ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 82

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
4 april 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 082/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 69 van 21.3.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 082/02

Zaak C-110/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Artikel 28 EG — Begrip maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen — Verbod op het trekken van een aanhangwagen door bromfietsen, motorfietsen, driewielers en vierwielers op grondgebied van lidstaat — Verkeersveiligheid — Markttoegang — Belemmering — Evenredigheid)

2

2009/C 082/03

Zaak C-301/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 februari 2009 — Ierland/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2006/24/EG — Bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met aanbieden van elektronische-communicatiediensten — Keuze van rechtsgrondslag)

2

2009/C 082/04

Zaak C-45/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG — Maritieme veiligheid — Controle van schepen en havenfaciliteiten — Internationale overeenkomsten — Respectieve bevoegdheden van Gemeenschap en lidstaten)

3

2009/C 082/05

Zaak C-138/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van beroep te Antwerpen — België) — Belgische Staat/N.V. Cobelfret (Richtlijn 90/435/EEG — Artikel 4, lid 1 — Rechtstreekse werking — Nationale regeling tot afschaffing van dubbele belasting over uitgekeerde winst — Aftrek van bedrag van ontvangen dividenden van belastbare grondslag van moedermaatschappij alleen voor zover deze belastbare winst heeft geboekt)

3

2009/C 082/06

Zaak C-185/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het House of Lords — Verenigd Koninkrijk) — Allianz SpA, voorheen Riunione Adriatica di Sicurtà SpA, Generali Assicurazioni Generali SpA/West Tankers Inc. (Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken — Verordening nr. (EG) nr. 44/2001 — Werkingssfeer — Bevoegdheid van gerecht van lidstaat om gerechtelijk bevel uit te vaardigen waarbij partij wordt verboden om procedure in te leiden of voort te zetten voor rechterlijke instantie van andere lidstaat, op grond dat deze procedure in strijd is met arbitragebeding — Verdrag van New York)

4

2009/C 082/07

Zaak C-339/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Rechtsanwalt Christopher Seagon, als curator van Frick Teppichboden Supermärkte GmbH/Deko Marty Belgium NV (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Insolventieprocedures — Bevoegde rechter)

4

2009/C 082/08

Zaak C-466/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Düsseldorf — Duitsland) — Dietmar Klarenberg/Ferrotron Technologies GmbH (Sociale politiek — Richtlijn 2001/23/EG — Overgang van ondernemingen — Behoud van rechten van werknemers — Begrip overgang — Overdracht krachtens overeenkomst van een onderdeel van vestiging aan andere onderneming — Als organisatorische eenheid blijven bestaan na overdracht)

5

2009/C 082/09

Zaak C-475/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen (Niet-nakoming — Elektriciteitsbelasting — Richtlijn 2003/96/EG — Artikel 21, lid 5, eerste alinea — Tijdstip waarop elektriciteitsbelasting is verschuldigd)

5

2009/C 082/10

Zaak C-515/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hoge Raad der Nederlanden) — Vereniging Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie/Staatssecretaris van Financiën (Zesde btw-richtlijn — Goederen en diensten die voor onderneming worden bestemd voor verrichten van belastbare handelingen en andere handelingen dan belastbare handelingen — Recht op onmiddellijke en volledige aftrek van ter zake van aanschaf van die goederen en diensten in rekening gebrachte belasting)

6

2009/C 082/11

Zaak C-67/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Margarete Block/Finanzamt Kaufbeuren (Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 56 EG en 58 EG — Successierechten — Nationale regeling in het kader waarvan successierechten, verschuldigd in lidstaat waar eigenaar van goederen bij zijn overlijden woonde, niet kunnen worden verrekend met door erfgenaam in andere lidstaat betaalde successierechten wanneer goederen uit nalatenschap banktegoeden zijn — Dubbele belasting — Beperking — Geen)

6

2009/C 082/12

Zaak C-93/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāta — Republiek Letland) — Schenker SIA/Valsts ieņēmumu dienests (Verzoek om prejudiciële beslissing — Verordening (EG) nr. 1383/2003 — Artikel 11 — Vereenvoudigde procedure voor afstand van goederen voor vernietiging — Voorafgaande vaststelling van bestaan van inbreuk op intellectuele-eigendomsrecht — Administratieve sanctie)

7

2009/C 082/13

Zaak C-224/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/100/EG — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

7

2009/C 082/14

Zaak C-282/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

8

2009/C 082/15

Zaak C-293/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/83/EG — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

8

2009/C 082/16

Zaak C-488/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 november 2008 door Matthias Rath tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 8 september 2008 in zaak T-373/06, Matthias Rath/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

9

2009/C 082/17

Zaak C-489/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 november 2008 door Matthias Rath tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 8 september 2008 in zaak T-374/06, Matthias Rath/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

9

2009/C 082/18

Zaak C-545/08: Beroep ingesteld op 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

10

2009/C 082/19

Zaak C-559/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 februari 2009 door Deepak Rajani (Dear!Net Online) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 26 november 2008 in zaak T-100/06, Deepak Rajani (Dear!Net Online)/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

10

2009/C 082/20

Zaak C-3/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Beroep te Gent (België) op 8 januari 2009 — Erotic Center BVBA tegen Belgische Staat

11

2009/C 082/21

Zaak C-4/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 januari 2009 door Gerasimos Potamianos tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-160/04, Potamianos/Commissie

11

2009/C 082/22

Zaak C-19/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) op 15 januari 2009 — Wood Floor Solutions Andreas Domberger GmbH/Silva Trade S.A.

12

2009/C 082/23

Zaak C-20/09: Beroep ingesteld op 15 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

12

2009/C 082/24

Zaak C-22/09: Beroep ingesteld op 15 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

13

2009/C 082/25

Zaak C-25/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővarosi Bíróság (Hongarije) op 19 januari 2009 — Sió-Eckes Kft./Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

13

2009/C 082/26

Zaak C-27/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2009 door de Franse Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 4 december 2008 in zaak T-284/08, Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad van de Europese Unie

14

2009/C 082/27

Zaak C-30/09: Beroep ingesteld op 22 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

15

2009/C 082/28

Zaak C-31/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 26 januari 2009 — Bolbol Nawras/Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal

15

2009/C 082/29

Zaak C-35/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 28 januari 2009 — Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Paolo Speranza

16

2009/C 082/30

Zaak C-36/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2009 door Transportes Evaristo Molina SA tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 14 november 2008 in zaak T-45/08, Transportes Evaristo Molina SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

16

2009/C 082/31

Zaak C-37/09: Beroep ingesteld op 28 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

17

2009/C 082/32

Zaak C-38/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 januari 2009 door Ralf Schräder tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 19 november 2008 in zaak T-187/06, Ralf Schräder/Communautair Bureau voor plantenrassen

17

2009/C 082/33

Zaak C-47/09: Beroep ingesteld op 2 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

18

2009/C 082/34

Zaak C-48/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 februari 2009 door Lego Juris A/S tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 12 november 2008 in zaak T-270/06, Lego Juris A/S/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Mega Brands, Inc.

19

2009/C 082/35

Zaak C-50/09: Beroep ingesteld op 4 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

19

2009/C 082/36

Zaak C-51/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 februari 2009 door Barbara Becker tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in zaak T-212/07, Harman International Industries, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

20

2009/C 082/37

Zaak C-54/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 februari 2009 door Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2008 in zaak T-339/06, Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

21

2009/C 082/38

Zaak C-68/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 februari 2009 door Georgios Karatzoglou tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in zaak T-471/04, Georgios Karatzoglou/Europees Bureau voor wederopbouw (EBW)

21

2009/C 082/39

Zaak C-69/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2009 door Makhteshim-Agan Holding BV, Makhteshim-Agan Italia Srl en Magan Italia Srl tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 26 november 2008 in zaak T-393/06, Makhteshim-Agan Holding BV e.a./Commissie

22

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 082/40

Zaak T-265/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 februari 2009 — Lee/DE/BHIM — Cooperativa italiana di ristorazione (PIAZZA del SOLE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PIAZZA del SOLE — Oudere nationale en internationale woordmerken PIAZZA en PIAZZA D'ORO — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Geen overeenstemmende tekens)

23

2009/C 082/41

Gevoegde zaken T-359/07 P–T-361/07 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 februari 2009 — Commissie/Bertolete e.a. (Hogere voorziening — Ambtenaren — Arbeidscontractanten van OIB — Voormalige werknemers naar Belgisch recht — Wijziging van toepasselijke regeling — Besluiten van Commissie houdende vaststelling van bezoldiging — Gelijke behandeling)

23

2009/C 082/42

Zaak T-229/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2009 — Vitro Corporativo/BHIM — Vallon (√) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

24

2009/C 082/43

Zaak T-126/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 februari 2009 — Okalux/BHIM — Ondex (ONDACELL) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Geen betaling van oppositietaks — Beslissing houdende verklaring dat oppositie wordt geacht niet te zijn ingesteld — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

24

2009/C 082/44

Zaak T-352/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2009 — Pannon Hőerőmű/Commissie (Kort geding — Staatssteun — Beschikking van Commissie waarbij door Hongarije middels stroomafnameovereenkomsten aan bepaalde elektriciteitsproducenten verleende staatsteun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid — Belangenafweging)

25

2009/C 082/45

Zaak T-511/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2009 — Unity OSG FZE/Raad en EUPOL Afghanistan (Kort geding — Overheidsopdrachten — Afwijzing van offerte — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Verlies van kans — Geen spoedeisendheid)

25

2009/C 082/46

Zaak T-442/08: Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — CISAC/Commissie

25

2009/C 082/47

Zaak T-591/08: Beroep ingesteld op 29 december 2008 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

26

2009/C 082/48

Zaak T-8/09: Beroep ingesteld op 6 januari 2009 — Dredging International en Ondernemingen Jan de Nul/EMSA

27

2009/C 082/49

Zaak T-17/09: Beroep ingesteld op 9 januari 2009 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

27

2009/C 082/50

Zaak T-27/09: Beroep ingesteld op 19 januari 2009 — Stella Kunststofftechnik/BHIM — Stella Pack (Stella)

28

2009/C 082/51

Zaak T-28/09: Beroep ingesteld op 21 januari 2009 — Park/BHIM — Bae (PINE TREE)

29

2009/C 082/52

Zaak T-30/09: Beroep ingesteld op 21 januari 2009 — Engelhorn/BHIM — The Outdoor Group (peerstorm)

29

2009/C 082/53

Zaak T-33/09: Beroep ingesteld op 26 januari 2009 — Portugese Republiek/Commissie

30

2009/C 082/54

Zaak T-36/09: Beroep ingesteld op 23 januari 2009 — dm-drogerie markt/BHIM — Distribuciones Mylar (dm)

30

2009/C 082/55

Zaak T-40/09: Beroep ingesteld op 26 januari 2009 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Selecciones Americanas (VOGUE CAFÉ)

31

2009/C 082/56

Zaak T-41/09: Beroep ingesteld op 27 januari 2009 — Hipp & Co/BHIM — Nestlé (Bebio)

32

2009/C 082/57

Zaak T-51/09: Beroep ingesteld op 9 februari 2009 — Commissie/Antiche Terre

32

2009/C 082/58

Zaak T-52/09: Beroep ingesteld op 11 februari 2009 — Nycomed Danmark/EMEA

33

2009/C 082/59

Zaak T-58/09: Beroep ingesteld op 11 februari 2009 — Schemaventotto/Commissie

34

2009/C 082/60

Zaak T-344/02: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2009 — Air One/Commissie

35

2009/C 082/61

Zaak T-4/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 januari 2009 — EMSA/Portugal

35

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2009/C 082/62

Zaak F-38/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 17 februari 2009 — Liotti/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsronde 2006 — Door beoordelaars toe te passen beoordelingsnormen)

36

2009/C 082/63

Zaak F-51/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 17 februari 2009 — Stols/Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2007 — Vergelijking van verdiensten — Kennelijk onjuiste beoordeling)

36

2009/C 082/64

Zaak F-40/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 3 februari 2009 — Carvalhal Garcia/Raad (Ambtenaren — Voormalige ambtenaren — Bezoldiging — Schooltoelage — Weigering — Te laat ingesteld beroep — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

36

2009/C 082/65

Zaak F-9/09: Beroep ingesteld op 6 februari 2009 — Vicente Carbajosa e.a./Commissie

37

2009/C 082/66

Zaak F-10/09: Beroep ingesteld op 3 februari 2009 — Moschonaki/Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

37

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/1


(2009/C 82/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 69 van 21.3.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 55 van 7.3.2009

PB C 44 van 21.2.2009

PB C 32 van 7.2.2009

PB C 19 van 24.1.2009

PB C 6 van 10.1.2009

PB C 327 van 20.12.2008

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-110/05) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 28 EG - Begrip „maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen’ - Verbod op het trekken van een aanhangwagen door bromfietsen, motorfietsen, driewielers en vierwielers op grondgebied van lidstaat - Verkeersveiligheid - Markttoegang - Belemmering - Evenredigheid)

(2009/C 82/02)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en F. Amato, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, en M. Fiorilli, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 28 EG — Nationale wettelijke regeling die het trekken van aanhangwagens door motorvoertuigen (met uitzondering van tractoren) verbiedt

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 februari 2009 — Ierland/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-301/06) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2006/24/EG - Bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met aanbieden van elektronische-communicatiediensten - Keuze van rechtsgrondslag)

(2009/C 82/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, E. Fitzsimons, D. Barniville en A. Collins, SC)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: H. Duintjer Tebbens, M. Dean en A. Auersperger Matić, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-C. Piris, J. Schutte en S. Kyriakopoulou, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partijen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: M. A. Sampol Pucurull en J. Rodríguez Cárcamo, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. ten Dam en C. Wissels, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Docksey, R. Troosters en C. O'Reilly, gemachtigden), Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (vertegenwoordiger: H. Hijmans, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (PB L 105, blz. 54) — Keuze van rechtsgrondslag

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk der Nederlanden, de Slowaakse Republiek, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 237 van 30.9.2006.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-45/07) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG - Maritieme veiligheid - Controle van schepen en havenfaciliteiten - Internationale overeenkomsten - Respectieve bevoegdheden van Gemeenschap en lidstaten)

(2009/C 82/04)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson, M. Konstantinidis, F. Hoffmeister en I. Zervas, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: A. Samoni-Rantou en S. Chala, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: I. Rao, gemachtigde, bijgestaan door D. Anderson, QC)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 10, 71 en 80, lid 2, EG — Indiening bij een internationale organisatie van een voorstel op een gebied dat tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Gemeenschap behoort — Maritieme veiligheid — Voorstel voor de controle van de conformiteit van de schepen en de havenfaciliteiten met de vereisten van hoofdstuk XI-2 van het SOLAS-verdrag en de ISPS-code

Dictum

1)

Door bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een voorstel (MSC 80/5/11) in te dienen inzake de controle van de conformiteit van de schepen en de havenfaciliteiten met de vereisten van hoofdstuk XI-2 van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, gesloten te Londen op 1 november 1974, en van de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, is de Helleense Republiek de krachtens de artikelen 10 EG, 71 EG en 80, lid 2, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van beroep te Antwerpen — België) — Belgische Staat/N.V. Cobelfret

(Zaak C-138/07) (1)

(Richtlijn 90/435/EEG - Artikel 4, lid 1 - Rechtstreekse werking - Nationale regeling tot afschaffing van dubbele belasting over uitgekeerde winst - Aftrek van bedrag van ontvangen dividenden van belastbare grondslag van moedermaatschappij alleen voor zover deze belastbare winst heeft geboekt)

(2009/C 82/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: N.V. Cobelfret

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van beroep te Antwerpen — Uitlegging van artikel 4 van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6) — Nationale bepalingen tot afschaffing van dubbele belasting over uitgekeerde winst — Voorwaarden

Dictum

Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat de door een moedermaatschappij ontvangen dividenden in de belastbare basis van deze vennootschap worden opgenomen en daarna ten belope van 95 % daarvan worden afgetrokken voor zover er voor het betrokken belastbare tijdperk na aftrek van de andere vrijgestelde winsten een positief winstsaldo overblijft.

Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om voor de nationale rechterlijke instanties te kunnen worden ingeroepen.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het House of Lords — Verenigd Koninkrijk) — Allianz SpA, voorheen Riunione Adriatica di Sicurtà SpA, Generali Assicurazioni Generali SpA/West Tankers Inc.

(Zaak C-185/07) (1)

(Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken - Verordening nr. (EG) nr. 44/2001 - Werkingssfeer - Bevoegdheid van gerecht van lidstaat om gerechtelijk bevel uit te vaardigen waarbij partij wordt verboden om procedure in te leiden of voort te zetten voor rechterlijke instantie van andere lidstaat, op grond dat deze procedure in strijd is met arbitragebeding - Verdrag van New York)

(2009/C 82/06)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

House of Lords

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Allianz SpA, voorheen Riunione Adriatica di Sicurtà SpA, Generali Assicurazioni Generali SpA

Verwerende partij: West Tankers Inc

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — House of Lords — Uitlegging van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) — Bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat om een partij te verbieden in een andere lidstaat een gerechtelijke procedure in te leiden, of om die partij te gelasten deze procedure te staken, op grond dat die procedure in strijd is met een arbitragebeding

Dictum

Het is onverenigbaar met verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat een gerecht van een lidstaat een gerechtelijk bevel uitvaardigt teneinde een persoon te verbieden een procedure voor de gerechten van een andere lidstaat in te leiden of voort te zetten, op grond dat een dergelijke procedure in strijd is met een arbitragebeding.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Rechtsanwalt Christopher Seagon, als curator van Frick Teppichboden Supermärkte GmbH/Deko Marty Belgium NV

(Zaak C-339/07) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Insolventieprocedures - Bevoegde rechter)

(2009/C 82/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Christopher Seagon, als curator van Frick Teppichboden Supermärkte GmbH

Verwerende partij: Deko Marty Belgium NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1) en van artikel 1, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is om beslissingen te nemen die rechtstreeks volgen uit de insolventieprocedure en daarmee nauw samenhangen — Actio pauliana (Insolvenzanfechtungsklage) strekkende tot terugbetaling van een bedrag door de schuldenaar aan een vennootschap die haar statutaire zetel in een andere lidstaat heeft

Dictum

Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, moet aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke instanties van de lidstaat op wiens grondgebied de insolventieprocedure is geopend, bevoegd zijn om uitspraak te doen over een faillissementspauliana die is gericht tegen een verweerder die zijn statutaire zetel in een andere lidstaat heeft.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Düsseldorf — Duitsland) — Dietmar Klarenberg/Ferrotron Technologies GmbH

(Zaak C-466/07) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 2001/23/EG - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Begrip „overgang’ - Overdracht krachtens overeenkomst van een onderdeel van vestiging aan andere onderneming - Als organisatorische eenheid blijven bestaan na overdracht)

(2009/C 82/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dietmar Klarenberg

Verwerende partij: Ferrotron Technologies GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesarbeitsgericht Düsseldorf — Uitlegging van artikel 1, lid 1, sub a en sub b, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16) — Toepasselijkheid van richtlijn 2001/23/EG op een overdracht krachtens overeenkomst van een onderdeel van een vestiging aan een andere onderneming, die het overgedragen onderdeel in haar organisatorische structuur invoegt en niet als organisatorisch zelfstandig onderdeel laat voortbestaan — Begrip „overgang” in de zin van richtlijn 2001/23/EG

Dictum

Artikel 1, lid 1, sub a en b, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, dient aldus te worden uitgelegd dat deze richtlijn eveneens kan worden toegepast in een situatie waarin het overgedragen onderdeel van de onderneming of de vestiging niet als organisatorische eenheid blijft bestaan, op voorwaarde dat de functionele band tussen de verschillende overgegane productiefactoren wordt gehandhaafd en deze de verkrijger de mogelijkheid biedt om deze productiefactoren te gebruiken om dezelfde of een soortgelijke economische activiteit voort te zetten, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.


(1)  PB C 8 van 8.12.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-475/07) (1)

(Niet-nakoming - Elektriciteitsbelasting - Richtlijn 2003/96/EG - Artikel 21, lid 5, eerste alinea - Tijdstip waarop elektriciteitsbelasting is verschuldigd)

(2009/C 82/09)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Mölls en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: T. Kozek, M. Dowgielewicz, M. Jarosz, en A. Rutkowska, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 21, lid 5, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (Voor de EER relevante tekst) (PB L 283, blz. 51) — Tijdstip waarop elektriciteitsbelasting is verschuldigd

Dictum

1)

Door op 1 januari 2006 haar stelsel van elektriciteitsbelasting, wat het tijdstip betreft waarop de elektriciteitsbelasting is verschuldigd, niet aan te passen aan de vereisten van artikel 21, lid 5, eerste alinea, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/74/EG van de Raad van 29 april 2004, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die krachtens die richtlijn op haar rusten.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hoge Raad der Nederlanden) — Vereniging Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-515/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Goederen en diensten die voor onderneming worden bestemd voor verrichten van belastbare handelingen en andere handelingen dan belastbare handelingen - Recht op onmiddellijke en volledige aftrek van ter zake van aanschaf van die goederen en diensten in rekening gebrachte belasting)

(2009/C 82/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden Den Haag

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vereniging Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van de artikelen 6, lid 2, en 17, leden 1, 2 en 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Goederen en diensten (niet alleen investeringsgoederen die deels voor bedrijfsdoeleinden en deels voor particuliere doeleinden worden gebruikt) — Volledig opnemen daarvan in het bedrijfsvermogen van de belastingplichtige — Mogelijkheid om de voor de aankoop van dergelijke goederen en diensten in rekening gebrachte belasting onmiddellijk en volledig af te trekken

Dictum

De artikelen 6, lid 2, sub a, en 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet toepasselijk zijn op het gebruik van goederen en diensten die voor de onderneming worden bestemd voor andere handelingen dan belaste handelingen van de belastingplichtige, en dat de btw die verschuldigd is over de aanschaf van die goederen en diensten voor zover het dergelijke handelingen betreft niet aftrekbaar is.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Margarete Block/Finanzamt Kaufbeuren

(Zaak C-67/08) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 56 EG en 58 EG - Successierechten - Nationale regeling in het kader waarvan successierechten, verschuldigd in lidstaat waar eigenaar van goederen bij zijn overlijden woonde, niet kunnen worden verrekend met door erfgenaam in andere lidstaat betaalde successierechten wanneer goederen uit nalatenschap banktegoeden zijn - Dubbele belasting - Beperking - Geen)

(2009/C 82/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Margarete Block

Verwerende partij: Finanzamt Kaufbeuren

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof (Duitsland) — Uitlegging van de artikelen 56, lid 1, EG en 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG — Nationale wettelijke regeling inzake successierechten — Dubbele belasting als gevolg van de onmogelijkheid van verrekening van de in een andere lidstaat geheven belasting met de nationale belasting wanneer de zich in deze andere lidstaat bevindende nalatenschap bestaat uit banktegoeden

Dictum

De artikelen 56 EG en 58 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, in het kader waarvan de door een in deze lidstaat ingezeten erfgenaam verschuldigde successierechten over banktegoeden bij een financiële instelling in een andere lidstaat, worden berekend zonder dat, wanneer de erflater bij zijn overlijden in de eerste lidstaat woonde, met de in deze lidstaat verschuldigde successierechten de in de andere lidstaat betaalde successierechten worden verrekend.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāta — Republiek Letland) — Schenker SIA/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-93/08) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Verordening (EG) nr. 1383/2003 - Artikel 11 - Vereenvoudigde procedure voor afstand van goederen voor vernietiging - Voorafgaande vaststelling van bestaan van inbreuk op intellectuele-eigendomsrecht - Administratieve sanctie)

(2009/C 82/12)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schenker SIA

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Augstākās tiesas Senāts — Uitlegging van artikel 11 van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196, blz. 7) — Vereenvoudigde procedure voor afstaan van goederen voor vernietiging zonder dat tevoren is vastgesteld dat er volgens wettelijke regeling inbreuk is gemaakt op intellectuele-eigendomsrecht — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan een administratieve sanctie wordt opgelegd wanneer aangegeven goederen inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrecht

Dictum

De inleiding, met de instemming van de houder van een intellectuele-eigendomsrecht en de invoerder, van de vereenvoudigde procedure bedoeld in artikel 11 van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, ontneemt de bevoegde nationale autoriteiten niet het recht om degenen die voor de invoer van dergelijke goederen in het douanegebied van de Europese Gemeenschap verantwoordelijk zijn, een „sanctie” in de zin van artikel 18 van deze verordening, zoals een bestuurlijke boete, op te leggen.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-224/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/100/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2009/C 82/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Huvelin, V. Peere en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië (PB L 363, blz. 141)

Dictum

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië, is de Franse Republiek de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-282/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2009/C 82/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Roels en W. Wils, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt veroordeeld in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-293/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/83/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2009/C 82/15)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en I. Koskinen, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, is de Republiek Finland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/9


Hogere voorziening ingesteld op 12 november 2008 door Matthias Rath tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 8 september 2008 in zaak T-373/06, Matthias Rath/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

(Zaak C-488/08 P)

(2009/C 82/16)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Matthias Rath (vertegenwoordigers: S. Ziegler, C. Kleiner en F. Dehn, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 8 september 2008 in zaak T-373/06;

toewijzing van de in eerste aanleg ingediende vorderingen;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt en van interveniënte in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bestreden beschikking heeft het Gerecht van eerste aanleg de beslissing van de eerste kamer van beroep bevestigd, namelijk dat er voor voedingsadditieven en diëtische substanties voor niet-medisch gebruik gevaar van verwarring bestaat tussen het door rekwirant aangevraagde woordteken „EPICAN” en het oudere gemeenschapswoordmerk „EPIGRAN”.

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening beroept rekwirant zich op schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Bij de beoordeling of de waren soortgelijk zijn en de tekens overeenstemmen, heeft het Gerecht zich gebaseerd op onjuiste feiten. Indien het Gerecht de feiten correct had beoordeeld, dan zou het tot de conclusie moeten zijn gekomen dat er geen sprake is van gevaar van verwarring van de conflicterende tekens. Dit klemt temeer daar — zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld — de consument, wanneer hij met de betrokken waren wordt geconfronteerd, een hoog aandachtsniveau toont.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/9


Hogere voorziening ingesteld op 12 november 2008 door Matthias Rath tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 8 september 2008 in zaak T-374/06, Matthias Rath/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

(Zaak C-489/08 P)

(2009/C 82/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Matthias Rath (vertegenwoordigers: S. Ziegler, C. Kleiner en F. Dehn, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 8 september 2008 in zaak T-374/06;

toewijzing van de in eerste aanleg ingediende vorderingen;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt en van interveniënte in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bestreden beschikking heeft het Gerecht van eerste aanleg de beslissing van de eerste kamer van beroep bevestigd, namelijk dat er voor voedingsadditieven en diëtische substanties voor niet-medisch gebruik gevaar van verwarring bestaat tussen het door rekwirant aangevraagde woordteken „EPICAN” en het oudere gemeenschapswoordmerk „EPIGRAN FORTE”.

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening beroept rekwirant zich op schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Bij de beoordeling of de waren soortgelijk zijn en de tekens overeenstemmen, heeft het Gerecht zich gebaseerd op onjuiste feiten. Indien het Gerecht de feiten correct had beoordeeld, dan zou het tot de conclusie moeten zijn gekomen dat er geen sprake is van gevaar van verwarring van de conflicterende tekens. Dit klemt temeer daar — zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld — de consument, wanneer hij met de betrokken waren wordt geconfronteerd, een hoog aandachtsniveau toont.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/10


Beroep ingesteld op 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-545/08)

(2009/C 82/18)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Nijenhuis en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door eindgebruikerstarieven voor toegang tot breedbanddiensten zonder voorafgaande marktanalyse vast te stellen, de krachtens de artikelen 16 en 17 van richtlijn 2002/22/EG (1) in samenhang met de artikelen 16 en 27 van richtlijn 2002/21/EG (2) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Door eindgebruikerstarieven voor toegang tot breedbanddiensten zonder voorafgaande marktanalyse vast te stellen, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die krachtens de artikelen 16 en 17 van richtlijn 2002/22/EG in samenhang met de artikelen 16 en 27 van richtlijn 2002/21/EG op haar rusten.

In de eerste plaats zijn de verplichtingen die door het hoofd van de Urząd Komunikacji Elektronicznej (dienst Elektronische communicatie) twee jaar na de inwerkingtreding van de geldende communautaire bepalingen in Polen aan Telekommunikacja Polska zijn opgelegd, namelijk het vereiste dat de ondernemer de eindgebruikerstarieven voor toegang tot breedbanddiensten ter goedkeuring aan de nationale regelgevende instantie voorlegt, en het vereiste dat de tarieven op basis van de kosten van het verrichten van de diensten zouden worden vastgesteld, aan te merken als nieuwe verplichtingen en niet als de handhaving van bestaande verplichtingen.

In de tweede plaats kunnen de regelgevende verplichtingen betreffende de eindverbruikersdiensten die door het hoofd van de Urząd Komunikacji Elektronicznej aan Telekommunikacja Polska zijn opgelegd, volgens de Commissie niet als een overgangsmaatregel in de zin van artikel 27 van de Kaderrichtlijn worden beschouwd, omdat artikel 17 van richtlijn 98/10/EG, waarnaar artikel 27 van de Kaderrichtlijn verwijst, uitsluitend betrekking heeft op tarieven voor het gebruik van het vaste openbare telefoonnet en van de vaste openbare telefoondiensten.


(1)  Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51).

(2)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/10


Hogere voorziening ingesteld op 9 februari 2009 door Deepak Rajani (Dear!Net Online) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 26 november 2008 in zaak T-100/06, Deepak Rajani (Dear!Net Online)/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-559/08 P)

(2009/C 82/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Deepak Rajani (Dear!Net Online) (vertegenwoordiger: A. Kockläuner, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Artoz-Papier AG

Conclusies

vernietiging van het arrest van de Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 in zaak T-100/06, in zijn geheel;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure voor het Hof van Justitie

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd om de volgende redenen:

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het eerste middel artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk juncto artikel 4, lid 1, van de Overeenkomst van Madrid onjuist uitgelegd;

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het eerste middel artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie) alsmede artikel 6 juncto artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden;

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het eerste middel artikel 10 juncto artikel 1 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) (1) geschonden;

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het tweede middel artikel 79 van verordening (EG) nr. 40/94 geschonden door geen rekening te houden met het feit dat opposante te kwader trouw handelde;

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het tweede middel ten onrechte geoordeeld dat de betrokken merken in die mate overeenstemmen dat verwarringsgevaar ontstaat, en heeft bijgevolg artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 geschonden;

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het tweede middel artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg geschonden door geen rekening te houden met de als bijlagen bij het verzoekschrift overgelegde bewijsstukken;

het Gerecht van eerste aanleg heeft bij de afwijzing van het tweede middel de artikelen 49 en 50 juncto artikel 220 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie) geschonden;

het Gerecht van eerste aanleg is bij de afwijzing van het tweede middel voorbijgegaan aan het feit dat het BHIM zijn bevoegdheden heeft misbruikt.


(1)  Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Beroep te Gent (België) op 8 januari 2009 — Erotic Center BVBA tegen Belgische Staat

(Zaak C-3/09)

(2009/C 82/20)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Gent

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Erotic Center BVBA

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

Moet een cabine die bestaat uit een afsluitbare ruimte waar plaats is voor slechts 1 persoon en waarin deze persoon op een televisiescherm films kan bekijken tegen betaling waarbij deze persoon de filmprojectie zelf op gang brengt door middel van een geldinworp en keuze heeft uit verschillende films en tijdens de betaalde tijd de keuze van de geprojecteerde film voortdurend kan wijzigen, beschouwd worden als een „bioscoop” zoals bedoeld in de zesde BTW-richtlijn nr. 77/388/EEG (1) van de Raad van 17 mei 1977, bijlage H, categorie 7 (ondertussen: Bijlage III, nr. 7 van richtlijn 2006/112/EG (2) van de Raad van 28 november 2006)?


(1)  Richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  Richtlijn betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/11


Hogere voorziening ingesteld op 8 januari 2009 door Gerasimos Potamianos tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-160/04, Potamianos/Commissie

(Zaak C-4/09 P)

(2009/C 82/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Gerasimos Potamianos (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

volledige vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-160/04 (Potamianos/Commissie), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep dat rekwirant op 26 april 2004 had ingesteld tegen het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag (TAVAOBG) om zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen;

nietigverklaring van het besluit van het TAVAOBG om zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant vier grieven aan.

Met de eerste grief stelt hij dat de uitlegging van het Gerecht dat de niet-verlenging van zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris gebaseerd was op met het dienstbelang verband houdende redenen, onjuist is. Rekwirants hiërarchieke meerderen hebben immers meermaals om de verlenging van zijn overeenkomst gevraagd. Uit objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen blijkt juist dat de toepassing van de anti-cumulatieregel op grond waarvan de aanstellingsduur van een tijdelijk functionaris op maximaal zes jaar wordt gesteld, de enige basis vormde voor het besluit om zijn overeenkomst niet te verlengen.

Met zijn tweede grief stelt rekwirant dat het Gerecht van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat hij niet had gesolliciteerd naar het betrokken ambt, terwijl hij tijdig om de verlenging van zijn overeenkomst had gevraagd en zijn verzoek een aantal malen had herhaald, zelfs na de bekendmaking van de kennisgeving van vacature.

Met zijn derde grief stelt rekwirant dat het Gerecht van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat het TAVAOBG geen misbruik van bevoegdheid had gemaakt. Er werd immers gebruik gemaakt van tijdelijke functionarissen teneinde het aantal vacante ambten binnen de Commissie te verminderen en, met name, tegemoet te komen aan het tekort aan geslaagde kandidaten voor vergelijkende onderzoeken.

Aan laatstgenoemd doel is evenwel geen afbreuk gedaan door de weigering om na toepassing van de anti-cumulatieregel rekwirants overeenkomst te verlengen, aangezien zijn ambt bekend is gemaakt vóór de bekendmaking van de lijsten van vergelijkende onderzoeken. Bovendien is een andere tijdelijke functionaris voor lange tijd in dat ambt aangesteld, terwijl de overeenkomsten van alle andere tijdelijke functionarissen die voor korte tijd in hetzelfde directoraat waren aangesteld automatisch zijn verlengd, zonder voorafgaande bekendmaking van hun ambten.

Ten slotte is het gelijkheidsbeginsel geschonden, aangezien de overeenkomst van alle andere tijdelijke functionarissen die zich in een vergelijkbare situatie bevonden, met uitzondering van hun anciënniteit, is verlengd zonder dat hun ambten bekend zijn gemaakt, in tegenstelling tot de procedure die in zijn geval is gevolgd. In deze context is de bewijslast tijdens de procedure voor het Gerecht ten onrechte omgekeerd, aangezien de verwerende partij — en niet rekwirant — diende aan te tonen dat zij de zelf uitgevaardigde regels in acht heeft genomen.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) op 15 januari 2009 — Wood Floor Solutions Andreas Domberger GmbH/Silva Trade S.A.

(Zaak C-19/09)

(2009/C 82/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wood Floor Solutions Andreas Domberger GmbH

Verwerende partij: Silva Trade S.A.

Prejudiciële vragen

1)

a)

Is artikel 5, lid 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) (hierna: „Brussel I-verordening”) in het geval van een overeenkomst inzake dienstverrichting ook van toepassing indien de dienst volgens de overeenkomst in verschillende lidstaten moet worden verricht?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet genoemde bepaling dan aldus worden uitgelegd dat:

b)

de plaats van uitvoering van de kenmerkende verbintenis de plaats is waar het volgens de tijdbesteding en het belang van de handeling te beoordelen zwaartepunt van de activiteiten van de dienstverrichter ligt;

c)

indien geen zwaartepunt van de activiteiten kan worden vastgesteld, het beroep betreffende de verschillende vorderingen uit de overeenkomst, naar keuze van de verzoeker in elke plaats van dienstverrichting binnen de Gemeenschap kan worden ingesteld?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan artikel 5, lid 1, sub a, van de Brussel I-verordening in het geval van een overeenkomst inzake dienstverlening ook van toepassing indien de diensten overeenkomstig de overeenkomst in verschillende lidstaten worden verricht?


(1)  PB L 12, blz. 1.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/12


Beroep ingesteld op 15 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-20/09)

(2009/C 82/23)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en A. Caeiros, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 56 EG en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), door in het kader van de regularisatie krachtens wet nr. 39-A/2005 te voorzien in een verschillende fiscale behandeling van staatspapier dat door de Portugese Staat is uitgegeven;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In september 2005 ontving de Commissie een klacht waarin werd gesteld dat een aantal bepalingen van de bij wet nr. 39-A/2005 van 29 juli 2005 goedgekeurde „Bijzondere fiscale regularisatieregeling voor vermogensbestanddelen die zich op 31 december 2004 niet op het Portugese grondgebied bevonden”, onverenigbaar waren met de gemeenschapswetgeving en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER).

Uit de bijzondere fiscale regularisatieregeling blijkt dat de belastingplichtigen in het kader van de fiscale regularisatie een belasting van 5 % moeten betalen over de waarde van de in hun regularisatieaangifte opgenomen vermogensbestanddelen. Indien deze vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk bestaan uit waardepapieren die zijn uitgegeven door de Portugese Staat, wordt deze belasting gehalveerd ten belope van het aandeel van deze waardepapieren. Deze verlaging geldt ook voor andere waardepapieren indien de waarde ervan uiterlijk op de dag van de aangifte wordt herbelegd in waardepapieren van de Portugese Staat.

Volgens de Commissie wordt met de bijzondere fiscale regularisatieregeling een voordeel verleend aan diegenen die hun vermogensbestanddelen terughalen naar Portugal en aan diegenen die beleggen in waardepapieren van de Portugese Staat. Dit voordeel bestaat in de toepassing van een verlaagde belastingvoet op vermogensbestanddelen die bestaan uit waardepapieren van de Portugese Staat of op de waarde van de vermogensbestanddelen die worden herbelegd in waardepapieren van de Portugese Staat. Personen die gebruikmaken van deze regeling, worden in feite ontmoedigd om hun geregulariseerde vermogensbestanddelen te behouden in een andere vorm dan die van waardepapieren van de Portugese Staat.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft reeds geoordeeld dat een nationale fiscale bepaling die belastingplichtigen ervan kan weerhouden beleggingen in andere lidstaten te verrichten, een beperking van het vrije kapitaalverkeer in de zin van artikel 56 EG vormt.

In casu stelt de Commissie weliswaar niet ter discussie dat staatspapier een gunstiger behandeling moet genieten, maar is zij van mening dat een lagere belasting die enkel geldt voor geregulariseerde vermogensbestanddelen die bestaan uit waardepapieren van de Portugese Staat, een door artikel 56 EG verboden discriminerende beperking van het kapitaalverkeer vormt die geen rechtvaardiging vindt in artikel 58, lid 1.

De regels van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte betreffende het kapitaalverkeer stemmen grotendeels overeen met die van het EG-Verdrag. Het feit dat personen die in aanmerking kwamen voor de bijzondere regularisatieregeling ervan werden weerhouden hun geregulariseerde vermogensbestanddelen in Noorwegen, Liechtenstein of Noorwegen te behouden, vormt dus eveneens een door artikel 40 EER verboden beperking van het kapitaalverkeer.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/13


Beroep ingesteld op 15 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-22/09)

(2009/C 82/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Schima en L. de Schietere de Lophem, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 4 januari 2006 verstreken. Op de datum van de instelling van het beroep had de verwerende partij evenwel nog niet alle maatregelen getroffen om de richtlijn om te zetten of had zij deze althans nog niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB 2003, L 1, blz. 65.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővarosi Bíróság (Hongarije) op 19 januari 2009 — Sió-Eckes Kft./Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

(Zaak C-25/09)

(2009/C 82/25)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővarosi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sió-Eckes Kft.

Verwerende partij: Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

Prejudiciële vragen

1)

Kan artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/96 (1) van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit, aldus worden uitgelegd dat overeenkomstig bijlage 1 de productiesteunregeling niet alleen van toepassing is op perziken op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap die onder GN-code ex 2008 70 61 vallen, maar ook op producten van de overige GN-codes die in deze bijlage zijn vermeld (waaronder code ex 2008 70 69)?

2)

Voldoet het verwerkend bedrijf dat onder GN-code ex 2008 70 92 vallende producten vervaardigt, aan de bepalingen van die verordening?

3)

Kan artikel 2, punt 1, van verordening (EG) nr. 1535/2003 (2) van de Commissie van 29 augustus 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de steunregeling voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit betreft, aldus worden uitgelegd dat producten die vallen onder de GN-codes ex 2008 70 61, ex 2008 70 69, ex 2008 70 71, ex 2008 70 79, ex 2008 70 92, ex 2008 70 94 en ex 2008 70 99, ook eindproducten in de zin van deze verordening zijn?

4)

Mocht uit de antwoorden op de voorgaande vragen voortvloeien dat alleen perziken in de zin van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2320/89 (3) van de Commissie van 28 juli 1989 tot vaststelling van minimumkwaliteitseisen waaraan perziken op siroop en op natuurlijk vruchtensap moeten voldoen om voor productiesteun in aanmerking te komen, eindproducten zijn, waarom zijn dan de GN-codes van andere producten in bovenstaande bepalingen vermeld?

5)

Kunnen de producten die worden verkregen in de verschillende stadia van de verwerking van perziken, ongeacht of zij kunnen worden verhandeld (bijvoorbeeld pulp), als eindproducten in de zin van voormelde verordeningen worden beschouwd?


(1)  Houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (PB L 297, blz. 29).

(2)  Houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de steunregeling voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit betreft (PB L 218, blz. 14).

(3)  Tot vaststelling van minimumkwaliteitseisen waaraan perziken op siroop en op natuurlijk vruchtensap moeten voldoen om voor productiesteun in aanmerking te komen (PB L 220, blz. 54).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/14


Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2009 door de Franse Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 4 december 2008 in zaak T-284/08, Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-27/09 P)

(2009/C 82/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, A.-L. During, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Organisatie van Volksmujahedeen van Iran, Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 4 december 2008 in zaak T-284/08, Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad, vernietigen;

zelf uitspraak doen op het geding met verwerping van het beroep van de OVMI of de zaak naar het Gerecht verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Franse Republiek is van mening dat het bestreden arrest moet worden vernietigd ten eerste omdat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het van oordeel was dat de Raad besluit 2008/583/EG (1) met schending van de rechten van verdediging van de OVMI had vastgesteld, zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de vaststelling van dit besluit; ten tweede omdat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het van oordeel was dat de gerechtelijke procedure die in Frankrijk tegen vermeende leden van de OVMI is ingeleid, geen beslissing vormde die beantwoordt aan de definitie van artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en ten slotte omdat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het van oordeel was dat de weigering van de Raad om punt 3, sub a, van een van de drie documenten mee te delen die de Franse autoriteiten aan de Raad hebben verstrekt voor het verzoek om de OVMI op de bij besluit 2008/583/EG opgestelde lijst te plaatsen, en die de Raad in antwoord op de beschikking houdende maatregelen van instructie van 26 september 2008 aan het Gerecht heeft meegedeeld, het Gerecht niet in staat stelde de rechtmatigheid van besluit 2008/583/EG te toetsen, en afbreuk deed aan het recht op een effectieve rechterlijke bescherming.


(1)  Besluit van de Raad van 15 juli 2008 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2007/868/EG (PB L 188, blz. 21).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/15


Beroep ingesteld op 22 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-30/09)

(2009/C 82/27)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Sipos en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 11 van richtlijn 96/82/EG (1) van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003, door te verzuimen voor bepaalde bedrijven noodplannen op te stellen;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Blijkens de door de Portugese autoriteiten aan de Commissie verstrekte gegevens is voor geen van de bedrijven waarvoor de opstelling van een noodplan verplicht is, een dergelijk plan opgesteld.

Volgens artikel 11 van richtlijn 96/82 dienen de lidstaten ervoor te zorgen, dat de exploitant de bevoegde autoriteiten de voor de opstelling van externe noodplannen noodzakelijke gegevens verstrekt. De bevoegde autoriteiten dienen die plannen op te stellen.

Artikel 11, lid 4, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten er zorg voor dragen dat interne en externe noodplannen met passende tussenpozen van niet meer dan drie jaar opnieuw worden bezien, beproefd en zo nodig herzien en bijgewerkt.

Volgens de door de Portugese autoriteiten verstrekte informatie is in Portugal aan geen van deze voorwaarden voldaan.


(1)  PB L 10, blz. 13.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 26 januari 2009 — Bolbol Nawras/Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal

(Zaak C-31/09)

(2009/C 82/28)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság (Hongarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bolbol Nawras

Verwerende partij: Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal

Prejudiciële vragen

Moet artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 2004/83/EG (1) van de Raad aldus worden uitgelegd dat:

1)

een persoon bescherming en bijstand van een instelling van de Verenigde Naties geniet enkel omdat hij op die bescherming of bijstand recht heeft, of moet hij die bescherming of bijstand daadwerkelijk hebben ingeroepen?

2)

het wegvallen van de bescherming of bijstand van de instelling verband houdt met het verblijf buiten het gebied waar de instelling actief is, de staking van de activiteiten van de instelling, het feit dat de instelling niet langer bescherming of bijstand kan bieden, dan wel met een objectief beletsel waardoor de rechthebbende die bescherming of bijstand niet kan inroepen?

3)

de voordelen uit hoofde van de richtlijn de erkenning als vluchteling inhouden of één van de twee binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallende beschermingsvormen (vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming), al naar de keuze van de lidstaat, dan wel in voorkomend geval geen van beide beschermingsvormen automatisch, maar enkel betekenen dat de betrokkene binnen de personele werkingssfeer van de richtlijn valt?


(1)  Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 28 januari 2009 — Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Paolo Speranza

(Zaak C-35/09)

(2009/C 82/29)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte Suprema di Cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Verwerende partij: Paolo Speranza

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 4, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335/EEG (1), volgens hetwelk de vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal van een kapitaalvennootschap door inbreng van zaken van welke aard ook, aan het kapitaalrecht is onderworpen, aldus worden uitgelegd, dat de daadwerkelijke inbreng en niet het enkele, grotendeels onuitgevoerd gebleven besluit tot vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal aan die belasting moet worden onderworpen?

2)

Moet artikel 4, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335/EEG aldus worden uitgelegd, dat de belasting enkel drukt op de vennootschap die de inbreng verricht en niet mede op de ambtsdrager die de akte hiervan opstelt of in ontvangst neemt?

3)

Zijn, hoe dan ook, de verweermiddelen die de Italiaanse regeling aan de ambtsdrager biedt, verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel, waar artikel 38 van het d.P.R. nr. 131 van 1986 bepaalt dat het irrelevant is of het besluit tot vermeerdering van het kapitaal nietig of vernietigbaar is, en dat terugbetaling van de betaalde belasting enkel kan worden verkregen nadat de uitspraak van de civiele rechter tot vernietiging of nietigverklaring in kracht van gewijsde is gegaan?


(1)  PB L 249, blz. 25.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/16


Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2009 door Transportes Evaristo Molina SA tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 14 november 2008 in zaak T-45/08, Transportes Evaristo Molina SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-36/09 P)

(2009/C 82/30)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Transportes Evaristo Molina SA (vertegenwoordigers: A. Hernández Pardo, S. Beltrán Ruiz en L. Ruiz Ezquerra, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2008 in zaak T-45/08 in haar geheel vernietigen en, voor het geval dat het Hof oordeelt over voldoende gegevens te beschikken om uitspraak ten gronde te doen over het bij het Gerecht van eerste aanleg ingestelde beroep:

alvorens op de grond van de zaak in te gaan, vaststellen dat het door Transportes Evaristo Molina SA in haar beroep tot nietigverklaring gevraagde bewijs relevant is en gelasten dat dit bewijs wordt geleverd, en

het door Transportes Evaristo Molina SA in eerste aanleg gevorderde volledig toewijzen, te weten nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 12 april 2006 (1) betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 [EG], zaak COMP/B-1/38.348 — Repsol CPP, wegens inbreuk op artikel 9 van verordening (EG) nr. 1/2003 (2) alsook op de in het beroep tot nietigverklaring genoemde beginselen van gemeenschapsrecht, artikel 81 EG zelf, de in artikel 81, lid 3, EG genoemde groepsvrijstellingsverordeningen, verordening (EEG) nr. 1984/83 (3) en verordening (EG) nr. 2790/99 (4);

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

a)

De „dies a quo”, waarop de in artikel 230 EG gestelde termijn moest ingaan, was de dag vanaf dewelke TRANSPORTES EVARISTO MOLINA SA door de litigieuze beschikking (beschikking van de Europese Commissie van 12 april 2006, zaak COMP/B-1/38.348 — REPSOL CPP) rechtstreeks en individueel werd geraakt.

b)

Mocht het Hof oordelen dat TRANSPORTES EVARISTO MOLINA SA haar beroep tot nietigverklaring te laat heeft ingesteld, dan moet volgens rekwirante de niet-naleving van de gestelde termijn verschoonbaar worden geacht, aangezien het gedrag van de Europese Commissie bij rekwirante tot verwarring heeft geleid.


(1)  Beschikking 2006/446/EG (samenvatting bekendgemaakt in PB L 176, blz. 104).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve afnameovereenkomsten (PB L 173, blz. 5).

(4)  Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 336, blz. 21).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/17


Beroep ingesteld op 28 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-37/09)

(2009/C 82/31)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J.-B. Laignelot, S. Pardo Quintillán en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 4 en 8 van richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen, waarbij richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen is gecodificeerd, en krachtens de artikelen 3 en 5 van richtlijn 80/68/EEG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen, door in de eerste plaats niet de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat in de steengroeven dos Limas, dos Linos en dos Barreiras (gemeente Lourosa) gestorte afvalstoffen worden verwijderd of nuttig toegepast zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en met name zonder risico voor water en lucht, en te verzuimen ervoor te zorgen dat bedoelde afvalstoffen worden toevertrouwd aan een particuliere of openbare ophaler of een onderneming die met de verwijdering of nuttige toepassing is belast, en door in de tweede plaats niet de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om verontreiniging van het grondwater door de lozing van in lijst II van richtlijn 80/68 genoemde stoffen te vermijden door de lozing van die stoffen te beperken;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Sedert de jaren 80 zijn in de stilgelegde steengroeven vuil en afvalstoffen van diverse herkomst geloosd zonder enig toezicht door de betrokken autoriteiten. Tot februari 2004 hebben vuilstortingen plaatsgevonden en pas in juni 2004 zijn de plaatsen gesloten.

Bij analyses van het water op verschillende punten van de omgeving van de oude steengroeven zijn zorgwekkende waarden aan chemische verontreiniging vastgesteld. Het grondwater is er verontreinigd.

De Portugese autoriteiten hebben jarenlang verzuimd maatregelen te treffen om houders van niet geïdentificeerd afval te beletten dit in de oude steengroeven te lozen. Zij hebben het lozen en achterlaten van afvalstoffen niet gecontroleerd en geen toezicht gehouden op de verwijdering.

Voorts hebben de Portugese autoriteiten geen maatregelen getroffen om de lozing van giftige en schadelijke stoffen in het grondwater te beletten. Zij hebben geen toezicht gehouden op de lozing van afvalstoffen waardoor het grondwater indirect met schadelijke stoffen kon worden verontreinigd.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/17


Hogere voorziening ingesteld op 29 januari 2009 door Ralf Schräder tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 19 november 2008 in zaak T-187/06, Ralf Schräder/Communautair Bureau voor plantenrassen

(Zaak C-38/09 P)

(2009/C 82/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Ralf Schräder (vertegenwoordigers: T. Leidereiter en W.-A. Schmidt, advocaten)

Andere partij in de procedure: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 18 november 2008 in zaak T-187/06;

toewijzing van de in eerste aanleg ingediende vordering van verzoeker tot vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het CPVO van 2 mei 2006 (zaak A003/2004);

subsidiair sub 2

terugwijzing van de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg voor verdere afdoening;

verwijzing van het CPVO in alle kosten die zijn opgekomen in de onderhavige procedure, in de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg en in de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg houdende verwerping van het beroep dat rekwirant had ingesteld tegen de beslissing van de kamer van beroep van het Communautair Bureau voor plantenrassen betreffende een aanvraag voor een communautair kwekersrecht voor het plantenras „SUMCOL 01”. In het bestreden arrest heeft het Gerecht de beslissing van de kamer van beroep bevestigd, namelijk dat het kandidaat-ras niet duidelijk onderscheidbaar was van het referentieras, dat als algemeen bekend diende te worden beschouwd.

Het eerste middel dat rekwirant ter ondersteuning van zijn hogere voorziening aanvoert, betreft een reeks proceduregebreken. Bij de toetsing van de beslissing van de kamer van beroep heeft het Gerecht vaststellingen gedaan waarvan uit de procedurestukken onmiddellijk blijkt dat zij onjuist zijn. Bovendien heeft het feiten en bewijsmiddelen verdraaid, te strenge eisen gesteld aan het betoog van rekwirant, een tegenstrijdige uitspraak gedaan en het recht van verdediging van rekwirant geschonden. Zo is het Gerecht voorbijgegaan aan grote delen van het betoog en talrijke bewijsaanbiedingen van rekwirant en deze afgewezen om reden dat het betoog te algemeen zou zijn geformuleerd. Daarbij heeft het Gerecht uit het oog verloren dat het rekwirant ten dele objectief onmogelijk was, zijn betoog „concreter” te formuleren. Op deze wijze heeft het Gerecht tegelijk de rechten van verdediging van rekwirant en de beginselen inzake de bewijslast en de bewijslevering geschonden. Voorts heeft het Gerecht het voorwerp van het geding in de procedure voor de kamer van beroep verruimd doordat het het bestreden arrest heeft gemotiveerd op overwegingen die het CPVO noch de kamer van beroep had aangevoerd.

Het tweede middel dat rekwirant in hogere voorziening aanvoert, betreft schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht doordat het bij de uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht de schriftelijke beschrijving van een ras in de wetenschappelijke literatuur heeft aanvaard als een bewijs van de algemene bekendheid ervan. Verder beroept rekwirant zich op schending van artikel 62 van voornoemde verordening en van artikel 60 van verordening (EG) nr. 1239/95 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad met betrekking tot de procedure voor het Communautair Bureau voor plantenrassen.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/18


Beroep ingesteld op 2 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-47/09)

(2009/C 82/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en D. Nardi, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door te voorzien in mogelijkheid om aan de verkoopbenaming van chocoladeproducten die geen andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, de aanduiding „puro” of de vermelding „cioccolato puro” toe te voegen, de krachtens van artikel 3 van richtlijn 2000/36/EG (1) juncto artikel 2, lid 1, sub a van richtlijn 2000/13/EG (2), alsmede krachtens artikel 3, punt 5, van richtlijn 2000/36 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De etikettering en inzonderheid de verkoopbenamingen van chocoladeproducten zijn bij de richtlijn inzake etikettering (2000/13) en de richtlijn inzake chocoladeproducten (2000/36) in de Gemeenschap volledig geharmoniseerd, onder andere om de consument juiste informatie te verschaffen. Richtlijn 2000/36 bepaalt dat producten die maximaal 5 % aan bepaalde plantaardige vetten bevatten, hun verkoopbenaming ongewijzigd behouden, maar dat in de etikettering ervan vetgedrukt de specifieke vermelding „bevat naast cacaoboter ook andere plantaardige vetten” moet worden opgenomen.

De in het beroep aan de orde zijnde Italiaanse wettelijke regeling biedt de mogelijkheid om aan de verkoopbenaming van producten die als vetstof uitsluitend cacaoboter bevatten, de vermelding „puro” toe te voegen, en doet daardoor afbreuk aan de op gemeenschapsniveau geharmoniseerde omschrijvingen. Aangezien „puro” in het Italiaans onversneden, niet ontaard en dus echt betekent, kunnen de consumenten gaan denken dat producten die weliswaar voldoen aan de richtlijn en aan de daarin gestelde voorwaarden inzake de verkoopbenamingen, maar andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, niet zuiver en dus versneden, ontaard en niet echt zijn, en dit alleen door het feit dat zij plantaardige vetten bevatten van een soort en in een hoeveelheid die door de wettelijke regeling zonder wijziging van de verkoopbenaming zijn toegestaan.

Bovendien is het woord „puro” een bijvoeglijk naamwoord dat slechts met inachtneming van een aantal parameters in de verkoopbenaming mag worden gebruikt. Met name in artikel 3, punt 5, van richtlijn 2000/36 wordt bepaald dat vermeldingen betreffende de betreffende kwaliteitscriteria slechts mogen worden toegevoegd mits het product bepaalde minimumhoeveelheden aan droge cacaobestanddelen bevat, die hoger zijn dan die welke voor het gebruik van die benaming zonder toevoeging van die vermeldingen zijn vereist. De Italiaanse wettelijke regeling betreffende de vermelding „puro” vereist voor het gebruik daarvan alleen dat het product als vetstof uitsluitend cacaoboter bevat, en niet dat het de verhoogde minimumhoeveelheid aan droge cacaobestanddelen bevat. Dit is zonder meer in strijd met artikel 3, punt 5, van de richtlijn en een verdere bron van misleiding voor de consument.


(1)  Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie (PB L 197, blz. 19).

(2)  Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/19


Hogere voorziening ingesteld op 2 februari 2009 door Lego Juris A/S tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 12 november 2008 in zaak T-270/06, Lego Juris A/S/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Mega Brands, Inc.

(Zaak C-48/09 P)

(2009/C 82/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Lego Juris A/S (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, Rechtsanwältin, T. Dolde, A. Renck, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Mega Brands, Inc.

Conclusies

Rekwirante verzoekt dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg te vernietigen wegens schending van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening (EG) nr. 40/94 (1).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het Gerecht van eerste aanleg in het bestreden arrest artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 heeft geschonden door:

a)

artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 aldus uit te leggen dat elke vorm die een functie vervult, daadwerkelijk van merkenrechtelijke bescherming wordt uitgesloten, ongeacht of is voldaan aan de criteria van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 zoals omschreven door het Hof in zijn arrest van 18 juni 2002 (2),

b)

de onjuiste criteria te hebben toegepast bij de omschrijving van de wezenlijke kenmerken van een driedimensionaal merk, en

c)

een onjuiste functionaliteitstest te hebben uitgevoerd, aangezien het Gerecht i) zijn beoordeling niet heeft beperkt tot de wezenlijke kenmerken van het betrokken merk en ii) niet de adequate criteria heeft omschreven voor de beoordeling of een kenmerk van een vorm functioneel is en met name heeft geweigerd eventuele alternatieve ontwerpen in aanmerking te nemen.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

(2)  C-299/99 (Philips, Jurispr. blz. I-5475).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/19


Beroep ingesteld op 4 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-50/09)

(2009/C 82/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Oliver, C. Clyne, J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

Vaststellen dat Ierland

door artikel 3 van richtlijn 85/337/EEG (1) van de Raad betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd, niet om te zetten,

door niet te verzekeren dat wanneer de Ierse planningsautoriteiten en het Environmental Protection Agency (Agentschap voor milieubescherming) beide besluitvormingsbevoegdheden hebben inzake een project, volledig aan de vereisten van de artikelen 2, 3 en 4 van de richtlijn wordt voldaan,

door sloopwerkzaamheden uit te sluiten van de werkingssfeer van zijn wettelijke regeling ter omzetting van deze richtlijn,

de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzuim om artikel 3 van de richtlijn om te zetten

De Commissie stelt dat Section 173 van de Planning and Development Regulations 2000, waarin wordt vereist dat planningautoriteiten rekening houden met milieueffectverklaringen (MEV) en met informatie van adviseurs, betrekking heeft op de plicht om ingevolge artikel 8 van de richtlijn rekening te houden met de overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 van de richtlijn ingewonnen informatie. Haars inziens komt Section 173 niet overeen met de ruimere plicht van artikel 3 van de richtlijn om te verzekeren dat bij de milieu-effectbeoordeling (MEB) van alle in dit artikel bedoelde aspecten een identificatie, beschrijving en beoordeling wordt gegeven.

Wat de artikelen 94, 108 en 111 van, en bijlage 6 bij de Planning and Development Regulations 2001 betreft, maakt de Commissie de volgende opmerkingen. Artikel 94, gelezen in samenhang met bijlage 6.2(b) stelt vast welke informatie een MEV moet bevatten. Dit is een verwijzing naar de informatie die de opdrachtgever krachtens artikel 5 van de richtlijn moet verstrekken; dit moet dus worden onderscheiden van de MEB die het totale beoordelingsproces vormt. De artikelen 108 en 111 vereisen dat de planningsautoriteiten nagaan of een MEV adequaat is. De Commissie meent dat deze bepalingen betrekking hebben op artikel 5 van de richtlijn maar geen substituut vormen voor de omzetting van artikel 3 van de richtlijn. De door een opdrachtgever verstrekte informatie vormt slechts één onderdeel van een MEB en bepalingen betreffende dergelijke informatie zijn geen substituut voor de in artikel 3 omschreven verplichting.

Verzuim om gepaste coördinatie tussen autoriteiten te vereisen

Hoewel de Commissie in beginsel geen bezwaren heeft tegen besluitvorming op meerdere niveaus of tegen het spreiden van de besluitvormingsverantwoordelijkheid voor een en hetzelfde project over verschillende besluitvormers, maakt zij zich zorgen over de precieze manier waarop de plichten van de verschillende besluitvormers gestalte hebben gekregen. Volgens de Commissie bevat de Ierse wettelijke regeling geen verplichting voor besluitvormers om daadwerkelijk met elkaar te samen te werken, en is zij derhalve in strijd met de artikelen 2, 3 en 4 van de richtlijn.

Verzuim om richtlijn toe te passen op sloopwerkzaamheden

De Commissie meent dat indien aan de andere in de richtlijn gestelde voorwaarden is voldaan, een MEB moet worden verricht voor sloopwerkzaamheden. Ierland was voornemens om bij de Planning and Development Regulations 2001 (bijlage 2, Deel I, klasse 50) bijna alle sloopwerkzaamheden vrij te stellen. Volgens de Commissie is dat duidelijk in strijd met de richtlijn.


(1)  PB L 175, blz. 40.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/20


Hogere voorziening ingesteld op 3 februari 2009 door Barbara Becker tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in zaak T-212/07, Harman International Industries, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-51/09 P)

(2009/C 82/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Barbara Becker (vertegenwoordigers: P. Baronikians, A. Hofstetter, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Harman International Industries, Inc., Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

punt 1 van het dictum van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 (zaak T-212/07), waarbij de beslissing van de eerste kamer van beroep van 7 maart 2007 (zaak R 502/2006-1) is vernietigd, vernietigen;

punt 3 van het dictum van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 vernietigen;

verweerder verwijzen in rekwirantes kosten van de gehele procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht van eerste aanleg blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat er overeenstemming bestaat tussen het door rekwirante aangevraagde merk „Barbara Becker” en het merk „BECKER” van verweerder, en derhalve artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk verkeerd heeft toegepast door tot de slotsom te komen dat er gevaar voor verwarring bestond.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/21


Hogere voorziening ingesteld op 6 februari 2009 door Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2008 in zaak T-339/06, Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-54/09 P)

(2009/C 82/37)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en M. Tassopoulou, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg vernietigen;

het beroep van het Helleense Republiek overeenkomstig haar vorderingen toewijzen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Helleense Republiek betoogt: 1) dat het Gerecht van eerste aanleg de artikelen 16, leden 1 en 2, en 17 van verordening nr. 1227/2000 verkeerd heeft uitgelegd, door ervan uit te gaan dat de in artikel 16, lid 1, genoemde termijn dwingend is, terwijl deze indicatief is, zoals blijkt uit de uitlegging van lid 2 van de artikelen 16 en 17 van deze verordening; 2) dat het Gerecht van eerste aanleg artikel 10 van het Verdrag en de algemene rechtsbeginselen verkeerd heeft uitgelegd, voor zover de Europese Commissie heeft erkend dat zij 23 dagen vóór de vaststelling van de litigieuze beschikking kennis had genomen van de gecorrigeerde gegevens maar daarmee geen rekening heeft gehouden, en door andere lidstaten buiten de termijnen ingediende gegevens wel heeft aanvaard maar heeft geweigerd om ten aanzien van Griekenland op dezelfde wijze te handelen, waardoor zij de beginselen van loyale samenwerking, van behoorlijk bestuur en van gelijke behandeling heeft geschonden, en 3) dat het bestreden arrest van het Gerecht van eerste aanleg een tegenstrijdige motivering bevat omdat de stelling dat de termijn dwingend is in strijd is met de stelling en de aanvaarding van het feit dat de Commissie gegevens die ook na het verstrijken van de termijn waren ingediend, wel heeft aanvaard.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/21


Hogere voorziening ingesteld op 16 februari 2009 door Georgios Karatzoglou tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in zaak T-471/04, Georgios Karatzoglou/Europees Bureau voor wederopbouw (EBW)

(Zaak C-68/09 P)

(2009/C 82/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Georgios Karatzoglou (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, dikigoros)

Andere partij bij de procedure: Europees Bureau voor wederopbouw (EBW)

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het litigieuze besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant stelt dat het Gerecht van eerste aanleg, door te oordelen dat het ontslag van tijdelijk personeel niet behoeft te worden gemotiveerd, geen rekening heeft gehouden met de recente rechtspraak van het Hof van Justitie, het internationale recht heeft geschonden alsmede artikel 253 EG-Verdrag, dat een algemene motiveringsplicht bevat.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft ten onrechte verklaard dat rekwirant geen bewijs voor het bestaan van misbruik van bevoegdheid had aangevoerd. Ook betwist hij het oordeel van dat Gerecht dat er geen sprake was van schending van het beginsel van behoorlijk bestuur.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/22


Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2009 door Makhteshim-Agan Holding BV, Makhteshim-Agan Italia Srl en Magan Italia Srl tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 26 november 2008 in zaak T-393/06, Makhteshim-Agan Holding BV e.a./Commissie

(Zaak C-69/09 P)

(2009/C 82/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Makhteshim-Agan Holding BV, Makhteshim-Agan Italia Srl, Magan Italia Srl (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem, C. Mereu, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-393/06 vernietigen en het beroep tot nietigverklaring van rekwiranten ontvankelijk verklaren; en

de litigieuze beschikking nietig verklaren; of

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg voor een beslissing over het beroep tot nietigverklaring van rekwiranten; en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure (daaronder begrepen de kosten van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten betogen dat het Gerecht van eerste aanleg blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door hun beroep tot nietigverklaring van de in de brief van 12 oktober 2006 tot uitdrukking gebrachte beschikking van de Commissie om de werkzame stof azinphos-methyl niet op te nemen in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG (1) van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: „litigieuze beschikking”).

In het bijzonder stellen rekwiranten dat het Gerecht van eerste aanleg blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door hun beroep te verwerpen om redenen in verband met de ontvankelijkheid. Het heeft ten onrechte geoordeeld dat de litigieuze beschikking geen handeling was waartegen krachtens artikel 230 EG-Verdrag beroep kan worden ingesteld.


(1)  PB L 230, blz. 1.


Gerecht van eerste aanleg

4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 februari 2009 — Lee/DE/BHIM — Cooperativa italiana di ristorazione (PIAZZA del SOLE)

(Zaak T-265/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PIAZZA del SOLE - Oudere nationale en internationale woordmerken PIAZZA en PIAZZA D'ORO - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Geen overeenstemmende tekens’)

(2009/C 82/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Sara Lee/DE NV (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Hollier-Larousse, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Cooperativa italiana di ristorazione Soc. coop. rl (Reggio d'Émilie, Italië) (vertegenwoordiger: D. Caneva, advocaat)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 juli 2006 (zaak R 235/2005-2) inzake een oppositieprocedure tussen Sara Lee/DE NV en Cooperativa italiana di ristorazione Soc. coop. rl.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sara Lee/DE NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 februari 2009 — Commissie/Bertolete e.a.

(Gevoegde zaken T-359/07 P–T-361/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Ambtenaren - Arbeidscontractanten van OIB - Voormalige werknemers naar Belgisch recht - Wijziging van toepasselijke regeling - Besluiten van Commissie houdende vaststelling van bezoldiging - Gelijke behandeling’)

(2009/C 82/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Andere partijen bij de procedure: Marli Bertolete (Sint-Lambrechts-Woluwe, België) en de acht andere arbeidscontractanten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarvan de namen in een bijlage bij het arrest zijn opgenomen; Sabrina Abarca Montiel (Woutersbrakel, België) en de 19 andere arbeidscontractanten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarvan de namen in een bijlage bij het arrest zijn opgenomen; Béatrice Ider (Halle, België); Marie-Claire Desorbay (Meise, België); en Lino Noschese (Kasteelbrakel, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Voorwerp

Drie hogere voorzieningen ingesteld tegen de arresten van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 5 juli 2007, Bertolete e.a./Commissie (F-26/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), Abarca Montiel e.a./Commissie (F-24/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) en Ider e.a./Commissie (F-25/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) en strekkende tot vernietiging van die arresten

Dictum

1)

De arresten van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 5 juli 2007, Bertolete e.a./Commissie (F-26/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), Abarca Montiel e.a./Commissie (F-24/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) en Ider e.a./Commissie (F-25/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) worden vernietigd.

2)

De door verzoekers in eerste aanleg, Marli Bertolete en de 8 andere arbeidscontractanten van de Commissie waarvan de namen in een bijlage zijn opgenomen, Sabrina Abarca Montiel en de 19 andere arbeidscontractanten van de Commissie waarvan de namen in een bijlage zijn opgenomen, Béatrice Ider, Marie-Claire Desorbay en Lino Noschese ingestelde beroepen worden verworpen.

3)

Verzoekers in eerste aanleg en de Commissie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/24


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2009 — Vitro Corporativo/BHIM — Vallon (√)

(Zaak T-229/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing’)

(2009/C 82/42)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Vitro Corporativo, S.A. de CV (Nuevo Leon, Mexico) (vertegenwoordiger: J. Botella Reina, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. López Fernández de Corres, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Vallon GmbH (Horb, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 november 2006 (zaak R 1363/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen Vitro Corporativo SA de CV en Vallon GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/24


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 februari 2009 — Okalux/BHIM — Ondex (ONDACELL)

(Zaak T-126/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Geen betaling van oppositietaks - Beslissing houdende verklaring dat oppositie wordt geacht niet te zijn ingesteld - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is’)

(2009/C 82/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Okalux GmbH (Marktheidenfeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Beckensträter, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Ondex SAS (Chevigny-Saint-Sauveur, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 januari 2008 (zaak R 1384/2007-4) inzake een oppositieprocedure tussen Okalux GmbH en Ondex SAS.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Okalux GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/25


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2009 — Pannon Hőerőmű/Commissie

(Zaak T-352/08 R)

(„Kort geding - Staatssteun - Beschikking van Commissie waarbij door Hongarije middels stroomafnameovereenkomsten aan bepaalde elektriciteitsproducenten verleende staatsteun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging’)

(2009/C 82/44)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Pannon Hőerőmű Energiatermelő, Kereskedelmi és Szolgáltató Zrt. (Pannon Hőerőmű Zrt.) (Pécs, Hongarije) (vertegenwoordigers: M. Kohlrusz, P. Simon en G. Ormai, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Giolito en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging van artikel 2 van beschikking C(2008) 2223 def van de Commissie van 4 juni 2008, betreffende de door de Hongaarse Republiek middels stroomafnameovereenkomsten aan bepaalde elektriciteitsproducenten verleende staatssteun

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/25


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2009 — Unity OSG FZE/Raad en EUPOL Afghanistan

(Zaak T-511/08 R) (1)

(„Kort geding - Overheidsopdrachten - Afwijzing van offerte - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Verlies van kans - Geen spoedeisendheid’)

(2009/C 82/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Unity OSG FZE (Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten) (vertegenwoordigers: C. Bryant en J. McEwen, solicitors)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Marhic en A. Vitro, gemachtigden) en Politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL Afghanistan) (Kaboel, Afghanistan)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van EUPOL Afghanistan in het kader van de aanbestedingsprocedure, waarbij verzoeksters offerte is afgewezen en de opdracht voor het verrichten van bewakings- en beveiligingsdiensten in Afghanistan aan een andere inschrijver is gegund

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/25


Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — CISAC/Commissie

(Zaak T-442/08)

(2009/C 82/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: International Confederation of Societies of Authors and Composers (CISAC) (Neuilly-sur-Seine, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.–F. Bellis en K. Van Hove, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 3 van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/C2/38.698 — CISAC) nietig verklaren, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert op grond van artikel 230 EG nietigverklaring van artikel 3 van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 (zaak COMP/C2/38.698 — CISAC), waarin wordt vastgesteld dat 24 van de in de EER gevestigde organisaties van de CISAC zich schuldig maken aan door artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst verboden onderling afgestemde feitelijke gedragingen „door de territoriale afbakening van de tussen hen gesloten contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging zodanig te coördineren dat een licentie alleen geldt voor het nationale grondgebied van iedere auteursrechtenorganisatie”.

In de beschikking wordt alleen een inbreuk vastgesteld met betrekking tot drie specifieke vormen van exploitatie van rechten voor uitvoering (internet, doorgifte per satelliet en uitzending via kabel), terwijl de contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging in het algemeen alle vormen van exploitatie van rechten voor uitvoering bestrijken.

Ter ondersteuning van haar vorderingen voor verzoekster twee middelen aan:

(i)

De Commissie heeft een beoordelingsfout gemaakt en inbreuk gemaakt op zowel artikel 81 EG als artikel 53 EER-Overeenkomst met de vaststelling dat de parallelle territoriale afbakening als gevolg van de contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging die door de in de EER gevestigde leden van de CISAC zijn gesloten, een onderling afgestemde feitelijke gedraging vormt. Dat alle door haar leden gesloten contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging een clausule inzake territoriale afbakening bevatten, is niet het resultaat van een onderling afgestemde feitelijke gedraging ter beperking van de mededinging, maar heeft ermee te maken dat alle organisaties het in het belang van hun leden achten om een dergelijke clausule op te nemen in hun contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging.

(ii)

Subsidiair voert verzoekster aan dat, ook al was er sprake van een onderling afgestemde feitelijke gedraging inzake territoriale afbakening, dit om twee redenen geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 81 EG zou betekenen. In de eerste plaats is de gestelde onderling afgestemde feitelijke gedraging inzake territoriale afbakening niet onrechtmatig, omdat die betrekking heeft op een vorm van mededinging die niet beschermenswaardig is. In de tweede plaats maakt de gestelde feitelijke gedraging, ook al werd zij geacht de mededinging te beperken, geen inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, omdat zij noodzakelijk is en evenredig aan de legitieme doelstelling.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/26


Beroep ingesteld op 29 december 2008 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-591/08)

(2009/C 82/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en P. Katsimani, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren het besluit van EUROSTAT waarbij de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van de openbare aanbesteding voor „Statistische informatietechnologie”, lot 2 „SDMX ontwikkeling” en lot 3 „SDMX ondersteuning”, was gekozen als tweede contractant in het cascademechanisme (PB 2008/S 120-159017), welk besluit aan verzoekster is meegedeeld bij twee afzonderlijke brieven van 17 oktober 2008, en alle andere daarmee samenhangende besluiten van EUROSTAT, waaronder de gunning van de opdracht aan de gekozen inschrijver;

EUROSTAT veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster als gevolg van de betrokken aanbestedingsprocedure geleden schade ten belope van 4 326 000 EUR;

EUROSTAT veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster in verband met dit beroep gemaakte kosten in en buiten rechte, ook indien dit beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster nietigverklaring krachtens artikel 230 EG van het besluit van EUROSTAT waarbij de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van de openbare aanbesteding voor „Statistische informatietechnologie”, lot 2 „SDMX ontwikkeling” en lot 3 „SDMX ondersteuning”, was gekozen als tweede contractant in het cascademechanisme (PB 2008/S 120-159017), welk besluit aan verzoekster is meegedeeld bij twee afzonderlijke brieven van 17 oktober 2008, alsmede schadevergoeding krachtens artikel 235 EG.

Verzoekster betoogt dat EUROSTAT verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt, en dat fundamentele regels en beginselen voor overheidsopdrachten door de aanbestedende autoriteit zijn geschonden. Volgens verzoekster is haar offerte niet voldoende onderzocht, heeft EUROSTAT geen motivering gegeven, heeft het geweigerd haar gedetailleerd administratief beroep en de bijbehorende opmerkingen te onderzoeken en heeft het de resultaten van zijn intern onderzoek niet aan verzoekster meegedeeld.

Verzoekster betoogt voorts dat de behandeling van de kandidaten discriminerend was; dat een van de leden van het winnende consortium niet aan de uitsluitingscriteria voldeed en dat de artikelen 93, lid 1, en 94 van het Financieel Reglement zijn geschonden. Bovendien vordert verzoekster, indien het Gerecht zou vaststellen dat de Commissie het Financieel Reglement en/of de beginselen van transparantie en gelijke behandeling heeft geschonden, en aangezien het Gerecht — naar alle waarschijnlijkheid — op het beroep zal beslissen nadat de overeenkomst volledig is uitgevoerd, EUROSTAT te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade ten belope van 4 326 000 EUR, het geraamde bedrag van de brutowinst die verzoekster in het kader van de aanbestedingsprocedure voor de loten 2 en 3 zou hebben gemaakt indien de opdracht aan haar gegund was.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beroep ingesteld op 6 januari 2009 — Dredging International en Ondernemingen Jan de Nul/EMSA

(Zaak T-8/09)

(2009/C 82/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Dredging International NV (Zwijndrecht, België) en Ondernemingen Jan de Nul NV (Hofstade-Aalst, België) (vertegenwoordiger: R. Martens, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van EMSA tot afwijzing van de inschrijving van de door verzoeksters opgerichte Joint Venture Oil Combat (JVOC) en tot gunning van de opdracht aan de succesvolle inschrijver;

verklaring dat de overeenkomst die EMSA en de succesvolle inschrijver hebben ondertekend in het kader van aanbestedingsprocedure EMSA/NEG/3/2008 nietig is;

toekenning van schadevergoeding voor het verlies dat JVOC heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit, dat voorlopig wordt geraamd op 725 000 EUR, te verhogen met vertragingsrente te rekenen vanaf de indiening van dit verzoekschrift;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die JVOC heeft gemaakt voor juridisch advies.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van verweerders besluit tot afwijzing van de offerte die zij hebben ingediend in het kader van offerteaanvraag EMSA/NEG/3/2008 (Perceel nr. 2: Noordzee) voor dienstenovereenkomsten voor de beschikbaarheid van 1 of meerdere reserveschepen voor de opruiming van olievlekken (1) en tot gunning van de opdracht aan de succesvolle inschrijver. Verzoeksters vorderen bovendien vergoeding voor de schade die zij stellen te hebben geleden in het kader van de aanbestedingsprocedure.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

Ten eerste heeft verweerder, door te weigeren verzoeksters de informatie te verstrekken waarom zij hadden verzocht in verband met de redenen voor afwijzing van hun offerte en in verband met de kenmerken en relatieve voordelen van de offerte van de succesvolle inschrijver, artikel 135, lid 2, van het reglement (2), artikel 253 EG en de fundamentele procedurele beginselen van de motiveringsplicht en van de rechten van de verdediging geschonden. Verzoeksters stellen bovendien dat verweerder heeft nagelaten de ondertekening van de overeenkomst met de succesvolle inschrijver op te schorten zolang de uitwisseling van de relevante informatie met verzoeksters duurde, en aldus artikel 105, lid 2, van het financieel reglement (3) en artikel 158 bis, lid 1, van verordening nr. 2342/2002 van de Commissie (4) heeft geschonden.

Ten tweede heeft verweerder bij de evaluatie van de door de succesvolle inschrijver ingediende offerte kennelijke beoordelingsfouten gemaakt waardoor verweerder het in artikel 89 van het financieel reglement vervatte gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel heeft geschonden.

Ten derde heeft verweerder kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij zijn afwijzing van de offerte van verzoeksters om reden dat niet zou zijn voldaan aan artikel 12.2 van het bestek, zonder de argumenten van verzoeksters nader te onderzoeken. Volgens verzoeksters heeft verweerder bijgevolg in strijd met artikel 89, lid 1, van het financieel reglement het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel geschonden.

Ten vierde is volgens de uitlegging die verweerder heeft gegeven aan artikel 12.2 van het bestek, het begrotingsplafond kennelijk onredelijk en staat dit niet toe dat confirmatieve offertes worden ingediend.


(1)  PB 2008/S 48-065631.

(2)  Reglement van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid van 9 december 2003 houdende vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van het financieel reglement van 9 december 2003 dat geldt voor de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid goedgekeurd door de raad van bestuur op 3 juli 2003.

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(4)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beroep ingesteld op 9 januari 2009 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-17/09)

(2009/C 82/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren het besluit van de Commissie om de offerte te verwerpen die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding VT/2008/019 — EMPL EESSI voor „Informaticadiensten en -producten in het kader van het EESSI-project (Electronic Exchange of Social Security Information)” (1), aan verzoekster meegedeeld bij brief van 30 oktober 2008, en alle andere daarmee samenhangende besluiten, waaronder de gunning van de opdracht aan de gekozen inschrijver;

de Commissie veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster als gevolg van de betrokken aanbestedingsprocedure geleden schade ten belope van 883 703,5 EUR;

de Commissie veroordelen tot betaling van de door verzoekster in verband met dit beroep gemaakte kosten, ook indien dit beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak vordert verzoekster nietigverklaring van het besluit van verweerster om de offerte te verwerpen die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding VT/2008/019 — EMPL CAD A/17543 voor informaticadiensten en -producten in het kader van het EESSI-project (Electronic Exchange of Social Security Information) en om de opdracht aan de gekozen inschrijver te gunnen. Verzoekster vordert tevens vergoeding van de schade die zij als gevolg van de aanbestedingsprocedure stelt te hebben geleden.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

In de eerste plaats betoogt zij dat de winnende inschrijver in het kader van talrijke andere overeenkomsten van de Commissie een voorkeurbehandeling had gekregen en in het geval van de onderhavige aanbesteding werd bevoordeeld. Voorts stelt verzoekster dat zij in datzelfde kader door verweerster systematisch werd gediscrimineerd.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie de regels betreffende de uitsluitingscriteria van het bestek niet in acht heeft genomen en aldus inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 93 en 94 van het Financieel Reglement (2), de artikelen 133 bis en 134 van zijn uitvoeringsvoorschriften en artikel 45 van richtlijn 2004/18/EG (3).

In de derde plaats beweert verzoekster dat verweerster verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt bij de evaluatie van verzoeksters offerte door het evaluatiecomité.

In de vierde plaats betoogt verzoekster dat verweerster haar evaluatie van verzoekers offerte op algemene en willekeurige overwegingen heeft gebaseerd, haar besluit niet heeft gemotiveerd en in dit verband verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt.


(1)  PB 2008/S 111-148231

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beroep ingesteld op 19 januari 2009 — Stella Kunststofftechnik/BHIM — Stella Pack (Stella)

(Zaak T-27/09)

(2009/C 82/50)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Stella Kunststofftechnik GmbH (Eltville, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Beckensträter, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Stella Pack Sp. z o. o. (Lubartow, Republiek Polen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 13 november 2008, die op 19 november 2008 is betekend, vernietigen en vaststellen dat de vordering tot vervallenverklaring van 22 december 2006 niet-ontvankelijk moest worden verklaard;

subsidiair, de beslissing van 13 november 2008, met inbegrip van de beslissing van de nietigheidsafdeling van 27 februari 2008, vernietigen en de uitspraak op de vordering tot vervallenverklaring van 22 december 2006 aanhouden totdat de oppositieprocedure inzake oppositie B 863177 is afgesloten;

interveniënte verwijzen in de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, met inbegrip van de kosten in eerdere instanties, die van verweerder daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: woordmerk „Stella” voor waren van de klassen 6, 8, 16, 20 en 21 (gemeenschapsmerk nr. 15 479)

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Stella Pack Sp. z o. o.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: vervallenverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk voor bepaalde waren van de klassen 6, 8, 16 en 20

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van verzoeksters beroep

Aangevoerde middelen: ontvankelijkheidsvoorwaarden van verordening (EG) nr. 40/94 (1) en van verordening (EG) nr. 2868/95 (2) die in de vervallenverklaringsprocedure ambthalve in aanmerking dienen te worden genomen, zijn buiten beschouwing gelaten


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/29


Beroep ingesteld op 21 januari 2009 — Park/BHIM — Bae (PINE TREE)

(Zaak T-28/09)

(2009/C 82/51)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mo-Hwa Park (Hillscheid, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Lee, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Chong-Yun Bae (Berlijn, Duitsland)

Conclusies

bestreden beslissing R 1882/2007-4 van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 13 november 2008 vernietigen en

interveniënt verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van die van de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: beeldmerk „PINE TREE” voor waren van klasse 28 (gemeenschapsmerk nr. 318 857)

Houder van het gemeenschapsmerk: Chong-Yun Bae

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoeker

Beslissing van de nietigheidsafdeling: vervallenverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de litigieuze beslissing en afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring van het betrokken merk

Aangevoerde middelen: niet-ontvankelijkheid van het beroep en geen gebruik van het betrokken gemeenschapsmerk op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt overeenkomstig de artikelen 15 en 50, lid 1, eerste zin, van verordening (EG) nr. 40/94 (1).


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/29


Beroep ingesteld op 21 januari 2009 — Engelhorn/BHIM — The Outdoor Group (peerstorm)

(Zaak T-30/09)

(2009/C 82/52)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Engelhorn KGaA (Mannheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Göpfert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Outdoor Group Limited (Northampton, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 28 oktober 2008 in zaak R 167/2008-5 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „peerstorm” voor waren en diensten van klasse 25 — aanvraag nr. 4 115 382

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: The Outdoor Group Limited

Oppositiemerk of -teken: het woordmerk „PETER STORM” voor waren van klasse 25 — gemeenschapsmerkinschrijving nr. 833 566, alsook het Britse merk „PETER STORM” voor waren van klasse 18

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de merkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat, alsook schending van regel 22 van verordening (EG) nr. 2868/95 (2), aangezien onvoldoende is bewezen dat het oppositiemerk is gebruikt op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/30


Beroep ingesteld op 26 januari 2009 — Portugese Republiek/Commissie

(Zaak T-33/09)

(2009/C 82/53)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en J. A. de Oliveira, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

primair, nietigverklaring van besluit C(2008) 7419 van 25 november 2008, waarbij de Commissie van de Portugese Republiek betaling vordert van de dwangsom waartoe laatstgenoemde werd veroordeeld bij arrest van het Hof van Justitie van 10 januari 2008 in zaak C-70/06, met ingang vanaf 10 januari 2008;

subsidiair, nietigverklaring van dit besluit voor zover het ook geldt voor de periode na 29 januari 2008;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in alle kosten of, ingeval het Hof van Justitie het bedrag van de dwangsom zou verlagen, verwijzing van elke partij in haar eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert krachtens artikel 230 EG nietigverklaring van het bestreden besluit op grond van schending door de Commissie van het EG-Verdrag en van de rechtsregels ter uitvoering van dit Verdrag.

Door van verzoekster betaling te vorderen van de dagelijkse dwangsom waartoe zij is veroordeeld door het Hof van Justitie in zaak C-70/06 voor de periode tussen 10 januari en 17 juli 2008, terwijl verzoekster de verplichting tot uitvoering van richtlijn 89/665 (1) reeds volledig was nagekomen, heeft de Commissie immers het EG-Verdrag en de rechtsregels ter uitvoering van dit Verdrag geschonden.

Op het tijdstip waarop het Hof van Justitie, op 10 januari 2008, zijn arrest in zaak C-70/06 wees, krachtens hetwelk verzoekster werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom per dag vertraging in de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk waren om uitvoering te geven aan zijn arrest van 14 oktober 2004, Commissie/Portugal in zaak C-275/03, te weten intrekking van wetsdecreet nr. 48051 van 21 november 1967, volgens hetwelk de schadeloosstelling van personen die schade hebben geleden door een schending van het gemeenschapsrecht inzake publiekrechtelijke overeenkomsten of van de nationale uitvoeringsmaatregels, afhankelijk was gesteld van het bewijs van het bestaan van schuld of bedrog, had de Portugese Republiek wet nr. 67/2007 reeds goedgekeurd, waarbij voornoemd wetsdecreet werd ingetrokken en de nieuwe regeling inzake de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat en van andere openbare organen werd goedgekeurd; dit wetsdecreet werd op 31 december 2007 bekendgemaakt in Diário da República 1a Série, nr. 251. Deze wet is dertig dagen na bekendmaking in werking getreden, zijnde op 30 januari 2008.

Op 4 januari 2008 heeft verzoekster het Hof van Justitie van dit feit op de hoogte gebracht en het Hof gevraagd een kopie van deze wet te voegen bij de procedurestukken in zaak C-70/06. Gelet op de gevorderde staat van de procedure, kon het Hof van Justitie echter geen rekening meer houden met dit feit en het heeft op 10 januari 2008 zijn arrest gewezen.

Verzoekster is van mening dat het verzoek tot betaling van de dwangsom bijgevolg enkel kan slaan op de periode tot 9 januari 2008 of hooguit tot 29 januari 2008, aangezien de datum van inwerkingtreding van wet nr. 67/2007 niet samenvalt met de datum van bekendmaking ervan. Het verzoek van de Commissie is derhalve volledig ongegrond voor zover het perioden na deze data betreft.


(1)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/30


Beroep ingesteld op 23 januari 2009 — dm-drogerie markt/BHIM — Distribuciones Mylar (dm)

(Zaak T-36/09)

(2009/C 82/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: dm-drogerie markt GmbH + Co. KG (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Bludovsky and C. Mellein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Distribuciones Mylar, SA (Gelves, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 oktober 2008 in zaak R 228/2008-1 en herziening in die zin dat de oppositie in haar geheel wordt afgewezen;

subsidiair, vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 oktober 2008 in zaak R 228/2008-1 en terugwijzing van de zaak naar het BHIM;

subsidiair, vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 oktober 2008 in zaak R 228/2008-1; en

verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „dm” voor waren van de klassen 1, 3-6, 8-11, 14, 16, 18, 20-22, 24-32, 34 en voor diensten van klasse 40

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Spaans beeldmerk „DM”, ingeschreven onder nr. 2 561 742, voor waren en diensten van de klassen 9 en 39

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 57 en 59 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerders brief van 8 juni 2004 de beroepstermijn niet schorste; schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar van verwarring van de betrokken merken bestond doordat de betrokken waren soortgelijk waren; schending van regel 17, leden 2 en 4, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie (1) doordat de kamer van beroep niet heeft geoordeeld dat de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep heeft nagelaten de voornaamste bijzonderheden van het bezwaarschrift van oppositie uiteen te zetten.


(1)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/31


Beroep ingesteld op 26 januari 2009 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Selecciones Americanas (VOGUE CAFÉ)

(Zaak T-40/09)

(2009/C 82/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Advance Magazine Publishers, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Alkin, Barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Selecciones Americanas, SA [Sitges (Barcelona), Spanje]

Conclusies

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 november 2008 in zaak R 280/2008-4 nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op de oppositie op basis van de Spaanse merkinschrijvingen nr. 255 186 en nr. 2 529 728;

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 november 2008 in zaak R 280/2008-4 te herzien in dier voege dat de behandeling van de oppositie wordt geschorst hangende de beslissing op de oppositie tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 064 219;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „VOGUE CAFÉ” voor waren en diensten van de klassen 21, 25 en 43

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: beeldmerk „Vogue Juan Fort, S.A. — Badalona”, in Spanje onder nr. 255 186 ingeschreven voor waren van klasse 25; beeldmerk „VOGUE studio”, in Spanje onder nr. 2 529 728 ingeschreven voor waren van klasse 25; aanvraag van gemeenschapsbeeldmerk nr. 3 064 219 „VOGUE” voor waren en diensten van de klassen 25, 35 et 39

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor waren van klasse 25

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: Schending van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 van de Raad en/of van regel 22, lid 3, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie (1), doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft vastgesteld dat de bewijzen die waren overgelegd door de wederpartij in de voor deze kamer gevoerde procedure het gebruik van het in Spanje onder nr. 2550186 ingeschreven merk aantoonden. Schending van artikel 8, lid 1-b, van verordening nr. 40/94 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring tussen het betrokken gemeenschapsmerk en het in Spanje onder nr. 2 0529 0728 ingeschreven merk bestond. Schending van regel 20, lid 7, van verordening nr. 2868/95 doordat de kamer van beroep geen gegronde redenen heeft aangevoerd voor haar weigering, de behandeling van de zaak te schorsen hangende een definitieve beslissing op de oppositie tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 064 219.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/32


Beroep ingesteld op 27 januari 2009 — Hipp & Co/BHIM — Nestlé (Bebio)

(Zaak T-41/09)

(2009/C 82/56)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hipp & Co (Sachseln, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Bognár en M. Kinkeldey, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sociéte des Produits Nestlé, S.A. (Vevey, Zwitserland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 november 2008 in zaak R 1790/2007-2; en

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Bebio” voor waren van de klassen 5, 29, 30 en 32

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: internationaal woordmerk „BEBA”, ingeschreven onder nr. 187 436, voor waren van de klassen 5, 29 en 30; gemeenschapswoordmerk „BEBA”, ingeschreven onder nr. 3 043 387, voor waren van de klassen 5, 29 en 30

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar van verwarring van de betrokken merken bestond.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/32


Beroep ingesteld op 9 februari 2009 — Commissie/Antiche Terre

(Zaak T-51/09)

(2009/C 82/57)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Dal Ferro, advocaat, V. Joris, gemachtigde)

Verwerende partij: Antiche Terre scarl Società Agricola Cooperativa (Arezzo, Italië)

Conclusies

Verweerster veroordelen tot teruggaaf van de hoofdsom van 479 332,40 EUR, vermeerderd met interesten tegen het tarief bepaald in artikel 5.4.3 van de algemene voorwaarden van de overeenkomst (ECB-tarief + 2 %), te rekenen vanaf de datum van ontvangst van die bedragen (4 december 1997 voor het bedrag van 461 979,00 EUR en 18 december 1997 voor het bedrag van 17 353,40 EUR) tot 1 april 2003, en met interesten tegen hetzelfde tarief te rekenen vanaf 4 januari 2004 tot de datum van volledige betaling, verminderd met het op 25 januari 2005 betaalde bedrag van 461 979 EUR;

subsidiair, verweerster te veroordelen tot teruggaaf van het bedrag van 479 332,40 EUR, vermeerderd met interesten tegen het Italiaanse wettelijke tarief, te rekenen vanaf 4 januari 2004 tot de datum van volledige betaling, verminderd met het op 25 januari 2005 betaalde bedrag van 461 979 EUR;

hoe dan ook, verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep, ingesteld krachtens artikel 238 EG, vordert de Commissie teruggaaf van de voorschotten die aan Antiche Terre scarl Società Agricola Cooperativa (hierna: „Antiche Terre” of „verweerster”) in het kader van het THERMIE-programma zijn uitgekeerd voor de aanleg van een installatie voor de opwekking van elektrische energie (10 MWe) door een innovatieproces van verbranding van biomassa. Het referentiecontract (nr. BM/188/96) was door verzoekster opgesteld met verweerster, als coördinatrice, en met twee andere vennootschappen, waarvan de ene is gevestigd in Finland en de andere in Spanje.

Antiche Terre heeft een aantal aanzienlijke vertragingen opgelopen aan het begin van haar activiteiten. Zij heeft op haar verzoek verlenging gekregen van de termijn voor de voltooiing van de werkzaamheden. Verweerster heeft bovendien een substantiële wijziging van de installatie voorgesteld, die impliceerde dat van het innovatieproces van verbranding van biomassa werd afgezien, waardoor duidelijk minder energie werd opgewekt dan aanvankelijk opgegeven.

De Commissie kon geen toestemming verlenen voor een dermate radicale wijziging van het project, waarvoor in het kader van het THERMIE-programma geen financieringsmogelijkheden zouden bestaan.

Nu vaststond dat verweerster de installatie niet zou realiseren zoals opgegeven in het aanvankelijk gepresenteerde project, zag de Commissie zich gedwongen contract BM/188/96 te beëindigen met de verklaring dat nu het project niet zou worden uitgevoerd, zij zou kunnen overgaan tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de aan verweerster betaalde voorschotten.

Daarop heeft de Commissie Antiche Terre meerdere malen vergeefs gevraagd om teruggaaf van de voorschotten ten bedrage van 479 332,40 EUR. Na het inroepen van de waarborg en na nogmaals enkele malen om teruggaaf te hebben verzocht, wendt de Commissie zich thans tot het Gerecht van eerste aanleg.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/33


Beroep ingesteld op 11 februari 2009 — Nycomed Danmark/EMEA

(Zaak T-52/09)

(2009/C 82/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nycomed Danmark ApS (Roskilde, Denemarken) (vertegenwoordigers: C. Schoonderbeek en H. Speyart van Woerden, advocaten)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren;

het Europees Geneesmiddelenbureau verwijzen in zijn eigen kosten en die van Nycomed.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring, op grond van artikel 230 EG en artikel 73 bis van verordening (EG) nr. 726/2004 (1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2), van besluit „EMEA-000194-IPI01-07” van het Europees Geneesmiddelenbureau (hierna: „EMEA”) van 28 november 2008 tot afwijzing van haar aanvraag voor een productspecifieke vrijstelling als bedoeld in artikel 11, lid 1, sub b, van die verordening.

Verzoekster heeft die vrijstelling aangevraagd voor een beeldvormingssyteem voor echocardiografisch onderzoek door middel van ultrasone trillingen dat onder de merknaam Imagify in de handel zou worden gebracht en was bedoeld om bij volwassenen coronaire hartziekte („CHZ”) te diagnosticeren. Bij het bestreden besluit heeft het EMEA verzoekster die vrijstelling geweigerd op grond dat het bij de ziekte of aandoening waarvoor het geneesmiddel bedoeld is, niet om CHZ gaat, maar om een gestoorde myocardperfusie, die ook bij kinderen voorkomt.

Volgens verzoekster is het bestreden besluit onrechtmatig omdat het is gebaseerd op een haars inziens onjuiste uitlegging en toepassing van het begrip „ziekte of aandoening waarvoor het geneesmiddel bedoeld is” in de zin van artikel 11, lid 1, sub b, van verordening nr. 1901/2006, nu het geen rekening houdt met de therapeutische indicatie die wordt genoemd in de gelijktijdige aanvraag voor een communautaire vergunning voor het in de handel brengen en eraan voorbijgaat dat een gestoorde myocardperfusie geen ziekte of aandoening is, maar een symptoom van verschillende ziekten.

Voorts acht zij het bestreden besluit onrechtmatig omdat het EMEA daarmee poogt om misbruik te maken van zijn bevoegdheden op grond van artikel 11, lid 1, sub b, en artikel 25 van verordening nr. 1901/2006 teneinde een doel te bereiken dat niet met die bepalingen wordt beoogd, namelijk de verplichting om een plan voor pediatrisch onderzoek voor te stellen voor indicaties die niet worden bestreken door de gelijktijdige aanvraag voor een communautaire vergunning voor het in de handel brengen.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1768/92, richtlijn 2001/20/EG, richtlijn 2001/83/EG en verordening (EG) nr. 726/2004 (PB 2006, L 378, blz. 1).


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/34


Beroep ingesteld op 11 februari 2009 — Schemaventotto/Commissie

(Zaak T-58/09)

(2009/C 82/59)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Schemaventotto SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, G. Scassellati Sforzolini, G. C. Rizza, M. Piergiovanni, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking(en) vervat in de brief van 13 augustus 2008, nr. C(2008) 4494, die door Commissielid Kroes, in naam van de Europese Commissie, is verzonden aan de Italiaanse autoriteiten, betreffende een procedure in de zin van artikel 21 van de verordening betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (zaak COMP/M.4388 — Abertis/Autostrade), nietig te verklaren; en

de Commissie te verwijzen in de aan de verzoekende partij opgekomen kosten van het onderhavige geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de beschikking die in het schrijven van Commissielid Kroes van 13 augustus 2008 zou zijn vervat en waarbij, aldus de verzoekende partij, de verwerende partij de Italiaanse autoriteiten heeft meegedeeld de zaak COMP/M.4388 Abertis/Autostrade uit hoofde van artikel 21 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (hierna: „verordening”) niet te willen voortzetten. De Commissie billijkt namelijk de op de verordening gebaseerde wetgevingsmaatregelen betreffende de goedkeuringsprocedure voor de „overdracht” van concessies betreffende autosnelwegen (richtlijn uit 2007 en decreet uit 2008). In voornoemde brief behoudt de verwerende partij zich echter haar standpunt voor met betrekking tot de verenigbaarheid van de Italiaanse regeling betreffende de goedkeuringsprocedure voor de overdracht van de concessies betreffende autosnelwegen met de regels betreffende de interne markt.

Ter ondersteuning van haar beroep stelt de verzoekende partij dat er sprake is van schending van artikel 21 van de concentratiecontroleverordening, waarbij zij zich baseert op de volgende overwegingen:

De Commissie kan zich niet baseren op wijzigingen van het relevante rechtskader die na 31 januari 2007, de datum van de voorlopige beoordeling, hebben plaatsgevonden. Aangezien de bevoegdheden van de Commissie, wat de controle ex artikel 21, lid 4, van de verordening betreft, nauw zijn verbonden met de context van de beoordeling van een bepaalde concentratie met communautaire dimensie waarbij de litigieuze nationale maatregelen aanknopen, konden de latere wijzigingen van de regeling geen gevolgen hebben voor de eerdere gedragingen van de Italiaanse autoriteiten, welke gedragingen tot gevolg hebben gehad dat partijen in december 2006, drie maanden na de goedkeuring van de concentratie ex artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening, van de betrokken concentratie hebben afgezien.

De verzoekende partij stelt dat de Commissie de grenzen van haar bevoegdheden heeft overschreden/haar bevoegdheden heeft misbruikt doordat zij voor de inhoud van de uitdrukkelijke beschikking om de litigieuze Italiaanse maatregelen „niet verder voort te zetten”, een onjuiste rechtsgrondslag heeft gekozen. Door te beslissen dat de tussentijdse wijzigingen van het rechtskader zouden waarborgen dat voor de in haar voorlopige beoordeling van 31 januari 2007 geuite bedenkingen in de toekomst geen aanleiding meer zal bestaan, heeft de Commissie uit hoofde van artikel 21 van de verordening een soort beschikking gegeven waarop deze bepaling niet ziet. Zij heeft de haar bij voornoemd artikel 21 toegekende bevoegdheden namelijk gebruikt om de door een lidstaat vastgestelde maatregelen van algemene strekking verenigbaar met het gemeenschapsrecht te verklaren, en daarbij volledig afgezien van het concrete concentratievoornemen ter blokkering waarvan Italië de betrokken nationale maatregelen heeft vastgesteld.

Met de vaststelling dat de Italiaanse regeling, zoals gewijzigd, verenigbaar met het gemeenschapsrecht is geworden, heeft de Commissie geen acht geslagen op de latere, door voornoemde nationale maatregelen in de Italiaanse rechtsorde gecreëerde onzekerheden, die zeker er niet toe hebben bijgedragen om een gunstig klimaat te creëren voor eventuele toekomstige concentraties die de Italiaanse markt voor concessies betreffende autosnelwegen raken. Bovendien had de door de Italiaanse autoriteiten in 2007 en 2008 getroffen regeling in elk geval ook onverenigbaar met artikel 21 moeten worden verklaard, daar deze in verband met een „overdracht” van een concessie betreffende autosnelwegen verplichtingen oplegt, die verder gaan dan de verplichtingen die anders op de belanghebbende rechtssubjecten zouden rusten.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2009 — Air One/Commissie

(Zaak T-344/02) (1)

(2009/C 82/60)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 31 van 8.2.2003.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 januari 2009 — EMSA/Portugal

(Zaak T-4/08) (1)

(2009/C 82/61)

Procestaal: Portugees

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/36


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 17 februari 2009 — Liotti/Commissie

(Zaak F-38/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsronde 2006 - Door beoordelaars toe te passen beoordelingsnormen)

(2009/C 82/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Amerigo Liotti (Senningerberg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Eggers en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over het jaar 2006

Dictum

1)

Het loopbaanontwikkelingsrapport van Liotti over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2006 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 158 van 21.6.2008, blz. 26.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/36


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 17 februari 2009 — Stols/Raad

(Zaak F-51/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2007 - Vergelijking van verdiensten - Kennelijk onjuiste beoordeling)

(2009/C 82/63)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Willem Stols (Halsteren, Nederland) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Balta, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoeker niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de bevorderingsronde 2007 tot de rang AST 11 zijn bevorderd

Dictum

1)

De besluiten van 16 juli 2007 en 5 februari 2008 waarbij de Raad van de Europese Unie heeft geweigerd om Stols in het kader van de bevorderingsronde 2007 tot de rang AST 11 te bevorderen, worden nietig verklaard.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008, blz. 34.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/36


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 3 februari 2009 — Carvalhal Garcia/Raad

(Zaak F-40/08) (1)

(Ambtenaren - Voormalige ambtenaren - Bezoldiging - Schooltoelage - Weigering - Te laat ingesteld beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2009/C 82/64)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Carvalhal Garcia (Sines, Portugal) (vertegenwoordiger: Antas da Cunha, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en J. Monteiro, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Raad houdende intrekking van het recht op de schooltoelage ten behoeve van verzoeksters dochter

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Carvalhal Garcia zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008, blz. 33.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/37


Beroep ingesteld op 6 februari 2009 — Vicente Carbajosa e.a./Commissie

(Zaak F-9/09)

(2009/C 82/65)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Isabel Vicente Carbajosa (Brussel, België) en anderen (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit houdende vaststelling en bekendmaking van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/116/08 en EPSO/AD/117/08 en van de besluiten betreffende de correctie van de voorselectietests en de schriftelijke examens alsmede de beoordeling van de mondelinge examens

Conclusies van de verzoekende partijen

nietig verklaren de besluiten van de Commissie houdende bekendmaking en vaststelling van de voorwaarden voor de toelating en het verloop van de examens van vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 en EPSO/AD/117/08;

nietig verklaren de besluiten van de jury's van de vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 en EPSO/AD/117/08 betreffende de correctie van de voorselectietests en van de schriftelijke examens alsmede de beoordeling van de mondelinge examens;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de procedure.


4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/37


Beroep ingesteld op 3 februari 2009 — Moschonaki/Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

(Zaak F-10/09)

(2009/C 82/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Chrysante Moschonaki (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van de klacht die verzoekster wegens intimidatie tegen het hoofd personeelszaken heeft ingediend en, anderzijds, vordering om de verwerende partij te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het besluit van de directeur van de Stichting van 29 februari 2008 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster wegens intimidatie tegen het hoofd personeelszaken had ingediend;

voor zover nodig, nietig verklaren het uitdrukkelijke besluit van de Stichting van 24 oktober 2008 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster op 27 juni 2008 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend;

de Stichting veroordelen tot betaling van een vergoeding aan verzoekster die voorlopig op 100 000 EUR wordt geraamd;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.