ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.220.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 220

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
12 september 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 220/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 205 van 29.8.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 220/02

Zaak C-208/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Landessozialgericht — Duitsland) — Petra von Chamier-Glisczinski/Deutsche Angestellten-Krankenkasse (Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Titel III, hoofdstuk 1 — Artikelen 18 EG, 39 EG en 49 EG — Verstrekkingen ter dekking van risico van hulpbehoevendheid — Woonplaats in andere dan bevoegde lidstaat — Socialezekerheidsstelsel van woonstaat dat geen verstrekkingen voor risico van hulpbehoevendheid kent)

2

2009/C 220/03

Zaak C-385/07 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2009 — Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Interseroh Dienstleistungs GmbH, Vfw GmbH, Landbell AG für Rückhol-Systeme, BellandVision GmbH (Hogere voorziening — Mededinging — Artikel 82 EG — Systeem voor inzameling en verwerking van gebruikte verpakkingen in Duitsland — Logo Der Grüne Punkt — Licentievergoeding die verschuldigd is krachtens merktekencontract — Misbruik van machtspositie — Exclusief recht van de merkhouder — Buitensporig lange duur van de procedure voor het Gerecht — Redelijke termijn — Beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming — Artikelen 58 en 61 van het Statuut van het Hof van Justitie)

3

2009/C 220/04

Zaak C-427/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Milieueffectbeoordeling — Richtlijn 85/337/EEG — Toegang tot rechter — Richtlijn 2003/35/EG)

3

2009/C 220/05

Zaak C-428/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Mark Horvath/Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs (Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening — Verordening (EG) nr. 1782/2003 — Artikel 5 en bijlage IV — Minimumeisen inzake goede landbouw en milieuconditie — Onderhoud van wegen waarop rechten van doorgang rusten — Uitvoering door lidstaat — Overdracht van bevoegdheden naar regionale overheden van lidstaat — Met gemeenschapsrecht strijdige discriminatie)

4

2009/C 220/06

Zaak C-440/07 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Schneider Electric SA, Bondsrepubliek Duitsland, Franse Republiek (Hogere voorziening — Concentraties van ondernemingen — Verordening (EEG) nr. 4064/89 — Beschikking van Commissie waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Nietigverklaring — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap wegens vastgestelde onregelmatigheid — Voorwaarden)

4

2009/C 220/07

Zaak C-481/07 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 juli 2009 — SELEX Sistemi Integrati SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Beschikking van Commissie houdende afwijzing van klacht tegen Eurocontrol — Reële en zekere schade)

5

2009/C 220/08

Zaak C-537/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Madrid — Spanje) — Evangelina Gómez-Limón Sánchez-Camacho/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS), Alcampo SA (Richtlijn 96/34/EG — Raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof — Op datum van ingang van ouderschapsverlof verworven rechten of rechten in wording — Continuïteit van rechten op socialezekerheidsuitkeringen gedurende het verlof — Richtlijn 79/7/EEG — Beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid — Verwerving gedurende ouderschapsverlof van rechten op pensioen bij blijvende invaliditeit)

6

2009/C 220/09

Zaak C-554/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 2, 9 en 13 — Door staat, gemeente en andere publiekrechtelijke lichamen verrichte economische activiteit — Vrijstelling)

6

2009/C 220/10

Zaak C-5/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening (Auteursrechten — Informatiemaatschappij — Richtlijn 2001/29/EG — Artikelen 2 en 5 — Werken van letterkunde en kunst — Begrip reproductie — Gedeeltelijke reproductie — Reproductie van korte fragmenten uit werken van letterkunde — Persartikelen — Tijdelijke en voorbijgaande reproducties — Technisch procedé bestaande in scannen van artikelen en vervolgens converteren in tekstbestand, elektronisch verwerken van reproductie, opslaan en printen van deel van deze reproductie)

7

2009/C 220/11

Zaak C-12/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Luik — België) — Mono Car Styling SA, in liquidatie/Dervis Odemis e.a. (Verzoek om een prejudiciële beslissing — Richtlijn 98/59/EG — Artikelen 2 en 6 — Procedure van informatie en raadpleging van personeel bij collectieve ontslagen — Verplichtingen van werkgever — Beroepsrecht voor werknemers — Vereiste van richtlijnconforme uitlegging)

7

2009/C 220/12

Zaak C-56/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tallinna Halduskohus) — Pärlitigu OÜ/Maksu- ja Tolliameti Põhja maksu- ja tollikeskus (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — GN-postonderverdeling 05119110 — GN-postonderverdeling 03032200 — Bevroren graat van gekweekte Atlantische zalm — Verordening (EG) nr. 85/2006 — Antidumpingrechten)

8

2009/C 220/13

Zaak C-69/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Sezione Lavoro — Italië) — Raffaello Visciano/Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS) (Sociale politiek — Bescherming van werknemers — Insolventie van werkgever — Richtlijn 80/987/EEG — Verplichting tot honorering van alle onvervulde aanspraken tot vooraf vastgesteld plafond — Aard van aanspraken van werknemer jegens waarborgfonds — Verjaringstermijn)

9

2009/C 220/14

Gevoegde zaken C-124/08 en C-125/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie van België) — Gilbert Snauwaert, Algemeen Expeditiebedrijf Zeebrugge BVBA, Coldstar NV, Dirk Vlaeminck, Jeroen Den Haerynck, Ann De Wintere (C-124/08), Géry Deschaumes (C-125/08)/Belgische Staat (Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Douaneschuld — Bedrag van rechten — Mededeling aan schuldenaar — Strafrechtelijk vervolgbare handeling)

9

2009/C 220/15

Zaak C-126/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van Cassatie van België) — Distillerie Smeets Hasselt NV/Belgische Staat, Louis De Vos, Bollen, Mathay & Co BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV, Daniel Van den Langenbergh, Firma De Vos NV en Belgische Staat/Bollen, Mathay & Co BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV en Louis De Vos/Belgische Staat (Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Navordering van in- en uitvoerrechten — Boeking van bedrag aan rechten — Registratie in boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet — Opneming in proces-verbaal die geldt als boeking — Afgifte van afschrift van proces-verbaal die geldt als mededeling van bedrag aan wettelijk verschuldigde rechten)

10

2009/C 220/16

Zaak C-165/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen (Genetisch gemodificeerde organismen — Zaaizaad — Verbod op in handel brengen — Verbod op opneming in nationale rassenlijst — Richtlijnen 2001/18/EG en 2002/53/EG — Aanvoering van ethische en religieuze gronden — Bewijslast)

10

2009/C 220/17

Zaak C-168/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Laszlo Hadadi (Hadady)/Csilla Marta Mesko, echtgenote van Hadadi (Hadady) (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Artikel 64 — Overgangsbepalingen — Toepassing op beslissing van lidstaat die in 2004 tot Europese Unie is toegetreden — Artikel 3, lid 1 — Bevoegdheid ter zake van echtscheiding — Relevante banden — Gewone verblijfplaats — Nationaliteit — In Frankrijk woonachtige echtgenoten die beide Franse en Hongaarse nationaliteit hebben)

11

2009/C 220/18

Zaak C-189/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Zuid-Chemie BV/Philippo’s Mineralenfabriek NV/SA (Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Begrip plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan)

11

2009/C 220/19

Gevoegde zaken C-202/08 P en C-208/08 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2009 — American Clothing Associates NV en Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Intellectuele eigendom — Verordening (EG) nr. 40/94 — Gemeenschapsmerk — Verdrag van Parijs tot bescherming van industriële eigendom — Absolute gronden voor weigering van merkinschrijving — Fabrieks- of handelsmerken die gelijk zijn aan of overeenstemmen met staatsembleem — Weergave van esdoornblad — Toepasselijkheid op dienstmerken)

12

2009/C 220/20

Zaak C-244/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Zesde btw-richtlijn — Artikel 17 — Achtste richtlijn (79/1072/EEG) — Artikel 1 — Dertiende richtlijn (86/560/EEG) — Artikel 1 — Btw-aftrek of -teruggaaf — In andere lidstaat of in derde land gevestigde belastingplichtige die echter vaste inrichting heeft in betrokken lidstaat)

12

2009/C 220/21

Zaak C-254/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale della Campania — Italië) — Futura Immobiliare srl Hotel Futura, Meeting Hotel, Hotel Blanc, Hotel Clyton, Business srl/Comune di Casoria (Verzoek om prejudiciële beslissing — Richtlijn 2006/12/EG — Artikel 15, sub a — Verdeling van kosten voor afvalverwijdering niet op basis van daadwerkelijke afvalproductie — Verenigbaarheid met beginsel dat vervuiler betaalt)

13

2009/C 220/22

Zaak C-344/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Kościanie — Republiek Polen) — Strafzaak tegen Tomasz Rubach (Bescherming van in het wild levende dier en plantensoorten — In bijlage B bij verordening (EG) nr. 338/97 genoemde soorten — Bewijs dat specimens van deze soorten legaal werden verkregen — Bewijslast — Vermoeden van onschuld — Rechten van verdediging)

14

2009/C 220/23

Zaak C-574/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Interne markt — Vrij verkeer van kapitaal — Bestrijding van fraude en van witwassen van geld)

14

2009/C 220/24

Advies 1/09: Verzoek om advies, door de Raad van de Europese Unie ingediend krachtens artikel 300, lid 6, EG

15

2009/C 220/25

Zaak C-483/07 P: Beschikking van het Hof van 17 februari 2009 — Galileo Lebensmittel GmbH & Co. KG/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring — Reservering van domeinnaam galileo.eu door Commissie — Artikel 230, vierde alinea, EG — Beschikking die natuurlijke of rechtspersoon individueel raakt — Beroep dat kennelijk ongegrond is)

15

2009/C 220/26

Zaak C-565/07 P: Beschikking van het Hof van 19 mei 2009 — AMS Advanced Medical Services GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en American Medical Systems, Inc. (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Beeldmerk AMS Advanced Medical Services — Gedeeltelijke weigering van inschrijving — Oppositieprocedure — Hogere voorziening die zonder voorwerp is geworden — Afdoening zonder beslissing)

15

2009/C 220/27

Zaak C-136/08 P: Beschikking van het Hof van 30 april 2009 — Japan Tobacco, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Torrefacção Camelo Lda (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 5 — Afbreuk aan onderscheidend vermogen van ouder merk — Ongerechtvaardigd voordeel uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder werk — Gevaar — Aanvraag tot inschrijving van beeldteken CAMELO als gemeenschapsmerk — Oppositie door houder van nationale woord- en beeldmerken CAMEL)

16

2009/C 220/28

Zaak C-300/08 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 11 juni 2009 — Leche Celta, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Celia SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Gemengd woord- en beeldmerk, Celia — Relatieve weigeringsgronden — Overeenstemming van aangevraagd merk met ouder merk — Merk dat ziet op zelfde waren — Verwarringsgevaar — Hogere voorziening die kennelijk niet-ontvankelijk is)

16

2009/C 220/29

Zaak C-394/08 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 3 juni 2009 — Zipcar, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Woordmerk ZIPCAR — Oppositie door houder van nationaal woordmerk CICAR)

17

2009/C 220/30

Zaak C-454/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal in Northern Ireland (Verenigd Koninkrijk) op 16 oktober 2008 — Seaport Investments Ltd/Department of the Environment for Northern Ireland

17

2009/C 220/31

Zaak C-218/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (Belgique) op 15 mei 2009 — I. SGS Belgium NV tegen Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, Firme Derwa NV en Centraal Beheer Achmea NV en II. Firme Derwa NV en Centraal Beheer Achmea NV tegen SGS Belgium NV en Belgisch Interventie- en Restitutiebureau

17

2009/C 220/32

Zaak C-222/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 18 juni 2009 — Kronospan Mielec sp. z o.o./Dyrektor Izby Skarbowej w Rzeszowie

18

2009/C 220/33

Zaak C-226/09: Beroep ingesteld op 19 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

18

2009/C 220/34

Zaak C-229/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 24 juni 2009 — Rechtsanwaltssozietät Lovells/Bayer CropScience AG

19

2009/C 220/35

Zaak C-230/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 25 juni 2009 — Hauptzollamt Koblenz/Kurt Etling en Thomas Etling GbR, interveniënt: Bundesministerium der Finanzen

19

2009/C 220/36

Zaak C-231/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 25 juni 2009 — Hauptzollamt Oldenburg/Theodor Aissen en Hermann Rohaan, interveniënt: Bundesministerium der Finanzen

19

2009/C 220/37

Zaak C-232/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) op 25 juni 2009 — Dita Danosa/SIA LKB Līzings

20

2009/C 220/38

Zaak C-233/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 26 juni 2009 — G.A. Dijkman en M.A. Dijkman-Lavaleije tegen Belgische Staat

20

2009/C 220/39

Zaak C-237/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 1 juli 2009 — Belgische Staat/Nathalie de Fruytier

20

2009/C 220/40

Zaak C-239/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 1 juli 2009 — SEYDALAND Vereinigte Agrarbetriebe GmbH & Co. KG/BVVG Bodenverwertungs- und -verwaltungs GmbH

21

2009/C 220/41

Zaak C-242/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) op 3 juli 2009 — Albron Catering BV tegen FNV Bondgenoten en John Roest

21

2009/C 220/42

Zaak C-245/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Arbeidshof te Brussel (België) op 6 juli 2009 — Omalet NV tegen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

21

2009/C 220/43

Zaak C-248/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāta (Republiek Letland) op 7 juli 2009 — SIA Pakora Pluss/Valsts ieņēmumu dienests

22

2009/C 220/44

Zaak C-249/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tartu Ringkonnakohus (Republiek Estland) op 7 juli 2009 — Novo Nordisk A/S/Ravimiamet

22

2009/C 220/45

Zaak C-250/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Plovdivski Raïonen Sed (Bulgarije) op 6 juli 2009 — Vasil Ivanov Georgiev/Tehnicheski universitet Sofia, filial Plovdiv

23

2009/C 220/46

Zaak C-256/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 10 juli 2009 — Bianca Purrucker/Guillermo Vallés Pérez

23

2009/C 220/47

Zaak C-258/09: Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

23

2009/C 220/48

Zaak C-259/09: Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

24

2009/C 220/49

Zaak C-260/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2009 door Activision Blizzard Germany GmbH (voorheen CD-Contact Data GmbH) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 30 april 2009 in zaak T-18/03, CD-Contact Data GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2009/C 220/50

Zaak C-261/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart (Duitsland) op 14 juli 2009 — Overleveringsprocedure tegen Gaetano Mantello

25

2009/C 220/51

Zaak C-263/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 juli 2009 door Edwin Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 14 mei 2009 in zaak T-165/06, Elio Fiorucci/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

25

2009/C 220/52

Zaak C-267/09: Beroep ingesteld op 15 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

27

2009/C 220/53

Zaak C-268/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Plovdiski Raïonen Sed (Bulgarije) op 10 juli 2009 — Vassil Ivanov Georgiev/Tehnicheski universitet Sofia, filial Plovdiv

28

2009/C 220/54

Zaak C-269/09: Beroep ingesteld op 15 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

28

2009/C 220/55

Zaak C-272/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 juli 2009 door KME Germany AG, voorheen KM Europa Metal AG, KME France SAS, voorheen Tréfimétaux SA, KME Italy SpA, voorheen Europa Metalli SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 6 mei 2009 in zaak T-127/04, KME Germany AG, voorheen KM Europa Metal AG, KME France SAS, voorheen Tréfimétaux SA, KME Italy SpA, voorheen Europa Metalli SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2009/C 220/56

Zaak C-278/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 16 juli 2009 — Olivier Martinez, Robert Martinez/Société MGN Ltd.

29

2009/C 220/57

Zaak C-294/09: Beroep ingesteld op 27 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

30

2009/C 220/58

Zaak C-213/08: Beschikking van de president van het Hof van 26 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

30

2009/C 220/59

Zaak C-435/08: Beschikking van de president van het Hof van 14 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

30

2009/C 220/60

Zaak C-459/08: Beschikking van de president van het Hof van 17 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

31

2009/C 220/61

Zaak C-500/08: Beschikking van de president van het Hof van 5 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

31

2009/C 220/62

Zaak C-503/08: Beschikking van de president van het Hof van 26 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

31

2009/C 220/63

Zaak C-534/08: Beschikking van de president van het Hof van 18 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — KLG Europe Eersel BV/Reedereikontor Adolf Zeuner GmbH

31

2009/C 220/64

Zaak C-10/09: Beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

31

2009/C 220/65

Zaak C-11/09: Beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

31

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 220/66

Zaak T-106/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 2009 — CPEM/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Debetnota — Niet voor beroep vatbare handeling — Bevestigende handeling — Niet-ontvankelijkheid — Beroep tot schadevergoeding — Kennelijk ongegrond beroep)

32

2009/C 220/67

Zaak T-504/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mologen/BHIM (dSLIM) (Gemeenschapsmerk — Gedeeltelijke weigering van inschrijving — Intrekking van inschrijvingsaanvraag — Afdoening zonder beslissing)

32

2009/C 220/68

Zaak T-545/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Thoss/Rekenkamer (Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Tardiviteit — Ontbreken van verschoonbare dwaling — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

32

2009/C 220/69

Zaak T-238/09 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 13 juli 2009 — Sniace/Commissie (Kort geding — Staatssteun — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Niet-inachtneming van vormvoorschriften — Niet-ontvankelijkheid)

33

2009/C 220/70

Zaak T-235/09: Beroep ingesteld op 17 juni 2009 — Commissie/Edificios Inteco

33

2009/C 220/71

Zaak T-256/09: Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — AECOPS/Commissie

33

2009/C 220/72

Zaak T-257/09: Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — AECOPS/Commissie

34

2009/C 220/73

Zaak T-259/09: Beroep ingesteld op 7 juli 2009 — Commissie/Arci Nuova Associazione Comitato di Cagliari en Gessa

34

2009/C 220/74

Zaak T-260/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2009 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 mei 2009 in zaak F-27/08, Simões Dos Santos/BHIM

35

2009/C 220/75

Zaak T-261/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 april 2009 in de gevoegde zaken F-5/05, Violetti e.a./Commissie, en F-7/05, Schmit/Commissie

35

2009/C 220/76

Zaak T-264/09: Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — Tecnoprocess Srl/Commissie en Delegatie van de Europese Commissie in Marokko

36

2009/C 220/77

Zaak T-270/09: Beroep ingesteld op 13 juli 2009 — PVS/BHIM — MeDiTA Medizinischer Kurierdienst (medidata)

36

2009/C 220/78

Zaak T-271/09: Beroep ingesteld op 14 juli 2009 — Sobieski zu Schwarzenberg/BHIM — British-American Tobacco Polska (Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg)

37

2009/C 220/79

Zaak T-272/09: Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Pineapple Trademarks/BHIM — Dalmau Salmons (KUSTOM)

37

2009/C 220/80

Zaak T-274/09: Beroep ingesteld op 14 juli 2009 — Deutsche Bahn/BHIM — DSB (IC4)

38

2009/C 220/81

Zaak T-275/09: Beroep ingesteld op 16 juli 2009 — Sepracor Pharmaceuticals (Ierland)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

38

2009/C 220/82

Zaak T-278/09: Beroep ingesteld op 17 juli 2009 — Verband Deutscher Prädikats- und Qualitätsweingüter/BHIM (GG)

39

2009/C 220/83

Zaak T-279/09: Beroep ingesteld op 9 juli 2009 — Antonino Aiello/BHIM — Cantoni ITC (100 % Capri)

39

2009/C 220/84

Zaak T-282/09: Beroep ingesteld op 17 juli 2009 — Fédération Internationale des Logis/BHIM (Weergave van groen vierkant)

40

2009/C 220/85

Zaak T-285/09: Beroep ingesteld op 17 juli 2009 — CEVA/Commissie

40

2009/C 220/86

Zaak T-286/09: Beroep ingesteld op 22 juli 2009 — Intel/Commissie

41

2009/C 220/87

Zaak T-291/09: Beroep ingesteld op 27 juli 2009 — Carrols/BHIM — Gambettola (Pollo Tropical CHICKEN ON THE GRILL)

42

2009/C 220/88

Zaak T-297/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 juli 2009 — Mepos Electronics/BHIM (MEPOS)

42

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 220/89

Zaak F-65/09: Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — Marcuccio/Commissie

43

2009/C 220/90

Zaak F-67/09: Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Angulo Sanchez/Raad

43

2009/C 220/91

Zaak F-68/09: Beroep ingesteld op 24 juli 2009 — Barbin/Parlement

43

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/1


2009/C 220/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 205 van 29.8.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 193 van 15.8.2009

PB C 180 van 1.8.2009

PB C 167 van 18.7.2009

PB C 153 van 4.7.2009

PB C 141 van 20.6.2009

PB C 129 van 6.6.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Landessozialgericht — Duitsland) — Petra von Chamier-Glisczinski/Deutsche Angestellten-Krankenkasse

(Zaak C-208/07) (1)

(Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Titel III, hoofdstuk 1 - Artikelen 18 EG, 39 EG en 49 EG - Verstrekkingen ter dekking van risico van hulpbehoevendheid - Woonplaats in andere dan bevoegde lidstaat - Socialezekerheidsstelsel van woonstaat dat geen verstrekkingen voor risico van hulpbehoevendheid kent)

2009/C 220/02

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerische Landessozialgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Petra von Chamier-Glisczinski

Verwerende partij: Deutsche Angestellten-Krankenkasse

Voorwerp

Prejudiciële beslissing — Bayerisches Landessozialgericht — Uitlegging van artikel 19, lid 1, sub a, en lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), in het licht van de artikelen 18 EG, 39 EG en 49 EG, juncto artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) — Nationale regeling volgens welke een gezinslid van een werknemer die op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde staat woont en in laatstbedoelde staat gecombineerde prestaties ontvangt (verstrekkingen en uitkeringen), slechts recht heeft op de zorgtoelage („Pflegegeld”) berekend volgens het recht van de bevoegde staat, indien de wettelijke regeling van de woonstaat niet voorziet in verstrekkingen in verband met de zorgprestaties die hij in deze lidstaat ontvangt — Uitvoer van verstrekkingen naar een andere lidstaat waarvan de socialezekerheidsregeling enkel voorziet in uitkeringen

Dictum

1)

Wanneer, in tegenstelling tot het socialezekerheidsstelsel van de bevoegde staat, het stelsel van de woonstaat van een hulpbehoevende die is verzekerd als gezinslid van een werknemer of een zelfstandige in de zin van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1386/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001, niet voorziet in de verlening van verstrekkingen in situaties van hulpbehoevendheid zoals die van deze persoon, vereisen de artikelen 19 of 22, lid 1, sub b, van deze verordening niet zonder meer dat deze prestaties buiten de bevoegde staat door of voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend.

2)

Wanneer, in tegenstelling tot het socialezekerheidsstelsel van de bevoegde staat, het stelsel van de woonstaat van een hulpbehoevende die is verzekerd als gezinslid van een werknemer of een zelfstandige in de zin van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1386/2001, niet voorziet in de verlening van verstrekkingen in gegeven situaties van hulpbehoevendheid, verzet artikel 18 EG zich in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding niet tegen een regeling zoals die welke is ingesteld bij § 34 van boek XI van het wetboek inzake sociale zekerheid (Sozialgesetzbuch), op basis waarvan een bevoegd orgaan weigert om in die omstandigheden, onafhankelijk van de bij de artikelen 19 of eventueel 22, lid 1, sub b, van genoemde verordening ingestelde mechanismen en voor onbepaalde tijd, de kosten in verband met een verblijf in een verpleeghuis in de woonstaat te dragen ten belope van een bedrag van de prestaties waarop deze hulpbehoevende recht zou hebben indien hem dezelfde hulp zou zijn verleend in een aangesloten instelling in de bevoegde staat.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2009 — Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Interseroh Dienstleistungs GmbH, Vfw GmbH, Landbell AG für Rückhol-Systeme, BellandVision GmbH

(Zaak C-385/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 82 EG - Systeem voor inzameling en verwerking van gebruikte verpakkingen in Duitsland - Logo „Der Grüne Punkt” - Licentievergoeding die verschuldigd is krachtens merktekencontract - Misbruik van machtspositie - Exclusief recht van de merkhouder - Buitensporig lange duur van de procedure voor het Gerecht - Redelijke termijn - Beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming - Artikelen 58 en 61 van het Statuut van het Hof van Justitie)

2009/C 220/03

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH (vertegenwoordigers: W. Deselaers, E. Wagner en B. Meyring, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Mölls en R. Sauer, gemachtigden), Vfw GmbH (vertegenwoordiger: H. Wissel, Rechtsanwalt), Landbell AG für Rückhol-Systeme (vertegenwoordigers: A. Rinne en M. Westrup, Rechtsanwälte), BellandVision GmbH (vertegenwoordigers: A. Rinne en M. Westrup, Rechtsanwälte)

Interveniënte aan de zijde van de Commissie: Interseroh Dienstleistungs GmbH (vertegenwoordiger: M. W. Pauly, A. Oexle en J. Kempkes, Rechtsanwälte)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 24 mei 2007 in zaak T-151/01, Duales System Deutschland/Commissie, waarbij is verworpen het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2001/463/EG van de Commissie van 20 april 2001 inzake een procedure op grond van artikel 82 EG (Zaak COMP D3/34493 — DSD) (PB L 166, blz. 1) — Misbruik van machtspositie — Systeem voor inzameling en verwerking van in Duitsland in de handel gebrachte verpakkingen met het logo „Der Grüne Punkt”

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH draagt haar eigen kosten alsmede de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, Interseroh Dienstleistungs GmbH, Vfw GmbH, Landbell AG für Rückhol-Systeme en BellandVision GmbH gemaakte kosten in hogere voorziening.


(1)  PB C 269 van 10.11.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-427/07) (1)

(Niet-nakoming - Milieueffectbeoordeling - Richtlijn 85/337/EEG - Toegang tot rechter - Richtlijn 2003/35/EG)

2009/C 220/04

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia, P. Oliver en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O’Hagan, gemachtigde, M. Collins, SC, en D. McGrath, BL)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, lid 1, en 4, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40) — Verzuim om de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de artikelen 3 en 4 van richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17)

Dictum

1)

Ierland is de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, en artikel 6 van richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337EEG en 96/61/EG van de Raad,

door niet overeenkomstig de artikelen 2, lid 1, en 4, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, alle maatregelen te treffen die nodig zijn om te verzekeren dat, vóórdat een vergunning wordt verleend, de projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, in de categorie aanleg van wegen, bedoeld in punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, aan een vergunningsprocedure en een beoordeling van hun effecten worden onderworpen volgens de artikelen 5 tot en met 10 van deze richtlijn, en

door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 3, punten 3 tot en met 7, en 4, punten 2 tot en met 4, van richtlijn 2003/35, en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen niet van deze bepalingen in kennis te stellen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Mark Horvath/Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

(Zaak C-428/07) (1)

(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening - Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Artikel 5 en bijlage IV - Minimumeisen inzake goede landbouw en milieuconditie - Onderhoud van wegen waarop rechten van doorgang rusten - Uitvoering door lidstaat - Overdracht van bevoegdheden naar regionale overheden van lidstaat - Met gemeenschapsrecht strijdige discriminatie)

2009/C 220/05

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mark Horvath

Verwerende partij: Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Uitlegging van artikel 5 van en van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunmaatregelen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1) — Eisen van goede landbouw- en milieuconditie van artikel 5 van en bijlage IV bij de verordening — Mogelijkheid om eisen op te nemen inzake de instandhouding van zichtbare wegen waarop openbare rechten van doorgang rusten — Interne regeling van een lidstaat waarbij decentrale overheden wetgevende bevoegdheid hebben met betrekking tot de verschillende delen van deze lidstaat, met als resultaat dat in deze verschillende delen verschillende normen inzake goede landbouw- en milieuconditie gelden

Dictum

1)

Een lidstaat kan onder de normen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 5 van en bijlage IV bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, eisen opnemen inzake het onderhoud van zichtbare wegen waarop openbare rechten van doorgang rusten, voor zover die eisen bijdragen tot de instandhouding van die wegen als landschapselementen, of, in voorkomend geval, tot de voorkoming van de achteruitgang van habitats.

2)

Wanneer decentrale overheden volgens het constitutionele bestel van een lidstaat wetgevende bevoegdheid hebben, vormt de loutere vaststelling door die overheden van verschillende normen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 5 van en bijlage IV bij verordening nr. 1782/2003, geen met het gemeenschapsrecht strijdige discriminatie.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Schneider Electric SA, Bondsrepubliek Duitsland, Franse Republiek

(Zaak C-440/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Concentraties van ondernemingen - Verordening (EEG) nr. 4064/89 - Beschikking van Commissie waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Nietigverklaring - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap wegens vastgestelde onregelmatigheid - Voorwaarden)

2009/C 220/06

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Petite, F. Arbault, T. Christoforou, C.-F. Durand en R. Lyal, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Schneider Electric SA (vertegenwoordigers: M. Pittie en A. Winckler, avocats), Bondsrepubliek Duitsland, Franse Republiek

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 11 juli 2007, Schneider Electric/Commissie (T-351/03), waarbij het Gerecht de Europese Gemeenschap heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten die Schneider Electric heeft gemaakt om deel te nemen aan de na de uitspraak van de arresten van het Gerecht van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T-310/01 en T-77/02), heropende concentratiecontroleprocedure en tot vergoeding van twee derde van de schade die Schneider Electric heeft geleden doordat zij een verlaging van de verkoopprijs van Legrand SA aan de overnemer heeft moeten verlenen in ruil voor uitstel van de effectieve verkoop van Legrand tot 10 december 2002 — Voorwaarden voor het intreden van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap — Begrippen onrechtmatige gedraging, schade en direct causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de geleden schade — „Voldoende gekwalificeerde” schending van het gemeenschapsrecht in een procedure waarin wordt getoetst of een concentratie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 11 juli 2007, Schneider Electric/Commissie (T-351/03), wordt vernietigd voor zover:

de Europese Gemeenschap hierbij is veroordeeld tot vergoeding van twee derde van de schade die Schneider Electric SA stelt te hebben geleden door de verlaging van de verkoopprijs van Legrand SA die zij aan de overnemer heeft verleend in ruil voor uitstel van de effectieve verkoop tot 10 december 2002;

een deskundigenonderzoek ter begroting van deze schadepost heeft gelast.

rente op de desbetreffende schadevergoeding heeft toegekend.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

Partijen zullen binnen drie maanden na de datum van uitspraak van het onderhavige arrest het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de — in gemeen overleg overeenkomstig de in punt 216 van het onderhavige arrest aangegeven modaliteiten vast te stellen — begroting overleggen van de schade die Schneider Electric SA heeft geleden doordat zij kosten heeft gemaakt om deel te nemen aan de na de uitspraak van de arresten van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T-310/01 en T-77/02), heropende concentratiecontroleprocedure.

4)

Bij gebreke van een dergelijk akkoord zullen partijen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen binnen dezelfde termijn hun door berekeningen gestaafde conclusies doen toekomen.

5)

Het beroep van Schneider Electric SA wordt verworpen voor het overige.

6)

Schneider Electric SA dient naast de kosten die zijzelf in de procedure in eerste aanleg en de huidige procedure heeft gemaakt, twee derde te dragen van de kosten die de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het kader van deze procedures heeft gemaakt.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 juli 2009 — SELEX Sistemi Integrati SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-481/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Beschikking van Commissie houdende afwijzing van klacht tegen Eurocontrol - Reële en zekere schade)

2009/C 220/07

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: SELEX Sistemi Integrati SpA (vertegenwoordigers: F. Sciaudone, R. Sciandone en A. Neri, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en F. Amato, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 29 augustus 2007, SELEX Sistemi Integrati SpA/Commissie (T-186/05), waarbij het verzoek om vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden als gevolg van de beschikking van de Commissie van 12 februari 2004 houdende afwijzing van verzoeksters klacht betreffende de beweerde schending door Eurocontrol van de mededingingsbepalingen van het EG-Verdrag, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond is verklaard

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

SELEX Sistemi Integrati SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Madrid — Spanje) — Evangelina Gómez-Limón Sánchez-Camacho/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS), Alcampo SA

(Zaak C-537/07) (1)

(Richtlijn 96/34/EG - Raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof - Op datum van ingang van ouderschapsverlof verworven rechten of rechten in wording - Continuïteit van rechten op socialezekerheidsuitkeringen gedurende het verlof - Richtlijn 79/7/EEG - Beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid - Verwerving gedurende ouderschapsverlof van rechten op pensioen bij blijvende invaliditeit)

2009/C 220/08

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Evangelina Gómez-Limón Sánchez-Camacho

Verwerende partijen: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS), Alcampo SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de lo Social de Madrid (Spanje) — Uitlegging van de punten 6 en 8 van clausule 2 van de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, opgenomen in de bijlage bij richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 (PB L 145, blz. 4), en van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB L 6, blz. 24) — Nationale regeling die de hoogte van het invaliditeitspensioen relateert aan het loon dat gedurende een bepaald tijdvak vóór het ontstaan van het pensioenrecht is ontvangen — Deeltijdouderschapsverlof gedurende dit tijdvak — Gevolgen

Dictum

1)

Clausule 2, punt 6, van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, gesloten op 14 december 1995, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, kan door particulieren worden ingeroepen voor een nationale rechter.

2)

Clausule 2, punten 6 en 8, van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof verzet zich er niet tegen dat bij de berekening van het pensioen wegens blijvende invaliditeit van een werknemer rekening wordt gehouden met het feit dat deze laatste een tijdvak van deeltijds ouderschapsverlof heeft genoten waarin hij bijdragen heeft betaald en rechten op pensioen heeft verworven naar evenredigheid met het ontvangen loon.

3)

Clausule 2, punt 8, van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof legt geen verplichtingen op aan de lidstaten, behalve die om de socialezekerheidskwesties in verband met deze raamovereenkomst overeenkomstig de nationale wetgeving te bestuderen en regelen. In het bijzonder gebiedt zij hun niet de continuïteit van de rechten op de socialezekerheidsuitkeringen gedurende het ouderschapsverlof te voorzien. Clausule 2, punt 8, kan niet door particulieren voor een nationale rechter worden ingeroepen tegenover de overheidsinstanties.

4)

Het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, en in het bijzonder het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid in de zin van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, verzet zich er niet tegen dat een werknemer gedurende deeltijds ouderschapsverlof rechten verwerft op een pensioen wegens blijvende invaliditeit naar evenredigheid van de gewerkte tijd en het ontvangen loon en niet alsof hij voltijds had gewerkt.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-554/07) (1)

(Niet-nakoming - Belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 2, 9 en 13 - Door staat, gemeente en andere publiekrechtelijke lichamen verrichte economische activiteit - Vrijstelling)

2009/C 220/09

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O’Hagan, E. Fitzsimons en N. Travers, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-correcte omzetting van artikel 13 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Vrijstelling van alle door de staat, de plaatselijke autoriteiten en andere publiekrechtelijke lichamen verrichte economische activiteiten

Dictum

1)

Door in de nationale regeling geen algemene bepaling vast te stellen volgens welke de economische activiteiten die buiten het overheidskader worden verricht door publiekrechtelijke lichamen, zijn onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde;

door in de nationale regeling geen algemene bepaling vast te stellen volgens welke publiekrechtelijke lichamen die handelen als overheid zijn onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde wanneer de niet-belastingplichtigheid kan leiden tot significante verstoring van de mededinging, noch enig criterium dat de beoordelingsbevoegdheid van de minister van Financiën in dit verband kan begrenzen, en

door in de nationale regeling geen algemene bepaling vast te stellen volgens welke publiekrechtelijke lichamen die werkzaamheden verrichten die worden genoemd in bijlage I bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, voor zover deze werkzaamheden niet verwaarloosbaar zijn, zijn onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde,

is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2, 9 en 13 van deze richtlijn.

2)

Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening

(Zaak C-5/08) (1)

(Auteursrechten - Informatiemaatschappij - Richtlijn 2001/29/EG - Artikelen 2 en 5 - Werken van letterkunde en kunst - Begrip „reproductie” - „Gedeeltelijke” reproductie - Reproductie van korte fragmenten uit werken van letterkunde - Persartikelen - Tijdelijke en voorbijgaande reproducties - Technisch procedé bestaande in scannen van artikelen en vervolgens converteren in tekstbestand, elektronisch verwerken van reproductie, opslaan en printen van deel van deze reproductie)

2009/C 220/10

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Højesteret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Infopaq International A/S

Verwerende partij: Danske Dagblades Forening

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Højesteret — Uitlegging van artikelen 2 en 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10) — Vennootschap met als voornaamste bedrijfsactiviteit de vervaardiging van samenvattingen van krantenartikelen door middel van scanning — Opslag van een tekstgedeelte van een artikel, bestaande uit een zoekterm en de vijf daaraan voorafgaande en de vijf daaropvolgende woorden — Tijdelijke reproductiehandelingen

Dictum

1)

Een handeling die onderdeel is van een data-captureprocedé waarbij een uit elf woorden bestaand fragment uit een beschermd werk in een computergeheugen wordt opgeslagen en wordt geprint, kan vallen onder het begrip gedeeltelijke reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij indien — hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan — de aldus weergegeven bestanddelen de uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de auteur ervan.

2)

Voor het printen van een uit elf woorden bestaand fragment tijdens een data-captureprocedé zoals in het hoofdgeding aan de orde is, is niet voldaan aan de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 gestelde voorwaarde dat de reproductiehandeling van voorbijgaande aard is, en dit procedé kan dus niet worden uitgevoerd zonder de toestemming van de betrokken auteursrechthebbenden.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Luik — België) — Mono Car Styling SA, in liquidatie/Dervis Odemis e.a.

(Zaak C-12/08) (1)

(Verzoek om een prejudiciële beslissing - Richtlijn 98/59/EG - Artikelen 2 en 6 - Procedure van informatie en raadpleging van personeel bij collectieve ontslagen - Verplichtingen van werkgever - Beroepsrecht voor werknemers - Vereiste van richtlijnconforme uitlegging)

2009/C 220/11

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mono Car Styling SA, in liquidatie

Verwerende partij: Dervis Odemis e.a.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidshof te Luik (België) — Uitlegging van de artikelen 2, 3 en 6 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225, blz. 16) — Regelmatigheid van de procedure van informatie en raadpleging van het personeel bij ontslag — Ontbreken van een schriftelijke mededeling over, onder meer, de redenen van de voorgenomen ontslagen, het aantal en de categorie afvloeiende werknemers en de voorgenomen criteria voor de selectie van die werknemers — Consequenties van het uitblijven van bezwaar van de vertegenwoordigers van de werknemers voor het recht van de werknemers om de regelmatigheid van de ontslagprocedure individueel aan te vechten voor de rechter — Draagwijdte van het vereiste van richtlijnconforme uitlegging

Dictum

1)

Artikel 6 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, gelezen in samenhang met artikel 2 van deze laatste, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die procedures invoert die zowel de vertegenwoordigers van de werknemers als de werknemers individueel de mogelijkheid inruimen om te doen toetsen dat de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn zijn nageleefd, maar die het individuele vorderingsrecht van de werknemers beperkt wat betreft de bezwaren die kunnen worden aangevoerd en hieraan de voorwaarde verbindt dat de vertegenwoordigers van de werknemers vooraf bezwaren kenbaar hebben gemaakt aan de werkgever en de betrokken werknemer de werkgever vooraf heeft medegedeeld dat hij betwist dat de informatie en raadplegingsprocedure is nageleefd.

2)

De omstandigheid dat een nationale regeling waarbij procedures worden ingevoerd waarmee de vertegenwoordigers van de werknemers kunnen doen toetsen of de werkgever alle verplichtingen tot voorlichting en raadpleging uit hoofde van richtlijn 98/59 heeft nageleefd, beperkingen en voorwaarden verbindt aan het individuele vorderingsrecht dat zij voorts toekent aan iedere werknemer die betrokken is bij een collectief ontslag, schendt het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming niet.

3)

Artikel 2 van richtlijn 98/59 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de verplichtingen van de werkgever die wil overgaan tot collectieve ontslagen, beperkt ten opzichte van die vermeld in genoemd artikel 2. Bij de toepassing van het nationale recht moet de nationale rechter ingevolge het beginsel van richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht alle regels van dit recht in de beschouwing betrekken en dit recht zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van richtlijn 98/59 om het door deze laatste beoogde resultaat te bereiken. Hij dient derhalve in het kader van zijn bevoegdheid te waarborgen dat de verplichtingen van een dergelijke werkgever niet worden beperkt ten opzichte van die vermeld in artikel 2 van genoemde richtlijn.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tallinna Halduskohus) — Pärlitigu OÜ/Maksu- ja Tolliameti Põhja maksu- ja tollikeskus

(Zaak C-56/08) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - GN-postonderverdeling 05119110 - GN-postonderverdeling 03032200 - Bevroren graat van gekweekte Atlantische zalm - Verordening (EG) nr. 85/2006 - Antidumpingrechten)

2009/C 220/12

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tallinna Halduskohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pärlitigu OÜ

Verwerende partij: Maksu- ja Tolliameti Põhja maksu- ja tollikeskus

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tallinna Halduskohus — Uitlegging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), in de versie van toepassing op de feiten in het hoofdgeding — Geldigheid van artikel 1, lid 5, van verordening (EG) nr. 85/2006 van de Raad van 17 januari 2006 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen (PB L 15, blz. 1) — Indeling onder postonderverdeling 0303220015 (bevroren gekweekte zalm, andere) of 0511911000 (visafvallen) voor de inning van antidumpingrechten — Bevroren graat van gekweekte Atlantische zalm na fileren van de vissen

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005, moet aldus worden uitgelegd dat bevroren graat van gekweekte Atlantische zalm (Salmo salar), die na het fileren van de vis overblijft, moet worden ingedeeld in GN-code 0303 22 00, op voorwaarde dat de goederen op het tijdstip van inklaring geschikt zijn voor menselijke consumptie, hetgeen de verwijzende rechter dient te onderzoeken.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Sezione Lavoro — Italië) — Raffaello Visciano/Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)

(Zaak C-69/08) (1)

(Sociale politiek - Bescherming van werknemers - Insolventie van werkgever - Richtlijn 80/987/EEG - Verplichting tot honorering van alle onvervulde aanspraken tot vooraf vastgesteld plafond - Aard van aanspraken van werknemer jegens waarborgfonds - Verjaringstermijn)

2009/C 220/13

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli — Sezione Lavoro

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raffaello Visciano

Verwerende partij: Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Napoli Sezione Lavoro — Uitlegging van de artikelen 3 en 4 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980, betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23) — Loongarantie over de drie laatste maanden van de arbeidsovereenkomst, met vooraf bepaald plafond — Aftrek op de vergoeding van door de werkgever betaalde loonvoorschotten — Nationale regeling die dezelfde prestatie anders kwalificeert naar gelang van het rechtssubject dat gehouden is de prestatie te verrichten en die in een andere verjaringstermijn voor het instellen van vorderingen in rechte voorziet

Dictum

1)

De artikelen 3 en 4 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, staan niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan onvervulde aanspraken van werknemers als „uitkeringen van sociale zekerheid” kunnen worden gekwalificeerd wanneer zij worden gehonoreerd door een waarborgfonds.

2)

Richtlijn 80/987 staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling die de oorspronkelijke loonaanspraak van de werknemer louter als maatstaf hanteert om de uitkering vast te stellen die moet worden gegarandeerd door een waarborgfonds.

3)

In het kader van het verzoek van een werknemer om van een waarborgfonds betaling te verkrijgen van onvervulde loonaanspraken staat richtlijn 80/987 niet in de weg aan toepassing van een verjaringstermijn van een jaar (gelijkwaardigheidsbeginsel). Niettemin is het aan de nationale rechter om te onderzoeken of de wijze waarop die termijn wordt gehanteerd de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten niet nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maakt (doeltreffendheidsbeginsel).


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie van België) — Gilbert Snauwaert, Algemeen Expeditiebedrijf Zeebrugge BVBA, Coldstar NV, Dirk Vlaeminck, Jeroen Den Haerynck, Ann De Wintere (C-124/08), Géry Deschaumes (C-125/08)/Belgische Staat

(Gevoegde zaken C-124/08 en C-125/08) (1)

(Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Douaneschuld - Bedrag van rechten - Mededeling aan schuldenaar - Strafrechtelijk vervolgbare handeling)

2009/C 220/14

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gilbert Snauwaert, Algemeen Expeditiebedrijf Zeebrugge BVBA, Coldstar NV, Dirk Vlaeminck, Jeroen Den Haerynck, Ann De Wintere (C-124/08), Géry Deschaumes (C-125/08)

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie — Uitlegging van artikel 221, leden 1 en 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (versie van 1992) (PB L 302, blz. 1) — Navordering van rechten bij in- of uitvoer — Al dan geen verplichting om bedrag aan rechten te boeken alvorens dit aan schuldenaar mee te delen — Verjaringstermijn — Douanefraude — Hoofdelijke veroordeling

Dictum

1)

Artikel 221, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten het te betalen bedrag aan in- of uitvoerrechten enkel rechtsgeldig op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar kunnen meedelen wanneer zij het bedrag van die rechten tevoren hebben geboekt.

2)

Artikel 221, lid 3, van verordening nr. 2913/92 moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten na het verstrijken van de termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan, rechtsgeldig tot mededeling van het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten aan de schuldenaar kunnen overgaan wanneer zij ingevolge een strafrechtelijk vervolgbare handeling niet in staat waren het juiste bedrag van die rechten vast te stellen, ook wanneer die schuldenaar de betrokken handeling niet heeft gepleegd.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van Cassatie van België) — Distillerie Smeets Hasselt NV/Belgische Staat, Louis De Vos, Bollen, Mathay & Co BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV, Daniel Van den Langenbergh, Firma De Vos NV en Belgische Staat/Bollen, Mathay & Co BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV en Louis De Vos/Belgische Staat

(Zaak C-126/08) (1)

(Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Navordering van in- en uitvoerrechten - Boeking van bedrag aan rechten - Registratie in boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet - Opneming in proces-verbaal die geldt als boeking - Afgifte van afschrift van proces-verbaal die geldt als mededeling van bedrag aan wettelijk verschuldigde rechten)

2009/C 220/15

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Distillerie Smeets Hasselt NV, Belgische Staat, Louis De Vos

Verwerende partijen: Belgische Staat, Louis De Vos, Bollen, Mathay & Co BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV, Daniel Van den Langenbergh, Firma De Vos NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie van België — Uitlegging van artikelen 217, lid 1, en 221, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992, tot vaststelling van het communautair douanewetboek (versie van 1992) (PB L 302, blz. 1) — Navordering van rechten bij in- of uitvoer — Verplichting om bedrag aan rechten te boeken alvorens dit aan schuldenaar mee te delen, of ontbreken van dergelijke verplichting — Begrip registratie „in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienst doet”

Dictum

Artikel 217 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-165/08) (1)

(Genetisch gemodificeerde organismen - Zaaizaad - Verbod op in handel brengen - Verbod op opneming in nationale rassenlijst - Richtlijnen 2001/18/EG en 2002/53/EG - Aanvoering van ethische en religieuze gronden - Bewijslast)

2009/C 220/16

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en A. Szmytkowska, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Dowgielewicz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 22 en 23 van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1), en van de artikelen 4, lid 4, en 16, van richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193, blz. 1) — Nationale wetgeving die het in de handel brengen van zaaizaad van genetisch gemodificeerde rassen en de opneming ervan in de nationale rassenlijst verbiedt

Dictum

1)

Door het vrije verkeer van zaaizaad van genetisch gemodificeerde rassen en de opneming van genetisch gemodificeerde rassen in de nationale rassenlijst te verbieden, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 22 en 23 van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad, alsmede krachtens de artikelen 4, lid 4, en 16 van richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Republiek Polen draagt haar eigen kosten, alsmede twee derde van de kosten van de Commissie.

4)

De Commissie draagt een derde van haar eigen kosten


(1)  PB C 183 van 19.7.2008


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Laszlo Hadadi (Hadady)/Csilla Marta Mesko, echtgenote van Hadadi (Hadady)

(Zaak C-168/08) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Artikel 64 - Overgangsbepalingen - Toepassing op beslissing van lidstaat die in 2004 tot Europese Unie is toegetreden - Artikel 3, lid 1 - Bevoegdheid ter zake van echtscheiding - Relevante banden - Gewone verblijfplaats - Nationaliteit - In Frankrijk woonachtige echtgenoten die beide Franse en Hongaarse nationaliteit hebben)

2009/C 220/17

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Laszlo Hadadi (Hadady)

Verwerende partij: Csilla Marta Mesko, echtgenote van Hadadi (Hadady)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation (Frankrijk) — Uitlegging van artikel 2 van verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen (PB L 160, blz. 19) en van de artikelen 3 en 64 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Voorwaarden voor de erkenning van een echtscheidingsvonnis — Relevante aanknopingspunten: woonplaats of nationaliteit van partijen?

Dictum

1)

Wanneer het gerecht van de aangezochte lidstaat overeenkomstig artikel 64, lid 4, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet toetsen of het gerecht van de lidstaat waar een rechterlijke beslissing oorspronkelijk is gegeven, bevoegd zou zijn geweest op grond van artikel 3, lid 1, sub b, van die verordening, staat laatstbedoelde bepaling eraan in de weg dat het gerecht van de aangezochte lidstaat echtgenoten die beide zowel de nationaliteit van die staat als van de lidstaat van herkomst hebben, uitsluitend aanmerkt als staatsburgers van de aangezochte lidstaat. Dit gerecht moet integendeel rekening ermee houden dat de echtgenoten eveneens de nationaliteit van de lidstaat van herkomst bezitten en dat bijgevolg de gerechten van die lidstaat bevoegd hadden kunnen zijn om kennis te nemen van het geschil.

2)

Wanneer de echtgenoten elk de nationaliteit van dezelfde twee lidstaten bezitten, verzet artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 2201/2003 zich ertegen dat de bevoegdheid van de gerechten van een van die lidstaten wordt uitgesloten op grond dat de verzoeker geen andere banden met die staat heeft. Integendeel, op grond van deze bepaling zijn de gerechten bevoegd van de lidstaten waarvan de echtgenoten de nationaliteit bezitten, en de echtgenoten kunnen kiezen voor het gerecht van welke lidstaat zij het geschil zullen brengen.


(1)  PB C 158 van 21.6.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Zuid-Chemie BV/Philippo’s Mineralenfabriek NV/SA

(Zaak C-189/08) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan”)

2009/C 220/18

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zuid-Chemie BV

Verwerende partij: Philippo’s Mineralenfabriek NV/SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 5, initio en punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken („Brussel I”) (PB 2001, L 12, blz. 1) — Uitlegging van het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” — Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan — Plaats van de schadebrengende gebeurtenis („Handlungsort”) en plaats waar de schade is ingetreden („Erfolgsort”) — Aanknopingscriteria

Dictum

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een geding als bij de verwijzende rechterlijke instantie aan de orde, de termen „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” duiden op de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2009 — American Clothing Associates NV en Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Gevoegde zaken C-202/08 P en C-208/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Intellectuele eigendom - Verordening (EG) nr. 40/94 - Gemeenschapsmerk - Verdrag van Parijs tot bescherming van industriële eigendom - Absolute gronden voor weigering van merkinschrijving - Fabrieks- of handelsmerken die gelijk zijn aan of overeenstemmen met staatsembleem - Weergave van esdoornblad - Toepasselijkheid op dienstmerken)

2009/C 220/19

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: American Clothing Associates NV (vertegenwoordigers: P. Maeyaert, advocaat, en N. Clarembeaux en C. De Keersmaeker, avocats) (C-202/08 P), Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde) (C-208/08)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde) (C-202/08), American Clothing Associates NV (vertegenwoordigers: P. Maeyaert, advocaat, en N. Clarembeaux en C. De Keersmaeker, avocats) (C-208/08 P)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 28 februari 2008, American Clothing Associates SA/BHIM (T-215/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen verzoeksters beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 mei 2006 houdende weigering van de inschrijving als gemeenschapsmerk van een teken dat een esdoornblad weergeeft voor waren van de klassen 18 en 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken — Schending van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1), en van artikel 6 ter, lid 1, sub a, van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, zoals herzien en gewijzigd — Absolute gronden voor weigering van inschrijving — Fabrieks- of handelsmerken die identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met een staatsembleem — Weergave van een esdoornblad

Dictum

1)

De hogere voorziening van American Clothing Associates NV in zaak C-202/08 P wordt afgewezen.

2)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 28 februari 2008, American Clothing Associates/BHIM (T-215/06), wordt vernietigd voor zover daarbij is vernietigd de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 4 mei 2006 (zaak R 1463/2005-1) tot afwijzing van een aanvraag voor inschrijving als gemeenschapsmerk van een teken dat een esdoornblad weergeeft.

3)

Het beroep van American Clothing Associates NV in zaak T-215/06 wordt verworpen.

4)

American Clothing Associates NV wordt verwezen in de kosten in de zaken C-202/08 P en C-208/08 P.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/12


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-244/08) (1)

(Niet-nakoming - Zesde btw-richtlijn - Artikel 17 - Achtste richtlijn (79/1072/EEG) - Artikel 1 - Dertiende richtlijn (86/560/EEG) - Artikel 1 - Btw-aftrek of -teruggaaf - In andere lidstaat of in derde land gevestigde belastingplichtige die echter vaste inrichting heeft in betrokken lidstaat)

2009/C 220/20

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Aresu en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Bruni, G. De Bellis en G. Palmieri, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 1 van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11) en van artikel 1 van de Dertiende richtlijn (86/560/EEG) van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (PB L 326, blz. 40) — Teruggaaf van btw aan een belastingplichtige die in een andere lidstaat of in een derde land is gevestigd, doch in Italië een vaste inrichting heeft

Dictum

1)

De Italiaanse Republiek is, op het gebied van de teruggaaf van belasting over de toegevoegde waarde aan een belastingplichtige die in een andere lidstaat of in een derde land woonachtig is, doch een vaste inrichting heeft in de betrokken lidstaat, de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 1 van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, en artikel 1 van de Dertiende richtlijn (86/560/EEG) van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen, door een belastingplichtige die in een andere lidstaat of in een derde land is gevestigd, doch in Italië een vaste inrichting heeft en in de betrokken periode goederen heeft geleverd of diensten heeft verricht in Italië, te verplichten voor de teruggaaf van als voorbelasting betaalde belasting over de toegevoegde waarde gebruik te maken van de procedures waarin deze richtlijnen voorzien, in plaats van deze belasting waarde gewoon te kunnen aftrekken, wanneer de verkrijging uit hoofde waarvan om teruggave van deze belasting wordt verzocht, niet via de vaste inrichting in Italië, maar rechtstreeks door de hoofdvestiging van deze belastingplichtige is afgewikkeld.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale della Campania — Italië) — Futura Immobiliare srl Hotel Futura, Meeting Hotel, Hotel Blanc, Hotel Clyton, Business srl/Comune di Casoria

(Zaak C-254/08) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Richtlijn 2006/12/EG - Artikel 15, sub a - Verdeling van kosten voor afvalverwijdering niet op basis van daadwerkelijke afvalproductie - Verenigbaarheid met beginsel dat vervuiler betaalt)

2009/C 220/21

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale della Campania

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Futura Immobiliare srl Hotel Futura, Meeting Hotel, Hotel Blanc, Hotel Clyton, Business srl

Verwerende partij: Comune di Casoria

Andere belanghebbende partij: Azienda Speciale Igiene Ambientale (ASIA) SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale amministrativo regionale della Campania — Uitlegging van artikel 15 van richtlijn 75/442/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 114, blz. 9) — Nationale regeling die de kosten van afvalverwijdering niet verdeelt op basis van het produceren van afvalstoffen of het houden ervan alvorens deze afvalstoffen worden afgegeven aan een ophaler of een afvalverwerkend bedrijf — Verenigbaarheid met het beginsel „de vervuiler betaalt”

Dictum

Artikel 15, sub a, van richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de huidige stand van het gemeenschapsrecht niet in de weg staat aan een nationale regeling die ter financiering van het beheer en de verwijdering van stedelijk afval voorziet in een heffing die wordt berekend op basis van een raming van de door de gebruikers van die dienst geproduceerde hoeveelheid afval, en niet op basis van de daadwerkelijk door hen geproduceerde en afgegeven hoeveelheid afval.

Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om aan de hand van de hem verstrekte feitelijke en juridische gegevens na te gaan, of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing voor de verwijdering van vast stedelijk afval niet tot gevolg heeft dat bepaalde „houders”, in casu hotels, kosten dienen te dragen die kennelijk onevenredig zijn aan de hoeveelheid en de aard van de afvalstoffen die zij kunnen produceren.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Kościanie — Republiek Polen) — Strafzaak tegen Tomasz Rubach

(Zaak C-344/08) (1)

(Bescherming van in het wild levende dier en plantensoorten - In bijlage B bij verordening (EG) nr. 338/97 genoemde soorten - Bewijs dat specimens van deze soorten legaal werden verkregen - Bewijslast - Vermoeden van onschuld - Rechten van verdediging)

2009/C 220/22

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Kościanie

Partij in de strafzaak

Tomasz Rubach

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Rejonowy w Kościanie — Uitlegging van artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61, blz. 1) — Begrip „bewijs” dat specimens van in bijlage B genoemde soorten legaal werden verkregen

Dictum

Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een strafprocedure tegen een persoon die van overtreding van deze bepaling wordt beschuldigd, alle bewijsmiddelen die het procesrecht van de betrokken lidstaat in soortgelijke procedures kent, in beginsel geoorloofd zijn om uit te maken of specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde diersoorten legaal zijn verkregen. Mede gelet op het beginsel van het vermoeden van onschuld, beschikt die persoon over al die middelen om te bewijzen dat hij legaal in het bezit van voornoemde specimens is gekomen overeenkomstig de in voornoemde bepaling gestelde voorwaarden.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/14


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 16 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-574/08) (1)

(Interne markt - Vrij verkeer van kapitaal - Bestrijding van fraude en van witwassen van geld)

2009/C 220/23

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Peere en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van „politiek prominente personen” en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214, blz. 29)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van „politiek prominente personen” en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/15


Verzoek om advies, door de Raad van de Europese Unie ingediend krachtens artikel 300, lid 6, EG

(Advies 1/09)

2009/C 220/24

Procestaal: alle officiële talen

Verzoekende partij

Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-C. Piris, F. Florindo Gijón en G. Kimberley, gemachtigden)

Aan het Hof voorgelegde vraag

Is de te sluiten overeenkomst tot invoering van een uniform stelsel van octrooigeschillenregeling (thans genaamd „Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi”) (1) verenigbaar met de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap?


(1)  Werkdocument van de Raad betreffende een door het voorzitterschap overgelegde herziene versie van de ontwerp-overeenkomst betreffende het Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi en betreffende een ontwerp-statuut (doc. 7928/09 van 23 maart 2009).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/15


Beschikking van het Hof van 17 februari 2009 — Galileo Lebensmittel GmbH & Co. KG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-483/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Reservering van domeinnaam „galileo.eu” door Commissie - Artikel 230, vierde alinea, EG - Beschikking die natuurlijke of rechtspersoon individueel raakt - Beroep dat kennelijk ongegrond is)

2009/C 220/25

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Galileo Lebensmittel GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: K. Bott, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun en E. Montaguti, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 28 augustus 2007, Galileo Lebensmittel/Commissie (T-46/06), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie om krachtens artikel 9 van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het.eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie (PB L 162, blz. 40), de domeinnaam „galileo.eu” te reserveren voor het gebruik door de instellingen, organen en instanties van de Gemeenschap — Vereiste om individueel te worden geraakt door de bestreden beschikking — Schending van artikel 230, vierde alinea, EG

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Galileo Lebensmittel GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 8 van 12.1.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/15


Beschikking van het Hof van 19 mei 2009 — AMS Advanced Medical Services GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en American Medical Systems, Inc.

(Zaak C-565/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Beeldmerk AMS Advanced Medical Services - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Oppositieprocedure - Hogere voorziening die zonder voorwerp is geworden - Afdoening zonder beslissing)

2009/C 220/26

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: AMS Advanced Medical Services GmbH (vertegenwoordiger: S.Schäffler, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), American Medical Systems, Inc. (vertegenwoordigers: H. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, Rechtsanwälte)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 18 oktober 2007 in zaak T-425/03, AMS/BHIM — American Medical Systems (AMS Advanced Medical Services), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep dat door de aanvrager van het beeldmerk „AMS Advanced Medical Services” voor waren en diensten van de klassen 5, 10 en 42 was ingesteld tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 12 september 2003 waarbij de beslissing van de oppositieafdeling is vernietigd en de door de houder van het nationale woordmerk „AMS” ingestelde oppositie gedeeltelijk is toegewezen — Oppositieprocedure — Ontvankelijkheid van een verzoek om het bewijs van het normale gebruik van het oudere merk dat de aanvrager voor het eerst voor de kamer van beroep heeft gedaan

Dictum

1)

Op de hogere voorziening van AMS Advanced Medical Services GmbH behoeft niet te worden beslist.

2)

AMS Advanced Medical Services GmbH wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/16


Beschikking van het Hof van 30 april 2009 — Japan Tobacco, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Torrefacção Camelo Lda

(Zaak C-136/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 5 - Afbreuk aan onderscheidend vermogen van ouder merk - Ongerechtvaardigd voordeel uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder werk - Gevaar - Aanvraag tot inschrijving van beeldteken „CAMELO” als gemeenschapsmerk - Oppositie door houder van nationale woord- en beeldmerken CAMEL)

2009/C 220/27

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Japan Tobacco, Inc. (vertegenwoordigers: A. Ortiz López, S. Ferrandis González en E. Ochoa Santamaría, abogados)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Torrefacção Camelo Lda

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 30 januari 2008 in zaak T-128/06, Japan Tobacco/BHIM en Torrefacçao Camelo, waarbij het Gerecht heeft verworpen het door rekwirante ingestelde beroep tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 februari 2006 inzake een oppositieprocedure tussen Japan Tobacco en Torrefacçao Camelo — Schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) — Relatieve weigeringsgronden — Ongerechtvaardigd voordeel uit of afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het merk

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Japan Tobacco, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/16


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 11 juni 2009 — Leche Celta, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Celia SA

(Zaak C-300/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Gemengd woord- en beeldmerk, Celia - Relatieve weigeringsgronden - Overeenstemming van aangevraagd merk met ouder merk - Merk dat ziet op zelfde waren - Verwarringsgevaar - Hogere voorziening die kennelijk niet-ontvankelijk is)

2009/C 220/28

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Leche Celta, SL (vertegenwoordiger: J. Calderón, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Celia SA (vertegenwoordigers: D. Masson en F. de Castelnau, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 23 april 2008 in zaak T-35/07, Leche Celta/BHIM, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep dat rekwirante had ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 december 2006 inzake een oppositieprocedure tussen Leche Celta SL en Celia SA — Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) — Relatieve weigeringsgronden — Verwarringsgevaar bij een aanvraag tot inschrijving van een met een ouder merk overeenstemmend merk voor dezelfde waren — Vergelijking van de tekens op visueel, auditief en begripsmatig vlak

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Leche Celta SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/17


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 3 juni 2009 — Zipcar, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-394/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Woordmerk ZIPCAR - Oppositie door houder van nationaal woordmerk CICAR)

2009/C 220/29

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Zipcar, Inc. (vertegenwoordiger: M. Elmslie, solicitor)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 25 juni 2008 in zaak T-36/07, Zipcar/BHIM houdende verwerping van het beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ZIPCAR” voor waren van de klassen 9, 39 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 122/2006-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 november 2006, waarbij het beroep is verworpen dat was ingesteld tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „CICAR” voor diensten van klasse 39

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Zipcar Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal in Northern Ireland (Verenigd Koninkrijk) op 16 oktober 2008 — Seaport Investments Ltd/Department of the Environment for Northern Ireland

(Zaak C-454/08)

2009/C 220/30

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal in Northern Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Seaport Investments Ltd

Verwerende partij: Department of the Environment for Northern Ireland

Bij beschikking van 20 mei 2009 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk verklaard.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (Belgique) op 15 mei 2009 — I. SGS Belgium NV tegen Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, Firme Derwa NV en Centraal Beheer Achmea NV en II. Firme Derwa NV en Centraal Beheer Achmea NV tegen SGS Belgium NV en Belgisch Interventie- en Restitutiebureau

(Zaak C-218/09)

2009/C 220/31

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

I.

SGS Belgium NV

tegen

Belgisch Interventie- en Restitutiebureau

Firme Derwa NV

Centraal Beheer Achmea NV

II.

Firme Derwa NV

Centraal Beheer Achmea NV

tegen

SGS Belgium NV

Belgisch Interventie- en Restitutiebureau

Prejudiciële vraag

Dient de term „overmacht” in artikel 5, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3665/87 (1) van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten zo te worden geïnterpreteerd dat het bederven van rundvlees tijdens het vervoer in de gepaste verpakking en in een koelcontainer waarbij continu de voorgeschreven temperatuur wordt aangehouden, in beginsel overmacht vormt?


(1)  PB L 351, blz. 1.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 18 juni 2009 — Kronospan Mielec sp. z o.o./Dyrektor Izby Skarbowej w Rzeszowie

(Zaak C-222/09)

2009/C 220/32

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kronospan Mielec sp. z o.o.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Rzeszowie

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 9, lid 2, sub e, derde streepje, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1, zoals gewijzigd; hierna: „Zesde richtlijn”), thans artikel 56, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 347, blz. 1; hierna: „richtlijn 2006/112”), aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde diensten van ingenieurs die worden verricht voor een btw-plichtige die een deze diensten omvattende opdracht uitvoert voor een in een andere lidstaat gevestigde afnemer, worden belast op de plaats waar de afnemer van de dienst (opdrachtgever) de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd?

2)

of moet worden aangenomen, dat die diensten als diensten in verband met wetenschappelijke activiteiten overeenkomstig artikel 9, lid 2, sub c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn (thans artikel 52, sub a, van richtlijn 2006/112) worden belast op de plaats waar die diensten materieel worden verricht,

met dien verstande dat die diensten de aard van werkzaamheden hebben die onderzoeken en metingen van uitstoot (emissies) omvatten, als bedoeld in de bepalingen inzake milieubescherming, waaronder onderzoeken naar de uitstoot van kooldioxyde (CO2) en de handel in CO2-emissies, de opstelling en de controle van de documentatie betreffende voornoemde werkzaamheden alsmede de analyse van potentiële verontreinigingsbronnen, en die worden verricht met het oog op de verkrijging van nieuwe ervaringen en van nieuwe technologische kennis, die gericht is op de vervaardiging van nieuwe materialen, producten en installaties, alsmede op de toepassing van nieuwe technologische procedés in het productieproces?


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/18


Beroep ingesteld op 19 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-226/09)

2009/C 220/33

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis, A.-A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vaststellen dat Ierland, door na de voor de indiening van de offertes gestelde termijn een weging toe te kennen aan de gunningscriteria en deze na de eerste beoordeling van de ingediende offertes te wijzigen, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen met betrekking tot de beginselen van gelijke behandeling en transparantie, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het geval van de betrokken aanbestedingsprocedure heeft de aanbestedende dienst een bestek opgesteld waarbij redelijkerwijs kon worden verondersteld dat de gunningscriteria zouden worden toegepast in aflopende volgorde van belangrijkheid. Na de voor de indiening van de offertes gestelde termijn, besloot deze dienst om een relatieve weging toe te kennen aan de gunningscriteria. Na een eerste beoordeling van de ingediende offertes, heeft het evaluatieteam van de aanbestedende dienst de mogelijkheid besproken om van deze weging af te wijken, en deze ten slotte gewijzigd.

De na de voor de indiening van de offertes gestelde termijn en na de eerste beoordeling toegekende relatieve weging, wijzigde het onderlinge gewicht van de gunningscriteria, en kende een relatief belang toe dat wezenlijk afweek van hetgeen een inschrijver redelijkerwijs kon opmaken uit het bestek.

Aangezien de betrokken aanbestedingsprocedure betrekking had op diensten die niet worden opgesomd in bijlage II A bij richtlijn 2004/18/EG (1), zijn de gedetailleerde procedureregels van die richtlijn niet van toepassing. Derhalve was ook artikel 40 van de richtlijn, krachtens hetwelk de aanbestedende diensten uiterlijk in de uitnodiging tot inschrijving het relatieve gewicht van de gunningscriteria, of de afnemende volgorde van hun belangrijkheid moeten aangeven, niet van toepassing. Niettemin is de aanbestedende dienst op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gehouden om de grondbeginselen van het Verdrag in acht te nemen, met inbegrip van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie.

De Commissie stelt dat de aanbestedende dienst, die verplicht was om de fundamentele regels en beginselen van het EG-Verdrag te eerbiedigen, de beginselen van gelijke behandeling en transparantie, zoals die worden uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, heeft geschonden, door tijdens de aanbestedingsprocedure de gunningscriteria te wijzigen.


(1)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114)


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 24 juni 2009 — Rechtsanwaltssozietät Lovells/Bayer CropScience AG

(Zaak C-229/09)

2009/C 220/34

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundespatentgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rechtsanwaltssozietät Lovells

Verwerende partij: Bayer CropScience AG

Prejudiciële vraag

Komt voor de toepassing van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (1) uitsluitend een vergunning voor het in de handel brengen op grond van artikel 4 van richtlijn 91/414/EEG (2) in aanmerking of kan een certificaat ook worden afgegeven op basis van een vergunning voor het in de handel brengen op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 91/414/EEG?


(1)  PB L 198, blz. 30.

(2)  PB L 230, blz. 1.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 25 juni 2009 — Hauptzollamt Koblenz/Kurt Etling en Thomas Etling GbR, interveniënt: Bundesministerium der Finanzen

(Zaak C-230/09)

2009/C 220/35

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hauptzollamt Koblenz

Verwerende partijen: Kurt Etling en Thomas Etling GbR

Interveniënt: Bundesministerium der Finanzen

Prejudiciële vraag

Dient het gemeenschapsrecht, en in het bijzonder artikel 5, sub k, van verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (1), aldus te worden uitgelegd dat de referentiehoeveelheid van een producent in het tijdvak van twaalf maanden waarin hem door een andere producent een referentiehoeveelheid is overgedragen, niet de hoeveelheid omvat op grond waarvan tijdens het betrokken tijdvak van twaalf maanden door die andere producent reeds melk is geleverd?


(1)  PB L 270, blz. 123.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 25 juni 2009 — Hauptzollamt Oldenburg/Theodor Aissen en Hermann Rohaan, interveniënt: Bundesministerium der Finanzen

(Zaak C-231/09)

2009/C 220/36

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hauptzollamt Oldenburg

Verwerende partijen: Theodor Aissen en Hermann Rohaan,

Interveniënt: Bundesministerium der Finanzen

Prejudiciële vragen

1)

Dient het gemeenschapsrecht, en in het bijzonder artikel 5, sub k, van verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (1), aldus te worden uitgelegd dat de referentiehoeveelheid van een producent die tijdens een lopend tijdvak van twaalf maanden van een andere producent een landbouwbedrijf heeft overgenomen, niet de hoeveelheid omvat op grond waarvan tijdens het betrokken tijdvak van twaalf maanden door die andere producent vóór de overdracht van het bedrijf melk is geleverd?

2)

Staan communautaire voorschriften of algemene beginselen van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten in de weg aan een nationale regeling, die, in het kader van de in artikel 10, lid 3, van verordening (EG) nr. 1788/2003 voorziene saldering van het ongebruikte deel van de nationale referentiehoeveelheid met leveringen boven de quota, in de in de eerste vraag aan de orde zijnde situatie de producent die het bedrijf tijdens het tijdvak van twaalf maanden heeft overgenomen, ook met het door de andere producent geleverde deel van de referentiehoeveelheid laat deelnemen aan de toewijzing van dat ongebruikte deel?


(1)  PB L 270, blz. 123.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) op 25 juni 2009 — Dita Danosa/SIA „LKB Līzings”

(Zaak C-232/09)

2009/C 220/37

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dita Danosa

Verwerende partij: SIA „LKB Līzings”

Prejudiciële vragen

1)

Moet een lid van een leidinggevend orgaan van een kapitaalvennootschap als een werknemer in de zin van het gemeenschapsrecht worden beschouwd?

2)

Verzetten artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG (1) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zich tegen artikel 224, lid 4, van het Letse wetboek van koophandel, dat zonder enige beperking toestaat een lid van het directiecomité van een kapitaalvennootschap af te zetten, in het bijzonder, in het geval van een vrouw, ongeacht of zij zwanger is?


(1)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 26 juni 2009 — G.A. Dijkman en M.A. Dijkman-Lavaleije tegen Belgische Staat

(Zaak C-233/09)

2009/C 220/38

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers

:

G.A. Dijkman

M.A. Dijkman-Lavaleije

Verweerder

:

Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Is er een schending van artikel 56, lid 1, EG-Verdrag doordat Belgische rijksinwoners die investeren of beleggen in het buitenland, bijvoorbeeld Nederland, teneinde te verhinderen dat de aanvullende gemeentebelasting van artikel 465 WIB92 verschuldigd wordt, verplicht zijn voor de uitbetaling van de roerende inkomsten een beroep te doen op een Belgische tussenpersoon, daar waar rijksinwoners die investeren of beleggen in België, steeds kunnen genieten van het stelsel van de bevrijdende roerende voorheffing van artikel 313 WIB92 en dus de aanvullende gemeentebelasting van artikel 465 WIB92 kunnen ontlopen, doordat de roerende voorheffing reeds aan de bron werd ingehouden?


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 1 juli 2009 — Belgische Staat/Nathalie de Fruytier

(Zaak C-237/09)

2009/C 220/39

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: Nathalie de Fruytier

Prejudiciële vraag

Vormt het vervoer als zelfstandige voor ziekenhuizen en laboratoria van menselijke organen en bij personen afgenomen monsters een levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk, die bij artikel 13, A, lid 1, sub d, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), van belasting over de toegevoegde waarde is vrijgesteld?


(1)  PB L 145, blz. 1.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 1 juli 2009 — SEYDALAND Vereinigte Agrarbetriebe GmbH & Co. KG/BVVG Bodenverwertungs- und -verwaltungs GmbH

(Zaak C-239/09)

2009/C 220/40

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SEYDALAND Vereinigte Agrarbetriebe GmbH & Co. KG

Verwerende partij: BVVG Bodenverwertungs- und -verwaltungs GmbH

Prejudiciële vraag

Maakt § 5, lid 1, tweede en derde zin, van de ter uitvoering van § 4, lid 3, punt 1, van het Ausgleichsleistungsgesetz vastgestelde Flächenerwerbsverordnung

[, waarin het heet: „Voor zover voor akker- en grasland regionale referentiewaarden bestaan, moet de waarde daarop worden gebaseerd. De regionale referentiewaarden worden door de Bundesminister der Finanzen in de Bundesanzeiger bekendgemaakt”,]

inbreuk op artikel 87 EG?


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) op 3 juli 2009 — Albron Catering BV tegen FNV Bondgenoten en John Roest

(Zaak C-242/09)

2009/C 220/41

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Albron Catering BV

Verweerders: FNV Bondgenoten, John Roest

Prejudiciële vragen

1)

Moet Richtlijn 2001/23/EG (1) aldus worden uitgelegd dat van de in artikel 3 lid 1 eerste volzin bedoelde overgang van rechten en verplichtingen op de verkrijger uitsluitend sprake is indien de vervreemder van de over te dragen onderneming ook de formele werkgever is van de betrokken werknemers of brengt de door de richtlijn beoogde bescherming van werknemers mee dat bij overgang van een onderneming van de tot een concern behorende werkmaatschappij de rechten en verplichtingen ten opzichte van de ten behoeve van deze onderneming werkzame werknemers op de verkrijger overgaan indien al het binnen het concern werkzame personeel in dienst is van een (eveneens tot dat concern behorende) personeelsvennootschap die fungeert als centrale werkgeefster?

2)

Hoe luidt het antwoord op het tweede deel van de eerste vraag indien werknemers als daar bedoeld die ten behoeve van een tot het concern behorende onderneming werkzaam zijn in dienst zijn van een andere, eveneens tot dat concern behorende vennootschap, niet zijnde een personeelsvennootschap zoals in de eerste vraag omschreven?


(1)  Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Arbeidshof te Brussel (België) op 6 juli 2009 — Omalet NV tegen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

(Zaak C-245/09)

2009/C 220/42

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Omalet NV

Verweerder: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

Prejudiciële vragen

1)

Dient de nationale rechter artikel 49 EG toe te passen op een betwisting tussen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en een in België gevestigde hoofdaannemer, wanneer de veroordeling wordt gevorderd van deze hoofdaannemer, overeenkomstig artikel 30 bis § 3 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (zoals van toepassing voor de wijziging van dit artikel door artikel 55 van de programmawet van 27 april 2007) als hoofdelijke aansprakelijk voor een gedeelte van de schulden van de niet geregistreerde, in België gevestigde, onderaannemer, of wanneer de veroordeling van die aannemer wordt gevraagd omdat hij de inhoudingplicht, voorzien door artikel 30 § 4 van de wet, niet heeft toegepast?

2)

(Subsidiair)

Verzet artikel 9 EG zich tegen een regeling, zoals voorzien door artikel 30 bis § 3 en § 4 van de Belgische wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (zoals van toepassing voor de wijziging door dit artikel door artikel 55 van de programmawet van 27 april 2007?


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāta (Republiek Letland) op 7 juli 2009 — SIA Pakora Pluss/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-248/09)

2009/C 220/43

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāta

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SIA Pakora Pluss

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen de uitvoerformaliteiten vervuld worden geacht in de zin van [hoofdstuk 5,] punt 1, van [bijlage IV bij] de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie, wanneer een goederenmanifest is opgemaakt, maar de in artikel 448 van verordening nr. 2454/93 (1) bedoelde handelingen niet zijn verricht (de Duitse douaneautoriteit heeft het verzoek van de scheepvaartmaatschappij niet naar behoren ter kennis gebracht van de Letse douaneautoriteit)?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: mag in een geval als het in het hoofdgeding aan de orde zijnde ervan worden uitgegaan dat de bepalingen inzake de douaneregeling (verordening nr. 2913/92 (2) en verordening nr. 2454/93) geenszins van toepassing zijn?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: moet hoofdstuk 5, punt 1, van bijlage IV bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat wanneer goederen die in de uitgebreide Gemeenschap worden vervoerd na aan uitvoerformaliteiten te zijn onderworpen, niet in het vrije verkeer worden gebracht, zij niet vrijgesteld zijn van douanerechten of andere douanemaatregelen, ook al bestaat er geen twijfel dat de betrokken goederen de status van communautaire goederen hebben?

Met andere woorden, is het in het onderhavige geding beslissend of de douaneregeling „in het vrije verkeer brengen” toepassing heeft gevonden?

4)

Valt de belasting over de toegevoegde waarde onder het in artikel 4, punt 10, van verordening nr. 2913/92 omschreven begrip „rechten bij invoer”?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend moet worden beantwoord: rust de verplichting tot betaling van de belasting over de toegevoegde waarde, die bij de invoer van de goederen wordt geheven als een douanerecht, op de aangever of op degene voor wie de goederen uiteindelijk bestemd zijn? Bestaan er omstandigheden waarin het daarbij om een gedeelde verplichting kan gaan?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 352, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tartu Ringkonnakohus (Republiek Estland) op 7 juli 2009 — Novo Nordisk A/S/Ravimiamet

(Zaak C-249/09)

2009/C 220/44

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tartu Ringkonnakohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Novo Nordisk A/S

Verwerende partij: Ravimiamet

Prejudiciële vragen

a)

Moet artikel 87, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (zoals gewijzigd en aangevuld) aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op aan medische tijdschriften of andere wetenschappelijke werken ontleende citaten die worden gebruikt in geneesmiddelenreclame die is gericht op personen die gerechtigd zijn om dat geneesmiddel voor te schrijven?

b)

Moet artikel 87, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (zoals gewijzigd en aangevuld) aldus worden uitgelegd dat het verbiedt, in reclame voor een geneesmiddel uitspraken op te nemen die in tegenspraak zijn met de samenvatting van de kenmerken van het product, maar niet de verplichting oplegt dat alle in de reclame voor het geneesmiddel opgenomen uitspraken in de samenvatting van de kenmerken van het product voorkomen of uit die samenvatting kunnen worden afgeleid?


(1)  PB L 311, blz. 67.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Plovdivski Raïonen Sed (Bulgarije) op 6 juli 2009 — Vasil Ivanov Georgiev/Tehnicheski universitet Sofia, filial Plovdiv

(Zaak C-250/09)

2009/C 220/45

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Plovdivski Raïonen Sed (Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vasil Ivanov Georgiev

Verwerende partij: Tehnicheski universitet Sofia, filial Plovdiv

Prejudiciële vragen

1)

Verzet richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) zich tegen de toepassing van een nationale wet die niet toelaat dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden gesloten met hoogleraren van 65 jaar of ouder? Zijn in dit verband en inzonderheid gelet op artikel 6, lid 1, van de richtlijn de in artikel 7, lid 1, sub 6, van de wet tot bescherming tegen discriminatie genoemde maatregelen, die leeftijdsgrenzen voor de aanwerving voor een bepaalde functie invoeren, nu de richtlijn volledig in Bulgaars recht is omgezet, objectief, geschikt en gerechtvaardigd door een rechtmatig doel, en evenredig?

2)

Verzet richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep zich tegen de toepassing van een nationale wet die voorziet in ambtshalve pensionering van hoogleraren die de leeftijd van 68 jaar bereiken? Is het gelet op de feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak en ingeval de bepalingen van de richtlijn en het toepasselijke nationale recht tot omzetting ervan onverenigbaar worden geacht, mogelijk dat de uitlegging van de bepalingen van gemeenschapsrecht ertoe leidt dat het nationaal recht buiten toepassing blijft?


(1)  PB L 303 van 2 december 2000, blz. 16


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 10 juli 2009 — Bianca Purrucker/Guillermo Vallés Pérez

(Zaak C-256/09)

2009/C 220/46

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bianca Purrucker

Verwerende partij: Guillermo Vallés Pérez

Prejudiciële vraag

Zijn de artikelen 22 e.v. van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (1) (hierna: „Brussel IIbis-verordening”), betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van andere lidstaten in de zin van artikel 2, punt 4, van de Brussel IIbis-verordening, ook toepasselijk op uitvoerbare voorlopige maatregelen inzake het gezagsrecht als bedoeld in artikel 20 van de Brussel IIbis-verordening?


(1)  PB L 338, blz. 1.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/23


Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-258/09)

2009/C 220/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door in het Waalse Gewest vergunningen te verlenen voor de werking bestaande installaties die niet voldoen aan de eisen van de artikelen 3, 7, 9, 10, 13, 14, sub a en b, en 15, lid 2, ook al was de uiterste datum 30 oktober 2007, zoals gesteld in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (1), de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn om de bestaande installaties waarvan de exploitatie gevolgen kan hebben voor de emissies in de lucht, het water en de bodem en voor de verontreiniging, in overeenstemming te brengen, is krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/1 verstreken op 30 oktober 2007. Op de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld, had verweerder nog niet alle maatregelen genomen die nodig zijn om in het Waalse Gewest aan deze eis te voldoen, althans zij had de Commissie daarvan niet in kennis gesteld.


(1)  PB L 24, blz. 8.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/24


Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-259/09)

2009/C 220/48

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Marghelis, P. Van den Wyngaert, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 mei 2008 verstreken.


(1)  PB L 102, blz. 15.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/24


Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2009 door Activision Blizzard Germany GmbH (voorheen CD-Contact Data GmbH) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 30 april 2009 in zaak T-18/03, CD-Contact Data GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-260/09 P)

2009/C 220/49

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Activision Blizzard Germany GmbH (voorheen CD-Contact Data GmbH) (vertegenwoordigers: J. K. de Pree, advocaat, E. N. M. Raedts, Advocate)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest waartegen hogere voorziening is ingesteld vernietigen voor zover het Gerecht van eerste aanleg het beroep van Contact Data tot nietigverklaring van de beschikking heeft verworpen;

de beschikking nietig verklaren, ten minste voor zover zij betrekking heeft op CD Contact;

subsidiair, het arrest waartegen hogere voorziening is ingesteld vernietigen voor zover het betrekking heeft op de verwerping van het beroep van Contact Data tot nietigverklaring van de beschikking, en de zaak terug verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg;

de Commissie verwijzen in de kosten van beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht een onjuiste juridische kwalificatie heeft gegeven van de feiten, door vast te stellen dat sprake was van een onrechtmatige overeenkomst in de zin van artikel 81, lid 1, EG tussen Nintendo of Europe GmbH (hierna: „Nintendo”) en Contact Data, zonder eerst na te gaan of deze overeenkomst beoogde actieve parallelhandel of passieve parallelhandel te beperken.

De distributieovereenkomst, die volkomen rechtmatig was, verbood actieve parallelhandel, doch stond passieve parallelhandel toe. Niettemin oordeelde het Gerecht dat uit diverse faxberichten van Contact Data was gebleken dat zij betrokken was bij het informatie-uitwisselingsysteem van Nintendo om, in strijd met artikel 81, lid 1, EG, parallelinvoer aan de kaak te stellen. Dit oordeel dient te worden aangemerkt als een onjuiste juridische kwalificatie van de feiten, althans als een schending van de motiveringsplicht, daar het Gerecht niet heeft vastgesteld of de gedraging betrekking had op passieve of op actieve parallelinvoer.

Het Gerecht heeft bewijzen verdraaid, door te oordelen dat de documenten die worden besproken in de punten 56 tot en met 68 van het arrest waartegen hogere voorziening is ingesteld, een onrechtmatig voorwerp hadden. In deze documenten klaagde Contact Data over uitvoer naar België, waardoor haar exclusiviteit werd geschonden, maakte zij — als onderhandelingsinstrument om een betere prijs te krijgen van Nintendo — gebruik van prijsinformatie over invoer, en verwees zij naar „grijze invoer”. Te concluderen dat zij verband hielden met iets anders dan een beperking van actieve verkoop binnen het exclusieve gebied van Contact Data of de manier waarop Contact Data druk heeft uitgeoefend op haar leverancier om haar eigen aanschafprijs te verlagen, zou in strijd zijn met de inhoud van deze documenten.

Het Gerecht heeft een kennelijke beoordelingfout gemaakt, door te oordelen dat de besproken documenten voldoende bewijs vormden van het bestaan van een overeenkomst in de zin van artikel 81, lid 1, EG. Bij gebreke van op documenten gebaseerd direct bewijs van een overeenkomst had het Gerecht moeten aantonen dat er sprake was van wilsovereenstemming om parallelhandel te beperken, hetgeen vereiste dat Nintendo een eenzijdig beleid had bepaald om een anti-concurrentieel doel te bereiken, dat de vorm had aangenomen van een impliciete of uitdrukkelijke uitnodiging aan Contact Data om dit doel gezamenlijk te bereiken, en dat Contact Data ten minste stilzwijgend had ingestemd. De vervulling van deze criteria is door het Gerecht niet genoegzaam aangetoond.

Bovendien heeft het Gerecht niet correct vastgesteld dat Contact Data berustte in het eenzijdig door Nintendo bepaalde beleid. Inzonderheid is het Gerecht ten onrechte niet nagegaan wat het belang was van de feitelijke uitvoer van goederen door Contact Data door te verwijzen naar rechtspraak inzake horizontale overeenkomsten, terwijl dergelijke feitelijke uitvoer, volgens vaste rechtspraak, in geval van verticale overeenkomsten de berusting van de distributeur in een onrechtmatig beleid om parallelhandel te verhinderen, in twijfel kan trekken.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart (Duitsland) op 14 juli 2009 — Overleveringsprocedure tegen Gaetano Mantello

(Zaak C-261/09)

2009/C 220/50

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Stuttgart

Partij in het hoofdgeding

Gaetano Mantello

Prejudiciële vragen

1)

Wordt de vraag of er sprake is van „dezelfde feiten” in de zin van artikel 3, lid 2, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (1) beoordeeld naar:

a.

het recht van de uitvaardigende lidstaat,

b.

het recht van de uitvoerende lidstaat of

c.

een zelfstandige, uit het recht van de Europese Unie voorvloeiende uitlegging van het begrip „dezelfde feiten”?

2)

Is bij de illegale invoer van verdovende middelen sprake van „dezelfde feiten” in de zin van artikel 3, lid 2, kaderbesluit 2002/584/JBZ als het lidmaatschap van een organisatie die tot oogmerk heeft de sluikhandel in verdovende middelen, indien de opsporingsinstanties ten tijde van de berechting van de invoer beschikten over informatie en bewijselementen die een ernstige verdenking van dat lidmaatschap opleverden, maar om opsporingstactische redenen hebben nagelaten de rechterlijke instantie de daarop betrekking hebbende informatie en bewijselementen ter beschikking te stellen en dat lidmaatschap dus ten laste te leggen?


(1)  PB L 190, blz. 1.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/25


Hogere voorziening ingesteld op 14 juli 2009 door Edwin Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 14 mei 2009 in zaak T-165/06, Elio Fiorucci/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-263/09 P)

2009/C 220/51

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Edwin Co. Ltd (vertegenwoordigers: D. Rigatti, M. Bertani, S. Verea, K.P. Muraro, M. Balestriero, avvocati)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

Het bestreden arrest vernietigen;

Elio Fiorucci veroordelen in de kosten van beide procedures of, bij afwijzing van de hogere voorziening, de kosten te verdelen.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het bestreden arrest moet inzonderheid worden vernietigd wegens schending of onjuiste toepassing van artikel 52, lid 2, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. (1) De relatieve weigeringsgrond die op basis van deze bepaling de nietigheid meebrengt van de inschrijving van een merk bestaande uit de naam van een andere persoon dan de inschrijver, bestaat in het feit dat degene die ageert om die nietigheid te doen vaststellen, op basis van nationaal recht houder is een exclusief recht om die naam te gebruiken. Op basis van het ex adverso ingeroepen artikel 8, lid 3, van de CPI (2) (Italiaans wetboek op de industriële eigendom) is de heer Fiorucci echter geen houder van enig recht met een dergelijke inhoud. Veeleer ruimt artikel 8, lid 3, een loutere aanspraak op inschrijving van het teken „Elio Fiorucci” in, die hij echter nooit zal kunnen uitoefenen aangezien het aldus ingeschreven merk in conflict zou raken met het woordmerk „Foirucci” van Edwin. In deze omstandigheden heeft het Gerecht het merk „Elio Fioruccu” van Edwin nietigverklaard op basis van een weigeringsgrond die niet bestaat en die ook nooit zal bestaan. Een en ander levert schending en onjuiste toepassing van artikel 52, lid 2, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk op, welke bepaling, indien juist uitgelegd, alleen toepassing kan vinden indien de persoon die om nietigverklaring verzoekt reeds houder is (althans houder kan worden) van een exclusief recht op het gebruik van zijn eigen naam als merk.

2.

Het bestreden arrest moet voorts worden vernietigd wegens schending en onjuiste toepassing van artikel 8, lid 3, CPI. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, dient deze bepaling immers alleen toepassing te vinden op persoonsnamen die buiten de handelssfeer bekendheid hebben verworven en kan zij dus niet worden toegepast op het patroniem „Elio Fiorucci”, dat op basis van een in de onderhavige procedure niet voor betwisting vatbare feitelijke vaststelling oorspronkelijk bekendheid heeft verworven in de handelssfeer.

Deze lezing van artikel 8, lid 3, CPI vindt vooral steun in de bewoordingen van deze bepaling, die uitdrukkelijk verklaart dat de bescherming waarin zij voorziet uitdrukkelijk moet worden voorbehouden aan persoonsnamen die bekendheid hebben verworven „op artistiek, litterair, wetenschappelijk, politiek of sportief gebied”. Deze conclusie vindt bovendien bevestiging in de opbouw van het Italiaanse merkenrecht, waaruit blijkt dat in de handelssfeer verworven bekendheid onder de bescherming van artikel 12, lid 1, sub b en f, CPI valt, terwijl artikel 8, lid 3, CPI enkel ziet op bekendheid die oorspronkelijk buiten de handelssfeer is verworven. Deze bepalingen kunnen voorts niet beide tegelijk op hetzelfde teken worden toegepast, aangezien dan twee onderling onverenigbare exclusieve merkrechten zouden ontstaan. Door zijn eigen achternaam als merk in te schrijven (en vervolgens Edwin af te staan) heeft de heer Fiorucci dan ook alle middelen uitgeput om zijn eigen bekendheid voor handelsdoeleinden te gebruiken. Hij kan dan ook geen beroep doen op artikel 8, lid 3, CPI om de nietigheid in te roepen van het merk „Elio Fiorucci” van Edwin.

De door Edwin voorgestane uitlegging van artikel 8, lid 3, CPI, die meebrengt dat deze bepaling op het onderhavige geding geen toepassing vindt, stroken met de ratio van de bepaling, die wil vermijden dat degene die een teken inschrijft dat bekendheid heeft verworven door andermans inspanningen, op parasitaire wijze gebruik maakt van die bekendheid. Edwin kan echter geen parasitair gebruik worden verweten, aangezien zij het merk „Fiorucci” tegen een aanzienlijke prijs heeft verworven en daardoor duur heeft betaald voor het recht om de bekendheid die aan de naam van de beroemde Milanese stylist is verbonden te gebruiken.

De redenering van het Gerecht volgens welke de door artikel 8, lid 3, CPI geboden bescherming ruimer is dan de bescherming van de bekendheid die onderscheidende tekens in de handelssfeer hebben verworven, kan voorts niet overtuigen. Volgens de meest vooraanstaande Italiaanse auteurs is de aanspraak op inschrijving van tekens met een bekendheid buiten de handelssfeer ex artikel 8, lid 3, CPI niet absoluut. Zij is echter vooral niet ruimer dan die waarin artikel 12, lid 1, sub b en f, CPUI voorziet voor tekens met een bekendheid in de handelssfeer. Het feit dat de werkingssferen van deze bepalingen in elkaar grijpen, bevestigt nog eens dat een alternatieve toepassing ervan zich opdringt.

Anders dan door het Gerecht oppervlakkig is geoordeeld, toont aandachtige en nauwgezette analyse van de Italiaanse rechtsleer met betrekking tot artikel 8, lid 3, CPI (voorheen artikel 21, lid 3, sub m) aan dat deze bepaling volgens de meeste auteurs enkel toepassing vindt op tekens die bekendheid hebben verworven buiten de handelssfeer. Dit vindt ook bevestiging in de weinige uitspraken van Italiaanse rechters tot nu toe over artikel 8, lid 3, CPI.

Evenmin overtuigend is de redenering van het Gerecht dat de heer Fiorucci, aangezien hij ook buiten de handelssfeer bekendheid had verworven (te weten op artistiek, cultureel en ecologisch gebied en op het gebied van de kinderbescherming), zich hoe dan ook op de bescherming ex artikel 8, lid 3, CPI kan beroepen. Veeleer is de overheersende mening in de rechtsleer dart wanneer een reeds door anderen ingeschreven en bekend geworden patroniem bekendheid buiten de handelssfeer bekendheid verwerft, de houder ervan (in casu Elio Fiorucci) geen beroep kan doen op artikel 8, lid 3, CPI, omdat het vereiste van bescherming van de persoon (in casu Edwin) die houder is van het bekende merk (hier: het teken „Fiorucci”) dat eerder is ingeschreven, prevaleert.

3.

Het bestreden arrest moet voorts worden vernietigd wegens gebrekkige motivering, voor zover het Gerecht heeft verzuimd de argumenten en bewijzen te onderzoeken aan de hand waarvan Edwin heeft willen aantonen dat zij van Elio Fiorucci toestemming had verkregen diens patroniem als merk in te schrijven. Subsidiair betoogt Edwin dat zo het Hof van Justitie zichzelf en het Gerecht onbevoegd mocht achten om bovenstaande argumenten te onderzoeken, het uitdrukkelijk om onderzoek zou moeten vragen aan de kamer van beroep (dan wel een andere instantie of afdeling) van het BHIM (hetgeen het Gerecht niet heeft gedaan), zoals is voorzien in artikel 63, lid 3, van de verordening inzake het gemeeenschapsmerk en in artikel 1 quinquies van verordening (EG) nr. 216/96. (3)

4.

Het bestreden arrest is voorts gewezen in strijd met of met onjuiste toepassing van artikel 63 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk en onrechtvaardig, daar het Gerecht ten onrechte niet heeft onderzocht het argument dat Edwin heeft gebaseerd op de omstandigheid dat rekwirante van de vennootschap Fiorucci SpA een feitelijk merk op het patroniem „Elio Fiorucci”(of enig ander recht om de bekendheid daarvan te gebruiken) heeft verworven. Subsidiair merkt Edwin op dat zo het Hof van Justitie zichzelf en het Gerecht onbevoegd mocht achten om bovenstaande argumenten te onderzoeken, het uitdrukkelijk om onderzoek zou moeten vragen aan de kamer van beroep (dan wel een andere instantie of afdeling) van het BHIM (hetgeen het Gerecht niet heeft gedaan), zoals is voorzien in artikel 63, lid 3, van de verordening inzake het gemeeenschapsmerk en in artikel 1 quinquies van verordening (EG) nr. 216/96.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 (PB 1994, L 11, blz. 1).

(2)  Codice della Proprietà industriale.

(3)  Verordening (EG) nr. 216/96 van de Commissie van 5 februari 1996 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (PB L 28, blz. 11).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/27


Beroep ingesteld op 15 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-267/09)

2009/C 220/52

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en G. Braga da Cruz, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek, door de in artikel 130 van de Código do Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Singulares (CIRS) vervatte wettelijke bepalingen vast te stellen en te handhaven, volgens welke niet in Portugal ingezeten belastingplichtingen een fiscale vertegenwoordiger dienen aan te wijzen, niet de verplichtingen is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG en 56 EG en de overeenkomstige artikelen van de EER-Overeenkomst;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat artikel 130 van de Código do Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Singulares (wetboek inkomstenbelastingen natuurlijke personen) niet-ingezeten op het Portugese grondgebied een algemene verplichting oplegt om een in Portugal wonende fiscale vertegenwoordiger aan te wijzen, welke verplichting onverenigbaar is met de artikelen 18 EG en 56 EG en de overeenkomstige artikelen van de EER-Overeenkomst.

a)

Om te beginnen zijn niet-ingezetenen in Portugal die slechts inkomsten verwerven die aan definitieve bronbelasting onderhevig zijn, verplicht een in Portugal wonende fiscale vertegenwoordiger aan te wijzen.

b)

Voorts zijn niet-ingezetenen in Portugal die inkomsten verwerven waarvoor een fiscale aangifte dient te worden ingediend, verplicht een in Portugal wonende fiscale vertegenwoordiger aan te wijzen.

Volgens de Commissie is een algemene verplichting als die welke wordt opgelegd door artikel 130 CIRS in strijd met de in de artikelen 18 EG en 56 EG en de overeenkomstige bepalingen van de EER-Overeenkomst neergelegde beginselen van vrij verkeer van personen en kapitaal, aangezien zij discriminerend is (voor de niet-ingezetenen in Portugal) en niet evenredig is aan het beoogde doel.

Zij is discriminerend omdat deze verplichting in de praktijk een financiële last voor niet-ingezetenen vormt, aangezien bovengenoemde vertegenwoordigers in de meeste gevallen hun diensten niet gratis zullen aanbieden. En zelfs al zou een fiscale vertegenwoordiger zijn diensten gratis aanbieden, vormt de loutere verplichting om hem aan te wijzen op zich een belemmering van het vrije verkeer van personen en kapitaal. Van een dergelijke belemmering zou slechts geen sprake zijn indien de belastingplichtige zelf kon beslissen of hij al dan niet een fiscale vertegenwoordiger wenst aan te wijzen.

Ook al is de fiscale vertegenwoordiger niet verplicht tot of verantwoordelijk voor de betaling van de belasting, maar heeft hij enkel formele verplichtingen, vormt de loutere verplichting om deze vertegenwoordiger aan te wijzen op zich een belemmering van het vrije verkeer van personen en kapitaal. Van een dergelijke belemmering zou slechts geen sprake zijn indien de belastingplichtige zelf kon beslissen of hij al dan niet een fiscale vertegenwoordiger wenst aan te wijzen.

Deze verplichting is evenmin evenredig, aangezien het beoogde — wettige — doel, een doeltreffende fiscale controle te verzekeren en belastingontwijking te voorkomen, met minder bezwarende middelen kan worden bereikt.

Richtlijn 2008/55/EG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (1), waarbij richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 is gecodificeerd, voorziet in wederzijdse bijstand bij de inning van belastingen, met name van belastingen op inkomen (zie artikel 2, sub g), zoals personenbelasting. Voorts kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat volgens richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen (2) de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat steeds verzoeken om haar de nodige inlichtingen ter bestrijding van belastingontwijking te verstrekken.


(1)  PB L 150, blz. 28.

(2)  PB L 336, blz. 15.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Plovdiski Raïonen Sed (Bulgarije) op 10 juli 2009 — Vassil Ivanov Georgiev/Tehnicheski universitet Sofia, filial Plovdiv

(Zaak C-268/09)

2009/C 220/53

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Plovdiski Raïonen Sed (Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vassil Ivanov Georgiev

Verwerende partij: Tehnicheski universitet Sofia, filial Plovdiv

Prejudiciële vragen

1)

Verzet richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) zich tegen de toepassing van een nationale wet die niet toelaat dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden gesloten met hoogleraren van 65 jaar of ouder? Zijn in dit verband en inzonderheid gelet op artikel 6, lid 1, van de richtlijn de in artikel 7, lid 1, sub 6, van de wet tot bescherming tegen discriminatie genoemde maatregelen, die leeftijdsgrenzen voor de aanwerving voor een bepaalde functie invoeren, nu de richtlijn volledig in Bulgaars recht is omgezet, objectief, geschikt en gerechtvaardigd door een rechtmatig doel, en evenredig?

2)

Verzet richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep zich tegen de toepassing van een nationale wet die voorziet in ambtshalve pensionering van hoogleraren die de leeftijd van 68 jaar bereiken? Is het gelet op de feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak en ingeval de bepalingen van de richtlijn en het toepasselijke nationale recht tot omzetting ervan onverenigbaar worden geacht, mogelijk dat de uitlegging van de bepalingen van gemeenschapsrecht ertoe leidt dat het nationaal recht buiten toepassing blijft?

3)

Stelt het nationaal recht het bereiken van voormelde leeftijd vast als enig criterium voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en voor de mogelijkheid van verlenging ervan als arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen dezelfde werknemer en dezelfde werkgever voor dezelfde functie? Bepaalt het nationaal recht een maximumduur en een maximumaantal verlengingen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met dezelfde werkgever na wijziging van de overeenkomst voor onbepaalde tijd in een overeenkomst voor bepaalde tijd, na afloop waarvan voortzetting van de arbeidsovereenkomst tussen partijen onmogelijk is?


(1)  PB L 303 van 2 december 2000, blz. 16.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/28


Beroep ingesteld op 15 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-269/09)

2009/C 220/54

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG, en de artikelen 28 en 31 EER-Overeenkomst op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door met artikel 14 van Ley 35/2006, de 28 de noviembre, del Impuesto sobre la Renta de las Personas Físicas y de modificación parcial de las leyes de los Impuestos sobre Sociedades, sobre la Renta de no residentes y sobre el Patrimonio [wet nr. 35/2006 van 28 november 2006 betreffende de inkomstenbelasting van natuurlijke personen en tot gedeeltelijke wijziging van de wetten betreffende de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-ingezetenen en de vermogensbelasting], een bepaling te hebben ingevoerd en gehandhaafd op grond waarvan alle niet-toegerekende inkomsten van belastingplichtigen die hun woonplaats naar het buitenland verleggen, moeten worden opgenomen in de belastinggrondslag van het laatste belastingjaar waarin zij als ingezeten belastingplichtigen werden beschouwd;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Ingevolge artikel 14 van de Spaanse wet betreffende de inkomstenbelasting van natuurlijke personen en tot gedeeltelijke wijziging van de wetten betreffende de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-ingezetenen en de vermogensbelasting, worden inkomsten belast in het kalenderjaar waarin zij worden verkregen. Lid 2 van dat artikel bevat evenwel bijzondere regels op grond waarvan een aantal types inkomsten aan verschillende belastingtijdvakken kunnen worden toegerekend, en lid 3 daarvan bepaalt dat wanneer de belastingplichtige zijn woonplaats naar het buitenland verlegt, alle inkomsten waarvoor toerekening nog niet heeft plaatsgevonden, worden opgenomen in de belastinggrondslag van het laatste belastingjaar waarin de betrokken belastingplichtige als ingezetene werd beschouwd.

2.

De Commissie is van mening dat de Spaanse wettelijke regeling een discriminerende behandeling toestaat in de gevallen dat een natuurlijke persoon zijn woonplaats buiten Spanje vestigt. Eenzelfde regeling zou moeten gelden, ongeacht of een natuurlijke persoon zijn woonplaats al dan niet op Spaans grondgebied behoudt.

3.

Genoemde wettelijke regeling is in strijd met het in de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG, en de artikelen 28 en 31 EER-Overeenkomst neergelegde beginsel van vrij verkeer van personen.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/29


Hogere voorziening ingesteld op 16 juli 2009 door KME Germany AG, voorheen KM Europa Metal AG, KME France SAS, voorheen Tréfimétaux SA, KME Italy SpA, voorheen Europa Metalli SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 6 mei 2009 in zaak T-127/04, KME Germany AG, voorheen KM Europa Metal AG, KME France SAS, voorheen Tréfimétaux SA, KME Italy SpA, voorheen Europa Metalli SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-272/09 P)

2009/C 220/55

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: KME Germany AG, voorheen KM Europa Metal AG, KME France SAS, voorheen Tréfimétaux SA, KME Italy SpA, voorheen Europa Metalli SpA (vertegenwoordigers: M. Siragusa, G. Rizza, M. Piergiovanni, avvocati, A. Winckler, avocat, T. Graf, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest vernietigen;

voor zover dit mogelijk is op basis van de aan het Hof voorgelegde feiten, de beschikking gedeeltelijk nietig verklaren en het bedrag van de aan KME opgelegde geldboete KME verlagen en

de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.

Of, subsidiair, wanneer het stadium van de procedure dit niet toelaat,

het arrest (met inbegrip van de veroordeling door het Gerecht van eerste aanleg van KME tot betaling van de kosten) vernietigen, en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun eerste middel betwisten rekwiranten de vaststelling van het Gerecht dat de Commissie afdoende heeft aangetoond dat de afspraken over „uitgegloeid koper op rol” een weerslag op de relevante markt hebben gehad en dat deze factor derhalve bij het basisbedrag van de geldboete in aanmerking had moeten worden genomen. Met deze vaststelling en de afwijzing van het eerste middel van het beroep van KME, heeft het Gerecht het gemeenschapsrecht geschonden en een onlogische en ontoereikende motivering gegeven. Verder heeft het Gerecht een kennelijk vertekend beeld gegeven van de aan hem voorgelegde feiten en bewijsstukken, door zich aan te sluiten bij de constatering van de Commissie dat de door KME voorgelegde economische bewijsstukken niet aantoonden dat de schending, in haar geheel, geen enkele weerslag had op de markt.

Met hun tweede middel betwisten rekwiranten dat het Gerecht heeft goedgevonden dat de Commissie — ter bepaling van de omvang van de door de inbreuk getroffen markt met het oog op de vraag of bij de vaststelling van de geldboete van KME is voldaan aan de voorwaarde met betrekking tot de zwaarte van de inbreuk — heeft verwezen naar een marktwaarde die ten onrechte de inkomsten omvatte van verkopen in een afzonderlijke, stroomopwaarts ten opzichte van de „gekartelleerde” markt gelegen markt, niettegenstaande het feit dat de kartelleden niet verticaal waren geïntegreerd in die stroomopwaarts gelegen markt. Met dit betoog, en de afwijzing van het tweede middel van het beroep van KME, heeft het Gerecht het gemeenschapsrecht geschonden en een ontoereikende motivering verstrekt.

Met hun derde middel betwisten rekwiranten de afwijzing door het Gerecht van het derde middel van het beroep, volgens hetwelk de Commissie de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 1998 onjuist heeft toegepast en de beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling heeft geschonden, door het basisbedrag van de geldboete van KME met het maximale percentage te verhogen wegens de duur. Volgens rekwiranten heeft het Gerecht het gemeenschapsrecht geschonden en een onduidelijke, onlogische en ontoereikende motivering verstrekt door het betrokken onderdeel van de beschikking te bevestigen.

Met hun vierde middel betogen rekwiranten dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door het vierde onderdeel van het vierde middel van het beroep af te wijzen en het desbetreffende deel van de beschikking, waarin de Commissie weigerde om aan KME een verlaging van de geldboete te verlenen wegens haar medewerking buiten de werkingssfeer van de Leniency Notice 1996 (clementieregeling van 1996), hetgeen zowel in strijd was met de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 1998 als met de beginselen van billijkheid en gelijke behandeling, te bevestigen.

Met hun vijfde en laatste middel betogen rekwiranten dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden, alsmede het fundamentele recht van rekwirantes op een volledige en daadwerkelijke rechterlijke toetsing, door de argumenten van KME niet grondig en nauwkeurig te onderzoeken, en op vooringenomen wijze de discretionaire bevoegdheid van de Commissie te eerbiedigen.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 16 juli 2009 — Olivier Martinez, Robert Martinez/Société MGN Ltd.

(Zaak C-278/09)

2009/C 220/56

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de grande instance de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Olivier Martinez, Robert Martinez

Verwerende partij: Société MGN Limited

Prejudiciële vraag

1)

Moeten de artikelen 2 en 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), aldus worden uitgelegd dat zij de rechter van een lidstaat bevoegdheid verlenen om te oordelen over een vordering wegens aantasting van de persoonlijkheidsrechten die kan zijn veroorzaakt door de plaatsing van inlichtingen en/of foto’s op een internetsite waarvan de redactie in een andere lidstaat wordt gevoerd door een onderneming die in die lidstaat — of in een andere lidstaat, die zich in ieder geval van de eerste onderscheidt — is gevestigd:

op de enkele voorwaarde dat deze internetsite vanuit de eerste staat kan worden geraadpleegd, of

enkel wanneer er tussen het schadetoebrengend feit en het grondgebied van de eerste staat een voldoende, wezenlijk en relevant aanknopingspunt bestaat en, in dat tweede geval, dit aanknopingspunt kan resulteren uit:

de omvang van de verbindingen met de litigieuze pagina vanuit de eerste lidstaat, gemeten in absolute waarde of in verhouding tot het totale aantal verbindingen met die pagina,

de verblijfplaats of de nationaliteit van de persoon die een schending van zijn persoonlijkheidsrechten inroept of van de belanghebbenden in het algemeen,

de taal waarin de litigieuze informatie is verspreid of elke andere factor die aantoont dat de redacteur van de site zich specifiek wilde richten tot het publiek van de eerste staat,

de plaats waar de geschetste feiten zich hebben voorgedaan en/of de foto’s zijn genomen die mogelijk online zijn geplaatst,

andere criteria?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/30


Beroep ingesteld op 27 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-294/09)

2009/C 220/57

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun, A.-A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vaststellen dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), althans door deze bepalingen niet mee te delen aan de Commissie, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 29 juni 2008 verstreken.


(1)  PB L 157, blz. 87.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/30


Beschikking van de president van het Hof van 26 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-213/08) (1)

2009/C 220/58

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/30


Beschikking van de president van het Hof van 14 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-435/08) (1)

2009/C 220/59

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 301 van 22.11.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/31


Beschikking van de president van het Hof van 17 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-459/08) (1)

2009/C 220/60

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/31


Beschikking van de president van het Hof van 5 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-500/08) (1)

2009/C 220/61

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/31


Beschikking van de president van het Hof van 26 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-503/08) (1)

2009/C 220/62

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/31


Beschikking van de president van het Hof van 18 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — KLG Europe Eersel BV/Reedereikontor Adolf Zeuner GmbH

(Zaak C-534/08) (1)

2009/C 220/63

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/31


Beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-10/09) (1)

2009/C 220/64

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/31


Beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-11/09) (1)

2009/C 220/65

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


Gerecht van eerste aanleg

12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/32


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 2009 — CPEM/Commissie

(Zaak T-106/08) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Debetnota - Niet voor beroep vatbare handeling - Bevestigende handeling - Niet-ontvankelijkheid - Beroep tot schadevergoeding - Kennelijk ongegrond beroep”)

2009/C 220/66

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre de promotion de l’emploi par la micro-entreprise (CPEM) (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Bonnefoi, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van debetnota nr. 3240912189 van 17 december 2007 met betrekking tot beschikking C(2007) 4645 van de Commissie van 4 oktober 2007, waarbij bijstand van het Europees Sociaal Fonds (ESF) die bij beschikking C(1999) 2645 van 17 augustus 1999 was verleend, is ingetrokken

Dictum

1)

Het verzoek tot nietigverklaring wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het verzoek tot schadevergoeding wordt kennelijk ongegrond verklaard.

3)

Het Centre de promotion de l’emploi par la micro-entreprise (CPEM) zal de kosten dragen, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/32


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mologen/BHIM (dSLIM)

(Zaak T-504/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Intrekking van inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing)

2009/C 220/67

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mologen AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Klages, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2008 in zaak R 1077/2007-4 betreffende een aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapswoordmerk „dSLIM”

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De verzoekende partij wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/32


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Thoss/Rekenkamer

(Zaak T-545/08) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Tardiviteit - Ontbreken van verschoonbare dwaling - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2009/C 220/68

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Thérèse Nicole Thoss (Dommeldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Goergen, advocaat)

Verwerende partij: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Kennedy en J.-M. Stenier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de beslissing van 20 maart 2006 van de Rekenkamer, waarbij is geweigerd verzoekster, weduwe van een voormalig lid van de Rekenkamer, een overlevingspensioen toe te kennen op grond dat de voorwaarde dat het huwelijk op het moment van overlijden vijf jaar moet hebben geduurd niet vervuld is (zaak ingeschreven onder nr. F-46/08 en door het Gerecht voor Ambtenarenzaken verwezen).

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk-niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Thérèse Nicole Thoss wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008 (voorheen zaak F-46/08).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/33


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 13 juli 2009 — Sniace/Commissie

(Zaak T-238/09 R)

(„Kort geding - Staatssteun - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Niet-inachtneming van vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 220/69

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sniace, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: F. J. Moncholí Fernández, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Urraca Caviedes, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking C (2009) 1479 def. van de Commissie van 10 maart 2009 betreffende maatregel C 5/2000 (ex NN 118/1997) die door Spanje ten gunste van Sniace SA, gevestigd te Torrelavega, Cantabrië, is uitgevoerd, en tot wijziging van beschikking 1999/395/EG van 28 oktober 1998

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/33


Beroep ingesteld op 17 juni 2009 — Commissie/Edificios Inteco

(Zaak T-235/09)

2009/C 220/70

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: G. Valero Jordana, gemachtigde)

Verwerende partij: Edificios Inteco, SL (Valladolid, Spanje)

Conclusies

verweerster veroordelen tot terugbetaling aan verzoekster van een bedrag van 157 238,07 EUR, vermeerderd met de tot 1 juni 2009 verschuldigde interesten ten belope van 81 686,22 EUR en met interesten ten belope van 21,73796 EUR per dag vertraging vanaf 2 juni 2009 tot de datum waarop de schuld volledig is terugbetaald.

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Commissie vordert gedeeltelijke terugbetaling van de bedragen die aan Edificios Inteco, S.L. zijn voorgeschoten in het kader van een overeenkomst betreffende het project „Energy — Comfort 2000 Phase I”, die betrekking had op de bouw van een commercieel centrum in de stad Valladolid (Spanje) en die werd opgezegd door de Commissie.

Ter ondersteuning van haar vordering betoogt verzoekster dat verweerster haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/33


Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — AECOPS/Commissie

(Zaak T-256/09)

2009/C 220/71

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Associação de Empresas de Construção, Obras Públicas e Serviços (Aecops) (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: J. L. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking van 21 juni 2005 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende dossier 89 0771 P1, waarbij met een bedrag van 48 504 201 ESC wordt verminderd de bijstand die verzoekster was toegekend bij beschikking C(89)0570 van 22 maart 1989 en terugbetaling van een bedrag van 53 310 198 ESC wordt gelast;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van het recht om vooraf te worden gehoord: Verzoekster is niet in de gelegenheid gesteld, vóór de vaststelling van een definitieve beschikking tot vermindering van de financiële bijstand haar opmerkingen kenbaar te maken. Daardoor is een wezenlijk vormvoorschrift niet in acht genomen en moet de bestreden beschikking derhalve worden vernietigd.

Schending van het beginsel van rechtszekerheid wegens verjaring. Excessieve termijn voor de vaststelling van een beschikking.

Schending van de motiveringsplicht. In de bestreden beschikking wordt niet (niet eens beknopt) uiteengezet om welke redenen de bijstand is verminderd.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/34


Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — AECOPS/Commissie

(Zaak T-257/09)

2009/C 220/72

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Associação de Empresas de Construção, Obras Públicas e Serviços (Aecops) (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: J. L. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking van 22 juni 2005 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende dossier 89 0771 P3, waarbij met een bedrag van 426 070 ESC wordt verminderd de bijstand die verzoekster was toegekend bij beschikking C(89)0570 van 22 maart 1989 en terugbetaling van een bedrag van 1 591 128 ESC wordt gelast;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van het recht om vooraf te worden gehoord: Verzoekster is niet in de gelegenheid gesteld, vóór de vaststelling van een definitieve beschikking tot vermindering van de financiële bijstand haar opmerkingen kenbaar te maken. Daardoor is een wezenlijk vormvoorschrift niet in acht genomen en moet de bestreden beschikking derhalve worden vernietigd.

Schending van het beginsel van rechtszekerheid wegens verjaring. Excessieve termijn voor de vaststelling van een beschikking.

Schending van de motiveringsplicht. In de bestreden beschikking wordt niet (niet eens beknopt) uiteengezet om welke redenen de bijstand is verminderd.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/34


Beroep ingesteld op 7 juli 2009 — Commissie/Arci Nuova Associazione Comitato di Cagliari en Gessa

(Zaak T-259/09)

2009/C 220/73

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Moretto, advocaat, A. M. Rouchaud-Joët en N. Bambara, gemachtigden)

Verwerende partijen: Arci Nuova Associazione Comitato di Cagliari (Cagliari, Italië), Alberto Gessa (Cagliari, Italië)

Conclusies

Veroordeling van Arci Nuova Associazione Comitato di Cagliari en Alberto Gessa, elk voor zich en hoofdelijk, tot terugbetaling van 15 675 EUR als verschuldigde hoofdsom, vermeerderd met een vertragingsrente van 7,32 % vanaf 20 mei 2007 tot de volledige terugbetaling van het verschuldigde bedrag;

Verwijzing van Arci Nuova Associazione Comitato di Cagliari en Alberto Gessa, elk voor zich en hoofdelijk, in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep beoogt veroordeling van bovengenoemde vereniging, alsook hoofdelijk haar voorzitter, tot betaling van een bedrag gelijk aan het door verzoekster betaalde voorschot voor de uitvoering van de actie „NGO-2003-204-Cagliari-ARCI-l’Europa dei Migranti”. Deze actie omvat een aantal activiteiten op het gebied van de informatieverstrekking en documentatie, in de talen van de verschillende herkomstlanden, over de Europese instellingen, het besluitvormingsproces, de fasen van de opbouw en uitbreiding van Europa, een en ander gericht op bevordering van de integratie van migranten.

De overeenkomst bevatte de verplichting om binnen een bepaalde termijn het eindverslag betreffende de uitvoering van deze actie, de eindafrekening van de werkelijk gemaakte toelaatbare kosten, en het volledig overzicht van de ontvangsten en uitgaven betreffende deze actie over te leggen.

Daar deze verplichting niet is nagekomen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/35


Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2009 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 mei 2009 in zaak F-27/08, Simões Dos Santos/BHIM

(Zaak T-260/09 P)

2009/C 220/74

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: I. de Medrano Caballero, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat)

Andere partij in de procedure: Manuel Simões Dos Santos (Madrid, Spanje)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-27/08, met inbegrip van de vorderingen tot schadevergoeding;

toewijzing van de vorderingen die rekwirant in eerste aanleg heeft ingediend, namelijk het beroep ongegrond verklaren;

verwijzing van verweerder in de kosten van deze procedure en in die voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening vordert het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 mei 2009 in de zaak Simões Dos Santos/BHIM, F-27/08, waarin dat Gerecht besluit PERS-01-07 en de brief van 15 juni 2007 van het BHIM nietig heeft verklaard, voor zover deze de vaststelling impliceren dat de meritepunten die Simões Dos Santos na zijn bevordering had overgehouden, waren verdwenen.

Tot staving van de hogere voorziening voert het BHIM drie middelen aan, ontleend aan:

een verkeerde rechtsopvatting, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken in strijd met de rechtspraak betreffende de voorwaarden voor de retroactieve toepassing van een besluit en het beginsel van gewettigd vertrouwen heeft vastgesteld, dat het BHIM het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van non-retroactiviteit had geschonden;

een verkeerde rechtsopvatting, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat het BHIM artikel 233 EG en het beginsel van het gezag van gewijsde voortvloeiende uit het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 februari 2007 in zaak T-435/04, Simões Dos Santos/BHIM, had geschonden, terwijl de door het BHIM getroffen maatregelen voor de uitvoering van dat arrest de enige toegestane maatregelen zijn, omdat anders het beginsel van non-discriminatie wordt geschonden;

onwettigheid van de toekenning door het Gerecht voor ambtenarenzaken van een vergoeding voor de zogenoemde immateriële schade, daar het BHIM geen fout heeft gemaakt en het Gerecht voor ambtenarenzaken ultra petita heeft geoordeeld.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/35


Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 april 2009 in de gevoegde zaken F-5/05, Violetti e.a./Commissie, en F-7/05, Schmit/Commissie

(Zaak T-261/09 P)

2009/C 220/75

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en J.-P. Keppenne, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Antonello Violetti (Cittiglio, Italië), Nadine Schmit (Ispra, Italië), Raad van de Europese Unie, Anna Bassi Perucchini (Reno di Leggiuno, Italië), Marco Basso (Varano Borghi, Italië), Ernesto Brognieri (Barasso, Italië), Sergio Brusorio (Sesto Calende, Italië), Natale Cao (Ispra), Renato Cazzaniga (Ispra), Elvidio Flammini (Varèse, Italië), Luigi Magistri (Ispra), Reginella Molinari Canale (Ispra), Giuseppe Morelli (Besozzo, Italië), Nadia Valentini (Varèse) en Giuseppe Zara (Ispra)

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 28 april 2009 in de gevoegde zaken Violetti e.a./Commissie, F-5/05 en F-7/05, vernietigen, voor zover daarbij is geoordeeld dat de beroepen tot nietigverklaring van het besluit van het OLAF om informatie te verstrekken aan de Italiaanse autoriteiten, ontvankelijk waren;

zelf uitspraak doen over de onderhavige zaken en verzoekers’ beroepen tot nietigverklaring niet-ontvankelijk verklaren;

verzoekers in eerste aanleg verwijzen in de kosten van het geding, daaronder begrepen die van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening verzoekt de Commissie om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 april 2009 in de gevoegde zaken Violetti e.a./Commissie, F-5/05 en F-7/05, waarbij dat Gerecht nietig heeft verklaard het besluit van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) om informatie over verzoekers in eerste aanleg aan de Italiaanse rechtelijke autoriteiten te verstrekken en de Commissie is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 3 000 EUR aan elke verzoeker.

Tot staving van de hogere voorziening voert de Commissie één middel aan, ontleend aan schending van artikel 90bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken het gemeenschapsrecht heeft geschonden en motiveringsfouten heeft gemaakt, door zich niet te houden aan de vaste rechtspraak dat voorbereidende handelingen zoals de instelling van een onderzoek van het OLAF, het eindrapport van het OLAF en de inleiding van een tuchtprocedure, geen bezwarende handelingen zijn. Volgens de Commissie kan die rechtspraak worden toegepast op artikel 90bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen betreffende de mogelijkheid om een klacht in te dienen tegen de handelingen van het OLAF.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/36


Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — Tecnoprocess Srl/Commissie en Delegatie van de Europese Commissie in Marokko

(Zaak T-264/09)

2009/C 220/76

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Tecnoprocess Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: A. Majoli, advocaat)

Verwerende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Delegatie van de Europese Commissie in Marokko

Conclusies

Vaststelling krachtens artikel 232 EG van de nalatigheid van de EU-delegatie te Rabat en de Europese Commissie.

Verklaring op grond van artikel 288 van het Verdrag dat de delegatie en de Commissie ten opzichte van verzoekster niet-contractueel aansprakelijk zijn, en veroordeling van de verwerende partijen, elk voor zich en hoofdelijk, tot vergoeding van de schade aan verzoekster van 1 000 000 (zegge een miljoen) EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige procedure opereert in verschillende segmenten van de industriële markt. Sinds 2002 opereert Tecnoprocess op de markt van de door de Directie EuropeAid beheerde aanbestedingsprocedures voor projecten ter verstrekking van externe steun door de Commissie aan ontwikkelingslanden, welke steun wordt gefinancierd uit de begroting van de EU of het Europees ontwikkelingsfonds. Met het onderhavige beroep wenst zij ter toetsing aan het Gerecht voor te leggen de gedragingen van de verwerende partijen bij de uitvoering van de volgende contracten:

EuropeAid contract 1144205/D/S/MA (marché 14/2003/meda/b7 — 4100/ib/96/0587) — RISTORAZIONE

EuropeAid contract 114194/D/S/MA (marché 15/2003/meda/b7 — 4100/ib/96/0587) — FREDDO;

EuropeAid contract 114194/D/S/MA (marché 16/2003/meda/b7 — 4100/ib/96/0587) — FREDDO; en

EuropeAid contract 12088/D/S/MA — Centre Assistance Technique des Industriels des Equipements pour véhicules (Cetiev) Lots 3 en 6.

De eerste drie contracten, gesloten in het kader van het MEDA 1 programma, betroffen de levering van apparatuur en toebehoren voor de restauratie- en kantinedienst van het Office de la Formation professionnelle et de la Promotion du Travail (OFPPT) te Rabat.

Bij de uitvoering van deze contracten heeft het OFPPT geweigerd, de ontvangstbewijzen voor de goederen te tekenen, terwijl het wel van de door verzoekster naar behoren geleverde producten gebruik maakte.

Vergelijkbare problemen hebben zich voorgedaan met betrekking tot het vierde contract, gesloten in het kader van het MEDA 2 programma, voor de levering van zeer gespecialiseerde apparatuur voor het uitvoeren van tests op filters in auto’s.

Volgens verzoekster is de nalatigheid van de verwerende partijen, die erin bestaat dat zij geen voor verzoeksters belangen bevredigende oplossing hebben weten te bereiken voor de ernstige tekortkomingen bij de nakoming van deze contracten, van dien aard dat deze de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt.

Zij beroept zich in dit verband op schending van artikel 56 van het financieel reglement, het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het recht op privacy.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/36


Beroep ingesteld op 13 juli 2009 — PVS/BHIM — MeDiTA Medizinischer Kurierdienst (medidata)

(Zaak T-270/09)

2009/C 220/77

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PVS — Privatärztliche Verrechnungsstelle Rhein-Ruhr GmbH (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Lindenberg, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: MeDiTA Medizinische Kurierdienst- u. Handelsg. mbH (Düsseldorf, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 14 mei 2009 in zaak R 1724/2007-4 vernietigen en de oppositie afwijzen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure;

verweerder zonder mondelinge behandeling bij verstek te veroordelen, voor zover niet tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift is geantwoord.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „medidata” in de kleuren blauw, grijs en wit voor diensten van de klassen 35, 36, 41, 42 en 44 (aanvraagnr. 4 495 842)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: MeDiTa Medizinische Kurierdienst- u. Handelsg. mbH

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „MeDiTa” voor diensten van de klassen 35 en 39, waarbij de waarbij de oppositie is gericht tegen de inschrijving voor klasse 35

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/37


Beroep ingesteld op 14 juli 2009 — Sobieski zu Schwarzenberg/BHIM — British-American Tobacco Polska (Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg)

(Zaak T-271/09)

2009/C 220/78

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Fitzner en U. Fitzner, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: British-American Tobacco Polska SA (Augustów, Polen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 13 mei 2009 in zaak R 771/2008-4 vernietigen;

de beslissing van de oppositieafdeling van 14 maart 2008 vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg” voor waren van de klassen 33 en 34 — aanvraag nr. 4 583 761)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: British-American Tobacco Polska SA

Oppositiemerk of -teken: het Poolse woordmerk „JAN III SOBIESKI” voor waren van klasse 34 (inschrijving nr. 110 327) en het Poolse woordbeeldmerk „JAN III SOBIESKI” voor waren van de klassen 3, 30, 32 en 33 (inschrijving nr. 160 417), waarbij de oppositie tegen de aanvragen voor de klassen 33 en 34 is gericht

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 60 van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) juncto artikel 8 van verordening (EG) nr. 2869/95 (2) en van artikel 60 juncto artikel 81 van verordening nr. 207/2009


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie van 13 december 1995 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB L 303, blz. 33).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/37


Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Pineapple Trademarks/BHIM — Dalmau Salmons (KUSTOM)

(Zaak T-272/09)

2009/C 220/79

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pineapple Trademarks Pty Ltd (Burleigh Heads, Australië) (vertegenwoordiger: N. Saunders, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Angel Custodio Dalmau Salmons (Barcelona, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 maart 2009 in zaak R 383/2008-1 en terugwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag naar het BHIM voor verdere afdoening; en

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „KUSTOM” voor waren van de klassen 18, 25 en 28

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „CUSTO” voor waren van de klassen 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle betrokken waren

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat; schending van de rechten van verdediging van verzoekster doordat verzoekster haar standpunt niet heeft kunnen bepalen over de bevindingen van de kamer van beroep betreffende de auditieve en begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken en doordat deze bevindingen niet zijn onderbouwd met pertinente bewijselementen.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/38


Beroep ingesteld op 14 juli 2009 — Deutsche Bahn/BHIM — DSB (IC4)

(Zaak T-274/09)

2009/C 220/80

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Bahn AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Haag, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DSB (Kopenhagen, Denemarken)

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 30 april 2009 en van de beslissing van de oppositieafdeling van 26 juli 2007,

verwijzing van het Bureau verwijzen in alle kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de oppositie- en de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: DSB

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „IC4” voor waren van klasse 39 (aanvraag nr. 4 255 411)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „ICE” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 11, 12, 19, 37, 38, 39, 41 en 42 (gemeenschapsmerk nr. 170 605) en Duits beeldmerk „IC” voor diensten van de klassen 39 en 42 (nr. 1 009 258)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/38


Beroep ingesteld op 16 juli 2009 — Sepracor Pharmaceuticals (Ierland)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-275/09)

2009/C 220/81

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sepracor Pharmaceuticals (Ierland) Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: I. Dodds-Smith, Solicitor, D. Anderson, QC en J. Stratford, Barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster nietigverklaring krachtens artikel 230 EG van de beschikking waarbij de Commissie, onder bevestiging van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA), vergunning heeft verleend voor het op de markt brengen van verzoeksters product „Lunivia”, doch van mening was dat de „eszopiclone” die het bevatte geen nieuwe werkzame stof was volgens artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 726/2004. (1)

Verzoekster voert ter onderbouwing van haar beroep twee middelen aan.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat verweerster niet de juiste wettelijke criteria heeft toegepast om te bepalen of sprake is van een nieuwe werkzame stof, zulks in strijd met de wettelijke regeling, en met name met artikel 10, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/83 (2) en rubriek III van deel II van bijlage I bij deze richtlijn, alsmede de toepasselijke richtsnoeren, zoals de Mededeling aan aanvragers van vergunningen, inzonderheid de delen 2A en 3 hiervan. Verzoekster betoogt voorts dat de benadering van verweerster in de bestreden beschikking met betrekking tot de voorwaarde voor kwalificatie als een nieuwe werkzame stof, afbreuk doet aan het voorwerp en de doelstelling van de regelgeving, die niet berust op begrippen als „meerwaarde” of relatieve werkzaamheid, maar op absolute kwaliteits- veiligheids- en werkzaamheidsnormen.

In de tweede plaats betoogt verzoekster dat verweerster haar wezenlijke procedurerechten heeft geschonden, aangezien het EMEA kennis heeft genomen van en rekening heeft gehouden met opmerkingen van een derde partij, zonder verzoekster daarvan in kennis te stellen of haar in staat te stellen hierop te reageren.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/39


Beroep ingesteld op 17 juli 2009 — Verband Deutscher Prädikats- und Qualitätsweingüter/BHIM (GG)

(Zaak T-278/09)

2009/C 220/82

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Verband Deutscher Präditkats- und Qualitätsweingüter eV (Gau-Algesheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Schindler, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 30 april 2009 in zaak R 1568/2008-1 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GG” voor waren van klasse 33 (aanvraagnr. 6 388 284)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag tot inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 75, omdat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd, en van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien het aangevraagde merk het vereiste onderscheidend vermogen heeft en het niet vrij beschikbaar hoeft te blijven.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/39


Beroep ingesteld op 9 juli 2009 — Antonino Aiello/BHIM — Cantoni ITC (100 % Capri)

(Zaak T-279/09)

2009/C 220/83

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Antonino Aiello (Vico Equense, Italië) (vertegenwoordigers: M. Coccia, advocaat, L. Pardo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cantoni ITC SpA (Milaan, Italië)

Conclusies

Vernietigen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 april 2009, meegedeeld per telefax van 14 mei 2009, in procedure R 114882008-1 tussen Antonino Aiello en Cantoni ITC SpA en, in plaats van deze beslissing, af te wijzen oppositie B 856 163 tegen inschrijving van het merk „100 % CAPRI” voor waren van de klassen 3, 18 en 25 (nr. 003563848);

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Antonino Aiello

Betrokken gemeenschapsmerk: Beeldmerk dat het cijfer-woordelement „100 % CAPRI” bevat (inschrijvingsaanvraag nr. 3 563 848) voor waren van de klassen 3, 18 en 25.

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: CANTONI LTC SpA.

Oppositiemerk of -teken: Gemeenschapsbeeldmerk (inschrijvingsaanvraag nr. 2 689 891) en nationaal beeldmerk dat woordelement „CAPRI” bevat voor waren van de klassen 3, 18 en 25.

Beslissing van de oppositieafdeling: Toewijzing van de oppositie en afwijzing van de inschrijvingsaanvraag voor alle waren waarop de betwisting betrekking heeft.

Beslissing van de kamer van beroep: Verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk en van de artikelen 50, lid 1, 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk (vervangen door verordening nr. 207/2009).


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/40


Beroep ingesteld op 17 juli 2009 — Fédération Internationale des Logis/BHIM (Weergave van groen vierkant)

(Zaak T-282/09)

2009/C 220/84

Taal waarin het verzoekschrift is ingediend: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Fédération Internationale des Logis (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: B. Brisset, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 22 april 2009 in zaak R 1511/2008-1 vernietigen en de inschrijving van het aangevraagde merk toestaan;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat groen vierkant weergeeft, voor waren en diensten van de klassen 3, 18, 24, 43 en 44 — aanvraag nr. 6 468 789

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag tot inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien de weergave van een vierkant met bolstaande zijden in een bijzondere en specifieke groene kleur onderscheidend vermogen heeft met betrekking tot de waren en diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, voor zover die aspecten het merk een bijzonder uiterlijk verlenen voor die waren en diensten


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/40


Beroep ingesteld op 17 juli 2009 — CEVA/Commissie

(Zaak T-285/09)

2009/C 220/85

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre d’Étude et de Valorisation des Algues SA (hierna: „CEVA”) (Pleubian, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-M. Peyrical, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Enerzijds, vaststellen dat de executoriale titels die voortvloeiden uit de vier debetnota’s nr. 3230901933, nr. 3230901935, nr. 3230901936 en nr. 3230901937 van de Europese Commissie van 11 mei 2009, niet waren gemotiveerd;

anderzijds, het risico vaststellen van ongerechtvaardigde verrijking van de Commissie in geval van terugbetaling door CEVA van het bedrag van 173 435 EUR vermeerderd met moratoire interesten;

bijgevolg, de executoriale titels die voortvloeiden uit de vier debetnota’s nr. 3230901933, nr. 3230901935, nr. 3230901936 en nr. 3230901937 van 11 mei 2009 nietig verklaren;

ten slotte, vaststellen dat de Commissie de contractuele bepalingen van overeenkomst nr. Q5RS-2000-31334, genaamd SEAPURA, niet is nagekomen;

met name de niet-nakoming vaststellen van de bepalingen van artikel 22 5° § 3 van bijlage II en artikel 3.5 van bijlage II bij overeenkomst nr. Q5RS-2000-31334;

bijgevolg, de executoriale titels die voortvloeiden uit de vier debetnota’s nr. 3230901933, nr. 3230901935, nr. 3230901936 en nr. 3230901937 van 11 mei 2009 nietig verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoeker de nietigverklaring van de executoriale titels waarmee de Commissie heeft verzocht om terugbetaling van alle voorschotten die aan verzoeker waren uitbetaald in het kader van de overeenkomst SEAPURA nr. Q5RS-2000-31334 betreffende een project op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

gebrekkige motivering, voor zover de Commissie zich heeft gebaseerd op een gestelde schending van de contractuele verplichtingen door verzoeker zonder de redenen, feitelijk en rechtens, aan te geven die deze stelling onderbouwen;

schending van het verbod van ongerechtvaardigde verrijking, aangezien volledige terugbetaling van het door de Commissie gevorderde bedrag tot gevolg zou hebben dat deze ongerechtvaardigd zou worden verrijkt, voor zover zij beschikking zou krijgen over door verzoeker verrichte werken en studies, zonder voor de realisering hiervan te hebben betaald;

niet-uitoefening door de Commissie van haar controlebevoegdheid tijdens de uitvoering van de overeenkomst.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/41


Beroep ingesteld op 22 juli 2009 — Intel/Commissie

(Zaak T-286/09)

2009/C 220/86

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intel Corp. (Wilmington, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: N. Green, I. Forrester, QC, M. Hoskins, K. Bacon, S. Singla, Barristers, A. Parr en R. MacKenzie, Solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking C(2009) 3726 def. van de Commissie van 13 mei 2009 in zaak COMP/C-3/37.990 — Intel geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

subsidiair, de opgelegde geldboete intrekken of aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster krachtens artikel 230 EG nietigverklaring van beschikking C(2009) 3726 def. van de Commissie van 13 mei 2009 in zaak COMP/C-3/37.990 — Intel, houdende vaststelling dat zij vanaf oktober 2002 tot en met december 2007 één enkele en voortdurende inbreuk heeft gemaakt op artikel 82 EG en artikel 54 van de EER-overeenkomst, door een strategie uit te voeren die erop was gericht concurrenten uit te sluiten van de markt van x86 Central Processing Units (CPU’s). Verder vordert verzoekster intrekking of verlaging van de aan haar opgelegde geldboete.

Verzoekster voert ter onderbouwing van haar beroep de volgende middelen aan:

In de eerste plaats betoogt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

(a)

vast te stellen dat de voorwaardelijke kortingen die Intel aan haar klanten heeft verleend op zichzelf misbruik opleverden, vanwege het feit dat zij voorwaardelijk waren, zonder aan te tonen dat zij de mededinging daadwerkelijk konden uitsluiten;

(b)

zich te baseren op een vorm van uitsluitingsgedrag, genaamd „naked restrictions”, en geen onderzoek in te stellen naar de uitsluiting (of de mogelijkheid of waarschijnlijkheid van uitsluiting) in verband daarmee;

(c)

niet te onderzoeken of Intels kortingsovereenkomsten met haar klanten werden uitgevoerd op het grondgebied van de Europese Gemeenschap en/of, onmiddellijke, wezenlijke, rechtstreekse en voorzienbare gevolgen hadden binnen de Europese Gemeenschap.

In de tweede plaats betoogt verzoekster dat het onderzoek van het bewijsmateriaal door de Commissie niet aan de vereiste bewijsmaatstaven voldoet. Zo heeft de Commissie niet bewezen dat Intels kortingsovereenkomsten afhingen van de vraag of haar klanten (bijna) alle x86 CPU’s die zij nodig hadden kochten van Intel. Verder heeft de Commissie, om te bepalen of de kortingen van Intel de mededinging konden beperken, het criterium gehanteerd van de „as efficient competitor” („even efficiënte concurrent”) („AEC”), doch talrijke fouten gemaakt bij het onderzoek en de beoordeling van het bewijsmateriaal dat verband houdt met de toepassing van dat criterium. Evenmin heeft de Commissie andere categorieën van bewijsmateriaal behandeld die relevant kunnen zijn voor de gevolgen van de kortingen van Intel. Inzonderheid heeft de Commissie verzuimd:

(a)

het bewijsmateriaal te behandelen dat aantoont dat tijdens de periode van de gestelde inbreuk een van Intels concurrenten zijn marktaandeel en winstgevendheid wezenlijk heeft vergroot, doch dat diens gebrek aan succes in bepaalde marktsegmenten en/of bij bepaalde original equipment manufacturers (ondernemingen die onder hun eigen merk door anderen vervaardigde producten verkopen) („OEM’s”), het resultaat was van zijn eigen tekortkomingen;

(b)

een causaal verband aan te tonen tussen wat zij beoordeelt als voorwaardelijke kortingen, en de besluiten van de klanten van Intel om niet bij die concurrent te kopen;

(c)

de bewijzen voor de gevolgen van Intels kortingen voor de consumenten te onderzoeken.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie niet heeft bewezen dat Intel een langetermijnstrategie heeft ontwikkeld om concurrenten uit te sluiten. Een dergelijke stelling wordt niet door het bewijsmateriaal gestaafd en is onmogelijk te verenigen met de fragmentarische aard van de door de Commissie aangevoerde beweringen (met betrekking tot zowel de betrokken producten als het tijdvak) ten aanzien van elke individuele Intel-klant.

Verzoekster betoogt voorts dat de beschikking geheel of gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, op grond dat de Commissie tijdens de administratieve procedure wezenlijke vormvoorschriften niet heeft nageleefd, waardoor Intels rechten van verdediging daadwerkelijk zijn geschonden. Inzonderheid heeft de Commissie verzuimd:

(a)

Intel een hoorzitting toe te staan met betrekking tot de aanvullende mededeling van punten van bezwaar en de uiteenzetting van de feiten, ondanks dat hierin geheel nieuwe stellingen werden aangevoerd en werd verwezen naar nieuw bewijsmateriaal dat een belangrijke rol speelt in de bestreden beschikking;

(b)

op een daartoe strekkend verzoek van verzoekster bepaalde interne documenten van de concurrent over te leggen voor het dossier van de zaak, ondanks dat deze documenten volgens verzoekster:

(i)

direct relevant waren voor de beschuldigingen van de Commissie aan het adres van Intel,

(ii)

potentieel ontlastend waren voor Intel en

(iii)

door Intel zorgvuldig waren aangewezen;

(c)

een passend verslag op te stellen van haar ontmoeting met een hoofdgetuige van een van Intels klanten, die hoogstwaarschijnlijk ontlastend bewijs heeft verstrekt.

Voorts betwist verzoekster krachtens artikel 229 EG — om drie hoofdredenen — de hoogte van de haar opgelegde geldboete.

Ten eerste stelt zij dat de geldboete van 1 060 000 000 EUR (de hoogste geldboete die de Commissie ooit aan één onderneming heeft opgelegd) duidelijk onevenredig is, aangezien de Commissie geen schade voor consumenten of uitsluiting van concurrenten aantoont.

Ten tweede betoogt verzoekster dat zij niet opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk heeft gemaakt op artikel 82 EG: de AEC-analyse van de Commissie berust op informatie die in het tijdvak waarin zij kortingen aan haar klanten verleende niet bekend kon zijn geweest bij verzoekster.

Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie bij de vaststelling van de geldboete haar de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 niet correct heeft toegepast, en irrelevante of oneigenlijke overwegingen in aanmerking heeft genomen.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/42


Beroep ingesteld op 27 juli 2009 — Carrols/BHIM — Gambettola (Pollo Tropical CHICKEN ON THE GRILL)

(Zaak T-291/09)

2009/C 220/87

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Carrols Corp. (New York) (vertegenwoordiger: I. Temiño Ceniceros, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Giulio Gambettola (Los Realejos, Spanje)

Conclusies

het onderhavige beroep en de bijlagen daarbij ontvankelijk verklaren;

de beslissing van de kamer van beroep vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de nietigheidsgronden van artikel 52, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk dat het woordelement „Pollo Tropical CHICKEN ON THE GRILL” bevat (aanvraagnr. 002938801) voor waren en diensten van de klassen 25, 41 en 43

Houder van het gemeenschapsmerk: Giulio Gambettola

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekende partij

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: nationaal beeldmerk (nr. 2 201 552) dat het woordelement „Pollo Tropical CHICKEN ON THE GRILL” bevat en nationaal woordmerk „POLLO TROPICAL” (nr. 2 201 543), voor diensten van klasse 41 („restaurants”)

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste uitlegging van de artikelen 52, lid 1, sub b, en 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 juli 2009 — Mepos Electronics/BHIM (MEPOS)

(Zaak T-297/08) (1)

2009/C 220/88

Procestaal: Engels

De president van de Achtste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken

12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/43


Beroep ingesteld op 2 juli 2009 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-65/09)

2009/C 220/89

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om 100 % vergoeding van een aantal ziektekosten te krijgen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het verzoek van 25 november 2002, eventueel en voor zover nodig door op grond van artikel 241 EG in casu geen toepassing te geven aan de bepalingen van artikel 72 van het Statuut, aan de regeling en aan het zogenoemde advies van de medische raad;

nietigverklaring van de nota van 5 augustus 2008;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht van 1 november 2008;

voor zover nodig, nietigverklaring van de nota van 4 maart 2009;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 25 000 EUR, dan wel elk ander bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, ter vergoeding van de schade voortvloeiende uit de besluiten waarvan in casu nietigverklaring wordt gevorderd;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/43


Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Angulo Sanchez/Raad

(Zaak F-67/09)

2009/C 220/90

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nicolas Angulo Sanchez (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten van de verwerende partij houdende afwijzing van verzoekers aanvragen om bijzonder verlof wegens ernstige ziekte van zijn ouders

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de besluiten van de Raad van 8 oktober en 8 december 2008 houdende afwijzing van verzoekers aanvragen om bijzonder verlof wegens zeer ernstige ziekte van zijn ouders;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in de kosten van de procedure.


12.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/43


Beroep ingesteld op 24 juli 2009 — Barbin/Parlement

(Zaak F-68/09)

2009/C 220/91

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Florence Barbin (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het TABG van 10 november 2008 om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AD 12 te bevorderen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AD 12 te bevorderen;

verwijzing van het Parlement in de kosten van de procedure.