ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.011.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 11

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
16 januari 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2010/C 011/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 312 van 19.12.2009

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2010/C 011/02

Zaak C-199/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten — Richtlijn 93/38/EEG — Aankondiging van opdracht — Uitvoeren van studie — Criterium voor automatische uitsluiting — Criteria voor kwalitatieve selectie en gunningscriteria)

2

2010/C 011/03

Zaak C-154/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Zesde btw-richtlijn — Artikelen 2 en 4, leden 1, 2 en 5 — Harmonisatie van wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde: uniforme grondslag — Belastingplichtigen — Werkzaamheden of handelingen van registradores de la propiedad als met heffing belaste functionarissen van heffingsorganen voor bepaald kadastraal gebied — Economische activiteiten — Zelfstandig uitgeoefende activiteit — Publiekrechtelijke instellingen die activiteiten verrichten in kader van uitoefening van openbare taken — Schending van gemeenschapsrecht die kan worden toegerekend aan nationale rechterlijke instantie)

2

2010/C 011/04

Zaak C-192/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 november 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — TeliaSonera Finland Oyj/iMEZ Ab (Telecommunicatiesector — Elektronische communicatie — Richtlijn 2002/19/EG — Artikel 4, lid 1 — Netwerken en diensten — Interconnectieovereenkomsten tussen telecommunicatieondernemingen — Verplichting om te goeder trouw te onderhandelen — Begrip exploitant van openbare communicatienetwerken — Artikelen 5 en 8 — Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties — Onderneming zonder aanmerkelijke marktmacht)

3

2010/C 011/05

Zaak C-351/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgericht — Duitsland) — Christian Grimme/Deutsche Angestellten-Krankenkasse (Vrij verkeer van personen — Lid van raad van bestuur van naamloze vennootschap naar Zwitsers recht die in Duitsland een filiaal ervan leidt — Verzekeringsplicht voor de Duitse pensioenverzekering — Vrijstelling van deze verplichting voor leden van raad van bestuur van naamloze vennootschappen naar Duits recht)

4

2010/C 011/06

Zaak C-441/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 november 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny — Republiek Polen) — Elektrownia Pątnów II sp. z o.o/Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu (Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal — Door kapitaalvennootschap vóór toetreding van lidstaat tot Europese Unie afgesloten leningen — Onderwerping aan kapitaalrecht krachtens nationale wettelijke regeling — Omzetting van leningen in aandelen na toetreding van lidstaat tot Europese Unie — Kapitaalrecht over deze vermeerdering van vennootschappelijk kapitaal — Onmiddellijke toepassing van nieuwe regeling)

4

2010/C 011/07

Zaak C-495/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 85/337/EEG — Milieueffectbeoordeling van projecten — Verplichting tot motivering van beslissing om project niet aan beoordeling te onderwerpen)

5

2010/C 011/08

Zaak C-554/08 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 — Le Carbone-Lorraine SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikelen 81 EG en 53 EER-Overeenkomst — Markt voor elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Vaststelling van bedrag van geldboete — Zwaarte van inbreuk — Samenwerking tijdens administratieve procedure — Beginsel dat straffen persoonlijk zijn — Gelijke behandeling — Evenredigheidsbeginsel)

5

2010/C 011/09

Zaak C-564/08 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 — SGL Carbon AG/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikelen 81 EG en 53 EER-Overeenkomst — Markt voor elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten — Relevante omzetten en marktaandelen — Waarde van consumptie van niet voor markt bestemde hoeveelheden — Beginsel van gelijke behandeling — Evenredigheidsbeginsel)

6

2010/C 011/10

Zaak C-7/09: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/86/EG — Traceerbaarheidsvereisten, melding van ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen en bepaalde technische voorschriften voor coderen, bewerken, preserveren, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijnen)

6

2010/C 011/11

Zaak C-12/09: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/17/EG — Technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

7

2010/C 011/12

Zaak C-506/07: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de La Coruña — Spanje) — Lubricantes y Carburantes Galaicos, S. L./GALP Energía España SAU (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81 EG — Tussen leverancier en tankstationhouder gesloten exclusieve-afnameovereenkomst voor brandstof — Vrijstelling — De minimis-overeenkomst — Verordening (EEG) nr. 1984/83 — Artikel 12, lid 2 — Verordening (EG) nr. 2790/1999 — Artikelen 4, sub a, en 5, sub a — Duur van exclusiviteit — Vaststelling van detailhandelsprijs)

7

2010/C 011/13

Gevoegde zaken C-404/08 en C-409/08: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 17 september 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Naumburg — Duitsland) — Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale/Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt (Prejudiciële verwijzing — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

8

2010/C 011/14

Zaak C-415/08 P: Beschikking van het Hof van 23 september 2009 — Complejo Agrícola SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Bescherming van natuurlijke habitats — Lijst van gebieden van communautair belang voor mediterrane biogeografische regio — Beschikking van Commissie — Beroep tot nietigverklaring ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen — Ontvankelijkheid — Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

9

2010/C 011/15

Zaak C-421/08 P: Beschikking van het Hof van 23 september 2009 — Calebus SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Bescherming van natuurlijke habitats — Lijst van gebieden van communautair belang voor mediterrane biogeografische regio — Beschikking van Commissie — Beroep tot nietigverklaring ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen — Ontvankelijkheid — Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

9

2010/C 011/16

Zaak C-481/08 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 september 2009 — Alcon Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), *Acri.Tec AG Gesellschaft für ophthalmologische Produkte (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Woordmerk BioVisc — Oppositie van houder van communautaire en internationale woordmerken PROVISC en DUOVISC — Afwijzing van oppositie door de kamer van beroep van BHIM)

10

2010/C 011/17

Zaak C-501/08 P: Beschikking van het Hof van 24 september 2009 — Município de Gondomar/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Cohesiefonds — Verordening (EG) nr. 1164/94 — Intrekking van financiële bijstand van Gemeenschap — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Handelingen die verzoekende partij rechtstreeks en individueel raken)

10

2010/C 011/18

Zaak C-520/08 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 24 september 2009 — HUP Uslugi Polska sp. z o.o. (voorheen HP Temporärpersonalgesellschaft mbH)/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Manpower Inc. (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d en g — Vordering tot nietigverklaring — Communautair woordmerk I.T.@MANPOWER)

11

2010/C 011/19

Zaak C-552/08 P: Beschikking van het Hof van 1 oktober 2009 — Agrar-Invest-Tatschl GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Douanewetboek — Artikel 220, lid 2, sub b — Navordering van invoerrechten — Afzien van boeking achteraf van invoerrechten — Bericht aan importeurs — Goede trouw)

11

2010/C 011/20

Zaak C-297/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) op 29/07/2009 — Strafzaak tegen X

11

2010/C 011/21

Zaak C-345/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 27 augustus 2009 — J.A. van Delft e.a. tegen College van zorgverzekeringen

12

2010/C 011/22

Zaak C-368/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Biróság (Hongarije) op 14 september 2009 — Pannon Gép Centrum Kft./APEH Központi Hivatal Hatósági Főosztály Dél-dunántúli Kihelyezett Hatósági Osztály

13

2010/C 011/23

Zaak C-392/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 5 oktober 2009 — Uszodaépítő Kft./APEH Központi Hivatal Hatósági Főosztály

13

2010/C 011/24

Zaak C-393/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 5 oktober 2009 — Bezpečnostní softwarová asociace (Vereniging van Beveiligingssoftware)/Ministerstvo kultury ČR (ministerie van Cultuur van de Tsjechische Republiek)

14

2010/C 011/25

Zaak C-401/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 oktober 2009 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 2 juli 2009 in zaak T-279/06, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Centrale Bank

14

2010/C 011/26

Zaak C-404/09: Beroep ingesteld op 20 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

15

2010/C 011/27

Zaak C-407/09: Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

16

2010/C 011/28

Zaak C-409/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 27 oktober 2009 — José Maria Ambrósio Lavrador, Maria Cândida Olival Ferreira Bonifácio/Companhia de Seguros Fidelidade — Mundial SA

17

2010/C 011/29

Zaak C-427/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil Division) (England and Wales) (Verenigd Koninkrijk) op 28 oktober 2009 — Generics (UK) Ltd/Synaptech Inc

18

2010/C 011/30

Zaak C-434/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2009 — Shirley McCarthy/Secretary of State for the Home Department

18

2010/C 011/31

Zaak C-168/07: Beschikking van de president van het Hof van 11 augustus 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — AXA Belgium SA/Belgische Staat, Administratie van de btw, registratie en domeinen (Belgische Staat), Administratie van de bijzondere belastinginspectie, inspectie Bergen 3 (Belgische Staat)

19

2010/C 011/32

Zaak C-193/07: Beschikking van de president van het Hof van 25 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

19

2010/C 011/33

Zaak C-309/08: Beschikking van de president van het Hof van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

19

2010/C 011/34

Zaak C-357/08: Beschikking van de president van het Hof van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

19

2010/C 011/35

Zaak C-397/08: Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 23 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

19

2010/C 011/36

Zaak C-531/08: Beschikking van de president van het Hof van 4 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

20

2010/C 011/37

Zaak C-174/09: Beschikking van de president van het Hof van 14 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

20

 

Gerecht

2010/C 011/38

Zaak T-375/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2009 — Scheucher-Fleisch e.a./Commissie (Staatssteun — Landbouw — Steunregeling ten voordele van kwaliteitsprogramma’s op agrovoedingsgebied in Oostenrijk — Beschikking van geen bezwaar — Beroep tot nietigverklaring — Hoedanigheid van belanghebbende — Zekerstelling van procedurele rechten — Ontvankelijkheid — Ernstige moeilijkheden — Richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame)

21

2010/C 011/39

Zaak T-143/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2009 — MTZ Polyfilms Ltd/Raad (Dumping — Invoer van polyethyleentereftalaatfolie uit India — Verordening tot beëindiging van tussentijds nieuw onderzoek — Verbintenissen inzake minimuminvoerprijzen — Vaststelling van uitvoerprijs — Toepassing van andere werkwijze dan bij oorspronkelijk onderzoek — Keuze van rechtsgrondslag — Artikel 2, leden 8 en 9, en artikel 11, leden 3 en 9, van verordening (EG) nr. 384/96)

21

2010/C 011/40

Zaak T-234/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Torresan/BHIM — Klosterbrauerei Weissenohe (CANNABIS) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk CANNABIS — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, en artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009])

22

2010/C 011/41

Zaak T-298/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (1000) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 1000 — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

22

2010/C 011/42

Gevoegde zaken T-64/07 tot en met T-66/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (350, 250 en 150) (Gemeenschapsmerk — Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken 350, 250 en 150 — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

22

2010/C 011/43

Gevoegde zaken T-200/07 tot en met T-202/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (222, 333 en 555) (Gemeenschapsmerk — Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken 222, 333 en 555 — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

23

2010/C 011/44

Zaak T-334/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Denka International/Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof dichloorvos — Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Evaluatieprocedure — Advies van wetenschappelijk panel van EFSA — Onwettigheid — Artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 — Overlegging van nieuwe studies en gegevens tijdens evaluatieprocedure — Artikel 8 van verordening (EG) nr. 451/2000 — Artikel 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 178/2002 — Gewettigd vertrouwen — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Beginsel van behoorlijk bestuur — Rechten van verdediging — Subsidiariteitsbeginsel — Artikel 95, lid 3, EG, en artikelen 4, lid 1, en 5, lid 1, van richtlijn 91/414)

23

2010/C 011/45

Zaak T-376/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2009 — Duitsland/Commissie (Staatssteun — Steunmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen — Beschikking waarbij verstrekken van inlichtingen inzake twee staatssteunregelingen wordt gelast — Controlebevoegdheid van de Commissie krachtens artikel 9, lid 2, vierde zin, van verordening (EG) nr. 70/2001)

24

2010/C 011/46

Gevoegde zaken T-425/07 en T-426/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (100 en 300) (Gemeenschapsmerk — Aanvragen voor gemeenschapsbeeldmerken 100 en 300 — Verklaring over omvang van bescherming — Artikel 38, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 37, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Ontbreken van onderscheidend vermogen)

24

2010/C 011/47

Zaak T-438/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 november 2009 — Spa Monopole/BHIM — De Francesco Import (SpagO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SpagO — Ouder nationaal woordmerk SPA — Relatieve weigeringsgrond — Geen afbreuk aan reputatie — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009])

24

2010/C 011/48

Zaak T-49/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Michail/Commissie (Hogere voorziening — Incidentele hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2003 — Toekenning van meritepunt zonder uitoefening van taken — Immateriële schade — Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken)

25

2010/C 011/49

Zaak T-50/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Michail/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2004 — Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken)

25

2010/C 011/50

Zaak T-399/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Clearwire Corporation/BHIM (CLEARWIFI) (Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen — Woordmerk CLEARWIFI — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

26

2010/C 011/51

Zaak T-473/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2009 — Apollo Group/BHIM (THINKING AHEAD) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk THINKING AHEAD — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

26

2010/C 011/52

Zaak T-89/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 20 oktober 2009 — Lebard/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Ontbreken van procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

26

2010/C 011/53

Zaak T-180/08 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 november 2009 — Tiralongo/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Geen verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Beroep tot schadevergoeding — Oorzaak van schade — Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken)

27

2010/C 011/54

Zaak T-409/09: Beroep ingesteld op 5 oktober 2009 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

27

2010/C 011/55

Zaak T-421/09: Beroep ingesteld op 19 oktober 2009 — DEI/Commissie

28

2010/C 011/56

Zaak T-426/09: Beroep ingesteld op 21 oktober 2009 — Bayerische Asphalt-Mischwerke/BHIM — Koninklijke BAM Groep (bam)

29

2010/C 011/57

Zaak T-428/09: Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 — Berenschot Groep/Commissie

30

2010/C 011/58

Zaak T-435/09: Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 — GL2006 Europe/Commissie en OLAF

30

2010/C 011/59

Zaak T-436/09: Beroep ingesteld op 29 oktober 2009 — Dufour/ECB

31

2010/C 011/60

Zaak T-437/09: Beroep ingesteld op 19 oktober 2009 — Oyster Cosmetics/BHIM — Kadabell (OYSTER COSMETICS)

32

2010/C 011/61

Zaak T-439/09: Beroep ingesteld op 23 oktober 2009 — Purvis/Parlement

32

2010/C 011/62

Zaak T-443/09: Beroep ingesteld op 4 november 2009 — Agriconsulting Europe/Commissie

33

2010/C 011/63

Zaak T-444/09: Beroep ingesteld op 29 oktober 2009 — La City/BHIM — Bücheler en Ewert (citydogs)

34

2010/C 011/64

Zaak T-450/09: Beroep ingesteld op 6 november 2009 — Simba Toys/BHIM — Seven Towns (driedimensionale afbeelding van kubusvormig stuk speelgoed)

34

2010/C 011/65

Zaak T-452/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 november 2009 door Eckehard Rosenbaum tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10 september 2009 in zaak F-9/08, Rosenbaum/Commissie

35

2010/C 011/66

Zaak T-457/09: Beroep ingesteld op 13 november 2009 — Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie

35

2010/C 011/67

Zaak T-458/09: Beroep ingesteld op 13 november 2009 — Slovak Telekom/Commissie

36

2010/C 011/68

Zaak T-462/09: Beroep ingesteld op 17 november 2009 — Storck KG/BHIM — RAI (Ragolizia)

37

2010/C 011/69

Zaak T-463/09: Beroep ingesteld op 20 november 2009 — Herm. Sprenger/BHIM — Kieffer Sattlerwarenfabrik (vorm van stijgbeugel)

37

2010/C 011/70

Zaak T-74/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2009 — Nestlé/BHIM — Quick (QUICKY)

38

2010/C 011/71

Zaak T-301/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 november 2009 — Lumenis/BHIM (FACES)

38

2010/C 011/72

Zaak T-252/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2009 — Tipik/Commissie

38

2010/C 011/73

Zaak T-559/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2009 — STIM d’Orbigny/Commissie

38

2010/C 011/74

Zaak T-561/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 oktober 2009 — Bactria en Gutknecht/Commissie

39

2010/C 011/75

Zaak T-263/09: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 november 2009 — Mannatech/BHIM (BOUNCEBACK)

39

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2010/C 011/76

Zaak F-46/09: Beroep ingesteld op 5 oktober 2009 — V/Europees Parlement

40

2010/C 011/77

Zaak F-86/09: Beroep ingesteld op 21 oktober 2009 — W/Commissie

40

2010/C 011/78

Zaak F-90/09: Beroep ingesteld op 4 november 2009 — Ernotte/Commissie

41

2010/C 011/79

Zaak F-91/09: Beroep ingesteld op 30 oktober 2009 — Marcuccio/Commissie

41

2010/C 011/80

Zaak F-92/09: Beroep ingesteld op 6 november 2009 — U/Parlement

42

2010/C 011/81

Zaak F-94/09: Beroep ingesteld op 9 november 2009 — Nikolchov/Commissie

42

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/1


2010/C 11/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 312 van 19.12.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 297 van 5.12.2009

PB C 282 van 21.11.2009

PB C 267 van 7.11.2009

PB C 256 van 24.10.2009

PB C 244 van 10.10.2009

PB C 233 van 26.9.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-199/07) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten - Richtlijn 93/38/EEG - Aankondiging van opdracht - Uitvoeren van studie - Criterium voor automatische uitsluiting - Criteria voor kwalitatieve selectie en gunningscriteria)

2010/C 11/02

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en D. Kukovec, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: D. Tsagkaraki, gemachtigde, K. Christodoulou, dikigoros)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 4, lid 2, 31, leden 1 en 2, en 34, lid 1, sub a, van richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 199, blz. 84), en de artikelen 12 EG en 49 EG — Selectie van kandidaten voor een niet-openbare procedure of een procedure van gunning door onderhandelingen — Uitsluitingscriteria

Dictum

1.

Door de uitsluiting, op grond van onderdeel III, punt 2.1.3, sub b, tweede alinea, van de op 16 oktober 2003 door ERGA OSE AE bekendgemaakte aankondiging van opdracht met de nummers 2003/S 205-185214 en 2003/S 206-186119, van buitenlandse adviesbureaus en adviseurs die blijk hebben gegeven van hun belangstelling om deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure van ERGA OSE AE in de zes maanden voorafgaande aan hun blijken van belangstelling in de aanbestedingsprocedure waarop die aankondiging betrekking heeft, en daarbij kwalificaties hebben opgegeven die overeenkomen met andere categorieën van certificaten dan in het kader van die procedure worden verlangd, en door in onderdeel IV, punt 2, van die aankondiging geen onderscheid te maken tussen kwalitatieve selectiecriteria en criteria voor de gunning van de betrokken opdracht, heeft de Helleense Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 4, lid 2, en 34, lid 1, sub a, van richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie.

2.

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Helleense Republiek dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-154/08) (1)

(Niet-nakoming - Zesde btw-richtlijn - Artikelen 2 en 4, leden 1, 2 en 5 - Harmonisatie van wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde: uniforme grondslag - Belastingplichtigen - Werkzaamheden of handelingen van „registradores de la propiedad” als met heffing belaste functionarissen van heffingsorganen voor bepaald kadastraal gebied - Economische activiteiten - Zelfstandig uitgeoefende activiteit - Publiekrechtelijke instellingen die activiteiten verrichten in kader van uitoefening van openbare taken - Schending van gemeenschapsrecht die kan worden toegerekend aan nationale rechterlijke instantie)

2010/C 11/03

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Afonso en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J.M. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2 en 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Belastingplichtigen — Werkzaamheden of handelingen van de „registradores de la propiedad”

Dictum

1.

Door zich op het standpunt te stellen dat de diensten die de „registradores de la propiedad” in hun hoedanigheid van met heffing belaste functionarissen van een heffingsorgaan voor een bepaald kadastraal gebied („oficina liquidadora de distrito hipotecario”) verrichten ten behoeve van een autonome gemeenschap, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen, is het Koninkrijk Spanje niet de verplichtingen nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2 en 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde: uniforme grondslag.

2.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 november 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — TeliaSonera Finland Oyj/iMEZ Ab

(Zaak C-192/08) (1)

(Telecommunicatiesector - Elektronische communicatie - Richtlijn 2002/19/EG - Artikel 4, lid 1 - Netwerken en diensten - Interconnectieovereenkomsten tussen telecommunicatieondernemingen - Verplichting om te goeder trouw te onderhandelen - Begrip „exploitant van openbare communicatienetwerken” - Artikelen 5 en 8 - Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties - Onderneming zonder aanmerkelijke marktmacht)

2010/C 11/04

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TeliaSonera Finland Oyj

Verwerende partij: iMEZ Ab

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de artikelen 4, lid 1, 5 en 8 van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7) — Nationale wettelijke regeling die elke telecommunicatieonderneming verplicht om met andere telecommunicatieondernemingen over interconnectie te onderhandelen — Omvang van verplichting tot onderhandelen en vereisten die door nationale regelgevende instantie kunnen worden opgelegd

Dictum

1.

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn), gelezen in samenhang met de punten 5, 6, 8 en 19 van de considerans en de artikelen 5 en 8 daarvan, staat in de weg aan een nationale wettelijke regeling als de wet op de telecommunicatiemarkt (Viestintämarkkinalaki) van 23 mei 2003, voor zover daarbij de mogelijkheid om een beroep te doen op de verplichting tot onderhandelen ter zake van interconnectie van netwerken, niet wordt beperkt tot exploitanten van openbare communicatienetwerken. Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of de exploitanten waarom het in het hoofdgeding gaat, gezien hun status en aard, kunnen worden gekwalificeerd als exploitanten van openbare communicatienetwerken.

2.

Een nationale regelgevende instantie kan zich op het standpunt stellen dat de verplichting tot onderhandelen over interconnectie is geschonden, wanneer een onderneming die geen aanmerkelijke marktmacht bezit, een andere onderneming interconnectie aanbiedt tegen eenzijdige voorwaarden die de ontwikkeling van een door concurrentie gekenmerkte detailhandelsmarkt kunnen belemmeren, wanneer die voorwaarden de klanten van die andere onderneming beletten om gebruik te maken van de diensten van laatstbedoelde onderneming.

3.

Een nationale regelgevende instantie kan een onderneming die geen aanmerkelijke marktmacht bezit, maar die de toegang tot de eindgebruikers controleert, verplichten om met een andere onderneming te goeder trouw te onderhandelen over hetzij interconnectie van de twee betrokken netwerken, indien de onderneming die om een dergelijke toegang verzoekt, moet worden gekwalificeerd als exploitant van openbare communicatienetwerken, hetzij interoperabiliteit van de tekstbericht- en multimediaberichtdiensten, indien deze onderneming niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.


(1)  PB C 197 van 02.08.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgericht — Duitsland) — Christian Grimme/Deutsche Angestellten-Krankenkasse

(Zaak C-351/08) (1)

(Vrij verkeer van personen - Lid van raad van bestuur van naamloze vennootschap naar Zwitsers recht die in Duitsland een filiaal ervan leidt - Verzekeringsplicht voor de Duitse pensioenverzekering - Vrijstelling van deze verplichting voor leden van raad van bestuur van naamloze vennootschappen naar Duits recht)

2010/C 11/05

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundessozialgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Christian Grimme

Verwerende partij: Deutsche Angestellten-Krankenkasse

In tegenwoordigheid van: Deutsche Rentenversicherung Bund, Bundesagentur für Arbeit, BGl Bertil Grimme AG Insurance Brokers

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundessozialgericht — Uitlegging van de artikelen 1, 5, 7 en 16 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, alsmede van de artikelen 12, 17, 18 en 19, van bijlage I bij deze Overeenkomst (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6) — Nationale regeling volgens welke een lid van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht, die leiding geeft aan een Duits filiaal van deze vennootschap, verzekeringsplichtig is voor de Duitse pensioenverzekering, terwijl bestuursleden van naamloze vennootschappen naar Duits recht zijn vrijgesteld van deze verplichting

Dictum

De bepalingen van de op 21 juni 1999 te Luxemburg ondertekende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, in het bijzonder de artikelen 1, 5, 7 en 16 ervan alsook de artikelen 12 en 17 tot en met 19 van bijlage I erbij, verzetten zich niet tegen een regeling van een lidstaat die een persoon die de nationaliteit van deze lidstaat bezit en die op het grondgebied van deze laatste in dienstbetrekking werkzaam is, verplicht zich te verzekeren bij het wettelijke stelsel van pensioenverzekering van deze lidstaat, hoewel hij lid is van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht en voor de leden van de raad van bestuur van naamloze vennootschappen naar het recht van deze lidstaat geen verplichting bestaat zich bij dit stelsel te verzekeren.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/4


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 november 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny — Republiek Polen) — Elektrownia Pątnów II sp. z o.o/Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

(Zaak C-441/08) (1)

(Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal - Door kapitaalvennootschap vóór toetreding van lidstaat tot Europese Unie afgesloten leningen - Onderwerping aan kapitaalrecht krachtens nationale wettelijke regeling - Omzetting van leningen in aandelen na toetreding van lidstaat tot Europese Unie - Kapitaalrecht over deze vermeerdering van vennootschappelijk kapitaal - Onmiddellijke toepassing van nieuwe regeling)

2010/C 11/06

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Elektrownia Pątnów II sp. z o.o

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) — Uitlegging van de artikelen 4, lid 1, sub c, 5, lid 3, tweede streepje, en 10 van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25) — Leningen die door een kapitaalvennootschap zijn afgesloten en onderworpen zijn aan het kapitaalrecht krachtens de nationale wetgeving voor de toetreding van de lidstaat tot de Europese Unie — Heffen van kapitaalrecht op de kapitaalvermeerdering ingevolge de omzetting van de leningen in aandelen na de toetreding van de lidstaat tot de Europese Unie

Dictum

Artikel 5, lid 3, tweede streepje, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, verplicht ertoe bij de vaststelling van de heffingsgrondslag van het kapitaalrecht over de vermeerdering van het kapitaal van een vennootschap ten gevolge van de omzetting in aandelen, na de toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie, van leningen die door diezelfde vennootschap zijn afgesloten vóór deze toetreding, rekening te houden met het feit dat over deze leningen reeds eerder, op basis van de toen geldende nationale wettelijke regeling, belasting is geheven.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-495/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 85/337/EEG - Milieueffectbeoordeling van projecten - Verplichting tot motivering van beslissing om project niet aan beoordeling te onderwerpen)

2010/C 11/07

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Oliver en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: L. Seeboruth en H. Walker, gemachtigden, J. Maurici, barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40) — Verplichting tot motivering van een beslissing om een project niet aan een beoordeling te onderwerpen

Dictum

1.

Door voor de aanvragen voor herziening van de delfstoffenplanning („Review of Mineral Planning”) die vóór 15 november 2000 in Wales zijn ingediend, niet de vereisten te stellen van artikel 2, lid 1, en artikel 4, lid 2, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 — Le Carbone-Lorraine SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-554/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikelen 81 EG en 53 EER-Overeenkomst - Markt voor elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Vaststelling van bedrag van geldboete - Zwaarte van inbreuk - Samenwerking tijdens administratieve procedure - Beginsel dat straffen persoonlijk zijn - Gelijke behandeling - Evenredigheidsbeginsel)

2010/C 11/08

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Le Carbone-Lorraine SA (vertegenwoordigers: A. Winckler en H. Kanellopoulos, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en E. Gippini Fournier, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 8 oktober 2008, Carbone-Lorraine/Commissie (T-73/04), houdende verwerping van rekwirantes beroep tot nietigverklaring van beschikking 2004/420/EG van de Commissie van 3 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst betreffende een mededingingsregeling op de markt voor elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten, dan wel, subsidiair, tot nietigverklaring of vermindering van de haar opgelegde geldboete — Schending van het beginsel dat straffen persoonlijk zijn — Wijze van berekening van het bedrag van de opgelegde boete — Nauwe en voortdurende samenwerking tijdens de administratieve procedure — Beginselen van evenredigheid en van gelijke behandeling

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Le Carbone-Lorraine SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 november 2009 — SGL Carbon AG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-564/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikelen 81 EG en 53 EER-Overeenkomst - Markt voor elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten - Relevante omzetten en marktaandelen - Waarde van consumptie van niet voor markt bestemde hoeveelheden - Beginsel van gelijke behandeling - Evenredigheidsbeginsel)

2010/C 11/09

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: SGL Carbon AG (vertegenwoordiger: M. Klusmann, Rechtsanwalt)Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en W. Mölls, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 8 oktober 2008, SGL Carbon/Commissie (T-68/04), houdende verwerping van rekwirantes beroep tot nietigverklaring van beschikking 2004/420/EG van de Commissie van 3 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst betreffende een mededingingsregeling op de markt voor elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten, dan wel, subsidiair, tot verlaging van de haar opgelegde geldboete — Niet-inaanmerkingneming van het betoog van de verzoekende partij betreffende de meerekening van de waarde van de consumptie van niet voor de markt bestemde hoeveelheden bij de berekening van de omzet en het marktaandeel van de betrokken ondernemingen op grond dat het daarbij om een niet-ontvankelijke nieuwe grief zou gaan — Schending van de beginselen van evenredigheid en van gelijke behandeling

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

SGL Carbon AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/6


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-7/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/86/EG - Traceerbaarheidsvereisten, melding van ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen en bepaalde technische voorschriften voor coderen, bewerken, preserveren, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijnen)

2010/C 11/10

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en J. Sénéchal, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mede te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/86/EG van de Commissie van 24 oktober 2006 ter uitvoering van richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheidsvereisten, de melding van ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen en bepaalde technische voorschriften voor het coderen, bewerken, preserveren, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (PB L 294, blz. 32)

Dictum

1.

Door niet binnen de termijn gesteld in artikel 11, lid 1, eerste alinea, daar van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/86/EG van de Commissie van 24 oktober 2006 ter uitvoering van richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheidsvereisten, de melding van ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen en bepaalde technische voorschriften voor het coderen, bewerken, preserveren, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/7


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 november 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-12/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/17/EG - Technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2010/C 11/11

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en S. Mortoni, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Bruni, gemachtigde, F. Arena, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/17/EG van de Commissie van 8 februari 2006 ter uitvoering van richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen (PB L 38, blz. 40)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/17/EG van de Commissie van 8 februari 2006 ter uitvoering van richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2006/17 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/7


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de La Coruña — Spanje) — Lubricantes y Carburantes Galaicos, S. L./GALP Energía España SAU

(Zaak C-506/07) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG - Tussen leverancier en tankstationhouder gesloten exclusieve-afnameovereenkomst voor brandstof - Vrijstelling - „De minimis”-overeenkomst - Verordening (EEG) nr. 1984/83 - Artikel 12, lid 2 - Verordening (EG) nr. 2790/1999 - Artikelen 4, sub a, en 5, sub a - Duur van exclusiviteit - Vaststelling van detailhandelsprijs)

2010/C 11/12

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de La Coruña

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lubricantes y Carburantes Galaicos, S. L.

Verwerende partij: GALP Energía España SAU

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de La Coruña — Uitlegging van artikel 81, lid 1, sub a, EG, de achtste overweging van de considerans en de artikelen 10 en 12, leden 1, sub c, en 2, van verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve-afnameovereenkomsten (PB L 173, blz. 5), en de artikelen 4, sub a, en 5 van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 336, blz. 21) — Overeenkomst tussen een leverancier en een tankstationhouder inzake exclusieve distributie van brandstoffen — Tankstation dat door de leverancier is gebouwd krachtens een recht van opstal dat de wederverkoper voor de duur van 25 jaar heeft verleend op een grondstuk, welk tankstation de wederverkoper voor dezelfde tijd exploiteert

Dictum

1.

Een overeenkomst zoals die in het hoofdgeding, waarin is voorzien in het vestigen van een zakelijk recht, het zogeheten recht van opstal, voor de duur van 25 jaar, ten gunste van een leverancier van aardolieproducten en waarin het die leverancier wordt toegestaan een tankstation te bouwen en dat te verhuren aan de grondeigenaar voor dezelfde duur als die van dat recht, ontsnapt, in het geval waarin zij bedingen bevat betreffende de vaststelling van de detailhandelsprijs en/of een exclusieve-afnameverplichting of een niet-concurrentiebeding, waarvan de looptijd langer is dan de tijdsbeperkingen van verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel [81], lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve-afnameovereenkomsten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1582/97 van de Commissie van 30 juli 1997, alsmede bij verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, aan het verbod van artikel 81, lid 1, EG, mits die overeenkomst het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig kan beïnvloeden en niet tot doel of tot gevolg heeft de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt merkbaar te beperken, hetgeen de verwijzende rechter moet bepalen, daarbij met name rekening houdend met de economische en juridische context waarin de overeenkomst geldt.

2.

Artikel 12, lid 2, van verordening nr. 1984/83, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1582/97, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich voor de toepassing van de uitzondering waarin het voorzag, er niet tegen verzet dat de looptijd van een exclusiviteitsovereenkomst langer is dan de tijdsbeperkingen van die verordening, in het geval waarin de eigenaar van een grondstuk aan de leverancier een recht van opstal heeft verleend voor een duur van 25 jaar, en laatstgenoemde zich ertoe heeft verbonden een tankstation te bouwen dat aan de grondeigenaar wordt verhuurd opdat deze het exploiteert voor dezelfde tijdsduur als die van dat recht.

3.

Artikel 5, sub a, van verordening nr. 2790/1999 moet in die zin worden uitgelegd dat het zich voor toepassing van de uitzondering waarin het voorziet, ertegen verzet dat de looptijd van een exclusiviteitsovereenkomst langer is dan de tijdsbeperkingen van deze verordening, in het geval waarin de eigenaar van een grondstuk aan de leverancier een recht van opstal heeft verleend voor een duur van 25 jaar, en laatstgenoemde zich ertoe heeft verbonden een tankstation te bouwen dat aan de grondeigenaar wordt verhuurd opdat deze het exploiteert voor dezelfde tijdsduur als die van dat recht.

4.

Contractclausules inzake detailhandelsprijzen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, komen in aanmerking voor de groepsvrijstelling krachtens verordening nr. 1984/83, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1582/97, en verordening nr. 2790/1999 indien de leverancier enkel een maximumverkoopprijs oplegt of een verkoopprijs aanbeveelt en indien de wederverkoper derhalve over een werkelijke mogelijkheid beschikt om die verkoopprijs te bepalen. Dergelijke clausules komen daarentegen niet voor die vrijstelling in aanmerking indien zij, rechtstreeks of op indirecte of verkapte wijze, leiden tot vaststelling van de detailhandelsprijs of tot oplegging van de minimumverkoopprijs door de leverancier. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of de wederverkoper dergelijke verplichtingen moet nakomen, waarbij hij rekening moet houden met alle contractuele verplichtingen, gezien in hun economische en juridische context, en met het gedrag van de partijen in het hoofdgeding.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/8


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 17 september 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Naumburg — Duitsland) — Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale/Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt

(Gevoegde zaken C-404/08 en C-409/08) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2010/C 11/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Naumburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale

Verwerende partij: Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Naumburg — Uitlegging van artikel 86 EG, juncto artikel 81, lid 1, sub a en d, en lid 2, EG — Nationale regeling die bepaalt dat een door de staat opgerichte investeringsbank is vrijgesteld van gerechtskosten

Dictum

De verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Naumburg bij beslissingen van 1 en 2 september 2008 zijn kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/9


Beschikking van het Hof van 23 september 2009 — Complejo Agrícola SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje

(Zaak C-415/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Bescherming van natuurlijke habitats - Lijst van gebieden van communautair belang voor mediterrane biogeografische regio - Beschikking van Commissie - Beroep tot nietigverklaring ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen - Ontvankelijkheid - Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

2010/C 11/14

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Complejo Agrícola SA (vertegenwoordigers: A. Menéndez Menéndez en G. Yanguas Montero, abogados)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en A. Alcover San Pedro, gemachtigden) en Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 14 juli 2008, Complejo Agrícola SA/Commissie (T-345/06), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1 van en bijlage I bij beschikking 2006/613/EG van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio (PB L 259, blz. 1), voor zover daarbij het gebied „Acebuchales de la Campiña Sur de Cádiz”, waar een landbouwbedrijf is gelegen waarvan rekwirante eigenares is, als gebied van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio is aangewezen

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Complejo Agrícola SA wordt verwezen in de kosten.

3.

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/9


Beschikking van het Hof van 23 september 2009 — Calebus SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje

(Zaak C-421/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Bescherming van natuurlijke habitats - Lijst van gebieden van communautair belang voor mediterrane biogeografische regio - Beschikking van Commissie - Beroep tot nietigverklaring ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen - Ontvankelijkheid - Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

2010/C 11/15

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Calebus SA (vertegenwoordiger: R. Bocanegra Sierra, abogado)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en A. Alcover San Pedro, gemachtigden) en Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 14 juli 2008, Calebus/Commissie (T-366/06), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/613/EG van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio (PB L 259, blz. 1), voor zover daarbij het gebied „Ramblas de Gergal, Tabernas y Sur de Sierra Alhamilla”, waar rekwirante eigenares van een perceel grond is, als gebied van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio is aangewezen

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Calebus SA wordt verwezen in de kosten.

3.

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/10


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 september 2009 — Alcon Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), *Acri.Tec AG Gesellschaft für ophthalmologische Produkte

(Zaak C-481/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Woordmerk BioVisc - Oppositie van houder van communautaire en internationale woordmerken PROVISC en DUOVISC - Afwijzing van oppositie door de kamer van beroep van BHIM)

2010/C 11/16

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Alcon Inc. (vertegenwoordiger: M. Graf, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), *Acri.Tec AG Gesellschaft für ophthalmologische Produkte (vertegenwoordiger: H. Förster, Rechtsanwalt)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 10 september 2008, Alcon/BHIM en *Acri.Tec (T-106/07), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep ingesteld door de houder van de communautaire en internationale woordmerken „PROVISC” en „DUOVISC” voor waren van klasse 5 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 660/2006-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 februari 2005 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „BioVisc” in te schrijven voor waren van klasse 5 in het kader van de door rekwirante ingestelde oppositie

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Alcon Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 24.01.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/10


Beschikking van het Hof van 24 september 2009 — Município de Gondomar/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-501/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Cohesiefonds - Verordening (EG) nr. 1164/94 - Intrekking van financiële bijstand van Gemeenschap - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Handelingen die verzoekende partij rechtstreeks en individueel raken)

2010/C 11/17

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirante: Município de Gondomar (vertegenwoordigers: J.L. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advogados)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en B. Conte, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 10 september 2008, Município de Gondomar/Commissie (T-324/06), waarbij het Gerecht het verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 3782 van de Commissie van 16 augustus 2006 tot intrekking van de financiële bijstand van het Cohesiefonds aan project nr. 95/10/61/017, „Sanering van Groot-Porto/Zuiden — Subsysteem voor Gondomar”, niet-ontvankelijk heeft verklaard

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Município de Gondomar wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 24.01.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/11


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 24 september 2009 — HUP Uslugi Polska sp. z o.o. (voorheen HP Temporärpersonalgesellschaft mbH)/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Manpower Inc.

(Zaak C-520/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d en g - Vordering tot nietigverklaring - Communautair woordmerk I.T.@MANPOWER)

2010/C 11/18

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: HUP Uslugi Polska sp. z o.o. (voorheen HP Temporärpersonalgesellschaft mbH) (vertegenwoordiger: M. Ciresa, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Manpower Inc. (vertegenwoordiger: V. Marsland, Solicitor, A. Bryson, Barrister)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 24 september 2008, HUP Uslugi Polska/BHIM — Manpower (I.T.@MANPOWER) (T-248/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep tot vernietiging van beslissing R 124/2004-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 april 2005 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de nietigheidsafdeling van de vordering tot nietigverklaring van het gemeenschapswoordmerk „I.T.@MANPOWER” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 41 en 42 — Merk zonder beschrijvend karakter

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

HUP Uslugi Polska sp. zo.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/11


Beschikking van het Hof van 1 oktober 2009 — Agrar-Invest-Tatschl GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-552/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Douanewetboek - Artikel 220, lid 2, sub b - Navordering van invoerrechten - Afzien van boeking achteraf van invoerrechten - Bericht aan importeurs - Goede trouw)

2010/C 11/19

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Agrar-Invest-Tatschl GmbH (vertegenwoordiger: O. Wenzlaff, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Schønberg, gemachtigde, B. Wägenbaur, Rechtsanwalt)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 8 oktober 2008, Agrar-Invest-Tatschl/Commissie (T-51/07), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 5789 def. van de Commissie van 4 december 2006 houdende vaststelling dat dient te worden overgegaan tot invordering achteraf van een deel van de bij rekwirante niet-geïnde invoerrechten voor de invoer van suiker uit Kroatië — Uitsluiting van de goede trouw van de belastingplichtige bij bekendmaking door de Commissie van een bericht aan de importeurs — Onjuiste beoordeling van de invloed, op het criterium van goede trouw, van de bevestiging achteraf van de authenticiteit en de juistheid van de oorsprongscertificaten door de douaneautoriteiten van de staat van uitvoer

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Agrar-Invest-Tatschl GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) op 29/07/2009 — Strafzaak tegen X

(Zaak C-297/09)

2010/C 11/20

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te Amsterdam

Partij in het hoofdgeding

Verweerder: X

Prejudiciële vragen

1.

Valt een situatie waarbij een persoon die het burgerschap van de Europese Unie bezit, en waartegen ernstige bezwaren bestaan dat hoofddoel van het verblijf in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap dan waarvan hij de nationaliteit bezit onder werkingssfeer dan wel het toepassingsgebied van het EG-Verdrag, in het bijzonder onder de bepalingen van de artikelen 12, 18, 43 e.v. en 49 e.v.?

2.

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend zou luiden ten aanzien van artikel 18 EG-Verdrag:

a)

Dient een bepaling zoals die vervat in artikel 67, lid 2, van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, voor zover deze toepassing mogelijk maakt van voorlopige hechtenis ten aanzien van personen die onder de werkingssfeer van artikel 18 EG-Verdrag vallen doch een vaste woon- of verblijfplaats hebben in een andere lidstaat dan Nederland, te worden beschouwd als een belemmering van het recht om vrij te reizen en te verblijven als bedoeld in die bepaling?

b)

Indien zulks het geval is, vormt deze bepaling, voor zover deze toepassing van voorlopige hechtenis mogelijk maakt van burgers van de Europese Unie die een vaste woon- of verblijfplaats hebben in een andere lidstaat dan Nederland, vastgesteld het belang van een doeltreffende opsporing, vervolging en rechtspleging, een toegestane rechtvaardiging gebaseerd op objectieve overwegingen van algemeen belang die losstaan van de betrokken persoon en evenredig zijn aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel?

3.

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend zou luiden ten aanzien van de artikelen 49 e.v. EG-Verdrag, dient een bepaling zoals die vervat in artikel 67, lid 2, van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, voor zover deze toepassing mogelijk maakt van voorlopige hechtenis ten aanzien van onderdanen van een lidstaat die een vaste woon- of verblijfplaats hebben in een andere lidstaat dan Nederland, te worden beschouwd als een belemmering van het vrije verkeer van diensten als bedoeld in de artikelen 49 e.v. EG-Verdrag aangezien het een discriminatie betreft gebaseerd op het feit dat de verrichter van de diensten niet een vaste woon- of verblijfplaats heeft in het land waar de diensten worden verricht, doch wel in een andere lidstaat van de EG?

4.

Indien het antwoord op één van de vragen 2 en 3 ontkennend dient te luiden, dient een bepaling zoals die vervat in artikel 67, lid 2, van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, voor zover deze toepassing mogelijk maakt van voorlopige hechtenis ten aanzien van onderdanen van een lidstaat die een vaste woon- of verblijfplaats hebben in een andere lidstaat dan Nederland, te worden beschouwd als een discriminatie op grond van de nationaliteit, als verboden onder de artikelen 12 (algemeen discriminatieverbod binnen de werkingssfeer van het EG-Verdrag), 43 e.v. (verbod van discriminatie gebaseerd op de nationaliteit op het gebied van de vrijheid van vestiging) en 49 e.v. (verbod van discriminatie gebaseerd op de nationaliteit op het gebied van de vrijheid van dienstverlening) EG-Verdrag?

5.

Voor zover het antwoord op één van de vragen 3 en 4 bevestigend dient te luiden, kan een bepaling zoals die vervat in artikel 67, lid 2, van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, voor zover deze toepassing mogelijk maakt van voorlopige hechtenis ten aanzien van een lidstaat die een vaste woon- of verblijfplaats hebben in een andere lidstaat dan Nederland, vastgesteld het belang van een doeltreffende opsporing vervolgingen rechtspleging, rechtsgeldig worden genomen op de gronden van openbare orde, veiligheid en gezondheid, zoals voorzien in de artikelen 45 tot en met 48 en 55 EG-Verdrag?


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 27 augustus 2009 — J.A. van Delft e.a. tegen College van zorgverzekeringen

(Zaak C-345/09)

2010/C 11/21

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: J.A. van Delft e.a.

Verweerder: College van zorgverzekeringen

Prejudiciële vraag

1.

Moeten de artikelen 28, 28bis en 33 van verordening nr. 1408/71 (1), het bepaalde in bijlage VI bij verordening nr. 1408/71, onder R, la en b, en artikel 29 van verordening nr. 574/72 aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 69 van de Zvw [Zorgverzekeringswet], voor zover een rechthebbende op pensioen of rente die in beginsel aanspraken aan de artikelen 28 en 28bis van verordening nr. 1408/71 kan ontlenen, wordt verplicht zich aan te melden bij Cvz [College voor zorgverzekeringen] en van die rechthebbende, ook als geen inschrijving als bedoeld in artikel 29 van verordening nr. 574/72 (2) heeft plaatsgevonden, een bijdrage moet worden ingehouden op zijn pensioen of rente?

2.

Moet artikel 39 EG dan wel artikel 18 EG aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 69 van de Zvw, voor zover een burger van de EU die in beginsel aanspraken aan de artikelen 28 en 28bis van verordening nr. 1408/71 kan ontlenen, wordt verplicht zich aan te melden bij Cvz en van die burger, ook als geen inschrijving als bedoeld in artikel 29 van verordening nr. 574/72 heeft plaatsgevonden, een bijdrage moet worden ingehouden op zijn pensioen of rente?


(1)  Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).

(2)  Verordening van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB L 74, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Biróság (Hongarije) op 14 september 2009 — Pannon Gép Centrum Kft./APEH Központi Hivatal Hatósági Főosztály Dél-dunántúli Kihelyezett Hatósági Osztály

(Zaak C-368/09)

2010/C 11/22

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Baranya Megyei Biróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pannon Gép Centrum Kft.

Verwerende partij: APEH Központi Hivatal Hatósági Főosztály Dél-dunántúli Kihelyezett Hatósági Osztály

Prejudiciële vragen

1.

Is het bepaalde in artikel 13, lid 1, punt 16, van de általános forgalmi adóról szóló 1992. évi LXXIV. törvény (Hongaarse wet LXXIV van 1992 op de omzetbelasting), die ten tijde van de uitreiking van de factuur van kracht was, dan wel in artikel 1/E, lid 1, van reglement 24/1995 (XI. 22) van het Hongaarse ministerie van Financiën in overeenstemming met de op facturen te vermelden gegevens en het begrip „factuur” als bedoeld in artikel 2, sub b, van richtlijn 2001/115/EG (1) tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG (2) („Zesde richtlijn”) met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, in het bijzonder wat het bepaalde in artikel 13, lid 1, punt 16, sub f, van de wet op de omzetbelasting betreft? Zo ja,

2.

Is de praktijk van een lidstaat waarbij formele tekortkomingen in facturen die dienen als grondslag voor het recht op aftrek, worden bestraft met verval van dat recht, in strijd met de artikelen 17, lid 1, 18, lid 1, sub a, of 22, lid 3, sub a en b, van de Zesde richtlijn?

3.

Is het voor de uitoefening van het recht op aftrek voldoende dat aan de in artikel 22, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn genoemde verplichtingen is voldaan, of zijn de uitoefening van het recht op aftrek en de aanvaarding van de factuur als een betrouwbaar document enkel mogelijk wanneer tegelijk aan alle bij richtlijn 2002/115/EG voorgeschreven gegevens en opgelegde verplichtingen is voldaan?


(1)  Richtlijn van de Raad van 20 december 2001 tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG (PB 2002 L 15, blz. 24).

(2)  Zesde Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 5 oktober 2009 — Uszodaépítő Kft./APEH Központi Hivatal Hatósági Főosztály

(Zaak C-392/09)

2010/C 11/23

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Baranya Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Uszodaépítő Kft.

Verwerende partij: APEH Központi Hivatal Hatósági Főosztály

Prejudiciële vragen

1.

Is een voorschrift van een lidstaat dat in werking is getreden op 1 januari 2008, nadat het recht op belastingaftrek is ontstaan, en dat met het oog op de aftrek van de betaalde en aangegeven btw over diensten of leveringen van goederen tijdens het boekjaar 2007 als voorwaarde stelt dat de inhoud van de facturen wordt aangepast en een aanvullende aangifte wordt ingediend, verenigbaar met de artikelen 17 en 20 van de Zesde [btw-]richtlijn (1)?

2.

Is de in artikel 269, lid 1, van de nieuwe btw-wet vastgestelde maatregel volgens welke, bij vervulling van de in deze bepaling genoemde voorwaarden, de rechten en verplichtingen overeenkomstig deze wet worden vastgesteld en toegepast, ook al zijn deze vóór de inwerkingtreding daarvan ontstaan, binnen de verjaringstermijn, verenigbaar met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, en in het bijzonder is deze maatregel objectief gerechtvaardigd, redelijk en evenredig en in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel?


(1)  Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 5 oktober 2009 — Bezpečnostní softwarová asociace (Vereniging van Beveiligingssoftware)/Ministerstvo kultury ČR (ministerie van Cultuur van de Tsjechische Republiek)

(Zaak C-393/09)

2010/C 11/24

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bezpečnostní softwarová asociace (Vereniging van Beveiligingssoftware)

Verwerende partij: Ministerstvo kultury ČR (ministerie van Cultuur van de Tsjechische Republiek)

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG (1) van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, aldus worden uitgelegd dat voor de doelstellingen van de auteursrechtelijke bescherming van een computerprogramma als een werk overeenkomstig de richtlijn, de zinsnede ‚de uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma’ ook de grafische gebruikersinterface van het computerprogramma of een deel daarvan omvat?

2.

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt televisieomroep, waarbij het publiek de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma of een deel daarvan zintuiglijk kan waarnemen, zonder echter dit programma actief te kunnen besturen, dan de schepping van een werk of een deel daarvan dat voor het publiek beschikbaar is in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij?


(1)  PB L 122, blz. 42.

(2)  PB L 167, blz. 10.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/14


Hogere voorziening ingesteld op 3 oktober 2009 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 2 juli 2009 in zaak T-279/06, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Centrale Bank

(Zaak C-401/09 P)

2010/C 11/25

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en N. Keramidas, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

Rekwirante vordert:

vernietiging van de beschikking van het Gerecht;

nietigverklaring van de beslissing van de Europese Centrale Bank waarbij de offerte van rekwirante is afgewezen en de opdracht aan de gekozen inschrijver is gegund;

verwijzing van de ECB in de door rekwirante in verband met de procedure in eerste aanleg gemaakte kosten in en buiten rechte, ook ingeval deze hogere voorziening wordt afgewezen, alsmede in de kosten van de hogere voorziening indien zij wordt toegewezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat verweerders exceptie van niet-ontvankelijkheid, die tegelijk met het verweerschrift is ingediend, niet-ontvankelijk had moeten verklaard omdat zij niet voldoet aan artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat een dergelijke exceptie bij „een afzonderlijke akte” moet worden ingediend. Rekwirante betoogt ook dat het Gerecht, door de exceptie van niet-ontvankelijkheid te aanvaarden en niet op rekwirantes argumenten met betrekking tot die exceptie in te gaan, artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie heeft geschonden.

Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat European Dynamics geen procesbelang bij de toetsing van de beslissing van de aanbestedende dienst had omdat haar offerte niet kon worden aanvaard. Rekwirante betoogt ook dat het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door te oordelen dat rekwirante over een vergunning voor de terbeschikkingstelling van werknemers diende te beschikken om haar diensten rechtmatig aan te kunnen bieden.

Ten slotte betoogt rekwirante dat het Gerecht heeft verzuimd de relevante rechtsbepalingen over de verplichting van de aanbestedende dienst tot motivering van zijn beslissing toe te passen.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/15


Beroep ingesteld op 20 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-404/09)

2010/C 11/26

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, D. Recchia en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat

a)

het Koninkrijk Spanje, door voor de bovengrondse mijnen „Fonfría”, „Nueva Julia” en „Los Ladrones” een vergunning uit te reiken zonder eerst een beoordeling te verrichten op grond waarvan de rechtstreekse, indirecte en cumulatieve effecten van de bestaande projecten voor bovengrondse mijnbouw op passende wijze konden worden vastgesteld, beschreven en geëvalueerd, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2, 3 en 5, leden 1 en 3 van richtlijn 85/337/EEG (1) van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EEG;

b)

vanaf 2000, toen „Alto Sil” als specialebeschermingszone (SBZ) werd ingedeeld, het Koninkrijk Spanje met betrekking tot die SBZ de krachtens artikel 6, leden 2, 3 en 4, juncto artikel 7 van richtlijn 92/43/EEG (2) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door:

voor de bovengrondse mijnen „Nueva Julia” en „Los Ladrones” een vergunning te hebben uitgereikt zonder eerst de mogelijke effecten van die projecten op passende wijze te beoordelen, en hoe dan ook zonder de voorwaarden in acht te nemen waaronder die projecten, ondanks het risico dat zij inhielden voor de soort „auerhoen”, die één van de redenen voor de indeling van „Alto Sil” als SBZ was, tóch mochten worden gerealiseerd, namelijk bij ontstentenis van alternatieven, om dwingende redenen van groot openbaar belang en slechts na kennisgeving aan de Commissie van alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard bleef, en

door niet de maatregelen te hebben genomen die nodig zijn ter voorkoming van de verslechtering van de habitats van die soort en van de aanzienlijke verstoring van de aan de aanwijzing van die SBZ ten grondslag liggende soort door de mijnen „Feixolín”, „Salguero-Prégame-Valdesegadas”, „Fonfría”, „Ampliación de Feixolín” en „Nueva Julia”;

c)

vanaf januari 1998,

het Koninkrijk Spanje met betrekking tot het voorgestelde gebied „Alto Sil” niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rustten krachtens de uitlegging die het Hof van Justitie in de arresten van 13 januari 2005, Dragaggi, C-117/03, en 14 september 2006, Bund Naturschutz in Bayern, C-244/05, heeft gegeven,

door met betrekking tot de mijnbouwactiviteiten in „Feixolín”, „Salguero-Prégame-Valdesegadas”, „Fonfría” en „Nueva Julia” niet de maatregelen te nemen die nodig zijn ter vrijwaring van het ecologisch belang dat het voorgestelde gebied „Alto Sil” op nationaal niveau had, en

d)

vanaf december 2004

het Koninkrijk Spanje met betrekking tot het gebied van communautair belang („GCB”) „Alto Sil” de krachtens artikel 6, leden 2, 3 en 4, van richtlijn 92/43/EEG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door

bovengrondse mijnbouwactiviteiten toe te staan (in het geval van de mijnen „Feixolín”, „Salguero-Prégame-Valdesegadas”, „Fonfría” en „Nueva Julia”) die significante gevolgen kunnen hebben voor de te beschermen goederen die doorslaggevend zijn geweest voor de aanwijzing van het GCB „Alto Sil”, zonder dat een passende beoordeling van de eventuele effecten van de exploitatie van die mijnen heeft plaatsgevonden, en hoe dan ook zonder de voorwaarden in acht te nemen waaronder de genoemde projecten, ondanks het risico dat zij inhielden voor de te beschermen goederen waarvoor „Alto Sil” is aangewezen, tóch mochten worden gerealiseerd, namelijk bij ontstentenis van alternatieven, louter om dwingende redenen van groot openbaar belang en slechts na kennisgeving aan de Commissie van alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard bleef, en

door met betrekking tot die projecten niet de maatregelen te hebben genomen die nodig zijn ter voorkoming van de verslechtering van de leefgebieden en van de habitats van de soorten, alsmede van de verstoring van de soorten door de mijnen „Feixolín”, „Salguero-Prégame-Valdesegadas”, „Fonfría”, „Nueva Julia” en „Ampliación de Feixolín”;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie kreeg kennis van diverse door Empresa Minero Siderúrgica de Ponferrada (MSP) geëxploiteerde bovengrondse steenkoolmijnen, die de natuurlijke te beschermen goederen van het als GCB voorgestelde gebied „Alto Sil” (ES0000210) in de provincie León ten noordwesten van de autonome gemeenschap Castilla y León konden aantasten. De informatie in haar bezit bevestigde niet alleen dat simultaan meerdere bovengrondse steenkoolmijnen werden geëxploiteerd, maar bovendien dat de bovengrondse mijnbouw ook in nieuwe mijnen, waarvoor reeds een vergunning was verleend of was aangevraagd, zou worden voortgezet.

Wat richtlijn 85/337/EEG betreft, is de Commissie van mening dat geen rekening is gehouden met mogelijke indirecte, cumulatieve en synergetische effecten van de drie betrokken mijnen op de meest kwetsbare soorten.

Gelet op het type projecten waarover het gaat, de geringe afstand tussen de afzonderlijke projecten en de duurzame effecten ervan, is de Commissie van mening dat de beschrijving van de aanzienlijke milieu-effecten van de genoemde projecten overeenkomstig de voorschriften in bijlage IV bij richtlijn 85/337/EEG noodzakelijkerwijs betrekking moest hebben op de „directe, […] indirecte […] en cumulatieve effecten op korte, middellange en lange termijn, permanent en tijdelijk”.

Wat richtlijn 92/43 inzake de habitats betreft, heeft het verzoek hoofdzakelijk betrekking op de soorten „auerhoen” en „bruine beer”. Volgens de Commissie kunnen de gevolgen van de mijnen voor deze soorten niet uitsluitend worden beoordeeld uit het oogpunt van de rechtstreekse vernieling van voor deze soorten cruciale gebieden, maar moet ook rekening worden gehouden met de grotere fragmentatie, verslechtering en vernieling van habitats die mogelijkerwijs geschikt zijn voor de opleving van deze soorten, alsmede met de toenemende verstoring van deze soorten; deze aspecten zijn evenwel niet in aanmerking genomen. Daarbij komt nog het gevaar voor een definitief barrière-effect als gevolg van de verplaatsingen en de fragmentatie van de populaties.

Samenvattend is de Commissie van mening dat die mijnen een versterking in de hand werken van factoren die tot de neergang van die soorten leiden, zodat de autoriteiten er niet van kunnen uitgaan dat die activiteiten geen significante effecten op deze soorten hebben.

De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat geen passende beoordeling in de zin van artikel 6, lid 3, is gemaakt van de mogelijke effecten op de soorten „auerhoen” en „bruine beer”. Had een dergelijke beoordeling plaatsgevonden, dan had die ten minste tot de conclusie moeten leiden dat er van de door de rechtspraak vereiste zekerheid, dat de goedgekeurde projecten op deze soorten geen significante effecten hebben, geen sprake was. Dit betekent dat de autoriteiten de genoemde projecten voor bovengrondse mijnbouw alleen hadden kunnen goedkeuren na te zijn nagegaan of was voldaan aan de voorwaarden van artikel 6, lid 4, dat wil zeggen, bij ontstentenis van alternatieven — met inbegrip van het „nulalternatief” —, na te hebben onderzocht of er dwingende redenen van groot openbaar belang bestonden die de toepassing van de in dat artikel vervatte uitzonderingsregeling rechtvaardigden en na in voorkomend geval de passende compenserende maatregelen te hebben genomen.


(1)  PB L 175, blz. 40.

(2)  Richtlijn van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/16


Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-407/09)

2010/C 11/27

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Κontou-Durande, A.-M. Rouchaud-Joët)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 18 juli 2007 in zaak C-26/07, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 228, lid 1, EG;

de Helleense Republiek gelasten om aan de Commissie te betalen op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een voorgestelde dwangsom van 72 532,80 EUR per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest in zaak C-26/07, vanaf de datum waarop het arrest in de onderhavige zaak zal worden gewezen tot de datum waarop het arrest in zaak C-26/07 zal zijn uitgevoerd;

de Helleense Republiek gelasten om aan de Commissie te betalen op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een forfaitair dagelijks bedrag van 10 512 EUR per dag vertraging, vanaf de datum waarop het arrest in zaak C-26/07 is gewezen tot de datum waarop het arrest in de onderhavige zaak zal worden gewezen, of de datum waarop de nodige maatregelen ter uitvoering van het arrest in zaak C-26/07 zullen zijn genomen, indien dit eerder gebeurt;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak heeft de Helleense Republiek nog niet de nodige wetgevende maatregelen vastgesteld om richtlijn 2004/80/EG om te zetten in Grieks recht.

Bijgevolg is het duidelijk dat de Helleense Republiek nog niet de maatregelen heeft genomen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 18 juli 2007 in zaak C-26/07, Commissie/Griekenland.

Overeenkomstig artikel 228, lid 2, tweede alinea, tweede zin, EG bepaalt de Commissie in haar beroep het bedrag van de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom die zij in de gegeven omstandigheden passend acht. In het onderhavige geval heeft de Commissie besloten, aan het Hof een geldboete en een forfaitaire som voor te stellen.

Overeenkomstig de beginselen en berekeningsmethoden die zijn neergelegd in de mededeling van 13 december 2005, baseert de Commissie zich bij het bepalen van de voorgestelde som op drie fundamentele criteria: a) de ernst van de inbreuk, b) de duur van de inbreuk en c) de noodzaak te verzekeren dat de financiële sanctie een afschrikkend karakter heeft.

De analyse van de toepassing van die criteria in de onderhavige zaak leidt tot het besluit dat de duur van de inbreuk en de gevolgen ervan voor de particuliere en algemene belangen aanzienlijk zijn en het opleggen van de voorgestelde financiële sancties rechtvaardigen.

Uit de uiteenzetting van de Commissie over de toepassing van de richtlijn blijkt dat alle lidstaten behalve Griekenland de richtlijn in hun nationale recht hebben omgezet en de door de richtlijn verlangde bescherming bieden.

Het verzuim om de richtlijn in Grieks recht om te zetten, belet de verwezenlijking van het fundamentele doel van het vrije verkeer van personen in een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. De gevolgen voor de belangen van algemene en individuele aard zijn dus zeer aanzienlijk.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 27 oktober 2009 — José Maria Ambrósio Lavrador, Maria Cândida Olival Ferreira Bonifácio/Companhia de Seguros Fidelidade — Mundial SA

(Zaak C-409/09)

2010/C 11/28

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: José Maria Ambrósio Lavrador, Maria Cândida Olival Ferreira Bonifácio

Verwerende partij: Companhia de Seguros Fidelidade — Mundial SA

Prejudiciële vraag

Moet artikel 1, lid 3, van de Derde motorrijtuigenrichtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat het Portugese burgerlijk recht — met name de artikelen 503, lid 1, 504, 505 en 570 van de Código Civil — in het geval van een verkeersongeval, zoals zich dit in het onderhavige geval op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats en wijze heeft voorgedaan, het recht op schadevergoeding van de minderjarige die slachtoffer is van het ongeval uitsluit of beperkt op de loutere grond dat deze minderjarige gedeeltelijk of zelfs geheel aansprakelijk wordt geacht voor het ontstaan van de schade?


(1)  Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil Division) (England and Wales) (Verenigd Koninkrijk) op 28 oktober 2009 — Generics (UK) Ltd/Synaptech Inc

(Zaak C-427/09)

2010/C 11/29

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (Civil Division) (England and Wales)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Generics (UK) Ltd

Verwerende partij: Synaptech Inc

Prejudiciële vragen

1.

Is de „eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap” in de zin van artikel 13, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1768/92 (1) van de Raad, de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap die overeenkomstig richtlijn 65/65/EEG (2) van de Raad (thans richtlijn 2001/83/EG (3)) is afgegeven, of volstaat om het even welke vergunning waarmee het product in de Gemeenschap of de EER in de handel kan worden gebracht?

2.

Indien een „vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap” in de zin van artikel 13, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad moet zijn afgegeven overeenkomstig richtlijn 65/65/EEG (thans richtlijn 2001/83/EG), moet een vergunning die in 1963 in Oostenrijk overeenkomstig de toentertijd geldende nationale wetgeving (die niet voldeed aan de vereisten van richtlijn 65/65/EEG) is afgegeven en die nooit werd gewijzigd teneinde in overeenstemming te zijn met richtlijn 65/65/EEG en ten slotte in 2001 is ingetrokken, in dit kader worden behandeld als een overeenkomstig richtlijn 65/65/EEG afgegeven vergunning?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 182, blz. 1).

(2)  Richtlijn 65/65/EEG van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (PB L 22, blz. 369).

(3)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2009 — Shirley McCarthy/Secretary of State for the Home Department

(Zaak C-434/09)

2010/C 11/30

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Shirley McCarthy

Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department

Prejudiciële vragen

1.

Is een persoon die zowel de Ierse nationaliteit als de nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk bezit en zijn gehele leven in het Verenigd Koninkrijk heeft verbleven, een begunstigde in de zin van artikel 3 van richtlijn 2004/38/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad (hierna: „richtlijn”)?

2.

Heeft een dergelijke persoon voor de toepassing van artikel 16 van de richtlijn „legaal” in het gastland „verbleven” wanneer hij niet kon voldoen aan de eisen van artikel 7 van de richtlijn?


(1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/19


Beschikking van de president van het Hof van 11 augustus 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — AXA Belgium SA/Belgische Staat, Administratie van de btw, registratie en domeinen (Belgische Staat), Administratie van de bijzondere belastinginspectie, inspectie Bergen 3 (Belgische Staat)

(Zaak C-168/07) (1)

2010/C 11/31

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/19


Beschikking van de president van het Hof van 25 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-193/07) (1)

2010/C 11/32

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/19


Beschikking van de president van het Hof van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-309/08) (1)

2010/C 11/33

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/19


Beschikking van de president van het Hof van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-357/08) (1)

2010/C 11/34

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/19


Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 23 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-397/08) (1)

2010/C 11/35

Procestaal: Portugees

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/20


Beschikking van de president van het Hof van 4 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-531/08) (1)

2010/C 11/36

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/20


Beschikking van de president van het Hof van 14 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-174/09) (1)

2010/C 11/37

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 167 van 18.7.2009.


Gerecht

16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/21


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2009 — Scheucher-Fleisch e.a./Commissie

(Zaak T-375/04) (1)

(„Staatssteun - Landbouw - Steunregeling ten voordele van kwaliteitsprogramma’s op agrovoedingsgebied in Oostenrijk - Beschikking van geen bezwaar - Beroep tot nietigverklaring - Hoedanigheid van belanghebbende - Zekerstelling van procedurele rechten - Ontvankelijkheid - Ernstige moeilijkheden - Richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame”)

2010/C 11/38

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Scheucher-Fleisch GmbH (Ungerdorf, Oostenrijk); Tauernfleisch Vertriebs GmbH (Flattach, Oostenrijk); Wech-Kärntner Truthahnverarbeitung GmbH (Glanegg, Oostenrijk); Wech-Geflügel GmbH (Sankt Andrä, Oostenrijk); en Johann Zsifkovics (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: J. Hofer en T. Humer, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking C(2004) 2037 def. van de Commissie van 30 juni 2004 steunmaatregel NN 34A/2000 betreffende de kwaliteitsprogramma’s en kwaliteitslabels „AMA Biozeichen” en „AMA Gütesiegel” in Oostenrijk

Dictum

1.

Beschikking C (2004) 2037 def. van de Commissie van 30 juni 2004 inzake steunmaatregel NN 34A/2000 betreffende de kwaliteitsprogramma’s en kwaliteitslabels „AMA Biozeichen” en „AMA Gütesiegel” in Oostenrijk wordt nietig verklaard.

2.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen alsmede die van Scheucher-Fleisch GmbH, Tauernfleisch Vertriebs GmbH, Wech-Kärntner Truthahnverarbeitung GmbH, Wech-Geflügel GmbH en Johann Zsifkovics.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/21


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2009 — MTZ Polyfilms Ltd/Raad

(Zaak T-143/06) (1)

(„Dumping - Invoer van polyethyleentereftalaatfolie uit India - Verordening tot beëindiging van tussentijds nieuw onderzoek - Verbintenissen inzake minimuminvoerprijzen - Vaststelling van uitvoerprijs - Toepassing van andere werkwijze dan bij oorspronkelijk onderzoek - Keuze van rechtsgrondslag - Artikel 2, leden 8 en 9, en artikel 11, leden 3 en 9, van verordening (EG) nr. 384/96”)

2010/C 11/39

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MTZ Polyfilms Ltd (Mumbai, India) (vertegenwoordiger: P. De Baere, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Khan en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1676/2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder meer India (PB L 68, blz. 6)

Dictum

1.

Verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1676/2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder meer India, wordt nietig verklaard, voor zover hierbij een antidumpingrecht wordt opgelegd aan MTZ Polyfilms Ltd.

2.

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten alsmede die van MTZ Polyfilms. De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 178 van 29.07.2006.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Torresan/BHIM — Klosterbrauerei Weissenohe (CANNABIS)

(Zaak T-234/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk CANNABIS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, en artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/40

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giampietro Torresan (Rothenburg, Zwitserland) (vertegenwoordiger: G. Recher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Bullock en O. Montalto, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Klosterbrauerei Weissenohe GmbH & Co. KG (Weissenohe, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Masetti Zannini de Concina, M. Bucarelli en R. Cartella, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 29 juni 2006 (zaak R 517/2005-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Klosterbrauerei Weissenohe GmbH & Co. KG en Giampietro Torresan

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Giampietro Torresan wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (1000)

(Zaak T-298/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 1000 - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/41

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, A. Renck en T. Dolde, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 augustus 2006 (zaak R 447/2006-4) inzake de aanvraag tot inschrijving van het woordteken 1 000 als gemeenschapsmerk

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (350, 250 en 150)

(Gevoegde zaken T-64/07 tot en met T-66/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken 350, 250 en 150 - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/42

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Montalto en K. Zajfert, gemachtigden)

Voorwerp

Drie beroepen tegen de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 21 december 2006 (zaken R 1033/2006-4, R 1034/2006-4 en R 1035/2006-4) inzake de aanvragen tot inschrijving van de woordtekens 350, 250 en 150 als gemeenschapsmerken

Dictum

1.

De beroepen worden verworpen.

2.

Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (222, 333 en 555)

(Gevoegde zaken T-200/07 tot en met T-202/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken 222, 333 en 555 - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/43

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Agencja Wydawnicza Technopol sp. Z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Montalto en K. Zajfert, gemachtigden)

Voorwerp

Drie beroepen tegen de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2007 (zaken R 1276/2006-4, R 1277/2006-4 en R 1278/2006-4) inzake de aanvragen tot inschrijving van de woordtekens 222, 333 en 555 als gemeenschapsmerken

Dictum

1.

De beroepen worden verworpen.

2.

Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Denka International/Commissie

(Zaak T-334/07) (1)

(„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof dichloorvos - Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Evaluatieprocedure - Advies van wetenschappelijk panel van EFSA - Onwettigheid - Artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 - Overlegging van nieuwe studies en gegevens tijdens evaluatieprocedure - Artikel 8 van verordening (EG) nr. 451/2000 - Artikel 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 178/2002 - Gewettigd vertrouwen - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur - Rechten van verdediging - Subsidiariteitsbeginsel - Artikel 95, lid 3, EG, en artikelen 4, lid 1, en 5, lid 1, van richtlijn 91/414”)

2010/C 11/44

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Denka International (Barneveld, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en L. Parpala, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de beschikking 2007/387/EG van de Commissie van 6 juni 2007 betreffende de niet-opneming van dichloorvos in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 145, blz. 16)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Denka International BV zal haar eigen kosten en die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2009 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-376/07) (1)

(„Staatssteun - Steunmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen - Beschikking waarbij verstrekken van inlichtingen inzake twee staatssteunregelingen wordt gelast - Controlebevoegdheid van de Commissie krachtens artikel 9, lid 2, vierde zin, van verordening (EG) nr. 70/2001”)

2010/C 11/45

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma, J. Möller en B. Klein, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Gross en B. Martenczuk, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 3226 def. van de Commissie van 18 juli 2007 waarbij het verstrekken van inlichtingen is gelast over twee staatssteunregelingen die vallen onder verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie, van 12 januari 2001, inzake de toepassing van de artikelen [87 EG] en [88 EG] op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10, blz. 33)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (100 en 300)

(Gevoegde zaken T-425/07 en T-426/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvragen voor gemeenschapsbeeldmerken 100 en 300 - Verklaring over omvang van bescherming - Artikel 38, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 37, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Ontbreken van onderscheidend vermogen”)

2010/C 11/46

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Montalto en K. Zajfert, gemachtigden)

Voorwerp

Twee beroepen tegen de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2007 (zaken R 1274/2006-4 en R 1275/2006-4) inzake de aanvragen tot inschrijving van de beeldtekens 100 en 300 als gemeenschapsmerken

Dictum

1.

De beroepen worden verworpen.

2.

Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 november 2009 — Spa Monopole/BHIM — De Francesco Import (SpagO)

(Zaak T-438/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SpagO - Ouder nationaal woordmerk SPA - Relatieve weigeringsgrond - Geen afbreuk aan reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/47

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV (Spa, België) (vertegenwoordigers: L. De Brouwer, E. Cornu, É. De Gryse, D. Moreau, J. Pagenberg, A. von Mühlendahl en S. Abel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: De Francesco Import GmbH (Nürnberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Terheggen en H. Linder, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 13 september 2007 (zaak R 1285/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen De Francesco Import GmbH en Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Michail/Commissie

(Zaak T-49/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Incidentele hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsjaar 2003 - Toekenning van meritepunt zonder uitoefening van taken - Immateriële schade - Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken”)

2010/C 11/48

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirant: Christos Michail (Brussel, België) (vertegenwoordiger: C. Meïdanis, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en K. Herrmann, gemachtigden, bijgestaan door E. Bourtzalas, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 november 2007, Michail/Commissie (F-67/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 november 2007, Michail/Commissie (F-67/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2.

De zaak wordt teruggewezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

3.

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Michail/Commissie

(Zaak T-50/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsjaar 2004 - Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken”)

2010/C 11/49

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirant: Christos Michail (Brussel, België) (vertegenwoordiger: C. Meïdanis, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en K. Herrmann, gemachtigden, bijgestaan door E. Bourtzalas, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 november 2007, Michail/Commissie (F-34/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Michail draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/26


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2009 — Clearwire Corporation/BHIM (CLEARWIFI)

(Zaak T-399/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen - Woordmerk CLEARWIFI - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/50

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Clearwire Corporation (Kirkland, Washington, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: G. Konrad, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 30 juni 2008 (zaak R 706/2008-1) inzake de internationale inschrijving, waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, van het teken CLEARWIFI.

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Clearwire Corporation wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 22.11.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/26


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2009 — Apollo Group/BHIM (THINKING AHEAD)

(Zaak T-473/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk THINKING AHEAD - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2010/C 11/51

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apollo Group, Inc. (Phoenix, Arizona, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: A. Link en A. Jaeger-Lenz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 augustus 2008 (zaak R 728/2008-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken THINKING AHEAD als gemeenschapsmerk

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Apollo Group, Inc., wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 20 oktober 2009 — Lebard/Commissie

(Zaak T-89/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Ontbreken van procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”)

2010/C 11/52

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Daniel Lebard (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. de Guillenchmidt, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk É. Gippini Fournier en F. Amato, vervolgens M. Gippini Fournier, gemachtigden)

Voorwerp

Onder meer verzoek tot nietigverklaring van de beschikkingen van de Commissie tot afwijzing van het verzoek om een nieuw onderzoek inzake de naleving door de vennootschap Aventis van de verbintenissen waaraan de Commissie haar beschikking van 9 augustus 1999 in zaak nr. IV/M.1378 — Hoechst/Rhône-Poulenc heeft gekoppeld, en voorts van het verzoek tot intrekking van de beschikking van de Commissie van 13 juli 1999 in zaak IV/M.1517 — Rhodia/Donau Chemie/Albright & Wilson

Dictum

1.

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2.

Lebard draagt zijn eigen kosten alsook die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

3.

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het verzoek tot tussenkomst van Valauret SA.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/27


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 november 2009 — Tiralongo/Commissie

(Zaak T-180/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Geen verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd - Beroep tot schadevergoeding - Oorzaak van schade - Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken”)

2010/C 11/53

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Giuseppe Tiralongo (Ladispoli, Italië) (vertegenwoordigers: F. Sciaudone, R. Sciaudone en S. Frazzani, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden, bijgestaan door S. Corongiu, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 6 maart 2008, Tiralongo/Commissie (F-55/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Tiralongo draagt zijn eigen kosten alsook die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/27


Beroep ingesteld op 5 oktober 2009 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-409/09)

2010/C 11/54

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de Commissie veroordelen om verzoekster 2 000 000 EUR te betalen, hetgeen overeenkomt met verzoeksters bruto baten (50 % van de waarde van de overeenkomst);

de Commissie veroordelen om 100 000 EUR te betalen, hetgeen overeenkomt met de schade die is geleden vanwege de gemiste kans om de overeenkomst uit te voeren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure en overige kosten in verband met dit beroep, zelfs als het beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak stelt verzoekster beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid in ter zake van schade die zij stelt te hebben geleden ten gevolg van het besluit van de Commissie van 15 september 2004 tot afwijzing van verzoeksters offerte in antwoord op een openbare oproep tot inschrijving FISH/2004/02 voor het verrichten van computer- en bijbehorende diensten voor informatiesystemen van het directoraat-generaal „Visserij” (1) en tot gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver. In zijn arrest van 10 september 2008 (2) heeft het Gerecht van eerste aanleg geoordeeld dat de Commissie bij de vaststelling van dat besluit de krachtens artikel 100 van het Financieel Reglement (3) en artikel 149 van de uitvoeringsvoorschriften op haar rustende verplichting om besluiten met redenen te omkleden, niet is nagekomen. Het Gerecht heeft zich niet uitgesproken over de andere middelen waarop verzoekster zich baseerde.

Tot staving van haar stellingen betoogt verzoekster dat het Gerecht middels bovengenoemd arrest heeft erkend dat het evaluatiecomité gunnings- en selectiecriteria heeft verward en de inschrijving van verzoekster onjuist heeft beoordeeld door deze ongefundeerd af te wijzen.

Voorts wijst verzoekster op nog andere onregelmatigheden in bovenvermelde aanbestedingsprocedure, die waren aangevoerd in zaak T-465/04 maar niet waren onderzocht en beoordeeld door het Gerecht. Verzoekster betoogt dat de Commissie het non-discriminatiebeginsel en de vrije mededinging alsmede het beginsel van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid heeft geschonden, en dat zij kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt. In dergelijke omstandigheden vormt de inbreuk op het gemeenschapsrecht volgens verzoekster een voldoende ernstige schending van het recht.

Verzoekster stelt dat het Gerecht het besluit van de Commissie pas nietig heeft verklaard nadat de op basis van het nietigverklaarde besluit gegunde opdracht volledig was uitgevoerd, zodat zij zowel voor het niet-gunnen van die opdracht als voor het verlies van een kans compensatie vordert.


(1)  PB 2004/S 73-061407

(2)  Zaak T-465/04 Evropaïki Dynamiki/Commissie, Jurispr. blz. II-00154.

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002 L 248, blz. 1)


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/28


Beroep ingesteld op 19 oktober 2009 — DEI/Commissie

(Zaak T-421/09)

2010/C 11/55

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: P. Anestis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking nietig verklaren;

de Commissie in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 5 maart 2008 heeft de Commissie beschikking C(2008) 824 def. betreffende de toekenning of de instandhouding door de Helleense Republiek van rechten voor de lignietwinning ten gunste van de Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (hierna: „verzoekster”) vastgesteld, waarin zij heeft geoordeeld dat de Helleense Republiek artikel 86, lid 1, EG juncto artikel 82 EG had geschonden door ten gunste van verzoekster bijzondere rechten toe te kennen of in stand te houden voor de winning van ligniet in Griekenland, waardoor zij een situatie van ongelijkheid van kansen tussen marktdeelnemers in de hand werkte, wat de toegang tot primaire brandstoffen voor de productie van elektriciteit betreft, en verzoekster in staat stelde haar machtspositie op de Griekse groothandelsmarkt in stand te houden of te versterken.

Verzoekster heeft die beschikking bestreden met een beroep tot nietigverklaring voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, ingeschreven onder nummer T-169/08 en aanhangig.

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring, krachtens artikel 230, lid 4, EG, van beschikking C(2009) 6244 def. van de Commissie van 4 augustus 2009 (hierna: „bestreden beschikking”) „tot invoering van specifieke maatregelen om de concurrentiebeperkende effecten te verhelpen van de inbreuk waarvan sprake was in de beschikking van de Commissie van 5 maart 2008 betreffende het verlenen of in stand houden door de Helleense Republiek van rechten voor lignietwinning ten gunste van Public Power Corporation SA [Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE]”.

Met het eerste middel tot nietigverklaring stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de feiten kennelijk verkeerd heeft beoordeeld, doordat zij enerzijds de relevante markten onjuist heeft bepaald door geen rekening te houden met het feit dat, voor het produceren van elektriciteit, andere brandstoffen, zoals aardgas, ligniet kunnen vervangen en dus tot dezelfde markt behoren, en anderzijds de geografische dimensie van de markt voor de levering van ligniet in Griekenland voor de productie van elektriciteit onjuist heeft beoordeeld aangezien de markt voor de levering van ligniet zich tot het ruimere gebied van de Balkan uitstrekt.

Met het tweede middel tot nietigverklaring stelt verzoekster dat de bestreden beschikking blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en een verkeerde beoordeling van de feiten met betrekking tot de noodzaak corrigerende maatregelen op te leggen. In de eerste plaats betoogt verzoekster dat de Commissie een dwaling heeft begaan door bij de vaststelling van de corrigerende maatregelen geen rekening te houden met de juridische argumenten en de feitelijke gegevens die aan bod zijn gekomen tijdens de administratieve procedure en de procedure tot nietigverklaring betreffende de beschikking van maart 2008. In de tweede plaats zou de Commissie ten onrechte de belangrijke nieuwe elementen die DEI in verband met de verdere openstelling van de groothandelsmarkt voor elektriciteit heeft aangevoerd, hebben verworpen op grond dat het niet om wezenlijke nieuwe feiten gaat. In de derde plaats berust de bestreden beschikking volgens verzoekster op een onjuiste berekening van de hoeveelheden ligniet die aan de concurrenten moeten worden geleverd om de gestelde inbreuk ongedaan te maken.

Met het derde middel tot nietigverklaring stelt verzoekster dat de bestreden beschikking niet aan de motiveringsregels voldoet, maar eenvoudig in summiere vorm bepaalde door verzoekster tijdens de administratieve procedure aangevoerde argumenten heeft herhaald, zonder ze echter te weerleggen. Ook maken de overwegingen van de beschikking met betrekking tot de geografische dimensie van de markt voor ligniet het de adressaat van de beschikking niet mogelijk, de definitieve conclusies van verweerster op dit punt te begrijpen. Ten slotte betoogt verzoekster dat de beschikking niet motiveert waarom 40 % wordt beschouwd als het noodzakelijke percentage van de exploiteerbare lignietvoorraden waartoe de concurrentie van DEI toegang moet hebben.

Ten slotte stelt verzoekster met het vierde middel tot nietigverklaring dat de bestreden beschikking in strijd is met de beginselen van contractvrijheid en evenredigheid. Voor zover de beschikking particulieren die in de toekomst, via aanbestedingsprocedures, winningsrechten voor de vindplaatsen te Drama, Elassona, Vegora en Vevi zullen verwerven, verbiedt om hoeveelheden gewonnen ligniet aan DEI te verkopen, beperkt zij automatisch op onevenredige wijze de contractvrijheid van verzoekster en van derden. Bovendien vormen — gezien de belangrijke ontwikkelingen die getuigen van de geleidelijke openstelling van de Griekse elektriciteitsmarkt — de uitsluiting van DEI van de aanbestedingen voor alle nieuwe rechten op ligniet en de ongerechtvaardigde beperking van haar ondernemingsactiviteit, onnodige maatregelen die onevenredig zijn met de gestelde schending.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/29


Beroep ingesteld op 21 oktober 2009 — Bayerische Asphalt-Mischwerke/BHIM — Koninklijke BAM Groep (bam)

(Zaak T-426/09)

2010/C 11/56

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bayerische Asphaltmischwerke GmbH & Co. KG für Straβenbaustoffe (Hofolding, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze, advocaat en solicitor, en G. Würtenberger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Koninklijke BAM Groep NV (Bunnik, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 augustus 2009 in zaak R 1005/2008-2 vernietigen voor zover daarbij de oppositie werd afgewezen voor „onbuigzame buizen, niet van metaal, voor de bouw; verplaatsbare constructies; monumenten, niet van metaal; bouw; reparaties; installatiewerkzaamheden”;

de oppositie tegen het betrokken gemeenschapsmerk toewijzen voor „onbuigzame buizen, niet van metaal, voor de bouw; verplaatsbare constructies; monumenten, niet van metaal; bouw; reparaties; installatiewerkzaamheden”;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „bam” voor waren en diensten van de klassen 6, 19, 37 en 42

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Duitse merkinschrijving voor het beeldmerk „bam” voor waren van de klassen 7 en 19

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, doordat de kamer van beroep niet heeft geconcludeerd dat er sprake was van soortgelijkheid tussen de waren en diensten waarop het betrokken gemeenschapsmerk betrekking heeft enerzijds, en het oppositiemerk anderzijds; misbruik van bevoegdheid doordat de kamer van beroep de grenzen van haar bevoegdheden heeft overschreden; schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad, doordat de kamer van beroep de argumenten die verzoekster in de uiteenzetting van de gronden van haar beroep heeft aangevoerd, niet uitvoerig heeft onderzocht; schending van artikel 63, lid 1, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, doordat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting bij de afbakening van de beschermingsomvang van het betrokken gemeenschapsmerk, en dus ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alle relevante factoren.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/30


Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 — Berenschot Groep/Commissie

(Zaak T-428/09)

2010/C 11/57

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Berenschot Groep BV (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordiger: B. O’Connor, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

de niet-gemotiveerde beschikking van de Commissie van 11 augustus 2009 om verzoeksters inschrijving niet op te nemen onder de zeven inschrijvingen die economisch het voordeligst waren, en bijgevolg het door verzoekster geleide consortium niet te kiezen in het kader van de „kaderovereenkomst voor korte-termijndienstverlening uitsluitend ten behoeve van derde landen die buitenlandse hulp ontvangen van de Europese Commissie”, nietig verklaren;

een onderzoek instellen naar het verloop van de aanbestedingsprocedure en de ten aanzien van de van fraude verdachte inschrijvers betrachte voorzichtigheid;

de beschikking 21 oktober 2009 nietig verklaren;

elke ander maatregel nemen die het Gerecht passend acht;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze zaak vordert verzoekster nietigverklaring van verweersters beslissing om de inschrijving die zij als onderdeel van het consortium had ingediend in antwoord op een openbare aanbesteding (EuropeAid/127054/C/SER/multi) voor het verrichten van diensten in het kader van een „meervoudige kaderovereenkomst voor korte-termijndienstverlening uitsluitend ten behoeve van derde landen die buitenlandse hulp ontvangen van de Europese Commissie” (1), terzijde te leggen. Voorts vordert verzoekster nietigverklaring van de beslissing van de Commissie van 21 oktober 2009 om gedeeltelijk toegang te verlenen tot de evaluatieverslagen betreffende die aanbestedingsprocedure.

Tot staving van deze vorderingen voert verzoekster de volgende middelen aan.

Ten eerste heeft het evaluatiecomité de deskundigen in verzoeksters inschrijving niet op juiste wijze beoordeeld. Haars inziens heeft het evaluatiecomité een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door de deskundigen van het door verzoekster geleide consortium onredelijke punten te geven. Voorts betoogt verzoekster dat het evaluatiecomité en de Commissie geen toelichtingen hebben verschaft over het systeem van beoordeling van individuele cv’s en dat zij evenmin hebben uiteengezet waarom verzoeksters deskundigen zulke lage punten hebben gekregen. Indien het evaluatiecomité bij zijn beoordelingen geen objectieve criteria heeft gehanteerd, dan heeft de Commissie niet verzekerd dat de beginselen van gelijke behandeling van alle inschrijvers, transparantie, eerlijke mededinging en behoorlijk bestuur, zijn geëerbiedigd. Het evaluatieverslag dat de Commissie op 21 oktober 2009 heeft verstrekt, heeft dit gebrek aan informatie niet verholpen, aangezien het beperkt bleef tot de vermelding van de door verzoekster behaalde eindscores.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 (2) voor zover zij niet binnen de bij dit artikel gestelde termijnen op verzoeksters verzoek om toegang tot de documenten heeft geantwoord. Zij stelt tevens dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van behoorlijk bestuur, doordat het evaluatieverslag niet tijdig genoeg was verstrekt opdat verzoekster haar rechten ingevolge artikel 230 EG kon uitoefenen.

Ten derde betoogt verzoekster dat de Commissie niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 94 van het Financieel Reglement (3) en krachtens besluit 2008/969 (4), voor zover zij geen maatregelen heeft genomen om de integriteit van het budget van de Gemeenschap te beschermen doordat zij van fraude verdachte inschrijvers niet van gunning van de betrokken overeenkomst heeft uitgesloten.


(1)  PB 2008/S 90-121428.

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001 L 145, blz. 43).

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002 L 248, blz. 1).

(4)  Besluit van de Commissie van 16 december 2008 betreffende het systeem voor vroegtijdige waarschuwing dat door de ordonnateurs van de Commissie en de uitvoerende agentschappen kan worden gebruikt (PB 2008 L 344, blz. 125).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/30


Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 — GL2006 Europe/Commissie en OLAF

(Zaak T-435/09)

2010/C 11/58

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GL2006 Europe Ltd (Birmingham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Gardenal en E. Belinguier-Raiz, advocaten)

Verwerende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

Conclusies

vaststellen dat de controle ter plaatse door de Commissie in december 2003, het ontwerp-auditverslag en het definitieve auditverslag van de Commissie van respectievelijk 19 december 2008 en 25 maart 2009, alsmede de eindbeslissing van de Commissie in de brief van 10 juli 2009, waarin de beëindiging is aangekondigd van de twee projecten waarbij GL2006 Europe Ltd betrokken was, en de debetnota’s van 6 augustus 2009, waarin is bepaald dat GL2006 Europe Ltd 2 258 456,31 EUR aan de Commissie moet terugbetalen, onwettig en nietig zijn;

subsidiair en/of tevens, vaststellen dat de inhoudelijke stellingen van de Commissie niet gerechtvaardigd zijn;

vaststellen dat de controle ter plaatse van de Commissie, haar auditverslag en haar eindbeslissing geldigheid van de EU-overeenkomsten waarbij GL2006 Europe Ltd betrokken was, niet kunnen aantasten;

deze overeenkomsten geldig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep, dat is gebaseerd op een arbitragebeding, betwist verzoekster de rechtmatigheid van de beslissing van de Commissie van 10 juli 2009, waarbij naar aanleiding van het auditverslag van de OLAF twee overeenkomsten die waren gesloten in het kader van het communautaire kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, zijn beëindigd. Verzoekster betwist tevens de rechtmatigheid van de debetnota’s van de Commissie van 6 augustus 2009 naar aanleiding van datzelfde auditverslag van het OLAF, waarbij de door de Commissie betaalde voorschotten voor twaalf projecten waarbij verzoekster betrokken was en waarnaar een onderzoek was ingesteld, worden teruggevorderd.

Tot staving van haar vorderingen voert verzoekster de volgende argumenten aan.

Ten eerste stelt zij dat de controle ter plaatse door de Commissie om de volgende redenen onregelmatig was: zij was niet vooraf aangekondigd; zij heeft gelet op de ernst van de eindbeslissing niet lang genoeg geduurd; er is niet voldoende aandacht besteed aan de wezenlijke aspecten; de Commissie heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters privéleven; er is een fout gemaakt met betrekking tot de rechtsgrondslag aangezien het verslag van de controle een verordening vermeldde die niet langer van kracht was.

Ten tweede stelt verzoekster dat het auditverslag ernstige onregelmatigheden vertoont, zoals het ontbreken van een passende motivering, omdat het was opgesteld op basis van een onvolledige controle ter plaatse, of het ontbreken van een verband tussen de analyse en de conclusies in het eindverslag, waardoor verzoeksters fundamentele rechten, zoals het vermoeden van onschuld, zijn geschonden.

Ten derde stelt verzoekster dat de eindbeslissing van de Commissie niet voldoende duidelijk is met betrekking tot de sanctie omdat daarin is bepaald dat twee overeenkomsten worden beëindigd, terwijl de debetnota’s verband houden met twaalf overeenkomsten. Zij stelt verder dat zij niet regelmatig in kennis is gesteld van deze eindbeslissing.

Voorts voert verzoekster grieven aan met betrekking tot de inhoudelijke argumenten die de Commissie heeft gegeven om de overeenkomsten te beëindigen en terugbetaling van de aan verzoekster toegekende bedragen te vorderen. Verzoekster stelt dat de argumenten die de Commissie in haar beslissing heeft aangevoerd, ongefundeerd zijn en tot conclusies leiden die tegengesteld zijn aan die welke in het auditverslag van 2007 waren bereikt.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/31


Beroep ingesteld op 29 oktober 2009 — Dufour/ECB

(Zaak T-436/09)

2010/C 11/59

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Julien Dufour (Jolivet, Frankrijk) (vertegenwoordiger: I. Schoenacker Rossi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

de bevestiging van de weigering van de Directie van de Europese Centrale Bank jegens Dufour bij brief van 2 september 2009 aangaande de gegevensbanken op grond waarvan de verslagen over de aanwerving en de mobiliteit van het personeel zijn opgesteld, nietig verklaren;

de Europese Centrale Bank bijgevolg gelasten, Dufour toegang te verschaffen tot alle gegevensbanken op grond waarvan de verslagen over de aanwerving en de mobiliteit van het personeel zijn opgesteld;

de Europese Centrale Bank veroordelen tot betaling van 5 000 EUR schadevergoeding in verband met de door verzoeker geleden schade;

de Europese Centrale Bank in alle kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoeker nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank van 2 september 2009 tot weigering om hem toegang te verschaffen tot de gegevensbanken op grond waarvan de verslagen over de aanwerving en de mobiliteit van het personeel tussen 1999 en 2009 zijn opgesteld, waarom hij had verzocht in het kader van de voorbereiding van zijn dissertatie, alsmede schadevergoeding voor de vertraging bij het schrijven van zijn dissertatie.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan dat de motivering van de weigering om hem toegang te verlenen tot de documenten in kwestie onwettig is, omdat die steunt op uitzonderingen die niet gedetailleerd zijn uiteengezet en die niet zijn voorzien in besluit ECB/2004/3 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (1), dat werd vastgesteld ter uitvoering van verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2), en uitgaat van de verkeerde veronderstelling dat de niet-gedrukte elektronische versie van de gegevensbanken hieraan het karakter van „document” ontneemt. Ten slotte heeft de Europese Centrale Bank niet het recht om hem de moeilijkheden tegen te werpen die zich hebben voorgedaan om de documenten ter beschikking te stellen.


(1)  PB L 80, blz. 42.

(2)  PB L 145, blz. 43.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/32


Beroep ingesteld op 19 oktober 2009 — Oyster Cosmetics/BHIM — Kadabell (OYSTER COSMETICS)

(Zaak T-437/09)

2010/C 11/60

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oyster Cosmetics SpA (Castiglione delle Stiviere, Italië) (vertegenwoordigers: A. Perani en P. Pozzi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Kadabell GmbH & Co. KG (Lenzkirch, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 augustus 2009 in zaak R 1367/2008-1 vernietigen;

tegenpartijen verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „OYSTER COSMETICS” voor waren van klasse 3

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „KADUS OYSTRA AUTO STOP PROTECTION” voor waren van klasse 3

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft gesteld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestond.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/32


Beroep ingesteld op 23 oktober 2009 — Purvis/Parlement

(Zaak T-439/09)

2010/C 11/61

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: John Robert Purvis (Saint-Andrews, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de besluiten van het Bureau van het Parlement van 9 maart en 1 april 2009 onwettig verklaren, voor zover zij de aanvullende pensioenregeling wijzigen en de bijzondere wijzen van uitkering van het aanvullende pensioen van de leden of gewezen leden van het Parlement die zich vrijwillig hebben aangesloten bij deze vrijwillige pensioenregeling, afschaffen;

het besluit van het Parlement van 7 augustus 2009 houdende weigering om verzoeker zijn pensioen voor 25 % in de vorm van kapitaal uit te keren, nietig verklaren;

het Parlement in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen het besluit van het Parlement van 7 augustus 2009 dat is vastgesteld ter uitvoering van de regeling inzake de (vrijwillige) aanvullende pensioenregeling opgenomen in bijlage VIII bij de regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, zoals gewijzigd bij besluit van het Parlement van 9 maart 2009, en waarbij het verzoek van verzoeker om zijn aanvullend pensioen vanaf augustus 2009 gedeeltelijk (25 %) in de vorm van kapitaal en gedeeltelijk in de vorm van rente te ontvangen, wordt afgewezen.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker ten gronde vier middelen aan:

schending van zijn verworven rechten en van het vertrouwensbeginsel;

schending van de algemene beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid;

schending van artikel 29 van de regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, dat bepaalt dat de quaestoren en de secretaris-generaal toezien op de uitlegging en de strikte toepassing van deze regeling;

schending van de goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomsten en nietigheid van de louter potestatieve bepalingen.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/33


Beroep ingesteld op 4 november 2009 — Agriconsulting Europe/Commissie

(Zaak T-443/09)

2010/C 11/62

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Agriconsulting Europe SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: F. Sciaudone, R. Sciaudone en A. Neri, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beslissing nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot vergoeding van de geleden schade;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak is een leidende onderneming op het gebied van adviesverstrekking inzake projectbeheer en technische ondersteuning in het kader van internationaleontwikkelingsprojecten. Zij komt op tegen de beslissing van de Commissie betreffende de gunning van perceel nr. 11 als bedoeld in de aankondiging van aanbesteding EuropeAid/127054/C/SER/Multi (PB S 128 van 4 juli 2008) om de offerte van het door haar aangevoerde consortium niet als één van de zes economisch voordeligste offertes te selecteren en dit perceel aan andere inschrijvers te gunnen.

Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster de volgende middelen aan:

onjuiste opvatting van bewijzen en feiten. Bij de bestreden beslissing is de offerte van verzoekster afgewezen op grond dat de „exclusiviteitsverklaringen” van drie deskundigen in haar offerte ook in andere offertes waren opgenomen en daarom bij de beoordeling niet in aanmerking mochten worden genomen. Deze conclusie is verkeerd, voor zover er geen rekening is gehouden met de verklaringen van de deskundigen dat sommige van die exclusiviteitsverklaringen geen waarde hadden of zelfs vals waren;

onjuiste uitlegging van de uit de niet-naleving van de „exclusiviteitsverklaring” te trekken gevolgen en schending van het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover verweerster de sanctie voor ondertekening van meerdere exclusiviteitsverklaringen op alle inschrijvingen heeft toegepast, zonder rekening te houden met de rol en de aansprakelijkheid van de vennootschap of de deskundige zelf;

schending van de wettelijke voorwaarden en van de beginselen van behoorlijk bestuur en van evenredigheid, voor zover verweerster geen gebruik heeft gemaakt van de haar verleende bevoegdheid om toelichting te vragen wanneer er onduidelijkheid bestaat over een aspect van de offerte, alvorens te bevestigen dat er fouten zijn gemaakt waardoor de geldigheid van de offerte kan worden aangetast.

Verzoekster, die tevens stelt dat de motiveringsplicht is geschonden, vordert bovendien vergoeding van de door haar geleden schade op grond van de niet-contractuele aansprakelijkheid met betrekking tot onrechtmatige handelingen of, subsidiair, rechtmatige handelingen.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/34


Beroep ingesteld op 29 oktober 2009 — La City/BHIM — Bücheler en Ewert (citydogs)

(Zaak T-444/09)

2010/C 11/63

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: La City (La Courneuve, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Bénoliel-Claux, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Andreas Bücheler en Konstanze Ewert (Engelskirchen, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 augustus 2009 in zaak R 233/2008-1 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Andreas Bücheler en Konstanze Ewert

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „citydogs” voor waren van de klassen 16, 18 en 25 (aanvraagnr. 4 692 381)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Frans woordmerk „CITY” voor waren van de klassen 9, 14, 18 en 25, waarbij de oppositie is gericht tegen de inschrijving voor de klassen 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] wegens het ontbreken van gevaar voor verwarring van de conflicterende merken


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/34


Beroep ingesteld op 6 november 2009 — Simba Toys/BHIM — Seven Towns (driedimensionale afbeelding van kubusvormig stuk speelgoed)

(Zaak T-450/09)

2010/C 11/64

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Simba Toys GmbH & Co. KG (Fürth, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Ruhl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Seven Towns Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 september 2009 in zaak R 1526/2008-2; en

verwijzing van verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de beroepsprocedure en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: driedimensionale afbeelding van een kubusvormig stuk speelgoed voor waren van klasse 28

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, c en e, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep de door verzoekster aangevoerde absolute weigeringsgronden onjuist heeft beoordeeld; schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep niet heeft gemotiveerd waarom zij de grond van verval overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub c, van deze verordening niet heeft toegepast; schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep de kenmerken van het merk waarvan nietigverklaring was gevorderd, niet volledig heeft omschreven en geen rekening heeft gehouden met een aantal kenmerken van dat merk.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/35


Hogere voorziening ingesteld op 11 november 2009 door Eckehard Rosenbaum tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10 september 2009 in zaak F-9/08, Rosenbaum/Commissie

(Zaak T-452/09 P)

2010/C 11/65

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Eckehard Rosenbaum (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-J. Rüber, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Raad van de Europese Unie

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10 september 2009 in de zaak Rosenbaum/Commissie vernietigen;

het besluit van 13 februari 2007 houdende indeling van verzoeker nietig verklaren;

de verwerende partij gelasten, verzoeker zonder discriminatie en in overeenstemming met zijn beroepservaring in te delen alsmede alle andere maatregelen te treffen die ter uitvoering van het arrest noodzakelijk zijn;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10 september 2009 in de zaak F-9/08, Rosenbaum/Commissie, waarbij rekwirants beroep is verworpen.

Tot staving van de hogere voorziening stelt rekwirant in de eerste plaats dat het Gerecht voor ambtenarenzaken het eerste middel onvoldoende heeft onderzocht. Voorts betoogt hij dat voormeld Gerecht van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door drie andere middelen af te wijzen, aangezien die middelen, in tegenstelling tot het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken, tot de nietigverklaring van de betwiste maatregel kunnen leiden. Ten slotte is hij van mening dat het ontbreken van hoogwaardiger selectiemethoden relevant is voor de kwestie van de wettigheid van het bestreden arrest en dat de afwijzing van het in verband daarmee overgelegde bewijsmateriaal om die reden onrechtmatig is.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/35


Beroep ingesteld op 13 november 2009 — Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie

(Zaak T-457/09)

2010/C 11/66

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Rosenfeld en I. Liebach, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2009) 3900 def. gecorr. van de Commissie van 12 mei 2009 betreffende steunmaatregel C-43/2008 (ex N 390/2008) die Duitsland voornemens is in het kader van de herstructurering van WestLB AG te treffen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen beschikking C(2009) 3900 def. gecorr. van de Commissie van 12 mei 2009 betreffende de steunmaatregel [C-43/2008 (ex N 390/2008)] die Duitsland voornemens is in het kader van de herstructurering van WestLB AG te treffen. In die beschikking stelt de Commissie zich op het standpunt dat de aangemelde steun in de vorm van een garantie van 5 miljard EUR onder bepaalde voorwaarden met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is.

Ter onderbouwing van zijn beroep tot nietigverklaring voert verzoeker, die in West LB AG participeert, de volgende middelen aan:

schending van het collegialiteitsbeginsel in de zin van artikel 219 EG, nu de bestreden beschikking niet door de Commissie als materieel bevoegd orgaan maar door de commissaris voor Mededinging is gegeven;

schending van artikel 87, lid 1, EG, aangezien geenszins is onderzocht of aan de voorwaarde inzake concurrentievervalsing is voldaan;

onjuiste toepassing van artikel 87, lid 3, sub b, tweede alternatief, EG, omdat de bestreden beschikking zowel voorbijgaat aan de feiten als aan de inhoud en de normenstructuur van deze bepaling, de verplicht voorgeschreven afwegings- en evenredigheidstoets niet of onvoldoende verricht, in meerdere opzichten evaluatie- en beoordelingsfouten bevat en onevenredige voorwaarden stelt;

schending van het evenredigheidsbeginsel;

schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de bestreden beschikking in vergelijking met vóór de financiële crisis gegeven beschikkingen en andere tijdens de huidige financiële crisis gegeven beschikkingen WestLB AG en haar aandeelhouders zonder objectief gerechtvaardigde reden ongelijk behandelt;

schending van artikel 295 EG, daar de voorwaarde dat de aandeelhouders hun aandelen moeten verkopen, ingrijpt in het door Duitsland gewaarborgde en beschermde eigendomsrecht van de aandeelhouders van WestLB AG;

schending van artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1), dat voor een dergelijke ingreep geen materieelrechtelijke, voldoende nauwkeurige machtigingsgrondslag vormt;

schending van de motiveringsplicht overeenkomstig artikel 253 EG.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/36


Beroep ingesteld op 13 november 2009 — Slovak Telekom/Commissie

(Zaak T-458/09)

2010/C 11/67

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Slovak Telekom a.s. (Bratislava, Slowaakse Republiek) (vertegenwoordigers: M. Maier, L. Kjølbye en D. Geradin, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van het bestreden besluit;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak vraagt verzoekster nietigverklaring van besluit C(2009) 6840 van de Commissie van 3 september 2009, waarbij haar overeenkomstig de artikelen 18, lid 3, en 24, lid 1, van verordening nr. 1/2003 (1) wordt gelast, inlichtingen te verstrekken in het kader van zaak COMP/39523 — Slovak Telekom betreffende een procedure op grond van artikel 82 EG en waarbij haar dwangsommen worden opgelegd voor het geval dat zij niet aan dat besluit zou voldoen.

Ter onderbouwing van haar conclusies voert verzoekster drie middelen aan.

Ten eerste is het bestreden besluit in strijd met artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003, wat de inlichtingen betreft die betrekking hebben op een tijdvak vóór de toetreding van de Slowaakse Republiek tot de EU. Vóór die datum was de Commissie niet bevoegd, het gemeenschapsrecht toe te passen op gedragingen die op het grondgebied van de Slowaakse Republiek plaatsvonden; bijgevolg is de Commissie niet gerechtigd, haar in dit artikel neergelegde onderzoeksbevoegdheid uit te oefenen ter verkrijging van inlichtingen over dat tijdvak.

Ten tweede schendt het bestreden besluit het in artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten vervatte beginsel van procedurele billijkheid. Het onderzoek van de Commissie naar verzoeksters gedragingen in een tijdvak waarin het gemeenschapsrecht niet van toepassing was en zij niet verplicht was, dit recht na te leven, kan voor verzoekster nadelig zijn.

Ten derde schendt het bestreden besluit het evenredigheidsbeginsel in de zin van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003, volgens hetwelk de Commissie van ondernemingen mag verlangen dat zij alle nodige inlichtingen verstrekken. De Commissie heeft niet het bewijs geleverd van het vereiste verband tussen de gevraagde inlichtingen over een tijdvak vóór de toetreding en de volgens haar onrechtmatige gedragingen van na 1 mei 2004. Inlichtingen of documenten betreffende een tijdvak vóór de toetreding zijn dan ook niet nodig om de Commissie in staat te stellen, te beoordelen of verzoeksters gedragingen na de toetreding met het gemeenschapsrecht in overeenstemming zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/37


Beroep ingesteld op 17 november 2009 — Storck KG/BHIM — RAI (Ragolizia)

(Zaak T-462/09)

2010/C 11/68

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: August Storck KG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Rohr, P. Goldenbaum en T. Melchert, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Radiotelevisione italiana SpA (RAI) (Rome, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 8 september 2009 (zaak R 1779/2008-4);

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure;

verwijzing van de interveniërende partij in haar eigen kosten, ingeval zij intervenieert.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Ragolizia” voor waren van klasse 30 (aanvraag nr. 5 201 835)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Radiotelevisione italiana SpA (RAI)

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 4 771 762„FAVOLIZIA”

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 (1) doordat geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/37


Beroep ingesteld op 20 november 2009 — Herm. Sprenger/BHIM — Kieffer Sattlerwarenfabrik (vorm van stijgbeugel)

(Zaak T-463/09)

2010/C 11/69

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Herm. Sprenger GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Schiller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Georg Kieffer Sattlerwarenfabrik GmbH (München, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 september 2009 in zaak R 1614/2008-4;

afwijzing van de door Georg Kieffer Sattlerwarenfabrik GmbH ingediende vordering tot nietigverklaring van gemeenschapsmerk nr. 1 599 620 van verzoekster;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: driedimensionaal gemeenschapsmerk nr. 1 599 620 voor waren van klasse 6

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Georg Kieffer Sattlerwarenfabrik GmbH

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat ten onrechte is geoordeeld dat het betrokken merk inherent onderscheidingsvermogen mist;

schending van artikel 52, lid 1, sub a, en van artikel 52, lid 2, juncto artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009 doordat ten onrechte is beslist dat het betrokken merk geen onderscheidend vermogen door gebruik heeft verkregen;

schending van artikel 76, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 doordat de relevante feiten niet naar behoren zijn onderzocht;

schending van artikel 83 van verordening nr. 207/2009 wat het beginsel van hoor en wederhoor betreft;

schending van artikel 77, lid 1, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep verzoeksters subsidiaire vordering tot mondelinge behandeling had moeten toewijzen;

schending van het EG-Verdrag wat het beginsel van een eerlijk proces betreft.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2009 — Nestlé/BHIM — Quick (QUICKY)

(Zaak T-74/04) (1)

2010/C 11/70

Procestaal: Frans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 november 2009 — Lumenis/BHIM (FACES)

(Zaak T-301/07) (1)

2010/C 11/71

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2009 — Tipik/Commissie

(Zaak T-252/08) (1)

2010/C 11/72

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2009 — STIM d’Orbigny/Commissie

(Zaak T-559/08) (1)

2010/C 11/73

Procestaal: Frans

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/39


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 oktober 2009 — Bactria en Gutknecht/Commissie

(Zaak T-561/08) (1)

2010/C 11/74

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de gedeeltelijke doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/39


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 november 2009 — Mannatech/BHIM (BOUNCEBACK)

(Zaak T-263/09) (1)

2010/C 11/75

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 205 van 29.8.2009.


Gerecht voor ambtenarenzaken

16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/40


Beroep ingesteld op 5 oktober 2009 — V/Europees Parlement

(Zaak F-46/09)

2010/C 11/76

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: V (Brussel, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, verzoek om nietigverklaring van het medisch advies van lichamelijke ongeschiktheid van 18 december 2008 en, anderzijds, verzoek om nietigverklaring van het besluit van 19 december 2008 om het eerder aan de verzoekende partij gedane werkaanbod in te trekken

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de directeur administratief personeelsbeheer van 19 december 2008 om het op 10 december 2008 aan verzoekster gedane aanbod om als arbeidscontractant bij het secretariaat-generaal te werken, wegens ongeschiktheid voor aanwerving in te trekken;

nietigverklaring van het advies van fysieke ongeschiktheid van de raadgevend arts van het Parlement van 18 december 2008, voor zover hij concludeert dat verzoekster lichamelijk ongeschikt is zonder haar klinisch te hebben onderzocht en zich daarvoor uitsluitend baseert op het besluit van ongeschiktheid voor aanwerving van de raadgevend arts van de Europese Commissie uit 2006, dat vervolgens op onregelmatige wijze is bevestigd door een medische commissie nadat verzoekster om nietigverklaring van die commissie had verzocht, welke besluiten in het kader van het nog steeds aanhangige beroep in de zaak F-33/08 voor dit Gerecht worden betwist;

als gevolg van die nietigverklaringen, organisatie van een reëel, niet-discriminatoir medisch onderzoek bij het Parlement en heropening van het aan verzoekster voorgestelde ambt bij het DG Communicatie van het Europees Parlement;

toekenning van een vergoeding voor de door verzoekster geleden materiële en immateriële schade, welke voorlopig ex aequo et bono op 70 000 EUR wordt geraamd (vermeerderd met vertragingsrente waarvan het bedrag moet worden berekend volgens de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de belangrijkste basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met 2 punten en vanaf 18 december 2008), onder voorbehoud van vermeerdering of vermindering in de loop van het geding;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/40


Beroep ingesteld op 21 oktober 2009 — W/Commissie

(Zaak F-86/09)

2010/C 11/77

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: W (Brussel, België) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij geen kostwinnerstoelage toe te kennen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het Bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten van 5 maart 2009 om de verzoekende partij geen kostwinnerstoelage toe te kennen;

nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal bij het DG Admin, vastgesteld in zijn hoedanigheid van TABG, van 17 juli 2009 tot afwijzing van de klacht welke de verzoekende partij op 2 april 2009 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend en is ingeschreven onder nummer R/149/09;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/41


Beroep ingesteld op 4 november 2009 — Ernotte/Commissie

(Zaak F-90/09)

2010/C 11/78

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Frédéric Ernotte (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Defalque, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker heeft geleden door de wijze van behandeling van zijn dossier betreffende de erkenning dat het infarct dat hij heeft gehad, door een ongeval is veroorzaakt

Conclusies van de verzoekende partij

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 96 579,175 EUR (vermeerderd met vertragingsrente waarvan het bedrag moet worden berekend volgens de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met 2 punten en vanaf 1 januari 2006) ter vergoeding van de materiële schade die hij heeft geleden door de nonchalance en de onredelijke termijn waarbinnen de Commissie zijn dossier heeft behandeld betreffende de erkenning dat het infarct dat hij op 28 augustus 2002 heeft gehad, door een ongeval is veroorzaakt;

toekenning van een vergoeding voor verzoekers immateriële schade, welke voorlopig ex aequo et bono op 5 000 EUR wordt geraamd, onder voorbehoud van een vermeerdering of vermindering in de loop van het geding;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/41


Beroep ingesteld op 30 oktober 2009 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-91/09)

2010/C 11/79

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers verzoek tot vergoeding van de schade als gevolg van een brief waarin de Commissie een arts heeft gevraagd om in het kader van het werk een medisch onderzoek te verrichten teneinde vast te stellen of verzoeker arbeidsgeschikt was

Conclusies van de verzoekende partij

het materieel stilzwijgende besluit van de Commissie tot afwijzing van het verzoek van 9 september 2008 juridisch non-existent of, subsidiair, nietig verklaren;

voor zover nodig, het in welke vorm dan ook genomen besluit van de Commissie tot afwijzing van de op 16 maart 2009 gedateerde klacht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van 9 september 2008 juridisch non-existent of, subsidiair, nietig verklaren;

voor zover nodig, nota ADMIN.B.2/MB/ks/D(09) nr. 16349 van 30 juni 2009 juridisch non-existent of, subsidiair, nietig verklaren;

voor zover nodig, vaststellen dat een ambtenaar van de Commissie a) de directeur van ASL Le 2 — Maglie — de brief van 9 december 2003 met als onderwerp „Medisch onderzoek in Tricase (Le)” heeft gezonden of heeft doen toekomen; b) hem heeft verzocht om verzoeker in het kader van het werk medisch te onderzoeken; c) hem heeft meegedeeld dat er wegens langdurige ziekte (meer dan 365 dagen) op 14 februari 2003 een procedure tegen verzoeker was ingeleid (invaliditeitscommissie) om te beoordelen of hij al dan niet arbeidsgeschikt was; d) hem zijn volledig ongegronde mening heeft gegeven dat verzoeker „talrijke vertragingstactieken had gebruikt teneinde de instelling van een invaliditeitscommissie te vertragen, welke alle door de bevoegde dienst van de Europese Commissie als ongegrond zijn afgewezen”; e) hem op de hoogte heeft gesteld van het feit dat verzoeker zich „op maandag 8 december 2003 diende te melden voor een medisch onderzoek te Brussel”; f) hem de naam heeft gegeven van de persoon die was aangewezen om de instelling binnen de invaliditeitscommissie te vertegenwoordigen; g) hem heeft meegedeeld dat op 9 december 2003„per fax geen medisch attest bij de medische dienst van de Commissie was binnengekomen”; h) hem zijn volledig ongegronde mening heeft gegeven dat verzoeker per fax een medisch attest aan de medische dienst van de Commissie diende te zenden ter rechtvaardiging van zijn afwezigheid bij de medische controle die op 8 december 2003 te Brussel had moeten plaatsvinden; i) twee documenten bij de nota van 9 december 2003 heeft gevoegd, het eerste over de vermeende inschakeling van de invaliditeitscommissie voor verzoekers geval en het tweede bestaande in een oproep van verzoeker voor een medische controle;

voor zover nodig, elk van de feiten die de betrokken schade heeft veroorzaakt en, a fortiori, alle feiten vaststellen en onrechtmatig verklaren;

de verwerende partij veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan verzoeker van 300 000 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker, vanaf de dag volgende op die waarop de Commissie het verzoek van 9 september 2008 heeft ontvangen en tot de daadwerkelijke betaling van het bedrag van 300 000 EUR, van een jaarlijkse rente van 10 % over dat bedrag met jaarlijkse kapitalisatie;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten, rechten en honoraria van deze procedure.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/42


Beroep ingesteld op 6 november 2009 — U/Parlement

(Zaak F-92/09)

2010/C 11/80

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: U (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Moyse en A. Salerno, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het Parlement om de verzoekende partij te ontslaan alsmede vergoeding van de geleden immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 6 juli 2009 om verzoeker met ingang van 1 september 2009 te ontslaan;

toekenning van een vergoeding voor de geleden immateriële schade, welke onder elk voorbehoud op 15 000 EUR wordt geraamd;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten.


16.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/42


Beroep ingesteld op 9 november 2009 — Nikolchov/Commissie

(Zaak F-94/09)

2010/C 11/81

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vladimir Nikolchov (Brussel, België) (vertegenwoordiger: B. Lemal, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het TABG van 29 juli 2009 houdende weigering om verzoeker de dagvergoeding toe te kennen na zijn aanwerving als ambtenaar op proef op 16 januari 2009

Conclusies van de verzoekende partij

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren;

vaststellen dat er sprake is geweest van schending van bijlage VII bij het Statuut, van artikel 10 van bijlage VII bij het Statuut en van het besluit van de Commissie van 15 april 2004 tot vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 7, lid 3;

derhalve, het besluit van het TABG (nr. R/9/09) van 29 juli 2009 houdende afwijzing van verzoekers klacht, strekkende tot toekenning van de dagvergoedingen op basis van zijn tweede indiensttreding overeenkomstig artikel 10, lid 2, sub b, tweede streepje, van bijlage VII bij het Statuut, nietig verklaren;

de verwerende partij gelasten om verzoeker de niet-betaalde dagvergoedingen te betalen voor een bedrag van 10 979,43 EUR, dan wel elk ander door het Gerecht vast te stellen bedrag, plus vertragingsrente vanaf de dag van de indiening van de klacht tot aan de dag van betaling van dat bedrag;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.