|
ISSN 1725-2474 doi:10.3000/17252474.C_2010.037.nld |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
53e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2010/C 037/01 |
||
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/1 |
2010/C 37/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 9 november 2009 — Bogusław Juliusz Dankowski/Dyrektor Izby Skarbowej w Łodzi
(Zaak C-438/09)
2010/C 37/02
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bogusław Juliusz Dankowski
Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Łodzi
Prejudiciële vragen
|
1. |
Verzetten de beginselen van het communautaire btw-stelsel, in het bijzonder artikel 17, lid 6, van de Zesde btw-richtlijn (richtlijn 77/388/EEG) (1), zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, volgens welke een belastingplichtige geen recht heeft op aftrek van voorbelasting voortvloeiende uit een btw-factuur die is uitgereikt door een persoon die niet is ingeschreven in het register van belastingplichtigen inzake belasting op goederen en diensten? |
|
2. |
Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang dat:
|
|
3. |
Luidt het antwoord op de eerste vraag anders wanneer is voldaan aan aanvullende criteria (bijvoorbeeld het bewijs dat de belastingplichtige te goeder trouw heeft gehandeld)? |
(1) Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 11 november 2009 — Zakład Ubezpieczeń Społecznych/Stanisława Tomaszewska
(Zaak C-440/09)
2010/C 37/03
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Zakład Ubezpieczeń Społecznych
Verwerende partij: Stanisława Tomaszewska
Prejudiciële vraag
Moet artikel 45, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), in samenhang met artikel 15, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74, blz. 1), aldus worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan van de lidstaat, wanneer het vaststelt dat een werknemer niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij in die staat een tijdvak van verzekering heeft vervuld dat volstaat om een recht op pensioen krachtens de wetgeving daarvan te verkrijgen, verplicht is rekening te houden met een in een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering in dier voege dat het orgaan het tijdvak van verzekering waarvan het verkrijgen van het recht afhangt, opnieuw moet berekenen door de uit het nationale recht voortvloeiende regeling toe te passen en het in een andere lidstaat vervulde tijdvak te behandelen als een in die staat vervuld tijdvak, dan wel het in een andere lidstaat vervulde tijdvak moet voegen bij het nationale tijdvak dat vooraf op basis van de betrokken regeling is berekend?
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Niedersächsische Finanzgericht (Duitsland) op 19 november 2009 — Ulrich Schröder/Finanzamt Hameln
(Zaak C-450/09)
2010/C 37/04
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Niedersächsische Finanzgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ulrich Schröder
Verwerende partij: Finanzamt Hameln
Prejudiciële vraag
Is het in strijd met artikel 56 EG respectievelijk artikel 12 EG wanneer een in het binnenland beperkt belastingplichtig gezinslid, anders dan een onbeperkt belastingplichtige, wegens inkomsten uit verhuur en verpachting verschuldigde uitkeringen niet als buitengewone uitgaven geldend kan maken?
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) op 23 november 2009 — Claude Chartry/Belgische Staat
(Zaak C-457/09)
2010/C 37/05
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Luik
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Claude Chartry
Verwerende partij: Belgische Staat
Prejudiciële vraag
Verzetten artikel 6 [EU] en artikel 234 [EG] zich tegen een nationale wet zoals de wet van 12 juli 2009 tot wijziging van artikel 26 van de bijzondere wet [op het Grondwettelijk Hof], die de nationale rechter verplicht zich vooraf tot het Grondwettelijk Hof te wenden wanneer hij vaststelt dat een belastingplichtige de daadwerkelijke bescherming in rechte, zoals die wordt gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat deel uitmaakt van het gemeenschapsrecht, wordt ontzegd door een andere nationale wet, namelijk artikel 49 van de [wet] van 9 juli 2004, zonder dat deze rechter onmiddellijk de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht in het voor hem aanhangige geding kan verzekeren en de verenigbaarheid van een bepaling met een internationaal verdrag nog kan toetsen wanneer het Grondwettelijk Hof heeft erkend dat de nationale wet verenigbaar is met de door titel II van de [Belgische] Grondwet gewaarborgde fundamentele rechten?
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 november 2009 door The Wellcome Foundation Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 23 september 2009 in zaak T-493/07: The Wellcome Foundation Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-461/09 P)
2010/C 37/06
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: The Wellcome Foundation Ltd (vertegenwoordiger: R.Gilbey, avocat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Serono Genetics Institute S.A.
Conclusies
|
— |
verklaring dat het Gerecht van eerste aanleg de wettelijke voorwaarden van artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (1) en artikel 52, lid 1, sub a, van deze verordening heeft geschonden door de litigieuze beslissing van de kamer van beroep te bevestigen; |
|
— |
vernietiging van het bestreden arrest, waarbij de beslissing van de kamer van beroep is bevestigd voor zover daarbij is geweigerd om alle beslissingen van het BHIM en het Gerecht over de kosten te vernietigen, en verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante betoogt dat, gelet op de feiten van de zaak zoals deze uit de merkenregisters blijken en aan het BHIM zijn voorgelegd, het Gerecht zonder wettelijke grondslag heeft geoordeeld dat het relevante publiek een hoog aandachtsniveau heeft.
Volgens rekwirante heeft het Gerecht geweigerd rekening te houden met door rekwirante voorgelegd bewijs, dat had moeten worden aanvaard omdat het slechts een aanvulling vormde op reeds aan het BHIM voorgelegde argumenten en bewijs.
Rekwirante betoogt dat het Gerecht bij de beschrijving van de mate van overeenstemming tussen de waren, vage en incoherente terminologie heeft gebruikt, en het bestreden arrest dus niet nauwkeurig, accuraat en coherent heeft gemotiveerd.
Volgens rekwirante heeft het Gerecht, op basis van de hem voorgelegde feiten, onjuiste, onvolledige en gebrekkige wettelijke criteria toegepast voor zijn conclusie dat de kamer van beroep terecht had geoordeeld dat er weinig overeenstemming tussen de waren was.
Rekwirante betoogt dat het Gerecht, op basis van de hem voorgelegde feiten, niet het juiste criterium voor de algemene vergelijking van de tekens heeft toegepast voor zijn conclusie dat er weinig overeenstemming tussen de tekens was.
Tot slot stelt rekwirante dat het Gerecht zijn conclusie over het verwarringsgevaar heeft gebaseerd op onjuiste, onvolledige of gebrekkige wettelijke criteria, aangezien het wettelijk onjuiste, onvolledige of gebrekkige criteria heeft gebruikt om het relevante publiek te definiëren en om de mate van overeenstemming tussen de waren respectievelijk tussen de tekens te beoordelen.
(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, (PB L 11, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-465/09 P)
2010/C 37/07
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting bij de motivering van het bestreden arrest dat de zaak T-32/01 zonder voorwerp is geraakt. |
|
2. |
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de afsluiting van een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) een uitdrukkelijke (tot de lidstaat gerichte) beschikking van de Commissie in die zin vergde. |
|
3. |
Verdraaiing van het besluit van 28 november 2000 waar het Gerecht van oordeel was dat dit besluit een einde maakte aan een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel die zou berusten op een in april 1994 ingeschreven klacht. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure voor bestaande steun diende te geschieden. |
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijslast en bewijswaardering niet in acht heeft genomen, in het bijzonder met betrekking tot het schriftelijk bewijs dat het besluit van 28 november 2000 vormt (geloofwaardigheid en bewijskracht ervan). Schending van het recht op een eerlijk proces. |
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijswaardering en bewijslast heeft geschonden in verband met de objectieve, relevante, overeenstemmende en afdoende aanwijzingen in de processtukken waaruit blijkt dat de Commissie vóór het besluit van 28 november 2000 de litigieuze belastingmaatregel had onderzocht en dit onderzoek had afgesloten. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure betreffende bestaande steun diende te geschieden. |
|
6. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/5 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-466/09 P)
2010/C 37/08
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting bij de motivering van het bestreden arrest dat de zaak T–30/01 zonder voorwerp is geraakt. |
|
2. |
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de afsluiting van een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) een uitdrukkelijke (tot de lidstaat gerichte) beschikking van de Commissie in die zin vergde. |
|
3. |
Verdraaiing van het besluit van 28 november 2000 waar het Gerecht van oordeel was dat dit besluit een einde maakte aan een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel die zou berusten op een in april 1994 ingeschreven klacht. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure voor bestaande steun diende te geschieden. |
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijslast en bewijswaardering niet in acht heeft genomen, in het bijzonder met betrekking tot het schriftelijk bewijs dat het besluit van 28 november 2000 vormt (geloofwaardigheid en bewijskracht ervan). Schending van het recht op een eerlijk proces. |
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijswaardering en bewijslast heeft geschonden in verband met de objectieve, relevante, overeenstemmende en afdoende aanwijzingen in de processtukken waaruit blijkt dat de Commissie vóór het besluit van 28 november 2000 de litigieuze belastingmaatregel had onderzocht en dit onderzoek had afgesloten. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure betreffende bestaande steun diende te geschieden. |
|
6. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-467/09 P)
2010/C 37/09
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting bij de motivering van het bestreden arrest dat de zaak T–31/01 zonder voorwerp is geraakt. |
|
2. |
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de afsluiting van een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) een uitdrukkelijke (tot de lidstaat gerichte) beschikking van de Commissie in die zin vergde. |
|
3. |
Verdraaiing van het besluit van 28 november 2000 waar het Gerecht van oordeel was dat dit besluit een einde maakte aan een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel die zou berusten op een in april 1994 ingeschreven klacht. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure voor bestaande steun diende te geschieden. |
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijslast en bewijswaardering niet in acht heeft genomen, in het bijzonder met betrekking tot het schriftelijk bewijs dat het besluit van 28 november 2000 vormt (geloofwaardigheid en bewijskracht ervan). Schending van het recht op een eerlijk proces. |
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijswaardering en bewijslast heeft geschonden in verband met de objectieve, relevante, overeenstemmende en afdoende aanwijzingen in de processtukken waaruit blijkt dat de Commissie vóór het besluit van 28 november 2000 de litigieuze belastingmaatregel had onderzocht en dit onderzoek had afgesloten. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure betreffende bestaande steun diende te geschieden. |
|
6. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-468/09 P)
2010/C 37/10
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de afsluiting van een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) een uitdrukkelijke (tot de lidstaat gerichte) beschikking van de Commissie in die zin vergde. |
|
2. |
Verdraaiing van het besluit van 28 november 2000 waar het Gerecht van oordeel was dat dit besluit een einde maakte aan een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel die zou berusten op een in april 1994 ingeschreven klacht. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure voor bestaande steun diende te geschieden. |
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijslast en bewijswaardering niet in acht heeft genomen, in het bijzonder met betrekking tot het schriftelijk bewijs dat het besluit van 28 november 2000 vormt (geloofwaardigheid en bewijskracht ervan). Schending van het recht op een eerlijk proces. |
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijswaardering en bewijslast heeft geschonden in verband met de objectieve, relevante, overeenstemmende en afdoende aanwijzingen in de processtukken waaruit blijkt dat de Commissie vóór het besluit van 28 november 2000 de litigieuze belastingmaatregel had onderzocht en dit onderzoek had afgesloten. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure betreffende bestaande steun diende te geschieden. |
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de kwalificatie van de in 1993 vastgestelde litigieuze belastingmaatregel als exploitatiesteun door toepassing van de definitie van investeringssteun overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van 1998 heeft bevestigd. Schending van het beginsel van rechtszekerheid, en in het bijzonder van het verbod van terugwerkende kracht. |
|
6. |
Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip „relevante informatie” voor het eerste onderzoek van een belastingregeling in het kader van staatssteun waardoor het Gerecht de duur van de vooronderzoeksprocedure niet onredelijk heeft geacht. |
|
7. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht een termijn van 79 maanden in het onderzochte geval niet onredelijk lang achtte voor een vooronderzoeksprocedure betreffende de litigieuze belastingmaatregel, en derhalve van oordeel was dat artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel niet was geschonden. |
|
8. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht een termijn van 79 maanden in het onderzochte geval niet onredelijk lang achtte voor een vooronderzoeksprocedure betreffende de litigieuze belastingmaatregel, en derhalve van oordeel was dat artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 in samenhang met het beginsel van behoorlijk bestuur niet was geschonden. |
|
9. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999. Verdraaiing van de beschikking. |
|
10. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht van oordeel was dat in het onderhavige geval het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999. |
|
11. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-469/09 P)
2010/C 37/11
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de afsluiting van een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) een uitdrukkelijke (tot de lidstaat gerichte) beschikking van de Commissie in die zin vergde. |
|
2. |
Verdraaiing van het besluit van 28 november 2000 waar het Gerecht van oordeel was dat dit besluit een einde maakte aan een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel die zou berusten op een in april 1994 ingeschreven klacht. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure voor bestaande steun diende te geschieden. |
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijslast en bewijswaardering niet in acht heeft genomen, in het bijzonder met betrekking tot het schriftelijk bewijs dat het besluit van 28 november 2000 vormt (geloofwaardigheid en bewijskracht ervan). Schending van het recht op een eerlijk proces. |
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijswaardering en bewijslast heeft geschonden in verband met de objectieve, relevante, overeenstemmende en afdoende aanwijzingen in de processtukken waaruit blijkt dat de Commissie vóór het besluit van 28 november 2000 de litigieuze belastingmaatregel had onderzocht en dit onderzoek had afgesloten. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure betreffende bestaande steun diende te geschieden. |
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de kwalificatie van de in 1993 vastgestelde litigieuze belastingmaatregel als exploitatiesteun door toepassing van de definitie van investeringssteun overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van 1998 heeft bevestigd. Schending van het beginsel van rechtszekerheid, en in het bijzonder van het verbod van terugwerkende kracht. |
|
6. |
Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip „relevante informatie” voor het eerste onderzoek van een belastingregeling in het kader van staatssteun waardoor het Gerecht de duur van de vooronderzoeksprocedure niet onredelijk heeft geacht. |
|
7. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht een termijn van 79 maanden in het onderzochte geval niet onredelijk lang achtte voor een vooronderzoeksprocedure betreffende de litigieuze belastingmaatregel, en derhalve van oordeel was dat artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel niet was geschonden. |
|
8. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht een termijn van 79 maanden in het onderzochte geval niet onredelijk lang achtte voor een vooronderzoeksprocedure betreffende de litigieuze belastingmaatregel, en derhalve van oordeel was dat artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 in samenhang met het beginsel van behoorlijk bestuur niet was geschonden. |
|
9. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999. Verdraaiing van de beschikking. |
|
10. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht van oordeel was dat in het onderhavige geval het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999. |
|
11. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/10 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-470/09 P)
2010/C 37/12
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de afsluiting van een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) een uitdrukkelijke (tot de lidstaat gerichte) beschikking van de Commissie in die zin vergde. |
|
2. |
Verdraaiing van het besluit van 28 november 2000 waar het Gerecht van oordeel was dat dit besluit een einde maakte aan een vooronderzoeksprocedure met betrekking tot de litigieuze belastingmaatregel die zou berusten op een in april 1994 ingeschreven klacht. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure voor bestaande steun diende te geschieden. |
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijslast en bewijswaardering niet in acht heeft genomen, in het bijzonder met betrekking tot het schriftelijk bewijs dat het besluit van 28 november 2000 vormt (geloofwaardigheid en bewijskracht ervan). Schending van het recht op een eerlijk proces. |
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake bewijswaardering en bewijslast heeft geschonden in verband met de objectieve, relevante, overeenstemmende en afdoende aanwijzingen in de processtukken waaruit blijkt dat de Commissie vóór het besluit van 28 november 2000 de litigieuze belastingmaatregel had onderzocht en dit onderzoek had afgesloten. Onjuiste rechtsopvatting omdat volgens het Gerecht het heronderzoek van de litigieuze belastingmaatregel in 2000 niet in het kader van de procedure betreffende bestaande steun diende te geschieden. |
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de kwalificatie van de in 1993 vastgestelde litigieuze belastingmaatregel als exploitatiesteun door toepassing van de definitie van investeringssteun overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van 1998 heeft bevestigd. Schending van het beginsel van rechtszekerheid, en in het bijzonder van het verbod van terugwerkende kracht. |
|
6. |
Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip „relevante informatie” voor het eerste onderzoek van een belastingregeling in het kader van staatssteun waardoor het Gerecht de duur van de vooronderzoeksprocedure niet onredelijk heeft geacht. |
|
7. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht een termijn van 79 maanden in het onderzochte geval niet onredelijk lang achtte voor een vooronderzoeksprocedure betreffende de litigieuze belastingmaatregel, en derhalve van oordeel was dat artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel niet was geschonden. |
|
8. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht een termijn van 79 maanden in het onderzochte geval niet onredelijk lang achtte voor een vooronderzoeksprocedure betreffende de litigieuze belastingmaatregel, en derhalve van oordeel was dat artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 in samenhang met het beginsel van behoorlijk bestuur niet was geschonden. |
|
9. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999. Verdraaiing van de beschikking. |
|
10. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht van oordeel was dat in het onderhavige geval het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999. |
|
11. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-471/09 P)
2010/C 37/13
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijswaardering niet in acht heeft genomen door de materiële inhoud van de processtukken buiten beschouwing te laten. Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten. Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling en/of het belastingkrediet van 1993 — zoals blijkt uit de processtukken die het Gerecht in strijd met de procedureregels niet heeft beoordeeld — niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de bestreden belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 in samenhang met het evenredigheidsbeginsel niet in acht heeft genomen, dat zich verzet tegen terugvordering van de investeringssteun die de maximumbedragen van regionale steun niet overschrijdt. Het Gerecht heeft het algemene evenredigheidsbeginsel geschonden omdat het niet heeft vastgesteld dat de Commissie inbreuk op dit beginsel heeft gemaakt door terugvordering te verlangen van alle overeenkomstig het belastingkrediet van 45 % van de investeringen toegekende bedragen en niet alleen van die welke de maximumbedragen van regionale steun in Baskenland overschreden. |
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft afgewezen dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-onderzochte bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen belastingbepalingen van 1993 (waaronder een belastingkrediet), die in wezen dezelfde maatregelen als de bestreden maatregel zijn, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel heeft geleid. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
(2) van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-472/09 P)
2010/C 37/14
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijswaardering niet in acht heeft genomen door de materiële inhoud van de processtukken buiten beschouwing te laten. Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten. Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling en/of het belastingkrediet van 1993 — zoals blijkt uit de processtukken die het Gerecht in strijd met de procedureregels niet heeft beoordeeld — niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de bestreden belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 in samenhang met het evenredigheidsbeginsel niet in acht heeft genomen, dat zich verzet tegen terugvordering van de investeringssteun die de maximumbedragen van regionale steun niet overschrijdt. Het Gerecht heeft het algemene evenredigheidsbeginsel geschonden omdat het niet heeft vastgesteld dat de Commissie inbreuk op dit beginsel heeft gemaakt door terugvordering te verlangen van alle overeenkomstig het belastingkrediet van 45 % van de investeringen toegekende bedragen en niet alleen van die welke de maximumbedragen van regionale steun in Baskenland overschreden. |
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft afgewezen dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-onderzochte bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen belastingbepalingen van 1993 (waaronder een belastingkrediet), die in wezen dezelfde maatregelen als de bestreden maatregel zijn, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel heeft geleid. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
(2) van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-473/09 P)
2010/C 37/15
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijswaardering niet in acht heeft genomen door de materiële inhoud van de processtukken buiten beschouwing te laten. Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten. Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling en/of het belastingkrediet van 1993 — zoals blijkt uit de processtukken die het Gerecht in strijd met de procedureregels niet heeft beoordeeld — niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de bestreden belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 in samenhang met het evenredigheidsbeginsel niet in acht heeft genomen, dat zich verzet tegen terugvordering van de investeringssteun die de maximumbedragen van regionale steun niet overschrijdt. Het Gerecht heeft het algemene evenredigheidsbeginsel geschonden omdat het niet heeft vastgesteld dat de Commissie inbreuk op dit beginsel heeft gemaakt door terugvordering te verlangen van alle overeenkomstig het belastingkrediet van 45 % van de investeringen toegekende bedragen en niet alleen van die welke de maximumbedragen van regionale steun in Baskenland overschreden. |
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft afgewezen dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-onderzochte bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen belastingbepalingen van 1993 (waaronder een belastingkrediet), die in wezen dezelfde maatregelen als de bestreden maatregel zijn, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel heeft geleid. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
(2) van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-474/09 P)
2010/C 37/16
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten. Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling van 1993 evenals met betrekking tot de belastingverlaging van wet 22/1993 niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de betrokken belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft geweigerd dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-geleverde bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen een inhoudelijke gelijke maatregel die in 1993 is vastgesteld, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel in 1996 heeft geleid. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
(2) van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-475/09 P)
2010/C 37/17
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten. Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling van 1993 evenals met betrekking tot de belastingverlaging van wet 22/1993 niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de betrokken belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft geweigerd dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-geleverde bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen een inhoudelijke gelijke maatregel die in 1993 is vastgesteld, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel in 1996 heeft geleid. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
(2) van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-476/09 P)
2010/C 37/18
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)
Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen en Comunidad Autónoma de la Rioja
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking; |
|
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten. Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling van 1993 evenals met betrekking tot de belastingverlaging van wet 22/1993 niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de betrokken belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer. Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft geweigerd dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-geleverde bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen een inhoudelijke gelijke maatregel die in 1993 is vastgesteld, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel in 1996 heeft geleid. |
(1) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
(2) van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 25 november 2009 — Charles Defossez/Christian Wiart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Sotimon SARL, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, CGEA de Lille
(Zaak C-477/09)
2010/C 37/19
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour de Cassation
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Charles Defossez
Verwerende partijen: Christian Wiart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Sotimon SARL, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, CGEA de Lille
Prejudiciële vraag
Moet artikel 8 bis van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 (2), waarvan het eerste lid bepaalt dat wanneer een onderneming met activiteiten op het grondgebied van ten minste twee lidstaten in staat van insolventie verkeert in de zin van artikel 2, lid 1, het waarborgfonds dat bevoegd is om de onvervulde aanspraken van de werknemers te honoreren, het fonds van de lidstaat is op het grondgebied waarvan de werknemers gewoonlijk hun arbeid verrichten of verrichtten, en het tweede lid dat de omvang van de rechten van de werknemers wordt bepaald door het recht waaronder het bevoegde waarborgfonds valt, aldus worden uitgelegd dat hierin het bevoegde waarborgfonds wordt aangeduid onder uitsluiting van ieder ander, of moet het, gelet op de doelstelling van de richtlijn, namelijk het versterken van de rechten van de werknemers die gebruik maken van het vrij verkeer van werknemers en gelet op artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, bepalende dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers, aldus worden uitgelegd dat het de werknemer niet het recht ontzegt om, in de plaats van de waarborg van dit fonds, een beroep te doen op de gunstiger waarborg van het fonds waarbij zijn werkgever overeenkomstig het nationale recht is verzekerd en premies afdraagt?
(1) PB L 283, blz. 23.
(2) PB L 270, blz. 10.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia provincial de Tarragona (Spanje) op 30 november 2009 — Strafzaak tegen Magatte Gueye
(Zaak C-483/09)
2010/C 37/20
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia provincial de Tarragona
Partijen in het hoofdgeding
Verweerder: Magatte Gueye
Andere partijen: Ministerio Fiscal en Eva Caldes
Prejudiciële vragen
|
1. |
Moet het recht van het slachtoffer om begrepen te worden als bedoeld in punt 8 van de considerans van kaderbesluit [(2001/220/JBZ) van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure] (1) aldus worden uitgelegd dat op de met vervolging en bestraffing van victimiserende gedragingen belaste overheidsautoriteiten een positieve verplichting rust om het slachtoffer in de gelegenheid te stellen zijn overwegingen en mening kenbaar te maken over de mogelijke rechtstreekse gevolgen die voor zijn leven kunnen voortvloeien uit het feit dat straffen worden opgelegd aan de dader met wie het een gezins- of affectieve relatie heeft? |
|
2. |
Moet artikel 2 van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat de verplichting van de lidstaten om de rechten en rechtmatige belangen van het slachtoffer te erkennen, inhoudt dat rekening dient te worden gehouden met zijn mening, wanneer door de straffen die in het kader van de procedure zijn opgelegd, zijn recht op vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid en dat op een privéleven en een familie- en gezinsleven rechtstreeks en in de kern kunnen worden aangetast? |
|
3. |
Moet artikel 2 van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat de overheidsautoriteiten niet mogen voorbijgaan aan de vrije wil van het slachtoffer, wanneer het zich ertegen verzet dat een straatverbod wordt opgelegd aan of gehandhaafd jegens de dader die lid van zijn gezin is, er geen objectief gevaar voor recidive wordt vastgesteld en het slachtoffer blijk geeft van een niveau van persoonlijke, sociale, culturele en emotionele bekwaamheid dat de mogelijkheid van onderwerping aan de dader uitsluit, of moet deze maatregel, gelet op de specifieke kenmerken van huiselijk geweld, daarentegen in elk geval worden gehandhaafd? |
|
4. |
Moet artikel 8 van kaderbesluit 2001/220/JBZ, volgens welk elke lidstaat een passend niveau van bescherming voor het slachtoffer waarborgt, aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan op algemene en verplichte wijze een straat- of contactverbod als bijkomende straf mag worden opgelegd in alle gevallen waarin iemand slachtoffer wordt van huiselijk geweld, zulks gelet op de specifieke kenmerken van dit soort geweld, of verlangt artikel 8 daarentegen dat een individuele afweging wordt gemaakt waarmee het passende niveau van bescherming geval per geval kan worden bepaald met inachtneming van de aan de orde zijnde belangen? |
|
5. |
Moet artikel 10 van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan bemiddeling in strafzaken met betrekking tot huiselijk geweld op algemene wijze kan worden uitgesloten gelet op de specifieke kenmerken van dit soort geweld, of moet bemiddeling daarentegen ook in dit type zaken mogelijk zijn, zodat de aan de orde zijnde belangen geval per geval kunnen worden afgewogen? |
(1) PB L 82, blz. 1.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação do Porto (Portugal) op 30 november 2009 — Manuel Carvalho Ferreira Santos/Companhia Europeia de Seguros, S.A.
(Zaak C-484/09)
2010/C 37/21
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação do Porto
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Manuel Carvalho Ferreira Santos
Verwerende partij: Companhia Europeia de Seguros, S.A.
Prejudiciële vraag
Staat het gemeenschapsrecht, inzonderheid artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn (72/166/EEG) (1), artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) (2) en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) (3), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, eraan in de weg dat in geval van een aanrijding tussen voertuigen waaraan geen van de bestuurders schuld heeft en waarbij een van de bestuurders (de benadeelde die schadevergoeding vordert) lichamelijke en materiële schade heeft geleden, de risicoaansprakelijkheid kan worden verdeeld (artikel 506, leden 1 en 2, Código Civil), wat rechtstreekse gevolgen heeft voor het bedrag van de schadevergoeding die aan de benadeelde moet worden toegekend voor de uit zijn lichamelijke letsels voortvloeiende materiële en immateriële schade (aangezien deze verdeling een evenredige vermindering van het bedrag van de schadevergoeding impliceert)?
(1) Eerste richtlijn (72/166/EEG) van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1).
(2) Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).
(3) Derde Richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 1 december 2009 — Viamex Agrar Handels GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Jonas
(Zaak C-485/09)
2010/C 37/22
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Viamex Agrar Handels GmbH
Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas
Prejudiciële vragen
|
1. |
Is punt 48.5 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (2), van toepassing op het vervoer per trein? |
|
2. |
Is de rechter in gevallen waarin een inbreuk op richtlijn 91/628/EEG niet tot het sterven van dieren heeft geleid, in het algemeen verplicht na te gaan of de bevoegde autoriteit van de lidstaat artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 615/98 van de Commissie van 18 maart 1998 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan (3) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel heeft toegepast? |
(1) PB L 340, blz. 17.
(2) PB L 148, blz. 52.
(3) PB L 82, blz. 19.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Gent (België) op 30 november 2009 — Vandoorne NV tegen Belgische Staat
(Zaak C-489/09)
2010/C 37/23
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Beroep te Gent
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Vandoorne NV
Verweerder: Belgische Staat
Prejudiciële vraag
Is de Belgische wetgeving, in het bijzonder artikel 58, §1 jo. artikel 77, §1, 7° WBTW, wel of niet in overeenstemming met het artikel 27 van de zesde richtlijn (77/388/EEG-Raad) (1) dat de lidstaten toelaat om vereenvoudigingsmaatregelen te nemen en/of met artikel 11, C, sub 1, van diezelfde richtlijn die het recht op teruggaaf van BTW toelaat in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling, door het feit dat die nationale wetgeving (1) voor de levering van tabaksfabrikaten een vereenvoudiging van de heffing van de BTW invoert door een enige heffing aan de bron op te leggen, en (2) het recht op teruggaaf van BTW wegens geheel of gedeeltelijk verloren gaan van de prijs niet verleent aan de belastingplichtigen in de verschillende tussenschakels die BTW op die tabaksfabrikaten gedragen hebben?
(1) Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/21 |
Beroep ingesteld op 30 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg
(Zaak C-490/09)
2010/C 37/24
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en E. Traversa, gemachtigden)
Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg
Conclusies
|
— |
Vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 49 EG, door de huidige formulering te handhaven van artikel 24 van de Code des assurances sociales, waarbij de vergoeding van kosten van in een andere lidstaat uitgevoerde medisch-biologische analyses wordt uitgesloten doordat deze kosten slechts middels een derdebetalersregeling worden gedekt, en artikel 12 van de Statuts de l’Union des caisses de maladie, dat voor de vergoeding van in een andere lidstaat uitgevoerde medisch-biologische analyses de eis stelt dat is voldaan aan voorwaarden voor de verstrekking van gezondheidszorg zoals bepaald in de Luxemburgse nationale overeenkomsten; |
|
— |
het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep beoogt de Europese Commissie dat verweerder, door wettelijke bepalingen te handhaven waarbij de vergoeding van in andere lidstaten uitgevoerde medisch-biologische analyses en onderzoeken wordt uitgesloten, of waarbij voor een dergelijke vergoeding de eis wordt gesteld dat is voldaan aan alle voorwaarden voor de verstrekking van gezondheidszorg zoals bepaald in de Luxemburgse wettelijke regeling, het in artikel 49 EG neergelegde beginsel van het vrij verrichten van diensten heeft geschonden.
Verzoekster wijst er bij wijze van voorbeeld op dat de nationale autoriteiten de kosten voor analyses en onderzoeken slechts vergoeden indien deze zijn uitgevoerd in een apart analyselaboratorium dat volledig voldoet aan de in de Luxemburgse wettelijke regeling gestelde eisen. In een aantal lidstaten worden dergelijke analyses echter niet in een laboratorium uitgevoerd, maar door de artsen zelf.
Volgens de Commissie zijn de betrokken restricties niet te rechtvaardigen door een dwingende reden van algemeen belang en vormen zij evenmin een noodzakelijke en evenredige maatregel om het beoogde doel van bescherming van de volksgezondheid te bereiken.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/21 |
Beroep ingesteld op 1 december 2009 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-493/09)
2010/C 37/25
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en M. Afonso, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek, door de dividendontvangsten van niet-ingezeten pensioenfondsen zwaarder te belasten dan de dividendontvangsten van op Portugees grondgebied gevestigde pensioenfondsen, de krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 EER op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
|
— |
Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Dividendontvangsten van pensioenfondsen die overeenkomstig de Portugese wettelijke regeling zijn opgericht en functioneren, zijn krachtens de bepalingen van het Estatuto dos Beneficios Fiscais (regeling inzake belastingvoordelen) en de Código do Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Colectivas (wet op de vennootschapsbelasting) volledig vrijgesteld van vennootschapsbelasting, terwijl de dividendontvangsten van niet-ingezeten pensioenfondsen wel aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen, die 10 tot 20 % bedraagt, naargelang er al dan niet een bilaterale overeenkomst tussen Portugal en de staat van vestiging is gesloten en naargelang van de bepalingen van een dergelijke overeenkomst. Het gaat om een definitieve bronbelasting.
De verschillende behandeling van niet-ingezeten pensioenfondsen door de Portugese belastingregeling maakt het voor deze fondsen minder rendabel en aantrekkelijk om in Portugese ondernemingen te investeren. Deze belastingregeling vormt dus een door artikel 63 VWEU en artikel 40 EER verboden beperking.
De discriminatie van niet-ingezeten pensioenfondsen, die nefaste gevolgen heeft voor de competitiviteit van de financiële markten van de Europese Unie en voor het rendement van de door de pensioenfondsen verrichte investeringen, kan door geen van de door de Portugese Republiek aangevoerde redenen worden gerechtvaardigd.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 2 december 2009 — Nokia Corporation/Her Majesty’s Commissioners of Revenue & Customs
(Zaak C-495/09)
2010/C 37/26
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nokia Corporation
Verwerende partij: Her Majesty’s Commissioners of Revenue & Customs
Prejudiciële vraag
Kunnen van een gemeenschapsmerk voorziene niet-communautaire goederen die in een lidstaat onder douanetoezicht staan en in doorvoer zijn van een derde staat naar een andere derde staat „namaakgoederen” in de zin van artikel 2, lid 1, sub a, van verordening 1383/2003/EG (1) zijn, wanneer er geen aanwijzingen zijn dat deze goederen in de Gemeenschap op de markt zullen worden gebracht via een douaneprocedure of doordat zij daar illegaal worden binnengebracht?
(1) Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196, blz. 7).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/22 |
Beroep ingesteld op 2 december 2009 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-500/09)
2010/C 37/27
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios, D. Triantafillou)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door ministerieel besluit Α1/44351/3608 van 12 oktober 2005 te blijven toepassen, niet heeft voldaan aan de krachtens richtlijn 97/67ΕG (1) (zoals gewijzigd) op haar rustende verplichtingen, zoals die met name voortvloeien uit artikel 9, leden 1 en 2; |
|
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Helleense Republiek belet de liberalisatie van de postdiensten, nagestreefd door richtlijn 97/67, die te dien einde voorziet in algemene machtigingen en individuele vergunningen die op transparante en niet-discriminerende grondslag worden verleend.
De Griekse wettelijke regeling verlangt van de concessiehoudende vervoerders, bij het verlenen van vergunningen voor postvrachtwagens, dat zij zelf postondernemingen zijn en in het betrokken register zijn ingeschreven als houders van een algemene machtiging. Dat dwingt de postnetwerken tot een radicale reorganisatie en belet de belangrijkste ondernemingen een beroep te doen op concessiehouders, tenzij, eventueel, zij zich omvormen tot vrachtwagenverhuurbedrijven, met alle kosten die dat meebrengt.
Bovendien beperkt de Griekse wettelijke regeling het vervoer van zware lasten tot bepaalde vrachtwagens voor openbaar gebruik, die aan een gereglementeerd beroep zijn voorbehouden, hetgeen de andere ondernemingen belet dezelfde dienst te leveren.
De Helleense Republiek heeft voor die beperkingen geen voldoende rechtvaardiging aangevoerd.
(1) PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Administrative Appeals Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 4 december 2009 — Lucy Stewart/Secretary of State for Work and Pensions
(Zaak C-503/09)
2010/C 37/28
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Upper Tribunal
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lucy Stewart
Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions
Prejudiciële vragen
|
1. |
Is een prestatie met de kenmerken van een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jongeren een prestatie bij ziekte of een prestatie bij invaliditeit, in de zin van verordening nr. 1408/71 (1)? |
|
2. |
Indien het antwoord op vraag 1 luidt dat een dergelijke prestatie moet worden aangemerkt als een prestatie bij ziekte:
|
|
3. |
Indien het antwoord op vraag 1 luidt dat een dergelijke prestatie moet worden aangemerkt als een prestatie bij invaliditeit, betekent dan de tekst van artikel 10 van verordening nr. 1408/71, die verwijst naar uitkeringen „verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer lidstaten”, dat de lidstaten krachtens verordening nr. 1408/71 bevoegd blijven om voorwaarden te verbinden aan de eerste verkrijging van dergelijke prestaties bij invaliditeit die zijn gebaseerd op het hebben van een woonplaats in de lidstaat of op het bewijs dat de verplichte tijdvakken van voorafgaand verblijf in de lidstaat zijn vervuld, zodat een aanvrager de aanspraak op een dergelijke prestatie niet voor het eerst vanuit een andere lidstaat kan doen gelden? |
(1) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2),
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/24 |
Beroep ingesteld op 9 december 2009 — Europese Commissie/Franse Republiek
(Zaak C-510/09)
2010/C 37/29
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia en G. Zavvos, gemachtigden)
Verwerende partij: Franse Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Franse Republiek, doordat zij het besluit van 13 maart 2006 betreffende het gebruik van extemporaneus gemaakte mengelingen van producten bedoeld in artikel L.253-1 van de code rural niet in het stadium van het ontwerp heeft meegedeeld in het kader van de procedure waarin is voorzien bij richtlijn 98/34/EG van 22 juni 1998, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (1), de krachtens artikel 8, lid 1, van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
|
— |
de Franse Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep verwijt de Europese Commissie verweerster dat zij het betrokken ministeriële besluit betreffende het gebruik van bepaalde extemporaneus gemaakte mengelingen van gewasbeschermingsmiddelen van agronomisch belang niet vóór de vaststelling ervan aan haar heeft meegedeeld, terwijl dat besluit zonder twijfel een technisch voorschrift in de zin van richtlijn 98/34 is en dus aan haar had moeten worden meegedeeld in het stadium van het ontwerp, aangezien het niet onder de afwijking van artikel 10 van die richtlijn valt.
Volgens de Commissie heeft verweerster het bestaan van die inbreuk erkend, aangezien de Franse autoriteiten na ontvangst van het met redenen omklede advies aan de Commissie mededeling hebben gedaan van een ontwerpbesluit waarbij het betwiste ministeriële besluit werd ingetrokken maar de inhoud ervan werd overgenomen. Bij de instelling van het onderhavige beroep was dat ontwerpbesluit evenwel nog steeds niet aangenomen door de Franse autoriteiten of was dit althans nog niet aan de Commissie meegedeeld.
(1) Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 217, blz. 18).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2009 door Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 23 september 2009 in zaak T-296/06, Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-511/09 P)
2010/C 37/30
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd (vertegenwoordiger: P. Bentley QC)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, IML Industria Meccanica Lombarda Srl
Conclusies
Rekwirante vordert:
|
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 in zaak T-296/06, Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd/Raad van de Europese Unie, voor zover daarbij het eerste onderdeel van rekwirantes eerste middel in eerste aanleg is afgewezen; |
|
— |
nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1136/2006 van de Raad (1), voor zover daarbij op door rekwirante geproduceerde hefboommechanismen een antidumpingrecht wordt ingesteld dat hoger is dan het recht dat zou moeten worden betaald indien de betwiste aanpassing van de uitvoerprijs niet was doorgevoerd; |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten van de onderhavige procedure, met inbegrip van de kosten in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest niet de juiste juridische gevolgen verbindt aan het begrip normale waarde, zoals dit is gedefinieerd in artikel 2, lid 7, sub a, van verordening (EG) nr. 384/96 (2) van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd. Dientengevolge komt het Gerecht in het bestreden arrest tot de onjuiste conclusie dat de overeenkomstig die bepaling bij vergelijking vastgestelde normale waarde noodzakelijkerwijze overeenstemt met het tijdstip waarop de betrokken producten de productielijn in China verlaten, hoewel in het bestreden arrest zelf is vastgesteld dat de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven zowel bij verkoop in het binnenland als bij uitvoer niet door de onderneming in China worden gedragen, maar door met haar verbonden ondernemingen in een land met een markteconomie, Hongkong. Ingevolge die onjuiste conclusie maakt het bestreden arrest inbreuk op artikel 2, lid 10, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad, zoals gewijzigd, waar het de aanpassing van de exportprijs heeft bevestigd die door de instellingen is toegepast en bestaat in een aftrek van de verkoopkosten, de algemene en administratieve uitgaven en de winsten van de verbonden ondernemingen in Hongkong.
(1) Verordening (EG) nr. 1136/2006 van de Raad van 24 juli 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op hefboommechanismen uit de Volksrepubliek China (PB L 205, blz. 1).
(2) PB L 56, blz. 1.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/25 |
Beroep ingesteld op 10 december 2009 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-512/09)
2010/C 37/31
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Dimitriou en A. Margelis)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/66/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van richtlijn 91/157/EEG, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
|
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn 2006/66/EG in nationaal recht is op 26 september 2008 verstreken.
(1) PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/25 |
Beroep ingesteld op 11 december 2009 — Europese Commissie/Koninkrijk België
(Zaak C-513/09)
2010/C 37/32
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Peere en A. Marghelis, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk België
Conclusies
|
— |
vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van richtlijn 91/157/EEG (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
|
— |
het Koninkrijk België verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn 2006/66/EG in nationaal recht is op 26 september 2008 verstreken. Op de datum van instelling van het onderhavige beroep had verweerder nog niet alle nodige maatregelen voor de omzetting van de richtlijn in nationaal recht genomen, althans niet aan de Commissie meegedeeld.
(1) PB L 266 van 26.09.2006, blz. 1-14.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/26 |
Beroep ingesteld op 11 december 2009 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-518/09)
2010/C 37/33
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. V. Rogalski en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 56 VWEU op haar rustende verplichtingen, door
|
|
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU, door voor te schrijven dat onroerendgoedagentschappen, behalve het onroerendgoedbeheer, voor anderen uitsluitend hun activiteiten mogen verrichten en makelaars in onroerend goed alleen als zodanig werkzaam mogen zijn; |
|
— |
de Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Uit het Portugese systeem voor onroerendgoedagentschappen en makelaars vloeien talrijke beperkingen voor het vrij verrichten van diensten voort.
Activiteiten van in andere lidstaten gevestigde onroerendgoedagentschappen en makelaars die betrekking hebben op in Portugal gelegen onroerend goed zijn aan Portugees recht onderworpen.
Het Portugese recht stelt voor de toegang tot de activiteit van onroerendgoedagentschap zeven voorwaarden. Voor de toegang tot de activiteit van makelaar stelt het vier voorwaarden.
De voorwaarden betreffende het subjectieve toepassingsgebied van de toelating zijn restrictief.
De voorwaarde betreffende de beroepsbekwaamheid is eveneens restrictief.
De Portugese voorschriften op het gebied van de activiteiten van onroerendgoedagentschappen en makelaars hebben de oorspronkelijke bemiddelingsactiviteit een ander karakter verleend. De activiteit is niet meer die van een bemiddelaar, maar die van een agentschap.
Het vereiste dat de verzekering voor beroepsaansprakelijkheid aan de Portugese wettelijke eisen moet voldoen, vormt een ongerechtvaardigde beperking.
Het vereiste dat een volgens de vereisten van de Portugese boekhoudwetgeving bepaald positief eigen kapitaal aanwezig moet zijn, vormt een discriminerende beperking van het vrij verrichten van diensten.
De omstandigheid dat agentschappen en makelaars zich voor hun dienstverrichting, ondanks het toezicht waaraan zij in hun lidstaat van vestiging reeds zijn onderworpen, aan disciplinair toezicht door de Portugese autoriteiten moeten onderwerpen, vormt een beperking in de zin van artikel 56 VWEU.
De Portugese voorschriften van Portugees recht die de exclusiviteit of quasi-exclusiviteit van de uitoefening van activiteiten van onroerendgoedagentschappen en makelaars regelen, vormen een beperking op de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op tijdelijk basis.
De toelatingsvoorwaarden maken geen onderscheid en maken ook geen onderscheid mogelijk tussen vestiging en het tijdelijk verrichten van diensten.
De Portugese wettelijke voorwaarden voor de toegang tot bouwactiviteiten zijn voorwaarden voor vestiging. Het Portugese recht maakt geen onderscheid tussen vestiging en het tijdelijk verrichten van diensten.
De uit de Portugese wetgeving voortvloeiende beperkingen van het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging vinden geen rechtvaardiging in redenen van openbare orde.
De bescherming van de consument kan weliswaar bepaalde beperkingen van de fundamentele vrijheden van dienstverrichting en vestiging rechtvaardigen, maar de thans aan de orde zijnde beperkingen zijn onevenredig.
Dat een vestiging noodzakelijk is om diensten te kunnen verrichten en dat een toelating wordt vereist opdat kan worden nagegaan of aan de eisen met betrekking tot de vestiging is voldaan, is onevenredig vanuit het oogpunt van het vrij verrichten van diensten.
Inzonderheid kan niet worden verlangd dat de verzekeringspolis in de lidstaat van bestemming moet worden goedgekeurd.
Dat de Portugese wetgeving als toegangsvoorwaarde een positief eigen kapitaal verlangt, houdt geen verband met overwegingen ter zake van solventie.
Dat de dienstverrichter wordt onderworpen aan het volledige disciplinair toezicht dat voor in Portugal gevestigde agentschappen en makelaars geldt, is onevenredig.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/27 |
Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2009 door Arkema France SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 30 september 2009 in zaak T-168/05, Arkema/Commissie
(Zaak C-520/09 P)
2010/C 37/34
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Arkema France SA (vertegenwoordiger: M. Debroux, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht van 30 september 2009 in zaak T-168/05 nietig verklaren, |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante onderbouwt haar hogere voorziening met vier middelen.
Met haar eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht de regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende praktijken van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij heeft geschonden. Zij wijst dienaangaande op een tegenstrijdigheid in het bestreden arrest zelf, aangezien het Gerecht in dat arrest stelt dat het vermoeden dat een moedermaatschappij beslissende invloed heeft op haar dochteronderneming, een vermoeden is dat kan worden weerlegd indien de moedermaatschappij en/of de dochteronderneming bewijzen aanvoeren waaruit blijkt dat de dochteronderneming zich autonoom gedraagt, terwijl het tegelijkertijd stelt dat de eigenlijke functie van een moedermaatschappij is de eenheid in de leiding van de dochterondernemingen in een groep ondernemingen te garanderen, met name via toezicht op hun begroting. Daaruit volgt de iure een onweerlegbaar vermoeden dat de moedermaatschappij beslissende invloed heeft op haar dochterondernemingen, en in het licht van deze stelling van het Gerecht kan een dochteronderneming onmogelijk aantonen dat zij zich op de markt autonoom gedraagt.
Met haar tweede middel stelt Arkema schending van het non-discriminatiebeginsel, die het gevolg is van de omstandigheid dat het vermoeden dat de moedermaatschappij beslissende invloed heeft op haar dochterondernemingen, niet kan worden weerlegd, aangezien de deelnemers aan een kartel wegens dat vermoeden verschillend worden behandeld naargelang zij al dan niet deel uitmaken van een groep ondernemingen.
Met haar derde middel stelt rekwirante dat het bestreden arrest het beginsel van gelijke behandeling en het recht op een eerlijk proces schendt, doordat het Gerecht in antwoord op haar middel inzake de schending van wezenlijke vormvoorschriften die het gevolg is van een ontoereikende motivering, enkel de argumenten van Elf Aquitaine, de moedermaatschappij van Arkema, heeft onderzocht, en niet die welke zij zelf heeft aangevoerd. Ofschoon het Gerecht niet verplicht is alle argumenten van alle partijen bij het geding uitvoerig uiteen te zetten, moet de motivering van het bestreden arrest rekwirante toch ten minste in staat stellen nauwkeurig kennis te nemen van de redenering die het Gerecht te haren aanzien heeft gevolgd.
Met haar vierde en laatste middel stelt Arkema ten slotte schending van het evenredigheidsbeginsel, nu de Commissie bij de vaststelling van de grondslag van de sanctie haar omzet twee keer in rekening heeft gebracht, en laakt zij de fout die het Gerecht heeft gemaakt door te stellen dat de Commissie geen andere keuze had indien zij niet wilde afwijken van de berekeningsmethode in de richtsnoeren. Aldus heeft het Gerecht aan de richtsnoeren van de Commissie immers een absolute dwingende kracht toegekend die zij niet hebben. Volgens rekwirante zijn dergelijke richtsnoeren veeleer te vergelijken met indicatieve gedragsregels voor de te volgen praktijk, dan met rechtsregels die de administratie onder alle omstandigheden moet eerbiedigen.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/28 |
Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2009 door Elf Aquitaine SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 30 september 2009 in zaak T-174/05, Elf Aquitaine/Commissie
(Zaak C-521/09 P)
2010/C 37/35
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en S. Thibault-Liger, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
Primair:
|
|
— |
Subsidiair, krachtens artikel 261 VWEU op grond van zijn volledige rechtsmacht de bij artikel 2, sub c, van die beschikking van de Commissie hoofdelijk aan Arkema SA en Elf Aquitaine opgelegde geldboete van 45 miljoen EUR intrekken of verlagen wegens de objectieve gebreken in de motivering en redenering in het arrest van het Gerecht in zaak T-174/05, zoals die worden genoemd in de zes middelen in hogere voorziening; |
|
— |
De Europese Commissie hoe dan ook verwijzen in de kosten, met inbegrip van die welke Elf Aquitaine bij het Gerecht zijn opgekomen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante onderbouwt haar hogere voorziening met zes middelen.
Met haar eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, nu het niet alle gevolgen heeft getrokken uit de repressieve aard van de sancties in artikel 101 VWEU (81 EG). Zij verwijt het Gerecht meer bepaald dat het haar ten onrechte heeft uitgesloten van de werkingssfeer van de beginselen van het vermoeden van onschuld en van het persoonlijke karakter van straffen, nu zij rekwirante aansprakelijk heeft gehouden voor een inbreuk van haar dochteronderneming, terwijl de door rekwirante aangevoerde feiten integendeel aantonen dat zij zelf geen enkele inbreuk heeft gepleegd en dat zij zelfs niet op de hoogte was van het bestaan van de litigieuze inbreuk toen die werd gepleegd.
Met haar tweede middel stelt Elf Aquitaine schending van de rechten van de verdediging, die voortvloeit uit een onjuiste uitlegging van de beginselen van billijkheid en wapengelijkheid. In het bestreden arrest heeft het Gerecht namelijk geoordeeld dat het beginsel van de wapengelijkheid in casu was geëerbiedigd daar rekwirante in de administratieve procedure haar standpunt naar behoren had kunnen uiteenzetten en zij voor het eerst kennis had gekregen van de tegen haar in aanmerking genomen punten van bezwaar in de mededeling van punten van bezwaar. Volgens rekwirante is dit een verkeerde uitlegging, daar zij erop neerkomt dat wordt ontkend dat rekwirantes rechten van de verdediging reeds moesten worden geëerbiedigd in de fase van het voorafgaand onderzoek, en zij ook miskent dat de Commissie jegens eenieder die van een inbreuk wordt verdacht, dat onderzoek onpartijdig moet voeren — à charge, maar ook à décharge.
Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de motiveringsplicht. Die onjuiste rechtsopvattingen betreffen zowel de beoordeling van de inhoud en de intensiteit van de van de Commissie vereiste motivering als de inhoud zelf van het bestreden arrest, dat verschillende tegenstrijdige uitspraken bevat.
Met haar vierde middel stelt Elf Aquitaine schending van artikel 263 VWEU (230 EG), nu het Gerecht de grenzen van de wettigheidstoetsing heeft overschreden door zijn eigen beoordeling van de mogelijkheid om een inbreuk van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij toe te rekenen in de plaats heeft gesteld van de ontoereikende en summiere beoordeling in de beschikking van de Commissie.
Met haar vijfde middel, dat uit vier onderdelen bestaat, verwijt rekwirante het Gerecht dat het de regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende praktijken onjuist heeft toegepast. Veeleer dan het vermoeden te bevestigen dat de moedermaatschappij aansprakelijk is voor de gedagingen van haar dochteronderneming, had het Gerecht moeten nagaan of de Commissie had bewezen dat rekwirante zich concreet had gemengd in het beheer van haar dochter.
Met haar zesde en laatste middel stelt rekwirante ten slotte subsidiair dat indien de fouten en inbreuken van het Gerecht niet tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie leiden, zij het Hof er ten minste toe moeten brengen de geldboete die haar hoofdelijk is opgelegd, in te trekken of te verlagen.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/29 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Paris (Frankrijk) op 12 november 2009 — Ville de Lyon/Caisse des dépôts et consignations
(Zaak C-524/09)
2010/C 37/36
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal administratif de Paris
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ville de Lyon
Verwerende partij: Caisse des dépôts et consignations
Prejudiciële vragen
|
1. |
Is de mededeling of de weigering tot mededeling van de in lid 12 van bijlage XVI bij verordening (EG) nr. 2216/2004 (1) van 21 december 2004 bedoelde informatie een uitsluitende bevoegdheid van de centrale administrateur of is de administrateur van het nationale register daartoe eveneens bevoegd? |
|
2. |
Indien de administrateur van het nationale register bevoegd is, moet die informatie worden beschouwd als „informatie over emissies in het milieu” in de zin van artikel 4 van richtlijn 2003/4/EG van 28 januari 2003 (2) waartegen „de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie” niet kan worden aangevoerd, of gelden voor de mededeling van die informatie specifieke vertrouwelijkheidsregels? |
|
3. |
Indien specifieke vertrouwelijkheidsregels gelden, mag deze informatie niet worden meegedeeld vóór verloop van een termijn van vijf jaar, of betreft deze termijn uitsluitend de periode van vijf jaar voor toewijzing van emissierechten overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van 13 oktober 2003 (3)? |
|
4. |
Indien die termijn van vijf jaar geldt, mag ervan wordt afgeweken op grond van artikel 10 van verordening nr. 2216/2004 van 21 december 2004 en kan de weigering ervan af te wijken op basis van dat artikel worden tegengeworpen aan een lokale overheid die wenst dat deze informatie wordt meegedeeld om te kunnen onderhandelen over een lastgevingsovereenkomst openbare dienst inzake stadsverwarming? |
(1) Verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Commissie van 21 december 2004 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en beschikking 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 386, blz. 1).
(2) Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41, blz. 26).
(3) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/30 |
Beroep ingesteld op 18 december 2009 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-534/09)
2010/C 37/37
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia, A. Alcover San Pedro)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de maatregelen te treffen die nodig zijn opdat de bevoegde autoriteiten, door overeenkomstig de artikelen 6 en 8 verleende vergunningen of, indien aangewezen, door toetsing en, indien nodig, door bijstelling van de vergunningsvoorwaarden, ervoor zorgen dat de bestaande installaties, onverminderd andere bijzondere gemeenschapsvoorschriften, uiterlijk op 30 oktober 2007 worden geëxploiteerd overeenkomstig de vereisten van de artikelen 3, 7, 9, 10 en 13, artikel 14, sub a en b, en artikel 15, lid 2, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/1/ΕG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: „IPPC-richtlijn”); |
|
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Uit artikel 5, lid 1, juncto artikel 2, lid 4, van de IPPC-richtlijn volgt, dat de lidstaten moesten verzekeren dat de bevoegde autoriteiten, door overeenkomstig de artikelen 6 en 8 verleende vergunningen of, indien aangewezen, door toetsing en, indien nodig, door bijstelling van de vergunningsvoorwaarden, ervoor zorgden dat de bestaande installaties uiterlijk op 30 oktober 2007 werden geëxploiteerd overeenkomstig de vereisten van de richtlijn.
Volgens het antwoord van de Griekse autoriteiten op het met redenen omkleed advies van de Commissie, beschikken ongeveer 47 % van de bestaande installaties die in Griekenland in bedrijf zijn (148 op 317) niet over een IPPC-vergunning. De Griekse regering erkent dus dat zij de exploitatie van een groot aantal IPPC-installaties blijft toestaan, zonder de overeenkomstige vergunningen te verlenen.
Er zij op gewezen dat de Helleense Republiek geen rechtvaardiging of nadere precisering met betrekking tot de toename van het aantal betrokken installaties heeft verstrekt en niets heeft meegedeeld over een verdere ontwikkeling na haar antwoord op het met redenen omkleed advies.
(1) PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
Gerecht
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/31 |
Arrest van het Gerecht van 17 december 2009 — Solvay/Commissie
(Zaak T-57/01) (1)
(„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Markt voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 82 EG - Afnameovereenkomsten voor buitensporig lange periode - Getrouwheidskorting - Verjaring van bevoegdheid van Commissie om geldboeten of sancties op te leggen - Redelijke termijn - Wezenlijke vormvoorschriften - Relevante geografische markt - Bestaan van machtspositie - Misbruik van machtspositie - Recht van toegang tot dossier - Geldboete - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzwarende omstandigheden - Recidive - Verzachtende omstandigheden”)
2010/C 37/38
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Solvay SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Simont, P.-A. Foriers, G. Block, F. Louis en A. Vallery, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en J. Currall, gemachtigden, bijgestaan door N. Coutrelis, advocaat)
Voorwerp
Primair, een vordering tot nietigverklaring van beschikking 2003/6/EG van de Commissie van 13 december 2000 in een procedure op grond van artikel 82 [EG] (Zaak IV/33.133 — C: Natriumcarbonaat — Solvay) (PB 2003, L 10, blz. 10), en, subsidiair, een vordering tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete.
Dictum
|
1. |
Het bedrag van de bij artikel 2 van beschikking 2003/6/EG van de Commissie van 13 december 2000 in een procedure op grond van artikel 82 [EG] (Zaak IV/33.133 — C: Natriumcarbonaat — Solvay) aan Solvay SA opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 19 miljoen EUR. |
|
2. |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3. |
Verzoekster zal haar eigen kosten en 95 % van de kosten van de Europese Commissie dragen. |
|
4. |
De Commissie zal 5 % van haar eigen kosten dragen. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/31 |
Arrest van het Gerecht van 17 december 2009 — Solvay/Commissie
(Zaak T-58/01) (1)
(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Overeenkomst die aan onderneming minimumtonnage aan verkopen in lidstaat en aankoop van hoeveelheden die nodig zijn om dit minimumtonnage te bereiken verzekert - Verjaring van bevoegdheid van Commissie om geldboeten of sancties op te leggen - Redelijke termijn - Wezenlijke vormvoorschriften - Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten - Recht van toegang tot dossier - Geldboete - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzwarende en verzachtende omstandigheden”)
2010/C 37/39
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Solvay SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Simont, P.-A. Foriers, G. Block, F. Louis en A. Vallery, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en J. Currall, gemachtigden, bijgestaan door N. Coutrelis, advocaat)
Voorwerp
Primair, een vordering tot nietigverklaring van beschikking 2003/5/EG van de Commissie van 13 december 2000 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/33.133 — B: Natriumcarbonaat — Solvay, CFK) (PB 2003, L 10, blz. 1), en, subsidiair, een vordering tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete.
Dictum
|
1. |
Artikel 1 van beschikking 2003/5/EG van de Commissie van 13 december 2000 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/33.133 — B: Natriumcarbonaat — Solvay, CFK), wordt nietig verklaard voor zover daarbij is vastgesteld dat Solvay SA in 1990 artikel 81 EG heeft geschonden. |
|
2. |
Het bedrag van de aan Solvay opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 2,25 miljoen EUR. |
|
3. |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4. |
Verzoekster zal drie vierde van haar eigen kosten en drie vierde van de kosten van de Europese Commissie dragen. |
|
5. |
De Commissie zal een vierde van haar eigen kosten en een vierde van de kosten van verzoekster dragen. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/32 |
Arrest van het Gerecht van 18 december 2009 — Arizmendi e.a./Raad en Commissie
(Gevoegde zaken T-440/03, T-121/04, T-171/04, T-208/04, T-365/04 en T-484/04) (1)
(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Douane-unie - Niet-nakomingsprocedure - Met redenen omkleed advies - Afschaffing in Franse wetgeving van monopolie van scheepsmakelaars - Voldoende gekwalificeerde schending - Oorzakelijk verband”)
2010/C 37/40
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Jean Arizmendi (Bayonne, Frankrijk) en de 60 andere verzoekers waarvan de namen in bijlage bij het arrest worden vermeld (vertegenwoordigers: in zaak T-440/03, J.-F. Péricaud, P. Péricaud en M. Tournois en, in de zaken T-121/04, T-171/04, T-208/04, T-365/04 en T-484/04, J.-F. Péricaud en M. Tournois, advocaten)
Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Jacqué en M. Giorgi Fort, vervolgens F. Florindo Gijón en M. Balta, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: X. Lewis en, in zaak T-121/04, X. Lewis en B. Stromsky, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen in zaak T-440/03: Chambre nationale des courtiers maritimes de France (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-F. Péricaud, advocaat)
Voorwerp
Beroep krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG, strekkende tot veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit de afschaffing van het monopolie van de Franse scheepsmakelaars
Dictum
|
1. |
De beroepen worden verworpen. |
|
2. |
Jean Arizmendi en de 60 andere verzoekers waarvan de namen in de bijlage worden vermeld, dragen hun eigen kosten en die van de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie. |
|
3. |
De Chambre nationale des courtiers maritimes de France draagt haar eigen kosten. |
|
4. |
De Raad en de Commissie dragen de eigen kosten die zij door de interventie van de Chambre nationale des courtiers maritimes de France hebben moeten maken. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/32 |
Arrest van het Gerecht van 15 december 2009 — EDF/Commissie
(Zaak T-156/04) (1)
(„Staatssteun - Door Franse autoriteiten aan EDF verleende steun - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Procedurele rechten van begunstigde van steun - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten - Criterium particuliere investeerder”)
2010/C 37/41
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Électricité de France (EDF) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Debroux, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra en C. Giolito, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en A.-L. Vendrolini, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Iberdrola, SA (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Ruiz Calzado en É. Barbier de La Serre, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de artikelen 3 en 4 van de beschikking van de Commissie van 16 december 2003 betreffende de aan EDF en de elektriciteits- en gasindustrie toegekende steunmaatregelen (C 68/2002, N 504/2003 en C 25/2003)
Dictum
|
1. |
De artikelen 3 en 4 van de beschikking van de Commissie van 16 december 2003 betreffende de aan EDF en de elektriciteits- en gasindustrie toegekende steunmaatregelen (C 68/2002, N 504/2003 en C 25/2003) worden nietig verklaard. |
|
2. |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten alsmede die van Électricité de France (EDF) dragen. |
|
3. |
De Franse Republiek zal haar eigen kosten dragen. |
|
4. |
Iberdrola, SA zal haar eigen kosten dragen. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/33 |
Arrest van het Gerecht van 10 december 2009 — Cofac/Commissie
(Zaak T-158/07) (1)
(„ESF - Vermindering van financiële bijstand - Opleidingsacties - Rechten van verdediging - Recht om te worden gehoord”)
2010/C 37/42
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Cofac — Cooperativa de Formação e Animação Cultural, CRL (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: L. Gomes, J. Ortigão en C. Peixoto, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en A. Steiblytė, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking D(2005) 13066 van de Commissie van 3 juni 2005 tot vermindering van het bedrag van de bijstand die verzoekster bij beschikking C(88) 0831 van 29 april 1988 uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) was toegekend voor opleidingsacties (dossier 880707 P1)
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Cofac — Cooperativa de Formação e Animação Cultural, CRL wordt verwezen in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/33 |
Arrest van het Gerecht van 10 december 2009 — Cofac/Commissie
(Zaak T-159/07) (1)
(„ESF - Vermindering van financiële bijstand - Opleidingsacties - Rechten van verdediging - Recht om te worden gehoord”)
2010/C 37/43
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Cofac — Cooperativa de Formação e Animação Cultural, CRL (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: L. Gomes, J. Ortigão en C. Peixoto, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en A. Steiblytė, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking D(2004) 24253 van de Commissie van 9 november 2004 tot vermindering van het bedrag van de bijstand die verzoekster bij beschikking C(87) 0860 van 30 april 1987 uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor opleidingsacties was toegekend (dossier 870927 P1)
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Cofac — Cooperativa de Formação e Animação Cultural, CRL wordt verwezen in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/34 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2009 — Giannopoulos/Raad
(Zaak T-436/07 P) (1)
(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Indeling in rang - Verzoek om herziening van indeling - Artikel 31, lid 2, van het Statuut”)
2010/C 37/44
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Nikos Giannopoulos (Wezembeek-Oppem, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en I. Šulce, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 20 september 2007, Giannopoulos/Raad (F-111/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1. |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2. |
Giannopoulos en de Raad van de Europese Unie dragen elk hun eigen kosten van deze procedure. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/34 |
Arrest van het Gerecht van 17 december 2009 — Notartel/BHIM — SAT.1 (R.U.N.)
(Zaak T-490/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk R.U.N. - Ouder nationaal en gemeenschapswoordmerk ran - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Motiveringsplicht - Artikel 73 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 75 van verordening nr. 207/2009) - Gedeeltelijke weigering van inschrijving”)
2010/C 37/45
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Notartel SpA — Società informatica del Notariato (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: M. Bosshard en M. Balestriero, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Sempio, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: SAT.1 SatellitenFernsehen GmbH (Berlijn, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 oktober 2007 (zaak R 1267/2006-4) inzake een oppositieprocedure tussen SAT.1 SatellitenFernsehen GmbH en Notartel SpA — Società informatica del Notariato
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Notartel SpA — Società informatica del Notariato wordt verwezen in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/35 |
Arrest van het Gerecht van 15 december 2009 — Trubion Pharmaceuticals/BHIM — Merck (TRUBION)
(Zaak T-412/08) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TRUBION - Ouder gemeenschapsbeeldmerk TriBion Harmonis - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)”)
2010/C 37/46
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Trubion Pharmaceuticals, Inc. (Seattle, Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Hertz-Eichenrode, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Best en R. Freitag, vervolgens M. Best en U. Pfleghar, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 juli 2008 (zaak R 1605/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Trubion Pharmaceuticals, Inc. en Merck KGaA
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Trubion Pharmaceuticals, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/35 |
Arrest van het Gerecht van 15 december 2009 — Media-Saturn/BHIM (BEST BUY)
(Zaak T-476/08) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BEST BUY - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)”)
2010/C 37/47
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Media-Saturn-Holding GmbH (Ingolstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Lewinsky, vervolgens C.-R. Haarmann en E. Warnke, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 augustus 2008 (zaak R 591/2008-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BEST BUY als gemeenschapsmerk
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Media-Saturn-Holding GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/36 |
Arrest van het Gerecht van 16 december 2009 — Giordano Enterprises/BHIM — Dias Magalhães & Filhos (GIORDANO)
(Zaak T-483/08) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GIORDANO - Ouder nationaal woordmerk GIORDANO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)”)
2010/C 37/48
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Giordano Enterprises Ltd (F. T. Labuan, Maleisië) (vertegenwoordiger: M. Nentwig, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: José Dias Magalhães & Filhos Lda (Arrifana Vfr, Portugal) (vertegenwoordiger: J. M. João, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 28 juli 2008 (zaak R 1864/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen José Dias Magalhães & Filhos Lda en Giordano Enterprises Ltd.
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Giordano Enterprises Ltd. wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen). |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/36 |
Beschikking van het Gerecht van 15 december 2009 — Inet Hellas/Commissie
(Zaak T-107/06) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Invoering van „.eu”-topniveaudomein - Registratie van domeinnaam „.co” als domein op tweede niveau - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”)
2010/C 37/49
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Inet Hellas Ilektroniki Ipiresia Pliroforion EPE (Inet Hellas) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Chatzopoulos, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en E. Montaguti, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit dat zou zijn vervat in de brief van de Commissie van 31 januari 2006 betreffende de afwijzing door de met de organisatie, de administratie en het beheer van het „.eu”-topniveaudomein belaste entiteit van verzoeksters verzoek om registratie van de domeinnaam „.co” als domein op het tweede niveau
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2. |
Inet Hellas Ilektroniki Ipiresia Pliroforion EPE (Inet Hellas) wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/37 |
Beschikking van het Gerecht van 9 december 2009 — Deltalinqs en SVZ/Commissie
(Zaak T-481/07) (1)
(„Staatssteun - Steunregeling van Belgische autoriteiten ten gunste van intermodaal vervoer via waterwegen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring ingesteld door verenigingen die belangen behartigen van ondernemingen gevestigd in havengebied van Rotterdam - Geen merkbare aantasting van concurrentiepositie - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)
2010/C 37/50
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partijen: Deltalinqs (Rotterdam, Nederland); en SVZ, Havenondernemerssvereniging Rotterdam (Rotterdam) (vertegenwoordiger: M. Meulenbelt, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Conte en S. Noë, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Vlaams Gewest (Brussel, België); en Waterwegen en Zeekanaal NV (Willebroek, België) (vertegenwoordiger: Y. van Gerven, advocaat).
Voorwerp
Nietigverklaring van beschikking C(2007) 1939 def. van de Commissie van 10 mei 2007 om na de vooronderzoeksprocedure van artikel 88, lid 3, EG geen bezwaar te maken tegen de voorgenomen regeling van het Vlaams Gewest (België) voor steun aan het intermodale vervoer via de waterwegen (Steunmaatregel N 682/2006 — België)
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2. |
Deltalinqs en SVZ, Havenondernemersvereniging Rotterdam, dragen hun eigen kosten alsmede die van de Commissie. |
|
3. |
Het Vlaams Gewest en Waterwegen en Zeekanaal NV dragen hun eigen kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/37 |
Beschikking van het Gerecht van 16 december 2009 — Cattin/Commissie
(Zaak T-194/08) (1)
(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - EOF - Lijst van exporteurs die in aanmerking komen voor betaling van hun schuldvorderingen op Centraal-Afrikaanse Republiek - Niet-opname - Verjaring - Niet-ontvankelijkheid”)
2010/C 37/51
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: R. Cattin & Cie (Bimbo, Centraalafrikaanse Republiek) en Yves Cattin (Cadiz, Spanje) (vertegenwoordiger: B. Wägenbaur, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: A. Bordes, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden als gevolg van het besluit van de Commissie om hen niet op te nemen op de lijst van exporteurs die in aanmerking komen voor betaling door het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) van hun schuldvorderingen op een staatsorgaan van de Centraal-Afrikaanse Republiek
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2. |
R. Cattin & Cie en Yves Cattin dragen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/38 |
Beschikking van het Gerecht van 17 december 2009 — Nijs/Rekenkamer
(Zaak T-567/08 P) (1)
(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Besluit om rekwirant in het kader van de bevorderingsronde 2005 niet te bevorderen - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”)
2010/C 37/52
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)
Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Kennedy, J.-M. Stenier en G. Corstens, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 9 oktober 2008, Nijs/Rekenkamer (F-49/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1. |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2. |
Nijs draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Rekenkamer van de Europese Unie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/38 |
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2009 — Vereniging Milieudefensie en Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie
(Zaak T-396/09 R)
(Kort geding - Verplichting van lidstaten om luchtkwaliteit te beschermen en te verbeteren - Aan lidstaat toegestane derogatie - Weigering van Commissie om tot heronderzoek over te gaan - Verzoek om opschorting van uitvoering en om voorlopige maatregelen - Niet-ontvankelijkheid)
2010/C 37/53
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partijen: Vereniging Milieudefensie (Amsterdam, Nederland) en Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordiger: A. van den Biesen, advocaat)
Verwerende partij: Europese commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver, W. Roels en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om, enerzijds, opschorting van de uitvoering van beschikking C(2009) 6121 van 28 juli 2009 houdende niet-ontvankelijkverklaring van verzoeksters’ verzoek om herziening door de Commissie van haar beschikking C(2009) 2560 def. van 7 april 2009, waarbij aan het Koninkrijk der Nederlanden een tijdelijke derogatie is verleend ten aanzien van zijn verplichtingen op het gebied van de bestrijding van de luchtverontreiniging en, anderzijds, voorlopige maatregelen die het Koninkrijk der Nederlanden ertoe moeten aanzetten deze verplichtingen zo snel mogelijk na te leven
Dictum
|
1. |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2. |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/39 |
Beroep ingesteld op 9 november 2009 — Escola Superior Agrária de Coimbra/Commissie
(Zaak T-446/09)
2010/C 37/54
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Escola Superior Agrária de Coimbra (Bencanta, Portugal) (vertegenwoordiger: J. Pais do Amaral, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
|
— |
beschikking D(2009)224268 van de Commissie van 9 september 2009 nietig verklaren. |
|
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Gebrek aan motivering met betrekking tot het vereiste van terugvordering van het in punt 8 van de brief van 12 augustus 2009 vermelde bedrag.
Schending van de punten 21.2 en 22 van de standaardvoorschriften van bestuurlijke aard wat betreft de overige bedragen, daar er een register is bijgehouden van de door de betrokkenen aan het project bestede tijd, waarin telkens de naam van de betrokken personen en de daadwerkelijk bestede tijd zijn aangetekend.
Onjuiste voorstelling van de feiten. Het bestuur kan alleen optreden wanneer het zeker is dat de feiten juist zijn. Het volstaat niet dat het betwijfelt of de in de timesheets opgegeven tijd daadwerkelijk is besteed, daar de bewijslast op de Commissie rust.
Onjuistheden voor zover er geen schriftelijk vastgelegde verplichting bestaat, een bepaald systeem voor de registratie van de werktijden te volgen dat strenger is dan het gebruik van voormelde timesheets. Derhalve kan de Commissie in het stadium van de uitvoering van het contract (wanneer het niet meer mogelijk is de procedure voor het registreren van de aan het project bestede tijd te veranderen), niet meer verlangen dan hetgeen vooraf is vastgelegd of in het contract is overeengekomen. Bovendien kan geen fotografisch register van de bestede tijd worden verlangd.
De bestreden beschikking is in strijd met het beginsel van goede trouw, het vertrouwensbeginsel, het doorzichtigheidsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel en het beginsel van goed bestuur, daar de registratievoorschriften nieuw zijn. Dit vindt ook steun in het feit dat deze regels in de eerdere versies van het betrokken programma duidelijk waren vastgelegd.
Onjuiste beoordeling van de feiten. De omvang van de teruggevorderde bedragen staat in geen verhouding tot de aard en de omvang van de beweerde onregelmatigheden, daar de resultaten, die tot uiting komen in een indeling op ongeveer de tiende plaats in een reeks van circa 200 projecten, niet konden worden bereikt zonder aanzienlijk meer tijd te besteden dan daadwerkelijk (na aftrek van het teruggevorderde bedrag) is uitgekeerd.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/39 |
Hogere voorziening ingesteld op 09/11/2009 door Rinse van Arum tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10/09/2009 in zaak F-139/07, van Arum/Parlement
(Zaak T-454/09 P)
2010/C 37/55
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirant: Rinse van Arum (Winksele, België) (vertegenwoordiger: W. van den Muijsenbergh, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
Het verzoekschrift en de daarin vermelde middelen en grieven ontvankelijk verklaren; en |
|
— |
het arrest van het Gerecht voor Ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 september 2009 in de zaak F-139/07 annuleren; en |
|
— |
zelf rechtdoende, de beslissing tot het vaststellen van het beoordelingsrapport van verzoeker annuleren; en |
|
— |
het Parlement veroordelen tot het betalen van de kosten van de procedure die verzoeker heeft moeten maken in twee instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn verzoekschrift roept verzoeker de volgende middelen in:
|
— |
Schending van artikelen 1 en 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende de toepassing van artikel 43 van het Statuut van de ambtenaren en van de artikelen 15, lid 2, en 87, lid 1, van de regeling van toepassing op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de bepalingen van de gids voor de beoordeling; |
|
— |
Schending van artikel 19 van de algemene uitvoeringsbepalingen en de motiveringsplicht; |
|
— |
Schending van het principe van de contradictoire procedure, de gelijkheid van partijen en het recht van verdediging; |
|
— |
Schending van het recht met betrekking tot de samenhang van de beoordeling en de puntenverlening, het recht op verdediging en het principe van behoorlijk bestuur; |
|
— |
Schending van artikel 90 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna „Statuut”) door het gebruiken van niet tot de processtukken behorende documenten en een schending van het principe van de contradictoire procedure, evenals door een omkering van de bewijslast ten laste van verzoeker en een schending van de motiveringsplicht; |
|
— |
Schending van de zorgplicht in verband met het onzorgvuldig opnemen van verkeerde elementen door de eindbeoordelaar en schending van de rechtsprincipes met betrekking tot de bewijslast; |
|
— |
Foute toepassing van het recht, de jurisprudentie en de rechtsprincipes met betrekking tot artikel 90 van het Statuut, de zorgplicht, zorgvuldigheid, goede administratie en rechtsprincipes met betrekking tot bewijzen; |
|
— |
Schending van het recht door onbegrijpelijke vaststellingen door het Gerecht voor ambtenarenzaken en een onjuiste kwalificatie van feiten, evenals een schending van de motiveringsplicht en de regels van behoorlijk bestuur; |
|
— |
Incorrecte vaststelling van feiten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/40 |
Beroep ingesteld op 27 november 2009 — McLoughney/BHIM — Kern (Powerball)
(Zaak T-484/09)
2010/C 37/56
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Rory McLoughney (Thurles, Ierland) (vertegenwoordiger: J. M. Stratford Lysandrides, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ernst Kern (Zahling, Duitsland)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 september 2009 in zaak R 1547/2006-4 vernietigen; |
|
— |
de oppositie tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 164 779 toewijzen; |
|
— |
subsidiair, de oppositie terugverwijzen naar verweerder voor een nieuwe beslissing conform het arrest van het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „Powerball” voor waren van de klassen 10, 25 en 28
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker
Oppositiemerk of -teken: het in het economisch verkeer in Ierland en in het Verenigd Koninkrijk gebruikte, niet-ingeschreven merk „POWERBALL”
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 3, en 73 van verordening nr. 40/94 van de Raad [thans respectievelijk artikel 8, lid 3, en 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad], en van de regels 50-2, en 52-1, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie (1), op grond dat de kamer van beroep de oppositie niet uit hoofde van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 40/94 van de Raad heeft beoordeeld en zij had moeten erkennen dat verzoeker de vereiste hoedanigheid had om oppositie tegen het betrokken gemeenschapsmerk in te stellen; schending van de artikelen 8, lid 4, en 73 van verordening nr. 40/94 van de Raad [thans respectievelijk artikel 8, lid 4, en 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad], en van de regels 50-2, en 52-1, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie, op grond dat de kamer van beroep de oppositie niet uit hoofde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad heeft beoordeeld en zij had moeten erkennen dat verzoeker houder van oudere rechten was en hij het oppositiemerk gebruikte in het economisch verkeer.
(1) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk. (PB L 303, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/41 |
Beroep ingesteld op 3 december 2009 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-485/09)
2010/C 37/57
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, B. Cabouat en R. Loosli-Surrans, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
beschikking 2009/726/EG van de Commissie van 24 september 2009 betreffende door Frankrijk genomen tijdelijke beschermende maatregelen met betrekking tot het binnenbrengen op zijn grondgebied van melk en melkproducten, afkomstig van een bedrijf waar een geval van klassieke scrapie is bevestigd, nietig verklaren, |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep verzoekt de Franse regering het Gerecht krachtens artikel 263 VWEU om nietigverklaring van beschikking 2009/726/EG van de Commissie van 24 september 2009 betreffende door Frankrijk genomen tijdelijke beschermende maatregelen met betrekking tot het binnenbrengen op zijn grondgebied van melk en melkproducten, afkomstig van een bedrijf waar een geval van klassieke scrapie is bevestigd. (1)
De bestreden beschikking gelast Frankrijk de beschermende maatregelen buiten toepassing te laten die zij na de publicatie van nieuwe wetenschappelijke adviezen over het risico van blootstelling van mensen aan klassieke scrapie ten gevolge van de consumptie van melk en melkproducten afkomstig van besmette koppels schapen en geiten heeft vastgesteld teneinde het voor menselijke consumptie binnenbrengen op zijn grondgebied van melk en melkproducten, afkomstig van een bedrijf waar een geval van klassieke scrapie is bevestigd, te verbieden.
Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster dat de bestreden beschikking nietig moet worden verklaard wegens schending van het voorzorgsbeginsel, zowel bij de beoordeling als bij het beheer van het risico.
Verzoekster stelt dat de Commissie het voorzorgsbeginsel heeft geschonden in de fase van de beoordeling van het risico, doordat zij geen rekening heeft gehouden met de wetenschappelijke onzekerheid die blijft bestaan omtrent de overdraagbaarheid op de mens van andere overdraagbare spongiforme encefalopathieën dan BSE.
Volgens verzoekster heeft de Commissie het voorzorgsbeginsel ook geschonden in de fase van het beheer van het risico, daar zij geen maatregelen heeft genomen om het risico van blootstelling van de mens aan de agentia van klassieke scrapie te beperken.
(1) PB L 258, blz. 27
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/41 |
Beroep ingesteld op 7 december 2009 — ReValue Immobilienberatung/BHIM (ReValue)
(Zaak T-487/09)
2010/C 37/58
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: ReValue Immobilienberatung GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Fischoeder en M. Schork, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
|
— |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 7 oktober 2009 in zaak R 531/2009-4 vernietigen; |
|
— |
Verweerder te verwijzen in de kosten van verzoekster en van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „ReValue” voor diensten van de klassen 35, 36, 42 en 45 (inschrijving nr. 6 784 292)
Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke weigering van de inschrijving
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: Schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), daar het aangemelde teken voor de aangemelde diensten niet beschrijvend is en dat teken evenmin onderscheidend vermogen mist. Voorts is artikel 75 van verordening nr. 207/2009 geschonden daar de bestreden beslissing op wezenlijke punten niet naar behoren met redenen is omkleed.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/42 |
Beroep ingesteld op 4 december 2009 — Jager & Polacek/BHIM — RT Mediasolutions (REDTUBE)
(Zaak T-488/09)
2010/C 37/59
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Jager & Polacek GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: A. Renck, V. von Bomhard, T. Dolde, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: RT Mediasolutions s.r.o. (Brünn, Tjechische Republiek)
Conclusies
|
— |
vernietiging van beslissing R 442/2009-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 september 2009; |
|
— |
verwijzing van het Bureau in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: RT Mediasolutions s.r.o.
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „REDTUBE” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 41 (aanvraagnr. 6 096 309)
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: niet-ingeschreven merk „Redtube”
Beslissing van de oppositieafdeling: de oppositie wordt geacht niet te zijn ingediend
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
|
— |
schending van artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 216/96 (1) juncto artikel 63, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 (2), aangezien verzoekster niet is verzocht om opmerkingen in te dienen; |
|
— |
schending van artikel 80, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009, aangezien de beslissing over de ontvankelijkheid van de oppositie niet rechtmatig is ingetrokken; |
|
— |
schending van artikel 83 van verordening nr. 207/2009, in het bijzonder van het vertrouwensbeginsel, juncto artikel 41, lid 3, van deze verordening, van regel 17, lid 1, van verordening nr. 2868/95 (3) en van artikel 8, lid 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 2869/95 (4), aangezien verzoekster erop mocht vertrouwen dat de te late ontvangst van de oppositietaks was hersteld door de tijdige betaling van de toeslag. |
(1) Verordening (EG) nr. 216/96 van de Commissie van 5 februari 1996 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (PB L 28, blz. 11).
(2) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie van 13 december 1995 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB L 303, blz. 33).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/43 |
Beroep ingesteld op 8 december 2009 — Leali/Commissie
(Zaak T-489/09)
2010/C 37/60
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Leali SpA (Odolo, Italië) (vertegenwoordiger: G. Belotti, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van beschikking C(2009) 7492 def. van de Commissie van 30 september 2009 in zaak COMP. 37 956 — Betonstaal, wedergoedkeuring; |
|
— |
verlaging van de opgelegde geldboete; |
|
— |
verwijzing van verweerster in alle kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-472/09, SP/Commissie.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/43 |
Beroep ingesteld op 8 december 2009 — Acciaierie e Ferriere Leali Luigi/Commissie
(Zaak T-490/09)
2010/C 37/61
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA (Brescia, Italië) (vertegenwoordiger: G. Belotti, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van beschikking C(2009) 7492 def. van de Commissie van 30 september 2009 in zaak COMP. 37 956 — Betonstaal, wedergoedkeuring; |
|
— |
nietigverklaring van artikel 2 van de beschikking voor zover de huidige verzoekster daarbij hoofdelijk met de onderneming Leali SpA is veroordeeld tot betaling van een bedrag van 6,093 miljoen EUR; |
|
— |
verlaging van de opgelegde geldboete; |
|
— |
verwijzing van verweerster in alle kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-472/09, SP/Commissie.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/44 |
Beroep ingesteld op 3 december 2009 — Spanje/Commissie
(Zaak T-491/09)
2010/C 37/62
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
beschikking 2009/721/EG van de Commissie van 24 september 2009 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, (ELFPO) hebben verricht, nietig verklaren, in zoverre deze voorwerp is van het onderhavige beroep, en |
|
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van zijn beroep voert verzoeker de volgende middelen aan:
|
1. |
Wat de op de productiesteun voor olijfolie toegepaste financiële correctie betreft, is er sprake van schending van artikel 7, lid 4, van verordening 1258/1999 (1) en van artikel 31, lid 1, van verordening 1290/2005 (2), aangezien de bestreden beschikking deze bepalingen ten onrechte heeft toegepast, gelet op het feit dat de door de Commissie aangevoerde mogelijke onregelmatigheden de toegepaste financiële correctie niet kunnen rechtvaardigen. |
|
2. |
Wat de op de steun en premies voor schapen en geiten toegepaste financiële correctie betreft, bestaan de door de Commissie aangevoerde onregelmatigheden niet, en dientengevolge heeft de bestreden beschikking inbreuk gemaakt op artikel 7, lid 4, van verordening 1258/1999 en op artikel 31, lid 1, van verordening 1290/2005, aangezien die bepalingen daarin ten onrechte zijn toegepast. Dienaangaande betoogt verzoeker dat de controles ter plaatse in overeenstemming met artikel 24, lid 2, van verordening 2419/2001 (3) zijn uitgevoerd tijdens de periode waarin de dieren moeten worden aangehouden, en dat de door de Commissie aangevoerde problemen in verband met de bedrijfsregisters en met het ontbreken van opmerkingen van de inspecteurs betreffende de niet bijgewerkte registers, geen gevolgen hebben voor de vaststelling van het aantal subsidiabele dieren binnen het bedrijf tijdens de gehele aanhoudperiode. |
(1) Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 103).
(2) Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 327, blz. 11).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/44 |
Beroep ingesteld op 7 december 2009 — MEDA Pharma/BHIM — Nycomed (ALLERNIL)
(Zaak T-492/09)
2010/C 37/63
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: MEDA Pharma GmbH & Co. KG (Bad Homburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en R. Kunze, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nycomed GmbH (Konstanz, Duitsland)
Conclusies
|
— |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van 29 september 2009 in oppositieprocedure R 1386/2007-4, betreffende de op het Duitse merk nr. 1 042 583„ALLERGODIL” gebaseerde oppositie tegen het Europese deel van de internationale inschrijving nr. 845 934„ALLERNIL”, vernietigen; |
|
— |
Verweerder te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Partij die om verzoekt om uitstrekking van de bescherming: Nycomed GmbH
Betrokken merk: woordmerk „ALLERNIL” voor waren van de klasse 5 (internationale inschrijving met aanwijzing van de Europese Gemeenschap nr. 845 934)
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de verzoekende partij
Oppositiemerk of -teken: het Duitse woordmerk nr. 1 042 583„ALLERGODIL” voor waren van klasse 5
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
|
— |
Schending van artikel 8 van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), daar de merkenrechtelijke beginselen inzake gevaar voor verwarring onjuist zijn toegepast; |
|
— |
Schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009, wegens ontoereikende motivering van de bestreden beslissing. |
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/45 |
Beroep ingesteld op 7 december 2009 — LG Electronics/BHIM (KOMPRESSOR PLUS)
(Zaak T-497/09)
2010/C 37/64
Taal van het verzoekschrift: Frans
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoul, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: J. Blanchard, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
|
— |
het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren; |
|
— |
de beslissing van 23 september 2009 van de eerste kamer van beroep van het BHIM gedeeltelijk vernietigen voor zover daarbij het beroep van LG ELECTRONICS tegen de beslissing van 5 februari 2009 houdende weigering van de inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7 282 924 met betrekking tot „elektrische stofzuigers” gedeeltelijk werd verworpen; |
|
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „KOMPRESSOR PLUS” voor waren van klasse 7 (aanvraagnr. 7 282 924)
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de inschrijvingsaanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/45 |
Beroep ingesteld op 14 december 2009 — Evonik Industries/BHIM (weergave van een purperen rechthoek met afgeronde rechterzijde)
(Zaak T-499/09)
2010/C 37/65
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Evonik Industries AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van 2 oktober 2009 in zaak R 491/2009-4 vernietigen; |
|
— |
het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat een op een rechthoek gelijkende figuur in purper (kleur Pantone 513 C) weergeeft voor waren en diensten van de klassen 1 tot en met 45 (aanvraag nr. 7 235 179)
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 (1), aangezien het betrokken merk het vereiste onderscheidend vermogen heeft.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/46 |
Beroep ingesteld op 7 december 2009 — Italië/Commissie
(Zaak T-500/09)
2010/C 37/66
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: L. Ventrella, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van de op 25 september 2009 officieel ter kennis gebrachte beschikking C(2009) 7044 def. van 24 september 2009 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht, voor zover daarbij […] voor de begrotingsjaren 2005 en 2006 ten laste van Italië een
|
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep stelt de Italiaanse Republiek schending van wezenlijke vormvoorschriften (art. 253 EG), meer bepaald ontoereikende motivering, alsmede schending van het evenredigheidsbeginsel.
Dienaangaande zij erop gewezen dat de Commissie bepaalde steunbedragen voor de verwerking van citrusvruchten heeft gerectificeerd op grond dat geen passende controle was verricht op de overeenstemming tussen de bij de telersverenigingen aangebrachte producten en de aan de verwerkende bedrijven geleverde producten en tussen de aan de verwerkende bedrijven geleverde producten en het eindproduct. Volgens de Italiaanse regering is tijdens de procedure gebleken dat de controles toereikend waren, met name de administratieve controles, de boekhoudingscontroles en de controles ter plaatse bij de telervereniging en bij de verwerkende bedrijven; de controles zijn onverwacht verricht (zonder dat de bedrijven vooraf op de hoogte waren gebracht van de datum) en in elk geval met een grotere frequentie dan de in de verordening bepaalde minimumfrequentie. De Commissie had haar beslissing om een forfaitaire correctie van 5 % — die in elk geval overdreven is — toe te passen derhalve vooral moeten motiveren ter zake van het bestaan van een „aanzienlijk risico” van financieel verlies voor het Fonds.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/46 |
Beroep ingesteld op 8 december 2009 — PhysioNova/BHIM — Flex Equipos de Descanso (FLEX)
(Zaak T-501/09)
2010/C 37/67
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: PhysioNova GmbH (Erlangen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Klink, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Flex Equipos de Descanso, SA (Madrid, Spanje)
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 september 2009 in zaak R 1/2009-1; |
|
— |
herziening van de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 september 2009 in zaak R 1/2009-1, in die zin dat de beslissing van de nietigheidsafdeling van 27 oktober 2008 in zaak 2237 C wordt vernietigd; |
|
— |
verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de beroepsprocedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: gemeenschapsbeeldmerk „FLEX”, ingeschreven onder nummer 2275220 voor waren en diensten van de klassen 6, 10, 17 en 20
Houder van het gemeenschapsmerk: Flex Equipos de Descanso, SA
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster
Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: Duits merk „PhysioFlex”, ingeschreven onder nr. 39903314, en Duits merk „Rotoflex”, ingeschreven onder nr. 39644431
Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/47 |
Beroep ingesteld op 16 december 2009 — Völkl/BHIM — Marker Völkl (VÖLKL)
(Zaak T-504/09)
2010/C 37/68
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Völkl GmbH & Co. KG (Erding, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Raβmann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Marker Völkl International GmbH (Baar, Zwitserland)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 september 2009 in procedure R 1387/2008-1 vernietigen; |
|
— |
de beslissing van de oppositieafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 juli 2008 inzake oppositie nr. B 1 003 153 vernietigen voor zover de oppositie werd toegewezen; |
|
— |
de oppositie afwijzen; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „VÖLKL” voor waren van de klassen 3, 9, 18 en 25 (aanvraagnr. 4 403 705)
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Marker Völkl International GmbH
Oppositiemerk of -teken: woordmerk „VÖLKL”(internationaal merk nr. 571 440) voor waren van de klassen 18, 25 en 28
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling met betrekking tot de vaststelling van verwarringsgevaar van de conflicterende tekens en terugverwijzing voor verdere afdoening naar de oppositieafdeling; verwerping van het beroep met betrekking tot de beslissing inzake het bewijs van gebruik op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt
Aangevoerde middelen:
|
— |
schending van het lijdelijkheidsbeginsel [artikel 74, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) ], doordat de kamer van beroep de zaak voor verdere afdoening naar de oppositieafdeling heeft terugverwezen met betrekking tot waren waartegen de oppositie helemaal niet was gericht; |
|
— |
schending van het verbod van reformatio in pejus, doordat de kamer van beroep de zaak niet had mogen terugverwijzen naar de oppositieafdeling voor de beoordeling met betrekking tot waren waarvoor de oppositieafdeling de inschrijving reeds had toegestaan; |
|
— |
schending van het recht om te worden gehoord (artikel 38, lid 3, en artikel 73, tweede volzin, van verordening nr. 40/94); |
|
— |
schending van artikel 15, lid 2, sub a, en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 en van regel 22, lid 2, van verordening (EG) nr. 2868/95 (2), doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft aangenomen dat het oppositiemerk is gebruikt op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt. |
(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 (PB L 303, blz. 1).
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/48 |
Beschikking van het Gerecht van 18 december 2009 — Enviro Tech Europe en Enviro Tech International/Commissie
(Zaak T-422/03) (1)
2010/C 37/69
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/48 |
Beschikking van het Gerecht van 16 december 2009 — Bactria/Commissie
(Zaak T-76/04) (1)
2010/C 37/70
Procestaal: Engels
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/48 |
Beschikking van het Gerecht van 16 december 2009 — Bactria/Commissie
(Zaak T-401/04) (1)
2010/C 37/71
Procestaal: Engels
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/48 |
Beschikking van het Gerecht van 17 december 2009 — Akzo Nobel e.a./Commissie
(Zaak T-199/06) (1)
2010/C 37/72
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/48 |
Beschikking van het Gerecht van 14 december 2009 — UMG Recordings/BHIM — Osman (MOTOWN)
(Zaak T-143/07) (1)
2010/C 37/73
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/49 |
Beschikking van het Gerecht van 16 december 2009 — Bull e.a./Commissie
(Zaak T-333/08) (1)
2010/C 37/74
Procestaal: Frans
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/49 |
Beschikking van het Gerecht van 9 december 2009 — IPublish Ganske Interactive Publishing/BHIM (Weergave van toestel voor gegevensverwerking)
(Zaak T-555/08) (1)
2010/C 37/75
Procestaal: Duits
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/49 |
Beschikking van het Gerecht van 18 december 2009 — Complejo Agrícola/Commissie
(Zaak T-174/09) (1)
2010/C 37/76
Procestaal: Spaans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/49 |
Beschikking van het Gerecht van 14 december 2009 — Mars/BHIM — Marc (MARC Marlon Abela Restaurant Corporation)
(Zaak T-208/09) (1)
2010/C 37/77
Procestaal: Engels
De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/50 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 15 december 2009 — Apostolov/Commissie
(Zaak F-8/09) (1)
(Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep niet-ontvankelijk - Te late instelling)
2010/C 37/78
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Apostolov (Saarwelligen, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Schneider-Addae-Mensah, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van het besluit van het EPSO om verzoeker niet op te nemen op de reservelijst van selectieprocedure EPSO/CAST27/4/07
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2. |
Apostolov wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 244 van 10.10.2009, blz. 16.
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/50 |
Beroep ingesteld op 17 december 2009 — Bennett e.a./BHIM
(Zaak F-102/09)
2010/C 37/79
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Kelly-Marie Bennett (Mutxamel, Spanje) en anderen (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt
Voorwerp en beschrijving van het geding
Enerzijds, nietigverklaring van de besluiten tot opzegging van verzoekers’ overeenkomsten op grond van een opzeggingsclausule verband houdende met het slagen voor een algemeen vergelijkend onderzoek met als specialisatie industriële eigendom. Anderzijds, vergoeding van de immateriële schade die verzoekers hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partijen
|
— |
nietigverklaring van de besluiten van 12 maart 2009 tot opzegging van verzoekers’ overeenkomsten; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 9 oktober 2009, dat op dezelfde dag is betekend, houdende afwijzing van verzoekers’ klachten van 12 juni 2009; |
|
— |
dientengevolge, veroordeling van de verwerende partij tot i) tot betaling aan verzoekers en bij wijze van schadevergoeding van de bezoldiging voor de periode tussen de inwerkingtreding van de opzegging van hun overeenkomsten en de datum van hun herplaatsing als gevolg van de nietigverklaring van de bestreden besluiten, en ii) herstel van de door de besluiten tot opzegging van hun overeenkomsten onregelmatig beëindigde loopbaan van elke verzoeker; wanneer de herplaatsing van verzoekers aanzienlijke praktische problemen meebrengt of overdreven lijkt gelet op de situatie van derden, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een billijke financiële vergoeding voor de onregelmatige opzegging van verzoekers’ overeenkomsten. Die vergoeding zal niet alleen rekening moeten houden met het verlies aan bezoldiging in het verleden, maar eveneens met de daadwerkelijke kans dat verzoekers in het kader van een overeenkomst voor — volledig — onbeperkte tijd tot aan de pensioenleeftijd in dienst van het BHIM blijven en carrière maken; |
|
— |
subsidiair, nietigverklaring van de besluiten tot opzegging van verzoekers overeenkomsten, voor zover de duur van de opzegtermijn niet is bepaald met inachtneming van alle dienstjaren van elke verzoeker bij het BHIM; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade, welke voor elke verzoeker ex aequo et bono op 85 000 EUR wordt geraamd; |
|
— |
verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/51 |
Beroep ingesteld op 22 december 2009 — Allen e.a./Commissie
(Zaak F-103/09)
2010/C 37/80
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: John Allen (Oxford, Verenigd Koninkrijk) en anderen (vertegenwoordigers: P. Lasok, I. Hutton, B. Lask, Barristers)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Vordering tot vergoeding van de schade en tot nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoekers schadeloos te stellen voor het verlies dat elke verzoeker heeft geleden als gevolg van het feit dat hij gedurende de tijd dat hij werkzaam was bij de gemeenschappelijke onderneming JET niet als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappen is aangeworven
Conclusies van de verzoekende partijen
|
— |
het besluit van de Commissie van 25 september 2009 nietig verklaren; |
|
— |
verklaren dat verzoekers het recht hadden om te worden behandeld als „andere personeelsleden” en/of als zodanig hadden moeten worden aangeworven, overeenkomstig artikel 8 van de oorspronkelijke statuten van de JET, en dat dit recht had moeten worden geëerbiedigd; |
|
— |
verklaren dat de Commissie verzoekers gedurende hun aanstelling bij het JET Project zonder objectieve rechtvaardiging heeft gediscrimineerd met betrekking tot hun bezoldiging, pensioenrechten en daarmee verband houdende voordelen alsmede met betrekking tot de zekerheid van toekomstige tewerkstelling; |
|
— |
de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoekers van het verlies aan inkomsten, pensioen en daarmee verband houdende voordelen als gevolg van de voormelde schendingen van het gemeenschapsrecht, met inbegrip van de toepasselijke rente; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure; en |
|
— |
krachtens het Statuut van het Hof van Justitie en/of het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken de overige maatregelen treffen die het Gerecht noodzakelijk, terecht of billijk acht. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/51 |
Beroep ingesteld op 21 december 2009 — Diego Canga Fano/Raad
(Zaak F-104/09)
2010/C 37/81
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Diego Canga Fano (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodriguez en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2009 tot de rang AD 13 zijn bevorderd
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2009 tot de rang AD 13 zijn bevorderd; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het TABG houdende afwijzing van verzoekers klacht; |
|
— |
veroordeling van het TABG tot betaling aan verzoeker van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 150 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade, vermeerderd met vertragingsrente tegen het wettelijk tarief vanaf de datum waarop dit bedrag opeisbaar wordt, alsmede van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 50 000 EUR ter vergoeding van zijn loopbaanschade, vermeerderd met vertragingsrente tegen het wettelijk tarief vanaf de datum waarop dit bedrag opeisbaar wordt; |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/52 |
Beroep ingesteld op 23 december 2009 — Scheefer/Parlement
(Zaak F-105/09)
2010/C 37/82
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Séverine Scheefer (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: R. Adam, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten van de verwerende partij houdende weigering om verzoeksters overeenkomst van tijdelijk functionaris overeenkomstig artikel 8, lid 1, RAP te herkwalificeren als aanstelling voor onbepaalde tijd. Voorts vergoeding van de door verzoekster geleden schade
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 12 februari 2009; |
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 12 oktober 2009; |
|
— |
nietigverklaring van de juridische kwalificatie van de oorspronkelijke overeenkomst alsmede van de op 31 maart 2009 vastgestelde vervaldatum ervan; |
|
— |
dientengevolge, herkwalificatie van verzoeksters aanstelling in een aanstelling voor onbepaalde tijd; |
|
— |
vergoeding van de schade die verzoekster door het gedrag van het Parlement heeft geleden; |
|
— |
subsidiair en indien het Gerecht tegen alle waarschijnlijkheid in tot de conclusie komt dat de arbeidsverhouding ondanks de totstandkoming van een aanstelling voor onbepaalde tijd was beëindigd, toekenning van schadevergoeding voor de onregelmatige beëindiging van de arbeidsverhouding; |
|
— |
meer subsidiair en indien het Gerecht tegen alle waarschijnlijkheid in tot de conclusie komt dat een herkwalificatie niet mogelijk was, toekenning van een vergoeding voor de schade die verzoekster door de onrechtmatige gedraging van het Europees Parlement heeft geleden; |
|
— |
voorbehoud aan de verzoekende partij van alle rechten, rechtsmiddelen en vorderingen en met name veroordeling van het Parlement tot betaling van een schadevergoeding; |
|
— |
verwijzing van het Europees Parlement in de kosten. |
|
13.2.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 37/52 |
Beroep ingesteld op 30 december 2009 — Pascual García/Commissie
(Zaak F-106/09)
2010/C 37/83
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: César Pascual García (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Vergoeding van de schade als gevolg van de niet-betaling van bezoldiging en de daarbij behorende voordelen gedurende de periode van 1 april 2006 tot 1 maart 2009, en betaling van de over dat bedrag verschuldigde rente.
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade als gevolg van de niet-betaling van bezoldiging en de daarbij behorende voordelen gedurende de periode van 1 april 2006 tot 1 maart 2009, en tot betaling van de over dat bedrag verschuldigde rente; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |