op aan dat kustregio's een risico- en preventieplan in verband met de klimaatverandering opstellen;

22.   verwijst naar de gevolgen van de klimaatverandering voor het kusttoerisme; nodigt derhalve de Commissie uit om enerzijds de EU-doelstellingen voor de vermindering van de CO2-uitstoot op consequente wijze te integreren in de beleidsvormen voor vervoer en toerisme, en anderzijds maatregelen te bevorderen voor de bescherming van een duurzaam kusttoerisme tegen de gevolgen van de klimaatverandering;

23.   benadrukt in dit verband dat het belangrijk is om te bepalen welke bijdrage het toerisme kan leveren aan milieubescherming en -behoud; merkt op dat toerisme een gemakkelijke manier kan zijn om het milieubewustzijn te bevorderen door middel van gezamenlijke maatregelen van nationale en regionale overheden enerzijds en ondernemers in de toeristische sector en horeca anderzijds; is derhalve van mening dat inspanningen daartoe moeten worden gericht op de kustgebieden, omdat deze een overwegend toeristisch profiel hebben;

24.   wijst op de noodzaak om bij de ontwikkeling van het toerisme de bescherming van historische kenmerken en archeologische schatten en het behoud van tradities en cultureel erfgoed in het algemeen te allen tijde te waarborgen en daarbij de actieve betrokkenheid van lokale gemeenschappen te bevorderen;

25.   dringt aan op stimulansen voor duurzame ontwikkeling, opdat het cultureel en natuurlijk erfgoed en het sociaal weefsel in de kustgebieden behouden zouden blijven;

26.   vraagt de Commissie er zorg voor te dragen dat een tenuitvoerlegging waarbij actief gestreefd wordt naar naleving van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie een voorwaarde is voor de financiering, door de EU, van kustprojecten die een impact op het zeemilieu hebben;

27.   verzoekt de Commissie alle beschikbare evaluatie-instrumenten te gebruiken om de toepassing van dit principe in de kustzones gedurende de programmeringsperiode, alsmede het delen van de verantwoordelijkheden tussen de verschillende beslissingsniveaus te verzekeren;

28.   beklemtoont dat de druk die op kustgebieden wordt uitgeoefend door de wildgroei van materiële infrastructuurprojecten ten koste gaat van de ontwikkeling en aantrekkelijkheid van het kusttoerisme, die eerder bevorderd kan worden door hoogwaardige toeristische dienstverlening, die van essentieel belang is voor het concurrentievermogen en de groei van hoogwaardige werkgelegenheid in de kustregio's; dringt er daarom bij de kustregio's op aan alternatieve investeringen te bevorderen, zoals investeringen in diensten op het gebied van informatietechnologie en communicatie, nieuwe kansen voor traditionele lokale producten en de opleiding van hooggekwalificeerde werknemers in de toeristische sector; wenst dat opleidingsprogramma's zo worden opgezet dat er een reservoir van geschoolde werknemers ontstaat die kan omgaan met de toegenomen complexiteit en variëteit van de toeristische sector;

29.   verzoekt de lidstaten om een adequaat beleid te ontwikkelen op het gebied van stedenbouw en ruimtelijke ordening dat strookt met het kustlandschap;

30.   wijst erop dat hoge kwaliteit het fundamentele comparatieve voordeel is van het Europese toeristisch product in de EU; dringt bij de lidstaten maar ook de regionale en lokale overheid aan op verbetering en promotie van de kwaliteit van de toeristische diensten, zoals veiligheid, volledige en moderne infrastructuur, sociale verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemingen en milieuvriendelijke economische activiteiten;

31.   verzoekt de Commissie om in haar beleid van maritieme clusters ook die diensten en productiesectoren op te nemen welke in het kader van het kusttoerisme een rol spelen en aldus een vruchtbare wisselwerking mogelijk te maken tussen al degenen die de zee gebruiken als bron om hun concurrentievermogen te verbeteren, duurzaamheid te betrachten en bij te dragen tot de economische ontwikkeling van de kust; meent verder dat medische zorg, welzijn, onderwijs, technologie en sport eveneens aspecten zijn die als kustdiensten in de maritieme clusters behoren te figureren, aangezien het voor de ontwikkeling van deze zones cruciale elementen zijn;

32.   onderstreept het belang van bereikbaarheid voor de ontwikkeling van de kustregio's; verzoekt de Commissie en de nationale en regionale kustautoriteiten derhalve oplossingen te vinden waardoor een optimale aansluiting via vervoer over land, door de lucht en over water wordt gewaarborgd; herhaalt zijn verzoek aan deze instanties om, gezien de vervuiling van de zee in veel havensteden en langs de kusten, de aansluiting van in de havens aangemeerde vaartuigen op het landnetwerk te bevorderen; verzoekt de lidstaten om te onderzoeken of maatregelen genomen kunnen worden als verlaging van de luchthavengelden overeenkomstig de procedure die wordt beschreven in zijn bovengenoemd standpunt van 23 oktober 2008, ten einde de aantrekkelijkheid van de kustregio's te vergroten en hun concurrentievermogen te verbeteren; wijst in dit verband ook op de noodzaak om de naleving van de voorschriften voor de veiligheid van de luchthavens en de luchtvaart te verbeteren, onder meer door — waar nodig — brandstofopslagtanks bij luchthavens te verwijderen;

33.   vraagt de lidstaten en de regionale autoriteiten te streven naar betere havens en luchthavens in de kustgebieden en op de eilanden, om tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van het toerisme, en daarbij serieus rekening te houden met de bestaande milieucapaciteiten en de esthetische aspecten en het natuurlijk milieu te eerbiedigen;

34.   wijst erop dat territoriale cohesie een horizontaal concept is dat geldt voor de EU als geheel, dat de aansluiting tussen de kust en het binnenland kan verbeteren, doordat de kustgebieden en het binnenland elkaar aanvullen en wederzijds beïnvloeden (bijvoorbeeld door kustactiviteiten te verbinden met het plattelands- en stadstoerisme, de toeristische mogelijkheden buiten het hoogseizoen te verbeteren, de bekendheid van lokale producten te vergroten en de diversificatie ervan te bevorderen); merkt op dat het bovengenoemde Groenboek over het toekomstige maritiem beleid insulaire regio's apart vermeldt en erkent dat zij met bijzondere ontwikkelingsproblemen kampen als gevolg van hun permanente natuurlijke belemmeringen; wijst erop dat dergelijke problemen voor de kustregio's in het algemeen gelden en verzoekt de Commissie rekening te houden met de noodzaak om bij de toekomstige tenuitvoerlegging van de territoriale samenhang het kusttoerisme op te nemen in het geïntegreerde beheer van de kustzones en de ruimtelijke planning voor de zee;

35.   roept de lokale en regionale kustautoriteiten op om plannen voor territoriale marketing in samenwerking met buurgemeenschappen op het land of langs de kust aan te moedigen en kansengelijkheid in de ontwikkeling van toerisme en het reizen te bevorderen, teneinde op die wijze de mededinging in de toeristische sector te vergroten zonder evenwel de algemene mededinging schade te berokkenen;

36.   moedigt de kustregio's aan deel te nemen in interregionale samenwerkingsprojecten, zoals, bijvoorbeeld, het project over onderwerp IV van het initiatief „Regio's voor Economische Verandering”, met de bedoeling om aldus voor het kusttoerisme thematische netwerken te creëren en de reeds bestaande netwerken te versterken, en verder om de uitwisseling van ervaringen en goede werkwijzen te bevorderen;

37.   beveelt de bevoegde nationale, regionale en lokale overheden aan om in het kader van hun samenwerkingsprogramma's strategische projecten ten behoeve van het kusttoerisme te bevorderen, technische ondersteuning voor de voorbereiding van de projecten te bieden, en voor deze maatregelen geëigende financiële middelen beschikbaar te stellen en daarbij voorrang te geven aan het gebruik van de structuurfondsen voor de ontwikkeling van een duurzaam milieuvriendelijk toerisme in de kustregio's, zowel tem aanzien van convergentie als van concurrentievermogen en werkgelegenheid; is in dit verband van oordeel dat speciale aandacht geschonken moet worden aan de ontwikkeling van communicatielijnen en informatietechnologie;

38.   roept de Commissie op komend jaar ten minste één specifieke, aan het kusttoerisme gewijde manifestatie te organiseren, bij voorkeur op 20 mei, de Europese Dag van de Zee, om het contact en de communicatie tussen de partners en de uitwisseling van goede werkwijzen te vergemakkelijken, bijvoorbeeld bij het toepassen van het Geïntegreerd Model voor Kwaliteitsbeheer in de EU; nodigt in dit verband alle actoren uit hun met Gemeenschapsgeld gefinancierde projecten voor te leggen die direct of indirect verband houden met het kusttoerisme;

39.   is van mening dat de bevordering van het zeetoerisme, onder meer door het stimuleren van economische activiteiten in verband met deze sector, de burgers van de Unie kan helpen een duurzamer levenswijze en meer ecologisch bewustzijn te ontwikkelen; verzoekt de lidstaten daarom investeringen met dit doel in hun kustregio's te bevorderen;

40.   roept de Commissie op een praktische gids op te stellen over financiering van kusttoerisme door de EU, teneinde belangstellende partijen bij het zoeken naar financiering op weg te helpen;

41.   erkent de belangrijke bijdrage die de groei van het cruisetoerisme kan vormen voor de ontwikkeling van de kustgemeenschappen, mits het evenwicht gegarandeerd is tussen risico's en beloning, en tussen de vaste kosten voor investeringen te land en de flexibiliteit van cruiseoperators, en voorts de milieubelangen voldoende beschermd zijn;

42.   nodigt de Commissie uit de kustgemeenschappen te steunen bij het aanleren van optimale praktijken en het leren hoe zij de meeste waarde uit het cruisetoerisme in het bijzonder en het kusttoerisme in het algemeen naar de lokale gemeenschap kunnen laten terugvloeien;

43.   roept de kustregio's op agentschappen voor locale en regionale ontwikkeling op te zetten en te ondersteunen om aldus netwerken te creëren tussen beroepsbeoefenaren, instellingen, deskundigen en overheden die in dezelfde regio opereren en dito partijen in andere landen, ten behoeve van raadpleging en informatieverstrekking aan mogelijke openbare of particuliere belanghebbenden;

44.   beveelt de lidstaten met een kust aan rekening te houden met de duurzaamheid van samenwerkingsprojecten in de post-financieringsfase, en dan niet alleen in financiële zin, maar vooral waar het de voortzetting van de samenwerking tussen de partners betreft en koppeling met de relevante lokale sectoren;

45.   beveelt de lidstaten met een kust aan om ervoor te zorgen dat de geselecteerde projecten goed zichtbaar zijn en de procedures voor de toegang tot financiering te vereenvoudigen ten einde particulier kapitaal aan te trekken voor het kusttoerisme en het opzetten van partnerschappen tussen openbare autoriteiten en particuliere entiteiten, inzonderheid KMO's, te vergemakkelijken; beveelt aan vooral te werken aan het soort duurzaam zee- en kusttoerisme dat bijdraagt tot een gezonde flora en fauna (bevordering van ecotoerisme, visserijtoerisme, walvistoerisme, enz.); meent dat deze doelstellingen vorm kunnen krijgen in de context van een ieder jaar op 20 mei te vieren Europese Dag van de Zee;

46.   nodigt milieuverenigingen, de van de zee afhankelijke economische sectoren, culturele organisaties, de wetenschappelijke gemeenschap, burgerlijke entiteiten en lokale inwoners uit om aan alle etappen van projecten deel te nemen, waaronder inbegrepen hun monitoring achteraf, teneinde de duurzaamheid van zulke projecten op de lange termijn te garanderen;

47.   verzoekt tot slot de Commissie om regelmatig te controleren in welke mate gemeenschapsfinanciering voor kustgebieden bijdraagt tot regionale ontwikkeling van deze gebieden, met de bedoeling om goede werkwijzen te verspreiden en partnerschapsnetwerken tussen de verschillende betrokkenen te steunen via een observatorium voor duurzaam kusttoerisme;

48.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Comité van de Regio's.


(1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19.

(3)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1.

(4)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(5)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(6)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0517.

(8)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 184.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0213.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/9


Mediageletterdheid in een digitale wereld

P6_TA(2008)0598

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over mediageletterdheid in de digitale wereld (2008/2129(INI))

(2010/C 45 E/02)

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 2005,

gezien Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (1), inzonderheid overweging 37 van Richtlijn 2007/65/EG en artikel 26 van Richtlijn 89/552/EEG,

gezien Besluit nr. 854/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën (2),

gezien Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) (3),

gezien Aanbeveling 2006/952/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten (4),

onder verwijzing naar Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2007 getiteld „Een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving” (COM(2007)0833),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Media pluralism in the Member States of the European Union” (Pluralisme in de media van de lidstaten van de Europese Unie) (SEC(2007)0032),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2005„i2010 — Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid” (COM(2005)0229),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2002 over mediaconcentratie (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2005 over de toepassing van artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/552/EEG Televisie zonder grenzen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, voor de periode 2001-2002 (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 april 2006 over de overgang van analoge naar digitale omroep: een kans voor het Europese audiovisuele beleid en de culturele diversiteit? (8),

gezien de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over interculturele competenties (9) en over een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving (10),

gezien de Grünwald-verklaring van de UNESCO over media-educatie van 1982,

gezien de Agenda van Parijs van de UNESCO — twaalf aanbevelingen voor media-educatie van 2007,

gezien de aanbeveling van het comité van ministers aan de lidstaten om kinderen vaardiger te maken in de nieuwe informatie- en communicatieomgeving, een aanbeveling van de Raad van Europa (Rec(2006)12),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0461/2008),

A.

overwegende dat de media van invloed zijn op de politiek en het dagelijks leven in onze maatschappij, dat een sterke concentratie in het medialandschap een gevaar kan vormen voor het pluralisme van de media en dat mediageletterdheid daarom van centraal belang is voor de politieke vorming en de actieve deelneming van de burgers van de Unie,

B.

overwegende dat alle soorten media, de audiovisuele en de gedrukte, klassieke en digitale media zich vermengen en dat er op technisch en inhoudelijk gebied een samensmelting plaatsvindt van de verschillende mediavormen; tevens overwegende dat nieuwe massamedia dankzij innovatieve technologieën steeds dieper op alle levensterreinen door zullen dringen en deze nieuwe media om een actievere rol van de mediagebruiker vragen en dat ook social communities, weblogs en videospelletjes mediavormen zijn,

C.

overwegende dat voor de jonge mediagebruiker vooral het internet de eerste bron van informatie is en dat jongeren in de omgang met het internet over een onsystematische, op de eigen behoefte georiënteerde kennis beschikken, terwijl volwassenen zich voor hun informatievoorziening hoofdzakelijk wenden tot radio, televisie, kranten en tijdschriften; bijgevolg overwegende dat in het hedendaagse medialandschap mediageletterdheid ervoor moet zorgen dat het hoofd kan worden geboden aan de uitdagingen van de nieuwe media — met name als het gaat om de daarmee geboden mogelijkheden tot interactief optreden en creatieve participatie — en de vereiste kennis voorhanden is voor de traditionele media, die nog steeds een hoofdbron van informatie zijn voor de burgers,

D.

overwegende dat de nieuwe communicatietechnologieën de onwetende gebruiker kunnen overladen met een lawine aan informatie zonder onderscheid naar relevantie, en dat de kwantitatieve overdaad net zo'n groot probleem kan vormen als het ontbreken van informatie,

E.

overwegende dat een goede, door eerbiediging van andermans rechten en vrijheden gekenmerkte vorming in de omgang met informatietechnologie en media de professionele kwalificatie van het individu sterk verbetert en bijdraagt aan het behalen van de economische doelstellingen van Lissabon,

F.

overwegende dat de toegang op grote schaal tot communicatietechnologieën eenieder de mogelijkheid biedt om informatie op mondiale schaal te verspreiden, en dat iedere burger derhalve een potentiële journalist is, en mediageletterdheid niet alleen noodzakelijk is om informatie te begrijpen, maar ook om media-inhoud te kunnen vervaardigen en verspreiden, en dat computervaardigheden alleen dan ook niet automatisch tot een grotere mediageletterdheid leiden,

G.

overwegende dat de ontwikkeling van de telecommunicatienetwerken en de vooruitgang bij de verspreiding van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) grote verschillen vertonen tussen niet alleen de lidstaten maar ook de regio's, met name als het gaat om de verafgelegen en plattelandsgebieden, waardoor de digitale kloof in de EU steeds groter dreigt te worden,

H.

overwegende dat scholen een wezenlijke rol spelen bij de ontwikkeling van een kundig oordeel en een goede oriëntatie binnen de beschikbare communicatiestructuren, dat er tussen de verschillende lidstaten en de regio's grote verschillen bestaan op het gebied van media-educatie, evenals in de mate waarin ICT in het onderwijs is geïntegreerd en wordt ingezet, en dat media-educatie allereerst is aangewezen op docenten die zelf over mediageletterdheid en de nodige kwalificaties op dit terrein beschikken,

I.

overwegende dat media-educatie van doorslaggevende betekenis is voor het bereiken van een hoog niveau van mediageletterdheid, dat een belangrijk deel van de politieke vorming uitmaakt die mensen helpt als actief staatsburger op te treden en hen bewuster maakt van zowel hun rechten als hun plichten; voorts overwegende dat goed geïnformeerde, politiek mondige burgers de basis voor een pluralistische maatschappij vormen en dat bij eigenhandig samenstellen van media-inhouden en producten vaardigheden verworven worden die een dieper inzicht in de grondslagen en de waarde van beroepsmatig geproduceerde media-inhouden kunnen verschaffen,

J.

overwegende dat mediapedagogiek voor ouderen minder gangbaar is dan voor jongeren en dat bij de houding van ouderen ten opzichte van nieuwe media angst en andere beletsels niet zelden een rol spelen,

K.

overwegende dat de bedreigingen van de veiligheid van persoonsgegevens steeds subtieler en steeds talrijker worden, en deze een verhoogd risico opleveren voor onwetende gebruikers,

L.

overwegende dat mediageletterdheid een onontbeerlijke sleutelkwalificatie in de informatie- en communicatiemaatschappij vormt,

M.

overwegende dat media kansen bieden op wereldwijde communicatie en een verruimde blik, tot de fundamenten van democratische maatschappijvormen behoren en zowel kennis als informatie overdragen, en dat de nieuwe digitale media positieve, participatieve en creativiteit bevorderende mogelijkheden bieden en dat dit een grotere betrokkenheid van de burgers bij de politieke besluitvorming met zich meebrengt,

N.

overwegende dat er momenteel niet voldoende gegevens beschikbaar zijn om het niveau van mediageletterdheid in de Europese Unie nauwkeurig te bepalen,

O.

overwegende dat ook de Unesco gewezen heeft op de doorslaggevende betekenis van mediageletterdheid, bijvoorbeeld in de verklaring van Grünwald over media-educatie (1982) en in de twaalf aanbevelingen voor de media-educatie uit de Agenda van Parijs (2007),

Algemeen

1.   is ingenomen met de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie over een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving, vindt echter dat de formulering van een Europees concept ter bevordering van de mediageletterdheid, in het bijzonder waar het gaat om de integratie van de klassieke media en de onderkenning van het belang van media-educatie, voor verbetering vatbaar is;

2.   is ingenomen met de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over interculturele competenties; verwacht dat de lidstaten zich nadrukkelijk inzetten voor de bevordering van mediageletterdheid en stelt voor de contactgroep van lidstaten, die is voorzien in Richtlijn 89/552/EEG betreffende audiovisuele mediadiensten, te versterken met deskundigen op het gebied van educatie;

3.   dringt er bij de Commissie op aan een aanbeveling goed te keuren en een actieplan op te stellen inzake mediageletterdheid; verzoekt de Commissie met klem om in de loop van het jaar 2009 een bijeenkomst van het contactcomité AVMS (audiovisuele mediadiensten) te organiseren met als doel te komen tot regelmatige informatie-uitwisseling en efficiënte samenwerking;

4.   verlangt dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de regeling van elektronische en audiovisuele communicatie op verschillende niveaus meewerken ter verbetering van de mediageletterdheid; erkent de bijzondere noodzaak dat op nationaal niveau gedragscodes en initiatieven tot coregulering en zelfregulering worden ontwikkeld; onderstreept dat alle partijen moeten worden betrokken bij het bevorderen van systematisch onderzoek en regelmatige analyse van de verschillende aspecten en dimensies van mediageletterdheid;

5.   beveelt de Commissie aan om de deskundigheid van de adviesgroep Mediageletterdheid ook in te zetten bij de discussie over media-educatieve aspecten en om de leden van deze adviesgroep vaker bij elkaar te laten komen en daarnaast regelmatig te overleggen met de vertegenwoordigers van alle lidstaten;

6.   is van mening dat, naast beleidsvormers, journalisten, de televisie- en radio-omroepen en de rest van de mediabranche, vooral kleine, plaatselijke instellingen als bibliotheken, volkshogescholen, buurt- en cultuurcentra, mediawerkplaatsen, bij- en omscholingsinstituten, burgermedia (bijv. open kanalen) actief aan een vergroting van de mediageletterdheid bij kunnen dragen;

7.   verzoekt de Commissie, gelet op artikel 26 van Richtlijn 89/552/EEG, indicatoren voor mediageletterdheid te ontwikkelen ten behoeve van een langdurige bevordering van mediageletterdheid in de Europese Unie;

8.   stelt vast dat mediageletterdheid neerkomt op een aantal vaardigheden; het onafhankelijk kunnen gebruiken van de verschillende media, het kunnen begrijpen van en kritisch kunnen oordelen over de verschillende aspecten van media en media-inhoud, het zelf kunnen communiceren binnen de verscheidenheid aan mediacontexten en het zelf kunnen ontwikkelen en verspreiden van media-inhoud; stelt tevens vast dat het bij een veelheid aan beschikbare bronnen vooral aankomt op de vaardigheid om gericht informatie uit de data- en beeldenstroom van de nieuwe media te filteren en deze informatie in perspectief te zien;

9.   benadrukt dat mediageletterdheid van fundamenteel belang is voor het beleid inzake consumentenvoorlichting, voor de bewustwording van en het vertrouwd raken met de vraagstukken inzake intellectuele eigendomsrechten, voor een actieve en democratische participatie van de burgers en voor de bevordering van de interculturele dialoog;

10.   moedigt de Commissie aan om haar beleid ter bevordering van mediageletterdheid in samenwerking met alle overige organen van de Europese Unie alsmede met lokale en regionale instanties uit te bouwen en de samenwerking met Unesco en de Raad van Europa te versterken;

Doelgroepen en doelstellingen

11.   benadrukt dat de doelgroep van activiteiten op het gebied van media-educatie alle ingezetenen van de Europese Unie moet omvatten, te weten kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen en personen met een handicap;

12.   wijst erop dat mediageletterdheid begint in het gezin, met opvoeding in het selecteren van de door de media aangeboden diensten en wijst in dit verband op het belang van media-educatie voor ouders, omdat zij een bepalende rol spelen bij de ontwikkeling van gewoontes bij kinderen in het gebruik van media-apparatuur, en dat zij wordt voortgezet op school maar ook in het levenslang leren, en wordt ondersteund door de activiteiten van de nationale, openbare en regelgevende instanties en het werk van media-instanties en mediaprofessionals;

13.   stelt vast dat het doel van media-educatie bestaat uit een competente en creatieve omgang met media en media-inhoud, een kritisch oordeel over mediaproducten, een begrip van het functioneren van de media-industrie en het zelfstandig kunnen ontwikkelen van media-inhoud;

14.   beveelt aan dat media-educatie ook aandacht besteedt aan het auteursrechtelijk oogpunt van mediagebruik, het belang van de eerbiediging van de intellectuele eigendomsrechten, in het bijzonder ten aanzien van het internet, gegevensbeveiliging en bescherming van de privacy en het recht op eigen beeldvorming; benadrukt de noodzaak dat men zich bij gebruik van nieuwe mediavaardigheden bewust is van de mogelijke risico's omtrent de veiligheid van informatie en persoonsgegevens en van de risico's in verband met cybergeweld;

15.   wijst erop dat reclame vandaag een belangrijke sector is van mediadiensten; benadrukt dat mediageletterdheid ook criteria moet omvatten voor het beoordelen van de op reclamegebied toegepaste instrumenten en praktijken;

Waarborg van toegang tot informatie- en communicatietechnologie

16.   roept de Europese politiek op om de digitale kloof tussen de verschillende lidstaten en tussen stad en land te verkleinen door de uitbouw van de infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie en vooral door het beschikbaar stellen van breedbandverbindingen op nog onontsloten locaties;

17.   is van mening dat de toegang tot breedbandinternet een ook voor diensten van algemeen belang belangrijk is en dat hiervoor een breed en kwalitatief hoogwaardig aanbod tegen billijke prijzen beschikbaar hoort te zijn en roept op tot het beschikbaar stellen van een betaalbare breedbandaansluiting voor elke burger van de Europese Unie;

Media-educatie op scholen en als onderdeel van de lerarenopleiding

18.   benadrukt dat media-educatie deel zou moeten uitmaken van het formele onderwijs waartoe alle kinderen toegang hebben en dat media-educatie een integraal onderdeel is van het leerplan op alle opleidingsniveaus;

19.   verzoekt mediageletterdheid als negende sleutelcompetentie op te nemen in het Europese referentiekader voor een leven lang leren, zoals vervat in Aanbeveling 2006/962/EG;

20.   beveelt aan dat mediascholing zoveel mogelijk op de praktijk gericht is en verbonden is aan leervakken in de richting economie, politiek, literatuur, maatschappij, kunst en informatietechnologie en stelt de vorming van een specifieke discipline ’media-educatie’ en een interdisciplinaire aanpak voor in combinatie met buitenschoolse projecten;

21.   geeft onderwijsinstellingen het advies om het maken van mediaproducties te bevorderen (gedrukt, audio/video/nieuwe media), waarbij zowel de leerlingen van scholen als het onderwijskader worden betrokken, als middel om praktische vorming te bieden op het gebied van mediageletterdheid;

22.   roept de Commissie op om in de aangekondigde opzet van indicatoren voor mediageletterdheid zowel de kwaliteit van het onderwijs als de opleiding van leerkrachten te verdisconteren;

23.   stelt vast dat naast pedagogische en onderwijspolitieke aspecten ook de technische uitrusting en de toegang tot nieuwe technologieën een wezenlijke rol spelen en benadrukt dat een sterke verbetering van de infrastructuur van scholen ten doel gesteld moet worden om computers, internet en passend onderwijs voor alle schoolkinderen toegankelijk te maken;

24.   benadrukt dat mediascholing in het bijzonder onderwijs een bijzondere betekenis heeft omdat bij vele beperkingen juist de media een betekenisvolle functie hebben in het overbruggen van communicatiehindernissen;

25.   beveelt aan dat een mediapedagogische module voor alle leraren en leraressen voor alle opleidingsniveaus als deel van de lerarenopleiding verplicht gesteld wordt om te komen tot een intensieve scholing op dit gebied; roept de verantwoordelijke nationale instanties derhalve op om docenten van alle vakken en schooltypes de beschikking te geven over audiovisuele lesmiddelen en hen in te voeren in de problematiek van de media-educatie;

26.   benadrukt dat een regelmatige uitwisseling van informatie, optimale praktijken en — op onderwijskundig vlak — van pedagogische methoden tussen de lidstaten noodzakelijk is;

27.   roept de Commissie op, in het vervolgprogramma van MEDIA 2007 een zelfstandige passage over de bevordering van mediageletterdheid op te nemen, aangezien het programma in zijn huidige vorm slechts weinig bijdraagt aan de bevordering van mediageletterdheid; steunt bovendien de inspanningen van de Commissie om een nieuw programma, Media Mundus genaamd, te ontwikkelen, dat ten doel heeft de internationale samenwerking binnen de audiovisuele sector te ondersteunen; wenst dat mediageletterdheid een prominentere plaats inneemt in andere steunprogramma's van de EU, met name in Lifelong Learning, eTwinning, Safer Internet en het Europees Sociaal Fonds;

Media-educatie voor ouderen

28.   benadrukt dat media-educatie voor ouderen plaats moet vinden op locaties waar ouderen zich doorgaans ophouden, zoals bijvoorbeeld verenigingen, verpleeg- en verzorgingstehuizen, instellingen voor begeleid wonen, vrije tijd en hobbygroepen, activiteiten- en seniorenkringen;

29.   stelt vast dat vooral ouderen door digitale netwerken de mogelijkheid geboden wordt om actief te blijven deelnemen aan het dagelijks leven en de eigen zelfstandigheid zo lang mogelijk te behouden;

30.   wijst erop dat er bij de media-educatie voor ouderen rekening gehouden dient te worden met de eigen leef- en ervaringswereld van ouderen en de eigen manier waarop zij met media omgaan;

*

* *

31.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27.

(2)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 1.

(3)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 12.

(4)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 72.

(5)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(6)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 205.

(7)  PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 117.

(8)  PB C 296 E van 6.12.2006, blz. 120.

(9)  PB C 141 van 7.6.2008, blz. 14.

(10)  PB C 140 van 6.6.2008, blz. 8.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/15


Technische voorschriften inzake risicobeheer

P6_TA(2008)0607

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft

(2010/C 45 E/03)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (1), en in het bijzonder artikel 150, lid 1 hiervan,

gezien het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft,

gezien het voorstel van de Commissie van 1 oktober 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG voor wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (COM(2008)0602) (voorstel voor een herziening van de RKV),

gezien het voorstel van de Commissie van 12 november 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (COM(2008)0704) (voorstel voor een verordening inzake ratingbureaus),

gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2),

gelet op de artikelen 81, leden 2 en 4, sub b), van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Commissie een voorstel heeft ingediend voor een herziening van de RKV,

B.

overwegende dat de Commissie ook een voorstel voor een richtlijn heeft ingediend tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft, inclusief bepalingen betreffende openbaarmaking door externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI's),

C.

overwegende dat de Commissie vervolgens een voorstel voor een verordening inzake ratingbureaus heeft ingediend,

D.

overwegende dat op een coherente en consistente wijze moet worden omgegaan met verplichtingen inzake openbaarmaking en transparantie voor EKBI's en ratingbureaus,

E.

overwegende dat de door de Commissie voorgestelde openbaarmakingsverplichtingen voor EKBI's verder gaan dan een technische aanpassing en derhalve een zorgvuldige behandeling door het Parlement vereisen en dat om die reden de medebeslissingsprocedure zou moeten worden toegepast,

F.

overwegende dat een dergelijke coherentie en consistentie en zorgvuldige behandeling door het Parlement vereisen dat de bepaling inzake de openbaarmakingsverplichtingen voor EKBI's volgens de medebeslissingsprocedure moet worden behandeld, hetzij in het kader van het voorstel voor een herziening van de RKV, hetzij in het kader van het voorstel voor een verordening inzake ratingbureaus,

G.

overwegende dat het Parlement de resterende technische amendementen steunt,

1.   verzet zich tegen de goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft;

2.   is van mening dat het voorstel voor een richtlijn van de Commissie de uitvoeringsbevoegdheden waarin in richtlijn 2006/48/EG is voorzien, overschrijdt;

3.   verzoekt de Commissie de voorgestelde maatregel in te trekken en de commissie een nieuwe ontwerpmaatregel voor te leggen;

4.   stelt voor het voorstel voor een richtlijn als volgt te wijzigen:

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

WIJZIGING

Wijziging 1

Ontwerprichtlijn — wijzigingsbesluit

Artikel 1 — punt 3

Richtlijn 2006/48/EG

Bijlage VI — Deel 2 — punt 7

3)

Anhanbijlage VI, deel 2, punt 7, komt als volgt te luiden:g VI Teil 2 Nummer 7 erhält folgende Fassung:

Schrappen.

„7.

De bevoegde autoriteiten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de beginselen van de door de EKBI voor de opstelling van haar kredietbeoordelingen toegepaste methodologie publiek bekend zijn, zodat potentiële gebruikers kunnen oordelen of deze kredietbeoordelingen op redelijke wijze zijn verkregen. De bevoegde autoriteiten nemen voorts de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de EKBI, wat kredietbeoordelingen met betrekking tot securitisatieposities betreft, verplicht is permanent beknopte informatie te verstrekken over de structuur van de transactie, de ontwikkeling van de activa in de pool en de wijze waarop dit haar kredietbeoordeling beïnvloedt. Deze beknopte informatie wordt beschikbaar gesteld aan alle kredietinstellingen die voor de toepassing van artikel 96 van de kredietbeoordelingen gebruikmaken.”

 

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/17


Bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden

P6_TA(2008)0608

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere) (2008/2126(INI))

(2010/C 45 E/04)

Het Europees Parlement,

gezien verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere,

gezien eerdere beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften over verzoekschrift nr. 0045/2006 en andere,

gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie) (1),

gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (’Richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) (2),

gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (3),

gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (4),

gezien het onderzoek getiteld „Misleidende praktijken van ’ondernemingen achter bedrijvengidsen’ met het oog op de huidige en toekomstige wetgeving voor de interne markt gericht op de bescherming van consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen” (IP/A/IMCO/FWC/2006-058/LOT4/C1/SC6), waartoe opdracht is gegeven door de Commissie interne markt en consumentenbescherming,

gelet op artikel 192, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0446/2008),

A.

overwegende dat het Parlement meer dan 400 verzoekschriften heeft ontvangen van kleine bedrijven (slechts een fractie van het werkelijke aantal) die beweren het slachtoffer te zijn geworden van misleidende reclame door ondernemingen achter bedrijvengidsen en als gevolg daarvan te kampen hebben gehad met psychologische spanningen, schuldgevoelens, verlegenheid, frustraties en financieel verlies,

B.

overwegende dat uit deze klachten blijkt dat het hanteren van misleidende en frauduleuze handelspraktijken door sommige ondernemingen achter bedrijvengidsen een wijdverbreid en georganiseerd verschijnsel is, dat duizenden bedrijven treft met een grensoverschrijdende organisatie en derhalve met activiteiten in twee of meer lidstaten binnen en buiten de Europese Unie en dat een aanzienlijke financiële impact heeft op dergelijke bedrijven, en overwegende dat er geen bestuursrechtelijk mechanisme of juridisch instrument is voor een grensoverschrijdende, doeltreffende en effectieve samenwerking tussen de nationale wetshandhavende instanties,

C.

overwegende dat het misleidende karakter van deze praktijken duidelijker wordt indien deze in elektronische vorm of via internet gebeuren (zie verzoekschrift nr. 0079/2003),

D.

overwegende dat de gehekelde handelspraktijken doorgaans bestaan uit de benadering van bedrijven door de onderneming achter een bedrijvengids, gewoonlijk via e-mail, met het verzoek hun bedrijfsnaam en contactgegevens te vervolledigen of te updaten, waarbij deze bedrijven de valse indruk krijgen dat zij zullen worden opgenomen in een gratis bedrijvengids, maar waarbij de bedrijven die op dit verzoek ingaan, later ontdekken dat ze eigenlijk ongewild een contract van over het algemeen minstens drie jaar hebben ondertekend dat hen ertoe verbindt te worden opgenomen in een bedrijvengids tegen een jaarlijkse kostprijs van ongeveer 1 000 EUR,

E.

overwegende dat de formulieren die bij deze praktijken worden gebruikt, doorgaans dubbelzinnig zijn en moeilijk te begrijpen, en dat ze bedrijven de verkeerde indruk geven van een gratis opname in een bedrijvengids terwijl ze deze bedrijven eigenlijk ongewild contracten laten afsluiten voor de opname in een bedrijvengids,

F.

overwegende dat er aangaande ondernemingen achter bedrijvengidsen gericht op relaties tussen bedrijven geen specifieke EU-wetgeving noch nationale wetgeving in de lidstaten bestaat, en overwegende dat de lidstaten zelf kunnen beslissen om meer uitgebreide en verder strekkende wetgeving in te voeren,

G.

overwegende dat Richtlijn 2006/114/EG eveneens betrekking heeft op transacties tussen bedrijven, en „misleidende reclame” omschrijft als „elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen haar opmaak, de personen tot wie zij zich richt of die zij bereikt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidende karakter hun economische gedrag kan beïnvloeden, of die om die redenen een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen”; overwegende echter dat de interpretatie van wat „misleidend” is, in de praktijk een belangrijke hindernis vormt bij het bestrijden van dergelijke praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen gericht op relaties tussen bedrijven,

H.

overwegende dat volgens Richtlijn 2005/29/EG „marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dat niet het geval is” verboden is; overwegende echter dat deze richtlijn niet van toepassing is op misleidende praktijken tussen bedrijven en daarom in zijn huidige vorm niet kan worden gebruikt om de indieners van de verzoekschriften te helpen; overwegende echter dat de richtlijn geen beletsel vormt voor een systeem van nationale regelgeving over oneerlijke handelspraktijken dat onder alle omstandigheden kan worden toegepast op consumenten en ondernemingen,

I.

overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG geen beletsel vormt voor de lidstaten om de nationale wetgeving op dit gebied ook te laten gelden voor bedrijven; overwegende dat dit echter leidt tot verschillende beschermingsniveaus voor bedrijven die slachtoffer zijn van misleidende praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen in verschillende lidstaten,

J.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 2006/2004 ’intracommunautaire inbreuk’ definieert als „elke handeling of omissie die in strijd is met de wetgeving ter bescherming van de belangen van de consument … die schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten die woonachtig zijn in een andere lidstaat of in andere lidstaten dan de lidstaat waar de handeling of omissie haar oorsprong vond of plaatshad, waar de verantwoordelijke verkoper of dienstverlener gevestigd is, of waar bewijsmateriaal of vermogensbestanddelen met betrekking tot de handeling gevonden kunnen worden”; overwegende echter dat de richtlijn niet van toepassing is op misleidende praktijken tussen bedrijven en daarom in zijn huidige vorm niet kan worden gebruikt om de indieners van de verzoekschriften te helpen,

K.

overwegende dat de meeste indieners de bedrijvengids ’European City Guide’ vermelden (tegen de activiteiten van deze bedrijvengids zijn reeds juridische en bestuurlijke stappen ondernomen), maar dat ook andere ondernemingen achter bedrijvengidsen worden vermeld, zoals ’Construct Data Verlag’, ’Deutscher Adressdienst GmbH’ en ’NovaChannel’; overwegende echter dat andere ondernemingen achter bedrijvengidsen wél wettige handelspraktijken hanteren,

L.

overwegende dat deze misleidende handelspraktijken vooral gericht zijn op kleine bedrijven, maar ook op vaklui en zelfs entiteiten zonder winstoogmerk zoals niet-gouvernementele organisaties, liefdadigheidsorganisaties, scholen, bibliotheken en plaatselijke sociale verenigingen zoals muziekverenigingen,

M.

overwegende dat ondernemingen achter bedrijvengidsen vaak gevestigd zijn in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer zich bevindt, waardoor het slachtoffer meer moeite heeft bescherming te vinden bij de nationale autoriteiten omdat er in de lidstaten geen eensluidende definitie bestaat van het begrip misleidend; overwegende dat slachtoffers vaak geen steun ontvangen van nationale wettelijke kaders en consumentenbeschermingsorganisaties aangezien deze hen meedelen dat de wet bedoeld is voor de bescherming van consumenten en niet van bedrijven; overwegende dat de slachtoffers voornamelijk kleine bedrijven zijn en dat de meeste slachtoffers bijgevolg over onvoldoende middelen beschikken om via een geding voor de rechter een oplossing af te dwingen, en overwegende dat zelfregulerende mechanismen voor bedrijvengidsen weinig zin hebben omdat bedrijven die zich met misleidende reclame bezighouden, daar geen rekening mee zullen houden,

N.

overwegende dat ondernemingen achter bedrijvengidsen die dergelijke praktijken hanteren, hun slachtoffers meedogenloos onder druk zetten om te betalen, of dit laten doen door incassobureaus; overwegende dat de slachtoffers verklaren dat zij zich door deze benaderingen bang en bedreigd voelen en overwegende dat velen uiteindelijk tegen hun wil in toch betalen om niet meer te worden lastiggevallen,

O.

overwegende dat slachtoffers die weigeren te betalen, zelden juridisch zijn vervolgd, op een paar uitzonderingen na,

P.

overwegende dat een aantal lidstaten initiatieven heeft genomen om dit probleem aan te pakken, met name initiatieven ter bewustmaking onder bedrijven die potentieel getroffen kunnen worden, en overwegende dat deze aanpak niet mogelijk is zonder instanties voor gegevensuitwisseling, adviezen, alarmering van de handhavingsautoriteiten en in sommige gevallen klachtenregistraties,

Q.

overwegende dat Oostenrijk zijn nationale Wet inzake oneerlijke handelspraktijken sinds 2000 heeft aangepast en dat in artikel 28 bis van deze wet nu staat dat het verboden is om naar bedrijven toe en met competitieve doeleinden reclame te maken voor registratie in gidsen zoals de gouden gids, de telefoongids of andere lijsten, aan de hand van betaalformulieren, postwissels, facturen, aanbod voor rectificatie of op andere gelijkaardige wijze, en dat het verboden is dergelijke registraties rechtstreeks aan te bieden zonder ondubbelzinnig en op grafisch goed zichtbare wijze duidelijk te maken dat dergelijke reclame in wezen een contractaanbieding vormt,

R.

overwegende dat deze misleidende praktijken sinds een aantal jaar worden toegepast, een groot aantal slachtoffers hebben gemaakt en de interne markt aanzienlijk schaden en verstoren,

1.   toont zich bezorgd over het door de indieners van de verzoekschriften aangekaarte probleem, dat wijdverbreid en grensoverschrijdend lijkt te zijn en grote financiële gevolgen heeft voor voornamelijk kleine bedrijven;

2.   is van mening dat de communautaire instellingen wegens het grensoverschrijdende karakter van dit probleem de plicht hebben om een gepaste oplossing voor de slachtoffers te vinden zodat de geldigheid van op basis van misleidende reclame afgesloten contracten effectief kan worden betwist, tenietgedaan of beëindigd, en zodat slachtoffers het geld dat ze betaald hebben, kunnen terugvorderen;

3.   vraagt slachtoffers met aandrang om gevallen van oplichting te melden aan de nationale autoriteiten en verzoekt de lidstaten om kleine en middelgrote ondernemingen te informeren over mogelijkheden tot klachtenregistratie bij de overheid en bij niet-gouvernementele organisaties door te zorgen voor open communicatielijnen en door slachtoffers op de hoogte te stellen van adviesmogelijkheden, zodat ze gepaste begeleiding kunnen krijgen alvorens over te gaan tot de betaling van de vergoedingen die ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen van hen eisen; roept de lidstaten op om een centrale database voor deze klachten op te zetten en te beheren;

4.   betreurt dat de communautaire wetgeving ondanks het wijdverbreide voorkomen van deze praktijken geen wezenlijke bescherming noch een effectieve oplossing kan bieden of niet naar behoren wordt opgelegd op nationaal niveau, en dat de nationale autoriteiten al evenmin in staat blijken een oplossing te bieden;

5.   is ingenomen met de inspanningen van Europese en nationale bedrijfsorganisaties om hun leden beter bewust te maken van het probleem en vraagt hen hun inspanningen in samenwerking met basisbewegingen nog op te drijven, zodat minder mensen in de val lopen van de praktijken van ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat een aantal bedrijfsorganisaties op grond van vermeende smaad of soortgelijke beschuldigingen voor de rechter is gedaagd door ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen die werden vernoemd bij de bewustmakingsactiviteiten van deze bedrijfsorganisaties;

6.   toont zich verheugd over de actie die bepaalde lidstaten zoals Italië, Spanje, Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en vooral Oostenrijk hebben ondernomen om ondernemingen achter bedrijvengidsen te verhinderen gebruik te maken van misleidende praktijken; meent echter dat deze inspanningen onvoldoende blijven en dat de coördinatie van de controle op internationaal niveau onverminderd nodig is;

7.   verzoekt de Commissie en de lidstaten zich meer in te spannen en volledig samen te werken met nationale en Europese vertegenwoordigende organisaties van het bedrijfsleven om dit probleem beter bekend te maken zodat meer mensen ervan op de hoogte zijn en in staat zijn niet in te gaan op misleidende reclame die hen in ongewilde contracten kan doen terechtkomen;

8.   vraagt de Commissie dit soort oplichting aan te pakken in het kader van haar initiatief voor een wet ten behoeve van kleine ondernemingen (’Small Business Act’ voor Europa), zoals voorgesteld in de mededeling getiteld „Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw”, en om samen te werken met het Enterprise Europe Network, het SOLVIT-netwerk en de relevante DG-diensten om meer informatie en ondersteuning te geven inzake deze problemen;

9.   betreurt het feit dat Richtlijn 2006/114/EG, die van toepassing is op transacties tussen bedrijven, zoals het geval waarvan hier sprake is, klaarblijkelijk geen doeltreffende oplossing kan bieden ofwel niet naar behoren wordt uitgevoerd door de lidstaten; verzoekt de Commissie om vóór december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een wijziging van Richtlijn 2006/114/EG die strekt tot de opname van een ’zwarte’ of ’grijze’ lijst van praktijken die als misleidend worden beschouwd;

10.   brengt in herinnering dat de Commissie, ondanks het feit dat ze niet bevoegd is voor het rechtstreeks afdwingen van de naleving van Richtlijn 2006/114/EG door individuele personen of bedrijven, als hoedster van de Verdragen de plicht heeft erop toe te zien dat de lidstaten deze richtlijn naar behoren uitvoeren; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat de lidstaten Richtlijn 2005/29/EG onverkort en daadwerkelijk omzetten zodat de bescherming in alle lidstaten is gewaarborgd, en de beschikbare juridische en procedurele instrumenten aan te scherpen, zoals in Oostenrijk, Spanje en Nederland is gebeurd via Richtlijn 84/450/EEG, waarmee zij voldoet aan haar plicht als hoedster van de Verdragen voor wat betreft de bescherming van bedrijven, zonder afbreuk te doen aan het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverlening;

11.   vraagt dat de Commissie haar toezicht op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG verscherpt, vooral in die lidstaten waarvan men weet dat er ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen gevestigd zijn, en met name in Spanje, waar de onderneming is gevestigd die het vaakst wordt genoemd door de indieners van de verzoekschriften, en in de Tsjechische Republiek en Slowakije, waar een vonnis is uitgesproken tegen slachtoffers dat vragen doet rijzen over de uitvoering van Richtlijn 2006/114/EG in deze landen; vraagt dat de Commissie aan het Parlement verslag uitbrengt over haar bevindingen;

12.   betreurt dat Richtlijn 2005/29/EG niet van toepassing is op transacties tussen bedrijven en dat de lidstaten klaarblijkelijk terughoudend staan tegenover een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn; stelt echter vast dat de lidstaten het toepassingsgebied van hun nationale consumentenwetgeving unilateraal kunnen uitbreiden tot transacties tussen bedrijven, en moedigt de lidstaten er actief toe aan dit ook te doen en tevens te zorgen voor samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 2006/2004, zodat dergelijke grensoverschrijdende activiteiten waarbij ondernemingen achter bedrijvengidsen uit EU-landen of derde landen betrokken zijn, beter kunnen worden opgespoord; verzoekt de Commissie bovendien om vóór december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een zodanige uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG dat met name de bepalingen van punt 21 van bijlage I voortaan ook betrekking hebben op contracten tussen bedrijven;

13.   is ingenomen met het voorbeeld van Oostenrijk, dat een specifiek verbod met betrekking tot misleidende bedrijvengidsen heeft opgenomen in zijn nationale wetgeving, en vraagt dat de Commissie gezien het grensoverschrijdende karakter van dit probleem wetgeving voorstelt om het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG uit te breiden op basis van het Oostenrijkse model, en wel zodanig dat nadrukkelijk wordt verboden reclame te maken voor bedrijvengidsen tenzij toekomstige klanten ondubbelzinnig en op grafisch goed zichtbare wijze worden geïnformeerd over het feit dat deze reclame in wezen een aanbieding is voor een betaalcontract;

14.   stelt vast dat de nationale wetgeving vaak ontoereikend is om verhaal aan te tekenen tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen die in andere lidstaten gevestigd zijn, en dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan effectievere grensoverschrijdende samenwerking tussen de nationale autoriteiten te vergemakkelijken, zodat zij slachtoffers op doeltreffender wijze kunnen helpen;

15.   betreurt dat Verordening (EG) nr. 2006/2004 niet van toepassing is op transacties tussen bedrijven en daarom niet kan worden gebruikt bij de aanpak van misleidende bedrijvengidsen; vraagt dat de Commissie wetgeving voorstelt voor een dienovereenkomstige uitbreiding van de toepassing van de verordening;

16.   is ingenomen met het voorbeeld van België, waar al wie slachtoffer is geworden van misleidende praktijken, gerechtelijke stappen kan ondernemen in het land waar hij verblijft;

17.   merkt op dat de ervaring in Oostenrijk leert dat het recht van slachtoffers op een collectieve rechtsvordering tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen via bedrijfsverenigingen of soortgelijke organisaties, een effectief rechtsmiddel blijkt te zijn dat kan worden overgenomen in de initiatieven die momenteel worden overwogen door DG Concurrentie in de Commissie, betreffende vorderingen tot schadevergoeding wegens overtreding van de EG-mededingingsregels, en DG Gezondheid en consumentenbescherming betreffende een collectieve vordering voor consumenten op Europees niveau;

18.   dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor een duidelijk herkenbare nationale instantie waarbij slachtoffers van misleidende reclame klacht kunnen indienen en bijstand kunnen krijgen, ook wanneer deze slachtoffers bedrijven zijn, zoals hier het geval is;

19.   vraagt de Commissie beste-praktijkrichtsnoeren op te stellen voor nationale handhavingsinstanties, die deze instanties kunnen volgen wanneer ze te maken krijgen met gevallen van misleidende reclame;

20.   vraagt dat de Commissie de internationale samenwerking met derde landen en met de bevoegde internationale organisaties voortzet, zodat ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen die in derde landen gevestigd zijn, geen schade kunnen berokkenen aan ondernemingen in de Europese Unie;

21.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.

(2)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

(3)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(4)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.


Donderdag, 18 december 2008

23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/23


Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)

P6_TA(2008)0624

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (2008/2098(INI))

(2010/C 45 E/05)

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, meer bepaald de artikelen 18, 136, 145, 149 en 150,

gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2007 getiteld „Mobiliteit, een instrument voor meer en betere banen: het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)” (COM(2007)0773),

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1),

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (2),

gezien Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (3),

gezien Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (4),

gezien Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 juni 2007 getiteld „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid” (COM(2007)0359),

gezien het eindverslag van 25 januari 2007 over de uitvoering van het actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit (COM(2007)0024),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2002 over het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit (COM(2002)0072),

gezien de economische studie van de OESO over Unie 2007, meer bepaald hoofdstuk 8 „Het wegnemen van de hindernissen voor de geografische mobiliteit van werknemers”,

gezien het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa (COM(2008)0424),

gezien de EURES-richtsnoeren voor de periode 2007-2010, goedgekeurd in juni 2006,

gezien het verslag over de Eures-activiteiten in de periode 2004-2005, voorgesteld door de Commissie op 16 maart 2007„Naar één Europese arbeidsmarkt: de bijdrage van Eures” (COM(2007)0116),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007, aangenomen naar aanleiding van een mondelinge vraag B6-0136/2007 betreffende het Eures-activiteitenverslag 2004-2005: „Naar één Europese arbeidsmarkt” (6),

gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de van de Raad bijeen, van 14 december 2000 houdende een actieplan voor de mobiliteit (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw” (COM(2008)0412),

gezien het onderzoek uit 2006 voor de speciale Eurobarometer nr. 261 over Europees werkgelegenheids- en sociaal beleid, waarin staat dat er steeds meer belang wordt gehecht aan de mobiliteit van de EU-burgers,

gelet op artikel 45 van zijn reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A6-0463/2008),

A.

overwegende dat het recht van het vrij verkeer en verblijf bepaald is in de artikelen 18 en 43 van het EG-Verdrag en in de artikelen 149 en 150 mobiliteit op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding wordt aangemoedigd,

B.

overwegende dat mobiliteit van werknemers een belangrijk instrument is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie, maar dat deze mobiliteit nog steeds laag is, zelfs onder vrouwen,

C.

overwegende dat een vrij verkeer met behoud van zekerheid voor de werknemers in de hele EU een van de grondrechten van Unie-burgers is, en een van de fundamentele pijlers van het Europees sociaal model, alsook een van de belangrijkste instrumenten om de doestellingen van de Lissabon-strategie te bereiken,

D.

overwegende dat de communautaire wetgeving betreffende de coördinatie en uitvoering van sociale-zekerheidsregelingen, indien de noodzaak daartoe bestaat, zou moeten worden aangepast om nieuwe vormen van mobiliteit te weerspiegelen en om ervoor te zorgen dat Europese arbeidsmigranten niet worden geconfronteerd met een verlies van socialezekerheidsbescherming,

E.

overwegende dat ongeveer 2 % van de actieve burgers momenteel woont en werkt in een andere dan de eigen lidstaat; overwegende dat ongeveer 48 % van alle EU-migranten vrouw is,

F.

overwegende dat de Commissie een groep experts op hoog niveau voor de verbetering van de mobiliteit van de Europese burgers heeft opgericht, die zich hoofdzakelijk zal bezighouden met het zoeken naar maatregelen om de mobiliteit van de jongeren te verhogen, de steun voor mobiliteit op het gebied van beroepsopleiding te verbeteren en de mobiliteit van artiesten, bedrijfsleiders en vrijwilligers te verbeteren,

G.

overwegende dat de vernieuwde sociale agenda direct betrekking heeft op de mobiliteitskwestie en dat erin wordt vastgelegd welke kansen deze biedt en welke grondbeginselen voor toegang en solidariteit er zijn,

H.

overwegende dat de dynamische arbeidsmarkt een aanzienlijke uitdaging vormt voor werknemers, en met name voor vrouwen met kinderen omdat ze worden gedwongen compromissen te sluiten tussen hun beroepsleven en hun gezinsleven,

I.

overwegende dat vrouwen moeilijkheden kennen met betrekking tot bijvoorbeeld zwangerschap, het opvoeden van kinderen en carrièremogelijkheden, omdat de sociale zekerheidsstelsels in de lidstaten niet voldoende zijn aangepast,

J.

overwegende dat het vrij verkeer van werknemers een van de vier fundamentele beginselen van het Verdrag is en blijft; overwegende dat in de Europese wetgeving op het gebied van sociale zekerheid ten aanzien van het vrij verkeer van werknemers aanzienlijke vooruitgang is geboekt en dat de arbeidsmobiliteit binnen de Unie hierdoor is vergemakkelijkt; overwegende dat alle nog overgebleven administratieve en juridische hindernissen die mobiliteit over de landsgrenzen heen belemmeren, moeten worden weggenomen; overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat werknemers hun rechten kennen en daarop aanspraak kunnen maken,

K.

overwegende dat waarborging van vrij verkeer faciliteiten betreft voor heel het complex van behoeften en activiteiten van werknemers en hun gezinnen en het Europees Parlement in tal van resoluties gewezen heeft op de hindernissen voor mobiliteit en voor het recht van vrije vestiging voor de burgers van de Unie buiten hun land van oorsprong en dat het voorstellen heeft gedaan om deze hindernissen weg te nemen,

L.

overwegende dat uit ervaring is gebleken dat het niet voldoende was de hindernissen te identificeren en voorstellen te formuleren om deze obstakels op te heffen en om de problemen die het vrije verkeer en de mobiliteit verhinderen definitief uit de weg te ruimen; overwegende dat de Europese instellingen in het verleden een groot aantal documenten hebben opgesteld waarin ze deze problemen in kaart hebben gebracht en corrigerende maatregelen hebben voorgesteld, maar dat deze niet altijd zijn toegepast,

M.

overwegende dat het Parlement heeft vastgesteld dat de bereidheid om de vereiste maatregelen toe te passen zich niet altijd uitstrekt tot maatregelen die voor de burger belangrijk zijn voor wat betreft het opruimen van administratieve en juridische hindernissen voor mobiliteit,

N.

overwegende dat het Parlement herhaaldelijk advies heeft uitgebracht over dit thema dat een directe invloed heeft op het leven van de burgers van de Unie; overwegende dat het Parlement, als rechtstreeks en democratisch door de burgers verkozen instelling, actief zal blijven zoeken naar oplossingen voor de problemen waarmee de burgers geconfronteerd worden wanneer zij hun recht op mobiliteit binnen het grondgebied van de Europese Unie wensen uit te oefenen,

O.

overwegende dat het bewustzijn van de burgers van de lidstaten omtrent het burgerschap van de Unie deels berust op de mogelijkheden die de interne markt elders aan werkgelegenheid biedt, en dat daarom niet uitsluitend het economische belang een drijfveer hoort te zijn voor het stimuleren van de mobiliteit, maar ook het doel Unieburgers in staat te stellen zich gemakkelijker als zodanig te beschouwen,

1.   begroet het initiatief van de Commissie en bevestigt nogmaals het grote belang van mobiliteit op de arbeidsmarkt en tussen lidstaten en regio's, teneinde de arbeidsmarkt in de EU te ontwikkelen en de doelstellingen van Lissabon te verwezenlijken; steunt de ontwikkeling van het actieplan en wenst regelmatig op de hoogte te worden gesteld over het toezicht op de tenuitvoerlegging van de daarin vervatte maatregelen;

2.   begroet met instemming het voornemen van de Commissie om de mobiliteit onder billijke voorwaarden te bevorderen, onder meer door de bestrijding van zwart werken en sociale dumping;

3.   begroet met instemming het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa, maar betreurt het feit dat de Commissie het Parlement niet voldoende tijd biedt om een advies inzake het voorstel uit te brengen voorafgaand aan de goedkeuring van de aanbeveling;

4.   stelt vast dat een Europees Jaar van Vrijwilligerswerk een effectief instrument zou kunnen zijn voor het uitvoeren van de acties besloten in de aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa;

5.   is van mening dat de Europese Unie het concept van mobiliteit van de werknemers in al haar beleidsterreinen moet opnemen, met name op het gebied van de voltooiing van de interne markt, de bescherming van werknemers, de regelgeving inzake overgeplaatste en gedetacheerde werknemers, bescherming tegen onveilig werk, die allemaal een uitwerking hebben op de Europese mobiliteit en bestrijding van discriminatie; verzoekt de Commissie om van arbeidsmobiliteit een prioritair transversaal beleid te maken dat alle gebieden van Europees beleid beslaat en waarbij de autoriteiten van alle niveaus in de lidstaten betrokken worden;

6.   onderstreept dat de mobiliteit van werknemers gebaseerd is op het, in het EG-Verdrag vastgelegde grondbeginsel van het vrije verkeer van personen binnen de interne markt;

7.   verzoekt de Commissie om voor de verdere stimulering van de arbeidsmobiliteit een langetermijnstrategie op te stellen voor de mobiliteit, waarin aandacht wordt besteedt aan de eisen van de arbeidsmarkt, de economische trends en de vooruitzichten op uitbreiding van de EU, immers, alleen een strategie gericht op de lange termijn is in staat zowel vrije verplaatsing van arbeidskrachten zonder conflicten te garanderen, en de braindrain naar behoren aan te pakken;

8.   verzoekt de Commissie rekening te houden met de specifieke behoeften van vrouwelijke werknemers van alle leeftijden die van hun vrijheid van vestiging gebruik wensen te maken en concrete stappen te nemen om aan hun behoeften te voldoen op de vier gebieden van het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit;

9.   dringt er bij de Commissie op aan een speerpunt te maken van de stroomlijning van administratieve praktijken en administratieve samenwerking ten einde synergieën tussen de nationale organen en autoriteiten mogelijk te maken wier wisselwerking van cruciaal belang is voor het doeltreffend oplossen van problemen tussen lidstaten; vraagt de Commissie en de lidstaten bovendien om krachtige bestrijding van alle wettelijke en bestuursrechtelijke barrières en belemmeringen van de geografische mobiliteit op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, zoals niet-erkenning van met mobiliteit samenhangende ervaring voor loopbaanvooruitzichten of sociale zekerheid en pensioenen, in het bijzonder in kleine en middelgrote ondernemingen;

10.   is van mening dat het actieplan van de Commissie de belangrijkste aspecten van mobiliteit behandelt, maar dat nog meer acties wenselijk zijn, met name nauwere banden tussen de onderwijssystemen en de arbeidsmarkt, het geven van correcte informatie over mobiliteit, het behoud van verworven taalkundige vaardigheden voor werknmers en hun gezinnen, het voorbereiden op mobiliteit middels het onderwijs van vreemde talen, en niet in de laatste plaats in het systeem van beroepsopleiding en -onderwijs;

11.   verzoekt de lidstaten zich actief in te zetten voor vreemdetalenonderwijs (met name aan volwassenen), aangezien taalbarrières tot de belangrijkste resterende hindernissen voor de mobiliteit van werknemers en hun gezinnen behoren;

12.   is van mening dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de arbeidsrechten van de burgers die ervoor hebben gekozen om naar een andere lidstaat te gaan, evenals de collectieve overeenkomsten volledig en zonder enig onderscheid tussen onderdanen en niet-onderdanen worden toegepast; dat ook de desbetreffende acties van de Commissie in die richting moeten gaan, opdat gelijke behandeling wordt gegarandeerd en de mobiele burgers niet worden veranderd in goedkope arbeidskrachten;

13.   spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan de comités die deelnemen aan de sectorale dialoog op dit terrein hun stem te laten horen, zodat opleidingen en de arbeidsmarkt beter op elkaar aansluiten; is van oordeel dat bedrijven en beroepsgroepen regelmatig informatie kunnen verstrekken over de sectoren die de meeste mobiliteit kunnen bieden;

14.   is van mening dat arbeidsmobiliteit op lange termijn op alle gebieden een beslissende rol kan spelen bij de bevordering van de doelstellingen op het vlak van economische groei en werkgelegenheid in het kader van de strategie van Lissabon, indien dit gebeurt in combinatie met bescherming van de sociale zekerheid en de vakbondsrechten van de werknemers overeenkomstig de traditie en gebruiken in de lidstaten; is van mening dat een EU-dekkend, groter aantal mobiele werknemers in combinatie met adequate werkomstandigheden, opleidings- en sociale-zekerheidsprogramma's een reactie op dergelijke huidige ontwikkelingen kan vormen en initiatieven zulks te doen in het kader van de problemen van de mondiale economie, een vergrijzende bevolking en snelle veranderingen op de werkplek in aanzienlijke mate kan steunen; wijst erop dat rekening moet worden gehouden met de sociale, economische en milieuaspecten van de mobiliteit;

15.   is ervan overtuigd dat gewaarborgde mobiliteit van werknemers een manier is om de economische en sociale dimensie van de Strategie van Lissabon te consolideren en optimaal moet worden opgezet, waardoor de doelen van de sociale agenda worden verwezenlijkt en een aantal problemen wordt aangepakt, waaronder globalisering, herstructurering van industriële veranderingen, technologische vooruitgang, demografische ontwikkelingen en de integratie van migrerende werknemers; is er bovendien van overtuigd dat mobiliteit tussen loopbanen en bedrijfstakken (occupational mobility) werknemers in staat stelt hun kennis en kennisniveau op de arbeidsmarkt te verversen en aan te passen om daarmee nieuwe beroepsmogelijkheden te benutten;

16.   bevestigt nogmaals dat arbeidsmobiliteit een belangrijk instrument is voor de efficiënte werking van de interne markt via de doelstellingen van de Lissabon-strategie en van de acht principes op het gebied van flexizekerheid, voorgesteld middels de mededeling van de Commissie van 27 juni 2007; vraagt daarom de lidstaten om met passende maatregelen de klemtoon te leggen op flexizekerheid en bescherming van de zekerheid van de werknemers, rekening houdend met de grondbeginselen van de vernieuwde sociale agenda omtrent kansen, toegang en solidariteit;

17.   verzoekt de lidstaten en belanghebbenden rekening te houden met de obstakels die zich bij arbeidsmobiliteit van vrouwen voordoen en deze obstakels weg te nemen door onder meer voor het volgende te zorgen: eerlijke toegang tot hooggekwalificeerde banen en leidende functies, gelijk loon, flexibele arbeidsomstandigheden, adequate gezondheidszorg en kinderopvang, onderwijsvoorzieningen van een goede kwaliteit voor kinderen, overdraagbaarheid van pensioenrechten en uitbanning van stereotypen op basis van geslacht;

18.   adviseert dat lidstaten en regionale en lokale autoriteiten actief bijdragen aan de bevordering van gerichte werkgelegenheid, opleidingen, schriftelijk onderwijs en voorlichtings- en taalprogramma's om er zo voor te zorgen dat de arbeidsmarkt vrouwvriendelijker wordt en dat een beroepsleven en een gezinsleven goed gecombineerd kunnen worden;

19.   vraagt de lidstaten om zowel de arbeidsmobiliteit als de geografische mobiliteit als prioriteit op te nemen in hun nationale programma's voor werkgelegenheid en levenslang leren;

20.   is verontrust over het feit dat bepaalde lidstaten beperkingen op de arbeidsmarkt in stand houden met betrekking tot werknemers die uit de nieuwe lidstaten afkomstig zijn, ondanks dat er in economische onderzoeken en statistische gegevens geen rechtvaardiging te vinden is voor deze beperkingen, noch een gegronde reden voor de angstgevoelens die heersen onder de burgers en regeringen van deze lidstaten; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat de Europese instellingen, meer bepaald het Europees Parlement, nauwer betrokken raken bij het proces dat lidstaten toelaat om overgangsperiodes toe te passen betreffende de toegang van werknemers uit de nieuwe lidstaten tot hun arbeidsmarkt in de eerste jaren na de toetreding van deze lidstaten;

21.   wijst erop dat werkgevers de mobiliteit van werknemers niet mogen opvatten als een gelegenheid om de lonen te verminderen, de sociale bescherming in te krimpen of meer in het algemeen de arbeidsomstandigheden te verslechteren; spoort de lidstaten er derhalve toe aan om met passende maatregelen niet alleen elke vorm van discriminatie op te heffen maar ook optimale omstandigheden te verzekeren voor een actieve betrokkenheid van de mobiele werknemers en hun gezinnen;

22.   is verontrust over de initiatieven die bepaalde lidstaten hebben genomen met de bedoeling hun intern juridisch kader betreffende immigratie te wijzigen, het beginsel van vrij verkeer van werknemers te interpreteren en toe te passen in een richting die tegen de letter en de geest van de heersende Gemeenschapsnormen ingaat; vraagt dat dergelijke praktijken onmiddellijk worden stopgezet en verzoekt de lidstaten om uitgedokterde programma's voor de integratie van de burgers van de Unie ten uitvoer te leggen en zodoende het recht van vrij verkeer op hun grondgebied te garanderen, en waar nodig in samenwerking met de lidstaten van herkomst;

23.   verzoekt de lidstaten en de Commissie om zich samen te buigen over de vaststelling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van programma's voor integratie voor de burgers die naar hun land van oorsprong terugkeren nadat zij in een andere lidstaat hebben gewerkt;

24.   erkent, dat terwijl de mobiliteit voor de ontvangende landen een antwoord kan zijn voor hun tekorten op de arbeidsmarkt, in de uitzendende landen juist een tekort kan ontstaan; wijst de Commissie en de lidstaten erop dat er zich in elke lidstaat onder de niet-actieve beroepsbevolking een aanzienlijke arbeidsreserve bevindt, terwijl voor de mobilisatie hiervan zowel op Europees als op nationaal niveau de nodige hulpbronnen vereist zijn;

25.   wijst de Commissie erop dat er in de Europese Unie op het gebied van administratie en wetgeving nog steeds een groot aantal hindernissen zijn die het vrij verkeer van werknemers en de wederzijdse erkenning van diploma's in de weg staan; bevestigt nogmaals zijn vastberadenheid om voor deze problemen een oplossing te zoeken en verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op de hindernissen die niet verenigbaar zijn met de wetgeving van de EU, en hiertegen op te treden;

26.   spoort de lidstaten aan om voorafgaand aan de tenuitvoerleggeing van nieuwe nationale wetten op het terrein van zorg en gezondheid en sociale en fiscale stelsels een grenseffectrapportage uit te voeren om op voorhand problemen zichtbaar te maken die consequenties hebben voor de arbeidsmobiliteit;

27.   is van mening dat grensarbeiders een speciale positie innemen binnen de Europese arbeidsmobiliteit;

28.   verzoekt de lidstaten dringend werk te maken van een Europees kwalificatiekader (EQF); is van mening dat de versnelde invoering van dit referentiesysteem in alle lidstaten de hindernissen voor arbeidsmobiliteit kan wegnemen, ook al is de harmonisatie ervan pas voor het jaar 2010 gepland;

29.   begroet met instemming het initiatief van de Commissie ten aanzien van EUNetPaS als eerste stap om lidstaten en belanghebbenden in de EU aan te sporen tot meer samenwerking op het gebied van patiëntveiligheid, maar stelt vast dat er tussen verschillende lidstaten nog steeds sprake is van verschillende regelgevingen ten aanzien van zorgverleners en roept de Commissie ertoe op lidstaten en hun bevoegde regelgevende instanties op dit werkterrein te stimuleren om onderling informatie uit te wisselen en gestandaardiseerde erkenningssysteem voor zorgverleners op te zetten om de patiëntveiligheid in de hele Europese Unie te waarborgen;

30.   stelt vast dat het gebrek aan een gemeenschappelijk kader voor het vergelijken, overdragen en erkennen van beroepskwalificaties op Europees niveau een ernstige belemmering vormt voor grensoverschrijdende mobiliteit; is ingenomen met het initiatief van de Commissie ten aanzien van de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding;

31.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de vertegenwoordigers van werkgevers en beroepsgroepen zo snel mogelijk te betrekken bij de invoering van het EQF, zodat het systeem van erkenning van kwalificaties daadwerkelijk functioneert op de arbeidsmarkt;

32.   verzoekt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners overleg te plegen over harmonisatie van salarisschalen bij de verschillende opleidingsniveaus die in het EQF zijn vastgelegd, zodat de mobiliteit van werknemers wordt gegarandeerd door salarisniveaus die bij hun opleiding passen;

33.   moedigt onderwijsinstanties aan om proactief samen te werken op het gebied van wederzijdse erkenning van kwalificaties — verworven door middel van formele, informele en niet-formele scholing — en beroepen die voldoen aan de normen die lidstaten hebben gesteld; acht het van essentieel belang dat lidstaten volledig gebruik maken van het EQF en een passend gevolg geven aan nieuwe initiatieven met betrekking tot het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding, zodat mobiele werknemers met een classificatie in de niveaus van het nationale opleidingsstelsel en van het programma voor levenslang leren hun opleiding kunnen voortzetten; onderschrijft de toezegging van de Commissie om de Europass te ontwikkelen om de leesbaarheid van kwalificaties voor de werkgever te verbeteren; onderstreept de waarde van de EURAXESS-diensten;

34.   betreurt dat sommige lidstaten onvoldoende prioriteit geven aan en onvoldoende financiële middelen ter beschikking stellen voor de uitwerking van strategieën op het vlak van levenslang leren; spoort lidstaten ertoe aan actiever gebruik te maken van Europese Structuurfondsen, in het bijzonder van het Europees Sociaal Fonds, om zulke regelingen te ontwikkelen en te realiseren;

35.   verzoekt de Commissie de hindernissen op het gebied van administratie en wetgeving weg te nemen en onderstreept de noodzaak om het systeem van erkenning en overdracht van rechten inzake sociale zekerheid alsmede de portabiliteit van pensioenen te verbeteren;

36.   is van mening dat de portabiliteit van sociale voorzieningen beter gecoördineerd wordt op basis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheisstelsels (9), alsmede van bilaterale afspraken;

37.   dringt er bij de lidstaten op aan Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EG) nr. 883/2004 (van toepassing vanaf 2009) en verwante wetgeving inzake sociale zekerheid en de betaling van alle soorten van uitkeringen volledig ten uitvoer te leggen; verzoekt de lidstaten en de Commissie de telkens terugkerende problemen die aan de orde worden gesteld in verzoekschriften en klachten over sociale zekerheid, pensioenen, en gezondheidszorg onverwijld aan te pakken; steunt de plannen van de Commissie om een elektronische versie van de Europese ziekteverzekeringskaart in te voeren; stelt voor dat dit ook gebeurt met het E106-formulier;

38.   roept de Commissie ertoe op haar visumbeleid ten aanzien van deelnemers aan erkende Europese vrijwilligersprogramma's uit derde landen te herzien teneinde een ruimer visumregime in te stellen, met name ten aanzien van vrijwilligers uit aan de Europese Unie grenzende landen;

39.   is in de context van de nieuwe vormen van mobiliteit van oordeel dat er nood is aan een analyse van de huidige wetgeving, teneinde na te gaan of deze nog aangepast is en gepaste middelen te vinden om die bepalingen af te stemmen op de nieuwe flexibele structuur van de Europese arbeidsmarkt niet alleen rekening houdend met de noodzaak werknemersrechten te waarborgen, maar tevens met aandacht voor aanvullende problemen waarmee migrerende werknemers en hun gezinnen te maken kunnen krijgen; onderstreept tevens de noodzaak om na te gaan hoe de communautaire wetgeving betreffende het vrij verkeer van werknemers en het recht van verblijf voor deze werknemers en hun gezinsleden in alle lidstaten daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd; is van mening dat, waar nodig, aanbevelingen ter verbetering van het wetgevings- en operationele kader moeten worden geformuleerd;

40.   wenst opnieuw te praten over de problemen op het gebied van sociale zekerheid, met name wat betreft de toegang tot voorzieningen in de gezondheidszorg, en het feit dat migrerende werknemers hun sociale verworvenheden soms verliezen; roept de Commissie ertoe op te onderzoeken of de bij Verordening (EEG) nr. 574/72 behorende Toepassingsverordening (EG) nr. 883/2004, en aanverwante administratieve praktijken moeten worden aangepast om in te kunnen spelen op zich wijzigende patronen en nieuwe vormen van arbeidsmobiliteit;

41.   is van mening dat de Commissie onderzoek moet doen naar de mobiliteitsbeperkende effecten die optreden als gevolg van de discoördinatie tussen de belastingverdragen en de nieuwe socialezekerheidsverordening (Verordening (EG) nr. 883/2004);

42.   ondersteunt de Commissie bij haar voorgenomen actie ter verbetering van de „richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten”, omdat met de toenemende uitbreiding van bedrijfspensioenregelingen werknemervriendelijke regels moeten worden gesteld met betrekking tot de portabiliteit van pensioenen; roept de Commissie er derhalve toe op om met een hernieuwd voorstel te komen over de portabiliteit van bedrijfspensioenen;

43.   is van mening dat de mobiliteit van werknemers (m/v) en familieleden (bijv. kinderen en van hen afhankelijke familieleden) in grote mate afhankelijk is van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van diensten (bijv. kinder- en ouderenopvang, onderwijsfaciliteiten, dagcentra, speciale diensten); is tevens van mening dat arbeidsmobiliteit gericht dient te zijn op persoonlijke ontplooiing en verbetering van de kwaliteit van leven en werk;

44.   is echter van mening dat het voorstel dat de uitwisseling van gegevens tussen de nationale overheden beoogt alsook het voorstel betreffende de invoering van een elektronische versie van de Europese ziekteverzekeringskaart gepaard dienen te gaan met de noodzakelijke gegevensbescherming; de lidstaten moeten garanderen dat deze persoonlijke gegevens niet worden gebruikt voor andere doelstellingen dan sociale zekerheid, met uitzondering van de gevallen waarin de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft verleend; wenst meer informatie te krijgen over dit initiatief en over de manier waarop dit zou kunnen bijdragen tot een betere arbeidsmobiliteit; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om op korte termijn één Europese kaart in te voeren die alle gegevens bevat betreffende de betaalde bijdragen door de houder van de kaart en betreffende zijn sociale rechten in alle lidstaten waar hij een beroepsactiviteit uitoefent;

45.   steunt de acties van het TRESS-netwerk en vraagt dat dit netwerk de verschillende mobiliteitsmodellen verder blijft onderzoeken teneinde de communautaire wetgeving te kunnen aanpassen; verzoekt de Commissie zoveel mogelijk werkgevers en vakbonden tot het netwerk te laten toetreden, omdat de werkgevers vaak degenen zijn die de werknemer begeleiden bij het vervullen van de administratieve verplichtingen voor de sociale zekerheid of bij het verkrijgen van de juiste documenten bij hun aanwerving; acht het noodzakelijk dat de toegang tot de gegevensbanken van Eures zo eenvoudig mogelijk gebeurt en dat ze regelmatig worden bijgewerkt; is van mening dat het Eures-netwerk structureel en institutioneel moet samenwerken met het Tress netwerk;

46.   blijft de bijdrage van het Eures-netwerk voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit binnen de Europese Unie verder steunen; is van mening dat het verstrekken van informatie over de netwerken en over specifieke websites voor bepaalde sectoren ook tot het dienstenpakket van Eures zou moeten behoren en dat het Eures-netwerk ook gebruik zou moeten maken van andere informatiebronnen over arbeidsmogelijkheden in de Europese Unie, met name wat betreft de nationale instellingen verantwoordelijk voor werkgelegenheid, die direct op de persoon afgestemde adviezen kunnen geven aan werkzoekenden;

47.   is van mening dat de EURES-crossborder-projecten prioriteit moeten geven aan het uitvoeren van bilaterale grenseffectrapportages c.q. seminars zodat de inwerkingtreding van de nieuwe coördinatieverordening (Verordening (EG) nr. 883/2004) effectief en efficiënt kan plaatsvinden;

48.   steunt de doelstellingen die in het derde luik van het actieplan voor arbeidsmobiliteit worden genoemd en die een versterking van de analysecapaciteit van Eures beogen; onderstreept de diversiteit van de arbeidsmarkt en de noodzaak om aan alle categorieën werknemers, alsmede aan kansarme ouderen en mensen met een handicap, die weliswaar niet in het programma van de Commissie worden genoemd, maar vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt bestaan uit een te benutten arbeidsreserve, en aan zelfstandigen, die zich als werknemers in een bijzondere rechtspositie bevinden, wederintreders enz. aangepaste diensten te kunnen aanbieden; benadrukt dat alle via het Eures-netwerk beschikbare informatie toegankelijk moet zijn voor personen met een handicap;

49.   verzoekt de lidstaten om in het kader van de versterking van de mobiliteit via de instellingen die verantwoordelijk zijn voor werkgelegenheid, ervoor zorg te dragen dat alle werknemers hun aangelegenheden bij één instantie kunnen afhandelen, inclusief diegenen die van plan zijn in het buitenland te gaan werken, zodat zij op één plek informatie kunnen krijgen over de mogelijkheden die werken in het buitenland biedt, over de administratieve verplichtingen, de sociale rechten en de juridische voorwaarden;

50.   steunt het idee om EURES om te vormen tot een one-stop-informatieportaal over mobiliteit, dat moet fungeren als een gecentraliseerde helpdesk waar mogelijk mobiele werknemers informatie kunnen krijgen over alle aspecten van arbeidsmobiliteit — niet alleen over vacatures, sociale zekerheid, gezondheidszorg, pensioenen en erkenning van kwalificaties, maar ook over taalkwesties, huisvesting, het vinden van een baan voor echtgenoten, onderwijs voor kinderen en integratie in het algemeen in de doelstaat; wijst erop dat het, waar nodig, zou moeten worden uitgebreid ten behoeve van burgers van derde landen, met inbegrip van degenen die de status van langdurig ingezetene nog niet hebben verworven;

51.   onderschrijft volledig de bestaande informatiemechanismen, maar stelt tegelijkertijd voor dat alle relevante sites, portalen enz. worden gecontroleerd op doeltreffendheid en, zo nodig, worden gereorganiseerd, geharmoniseerd of gehergroepeerd om ze gebruiksvriendelijker te maken;

52.   wijst erop dat ook de burgers in landelijke, insulaire, berg- en verafgelegen gebieden toegang moeten hebben tot het Eures-netwerk; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat deze bevolkingsgroepen ook over de gegevens van dit portaal inzake mobiliteitsinformatie kunnen beschikken;

53.   is van mening dat de aanvullende begroting van 2 miljoen EUR, gereserveerd voor innovatieve projecten op het gebied van arbeidsmobiliteit tot in 2013, te beperkt is om een maximum aan Europese burgers over de arbeidsmobiliteit binnen de Unie te kunnen voorlichten, en ook voor de doelstellingen waarnaar verwezen wordt in de verschillende programmadocumenten die de arbeidsmobiliteit binnen de EU steunen;

54.   benadrukt de behoefte aan vergelijkbare en betrouwbare statistieken over mobiliteitsstromen van werknemers, studenten, docenten en onderzoekers, teneinde de kennis van de Commissie over mobiliteit, alsook haar toezicht op het bovengenoemde actieplan te verbeteren;

55.   is van mening dat de burgers momenteel te weinig informatie krijgen over de voordelen die een baan in het buitenland gedurende een bepaalde periode voor hun beroep en carrière kan hebben, over de voorwaarden inzake werkgelegenheid en sociale zekerheid hieromtrent en over hoe dit bovendien de Europese culturele integratie bevordert; steunt het initiatief van de Commissie om de burgers over deze aspecten in te lichten;

56.   begroet met instemming het stageprogramma voor mensen met handicaps van het Europees Parlement dat in 2007 van start is gegaan, evenals het stageprogramma voor mensen met handicaps van de Commissie dat in de herfst 2008 van start is gegaan; is van mening dat deze positieve maatregelen de mobiliteit van mensen met handicaps bevorderen en daadwerkelijk kunnen bijdragen aan hun opneming in de arbeidsmarkt; vraagt de lidstaten om op nationaal, regionaal en lokaal vlak soortgelijke goede praktijken te ondersteunen en te bevorderen;

57.   wijst erop dat de lidstaten moeten overgaan tot het bevorderen en uitwisselen van optimale praktijken en wederzijdse leerprogramma's voor mobiliteitsacties die uit het EU-cohesiefonds en met name het Europees Sociaal Fonds worden gefinancierd;

58.   is van mening dat er naast onlinediensten aanvullende methodes voor het verstrekken van informatie moeten worden verkend en in de lidstaten en regio's van de EU in het leven moeten worden geroepen, met als doel grootschalige verspreiding van informatie over arbeidsmobiliteit in de lidstaten; is van mening dat er een aan EURES gerelateerd callcenter voor arbeidsmobiliteit moet worden opgericht om werknemers in de landstaal en tenminste in een tweede Europese taal snel van informatie over specifieke zaken te voorzien;

59.   blijft steun verlenen aan acties zoals banenbeurzen, de Europese banendagen over de mogelijkheden om op het grondgebied van de Europese Unie te werken of het Europees partnerschap voor arbeidsmobiliteit; is echter ook van mening dat voor dergelijke acties onvoldoende middelen zijn uitgetrokken om ze bij de Europese bevolking bekend te maken;

60.   onderstreept de noodzaak duidelijk onderscheid te maken tussen de mobiliteit van kunstenaars in het bijzonder en de mobiliteit van werknemers uit de Europese Unie in het algemeen, en daarbij rekening te houden met de aard van de uitvoerende kunsten en het onregelmatige en onvoorspelbare karakter ervan dat wordt veroorzaakt door een specifiek arbeidsmarktbestel;

61.   wijst op de specifieke aard van bepaalde beroepen in sectoren zoals sport en cultuur, waar mobiliteit — zowel tussen banen als tussen landen of regio's — juist een typisch kenmerk is; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze situatie grondig te onderzoeken en de vereiste maatregelen te nemen, met name wat de sociale rechten van de werknemers in deze sector betreft, zodat hun mobiliteit niet gehinderd wordt door administratieve obstakels;

62.   begroet met instemming het feit dat de Commissie in haar actieplan ook maatregelen treft ter verbetering van de situatie van burgers uit derde landen; verlangt dat een geïntegreerd beleid inzake arbeidsmobiliteit ook de migratie van burgers uit derde landen in aanmerking neemt;

63.   beklemtoont de noodzaak van nauwe samenwerking tussen nationale overheidsdiensten om onrecht op de terreinen justitie en belastingheffing met inachtneming van de nationale bevoegdheden op te sporen en weg te nemen;

64.   is van mening dat het van wezenlijk belang is burgers bewust te maken van de mogelijkheden voor het indienen van klachten en verzoekschriften over belemmeringen voor arbeidsmobiliteit en schendingen van relevante communautaire wetgeving;

65.   steunt en moedigt de toepassing van het concept eerlijke mobiliteit aan; verzoekt de Commissie toe te zien op de toepassing ervan, bijvoorbeeld door vakverenigingen van werknemers en werkgevers erbij te betrekken, teneinde verschijnselen van zwart werk en achteruitgang van de arbeidsomstandigheden te voorkomen;

66.   verlangt dat bedrijven de mobiliteit van hun werknemers stimuleren, bijvoorbeeld door middel van flexibele werktijden of telewerken;

67.   verzoekt de Commissie instrumenten te zoeken die kunnen zorgen voor het wegvallen van de hindernissen die de arbeidsmobiliteit in de weg staan, met het gevolg dat werknemers een baan in het buitenland moeten weigeren, bijvoorbeeld omdat het moeilijk is voor de partner om een baan te vinden, wegens de dure huisvesting, taalbarrières, de genderloonkloof en het risico bepaalde fiscale voordelen of de rechten die voortvloeien uit de bijdragen voor pensioen, ziekteverzekering of werkloosheid te verliezen; benadrukt het belang van een leven lang leren, met name op het gebied van taalonderwijs, aangezien dit onontbeerlijk is om tegemoet te kunnen komen aan de almaar veranderende eisen op de arbeidsmarkt;

68.   begroet met instemming het voornemen van de Commissie om gevolg te geven aan haar in 2005 ingediende voorstel en aan haar in 2007 gewijzigd voorstel voor een richtlijn betreffende de minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van de aanvullende pensioenrechten;

69.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de mobiliteit van kwetsbare bevolkingsgroepen te vergemakkelijken en bij te dragen aan de opheffing van de hinderpalen die deze groepen ondervinden, via de schepping van meer en betere banen, de bestrijding van discriminatie, de aanpak van nieuwe vormen van sociale uitsluiting, de ondersteuning van gelijkheid van vrouwen en mannen, de ondersteuning van het gezin en via een effectieve toegang tot de arbeidsmarkt, huisvestingsdiensten en vervoer;

70.   benadrukt dat vrouwen met kinderen minder mobiel zijn dan mannen, en verlangt dat er maatregelen genomen worden om deze ongelijkheid op te heffen;

71.   steunt SOLVIT als instrument voor snelle oplossing van problemen in de interne markt en van problemen met betrekking tot werknemersmobiliteit; verzoekt meer middelen beschikbaar te stellen voor SOLVIT;

72.   verzoekt de Commissie en de lidstaten steunprogramma's voor arbeidsmobiliteit bij jongeren te ontwikkelen; is van mening dat dergelijke programma's gebaseerd moeten zijn op de relatie tussen werkgever en werknemer en op een erkenning van de toegevoegde waarde die in het buitenland opgedane ervaring, bekwaamheden en vaardigheden, met inbegrip van talenkennis, bieden;

73.   is van mening dat, aangezien de mobiliteit van studenten en docenten een essentieel onderdeel van arbeidsmobiliteit is, er meer aandacht dient te worden geschonken aan initiatieven als het Bologna-proces en programma's als Erasmus, Leonardo da Vinci en andere voor wat betreft de tenuitvoerlegging van het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit;

74.   verheugt zich over het initiatief van de Commissie om alle betrokken partijen bij de verbetering van de arbeidsmobiliteit op Europees niveau te raadplegen; is van mening dat deze dialoog de transparantie zal verhogen, aan de uitwisseling van goede praktijken en innoverende benaderingen met betrekking tot de vergroting van de mobiliteit zal bijdragen, de totstandbrenging van een degelijke mobiliteit zal versnellen en de principes en waarden die op deze basis verworven zijn sterker zal maken;

75.   onderkent de betekenis van een goede toegankelijkheid voor jongeren van de Comenius-, Erasmus- en Leonardoprogramma's om in het buitenland te kunnen studeren, en benadrukt het belang hiervan voor een latere arbeidsmobiliteit; verzoekt de Commissie om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de toegang tot deze programma's te verbreden, met name gelet op de bijzondere eisen die nodig zijn voor kansarme groepen;

76.   roept op tot de krachtige toezegging en inzet van Europese scholen en universiteiten en van de regeringen om de arbeidsmobiliteit in belangrijke mate te verbeteren, bijvoorbeeld door deelname aan het netwerk van belanghebbenden zoals gepresenteerd door de Commissie in haar mededeling;

77.   is van mening dat samenwerking tussen particuliere of publieke ondernemingen enerzijds en onderwijsinstellingen anderzijds dient te worden versterkt;

78.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(3)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6.

(4)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.

(5)  PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1.

(6)  PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 159.

(7)  PB C 371 van 23.12.2000, blz. 4.

(8)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(9)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/33


Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren — uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”

P6_TA(2008)0625

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren — Uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” (2008/2102(INI))

(2010/C 45 E/06)

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2007 getiteld „Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren — ontwerp voor het gezamenlijke voortgangsverslag 2008 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”” (COM(2007)0703) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2007)1484),

gezien het gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingstelsels in Europa (1) en de opeenvolgende gezamenlijke interimverslagen over de voortgang bij de uitvoering,

gezien de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over onderwijs en opleiding als belangrijke motor voor de strategie van Lissabon (2),

gezien Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vastlegging van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (3),

gezien de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen (4),

gezien het werkdocument van 28 augustus 2007 van de diensten van de Commissie over kennisgerichter beleidsvoering en werkwijzen in onderwijs en opleiding (SEC(2007)1098),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (5),

gezien Aanbeveling 2006/143/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (6),

gezien het Europees Handvest voor kwaliteit in de mobiliteit (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de rol van sport in het onderwijs (8),

gezien Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 januari 2008 over volwasseneneducatie: „Een mens is nooit te oud om te leren” (10),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 over het Bologna-proces en studentenmobiliteit (11),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 over de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding (12),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0455/2008),

A.

overwegende dat de Europese Unie ernaar streeft om tegen 2010 wereldleider in de kwaliteit van onderwijs en opleiding te worden, die van centraal belang voor verdere vooruitgang in het proces van Lissabon zijn,

B.

overwegende dat er vooruitgang in de uitbreiding van autonomie en verantwoordelijkheid van de universiteiten is, en dat ze in die ontwikkeling op meer steun moeten kunnen rekenen,

C.

overwegende dat onderwijs- en opleidingsstelsels mannen en vrouwen gelijke kansen moeten bieden,

D.

overwegende dat gelijkheid van mannen en vrouwen in het onderwijs- en opleidingsbeleid een conditio sine qua non voor het welslagen van de strategie van Lissabon is, die o.m. tot doel heeft om de verschillende behandeling van en mannen en vrouwen op de Europese arbeidsmarkten aan te pakken, onder andere door de deelname in het arbeidsleven tegen 2010 tot 60 % van de vrouwen op te trekken,

E.

overwegende dat de lidstaten de hervorming van hun nationale onderwijs- en opleidingstelsel moeten aanmoedigen door onderling samen te werken en degelijke werkwijzen te delen,

F.

overwegende dat de duidelijke en uitgebreide strategieën en werkmiddelen voor levenslang leren die door het Parlement en de Raad overeengekomen zijn, op een samenhangende manier toegepast moeten worden om de doelstellingen van de Lissabon-strategie te verwezenlijken en de kennisdriehoek te verstevigen,

G.

overwegende dat Europa vaardigheden van hogere kwaliteit nodig heeft en dat creativiteit en vernieuwing in alle stadia van onderwijs en opleiding aanmoediging verdienen,

H.

overwegende dat er voorzieningen voor de vaardigheden in milieu en samenleving getroffen moeten worden die in de toekomst nodig zijn, bvb door klimaatverandering en andere milieuproblemen in alle vormen van het leerproces horizontaal te integreren,

I.

overwegende dat leerplannen de persoonlijke ontwikkeling van de studenten moeten bevorderen door de rechten van de mens en de Europese waarden te omvatten,

J.

overwegende dat kwaliteit en doeltreffendheid van onderwijs en opleiding en hun beschikbaarheid voor de burger als centrale beleidsdoelstellingen op Europees niveau te beschouwen zijn,

K.

overwegende dat onderwijs en opleiding altijd op de plaatselijke en regionale mogelijkheden, kenmerken en behoeften afgestemd moeten zijn,

1.   verheugt zich over de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 12 november 2007 en de vorderingen waar ze uitvoerig verslag over uitbrengt;

2.   wijst erop dat de beleidsvoering voor onderwijs en opleiding voortdurend van begeleidende sociaal-economische maatregelen voorzien moet worden om de algemene levenstandaard van de Europese burgers te verbeteren;

3.   benadrukt dat migranten en minderheden geïntegreerd moeten worden (vooral zigeuners/Roma) en dat de integratie van groepen met bijzondere behoeften (op de eerste plaats vrouwen, personen met een handicap en oudere personen) op alle niveaus en in alle onderdelen van het onderwijs speciale aandacht verdient; meent dat migranten bijkomende steun moeten krijgen, terwijl etnische minderheden en zigeuners/Roma door speciaal opgeleid personeel bijgestaan moeten worden dat tot dezelfde minderheid behoort of minstens de taal van de minderheid spreekt;

4.   wijst met nadruk op het belang van de sport in onderwijs en opleiding en de noodzaak om er speciale aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door voor meer gymnastiek en sport in alle vormen van onderwijs te zorgen, van kleuterschool tot universiteit, en eist minstens drie lesuren sport per week in het leerplan, en steunmaatregelen voor de scholen om het voorgeschreven minimum zo mogelijk te overtreffen;

5.   benadrukt de centrale rol van gezin en sociaal milieu in alle aspecten van onderwijs en opleiding;

6.   merkt op dat onderwijs essentieel is voor de sociale en persoonlijke ontwikkeling van zowel vrouwen als mannen; wijst daarom met klem op het belang om in onderwijs en opleiding meer aandacht aan de gelijkheid van mannen en vrouwen te besteden;

7.   betreurt dat de onderwijsstelsels vrouwen ontmoedigen om traditioneel door mannen beheerste studies en beroepsopleidingen te volgen, maar verwelkomt maatregelen voor meer gelijkheid van mannen en vrouwen en vraagt de lidstaten met klem om programma's in te voeren die vrouwen zo gediversifieerd mogelijk beroepsvoorlichting en vervolgens bijstand op de arbeidsmarkt willen geven;

8.   wijst erop dat de reëel ongelijke kansen van mannen en vrouwen in levenslange leer- en opleidingsprocessen van hoge kwaliteit zoveel merkbaarder zijn op de eilanden en in geografisch en sociaal benadeelde gebieden; dringt daarom op meer aandacht voor onderwijsinitiatieven in het regionaal beleid aan;

9.   stipt de aanhoudende ondervertegenwoordiging van vrouwen op bepaalde studiegebieden, op alle niveaus, en in het onderzoek aan; bepleit daarom praktische positieve acties om de toestand bij te stellen;

10.   wijst erop dat studenten die hun studie tijdelijk onderbreken, vooral jonge moeders, slachtoffer van discriminatie kunnen worden en roept op tot flexibeler regelingen om een studie of opleiding na de geboorte te kunnen hervatten en studies met beroeps- en gezinsleven te verzoenen;

11.   merkt op dat de kwaliteit van leerplannen en onderricht over heel de lijn verbeterd moet worden, evenals de sociale verzekering van de leraren, en wijst erop dat ook hun verdere vorming en mobiliteit aandacht verdienen;

12.   benadrukt dat mediageletterdheid en kennis van de informatie- en communicatietechnologie krachtige aanmoediging verdienen en beveelt aan om van opvoeding in het gebruik van de media een integraal bestanddeel van het leerplan op alle onderwijsniveaus te maken en onderwijzend personeel en oudere mensen mediapedagogische lespakketten aan te bieden;

13.   wijst erop dat de overgang tussen verschillende onderwijs- en opleidingsystemen en formele, niet-formele en informele opleiding verbeterd moet worden;

14.   dringt er bij de Raad op aan om erop toe te zien dat elke Europese lidstaat in de praktijk het Europees onderwijs- en opleidingsbeleid uitvoert; meent dat de nationale regeringen duidelijke nationale doelstellingen in onderwijs en opleiding moeten vastleggen en de nodige wetgeving en overeenkomstige maatregelen moeten invoeren om de Europese normen te kunnen bereiken en vooral voor gebruikmaking van de hulpmiddelen te zorgen die op EU-niveau aangenomen zijn, zoals bij voorbeeld de reeds aangehaalde aanbeveling sleutelcompetenties voor een leven lang leren, het Europees kwalificatiekader en de Europass (13);

Kleuteronderwijs

15.   stelt met nadruk dat er ruimere middelen uitgetrokken moeten worden om de materiële omkadering, onderbrenging en doorlopende maatregelen voor de verdere vorming van onderwijzend personeel te verbeteren zodat de kwaliteit van het kleuteronderwijs toeneemt en dat er ruimere investeringsmogelijkheden zijn, waarbij algemene beschikbaarheid van kwalitatief hoogstaand kleuteronderwijs een geschikte manier is om alle kinderen, maar vooral die uit sociaal achtergestelde milieus of minderheidsgroepen, gelegenheid tot levenslang leren te geven;

16.   wijst er uitdrukkelijk op hoe belangrijk het is dat kinderen elementaire vaardigheden ontwikkelen, hun moedertaal of de taal van hun land van verblijf leren, en in een zo vroeg mogelijk stadium leren lezen en schrijven;

17.   meent dat het aanleren van een tweede taal in hetzelfde vroeg stadium moet beginnen, maar dat de omgang met talen in de vroege kinderjaren op een speelse manier en zonder prestatiedwang moet plaatsvinden;

18.   vraagt alle lidstaten om kleuteronderwijs verplicht te stellen;

Lager en middelbaar onderwijs

19.   benadrukt dat er speciale aandacht aan personen te besteden is die anders in een later stadium misschien het onderwijs verlaten; denkt dat er speciale programma's en maatregelen aangenomen moeten worden om het percentage schoolverlaters terug te dringen, en in gevallen dat schoolverlaten onvermijdelijk is en zich blijft voordoen, dat de belanghebbenden steun verdienen en mogelijkheden tot maatschappelijke reïntegratie moeten krijgen, en geschikte opleidingen moeten kunnen volgen;

20.   benadrukt dat lager en middelbaar onderwijs de kinderen de mogelijkheden tot zelfstandig, scheppend en vernieuwend denken moeten geven en ze tot mediakritische en zelfkritische burgers moeten vormen;

21.   wijst met nadruk op het belang van de leerplannen van elke lidstaat, die lessen moeten bevatten om de creativiteit en vernieuwingsgeest van de kinderen te stimuleren;

22.   meent dat leerplannen en hun inhoud voortdurend bijgewerkt moeten worden zodat ze actueel blijven en de belangrijke rol van ondernemingszin en vrijwilligerswerk met het oog op de persoonlijke ontwikkeling bevorderen; en stelt met nadruk dat alle lidstaten grotere betekenis aan de lerarenopleiding moeten hechten en er meer middelen voor moeten uittrekken om tastbare vooruitgang in de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon voor het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 te bereiken en het levenslang leren in de Europese Unie te stimuleren;

23.   is ervan overtuigd dat kinderen in een zo vroeg mogelijk stadium een tweede vreemde taal moeten leren;

24.   moedigt het aanleren van vreemde talen van in de vroege jaren nadrukkelijk aan, en opname van onderricht in vreemde talen in alle leerplannen voor de lagere school; onderlijnt dat er om die doelstelling te bereiken voldoende middelen ter beschikking gesteld moeten worden om leraren vreemde talen op te leiden en in dienst te nemen;

25.   meent dat ontwikkeling van persoonlijke talenten, specifieke mogelijkheden en natuurlijke vaardigheden van de leerlingen in dit onderwijsstadium een belangrijke doelstelling moet zijn, en wijst erop dat het om bekwaamheden gaat die later de grondslag voor arbeid en beroepsleven kunnen vormen;

26.   benadrukt dat leerlingen die de elementaire vaardigheden niet verworven hebben of verwerven, bijzondere aandacht verdienen, evenzeer als bijzonder begaafde leerlingen, zodat ze hun meer dan gemiddelde mogelijkheden en talenten zo goed mogelijk verder kunnen ontwikkelen;

27.   beveelt de lidstaten aan om de theoretische en beroepskwalificaties van de leraren en hun levenslang leerproces aanzienlijk te verbeteren;

28.   geeft uitdrukkelijk zijn steun voor de eis van voortdurende en systematische verdere vorming van leraren in de loop van hun beroepsleven; meent dat alle leraren regelmatig in de gelegenheid gesteld moeten worden om hun bekwaamheden en kwalificaties en hun pedagogische vakkennis op te frissen;

29.   beveelt aan om zo spoedig mogelijk Europese maatschappijleer in de leerplannen op te nemen, om een nieuwe generatie in het bewustzijn van de Europese waarden in aangelegenheden als de rechten van de mens, culturele verscheidenheid, verdraagzaamheid, milieubescherming en klimaatverandering te vormen;

Beroepsonderwijs en -opleiding

30.   stelt vast dat zowel kwaliteit als aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding verbetering verdienen;

31.   wijst erop dat beroepsonderwijs en -opleiding meer voeling met zowel de Europese als de nationale staatshuishoudingen moeten houden om het leerproces beter op de arbeidsmarkt af te stemmen;

32.   stelt met nadruk dat de mobiliteit van leraren en studenten (niet alleen in geografische betekenis maar ook tussen beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs) aanzienlijk moet verbeteren;

Hoger onderwijs

33.   vindt dat de onderwijsprogramma's aan de universiteit gemoderniseerd moeten worden om aan de huidige en komende sociaal-economische behoeften te beantwoorden;

34.   beveelt aan om in hogere opleidingen bij voorrang interdisciplinaire leerprogramma's uit te werken, die zich op de grenzen tussen de wetenschappen bevinden, om specialisten te vormen die in staat zijn om de ingewikkeldste problemen van de wereld van vandaag te behandelen;

35.   stelt met nadruk dat de belangstelling van leerlingen en studenten voor technisch en natuurwetenschappelijk en op milieubescherming gerichte onderwijsprogramma's en hun inhoud verhoogd moet worden;

36.   vraagt de lidstaten om samenwerkingsverbanden tussen universiteiten en het bedrijfsleven daadwerkelijk aan te moedigen, en bovendien ook tussen de universiteiten en de vele belanghebbende instanties en kringen op nationaal, regionaal en plaatselijk vlak;

37.   stelt vast dat de samenwerking onder de Europese instellingen voor hoger onderwijs aanzienlijk uitgebreid moet worden en ook dat kwalificaties zo eenvoudig mogelijk overgedragen moeten kunnen worden;

38.   merkt op dat het werk van leraren en hoogleraren voortdurend bijwerking verdient, zoals ook de programma's, hun inhoud, en de werkmethoden;

39.   stelt voor dat het Europees instituut voor innovatie en technologie aansluiting op het proces van Bologna vindt en bij de hervorming van het hoger onderwijs in Europa in aanmerking genomen wordt;

40.   beveelt de lidstaten ten zeerste aan om de mobiliteit van studenten en leraren te verbeteren, ook de mobiliteit tussen landen, onderwijsprogramma's en studierichtingen; wijst daarbij met nadruk op het belang van praktische omzetting van het reeds aangehaalde Europees Handvest voor kwaliteit in de mobiliteit, om een echte Europese ruimte voor levenslange vorming en verdere opleiding tot stand te brengen en de economische, sociale en regionale samenwerking te stimuleren;

Levenslang leren

41.   meent dat de werkgevers stelselmatig aangemoedigd moeten worden om voor onderwijs en opleiding van hun werknemers te zorgen en ook stimulansen moeten krijgen om laag geschoolde werknemers aan levenslange leerprogramma's te laten deelnemen;

42.   stipt aan dat langdurig werklozen, mensen uit benadeelde sociale milieus, personen met speciale behoeften, gewezen bewoners van opvoedingsgestichten en strafinrichtingen bijzondere aandacht verdienen;

43.   beklemtoont dat vooral vrouwen tot deelname aan opleidings- en verdere vormingsmogelijkheden aangemoedigd moeten worden, en dat er daarom ook speciale programma's aangeboden en gesteund moeten worden die vrouwen tot levenslang leren stimuleren;

44.   benadrukt dat laag geschoolde en oudere werknemers bijzondere aanmoediging nodig hebben en met stimulansen aangespoord moeten worden om aan de programma's voor levenslang leren deel te nemen;

45.   verlangt dat er in programma's voor volwassenenvorming en levenslang leren speciale aandacht naar de groepen gaat die op de arbeidsmarkt het meest benadeeld zijn, meer in het bijzonder jonge mensen, vrouwen — vooral op het platteland — en ouderen;

46.   wil dat er aan gedacht wordt dat ouderschapsopvoeding voor man en vrouw van wezenlijk belang voor het algemeen welzijn, armoedebestrijding en sociale samenhang is; dringt er in die gedachtegang op aan dat er in onderwijs en opleiding polyvalente programma's voor levenslang leren en de opleiding van ouderschapsopvoeders tot stand komen;

47.   wijst er nadrukkelijk op dat kennis en kwalificaties die door levenslang leren verworven zijn, veel ruimer en gemakkelijker erkend moeten worden, en meent dat daarvoor ook de verwezenlijking van het Europees kwalificatiekader en de Europass bespoedigd moet worden, als hulpmiddelen om levenslang leren te stimuleren;

48.   meent dat er in alle stadia van het levenslang leerproces meer middelen vanwege zowel de Europese als nationale overheden beschikbaar moeten zijn om de mobiliteit te verbeteren;

49.   eist dat de voordelen van het reeds aangehaalde Europees handvest voor kwaliteit in de mobiliteit erkend en benut en door de lidstaten in werkelijkheid omgezet worden, en dat de Commissie een stand van zaken over de uitvoering in de lidstaten opmaakt;

50.   dringt erop aan dat er voor alle studenten en werknemers met gezinslast zoveel mogelijk sociale dienstverlening en begeleidende voorzieningen (b.v. kinderopvang) gewaarborgd zijn;

51.   vindt dat vrijwilligersdiensten in het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 geïntegreerd en bij de uitvoering in aanmerking genomen moeten worden;

52.   is ervan overtuigd dat gedachtewisselingen en wederzijds onderricht en leren tussen de verschillende leeftijdsgroepen uitgebreid moeten worden;

53.   benadrukt dat de levenslange leerprogramma's het ondernemerschap moeten ondersteunen door de burgers n staat te stellen om kmo's op te richten en aan de behoeften van zowel de samenleving als de economie te voldoen;

54.   vestigt er de aandacht op dat er advies- en informatiediensten over levenslang leren voor alle leeftijdsgroepen opgericht moeten worden om al de doelstellingen te kunnen nastreven;

*

* *

55.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 142 van 14.6.2002, blz. 1.

(2)  PB C 300 van 12.12.2007, blz. 1.

(3)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(4)  PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.

(5)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(6)  PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60.

(7)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 8.

(8)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 131.

(9)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0013.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0423.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0422.

(13)  Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6).


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/39


Aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening

P6_TA(2008)0632

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening

(2010/C 45 E/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (1),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(COM(2006)0244) en zijn standpunt van 20 november 2008 (2) over dat voorstel,

onder verwijzing naar de mondelinge vraag aan de Raad over de aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening (O-0116/2008),

gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat OLAF, tien jaar na zijn oprichting in 1999 als operationeel bureau om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen, waardevolle ervaring heeft opgedaan op het vlak van de bestrijding van fraude en corruptie,

B.

overwegende dat het regelgevingskader van OLAF moet worden verbeterd op basis van de praktijkervaring die het heeft opgedaan,

C.

overwegende dat de twee takken van de wetgevingsautoriteit van de EU nauw moeten samenwerken volgens de medebeslissingsprocedure teneinde het regelgevingskader van de strijd tegen fraude aan te passen aan de huidige behoeften,

D.

overwegende dat de eerste lezing in verband met de wijziging van Verordening(EG) nr. 1073/1999 (de „OLAF-verordening”) op 20 november 2008 door het Parlement met grote meerderheid is aangenomen,

1.   acht het dringend nodig het regelgevingskader van OLAF te verduidelijken om de doeltreffendheid van de onderzoeken ter bestrijding van fraude te verhogen en om te zorgen voor de noodzakelijke onafhankelijkheid van OLAF, volledig rekening houdend met de opgedane ervaring sinds OLAF in 1999 werd opgericht ter vervanging van UCLAF;

2.   herinnert de Raad eraan dat de doeltreffendheid en de kwaliteit van de onderzoeken van OLAF aanzienlijk zal worden verbeterd door het bovengenoemde standpunt van het Parlement van 20 november 2008, door te zorgen voor een versterking van de procedurele waarborgen, de rol van het Comité van toezicht, het beginsel van het vermoeden van onschuld, het recht op verdediging van de personen waarnaar een onderzoek loopt en de rechten van informanten, en door de invoering van duidelijke en transparante onderzoeksregels en de verbetering van de samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten en de EU-instellingen;

3.   dringt er bij de Franse en Tsjechische voorzitterschappen op aan om een tijdschema voor de onderhandelingen met het Parlement op basis van Verordening (EG) nr. 1073/1999 in te dienen, waarmee bevestigd wordt dat ze al het mogelijke doen om te zorgen voor een snelle vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt door de Raad, en om bijkomende ongerechtvaardigde vertragingen;

4.   is van oordeel dat het standpunt van de Raad ten gunste van enkel een consolidering van de drie bestaande rechtsgronden voor onderzoeken van OLAF geen geldig argument is om de onderhandelingen over Verordening (EG) nr. 1073/1999 niet onmiddellijk op te starten, aangezien door enkel een consolidering het regelgevingskader van de onderzoeken ter bestrijding van fraude van OLAF niet wordt verbeterd, en er bijgevolg veel kostbare tijd verloren gaat bij de pogingen tot versterking van de strijd tegen fraude; opteert bijgevolg voor een schikking van de EU-regelgeving betreffende fraudebestrijding, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1073/1999, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, op basis van de herziene Verordening (EG) nr. 1073/1999;

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de bevoegde commissies van de parlementen van de lidstaten, de Europese Rekenkamer en de nationale controle-instellingen van de lidstaten.


(1)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0553.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/41


Evaluatie en toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en van het grensbewakingssysteem Eurosur

P6_TA(2008)0633

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de evaluatie en de toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en over het Europese grensbewakingssysteem Eurosur (2008/2157(INI))

(2010/C 45 E/08)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2008 getiteld „Verslag over de evaluatie en de toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap” (COM(2008)0067),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2008 getiteld „Onderzoek naar de mogelijkheden tot instelling van een Europees grensbewakingssysteem (Eurosur)” (COM(2008)0068),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2008 getiteld „De voorbereiding van de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie” (COM(2008)0069),

gelet op Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (1),

gezien het Europees immigratie- en asielpact, dat door de 27 lidstaten op 7 juli 2008 in Parijs werd aanvaard en in de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008 werd goedgekeurd,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 december 2005 betreffende de „totaalaanpak van migratie: prioritaire acties gericht op Afrika en het Middellandse Zeegebied”, die terug te vinden zijn in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 14 en 15 december 2006,

gelet op Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle grensinterventieteams (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over de beleidsprioriteiten in het kader van de strijd tegen de illegale immigratie van onderdanen van derde landen (3),

gelet op artikel 45 van zijn verordening,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0437/2008),

A.

overwegende dat de strijd tegen illegale immigratie, en in het bijzonder het geïntegreerd beheer van alle grenzen van de Europese Unie een plaats moet krijgen binnen het kader van een algehele en geharmoniseerde aanpak van migratieverschijnselen, waaronder tevens de organisatie van de legale migratie, de integratie van legale immigranten en de samenwerking met de herkomst- en transitlanden,

B.

overwegende dat de uitdaging van de illegale immigratie een gemeenschappelijke Europese uitdaging is en daarom een gemeenschappelijk Europees beleid vergt,

C.

overwegende dat deze migratieverschijnselen zullen doorgaan zolang de verschillen in ontwikkeling tussen de diverse gebieden in de wereld blijven bestaan en dat het om die reden passend is het beheer van de migratiestromen te regelen in overeenstemming met het ontwikkelingsbeleid van derde landen en in samenwerking met deze landen,

D.

waarschuwt dat het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) geen wondermiddel is voor alle problemen die worden veroorzaakt door illegale migratie,

E.

overwegende dat het bewaken van de buitengrenzen van de Unie een dynamisch facet is van de strijd tegen illegale immigratie, en dat daarnaast plaats moet zijn voor aanvullend repressief beleid dat bedoeld is om dit verschijnsel aan de bron tot stilstand te brengen, evenals voor de bestrijding van illegale arbeid, in het bijzonder door middel van het aannemen van de richtlijn tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (COM(2007)0249), en voor de bestrijding van netwerken van mensenhandelaars die deel uitmaken van de georganiseerde misdaad,

F.

overwegende dat illegale immigratie gepaard gaat met een hoge mortaliteit en dat er met de herkomst- en transitlanden voorlichtingscampagnes moeten worden opgezet over de risico's en fatale consequenties die aan deze manier van immigratie zijn verbonden,

G.

overwegende dat zelfs wanneer iedere lidstaat verantwoordelijk is voor het bewaken van de grenzen voor dat stuk van de grens dat tot zijn grondgebied behoort, het dan nog vanwege de migratiedruk op de oost- en de zuidkant van de Europese Unie noodzakelijk is dat er tussen de lidstaten een instelling van medeverantwoordelijkheid en verplichte solidariteit ontstaat, zodat het mogelijk is mobiliseerbare materiële en menselijke hulpbronnen gemeenschappelijk beschikbaar te stellen voor het bestrijden van dit verschijnsel,

H.

overwegende dat het doel op lange termijn van al deze instrumenten (Frontex, Eurosur, het elektronisch systeem voor reisvergunningen (ESTA), inreis-/uitreissysteem, Fast track, etc) is de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees geïntegreerd systeem voor het beheer van de grenzen,

I.

overwegende dat de eerste kwantificeerbare resultaten van Frontex sinds dit in oktober 2005 is ingesteld, beschikbaar zijn en dat er nood is aan de vaststelling van een beleid voor de (middel)lange termijn, wat in dit ontwikkelingsstadium van Frontex essentieel is geworden,

J.

overwegende dat Frontex een gemeenschapsorgaan is onder de eerste pijler waarvoor de beginselen gelden van volledige democratische controle en transparantie, en uit dien hoofde een verplichting heeft de fundamentele waarden van de Unie te handhaven en te bevorderen,

K.

overwegende dat de coördinerende en inlichtingengestuurde operaties van Frontex gebaseerd zijn op risicoanalyses en dreigingsbeoordelingen die met inachtneming van de geheimhoudingsplicht worden uitgevoerd,

L.

overwegende dat de ontwikkeling van Frontex een ideale gelegenheid biedt om het beginsel van „verplichte solidariteit” tussen lidstaten op zijn levensvatbaarheid te testen (dat beginsel werd ook aangehaald in het kader van Verordening (EG) nr. 863/2007, dat zorgt voor de coördinatie van de mogelijkheden van de Unie om in noodgevallen snel te reageren), en zo een geschikte modus operandi te kiezen die kan garanderen dat materiële uitrusting (geïnventariseerd in een centraal register van beschikbare technische uitrusting (CRATE — Centralised Records of Available Technical Equipment)) en personeel onvoorwaardelijk beschikbaar zijn voor een doeltreffend optreden van Frontex,

M.

overwegende dat het Parlement Frontex steeds heeft gesteund en voor aanzienlijke verhoging van diens begroting heeft gestemd zodat het over voldoende financiële middelen zou beschikken om zijn taken te kunnen uitvoeren,

N.

overwegende dat Frontex begonnen is aan maritieme patrouilles voor de kust van de zuidelijke lidstaten, waarvan het succes afhangt van de mate van medewerking van de derde landen vanwaar de immigranten vertrekken; overwegende dat de Hera-missie bij de Canarische eilanden succes heeft gehad en het aantal aankomsten aanzienlijk heeft teruggebracht, terwijl de Nautilus-missie in het centrale deel van de Middellandse Zee zonder effect is gebleven omdat het aantal aankomsten is toe- in plaats van afgenomen,

O.

overwegende dat de immigratie-probleemgebieden in de zuidelijke maritieme regio's een voortdurend patrouilleren nodig maken door de maritieme missies die op permanente basis worden uitgezonden,

P.

overwegende dat ieder optreden van Frontex in elk denkbaar geval in overeenstemming moet zijn met de internationale rechtsregels, in het bijzonder met de regels die betrekking hebben op het zeerecht en de mensenrechten, de menselijke waardigheid en vluchtelingen, waaronder op het asielrecht, op het beginsel van non-refoulement,

Q.

overwegende dat Frontex bij elk optreden in acht moet nemen dat het noodzakelijk is de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om rekening te kunnen houden met de meest kwetsbare personen, vrouwen (in het bijzonder zwangere vrouwen) en kinderen, kinderen (in het bijzonder niet-begeleide minderjarigen), bejaarden, mensen met een handicap of een ernstige ziekte,

R.

overwegende dat de humanitaire dimensie van het optreden van Frontex sterker moet worden door een maximale juridische veiligheid, zowel in het kader van de reddingsoperaties die het moet leiden als in het kader van de gezamenlijke terugkeeroperaties waaraan het een bijdrage dient te leveren,

S.

overwegende dat de inspanningen voor de opleiding van gespecialiseerd personeel dat voor het functioneren van Frontex wordt ingezet succesvol zijn en daarom verdienen te worden voortgezet en zelfs te worden uitgebreid tot personeel van derde landen dat dagelijks met Frontex moet samenwerken, zodat ook die mensen worden getraind in redding op zee en berging van lijken in geval van schipbreuk,

T.

overwegende dat grenscontrole niet alleen is gericht op ongeoorloofde grensoverschrijding maar ook op andere aspecten van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensenhandel, drugssmokkel of illegale wapenhandel, en zo aan verhoging van de binnenlandse veiligheid als geheel bijdraagt,

U.

overwegende dat het optreden van Frontex geen effect kan sorteren zonder een EU-beleid voor grensbeheer dat de voorgestelde nieuwe EU-grenscontrolesystemen omvat, zoals het elektronisch systeem voor reisvergunningen (ESTA), inreis-/uitreissysteem, of Fast track,

1.   roept de lidstaten op de migratie-uitdaging te bezien vanuit een totaalaanpak waardoor in één moeite vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van het versterken van de controle aan de grenzen van de Unie, het bestrijden van illegale immigratie en de terugkeer van vreemdelingen die illegaal in de Unie verblijven naar hun land van herkomst, het bestrijden van illegale arbeid en mensenhandel, maar ook de organisatie van de legale immigratie en de maatregelen ter bevordering van de integratie van legale immigranten, het verstevigen van een overkoepelend partnerschap met derde landen waardoor een positieve verhouding wordt bevorderd tussen migratie en ontwikkeling, en het ontwikkelen van een homogeen beleid ten aanzien van de mensenrechten op EU-niveau;

2.   beschouwt Frontex als essentieel instrument in de globale immigratiestrategie van de Unie en vraagt de Commissie met voorstellen te komen tot herziening van zijn mandaat waardoor zijn rol wordt versterkt en het effectiever kan optreden;

3.   acht het zaak te beseffen, dat Frontex absoluut moet kunnen rekenen op de feitelijke beschikbaarheid van de middelen die de lidstaten hem, met name via CRATE, ter beschikking stellen voor de coördinatie van, zowel zijn gerichte gezamenlijke acties als zijn permanente missies; betreurt dat sommige lidstaten zich tot dusver te weinig bereid hebben betoond Frontex de nodige hulpmiddelen te bieden en vraagt hen dit alsnog te doen;

4.   is verheugd dat het pact voor immigratie en asiel, met daarin een oproep tot versterking van Frontex, door de Europese Raad is goedgekeurd;

5.   benadrukt dat Frontex ook de bestrijding van mensenhandel tot zijn taak moet rekenen, met name aan de buitengrenzen van de Unie;

6.   spoort de lidstaten daarom aan zo snel mogelijk hun systeem te formaliseren van „verplichte en onherroepelijke solidariteit” — afhankelijk van de uitvoerbaarheid en de specifieke behoeften van het moment in de respectieve deelnemende landen — zodat Frontex in de voorbereiding en tenuitvoerlegging van zijn missies niet meer wordt belemmerd door onzekerheid omtrent de daadwerkelijk beschikbare middelen;

7.   pleit voor instelling van permanente en onafgebroken gemeenschappelijke patrouilles die het hele jaar door operationeel zijn in alle gebieden met een hoog risico, met name kustgebieden waar groot gevaar bestaat voor verlies van mensenlevens, uitgaande van het besef dat het recht op leven als eerste tot de onschendbare grondrechten behoort;

8.   acht het belangrijk dat het EG recht in overeenstemming wordt gebracht met het overige in deze materie toepasselijke internationale recht, zodat de EU effectief kan bijdragen aan de nodige inspanningen om vluchtelingen in nood te helpen;

9.   roept de lidstaten op zich zo vroeg mogelijk vast te leggen aan een concrete invulling van dit solidariteitsbeginsel door de materiële middelen, met name op het punt van oppervlaktevaartuigen, die ieder van hen aan Frontex ter beschikking stelt aanzienlijk te vermeerderen en ervoor te zorgen dat deze in de praktijk op elk gewenst moment beschikbaar zijn;

10.   roept Frontex op verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad, en in dit verslag met name het daadwerkelijk gebruik en de daadwerkelijke beschikbaarheid te beschrijven van het materiaal dat is opgenomen in het register CRATE, en daarbij zonodig uitdrukkelijk melding te maken van eventueel ondervonden moeilijkheden, onder volledige vermelding van de lidstaten die materiaal ter beschikking stellen en van de lidstaten die dat niet doen;

11.   roept de lidstaten op om ingeval van een blijvend tekort aan middelen snel te zorgen voor een substantiële wijziging in het budget van Frontex zodat deze zijn missies kan blijven uitvoeren, en eventueel de juridische aspecten te bekijken rond toekomstige huur en/of aanschaf van de materialen die het daarvoor nodig heeft;

12.   wijst erop dat het Europees Parlement, in zijn hoedanigheid van begrotingsautoriteit, de begroting van Frontex sinds de oprichting daarvan al eens heeft verhoogd, en erop toeziet dat zijn begroting juist wordt uitgevoerd en zonodig wordt aangepast naarmate het takenpakket evolueert;

13.   wijst erop dat samenwerking van de EU met derde landen gebaseerd moet zijn op de naleving van internationale verplichtingen inzake de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers en met name van de bepalingen van het Verdrag van Genève inzake de status van vluchtelingen (1951);

14.   is verheugd dat vrijwel alle derde landen waarmee Frontex dagelijks moet werken zich in belangrijke mate hebben ingespannen om samen te werken, wat tot zeer positieve resultaten heeft geleid, zoals bijvoorbeeld op de Canarische eilanden; betreurt evenwel dat de samenwerking op immigratiegebied met andere landen, bijvoorbeeld Turkije en Libië, nog steeds gebrekkig is;

15.   verzoekt de Unie met klem om in het kader van haar onderhandelingen met derde landen ook de noodzaak naar voren te brengen van grotere medewerking van de zijde van die landen op immigratiegebied, en de derde landen waarmee de samenwerking onvoldoende — of zelfs non-existent — is, aan te sporen al het mogelijke te doen om het werk van Frontex mogelijk te maken, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat zij met hun diensten doeltreffender samenwerken op het gebied van preventie;

16.   spoort de Commissie en de lidstaten aan tot verdubbeling van hun inspanningen om van de derde landen een hoger niveau van medewerking te verkrijgen, met name door te onderhandelen over readmissie-overeenkomsten; is van mening dat immigratie stelselmatig moet worden betrokken bij alle onderhandelingen over overeenkomsten met derde landen die herkomst- of doorgangslanden zijn;

17.   benadrukt dat Frontex bij de samenwerking met derde landen, naar behoren rekening dient te houden met de standpunten van de lidstaten die bij uitstek ervaring hebben met de mensensmokkelproblematiek rond die landen; elke deelname door een derde land aan gemeenschappelijke operaties van lidstaten onder de coördinatie van Frontex behoeft de goedkeuring van de lidstaat op wiens grondgebied de operatie plaatsvindt;

18.   dringt erop aan dat in het mandaat van Frontex uitdrukkelijk de verplichting wordt opgenomen om aan mensenrechtennormen te voldoen alsmede een plicht jegens asielzoekers bij reddingsoperaties op volle zee, en dat samenwerking met het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN en andere betrokken NGO's in het mandaat wordt geformaliseerd;

19.   is bezorgd dat onderdanen van derde landen mogelijk niet beschikken over de nodige middelen om er op toe te zien dat de persoonlijke informatie die over hen wordt verzameld in het kader van het geplande „systeem van systemen” van de EU wordt behandeld in overeenstemming met de beginselen van de regelgeving inzake gegevensbescherming die van toepassing is in de EU; roept de Commissie op te verduidelijken in welke mate persoonlijke gegevens ter beschikking zullen worden gesteld van de administraties van derde landen;

20.   pleit voor uitbreiding van de bevoegdheden van Frontex zodat het zich aangemoedigd ziet projecten en operaties in derde landen te ondernemen, onder meer om de effectiviteit van werkafspraken te versterken en de punten te kunnen aanwijzen waar behoefte aan capaciteitsopbouw bestaat ten aanzien van het grensbeheer in derde landen;

21.   vraagt Frontex zijn sleutelrol te vervullen en te versterken door steun te bieden aan gezamenlijke terugkeeroperaties en aan alle aspecten die met deze procedures zijn gemoeid, en vraagt de lidstaten om, in een geest van solidariteit Frontex te betrekken bij hun planning en organisatie van gezamenlijke terugkeervluchten en bij de aanwijzing van gevallen waarin gezamenlijke terugkeeroperaties nodig zijn;

22.   roept de lidstaten op mee te werken aan herziening van het mandaat van Frontex om de juridische lacunes die zijn optreden kunnen hinderen, in te vullen, met name door formulering van precieze rechtsregels voor zijn reddingsoperaties op zee en voor zijn medewerking aan terugkeeroperaties, alsmede voor uitlening van materieel aan derde landen, onder meer bij proefprojecten waar die landen baat bij hebben;

23.   vraagt de Commissie de werkzaamheden van Frontex nader te toetsen op hun effect op de fundamentele vrijheden en rechten, waaronder de taak om te beschermen („responsibility to protect”);

24.   pleit voor training van personeel met het oog op de verschillende genderaspecten die zich in het werk van Frontex aandienen;

25.   is van mening dat de dusdanig uitgebreide bijdrage van Frontex en zijn diepgewortelde bijdrage aan de bestrijding van illegale immigratie zouden rechtvaardigen dat zijn logistieke en administratieve mogelijkheden, met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel, structureel worden vergroot;

26.   is in het bijzonder van mening dat, wanneer het tempo en de ingezette middelen nog niet rechtvaardigen dat er méér decentrale organen komen, met ingang van heden zou kunnen worden overwogen twee contactbureaus op te richten — een voor het coördineren van de werkzaamheden bij de landsgrenzen en een voor de maritieme operaties, waarbij men voor ogen houdt dat migratieroutes over land aan de oostelijke grens in de toekomst een steeds grotere opgave zullen vormen en daarom meer aandacht en middelen zullen vergen;

27.   vraagt de Commissie en de lidstaten om de haalbaarheid te bezien van een EU-grenswachtsysteem;

28.   dringt aan op de noodzakelijke voortzetting van de activiteiten tot opleiding van het bij de operaties van Frontex ingezette personeel — in het bijzonder op gebied van zeerecht, asielrecht en grondrechten — ook, zodra zijn mandaat is uitgebreid, van personeel van derde landen dat wordt ingezet; spoort Frontex daarom aan samen te werken met andere instellingen, zoals de Internationale Organisatie voor migratie, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties voor vluchtelingen, het VN-orgaan dat bevoegd is voor het zeerecht, NGO's en andere organisaties met ervaring en knowhow op deze terreinen;

29.   dringt bij de Commissie aan op het organiseren van voorlichtingscampagnes over beste praktijken in de lidstaten inzake de gevaren van illegale immigratie;

30.   is verheugd dat over de lopende gesprekken bij de Raad over het opzetten van het systeem Eurosur met het oog op een optimale benutting van alle middelen van toezicht, met name door het vergroten van de reikwijdte, die op dit moment slechts een deel beslaat van het gebied waar de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd;

31.   dringt er dan ook op aan dat de nationale systemen van toezicht en hun onderlinge verbinding in een netwerk onverwijld op niveau worden gebracht en dat het bijeenbrengen van de beschikbare hulpmiddelen, in het bijzonder het beheren van het Informatie- en coördinatienetwerk voor de migratiebeheersdiensten van de lidstaten (ICONET) (4) en het hervaten van de activiteiten van het Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake grensoverschrijding en immigratie (CIBGGI) zoals vermeld in de besluiten van de Raad van 30 november 1994 — met het oog op coherentie — bij Frontex wordt gelegd;

32.   houdt staande dat de samenwerking van Frontex op het gebied van risico-evaluatie met Europol en andere Europese organen en grensbewakingsautoriteiten van derde landen moet worden bevorderd, met name waar het gaat om het oprollen van internationale smokkelbendes en de vervolging van personen die bij mensenhandel zijn betrokken; acht het tevens van essentieel belang dat er een mechanisme komt waardoor Frontex cruciale informatie kan doorgeven aan degenen die daarvan het beste gebruik kunnen maken;

33.   roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat met concrete behoeften van de diensten die verantwoordelijk zijn voor de grenscontroles exact wordt rekening gehouden in de onderzoeksactiviteiten;

34.   beschouwt het doel van daadwerkelijk geïntegreerd EU-grensbeheer als legitiem en beaamt dat het belangrijk is het gemeenschappelijk beleid van de EU inzake grensbeheer constant te ontwikkelen en te versterken; benadrukt evenwel de noodzaak van een evaluatie en beoordeling van bestaande en in voorbereiding zijnde systemen alvorens met de nieuwe bouwstenen wordt verdergegaan zoals de Commissie voorstelt in haar hoger vermelde mededeling „De voorbereiding van de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie”; dringt voorts aan op een een alomvattend masterplan, waarin de algehele architectuur van de grensstrategie van de EU wordt beschreven, evenals de wijze waarop alle aanverwante programma's en regelingen geacht worden gezamenlijk te functioneren en de relatie tussen aanverwante programma's kan worden geoptimaliseerd;

35.   roept Frontex op het initiatief te nemen tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke toezicht- en gegevensuitwisselingsstructuur tussen de bevoegde nationale overheden teneinde het verzamelen, analyseren en verspreiden van dit soort gevoelige informatie zo goed mogelijk te laten verlopen; verzoekt het Europees Forum voor onderzoek en innovatie op het gebied van veiligheid (ESRIF — European Security Research and Innovation Forum) een bijdrage te leveren aan het realiseren van die doelstelling door in zijn werkzaamheden voorrang te geven aan de gemeenschappelijke toepassingen ten aanzien van perfectionering en vernieuwing op gebied van bewakingsinstrumenten;

36.   pleit voor een sterker democratisch toezicht door het Europees Parlement op Frontex en roept Frontex op het Europees Parlement in te lichten omtrent onderhandelingen voor met derde landen te sluiten overeenkomsten, tactische beoordelingen voor te leggen die op bepaalde grensregio's zijn gericht en evaluatierapporten over gezamenlijke operaties en andere gecoördineerde missies, risicoanalyses, haalbaarheidsstudies en statistieken over migratiepatronen openbaar te maken; wijst erop dat democratisch toezicht op de werkzaamheden van Frontex diens legitimatie zou vergroten; de in die rapporten openbaar te maken informatie mag evenwel geen vertrouwelijke gegevens bevatten die lopende operaties kunnen schaden;

37.   roept de Commissie op te verduidelijken hoeveel logistieke steun voor grensbewaking bestemd is voor omliggende derde landen, zoals vermeld in stap 3 van fase 1 van Eurosur;

38.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten, het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en de Internationale Organisatie voor migratie.


(1)  PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1.

(2)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 30.

(3)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 223.

(4)  Beschikking 2005/267/EG van de Raad van 16 maart 2005 (PB L 83 van 1.4.2005, blz. 48).


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/47


De impact van namaak op de internationale handel

P6_TA(2008)0634

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de impact van namaak op de internationale handel (2008/2133(INI))

(2010/C 45 E/09)

Het Europees Parlement,

gezien het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) getiteld „De economische impact van namaak en piraterij” van 2007,

gezien de mededeling van de Commissie van 10 november 2005 getiteld „Het communautair Lissabon-programma uitvoeren: een modern kmo-beleid voor groei en werkgelegenheid” (COM(2005)0551),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2006 getiteld „Europa als wereldspeler: Wereldwijd concurreren — Een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid” (COM(2006)0567),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2007 getiteld „Europa als wereldspeler: een sterker partnerschap voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs” (COM(2007)0183),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 februari 2008 over de EU-strategie voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler — Externe aspecten van het concurrentievermogen (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2008 over efficiënte in- en uitvoervoorschriften en -procedures in dienst van de handelspolitiek (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de trans-Atlantische economische betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 oktober 2006 over de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en de Mercosur met het oog op het sluiten van een interregionale associatieovereenkomst (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2007 over de economische en handelsbetrekkingen met Korea (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 mei 2008 over de economische en handelsbetrekkingen met de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 oktober 2005 over de vooruitzichten voor de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en China (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2006 getiteld „EU — China: Hechtere partners, groeiende verantwoordelijkheden” (COM(2006)0631) en het begeleidende werkdocument, getiteld „Hechtere partners, groeiende verantwoordelijkheden — Document betreffende het handels- en investeringsbeleid van de EU ten aanzien van China: Concurrentie en partnerschap” (COM(2006)0632),

gezien Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) werden vastgesteld (9), (verordening inzake handelsbelemmeringen),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008 getiteld „Een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa” (COM(2008)0465),

gezien de mededeling van de Commissie van 21 februari 2001 getiteld „Actieprogramma: versnelde actie ter bestrijding van HIV/aids, malaria en tuberculose in het kader van de armoedebestrijding” (COM(2001)0096),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2003 getiteld „Jongste ontwikkelingen rond het EG-actieprogramma — Versnelde actie ter bestrijding van HIV/aids, malaria en tuberculose in het kader van de armoedebestrijding — Onafgehandelde beleidszaken en toekomstige uitdagingen” (COM(2003)0093),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2004 getiteld „Een coherent Europees beleidskader voor externe maatregelen tegen HIV/aids, malaria en tuberculose” (COM(2004)0726),

gezien Verordening (EG) nr. 816/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de verlening van dwanglicenties voor octrooien inzake de vervaardiging van farmaceutische producten voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen (10),

gezien Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (11) (GSP-verordening),

gezien het verslag van de Commissie van 19 mei 2008 over de douaneactiviteiten van de Gemeenschap ter bestrijding van namaak en piraterij — Resultaten aan de grens van Europa 2007,

gezien Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (12),

gezien de mededeling van de Commissie „Strategie voor de ontwikkeling van de douane-unie” (COM(2008)0169) van 1 april 2008,

gezien het gewijzigde voorstel van 26 april 2006 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen (COM(2006)0168),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008 over veertig jaar douane-unie (13),

gezien Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (14),

gezien Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (15),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie juridische zaken (A6-0447/2008),

A.

overwegende dat een efficiënte bestrijding van het fenomeen van namaak noodzakelijk is om de doelstellingen van de vernieuwde Agenda van Lissabon te behalen, zowel inzake interne als externe aspecten die door de Commissie uiteengezet werden in de bovengenoemde mededeling van 18 april 2007,

B.

overwegende dat de Europese Unie de op een na grootste importeur ter wereld is van goederen en diensten en dat de buitengewone openheid en transparantie van haar eenheidsmarkt enorme kansen biedt maar tegelijk ook een groot risico vormt voor de invasie van namaakproducten,

C.

overwegende dat de economie van de Europese Unie zich toelegt op producten van hoge kwaliteit en met grote toegevoegde waarde, dikwijls met merknamen, octrooien of geografische herkomstbenamingen beschermd, en dat deze juist vanwege hun aard het eerst zullen worden nagemaakt,

D.

overwegende dat de ernstige schendingen van de Intellectuele Eigendomsrechten (IER) niet-tarifaire handelsbarrières vormen die de toegang tot de markten van derde landen moeilijker en duurder maken, vooral voor de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) die slechts beschikken over beperkte middelen,

E.

overwegende dat de Europese concurrentiekracht traditioneel gezien verbonden is aan de kwaliteit van de arbeidskrachten en, in steeds toenemende mate, vooral voor de kmo's, ook aan onderzoek, aan ontwikkeling, aan innovatie en de daarbij horende IER,

F.

overwegende dat de IER, inclusief de geografische aanduidingen en de oorsprongsbenamingen, niet altijd op een efficiënte wijze beschermd worden door handelspartners van de EU,

G.

overwegende dat er sprake is van een groot en toenemend aantal soorten namaakproducten dat niet meer beperk is tot luxegoederen en kwaliteitsartikelen, maar ook gewone gebruiksvoorwerpen omvat, zoals speelgoed, geneesmiddelen, schoonheidsproducten en levensmiddelen,

H.

overwegende dat de internationale handel met schending van industriële eigendomsrechten volgens een recente studie van de OESO in 2005 naar schatting 150 miljard EUR vertegenwoordigde, te verhogen met de waarde van de handelstransacties binnen de nationale grenzen en de namaakproducten en roofkopieën die over het internet verhandeld worden,

I.

overwegende dat in 2007 het aantal goederen dat wegens schending van de IER door de douanediensten van de Europese Unie in beslag werd genomen met 17 % is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar, waarbij cosmetica en producten voor persoonlijke hygiëne een stijging zagen van 264 %, speelgoed een stijging van 98 % en geneesmiddelen een stijging van 51 %,

J.

overwegende dat namaak en piraterij alarmerende gevolgen hebben voor de economie van de EU en voor het hele communautaire socio-economische stelsel, een inperking van innovatie-incentives, een afremming van directe buitenlandse investeringen (DBI), een onttrekking van gekwalificeerde arbeidsplaatsen aan de industrie en het ontstaan van een milieu dat de ontwikkeling van een grijs circuit, dat parallel loopt aan het legale circuit, in de hand werkt en dat wordt beheerst door de georganiseerde misdaad,

K.

overwegende dat het rapport van 2007 en het komend fase II-rapport van de OVSE over illegaal kopiëren van digitale inhoud („Piracy of digital content”) de wereldwijde omvang, snelle toename en schadelijke economische weerslag van digitaal roofkopiëren voor de rechthebbenden benadrukt,

L.

overwegende dat namaak ernstige schade toebrengt aan het milieu, zowel door de ontoereikende kwaliteitsnormen voor nagemaakte goederen als door de hoge kosten voor hun verwerking en vernietiging,

M.

overwegende dat de procedures om namaak te bestrijden ingewikkeld, duur en tijdrovend zijn, vooral voor kmo's,

N.

overwegende dat de eenheidsmarkt de Europese consument de mogelijkheid verzekert om op een vrije, transparante en veilige manier te kiezen welke producten hij/zij koopt en dat namaak, als het niet juist bestreden wordt, niet alleen het vertrouwensbeginsel, dat juist de hoeksteen vormt van het hele systeem, kan aantasten, maar bovendien ook ernstige risico's met zich kan meebrengen voor de veiligheid, de gezondheid en, in uitzonderlijke gevallen, het leven van de consument zelf, en dat het daarom noodzakelijk is de rechten van de consument beter te beschermen,

O.

overwegende dat initiatieven ter bevordering van het bewustzijn van de consument van de gevaren voor gezondheid en veiligheid en van de gevolgen in het algemeen van aankoop van namaakproducten, een doeltreffend middel zijn om namaak te bestrijden,

P.

overwegende dat er strenger opgetreden zou moeten worden tegen degenen die producten namaken die rechtstreekse gevolgen voor de volksgezondheid hebben,

Q.

overwegende dat de permanente verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten op het vlak van de IER, in het bijzonder wat betreft de strafmaatregelen die de naleving ervan beogen, de onderhandelingspositie van de Europese Unie verzwakken en de inspanningen kunnen ondermijnen die tot op heden geleverd werden om te komen tot een efficiëntere bestrijding van namaak op internationaal niveau,

R.

overwegende dat de vereenvoudigde procedure van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1383/2003 in lidstaten als Portugal, Griekenland, Hongarije, Nederland en Litouwen, die vernietiging van grote hoeveelheden namaakgoederen op korte termijn en tegen betrekkelijk lage kosten mogelijk maakt, uitstekende resultaten oplevert,

S.

overwegende dat op de topconferentie van de G8 van 2006 in Sint-Petersburg het wereldomvattend karakter van het probleem van namaak en roofkopieën is erkend, en dat erop is aangedrongen de samenwerking tussen de landen van de G8, derde landen en de bevoegde internationale instellingen te verbeteren,

T.

overwegende dat op de volgende G8-topconferentie van Heiligendamm een werkgroep intellectueel-eigendomsrechten is ingesteld ter bestrijding van namaak en roofkopieën in het kader van het zogenaamd proces van Heiligendamm (16),

U.

overwegende dat de Europese Unie, Japan en de Verenigde Staten in 2007 hebben aangekondigd onderhandelingen te zullen opstarten met het oog op een nieuw multilateraal akkoord dat als doel heeft de handhaving van de IER en de bestrijding van namaak en piraterij versterken (Anti-Counterfeiting Trade Agreement — ACTA),

V.

overwegende dat een succesvolle sluiting van de ACTA-overeenkomst de mogelijkheid biedt van gemeenschappelijke normen voor civiel- en administratiefrechtelijke bescherming, betere samenwerking tussen de instellingen en met de privé sector, en integratie van technische bijstand teneinde de inachtneming van intellectueel-eigendomsrechten eenvoudiger, veiliger en minder kostbaar te maken,

W.

overwegende dat het noodzakelijk is onderscheid te maken tussen generieke geneesmiddelen, waarvan de verspreiding en de verkoop zowel in de Europese Unie als in de ontwikkelingslanden gestimuleerd moeten worden, en namaakgeneesmiddelen die enerzijds gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid en anderzijds belangrijke economische verliezen veroorzaken voor ondernemingen uit de sector en de ontwikkeling van nieuwe uitvindingen kunnen vertragen, zonder dat zij ten goede kunnen komen aan de bevolking van de minst ontwikkelde landen, en dat nagemaakte geneesmiddelen bovendien niet meer dan een deel van de illegale geneesmiddelen vertegenwoordigen,

X.

overwegende dat het internet en parallelle distributienetten wat betreft producten die rechtstreekse invloed op de volksgezondheid hebben, in hoge mate bijdragen tot de verspreiding van namaakproducten die gevaarlijk voor de volksgezondheid zijn,

Y.

overwegende dat de Europese Unie zich blijft inspannen om handhavingsmaatregelen voor de IER te harmoniseren, meer in het bijzonder aan de hand van een voorstel van 12 juli 2005 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen (COM(2005)0276), en dat dit proces niet moet worden omzeild met onderhandelingen over het handelsverkeer die buiten het bereik van de normale besluitvormingsprocessen in de Europese Unie vallen,

Z.

overwegende dat het ook van het grootste belang is dat maatregelen tot handhaving van de IER zodanig opgesteld worden dat ze vernieuwing of concurrentie niet hinderen, de beperkingen en uitzonderingen op IER of bescherming van persoonlijke gegevens niet ondermijnen, niet de vrije informatiestroom beperken of legale handel,

AA.

overwegende dat de Europese Unie haar inzet voor daadwerkelijke en evenwichtige handhaving van IER aangetoond heeft door na grondig onderzoek door het Europees Parlement en de Raad over een heel aantal jaren, ter zake een reeks richtlijnen aan te nemen,

AB.

overwegende dat het, als er wettelijke maatregelen worden overwogen, van fundamenteel belang is het belangrijke verschil te erkennen tussen intellectuele en materiële eigendomsrechten, en derhalve tussen inbreuk op rechten en diefstal,

AC.

overwegende dat elke inbreuk op intellectuele eigendom schade oplevert voor handelsverkeer en bedrijfsleven, maar dat inbreuk op commerciële schaal gepaard gaat met nog andere en wijdverbreide gevolgen,

AD.

overwegende dat in het geval van octrooien op farmaceutische producten, inbreuken op octrooien van geval tot geval dienen te worden beoordeeld op basis van inhoudelijke argumenten tijdens een civiele procedure wegens inbreuk op een octrooi, terwijl inbreuken op auteursrecht en handelsmerken opzettelijke delicten vormen,

Multilateraal kader

1.   vindt dat het systeem van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor een bredere erkenning van de IER op internationaal niveau wil zorgen door te voorzien in een algemeen aanvaard niveau van beschermingsnormen dankzij de overeenkomst inzake de handelsaspecten van Intellectuele Eigendom (TRIPS), de dialoog tussen de lidstaten en met andere instellingen zoals de Wereldorganisatie Intellectuele Eigendom (WIPO) en de Wereld Douane Organisatie (WDO), alsook een mechanisme voor preventie en beslechting van geschillen;

2.   vraagt aan de Commissie om in de TRIPS-Raad voet bij stuk te houden zodat de minimale voorschriften die in de nationale wetgevingen worden ingevoerd, gepaard gaan met effectieve maatregelen voor de handhaving en de bestrijding van schendingen; meent dat de flexibiliteit van de TRIPS-overeenkomst, die in de verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst en volksgezondheid bevestigd is, behouden moet worden voor zover ze redelijk evenwicht tussen de belangen van de rechthebbenden van de octrooien en die van de eindgebruikers nastreeft;

3.   vraagt aan de Commissie om bij het Parlement voorstellen in te dienen om te zorgen dat in de TRIPS-overeenkomst naar behoren aandacht wordt besteed aan uitvoer, doorvoer en overslag, en de argumenten voor of tegen verdere veranderingen in de overeenkomst te onderzoeken, teneinde een eerlijk evenwicht tussen de belangen van de rechthebbenden en die van de potentiële gebruikers van IER te vinden. Hierbij dient vooral rekening gehouden te worden met het ontwikkelingsniveau van de betrokken partijen en dient men landen die nagemaakte en onwettig geproduceerde goederen produceren, landen waar zulke goederen gebruikt worden en die landen waar ze doorgevoerd worden, van elkaar te onderscheiden;

4.   verheugt zich over de door de EU bereikte vooruitgang in de technische bijstandsprogramma's, die tot betere inachtneming van de IER in de opkomende en ontwikkelingslanden bijgedragen hebben, en wijst op het van belang van voortzetting van de programma's, gezien de voordelen ervan, wat betreft duurzame economische ontwikkeling en hun belangrijke functie in de strijd tegen namaak;

5.   vraagt aan de Commissie en aan de lidstaten om specifieke maatregelen, ondersteund door de juiste financiële middelen, ten voordele van uitgebreider vorming van de verbruiker in Europa, en ook in de ontwikkelingslanden, teneinde de risico's te vermijden die verbonden zijn aan mogelijk gevaarlijke namaakproducten;

6.   onderschrijft de oplossingen die op de 12de zitting van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling in het kader van het initiatief Creative Africa voorgesteld zijn, die de creatieve industrieën als levensbelangrijke factor voor de groei van de ontwikkelingslanden beschouwen en die andermaal de centrale rol van de IE voor de duurzame ontwikkeling van zulke gebieden bevestigen;

7.   vraagt de Commissie en de lidstaten om opstelling van een protocol tegen namaak voor te stellen en te steunen, ter aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (verdrag van Palermo);

8.   wijst erop dat, in verschillende opkomende economieën, de productie van nagemaakte en onwettig geproduceerde goederen een alarmerende omvang heeft aangenomen. Ondanks zijn tevredenheid over de samenwerkingsinitiatieven die tot op heden in het leven geroepen zijn, is het van mening dat speciale maatregelen noodzakelijk zijn om de coördinatie tussen douanediensten, juridische en politionele instanties met de belanghebbende landen te verstevigen, en om de harmonisatie van de wetgevingen van deze landen met die van de Europese Unie aan te moedigen;

9.   vraagt de Commissie om in aansluiting op artikel 3, lid 2 (17), van Richtlijn 2004/48/EG internationale waarborgen te introduceren teneinde te verzekeren dat extra maatregelen ter handhaving van octrooien in geen enkele vorm gebruikt worden om het rechtmatig handelsverkeer te belemmeren;

10.   moedigt de Commissie en de lidstaten aan om hun samenwerking met de euromediterrane partnerlanden in het Euromed-marktprogramma uit te breiden en in het Euromediterraan gebied een gemeenschappelijke benadering van wetgeving, procedures en tenuitvoerlegging in verband met douanesamenwerking, alsook bestrijding van namaak en roofkopieën te bevorderen om het handelsverkeer tussen de Euromediterrane partnerlanden vlotter te laten verlopen;

11.   is ervan overtuigd dat het geschillenbeslechtingsorgaan van de WTO, dat samen met de Communautaire en nationale gerechten een betere bescherming van de industrie en van de Europese consumenten kan garanderen met behulp van de consolidatie van een jurisprudentie die de inhoud en de reikwijdte van de TRIPS-overeenkomst versterkt, met het oog op intensievere bestrijding van namaak frequenter en gerichter moet worden ingezet;

12.   stelt nogmaals dat elke vorm van harmonisering van materieel recht de nationale soevereiniteit en de internationale verdragen op dit gebied moet eerbiedigen;

ACTA en andere bilaterale en regionale initiatieven van de Europese Unie

13.   vraagt aan de Commissie om, parallel aan de multilaterale onderhandelingen, haar bestrijding van namaak en piraterij voort te zetten, ook door middel van bilaterale, regionale en multilaterale akkoorden teneinde de wetten op elkaar af te stemmen en te handhaven en door te voorzien in de oprichting van efficiënte systemen voor de beslechting van geschillen en in sancties ingeval de aangegane verplichtingen niet nageleefd worden;

14.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de ACTA-onderhandelingen onder voorwaarden van zo groot mogelijke doorzichtigheid voor de EU-burgers te voeren, vooral voor wat betreft de definitie van de termen „namaak” en „roofkopie/piraterij” en de geplande strafrechtelijke sancties; is van mening dat de maatschappelijke gevolgen van het accoord en de gevolgen voor de burgerlijke vrijheden moeten worden geëvalueerd; geeft zijn steun aan de oprichting van een werkgroep die met het onderzoek van het accoord belast wordt door dit onderwerp in de dialoog tussen de Europese Unie en derde landen en in het kader van maatregelen voor samenwerking met die landen ter sprake te brengen;

15.   is van mening dat het nog niet zeker is of het EG-Verdrag een wettelijke grondslag biedt voor Gemeenschapsmaatregelen in het kader waarvan soort en niveau van strafrechtelijke maatregelen worden bepaald en dat de Commissie dientengevolge mogelijk niet bevoegd is om namens de Gemeenschap te onderhandelen over een internationale overeenkomst waarin aard en niveau van strafrechtelijke maatregelen worden vastgesteld die moeten worden genomen tegen personen die handelsmerk en auteursrecht schenden;

16.   benadrukt dat in alle voorziene overeenkomsten over de handhaving van intellectueel-eigendomsrechten, onderscheid moet worden gemaakt tussen persoonlijk gebruik zonder winstoogmerk, en frauduleus en opzettelijk in de handel brengen van namaakproducten en roofkopieën;

17.   vraagt de Commissie om met derde landen te onderhandelen over de oprichting van speciale eenheden om namaak te bestrijden;

18.   vraagt de Commissie om erop toe te zien dat ACTA de overheid geen toegang geeft tot computers en andere elektronische voorzieningen van particulieren;

19.   spreekt zijn waardering uit voor de groeiende belangstelling voor het ACTA waarvan een aantal WTO-landen blijk geeft, is van mening dat moet worden getracht opkomende economieën als China, India en Brazilië, evenals regionale handelsblokken als de Mercosur, Caricom en Asean, op te nemen opdat zij deelnemen aan de onderhandelingen over het akkoord, door hen te verzoeken zich er voortaan toe te verplichten eerbiediging van IER op hun grondgebied te waarborgen;

20.   vraagt de Commissie om het gevaar van contradictie en overlapping tussen het ACTA, de TRIPS-overeenkomst en andere internationale verdragen over IER te vermijden;

21.   vraagt de Commissie om erop toe te zien dat het ACTA zich enkel op maatregelen voor handhaving IER concentreert, en niet op inhoudelijke aspecten van IER, zoals de omvang van de bescherming, beperkingen en uitzonderingen, subsidiaire aansprakelijkheid en aansprakelijkheid van tussenpersonen;

22.   vraagt de Commissie om erop toe te zien dat er van het ACTA geen gebruik gemaakt wordt om het bestaand Europees raamwerk voor de handhaving van IER te veranderen, maar dat de overeenkomst volledig het evenwicht weerspiegelt dat met de verschillende overeenkomstige richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad op dit gebied bereikt is, en meer in het bijzonder het bepaalde in overweging 2 van Richtlijn 2004/48/EG;

23.   verzoekt de Commissie en de Raad om duidelijkheid te verschaffen over de rol en bevoegdheden van het artikel 133 comité en de andere comités die betrokken zijn bij de ACTA-onderhandelingen;

24.   meent dat de Commissie in de lopende onderhandelingen een aantal punten van scherpe kritiek op het ACTA in aanmerking moet nemen, namelijk dat het de rechthebbenden van handelsmerken en auteursrecht in staat zou kunnen stellen om zonder behoorlijke juridische procedure inbreuk op de persoonlijke levensfeer van vermeende overtreders te plegen, dat het voorts inbreuken op auteursrecht en handelsmerken zonder commerciële oogmerken zou kunnen criminaliseren, de beheerstechnologie voor digitale rechten ten nadele van „eerlijke” gebruiksrechten zou kunnen verbeteren, een procedure voor de beslechting van geschillen buiten de bestaande WTO-structuren zou kunnen instellen, en ten slotte, dat het alle verdrag sluitende partijen zou kunnen dwingen op te komen voor de kosten van vervolging van inbreuken op auteursrechten en handelsmerken;

25.   vraagt de Commissie in dit verband om voor aanhoudende en transparante openbare raadpleging te zorgen, de voordelen van een dergelijke raadpleging tegenover alle landen te verdedigen die aan de onderhandelingen deelnemen, en te zorgen dat het Parlement regelmatig en uitvoerig over de stand van zaken van de onderhandelingen op de hoogte gehouden wordt;

26.   herinnert eraan dat het EG-Verdrag uitzonderingsregelingen bevat voor de onderhandeling over en sluiting van overeenkomsten omtrent de handelsaspecten van de intellectuele eigendom die betrekking hebben op handel in culturele en audiovisuele diensten; wijst erop dat de onderhandeling over en sluiting van overeenkomsten in dergelijke gevallen onder de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en haar lidstaten valt; wijst er verder op dat voor de onderhandeling over dergelijke overeenkomsten, naast een communautaire besluit overeenkomstig de relevante bepalingen van het EG-Verdrag, de gezamenlijke goedkeuring van de lidstaten vereist is en dat overeenkomsten die op deze wijze tot stand komen, gezamenlijk moeten worden gesloten door de Gemeenschap en haar lidstaten;

27.   wijst de Commissie in het kader van de ACTA-onderhandelingen op artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie betreffende de bescherming van de persoonlijke gegevens en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (18);

28.   is van mening dat het algemeen belang van openbaarmaking van de voorbereidende ontwerpteksten in verband met het ACTA, waaronder tussentijdse verslagen, alsook van de onderhandelingsopdracht van de Commissie, niet opzij moet worden gezet wegens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 (19) van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verzoekt de Raad artikel 255 van het EG-Verdrag zodanig toe te passen dat documenten zo ruim mogelijk toegankelijk zijn, mits de uit hoofde van de wetgeving inzake gegevensbescherming noodzakelijke veiligheidsmaatregelen zijn getroffen;

29.   stelt met spijt vast dat de bescherming van IER in Turkije nog niet aan de EU-normen voldoet en bijgevolg moet worden herzien; herinnert eraan dat Turkije pas een geloofwaardige kandidaat voor toetreding wordt als het in staat is om het acquis van de Gemeenschap over te nemen en volledige eerbiediging van IER op zijn grondgebied te waarborgen;

Betrekkingen EU-China

30.   vraagt de Chinese autoriteiten om meer inzet en krachtiger vervolging van schendingen van IER; neemt daarbij met waardering kennis van de verandering in de houding van de gerechtelijke instanties, die onlangs de aanspraak van EU-burgers op IER op Chinees grondgebied erkend hebben, en plaatselijke ondernemingen veroordeeld hebben die zich aan schendingen van deze rechten schuldig gemaakt hebben;

31.   stelt andermaal dat de samenwerking met de Chinese douanediensten uitgebreid moet worden en dat hen de nodige steun en bijstand van de overeenkomstige Europese overheidsdiensten moeten worden gewaarborgd;

32.   wijst er met nadruk op dat 60 % van de namaakgoederen die door de douanediensten van de Europese Unie in beslag genomen worden van Chinese makelij zijn; vraagt de Europese Commissie om samen met de Chinese autoriteiten zo spoedig mogelijk een actieplan voor de strijd tegen namaak in te dienen;

Externe steunmaatregelen in de bestrijding van namaak

33.   beveelt aan dat er een efficiënt controlemechanisme wordt opgericht voor de mogelijke schendingen van de IER die door verschillende overeenkomsten beschermd worden, te combineren met instrumenten voor commerciële impulsen als onderdeel van een concrete inzet in de bestrijding van namaak en piraterij;

34.   wijst erop dat de SAP-verordening ook voorziet in de mogelijkheid van de tijdelijke intrekking van de preferenties van die partners die oneerlijke handelspraktijken gebruiken; is van mening dat, in geval van bijzonder ernstige schendingen van intellectuele eigendom, zoals schendingen die de openbare veiligheid en volksgezondheid ernstig in gevaar brengen, de Commissie moet overwegen een dergelijke ontmoedigingsmaatregel in te zetten;

35.   is de mening toegedaan dat de verordening inzake handelsbelemmeringen een belangrijke hulp kan bieden aan Europese ondernemingen die in verband met schendingen van het Intellectuele Eigendom moeilijkheden kennen bij de toegang tot markten van derde landen, en verzoekt de Commissie om het gebruik ervan te vergemakkelijken en te stimuleren, in het bijzonder voor de kmo's;

36.   meent dat betere samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten in derde landen doeltreffender uitwisseling van informatie, betere gebruikmaking van de beschikbare middelen en krachtiger uitwerking van initiatieven in de strijd tegen namaak, zowel op politiek-diplomatiek als louter technisch vlak kan verzekeren;

37.   nodigt de Commissie uit om van de markttoegangsteams in de EU-delegaties een tastbaar referentiepunt voor Europese ondernemingen (vooral de kmo's) te maken die klagen over schendingen van intellectuele eigendom;

Normatieve en organisatorische kwesties

38.   neemt akte van de vele inspanningen geleverd door de Commissie met het oog op de consolidatie van het IER in de Europese Unie en vraagt meer inzet voor de bestrijding van namaak en de harmonisatie van de wetgevingen die van kracht zijn in de lidstaten;

39.   stelt vast dat binnen de Europese Unie een geharmoniseerde omschrijving van de begrippen „namaak” en „piraterij” ontbreekt, en dat de omschrijvingen van de lidstaten onderling verschillen;

40.   stelt vast dat namaak en — vooral — piraterij in een geglobaliseerde economie op verontrustende wijze uitbreiden, en dat dit ernstige gevolgen heeft voor het mededingingsvermogen van de Europese Unie, haar ondernemingen, ontwerpers en consumenten; vraagt de lidstaten dan ook om de consumenten voldoende van de gevaren van namaak en piraterij op de hoogte te brengen, en dan vooral van de aanzienlijke risico's die namaakproducten, o.a. geneesmiddelen, inhouden voor hun veiligheid en gezondheid;

41.   verzoekt de Commissie om gericht onderzoek naar de gevaren van namaakartikelen voor veiligheid en gezondheid uit te voeren om na te gaan of er verdere maatregelen nodig zijn;

42.   verzoekt de Commissie om alles in het werk te stellen om overeenstemming te bereiken over minimumsancties voor ernstige schendingen van IER;

43.   meent dat harmonisering van de bestaande nationale wetgeving tegen namaak nodig is om consequente en doeltreffende uitvoering van de komende ACTA-overeenkomst te verzekeren;

44.   benadrukt de noodzaak van een betere coördinatie binnen de Commissie tussen de diensten die zich bezighouden met de bestrijding van namaak en van een betere verspreiding van de Europese initiatieven die door haar in dit opzicht genomen worden, aangezien de opdeling van de strafstelsels schadelijk voor de binnenmarkt is en de Europese Unie in haar onderhandelingen over het handelsverkeer in een zwakkere positie dringt; stelt ook met nadruk dat de openbare en privé sector hun samenwerking moeten uitbreiden om de maatregelen tegen namaak actiever, dynamischer en doeltreffender te maken;

45.   stelt met nadruk dat er aangepaste en doorlopende opleidingen voor het personeel van douanediensten, politierechters en andere belanghebbende beroepsgroepen nodig zijn, en dat de lidstaten ertoe aangezet moeten worden om eenheden op te richten die speciaal met de strijd tegen namaak belast zijn;

46.   stelt vast dat de Commissie in haar witboek over sport van juli 2007 erkent dat de uitbating van sportrechten voor haar economische levensvatbaarheid afhankelijk is van doeltreffende mogelijkheden tot bescherming tegen schendingen van intellectuele eigendom op nationaal en internationaal niveau, en vraagt dat er bij elk optreden in de strijd tegen namaak en digitale piraterij rekening gehouden wordt met de rechthebbenden van sportactiviteiten;

47.   beveelt een verdere vervolmaking en een betere coördinatie aan van de douaneprocedures in de Europese Unie zodat de toegang van nagemaakte en onwettig geproduceerde producten tot de interne markt aanzienlijk beperkt wordt; vraagt de Commissie bovendien om bij het Parlement en de Raad een voorstel in te dienen om de Europese Unie en haar lidstaten en statistische gegevens over namaak op EU-niveau te voorzien;

48.   verzoekt de Commissie de specifieke kenmerken van het gebruik van het internet voor de verspreiding van namaakproducten in overweging te nemen en de weerslag ervan op de economie van de lidstaten te bepalen door statistische instrumenten te ontwerpen die gecoördineerde reactie mogelijk kunnen maken;

49.   verzoekt de Commissie een dienstverlenende instantie voor kmo's op te richten of mogelijk te maken, bij voorkeur in andere dienstverlenende voorzieningen geïntegreerd, teneinde de kmo's technische bijstand in de procedures tegen namaakproducten te verlenen;

50.   beschouwt het als essentieel dat de Europese industrie eigen steun en bijstand verleent aan de initiatieven die genomen zullen worden door de Europese instellingen; beschouwt het als bijzonder essentieel dat de kmo's in staat zijn hun rechten, vooral met betrekking tot de schendingen van de IER in derde landen, te verdedigen;

51.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om initiatieven aan te moedigen om de consument beter bewust te maken van de gevolgen van aankoop van namaakgoederen; benadrukt de belangrijke rol die het bedrijfsleven in dergelijke initiatieven te vervullen heeft;

52.   vindt dat initiatieven van het bedrijfsleven met het oog op gebruik van moderne technologie om oorspronkelijke producten beter van namaak te kunnen onderscheiden, in het belang van de traceerbaarheid aanmoediging verdienen, en vraagt de Commissie om dit soort constructieve initiatieven te bevorderen en te bestendigen;

53.   roept de lidstaten die Richtlijn 2004/48/EG nog niet hebben omgezet, op om dat onverwijld te doen;

54.   benadrukt dat de vier fundamentele vrijheden van de interne markt dienen te worden gerespecteerd, en dat het functioneren ervan dient te worden verbeterd;

55.   roept de Commissie op gegevens te verzamelen over de schadelijke gevolgen van namaakproducten voor de gezondheid van consumenten en over consumentenklachten met betrekking tot namaakproducten; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat deze gegevens beschikbaar worden gemaakt voor de autoriteiten in alle lidstaten;

56.   benadrukt in dit verband de noodzaak om alle belanghebbenden te mobiliseren om de instrumenten in de strijd tegen namaak en piraterij op de interne markt efficiënter te maken;

57.   verzoekt de lidstaten het aantal douaneambtenaren op hun grondgebied te verhogen, en een dienst in het leven te roepen die zichtbaar is voor derden (o.a. lidstaten, derde landen, communautaire instellingen, ondernemingen en particulieren), en belast is met de strijd tegen namaak en met de informatie over dit probleem;

58.   wijst de lidstaten op het belang van een communautair octrooi en van een octrooirechtspraak als instrument om naleving van de IER van de gebruikers in de hele Europese Unie te waarborgen, en innoverende ondernemingen aldus in staat te stellen hun uitvindingen optimaal te beschermen en er meer voordeel aan te ontlenen;

59.   verzoekt de lidstaten om in de strijd tegen namaak en piraterij meer voorlichting en informatie te verstrekken in toeristische gebieden en op beurzen voor bedrijven en particulieren;

60.   wijst op het belang van het harmoniseren van IER en van bestaande nationale en communautaire industriële octrooien in de strijd tegen namaak, en roept de lidstaten op bedrijven ertoe aan te moedigen hun diensten en producten te beschermen, door handelsmerken, ontwerpen, patenten en dergelijke te registreren, zodat hun IER beter kunnen worden gehandhaafd;

61.   roept de Commissie op een scorebord te ontwikkelen waarmee consumentengedrag in de lidstaten kan worden gemeten, zodat namaakproducten verder kunnen worden bestreden, en een netwerk in het leven te roepen voor een snelle uitwisseling van informatie over de namaakproducten, daarbij gebruik makend van de nationale contactpunten en van de moderne instrumenten voor de uitwisseling van informatie;

62.   verzoekt de lidstaten de coördinatie tussen hun douanediensten op te voeren, en de communautaire voorschriften inzake douanerechten in de hele Europese Unie op dezelfde manier toe te passen;

63.   roept de lidstaten op om, samen met de Commissie, een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen voor de vernietiging van piraatproducten;

64.   verzoekt de Commissie alle lidstaten aan te moedigen tot tenuitvoerlegging van de vereenvoudigde procedure van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1383/2003;

65.   stelt verder voor dat er op belangrijke punten een verschil is tussen namaak (namaakproducten/schending van handelsmerk op commerciële schaal) en piraterij (schending van auteursrecht op commerciële schaal), en dat moet worden overwogen om beide vormen afzonderlijk en gescheiden te behandelen, met name gezien de dringende noodzaak van de aanpak van wijdverbreide volksgezondheids- en veiligheidsrisico's die vaak gepaard gaan met namaakproducten;

66.   steunt met betrekking tot de volksgezondheid de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie omtrent nagemaakte medicijnen: „een medicijn dat met opzet en frauduleus wordt voorzien van een etiket dat misleidende informatie bevat over zijn identiteit of herkomst. Voor het betreffende medicijn kan een octrooi verleend zijn of het kan een generiek product zijn. Sommige nagemaakte producten bevatten goede stoffen en andere slechte of zelfs helemaal geen actieve stof. Weer andere bevatten niet genoeg actieve stof of zitten in een misleidende verpakking”;

67.   wijst, in het kader van maatregelen ter bestrijding van namaak en piraterij, op het belang van naleving van grondrechten zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevens;

Slotoverwegingen

68.   nodigt de Commissie uit om, in samenspraak met de Raad en de lidstaten, een duidelijk, gestructureerd en ambitieus beleid uit te stippelen dat, samen met de interne initiatieven op het gebied van douane, de „externe” maatregelen van de Europese Unie en van haar lidstaten wat betreft namaak en piraterij coördineert en stuurt;

69.   vraagt de Commissie om maatregelen die de wettelijke normen aanvullen aan te moedigen, en meer in het bijzonder meer bewustzijn te bevorderen van de gevaren van namaak, teneinde de benadering van namaak en piraterij door het publiek te helpen veranderen;

70.   meent dat de Commissie een internationaal scorebord voor namaak in overweging zou moeten nemen, eventueel naar het voorbeeld van het scorebord voor de interne markt, dat duidelijk de landen zou aangeven die in de strijd tegen namaakgoederen onder het gemiddelde presteren;

71.   verzoekt de Raad en de Commissie met klem het Parlement in staat te stellen een meer centrale rol te spelen in de bestrijding van namaak; vindt het bijzonder raadzaam dat de Europese Unie haar politieke aanwezigheid bevordert in de gespecialiseerde internationale bijeenkomsten zoals het Global Anti-counterfeiting and Privacy Congress alsmede bij de internationale organisaties die betrokken zijn bij de bescherming van het intellectuele eigendom;

72.   verzoekt de Raad en de Commissie het Parlement volledig op de hoogte te houden van en te betrekken bij alle desbetreffende initiatieven; is van mening dat het Europees Parlement, in de geest van het Verdrag van Lissabon, volledig bij de ACTA-onderhandelingen betrokken moet worden;

*

* *

73.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0053.

(2)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 128.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0247.

(4)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 235.

(5)  PB C 308 E van 16.12.2006, blz. 182.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0629.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0195.

(8)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 103.

(9)  PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71.

(10)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 1.

(11)  PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

(12)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 1.

(13)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0305.

(14)  PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.

(15)  PB L 196 van 2.8.2003, blz. 7.

(16)  Verklaring van de G8-topconferentie: Groei en verantwoordelijkheid in de wereldeconomie (Growth and Responsibility in the World Economy), Heiligendamm, 7 juni 2007.

(17)  „De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten tevens doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.”.

(18)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(19)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/58


Verslagleggingsvoorschriften voor kleine en middelgrote ondernemingen

P6_TA(2008)0635

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over financiële verslagleggingsvoorschriften voor kleine en middelgrote ondernemingen, met name micro-entiteiten

(2010/C 45 E/10)

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 192, lid 2 en 232, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op de kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie van 26 mei 2005 (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 mei 2008 over een vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op de gebieden vennootschapsrecht, financiële verslaglegging en controle van jaarrekeningen (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008, getiteld: „Denk eerst klein” — een „Small Business Act” voor Europa (COM(2008)0394),

gezien het advies van de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau van 10 juli 2008, getiteld: „Verlichting van administratieve lasten; prioriteitsgebied vennootschapsrecht/jaarrekeningen”,

gezien zijn rstandpunt in eerste lezing vastgesteld op esolutie van 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen (3),

gezien de verklaring van de Commissie over de richtlijnen inzake financiële verslaglegging ten aanzien van middelgrote ondernemingen ter plenaire vergadering van 18 december 2008,

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de bestaande financiële verslagleggingsvoorschriften krachtens de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (4) (de vierde vennootschapsrechtrichtlijn) en de Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (5) (de zevende vennootschapsrechtrichtlijn) vaak een zware last betekenen voor kleine en middelgrote ondernemingen, en vooral voor micro-entiteiten (zeer kleine ondernemingen),

B.

overwegende dat de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten in haar reeds aangehaalde advies de Commissie al gevraagd heeft micro-entiteiten van de richtlijnen inzake financiële verslaglegging uit te zonderen,

1.   herinnert de Commissie eraan dat een samenhangend en geharmoniseerd systeem voor financiële verslaglegging in de Europese Unie de handel in de interne markt weliswaar vergemakkelijkt, maar dat micro-entiteiten uitzonderlijk zwaar belast worden door de bestaande regels voor financiële verslaggeving, dat het hier bij voorbeeld om kleine detailhandelszaken of ambachtsbedrijven gaat; dat van deze ondernemingen, als ze voornamelijk op lokaal of regionaal niveau binnen één lidstaat actief zijn, geen grensoverschrijdende invloed op de interne markt of op de mededinging binnen de EU uitgaat en dat de lidstaten daarom de mogelijkheid moeten hebben deze ondernemingen geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de wettelijke verplichtingen op het gebied van financiële verslaglegging;

2.   verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor te leggen dat de lidstaten de mogelijkheid biedt ondernemingen van de toepassingssfeer van de vierde en de zevende vennootschapsrechtrichtlijn uit te zonderen mits op hun balansdata de grenzen van twee van de volgende drie criteria niet worden overschreden:

balanstotaal: 500 000 EUR

netto-omzet: 1 000 000 EUR

gemiddeld aantal werknemers tijdens het boekjaar: 10

en mits de zakelijke activiteiten van deze ondernemingen op lokaal of regionaal niveau binnen één lidstaat plaatsvinden;

3.   verzoekt de Commissie ter stimulering van de vereenvoudiging en harmonisering van het vennootschapsrecht en met name van de voorschriften voor financiële verslaglegging in de interne markt haar streven naar herziening van de vierde en de zevende vennootschapsrechtrichtlijn voort te zetten en vóór eind 2009 een Europees uniform financieel verslagleggingskader voor te leggen; herinnert eraan dat een uniforme norm de administratieve lasten voor alle kleine en middelgrote ondernemingen zal verminderen en de transparantie voor alle belanghebbenden op dit gebied zal vergroten en dat de vereenvoudiging ook een zeer grote stimulans zal ondervinden door een Europese, gestructureerde invoering van XBRL (Extensible Business Reporting Language);

4.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.


(1)  PB C 117 E van 18.5.2006, blz. 125.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0220.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0631.

(4)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

(5)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/60


Europese Authentieke Akte

P6_TA(2008)0636

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie inzake de Europese authentieke akte (2008/2124(INI))

(2010/C 45 E/11)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 192, tweede alinea van het EG-Verdrag,

gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2005 getiteld: „Het Haags programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar. Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht”(COM(2005)0184),

gezien de vergelijkende studie over authentieke instrumenten, uitgevoerd in opdracht van de Commissie juridische zaken,

gelet op de artikelen 39 en 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0451/2008),

A.

overwegende dat de Commissie in bovengenoemde mededeling over het Haags programma het waarborgen van een Europese rechtsruimte in het kader van het civiel recht, met name voor wat betreft de erkenning en uitvoering van rechterlijke beslissingen, tot een van haar prioriteiten heeft verheven; dat in datzelfde programma wordt gesteld dat een wezenlijke prioriteit met het oog op meer wederzijds vertrouwen binnen de Europese Unie in de komende jaren moet worden gevormd door het streven naar de tenuitvoerlegging van het beginsel van wederzijdse erkenning, aangezien dit een concreet middel biedt om de rechten van de burgers te beschermen en de toepassing ervan in Europa over de grenzen heen te waarborgen,

B.

overwegende dat het streven naar de tenuitvoerlegging van het programma voor wederzijdse erkenning een wezenlijke prioriteit uitmaakt van het Haags programma en dat die tenuitvoerlegging voor 2011 haar beslag moet krijgen,

C.

overwegende dat het verkeer van burgers binnen de Unie voortdurend toeneemt en dat er bijgevolg steeds meer rechtssituaties zijn waarbij twee of meerdere lidstaten betrokken zijn,

D.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling over het Haags programma erkend heeft dat de erkenning van openbare documenten een fundamenteel civielrechtelijk aspect is waaraan moet worden gewerkt; dat het daarom noodzakelijk en dringend is te zorgen voor de erkenning en uitvoering van authentieke aktes zoals omschreven in het arrest in de zaak Unibank (1),

E.

overwegende dat een sectorale en niet-homogene aanpak van de communautaire wetgeving ter zake niet bevredigend is (2),

F.

overwegende dat de Europese burgers moeten worden beschermd in hun familie- en vermogensrechtelijke relaties over de grenzen heen,

G.

overwegende dat bedrijven steeds meer vestigingen in het buitenland hebben en intracommunautaire activiteiten verrichten die meer verkeer van authentieke aktes met betrekking tot oprichting en werking van bedrijven meebrengen,

H.

overwegende dat het cruciaal is de Unie te voorzien van een duidelijk en volledig rechtskader dat de burgers en het bedrijfsleven zekerheid en voorspelbaarheid garandeert ter zake van rechtssituaties en van door gemachtigden van de overheid vastgelegde transacties,

I.

overwegende dat de totstandkoming van een Europese rechtsruimte voor wat betreft contentieuze procedures berust op de grensoverschrijdende erkenning van beslissingen van een rechter of een bestuursrechtelijke autoriteit, en bij niet-contentieuze procedures op de grensoverschrijdende erkenning van de authentieke aktes die zijn verleden door een gerechtelijke instantie of door met de legalisering van juridische aktes belaste overheidsdienaren,

J.

overwegende dat de bestaande verordeningen inzake wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen van toepassing zijn op authentieke aktes, aangezien deze afkomstig zijn van de overheid,

K.

overwegende dat het wezenlijke kenmerk van de authentieke akte erin bestaat dat de bewijskracht ervan groter is dan die van een onderhandse akte en dat die bewijskracht, die door de rechter moet worden aanvaard, in de wetgevingen van de lidstaten regelmatig aan die authentieke akte wordt toegekend vanwege het vertrouwen dat gesteld wordt in aktes die bij juridische transacties worden opgesteld door een daartoe van overheidswege gemachtigde ambtenaar of door een overheidsorgaan (3),

L.

overwegende dat de fundamentele voorwaarde voor de bewijskracht van een authentieke akte is dat de authenticiteit ervan wordt erkend in die zin dat de akte is afgegeven door een ambtenaar welke gemachtigd is tot het opstellen van authentieke aktes of door een overheidsorgaan; dat het gezien wederzijdse vertrouwen in de rechtspraak van de lidstaten te wettigen is dat procedures in verband met de verificatie van de authenticiteit in de toekomst nog slechts nodig zullen zijn wanneer er serieuze twijfels rijzen omtrent de echtheid ervan,

M.

overwegende dat het omwille van de eerbiediging van de wetgeving van de lidstaat op wiens grondgebied de akte moet worden overgelegd om te worden gebruikt, echter nodig is zekerheid te hebben dat de erkenning van de bewijskracht niet inhoudt dat de buitenlandse authentieke akte, vanwege het feit dat hij in de lidstaat waar hij moet overgelegd wordt erkend, een sterkere bewijskracht heeft dan nationale authentieke akten van die lidstaat; dat de materiële werkingssfeer van de gevraagde verordening de wezenlijke aspecten van het burgerlijk en handelsrecht moet dekken, met uitzondering van bepaalde welomschreven terreinen,

N.

overwegende dat de stelsels van openbare registers op het gebied van vastgoed verschillen vertonen qua structuur en organisatie, alsook qua aard en mate van openbare trouw, en dat de overdracht van zakelijke vastgoedrechten daarom moet worden uitgesloten van een toekomstig communautair instrument, gezien de nauwe band tussen de wijze waarop een authentieke akte wordt opgesteld enerzijds, en de inschrijving ervan in het openbare register anderzijds,

O.

overwegende dat een dergelijke uitsluiting voor wat betreft de erkenning van rechterlijke beslissingen in de gehele Unie inhoudt dat de gerechten van de lidstaat waarvan het onroerend goed gelegen is, uitsluitend bevoegd zijn in beroepen met betrekking tot de reële vastgoedrechten, en de rechtbanken van de lidstaat waar het openbare register gevestigd is, voor beroepen inzake de geldigheid van de inschrijvingen in het openbaar register (4),

P.

overwegende dat authentieke aktes niet bestaan in common law-stelsels, met name in Engeland en Wales, of in de Scandinavische landen; dat Engeland en Wales weliswaar de beroepsfiguren solicitor (procureur) en scrivener notaries (beroepsnotarissen) kennen die notariële taken vervullen, maar dat deze juristen geen authentieke aktes kunnen opstellen maar slechts handtekeningen kunnen certificeren; dat daarom bij de vaststelling van wetgeving inzake Europese authentieke aktes maatregelen moeten worden genomen om te vermijden dat hierover verwarring kan ontstaan; dat vervolgens alle nodige voorzorg in acht moet worden genomen om te vermijden dat dergelijke aktes gebruikt kunnen worden in landen waar zij niet kunnen worden opgesteld door burgers uit die landen zelf, om zo procedures die in de rechtsbestellen van die landen zijn voorgeschreven, te omzeilen (bijv. gerechtelijke verificatie); dat er bovendien, om de bewustmaking omtrent juridische beroepen in lidstaten waar authentieke aktes niet bestaan te vergroten, een passende voorlichtingscampagne moet worden gelanceerd door de Commissie, en dat alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat juristen in het common law-stelsel zich bewust zijn van het werk dat ambtenaren uit continentaalrechtelijke stelsels verrichten en van het potentiële voordeel voor hun cliënten, met name op het gebied van de rechtszekerheid, van het gebruik van authentieke aktes bij transacties die zij voornemens zijn af te sluiten in landen waar dat instrument wordt gebruikt; dat dit opnieuw de vinger legt op een behoefte waarop de Commissie juridische zaken van het Parlement al vaak heeft gewezen, te weten de behoefte aan trans-Europese netwerken van beoefenaars van juridische beroepen, aan voorlichtingscampagnes en -materiaal en aan gemeenschappelijke opleiding, initiatieven die de Commissie verzocht wordt te promoten,

Q.

overwegende dat de gevraagde verordening niet van toepassing mag zijn op kwesties inzake de toepasselijke wet, waarvoor andere communautaire instrumenten bestaan, noch op kwesties inzake bevoegdheid, organisatie en structuur van de autoriteiten en ambtenaren, met inbegrip van de legalisatieprocedure, die tot de bevoegdheid van de lidstaat behoren,

1.   is van mening dat het wederzijdse vertrouwen in het recht binnen de Gemeenschap van dien aard is dat de procedures voor de verificatie van de echtheid van authentieke aktes in grensoverschrijdende zaken in de toekomst kunnen worden afgeschaft; is van oordeel dat deze erkenning van een authentieke akte met het oog op het gebruik ervan in de aangezochte lidstaat slechts mag worden geweigerd wanneer er ernstige en gemotiveerde twijfel bestaat over de echtheid ervan, of indien erkenning in strijd is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

2.   verzoekt de Commissie om krachtens artikel 65, punt a) en artikel 67, lid 5, tweede streepje, van het EG-Verdrag, een wetgevingsvoorstel voor te leggen aan het Europees Parlement met het oog op de wederzijdse erkenning en uitvoering van authentieke aktes;

3.   wijst erop dat de erkenning niet tot gevolg mag hebben dat een buitenlandse akte meer rechtskracht krijgt dan die welke een nationale akte zou hebben;

4.   wenst dat de gevraagde verordening van toepassing is op alle authentieke aktes in burgerlijke of handelszaken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op onroerend goed en die in een openbaar register kunnen of moeten worden ingeschreven of vermeld;

5.   verduidelijkt dat de gevraagde verordening niet van toepassing mag zijn op kwesties inzake de voor het voorwerp van de authentieke akte toepasselijke wet, noch op kwesties inzake bevoegdheid, organisatie en structuur van de autoriteiten en ambtenaren, met inbegrip van de legalisatieprocedure;

6.   constateert dat de in bijlage gevoegde aanbevelingen in dit verband de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en de fundamentele rechten van de burgers eerbiedigen;

7.   is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft;

8.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de in bijlage gaande uitvoerige aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 1999 in zaak C-260/97, Jurispr. 1999, blz. I-3715.

(2)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad (PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1); Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1); Verordening (EG) nr. 805/2004 van de Raad (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15).

(3)  Conclusies van advocaat-generaal La Pergola van 2 februari 1999 in eerder genoemd Unibank-arrest, punt 7.

(4)  Zie artikel 22, leden 1 en 3 van Verordening (EG) nr. 44/2001.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN OMTRENT DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

1.   Het wederzijdse vertrouwen in het recht binnen de Gemeenschap is van dien aard dat de procedures voor de verificatie van de echtheid van authentieke aktes in grensoverschrijdende zaken in de toekomst kunnen worden afgeschaft.

2.   De erkenning van een authentieke akte met het oog op het gebruik ervan in de aangezochte lidstaat slechts mag worden geweigerd wanneer er ernstige en gemotiveerde twijfel bestaat over de echtheid ervan, of indien erkenning in strijd is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

3.   Het Parlement verzoekt de Commissie om krachtens artikel 65, punt a) en artikel 67, lid 5, tweede streepje, van het EG-Verdrag, een wetgevingsvoorstel voor te leggen aan het Europees Parlement met het oog op de wederzijdse erkenning en uitvoering van authentieke aktes.

4.   Het wetsbesluit waarop het wetgevingsvoorstel betrekking heeft, moet van toepassing zijn op alle authentieke aktes in burgerlijke of handelszaken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op onroerend goed en die in een openbaar register moeten of kunnen worden ingeschreven of vermeld; De gevraagde verordening mag niet van toepassing zijn op kwesties inzake de voor het voorwerp van de authentieke akte toepasselijke wet, noch op kwesties inzake bevoegdheid, organisatie en structuur van overheden en ambtenaren, met inbegrip van de legalisatieprocedure.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/63


E-justitie

P6_TA(2008)0637

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie over e-justitie (2008/2125(INI))

(2010/C 45 E/12)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 192, tweede alinea van het EG-Verdrag,

gezien de werkzaamheden van de werkgroep van de Raad voor juridische dataverwerking (e-justitie),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 mei 2008 getiteld „Naar een Europese strategie inzake e-justitie” (COM(2008)0329),

gezien de op dit gebied lopende werkzaamheden van het Europees comité voor een doelmatige rechtspleging (CEPEJ) van de Raad van Europa,

gelet op de artikelen 39 en 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0467/2008),

A.

overwegende dat de Raad in 2007 heeft besloten te beginnen met de werkzaamheden voor de ontwikkeling op Europees niveau van de toepassing van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op het gebied van justitie, met name door het creëren van een Europese portaal,

B.

overwegende dat naar schatting ongeveer 10 miljoen mensen in Europa betrokken zijn bij grensoverschrijdende procesvoering, en dat het dan ook van vitaal belang is dat meer gebruik wordt gemaakt van informatietechnologie (IT) om te zorgen voor betere toegang tot het justitiële apparaat voor de burger, rationalisatie en vereenvoudiging van juridische procedures, het bekorten van proceduretermijnen en verlaging van de kosten van grensoverschrijdende procesvoering,

C.

overwegende dat e-justitie een ruime definitie heeft waarin het meer in het algemeen gaat over het gebruik van elektronische technologieën op het gebied van justitie en dat deze definitie ook een aantal zaken omvat die niet noodzakelijk in verband staan met het concept „e-justitie” zoals opgevat door de Commissie in bovengenoemde mededeling van 30 mei 2008 en door de werkgroep e-justitie van de Raad,

D.

overwegende dat IT, mits goed toegepast, een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan verbetering van de toegang tot en de efficiëntie van het justitiële en het rechtssysteem in Europa; overwegende dat met een steeds verder geïntegreerde markt en de groeiende mobiliteit in Europa, problemen die inherent zijn aan een grensoverschrijdend juridisch stelsel, zoals taal, afstand en onbekendheid met andere rechtsstelsels, zich steeds vaker zullen voordoen; voorts overwegende dat deze problemen tot op zekere hoogte kunnen worden verminderd door adequate toepassing van ICT, dat niet alleen de toegang van de Europese burger tot het rechtstelsel kan verbeteren maar ook een bijdrage kan leveren aan de efficiëntie van de interne markt,

E.

overwegende dat de toepassing van elektronische technologie op het gebied van justitie — zoals wordt benadrukt in het verslag van de CEPEJ inzake het gebruik van ICT in het Europese rechtswezen — niet altijd positieve gevolgen heeft en dat acties op uniforme en gerichte wijze moeten worden uitgevoerd om goede resultaten te verkrijgen,

F.

overwegende dat op lange termijn de toepassing van IT bij geschilbeslechting fundamentele veranderingen in het procesrecht vereist en in de wijze waarop wetgeving wordt geconcipieerd en opgesteld en dat efficiënte toegang tot recht en rechtspleging het koppelen van registers vergt (handels- en bedrijfsregisters, kadasters, testamentregisters, enz.); voorts overwegende dat het Parlement al betrokken is geweest bij het meer compatibel maken van de toegang tot rechtspleging met de toepassing van IT bij de behandeling van wetgeving voor geringe vorderingen, het Europese betalingsbevel en bemiddeling; overwegende dat de toepassing van IT op alle terreinen wordt aangemoedigd, zoals bij de verschaffing, de distributie en de betekening van stukken, de bewijslevering en de behandeling van aanvragen voor rechtsbijstand, en dan ook weerspiegeld moet worden in alle toekomstige wetgevingsvoorstellen; overwegende dat optreden op het terrein van elektronische besluiten, transparantie van activa van debiteuren en bewijsvoering eveneens kunnen worden overwogen,

G.

overwegende dat het een goed idee is een portaal/netwerk voor e-justitie te creëren, maar dat ervoor moet worden gezorgd dat in de noden van zowel EU-burgers als EU-rechtsbeoefenaars wordt voorzien en dat de toegang tot justitie wordt vergemakkelijkt door duidelijke en gemakkelijke middelen beschikbaar te stellen om informatiebronnen te raadplegen; overwegende dat de verhoudingen tussen EU-burgers en nationale overheden daardoor zouden moeten worden bevorderd en dat slachtoffers van misdrijven, verdachten of mensen die zich gewoon tot justitie wenden in hun dagelijks leven voordeel moeten kunnen halen uit de instrumenten voor EU-justitie; tevens overwegende dat het portaal/netwerk, om echt functioneel te zijn, als proefproject in het kader van de trans-Europese netwerken moet worden opgenomen, zoals aangestipt in artikel 154 van het EG-Verdrag en ontwikkeld door interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) zoals bedoeld in de mededeling van de Commissie van 29 september 2008 (COM(2008)0583),

H.

overwegende dat slechts 50 % van de Europese burgers toegang heeft tot het internet en dat de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van e-justitie-diensten daarom gepaard moet gaan met een strikte naleving van de beginselen van doorzichtigheid, gelijkheid voor de wet en overheidscontrole, en op zijn minst in de overgangsfase een facultatieve aanvulling moet vormen op de tot nu toe in de lidstaten toegepaste praktijken,

I.

overwegende dat bestaande portalen in een beginfase verkeren en onoverzichtelijk en gebruikersonvriendelijk zijn en dat de knapste IT-koppen moeten worden ingeschakeld om de toegang te verbeteren tot informatie, elektronische systemen en registers en overwegende dat één enkel Europese justitieportaal, met een gedifferentieerde toegang voor medewerkers van justitie en andere ambtenaren enerzijds en beroepsbeoefenaren op onder andere juridisch gebied anderzijds, alsmede voor burgers, een systeem van identiteitsbeheer moet omvatten, teneinde het terrein voor de burgers te scheiden van het terrein voor beroepsbeoefenaren; overwegende dat hoewel het van vitaal belang is het Europees Justitiële Netwerk uit te bouwen en te verbeteren, meer dan ooit de nadruk moet liggen op toegang tot het recht voor burgers en bedrijfsleven,

J.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van een Europese rechtsruimte tot op zekere hoogte wordt afgeremd door het kleine aantal gerechtelijke instanties dat kan deelnemen aan de opleiding Europees recht, en dat elektronische hulpmiddelen aanzienlijk kunnen bijdragen tot de brede verspreiding van een Europese gerechtelijke cultuur die de basis is van de toekomstige Europese rechtsruimte,

K.

overwegende dat rekening gehouden moet worden met het feit dat er significante ongelijkheden in de kennis over het Gemeenschapsrecht bestaan bij de nationale rechters in de Europese Unie, zoals het Parlement heeft onderstreept in zijn resolutie van 9 juli 2008 over de taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat (1),

L.

overwegende dat onmiddellijk dient te worden begonnen met de aanpak van centrale kwesties voor e-justitie, zoals die van de taal,

M.

overwegende dat de ministers van justitie voorstanders zijn van een decentrale aanpak voor de ontwikkeling van e-justitie op Europees niveau, met een zeker mate van centrale coördinatie, zodat informatie op Europese schaal kan worden uitgewisseld, terwijl een onafhankelijk beheer van nationale systemen mogelijk blijft en de rompslomp wordt vermeden die inherent is aan de vorming van een nieuw, centraal EU e-justitie-systeem en dat sommige lidstaten al bilaterale samenwerking hebben ingevoerd; overwegende dat de werkgroep van de Raad tot de slotsom is gekomen dat e-justitie-initiatieven voor de lidstaten een niet-verplichtend karakter dienen te hebben, zodat ze niet gedwongen worden nieuwe nationale systemen in te voeren of bestaande systemen drastisch te wijzigen,

N.

overwegende dat informatietechnologie een doeltreffend instrument is gebleken in de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals bijvoorbeeld duidelijk wordt uit de resultaten van het Schengeninformatiesysteem en de verdere ontwikkeling ervan; dat optimaal gebruik zou moeten worden gemaakt van geavanceerde technologische middelen bij het voorkomen of bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit en dat projecten als het Europees Strafregister Informatiesysteem op een zo breed mogelijke steun zouden moeten kunnen rekenen, ook op financieel vlak,

O.

overwegende dat de huidige methode om bewijsmateriaal voor strafzaken in andere lidstaten te verzamelen nog steeds van de trage en ondoeltreffende middelen gebruik maakt die door de wederzijdse rechtshulp in strafzaken ter beschikking worden gesteld en dat, in voorkomend geval en uitsluitend indien dit niet nadelig is voor de rechtspositie van de persoon die getuigt, het gebruik van technologische instrumenten als videoconferentie een heuse stap vooruit zou zijn in het kader van de bewijsverkrijging op afstand,

P.

overwegende dat de ontwikkeling van een Europese rechtsruimte ook inhoudt dat de grondrechten van EU-burgers en hun procedurele waarborgen worden versterkt en dat de toepassing van de strategie volledig in overeenstemming met de allerstrengste normen voor gegevensbescherming moet gebeuren,

Q.

overwegende dat wetgevende maatregelen die gericht zijn op het verhogen van kennis inzake de strafrechtstelsels van de andere lidstaten zouden moeten samengaan met het online ter beschikking stellen van deze kennis,

1.   steunt de plannen van de Commissie, en met name het voorstel tot bevordering van het Europese Interoperabiliteitskader (EIF) in het kader van het IDABC-programma en de voortgaande werkzaamheden voor e-handtekening en e-identiteit;

2.   verzoekt de Commissie een ruimte van e-justitie toe te voegen aan de Europese ruimte van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid door:

a)

concrete stappen te zetten met het oog op de tenuitvoerlegging van de Europese ruimte van e-justitie,

b)

de aspecten die betrekking hebben op het EU-beleid duidelijk vast te stellen door bijvoorbeeld een andere definitie van „e-justitie” te gebruiken of door het begrip te koppelen aan „EU”: EU e-justitie of EU-justitie,

c)

het portaal/netwerk voor e-justitie te gebruiken voor de noden van zowel EU-burgers als EU-rechtsbeoefenaars en door duidelijke en gemakkelijke middelen te waarborgen die toegang tot informatiebronnen verschaffen met gebruikmaking van de trans-Europese netwerken zoals aangestipt in artikel 154 van het EG-Verdrag en ontwikkeld door ISA,

d)

bij de ontwikkeling van een Europese gerechtelijke cultuur veelvuldig gebruik te maken van elektronische hulpmiddelen,

e)

het potentieel van nieuwe technologieën ten volle te benutten ter voorkoming en bestrijding van transnationale criminaliteit,

f)

onverwijld te voorzien in (meer) nieuwe instrumenten zoals videoconferentie om de bewijsverkrijging in andere lidstaten te verbeteren,

g)

de grondrechten, procedurele waarborgen in strafzaken en gegevensbescherming als integrerend onderdeel van het opstellen en toepassen van het actieplan voor EU-justitie te versterken;

3.   is van opvatting dat de werkzaamheden van de instellingen sterker gericht dienen te zijn op de burger;

4.   uit zijn voldoening over het enthousiasme waarmee lidstaten bilaterale projecten hebben opgezet waaraan later door alle lidstaten deelgenomen kan worden en die hopelijk de optimale oplossing voor de EU als geheel vormen, maar waarschuwt voor de mogelijke versnippering die het gevolg kan zijn van een dergelijke aanpak en vertrouwt dat hiervoor gewaakt zal worden;

5.   verzoekt de Commissie de nodige aandacht te besteden aan de ontwikkeling van instrumenten voor e-opleiding van magistraten in het kader van e-justitie;

6.   constateert dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel en de grondrechten van de burgers;

7.   is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft;

8.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0352.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN OVER DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Aanbeveling 1 (vorm en werkingssfeer van het nieuwe instrument)

Gezien het ontbreken van een door de Raad aangenomen resolutie over een actieplan dat samen met de Commissie ten uitvoer zou worden gelegd, wordt de Commissie verzocht een actieplan voor te bereiden voor e-justitie op Europees niveau. Het dient te bestaan uit een reeks afzonderlijke acties zoals hierna in detail wordt omschreven, waarvan er een aantal kan resulteren in wetgevingsvoorstellen, bijvoorbeeld voor administratieve samenwerking in het kader van artikel 66 van het Verdrag, terwijl andere kunnen uitmonden in aanbevelingen en weer andere in administratieve besluiten en beschikkingen.

(Concrete acties voor het toepassen van een Europese ruimte van justitie) De eerste stap in deze richting is natuurlijk ervoor zorgen dat alle gerechtelijke instanties in de EU over een computer, e-mailadres en internetverbinding beschikken. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar dat is het helaas niet. Vaak beschikken gerechtelijke instanties niet over deze onontbeerlijke middelen of, als dit wel het geval is, kunnen of willen ze die niet gebruiken. Deze situatie moet worden verholpen.

(De reikwijdte van e-justitie duidelijk vaststellen) Om misverstanden te vermijden, is het goed de aspecten die betrekking hebben op het EU-beleid duidelijk vast te stellen door bijvoorbeeld een andere definitie te gebruiken of door aan de formulering „e-justitie” het acroniem „EU” toe te voegen, zodat gesproken wordt van EU e-justitie of EU-justitie;

Aanbeveling 2 (minimuminhoud van het nieuwe instrument)

Het actieplan moet tenminste bestaan uit de volgende acties:

1.   Actieplan voor EU-justitie

Om fragmentering te vermijden en de coördinatie en samenhang te verhogen, moet de Commissie samen met het Parlement een actieplan inzake EU-justitie opstellen dat gericht is op de behoeften van burgers en rechtsbeoefenaars en waarbij een strategie wordt voorgesteld voor de optimale toepassing van de Europese ruimte van justitie. In dit opzicht zouden de EU-instellingen en de lidstaten getrouw samen moeten werken (artikel 10 van het EG-Verdrag) door zich ertoe te verbinden elkaar op de hoogte te brengen van alle relevante informatie die nieuw ingevoerde wetgeving bevat, zoals mutatis mutandis al gebeurt in de interne markt met informatie-uitwisseling over nationale technische regelgeving. Tezelfdertijd, hoewel alle maatregelen welkom zijn om een uniforme interpretatie van de informatie te verkrijgen, moet erop worden gelet dat het gebruik van automatische vertalingssystemen duidelijk wordt gedefinieerd en begrensd, omdat deze systemen soms „vertalingen” opleveren die misleidend kunnen blijken.

2.   Actie voor toekomstbestendige wetgeving

De Commissie dient een geschikt apparaat op te zetten om ervoor te zorgen dat alle toekomstige wetgeving op het terrein van het civiele recht geconcipieerd wordt met het oog op online-toepassingen. Er kunnen bijvoorbeeld stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de voorgestelde Europese besloten vennootschap kan worden opgericht met gebruikmaking van online-toepassingen, en dat voorstellen voor de erkenning van instrumenten, bijvoorbeeld de instrumenten met betrekking tot de wettelijke bescherming van volwassenen en andere authentieke akten, worden aangepast om online te kunnen worden gebruikt. Als voorstellen worden gedaan over door de burger in te vullen formulieren moeten deze formulieren van het begin af aan worden ontworpen en geformatteerd voor elektronisch gebruik en beschikbaar zijn in alle officiële talen van de lidstaten. Er dient actie te worden ondernomen om de behoefte aan input-free-tekst zoveel mogelijk te beperken en er zonodig voor te zorgen dat online-hulp beschikbaar is in alle officiële talen en dat online elektronische vertaaldiensten beschikbaar zijn. Op dezelfde basis dient er wat betreft de verzending van stukken voor gezorgd te worden dat per e-mail documenten kunnen worden verzonden en mededelingen kunnen worden gedaan en dat handtekeningen elektronisch kunnen worden geplaatst, en dat indien er behoefte bestaat aan mondelinge getuigenissen, het gebruik van videoconferenties wordt aangemoedigd.

Alle toekomstige voorstellen dienen vergezeld te gaan van een met redenen omklede verklaring van de Commissie dat een onderzoek naar de e-justitie-vriendelijkheid heeft plaatsgevonden.

De Commissie dient een controle uit te voeren van alle bestaande wetgeving op het terrein van het civiel recht en zonodig wijzigingen voor te stellen om bestaande wetgeving compatibel te maken met alle eisen van e-justitie. Meer in het bijzonder wordt de Commissie verzocht in dit verband prioritair een onderzoek in te stellen naar de Europese procedures voor geringe vorderingen, het Europees betalingsbevel en de alternatieve geschilbeslechting (ADR) om burgers en bedrijven in de gelegenheid te stellen hiertoe online rechtstreekse toegang te hebben. Ook de verordening over de betekening van stukken (1) en de verordening over het verzamelen van bewijs in civiele zaken (2) dienen aan een nader onderzoek te worden onderworpen. Het doel daarvan moet zijn een scala aan effectieve en simpele instrumenten te verkrijgen die nuttig en bruikbaar zijn voor de gewone burger en kleine ondernemingen, en niet uitsluitend een systeem dat gunstig is voor commerciële partijen met grote vorderingen.

3.   Actie inzake de civiele procedure

De Commissie en de Raad dienen aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de hervorming en de harmonisatie van het procesrecht en de bewijsvoering in grensoverschrijdende zaken en zaken bij het Hof van Justitie, die betrekking hebben op ontwikkelingen op het terrein van de informatietechnologie. Het doel dient te zijn te komen tot een eenvoudiger, voordeliger en snellere civiele procesvoering in grensoverschrijdende zaken.

4.   Actie inzake het verbintenissenrecht en het consumentenrecht

Hier moet de nadruk liggen op preventief recht en gestreefd worden naar grotere helderheid en simpelheid en het voorkomen van valkuilen, problemen en kosten, die vooral aan de orde komen in het internationaal privaatrecht.

In dit verband wordt de Commissie verzocht aan de slag te gaan met standaardeisen en -voorwaarden voor e-commerce. Dit zou tenslotte elektronische handelaren in de gelegenheid stellen een „blue button” aan te bieden waarmee consumenten (of handelaren) bij hun transacties de toepassing kunnen accepteren van een uniforme Europese verbintenissenwet. Dit kan gekoppeld worden aan een online-klachtensysteem en toegang tot een goedgekeurde online-ADR.

5.   Actie inzake talen, meertaligheid en interoperabiliteit

Er dient een programma te worden gelanceerd voor een onderzoek naar de beste manier om online-vertaalinstrumenten te kunnen aanbieden voor de Europese e-justitie-portalen. Gelijktijdig moet een werkgroep worden opgericht voor de vereenvoudiging en standaardisering van de terminologie. Iedere lidstaat moet een databank van juridische vertalers en tolken opzetten.

6.   Actie inzake Europese e-justitie-portalen

De bovengenoemde acties moeten gegevens aanleveren aan een coördinatie- en beleidseenheid, die tevens verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bijdragen van de diverse lidstaten en ervoor zorgt dat deze interoperabel zijn.

De coördinatie- en beleidseenheid moet tevens de verantwoordelijkheid dragen voor het ontwerp en de exploitatie van het Europese e-justitie-portaal, dat terreinen moet omvatten voor burgers, beroepsbeoefenaren, medewerkers van justitie en ambtenaren, en verslag uitbrengen aan de commissaris, belast met justitie, vrijheid en veiligheid, het Europees Parlement en de Raad. Er dient zo spoedig mogelijk een begin te worden gemaakt (uiterlijk in 2009-2010) met haalbaarheidsstudies over de toepassing van elektronische handtekeningen in een juridische omgeving, toegang op afstand tot nationale registers (insolventieregisters, kadasters, handelsregisters, enz.) en de oprichting van een veilig netwerk, rekening houdend met de reeds door de Raad behaalde resultaten (koppeling van insolventieregisters, mogelijke samenwerking met EULIS en EBR). De haalbaarheidsstudie voor een virtueel uitwisselingsplatform dient in 2011 te beginnen. De haalbaarheidsstudies dienen de regels inzake bekendmaking en toegang tot informatie die in de diverse lidstaten zijn vastgesteld om de gegevensbescherming en de rechtszekerheid van de informatie te garanderen, in acht te nemen.

Bij het uitvoeren van deze studies dient rekening te worden gehouden met de reeds verrichte werkzaamheden in het notariaat op dit punt (handtekeningenherkenning, e-Notary, testamentenregister, enz.). Het doel is te zorgen voor gebruikersvriendelijke instrumenten voor burgers, bedrijfsleven, vakmensen, justitie en ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de rechtsbedeling.

a)   Het Europese e-justitie-portaal voor burgers

Dit meertalige portaal moet gericht zijn op het verlenen van alle mogelijke hulp aan burgers en bedrijven die op zoek zijn naar rechtsbijstand en eenvoudig juridisch advies over grensoverschrijdende juridische problemen.

Afgezien van toegang tot juridische databanken en elektronische hulpmiddelen (geringe vorderingen, betalingsbevel), online ADR-regelingen (zoals SOLVIT) en ombudsmannen, moet het intelligente systemen omvatten voor het assisteren van burgers bij het omgaan met juridische problemen. Dergelijke systemen moeten een leidraad zijn voor (a) het vinden van een jurist in een andere lidstaat die hun taal spreekt (advocaat, notaris, rechtskundig adviseur, enz. en uitleg over wat hun functies inhouden), (b) vaststellen of juridische hulp beschikbaar is en (c) vaststellen welke stappen moeten worden genomen om bepaalde formaliteiten in de diverse lidstaten te kunnen uitvoeren (bijvoorbeeld hoe een bedrijf moet worden opgericht, opening van een rekening, opstellen van een testament, een huis kopen of verkopen, enz.). Ze dienen tevens een richtsnoer te zijn voor het type probleem dat aan de orde is, voor de procedurele stappen die genomen moeten worden, enz.

Indien mogelijk dient eenvoudig gratis rechtsadvies via e-mail te kunnen worden verstrekt onder het toezicht van nationale brancheorganisaties. In elk geval moeten registers beschikbaar zijn van juristen, notarissen, deurwaarders en procureurs, auditors, deskundigen met een nationale vergunning en juridische vertalers en tolken, in alle lidstaten, alsmede koppelingen mogelijk zijn naar de bevoegde brancheorganisaties. Duidelijke gidsen voor het rechtssysteem van alle lidstaten moeten eveneens voorhanden zijn.

Het moet mogelijk zijn snel toegang te krijgen tot dringende rechtshulp en politie.

Bovendien moet het portaal toegang bieden tot diverse registers en de publicatie mogelijk maken van nationale wettelijke bekendmakingen.

b)   Het beveiligde Europese e-justitie-portaal

Het portaal moet ontworpen worden als instrument voor rechters, rechtbankmedewerkers, ambtenaren van de nationale ministeries van justitie en beroepsjuristen waarbij de beveiliging gegarandeerd wordt door middel van diverse toegangsrechten.

Afgezien van het verschaffen van toegang tot juridische en wetgevingsdatabanken en het grootst mogelijke scala aan nationale registers, dient het ook veilige communicatie, videoconferenties en een uitwisseling van documenten mogelijk te maken tussen rechtbanken en tussen rechtbanken en procespartijen (virtualisatie van de procesgang). Derhalve moet ook verificatie van elektronische handtekeningen mogelijk worden en worden voorzien in adequate controlesystemen.

Het portaal moet ook een middel bieden om informatie uit te wisselen over bijvoorbeeld personen die niet met kinderen mogen werken of mogen optreden als bedrijfsleider.

De contactpunten van het Europees Justitieel Netwerk in burgerlijke en handelszaken in de lidstaten dienen er tot slot toe te worden aangespoord een actieve rol te spelen bij de ontwikkeling van e-justitie op Europees niveau, door bij te dragen aan het ontwerpen en opzetten van de toekomstige portalen, inclusief het e-justitie-portaal van de burgers, als een onderdeel van het communautaire beleid inzake e-justitie, met name om de burgers rechtstreekse toegang tot justitie te verschaffen. Als een eerste stap zou op de websites van de nationale Ministeries van Justitie moeten worden voorzien in een link naar de website van het Europees Justitieel Netwerk.

Het portaal zou EU-burgers informatie moeten verschaffen over het strafrechtstelsel van de lidstaten, met name aangaande hun rechten, waarbij praktische informatie wordt gegeven, onder meer tot welke instantie ze zich moeten wenden en op welke manier, hoe ze formulieren kunnen verkrijgen, maar ook rechtsbijstand en lijsten met advocaten die buitenlandse klanten verder kunnen helpen. Het portaal zou daarenboven rechtsbeoefenaars toegang tot de EU-wetgeving en de relevante wetgeving van de lidstaten moeten bieden. De websites van de Europese opleiding van rechters (EJT), het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (EJN), het Europees netwerk voor de opleiding van rechters (EJTN) en andere organen bieden nu al heel wat nuttige informatie. Deze informatie is echter fragmentarisch en moeilijk te vinden. Relevante rechterlijke beslissingen zouden beschikbaar moeten worden gesteld. Al deze informatie moet online en offline beschikbaar zijn en er moet vooral aandacht uitgaan naar de synchronisatiemechanismen voor het bijwerken van de informatie (RSS-feed).

7.   Opleiding voor rechters

Om de Europese gerechtelijke cultuur te verspreiden en daarbij zoveel mogelijk leden van de rechterlijke macht te bereiken vanaf het moment dat ze bij het gerecht in dienst zijn, zou hun een soort van overlevingspakket moeten worden gegeven in de vorm van een CD of USB-stick met daarop het EU-Verdrag en het EG-Verdrag, maar ook de basisteksten inzake rechtshulp en informatie over de rechtssystemen van de andere lidstaten. Er moet ook worden gedacht aan EU-publicaties met praktische informatie voor de burgers over EU-rechtshulp en het strafrecht van andere lidstaten. Bovendien moeten elektronische leermiddelen die door het EJTN, dat verantwoordelijk is voor de opleidingscentra voor rechters in de hele EU, worden aangeboden voldoende aandacht en steun krijgen van de Commissie en de Raad.

8.   Voorkomen en bestrijden van transnationale criminaliteit

Voorlopig is de belangrijkste toepassing van e-justitie op het vlak van strafrecht de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem. Om te functioneren moet dit systeem door een elektronische structuur worden ondersteund die alle nationale strafregisters met elkaar kan verbinden (3). Deze structuur moet zo snel mogelijk worden uitgewerkt. Een andere relevante toepassing van IT in het kader van de ruimte van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid is het Schengeninformatiesysteem (SIS), een grote database die het de betreffende instanties in de lidstaten mogelijk maakt informatie uit te wisselen en op verscheidene manieren samen te werken, onder meer door Europese aanhoudingsbevelen op een veilige en uiterst snelle manier door te geven. Zoals uit het standpunt van het Parlement van 2 september 2008 blijkt (4), speelt Eurojust een centrale rol bij het bestrijden van transnationale criminaliteit op Europees niveau. De coördinerende acties ervan zijn essentieel bij de bestrijding van ernstige vormen van misdaad waarbij steeds vaker technologische middelen worden aangewend. Mede dankzij de innovatieve IT-infrastructuur voor gegevensverwerking (het E-POC-systeem) bereikte Eurojust in 2008 de kaap van 1 000 behandelde zaken. Deze resultaten moeten worden vermeerderd en moeten worden gefinancierd met middelen van de EU.

9.   Videoconferentie

Het gebruik van videoconferentie is in bepaalde lidstaten vrij normaal in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Het staat toe bewijsmateriaal te verzamelen door verklaringen van verdachten, getuigen of deskundigen af te nemen hoewel ze fysiek niet aanwezig zijn en het staat tegelijkertijd toe de gepaste bescherming te bieden voor wie het nodig heeft. Het Europees Verdrag van 2000 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken biedt voorschriften in verband met het horen van getuigen, verdachten en deskundigen door middel van videoconferentie. Het is nu door 24 lidstaten geratificeerd. Het Europees Parlement verzoekt de lidstaten het ratificatieproces zo snel mogelijk te voltooien. Er zijn nog geen statistische gegevens beschikbaar over de toepassing van videoconferentie in de praktijk. Videoconferentie lijkt nog steeds niet ten volle benut te worden, onder meer door het gebrek aan de vereiste elektronische ondersteuning. Ondersteuning en financiële steun door de EU moeten zo snel mogelijk worden geleverd.

10.   Versterking van de grondrechten en procedurele waarborgen

Elke vorm van technologische vooruitgang is goed, zolang die de grondrechten niet in gevaar brengt. Tegen deze achtergrond moet bij het opstellen en toepassen van de strategie en het Actieplan vooral de aandacht worden gevestigd op grondrechten en met name op procedurele waarborgen en gegevensbescherming, waarbij EU-burgers het recht krijgen informatie die wordt opgeslagen en uitgewisseld door de betreffende instanties te raadplegen en waarbij ze op de hoogte worden gebracht van de mogelijke rechtsmiddelen. Een echte strategie inzake e-justitie kan niet werken zonder harmonisatie van procedurele waarborgen en waarborgen inzake gegevensbescherming die op de samenwerking op strafrechtelijk gebied van toepassing zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37).

(2)  Verordening (EG) Nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).

(3)  Het Parlement steunt dit project en hoopt dat het ten uitvoer wordt gebracht en dat rekening wordt gehouden met zijn standpunt van 9 oktober 2008 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) (P6_TA(2008)0465).

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 2 september 2008 over het initiatief van de Republiek Slovenië, de Franse Republiek, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Zweden, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk België, de Republiek Polen, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Slowaakse Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Oostenrijk en de Portugese Republiek met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ (P6_TA(2008)0384).


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/71


Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen

P6_TA(2008)0638

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie betreffende de rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (2008/2123(INI))

(2010/C 45 E/13)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 192, tweede alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 over de internationale bescherming van volwassenen,

gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2005 getiteld „Het Haags programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar. Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht” (COM(2005)0184),

gelet op de artikelen 39 en 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0460/2008),

A.

overwegende dat de Commissie, in het kader van haar bovengenoemde mededeling over het Haags Programma, de noodzaak van waarborging van een effectieve Europese civielrechtelijke ruimte als een van haar prioriteiten heeft genoemd, in het bijzonder voor wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen,

B.

overwegende dat in die context werkzaamheden zijn verricht en overleg is gepleegd over besluiten inzake huwelijksvermogensstelsels, erfopvolging en wilsbeschikkingen, met het oog op de voorbereiding van nieuwe wetgevingsvoorstellen,

C.

overwegende dat het eveneens noodzakelijk is de erkenning en uitvoering van wettelijke of bestuursrechtelijke beschikkingen met betrekking tot personen die het voorwerp zijn van beschermingsmaatregelen, te bevorderen,

D.

overwegende dat er aandacht moet worden besteed aan de delicate en kwetsbare situatie van personen die het voorwerp zijn van beschermingsmaatregelen en dat verzoeken tot samenwerking, informatieverschaffing of erkenning en tenuitvoerlegging snel moeten kunnen worden afgehandeld,

E.

overwegende dat het steeds vaker voorkomt dat bij de uitvoering van rechtsbeschermingsmaatregelen twee of meer lidstaten betrokken zijn,

F.

overwegende dat het ook steeds vaker voorkomt dat rechtsbeschermingsmaatregelen betrekking hebben op twee of meer lidstaten en op lidstaten en derde landen, met name vanwege traditionele migratiestromen (voormalige kolonies, de Verenigde Staten en Canada),

G.

overwegende dat er problemen zijn ontstaan wegens het toenemende verkeer tussen lidstaten die een netto uitstroom van gepensioneerden kennen, met inbegrip van kwetsbare volwassenen, en lidstaten met een netto instroom van gepensioneerden,

H.

overwegende dat de noodzaak van en de beginselen inzake rechtsbescherming van kwetsbare volwassenen door alle EU-lidstaten zijn overeengekomen in de Aanbeveling R(99) 4 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 23 februari 1999 aan de lidstaten inzake de beginselen betreffende de rechtsbescherming van handelingsonbekwame meerderjarigen,

I.

overwegende dat de rechtsbescherming van kwetsbare meerderjarigen een pijler dient te zijn van het recht van vrij verkeer van personen,

J.

overwegende dat de wetgevingen van de lidstaten op het gebied van rechtsbeschermingsmaatregelen momenteel nog uiteenlopen,

K.

overwegende dat rekening moet worden gehouden met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

L.

overwegende dat het Verdrag van Den Haag een bijdrage kan leveren aan het streven naar totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid omdat dit verdrag het makkelijker maakt om besluiten tot toekenning van een rechtsbeschermingsmaatregel te erkennen en uit te voeren en het toepasselijke recht te bepalen, en ook de samenwerking tussen centrale overheden vergemakkelijkt,

M.

overwegende dat er specifieke en passende maatregelen met het oog op samenwerking tussen de lidstaten moeten worden uitgevoerd die zouden kunnen voortbouwen op de instrumenten die bij het Verdrag van Den Haag zijn gecreëerd,

N.

overwegende dat er uniforme communautaire formulieren zouden kunnen worden ingevoerd om de informatieverstrekking over rechtsbeschermingsmaatregelen, alsook het circuleren, erkennen en uitvoeren van de besluiten daartoe, te bevorderen,

O.

overwegende dat voor volmachten wegens handelingsonbekwaamheid één voor de gehele Europese Unie geldend formulier zou kunnen worden ingevoerd, teneinde de effectiviteit ervan in alle lidstaten te garanderen,

P.

overwegende dat er mechanismen zouden kunnen worden ingevoerd voor een soepele erkenning, registratie en aanwending van permanente volmachten in de gehele Europese Unie,

1.   is verheugd over de aandacht van het Franse voorzitterschap voor de situatie van kwetsbare volwassenen en hun grensoverschrijdende rechtsbescherming; complimenteert de lidstaten die het Verdrag van Den Haag hebben ondertekend en geratificeerd en moedigt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, aan zulks alsnog te doen;

2.   verzoekt de Commissie om, zodra er voldoende ervaring is opgedaan met de werking van het Verdrag van Den Haag, op basis van artikel 65 van het EG-Verdrag bij het Europees Parlement een wetsvoorstel in te dienen inzake versterking van de samenwerking tussen de lidstaten en verbetering op het stuk van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen met betrekking tot de bescherming van meerderjarigen, van volmachten wegens handelingsonbekwaamheid en van permanente volmachten, volgens de gedetailleerde aanbevelingen hieronder uiteengezet;

3.   verzoekt de Commissie de ervaringen met de uitvoering van het Verdrag van Den Haag en de toepassing daarvan in de lidstaten te evalueren en tijdig een verslag voor te leggen aan het Parlement en de Raad, met opgave van de problemen en beste praktijken bij de praktische toepassing, en, zonodig, met voorstellen voor communautaire wetgeving ter aanvulling of nadere uitwerking van de wijze waarop het Verdrag moet worden uitgevoerd;

4.   verzoekt de Commissie de optie van toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van Den Haag na te gaan; suggereert dat dit een gebied kan zijn van versterkte samenwerking tussen de lidstaten;

5.   verzoekt alle lidstaten die het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap nog niet hebben ondertekend of geratificeerd, tot dit verdrag toe te treden, aangezien dat de bescherming van kwetsbare meerderjarigen binnen de EU zou verbeteren;

6.   verzoekt de Commissie een studie te financieren waarin de wetgeving van de lidstaten inzake kwetsbare meerderjarigen en de rechtsbeschermingsmaatregelen wordt vergeleken, om vast te kunnen stellen waar juridische knelpunten kunnen ontstaan en welke maatregelen op EU- of lidstaatniveau nodig zullen zijn om die uit de weg te ruimen; is van oordeel dat in die studie ook aandacht moet worden besteed aan het vraagstuk van de voogdij over geïnterneerde verstandelijk gehandicapte meerderjarigen en hun bekwaamheid tot het uitoefenen van hun wettelijke rechten; verzoekt de Commissie een reeks conferenties te organiseren voor rechtsbeoefenaren die direct bij dergelijke zaken betrokken zijn en bij toekomstige wetgeving de resultaten van de studie en de gezichtspunten van de rechtsdeskundigen in aanmerking te nemen;

7.   verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat rechtsbeschermingsmaatregelen in verhouding staan tot de situatie van de kwetsbare meerderjarige, zodat individuele burgers van de EU geen wettelijk recht wordt ontnomen wanneer zij zelf nog bekwaam zijn dat recht uit te oefenen;

8.   verzoekt de lidstaten beschermingsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat kwetsbare meerderjarigen het slachtoffer worden van diefstal van of fraude met identiteit, of van telefoon- of cybercriminaliteit, met inbegrip van wettelijke maatregelen ter verbetering van de bescherming van kwetsbare meerderjarigen en/of ter beperking van de toegang tot hun persoonlijke gegevens;

9.   steunt de ontwikkeling van veilige instrumenten, onderworpen aan strenge regels inzake bescherming van persoonsgegevens en beperking van toegang, voor de uitwisseling tussen de lidstaten van beste praktijken en andere informatie inzake rechtsbeschermingsmaatregelen zoals die op het moment bestaan, met inbegrip van de mogelijkheid om tussen de rechtssystemen van lidstaten informatie uit te wisselen betreffende de aard en de omvang van de rechtsbeschermingsmaatregelen die ten aanzien van een kwetsbare meerderjarige zijn getroffen;

10.   wijst de Commissie en de lidstaten erop dat niet alle kwetsbare volwassenen kwetsbaar zijn omwille van hoge leeftijd en verzoekt om maatregelen om niet alleen de wettelijke bescherming en rechten van oudere kwetsbare volwassenen te vergroten, maar ook die van volwassenen die kwetsbaar zijn ten gevolge van ernstige fysieke en/of mentale handicaps, en evenzeer rekening te houden met de behoeften van de laatstgenoemden wanneer in de toekomst maatschappelijke voorzieningen worden getroffen om deze wettelijke rechten veilig te stellen;

11.   constateert dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel en de grondrechten van de burger;

12.   is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft;

13.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN OMTRENT DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

A.   UITGANGSPUNTEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL

1.   Bevordering van de erkenning en uitvoering van wettelijke of bestuursrechtelijke beslissingen met betrekking tot personen die het voorwerp zijn van rechtsbeschermingsmaatregelen.

2.   Bepalingen die een bijdrage leveren aan het streven naar de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid omdat zij het makkelijker maken om besluiten tot toekenning van een beschermingsmaatregel te erkennen en uit te voeren en het toepasselijke recht te bepalen, en ook de samenwerking tussen centrale overheden vergemakkelijken.

3.   Specifieke en passende maatregelen met het oog op samenwerking tussen de lidstaten die voortbouwen op de instrumenten die bij het Verdrag van Den Haag worden gecreëerd.

4.   Uniforme communautaire formulieren om de informatieverstrekking over rechtsbeschermingsmaatregelen, alsook het circuleren, erkennen en uitvoeren van de besluiten daartoe, te bevorderen.

5.   Eén formulier voor de hele Europese Unie voor volmachten wegens handelingsonbekwaamheid, teneinde de effectiviteit ervan in alle lidstaten te garanderen.

B.   VOOR TE STELLEN MAATREGEL

1.   Verzoekt de Commissie om, zodra er voldoende ervaring is opgedaan met de werking van het Verdrag van Den Haag, op basis van artikel 65 van het EG-Verdrag bij het Europees Parlement een wetsvoorstel in te dienen inzake versterking van de samenwerking tussen de lidstaten en verbetering op het stuk van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen met betrekking tot de bescherming van meerderjarigen, van volmachten wegens handelingsonbekwaamheid en van permanente volmachten.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/74


Ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties

P6_TA(2008)0639

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties (2008/2097(INI))

(2010/C 45 E/14)

Het Europees Parlement,

gelet op de Haagse Conventie van 1907 en de vier Verdragen van Genève van 1949 alsmede de bijbehorende Aanvullende Protocollen I en II van 1977,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

gelet op alle mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties (VN) en de facultatieve protocollen daarbij,

gelet op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 en de twee de facultatieve protocollen daarbij,

gelet op het Handvest van de Verenigde Naties van 1945, met name de artikelen 1 en 25 en, in hoofdstuk VII, de artikelen 39 en 41 daarvan,

gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950 en de vijf protocollen daarbij,

gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen (MDG's) voor ontwikkeling worden geformuleerd als door de internationale gemeenschap gezamenlijk vastgelegde criteria voor de uitbanning van armoede,

gezien resolutie 60/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 24 oktober 2005 over het resultaat van de Wereldtop 2005, met name de paragrafen 138-140 daarvan over de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bevolking tegen volkerenmoord, oorlogsmisdaden, etnische zuivering en misdaden tegen de menselijkheid,

gezien de VN-missies tot vredeshandhaving en vredesopbouw in Congo (1962), Namibië (1988), El Salvador (1992), Cambodja (1992), Somalië (1992), Joegoslavië — Servië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina (1992—2002), Haïti (1994), Oost-Slavonië (1995—1998), Kosovo (1999), Sierra Leone (1999), Oost-Timor (1999) en de door de VS en het VK geleide missie in Irak en de missies onder leiding van NAVO/ISAF in Afghanistan (2001),

gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 1/2006 van de ACP-EU-Raad (2) (Overeenkomst van Cotonou),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus, ondertekend op 20 december 2005 (3), met name de in deel II, hoofdstuk 3.3 genoemde horizontale vraagstukken: democratie, behoorlijk bestuur, mensenrechten, de rechten van het kind en van inheemse volkeren, milieuduurzaamheid, gendergelijkheid en bestrijding van hiv/aids,

gezien de gezamenlijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie getiteld „De Europese Consensus over humanitaire hulp” (4),

gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (5) (DCI),

gezien het Africa-EU Strategic Partnership: Joint Africa-EU Strategy goedgekeurd tijdens de Top EU-Afrika in december 2007,

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB), over de westelijke Balkan, van 19 november 2007,

gezien de conclusies van de RAZEB inzake de EU-richtsnoeren betreffende kinderen in gewapende conflicten van 16 juni 2008,

gezien de conclusies van de RAZEB over de bevordering van gendergelijkheid en gendermainstreaming bij crisisbeheersing van 13 november 2006,

gezien de conclusies van de RAZEB inzake de EU-strategie voor Afrika van 21 en 22 november 2005,

gezien het beleidskader van de Afrikaanse Unie (AU) inzake wederopbouw en ontwikkeling na een conflict dat is goedgekeurd door de lidstaten van de AU op de Top in Banjul van 25 juni tot en met 2 juli 2006,

gezien de tien beginselen voor goed internationaal engagement in onstabiele staten en situaties van de groep inzake onstabiele staten van het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), welke zijn goedgekeurd op de vergadering op hoog niveau van de DAC op 3 en 4 april 2007 in Parijs,

gezien de OESO/DAC-richtsnoeren, inzake de herziening van de veiligheidssector en governance,

gezien de Europese veiligheidsstrategie, die door de Europese Raad werd goedgekeurd in Brussel op 12 december 2003,

gezien de definitie van overgangsrechtspraak in het verslag over 2004 van de secretaris-generaal van de VN over de rechtsstaat en overgangsrechtspraak in door conflicten verscheurde samenlevingen en post-conflictmaatschappijen (6),

gezien de financieringsfaciliteit ten bedrage van 12 miljoen EUR die door de Commissie in het kader van het Europees stabiliteitsinstrument is ingesteld voor bijstandsverlening aan ad hoc-tribunalen en initiatieven voor overgangsrechtspraak overal ter wereld,

gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2007 getiteld „Aanzet tot een antwoord van de EU op onstabiele situaties — Engagement voor duurzame ontwikkeling, stabiliteit en vrede onder moeilijke omstandigheden” (COM(2007)0643),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over het antwoord van de EU op onstabiele situaties in ontwikkelingslanden (7),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Conflictpreventie” (COM(2001)0211) en het door de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001 goedgekeurde EU-programma voor de preventie van gewelddadige conflicten,

gezien de verklaring aan de VN van het EU-voorzitterschap getiteld „The rule of law and transitional justice in conflict and post-conflict societies” van 6 oktober 2004,

onder verwijzing naar het EU-concept voor steun aan ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR), dat door de Raad van de Europese Unie op 11 december 2006 werd goedgekeurd,

gezien de mededeling van de Commissie van 23 april 2001 getiteld „Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling — Evaluatie” (COM(2001)0153),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stand van de betrekkingen tussen de EU en Afrika (8),

gezien resolutie nr. 3937/07 van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het verslag van juli 2007 van haar Politieke Commissie over goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de ACS-landen (9),

naar aanleiding van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid (UNSCR 1325) en over seksueel geweld tegen burgers in conflictsituaties (UNSCR 1820),

gezien het ontwerp voor een gezamenlijke Europees-Afrikaanse strategie, goedgekeurd door de 8e bijeenkomst van de ministeriële trojka EU-Afrika van 15 mei 2007 in Brussel,

gelet op de artikelen 177 tot en met 181 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie buitenlandse zaken (A6-0445/2008),

A.

overwegende dat de helft van de landen die een conflict achter de rug hebben, zich binnen vijf jaar weer in een conflictsituatie bevinden en dat naar schatting 340 miljoen van de armsten der aarde in fragiele staten leven, en dat het beëindigen van de vijandelijkheden niet automatisch leidt tot grote en blijvende stabiliteit en duurzame ontwikkeling,

B.

overwegende dat in de MDG's coherente en aan tijd gebonden doelen worden vastgesteld voor het uitbannen van armoede op lange termijn en dat het niet is uitgesloten dat rond 2010 de helft van de armsten in de wereld leeft in landen die bij een gewelddadig conflict zijn betrokken of betrokken dreigen te raken (10),

C.

overwegende dat het voor de opbouw van een stabiele en duurzame staat nodig is een op verdiensten gebaseerd ambtenarenapparaat op te zetten dat ter verantwoording kan worden geroepen en vrij is van politieke beïnvloeding en corruptie,

D.

overwegende dat een transparante, betrouwbare en professionele veiligheidssector van doorslaggevende betekenis is voor het scheppen van voorwaarden voor vrede en ontwikkeling,

E.

overwegende dat de hervorming van de veiligheidssector (SSR) erop moet zijn gericht doeltreffende en legitieme overheidsdienst op te bouwen die transparant is, verantwoording moet afleggen aan de civiele autoriteiten en moet beantwoorden aan de behoeften van het publiek,

F.

overwegende dat de proliferatie van handwapens en lichte wapens conflicten en misdaden in de hand werkt; en dat in 2006 drie kwart van de geregistreerde slachtoffers van landmijnen, burgers waren (11),

G.

overwegende dat gewelddadige conflicten, niet alleen tragische gevolgen hebben voor de ontwikkeling en de mensenrechten, maar ook buitenlandse investeerders afschrikken, waardoor de groei fors afneemt en waardoor investeringen in de economie en de basisdiensten achterwege blijven (volgens een recent verslag (12) krimpt de economie van een Afrikaanse staat als gevolg van een gewapend conflict met 15 %); overwegende dat een gezonde particuliere sector uiteindelijk de basis kan leggen voor duurzame inkomsten voor een legitieme regering,

H.

overwegende dat stabiliteit op lange termijn alleen kan worden bereikt door een algehele betrokkenheid van alle partijen, met inbegrip van vrouwen en minderheden, bij het herstel van de vrede, nationale verzoening en natievorming,

I.

overwegende dat waarheids- en verzoeningscommissies een samenleving kunnen helpen een verleden van massaal geweld te verwerken, de dialoog tussen gemeenschappen en voormalige tegenstanders in een conflict op gang kunnen brengen en tot gerechtelijke, herstel- en hervormingsmaatregelen kunnen bijdragen die de kans op toekomstige conflicten verminderen,

J.

overwegende dat het institutionele kader dat de ontwikkeling van een maatschappelijk middenveld mogelijk maakt voortkomt uit vrijheid van vergadering en meningsuiting en de ontwikkeling van vrije media, die door de wet beschermd worden,

K.

overwegende dat een duurzame, goed functionerende staat ook een sterk maatschappelijk middenveld nodig heeft dat mensen tegen machtsmisbruik beschermt, en een vrije pers die het opneemt tegen een dominerende uitvoerende macht,

L.

overwegende dat een staat die in een fragiele situatie verkeert, moet worden aangemoedigd om non-gouvernementele organisaties (NGO's) te laten opereren, vrij van ongepaste bureaucratie registratiewetten en procedures die de ontwikkeling van een echt doeltreffend maatschappelijk middenveld belemmeren, te laten opereren,

M.

overwegende dat de doorsnee ontwikkelingslanden jaarlijks bezoek ontvangen van gemiddeld 260 donoren en dat donoren in 2006 in alle ontwikkelingslanden samen 70 000 hulptransacties hebben uitgevoerd, waarbij de projecten gemiddeld een volume van slechts 1,7 miljoen USD hadden,

N.

overwegende dat de collegiale toetsing OESO/DAC 2007 van het ontwikkelingsbeleid van de EG erop wijst dat de Unie een systematischer gebruik dient te maken van conflictanalyse als onderdeel van landenprogramma's en -projecten teneinde het effect ervan te vergroten en ervoor te zorgen dat ze niet averechts werken,

O.

overwegende dat de Commissie, als vervolg op de mededeling over een antwoord van de EU op onstabiele situaties en de daaropvolgende conclusies van de Raad en de resolutie van het Parlement, in 2009 een implementatieplan moet opstellen dat rekening houdt met de ervaringen en informatie die bij de proefprojecten zijn opgedaan, en een middel vormt om de doeltreffendheid van de diverse EU-instrumenten te beoordelen, zodat deze op het terrein van veiligheid en ontwikkeling kunnen worden geoptimaliseerd,

P.

overwegende dat de besprekingen tussen de Commissie, de Raad, het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld als vervolg op de bovengenoemde mededeling over de EU-aanpak van onstabiele situaties, afgezien van de aanwijzing van zes proeflanden (Burundi, Guinee-Bissau, Haïti, Sierra Leone, Oost-Timor en Jemen) tot dusver niet de tenuitvoerlegging van concrete maatregelen ter plaatse mogelijk hebben gemaakt,

Q.

overwegende dat Europese ondernemingen in de conflictgebieden aanwezig zijn en er belangen hebben,

1.   steunt het concept van „verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming” zoals dit door de VN is bekrachtigd met als doel de staatssoevereiniteit te vergroten veeleer dan deze te ondermijnen, en benadrukt dat de EU de lidstaten zich daaraan gebonden zouden moeten beschouwen; onderstreept dat „verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming” moet worden beschouwd als middel om de menselijke veiligheid te bevorderen; is van mening dat het concept van „verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming” de verantwoordelijkheid van elke regering voor de bescherming van haar burgers versterkt doordat het benadrukt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdrijven tegen de menselijkheid ten opzichte van een bevolking in de eerste plaats bij de staat zelf ligt; is evenwel van mening dat, in gevallen waarin regeringen niet in staat of niet bereid zijn om die bescherming te bieden, de verantwoordelijkheid voor het nemen van passende maatregelen collectief bij de internationale gemeenschap komt te liggen; wijst er verder op dat dergelijke maatregelen zowel een preventief, als een reactief karakter moeten hebben, en dat het gebruik van militair geweld hier alleen in laatste instantie onderdeel van mag uitmaken; erkent dit als een belangrijke nieuwe toepassing van het beginsel van menselijke veiligheid;

2.   verlangt de tenuitvoerlegging van de verklaring van de voormalige secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, die was opgenomen in zijn verslag voor de Algemene Vergadering van 2000: „staatssoevereiniteit impliceert verantwoordelijkheid, en de primaire verantwoordelijkheid voor de bescherming van zijn bevolking ligt in de eerste plaats bij de staat zelf; wanneer de bevolking ernstig lijdt onder een burgeroorlog, opstanden of het falen van de staat en wanneer de betreffende staat er niets tegen kan of wil ondernemen, heeft de internationale verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bevolking voorrang voor het beginsel van niet-inmenging”;

3.   is van mening dat er bij vredesopbouw en natievorming twee fasen moeten worden onderscheiden: de stabilisatiefase, waarin de nadruk ligt op veiligheid, recht en orde en de waarborging van basisdiensten; en de tweede fase van natievorming, die vooral gericht is op het bestuur en de instellingen die daarvoor moeten zorgen; met dien verstande dat:

a)

de tweede fase pas dient te beginnen wanneer het land gestabiliseerd is, aangezien instellingen die vóór de stabilisatie worden opgezet door het conflict worden beheerst en niet door datgene wat het land nodig heeft voor een stabiele en duurzame vrede,

b)

het in de fase van natievorming belangrijk is om compromissen aan te gaan om aan de normen en verwachtingen van de burgers van de betrokken natie te voldoen en niet aan de idealen van de interveniërende mogendheden,

c)

het nodig is dat de interveniërende mogendheden, naarmate de natievorming vordert, de overheidsorganen stuk voor stuk aan de inheemse autoriteiten overdragen; juist hierbij kunnen zich tegenslagen voordoen, die moeten worden geaccepteerd, vooropgesteld dat zij geen fundamentele belemmering vormen voor de vooruitgang in het land;

4.   onderstreept het belang om in de politieke dialogen van de EU met derde landen en in programma's voor ontwikkelingssamenwerking de oorzaken van conflicten aan te pakken, om vroegtijdige waarschuwingsmechanismen op te zetten voor zwakke staten door te letten op eventuele voortekenen of aanwijzingen van geweld tussen burgers, zoals historische verdeeldheid, etnische en tribale spanningen, religieuze conflicten, ongelijkheid en armoede; wijst in dit verband in het bijzonder op het feit dat nieuwe middelen moeten worden uitgetrokken voor aanpassingsmaatregelen en milieubescherming als middel ter voorkoming van klimaat- en milieugerelateerde conflicten;

5.   verzoekt de Commissie om conflictpreventie aan te wijzen als horizontaal thema op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en om conflictbewustzijn en conflictanalyse te integreren in bestaande en nieuwe beleidsgebieden, in nationale en regionale strategiedocumenten en in alle relevante financiële instrumenten voor externe samenwerking;

6.   herinnert eraan dat vrede meer is dan „geen oorlog”, en dat er geen vrede mogelijk is zonder gerechtigheid, en dat beëindiging van vijandelijkheden bovendien niet per definitie inhoudt dat mannen en vrouwen veilig zijn; herinnert er tevens aan dat vrouwen een belangrijke rol spelen bij conflictpreventie en -oplossing en vredesopbouw, en acht het belangrijk dat vrouwen op gelijke voet deelnemen aan en volledig betrokken worden bij alle inspanningen ten behoeve van de handhaving en bevordering van vrede en veiligheid;

7.   is er vast van overtuigd dat al het mogelijke moet worden gedaan om te zorgen voor een minimaal niveau van basale dienstverlening aan een bevolking die bij een conflict betrokken is geraakt, met name wat betreft toegang tot voedingsmiddelen, schoon water en sanitaire voorzieningen, medicijnen, gezondheidszorg (met inbegrip van reproductieve gezondheidszorg) en persoonlijke veiligheid; op korte termijn moeten overwegingen van duurzaamheid ondergeschikt zijn de verschaffing van basisgoederen en -diensten;

8.   is van mening dat er in post-conflictsituaties moet worden gezorgd voor coördinatie tussen de activiteiten op het gebied van vredesopbouw, humanitaire hulp en ontwikkeling, in overeenstemming met het strategisch kader van „Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling”, om voor coherentie te zorgen in de wisselwerking tussen veiligheid en ontwikkeling;

9.   acht het noodzakelijk om rekening te houden met de genderdimensie bij de omgang met vluchtelingen en in eigen land ontheemden, onder meer bij het opzetten van vluchtelingenkampen;

10.   benadrukt dat het belangrijk is de civiel-militaire coordinatie te vergroten; is van mening dat in post-conflictsituaties de overgang van militair naar burgerlijk gezag zo snel als uitvoerbaar is, moet plaatsvinden en internationale strijdkrachten geleidelijk aan moeten worden aangevuld met en vervangen door een nationale en regionale civiele politiemacht die professioneel is opgeleid; is van mening dat hierbij moet worden gewaarborgd dat hoge prioriteit wordt gegeven aan een evenwichtige toepassing van het recht en van administratieve procedures op alle bij het conflict betrokken groepen;

11.   benadrukt dat er een evenwicht moet zijn tussen de civiele en de militaire component van de ontwikkelingshulp teneinde de werking van de basisinfrastructuur en van de overheidsdiensten te kunnen garanderen zonder iets af te doen aan de voorwaarden voor wederopbouw, rehabilitatie en het opnieuw op gang trekken van het democratische en economisch proces;

12.   roept op tot de bevordering van de mensenrechten door mensenrechtentraining voor de strijdkrachten en de politie te steunen (met inbegrip van campagnes voor mensen- en burgerrechten voor de betrokken delen van de samenleving), door het coachen van personeel in colleges over internationale normen voor politie en militaire politie en het opstellen van een gedragscode voor veiligheidspersoneel, waarin de bevoegdheden van de politie en de strijdkrachten duidelijk zijn afgebakend, de oprichting van bureaus van mensenrechtenombudsmannen en mensenrechtencomités en mensenrechtentraining voor regionale autoriteiten en ambtenaren;

13.   wijst met klem erop dat het van essentieel belang is om de militaire capaciteit van het Europese Veiligheids en Defensiebeleid (EVDB) verder te ontwikkelen zodat de EU en de lidstaten beter zouden kunnen bijdragen aan het stabiliseren en ontwikkelen van postconflictmaatschappijen;

14.   is van mening dat het van cruciaal belang is dat de oorzaken van instabiliteit en de problemen van postconflictmaatschappijen worden aangepakt door een combinatie van civiele en militaire maatregelen; wijst erop dat zonder de veiligheidsgaranties van de vredeshandhavende troepen ter plekke niet algemeen kan worden voldaan aan de essentiële voorwaarde voor stabiliteit in door conflicten verscheurde maatschappijen (dat wil zeggen veiligheid van personen en van hun eigendom);

15.   benadrukt het belang van SSR en DDR-processen als sleutelfactoren voor duurzame vrede en ontwikkeling; roept de Raad en de Commissie op de uitvoering van het EU-kaderbeleid voor SSR en van het concept tot steun aan DDR te bespoedigen, teneinde de relevantie, coherentie en doeltreffendheid van de EU-activiteiten op dit terrein te verhogen; pleit ervoor meer Gemeenschapsmiddelen uit te trekken voor SSR en DDR, met bijzondere aandacht voor die landen waar de EU reeds EVDB-missies heeft uitgevoerd; pleit ervoor om alle met Gemeenschapsmiddelen gefinancierde SSR- en DDR-maatregelen ter ondersteuning van EVDB-missies in een conflict- of post-conflictsituatie op een zo vroeg mogelijk tijdstip in aanmerking te nemen bij de planning van operaties, en wel reeds in de fact-finding fase of tijdens de ontwikkeling van crisisbeheersingsconcepten of operationele concepten (CONOPS);

16.   benadrukt dat SSR een effectief instrument kan zijn voor de versterking van de diplomatie en de defensie en langetermijnbedreigingen voor de veiligheid kan verminderen door bij te dragen tot het opbouwen van een stabiele, welvarende en vreedzame samenleving; is van mening dat SSR zich ook dient uit te strekken tot een heroprichting of hervorming van instellingen en cruciale ministeriële posten die toezicht handhaven en bieden op de veiligheid en zekerheid van de ontvangende staat en zijn bevolking;

17.   verzoekt de EU om bij de ondersteuning van SSR na conflicten tevens het genderaspect te laten meewegen, via het verschaffen van gendertraining en -expertise op het gebied van grondwet, verkiezingen, politie en het gerechtelijk apparaat;

18.   is van mening dat voormalige krijgsheren geweld volledig moeten afzweren alvorens te worden opgenomen in officiële institutionele structuren die machtsdeling bevorderen, waarbij ervoor gezorgd dient te worden dat het publiek en andere relevante belanghebbenden actief op de hoogte worden gehouden en betrokken worden bij alle gesprekken over regelingen voor machtsdeling;

19.   benadrukt het belang van de genderdimensie bij het onderhandelen over en uitvoeren van vredesakkoorden, teneinde de grondwettelijke bescherming van vrouwenrechten te bevorderen;

20.   roept de Raad en de Commissie, gezien het feit dat de meeste slachtoffers in conflictsituaties vallen door handvuurwapens en lichte wapens SALW (13), op om zo snel mogelijk gevolg te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 20 mei 2008 inzake de bevoegdheden van de Gemeenschap bij de bestrijding van de verspreiding van SALW door de tenuitvoerlegging van de EU-strategie ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in SALW en hun munitie te bespoedigen en door de EG-financiering van ter plekke uit te voeren SALW-gerelateerde programma's, waarin met name in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds en het stabiliteitsfonds is voorzien te verhogen; dringt er op aan dat multilaterale en regionale financiële instellingen zonodig maatregelen nemen om SALW-programma's op te stellen in het kader van wederopbouw en rehabilitatie in postconflictgebieden en zich inzetten voor de consolidatie van het bestuur, versterking van de wetgeving en verbetering van het operationele vermogen van instanties voor rechtshandhaving ten aanzien van SALW; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zich op alle bilaterale en multilaterale niveaus te blijven inzetten voor een internationaal bindend verdrag inzake de wapenhandel;

21.   is van mening dat de vrijwillige terugkeer van vluchtelingen en ontheemden een hoge prioriteit verdient en dat hun een leefbaar bestaan moet worden gegarandeerd, met name door functionerende gezondheids- en onderwijsinstellingen (met inbegrip van alfabetiseringscampagnes voor vrouwen) en werkgelegenheid, en dat dit moet gebeuren via een dialoog tussen bevolkingsgroepen, vredeseducatie, internationale begeleiding, bestrijding van vooroordelen en diversiteitstraining, maatschappelijke inzet van oud-strijders, procedures voor het afwikkelen van geschillen over grondbezit en traumagenezing; meent dat ontheemden, op voorwaarde dat dit verenigbaar is met hun etnische of religieuze achtergrond, over het land verdeeld dienen te worden en zich weer in hun oorspronkelijke dorpen of steden dienen te vestigen en niet dienen te worden geconcentreerd in grote groepen, aangezien dit tot conflicten en geweld kan leiden;

22.   acht het noodzakelijk dat vrouwen na afloop van het conflict hun studies en opleiding afmaken en hervatten; is van oordeel dat in dit opzicht een actieve bijdrage aan de hervatting van het onderwijs tijdens de wederopbouw van het land moet worden geleverd;

23.   beklemtoont sterk dat lokale vrouwenorganisaties en internationale netwerken van vrouwen voor vrede geraadpleegd en ondersteund moeten worden; bepleit politieke en financiële steun, training, capaciteitsopbouw en technische bijstand, onder meer ten behoeve van vredesbesprekingen en vreedzame oplossing van conflicten;

24.   is van mening dat de lidstaten een morele verplichting hebben om vluchtelingen uit conflictgebieden op te vangen; is ervan overtuigd dat de lidstaten deze verplichting alleen maar kunnen nakomen als de last gedeeld wordt onder de lidstaten; is er bovendien van overtuigd dat de lidstaten de vluchtelingen die willen terugkeren naar hun land van herkomst wanneer een eind is gekomen aan het gewelddadige conflict, actief moeten helpen;

25.   bevestigt dat een billijk migratiebeleid tegenover de ontwikkelingslanden van vitaal belang is; wijst erop dat migratie een positieve invloed kan hebben op het ontwikkelingsproces, onder meer door het deel van hun loon dat in de EU wonende migranten naar hun familie sturen, door het tegengaan van de intellectuele leegloop, door de vergemakkelijking van de terugkeer van migranten en door de preventie van mensenhandel;

26.   beklemtoont dat maatregelen moeten worden genomen voor gezinshereniging en reïntegratie van kinderen die het slachtoffer zijn van gewapende conflicten en dat toegang tot onderwijsprogramma's, beroepsopleiding en psychologische hulp moet worden gewaarborgd, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van meisjes;

27.   roept op tot een effectieve tenuitvoerlegging van het voorstel van de Commissie voor DDR van oud-strijders, met inbegrip van de reïntegratie van oud-strijders in de samenleving door voedsel, tenten, dekens, medische verzorging en civiele kleding ter beschikking te stellen; het vervoer van ex-soldaten naar hun oorspronkelijke gemeenschap of een bestemming naar keuze; steun voor pensioneringsprogramma's voor leidinggevenden uit de politiek en officieren, de herhuisvesting van ex-soldaten en loonondersteuningsregelingen; staatsburgerlijke vorming voor ex-soldaten en psychologische programma's voor de begeleiding van oud-strijders, met specifieke toewijzingen van aanvullende middelen voor werkgelegenheids- en werkgelegenheidsprogramma's;

28.   wijst erop dat programma's voor DDR specifieke regelingen voor vrouwelijke ex-strijders moeten omvatten;

29.   onderstreept dat de bestrijding van zowel het probleem van de kindsoldaten als dat van de meisjes die door gewapende strijdkrachten geronseld worden en ten prooi vallen aan seksueel misbruik, aansluit bij de strijd om de dagelijkse levensomstandigheden te verbeteren van vrouwen die wonen in postconflictregio's waar de consolidatie van de vrede en de wederopbouw van het land nog in volle gang zijn;

30.   is van mening dat DDR ook moet zijn gericht op het bereiken van sociale en economische ontwikkelingen en financiële steunprogramma's dient te omvatten die in de onmiddellijke behoeften voorzien;

31.   is van mening dat lokale verantwoordelijkheid voor het proces van vredesopbouw van essentieel belang is om op lange termijn voor stabiliteit te kunnen zorgen;

32.   is van mening dat de internationale donoren rekening moeten houden met de regionale en lokale situatie bij het ontwikkelen van een opbouwbeleid voor stabiliteit en democratie en dat ze moeten putten uit de ervaring die ze hebben opgedaan in het bevorderen van de economische ontwikkeling in postconflictsituaties;

33.   wijst erop dat een goede verzoeningsstrategie rekening houdt met de rol van de vrouw bij de consolidatie van de vrede en benadrukt dat er in de verzoeningsprogramma's aandacht moet zijn voor de specifieke situaties van kinderen in gewapende conflicten;

34.   is van mening dat de legitimiteit van de staat alleen kan worden gebaseerd op goed en effectief bestuur en beklemtoont dat instellingen, verkiezingsprocessen, kiezersregistratie en kieslijsten, kiezersidentificatie en corruptiebestrijdingsmechanismen zo transparant en betrouwbaar mogelijk moeten zijn, omdat zij een basisvoorwaarde zijn voor de verdediging van de rechtsstaat, de mensenrechten, de democratische instituties en de waardigheid van de bevolking, maar ook voor economische ontwikkeling, investeringen en handel;

35.   is van mening dat factoren als de rechtsstaat, een solide monetair beleid, een vrije markt, een efficiënt en competent openbaar bestuur, een onafhankelijke rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht, vrij van corruptie, de middelen vormen waarmee individuen en gemeenschappen, door nijverheid en door het nemen van initiatief, de welvaart van hun naties werkelijk kunnen vergroten;

36.   pleit voor de oprichting van investeringsorganen die één loket bieden voor de bevordering van prioritaire sectoren die directe buitenlandse investeringen kunnen aantrekken en banen scheppen buiten de traditionele landbouwsectoren door de ontwikkeling van liberale investeringscodes en belastingvrije industriële zones te steunen;

37.   verzoekt de Commissie een dereguleringsafdeling in het leven te roepen die landen na een conflict kunnen adviseren hoe zij hun economische infrastructuur kunnen inrichten teneinde bureaucratische controles af te schaffen die de oprichting van kleine bedrijven, het openen van bankrekeningen en de inschrijving van grond of bedrijven kunnen tegenhouden of vertragen; is van mening dat de investering van risicokapitaal zoveel mogelijk moet worden afgeremd en dat belastingprikkels voor het oprichten van bedrijven moeten worden gegeven, met name door programma's voor begrotingssteun;

38.   acht het van cruciaal belang om vrouwen te betrekken bij economische activiteiten in postconflictsamenlevingen ten einde hun sociaaleconomische positie en hun ondernemingsvermogen te versterken, en benadrukt de positieve rol van microkredieten in dit verband;

39.   is er sterk van overtuigd dat de lokale verantwoordelijkheid bij de ontwikkelingshulp van de EU kan worden versterkt door de nationale parlementen hierbij te betrekken, met inbegrip van wederzijdse interactie en capaciteitenopbouw tussen het Europees Parlement en de parlementen van de partnerlanden en van ondersteunende Informatie- en communicatietechnologie systemen, technologische capaciteiten voor het opstellen van actuele kiesregisters en de afgifte van identiteitskaarten wanneer geboortebewijzen en andere identiteitsbewijzen niet voorhanden zijn;

40.   benadrukt dat het noodzakelijk is om lokale autoriteiten te ondersteunen door middel van een adequate opleiding en uitwisseling van ervaringen; herinnert er in dit verband aan dat het Europees Parlement zich heeft gecommitteerd aan de beginselen en de praktijken van de parlementaire democratie;

41.   onderstreept dat de deelname van vrouwen aan verkiezingen in een postconflictland moet worden ondersteund door middel van specifieke programma's en met quota op alle niveaus;

42.   benadrukt het belang van onafhankelijke toezicht op transparant en verantwoord gebruik van hulpbronnen, die een belangrijke rol kunnen spelen in een post-conflictsituatie, wanneer zij in de opbouw van de staat worden geherinvesteerd; onderstreept voorts het belang van de bestrijding van alle vormen van verkwisting, fraude en corruptie door adequate anticorruptiemechanismen, met ondersteuning van een waakzaam maatschappelijk middenveld;

43.   benadrukt dat vooruitgang moet worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de Conventie van de Verenigde Naties tegen corruptie, teneinde te voorkomen dat illegale financiële bronnen conflicten aanwakkeren en de stabilisatie van de samenleving na een conflict in gevaar brengen, aangezien corruptie instellingen verlamt, sociale uitsluiting versterkt, besluitvormingsprocessen vervalst en de verlening van basisdiensten belemmert;

44.   beklemtoont dat de steun aan plaatselijke gemeenschappen, gezinnen, maatschappelijke organisaties met inbegrip van vrouwenorganisaties, organisaties die microkredieten verstrekken en lokale netwerken een absolute vereiste is voor elk succesvol opbouwbeleid; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op lokale vredes- en mensenrechtenactivisten politiek en financieel te steunen, ook in crisistijden, met name via het stabiliteitsinstrument van de EU en de daartoe behorende component „crisisrespons”;

45.   beklemtoont dat, in post-conflictsituaties, de registratie van landrechten en de regulering van landbezit moet plaatsvinden in overeenstemming met de internationale mensenrechtenwetgeving, teneinde te voorkomen dat regeringen, particuliere ondernemingen of heersende elites op illegale wijze land in bezit nemen, veelal ten koste van de armsten en meest kwetsbaren van de samenleving, zoals teruggekeerde vluchtelingen en ontheemden; beklemtoont voorts dat pogingen moeten worden gedaan rechtbanken te versterken, zodat zij eigendomsrechten en handelsrecht beter kunnen afdwingen, met name in landen waar de rechtspositie van vrouwen te wensen overlaat of vrouwen hun fundamentele rechten worden ontzegd;

46.   herhaalt dat zij betrokken is bij de bescherming van de rechten van vrouwen en kinderen in postconflictsituaties en dat het uiteindelijk de bedoeling is om de nodige maatregelen te treffen om de positie van vrouwen te versterken — een onontbeerlijke voorwaarde voor blijvende vrede en stabiliteit;

47.   is van mening dat vele ontwikkelingslanden over de belangrijkste natuurlijke hulpbronnen beschikken om te zorgen voor hun ontwikkeling, maar dat slecht beheer en corruptie op het punt van natuurlijke hulpbronnen zoals olie, water, hout en diamanten landen weer in een conflictcyclus kunnen terugbrengen; betreurt het dat diverse actoren (lokale, regionale, internationale en grensoverschrijdende) betrokken zijn bij diefstal en exploitatie van deze hulpbronnen; dringt er bij de lidstaten op aan een goed beheer van alle natuurlijke hulpbronnen te bevorderen en te ondersteunen en op te treden tegen exploitatie en smokkel, met name waar deze bijdragen aan ontstaan, escalatie en voortzetting van gewapende conflicten;

48.   erkent de successen van het Kimberley-proces, het transparantie-initiatief voor de winningsindustrie en het actieplan Wetshandhaving, Bestuur en Handel in de bosbouw en dringt erop aan dat ze worden versterkt en doeltreffender worden toegepast en nageleefd;

49.   herhaalt de conclusies van het rapport over klimaatverandering en internationale veiligheid dat op 14 maart 2008 door de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en de Europese Commissie (14) aan de Europese Raad werd voorgelegd, en waarin ervoor wordt gewaarschuwd dat landen en regio's die al kwetsbaar zijn en vatbaar voor conflicten, overbelast dreigen te geraken door de klimaatverandering waardoor nieuwe immigratiestromen ontstaan en de veiligheidsrisico's voor de EU toenemen; dringt er bij de Commissie op aan om bij haar vredesopbouwende inspanningen rekening te houden met de overwegingen op het gebied van klimaatverandering;

50.   is van mening dat rechtvaardigheid voor de slachtoffers in een conflict van vitaal belang is en dat nationale rechtbanken, voor zover het justitieel systeem onafhankelijk en onpartijdig functioneert, beter in staat zijn dan internationale tribunalen voor de berechting van oorlogsmisdaden om verantwoordelijkheid te dragen voor nationale rechtshandhaving en bestraffing van misdadigers; stelt in dit kader voor dat in postconflictsituaties wordt nagegaan of het mogelijk is de schendingen van de mensenrechten tijdens conflicten, achteraf in kaart te brengen;

51.   pleit voor de versterking van het rechtswezen door de opleiding van rechters en officieren van justitie, door conferenties over justitiële hervormingen, onafhankelijke systemen voor rechterlijke benoemingen, een behoorlijke salariëring van justitiepersoneel, de beschikbaarstelling van apparatuur aan de rechtbanken, betere rechtbankadministratie, het bijhouden van registers, begrotings- en personeelsbeheer en de aanschaf van moderne technologie, met inbegrip van computers voor gegevenstracering;

52.   pleit voor het verlenen van rechtsbijstand aan kwetsbare groepen, etnische minderheden, landloze boeren en andere gemarginaliseerde groepen en parajuridische opleidingen door ervaren NGO's, teneinde te toegang tot het rechterlijke systeem te vergemakkelijken;

53.   acht het van cruciaal belang dat een einde wordt gemaakt aan de straffeloosheid van gendergerelateerde geweldsmisdrijven en om deze misdrijven voor zover haalbaar uit te sluiten van de mogelijkheden van amnestie, en om te waarborgen dat alle slachtoffers van seksueel geweld, met name vrouwen en meisjes, gelijke rechtsbescherming genieten en gelijke toegang tot de rechter hebben; gezien het feit dat vrouwen en kinderen in vele samenlevingen zijn achtergesteld wat betreft de toegang tot het recht, dienen zo nodig bijzondere regelingen te worden getroffen;

54.   beklemtoont dat vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld, volledige toegang moeten krijgen tot gezondheidsdiensten op het vlak van seksualiteit en voortplanting, alsmede sensibiliseringsprogramma's die deze vrouwen ondersteunen bij de bestrijding van de stigmatisering waar zij mee worden geconfronteerd;

55.   juicht de goedkeuring van Resolutie 1820 van de VN-Veiligheidsraad toe, met name de erkenning daarin dat seksueel geweld een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid;

56.   benadrukt dat het van belang is om in post-conflictsituaties rekening te houden met de specifieke behoeften van kinderen, en met name meisjes, vooral op het vlak van onderwijs;

57.   bepleit interactie tussen de EU en het internationaal strafhof (ICC); beklemtoont dat steun van de EU onmisbaar is voor de uitvoering van het ICC-mandaat; is van mening dat het absoluut noodzakelijk is dat alle landen het Statuut van Rome van het ICC ondertekenen en ratificeren teneinde het ICC-systeem bruikbaarder, coherenter en consistenter te maken; dringt er bij de EU en de leden van de AU op aan, in conflictsituaties onmiddellijk op een consistente manier te zorgen voor de tenuitvoerlegging van alle aanhoudingsbevelen van het ICC;

58.   dringt bij de lidstaten aan op voortzetting van de strijd tegen straffeloosheid als de doeltreffendste manier waarop toekomstige schendingen van de mensenrechten kunnen worden voorkomen, onder meer door ondersteuning van het optreden van internationale rechtbanken;

59.   beklemtoont dat duurzame vrede in vele opzichten afhankelijk is van een uit de gemeenschap zelf voortkomende betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het vredesproces — een proces dat slechts rechtmatig kan zijn en kan slagen als vrouwen met het oog op hun belangrijke maatschappelijke functie, alsook op de essentiële rol die ze spelen bij de voedselproductie en de zorg voor het gezin, voornamelijk in ontwikkelingslanden, op voet van gelijkheid ingeschakeld worden; dringt er, rekening houdend met het feit dat 80 % van alle vluchtelingen vrouwen en kinderen zijn, op aan om speciale steun te verlenen aan vrouwen en te erkennen dat zij een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het bevorderen van vrede en stabiliteit, en benadrukt dat de rol van de internationale gemeenschap bij het ondersteunen van maatschappelijke netwerken die lokale, nationale en internationale initiatieven met elkaar verbinden, van vitaal belang is voor het vredesproces;

60.   pleit voor de oprichting van permanente vredescomités, waarvan invloedrijke leden van alle conflictpartijen deel uit maken, teneinde een uitbarsting van grootschalig geweld te voorkomen;

61.   is van mening dat betrokken organisaties uit de samenleving kunnen dienen als bevorderaars voor een dialoog tussen conflictpartijen, mits dit gepaard gaat met training voor geweldloze conflictoplossing en vredeseducatie; steunt het scheppen van mogelijkheden tot dialoog door de organisatie van nationale conferenties, rondetafelgesprekken tussen conflictpartijen, ontmoetingen van kleine groepen aan de basis, bemiddelingstraining voor lokale NGO's en oudsten van de gemeenschappen en leiders van traditionele instellingen;

62.   roept de lidstaten op om bij de uitvoering van ontwikkelingsprojecten eerst onder hen een „hoofdpartner” uit hun midden aan te wijzen teneinde de verslagleggingsmechanismen te stroomlijnen (ook al komen de middelen voor het project misschien uit een andere lidstaat) en de coördinatie en de coherentie onder de donoren te bereiken, met inbegrip van de opstelling van auditnormen voor openbaarmakingsvereisten met betrekking tot de nationale parlementen, lokale autoriteiten en internationale organisaties;

63.   acht het noodzakelijk ervoor te zorgen dat vrouwen in ruimere mate vertegenwoordigd zijn en deelnemen aan de media en in openbare fora waar vrouwen hun mening kenbaar kunnen maken;

64.   wijst erop dat geboorteregistratie een fundamenteel mensen- en burgerrecht is; beklemtoont dat geboorteregistratie van vitaal belang is, vooral tijdens en na gewapende conflicten omdat het kinderen kan beschermen tegen schendingen van hun rechten en moet worden beschouwd als een kernpunt van ontwikkelingssamenwerking;

65.   beklemtoont de noodzaak van een conflictbewuste aanpak in de gehele cyclus van de planning, uitvoering, controle en evaluatie van ontwikkelingsprogramma's, zodat hun positieve uitwerkingen op de dynamiek van het conflict worden gemaximaliseerd en hun negatieve geminimaliseerd; benadrukt het belang van een systematische conflictanalyse en van inzicht in de hoofdoorzaken van conflicten; is van mening dat de invoering van parameters een nuttig instrument is voor de evaluatie van de gevolgen van acties in het kader van ontwikkelingssamenwerking;

66.   roept de buurlanden in conflictgebieden op om samen met de internationale gemeenschap actief te participeren in het plan voor ontwikkeling en wederopbouw na het conflict;

67.   verzoekt de Raad en de Commissie een regionale benadering te kiezen bij het aanpakken van de situatie in afzonderlijke landen;

68.   is voornemens actief deel te nemen aan de werkzaamheden die door de Commissie als vervolg op de bovengenoemde mededeling over een antwoord van de EU op onstabiele situaties worden georganiseerd; vestigt de aandacht van de Raad en de Commissie op het feit dat het hoog tijd is dat deze werkzaamheden, die veel te traag verlopen, resulteren in de tenuitvoerlegging van concrete maatregelen ter plaatse op essentiële gebieden als gezondheid en onderwijs, en dringt er bij de Commissie op aan het Europees Parlement volledig op de hoogte te houden van verdere stappen die worden genomen naar aanleiding van landenverslagen, met name met het oog op het toepassen van deze bevindingen bij de identificatie en het formuleren van de daaropvolgende maatregelen;

69.   acht het noodzakelijk dat alle delegaties van de Europese Commissie in derde landen een knooppunt voor genderkwesties opzetten dat beschikt over een passend mandaat en passende competenties en middelen;

70.   onderstreept dat de burgers in kwetsbaar geworden landen zo snel mogelijk moeten kunnen vaststellen dat hun situatie en die van hun land in positieve zin evolueert en roept de Raad en de Commissie bijgevolg op voldoende aandacht te besteden aan de zichtbaarheid van de maatregelen die ter plaatse worden genomen;

71.   steunt het EU-programma voor de preventie van gewelddadige conflicten en de in het EU-actieplan voor 2009 beoogde veiligheids- en ontwikkelingsdoelstellingen en dringt er bij de Commissie op aan om hoge prioriteit te verlenen aan de uitvoering van vredesopbouwende maatregelen;

72.   beklemtoont het belang van capaciteitsopbouw bij EG-personeel voor de tenuitvoerlegging van conflictbehandelingsprogramma's via speciale oriëntatie, met name voor de ontwikkeling, ten behoeve van de betrokken personeelsleden, van een beknopte en pasklare gids over conflictbehandeling die voortborduurt op de „Peace and Conflict Impact Assessment Systems” en het „Resource Pack on Conflict Sensitivity”;

73.   is van oordeel dat interventies op tijd moeten komen en flexibel en voorspelbaar moeten zijn teneinde de uitdaging van de overgangssituatie na een conflict doeltreffend te kunnen aanpakken;

74.   benadrukt dat alle EU-missies (met inbegrip van bemiddelings- en onderhandelingsteams en politie- en vredeshandhavingsmissies) gender-adviseurs en opleiding op het gebied van gender-mainstreaming moeten omvatten en voor ten minste 40 % uit vrouwen moeten bestaan op alle niveaus, inclusief de hoogste leidinggevende niveaus;

75.   roept de Commissie op onderzoek te doen naar gendermainstreaming in de externe missies van de EU;

76.   wijst erop dat vredesonderzoek, conflictpreventie en -oplossing, vredesoperaties, herstel en wederopbouw na conflicten, financiële instrumenten, landen-/regionalestrategiedocumenten en de planning van alle externe interventies ook vanuit genderperspectief bekeken moeten worden;

77.   steunt het bureau van de speciale EU vertegenwoordigers als het belangrijkste instrument van de EU om te helpen bij de totstandkoming van politieke regelingen en om blijvende politieke stabiliteit te bevorderen in postconflictmaatschappijen;

78.   spoort de EU aan om beste praktijken te versterken met betrekking tot onderwerpen die een breed opgezette samenwerking vergen tussen politieke, militaire en humanitaire actoren en ontwikkelingsmedewerkers op het gebied van conflictpreventie, verzoening, vredeshandhaving, naleving van de mensenrechten, rechtsstaat, humanitaire hulp en opbouw en ontwikkeling op lange termijn;

79.   roept op tot het opstellen van een EU-actieplan voor de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad en verzoekt de Commissie om er bij de partnerlanden en de lidstaten van de EU op aan te dringen nationale actieplannen op te stellen; stelt een herziening voor van de richtsnoeren van de EU inzake de bescherming van de mensenrechten en EVDB-missies ter waarborging van een onverkorte naleving van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad;

80.   benadrukt dat de Commissie de plicht heeft de inspanningen van partnerlanden ter ontwikkeling van de democratische binnenlandse verantwoordingscapaciteit (parlementaire controle- en auditcapaciteit) te steunen, wanneer communautaire bijstand wordt verleend door middel van begrotingssteun; dringt er bij de Commissie op aan dat deze verplichting door haar beter en consequenter wordt nageleefd; benadrukt dat versterkte parlementaire controle-entiteiten en auditinstellingen een belangrijke factor zijn als het erom gaat met begrotingssteun van de EU een duurzaam effect te creëren; dringt aan op de ontwikkeling van controle- en toezichtinstrumenten in de samenleving, zodat deze de controle kunnen uitoefenen over gebruik en effect van de communautaire begrotingssteun;

81.   verzoekt de investeringsbanken, met inbegrip van de Europese Investeringsbanken, te waarborgen dat hun leningen en investeringen in landen na een conflict, met name in landen die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, voldoen aan de mensenrechten- en milieunormen en de spanningen niet aanwakkeren;

82.   is vol lof over het werk van de recent opgerichte VN-Commissie voor vredesopbouw; wijst erop dat het noodzakelijk is om op het gebied van ontwikkelingshulp samen te werken met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Naties; dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat het VN-systeem over voldoende middelen beschikt en verantwoording aflegt over de steun die het verleent aan processen in landen, waarbij de VN-Commissie voor vredesopbouw en andere VN-organen zijn betrokken;

83.   benadrukt dat ontwikkelingshulp van uiterst belang is voor de vredesconsolidatie en conflictpreventie in onstabiele staten, maar dat ontwikkelingshulp en ondersteuning bij het oplossen van conflicten geen militaire middelen of componenten mogen omvatten;

84.   pleit voor handhaving van de naleving van de gedragscode voor VN-personeel in postconflictgebieden en dringt aan op „zero tolerance” bij seksueel geweld door vredeshandhavers of NGO-personeel;

85.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Commissie voor vredesopbouw, de AU-commissie, de uitvoerende raad van de AU, het pan-Afrikaanse parlement en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 247 van 9.9.2006, blz. 22.

(3)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(4)  PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.

(5)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(6)  (S/2004/616).

(7)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 460.

(8)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 633.

(9)  PB C 254 van 26.10.2007, blz. 17.

(10)  Department for International Development, calculations based on World Bank estimates in Global Economics Prospects 2006, Wereldbank, Washington 14.11.2005.

(11)  Landmine Monitor Report 2007: Toward a Mine-Free World.

(12)  Safer World, Oxfam, IANSA report October 2007- Africa's Missing Billions.

(13)  Zaak C-91/05, Commissie/Raad.

(14)  S113/08.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/86


Zimbabwe

P6_TA(2008)0640

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de situatie in Zimbabwe

(2010/C 45 E/15)

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Zimbabwe, de meest recente die van 10 juli 2008 over de situatie in Zimbabwe (1),

gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/135/GBVB van de Raad van 18 februari 2008 houdende verlenging van beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (2), waarbij de met Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB van de Raad van 19 februari 2004 (3) genomen beperkende maatregelen tegen Zimbabwe zijn verlengd tot 20 februari 2009, gezien Verordening (EG) nr. 1226/2008 van de Commissie van 8 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (4), en gezien de conclusies van de Europese Raad van 11-12 december 2008 over Zimbabwe, waarin ernstige bezorgdheid werd uitgesproken over de steeds erger wordende humanitaire situatie in Zimbabwe,

gezien de resolutie over de toestand in Zimbabwe van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, op 28 november 2008 aangenomen,

gezien het verslag van de delegatie van verkiezingswaarnemers van het Pan-Afrikaans parlement over de geharmoniseerde verkiezingen in Zimbabwe op 29 maart 2008,

gezien de resolutie over Zimbabwe, die werd goedgekeurd op de 11de Topconferentie van de Afrikaanse Unie, die van 30 juni tot en met 1 juli 2008 gehouden werd te Sharm el-Sheikh,

gezien de overeenkomst van 15 september 2008 tussen de Afrikaanse nationale unie van Zimbabwe — patriottisch front (Zanu-PF) en de twee groeperingen van de „Movement for Democratic Change” (MDC), betreffende oplossingen voor de uitdagingen waar Zimbabwe voor staat,

gezien het verdrag van de Zuid-Afrikaanse Ontwikkelingsgemeenschap (SADC) en de daarbij horende protocollen, inclusief het SADC-verkiezingsprotocol,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Zimbabwe te kampen heeft met een enorme humanitaire crisis, met 5,1 miljoen mensen (ongeveer de helft van de bevolking) die honger lijden; dat een uitbraak van cholera, als gevolg van het wegvallen van de basisvoorzieningen voor water en sanitair, in Zimbabwe ten minste 783 slachtoffers heeft gemaakt en 16 400 personen heeft geïnfecteerd, en dat meer dan 300 000 personen die ernstig verzwakt zijn door een gebrek aan voedsel worden bedreigd door de epidemie,

B.

overwegende dat de Zimbabwaanse autoriteiten duidelijk hebben gemaakt dat ze de humanitaire crisis niet kunnen bezweren en dat ze geen einde zullen maken aan de gewelddadige onderdrukking van hun tegenstanders; dat er een duidelijk verband bestaat tussen de humanitaire ramp en de bestuurscrisis, veroorzaakt door het feit dat Robert Mugabe er niet in is geslaagd eerlijke en geloofwaardige verkiezingen te organiseren en de politieke overeenkomst van 15 september 2008 te eerbiedigen inzake het beginsel om een nieuwe regering van nationale eenheid te vormen met als doel de crisis te bezweren, gesloten ondanks de bemiddelingspogingen van de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki,

C.

overwegende dat de inflatie naar schatting ettelijke miljarden procent bedraagt, het hoogste cijfer ter wereld en overwegende dat 80 % van de bevolking overleeft met minder dan 1 USD per dag, zonder toegang tot basisvoorzieningen als voedsel en water,

D.

overwegende dat volgens de internationale humanitaire organisatie „Artsen Zonder Grenzen”, ten minste 1,4 miljoen mensen het risico lopen te worden besmet met cholera, indien de uitbraak niet wordt bedwongen door de problemen die aan de basis liggen ervan aan te pakken; overwegende dat de uitbraak zich verspreidt naar Zuid-Afrika en Botswana,

E.

overwegende dat vooral vrouwen en meisjes zwaar werden getroffen door het samenvallen van een economische, politieke en sociale crisis, en dat ze een bijzonder risico lopen om besmet te worden met cholera, doordat ze verantwoordelijk zijn voor het thuis verzorgen van zieken,

F.

overwegende dat de levensverwachting in Zimbabwe in de loop van het laatste decennium is gedaald van 60 jaar voor zowel mannen als vrouwen, tot 37 jaar voor mannen en 34 jaar voor vrouwen; overwegende dat er momenteel 1,7 miljoen HIV-patiënten zijn in Zimbabwe,

G.

overwegende dat er op de achtergrond van de politieke en de gezondheidscrisis een steeds erger wordende mensenrechtencrisis woedt in Zimbabwe, meest recentelijk gekenmerkt door een golf van ontvoeringen van verdedigers van de mensenrechten zoals Jestina Mukoko, wiens verdwijning past in een patroon van het lastigvallen en intimideren van mensenrechtenactivisten, uitgevoerd door mensen die ervan worden verdacht te handelen in opdracht van de Zimbabwaanse autoriteiten,

H.

overwegende dat volgens UNICEF naar schatting slechts 40 % van de leraren in het land aan het werk is, en dat slechts een derde van de leerlingen aanwezig is in de klassen; overwegende dat leraren net als dokters en verplegers tijdelijke stakingsacties hebben opgezet, die door de politie op een gewelddadige manier de kop werden ingedrukt, terwijl ze enkel beroep deden op hun recht om vreedzaam te demonstreren,

I.

overwegende dat „The Elders” (Groep der ouderen), bestaande uit Kofi Annan, gewezen secretaris-generaal van de VN, voormalig VS-president Jimmy Carter en Graça Machel, voorvechter van de rechten van vrouwen en kinderen, de toegang tot Zimbabwe is ontzegd,

J.

overwegende dat een aantal Afrikaanse leiders, waaronder aartsbisschop Desmond Tutu, de Botswaanse president Ian Khama en de Keniaanse premier Raila Odinga, de heer Mugabe hebben opgeroepen afstand te doen van de macht,

K.

overwegende dat de Franse president Sarkozy op 8 december 2008, tijdens de viering van de 60ste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, namens de EU heeft opgeroepen tot het aftreden van Mugabe, eraan toevoegend dat de heer Mugabe „de bevolking van Zimbabwe gegijzeld houdt” en dat „de Zimbabwaanse bevolking recht heeft op vrijheid, veiligheid en eerbied”,

L.

overwegende dat de toestand in Zimbabwe bijna voldoet aan de criteria om een beroep te doen op de verklaring die in september 2005 op de VN-Top is aangenomen, en volgens dewelke er een internationale „verantwoordelijkheid voor bescherming” van mensen die het slachtoffer zijn van misdaden tegen de menselijkheid bestaat,

1.   is uitermate bezorgd over de rampzalige humanitaire toestand in Zimbabwe, de cholera-epidemie, de hongersnood en de halsstarrige weigering van het Mugabe-regime om de crisis op een adequate manier aan te pakken; roept de Raad en de Commissie op opnieuw te bevestigen dat ze begaan zijn met het Zimbabwaanse volk, door een substantieel en langdurig programma voor humanitaire hulp op te starten;

2.   wijst erop dat de EU onlangs 10 miljoen EUR aan steun heeft vrijgemaakt en roept de Zimbabwaanse autoriteiten op om alle beperkende maatregelen tegen humanitaire hulporganisaties op te heffen en ervoor te zorgen dat humanitaire hulp verleend kan worden volgens de beginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid;

3.   geeft zijn krachtige steun aan de reeds vernoemde delegatie van „The Elders” om de humanitaire crisis in Zimbabwe te beperken; acht het volkomen onaanvaardbaar dat de leden van deze delegatie geen inreisvisum kregen van het Mugabe-regime, aangezien ze hun invloed enkel wilden aanwenden om de onmiddellijke hulpverlening en de hulpverlening op langere termijn aan het land te verhogen, om op die manier een einde te maken aan de verschrikkelijke ontberingen waarmee de bevolking van Zimbabwe te kampen heeft;

4.   veroordeelt met klem dat het Mugabe-regime niet aflaat geweld te gebruiken tegen leden en aanhangers van de MDC; is diep geschokt door de recente golf van ontvoeringen van mensenrechtenactivisten en vraagt de onmiddellijke vrijlating van Jestina Mukoko, de directeur van het Zimbabwe Peace Project, van Zacharia Nkomo, broer van vooraanstaand mensenrechtenadvocaat Harrison Nkomo, van Broderick Takawira, provinciaal coördinator van het Zimbabwe Peace Project, van Pascal Gonzo, een chauffeur bij het Zimbabwe Peace Project, en van een aantal leden van de MDC en activisten van maatschappelijke organisaties; vraagt dat degenen die verantwoordelijk zijn voor deze ontvoeringen verantwoording moeten afleggen voor hun daden;

5.   is verheugd over de recente uitbreiding van de EU-lijst met verbannen individuen die banden hebben met het Mugabe-regime, en roept op om nog meer namen van vooraanstaande aanhangers van Mugabe aan de lijst toe te voegen, zoals die van Florence Chitauro, een gewezen belangrijk Zanu-PF-minister, die momenteel blijkbaar in Londen leeft, en weigert Mugabe te veroordelen, alsook zonder problemen van en naar Zimbabwe reist;

6.   roept de VN-Veiligheidsraad op te overwegen doelgerichte sancties (zoals een reisverbod en het bevriezen van activa) op te leggen aan de heer Mugabe en personen die actief betrokken zijn bij geweldpleging en bij schendingen van de mensenrechten; roept in het bijzonder China, Rusland en Zuid-Afrika op om in de VN-Veiligheidsraad hun steun te verlenen aan krachtige maatregelen tegen het Mugabe-regime en de Afrikaanse regeringen duidelijk te maken dat ze niet langer bereid zijn steun te verlenen aan het Mugabe-regime;

7.   spreekt zijn waardering uit over de integriteit van de regeringen van Kenia, Botswana en Zambia, die zich publiekelijk tegen de heer Mugabe hebben gekant, en drukt zijn diepe ontgoocheling uit over het feit dat zoveel andere Afrikaanse regeringen nog steeds bereid zijn hun ogen te sluiten voor de misdaden van zijn regime;

8.   benadrukt dat het Zimbabwaanse volk dringend nood heeft aan politieke veranderingen en veroordeelt de weigering van de heer Mugabe om de overeenkomst die hij op 15 september 2008 heeft ondertekend uit te voeren, en belangrijke ministeries over te dragen aan de partij van Morgan Tsvangirai, of om een politieke hervorming op gang te brengen;

9.   geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de dringende roep om onmiddellijke, ingrijpende en democratische verandering van het Zimbabwaanse volk genegeerd blijft worden door het onderdrukkende, manipulatieve en enkel aan zichzelf denkende Mugabe-regime;

10.   vraagt dringend om verhoogde druk door de Afrikaanse landen en de regionale instellingen, met inbegrip van de SADC en, in het bijzonder, de Afrikaanse Unie als garant voor de overeenkomst van 15 september 2008, alsook door vooraanstaande Afrikanen, om te zorgen voor een eerlijke en billijke oplossing van de situatie in Zimbabwe, op basis van de geloofwaardige verkiezingen van maart 2008, en om op een evenwichtige manier toezicht te houden op elke politieke overeenkomst;

11.   roept de Raad op de Afrikaanse Unie aan te sporen zich klaar te houden voor een actieve interventie, om de burgerbevolking van Zimbabwe te beschermen;

12.   roept de Raad op waakzaam te blijven in verband met de mogelijke gevolgen voor de regio van de opzettelijke nalatigheid en het wanbeleid van ZANU-PF, die Zimbabwe destabiliseren;

13.   drukt zijn diepe bezorgdheid uit over de toestand van de vluchtelingen uit Zimbabwe in het gebied en betreurt de gewelddaden tegen deze vluchtelingen in de buurlanden; vraagt de Commissie om de buurlanden met financiële en materiële hulpprogramma's voor de vluchtelingen bij te staan;

14.   verzoekt alle belanghebbenden en de internationale gemeenschap met klem bereid te zijn de economische en maatschappelijke wederopbouw van Zimbabwe te steunen, eens een regering is gevormd die op alle niveaus daadwerkelijk rekening houdt met de wil van het Zimbabwaanse volk en eens er tastbare tekenen zijn dat de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat opnieuw worden geëerbiedigd;

15.   roept de Raad en de lidstaten op hun diplomatieke activiteiten in Afrika te versterken om te zorgen voor actieve steun voor veranderingen in Zimbabwe;

16.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen van de G8-landen, de regeringen en parlementen van Zimbabwe en Zuid-Afrika, de secretaris-generaal van het Gemenebest, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitters van de Commissie en de Uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement, de secretaris-generaal en de regeringen van de SADC en het Parlementaire Forum van de SADC.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0364.

(2)  PB L 43 van 19.2.2008, blz. 39.

(3)  PB L 50 van 20.2.2004, blz. 66.

(4)  PB L 331 van 10.12.2008, blz. 11.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/89


Nicaragua

P6_TA(2008)0641

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de aanslagen op verdedigers van de rechten van de mens, de burgerlijke vrijheden en de democratie in Nicaragua

(2010/C 45 E/16)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN van 1948,

gezien het Internationaal Verdrag over de Burgerlijke en Politieke Rechten van 1966,

gezien de Overeenkomst van 15 december 2003 inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, en de republieken Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama, en de kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de republieken Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama (1),

gezien de EU-richtsnoeren inzake verdedigers van de rechten van de mens,

gezien de verslagen van de groep deskundigen van de EU over de gemeenteraadsverkiezingen van 9 november 2008 in Nicaragua,

gezien de verklaringen van Europees commissaris mevrouw Benita Ferrero-Waldner over de gebeurtenissen in Nicaragua na de regionale en gemeenteraadsverkiezingen van 9 november 2008,

gezien de lopende onderhandelingen in het vooruitzicht van de ondertekening van een associatie- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de landen van Midden-Amerika,

gezien het persbericht van 22 oktober 2008 van de 27 EU-lidstaten over verdedigers van de rechten van de mens en mensenrechtenorganisaties,

gezien de zesde onderhandelingsronde over de associatieovereenkomst Europese Unie-Midden-Amerika, die op 26 en 27 januari 2009 in Brussel plaatsvindt,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat er beschuldigingen zijn geuit van bedrog rond de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 9 november 2008, volgens de verslagen van de groep deskundigen van de EU, die erop wijzen dat het de Nicaraguaanse overheden aan de wil ontbreekt om de verkiezingen echt democratisch te laten verlopen; overwegende dat dit gepaard gegaan is met geweld, vooral tegen de pers, en heeft geleid tot polarisatie en confrontaties,

B.

overwegende dat de Verenigde Naties, de Europes Unie, de Verenigde Staten en verschillende Nicaraguaanse non-gouvernementele organisaties (NGO's) hun ongerustheid over de transparantie van de verkiezingen uitgesproken hebben,

C.

overwegende dat de besluiten van 11 juni 2008 van de Hoge Verkiezingsraad de Sandinistische vernieuwingsbeweging haar rechtspositie hebben ontnamen, en verklaarden dat de Conservatieve partij niet aan de vereisten voldeed om aan de gemeenteraadsverkiezingen van november 2008 te kunnen deelnemen, zodat de beide partijen niet aan de verkiezingen hebben kunnen deelnemen,

D.

overwegende dat er talrijke aanslagen en gevallen van intimidatie zijn geweest jegens mensenrechtenorganisaties en hun leden, alsook aanslagen en gevallen van intimidatie zijn geweest jegens journalisten en vertegenwoordigers van de media, die het werk van afzonderlijke personen, politieke kringen en organisaties zijn die verbindingen met de staatsautoriteiten onderhouden,

E.

overwegende dat de Nicaraguaanse onderminister van Ontwikkelingsamenwerking voorstelde om een „gemeenschappelijke belastingsmethode” voor de financiële steunverlening aan ngo's in te stellen, en om een onderzoek in te stellen naar verschillende ngo's omdat ze niet aan de wettelijke voorschriften zouden voldoen, zoals in het geval van de beschuldigingen van driehoeksverbindingen tussen financiële middelen aan het adres van zeventien mensenrechtenorganisaties,

F.

overwegende dat er strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden jegens verdedigers van de seksuele en voortplantingsrechten, ook van degenen die hun steun betuigd hebben voor een meisje dat verkracht was en een abortus ondergaan heeft om haar leven te redden, op een ogenblik dat abortus om medische redenen geen strafbaar feit was,

G.

overwegende dat ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtstaat, naast eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volledig deel van de buitenlandse beleidsvoering van de EU moeten uitmaken,

H.

overwegende dat de Europese Unie en haar partners, wanneer zij overeenkomsten met derde landen afsluiten die een bepaling over de rechten van de mens bevatten, de verantwoordelijkheid op zich nemen om de internationale normen voor de rechten van de mens te laten eerbiedigen, en dat dergelijke bepalingen uiteraard wederkerig zijn,

I.

gezien de toestand van nijpende armoede waar Nicaragua de laatste twintig jaar in terecht gekomen is,

1.   spreekt zijn diepe teleurstelling over de manier uit waarop de plaatselijke verkiezingen van 9 november 2008 plaatsgevonden hebben en denkt dat de uitslagen elke vorm van democratische legitimiteit missen;

2.   betreurt dat de sfeer van verdenking van bedrog in sommige gemeenten demonstraties en botsingen tussen aanhangers van verschillende partijen veroorzaakt heeft, met als gevolg een aantal gewonden en een verergering van de diepe politieke crisis die er al was;

3.   vraagt de regering van Nicaragua om dringende maatregelen te nemen om de bestaande situatie tot bedaren te brengen, en vraagt van de Nicaraguaanse overheden dat ze de werkzaamheden van de mensenrechtenorganisaties eerbiedigen;

4.   betreurt de talrijke aanslagen en pogingen tot intimidatie waar mensenrechtenorganisaties en hun leden, onafhankelijke journalisten en de leden van de vertegenwoordiging van de Commissie in Nicaragua de laatste paar maanden het slachtoffer van zijn, en die het werk van afzonderlijke personen, politieke kringen en organisaties zijn die verbindingen met de staatsmacht onderhouden;

5.   vraagt de politieke partijen om de gewelddaden te veroordelen waar hun aanhangers zich schuldig aan maken;

6.   betreurt dat er twee politieke partijen zijn die niet aan de plaatselijke verkiezingen hebben kunnen deelnemen en spreekt zijn ongerustheid uit over de voortgang van de consolidering van democratie en democratisch bestuur in Nicaragua, vooral wat betreft het integratieproces en het proces van actieve betrokkenheid;

7.   dringt er bij de Nicaraguaanse regering en de staatsautoriteiten op aan om over de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waken, en daarmee de democratische grondvesten van hun land veilig te stellen, en ervoor te zorgen dat Nicaragua zo spoedig mogelijk het statuut van Rome ondertekent, dat het Internationaal Strafhof instelt;

8.   neemt met genoegen kennis van het persbericht van 22 oktober 2008 van de 27 EU-lidstaten, dat de aanslagen op verdedigers van de rechten van de mens en mensenrechtenorganisaties veroordeelt;

9.   wijst er nogmaals op dat Nicaragua er bij de onderhandelingen over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de landen van Midden-Amerika aan herinnerd moet worden dat het de beginselen van de rechtstaat, de democratie en de rechten van de mens moet eerbiedigen, die door de Europese Unie verdedigd en gepropageerd worden;

10.   vraagt de EU-lidstaten om erop toe te zien dat de toestand in Nicaragua op de agenda voor alle bijeenkomsten, zowel bi- als multilateraal, met de Nicaraguaanse autoriteiten staat;

11.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te laten toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse parlementaire vergadering, het Midden-Amerikaans parlement en de regering en het parlement van de Republiek Nicaragua.


(1)  PB L 63 van 12.3.1999, blz. 39.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/92


Rusland: agressie tegen verdedigers van de mensenrechten en het proces over de moord op Anna Politkovskaja

P6_TA(2008)0642

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over aanvallen op mensenrechtenactivisten in Rusland en het proces over de moord op Anna Politkovskaja

(2010/C 45 E/17)

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Rusland, in het bijzonder die van 25 oktober 2006 over de moord op de Russische journaliste Anna Politkovskaja (1) en die van 19 juni 2008 over de topconferentie EU-Rusland van 26-27 juni 2008 in Khanty-Mansiisk (2),

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Russische Federatie, die van kracht is geworden in 1997 en verlengd is tot ze wordt vervangen door een nieuwe overeenkomst,

gezien de lopende onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst die een nieuw globaal kader moet bieden voor de betrekkingen tussen de EU en Rusland, en gezien de hervatting van deze onderhandelingen tijdens de laatste top EU-Rusland in Nice op 14 november 2008,

gezien de verklaring van het voorzitterschap van de Raad namens de Europese Unie over de huiszoeking in het kantoor van de organisatie „Memorial” in Sint-Petersburg op 4 december 2008,

gezien het verslag uit 2008 van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) over mensenrechtenactivisten,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Rusland lid is van de Raad van Europa en van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en zich heeft verplicht tot volledige eerbiediging van de mensen- en burgerrechten,

B.

overwegende dat er grote ongerustheid heerst over de situatie van mensenrechtenactivisten en over de moeilijkheden waarmee net-governementele organisaties die zich inzetten voor de bevordering van de mensenrechten, te maken krijgen,

C.

overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg talrijke klachten heeft ontvangen van Russische burgers, en in zijn arresten melding maakt van gevallen van ernstige schendingen van de mensenrechten en van willekeur in het optreden van de Russische overheidsinstanties,

D.

overwegende dat Otto Messmer, overste van de jezuïetenorde in Rusland, en Victor Betancourt, een priester uit Ecuador, op 28 oktober 2008 op brutale wijze zijn vermoord in hun appartement in Moskou,

E.

overwegende dat Karinna Moskalenko, een vooraanstaand mensenrechtenadvocate die met succes dertig Russische burgers heeft vertegenwoordigd voor het Europese Hof voor de rechten van de mens, half oktober 2008 het slachtoffer is geworden van een poging tot vergiftiging door middel van een hoeveelheid kwik die in Straatsburg in haar auto was achtergelaten,

F.

overwegende dat Magomed Jevlojev, eigenaar van een onafhankelijke Ingoesjetische website, op 31 augustus 2008 om het leven is gebracht terwijl hij zich in politiehechtenis bevond,

G.

overwegende dat er tussen juli en oktober 2008 aangifte is gedaan van talrijke aanslagen op het leven van mensenrechtenverdedigers, onder wie Ingoesjetisch oppositieleider Achmed Kotijev, Ingoesjetisch mensenrechtenverdediger Zoerab Tsechojev, mensenrechtenactivist Dimitrij Krajoechin uit Orjol en mensenrechtenactivist Stanislav Dmitrijevski uit Nizjnij Novgorod,

H.

overwegende dat gemaskerde mannen op 4 december 2008 in opdracht van de Russische algemene openbare aanklager het kantoor zijn binnengevallen van het onderzoeks- en informatiecentrum „Memorial” in Sint-Petersburg, dat sinds twintig jaar onderzoek doet naar de stalinistische repressie in de voormalige Sovjetunie; overwegende dat tijdens de inval harde schijven en cd's werden meegenomen met de gegevens van duizenden slachtoffers; overwegende dat er geen inventaris bestaat van de in beslag genomen informatie; overwegende dat de advocaten van „Memorial” de toegang tot het gebouw werd verhinderd,

I.

overwegende dat het strafrechtelijk onderzoek en het proces van de moord op journaliste Anna Politkovskaja ernstige twijfels doen rijzen inzake transparantie en eerbiediging van de rechtsstaat; overwegende dat deze brutale moord nog altijd niet volledig is onderzocht, noch op bevredigende wijze opgelost,

J.

overwegende dat de Russische autoriteiten nog altijd niet willen meewerken aan het onderzoek van de vergiftiging van Alexander Litvinenko met radioactief polonium in London,

K.

overwegende dat een door Garry Kasparovs oppositiepartij „Een Ander Rusland” georganiseerde protestdemonstratie tegen het Kremlin op 14 december 2008 in Moskou op brutale wijze is verhinderd door de politie, die demonstranten vastgreep en in vrachtwagens sleurde; overwegende dat ongeveer 100 demonstranten werden gearresteerd,

L.

overwegende dat 17 Russische mensenrechtengroeperingen de EU op 3 december 2008 in Wenen hebben gevraagd om de rol van het overleg over de mensenrechten tussen de EU en Rusland dringend verder te versterken en om de meest dringende gevallen aan te kaarten op de topbijeenkomsten van de EU en Rusland,

1.   veroordeelt ten zeerste de aanvallen op mensenrechtenactivisten in Rusland, met inbegrip van advocaten die de rechten van de burger vertegenwoordigen, en vraagt dat de Russische overheid hun fysieke integriteit op alle niveaus beschermt en waarborgt;

2.   wijst erop dat de rechten van de mens, de rechtsstaat en de democratie centraal moeten blijven staan in de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Rusland; onderstreept het belang van een continue gedachtewisseling met Rusland over de mensenrechten als onderdeel van het overleg over de mensenrechten tussen de EU en Rusland, en vraagt dat het model van deze vergaderingen wordt verbeterd, zodat de relevante ministeries, de rechterlijke macht en vertegenwoordigers van het Russische maatschappelijke middenveld bij deze bijeenkomsten worden betrokken;

3.   is van mening dat de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat integraal deel moet uitmaken van de nieuwe kaderovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld;

4.   dringt er bij de Russische autoriteiten op aan alle jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens na te leven en het protocol over de hervorming van deze instantie onverwijld te ratificeren; verzoekt de Russische Federatie eveneens met klem het aanvullend protocol 14 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens te ratificeren;

5.   keurt de huiszoeking in het gebouw van de organisatie „Memorial” in Sint-Petersburg op 4 december 2008 af; vraagt de Russische autoriteiten en de algemene openbare aanklager van Sint-Petersburg de elf harde schijven en de cd's die uit het gebouw werden weggehaald tijdens een politie-inval op 4 december 2008 en waarop uiterst kostbare informatie staat over ruim 50 000 slachtoffers van de stalinistische repressie, onverwijld terug te geven aan het onderzoeks- en informatiecentrum „Memorial”;

6.   vestigt de aandacht op de toename van geweld — volgens het Bureau voor de mensenrechten in Moskou zijn in 2008 meer dan honderd mensen omgebracht op grond van hun ras, nationaliteit, religie of seksuele voorkeur — en op het feit dat de Russische autoriteiten nalaten dergelijke haatmisdrijven daadwerkelijk te veroordelen;

7.   stelt bezorgd vast dat er recentelijk pogingen zijn gedaan om het stalinistische regime te rehabiliteren, en benadrukt dat Rusland pas een echte democratie kan worden als het land in het reine is gekomen met zijn tragische verleden;

8.   is gealarmeerd door de moordpoging op mensenrechtenadvocate Karinna Moskalenko en haar gezin in oktober 2008 en doet een beroep op zowel de Franse als de Russische overheid om de identiteit en de motieven van de daders te achterhalen;

9.   is van mening dat mensenrechtenactivisten die zaken van vermeende mensenrechtenschendingen verdedigen en aanzienlijke persoonlijke risico's nemen door hun taak te blijven uitvoeren, het grootste respect verdienen en moeten kunnen rekenen op de bescherming van de staat en de steun van de internationale gemeenschap;

10.   blijft uiterst verontrust over de wetgeving inzake extremisme, die invloed kan hebben op de vrije informatieverspreiding en ertoe kan leiden dat de Russische autoriteiten het recht op vrije meningsuiting van mensenrechtenactivisten nog verder inperken;

11.   stelt vast dat er twee jaar is verstreken sinds de moord op de Russische onafhankelijke journaliste Anna Politkovskaja, die een symbool is geworden voor de persvrijheid; vestigt de aandacht op zijn reeds aangehaalde resolutie van 25 oktober 2006 en brengt hulde aan de moed en het werk van deze eerlijke en gewetensvolle vrouw voor wiens levenswerk blijvende steun en erkenning nodig is;

12.   geeft uiting aan zijn ongenoegen over het feit dat het proces alleen kan worden bijgewoond door een beperkt aantal journalisten, waaronder geen enkele televisiereporter; verzoekt de rechtbank om het besluit van de jury onvoorwaardelijk te respecteren en het proces open te stellen voor alle journalisten en media; verwacht dat de rechtbank niet alleen achterhaalt wie Anna Politkovskaja heeft gedood of helpen doden, maar ook wie de opdracht tot de moord heeft gegeven;

13.   toont zich verheugd over de oprichting in 2006 van het contactpunt van de ODIHR voor verdedigers van de mensenrechten, dat toezicht houdt op de situatie van mensenrechtenverdedigers in de lidstaten van de OVSE; spoort de EU-instellingen er ten zeerste toe aan hun steun aan mensenrechtenverdedigers om te zetten in de praktijk door in elk van de drie instellingen een contactpunt op te richten voor mensenrechtenverdedigers, zodat de acties van de instellingen beter worden afgestemd op die van de andere internationale en Europese organisaties;

14.   geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de aanhoudende en grootschalige misbruiken tegen dienstplichtigen in het Russische leger en vraagt de Russische autoriteiten om te onderzoeken wie hiervoor verantwoordelijk is, de verantwoordelijken te vervolgen, misbruik binnen het leger met wortel en al uit te roeien en zich vastbesloten te tonen om de heersende gewoonten te moderniseren;

15.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de OVSE en de Raad van Europa.


(1)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 271.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0309.


MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Donderdag, 18 december 2008

23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/95


Ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

P6_TA(2008)0617

Besluit van het Europees Parlement van 18 december 2008 over een ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2008/2320(ACI))

(2010/C 45 E/18)

Het Europees Parlement,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1), met name punt 25,

gezien het voorstel van de Commissie voor een ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2008)0834),

onder verwijziging naar zijn resolutie van 18 december 2008 over een ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2),

gelet op artikel 120, lid 1, en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0509/2008),

A.

overwegende dat de begrotingscommissie aanbeveelt de voorgestelde wijziging van hoger genoemd interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 goed te keuren,

B.

overwegende dat de voorgestelde wijziging geen aanleiding geeft tot bezorgdheid inzake de Verdragen en het Reglement van het Parlement,

1.   hecht zijn goedkeuring aan de bij dit besluit gevoegde wijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2007-2013);

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de bijlage ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0618.


BIJLAGE

WIJZIGING VAN HET INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD VAN 17 MEI 2006 TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE OVER DE BEGROTINGSDISCIPLINE EN EEN GOED FINANCIEEL BEHEER

HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De recente ontwikkelingen met betrekking tot de voedsel- en grondstoffenprijzen baren zorgen, met name wat hun gevolgen voor de ontwikkelingslanden betreft. De Commissie heeft voorgesteld om een nieuwe snelleresponsfaciliteit in te stellen voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (1), en de twee takken van de begrotingsautoriteit hebben in hun overlegvergadering van 21 november 2008 besloten een gedeelte van de financiering voor deze faciliteit te onttrekken aan de reserve voor noodhulp.

(2)

Aangezien het resterende bedrag van de reserve voor noodhulp voor 2008 niet volstaat om de behoeften van de voedselfaciliteit te dekken, moet het bedrag van de reserve worden verhoogd zodat een bijdrage kan worden geleverd aan de financiering van de voedselfaciliteit.

(3)

Om het hoofd te bieden aan deze uitzonderlijke situatie moet de reserve voor noodhulp, uitzonderlijkerwijs en uitsluitend voor 2008, worden verhoogd tot 479 218 000 EUR in lopende prijzen.

(4)

Punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OVER HETGEEN VOLGT:

In punt 25 wordt aan het einde van de eerste alinea de volgende zin toegevoegd:

„Dit bedrag wordt voor het jaar 2008 uitzonderlijk verhoogd tot 479 218 000 EUR in lopende prijzen.”

Gedaan te Straatsburg op 18 december 2008,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Commissie

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  COM(2008)0450 — 2008/0149(COD).


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/97


Ontwerpwijziging van het IIA van 17 mei 2006

P6_TA(2008)0618

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over een ontwerpwijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2008/2325(INI))

(2010/C 45 E/19)

Het Europees Parlement,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) („Interinstitutioneel Akkoord”), met name punt 25 daarvan,

gezien de resultaten van het overleg met de Raad van 21 november 2008,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0834),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 4 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (2),

gelet op artikel 45 en bijlage VI, deel IV, punten 1 en 2 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0504/2008),

A.

overwegende dat het Parlement volledig achter het initiatief van de Commissie staat om een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden in het leven te roepen (de „Voedselfaciliteit”), en dat ook de Europese Raad op 19 en 20 juni 2008 voor dit idee had uitgesproken,

B.

overwegende dat het Parlement en de Raad tijdens het overleg op 21 november 2008 zijn overeengekomen een totaal bedrag van 1 miljard EUR voor de financiering van de Voedselfaciliteit uit te trekken over een periode van drie jaar,

C.

overwegende dat het voorstel van de Commissie oorspronkelijk voorzag in financiering van de Voedselfaciliteit uit de marge van rubriek 2 van het Meerjarig Financieel Kader (MFK), maar dat zowel het Parlement als de Raad hier bezwaar tegen hadden,

D.

overwegende dat het Parlement van oordeel was dat de beste oplossing zou zijn om het maximum van rubriek 4 van het MFK te herzien, maar dat de Raad dit afwees,

E.

overwegende dat de twee takken van de begrotingsautoriteit het ten slotte eens werden over financiering van de Voedselfaciliteit door een optimale combinatie van de reserve voor noodhulp, het flexibiliteitsinstrument en een herschikking binnen rubriek 4 van het stabiliteitsinstrument,

F.

overwegende dat dit akkoord voorziet in een financiering van de Voedselfaciliteit uit de reserve voor noodhulp voor een totaal bedrag van 340 miljoen EUR, waarvan 22 miljoen EUR nog beschikbaar is in de begroting 2008, 78 miljoen EUR moet komen van de voor 2009 opgenomen kredieten en 240 miljoen EUR van een eenmalige verhoging van de kredieten voor de reserve voor noodhulp op de begroting 2008,

G.

overwegende dat punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord moet worden gewijzigd om de beschikbare kredieten voor 2008 in de reserve voor noodhulp te kunnen verhogen tot 479 218 000 EUR (in lopende prijzen),

H.

overwegende dat voor deze wijziging de goedkeuring van de twee takken van de begrotingsautoriteit vereist is, wat de eenparige instemming van alle lidstaten in de Raad impliceert,

1.   is verheugd over de bij zijn besluit van 18 december 2008 (3) gevoegde wijziging tot aanpassing van punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord, waardoor de beschikbare kredieten voor 2008 in de reserve voor noodhulp worden verhoogd tot 479 218 000 EUR (in lopende prijzen);

2.   uit echter nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat rubriek 4 voortdurend onder druk staat als gevolg van de beperkte marge die daar beschikbaar is, waardoor een beroep moet worden gedaan op uitzonderlijke mechanismen om te reageren op dringende onvoorziene noodsituaties; wenst dat grondig wordt onderzocht of de bedragen van deze rubriek verhoogd moeten worden, zodat een soepele langetermijnplanning kan worden gemaakt voor de activiteiten op dit gebied en het vermogen van de Unie om haar taken als globale speler op het internationale vlak te vervullen verzekerd is;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0576.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0617.


Europees Parlement

Dinsdag, 16 december 2008

23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/99


Protocol bij de Euro-mediteranne overeenkomst EG/Marokko in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***

P6_TA(2008)0584

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het ontwerp voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en van Roemenië tot de Europese Unie (13104/2007 — COM(2007)0404 — C6-0383/2008 — 2007/0137(AVC))

(2010/C 45 E/20)

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2007)0404),

gezien de tekst van de Raad (13104/2007),

gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0383/2008),

gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7, en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0458/2008),

1.   stemt in met de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Marokko.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/100


Protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Albanië in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***

P6_TA(2008)0585

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (7999/2008 — COM(2008)0139 — C6-0453/2008 — 2008/0057(AVC))

(2010/C 45 E/21)

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2008)0139),

gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0453/2008),

gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0496/2008),

1.   stemt in met de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Albanië.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/100


Protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Kroatië in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***

P6_TA(2008)0586

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (15019/2008 — COM(2007)0612 — C6-0463/2008 — 2007/0215(AVC))

(2010/C 45 E/22)

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0612),

gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid3, tweede alinea, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0463/2008),

gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7, en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0490/2008),

1.   stemt in met het voorstel voor een besluit van de Raad;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Kroatië.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/101


Overeenkomst EG/India inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *

P6_TA(2008)0587

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek India inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2008)0347 — C6-0342/2008 — 2008/0121(CNS))

(2010/C 45 E/23)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0347),

gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0342/2008),

gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0471/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek India.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/102


Bescherming van de euro tegen valsemunterij *

P6_TA(2008)0588

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (14533/2008 — C6-0395/2008 — 2007/0192A(CNS))

(2010/C 45 E/24)

(Raadplegingsprocedure — hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (14533/2008),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0525),

gezien zijn standpunt van 17 juni 2008 (1),

gelet op artikel 123, lid 4, van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0395/2008),

gelet op artikel 51, artikel 43, lid 1 en artikel 55, lid 3 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0499/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   verzoekt de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen indien hij voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit ontwerp aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0280.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/102


Bescherming van de euro tegen valsemunterij (lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen) *

P6_TA(2008)0589

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1339/2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (14533/2008 — C6-0481/2008 — 2007/0192B(CNS))

(2010/C 45 E/25)

(Raadplegingsprocedure — hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,

gezien voorstel van de Raad (14533/2008),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0525),

gezien zijn standpunt van 17 juni 2008 (1),

gelet op artikel 308 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0481/2008),

gelet op de artikel 51, artikel 43, lid 1 en artikel 55, lid 3 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0503/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan voorstel van de Raad;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0280.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/103


Waarborgen die worden verlangd van vennootschappen voor de bescherming van belangen van deelnemers in deze vennootschappen en van derden (gecodificeerde versie) *** I

P6_TA(2008)0590

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 48, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (gecodificeerde versie) (COM(2008)0544 — C6-0316/2008 — 2008/0173(COD))

(2010/C 45 E/26)

(Medebeslissingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0544),

gelet op de artikelen 251, lid 2, en 44, lid 2, onder g), van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0316/2008),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0465/2008),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.   gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/104


Belastingvrijstelling voor persoonlijke goederen afkomstig uit een lidstaat (gecodificeerde versie) *

P6_TA(2008)0591

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de belastingvrijstellingen bij definitief binnenbrengen uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren (gecodificeerde versie) (COM(2008)0376 — C6-0290/2008 — 2008/0120(CNS))

(2010/C 45 E/27)

(Raadplegingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0376),

gelet op artikel 93 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0290/2008),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0466/2008),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.   gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/105


Uitgaven op veterinair gebied (gecodificeerde versie) *

P6_TA(2008)0592

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (gecodificeerde versie) (COM(2008)0358 — C6-0271/2008 — 2008/0116(CNS))

(2010/C 45 E/28)

(Raadplegingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0358),

gelet op artikel 37 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0271/2008),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0464/2008),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.   gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/105


Op euromunten lijkende medailles en penningen *

P6_TA(2008)0593

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2182/2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen (COM(2008)0514 VOL. I — C6-0332/2008 — 2008/0167(CNS))

(2010/C 45 E/29)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0514 VOL. I),

geraadpleegd door de Raad (C6-0332/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0469/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/106


Op euromunten lijkende medailles en penningen (toepassing op niet-deelnemende lidstaten) *

P6_TA(2008)0594

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2183/2004 tot uitbreiding van de toepassing van Verordening (EG) nr. 2182/2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen tot de niet-deelnemende lidstaten (COM(2008)0514 VOL. II — C6-0335/2008 — 2008/0168(CNS))

(2010/C 45 E/30)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0514 VOL. II),

gelet op artikel 308 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0335/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0470/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/107


Gewijzigde begroting nr. 9/2008

P6_TA(2008)0595

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, Afdeling III — Commissie (16263/2008 — C6-0462/2008 — 2008/2311(BUD))

(2010/C 45 E/31)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, definitief vastgesteld op 13 december 2007 (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, ingediend door de Commissie op 31 oktober 2008 (COM(2008)0693),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008, opgesteld door de Raad op 27 november 2008 (16263/2008 — C6-0462/2008),

gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0487/2008),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 9 op de algemene begroting 2008 de volgende punten omvat:

een nettoverhoging van de geraamde ontvangsten (1 198,7 miljard EUR) na de bijgestelde raming van eigen middelen en andere ontvangsten;

een daling van de betalingskredieten in de begrotingsonderdelen voor rubrieken 1a, 1b, 2, 3b en 4 (4 891,3 miljard EUR), rekening houdende met de in het kader van de globale overschrijving voorgestelde herschikkingen;

de opneming van de begrotingsaspecten betreffende de financiering van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden in 2008, zoals die voortvloeien uit de gezamenlijke verklaring van het Parlement en de Raad van 21 november 2008 inzake de financiering van de voedselfaciliteit,

B.

overwegende dat het OGB nr. 9/2008 tot doel heeft deze budgettaire aanpassingen formeel te integreren in de begroting 2008,

C.

overwegende dat de Raad het voorontwerp van gewijzigde begroting (VOGB) nr. 10/2008 heeft aangenomen als OGB nr. 9/2008, na de annulering van VOGB nr. 8/2008,

1.   neemt kennis van het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008;

2.   hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008 zonder wijzigingen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 71 van 14.3.2008.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/108


Meeteenheden *** II

P6_TA(2008)0596

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 80/181/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden (11915/3/2008 — C6-0425/2008 — 2007/0187(COD))

(2010/C 45 E/32)

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11915/3/2008 — C6-0425/2008),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0510),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0476/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.   constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag te ondertekenen;

4.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 105.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/109


Oprichting van een Europese Stichting voor opleiding (herschikking) *** II

P6_TA(2008)0599

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (herschikking) (11263/4/2008 — C6-0422/2008 — 2007/0163(COD))

(2010/C 45 E/33)

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11263/4/2008 — C6-0422/2008),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0443),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0707),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0473/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.   constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;

4.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 22.5.2008, P6_TA(2008)0227.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/110


Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel vier *** I

P6_TA(2008)0600

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft — Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel vier (COM(2008)0071 — C6-0065/2008 — 2008/0032(COD))

(2010/C 45 E/34)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0071),

gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 47, lid 2, 55, 71, lid 1, 80, lid 2, 95, 152, lid 4, letters a) en b), 175, lid 1, en 285, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0065/2008),

gezien de schriftelijke toezegging die de vertegenwoordiger van de Raad van 4 december 2008 om het voorstel als gewijzigd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0301/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0032

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft — Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel vier

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …/2009.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/111


Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken *** I

P6_TA(2008)0601

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/470/EG van de Raad betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (COM(2008)0380 — C6-0248/2008 — 2008/0122(COD))

(2010/C 45 E/35)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0380),

gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 61, onder c), en 67, lid 5, tweede streepje, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0248/2008),

gelet op artikel 61, onder d) en artikel 66 van het EG-Verdrag,

gelet op het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0457/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring in de bijlage;

3.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0122

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/470/EG van de Raad betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. 568/2009/EG.)


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie om vertegenwoordigers van het Hof van Justitie, op het niveau en de wijze welke het Hof passend acht, uit te nodigen de vergaderingen van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken bij te wonen.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/112


Europese ondernemingsraad (herschikking) *** I

P6_TA(2008)0602

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (COM(2008)0419 — C6-0258/2008 — 2008/0141(COD))

(2010/C 45 E/36)

(Medebeslissingsprocedure — herschikking)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0419),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 137 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0258/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 10 december 2008 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het EG-Verdrag,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1),

gezien de brief d.d. 9 oktober 2008 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0454/2008),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.   gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en zoals dit hieronder is geamendeerd;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


P6_TC1-COD(2008)0141

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/38/EG.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/113


Overdracht van defensiegerelateerde producten *** I

P6_TA(2008)0603

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (COM(2007)0765 — C6-0468/2007 — 2007/0279(COD))

(2010/C 45 E/37)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0765),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0468/2007),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0410/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2007)0279

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/43/EG.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/114


Typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren *** I

P6_TA(2008)0604

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (COM(2007)0851 — C6-0007/2008 — 2007/0295(COD))

(2010/C 45 E/38)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0851),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0007/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0329/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2007)0295

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …/2009.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/115


EFRO, ESF, Cohesiefonds (inkomstengenererende projecten) ***

P6_TA(2008)0605

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat bepaalde inkomstengenererende projecten betreft (13874/2008 — C6-0387/2008 — 2008/0186(AVC))

(2010/C 45 E/39)

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2008)0558 — 13874/2008),

gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 161, eerste alinea, van het EG-Verdrag (C6-0387/2008),

gelet op artikel 75, lid 1, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0477/2008),

1.   stemt in met het voorstel voor een verordening van de Raad;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/116


Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen *

P6_TA(2008)0606

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (COM(2008)0786 — C6-0449/2008 — 2008/0224(CNS))

(2010/C 45 E/40)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0786),

gelet op artikel 283 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0449/2008),

gelet op artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (1),

gezien de politieke verklaring van het Parlement ter plenaire vergadering van 16 december 2008 (2),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0483/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   is van mening dat de bedragen die in het wetgevingsvoorstel zijn aangegeven in overeenstemming zijn met het plafond van rubriek 5, administratieve uitgaven, van het meerjarig financieel kader;

4.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

5.   wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

6.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst;

7.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 48

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 1

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement hebben de leden recht op assistentie door persoonlijke medewerkers die door hen vrijelijk worden aangewezen. Momenteel nemen de leden al hun personeel rechtstreeks in dienst op grond van aan nationaal recht onderworpen overeenkomsten, en vergoedt het Europees Parlement de kosten van deze medewerkers tot een bepaald plafond.

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement hebben de leden recht op assistentie door persoonlijke medewerkers die door hen vrijelijk worden aangewezen.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 1 bis (nieuw)

 

(1 bis)

Momenteel nemen de leden al hun personeel rechtstreeks in dienst op grond van aan nationaal recht onderworpen overeenkomsten, en vergoedt het Europees Parlement de kosten van deze medewerkers tot een bepaald plafond.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 2

(2)

Een beperkt deel van deze medewerkers (hierna „parlementaire medewerkers” genoemd) verlenen één of meerdere leden assistentie in de lokalen van het Europees Parlement in Straatsburg, Brussel en Luxemburg. De overigen werken voor de leden in het land waar deze leden gekozen zijn.

(2)

Op 9 juli 2008 heeft het Bureau van het Europees Parlement de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (3) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 34 van deze uitvoeringsbepalingen maken de leden gebruik van:

 

a)

„geaccrediteerde parlementaire medewerkers”, die werkzaam zijn in één van de drie vergaderplaatsen van het Parlement en onderworpen zijn aan de specifieke, op basis van artikel 283 van het Verdrag aangenomen rechtsregeling, en wier arbeidsovereenkomsten rechtstreeks worden opgesteld en beheerd door het Europees Parlement, en

 

b)

natuurlijke personen, die de leden bijstaan in de lidstaat waar zij verkozen zijn en die een arbeidsovereenkomst of een dienstverleningsovereenkomst met hen hebben afgesloten, conform het toepasselijke nationale recht en overeenkomstig de in de voornoemde uitvoeringsbepalingen vastgelegde voorwaarden, hierna plaatselijke medewerkers genoemd. .

Amendement 51

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 3

(3)

In tegenstelling tot laatstgenoemden zijn parlementaire medewerkers in het algemeen ontheemden. Zij zijn werkzaam binnen de gebouwen van het Europees Parlement in een Europese, meertalige en multiculturele omgeving en verrichten taken die direct verband houden met de werkzaamheden van het Europees Parlement.

(3)

In tegenstelling tot de plaatselijke medewerkers zijn geaccrediteerde parlementaire medewerkers in het algemeen ontheemden. Zij zijn werkzaam binnen de gebouwen van het Europees Parlement in een Europese, meertalige en multiculturele omgeving en verrichten taken die direct verband houden met de werkzaamheden van één lid of meerdere leden van het Europees Parlement in de uitoefening van hun functies als leden van het Europees Parlement.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 4

(4)

Dit is bovendien bevestigd door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen dat heeft erkend dat de parlementaire medewerkers, met het oog op de toepassing van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen in sommige opzichten kunnen worden beschouwd als personen die functies vervullen voor het Parlement.

Schrappen.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 5

(5)

Om die redenen en om transparantie, non-discriminatie en rechtszekerheid door de toepassing van gemeenschappelijke regels te garanderen, dient ervoor te worden gezorgd dat deze medewerkers , met uitzondering van de personen die voor de leden werken in de lidstaat waar deze leden gekozen zijn en met inbegrip van de personen die plaatselijk werkzaam zijn voor de leden die zijn gekozen in een van de drie lidstaten waar de vergaderplaatsen van het Parlement gevestigd zijn, worden aangesteld op grond van een rechtstreekse overeenkomst met het Europees Parlement.

(5)

Om die redenen en om transparantie en rechtszekerheid door de toepassing van gemeenschappelijke regels te garanderen, dient ervoor te worden gezorgd dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden aangesteld op grond van een rechtstreekse overeenkomst met het Europees Parlement. Daarentegen moeten plaatselijke medewerkers, ook diegenen die werken voor leden die zijn gekozen in een van de drie lidstaten waar het Parlement zijn vergaderplaatsen heeft, uit hoofde van bovengenoemde Bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, door leden van het Europees Parlement aangesteld blijven op basis van overeenkomsten die zijn gesloten onder het toepasselijke nationale recht in de lidstaat waar de leden zijn verkozen.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 6

(6)

Op deze medewerkers dient dan ook de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden te worden toegepast, teneinde met hun bijzondere situatie rekening te houden.

(6)

Op geaccrediteerde parlementaire medewerkers dient dan ook de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden te worden toegepast, ten einde rekening te houden met hun bijzondere situatie , de bijzondere taken die zij dienen te vervullen en hun specifieke functies en verplichtingen tegenover het lid of de leden van het Europees Parlement voor wie zij opdracht krijgen te werken .

Amendement 54

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 7

(7)

De invoering van deze specifieke categorie van personeelsleden heeft geen invloed op artikel 29 van het Statuut dat bepaalt dat interne vergelijkende onderzoeken alleen openstaan voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen.

(7)

De invoering van deze specifieke categorie van personeelsleden heeft geen invloed op artikel 29 van het Statuut dat bepaalt dat interne vergelijkende onderzoeken alleen openstaan voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen en geen enkele bepaling van deze verordening mag derhalve zo worden geïnterpreteerd dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers bevoorrechte dan wel rechtstreekse toegang krijgen tot posten van ambtenaren of andere categorieën personeelsleden van de Europese Gemeenschappen of tot interne vergelijkende onderzoeken voor deze posten.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 7 bis (nieuw)

 

(7 bis)

Zoals ook het geval is voor arbeidscontractanten zijn de artikelen 27 tot en met 34 van het Statuut niet van toepassing op geaccrediteerde parlementaire medewerkers.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 8

(8)

De parlementaire medewerkers vormen dus een categorie van personeel die eigen is aan het Europees Parlement, met name gelet op het feit dat zij ondersteuning bieden aan parlementsleden in hun hoedanigheid van democratisch gekozen vertegenwoordigers aan wie een mandaat is toevertrouwd, bij de uitvoering van hun taken .

(8)

De geaccrediteerde parlementaire medewerkers vormen dus een categorie van andere personeelsleden die eigen is aan het Europees Parlement, met name gelet op het feit dat zij onder de leiding en het gezag van een lid of meerdere leden van het Europees Parlement en in een relatie van wederzijds vertrouwen rechtstreeks assistentie verlenen aan dat lid of die leden in de uitoefening van hun functies als leden van het Europees Parlement .

Amendement 57

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 9

(9)

Een beperkte wijziging van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is bijgevolg noodzakelijk om er deze nieuwe personeelscategorie in op te nemen.

(9)

Een wijziging van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is bijgevolg noodzakelijk om er deze nieuwe categorie andere personeelsleden in op te nemen , rekening houdende enerzijds met de specifieke aard van de taken, functies en verantwoordelijkheden van geaccrediteerde parlementaire medewerkers, die zo zijn geformuleerd dat zij de leden van het Europees Parlement in de uitoefening van hun functies onder hun leiding en gezag rechtstreeks assistentie kunnen verlenen, en anderzijds met de contractuele relatie tussen deze geaccrediteerde parlementaire medewerkers en het Parlement .

Amendement 58

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 9 bis (nieuw)

 

(9 bis)

In gevallen waarin de bepalingen van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, rechtstreeks of mutatis mutandis, van toepassing zijn op geaccrediteerde parlementaire medewerkers, moeten deze factoren in aanmerking worden genomen en moet in het bijzonder nauwgezet rekening worden gehouden met het wederzijdse vertrouwen dat de relatie tussen de geaccrediteerde parlementaire medewerkers en het lid of de leden van het Europees Parlement die zij assisteren, moet kenmerken.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 10

(10)

Gezien de aard van de functies van de medewerkers dient slechts te worden voorzien in één enkele categorie medewerkers, evenwel verdeeld over verschillende rangen die dienen te worden toegekend op grond van bij intern besluit van het Parlement vast te stellen criteria .

(10)

Gezien de aard van de functies van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers dient slechts te worden voorzien in één enkele categorie geaccrediteerde parlementaire medewerkers, evenwel verdeeld over verschillende rangen die op aanwijzing van de betrokken leden dienen te worden toegekend overeenkomstig de specifieke uitvoeringsbepalingen die worden vastgelegd bij intern besluit van het Parlement.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 11

(11)

De tussen het Europees Parlement en de parlementaire medewerkers gesloten overeenkomsten dienen te steunen op het wederzijdse vertrouwen tussen de parlementaire medewerker en het lid/de leden van het Europees Parlement aan wie hij assistentie verleent.

(11)

De tussen het Europees Parlement en de geaccrediteerde parlementaire medewerkers gesloten overeenkomsten dienen te steunen op het wederzijdse vertrouwen tussen de geaccrediteerde parlementaire medewerker en het lid/de leden aan wie hij assistentie verleent. De duur van deze overeenkomsten moet direct aansluiten bij de duur van het mandaat van de betrokken leden.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 11 bis (nieuw)

 

(11 bis)

Geaccrediteerde parlementaire medewerkers hebben een wettelijke vertegenwoordiging — buiten het stelsel dat van toepassing is op de ambtenaren en andere personeelsleden van het Europees Parlement. Hun vertegenwoordigers moeten optreden als gesprekspartner ten aanzien van de bevoegde autoriteit van het Europees Parlement, rekening houdend met het feit dat een officiële band moet worden opgebouwd tussen de wettelijke vertegenwoordiging van het personeel en de zelfstandige vertegenwoordiging van de medewerkers.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 12

(12)

Ten aanzien van de invoering van deze nieuwe personeelscategorie dient het beginsel van begrotingsneutraliteit te worden nageleefd. In dat opzicht zal het Europees Parlement het totaalbedrag van de bijdragen die nodig zijn om de pensioenregeling te financieren, met uitzondering van de bijdrage uit hoofde van artikel 83, lid 2, van het Statuut, die maandelijks op het salaris van de betrokken persoon wordt ingehouden, overmaken aan de algemene begroting van de Europese Unie.

(12)

Ten aanzien van de invoering van deze nieuwe personeelscategorie dient het beginsel van begrotingsneutraliteit te worden nageleefd.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis)

De middels een intern besluit vastgestelde uitvoeringsbepalingen van het Europees Parlement moeten verdere regels omvatten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van het beginsel van goed financieel beheer, zoals vastgesteld in Titel II van het Financieel Reglement (4).

Amendement 65

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Artikel 1 bis (nieuw)

 

Artikel 1 bis

De kredieten die zijn ingeschreven in de afdeling van de algemene begroting van de Europese Unie die op het Europees Parlement betrekking heeft en die dienen ter dekking van de parlementaire medewerkers, waarvan de jaarlijkse bedragen in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure worden vastgesteld, dekken het geheel van de kosten die rechtstreeks verband houden met de parlementaire medewerkers, zowel de geaccrediteerde parlementaire medewerkers als de plaatselijke medewerkers.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Artikel 2

Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening zal het Europees Parlement een verslag overleggen over de uitvoering van deze verordening teneinde vast te stellen of het noodzakelijk is de regels die op parlementaire medewerkers van toepassing zijn, aan te passen.

Het Europees Parlement dient uiterlijk op 31 december 2011 een verslag in over de uitvoering van deze verordening teneinde vast te stellen of het noodzakelijk is de regels die op parlementaire medewerkers van toepassing zijn, aan te passen.

 

Op basis van dit verslag kan de Commissie alle voorstellen indienen die zij voor het beoogde doel nodig acht.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 1

Verordening (EEG) nr. 31, (EURATOM) nr. 11

Artikel 1

1.

in artikel 1 wordt na „— bijzonder adviseur” het volgende streepje ingevoegd:

1.

in artikel 1 wordt na „— bijzonder adviseur” het volgende streepje ingevoegd:

„— parlementair medewerker”;

„— geaccrediteerd parlementair medewerker”;

 

(Deze wijziging geldt voor de hele tekst)

Amendement 68

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 2

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Artikel 5 bis

Als „parlementair medewerker” in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het door een of meerdere leden gekozen personeelslid dat door het Europees Parlement wordt aangeworven op grond van een rechtstreekse overeenkomst, teneinde een of meerdere leden van het Europees Parlement assistentie te verlenen, zoals bepaald in artikel 125, lid 1 .

Als „ geaccrediteerd parlementair medewerker” in de zin van deze regeling worden aangemerkt de door een of meer leden gekozen personen die door het Europees Parlement worden aangeworven op grond van een rechtstreekse overeenkomst, teneinde in de gebouwen van het Europees Parlement in een van de drie vergaderplaatsen van het Parlement rechtstreekse assistentie te verlenen aan het lid of de leden in de uitoefening van hun functies als lid van het Europees Parlement , onder de leiding en het gezag van deze leden en in een relatie van wederzijds vertrouwen met hen die het gevolg is van de keuzevrijheid waarin artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement voorziet .

Amendement 20

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 1 — artikel 125 — lid 1

1.

Een „parlementair medewerker” is een personeelslid dat door het Europees Parlement wordt aangeworven om in de gebouwen van het Europees Parlement in een van de drie plaatsen waar het Europees Parlement zijn werkzaamheden verricht een of meerdere leden assistentie te verlenen bij de uitoefening van zijn (hun) parlementair mandaat. Hij of zij verricht taken die rechtstreeks verband houden met de werkzaamheden van het Europees Parlement.

Schrappen.

De parlementaire medewerker wordt aangeworven om deeltijds of voltijds taken uit te voeren zonder te zijn aangesteld om een ambt te vervullen dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft.

 

Amendement 69

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 1 — artikel 125 — lid 2

2.

Het Europees Parlement stelt bij intern besluit de bepalingen vast die voor de aanstelling van parlementaire medewerkers gelden .

1.

Het Europees Parlement stelt bij intern besluit uitvoeringsmaatregelen voor de toepassing van deze Titel vast .

Amendement 70

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 1 — artikel 125 — lid 3

3.

De parlementaire medewerker wordt bezoldigd uit de daarvoor bestemde algemene kredieten in de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft.

2.

Geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden niet tewerkgesteld in een ambt dat is opgenomen in de lijst van ambten dat is gevoegd bij de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft. Hun bezoldiging wordt opgevoerd onder de desbetreffende begrotingslijn en zij worden bezoldigd uit de daarvoor bestemde kredieten in de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 1 — artikel 126 — lid 1

1.

De parlementaire medewerkers worden ingedeeld in rangen .

1.

De geaccrediteerde parlementaire medewerker wordt naar rang ingedeeld op aanwijzing van het lid/de leden dat/die de medewerker assisteert, overeenkomstig de in artikel 125, lid 1, genoemde uitvoeringsbepalingen. Voor indeling in de rangen 14-19 overeenkomstig artikel 134 moeten geaccrediteerde parlementaire medewerkers minimum een universitair diploma of evenwaardige beroepservaring hebben .

Amendement 72

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 1 — artikel 126 — lid 2

(2)

De bepalingen van artikel 1 sexies van het Statuut betreffende sociale maatregelen en arbeidsomstandigheden zijn van overeenkomstige toepassing.

(2)

De bepalingen van artikel 1 sexies van het Statuut betreffende sociale maatregelen en arbeidsomstandigheden zijn van overeenkomstige toepassing indien deze maatregelen verenigbaar met de bijzondere aard van de taken en verantwoordelijkheden van geaccrediteerde parlementaire medewerkers zijn .

 

Als afwijking van artikel 7 worden de regels inzake de zelfstandige vertegenwoordiging van geaccrediteerde parlementaire medewerkers vastgesteld met de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen, rekening houdend met het feit dat een formeel verband tussen de statutaire personeelsvertegenwoordiging en de zelfstandige vertegenwoordiging van de medewerkers wordt ingesteld.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 2 — artikel 127

De artikelen 11 tot en met 26 bis van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing. Het Europees Parlement stelt bij intern besluit de praktische toepassingsvoorwaarden vast , rekening houdend met de bijzondere aard van de band tussen het lid en de medewerker.

De artikelen 11 tot en met 26 bis van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing. In het bijzonder gelet op het specifieke karakter van de functies en taken van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers en het wederzijdse vertrouwen dat de relatie tussen hen en het lid of de leden van het Europees Parlement die zij assisteren , moet kenmerken, wordt in de op grond van artikel 125, lid 1, vastgestelde uitvoeringsbepalingen voor dit gebied rekening met de bijzondere aard van de band tussen het lid en de geaccrediteerde parlementaire medewerker gehouden .

Amendement 26

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 1 — artikel 128 — lid 1

1.

De bepalingen van artikel 1 quinquies van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing.

1.

De bepalingen van artikel 1 quinquies van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing , rekening houdend met de relatie van wederzijds vertouwen tussen het lid van het Europees Parlement en zijn geaccrediteerde parlementaire medewerker(s) met dien verstande dat de leden van het Europees Parlement bij hun keuze van geaccrediteerde parlementaire medewerkers ook kunnen uitgaan van onderlinge politieke verwantschap .

Amendement 74

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 3 — artikel 128 — lid 2 — inleidende formule

2.

De parlementaire medewerker wordt gekozen door het lid/de leden van het Europees Parlement aan wie hij assistentie zal moeten verlenen. Onverminderd de aanvullende criteria die kunnen worden opgelegd uit hoofde van de in artikel 125, lid 2 , bedoelde bepalingen , kan de medewerker worden aangeworven indien hij:

2.

De geaccrediteerde parlementaire medewerker wordt gekozen door het lid/de leden van het Europees Parlement aan wie hij assistentie zal moeten verlenen. Onverminderd de aanvullende criteria die kunnen worden opgelegd uit hoofde van de in artikel 125, lid 1 , bedoelde uitvoeringsbepalingen kan de medewerker worden aangeworven indien hij:

Amendement 28

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 3 — artikel 128 — lid 2 — letter e

e)

het bewijs levert van een grondige kennis van één van de talen van de Gemeenschappen en van voldoende kennis van een andere taal van de Gemeenschappen , voor zover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken en

e)

een grondige kennis heeft van één van de talen van de Gemeenschappen en voldoende kennis van een andere taal van de Gemeenschappen en

Amendement 29

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 3 — artikel 129

Artikel 129

Schrappen.

1.

De parlementaire medewerker dient een proeftijd van drie maanden te volbrengen.

 

2.

Wanneer de parlementaire medewerker tijdens zijn proeftijd wegens ziekte of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan op verzoek van het lid de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.

 

3.

Indien blijkt dat de parlementaire medewerker niet de nodige kwaliteiten bezit om zijn functie te blijven uitoefenen, stelt het lid van het Europees Parlement uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de proeftijd een beoordelingsrapport op over de geschiktheid van de parlementaire medewerker voor het vervullen van zijn taken, en over zijn prestaties en zijn gedrag. De betrokkene wordt door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan in kennis gesteld van dit rapport en kan zijn opmerkingen binnen acht dagen schriftelijk kenbaar maken. De parlementaire medewerker wordt in voorkomend geval door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan ontslagen, op voorwaarde dat hij vóór het einde van de proeftijd in kennis is gesteld van het rapport.

 

4.

Wanneer een parlementair medewerker tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen, ontvangt hij een vergoeding, gelijk aan een derde van zijn basissalaris vermenigvuldigd met het aantal maanden werkelijk gepresteerde dienst.

 

Amendement 30

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 3 — artikel 130 — lid 1

1.

Alvorens tot aanwerving kan worden overgegaan, dient de parlementaire medewerker zijn lichamelijke geschiktheid te bewijzen door zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek bij de medische dienst van het Europees Parlement, zodat het Europees Parlement kan nagaan of hij aan de in artikel 128, lid 2, onder d), gestelde voorwaarden voldoet.

1.

De geaccrediteerde parlementaire medewerker dient zijn lichamelijke geschiktheid te bewijzen door zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek bij de medische dienst van het Europees Parlement, zodat het Europees Parlement kan nagaan of hij aan de in artikel 128, lid 2, onder d), gestelde voorwaarden voldoet.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 3 — artikel 131 — lid 1

1.

De overeenkomsten van de parlementaire medewerkers worden gesloten voor een bepaalde tijd. Onverminderd de bepalingen van Artikel 140 lopen de overeenkomsten af uiterlijk aan het eind van de zittingsperiode tijdens welke zij zijn gesloten.

1.

De overeenkomsten van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden gesloten voor een bepaalde tijd en vermelden de rang waarin de medewerker is ingedeeld. Een vast contract wordt tijdens een parlementaire zittingsperiode niet meer dan twee keer verlengd. Tenzij anders is gespecificeerd in het contract zelf, loopt het contract af aan het eind van de zittingsperiode waarin het is gesloten. Onverminderd de bepalingen van artikel 140 lopen de overeenkomsten af uiterlijk aan het eind van de zittingsperiode tijdens welke zij zijn gesloten.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 3 — artikel 131 — lid 2

2.

Het Europees Parlement stelt bij intern besluit de criteria vast die gelden voor de indeling bij aanwerving.

2.

In de in artikel 125, lid 1, genoemde uitvoeringsbepalingen wordt een transparant kader voor indeling vastgesteld, rekening houdend met artikel 128, lid 2, onder f).

Amendement 33

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 4 — artikel 132 — lid –1 (nieuw)

 

–1.

Geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden aangeworven om deeltijds of voltijds taken uit te voeren.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 4 — artikel 132 — lid 2

2.

De medewerker kan slechts in dringende gevallen of bij buitengewone toevloed van werk worden verplicht tot het verrichten van overuren.

2.

De geaccrediteerde parlementaire medewerker kan slechts in dringende gevallen of bij buitengewone toevloed van werk worden verplicht tot het verrichten van overuren. Artikel 56, lid 1, is van overeenkomstige toepassing. In de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen kunnen hierover regels worden vastgesteld.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 5 — artikel 133

Behoudens andersluidende bepalingen in de artikelen 134 en 135, zijn artikel 19, artikel 20, leden 1 tot en met 3, en artikel 21 van onderhavige regeling, en artikel 16 van de bijlage VII bij het Statuut, inzake de nadere bepalingen betreffende bezoldiging en vergoeding, van overeenkomstige toepassing. De voor de vergoeding van de kosten van dienstreizen geldende regels zijn vervat in de in artikel 125, lid 2 , bedoelde bepalingen .

Behoudens andersluidende bepalingen in de artikelen 134 en 135, zijn artikel 19, artikel 20, leden 1 tot en met 3, en artikel 21 van onderhavige regeling, en artikel 16 van de bijlage VII bij het Statuut, inzake de nadere bepalingen betreffende bezoldiging en vergoeding, van overeenkomstige toepassing. De voor de vergoeding van de kosten van dienstreizen geldende regels zijn vervat in de in artikel 125, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen .

Amendement 78

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 5 — artikel 134 — tabel

Rang

1

2

3

4

Basissalaris voltijds medewerker

1 193,00

1 389,85

1 619,17

1 886,33

Rang

5

6

7

8

Basissalaris voltijds medewerker

2 197,58

2 560,18

2 982,61

3 474,74

Rang

9

10

11

12

Basissalaris voltijds medewerker

4 048,07

4 716,00

5 494,14

6 400,67

Rang

13

14

 

 

Basissalaris voltijds medewerker

7 456,78

8 687,15

 

 

Rang

1

2

3

4

Basissalaris voltijds medewerker

1 619,17

1 886,33

2 045,18

2 217,41

Rang

5

6

7

8

Basissalaris voltijds medewerker

2 404,14

2 606,59

2 826,09

3 064,08

Rang

9

10

11

12

Basissalaris voltijds medewerker

3 322,11

3 601,87

3 905,18

4 234,04

Rang

13

14

15

16

Basissalaris voltijds medewerker

4 590,59

4 977,17

5 396,30

5 850,73

Rang

17

18

19

 

Basissalaris voltijds medewerker

6 343,42

6 877,61

7 456,78

 

Amendement 79

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 5 — artikel 135

In afwijking van de laatste alinea van artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, kan de ontheemdingstoelage niet lager zijn dan 250 EUR .

In afwijking van de laatste alinea van artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, kan de ontheemdingstoelage niet lager zijn dan 350 EUR .

Amendement 80

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 6 — artikel 137 — lid 1

1.

In afwijking van de tweede alinea van artikel 96, lid 3, en onverminderd de andere bepalingen van dat artikel, mogen de uit hoofde van dat artikel berekende bedragen niet lager zijn dan 700 EUR en niet hoger dan 2 000 EUR.

1.

In afwijking van de tweede alinea van artikel 96, lid 3, en onverminderd de andere bepalingen van dat artikel, mogen de uit hoofde van dat artikel berekende bedragen niet lager zijn dan 850 EUR en niet hoger dan 2 000 EUR.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 6 — artikel 137 — lid 3

3.

Het Europees Parlement maakt het totaalbedrag van de bijdragen die nodig zijn om de pensioenregeling te financieren, met uitzondering van de bijdrage uit hoofde van artikel 83, lid 2, van het Statuut, die maandelijks op het salaris van de betrokken persoon wordt ingehouden, over aan de algemene begroting van de Europese Unie.

Schrappen.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 8 — artikel 139

Het bepaalde in titel VII van het Statuut betreffende verzoeken en beroep is van overeenkomstige toepassing.

Het bepaalde in titel VII van het Statuut betreffende verzoeken en beroep is van overeenkomstige toepassing. In de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen kunnen aanvullende regels met betrekking tot de interne procedures worden vastgesteld.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 9 — artikel 140 — lid 1 — letter d

d)

na afloop van de opzeggingstermijn die is vastgesteld in de overeenkomst en op grond waarvan de parlementaire medewerker of het Europees Parlement de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens opgeschort;

d)

rekening houdend met het feit dat vertrouwen de basis vormt van de relatie tussen het lid en zijn geaccrediteerde parlementaire medewerker, na afloop van de opzeggingstermijn die is vastgesteld in de overeenkomst en op grond waarvan de geaccrediteerde parlementaire medewerker of het Europees Parlement , handelend op verzoek van het lid of de leden van het Europees Parlement ter assistering van wie de geaccrediteerde parlementaire medewerker is aangenomen, het recht heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens opgeschort;

Amendement 44

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 9 — artikel 140 — lid 2

2.

Wanneer de overeenkomst afloopt conform lid 1, onder c), of wanneer het Europees Parlement de overeenkomst opzegt conform lid 1, onder d), heeft de parlementaire medewerker recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris voor de periode tussen het tijdstip waarop zijn dienst eindigt en het tijdstip waarop zijn overeenkomst afloopt. De vergoeding mag evenwel niet meer bedragen dan drie maanden basissalaris.

2.

Wanneer de overeenkomst afloopt conform lid 1, onder c), heeft de geaccrediteerde parlementaire medewerker recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris voor de periode tussen het tijdstip waarop zijn dienst eindigt en het tijdstip waarop zijn overeenkomst afloopt. De vergoeding mag evenwel niet meer bedragen dan drie maanden basissalaris.

Amendement 83

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 9 — artikel 140 — lid 3

3.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 50 die van overeenkomstige toepassing zijn, kan de aanstelling zonder opzeggingstermijn worden beëindigd indien de parlementaire medewerker opzettelijk of uit nalatigheid ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan neemt daartoe een met redenen omkleed besluit nadat de parlementaire medewerker in staat is gesteld zich te verdedigen.

3.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 50 die van overeenkomstige toepassing zijn, kan de aanstelling zonder opzeggingstermijn worden beëindigd indien de geaccrediteerde parlementaire medewerker opzettelijk of uit nalatigheid ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan neemt daartoe een met redenen omkleed besluit nadat de geaccrediteerde parlementaire medewerker in staat is gesteld zich te verdedigen.

 

Specifieke bepalingen inzake de tuchtprocedure worden vastgesteld in de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen .

Amendement 46

Voorstel voor een verordening — wijzigingsbesluit

Bijlage — punt 3

Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11

Hoofdstuk 9 — artikel 140 — lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.

De perioden waarin geaccrediteerde parlementaire medewerkers werkzaam zijn worden niet beschouwd als „dienstjaren” in de zin van artikel 29, leden 3 en 4 van het Statuut van de ambtenaren.

(1)  Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).

(2)  Zie de notulen, punt 3.23.

(3)   PB C …

(4)   Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).


Woensdag, 17 december 2008

23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/132


Energie uit hernieuwbare bronnen *** I

P6_TA(2008)0609

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2008)0019 — C6-0046/2008 — 2008/0016(COD))

(2010/C 45 E/41)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0019),

gelet op artikel 251, lid 2, artikel 175, lid 1, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0046/2008),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0369/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   neemt nota van de verklaringen van de Commissie, in bijlage bij deze resolutie.

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0016

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/28/EG.)


BIJLAGE

VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

Verklaring van de Commissie ad artikel 2, onder e):

De Commissie is van oordeel dat voor de toepassing van deze richtlijn de term „industrieel en huishoudelijk afval” ook zogenaamd „commercieel afval” kan omvatten.

Verklaring van de Commissie ad artikel 23, lid 8, tweede alinea, tweede streepje:

De Commissie is van oordeel dat de verwijzing naar het streefcijfer van 20 % in artikel 23, lid 8, tweede alinea, tweede streepje, niet anders mag worden geïnterpreteerd dan in artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

Verklaring van de Commissie ad artikel 23, lid 8, onder c, en leden 9 en 10:

De Commissie erkent dat bepaalde lidstaten in 2005 reeds een hoog aandeel hernieuwbare energie hadden bereikt. Bij de opstelling van het in artikel 23, lid 8, onder c), en leden 9 en 10, bedoelde verslag zal de Commissie, in het kader van de beoordeling van de beste kosten-batenverhouding, rekening houden met de marginale kostprijs van een verhoging van het aandeel hernieuwbare energie en zal zij in elk overeenkomstig het voornoemde artikel van de richtlijn ingediende voorstel desgevallend ook voor die lidstaten passende oplossingen voorstellen.

Verklaring van de Commissie over bijlage VII:

De Commissie zal trachten de in bijlage VII van de richtlijn bedoelde richtsnoeren op te stellen tegen 2011 en in samenwerking met de lidstaten de gegevens en methodologieën ontwikkelen die nodig zijn om te ramen en te controleren in welke mate warmtepompen bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van de richtlijn.

De richtsnoeren bevatten correctiewaarden voor de seizoensgebonden rendementswaarden die worden gebruikt voor niet-elektrisch aangedreven warmtepompen teneinde rekening te houden met het feit dat de primaire energiebehoeften van dergelijke pompen niet worden beïnvloed door de werking van het elektriciteitssysteem. Bij de ontwikkeling van de richtsnoeren zal de Commissie tevens de haalbaarheid onderzoeken van een methodologie waarin de voor de integratie van een willekeurige warmtepomp gebruikte SPF-waarde wordt gebaseerd op de gemiddelde klimaatomstandigheden in de EU.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/133


Handel in broeikasgasemissierechten *** I

P6_TA(2008)0610

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (COM(2008)0016 — C6-0043/2008 — 2008/0013(COD))

(2010/C 45 E/42)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0016),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0043/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0406/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   neemt nota van de verklaringen van de Commissie, in bijlage bij deze resolutie.

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0013

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/29/EG.)


BIJLAGE

VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

Verklaring van de Commissie met betrekking tot artikel 10, lid 3, over het gebruik van de opbrengsten van de veiling van emissierechten

Tussen 2013 en 2016 mogen de lidstaten de opbrengsten van de veiling van emissierechten ook gebruiken voor de ondersteuning van de bouw van elektriciteitscentrales met een hoog rendement, inclusief nieuwe elektriciteitscentrales die klaar zijn inzake technologie voor het afvangen en opslaan van CO2. Voor nieuwe installaties die het rendementspeil van een elektriciteitscentrale overeenkomstig bijlage 1 bij Beschikking van de Commissie van 21 december 2006 (2007/74/EG) (1) overschrijden, mogen de lidstaten tot 15 % van de totale kosten van de investeringen voor een nieuwe installatie die klaar is inzake technologie voor het afvangen en opslaan van CO2, ondersteunen.

Verklaring van de Commissie met betrekking tot artikel 10 bis, lid 4 bis, over de communautaire richtsnoeren inzake overheidssteun voor milieubescherming en de EU-regeling voor de handel in emissierechten

De lidstaten kunnen het nodig achten bepaalde installaties tijdelijk te compenseren voor CO2-kosten die worden doorgerekend in de elektriciteitsprijzen, als de CO2-kosten hen anders zouden blootstellen aan het risico van een weglekeffect. Bij het ontbreken van een internationaal akkoord zal de Commissie uiterlijk eind 2010 na raadpleging van de lidstaten de communautaire richtsnoeren inzake overheidssteun voor milieubescherming wijzigen, om gedetailleerde bepalingen vast te stellen die de lidstaten bij de toekenning van staatssteun voor de bedoelde ondersteuning moeten naleven. Bij de bedoelde bepalingen worden het op 19 november 2008 aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegde document (bijlage 2 15713/1/08) gepresenteerde principes geëerbiedigd.


(1)  Beschikking van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte in toepassing van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 6817).


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/135


Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies *** I

P6_TA(2008)0611

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (COM(2008)0017 — C6-0041/2008 — 2008/0014(COD))

(2010/C 45 E/43)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0017),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0041/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0411/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0014

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerstelezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. 406/2009/EG.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/136


Geologische opslag van kooldioxide *** I

P6_TA(2008)0612

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 (COM(2008)0018 — C6-0040/2008 — 2008/0015(COD))

(2010/C 45 E/44)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0018),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0040/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0414/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   neemt nota van de verklaringen van de Commissie, in bijlage bij deze resolutie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0015

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/31/EG.)


BIJLAGE

VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

Verklaring van de Commissie over de recentste ontwikkelingen bij de ontplooiing van CCS-technologieën

Vanaf 2010 zal de Commissie regelmatig verslag uitbrengen over de recentste ontwikkelingen bij de ontplooiing van CCS-technologieën in het kadervan haar beheersactiviteiten met betrekking tot het netwerk van CCS-demonstratieprojecten. Deze verslagen zullen informatie bevatten over de vooruitgang bij de ontplooiing van CCS-demonstratie-installaties, de vooruitgang van de ontwikkeling van CCS-technologieën, kostenramingen en de ontwikkeling van infrastructuur voor het vervoer en de opslag van CO2.

Verklaring van de Commissie over ontwerp-besluiten inzake vergunning en ontwerp-besluiten inzake overdracht overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 18, lid 2, van de richtlijn

De Commissie zal alle adviezen bekendmaken over ontwerp-besluiten inzake vergunningen overeenkomstig artikel 10, lid 1, van de richtlijn, en ontwerp-besluiten inzake overdracht overeenkomstig artikel 18, lid 2. De gepubliceerde versie van de adviezen zal echter geen informatie bevatten waarvan de vertrouwelijkheid is gegarandeerd in het kader van de uitzonderingen op openbare toegang tot informatie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43) en Verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

Verklaring van de Commissie over de vraag of koolstofdioxide een met name genoemde stof dient te zijn met geschikte drempels in het kader van de herziene Sevesorichtlijn

CO2 is een gewone stof, die momenteel niet als gevaarlijk is ingedeeld. Het vervoer van en de opslagplaatsen voor CO2 zijn momenteel dan ook niet opgenomen in Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso-richtlijn). Op grond van de voorafgaande analyse van de informatie waarover de Commissie beschikt, lijken zowel empirische gegevens als gegevens op basis van modellen aan te tonen dat de risico's voor het vervoer van CO2 via pijpleidingen niet groter zijn dan bij het vervoer van aardgas via pijpleidingen. Hetzelfde lijkt te gelden voor vervoer van CO2 per schip, vergeleken met het vervoer van vloeibaar aardgas of LPG per schip. Er zijn ook aanwijzingen dat het gevaar voor ongevallen in CO2-opslagplaatsen, hetzij door een breuk bij de injectie, hetzij door een lek na de injectie, waarschijnlijk niet significant is. De overweging om van CO2 een met name genoemde stof te maken in het kader van de Seveso-richtlijn, zal in detail worden bekeken bij de geplande herziening van de richtlijn eind 2009, begin 2010. Indien de beoordeling een relevant potentieel gevaar voor ongevallen aan het licht brengt, zal de Commissie voorstellen doen om CO2 als een met name genoemde stof met geschikte drempels op te nemen in de herziene Seveso-richtlijn. In dat geval zal de Commissie ook de nodige wijzigingen voorstellen van bijlage III bij Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (milieuaansprakelijkheidsrichtlijn), om ervoor te zorgen dat alle Seveso-installaties waarin superkritisch CO2 wordt behandeld, in de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn worden opgenomen.

Verklaring van de Commissie over de minerale sekwestratie van CO2

De minerale sekwestratie van CO2 (de binding van CO2 in de vorm van anorganische carbonaten) is een potentiële technologie ter bestrijding van de klimaatverandering die in principe kan worden gebruikt door dezelfde categorieën industriële installaties als voor de geologische opslag van CO2. De technologie bevindt zich momenteel echter nog in het ontwikkelingsstadium. Naast het met de opslag van CO2 gepaard gaande energieverlies (1) is er ook bij het minerale carbonatieproces zelf een aanzienlijk energieverlies, dat eerst moet worden aangepakt alvorens kan worden overgegaan tot de commerciële uitvoering. Zoals bij geologische opslag moeten er ook controles worden uitgevoerd om de milieuveiligheid van de technologie te garanderen. Deze controles zullen waarschijnlijk sterk verschillen van die voor geologische opslag, gelet op de fundamentele verschillen tussen de technologieën. In het licht van deze overwegingen zal de Commissie de technische vooruitgang inzake minerale sekwestratie van nabij volgen met het oog op de totstandbrenging van een wettelijk kader voor milieuveilige minerale sekwestratie en de erkenning ervan in het kader van de regeling voor de handel in emissierechten, wanneer de technologie een geschikt stadium van ontwikkeling heeft bereikt. Gezien de interesse van de lidstaten in de technologie en het tempo van de technologische vooruitgang is een eerste beoordeling aangewezen tegen 2014, of vroeger als de omstandigheden dat rechtvaardigen.


(1)  „Energieverlies” is de term die wordt gebruikt om aan te geven dat een installatie voor de opslag of mineralisering van CO2 een deel van haar energie voor die processen gebruikt en zo meer energie nodig heeft dan een installatie met een soortgelijke output zonder opslag of mineralisering.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/138


Monitoring en vermindering van broeikasgassen afkomstig van brandstoffen (wegvervoer en binnenvaart) *** I

P6_TA(2008)0613

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (COM(2007)0018 — C6-0061/2007 — 2007/0019(COD))

(2010/C 45 E/45)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0018),

gelet op artikel 251, lid 2, artikel 95 en artikel en 175, lid 1 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0061/2007),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0496/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   neemt nota van de verklaringen van de Commissie, in bijlage bij deze resolutie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2007)0019

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/30/EG.)


BIJLAGE

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

De Commissie bevestigt dat de in artikel 7 bis, lid 2, onder b) en c), bedoelde verminderingen met 2 % niet bindend zijn en dat bij de herziening het niet-bindende karakter ervan aan de orde zal worden gesteld.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/139


Emissienormen voor nieuwe personenauto's *** I

P6_TA(2008)0614

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (COM(2007)0856 — C6-0022/2008 — 2007/0297(COD))

(2010/C 45 E/46)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0856),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0022/2008),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie(A6-0419/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   neemt nota van de verklaringen van de Commissie, in bijlage bij deze resolutie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2007)0297

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 443/2009.)


BIJLAGE

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

De Commissie bevestigt dat zij voornemens is in 2009 een herziening voor te stellen van Richtlijn 1999/94/EG betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat de consument passende informatie over de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's ontvangt.

Uiterlijk in 2010 zal de Commissie Richtlijn 2007/46/EG toetsen, zodat de aanwezigheid van innoverende technologieën („milieu-innovaties”) in een voertuig en de gevolgen daarvan voor de specifieke CO2-emissies van het voertuig kunnen worden meegedeeld aan de autoriteiten in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht en de rapportage overeenkomstig de verordening.

De Commissie zal tevens de opstelling en uitvoering overwegen van eisen inzake de uitrusting van auto's met brandstofverbruikmeters als middel om een meer brandstofefficiënte wijze van autorijden aan te moedigen. In dit verband zal de Commissie overwegen de kaderwetgeving inzake typegoedkeuring te wijzigen en de noodzakelijke technische normen uiterlijk in 2010 aan te nemen.

De Commissie moet zich echter houden aan de doelstellingen van haar initiatief inzake betere regelgeving en haar voorstellen schragen op een uitgebreide beoordeling van de gevolgen en de voordelen. Met het oog hierop en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zal de Commissie de behoefte aan nieuwe wetgevingsvoorstellen blijven evalueren maar behoudt zij zich het recht voor te beslissen of en wanneer zij dergelijke voorstellen zal doen.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/141


Aspecten van de organisatie van de arbeidstijd *** II

P6_TA(2008)0615

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (10597/2/2008 — C6-0324/2008 — 2004/0209(COD))

(2010/C 45 E/47)

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (10597/2/2008 — C6-0324/2008),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0607),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2005)0246),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0440/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 292.


P6_TC2-COD(2004)0209

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 137 van het Verdrag wordt bepaald dat de Gemeenschap het optreden van de lidstaten ter verbetering van het arbeidsmilieu ondersteunt en aanvult om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen. In op grond van dit artikel vastgestelde richtlijnen moet worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

(2)

In Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad  (4) worden minimumvoorschriften vastgesteld op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd, met name met betrekking tot dagelijkse en wekelijkse rusttijd, pauzes, ║ maximale wekelijkse arbeidstijd, jaarlijkse vakantie en aspecten van nacht- en ploegenarbeid en het werkrooster.

(3)

Artikel 19, alinea 3 en artikel 22, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2003/88/EG schrijven voor dat deze bepalingen vóór 23 november 2003 opnieuw moeten worden bezien.

(4)

Meer dan tien jaar na de vaststelling van Richtlijn 93/104/EG van de Raad ║ (5), de eerste richtlijn inzake de organisatie van de arbeidstijd, is het noodzakelijk geworden om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen en met verzoeken van zowel werkgevers- als werknemerszijde, en zich de middelen te verschaffen om te voldoen aan de doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid die in het kader van de Lissabonstrategie op 22 en 23 maart 2005 door de Europese Raad zijn vastgesteld.

(5)

De combinatie van werk en gezin is eveneens een essentiële voorwaarde om de doelstellingen te verwezenlijken die de Europese Unie zich in de Lissabonstrategie heeft gesteld, met name om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten. Beoogd wordt om niet alleen een bevredigender arbeidsklimaat te scheppen, maar ook om beter in te spelen op de behoeften van de werknemers, met name die met gezinsverantwoordelijkheid. Een aantal wijzigingen in deze richtlijn heeft ten doel een betere combinatie van werk en gezin mogelijk te maken.

(6)

In dit verband is het aan de lidstaten om de sociale partners aan te moedigen om op het geschikte niveau akkoorden te sluiten opdat werk en gezin beter met elkaar kunnen worden gecombineerd.

(7)

De bescherming van de veiligheid en ║ gezondheid van de werknemers moet worden versterkt gezien de behoefte aan nieuwe vormen van organisatie van de arbeidstijd ; voorts moeten er arbeidstijdmodellen worden ingevoerd die mogelijkheden bieden voor levenslang leren en er moet ook een nieuw evenwicht gevonden worden tussen het combineren van werk en gezinsleven, enerzijds, en een flexibelere organisatie van de arbeidstijd, anderzijds.

(8)

Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zijn de bepalende kenmerken bij de beoordeling van het begrip „arbeidstijd” de verplichting om op een door de werkgever aangegeven plaats aanwezig en tot diens beschikking te zijn voor ogenblikkelijke dienstverrichting wanneer zulks nodig is.

(9)

In omstandigheden waarin de werknemers geen rusttijden zijn toegestaan , moeten ▐ compenserende rusttijden na de dienstperioden worden verleend, overeenkomstig de geldende wetgeving, collectieve overeenkomsten of andere akkoorden tussen de sociale partners .

(10)

De bepalingen betreffende de referentieperiode voor maximale wekelijkse werktijd moeten eveneens worden herzien, teneinde deze beter af te stemmen op de behoeften van werkgevers en werknemers, onder voorbehoud van garanties voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers.

(11)

Wanneer de duur van de arbeidsovereenkomst minder dan één jaar bedraagt, mag de referentieperiode niet langer zijn dan de duur van de arbeidsovereenkomst.

(12)

De ervaring met de toepassing van artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2003/88/EG, wijst uit dat de louter individuele uiteindelijke beslissing om artikel 6 van die richtlijn niet toe te passen, problemen oplevert met betrekking tot de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers en de keuzevrijheid van de werknemer. Derhalve dient de uitzondering die in deze clausule wordt gemaakt niet langer van toepassing te zijn.

(13)

Voor werknemers met meer dan één arbeidsovereenkomst is het belangrijk maatregelen te nemen om te verzekeren dat de arbeidstijd van de werknemer gedefinieerd wordt als de som van de uit hoofde van elk van de overeenkomsten gewerkte arbeidstijd.

(14)

Overeenkomstig artikel 138, lid 2, van het Verdrag heeft de Commissie de sociale partners op communautair niveau geraadpleegd over de mogelijke richting van een communautair optreden ter zake.

(15)

De Commissie achtte naar aanleiding van deze raadpleging een communautair optreden wenselijk, en heeft de sociale partners op communautair niveau opnieuw geraadpleegd over de inhoud van het beoogde voorstel, overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Verdrag.

(16)

Na afloop van deze tweede raadplegingsronde hebben de sociale partners de Commissie niet in kennis gesteld van hun wens, bedoeld in artikel 139 van het Verdrag, om het proces in te leiden dat zou kunnen uitmonden in de sluiting van een overeenkomst.

(17)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk modernisering van de communautaire wetgeving betreffende de organisatie van de arbeidstijd, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(18)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (6) worden erkend. Deze richtlijn heeft met name ten doel de volledige eerbiediging van het recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden te waarborgen, als bedoeld in artikel 31 van het Handvest en met name in lid 2 van genoemd artikel, dat bepaalt dat „iedere werknemer recht heeft op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon”.

(19)

Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn wordt het algemene beschermingsniveau van de werknemers inzake veiligheid en gezondheid op het werk gehandhaafd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/88/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 2 worden de volgende punten ingevoegd:

„1 bis.   „aanwezigheidsdienst”: tijd gedurende welke de werknemer op zijn werkplek beschikbaar moet zijn om, op verzoek van de werkgever, zijn werkzaamheden te verrichten of zijn functie uit te oefenen.

1 ter.   „werkplek”: plaats of plaatsen waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht of zijn functie uitoefent, en die wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de arbeidsverhouding of -overeenkomst die op de werknemer van toepassing is.

1 quater.   „periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst”: tijd gedurende welke de werknemer aanwezigheidsdienst heeft in de zin van punt 1 bis, maar door zijn werkgever niet gevraagd wordt om daadwerkelijk zijn werkzaamheden te verrichten of zijn functie uit te oefenen.”

2)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Aanwezigheidsdienst

De totale periode van de aanwezigheidsdienst, met inbegrip van de periodes van inactiviteit wordt als arbeidstijd beschouwd ▐ .

Door middel van collectieve overeenkomsten of andere akkoorden tussen de sociale partners, dan wel door middel van wetgeving of regelingen, kunnen de periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst echter op een specifieke wijze worden berekend om te voldoen aan de gemiddelde maximale arbeidstijd per week die is vastgelegd in artikel 6, mits voldaan wordt aan de algemene beginselen inzake de bescherming van veiligheid en gezondheid van de werknemers .

De periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in artikel 3 respectievelijk artikel 5 bedoelde rusttijden ▐ .

Artikel 2 ter

Berekening van de arbeidstijd

Voor werknemers met meer dan één arbeidsovereenkomst is de arbeidstijd van de werknemer de som van de uit hoofde van elk van de overeenkomsten gewerkte arbeidstijd.

Artikel 2 quater

Combineren van werk en gezin

De lidstaten moedigen de sociale partners op het adequate niveau met inachtneming van hun autonomie aan akkoorden te sluiten voor een betere combinatie van werk en gezin.

De lidstaten zorgen ervoor dat, onverminderd Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (7) en in overleg met de sociale partners:

werkgevers werknemers ruim van tevoren op de hoogte stellen van wijzigingen in het werkrooster, en

werknemers het recht hebben te verzoeken om wijzigingen in hun werkuren of werkroosters, en werkgevers verplicht zijn dergelijke verzoeken ernstig in overweging te nemen, rekening houdend met de eisen van flexibiliteit voor werkgever en werknemer. Een werkgever mag een dergelijk verzoek alleen afwijzen als de organisatorische nadelen voor de werkgever onevenredig groter zijn dan de baten voor de werknemer.

3)

artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

║ lid 1 wordt als volgt gewijzigd :

i)

in de inleidende formule de woorden „van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16” vervangen door „van de artikelen 3 tot en met 6, artikel 8 en artikel 16, onder a) en c)”;

ii)

letter a) wordt vervangen door:

„a)

algemeen leidinggevende directieleden (of personen in een vergelijkbare functie), hooggeplaatst leidinggevend personeel dat rechtstreeks ondergeschikt aan hen is en personen die rechtstreeks door de raad van bestuur worden benoemd,”

b)

in lid 2 worden de woorden „Mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden” vervangen door „Mits de betrokken werknemers, na de dienstperioden, overeenkomstig de geldende wetgeving, collectieve overeenkomsten, of andere akkoorden tussen de sociale partners, gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden”;

c)

in de inleidende zin van lid 3 worden de woorden „van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16” vervangen door „van de artikelen 3, 4, 5 en 8 en artikel 16, onder a) en c)”;

d)

lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„5.   Overeenkomstig lid 2 van dit artikel kunnen afwijkingen van artikel 6 worden toegestaan in het geval van artsen in opleiding, zulks in overeenstemming met het bepaalde in de tweede tot en met de zesde alinea van dit lid.”

ii)

de laatste alinea wordt geschrapt;

4)

in artikel 18, derde alinea, worden de woorden „mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden” vervangen door „mits de betrokken werknemers, na de dienstperioden, overeenkomstig de geldende wetgeving, collectieve overeenkomsten, of andere akkoorden tussen de sociale partners, gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden”;

5)

artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Beschränkungen der Abweichungen von den Bezugszeiträumen

▐ In afwijking van artikel 16, onder b), hebben de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, toestaan dat, de mogelijkheid om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen, de referentieperiode op maximaal twaalf maanden wordt gesteld:

a)

bij collectieve overeenkomst of akkoord tussen de sociale partners, zoals bedoeld in artikel 18; of

b)

bij wet- of regelgeving na raadpleging van de sociale partners op het adequate niveau in gevallen waarin de werknemers niet worden beschermd door collectieve overeenkomsten of andere bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners, mits de desbetreffende lidstaat maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat werkgevers :

i)

de werknemers of hun vertegenwoordigers informeren en raadplegen over de invoering van het voorgestelde werkrooster of wijzigingen daarvan;

ii)

de nodige maatregelen treffen voor het voorkomen of wegnemen van gezondheids- en veiligheidsrisico's die verband kunnen houden met het voorgestelde werkrooster.

Wanneer de lidstaten gebruik maken van de mogelijkheid van alinea 1, onder b), zorgen zij ervoor dat de werkgevers hun verplichtingen, zoals die in Afdeling II van Richtlijn 89/391/EEG zijn vastgesteld, nakomen.”

6)

artikel 22 wordt vervangen door:

„Artikel 22

Diverse bepalingen

1.   Hoewel als algemeen beginsel geldt dat de maximale wekelijkse arbeidstijd in de Europese Unie 48 uur bedraagt en werknemers in de Europese Unie in de praktijk slechts bij uitzondering langer werken, kunnen de lidstaten besluiten artikel 6 niet toe te passen gedurende een overgangsperiode die afloopt … (8), mits zij de nodige maatregelen nemen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers. In deze mogelijkheid moet echter uitdrukkelijk voorzien zijn in de collectieve overeenkomst, het akkoord tussen de sociale partners op het adequate niveau of in de nationale wetgeving na raadpleging van de sociale partners op het adequate niveau.

2.   De lidstaten die van deze bedoelde mogelijkheid gebruik willen maken, moeten in ieder geval de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat:

a)

geen enkele werkgever verlangt dat een werknemer meer dan 48 uur werkt tijdens een periode van zeven dagen, berekend als gemiddelde van de in artikel 16, onder b), bedoelde referentieperiode, tenzij de werknemer schriftelijk met het verrichten van dergelijke arbeid heeft ingestemd. Deze instemming geldt ten hoogste voor zes maanden en kan worden verlengd;

b)

geen enkele werknemer door toedoen van zijn werkgever nadeel ondervindt van het feit dat hij niet bereid is dergelijke arbeid te verrichten of zijn instemming om een of andere reden intrekt;

c)

instemming gegeven:

i)

bij de ondertekening van de individuele arbeidsovereenkomst of tijdens de proeftijd; of

ii)

tijdens de eerste vier weken van de arbeidsverhouding

van nul en generlei waarde is;

d)

iedere werknemer in de eerste zes maanden na de sluiting van een geldige arbeidsovereenkomst, of gedurende en tot drie maanden na afloop van de in zijn overeenkomst gespecificeerde proeftijd, indien dat langer is, zijn instemming om dergelijke arbeid te verrichten met onmiddellijke ingang kan intrekken door zijn werkgever daarvan tijdig schriftelijk in kennis te stellen. Daarna kan de werkgever van de werknemer verlangen dat hij zijn instemming schriftelijk intrekt met inachtneming van een opzeggingstermijn die niet meer dan twee maanden mag bedragen;

e)

de werkgever van alle werknemers die dergelijke arbeid verrichten, registers bijhoudt aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat deze richtlijn wordt nageleefd;

f)

de registers ter beschikking worden gesteld van de bevoegde autoriteiten die, in verband met de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, de mogelijkheid om de maximale wekelijkse arbeidstijd te overschrijden, kunnen verbieden of beperken;

g)

de werkgever de bevoegde autoriteiten, op hun verzoek, inlichtingen verstrekt over de gevallen waarin werknemers ermee hebben ingestemd om tijdens een periode van zeven dagen, berekend als gemiddelde voor de in artikel 16, onder b), bedoelde referentieperiode, langer dan 48 uur te werken, alsook de registers aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat deze richtlijn wordt nageleefd.

7)

artikel 24 wordt vervangen door:

„Artikel 24

Verslagen

1.   De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds zijn vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen.

2.   De lidstaten brengen de Commissie om de vijf jaar verslag uit over de praktische tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn, onder vermelding van de standpunten van de sociale partners.

De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats hiervan in kennis.

3.   Die Kommission legt dem Europäischen Parlament, dem Rat und dem Europäischen Wirtschafts- und Sozialausschuss ab dem 23. November 1996 alle fünf Jahre einen Bericht über die Anwendung dieser Richtlinie unter Berücksichtigung der Absätze 1 und 2 vor.”

Artikel 2

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op … (9) van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee. Ze zien er in het bijzonder op toe dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over gepaste procedures beschikken voor de uitvoering van de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet.

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (9) aan deze richtlijn te voldoen, of dragen er zorg voor dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige bepalingen in werking doen treden, waarbij de lidstaten alle nodige maatregelen dienen te treffen opdat de sociale partners te allen tijde voor de op grond van deze richtlijn vereiste resultaten kunnen instaan. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 267 van 27.10.2005, blz. 16.

(2)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 69.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 mei 2005 (PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 292), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 september 2008(PB C 254 E van 7.10.2008, blz. 26) en standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2008.

(4)  PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.

(5)  PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18. ║.

(6)   PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(7)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29..”

(8)   36 maanden na de inwerkingtreding van Richtlijn 2009/…/EG van … van het Europees Parlement en de Raad [tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd].

(9)  Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/149


Grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid *** I

P6_TA(2008)0616

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid (COM(2008)0151 — C6-0149/2008 — 2008/0062(COD))

(2010/C 45 E/48)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0151),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 71, lid 1, letter c), van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0149/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0371/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0062

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1, onderc),

Gezien het voorstel van de Commissie ║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie voert een beleid voor een betere verkeersveiligheid om tot een daling van het aantal doden en gewonden en van de materiële schade te komen. Een consequente tenuitvoerlegging van sancties voor verkeersovertredingen die de verkeersveiligheid in het gedrang brengen, is een belangrijk instrument om deze doelstelling te bereiken.

(2)

Bij gebrek aan passende instrumenten worden geldboeten voor bepaalde verkeersovertredingen vaak niet geïnd wanneer het voertuig waarmee de overtreding wordt begaan, in een andere lidstaat is ingeschreven dan die waar de overtreding werd begaan.

(3)

Om de verkeersveiligheid in de hele Europese Unie te verbeteren en een gelijke behandeling van binnen- en buitenlandse overtreders te waarborgen, moet de handhaving worden vergemakkelijkt, ongeacht de lidstaat waar het voertuig waarmee de overtreding wordt begaan, is ingeschreven. Hiertoe moet een systeem voor de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie worden opgezet.

(4)

Een dergelijk systeem is met name nuttig wanneer een verkeersovertreding, zoals te snel rijden of door het rode licht rijden, met automatische apparatuur is geregistreerd en de identiteit van de overtreder niet onmiddellijk kan worden achterhaald. Het is eveneens nuttig voor de afhandeling van overtredingen waarbij het kentekennummer moet worden gecontroleerd van een voertuig dat is aangehouden. Dit geldt in het bijzonder voor rijden onder invloed.

(5)

Het systeem dient van toepassing te zijn op verkeersovertredingen die een ernstige bedreiging vormen voor de verkeersveiligheid en in de wetgeving van alle lidstaten als verkeersovertredingen zijn gedefinieerd. Deze overtredingen zijn te hoge snelheid, rijden onder invloed, het niet dragen van de veiligheidsgordel en door het rode licht rijden. De Commissie blijft de ontwikkelingen in de Europese Unie volgen met betrekking tot andere verkeersovertredingen die een ernstige bedreiging voor de verkeersveiligheid vormen. Na de indiening van een verslag over de uitvoering van onderhavige richtlijn twee jaar na de inwerkingtreding ervan, stelt de Commissie zo nodig een herziening van de richtlijn voor om haar toepassingsgebied eventueel uit te breiden tot andere categorieën van verkeersovertredingen .

(6)

Om te waarborgen dat de verkeersveiligheid toereikend is en de toepasselijke geldboetes evenredig zijn, wordt de Commissie opgeroepen om met de lidstaten gesprekken te voeren over de invoering van vaste geldboetes voor verkeersovertredingen en de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten aan te moedigen.

(7)

Om de doelmatigheid van het handhavingssysteem te waarborgen, moet dat betrekking hebben op alle fasen tussen de vaststelling van een overtreding en de verzending van een bekeuring, op basis van de modelbekeuring, naar de kentekenhouder van het betrokken voertuig. Zodra een definitieve beslissing is genomen, kan het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties van 24 februari 2005  (4) van toepassing zijn. Indien dat kaderbesluit niet kan worden toegepast, bijvoorbeeld omdat sanctiebesluiten niet onder het strafrecht vallen, moet de effectiviteit van de sancties toch worden gewaarborgd door andere uitvoeringsmaatregelen. Er moet een minimumnorm worden vastgesteld voor bekeuringsformulieren, inclusief het antwoordformulier daarbij en er moet worden gezorgd voor een grotere compatibiliteit van de toezendingsprocedures, opdat de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van sancties betrouwbaarder en doelmatiger wordt.

(8)

Voorts dient de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie snel te gebeuren, via elektronische weg. Het is wenselijk dat hiertoe veilige communautaire elektronische netwerken worden opgezet die het mogelijk maken dat de informatie veilig wordt uitgewisseld en de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde data garanderen .

(9)

Aangezien de identiteitsgegevens van een overtreder van persoonlijke aard zijn, dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5) wordt nageleefd. Wanneer hij in kennis wordt gesteld van de overtreding, moet de overtreder dienovereenkomstig informatie ontvangen over zijn rechten op toegang tot de data en op eventuele rectificatie of vernietiging ervan, alsook over de maximale termijn gedurende welke de data mogen worden bewaard.

(10)

De in het kader van onderhavige richtlijn verzamelde gegevens mogen, afgezien van het feit dat ze slechts tijdelijk mogen worden opgeslagen, onder geen beding worden gebruikt voor andere doeleinden dan de afwikkeling van verkeersovertredingen. De Commissie en de lidstaten moeten bij de verwerking van de persoonsgegevens en het beheer van het communautaire elektronische netwerk dan ook waarborgen dat de verzamelde gegevens niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan die welke specifiek gerelateerd zijn aan de verkeersveiligheid.

(11)

De lidstaten moeten hun methoden op het gebied van verkeerscontroles harmoniseren zodat hun praktijken onderling op EU-schaal vergeleken kunnen worden. In iedere lidstaat moeten daarom minimumnormen voor controlepraktijken worden ontwikkeld.

(12)

De technische apparatuur voor verkeersveiligheidscontroles moet in de toekomst ook worden geharmoniseerd om te zorgen voor een convergentie van de controlemaatregelen tussen de lidstaten. Een dergelijke technische harmonisatie moet door de Commissie worden voorgesteld bij de in artikel 14 bedoelde herziening.

(13)

De Commissie en de lidstaten moeten de nodige maatregelen treffen om de EU-burgers met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de onderhavige richtlijn voor te lichten en bewuster te maken. Een goede voorlichting over de gevolgen van niet-naleving van de regels op het gebied van de verkeersveiligheid kan een preventief effect hebben op het aantal verkeersovertredingen.

(14)

De Commissie moet zich in de toekomst concentreren op het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende afwikkeling van verkeersovertredingen en dan met name van verkeersovertredingen die ernstige verkeersongevallen veroorzaken.

(15)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(16)

Aan de Commissie moet met name de bevoegdheid worden verleend maatregelen te nemen tot aanpassing van de bijlage. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(17)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid vergemakkelijken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze richtlijn wordt een systeem opgezet om de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van sancties voor de volgende verkeersovertredingen te vergemakkelijken:

a)

te hoge snelheid;

b)

rijden onder invloed;

c)

het niet dragen van de veiligheidsgordel;

d)

door het rode licht rijden.

2.   Deze richtlijn is slechts van toepassing op sancties voor verkeersovertredingen die de vorm hebben van een geldboete of een dergelijke boete omvatten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„houder”: de kentekenhouder van het betrokken voertuig, met inbegrip van motorfietsen;

b)

„staat van de overtreding” de lidstaat waar de overtreding is begaan;

c)

„woonstaat” de lidstaat waar het voertuig waarmee de overtreding is begaan, is ingeschreven;

d)

„bevoegde autoriteit”: een enkel contactpunt in elke lidstaat, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van de uitvoering van deze richtlijn;

e)

„centrale autoriteit”: de autoriteit die in elke lidstaat verantwoordelijk is voor het waarborgen van de databescherming;

f)

„definitief administratief besluit”: elk definitief besluit dat inhoudt dat er een boete moet worden betaald, afgezien van besluiten die vallen onder de definitie gegeven in artikel 1 van Kaderbesluit 2005/214/JBZ;

g)

„te hoge snelheid”: sneller rijden dan de in de staat van de overtreding voor de weg of het voertuigtype vastgestelde maximumsnelheid;

h)

„rijden onder invloed”: rijden met een hoger alcoholgehalte in het bloed dan het in de staat van de overtreding toegestane maximumgehalte;

i)

„het niet dragen van de veiligheidsgordel”: niet voldoen aan de verplichting een veiligheidsgordel te dragen of een kinderbeveiligingssysteem te gebruiken in gevallen waarin dat verplicht is op grond van Richtlijn 91/671/EEG van de Raad (7) of de nationale wetgeving van de staat van de overtreding;

j)

„door het rode licht rijden”: niet stoppen voor een rood verkeerslicht als gedefinieerd in de wetgeving van de staat van de overtreding.

Artikel 3

EU-brede verkeersveiligheidsrichtsnoeren

1.     Om een verkeersveiligheidsbeleid na te streven dat gericht is op een hoog niveau van bescherming van alle weggebruikers in de Europese Unie en rekening houdend met de zeer verschillende situaties in de Europese Unie, dienen de lidstaten, zonder afbreuk te doen aan bestaand strenger beleid en bestaande strengere wetgeving, te zorgen voor een minimum aantal verkeersveiligheidsrichtsnoeren binnen het kader van deze richtlijn. Om deze doelstelling te verwezenlijken stelt de Commissie EU-brede verkeersveiligheidsrichtsnoeren vast overeenkomstig de in artikel 13, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Deze richtsnoeren zijn in overeenstemming met de in dit artikel neergelegde grondbeginselen.

2.     Met betrekking tot snelheid wordt het gebruik van automatische controleapparatuur op autosnelwegen, secundaire wegen en stadswegen aangemoedigd, met name op trajecten van het wegennet met een hoger aantal ongevallen door snelheidsovertredingen dan gemiddeld.

De aanbevelingen die in het kader van deze richtsnoeren worden vastgesteld beogen te waarborgen dat het aantal snelheidscontroles met behulp van automatische apparatuur met 30 % wordt opgevoerd in de lidstaten waar het aantal verkeersdoden hoger is dan het EU-gemiddelde en de daling van het aantal verkeersdoden sinds 2001 lager is geweest dan het EU-gemiddelde. Een toereikende geografische dekking van het grondgebied van elke lidstaat moet worden gewaarborgd.

3.     Met betrekking tot het rijden onder invloed zorgen de lidstaten er vooral voor dat er steekproefsgewijs wordt gecontroleerd op plaatsen waar en tijdstippen waarop de regels veelvuldig worden overtreden en de kans op ongelukken daardoor groter is.

De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste 30 % van de bestuurders jaarlijks gecontroleerd kan worden.

4.     Met betrekking tot het dragen van de veiligheidsgordel worden jaarlijks intensieve controles gedurende minimaal zes weken gehouden in die landen waar minder dan 70 % van de weggebruikers veiligheidsgordels draagt, met name op plaatsen waar en tijdstippen waarop de regels veelvuldig worden overtreden

5.     Met betrekking tot het rijden door het rode licht wordt automatische controleapparatuur met name op die kruispunten gebruikt waar de regels veelvuldig worden overtreden en waar vaker dan gemiddeld ongelukken gebeuren ten gevolge van het rijden door het rode licht.

6.     In de richtsnoeren wordt aan de lidstaten een uitwisseling van goede praktijken aanbevolen, waarbij in het bijzonder aan de lidstaten die het verst gevorderd zijn met automatische controle verzocht wordt technische bijstand te verlenen aan andere lidstaten die hierom verzoeken.

Hoofdstuk II

Bepalingen om de grensoverschrijdende handhaving te vergemakkelijken

Artikel 4

Procedure voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten

1.   Wanneer in een lidstaat een overtreding wordt begaan met een voertuig dat in een andere lidstaat is ingeschreven en deze overtreding niet onmiddellijk door een bevoegde autoriteit van de staat van de overtreding wordt bestraft en afgehandeld, deelt de bevoegde autoriteit van die staat het kentekennummer en informatie betreffende de plaats en datum van de overtreding mee aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaten of de woonstaat, wanneer die bekend is. Zij doet dat in de gevallen en onder de voorwaarden waarin zij deze overtreding ook zou vervolgen wanneer deze zou zijn begaan met een voertuig dat in de eigen lidstaat is ingeschreven.

2.   De bevoegde autoriteiten van de woonstaat delen de volgende informatie onverwijld mee aan uitsluitend de bevoegde autoriteit van de staat van de overtreding:

a)

het merk en model van het voertuig met het betrokken kentekennummer;

b)

wanneer de kentekenhouder een natuurlijke persoon is, zijn naam, adres, geboortedatum en -plaats;

c)

wanneer de kentekenhouder een rechtspersoon is, zijn naam en adres.

3.    De uitwisseling van informatie met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens in dat verband, geschiedt met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG. De door staat van de overtreding meegedeelde informatie wordt niet bewaard door de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten. Deze informatie mag uitsluitend meegedeeld worden voor het in deze richtlijn beoogde doel en na afsluiting van de procedures moeten alle data aantoonbaar worden gewist.

Artikel 5

Gebruik van een elektronisch netwerk

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 4 omschreven informatie via elektronische weg wordt uitgewisseld. Hiertoe nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uiterlijk 12 maanden na de in artikel 15, lid 1, bedoelde datum een communautair elektronisch netwerk en overeenkomstig gemeenschappelijke bepalingen wordt opgezet.

2.   De gemeenschappelijke regels voor de tenuitvoerlegging van lid 1 worden door de Commissie vastgesteld tegen de in artikel 15, lid 1, bedoelde datum overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 13 , lid 2 .

In de gemeenschappelijke regels worden voorschriften opgenomen inzake:

a)

het formaat van de uitgewisselde gegevens;

b)

de technische procedures voor de elektronische uitwisseling van de gegevens tussen de lidstaten, waarbij de bescherming en vertrouwelijkheid van de uitgewisselde data worden gewaarborgd;

c)

de regels inzake betreffende de veiligheid en bescherming van persoonlijke gegevens, ten einde te voorkomen dat gegevens gebruikt worden voor andere doeleinden dan die waarvoor zij zijn vergaard.

Artikel 6

Bekeuringen

1.   Na ontvangst van de in artikel 4, lid 2, genoemde gegevens, zendt de autoriteit van de lidstaat van de overtreding die voor de vervolging van de in deze richtlijn bedoelde overtredingen bevoegd is een bekeuring naar de houder. Deze bekeuring wordt opgesteld op basis van het model in de bijlage.

2.   In de bekeuring worden ten minste vermeld: het voorwerp van de bekeuring, de naam van de autoriteit die bevoegd is voor de tenuitvoerlegging van de geldboete en de naam van de centrale autoriteit die is belast met de tenuitvoerlegging van onderhavige richtlijn. Tevens wordt de overtreding nader omschreven , wordt de te betalen geldboete vermeld en de meest eenvoudige wijzen van betaling, alsook de uiterste datum waarop dit dient te geschieden en worden de mogelijkheden om verzet aan te tekenen tegen de grond voor het uitschrijven van de bekeuring en in beroep te gaan tegen een besluit om een boete op te leggen alsook de daartoe strekkende procedures toegelicht.

3.     Geldboetes die krachtens deze richtlijn worden opgelegd, houden geen discriminatie in op grond van nationaliteit en worden opgelegd krachtens de wet van het land waar de overtreding is begaan.

4.   In de bekeuring moet de houder worden meegedeeld dat hij binnen een bepaalde termijn een antwoordformulier dient in te vullen indien hij de geldboete weigert te betalen. Ook wordt de houder ervan in kennis gesteld dat een eventuele weigering om te betalen zal worden doorgezonden aan de bevoegde autoriteit van de woonstaat om uitvoering te geven aan het besluit.

5.     In de bekeuring wordt de houder meegedeeld dat zijn persoonsgegevens zullen worden verwerkt met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG en wordt hem gewezen op zijn recht van toegang en zijn recht op verbetering en verwijdering van gegevens als vermeld in artikel 11 van deze richtlijn.

6.     Ingeval de houder niet de bestuurder was op het tijdstip waarop de overtreding werd begaan, moet de houder de identiteit van de bestuurder meedelen overeenkomstig het recht van de woonstaat. Dit is niet van toepassing in gevallen waarin er een overeenkomst tussen twee of meer lidstaten bestaat die een oplossing biedt voor de problemen die voortvloeien uit de toepassing van dit artikel.

7.   De bekeuring wordt aan de houder meegedeeld in de officiële taal of talen van de woonstaat, zoals door deze bepaald.

8.   De Commissie kan de modelbekeuring aanpassen teneinde rekening te houden met technische ontwikkelingen. Deze maatregelen, die niet-essentiële technische onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

9.     In het kader van deze richtlijn wordt er geen geldboete opgelegd voor overtredingen die begaan zijn vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Artikel 7

Afwikkeling van verkeersovertredingen

1.     Indien de geldboete niet is betaald en de geschillen- of beroepsprocedures zijn doorlopen, is het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van toepassing op de geldboetes als bedoeld in artikel 1 van dit kaderbesluit.

2.     In de gevallen vermeld in lid 1, waar betaling uitblijft, maar die geldboetes betreffen die niet binnen het toepassingsgebied van dat kaderbesluit vallen, zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de overtreding het definitieve besluit toe aan de bevoegde autoriteit van de woonstaat om uitvoering te geven aan de geldboete.

Artikel 8

Erkenning en inning van geldboetes

1.     De bevoegde autoriteit van de woonstaat erkent zonder verdere formaliteiten een administratieve eindbeslissing waarbij een geldboete is opgelegd en die hem overeenkomstig artikel 7, lid 2 is toegezonden en neemt onverwijld alle nodige maatregelen om er uitvoering aan te geven, tenzij de bevoegde autoriteit besluit zich te beroepen op een van de volgende redenen voor niet-erkenning of niet-uitvoering:

a)

het recht van de woonstaat voorziet in een immuniteit, die tenuitvoerlegging van het besluit onmogelijk maakt;

b)

de betrokkene is niet op de hoogte gesteld van zijn recht om in beroep te gaan en van de termijn die daarvoor geldt.

2.     De uitvoering van het besluit waarbij de geldboete wordt opgelegd door de bevoegde autoriteit van de woonstaat valt onder de wetgeving van de woonstaat, op dezelfde wijze als een geldboete van de woonstaat.

3.     De bevoegde autoriteit van de staat van de overtreding stelt de bevoegde autoriteit van de woonstaat onverwijld in kennis van ieder besluit of iedere maatregel ten gevolge waarvan het besluit niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De bevoegde autoriteit van de woonstaat beëindigt de tenuitvoerlegging van het besluit zodra hij door de bevoegde autoriteit van de staat van de overtreding in kennis is gesteld van dat besluit of die maatregel.

Artikel 9

Informatieverstrekking door de woonstaat

De bevoegde autoriteit van de woonstaat stelt de bevoegde autoriteit van de staat van de overtreding onverwijld, op eender welke wijze in kennis, waarbij het volgende schriftelijk wordt vastgelegd:

a)

de toezending van het besluit aan de bevoegde autoriteit;

b)

ieder besluit om geen uitvoering te geven aan een besluit, met redenen omkleed;

c)

de tenuitvoerlegging van het besluit zodra de tenuitvoerlegging is voltooid.

Artikel 10

Centrale autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst een centrale autoriteit aan om ondersteuning te bieden bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

2.   Elke lidstaat deelt binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn de naam en het adres van de door hem overeenkomstig dit artikel aangewezen centrale autoriteit mee aan de Commissie.

3.   De Commissie deelt de in lid 2 bedoelde informatie mee aan de andere lidstaten.

Artikel 11

Recht van toegang, recht op verbetering en verwijdering van gegevens

1.   Onverminderd de rechten die de betrokkenen hebben op grond van de nationale wetgeving krachtens artikel 12, onder a) van Richtlijn 95/46/EG, kan eenieder verzoeken om mededeling van de in zijn woonstaat bewaarde persoonsgegevens die zijn toegezonden aan de verzoekende lidstaat.

2.   Onverminderd de naleving van de procedurevoorschriften inzake beroep en de verhaalmogelijkheden in de betrokken lidstaat, kan eenieder verzoeken om rectificatie van onjuiste persoonsgegevens of de onverwijlde schrapping van onrechtmatig bewaarde gegevens.

3.   Betrokkenen kunnen de in lid 2 genoemde rechten uitoefenen via de centrale autoriteit van hun woonstaat.

Artikel 12

Voorlichting van de bestuurders in de Europese Unie

(1)     De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor voldoende voorlichting van de weggebruikers over de uitvoeringsmaatregelen van onderhavige richtlijn. Deze informatie kan onder meer worden verstrekt door organisaties voor verkeersveiligheid, non-gouvernementele organisaties op het gebied van verkeersveiligheid of automobielclubs.

De lidstaten verzekeren zich ervan dat de regels inzake maximale snelheden op verkeersborden worden aangegeven bij elke grensovergang aan de autosnelwegen.

2.     De Commissie plaatst op haar internetsite een samenvatting van de in de lidstaten van kracht zijnde regels die binnen het toepassingsbereik van onderhavige richtlijn vallen.

Hoofdstuk III

Comiteprocedure

Artikel 13

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de handhaving van de verkeersveiligheid. ║

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5, onder a), leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 14

Herziening en verslaglegging

1.     Voor … (8) legt de Commissie het Parlement en de Raad een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn door de lidstaten en de effectiviteit ervan in het licht van de doelstelling om een daling van het aantal verkeersdoden bereiken.

2.     Op basis van dit verslag bestudeert de Commissie de mogelijkheden om het toepassingsbereik van de richtlijn uit te breiden tot andere verkeersovertredingen.

3.     In hetzelfde verslag doet de Commissie voorstellen om de controleapparatuur te harmoniseren aan de hand van communautaire criteria en de controleprocedures op het gebied van verkeersveiligheid.In diesem Bericht unterbreitet die Kommission Vorschläge, die eine Harmonisierung der Kontrollgeräte auf der Grundlage gemeinschaftlicher Kriterien und der Kontrollpraktiken im Bereich der Straßenverkehrssicherheit ermöglichen.

4.     In dit verslag geeft de Commissie voorts een evaluatie van de wijze waarop de lidstaten op basis van vrijwilligheid uitvoering hebben gegeven aan de EU-brede verkeersveiligheidsrichtsnoeren genoemd in artikel 3 en beraadt zij zich over de wenselijkheid om deze in die richtsnoeren opgenomen aanbevelingen een verplicht karakter te geven. Desgewenst kan de Commissie een voorstel tot wijziging van deze richtlijn indienen.

Hoofdstuk IV

Slotbepalingen

Artikel 15

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twaalf maanden na haar inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C …

(2)   PB C 310 van 5.12.2008, blz. 9.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2008.

(4)  PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16.

(5)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. ║.

(7)  Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 26) ║.

(8)   Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE

BEKEURINGSFORMULIER

als bedoeld in artikel 6

[TITELPAGINA]

[Naam, adres en telefoonnummer van de afzender] [Naam en adres van de geadresseerde]

kennisgeving

van een verkeersovertreding in… [lidstaat waar de overtreding is begaan]

[de tekst hierboven wordt in alle officiële EU-talen op de titelpagina afgedrukt]

BLZ. 2

Op [datum…] is een verkeersovertreding, begaan met het voertuig met kentekennummer…

van het merk…, model…, vastgesteld door… [naam van de bevoegde instantie].

U staat geregistreerd als kentekenhouder van het voornoemde voertuig.

Een nadere omschrijving van de overtreding vindt u hierna op blz. 3.

De geldboete voor deze overtreding bedraagt… euro/nationale munteenheid.

De boete moet uiterlijk worden betaald op…

Indien u deze geldboete weigert te betalen, dient u het bijgevoegde antwoordformulier in te vullen (blz. 4) en op te sturen naar het vermelde adres. Dit antwoordformulier kan door [de bevoegde autoriteit van de staat van de overtreding] worden toegezonden aan [de bevoegde autoriteit van de woonstaat] om uitvoering te geven aan het besluit tot oplegging van een geldboete .

INFORMATIE

Deze zaak zal worden onderzocht door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van overtreding.

Indien geen vervolging wordt ingesteld, wordt u hierover binnen 60 dagen na ontvangst van het antwoordformulier geïnformeerd.

Indien vervolging wordt ingesteld, is de volgende procedure van toepassing:

[In te vullen door de staat van overtreding: vermelden welke procedure zal worden gevolgd, met inbegrip van mogelijkheden om in beroep te gaan tegen een besluit om vervolging in te stellen. De volgende informatie moet in elk geval worden vermeld: naam en adres van de autoriteit die bevoegd is om vervolging in te stellen; betalingstermijn; naam en adres van de betrokken beroepsinstantie; beroepstermijn].

BLZ. 3

Nadere omschrijving van de overtreding

a)

Gegevens van het voertuig waarmee de overtreding is begaan:

Kentekennummer:

Land van inschrijving:

Merk en model:

b)

Informatie betreffende de overtreding:

Plaats, datum en tijdstip waarop de overtreding is begaan:

Aard en wettelijke omschrijving van de overtreding:

Te hoge snelheid, rijden onder invloed van alcohol, het niet dragen van een veiligheidsgordel of niet gebruiken van een kinderbeveiligingssysteem, door het rode licht rijden (1)

Gedetailleerde beschrijving van de overtreding:

Verwijzing naar de relevante wettelijke bepaling(en):

Beschrijving van of verwijzing naar het bewijs van de overtreding:

c)

Informatie betreffende de apparatuur waarmee de overtreding is vastgesteld (2):

Type apparatuur voor de vaststelling van snelheidsovertredingen, rijden onder invloed, door het rood licht rijden of het niet dragen van een veiligheidsgordel (1):

Specificatie van de apparatuur:

Identificatienummer van het toestel:

Vervaldatum van de jongste ijking:

d)

Door het toestel opgetekende resultaat:

[voorbeeld voor snelheidovertredingen; andere overtredingen toevoegen:]

Toegestane maximumsnelheid:

Gemeten snelheid:

Gemeten snelheid na aftrek van de foutenmarge:

BLZ. 4

ANTWOORDFORMULIER

(Invullen in hoofdletters en aankruisen wat van toepassing is)

A.   Identiteit van de bestuurder:

Was u de bestuurder van het voertuig op het ogenblik waarop de overtreding werd begaan?

(ja/nee)

Zo ja, gelieve de volgende gegevens te verstrekken:

Naam en voornaam:

Geboorteplaats en -datum:

Nummer van het rijbewijs:… afgegeven op (datum):… te (plaats):

Adres:

Indien u niet de bestuurder van het voertuig was op het ogenblik waarop de overtreding is begaan, bent u dan in staat de identiteit van de bestuurder aan te geven?

(ja/nee)

Zo ja, gelieve de volgende gegevens te verstrekken:

Naam en voornaam:

Geboorteplaats en -datum:

Nummer van het rijbewijs:… afgegeven op (datum):… te (plaats):

Adres:

B.   Vragenlijst:

(1)

Is het voertuig, merk… met kentekennummer…, op uw naam ingeschreven?

ja/nee

Zo nee, de kentekenhouder is:

(naam, voornaam, adres)

(2)

Bevestigt u dat u de overtreding heeft begaan?

ja/nee

(3)

Indien u dit ontkent en wanneer u weigert de identiteit van de bestuurder bekend te maken , specificeer waarom:

Gelieve het ingevulde formulier binnen 60 dagen na de datum van kennisgeving op te sturen naar de volgende instantie:

op het volgende adres:


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(2)  Niet van toepassing indien geen apparatuur is gebruikt.


Donderdag, 18 december 2008

23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/163


Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie

P6_TA(2008)0619

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2008)0732 — C6-0393/2008 — 2008/2317(ACI))

(2010/C 45 E/49)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0732 — C6-0393/2008),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1), en met name punt 26 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (2),

gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, goedgekeurd tijdens het overleg op 17 juli 2008 over het Solidariteitsfonds,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0474/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 december 2008

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1), en met name punt 26 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (2),

gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft een Solidariteitsfonds van de Europese Unie („het fonds”) opgericht om solidariteit te betonen met de bevolking van door rampen getroffen regio's.

(2)

Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 staat uitgaven uit het fonds toe binnen het jaarlijkse maximum van 1 miljard EUR.

(3)

Verordening (EG) nr. 2012/2002 bevat de voorwaarden waaronder steun uit het fonds kan worden verstrekt.

(4)

Cyprus heeft een verzoek ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen voor een door droogte veroorzaakte ramp.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 7 605 445 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, op 18 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/164


Beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument

P6_TA(2008)0620

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument, overeenkomstig punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2008)0833 — C6-0466/2008 — 2008/2321(ACI))

(2010/C 45 E/50)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0833 — C6-0466/2008),

gezien het Interinstitutionele Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (Interinstitutioneel Akkoord), en met name punt 27 daarvan,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008,

gezien de resultaten van de trialoog van 4 december 2008,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0493/2008),

A.

overwegende dat het Europees Parlement volledig achter het initiatief van de Commissie staat om een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden in het leven te roepen (de „voedselfaciliteit”), en dat ook de Europese Raad zich reeds voor dat idee had uitgesproken op 19 en 20 juni 2008,

B.

overwegende dat het Europees Parlement en de Raad tijdens het overleg op 21 november 2008 zijn overeengekomen voor de voedselfaciliteit een financiering uit te trekken ten bedrage van in totaal 1 miljard EUR over een periode van drie jaar,

C.

overwegende dat het voorstel van de Commissie oorspronkelijk voorzag in financiering van de Voedselfaciliteit uit de marge van rubriek 2 van het meerjarig financieel kader (MFK), maar dat zowel het Europees Parlement als de Raad hier bezwaar tegen hadden,

D.

overwegende dat het Europees Parlement van oordeel was dat de beste oplossing zou zijn om het maximum van rubriek 4 van het MFK te herzien, maar dat de Raad dit afwees,

E.

overwegende dat de twee takken van de begrotingsautoriteit het ten slotte eens werden over financiering van de voedselfaciliteit door een optimale combinatie van het flexibiliteitsinstrument, de reserve voor noodhulp en een herschikking binnen rubriek 4 van het stabiliteitsinstrument,

F.

overwegende dat de twee takken van de begrotingsautoriteit het eens waren dat de bijdrage van het flexibiliteitsinstrument aan de financiering van de voedselfaciliteit moet bestaan in de beschikbaarstelling van in totaal 420 miljoen EUR van het bedrag van 730 miljoen EUR dat onder dit instrument beschikbaar is in de begroting voor 2009,

G.

overwegende dat dit het tweede achtereenvolgende jaar is dat dit instrument is gebruikt in de drie jaar dat het Interinstitutioneel Akkoord rechtsgeldig bestaat,

H.

overwegende dat hieruit blijkt dat het aandringen van het Europees Parlement op de invoering van een dergelijk instrument met de kenmerken die het heeft, met name de mogelijkheid om niet-bestede middelen over te dragen, in het Interinstitutioneel Akkoord goed gefundeerd is, ondanks de bezwaren die enkele lidstaten hiertegen hadden,

I.

overwegende dat hieruit — en uit de steeds terugkerende noodzaak om gebruik te maken van andere buitengewone instrumenten om te reageren op niet-voorziene noodsituaties — ook blijkt dat het een blijvend probleem is dat onder de maxima van bepaalde rubrieken van het MFK onvoldoende middelen beschikbaar zijn, met name in rubriek 4,

1.   verwelkomt de overeenkomst die tijdens het overleg over het gebruik van het flexibiliteitsinstrument is bereikt om een totaal bedrag van 420 miljoen EUR op de begroting 2009 aan te wenden voor de voedselfaciliteit;

2.   hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

3.   uit echter nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat rubriek 4 permanent onder druk staat als gevolg van de beperkte marge die daar beschikbaar is, wat betekent dat voortdurend een beroep gedaan moet worden op flexibiliteitsinstrumenten onder deze rubriek om te reageren op onvoorziene noodsituaties; wenst dat grondig wordt onderzocht of de bedragen van deze rubriek verhoogd moeten worden, zodat een soepele langetermijnplanning gemaakt kan worden voor de activiteiten op dit gebied en de Unie er zeker van is dat zij haar taken als globale speler in de wereld kan vervullen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 december 2008

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument overeenkomstigpunt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1), en met name op punt 27, vijfde alinea,

gezien het voorstel van de Commissie,

overwegende dat beide takken van de begrotingsautoriteit tijdens het overleg op 21 november 2008 zijn overeengekomen het flexibiliteitsinstrument te gebruiken om in de begroting 2009 420 miljoen EUR boven de maxima van rubriek 4 extra uit te trekken voor de financiering van de snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden,

BESLUITEN:

Artikel 1

Via het flexibiliteitsinstrument wordt 420 miljoen EUR aan vastleggingskredieten verstrekt voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009.

Dat bedrag zal worden gebruikt om onder rubriek 4 de financiering van de snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden aan te vullen.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg op 18 december 2008,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/167


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008

P6_TA(2008)0621

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, Afdeling III — Commissie (16264/2008 — C6-0461/2008 — 2008/2316(BUD))

(2010/C 45 E/51)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratomverdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, definitief vastgesteld op 13 december 2007 (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 11/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, ingediend door de Commissie op 7 november 2008 (COM(2008)0731),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008, opgesteld door de Raad op 27 november 2008 (16264/2008 — C6-0461/2008),

gelet op artikel 69 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0481/2008),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 10 betreffende de algemene begroting voor 2008 de volgende punten omvat:

de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor een bedrag van 7,6 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten in verband met de ernstige droogte in Cyprus,

een overeenkomstige vermindering van betalingskredieten met 7,6 miljoen EUR van begrotingsonderdeel 13 04 02 „Cohesiefonds”,

B.

overwegende dat OGB nr. 10/2008 tot doel heeft deze budgettaire aanpassingen formeel te integreren in de begroting 2008,

C.

overwegende dat de Raad het voorontwerp van gewijzigde begroting (VOGB) nr. 11/2008 heeft goedgekeurd als OGB nr. 10/2008, na het schrappen van OGB nr. 8/2008,

1.   neemt kennis van het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 11/2008;

2.   hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 zoals ingediend;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 71 van 14.3.2008.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/168


Ontwerp van algemene begroting 2009, gewijzigd door de Raad (alle afdelingen)

P6_TA(2008)0622

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, als gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (16257/2008 — C6-0457/2008 — 2008/2026(BUD)) en over de nota's van wijzigingen nrs. 1/2009 (SEC(2008)2435 — 13702/2008 — C6-0344/2008), 2/2009 (SEC(2008)2707 — 16259/2008 — C6-0458/2008) en 3/2009 (SEC(2008)2840 — 16260/2008 — C6-0459/2008) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie over het begrotingsjaar 2009

(2010/C 45 E/52)

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratomverdrag,

gelet op Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1),

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, opgesteld door de Raad op 17 juli 2008 (C6-0309/2008),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling III — Commissie (C6-0309/2008) en over de nota van wijzigingen nr. 1/2009 (SEC(2008)2435 — 13702/2008 — C6-0344/2008) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009: Afdeling I — Europees Parlement, Afdeling II — Raad, Afdeling IV — Hof van Justitie, Afdeling V — Europese Rekenkamer, Afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII — Comité van de Regio's, Afdeling VIII — Europese Ombudsman, Afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (C6-0309/2008) (5),

gezien de nota's van wijzigingen nr. 2/2009 (SEC(2008)2707 — 16259/2008 — C6-0458/2008) en 3/2009 (SEC(2008)2840 — 16260/2008 — C6-0459/2008)) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009,

gezien zijn amendementen en wijzigingsvoorstellen van 23 oktober 2008 op het ontwerp van algemene begroting,

gezien de wijzigingen die de Raad heeft aangebracht in de amendementen en wijzigingsvoorstellen van het Parlement op het ontwerp van algemene begroting (16257/2008 — C6-0457/2008),

gezien de resultaten van het begrotingsoverleg van 21 november 2008, met inbegrip van de aan deze resolutie gehechte verklaringen,

gezien de verklaring van de Raad over de resultaten van zijn behandeling van de door het Parlement aangenomen amendementen en wijzigingsvoorstellen op het ontwerp van algemene begroting,

gelet op artikel 69 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0486/2008),

Belangrijke kwesties — resultaten van het begrotingsoverleg, totaalbedragen en nota's van wijzigingen

1.   herinnert aan zijn politieke prioriteiten voor de begroting 2009 zoals in eerste instantie uiteengezet in zijn resoluties van 24 april 2008 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009 (6) en over het begrotingskader en de prioriteiten voor 2009 (7), en vervolgens verder uitgewerkt in zijn resolutie van 8 juli 2008 over de begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg, afdeling III — Commissie (8); benadrukt dat deze politieke prioriteiten, zoals definitief vastgelegd in zijn resolutie van 23 oktober 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, afdeling III — Commissie, de richtsnoeren vormden voor zijn insteek tijdens het begrotingoverleg met de Raad over de begroting 2009;

2.   verwelkomt de algemene overeenstemming over de begroting 2009, die is bereikt op de traditionele begrotingsoverlegvergadering met de Raad op 21 november 2008, met name met betrekking tot de financiering van de Voedselfaciliteit; is echter uiterst bezorgd over de mogelijke gevolgen van een recessie voor de Europese burgers en betreurt derhalve dat de Commissie op de overlegvergadering niet geneigd was enige informatie te verstrekken over de mogelijke begrotingsgevolgen van haar komende voorstel over de aanpak van de economische crisis;

3.   neemt nota van de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 aan de Europese Raad, getiteld „Een Europees economisch herstelplan” (COM(2008)0800 def.) en:

wijst erop dat dit plan, indien goedgekeurd, een wezenlijk effect zal hebben op de begroting 2009 en verzoekt de Commissie dit effect nader toe te lichten door het Europees Parlement, als tak van de begrotingsautoriteit, verdere details te verstrekken over het bereik van haar voorstel en concrete cijfers te overleggen met betrekking tot de uitvoering ervan, met name wat betreft de financiële programmering,

zal de resulterende gevolgen voor de begroting analyseren en herhaalt het voornemen van het Parlement en de Raad, zoals meegedeeld op de overlegvergadering, passende financiële middelen ter beschikking te zullen stellen als reactie op de huidige economische crisis,

verzoekt de Commissie en de Europese Investeringsbank regelmatig verslag uit te brengen van hun activiteiten ter bestrijding van de economische crisis;

4.   Drukt zijn sterke bereidheid uit om onderhandelingen met de Raad aan te gaan op basis van het voorstel van de Commissie voor een wijziging van het meerjarig financieel kader (MFK) 2007-2013 ten bedrage van 5 miljard EUR in het kader van het voorgestelde Europees economisch herstelplan; neemt nota van de conclusies van de Europese Raad van december 2008 dienaangaande;

5.   benadrukt dat de huidige crisis niet mag worden gebruikt als voorwendsel om de uiterst nodige heroriëntatie van de uitgaven in de richting van „groene” investeringen uit te stellen, maar veeleer moet worden gebruikt als extra stimulans om deze heroriëntatie erdoor te drukken;

6.   onderstreept in dit verband nogmaals het belang van de voor 2009 geplande begrotingsherziening, die zich niet mag beperken tot een theoretische visie over de vraag hoe de begroting er na 2013 zal uitzien, maar stoutmoedige voorstellen moet bevatten voor belangrijke veranderingen in de programmering in het kader van de herziening halverwege het mandaat van de meerjarenprogramma's, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de huidige crisis, daarbij ook rekening houdend met de uitdagingen van de klimaatverandering;

7.   herhaalt dat initiatieven voor duurzame ontwikkeling, groei van de werkgelegenheid en ter ondersteuning van KMO's, alsmede voor onderzoek en innovatie van het grootste belang zijn in de huidige economische situatie en topprioriteiten moeten zijn die tot uiting komen in de begroting van de Unie voor 2009; is tegen deze achtergrond van mening dat de steun voor cohesie tussen de regio's beschouwd moet worden als belangrijke factor voor het stimuleren van economische groei in de hele Unie; acht het van wezenlijk belang dat de politieke vastbeslotenheid om vooruitgang te boeken met het bestrijden van klimaatverandering en met het zorgen voor een veiliger Europa voor de burgers ook een budgettaire prioriteit wordt die bovendien duidelijk zichtbaar moet zijn in de EU-begroting; benadrukt dat in 2009 en de jaren daarna de EU in staat moet zijn om zijn rol als wereldwijde speler te verwezenlijken, met name gezien de recente problemen zoals de stijgende voedselprijzen;

8.   steunt de nota van wijzigingen nr. 1 bij het voorontwerp van begroting (VOB) 2009, daar deze een ietwat realistischer afspiegeling geeft van de behoeften in rubriek 4 dan het VOB; neemt nota van nota van wijzigingen nr. 2/2009, met de traditionele actualisering van de bedragen die ten grondslag liggen aan de ramingen van de landbouwuitgaven in het VOB; neemt nota van nota van wijzigingen nr. 3/2009, met als doel het dekken, binnen de begroting van de Raad, van de kosten (1,06 miljoen EUR) van de overleggroep die is opgezet door de Europese Raad van 15-16 oktober 2008;

9.   stelt het definitieve niveau van de vastleggingskredieten in algemene cijfers vast op 133 846 miljoen EUR, neerkomend op 1,03 % van het BNI van de EU; stelt het algemene niveau van de betalingskredieten vast op 116 096 EUR miljoen, neerkomend op 0,89 % van het BNI van de EU; wijst erop dat dit een aanzienlijk marge van 7 762 miljoen EUR oplevert onder het plafond van betalingen in het MFK voor 2009; onderstreept dat beide takken van de begrotingsautoriteit zich er gezamenlijk toe hebben verplicht extra betalingskredieten te verstrekken, met name als maatregelen op het gebied van het structuurbeleid in de loop van het begrotingsjaar sneller worden uitgevoerd;

10.   kan instemmen met het niveau van betalingen als overeengekomen met de Raad als onderdeel van het algemene pakket dat is overeengekomen op de overlegvergadering van 21 november 2008, maar uit desalniettemin nogmaals zijn groeiende ernstige bezorgdheid over het lage betalingsniveau en de daaruit voortvloeiende verschillen tussen de niveaus van vastleggingen en betalingen, die een ongekende omvang zullen krijgen in 2009; wijst erop dat er enig gevaar bestaat dat toekomstige begrotingen onrealistisch worden indien deze ontwikkeling niet wordt gekeerd; herinnert eraan dat de totale niet uitbetaalde vastleggingen (reste à liquider — RAL) reeds in 2007 een niveau bereikten van 139 000 miljoen EUR;

11.   wijst erop dat in het voorontwerp van gewijzigde begroting (VOGB) 10/2008 (COM(2008)0693), door de Commissie goedgekeurd op 31 oktober 2008, de betalingskredieten op de begrotingslijn van de rubrieken 1a, 1b, 2, 3b en 4, in totaal 4 891,3 miljoen EUR, worden verlaagd; wijst er op dat tegelijkertijd het verzoek van de Commissie voor de globale overschrijving voor 2008 in totaal 631 miljoen EUR bedraagt voor betalingen, tegenover 426 miljoen EUR voor het begrotingsjaar 2007, en betrekking heeft op 95 begrotingslijnen in 2008 tegenover 65 begrotingslijnen bij de globale overschrijving voor 2007; is ervan overtuigd dat deze acties in verband met de betalingen op de begroting 2008 noodzakelijkerwijs gevolgen zullen hebben voor het niveau van betalingen dat nodig is voor de begroting 2009;

12.   hecht derhalve uiterst groot belang aan de snelle beschikbaarheid van hogere betalingskredieten door middel van gewijzigde begrotingen, indien de kredieten op de begroting 2009 ontoereikend blijken te zijn, en benadrukt de toezeggingen die in dit opzicht zijn gedaan door de drie instellingen in de relevante gezamenlijke verklaring, zoals overeengekomen op de overlegvergadering;

13.   benadrukt het vitale belang van een doeltreffende begrotingsuitvoering en van het verminderen van de niet betaalde vastleggingen tegen de achtergrond van dit uiterst bescheiden algemene niveau van betalingen; roept de Commissie en de lidstaten op hun uiterste best te doen om met name de begrotingslijnen van rubriek 1b van het MFK uit te voeren, omdat deze subrubriek niet alleen een groot aantal belangrijke beleidsmaatregelen en activiteiten financiert op het gebied van klimaatverandering, maar ook initiatieven voor werkgelegenheid steunt die bijdragen aan de economische groei; benadrukt dat maatregelen ter verbetering en vereenvoudiging vereist zijn om de tenuitvoerlegging van de structuur- en cohesiefondsen te versnellen en verzoekt de Commissie om binnen het bestaande juridisch kader snel voort te gaan met haar conformiteitsbeoordelingen van het beheer en de controle door de lidstaten, om de start van grote projecten te vergemakkelijken; stelt met grote bezorgdheid vast dat de Commissie op basis van bewijzen het nodig heeft geacht de financiering voor Bulgarije met 220 miljoen EUR te verlagen; verzoekt de Commissie zowel Bulgarije als Roemenië te steunen bij hun hervormingen en om de drie maanden verslag uit te brengen aan het Parlement over problemen of onregelmatigheden in verband met de uitvoering van EU-fondsen;

14.   dringt erop aan dat de Commissie adequate maatregelen neemt, zowel op politiek als op administratief niveau, om te zorgen voor een concrete follow-up van de op de overlegvergadering van 21 november 2008 goedgekeurde gezamenlijke verklaring over de uitvoering van het cohesiebeleid; zal vóór eind maart 2009 evalueren of voldoende vooruitgang is geboekt;

15.   verwelkomt de op de overlegvergadering bereikte overeenstemming over de financiering met 1 miljard EUR gedurende drie jaar voor de Voedselfaciliteit; wijst erop dat een aandeel van 420 miljoen EUR gefinancierd zal worden met vers geld via het flexibiliteitsinstrument, terwijl 340 miljoen EUR afkomstig zal zijn van de Reserve voor noodhulp, deels door middel van een wijziging van punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA); wijst erop dat de resterende 240 miljoen EUR beschikbaar zullen komen door herschikking binnen rubriek 4, maar verwacht dat de Commissie een herzien financieel programma presenteert om een correcte toewijzing te waarborgen van de bedragen die zijn gepland voor de periode tot 2013, ondanks deze herschikking en herinnert de Commissie aan haar toezegging om aan de begrotingsautoriteit in de loop van 2009 een evaluatie voor te leggen van de situatie binnen rubriek 4, zo nodig vergezeld van relevante voorstellen, daarbij rekening houdend met zowel de politieke ontwikkelingen als met de uitvoering van de begroting.;

16.   herhaalt ervan overtuigd te zijn dat maatregelen op het gebied van klimaatverandering nog altijd onvoldoende aan bod komen op de EU-begroting en ondersteunt alle inspanningen om meer financiële middelen bijeen te brengen ter bevordering van Europees leiderschap bij het aanpakken van de gevolgen van de klimaatverandering; herhaalt zijn in eerste lezing uitgesproken verzoek aan de Commissie om uiterlijk 15 maart 2009 een ambitieus plan te presenteren ter verbetering van de mogelijkheden binnen de begroting om klimaatkwesties aan te pakken; wenst ernstig te overwegen of het systeem voor handel in emissierechten (ETS) beschouwd zou kunnen worden als mogelijke toekomstige inkomstenbron op EU-niveau;

17.   benadrukt dat de begroting 2009 de veiligheid van de EU-burgers vergroot door acties en beleid te ondersteunen die vooral betrekking hebben op concurrentievermogen, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), transport en continuïteit van de energievoorziening, alsmede beveiliging van de buitengrenzen;

18.   heeft nota genomen van de uitvoerbaarheidsnota van de Commissie met betrekking tot de amendementen op de ontwerpbegroting die in eerste lezing zijn goedgekeurd door het Parlement; acht het onaanvaardbaar dat de Commissie dit document in een zo laat stadium in de procedure heeft gepresenteerd, zodat het van minder nut is dan het had kunnen zijn; benadrukt dat diverse belangrijke politieke kwesties de nodige zichtbaarheid in de begroting van de Unie moeten krijgen; besluit nieuwe begrotingslijnen te creëren voor de klimaatverandering, het wetgevingsinitiatief voor kleine ondernemingen (Small Business Act SBA), het financiële instrument voor de aanpassing van de visserijvloot aan de economische gevolgen van de brandstofprijzen, de Oostzeestrategie van de EU en hulp voor de rehabilitatie en wederopbouw van Georgië; heeft besloten bij de tweede lezing van de begroting rekening te houden met een aantal commentaren van de Commissie; zal zich echter houden aan zijn besluiten in eerste lezing, met name in die gevallen waarin reeds in een eerder stadium voldoende tijd en moeite is gestoken in het beoordelen van de wijze waarop de amendementen van het Parlement het best kunnen worden uitgevoerd, zoals het geval was met proefprojecten en voorbereidende acties;

19.   verwelkomt de inspanningen van de Commissie ter verbetering van de presentatie van haar financiële programmeringsdocumenten en wenst nogmaals te benadrukken dat in de toekomst alle wijzigingen die de Commissie heeft aangebracht in haar financiële programmering duidelijk tot uiting moeten komen in de programmeringsdocumenten die gepresenteerd moeten worden in overeenstemming met punt 46 van het IIA;

20.   herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen met betrekking tot de nationale beheersverklaringen overeenkomstig punt 44 van het IIA; herinnert de Commissie ook aan haar verantwoordelijkheid op dit gebied, met name wat de politieke steun betreft die zij voor het initiatief heeft toegezegd, maar die vooralsnog nog geen concrete vorm heeft gekregen;

21.   herhaalt dat de verlagingen van de lijnen voor administratieve uitgaven voor bepaalde meerjarige programma's waar de begrotingsautoriteit een besluit over heeft genomen voor 2009 onder geen beding mogen leiden tot verlagingen van de totale via medebeslissing vastgestelde bedragen voor de betreffende programma's; acht het duidelijk dat de Commissie de gekorte bedragen achteraf compenseert in latere jaren van de programmeringsperiode, bij voorkeur op de oper ationele kredieten van de programma's;

Specifieke kwesties

Europees Instituut voor innovatie en technologie

22.   bevestigt met betrekking tot het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) zijn besluit, genomen in verband met de begroting 2008, om het EIT op te nemen in het beleidsterrein „Onderzoek” en de bestuursstructuur van het instituut met het oog op de administratieve aard ervan te financieren van rubriek 5 van het MFK; besluit de nomenclatuur aldus te wijzigen;

Schoolfruitregeling

23.   betreurt het feit dat, voor het tweede achtereenvolgende jaar, de Raad het door het Parlement ingediende amendement inzake de invoering van een nieuwe lijn 05 02 08 12 — Schoolfruitregeling heeft afgewezen; is echter ingenomen met de politieke overeenstemming van de Raad over de rechtsgrond voor een dergelijk programma; verwacht dat het programma van start gaat zodra de rechtsgrondslag is goedgekeurd en op tijd voor het schooljaar 2009/2010, overeenkomstig de eis van het Parlement en het akkoord van de Raad in diens politiek akkoord; betreurt daarom dat de Raad niet heeft ingestemd met het voorstel van de Commissie om reeds een p.m.-vermelding op te nemen op de begroting;

Voedselprogramma voor de meest misdeelden in de Europese Unie

24.   is tevreden met de door de Commissie voorgestelde en door de Raad goedgekeurde financiering om het bestaande voedselverdelingsprogramma voor de meest misdeelden in de Unie te verbeteren, door het budget met twee derden te verhogen tot ongeveer 500 miljoen EUR voor 2009 en het gamma van producten dat kan worden verstrekt, uit te breiden;

Communicatiebeleid

25.   betreurt het gebrek aan consistentie en samenhang dat regelmatig naar voren komt in de door de Commissie genomen maatregelen op communicatiegebied; wenst een adequaat niveau van harmonisatie bij de presentatie van het communicatiebeleid teneinde een herkenbaar EU-handelsmerk te ontwikkelen, dat gebruikt moet worden bij alle maatregelen op communicatiegebied, ongeacht van welk directoraat-generaal van de Commissie de maatregel afkomstig is; verwelkomt in dit verband de verklaring over Communiceren over Europa in partnerschap, ondertekend op 22 oktober 2008 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

26.   benadrukt dat, in het kader van deze gemeenschappelijke verklaring, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de voorlichtingscampagne voor de Europese verkiezingen in 2009 hebben aangewezen als topprioriteit op het gebied van interinstitutionele communicatie en dringt er derhalve bij de Commissie op aan volledig mee te werken aan de campagne voor de Europese verkiezingen in 2009, onder meer door voldoende financiële middelen toe te wijzen aan deze interinstitutionele prioriteit;

Rubriek 4

27.   spreekt er zijn teleurstelling over uit dat rubriek 4 opnieuw onder voortdurende druk staat, aangezien de beschikbare marges onvoldoende zijn om de prioriteiten die in de loop van het jaar naar voren zijn gekomen te financieren zonder de traditionele prioriteiten in gevaar te brengen; herhaalt zijn bezorgdheid dat de beschikbare middelen van deze rubriek zoals ze nu zijn onvoldoende zijn om de EU een rol te laten spelen als wereldwijde speler, ondanks verschillende intentieverklaringen op dit punt en verwacht dat bij de lopende tussentijdse herziening van het huidige MFK in extra middelen wordt voorzien voor de toenemende verplichtingen uit hoofde van rubriek 4; vreest dat de geloofwaardigheid van de Unie in derde landen onomkeerbaar wordt aangetast indien de begrotingsautoriteit jaar na jaar niet in staat blijkt voldoende financiering te leveren voor zijn politieke toezeggingen;

28.   stelt met bezorgdheid vast dat de vastleggingskredieten voor Palestina in 2009 in totaal 300 miljoen EUR zullen bedragen, hetgeen een verlaging inhoud van 21 % vergeleken met het niveau van de in 2008 vastgelegde middelen na overschrijvingen; beseft daarom dat de Commissie waarschijnlijk verzoeken tot overschrijving zal indienen in de loop van 2009 om de kredieten voor Palestina te verhogen, maar herhaalt zijn oproep voor goede en realistische voorstellen tijdens de begrotingsprocedures om omvangrijke overschrijvingen tussen hoofdstukken zoveel mogelijk te vermijden;

29.   wijst erop dat de kredieten voor steun aan Kosovo maar net voldoende zullen zijn om gelijke tred te houden met de hervormingen en investeringen; wijst tevens op de noodzaak van een werkend overheidsapparaat; dringt aan op een passende follow-up van de conclusies van het eindrapport van de taakgroep voor onderzoek (International Task Force of ITF, die zijn activiteiten eind augustus 2008 heeft beëindigd), en op het opzetten van een organisatie die de taken op het gebied van de bestrijding van fraude en financiële onregelmatigheden overneemt;

30.   verwelkomt het feit dat de Unie heeft besloten bij te dragen aan het proces van wederopbouw in Georgië en heeft hiervoor dan ook financiële steun gereserveerd ter hoogte van 500 miljoen EUR over een periode van 3 jaar, onder bepaalde politieke voorwaarden; herhaalt zijn voornemen om de steun van de EU aan Georgië binnen het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) toe te wijzen aan een afzonderlijke begrotingslijn en verzoekt de Commissie geregeld een overzicht te geven van de middelen die in het kader van verschillende instrumenten zijn vastgelegd als deel van de totale toezegging;

31.   stelt met tevredenheid vast dat de Unie zich heeft voorgenomen de snel stijgende voedselprijzen in ontwikkelingslanden aan te pakken, dat eindelijk overeenstemming is bereikt over de financiering van een voedselfaciliteit en dat complementariteit met het Europees Ontwikkelingsfonds en de zichtbaarheid van de EU-hulp zijn gegarandeerd; betreurt niettemin dat opnieuw tengevolge van de beperkte marges in rubriek 4 een deel van de kredieten voor de financiering van deze voedselfaciliteit alleen beschikbaar is door middel van herschikking binnen de rubriek;

32.   neemt er nota van dat steeds meer EU-middelen worden verstrekt via internationale organisaties; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie alles in het werk te stellen om zo veel mogelijk informatie over externe en interne controles van instellingen en programma's die EU-middelen ontvangen, te verkrijgen;

33.   besluit zijn standpunt in eerste lezing met betrekking tot het aanmoedigen van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te handhaven; is tevreden met de steun voor het opgraven, identificeren en teruggeven van de stoffelijke overblijfselen van vermiste personen op Cyprus en zal de realisatie hiervan volgen;

Rubriek 5

34.   besluit om een beperkt bedrag van de administratieve uitgaven van de Commissie (rubriek 5) in de reserve te houden, met name op het gebied van personeel en gebouwen, in afwachting van het naleven van de overeengekomen voorwaarden; is van mening dat, rekening houdend met het goede werk dat de Commissie tot nu toe heeft verricht om de gevraagde informatie te leveren, het algehele volume van deze reserves beheersbaar zou moeten zijn vanuit operationeel oogpunt, waarbij tegelijkertijd de politieke nadruk op het bereiken van de benodigde resultaten gehandhaafd kan worden;

35.   handhaaft ten volle zijn standpunt in eerste lezing met betrekking tot de „andere instellingen”, waaronder het besluit om bepaalde uitgaven voor gebouwen vervroegd te betalen in 2009; benadrukt dat deze benadering, hoewel hierdoor de uitgaven op korte termijn zullen stijgen, op lange termijn duidelijk goedkoper zal zijn voor de belastingbetaler;

36.   zal nauw blijven toezien op het effect van de oprichting van uitvoerende agentschappen en de steeds verdere uitbreiding van hun taken op de directoraten-generaal die de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de betreffende programma's voordat deze werd overgenomen door de agentschappen; wijst op het feit dat de personeelssterkte van de uitvoerende agentschappen reeds in 2009 hoger zal zijn dan 1 300 en verwacht dat de Commissie met het oog hierop zich zal houden aan haar ramingen met betrekking tot het aantal posten dat in de relevante directoraten-generaal in 2009 vrijgemaakt zal worden;

37.   is bezorgd over de situatie van huidige en toekomstige jonge leerlingen van de Europese scholen in Brussel ten gevolge van de uitgestelde en nog steeds niet gerealiseerde opening van de vierde school in Laken en van de huidige inschrijvingsprocedure die ertoe leidt dat de kinderen onaanvaardbaar lang onderweg zijn; verwacht van de Commissie dat zij, in samenwerking met het Secretariaat-generaal van de Europese scholen in Brussel, tegen eind maart 2009 een aangepaste inschrijvingsprocedure voorstelt met objectieve en bevattelijke criteria (met inbegrip van de hoofdverblijfplaats en de reeds ingeschreven broers en zussen), die tegen de volgende inschrijvingsperiode in werking treedt;

OLAF-verordening

38.   benadrukt de noodzaak van het versterken van de doelmatigheid van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en neemt nota van het voornemen van de Commissie om begin 2009 een werkdocument te presenteren inzake de verduidelijking van het juridisch kader voor de missie van OLAF; herhaalt zijn oproep aan de Raad om een tijdschema te presenteren voor de onderhandelingen met het Parlement over de voorstellen van de Commissie over Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (9);

Proefprojecten en voorbereidende acties

39.   stelt op het gebied van proefprojecten (PP) en voorbereidende acties (VA) een aantal initiatieven en innovatieve projecten voor die aansluiten op de werkelijke behoeften van de burgers van de EU; heeft besloten een bedrag van 124,4 miljoen EUR toe te wijzen aan PP/VA voor het begrotingsjaar 2009, wat lager is dan het algemene plafond voor dergelijke projecten/acties van 140 miljoen EUR, zoals overeengekomen in het IIA;

40.   acht het definitieve pakket van PP/VA dat is goedgekeurd voor 2009 goed uitgebalanceerd en omvattend en verwacht dat de Commissie de projecten met de grootste zorg en toewijding zal uitvoeren; verwacht niet geconfronteerd te zullen worden met plotselinge belemmeringen bij de uitvoering van de overeengekomen PP/VA, gezien het uitstekende voorbereidende werk dat reeds is verricht binnen het Parlement en de Commissie, maar ook door de twee instellingen gezamenlijk, sinds de presentatie van het VOB in het voorjaar van 2008;

41.   verwacht dat de Commissie tevens verslag zal uitbrengen van de uitvoering van de voorgestelde PP/VA die niet zijn opgenomen op de begroting 2009 op zich, omdat de voorgestelde activiteiten worden geacht te vallen onder een bestaande rechtsgrond; is bereid de uitvoering van deze projecten en acties krachtens hun respectievelijke rechtsgrondslagen gedurende het begrotingsjaar 2009 nauwlettend te volgen;

Gedecentraliseerde agentschappen

42.   handhaaft zijn standpunt in eerste lezing met betrekking tot het wederopvoeren van de in het VOB voorgestelde bedragen voor gedecentraliseerde agentschappen; benadrukt dat de agentschappen die in grote mate afhankelijk zijn van inkomsten uit retributies nog steeds het instrument van bestemmingsontvangsten zouden moeten kunnen gebruiken zodat zij over de nodige budgettaire flexibiliteit kunnen beschikken, en besluit zijn in eerste lezing ingediende hiertoe strekkende amendementen opnieuw in te dienen;

43.   besluit om de verhoging van de bedragen voor operationele uitgaven van Frontex te handhaven, teneinde het in staat te stellen gedurende het hele jaar permanente missies uit te voeren; besluit ook om de verhoging te handhaven van de bedragen voor de aanpak van illegale immigratie, inclusief de ondersteuning van het Europees Vluchtelingenfonds om de solidariteit tussen de lidstaten te bevorderen;

44.   besluit, met het oog op de verwachte wijzigingen van de taken van de Toezichthoudende Autoriteit Galileo een derde van de bedragen voor operationele uitgaven in de reserve te houden, in afwachting van de goedkeuring van de herziene rechtsgrond, en het aantal posten te verlagen van 50 naar 23, zoals overeengekomen met de Commissie, en aansluitend daarop de bedragen voor administratieve uitgaven te verlagen; verwacht dat de Commissie het herziene voorstel uiterlijk 31 januari 2009 zal presenteren;

45.   besluit om 10 % van de bedragen voor administratieve uitgaven van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in de reserve te houden totdat informatie is verstrekt over de resultaten van het in 2007 uitgevoerde onderzoek naar de arbeidsvreugde van het personeel en over de maatregelen die zijn genomen om de conclusies van dat onderzoek uit te voeren, en totdat de verantwoordelijke commissie duidelijk te kennen heeft gegeven voorstander te zijn van het vrijmaken van de reserve;

46.   neemt nota van het grote overschot (bijna 300 miljoen EUR) van het Harmonisatiebureau voor de interne markt in 2008; verzoekt de Commissie te overwegen hoe deze situatie aangepakt moet worden en of het wenselijk is om overschotten van het bureau, die een direct gevolg zijn van de interne markt, te laten terugvloeien naar de EU-begroting;

47.   wijst nogmaals op het belang van naleving van punt 47 van het IIA; verzoekt de Commissie om, samen met de begrotingsautoriteit, werk te maken van de vaststelling van een adequate, gedetailleerde procedure voor de toepassing ervan;

48.   hecht zeer groot belang aan de verklaring van de Commissie, opgenomen in haar mededeling van 11 maart 2008 over Europese agentschappen — Verdere ontwikkelingen (COM(2008)0135) dat ze geen nieuwe gedecentraliseerde agentschappen zal voorstellen totdat het huidige evaluatieproces is afgerond; verwelkomt de positieve houding van de Raad met betrekking tot de oprichting van een interinstitutionele werkgroep over de toekomst van gedecentraliseerde agentschappen, zoals voorgesteld door de Commissie, en verwacht dat de eerste vergadering van deze groep zo snel mogelijk zal plaatsvinden;

*

* *

49.   verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de begroting definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

50.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming alsmede aan de overige betreffende organen.


(1)  PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0515.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0516.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0174.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0175.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0335.

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


BIJLAGE

VERKLARINGEN OVEREENGEKOMEN OP DE OVERLEGVERGADERING

van 21 november 2008

Gemeenschappelijke verklaring over de financiering van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden

Het Europees Parlement en de Raad:

hebben nota genomen van het voorstel van de Commissie (1) om een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (hierna „voedselfaciliteit” genoemd) op te richten;

hebben nota genomen van het verzoek van de Commissie om 1 miljard EUR voor de voedselfaciliteit uit te trekken;

zijn overeengekomen de voedselfaciliteit voor een periode van drie jaar te financieren binnen rubriek 4 van het meerjarig financieel kader.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen de voedselfaciliteit op de volgende wijze te financieren:

het totale, in vastleggingen beschikbare bedrag van 1 miljard EUR voor de voedselfaciliteit wordt als volgt over de betrokken jaren verdeeld: 262 miljoen EUR in 2008, 568 miljoen EUR in 2009 en 170 miljoen EUR in 2010.

*

* *

240 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, waarvan 70 miljoen EUR in 2009, zullen worden herschikt binnen rubriek 4 van het stabiliteitsinstrument (begrotingsartikel 19 06 01 01). Wat de herschikkingen in 2010 betreft, wordt de Commissie verzocht een herziene financiële programmering in te dienen teneinde te zorgen voor een geordende ontwikkeling van de voor de periode 2010-2013 geplande bedragen, en tegelijkertijd het jaarlijkse niveau van de marge te handhaven. De voedselprijzencrisis is een nieuwe en objectieve omstandigheid in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA), die een herschikking vanaf een niet-geprogrammeerd crisisinstrument rechtvaardigt.

420 miljoen EUR aan vastleggingskredieten zullen beschikbaar worden gesteld door gebruik te maken van het flexibiliteitsinstrument voor de begroting van 2009.

340 miljoen EUR aan vastleggingskredieten zullen als volgt via de reserve voor noodhulp beschikbaar worden gesteld:

22 miljoen EUR uit kredieten die nog beschikbaar zijn in de begroting voor 2008;

78 miljoen EUR uit de kredieten die zijn opgenomen in de begroting voor 2009;

240 miljoen EUR door middel van een eenmalige verhoging van het bedrag van de reserve voor noodhulp, die in de begroting voor 2008 moet worden opgenomen.

*

* *

De Commissie zal voorstellen punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer te wijzigen teneinde in de aanvullende financiële middelen te voorzien die voor de voorgestelde voedselfaciliteit vereist zijn. De eenmalige verhoging van de vastleggingskredieten voor de reserve voor noodhulp in 2008 zal worden geformaliseerd door een gezamenlijk besluit van de drie instellingen tot wijziging van het IIA van 17 mei 2006.

De begrotingsautoriteit zal de nodige wijzigingen aanbrengen in de begrotingen voor 2008 en 2009. Wat 2008 betreft, wordt een extra bedrag van 240 miljoen EUR aan vastleggingen opgenomen in de begroting van de reserve voor noodhulp en wordt de begrotingslijn voor de voedselfaciliteit toegevoegd. Wat 2009 betreft, worden een bedrag van 490 miljoen aan vastleggingen en een bedrag van 450 miljoen aan betalingen opgenomen in de begroting van de voedselfaciliteit. De begrotingslijn voor het stabiliteitsinstrument (begrotingslijn 19 06 01 01) wordt voor 2009 met 70 miljoen EUR aan vastleggingen verminderd tot 134,769 miljoen EUR.

De Commissie zal de overeenkomstige verzoeken om overschrijving uit de reserve voor noodhulp in 2008 en 2009 indienen.

De voor 2010 overeengekomen herschikkingen binnen rubriek 4 zullen door de Commissie worden geïntegreerd in de financiële programmering voor de periode 2010-2013, die overeenkomstig punt 46 van het IIA in januari 2009 moet worden voorgelegd.

Het betalingsschema voor de voedselfaciliteit zal er naar verwachting als volgt uitzien: 450 miljoen EUR in 2009, 350 miljoen EUR in 2010 en 200 miljoen EUR in 2011 en de volgende jaren, onder voorbehoud van instemming van de begrotingsautoriteit in elke jaarlijkse begrotingsprocedure.

*

* *

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen om, in dit uitzonderlijk geval en uitsluitend voor het jaar 2008, punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 te wijzigen, teneinde het bedrag van de reserve voor noodhulp voor 2008 te verhogen tot 479 218 000 EUR. Zij bevestigen dat deze selectieve wijziging van punt 25 van het IIA op generlei wijze een precedent vormt.

*

* *

De drie instellingen komen overeen dat punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) met betrekking tot de reserve voor noodhulp zal worden gewijzigd door aan het einde van de eerste alinea ervan de volgende zin toe te voegen:

Dit bedrag wordt voor het jaar 2008 uitzonderlijk verhoogd tot 479 218 000 EUR in lopende prijzen.

*

* *

Het in deze gezamenlijke verklaring vervatte akkoord zal worden verwerkt in de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voedselfaciliteit door wijziging van de desbetreffende afdelingen waarin aan budgettaire gevolgen wordt gerefereerd, zulks teneinde de tekst in eerste lezing definitief vast te stellen. De Commissie zal passende technische bijstand verlenen.


(1)  COM(2008)0450 van 18 juli 2008.


Verklaringen

1.   Coördinatie van de communautaire hulp (voedselfaciliteit en EOF)

„Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevestigen opnieuw het belang van samenhang en consistentie op het gebied van ontwikkelingshulp, met name wat betreft het gebruik van middelen.

Ermee rekening houdend dat ACS-landen EU-hulp kunnen krijgen uit de algemene begroting van de Europese Unie en uit het Europees Ontwikkelingsfonds, verklaren de drie instellingen dat bij de uitvoering van de snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (hierna de „voedselfaciliteit”) bijzondere aandacht moet worden besteed aan de coördinatie van hulp uit deze diverse bronnen, teneinde synergieën en mogelijke resultaten te maximaliseren.

In dit verband moeten de betrokken ACS-partnerlanden ook worden aangemoedigd de doelstellingen en prioriteiten van hun programmering voor toekomstige samenwerking uit hoofde van het EOF zo nodig aan te passen, waarbij moet worden gezorgd voor samenhang en complementariteit met de doelstellingen van de voedselfaciliteit.

De Commissie wordt verzocht een lijst van uit het EOF gefinancierde programma's voor te leggen die elementen met betrekking tot voedselzekerheid zouden kunnen bevatten.”

2.   Verbetering van de zichtbaarheid van de communautaire hulp

„Het Europees Parlement en de Raad benadrukken dat de zichtbaarheid van communautaire hulp in derde landen met recht een punt van zorg voor de Europese Unie is en ten volle in aanmerking moet worden genomen voor donorschap in een meerjarig kader. Met het oog op het handhaven van publieke en politieke steun voor het externe optreden van de EU roepen zij de Commissie op om samen met het VOB voor 2010 een verslag uit te brengen met een lijst van initiatieven die zijn genomen om de zichtbaarheid van de externe hulp van de EU te verbeteren zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid en doelmatigheid ervan, vooral wanneer deze hulp door internationale organisaties wordt geïmplementeerd.”

3.   Uitvoering van het cohesiebeleid

„Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, zonder vooruit te lopen op komende voorstellen van de Commissie in het kader van de economische neergang:

erkennen dat, gezien de problemen in verband met de huidige economische neergang, de economie profijt kan trekken van een versnelde uitvoering van de structuurfondsen en het cohesiefonds binnen de plafonds van het overeengekomen meerjarig financieel kader 2007-2013;

erkennen dat overeenkomstig het vastgestelde controlekader tussentijdse betalingen niet kunnen worden verricht totdat de beheers- en controlesystemen in de lidstaten conform zijn bevonden met de voorschriften en, in het geval van grote projecten, totdat deze projecten door de Commissie zijn goedgekeurd;

moedigen de lidstaten aan om zo spoedig mogelijk de beschrijving van hun beheers- en controlesystemen en de beoordelingen van de naleving in te dienen, zodat de Commissie weldra kan beginnen met de analyse ervan;

Het Europees Parlement en de Raad, in dat kader:

verzoeken de Commissie om binnen het bestaande juridische kader het nodige te doen voor een snelle beoordeling van de meest kritieke aspecten van de beheers- en controlesystemen, zodat een aanvang kan worden gemaakt met de tussentijdse betalingen;

verzoeken de Commissie om de behandeling van aanvragen voor grote projecten te versnellen, zodat de aanvang van deze projecten en de daarmee gepaard gaande tussentijdse betalingen vlotter kunnen verlopen;

verzoeken de Commissie nauw met de lidstaten samen te werken met het oog op een spoedig akkoord over alle aspecten inzake de naleving van de beheers- en controlesystemen;

hebben waardering voor de periodieke informatie die de Commissie aan de begrotingsautoriteit verstrekt door middel van geactualiseerde overzichtstabellen over de beheers- en controlesystemen en de grote projecten;

verzoeken de Commissie maandelijks verslag uit te brengen aan de begrotingsautoriteit over de goedkeuring van de beheers- en controlesystemen en de grote projecten, alsmede over de mate van uitvoering van tussentijdse betalingen voor elke lidstaat;

verzoeken de Commissie samen met het VOB een verslag over de uitvoering te presenteren ten behoeve van de begrotings- en kwijtingsprocedures;

verzoeken de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit om dit punt alsmede de meerjarige aard van de controlewerkzaamheden van de Commissie in aanmerking te nemen bij de beoordeling van het beheer van EU-middelen.

Het Europees Parlement erkent dat structurele verbeteringen en vereenvoudigingsmaatregelen nodig zijn om recurrente onderbesteding te voorkomen en te zorgen voor een geordende ontwikkeling van de betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten, zoals wordt gememoreerd in de verslagen van de Rekenkamer.”

4.   Agentschappen

„Het Europees Parlement en de Raad hebben overeenstemming bereikt over het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een interinstitutionele groep voor agentschappen en spreken de wens uit dat de eerste vergadering zo spoedig mogelijk plaatsvindt.”

5.   Betalingskredieten

„Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie een gewijzigde begroting in te dienen indien de in de begroting voor 2009 opgenomen kredieten ontoereikend zijn voor het dekken van de uitgaven onder subrubriek 1a (concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid), subrubriek 1b (cohesie voor groei en werkgelegenheid) voor zover dit in het huidige regelgevingskader kan worden verantwoord met het oog een mogelijke bespoediging van de uitvoering van structurele beleidsmaatregelen, rubriek 2 (instandhouding en beheer van natuurlijke hulpbronnen) en rubriek 4 (de EU als mondiale partner).

Het Europees Parlement en de Raad zullen in deze context de gepaste financiering van voorstellen van de Commissie voor nieuwe initiatieven, met name betreffende de economische crisis, in overweging nemen.”


UNILATERALE VERKLARINGEN

A.   Verklaringen van het Europees Parlement

1.   Evaluatie van rubriek 4

„Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om in het kader van de begrotingsevaluatie een evaluatie te maken van de situatie met betrekking tot rubriek 4, teneinde de rol van de EU als mondiale partner in een meerjarencontext na te gaan en te herzien.”

2.   Betalingen en uitvoering van het cohesiebeleid

„Het Europees Parlement geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het extreem lage niveau van de betalingen, dat ver onder het meerjarig financieel kader ligt en niet beantwoordt aan de werkelijke uitdagingen waarmee de Europese Unie in een situatie van economische crisis geconfronteerd wordt.

Het drukt met name zijn diepe bezorgdheid uit over het onaanvaardbare lage niveau van kredietbesteding in het kader van het cohesiebeleid, hoewel dit een van de essentiële beleidsterreinen van de Europese Unie vormt.

Het roept de Commissie en de lidstaten, die verantwoordelijk zijn voor deze kredietbestedingen, op alle mogelijke maatregelen te nemen om een adequate besteding te garanderen.”

B.   Verklaring van de Commissie

Evaluatie van rubriek 4

„Gezien het ontbreken van enigerlei marge beneden het uitgavenplafond van rubriek 4 in 2009, erkent de Commissie dat de capaciteit om te reageren op onvoorziene crises zeer beperkt is, en zegt zij derhalve toe in de loop van 2009 een beoordeling van de situatie binnen rubriek 4 aan de begrotingsautoriteit te presenteren, zo nodig samen met concrete voorstellen, met inachtneming van de politieke ontwikkelingen en de uitvoering van de begroting.”


Verklaring van de Raad over de nota van wijzigingen nr. 2/2009

„De Raad verklaart dat hij, door in te stemmen met het voorstel van de Commissie betreffende de programma's voor hulpbehoevenden, in nota van wijzigingen nr. 2/2009, niet vooruitloopt op het resultaat van de lopende besprekingen betreffende de rechtsgrondslag.

De schrapping van het onderdeel betreffende de schoolfruitregeling is in overeenstemming met het standpunt waarop de Raad zich van oudsher plaatst, namelijk dat er geen nieuw begrotingsonderdeel gecreëerd mag worden voordat daarvoor de rechtsgrondslag is vastgesteld. Daarmee wordt niet vooruitgelopen op het resultaat van de lopende besprekingen betreffende de rechtsgrondslag.”


Unilaterale verklaring van Griekenland, Italië, Spanje en Portugal over meertaligheid

„Griekenland, Italië, Spanje en Portugal herhalen dat zij gehecht zijn aan het beginsel van meertaligheid en gelijke behandeling van alle talen; zij geven uiting aan hun bezorgdheid over het beheer van de Commissie op het stuk van de vrijwaring van de taalkundige verscheidenheid en benadrukken dat de Commissie en alle instellingen en organen van de Europese Unie ervoor moeten zorgen dat er voldoende middelen worden uitgetrokken voor de onverkorte toepassing van deze beginselen.”


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/180


Verdrag over mobiel materieel en protocol betreffende luchtvaartuigmaterieel *

P6_TA(2008)0623

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het gewijzigde voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel en van het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden, beide aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001 (COM(2008)0508 — C6-0329/2008 — 2008/0162(CNS))

(2010/C 45 E/53)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het gewijzigd voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0508),

gelet op artikel 61, punt c), en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0329/2008),

gelet op de artikelen 51 en 83, lid 7, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0506/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het verdrag en het erbij horende protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/181


Veiligheid van speelgoed *** I

P6_TA(2008)0626

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed (COM(2008)0009 — C6-0039/2008 — 2008/0018(COD))

(2010/C 45 E/54)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0009),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0039/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0441/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   neemt nota van de verklaringen van de Commissie, in bijlage bij deze resolutie.

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0018

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/48/EG.)


BIJLAGE

VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

Verklaring van de Commissie over de monitoring van de veiligheidsaspecten (artikel 48)

Na de inwerkingtreding van de herziene richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed zal de Commissie alle ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering daarvan nauwlettend monitoren om na te gaan of zij zorgt voor een passend veiligheidsniveau voor speelgoed, met name wat betreft de toepassing van de conformiteitsbeoordelingsprocedures als vastgesteld in hoofdstuk IV.

De herziene richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed schrijft voor dat de lidstaten verslag moeten uitbrengen over de veiligheidssituatie van het speelgoed, de doeltreffendheid van de richtlijn en het door de lidstaten verrichte markttoezicht.

De evaluatie door de Commissie zal onder meer zijn gebaseerd op de verslagen die de lidstaten drie jaar na de datum van toepassing van de richtlijn moeten indienen en daarbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan het markttoezicht in de Europese Unie en aan haar buitengrenzen.

De Commissie zal uiterlijk één jaar na de indiening van de verslagen van de lidstaten hierover verslag uitbrengen aan het Europees Parlement.

Verklaring van de Commissie over de eisen betreffende speelgoed dat ontworpen is om geluid te produceren (bijlage II.I.10)

Op grond van de nieuwe essentiële veiligheidseisen voor speelgoed dat is ontworpen om geluid te produceren uit hoofde van de richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed zal de Commissie CEN opdragen een herziene norm op te stellen die de maximumwaarden voor door speelgoed geproduceerd impulsgeluid en continu geluid beperkt om kinderen op passende wijze te beschermen tegen beschadiging van het gehoor.

Verklaring van de Commissie over de classificatie van boeken

Gezien de moeilijkheden in verband met de relevante tests die worden voorgeschreven in de geharmoniseerde speelgoednormen EN 71:1 voor boeken van karton en papier, zal de Commissie CEN opdragen een herziene norm op te stellen voor de uitvoering van passende tests voor kinderboeken.


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/183


Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding *** I

P6_TA(2008)0627

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (COM(2008)0179 — C6-0163/2008 — 2008/0069(COD))

(2010/C 45 E/55)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0179),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 149, lid 4 en artikel 150, lid 4, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0163/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0438/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0069

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Aanbeveling 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Aanbeveling 2009/C 155/01 van 18 juni 2009.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/184


Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) *** I

P6_TA(2008)0628

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) (COM(2008)0180 — C6-0162/2008 — 2008/0070(COD))

(2010/C 45 E/56)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0180),

gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 149, lid 4, en 150, lid 4, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0162/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0424/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0070

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Aanbeveling 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Aanbeveling 2009/C 155/02 van 18 juni 2009.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/185


Effectentransacties en financiëlezekerheidsovereenkomsten *** I

P6_TA(2008)0629

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (COM(2008)0213 — C6-0181/2008 — 2008/0082(COD))

(2010/C 45 E/57)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0213),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0181/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0480/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0082

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/44/EG.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/186


Depositogarantiestelsels: dekking en uitbetalingstermijn *** I

P6_TA(2008)0630

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (COM(2008)0661 — C6-0361/2008 — 2008/0199(COD))

(2010/C 45 E/58)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0661),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 47, lid 2 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0361/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0494/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0199

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/14/EG.)


23.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 45/187


Informatieverplichtingen voor middelgrote ondernemingen en verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen *** I

P6_TA(2008)0631

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen (COM(2008)0195 — C6-0173/2008 — 2008/0084(COD))

(2010/C 45 E/59)

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0195),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 44, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0173/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0462/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2008)0084

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/49/EG.)