ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 75

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
31 maart 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2009/C 075/01

Meerjarenactieplan 2009-2013 voor de Europese e-justitie

1

 

Commissie

2009/C 075/02

Wisselkoersen van de euro

13

2009/C 075/03

Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers — Omrekeningskoersen van de munteenheden in toepassing van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad

14

2009/C 075/04

Advies van het Adviescomite voor concentraties uitgebracht op zijn bijeenkomst van 5 december 2008 betreffende een ontwerp-beschikking in zaak COMP/M.5046 — Friesland Foods/Campina — Rapporteur: Zweden

16

2009/C 075/05

Eindverslag in de zaak COMP/M.5046 — Friesland/Campina

19

2009/C 075/06

Samenvatting van de beschikking van de Commissie van 17 december 2008 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/M.5046 — Friesland Foods/Campina) (kennisgeving geschiedt onder nummer C(2008) 8459)  ( 1 )

21

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2009/C 075/07

Door de lidstaten meegedeelde informatie over staatssteun die wordt verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001

28

2009/C 075/08

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 )

31

2009/C 075/09

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Uitnodiging tot het indienen van offertes voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen ( 1 )

32

 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Commissie

2009/C 075/10

Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het jaarlijks werkprogramma voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor 2009 (Besluit C(2009) 2179 van de Commissie)

33

2009/C 075/11

Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het meerjarenwerkprogramma 2009 voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor de periode 2007-2013 (Besluit C(2009) 2178 van de Commissie)

34

2009/C 075/12

Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het werkprogramma voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) zoals vastgesteld in het Europees economische herstelplan (Besluit C(2009) 2183 van de Commissie)

35

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2009/C 075/13

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5500 — General Motors/Delphi Steering Business) ( 1 )

36

 

ANDERE BESLUITEN

 

Commissie

2009/C 075/14

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

37

2009/C 075/15

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

41

 

Rectificaties

2009/C 075/16

Rectificatie van de Uitnodiging om overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie opmerkingen in te dienen over staatssteun met betrekking tot het belasten van captive verzekeringsmaatschappijen in Liechtenstein (Deze tekst annuleert en vervangt de tekst die is bekendgemaakt in PB C 72 van 26.3.2009, blz. 50.)

45

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/1


MEERJARENACTIEPLAN 2009-2013 VOOR DE EUROPESE E-JUSTITIE

(2009/C 75/01)

I.   INLEIDING

1.

De Raad JBZ heeft in juni 2007 besloten dat werk moet worden gemaakt van de ontwikkeling, op Europees niveau, van het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) op het gebied van justitie, met name door het creëren van een Europees portaal.

2.

Het gebruik van deze nieuwe technologieën draagt namelijk bij tot de rationalisering en de vereenvoudiging van de gerechtelijke procedures. Door op dat gebied een elektronisch systeem te gebruiken, kunnen de proceduretermijnen en de werkingskosten worden beperkt, hetgeen de burgers, de ondernemingen, de rechtsbeoefenaren en de rechtsbedeling ten goede komt. De toegang tot de rechter wordt aldus vergemakkelijkt.

3.

Volgens de studies van de Commissie (1) zijn momenteel ongeveer 10 miljoen personen verwikkeld in een grensoverschrijdende civielrechtelijke procedure. Dat aantal zal waarschijnlijk nog stijgen naarmate het personenverkeer binnen de Europese Unie toeneemt.

4.

De Groep juridische informatica (e-justitie) van de Raad is reeds 18 maanden hard aan het werk om de opeenvolgende opdrachten die hem door de Raad zijn verleend, tot een goed einde te brengen. In dat verband hebben bepaalde lidstaten proefprojecten opgezet, en met name een project voor de ontwikkeling van een Europees e-justitieportaal.

5.

De Commissie heeft op 2 juni 2008 een mededeling aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité gepubliceerd, getiteld „Naar een Europese strategie inzake e-justitie” (2).

6.

Ook het Europees Parlement heeft zich beraden op e-justitie. Een op initiatief van het Europees Parlement opgesteld verslag zou vóór eind 2008 aangenomen moeten worden.

7.

Tijdens de zitting van 5 en 6 juni 2008 heeft de Raad de Groep juridische informatica (e-justitie) verzocht zich in het licht van de Commissiemededeling (3) te beraden op de aspecten die verband houden met de oprichting van een coördinatie- en beheersstructuur die in staat is om binnen een redelijk tijdschema meerdere grootschalige projecten op het gebied van elektronische justitie (e-justitie) te ontwikkelen, alsmede om de besprekingen over de opstelling van een meerjarenwerkprogramma aan te vangen.

8.

Tijdens zijn bijeenkomst op 18 en 19 juni 2008 heeft de Europese Raad zijn waardering uitgesproken voor het initiatief „tot geleidelijke invoering van een eenvormig e-justitieportaal van de EU, dat eind 2009 gereed moet zijn”.

II.   CONTEXT VAN DE ONTWIKKELING VAN E-JUSTITIE OP EUROPEES NIVEAU

9.

De ontwikkeling van e-justitie moet in een drieledige context worden gesitueerd:

1.   Reeds verrichte werkzaamheden op het gebied van e-justitie

10.

Voordat de Groep e-justitie zijn werkzaamheden heeft aangevangen, waren in het kader van de Europese Unie al werkzaamheden verricht, die met name tot doel hadden de toegang tot gegevens betreffende de Europese Unie (websites van de Europese instellingen) te garanderen. Meer specifieke werkzaamheden zijn verricht of worden momenteel verricht, hetzij in het kader van de toepassing van de door de Raad vastgestelde instrumenten op civielrechtelijk gebied (bijvoorbeeld het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken) of op strafrechtelijk gebied (bijvoorbeeld het Europees justitieel netwerk in strafzaken of de onderlinge koppeling van de nationale strafregisters), hetzij op basis van initiatieven van de rechtsbeoefenaren (bijvoorbeeld het Europese testamentenregister), hetzij in een ander verband, zoals bijvoorbeeld het online ter beschikking stellen van de bedrijvenregisters en -repertoria die via EBR onderling verbonden zijn, en de kadasters die via EULIS onderling verbonden zijn.

11.

Deze initiatieven moeten dan ook in het meerjarenprogramma e-justitie worden ingepast, in overleg met degenen die voor de uitvoering ervan verantwoordelijk zijn.

2.   De e-government-context

12.

Bij het concipiëren van het Europese e-justitiesysteem moet de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in acht worden genomen.

13.

Uit technisch oogpunt beschouwd moet e-justitie evenwel rekening houden met het ruimere kader van e-government (4). Er moet een beroep worden gedaan op de gedegen deskundigheid die inmiddels op het gebied van beveiligde infrastructuren en authentisering van documenten is opgebouwd. In nauwe samenwerking met de Commissie dient een Europees interoperabiliteitskader dat wordt ontwikkeld binnen het IDABC-programma (5) (interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheidsdiensten, ondernemingen en burgers), te worden aangemoedigd. De Europese activiteiten betreffende de projecten e-handtekening en e-identiteit (6) zijn bijzonder relevant op justitieel gebied, waar de authentisering van akten van essentieel belang is.

14.

Het is derhalve in dat algemene kader dat het meerjarenprogramma moet worden opgesteld. Het dient niet alleen oplossingen voor de korte termijn te bevatten, maar ook voor de middellange of lange termijn zodat, door middel van het gebruik van ICT, de ontwikkeling van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht wordt bevorderd.

3.   Een horizontale aanpak

15.

Vraagstukken in verband met e-justitie beperken zich niet tot bepaalde juridische takken, maar rijzen op talrijke domeinen van het burgerlijk recht, het strafrecht en het bestuursrecht. E-justitie is dus een horizontaal vraagstuk in het kader van Europese grensoverschrijdende procedures.

III.   HET ACTIEPLAN

1.   Toepassingsgebied

16.

De Europese dimensie van het project e-justitie moet duidelijk tot uitdrukking komen. E-justitie zou derhalve moeten worden omgedoopt tot Europese e-justitie.

17.

De lidstaten blijven uiteraard vrij om, met inachtneming van de bij de Verdragen vastgestelde bevoegdheden, onderling projecten op te zetten die weliswaar als e-justitie-projecten, maar niet noodzakelijkerwijs als Europese e-justitie-projecten kunnen worden beschouwd. Deze projecten kunnen slechts onder bepaalde voorwaarden een Europese status krijgen, en met name op financiering door de Gemeenschap rekenen.

18.

Gezien de horizontale dimensie van de Europese e-justitie dient de Groep e-justitie een coördinerende rol te spelen, in de vorm van het bespreken van de technische vraagstukken die tijdens de besprekingen in andere Raadsinstanties aan de orde zijn gesteld. Het wetgevend werk moet daarentegen voorbereid worden door de bevoegde werkgroepen van de Raad, bijvoorbeeld de Groep samenwerking in strafzaken of het Comité burgerlijk recht.

19.

Het e-justitiesysteem moet openstaan voor de burger, het bedrijfsleven, de rechtsbeoefenaren en de rechterlijke macht, waaraan de beschikbare moderne technologie ten goede zal komen. Er moeten drie criteria worden vastgesteld:

a)   Een Europese dimensie

20.

De Europese e-justitie beoogt de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte te vergemakkelijken door gebruik te maken van de informatie- en communicatietechnologieën. Bij de projecten die in het kader van de Europese e-justitie worden ontwikkeld, moeten derhalve alle lidstaten van de Europese Unie kunnen worden betrokken.

b)   Steun voor de totstandbrenging van de Europese justitiële ruimte

21.

In de projecten moet de voorkeur worden gegeven aan de uitvoering van de wetgevingsinstrumenten die reeds door de Europese Gemeenschap en de Europese Unie op justitiegebied zijn aangenomen, zonder echter de andere projecten uit te sluiten die een meerwaarde voor de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte opleveren.

22.

Voorts moet de Europese e-justitie een werkinstrument voor de rechtsbeoefenaren en de rechterlijke macht vormen doordat het een platform en individuele functies biedt voor doeltreffende en beveiligde uitwisseling van gegevens.

c)   Een constructie ten dienste van de Europese burger

23.

Het is van fundamenteel belang dat de ontwikkeling van de Europese e-justitie rechtstreeks het belang dient van de Europese burger, aan wie de meerwaarde ervan ten goede moet komen, met name via het portaal. Bij de keuze van de projecten of van de volgorde waarin zij worden verwezenlijkt, dient ervoor te worden gezorgd dat de burgers op korte termijn hun voordeel kunnen doen met de instrumenten van de Europese e-justitie. Daartoe moeten in overeenstemming met de bijlage zo spoedig mogelijk verscheidene projecten worden opgestart, onverminderd andere projecten die volgens de nadere regelingen van het onderhavige actieplan kunnen worden toegevoegd.

24.

Alle projecten die tot doel hebben de Europese burgers een beter inzicht te geven in hun rechten beantwoorden aan deze doelstelling. Dat moet ook gelden voor projecten die de burgers helpen hun rechten te doen gelden (rechtsbijstand, bemiddeling, vertaling, enz.).

2.   Functies van de Europese e-justitie

25.

De functies van het toekomstige Europese e-justitiesysteem zijn duidelijk omschreven door de Groep e-justitie en in de mededeling van de Commissie. De volgende drie basisfuncties moeten worden vastgesteld:

a)   Toegang tot justitiële gegevens

26.

Deze gegevens betreffen met name de Europese wetgeving en jurisprudentie (7), alsook de wetgeving en jurisprudentie van de lidstaten.

27.

De Europese e-justitie zal ook, via onderlinge koppelingen, toegang verlenen tot de gegevens die door de lidstaten ten behoeve van de openbare dienst „justitie” worden beheerd (bijvoorbeeld, en met inachtneming van de werkingsregels van dit project, de onderlinge koppeling van de gegevensbanken van strafregisters van de lidstaten).

b)   De dematerialisering van de procedures

28.

De dematerialisering van grensoverschrijdende gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures (bijvoorbeeld e-bemiddeling) behelst met name de elektronische communicatie tussen een rechtbank en de betrokken partijen, in het bijzonder om uitvoering te geven aan door de Raad aangenomen Europese instrumenten (8).

c)   Communicatie tussen justitiële autoriteiten

29.

Het vereenvoudigen en aanmoedigen van de communicatie tussen de justitiële autoriteiten van de lidstaten, met name in het kader van de in de Europese justitiële ruimte vastgestelde instrumenten, is van bijzonder belang (bijvoorbeeld via videoconferentie of een beveiligd elektronisch netwerk).

3.   Het Europese e-justitieportaal

30.

Aan het ene Europese e-justitieportaal dat de Europese Raad voor eind 2009 ingevoerd wil zien, is heel wat werk gewijd in de Groep e-justitie. In dat verband heeft een groep lidstaten een proefproject uitgevoerd. Het is van belang dat de totstandbrenging van het portaal in het verlengde ligt van de werkzaamheden die tot dusver in het kader van dat proefproject zijn verricht.

31.

Het portaal zal toegang verschaffen tot het hele Europese e-justitiesysteem, dat wil zeggen tot Europese en nationale informatiesites en/of diensten. Dit portaal mag echter niet louter bestaan uit een reeks links naar andere websites.

32.

Via een eenvormige authentiseringsprocedure wordt de rechtsbeoefenaren toegang verleend tot de verschillende hun specifiek voorbehouden functies, waar hun aangepaste toegangsrechten worden verleend. Het zou dienstig kunnen zijn om ook voor andere geïnteresseerden dan rechtsbeoefenaren in een dergelijke authentisering te voorzien.

33.

Voorts zal het portaal toegang bieden tot de nationale functies via een meertalige gebruikersvriendelijke interface, zodat de op deze sites verstrekte informatie door de Europese burger kan worden begrepen.

34.

De inhoud van de via het portaal toegankelijke functies, alsook het beheer daarvan, berusten uiteraard op door de Raad gemaakte keuzes met betrekking tot zowel de functies van de Europese e-justitie als de nadere regelingen voor het beheer ervan.

4.   Technische aspecten

35.

Om een systeem voor de Europese e-justitie te kunnen opzetten, moet een aantal horizontale technische kwesties worden geregeld, die nader staan beschreven in het verslag dat op 5 juni 2007 door de Raad is goedgekeurd (9).

a)   Een gedecentraliseerd technisch systeem

36.

Tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Justitie in januari 2007 in Dresden was een grote meerderheid van de ministers ervoor gewonnen om op Europees niveau een gedecentraliseerd systeem op te zetten dat de in de lidstaten bestaande systemen met elkaar verbindt.

b)   Normalisering van de gegevensuitwisseling

37.

Gezorgd moet worden voor de grootst mogelijke compatibiliteit tussen de verschillende technische en organisatorische maatregelen voor de toepassingen in de rechterlijke organisaties, en tegelijk moet de lidstaten een zo groot mogelijke soepelheid worden geboden. Er moet evenwel overeenstemming worden bereikt over gestandaardiseerde communicatieformaten en -protocollen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bestaande Europese of internationale normen ter zake, zulks teneinde een goedkopere interoperabele, doeltreffende, veilige en snelle uitwisseling van gegevens mogelijk te maken.

c)   Authentiseringsmechanismen

38.

Een essentiële voorwaarde voor een efficiënt gebruik van e-justitie over de landsgrenzen heen is de ontwikkeling van uniforme standaarden of interfaces voor het gebruik van authentiseringstechnologieën en componenten van elektronische handtekeningen. Deze voorwaarde is, op zijn minst gezegd, essentieel voor de functies van de Europese e-justitie die verder gaan dan het louter verstrekken van juridische informatie aan het grote publiek. De diverse wettelijke voorschriften die in de lidstaten van kracht zijn, alsook de technologieën die in dat verband worden gebruikt, moeten dus verder worden bestudeerd. Op basis van resultaten en de opgedane ervaring kan een beslissing worden genomen over de invoering van een uit juridisch oogpunt zo veilig mogelijke elektronische uitwisseling van documenten tussen de lidstaten.

d)   Systeembeveiliging en gegevensbescherming

39.

In het kader van de totstandbrenging van de Europese e-justitiediensten voor uitwisseling van gegevens tussen justitiële autoriteiten onderling of tussen justitiële autoriteiten en burgers of rechtsbeoefenaren, moeten die gegevens langs beveiligde kanalen worden uitgewisseld. Dienaangaande kan ook rekening worden gehouden met de voorbereidende werkzaamheden in het kader van de IDABC.

40.

Aangezien de meeste van deze gegevens persoonsgegevens in de zin van de Europese wetgeving zijn, moet de naleving van de beginselen van deze wetgeving absoluut worden gewaarborgd.

5.   Taalaspecten

41.

Aangezien er in de instellingen van de Europese Unie drieëntwintig verschillende talen worden gebruikt en ernaar gestreefd wordt de Europese burgers een gebruiksvriendelijke toegang tot het Europese e-justitiesysteem te verschaffen, moeten er gerichte maatregelen voor vertaling en vertolking op justitiegebied in overweging worden genomen.

42.

In dat verband is het een illusie te denken dat het vergemakkelijken van de toegang van de burger tot de e- justitiesite van een andere lidstaat dan de zijne een bevredigende oplossing is: door de taalbarrière zou een dergelijke toegang immers tot op grote hoogte nutteloos zijn.

43.

Deze uitdaging op taalgebied kan specifiek worden aangegaan door systemen voor automatische vertaling in te zetten, met name voor de inhoud van in de Europese instrumenten gebruikte formulieren, en door nationale vertaalhulpmiddelen online ter beschikking te stellen.

44.

Voorts moet een werkmethode worden opgezet om te zorgen voor een accurate vertaling, in de 23 talen van de instellingen van de Europese Gemeenschap, van de juridische begrippen die in de rechtsorden van de lidstaten worden gehanteerd, waarbij ten volle aandacht wordt besteed aan de semantische aspecten.

6.   Behoefte aan een werkinfrastructuur

45.

Uit al deze aspecten blijkt dat het in ieder geval noodzakelijk is een procedure uit te werken voor de keuze van de technische normen voor de interoperabiliteit van de systemen in de lidstaten en, zoals voor ICT-projecten gebruikelijk, de taakverdeling te preciseren in:

a)

de specificering van het project, d.w.z. de besluitvorming voor de structuur en de werking van het Europese e-justitiesysteem en de uit te voeren projecten. Deze functie vereist soms juridisch onderzoek, zoals blijkt uit het project inzake de onderlinge koppeling van strafregisters;

b)

het projectbeheer, dit wil zeggen de ontwikkeling van de verschillende diensten die door de Europese e-justitie zullen worden aangeboden, evenals het creëren van meertalige gebruikersinterfaces, in nauwe samenwerking met de lidstaten, alsook de ontwikkeling van de systemen. Het projectbeheer zal ook het volledige onderhoud van het systeem omvatten.

46.

Deze structuur zal ongetwijfeld ICT-experts moeten tellen en over vertaalcapaciteit dienen te beschikken. Verscheidene — eventueel complementaire — mogelijkheden kunnen worden overwogen:

a)

één of meer lidstaten zouden in nauw overleg met de andere lidstaten het beheer van deze structuur op zich kunnen nemen in het kader van de Groep e-justitie;

b)

deze functie zou door Europese Commissie kunnen worden vervuld, volgens later vast te stellen nadere regelingen;

c)

de oprichting van een Europees agentschap. Er kan worden gekozen tussen verschillende soorten agentschappen, naar gelang van de omvang en de mate van autonomie. Deze optie is evenwel omslachtig en neemt veel tijd in beslag; zij zou dus slechts op middellange termijn kunnen worden overwogen, eventueel naar gelang van de vorderingen van de werkzaamheden.

7.   Financiering

47.

De totstandbrenging van de Europese e-justitie vergt een belangrijke financiële inspanning, vooral ten behoeve van:

a)

het aanmoedigen van de invoering van e-justitiesystemen op nationaal niveau, hetgeen de totstandbrenging van Europese e-justitieprojecten in de hand zal werken, en

b)

het mogelijk maken van de ontwikkeling van projecten op Europees niveau, waaronder de totstandbrenging en de ontwikkeling van het Europees e-justitieportaal.

48.

In het kader van de financiële programma's voor civiel recht en voor strafrecht zouden voor 2008 en 2009 45 miljoen EUR aan middelen kunnen worden uitgetrokken. Dat bedrag zou in de komende jaren aanzienlijk moeten worden verhoogd. Voorts moet worden gepreciseerd welke overige in de begroting van de Europese Gemeenschappen beschikbare bedragen onmiddellijk voor de Europese e-justitie kunnen worden toegewezen.

49.

Voorts zou, zoals de Commissie voorstelt, zo spoedig mogelijk één enkel horizontaal programma moeten worden overwogen, dat zowel het civiel recht als het strafrecht bestrijkt. Om te voorzien in de behoeften die de totstandbrenging van de Europese e-justitie op zowel nationaal als communautair niveau met zich meebrengt, moeten er aanzienlijk meer middelen ter beschikking worden gesteld. De selectiecriteria die momenteel in de programma's civiel recht en strafrecht worden gehanteerd, zouden voorts verduidelijkt en geharmoniseerd moeten worden om rekening te houden met de in punt III van dit document omschreven criteria voor de Europese e-justitie.

50.

De niet onder punt 49 vallende projecten voor de Europese e-justitie in de zin van dit actieplan zullen eventueel gefinancierd worden uit andere beschikbare communautaire programma's, voor zover deze projecten voldoen aan de voorwaarden van deze programma's.

IV.   VOORSTELLEN VAN HET VOORZITTERSCHAP

51.

Het opstellen van een meerjarenprogramma vereist dat vooraf:

a)

met het oog op de ontwikkeling van de functies van de Europese e-justitie, met eerbiediging van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, een overzicht wordt gemaakt van de uit te voeren taken en dat de prioriteiten, alsmede voor zover mogelijk de termijnen, worden bepaald. Er is evenwel een zekere soepelheid nodig om zich vlot te kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen die zich in deze sector zullen voordoen;

b)

een taakverdeling wordt gemaakt tussen de Raad, de lidstaten en de Europese Commissie en een nog vast te stellen structuur voor het verwezenlijken/coördineren van een aantal nader te bepalen technische taken. Deze taakverdeling zal ook de nadere voorschriften voor de selectie van toekomstige projecten betreffen;

c)

een methode wordt bepaald om nauwlettend toe te zien op de uitvoering van het actieplan en deze te evalueren.

52.

Daartoe moet de Raad, met inachtneming van de autonomie van de instellingen en overeenkomstig de artikelen 5 en 7 van het EG-Verdrag, een aantal beslissingen nemen over de kwesties die in dit document aan de orde worden gesteld, en met name over:

a)

de werkstructuur die op het niveau van de Europese Unie moet worden uitgewerkt om de projecten voor de Europese e-justitie te verwezenlijken en toe te zien op de uitvoering en de voortgang ervan;

b)

de toewijzing van de taken aan de verschillende actoren: Raad, Europese Commissie, lidstaten.

53.

In dat verband merkt het voorzitterschap op dat uit de weinige ervaring die reeds met de bestaande e-justitiesystemen is opgedaan (opstarten van de site van het Europees Justitieel Netwerk in strafzaken, onderlinge koppeling van de strafregisters), blijkt dat het initiatief van één of meer lidstaten in vele gevallen van doorslaggevend belang is voor het opstarten van projecten.

54.

Voorbij een bepaald ontwikkelingsstadium verhoogt de deelname van een groter aantal lidstaten evenwel de complexiteit van de werkzaamheden. Het opzetten, het beheer en de ontwikkeling van het project moeten dan dus een Europese dimensie krijgen.

55.

Voorts blijkt uit de verschillende hiervoor beschreven technische aspecten overduidelijk dat het beheer van bepaalde horizontale taken op Europees niveau een meerwaarde oplevert. Naarmate het aantal beschikbare e-justitiediensten toeneemt, zullen voorts een aantal belangrijke schaaleffecten beginnen te spelen.

1.   Voor een Europese e-justitie

56.

Het voorzitterschap stelt voor het programma e-justitie de benaming Europese e-justitie te geven.

2.   Naar het tot stand brengen van een werkstructuur

57.

Gezien de in dit actieplan beschreven ontwikkelingen en met het oog op de uitvoering van een meerjarenprogramma voor de invoering van de Europese e-justitie, stelt het voorzitterschap de volgende algemene werkmethode voor:

a)   Specificering van het project

58.

In overeenstemming met de in dit actieplan vastgestelde richtsnoeren wordt de Raad belast met het toezicht op de voortgang van het meerjarenprogramma. Hij neemt alle beslissingen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de door dit actieplan vastgestelde doelstellingen. Hij heeft met name de opdracht om, uitgaande van de in punt III bepaalde criteria en in nauw overleg met de Commissie, de lijst van nieuwe projecten op te stellen die door de Groep zelf, de lidstaten (punt c) of de Commissie worden voorgesteld.

59.

De Commissie verricht eigener beweging of op verzoek van de Raad de studies die zij passend acht.

60.

De Raad kan de functionele kenmerken van de projecten bepalen.

61.

Voor de financiering uit de communautaire begroting houdt de Commissie, overeenkomstig de toepasselijke procedures, ten volle rekening met de richtsnoeren en besluiten van de Raad.

b)   Projectbeheer

62.

De Europese Commissie stelt de Raad een structuur voor het projectbeheer ter beschikking die belast is met:

i)

het creëren van de technische voorwaarden voor het Europese e-justitiesysteem, volgens de procedure van punt 58;

ii)

het verwezenlijken, op verzoek van de Raad, in nauw overleg met de lidstaten en op basis van de beschikbare communautaire financiële middelen, van de in het meerjarenactieprogramma omschreven projecten voor de Europese e-justitie of aanvullende projecten;

iii)

het creëren, vóór eind 2009, van een eerste versie van het Europese e-justitieportaal, volgens de beginselen die zijn vastgesteld in het kader van de Groep e-justitie en in het kader van de beslissingen die de Raad zal moeten nemen. Reeds in de eerste versie zal het portaal geleidelijk extra functies bieden, die in het kader van specifieke proefprojecten zullen worden ontwikkeld.

Met het oog op een complementair gebruik van de deskundigheid van de lidstaten en de Commissie zal de Commissie een Groep technische experts (onder wie de door de lidstaten aangewezen deskundigen) oprichten, die in regelmatige bijeenkomsten zal kunnen zorgen voor de follow-up van de lopende projecten en de technische keuzes zal kunnen maken.

Voorts zal de Commissie aan de Raad verslag uitbrengen over de stand van de werkzaamheden, alsmede over de aangelegenheden die in de deskundigengroep worden besproken, en op die manier een passende follow-up door de lidstaten waarborgen en ervoor zorgen dat de methodologische en technologische vorderingen van de lidstaten de werkzaamheden ten goede komen.

c)   De lidstaten

63.

Onverminderd de in punt a) genoemde voorschriften kunnen de lidstaten, eventueel via de beschikbare communautaire financiering, nieuwe projecten voor de Europese e-justitie voorstellen en opstarten met de technische kenmerken die in nauw overleg met de Commissie door de Raad zijn vastgesteld; het betreft met name de eerbiediging van de technische normen en de ontwikkeling van meertalige interfaces.

3.   Herzieningsclausule

64.

De Groep e-justitie zal een evaluatie maken van de werkzaamheden die in het eerste halfjaar door de projectbeheerstructuur zijn verricht en zal de Raad eventueel passende voorstellen doen om de werking ervan te verbeteren.

4.   Een meerjarenprogramma

65.

Het meerjarenprogramma in de bijlage zal regelmatig worden bijgewerkt naarmate de werkzaamheden vorderen.

V.   CONCLUSIES

66.

Het Coreper/de Raad wordt verzocht dit actieplan voor de Europese e-justitie goed te keuren.


(1)  10285/08 ADD 1 JURINFO 45 JAI 305 JUSTCIV 119 COPEN 118 CRIMORG 87.

(2)  10285/08 JURINFO 45 JAI 305 JUSTCIV 119 COPEN 118 CRIMORG 87.

(3)  Er moet rekening worden gehouden met het feit dat het Europees Parlement inmiddels een begin heeft gemaakt met de besprekingen over e-justitie.

(4)  De e-government wordt gedefinieerd als de gebruik van ICT in het geheel van administratieve procedures.

(5)  http://ec.europa.eu/idabc/ Preliminary Study on mutual recognition of e-Signatures for e-Government applications (2007) en eID Interoperability for PEGS (2007).

(6)  Standardisation aspects of e-Signature — (2007).

http://ec.europa.eu/information_society/eeurope/i2010/docs/esignatures/e_signatures_standardisation.pdf

(7)  Er zal worden gezorgd voor een link met EUR-Lex en N-Lex.

(8)  Verordening (EG) nr. 1896/2006; Verordening (EG) nr. 861/2007.

(9)  Document 10393/07 JURINFO 21 van 5 juni 2007.


BIJLAGE

ACTIEPLAN

Bijlage bij het meerjarenactieplan 2009-2013 voor de Europese e-justitie

Inleiding

De projecten zijn per soort project ingedeeld in de volgende categorieën:

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte;

onderlinge koppeling van nationale registers;

horizontaal vraagstuk;

uitwisseling van goede praktijken.

Project

Stand van de werkzaamheden

Te ondernemen actie

Verantwoordelijke voor de actie

Tijdsschema

Opmerkingen

Soort project

e-justitieportaal

een door een groep lidstaten ingesteld prototype van het portaal

DIM-systeem, ontwikkeld door bepaalde lidstaten in het kader van de Groep e-justitie

Authentisering en identificering

groep lidstaten en Commissie

2009-2011

lancering in 2008, met openstelling voor het publiek in december 2009 (zie conclusies van de Europese Raad van 18 en 19 juni 2008)

besprekingen aan de gang

de toegankelijke sites zullen worden bepaald afhankelijk van de in aanmerking komende projecten en de door de Raad vastgestelde criteria

horizontaal vraagstuk

het prototype is in april 2008 opengesteld voor de leden van de Groep e-justitie

veiligheid

meertalig interface en vertalingswerkzaam-heden

technische normen

de Commissie in volledige samenwerking met de groep van lidstaten die aan het proefproject deelnemen

het portaal zal worden verbeterd en aangevuld naarmate andere projecten worden verwezenlijkt

papierloze communicatie tussen justitiële autoriteiten via een beveiligd netwerk.-Werkzaamheden lopen in het kader van het IDABC-programma en in de Groep e-justitie

haalbaarheidsstudie door de Commissie

Onderlinge koppeling van de strafregisters

in het kader van een proefproject werden in 2006 de strafregisters van ES, BE, DE en FR onderling gekoppeld; deze koppeling werd in januari 2008 uitgebreid tot CZ en LU

uitwerken van een referentie-implementatie ter vergemakkelijking van de toegang van nieuwe lidstaten tot de onderlinge koppeling

Raad (werkzaamheden inzake het project ECRIS, met follow-up door de Groep COPEN) en Commissie (uitwerken van de referentie-implementatie en cofinanciering door de EU)

referentie-implementatie beschikbaar in de loop van 2009

tot dusver, werkzaamheden gevolgd door de Groep COPEN

onderlinge koppeling van nationale registers en ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

dit project is thans operationeel tussen 6 lidstaten; tot dusver nemen 14 lidstaten deel aan dit project

politiek akkoord tijdens de Raad JBZ van juni 2007 over het kaderbesluit betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten

algemene oriëntatie van de Raad van 24 oktober 2008 over het ontwerp-besluit ECRIS dat de basis moet leggen voor het formaat voor de elektronische uitwisseling van gegevens tussen de 27 lidstaten

voorzien in cofinanciering door de EU ter voorbereiding van de onderlinge koppeling van nationale strafregisters

cofinanciering loopt

Europese betalingsbevel-procedure

Verordening van 30 december 2006 die voorziet in de mogelijkheid om elektronische middelen te gebruiken

voortzetten van de besprekingen en werkzaamheden betreffende het prototype

opstellen van dynamische formulieren

groep lidstaten, vervolgens Commissie

2009-2011

 

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

door bepaalde lidstaten uitgewerkt prototype van geautomatiseerde procedure

invoeren van een verzoek langs elektronische weg

groep lidstaten, vervolgens Commissie

studie door de Commissie

Commissie

Rechtsbijstand

Richtlijn van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensover-schrijdende zaken, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand

plaatsen van gegevens op het portaal

vragen en verkrijgen van online-rechtsbijstand: starten van een haalbaarheidsstudie

Commissie

2009-2013

 

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

Europese procedure inzake geringe vorderingen

Verordening van 11 juli 2007 die voorziet in de mogelijkheid om elektronische middelen te gebruiken

starten van een haalbaarheidsstudie door de Commissie

Commissie

2009-2013

 

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

opstellen van dynamische formulieren

groep lidstaten en Commissie

invoeren van een verzoek langs elektronische weg

groep lidstaten, vervolgens Commissie

Vertaling

proefproject EUROVOC

geautomatiseerd vertaalsysteem SYSTRAN dat sinds 1976 wordt gebruikt

door Oostenrijk verspreide vragenlijst;

werkzaamheden betreffende semantische interoperabiliteit en tabellen (ter bevordering van een beter begrip)

geleidelijk tot stand brengen van een vergelijkend meertalig juridisch vocabularium

financiering van vertaalmachines op juridisch gebied voor alle paren van Europese talen

onderlinge koppeling van databanken van juridische vertalers en tolken

tot stand brengen van een juridisch glossarium

opstellen van semantische concordantietabellen op de verschillende gebieden

Commissie (Publicatiebureau)

2009-2013

 

horizontaal vraagstuk

Commissie (Vertaaldienst)

2009-2013

groep lidstaten, vervolgens Commissie

2009-2013

Commissie en lidstaten

SEMIC-EU

2009-2013

Beter gebruik van videoconferentie-technologieën

onder het Sloveense voorzitterschap opgestelde brochure

brochure voltooien en online op het portaal ter beschikking stellen

Commissie, in samenwerking met de lidstaten

2008-2009

beide justitiële netwerken bij de werkzaamheden betrekken

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte, alsmede uitwisseling van goede praktijken

gebruikershandleiding in voorbereiding

handleiding voltooien en online op het portaal ter beschikking stellen

uiterlijk eind 2009

verspreiding van een vragenlijst over videoconferentie-apparatuur en de juridische voorwaarden voor het gebruik ervan

het online ter beschikking stellen van de geactualiseerde informatie over videoconferentie-apparatuur in de rechtbanken en de juridische voorwaarden voor het gebruik ervan

lidstaten

beheerder van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken

beheerder van het Europees justitieel netwerk in strafzaken

uiterlijk in de loop van 2009 daadwerkelijk online ter beschikking stellen

project voor het opzetten van een boekingssysteem: evaluatie van de haalbaarheid en de relevantie ervan

opzetten van een online- boekingssysteem

Commissie, in samenwerking met de lidstaten

start in 2009

Bemiddeling

Richtlijn van 21 mei 2008, die voor 21 mei 2011 moet zijn omgezet

plaatsen van gegevens op het portaal

starten van een haalbaarheidsstudie

Commissie

2011-2013

het tijdsschema voor de werkzaamheden hangt af van de datum waarop de richtlijn wordt omgezet

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

Elektronische handtekening  (1)

werkzaamheden zijn begonnen (IDABC (2))

 

Commissie

2009-2011

het IDABC-project wordt gerealiseerd door DG SANCO

horizontaal vraagstuk

Betekening of kennisgeving van gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken (langs elektronische weg)

Verordening van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken

haalbaarheidsstudie

Commissie

2010-2011

 

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

Online-betaling van procedurekosten

het mogelijk maken de procedurekosten online te betalen

start van de werkzaamheden

lidstaten

2011-2013

 

ondersteuning van de instrumenten die zijn aangenomen voor de ontwikkeling van de Europese justitiële ruimte

Onderlinge koppeling van insolventieregisters

prototype dat gegevens uit de insolventieregisters van bepaalde lidstaten bestrijkt

toevoegen van gegevens uit de insolventieregisters van andere lidstaten

een meertalige interface tot stand brengen

een juridisch en semantisch glossarium tot stand brengen

groep lidstaten, vervolgens Commissie

voortzetting in 2009 op initiatief van de lidstaten; integratie in het portaal

 

onderlinge koppeling van nationale registers

Onderlinge koppeling van kadasters (integratie van EULIS)

door EULIS uitgevoerde werkzaamheden

1e fase: tot stand brengen van een link naar de EULIS-site

2e fase: nagaan of EULIS gedeeltelijk in het portaal kan worden geïntegreerd;

authentisering van de gebruiker via het portaal

Commissie

2009-2010

koppeling met de werkzaamheden van andere Raadsinstanties

onderlinge koppeling van nationale registers

Onderlinge koppeling van handelsregisters (integratie van EBR)

door EBR uitgevoerde werkzaamheden

1e fase: tot stand brengen van een link naar de EBR-site

2e fase: nagaan of EBR gedeeltelijk in het portaal kan worden geïntegreerd;

authentisering van de gebruiker via het portaal

Commissie

2009-2010

koppeling met de werkzaamheden van andere Raadsinstanties

onderlinge koppeling van nationale registers

Onderlinge koppeling van testamentenregisters

proefproject: daadwerkelijke koppeling tussen Frankrijk en België

nagaan wat de mogelijkheden voor samenwerking met de ARERT (CNUE) zijn

haalbaarheidsstudie door de Commissie

Raad JBZ en ARERT (CNUE)

2011-2013

koppeling met het toekomstige instrument inzake nalatenschappen dat de Commissie in 2009 zal presenteren

onderlinge koppeling van nationale registers

Opleiding van vakmensen

bespreking over e-leren is aan de gang in het Europees netwerk voor justitiële opleidingen

ontwikkelen van instrumenten voor e-leren

Europees netwerk voor justitiële opleiding

2010-2012

 

uitwisseling van goede praktijken

Forum Justitie, door de Commissie tot stand gebracht

organiseren van jaarlijkse bijeenkomsten over onderwerpen inzake e-justitie in het kader van het Forum Justitie

Commissie

bespreking van diverse nationale praktijken in een beperkte werkgroep

opleiding in het gebruik van videoconferentie

de lidstaten op nationaal niveau en, in voorkomend geval, het Europees netwerk voor justitiële opleiding op Europees niveau


(1)  Zie tevens de werkzaamheden betreffende authentisering en identificering zoals die hierboven voor het e-justitieportaal zijn vermeld.

(2)  Met eerbiediging van de autonomie die het Europese e-justitieproject moet genieten.


Commissie

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/13


Wisselkoersen van de euro (1)

30 maart 2009

(2009/C 75/02)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3193

JPY

Japanse yen

127,93

DKK

Deense kroon

7,4488

GBP

Pond sterling

0,92910

SEK

Zweedse kroon

10,9662

CHF

Zwitserse frank

1,5159

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

8,9510

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,469

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

308,65

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7096

PLN

Poolse zloty

4,7260

RON

Roemeense leu

4,2238

TRY

Turkse lira

2,2352

AUD

Australische dollar

1,9386

CAD

Canadese dollar

1,6533

HKD

Hongkongse dollar

10,2250

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

2,3448

SGD

Singaporese dollar

2,0055

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 848,04

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

12,8433

CNY

Chinese yuan renminbi

9,0893

HRK

Kroatische kuna

7,4850

IDR

Indonesische roepia

15 244,51

MYR

Maleisische ringgit

4,8560

PHP

Filipijnse peso

63,980

RUB

Russische roebel

44,8913

THB

Thaise baht

47,257

BRL

Braziliaanse real

3,0608

MXN

Mexicaanse peso

19,1611

INR

Indiase roepie

67,9640


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/14


ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS

Omrekeningskoersen van de munteenheden in toepassing van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad

(2009/C 75/03)

Artikel 107, leden 1, 2 en 4, van Verordening (EEG) nr. 574/72

Referentieperiode: januari 2009

Toepassingsperiode: april, mei en juni 2009

01-2009

EUR

BGN

CZK

DKK

EEK

LVL

LTL

HUF

PLN

RON

SEK

GBP

NOK

ISK

CHF

1 EUR =

1

1,95580

27,1693

7,45194

15,6466

0,704329

3,45280

279,859

4,23002

4,23537

10,7264

0,918193

9,21640

1,49347

1 BGN =

0,511300

1

13,8917

3,81017

8,00010

0,360123

1,76542

143,092

2,16281

2,16554

5,48441

0,469472

4,71235

0,763609

1 CZK =

0,0368062

0,0719856

1

0,274278

0,575892

0,0259237

0,127084

10,3005

0,155691

0,155888

0,394798

0,0337952

0,339221

0,0549688

1 DKK =

0,134193

0,262455

3,64594

1

2,09967

0,0945162

0,463343

37,5551

0,567640

0,568358

1,43941

0,123215

1,23678

0,200413

1 EEK =

0,0639116

0,124998

1,73644

0,476266

1

0,0450148

0,220674

17,8862

0,270347

0,270689

0,685542

0,0586832

0,589036

0,0954499

1 LVL =

1,41979

2,77683

38,5748

10,5802

22,2149

1

4,90226

397,341

6,00575

6,01334

15,2293

1,30364

13,0854

2,12041

1 LTL =

0,289620

0,566439

7,86878

2,15823

4,53157

0,203988

1

81,0526

1,22510

1,22665

3,10658

0,265927

2,66926

0,432538

1 HUF =

0,00357323

0,00698853

0,0970824

0,0266275

0,0559090

0,00251673

0,0123377

1

0,0151148

0,0151340

0,038328

0,00328092

0,0329324

0,00533651

1 PLN =

0,236406

0,462362

6,42298

1,76168

3,69894

0,166507

0,816261

66,1601

1

1,00126

2,53578

0,217066

2,17881

0,353064

1 RON =

0,236107

0,461778

6,41487

1,75946

3,69427

0,166297

0,815230

66,0766

0,998737

1

2,53258

0,216792

2,17606

0,352618

1 SEK =

0,093228

0,182335

2,53294

0,694729

1,45870

0,0656631

0,321897

26,0906

0,394356

0,394854

1

0,0856012

0,859226

0,139233

1 GBP =

1,08910

2,13005

29,5900

8,11587

17,0406

0,767081

3,76043

304,793

4,60690

4,61272

11,6821

1

10,0375

1,62653

1 NOK =

0,108502

0,212209

2,94793

0,808552

1,69769

0,0764212

0,374636

30,3653

0,458966

0,459547

1,16384

0,0996259

1

0,162044

1 ISK =

0,00609146

0,0119137

0,165501

0,0453932

0,0953106

0,00429039

0,0210326

1,70475

0,0257670

0,0257996

0,0653394

0,00559313

0,0561414

1

0,00909739

1 CHF =

0,669583

1,30957

18,1921

4,98969

10,4767

0,471606

2,31194

187,389

2,83235

2,83593

7,18222

0,614806

6,17115

1

1.

Volgens Verordening (EEG) nr. 574/72 is de koers voor de omrekening in een munteenheid van bedragen die in een andere munteenheid luiden, de door de Commissie berekende koers op basis van het maandgemiddelde gedurende de in lid 2 vermelde referentieperiode van de wisselkoersen van deze munteenheden die door de Europese Centrale Bank zijn gepubliceerd.

2.

De referentieperiode is:

de maand januari voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 april daaropvolgend moeten worden toegepast;

de maand april voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 juli daaropvolgend moeten worden toegepast;

de maand juli voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 oktober daaropvolgend moeten worden toegepast;

de maand oktober voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 januari daaropvolgend moeten worden toegepast.

De omrekeningskoersen van de munteenheden worden bekendgemaakt in het tweede Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks) van de maanden februari, mei, augustus en november.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/16


Advies van het Adviescomite voor concentraties uitgebracht op zijn bijeenkomst van 5 december 2008 betreffende een ontwerp-beschikking in zaak COMP/M.5046 — Friesland Foods/Campina

Rapporteur: Zweden

(2009/C 75/04)

1.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangemelde transactie een concentratie vormt in de zin van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad.

2.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangemelde transactie een communautaire dimensie heeft in de zin van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad.

3.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige concentratie de definities van de relevante productmarkten als volgt zijn:

a)

aankoop van rauwe melk, ingedeeld in aankoop van gewone rauwe melk en aankoop van biologische rauwe melk;

b)

verse basisproducten van zuivel, ingedeeld in verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt;

c)

houdbare basisproducten van zuivel;

d)

biologische verse basisproducten van zuivel;

e)

nederlandse kaassoorten, respectievelijk aan gespecialiseerde groothandelaars in kaas en aan moderne retail-outlets;

f)

zuivelboter in bulk, ingedeeld in gewone boter, gefractioneerde boterolie en niet-gefractioneerde boterolie en zuivelboter in pakjes, ingedeeld in verkoop aan de segmenten OOH („Out of Home”) en retail;

g)

verkoop van yoghurt en kwark met toegevoegde waarde in het OOH-segment;

h)

niet tot het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken, ingedeeld in verkoop aan de segmenten OOH- en retail;

i)

houdbare gearomatiseerde zuiveldranken, ingedeeld in houdbare zuiveldranken op basis van chocolade en fruit;

j)

verse pudding en pap, ingedeeld volgens de verkoop aan de segmenten OOH en retail;

k)

vloeibare room van melk, ingedeeld volgens de verkoop aan de segmenten OOH, industriële afnemers en retail;

l)

spuitslagroom, ingedeeld in spuitslagroom al dan niet van melk en volgens de verkoop aan de segmenten OOH en retail;

m)

koffiemelk ingedeeld in OOH-verkoop en de retailsegmenten en koffieroom ingedeeld in OOH-verkoop en de retailsegmenten;

n)

gesproeidroogde emulsies, ingedeeld in room, foamers en toppings;

o)

lactose van levensmiddelenkwaliteit;

p)

Pharma grade lactose, ingedeeld in farmaceutische lactose en DPI-lactose.

4.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie, de definities van de relevante geografische markten als volgt zijn:

a)

nationaal (Nederland) voor alle markten in aankoop van rauwe melk;

b)

nationaal (Nederland) voor alle markten in verse basisproducten van zuivel;

c)

ruimer dan nationaal (waaronder België, Duitsland en Nederland) voor houdbare basisproducten van zuivel;

d)

nationaal (Nederland) voor biologische verse basisproducten van zuivel;

e)

nationaal (Nederland) voor alle markten van Nederlandse kaassoorten (uitgezonderd kaas zonder korst);

f)

hele EER voor alle markten van boter in bulk en ruimer dan nationaal (waaronder België, Duitsland en Nederland) voor alle markten van verpakte boter;

g)

nationaal (Nederland) voor verkoop van yoghurt en kwark met toegevoegde waarde aan het OOH-segment;

h)

nationaal (Nederland) voor alle markten van niet tot het gezondheidssegment behorende verse, gearomatiseerde zuiveldranken;

i)

nationaal (Nederland en België) of naar gelang het geval ruimer dan nationaal (waaronder België, Duitsland en Nederland) voor alle markten van houdbare, gearomatiseerde zuiveldranken;

j)

nationaal (Nederland) voor alle markten van verse pudding en pap;

k)

ruimer dan nationaal (waaronder ten minste België, Duitsland en Nederland) voor alle markten van vloeibare room;

l)

ruimer dan nationaal (waaronder ten minste België, Duitsland en Nederland) voor alle markten van spuitslagroom;

m)

ruimer dan nationaal (waaronder België, Duitsland en Nederland) voor alle markten van koffiemelk en koffieroom;

n)

hele EER voor alle markten van gesproeidroogde emulsies;

o)

hele EER of internationaal voor lactose van levensmiddelenkwaliteit;

p)

hele EER of internationaal voor alle markten van pharma grade lactose.

5.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie waarschijnlijk zal resulteren in een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan op de volgende markten:

a)

aankoop van gewone rauwe melk in Nederland;

b)

alle markten voor verse basisproducten van zuivel in Nederland;

c)

alle markten voor Nederlandse kaassoorten in Nederland;

d)

verkoop van yoghurts en kwarks in het OOH-segment in Nederland;

e)

alle markten van niet tot het gezondheidssegment behorende verse, gearomatiseerde zuiveldranken in Nederland;

f)

alle markten van houdbare zuiveldranken in Nederland en België of al naar gelang in een ruimer gebied met inbegrip van België, Duitsland en Nederland;

g)

alle markten van verse pudding en pap in Nederland.

6.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie waarschijnlijk niet zal resulteren in een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan op de volgende markten:

a)

aankoop van biologische rauwe melk in Nederland;

b)

houdbare basisproducten van zuivel;

c)

biologische verse basisproducten van zuivel;

d)

kaas zonder korst;

e)

alle markten van boter in bulk en verpakte boter;

f)

alle markten van vloeibare room;

g)

alle markten van spuitslagroom;

h)

alle markten van koffiemelk en koffieroom;

i)

alle markten van gesproeidroogde emulsies;

j)

alle markten van lactose van levensmiddelenkwaliteit;

k)

alle markten van pharma grade lactose (met inbegrip van DPI).

7.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangegane verbintenissen volstaan om de significante belemmeringen voor de mededinging weg te nemen op de volgende markten:

a)

aankoop van gewone rauwe melk in Nederland;

b)

alle markten van versie basisproducten van zuivel in Nederland;

c)

alle markten van Nederlandse kaassoorten in Nederland;

d)

verkoop van yoghurts en kwarks in het OOH-segment in Nederland;

e)

alle markten van niet tot het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken in Nederland;

f)

alle markten van houdbare zuiveldranken in Nederland en België of al naar gelang in een ruimer gebied waaronder België, Duitsland en Nederland;

g)

alle markten van verse pudding en pap in Nederland.

8.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat, mits de door de partijen aangegane verbintenissen volledig worden nagekomen en gezien alle verbintenissen tezamen, de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan niet in significante mate belemmert.

9.

Het Adviescomité is het met het standpunt van de Commissie eens dat de aangemelde concentratie verenigbaar moet worden verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst overeenkomstig artikel 2, lid 2 en artikel 8, lid 2, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst.

10.

Het Adviescomité beveelt aan dat zijn advies in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/19


Eindverslag (1) in de zaak COMP/M.5046 — Friesland/Campina

(2009/C 75/05)

INLEIDING

Op 12 juni 2008 heeft de Commissie een aanmelding ontvangen van een voorgenomen concentratie (2) waarbij de ondernemingen Zuivelcoöperatie Campina U.A. en Zuivelcoöperatie Friesland Foods U.A. (de „partijen”) een volledige juridische fusie aangaan.

De Commissie heeft op 17 juli 2008 de procedure ingeleid omdat de concentratie ernstige twijfels deed rijzen over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (3).

PROCEDURE

Termijnverlenging

De Commissie heeft de procedure in onderzoekfase II met vijf werkdagen verlengd, na overleg met de partijen (4).

Mededeling van punten van bezwaar en antwoord daarop

De Commissie heeft op 3 oktober 2008 een mededeling van punten van bezwaar uitgebracht. Hierin kwam zij tot de voorlopige conclusie dat de transactie tot ernstige mededingingsproblemen zou leiden op de volgende 14 productmarkten: de verkoop van verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt; de verkoop van niet tot het gezondheidssegment behorende verse zuiveldranken onder merknaam, overeenkomstig het distributiekanaal ingedeeld in retail- en „out-of-home” (OOH)-verkoop; de verkoop van yoghurt en kwark met toegevoegde waarde in het OOH-segment; de verkoop van verse pudding en pap (alle bovenstaande markten betreffen „verse zuivel”); de verkoop van houdbare zuiveldranken; de verkoop van Nederlandse kaassoorten aan gespecialiseerde groothandelaars en aan moderne retail-outlets; de aankoop van gewone rauwe melk (in zoverre deze aanleiding geeft tot mededingingsbezwaren op downstreammarkten); en de verkoop van farmaceutische en DPI lactose.

De partijen beantwoordden de mededeling van punten van bezwaar op 17 oktober 2008.

Toegang tot het dossier

De partijen werd op 6 oktober 2008 toegang tot het dossier verleend.

Vervolgens kregen zij bij verschillende gelegenheden toegang tot documenten die na de kennisgeving van de mededeling van punten van bezwaar aan het dossier waren toegevoegd.

Betrokkenheid van belanghebbenden

De volgende belanghebbenden werden tot de procedure toegelaten nadat zij met redenen omklede verzoeken hadden ingediend: Superunie C.I.V. B.A., Albert Heijn B.V., Arla Foods AmbA en CBC Co., Ltd.

Hoorzitting

Op 21 oktober 2008 werd een hoorzitting gehouden. Deze werd door de partijen, twee van de vier toegelaten belanghebbenden (Albert Heijn B.V. en Arla Foods AmbA) en 11 lidstaten bijgewoond. Naar aanleiding van de opmerkingen van de partijen stelde de Commissie verder onderzoek in.

Toezeggingen

Reeds vóór de hoorzitting dienden de partijen voorstellen voor corrigerende maatregelen in met betrekking tot verse zuivelproducten. De Commissie deelde de partijen tijdens een „stand van zaken”-bijeenkomst die na de hoorzitting plaatsvond mee, dat de voorgestelde corrigerende maatregelen niet alle in de mededeling van punten van bezwaar genoemde bezwaren zouden wegnemen. Om de partijen in staat te stellen een aanvaardbaar voorstel in te dienen verlengde de Commissie de procedure met één werkdag, nadat hierover met de partijen overeenstemming was bereikt (4).

Vervolgens werd een eerste reeks bindende toezeggingen door de partijen gedaan die later werden aangevuld. Dit pakket corrigerende maatregelen behelsde voornamelijk de afstoting van activiteiten op het gebied van verse zuivel, kaas, houdbare zuivelproducten en de toegang tot rauwe melk. Uit de markttest die vervolgens werd gehouden bleek dat aanzienlijke verbeteringen noodzakelijk waren. Daarop dienden de partijen een gewijzigd pakket toezeggingen in.

Uit een tweede markttest bleek dat er nog steeds verbeteringen nodig waren met betrekking tot de aankoop van rauwe melk om de mededinging op de downstreammarkten voor verse zuivelproducten en kaas te waarborgen.

Op 27 november 2008 dienden de partijen een definitief pakket toezeggingen in.

In verband met deze toezeggingen deelden de partijen mij mee dat zij van mening waren dat de Commissie het recht van verdediging had geschonden. Volgens hen had de Commissie geëist dat zij een corrigerende maatregel op de markt voor de aankoop van rauwe melk zouden aanbieden die huns inziens niet gebaseerd was op de mededeling van punten van bezwaar.

Ten aanzien van dit punt stel ik vast dat de Commissie noch in de ontwerpbeschikking, noch daaraan voorafgaand in de mededeling van punten van bezwaar, vaststelt dat de sterke positie van de gefuseerde entiteit op de markt voor de aankoop van rauwe melk als zodanig een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging zou opleveren. De mededingingsbezwaren houden veeleer verband met de toegenomen marktmacht van de partijen op de downstreammarkten. De concessies die de partijen, afgezien van hun toezeggingen met betrekking tot verse zuivelproducten en kaas, hebben voorgesteld met betrekking tot de aankoop van rauwe melk zijn bedoeld om de daadwerkelijke mededinging op deze downstreammarkten te herstellen door de kopers van de afgestoten activiteiten evenals de concurrenten op de downstreammarkten op duurzame basis een toereikende voorzieningsbron van rauwe melk te garanderen. De oplossing van de problemen op de downstreammarkten maakt derhalve automatisch een einde aan de problemen op de markt voor de aankoop van rauwe melk.

Kennelijk hebben de diensten van de Commissie tijdens een „stand van zaken”-bijeenkomst de mogelijk verkeerde interpretatie van voorgaande mededelingen besproken en hebben zij de partijen bevestigd dat het mededingingsbezwaar op de markt voor de aankoop van rauwe melk verband houdt met toegangsdrempels en/of expansie op de downstreammarkten en dat daarom de toezeggingen inzake de toegang tot rauwe melk noodzakelijk zijn om de mededingingsbezwaren op de downstreammarkten weg te nemen.

De partijen hebben deze zaak verder laten rusten.

DE ONTWERPBESCHIKKING

In de ontwerpbeschikking kwam de Commissie tot de conclusie dat de op 27 november 2008 gedane toezeggingen tot gevolg hebben dat de voorgenomen fusie de daadwerkelijke mededinging niet op significante wijze zal belemmeren op de markten voor de verkoop van verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt; de verkoop van niet tot het gezondheidssegment behorende verse zuiveldranken onder merknaam, overeenkomstig het distributiekanaal ingedeeld in retail- en OOH-segmenten; de verkoop van yoghurt en kwark met toegevoegde waarde in het OOH-segment; de verkoop van verse pudding en pap (samen met alle bovengenoemde markten „verse zuivel”); de verkoop van houdbare zuiveldranken; de verkoop van Nederlandse kaassoorten aan gespecialiseerde groothandelaars en moderne retail-outlets; en derhalve ook op de markt voor de aankoop van rauwe melk.

In tegenstelling tot haar eerste beoordeling heeft de Commissie vastgesteld dat de concentratie niet tot een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging zal leiden op het gebied van farmaceutische lactose en DPI lactose. Zij is tot de slotsom gekomen dat de voorgenomen concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst moet worden verklaard mits de partijen zich volledig houden aan de in de bijlage bij de beschikking opgenomen toezeggingen.

Afgezien van de bovengenoemde opmerking van de partijen heb ik geen vragen of opmerkingen van de partijen of belanghebbenden ontvangen. Daarom, en gezien de bovengenoemde opmerkingen, ben ik van mening dat deze zaak geen aanleiding geeft tot bijzondere opmerkingen wat betreft het recht van de partijen om te worden gehoord.

Brussel, 12 december 2008.

Michael ALBERS


(1)  Opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie, van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21).

(2)  Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad („EG-concentratieverordening”).

(3)  Zie artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 139/2004.

(4)  Overeenkomstig artikel 10, lid 3), tweede alinea van de EG-concentratieverordening.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/21


SAMENVATTING VAN DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2008

waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst

(Zaak COMP/M.5046 — Friesland Foods/Campina)

(kennisgeving geschiedt onder nummer C(2008) 8459)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/C 75/06)

Op 17 december 2008 heeft de Commissie een beschikking gegeven met betrekking tot een zaak in het kader van artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking is in de oorspronkelijke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie te vinden op de website van DG Concurrentie op het volgende adres:

http://ec.europa.eu/comm/competition/index_en.html

I.   DE PARTIJEN

(1)

Friesland Foods heeft 9 417 leden (2007) en verkoopt zuivelproducten voor consumenten in Europa, het Midden-Oosten, Azië en Afrika alsook ingrediënten voor professionele en industriële klanten wereldwijd.

(2)

Campina is een zuivelcoöperatie die 6 885 landbouwers als leden telt (2007); de onderneming heeft activiteiten in de sector verse zuivelproducten, kaas, boter, verse en houdbare gearomatiseerde dranken en emulsies in verscheidene landen in Europa, Noord- en Zuid-Amerika en Azië.

II.   DE TRANSACTIE

(3)

Op 12 juni 2008 ontving de Commissie, overeenkomstig artikel 4 van de concentratieverordening, een officiële aanmelding van een voorgenomen concentratie waarbij de ondernemingen Zuivelcoöperatie Campina U.A. (hierna: „Campina”) en Zuivelcoöperatie Friesland Foods U.A. (hierna: „Friesland Foods”) een volledige juridische fusie aangaan. Campina en Friesland Foods worden hierna gezamenlijk aangeduid als de „aanmeldende partijen”.

III.   SAMENVATTING

(4)

Op 17 juli 2008 nam de Commissie na een onderzoek van de aanmelding een besluit aan waarin zij tot de conclusie kwam dat de transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening valt en aanleiding geeft tot ernstige twijfel over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst en leidde zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van de concentratieverordening de procedure in.

(5)

Op 3 oktober 2008 werd overeenkomstig artikel 18 van de concentratieverordening een mededeling van punten van bezwaar aan de aanmeldende partijen gezonden. Friesland Foods en Campina antwoordden op 17 oktober 2008 op de mededeling van punten van bezwaar. Op 21 oktober 2008 werd, op verzoek van de aanmeldende partijen, een hoorzitting gehouden.

(6)

Op 28 oktober 2008 deden de aanmeldende partijen toezeggingen om de voorgenomen concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te maken. Deze toezeggingen werden gewijzigd en de eindversie ervan werd op 27 november 2008 bij de Commissie ingediend.

IV.   TOELICHTING

(7)

De zuivelsector omvat een reeks onderling verbonden productmarkten die de grote verscheidenheid weerspiegelt van eindproducten op basis van melk. Zuivelbedrijven, en met name zuivelcoöperaties, verwerken doorgaans rauwe melk die door landbouwers wordt geleverd tot een grote verscheidenheid van zuivelproducten. Aangezien rauwe melk de gemeenschappelijke grondstof voor alle zuivelproducten is, volgen de prijzen van deze producten ook soortgelijke tendensen.

(8)

Rauwe melk bestaat uit verscheidene voedingsbestanddelen: vet, eiwitten, lactose (melksuiker) en mineralen. Voor sommige zuivelproducten worden alleen de vetvrije bestanddelen (met name eiwitten en lactose) gebruikt, terwijl andere producten, met name boter en room, op basis van de vetstoffen in de melk worden vervaardigd. Talrijke belangrijke producten zoals kaas en melk bevatten zowel vette als vetvrije bestanddelen. Een aantal producten — met name room, karnemelk en melkwei — zijn in essentie nevenproducten die uit de vervaardiging van primaire zuivelproducten zoals drinkmelk en kaas resulteren.

A.   DE RELEVANTE MARKTEN

1.   Inkoop van rauwe melk

(9)

Wat de relevante productmarkt betreft, bevestigde het marktonderzoek dat aan de vraagzijde biologische rauwe melk en gewone rauwe melk voor zuivelbedrijven niet substitueerbaar zijn. Aan de aanbodzijde zijn er voor producenten van biologische melk, gelet op de gunstiger prijs die zij krijgen en op de investeringen die zij hebben gedaan om biologische rauwe melk te produceren, geen prikkels om over te schakelen op de productie van gewone rauwe melk. Overschakeling op biologische rauwe melk is mogelijk voor een producent van gewone melk maar hiervoor zijn aanzienlijke investeringen in grasland vereist (extensiever gebruik) en moet met een overgangsperiode van gemiddeld 2 jaar rekening worden gehouden. Er is derhalve geconcludeerd dat de inkoop van gewone en de inkoop van biologische rauwe melk afzonderlijke productmarkten vormen.

(10)

Wat de relevante geografische markt betreft, is (zowel voor gewone als voor biologische melk) vastgesteld dat de activiteiten van de partijen elkaar alleen in Nederland overlappen. De hoeveelheden melk die jaarlijks door Campina uit Duitsland en België naar Nederland worden vervoerd zijn te verwaarlozen in vergelijking met de totale hoeveelheid rauwe melk die door de aanmeldende partijen in Nederland worden ingekocht (meer dan 8 miljard kilo per jaar). De Commissie is daarom tot de conclusie gekomen dat de concentratie geen noemenswaardige invloed op de inkoopmarkt buiten Nederland heeft en heeft zich bij haar beoordeling op Nederland geconcentreerd.

2.   Basisproducten van zuivel

(11)

Ten aanzien van de relevante productmarkt bleek het noodzakelijk een onderscheid te maken tussen verse en houdbare basisproducten van zuivel. Binnen deze categorieën kan een verder onderscheid worden gemaakt tussen biologische en niet-biologische producten.

(12)

Binnen de beide categorieën voor gewone basisproducten van zuivel en biologische basisproducten van zuivel worden de markten voor verse melk, verse karnemelk, gewone yoghurt en pudding wegens een gebrek aan substitueerbaarheid aan de aanbodzijde als afzonderlijke relevante productmarkten beschouwd. Pudding zal in het gedeelte over verse zuiveldesserts worden besproken. Op de markten voor verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt behoren huismerken en merkproducten tot dezelfde upstream-productmarkt. Overeenkomstig het distributiekanaal kunnen gewone verse basisproducten van zuivel worden ingedeeld bij retail of OOH (Out-of-Home), terwijl OOH en retail bij biologische verse basisproducten van zuivel tot dezelfde markt behoren.

(13)

Ten aanzien van de relevante geografische markt werd in het onderzoek voor de upstreammarkt voor (biologische en niet-biologische) verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt de nationale markt als basis beschouwd.

(14)

Aangezien er op de markten voor houdbare basisproducten van zuivel alleen bij houdbare melk overlappingen zijn en de producten aan de vraagzijde noch aan de aanbodzijde substitueerbaar zijn, is de markt voor houdbare melk zonder onderscheid tussen huismerken en merkproducten de relevante productmarkt. Een verder overeenkomstig het distributiekanaal gemaakt onderscheid tussen detailhandel of OOH is mogelijk, maar wordt hier echter opengelaten. De relevante geografische markt gaat verder dan de nationale markt en omvat België, Duitsland en Nederland.

3.   Nederlandse kaassoorten

(15)

Ten aanzien van de relevante productmarkt moeten afzonderlijke productmarkten voor de verkoop van Nederlandse kaassoorten aan gespecialiseerde groothandelaren in kaas en voor moderne retail-outlets (supermarkten, hypermarkten, discountwinkels) worden afgebakend. Binnen deze productmarkten is geen verder onderscheid bij de verkoop van Nederlandse kaassoorten aan gespecialiseerde groothandelaars (Gouda/Maasdam/Edam, natuurkaas/zonder korst, 15 dagen oude natuurkaas/andere natuurkaas) en aan moderne retail-outlets (Gouda/Maasdam/Edam, natuurkaas/zonder korst) gemaakt aangezien dit geen noemenswaardig effect op de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging zou hebben.

(16)

Wat de relevante geografische markt betreft, zijn de markten voor de verkoop van Nederlandse kaassoorten aan gespecialiseerde groothandelaars en aan moderne retail-outlets (met inbegrip van alle verdere onderverdelingen behalve kaas zonder korst) nationaal in omvang terwijl de markten voor de verkoop van Nederlandse kaassoorten zonder korst (alle verdere onderverdelingen daarbij inbegrepen) aan gespecialiseerde groothandelaars en aan moderne retail-outlets ruimer zijn dan nationaal en minstens Nederland en Duitsland omvatten.

4.   Boter

(17)

Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de relevante productmarkt voor boter op de eerste plaats in afzonderlijke markten voor boter in bulk en verpakte boter moet worden onderverdeeld. Zuivelboter in bulk behoort tot een andere markt dan plantaardige vetten in bulk. Daarnaast kan het worden onderverdeeld in gewone boter (82 % vetgehalte), niet-gefractioneerde boterolie (of, gewoon, boterolie met een vetgehalte van 99,8 %) en gefractioneerde boter (of, eenvoudig, gefractioneerde boter, naar smeltpunt gesorteerd). Wat verpakte boter betreft, behoren zuivelboter en plantaardige vetten tot afzonderlijke markten en daarnaast moet de markt voor verpakte zuivelboter verder worden onderverdeeld in het retailsegment en het OOH-segment. De vraag of verpakte boter onder merknaam en verpakte boter onder huismerk tot dezelfde markt behoren werd opengelaten, aangezien het onderscheid geen effect op de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging zou hebben.

(18)

Wat de relevante geografische markt betreft, omvatten de markten voor boter in bulk, gefractioneerde boterolie en niet-gefractioneerde boterolie de gehele EER. De relevante geografische markt voor verpakte boter omvat minstens Nederland, België en Duitsland. De vraag of de relevante geografische markt voor verpakte boter de gehele EER omvat werd opengelaten omdat deze geen doorslaggevend effect op de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging zou hebben gehad.

5.   Yoghurt en kwark met toegevoegde waarde

(19)

Wat de relevante productmarkt betreft zijn er overeenkomstig het distributiekanaal afzonderlijke markten voor yoghurt en kwark met toegevoegde waarde. Een verder onderscheid tussen yoghurt met toegevoegde waarde enerzijds en kwark met toegevoegde waarde anderzijds, tot het gezondheidssegment behorende en niet tot dat segment behorende producten en onderscheid tussen markten voor huismerken en markten voor merkproducten kan eveneens worden opengelaten aangezien deze de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging niet beïnvloeden. Aangezien Friesland Foods niet in het gezondheidssegment actief is, zijn yoghurt en kwark met toegevoegde waarde niet verder besproken.

(20)

De relevante geografische markt is voor de upstreammarkt voor yoghurt en kwark met toegevoegde waarde aan OOH-groothandelaren de nationale markt en voor de upstreammarkt voor yoghurt en kwark met toegevoegde waarde aan detailhandelaren ruimer dan nationaal.

6.   Gearomatiseerde zuiveldranken

(21)

In deze markt werd een eerste onderscheid gemaakt tussen verse gearomatiseerde zuiveldranken en houdbare gearomatiseerde zuiveldranken.

(22)

Er zijn afzonderlijke relevante productmarkten voor tot het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken en niet tot dat segment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken, die nog verder kunnen worden onderverdeeld naar gelang naar de levering van merkproducten of huismerken, en overeenkomstig het distributiekanaal (retail/OOH). Aangezien de voorgenomen concentratie geen significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging zou opleveren in de markt voor tot het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken en zij de markt voor huismerken niet zou beïnvloeden, is de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging met name gericht op de markt voor niet tot het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken.

(23)

Wat de houdbare gearomatiseerde zuiveldranken betreft, kwam de Commissie tot de bevinding dat zuiveldranken met chocoladesmaak en zuiveldranken met vruchtensmaak tot verschillende productmarkten behoren. Het is niet noodzakelijk vast te stellen of de inkoop van houdbare zuiveldranken met merknaam en van houdbare zuivelproducten van een huismerk tot verschillende productmarkten behoren. Een onderscheid overeenkomstig het distributiekanaal tussen retail en OOH kan eveneens worden opengelaten.

(24)

Wat de relevante geografische markt betreft: dit is de nationale markt voor de upstreammarkt voor niet het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken. Bij houdbare gearomatiseerde zuiveldranken werd vastgesteld dat de geografische omvang van de productmarkt voor huismerken en merkproducten ruimer is dan de nationale markt en Nederland, België en Duitsland omvat. Waar de stroomopwaartse productmarkt beperkt is tot merkproducten, is deze markt nationaal in omvang aangezien de merken in de verschillende landen zeer divers zijn.

7.   Verse zuiveldesserts

(25)

Wat de relevante productmarkt betreft bestaan er afzonderlijke relevante productmarkten voor verse pudding, pap en nagerechten in eenpersoonsporties. Voor pudding is een onderscheid tussen huismerken en merkproducten niet noodzakelijk. De vraag of de markt verder moet worden onderverdeeld overeenkomstig het distributiekanaal kan worden opengelaten omdat een dergelijke onderverdeling de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging niet beïnvloedt.

(26)

Bij de markten voor pudding en pap wordt de nationale markt als de relevante geografische markt beschouwd.

8.   Room

(27)

Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de relevante productmarkt voor room op de eerste plaats in afzonderlijke marktsegmenten voor vloeibare room en spuitslagroom moet worden onderverdeeld. Bij vloeibare room bestaat er een onderscheid tussen vloeibare room al dan niet van melk en, binnen ieder segment, tussen vloeibare room die via retail, via OOH of via het industriële verkoopkanaal wordt verkocht. De markt voor vloeibare room van melk omvat vloeibare room met een gering of een hoog vetgehalte. Op de markt voor vloeibare room werd geen onderscheid tussen verse en houdbare room gemaakt, omdat een dergelijk onderscheid de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging niet beïnvloedt. Ook bij de merkproducten en de huismerken van vloeibare room werd geen verder onderscheid tussen de relevante productmarkten gemaakt aangezien dit geen effect zou hebben op de eindconclusie over de gevolgen van de operatie. Aangezien de activiteiten van de ondernemingen in de markt voor niet uit melk vervaardigde vloeibare room elkaar niet overlappen, werd voor de beoordeling alleen vloeibare room uit melk in aanmerking genomen.

(28)

Bij spuitslagroom bestaan er twee relevante productmarkten: de retailmarkt en de OOH-markt voor verse spuitslagroom. Bij de retailmarkt zijn zowel merkproducten als producten van een huismerk inbegrepen, terwijl voor de OOH-markt dit onderscheid niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gemaakt omdat dit de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging niet zou beïnvloeden.

(29)

De relevante geografische markt voor vloeibare room van melk die op de OOH-markt, in de detailhandel of aan industriële afnemers wordt verkocht gaat verder dan de nationale grenzen en omvat minstens Nederland, België en Duitsland.

9.   Vloeibare koffiecreamers

(30)

Bij de relevante productmarkt moet een onderscheid worden gemaakt tussen relevante productmarkten voor koffiemelk en koffieroom. Voor deze producten hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen huismerken en merkproducten. Wel moet een onderscheid overeenkomstig het distributiekanaal naar detailhandel of OOH worden gemaakt.

(31)

Wat de relevante geografische markt betreft, zijn de markten voor koffiemelk en koffieroom ruimer dan de nationale markt en omvatten Nederland, België en Duitsland.

10.   Gesproeidroogde emulsies

(32)

Wat de relevante productmarkt betreft, zijn vloeibare emulsies en gesproeidroogde emulsies afzonderlijke productmarkten. Bovendien behoren verschillende categorieën gesproeidroogde emulsies, zoals room, foamers en toppings tot afzonderlijke productmarkten. Aangezien Campina niet in het segment vetconcentraten en ingekapselde voedingsoliën actief is en Friesland Foods niet in het segment beslagstabilisatoren aanwezig is, is een precieze definiëring van de productmarkt voor deze drie producten niet noodzakelijk.

(33)

Wat de relevante geografische markt betreft, omvatten de markten voor creamers, foamers, toppings en beslagstabilisatoren de gehele EER.

11.   Lactose

(34)

Wat de relevante productmarkt betreft vormen lactose van levensmiddelenkwaliteit en lactose van farmaceutische kwaliteit twee onderscheiden relevante productmarkten. Met betrekking tot farmaceutische lactose zijn draagstoffen zoals zetmeel, Mannitol en MCC geen nuttige vervangende bevoorradingsbronnen voor de afnemers en kan hiervan derhalve geen concurrentiedruk uitgaan. Bovendien werd, aangezien de voorgenomen concentratie geen mededingingsproblemen opwerpt op de markt voor farmaceutische lactose of op de smallere markten voor rechtstreeks comprimeerbare lactose en vochtige farmaceutische lactose in korrelvorm, de marktdefinitie opengelaten. Tot slot moet voor DPI-lactose een afzonderlijke relevante productmarkt worden gedefinieerd. Binnen de markt voor DPI-lactose zou weer een afzonderlijke relevante markt kunnen worden gedefinieerd voor verfijnde DPI-lactose en minder verfijnde DPI-lactose.

(35)

Bij lactose van levensmiddelenkwaliteit is wat de relevante geografische markt betreft geen definitie nodig, omdat de voorgenomen concentratie, ongeacht of de relevante geografische markt al dan niet is gedefinieerd, geen mededingingsbezwaren opwerpt. Bij farmaceutische lactose en DPI-lactose is de geografische markt niet gedefinieerd. Inderdaad zou de positie van de gefuseerde entiteit op de wereldmarkt voor farmaceutische lactose en voor DPI-lactose vrijwel dezelfde zijn als op de EER-markt. Los van de geografische afbakening van de markten wordt door de operatie noch op de wereldmarkt voor farmaceutische lactose en DPI-lactose noch op de EER-markt de daadwerkelijke mededinging in significante mate belemmerd.

B.   BEOORDELING UIT HET OOGPUNT VAN DE MEDEDINGING

1.   Inleiding

(36)

Er is een grondig onderzoek verricht naar de structuur en de werking van de zuivelmarkten waarop de concentratie betrekking heeft. Als resultaat van dit onderzoek kwam men tot de vaststelling dat de concentratie op de markten voor houdbare melk, biologische basisproducten van zuivel, boter in bulk en verpakte boter, vloeibare en spuitslagroom, vloeibare koffiecreamers, gesproeidroogde emulsies, lactose van levensmiddelenkwaliteit, farmaceutische lactose en DPI-lactose niet tot een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging zal leiden.

(37)

Op de markten voor de aankoop van rauwe melk, verse basisproducten van zuivel, kaas, yoghurt en kwark met toegevoegde waarde, verse gearomatiseerde zuiveldranken, houdbare zuiveldranken en verse pudding en pap zal de voorgenomen concentratie tot een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging leiden.

2.   Inkoop van rauwe melk

(38)

Wat de inkoop van rauwe melk betreft, zou de fusie de twee grootste afnemers van rauwe melk in Nederland bijeenbrengen, die dan ongeveer [70-80 %] van de markt zouden controleren.

(39)

Het mededingingsbezwaar is niet dat de gefuseerde entiteit marktmacht op de upstreammarkt zou kunnen uitoefenen en de prijzen van de melk die aan de landbouwers worden betaald zou kunnen doen dalen, maar veeleer dat de marktmacht die de nieuwe onderneming door haar marktmacht op de downstreammarkt extra winst zou kunnen maken en zodoende hogere prijzen aan de landbouwers zou kunnen betalen. De onderneming zou hierdoor meer producenten kunnen aantrekken en haar basis van leveranciers kunnen handhaven en/of versterken. Deze situatie zou de belemmeringen vergroten voor het betreden van en/of voor uitbreiding op de primaire downstream-zuivelmarkten waar Nederlandse rauwe melk nodig is om op efficiënte wijze te kunnen concurreren.

3.   Verse zuivelproducten

(40)

Tot de verse melkproducten behoren verse basisproducten van zuivel (verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt), yoghurt en kwark met toegevoegde waarde, verse gearomatiseerde zuiveldranken, verse pudding en pap.

(41)

De voorgenomen concentratie zou, door de totstandkoming van een machtspositie op de Nederlandse markt voor verse melk, verse karnemelk en gewone yoghurt de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan in significante mate belemmeren, ongeacht of een verdere marktsegmentering overeenkomstig het distributiekanaal al dan niet plaatsvindt. De conclusie was onder andere gebaseerd op het hoge gecombineerde marktaandeel van de partijen, op het feit dat zij als de nauwste concurrenten worden beschouwd, op het feit dat het voor afnemers moeilijk is om naar andere leveranciers over te stappen en op de moeilijkheid voor afnemers om in geval van een prijsverhoging hun productie te verhogen.

(42)

Om dezelfde redenen zou de aangemelde concentratie door de totstandkoming van een machtspositie in het Nederlandse OOH-marktsegment voor yoghurt en kwark met toegevoegde waarde en op de markt voor niet tot het gezondheidssegment behorende verse gearomatiseerde zuiveldranken die als merkproduct worden aangeboden, welke overeenkomstig het distributiekanaal verder in retailmarkt en OOH-markt worden onderverdeeld, de mededinging in significante mate belemmeren.

(43)

Op de markten voor verse nagerechten zou de aangemelde concentratie op i) de markt voor verse pudding in Nederland en ii) de markt voor pap in Nederland, die een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt uitmaken, de mededinging in significante mate belemmeren, ongeacht of de markt nog verder moet worden gesegmenteerd overeenkomstig het distributiekanaal. Ook in dat geval was de conclusie onder andere gebaseerd op de marktpositie van de partijen, op het feit dat zij als de nauwste concurrenten worden beschouwd en dat het voor afnemers dus moeilijk is om naar andere leveranciers over te stappen.

4.   Nederlandse kaassoorten

(44)

De concentratie zou op de markten voor de verkoop van Nederlandse kaassoorten aan gespecialiseerde groothandelaars in kaas (met inbegrip van kleinere onderverdelingen in natuurkaas, Goudse kaas en 15 dagen oude kaas) en aan moderne retail-outlets (met inbegrip van kleinere onderverdelingen in natuurkaas en Goudse kaas) in Nederland tot een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging leiden. Elk van deze markten vormt een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt.

(45)

Wat de verkoop aan gespecialiseerde kaasgroothandelaren betreft is deze beoordeling onder meer gebaseerd op de hoge marktaandelen van de partijen ([40-70 %] %), de nauwe concurrentie tussen de partijen, het feit dat gespecialiseerde kaasgroothandelaars beperkte mogelijkheden hebben om naar andere binnenlandse of buitenlandse leveranciers over te stappen, de beperkte vooruitzichten voor marktbetreding en uitbreiding in de nabije toekomst alsook het feit dat alle door de partijen aangevoerde compenserende factoren (bv. afgenomen vraag en toename van wederinvoer/verkoop van oorspronkelijk voor de uitvoer bestemde kaas, ingeval van een prijsstijging, vermeende afhankelijkheid van de opslag- en rijpingscapaciteit van groothandelaars) onvoldoende zijn om te verhinderen dat de partijen de prijzen verhogen.

(46)

Wat de verkoop aan moderne retail-outlets betreft is deze beoordeling onder meer gebaseerd op de hoge marktaandelen van de partijen ([60-70 %] %), de nauwe concurrentie tussen de partijen, de beperkte mate van concurrentie tussen de partijen en gespecialiseerde kaasgroothandelaren, de beperkte mogelijkheden die moderne retail-outlets hebben om naar andere binnenlandse of buitenlandse leveranciers over te stappen, de beperkte vooruitzichten voor marktbetreding en uitbreiding in de nabije toekomst alsook het feit dat alle door de partijen aangevoerde compenserende factoren (bv. kopersmacht, toename van wederinvoer/verkoop van oorspronkelijk voor de uitvoer bestemde kaas en toegenomen gebruik van korstloze kaas in geval van prijsstijgingen) onvoldoende zijn om te verhinderen dat de partijen de prijzen verhogen.

(47)

Ten aanzien van de markten voor de verkoop van Maasdam en Nederlandse kaassoorten zonder korst (met inbegrip van kleinere onderverdelingen) aan gespecialiseerde groothandelaars in kaas en moderne retail-outlets in Nederland zijn er geen mededingingsbezwaren.

5.   Houdbare gearomatiseerde zuiveldranken

(48)

Wat de markt voor houdbare gearomatiseerde zuiveldranken betreft, wordt geconcludeerd dat de aangemelde concentratie de daadwerkelijke mededinging op de volgende markten in significante mate zou kunnen belemmeren: de markt voor houdbare zuiveldranken met chocoladesmaak in Nederland, de markt voor houdbare zuiveldranken met vruchtensmaak in Nederland, de markt voor houdbare zuiveldranken met chocoladesmaak in België, de markt voor houdbare zuiveldranken met vruchtensmaak in België, de markt voor houdbare zuiveldranken met chocoladesmaak (merkproducten en huismerken) in Nederland, België en Duitsland en de markt voor houdbare zuiveldranken met vruchtensmaak (merkproducten en huismerken) in Nederland, België en Duitsland, ongeacht of deze markten nog verder moet worden gesegmenteerd overeenkomstig het distributiekanaal.

(49)

De conclusie van de beoordeling berust op de bevinding dat, onder andere, de fuserende ondernemingen grote marktaandelen hebben, als nauwste concurrenten worden beschouwd en over sterke merken beschikken. Daarnaast wees het marktonderzoek uit dat afnemers waarschijnlijk niet naar andere leveranciers zouden overstappen en dat het betreden van de markt door nieuwe aanbieders onwaarschijnlijk is.

6.   Door de aanmeldende partijen gedane toezeggingen

(50)

Om de vastgestelde mededingingsbezwaren van de fusie weg te nemen, hebben Campina en Friesland Foods toezeggingen voorgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de EG-concentratieverordening. De eerste reeks toezeggingen werd op 28 oktober 2008 gedaan en op 5 november 2008 aangevuld teneinde van de Commissie een negatieve verklaring te verkrijgen. Dit pakket corrigerende maatregelen behelst voornamelijk de afstoting van activiteiten op het gebied van verse zuivel, kaas, houdbare zuivelproducten en de toegang tot rauwe melk.

(51)

Vervolgens onderwierp de Commissie de toezeggingen aan een markttoets. De resultaten van de eerste markttoets toonden aan dat aanzienlijke verbeteringen nodig waren. Daarop dienden de partijen op 19 november een gewijzigd pakket toezeggingen in, dat dienstige verbeteringen bevatte ten aanzien van de zwakke punten die in het eerste pakket waren aangeduid met betrekking tot de afstoting van de activiteiten op het gebied van verse zuivel, kaas houdbare zuiveldranken. De Commissie bleef echter verontrust over het feit dat het gebrek aan toegang tot rauwe melk op de downstreammarkten voor verse basisproducten van zuivel en Nederlandse kaassoorten in Nederland in het algemeen tot een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging zou leiden en dat als gevolg hiervan de afgestoten downstreamactiviteiten in het bijzonder onvoldoende levensvatbaar zouden zijn. De markttoets waaraan het tweede pakket werd onderworpen bevestigde dat op deze gebieden verbeteringen nodig waren.

(52)

Vervolgens dienden de partijen op 27 november 2008 een afsluitend pakket toezeggingen in.

(53)

Gelet op het bovenstaande omvat het afsluitende pakket toezeggingen:

(54)

Alle verse-zuivelactiviteiten van Friesland Foods in Nederland, die de volgende producten omvatten: verse melk, verse karnemelk, gewone yoghurt, yoghurt en kwark met toegevoegde waarde, verse pudding, pap, verse gearomatiseerde zuiveldranken, verse room en biologische verse basisproducten van zuivel (hierna: de „afgestoten activiteiten op het gebied van verse zuivelproducten”).

(55)

Een 5-jarige, hernieuwbare licentie voor het exclusieve gebruik van de merknaam Friesche Vlag in Nederland voor de portefeuille van verse producten van Friesland Foods, gevolgd door een duurzame black-out.

(56)

Het eigendom van het merk Melkunie van Campina en het eigendom van alle submerken van Friesche Vlag en alle merken die specifiek zijn voor de verse zuivelproducten van Friesche Vlag (met uitzondering van het merk Friesche Vlag zelf) worden eveneens afgestoten.

(57)

De afstoting van de productiefaciliteit van Campina te Bleskensgraaf en de afsplitsing van een verkoopteam en andere werknemers van de afdeling O&O, planning en logistiek en algemene ondersteuning door de verkooporganisatie van de gefuseerde entiteit (hierna: de „afgestoten activiteiten op het gebied van kaas”).

(58)

Voor houdbare zuiveldranken: de afstoting van het merk Choco Choco van Campina (segment dranken met chocoladesmaak) en de afstoting van het merk Yogho Yogho (dranken met vruchtensmaak) in Nederland.

(59)

De afgestoten activiteiten omvatten onder meer alle materiële en immateriële activa (met inbegrip van de intellectuele-eigendomsrechten) die aan de onderhavige operatie bijdragen. Daarnaast zijn alle licenties, door overheidsorganisaties verleende vergunningen en machtigingen, overeenkomsten, huurovereenkomsten, verbintenissen en bestellingen door klanten van de afgestoten bedrijfsonderdelen alsook alle klanten, krediet- en andere gegevens van de activiteiten hieronder begrepen. Het personeel is daaronder ook begrepen.

(60)

Met drie elementen wordt beoogd de toegang tot rauwe melk voor downstreamconcurrenten te waarborgen, de afgestoten activiteiten daaronder begrepen. Ten eerste is er een overgangsovereenkomst waardoor voor beide productiefaciliteiten de toegang tot rauwe melk is gewaarborgd. Overeenkomstig deze leveringsovereenkomst kunnen de afgestoten bedrijfsonderdelen bij de gefuseerde entiteit rauwe melk inkopen tegen de „gegarandeerde prijs” (die de prijs is welke de gefuseerde entiteit aan haar melkproducenten garandeert) min 1 %.

(61)

Ten tweede zal, na de periode die door de overgangsovereenkomst wordt bestreken, een stichting worden opgericht (het Nederlands Melkfonds) om toegang tot rauwe melk te garanderen voor een volume van maximaal 1,2 miljard kilo rauwe melk per jaar.. De basis hiervoor wordt gevormd door een systeem van trekkingsrechten voor downstreamconcurrenten. De afgestoten activiteiten op het gebied van verse zuivelproducten en de afgestoten activiteiten op het gebied van kaas zullen preferentiële trekkingsrechten hebben zoals dit in de verbeterde toezeggingen is bepaald, dat wil zeggen tot het volume dat de totale productiecapaciteit van die bedrijfsonderdelen uitmaakt. De in de overeenkomst vastgelegde prijs voor rauwe melk bedraagt in de eerste vijf jaar eveneens de „gegarandeerde prijs” min 1 %.

(62)

Met het derde element wordt een structurele verandering beoogd door de uittredingsdrempels voor melkproducenten van de gefuseerde entiteit te verlagen, om (i) een van de gefuseerde entiteit onafhankelijke bron van rauwe melk te waarborgen en (ii) de afgestoten downstreambedrijven de mogelijkheid te bieden een structurele oplossing op lange termijn voor de inkoop van rauwe melk op te zetten. Deze bestaat uit een uittredingsbetaling (startbetaling) van 5 euro per 100 kilo die betaald moet worden aan ieder lid dat uit de gefuseerde entiteit uittreedt totdat leden die een volume van in totaal 1,2 miljoen kilo rauwe melk vertegenwoordigen FrieslandCampina hebben verlaten.

V.   CONCLUSIE

(63)

Om de hierboven genoemde redenen is de conclusie van de beschikking dat de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan niet op significante wijze zal belemmeren.

(64)

Derhalve dient de concentratie overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 8, lid 2, van de EG-concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst, verenigbaar te worden verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/28


Door de lidstaten meegedeelde informatie over staatssteun die wordt verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001

(2009/C 75/07)

Nummer van de steun: XA 271/08

Lidstaat: Bondsrepubliek Duitsland

Regio: Freistaat Sachsen

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Gemeinsames Umsetzungsdokument zum Programm Ziel 3/Cíl 3 zur Förderung der grenzübergreifenden Zusammenarbeit 2007-2013 zwischen dem Freistaat Sachsen und der Tschechischen Republik im Rahmen des Ziels „Europäische territoriale Zusammenarbeit”

Rechtsgrond: Beihilfen werden nach Maßgabe

des gemeinsamen Programmdokuments (Operationelles Programm CCI-Code: 2007CB163PO017),

des Gemeinsamen Umsetzungsdokumentes und

der Verordnung (EG) Nr. 1857/2006 der Kommission vom 15. Dezember 2006 über die Anwendung der Artikel 87 und 88 EG-Vertrag auf staatliche Beihilfen an kleine und mittlere in der Erzeugung von landwirtschaftlichen Erzeugnissen tätige Unternehmen und zur Änderung der Verordnung (EG) Nr. 70/2001,

in der jeweils geltenden Fassung, gewährt.

Die Förderung wird darüber hinaus nach Maßgabe der §§ 23 und 44 der Haushaltsordnung für den Freistaat Sachsen (Sächsische Haushaltsordnung — SäHO, SächsGVBl. 2001, S. 154) sowie der hierzu ergangenen Verwaltungsvorschriften des Sächsischen Staatsministeriums der Finanzen, in der jeweils geltenden Fassung, mit den im Umsetzungsdokument normierten abweichenden bzw. besonderen Regelungen gewährt

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: Jaarlijks 1 miljoen EUR

Maximale steunintensiteit: 50 %

Datum van tenuitvoerlegging: na de bekendmaking van de beknopte informatie door de Commissie

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: De regeling loopt af op 31 december 2013

Doelstelling van de steun: De specifieke doelstellingen van de regeling zijn:

organisatie en uitvoering van grensoverschrijdende economische en ecologische maatregelen in het Saksisch-Tsjechische steungebied dankzij de ontwikkeling van op duurzame territoriale ontwikkeling gerichte gemeenschappelijke strategieën,

duurzame versterking van het concurrentievermogen van de regio in Europese context,

gerichte benutting van het ontwikkelingspotentieel van het steungebied door efficiënte grensoverschrijdende samenwerking.

De volgende bepalingen van de verordening worden hierbij toegepast:

Artikel 5 Instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen, vooral bij maatregelen die verband houden met toeristische infrastructuur (nr. 2.2.2.1 van de uitvoeringsbepalingen = Umsetzungsdokument) de klimaatverandering, de bescherming van bos en natuur en de landschapsverzorging (nr. 2.3.1.1 van de uitvoeringsbepalingen), met uitzondering van maatregelen voor de toepassing van Natura 2000,

Artikel 15 Technische ondersteuning in de landbouwsector, vooral bij maatregelen ter bevordering van samenwerkingsverbanden op economisch en wetenschappelijk gebied (nr. 2.2.1.1 a) tot c) van de uitvoeringsbepalingen) en ter bevordering van de milieubewustheid, de milieuvorming en het milieubeheer (nr. 2.3.1.3 b) en c) van de uitvoeringsbepalingen).

Voor de subsidiabiliteit van uitgaven gelden eveneens de bepalingen van de artikelen 5 en 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006

Betrokken economische sector(en): Landbouw (teelt van eenjarige gewassen, teelt van meerjarige gewassen, exploitatie van boomkwekerijen, veehouderij, gemengde landbouw, dienstverlening in de landbouw)

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Sächsische Aufbaubank — Förderbank

Pirnaische Straße 9

01069 Dresden

DEUTSCHLAND

Website: http://www.ziel3-cil3.eu/servlet/PB/show/1042655_l1/Umsetzungsdok_DE.pdf

Andere informatie:

Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit

Referat 36, Verwaltungsbehörde des EU-Programms „Grenzübergreifende Zusammenarbeit“

Wilhelm Buck Straße 2

01097 Dresden

DEUTSCHLAND

Thomas TREPMANN

Referatsleiter

Sächsisches Staatsministerium für Umwelt und Landwirtschaft

Nummer van de steun: XA 373/08

Lidstaat: Bondsrepubliek Duitsland

Regio: Het gehele grondgebied

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Grundsätze für eine nationale Rahmenrichtlinie zur Gewährung staatlicher Zuwendungen zur Bewältigung von durch widrige Witterungsverhältnisse verursachte Schäden in der Landwirtschaft

Rechtsgrond: Grundsätze für eine nationale Rahmenrichtlinie zur Gewährung staatlicher Zuwendungen zur Bewältigung von durch Naturkatastrophen oder widrige Witterungsverhältnisse verursachte Schäden in Landwirtschaft, Binnenfischerei und Aquakultur

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 10 mln EUR

Maximale steunintensiteit: 80 %; 90 % in probleemgebieden

Datum van tenuitvoerlegging: Ten vroegste met ingang van de datum van bekendmaking van deze beknopte informatie op het internet

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Tot en met 30.6.2014

Doelstelling van de steun: Art. 11: Steun met betrekking tot door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen in de landbouw;

Steunmaatregelen voor schade die is ontstaan door a) natuurrampen in de landbouw en voor schade op het gebied van b) binnenvisserij en aquacultuur moeten afzonderlijk worden aangemeld:

Betrokken economische sector(en): Alle subsectoren van de landbouw

Voor de regeling komen in aanmerking: ondernemingen, ongeacht de gekozen vennootschapsvorm, die micro-ondernemingen of kleine dan wel middelgrote ondernemingen zijn en die zich toeleggen op de primaire productie van landbouwproducten, inclusief bijenhouders en schapenhouders (trekkende kudden)

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Minister für Ernährung und Ländlichen Raum des Landes Baden-Württemberg

Postfach 10 34 44

70029 Stuttgart

DEUTSCHLAND

Bayerischen Staatsminister für Landwirtschaft und Forsten

Postfach 22 00 12

80535 München

DEUTSCHLAND

Senatsverwaltung für Gesundheit, Umwelt und Verbraucherschutz

Brückenstr. 6

10179 Berlin

DEUTSCHLAND

Minister für Ländliche Entwicklung, Umwelt und Verbraucherschutz des Landes Brandenburg

Postfach 60 11 50

14411 Potsdam

DEUTSCHLAND

Senator für Wirtschaft und Häfen der Freien Hansestadt Bremen

Postfach 10 15 29

28015 Bremen

DEUTSCHLAND

Senator für Wirtschaft und Arbeit der Freien und Hansestadt Hamburg

Postfach 11 21 09

20421 Hamburg

DEUTSCHLAND

Minister für Umwelt, ländlichen Raum und Verbraucherschutz des Landes Hessen

Postfach 31 09

65021 Wiesbaden

DEUTSCHLAND

Minister für Landwirtschaft, Umwelt und Verbraucherschutz des Landes Mecklenburg-Vorpommern

Postfach

19048 Schwerin

DEUTSCHLAND

Minister für Ernährung, Landwirtschaft, Verbraucherschutz und Landesentwicklung des Landes Niedersachsen

Postfach 2 43

30002 Hannover

DEUTSCHLAND

Minister für Umwelt und Naturschutz, Landwirtschaft und Verbraucherschutz des Landes Nordrhein-Westfalen

Postfach

40190 Düsseldorf

DEUTSCHLAND

Minister für Wirtschaft, Verkehr, Landwirtschaft und Weinbau des Landes Rheinland-Pfalz

Postfach 3269

55022 Mainz

DEUTSCHLAND

Minister für Umwelt des Saarlandes

Postfach 10 24 61

66024 Saarbrücken

DEUTSCHLAND

Sächsischen Staatsminister für Umwelt und Landwirtschaft

Postfach

01076 Dresden

DEUTSCHLAND

Ministerin für Landwirtschaft und Umwelt des Landes Sachsen-Anhalt

Postfach 37 62

39012 Magdeburg

DEUTSCHLAND

Minister für Landwirtschaft, Umwelt und ländliche Räume des Landes Schleswig-Holstein

Postfach 5009

24062 Kiel

DEUTSCHLAND

Minister für Landwirtschaft, Naturschutz und Umwelt des Freistaates Thüringen

Postfach 90 03 65

99106 Erfurt

DEUTSCHLAND

Website: http://www.bmelv.de/SharedDocs/downloads/04-Landwirtschaft/Foerderung/Beihilfen/Beihilfe__Naturereignisse.html

Andere informatie: Staatssteun, die de getroffenen bij voorkeur tijdig bereikt, betekent een flinke ondersteuning van het crisismanagement van de ondernemingen. In het verleden waren er steeds vertragingen wanneer werd besloten maatregelen te nemen om schade te vergoeden en deze maatregelen door de Commissie van de EU moesten worden goedgekeurd. Deze „beginselen voor het verlenen van staatssteun” worden ter goedkeuring voorgelegd opdat in acute gevallen tijdig steun zou kunnen worden verleend.

Een en ander is in overeenstemming met de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013. Hierin wordt de lidstaten aangeraden, tijdig — d.w.z. vóór zich eventueel een natuurramp voordoet — steunmaatregelen voor schade ten gevolge van buitengewoon ongunstige weersomstandigheden vast te stellen opdat, wanneer zich acute gevallen voordoen, de procedure voor de goedkeuring van de steun de eigenlijke steunverlening niet zou vertragen.

Er moet derhalve rekening mee worden gehouden dat hier sprake is van een preventieve maatregel die bedoeld is om bij eventuele toekomstige gebeurtenissen te kunnen reageren. Bij de raming van het totale jaarlijkse bedrag dat in het kader van de regeling beschikbaar wordt gesteld, is uitgegaan van de ervaring die werd opgedaan bij de overstromingen van 2002 (Elbe en Donau) en 2005 (Donau en zijrivieren, vooral in het „Bayerische Alpenvoorland” en in het alpengebied) en bij de droogte van 2003


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/31


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/C 75/08)

Lidstaat

Italië

Betrokken luchtroute

Cuneo Levaldigi-Rome Fiumicino en vice versa

Geldigheidsduur van het the contract

24 maanden (vanaf 4 augustus 2009 t/m 3 augustus 2011)

Uiterste termijn voor het indienen van inschrijvingen

62 dagen na de datum van publicatie van deze mededeling

Adres waarop de tekst van de uitnodiging tot het indienen van voorstellen en alle relevante informatie en/of documentatie over de openbaredienstverplichtingen kan worden verkregen

E.N.A.C. (Ente Nazionale per l'Aviazione Civile)

Direzione centrale regolazione economica

Direzione trasporto aereo

Viale del Castro Pretorio 118

00185 Roma

ITALIA

www.enac-italia.it

E-mail: osp@enac.rupa.it


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/32


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Uitnodiging tot het indienen van offertes voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/C 75/09)

Lidstaat

Italië

Betrokken routes

Pantelleria-Trapani en vice versa, Pantelleria-Palermo en vice versa, Lampedusa-Palermo en vice versa, Lampedusa-Catania en vice versa

Looptijd van de overeenkomst

12 maanden (van 25 augustus 2009 tot 24 augustus 2010)

Uiterste datum voor de indiening van de offertes

2 maanden na publicatie van deze mededeling

Adres waar de tekst van de aanbesteding en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbare aanbesteding en de openbaredienstverplichting kan worden verkregen

Ente Nazionale per l'Aviazione Civile (ENAC)

Direzione centrale regolazione economica

Direzione trasporto aereo

Viale del Castro Pretorio 118

00185 Roma

ITALIA

www.enac-italia.it

E-mail: trasporto.aereo@enac.rupa.it


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Commissie

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/33


Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het jaarlijks werkprogramma voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor 2009

(Besluit C(2009) 2179 van de Commissie)

(2009/C 75/10)

Het Directoraat-generaal Energie en vervoer van de Europese Commissie lanceert een oproep tot het indienen van voorstellen om subsidies te verlenen voor projecten die in overeenstemming zijn met de prioriteiten en doelstellingen welke zijn vastgesteld in het jaarlijks werkprogramma voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk voor 2009.

In 2009 is in het kader van deze oproep een bedrag van maximaal 80 miljoen EUR beschikbaar.

De afsluitingsdatum van de oproep is 15 mei 2009.

De volledige tekst van de oproep tot het indienen van voorstellen is beschikbaar op:

http://ec.europa.eu/transport/infrastructure/ten_t_ea/call_for_proposals_2009_en.htm


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/34


Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het meerjarenwerkprogramma 2009 voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor de periode 2007-2013

(Besluit C(2009) 2178 van de Commissie)

(2009/C 75/11)

Het directoraat-generaal Energie en vervoer van de Europese Commissie lanceert een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het meerjarenwerkprogramma voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor 2007-2013 teneinde subsidies te verlenen voor:

Gebied nr. 8:

prioritair TEN-V-project nr. 21 — Snelwegen op zee. Voor de geselecteerde voorstellen is voor 2009 een maximaal bedrag beschikbaar van in totaal 30 miljoen euro;

Gebied nr. 9:

projecten op het gebied van intelligente vervoerssystemen voor het wegverkeer. Voor de geselecteerde voorstellen is voor 2009 een maximaal bedrag beschikbaar van in totaal 100 miljoen euro;

Gebied nr. 10:

projecten op het gebied van het Europees verkeersleidingssysteem voor de spoorwegen (ERTMS). Voor de geselecteerde voorstellen is voor 2009 een maximaal bedrag beschikbaar van in totaal 240 miljoen euro.

De afsluitingsdatum van de oproep is 15 mei 2009.

De volledige tekst van de uitnodiging tot het indienen van voorstellen is beschikbaar op:

http://ec.europa.eu/transport/infrastructure/ten_t_ea/call_for_proposals_2009_en.htm


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/35


Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het werkprogramma voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) zoals vastgesteld in het Europees economische herstelplan

(Besluit C(2009) 2183 van de Commissie)

(2009/C 75/12)

Het Directoraat-generaal Energie en vervoer van de Europese Commissie lanceert een oproep tot het indienen van voorstellen teneinde subsidies te verlenen aan projecten die in overeenstemming zijn met de prioriteiten en doelstellingen die zijn vastgesteld in het werkprogramma voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk zoals bepaald in het Europees economische herstelplan.

In 2009 is in het kader van deze oproep een bedrag van maximaal 500 miljoen EUR beschikbaar.

De afsluitingsdatum van de oproep is 15 mei 2009.

De volledige tekst van de uitnodiging tot het indienen van voorstellen is beschikbaar op:

http://ec.europa.eu/transport/infrastructure/ten_t_ea/call_for_proposals_2009_en.htm


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/36


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.5500 — General Motors/Delphi Steering Business)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/C 75/13)

1.

Op 23 maart 2009 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat General Motors Corporation („GM”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening, zeggenschap verkrijgt over de wereldwijde steeringbedrijven („Delphi Steering Business”) van Delphi Corporation (Verenigde Staten) door de verwerving van aandelen en activa.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

GM: productie en verkoop van motorvoertuigen;

Delphi Steering Business: productie en verkoop van stuurbekrachtigingssystemen en onderdelen van aandrijfassen voor motorvoertuigen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (op nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.5500 — General Motors/Delphi Steering Business, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


ANDERE BESLUITEN

Commissie

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/37


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

(2009/C 75/14)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

ENIG DOCUMENT

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

„RISO DEL DELTA DEL PO”

EG-nummer: IT-PGI-0005-0712-15.07.2008

BGA ( X ) BOB ( )

1.   Naam

„Riso del Delta del Po”

2.   Lidstaat of Derde land

Italië

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie (Bijlage II)

Categorie 1.6 — Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt — Rijst

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De aanduiding „Riso del Delta del Po” heeft uitsluitend betrekking op rijst van de soort „Japonica”, groep Superfino, in de variëteiten Carnaroli, Volano, Baldo en Arborio.

„Riso del Delta del Po” heeft een grote, compacte, kristallijne korrel met een hoog eiwitgehalte en kan zowel wit als gedopt zijn.

Het grote vochtopnamevermogen, het geringe zetmeelverlies en de vastkokendheid zorgen er samen met de organoleptische eigenschappen als geur en specifieke smaak voor dat deze rijst met name geschikt is om de heerlijkste risotto te bereiden.

Alle in de handel gebrachte variëteiten van de „Riso del Delta del Po” moeten een eiwitgehalte van meer dan 6,60 % in de droge stof bezitten. De kleverigheid van de gekookte rijst (in g/cm) dient hoger te zijn dan de volgende waarden voor de verschillende variëteiten: Baldo > 4,5; Carnaroli > 1,5; Volano > 3,0; Arborio > 3,5.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Niet relevant

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

Niet relevant

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

Met het oog op de bijzondere teeltvoorwaarden van deze rijst vindt de productiefase plaats in het in punt 4 vermelde geografische gebied.

Aangezien de variëteit Carnaroli een specifieke, kleiachtige bodem vereist, mag deze uitsluitend worden geteeld in grond met een pH van meer dan 7,5.

Het zaaien geschiedt vrij in water of droog op de bewerkte grond waarop onmiddellijk na het zaaien water wordt gepompt.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.

De rijst wordt gedroogd in droogovens waarin het risico dat de rijstkorrels met verbrandingsresiduen in aanraking komen of een vreemde geur krijgen, uitgesloten is. Het vuur in de droogovens mag zowel open als indirect zijn mits als brandstof aardgas of LPG wordt gebruikt.

Het uiteindelijke vochtgehalte van de gedroogde rijst is ten hoogste 14 %.

De industriële verwerking geschiedt in productiebedrijven, volgens procedures die garanderen dat de Riso del Delta del Po de in punt 3.2 beschreven eigenschappen behoudt.

De rijst wordt verpakt in voor levensmiddelen bestemde dozen of zakken van 0,5 kg, 1 kg, 2 kg of 5 kg. Ook is het toegestaan het product onder vacuüm of gemodificeerde atmosfeer te verpakken.

De sluiting van de verpakking moet zodanig zijn vervaardigd dat de inhoud kan worden uitgenomen zonder dat de verpakking scheurt.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Het is verplicht de verpakking te voorzien van het logo van de geografische benaming. De minimale afmetingen van het logo zijn 40 × 30 mm. De lettertekens van het opschrift „Riso del Delta del Po”, gevolgd door „Indicazione Geografica Protetta” of de afkorting „IGP”, moeten voldoende groot zijn en in elk geval meer dan 5 mm.

Op de verpakking moet de naam van de variëteit voorkomen („Arborio”, „Carnaroli”, „Volano” of „Baldo”).

Alsmede de naam- of handelsnaam en het adres van het verpakkingsbedrijf.

De afmetingen van alle andere aanduidingen dan het opschrift „Riso del Delta del Po — Indicazione Geografica Protetta” mogen niet meer dan 1/3 van die van de lettertekens van „Riso del Delta del Po” zijn.

Het officiële logo van het product „Riso del Delta del Po” bestaat uit een witte ovale strook met een groene rand aan de omtrek. In de bovenste helft van dit ovaal staat het opschrift „RISO DEL DELTA DEL PO” en in de onderste helft de aanduiding „INDICAZIONE GEOGRAFICA PROTETTA”. Beide vermeldingen zijn in groene hoofdletters weergegeven.

In het groene binnenovaal zijn links en rechts typische elementen van de Delta del Po in de kleur roomwit afgebeeld (rietstengels en gestileerde vogels) met daartussen een geel gekleurde gestileerde vrouwenfiguur met een bundel rijst.

Image

4.   Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied

Het typische geografische gebied van de „Riso del Delta del Po” strekt zich uit over de uiterst oostelijke punt van de Povlakte tussen de regio's Veneto en Emilia Romagna. Dit gebied is ontstaan door afzettingsmateriaal dat is meegevoerd door de rivier de Po. Het gebied wordt ten oosten begrensd door de Adriatische Zee, ten noorden door de rivier Adige en ten zuiden door het scheepvaartkanaal Ferrara-Porto Garibaldi.

In Veneto wordt „Riso del Delta del Po” geteeld in de provincie Rovigo en wel in de gemeenten Ariano nel Polesine, Porto Viro, Taglio di Po, Porto Tolle, Corbola, Papozze, Rosolina en Loreo.

In de regio Emilia Romagna wordt het productiegebied gevormd door de gemeenten Comacchio, Goro, Codigoro, Lagosanto, Massa Fiscaglia, Migliaro, Migliarino, Ostellato, Mesola, Jolanda di Savoia en Berra van de provincie Ferrara.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Omgevingsfactoren

De bodemeigenschappen, het milde klimaat en de nabijheid van de zee zijn de hoofdfactoren die de productie in het gebied van de Riso del Delta del Po kenmerken en bepalen. Aangezien grote delen van dit gebied permanent half onder water staan, vormen ze de ideale teelgrond voor rijst, de enige teelt die hier mogelijk is.

De alluviale gebieden van de Po-delta zijn gevormd door materiaalafzettingen van de rivier en zijn bijzonder vruchtbaar. De grond is rijk aan mineralen; met name het kaliumgehalte is zo hoog dat de toevoeging van kaliummeststoffen overbodig is.

Ondanks de verschillen in de samenstelling van de teelgronden, hebben deze als gemeenschappelijk kenmerk het zeer hoge zoutgehalte (E.C.-waarden van meer dan 1 mS/cm) dat door de zeer hoge watervoerende lagen is ontstaan.

Door de bijzondere geografische ligging in de nabijheid van de zee is het microklimaat van het gebied bijzonder gunstig voor de rijstteelt, niet in de laatste plaats vanwege de constante aanwezigheid van wind en dientengevolge een geringe relatieve vochtigheid. De temperatuurschommelingen zijn beperkt: de temperatuur daalt in de winter vrijwel nooit tot onder 0 °C en is in de laatste dertig jaar in de zomer nooit opgelopen tot boven 32 °C. De neerslag is in het algemeen goed verspreid over de maanden van het jaar, met maximumwaarden van 700 mm/jaar. Bij deze bijzondere klimatologische voorwaarden blijft de groei van pathogene schimmels beperkt, zodat behandelingen met schimmelwerende middelen niet nodig zijn.

Historische en menselijke factoren

De eerste documentatie over deze teelt is enkele tientallen jaren na de verbreiding van de rijstteelt in de Po-vlakte (1450) op schrift gesteld en heeft met name betrekking op het deltagebied van Polesine. Er bestaat een nauw verband tussen de rijstteelt en de droogleggingen omdat deze teelt mogelijkheden schiep voor een snelle benutting van brakke grond die in een later stadium voor teeltrotatie in aanmerking zou komen. Dit blijkt uit een wet van 1594 van de Republiek Venetië. Tegen het einde van de achttiende eeuw begon op initiatief van enkele Venetiaanse patriciërs de systematische verbouw van rijst in de drooggelegde gebieden.

Momenteel beslaat de teelt van „Riso del Delta del Po” ongeveer 9 000 hectaren. De invloed van deze teelt komt tot uiting in de plaatselijke cultuur en in de maatschappelijke ontwikkeling van het gebied. De rijst met de benaming „Riso del Delta del Po” wordt verpakt en verhandeld in een groot aantal bedrijven en dankzij de bijzondere organoleptische kenmerken, die deze rijst onderscheiden van andere in Italië geproduceerde rijstsoorten, is de „Riso del Delta del Po” in heel Italië een bekend en door de consument gewaardeerd product. De reputatie van het product wordt tevens versterkt door beurzen en traditionele feesten die jaarlijks in het gebied worden gehouden, zoals de beroemde Giornate del riso del Delta del Po [de Dagen van de Riso del Delta del Po] in Jolanda di Savoia (provincie Ferrara) en de jaarbeurs van Porto Tolle.

5.2.   Specificiteit van het product

De bijzondere eigenschappen van de „Riso del Delta del Po” houden verband met het hoge eiwitgehalte, de grootte van de korrels, het grote absorptievermogen, het lage zetmeelverlies en de hoogwaardige kwaliteit; eigenschappen die er tevens voor zorgen dat de rijst bijzonder kookvast is.

Bovendien heeft deze rijst een bijzondere smaak en geur, die het product onderscheiden van rijstsoorten uit niet-zoute gebieden.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

De zoutresten in de bodem van de drooggelegde gebieden in combinatie met de bijzondere eigenschappen van het water dat voor de teelt wordt gebruikt en het zouthoudende grondwater, verschaffen bijzondere organoleptische en handelseigenschappen aan dit uitgesproken en zeer gewaardeerde product.

De hoge minerale vruchtbaarheid van de alluviale bodem en met name de kaliumconcentratie vormen de basis voor het hoge eiwitgehalte en de uitstekende kookvastheid van de rijstkorrels.

Ondanks de verschillen in de samenstelling van de teelgronden, hebben deze als gemeenschappelijk kenmerk het zeer hoge zoutgehalte (E.C.-waarden van meer dan 1 mS/cm) dat de rijst een bijzondere geur en smaak geeft.

De permanente aanwezigheid van zeewind verlaagt de luchtvochtigheid van het microklimaat van de rijstvelden, dringt de noodzaak tot schimmelwerende behandelingen tot een minimum terug en draagt ertoe bij dat een kwalitatief hoogwaardige rijstsoort wordt verkregen.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

De bevoegde instantie heeft de nationale procedure voor de indiening van bezwaarschriften ingeleid met de bekendmaking van het voorstel tot erkenning van de beschermde geografische aanduiding „Riso del Delta del Po” in de Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana.

De geconsolideerde tekst van het productdossier kan op het internet worden geraadpleegd via de link

www.politicheagricole.it/DocumentiPubblicazioni/Search_Documenti_Elenco.htm?txtTipoDocumento=Disciplinare%20in%20esame%20UE&txtDocArgomento=Prodotti%20di%20Qualit%E0>Prodotti%20Dop,%20Igp%20e%20Stg

of

door de website van het Ministerie (www.politicheagricole.it) te bezoeken, de home page te openen en te klikken op „Prodotti di Qualità” (aan de linkerkant van het scherm) en vervolgens op „Disciplinari di Produzione all'esame dell'UE (Reg. CE 510/2006)”.


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/41


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

(2009/C 75/15)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden, te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

SAMENVATTING

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

„SOBAO PASIEGO”

EG-nummer: ES-PGI-005-0478-28.06.2005

BOB ( ) BGA ( X )

Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat:

Naam:

Subdirección General de Calidad Diferenciada y Agricultura Ecológica, Dirección General de Industria y Mercados Alimentarios, Ministerio de Medio Ambiente y Medio Rural y Marino — España

Adres:

Paseo de la Infanta Isabel, no 1

28071 — Madrid

ESPAÑA

Tel.

+34 913475394

Fax

+34 913475410

E-mail:

2.   Groepering:

Naam:

Asociación de Fabricantes de Sobaos Pasiegos y Quesadas de Cantabria

Adres:

C/ Augusto González de Linares, 8 — bajo

39006- Santander

ESPAÑA

Tel.

+34 942290572

Fax

+34 942290573

E-mail:

afasque@viaflavia.com

Samenstelling:

Producenten/verwerkers ( X ) Andere samenstelling ( )

Fabrikanten van „sobaos” en kwarktaarten.

3.   Productcategorie:

Categorie 2.4 — Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

4.   Productdossier:

(samenvatting van de bij artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 voorgeschreven gegevens)

4.1.   Naam

„Sobao Pasiego”

4.2.   Beschrijving

„Sobao Pasiego” wordt gemaakt op basis van een losgeklopte deegmassa van tarwebloem, boter, suiker, eieren, en een beperkt aantal ingrediënten en toegevoegde stoffen met de volgende kenmerken:

Technische kenmerken:

a)

organoleptische: kruim met intens gele kleur en buitenkant met geroosterde kleur, compacte en sponsachtige structuur, zoete smaak, waarbij vooral het aroma van boter naar voor komt;

b)

morfologische: Afhankelijk van het gewicht onderscheiden zich drie soorten „sobaos”:

groot, met een gewicht tussen 130 en 180 g, middelgroot tussen 40 en 80 g. En klein tussen 20 en 40 g;

c)

presentatie: „Sobao Pasiego” wordt gepresenteerd in een tuit van vierhoekig papier, waarvan de vouwen typerende randen vormen.

Fysisch-chemische kenmerken:

Voor deze kenmerken gelden de hieronder aangegeven minimum- en maximumwaarden:

Vochtgehalte (15 %-20 %), eiwitten (4 % onbeperkt), vet met zuurhydrolyse (24 %-32 %), (glucose 45 %-onbeperkt), oïdium (onbeperkt 1,70 %). Wateractiviteit (0,7 %-0,9 %).

Microbiologische kenmerken:

moeten voldoen aan de in de technische gezondheidsreglementering vastgelegde vereisten.

4.3.   Geografisch gebied

Het afgebakende geografische gebied omvat de volgende gemeenten van Cantabria: Anievas, Arenas de Iguña, Astillero (El), Bárcena de Pie de Concha, Camargo, Cartes, Castañeda, Cieza, Corrales de Buelna (Los), Corvera de Toranzo, Entrambasaguas, Liérganes, Luena, Marina de Cudeyo, Medio Cudeyo, Miengo, Miera, Molledo, Penagos, Piélagos, Polanco, Puente Viesgo, Reocín, Ribamontán al Mar, Ribamontán al Monte, Riotuerto, San Felices de Buelna, San Pedro del Romeral, San Roque de Riomiera, Santa Cruz de Bezana, Santa María de Cayón, Santander, Santillana del Mar, Santiurde de Toranzo, Saro, Selaya, Suances, Torrelavega, Vega de Pas, Villacarriedo, Villaescusa, Villafufre.

4.4.   Bewijs van de oorsprong

De elementen die bewijzen dat „sobaos” afkomstig zijn van het bepaalde geografische gebied zijn:

de kenmerken van „sobao”: zoals reeds in de punten 4.2 en 4.5 vermeld wordt, heeft „Sobao Pasiego” een aantal eigen kenmerken vanwege de bijzondere omstandigheden waarin het wordt gemaakt;

de controle, die de traceerbaarheid garandeert en bijgevolg ook de herkomst van „sobao”.

Aspecten waarmee rekening moet worden gehouden:

„sobaos” worden uitsluitend bereid en verpakt in inrichtingen die zijn ingeschreven in het „Registro de Obradores de la Indicación Geográfica Protegida” (Register van Producenten van de Beschermde Geografische Aanduiding);

de procucenten worden vóór hun inschrijving een eerste keer geëvalueerd. Daarna worden ze op regelmatige basis geëvalueerd om hun inschrijving in het Register van de BGA te behouden;

„sobaos” moeten worden bereid volgens de in punt 4.5 beschreven methode;

alleen „sobaos” die aan alle procescontroles zijn onderworpen en van een genummerd etiket of tegenetiket zijn voorzien, kunnen met garantie van oorsprong op de markt worden gebracht;

het controleorgaan voert regelmatig controles en evaluaties van het bereidings- en verkoopproces van het product uit;

wanneer onregelmatigheden worden geconstateerd, worden de in de regelgeving vastgestelde sancties toegepast;

de keuring van het product bestaat uit fysisch-chemische, organoleptische en microbiologische analyses.

Wanneer de relevante evaluaties en controles zijn uitgevoerd, zal het in punt 4.7 vermelde controleorgaan het gebruik van genummerde etiketten of tegenetiketten toestaan, waarbij de traceerbaarheid van het product gewaarborgd blijft.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product

1.

„Sobao Pasiego” wordt verkregen op basis van de volgende ingrediënten: boter (26 % ± 3), suiker (26 % ± 4) (sacharose), verse eieren (19 % ± 6), tarwebloem (26 % ± 4). Ingrediënten in beperkte hoeveelheid: dextrose, glucose en zout (0,3 % ± 0,3), en de mogelijkheid om geraspte citroenschil, anijs of rum toe te voegen.

2.

Additieven. Het gebruik van de volgende additieven is toegestaan:

Impulsagens: (1.5 % ± 1.5), bewaarmiddel: kaliumsorbaat in een maximale dosering van 1,5 gram per kilo deeg, boteraroma en bevochtiger.

Voor de bereiding van „sobaos” worden de volgende handelingen uitgevoerd:

1.

voorbereiden van het mengsel;

2.

doseren;

3.

bakken;

4.

afkoelen;

5.

verpakken: het product wordt in de gepaste verpakking, met het juiste label en etiket erop van bij de producent verzonden en vervoerd;

6.

bewaring: bewaring in diepvriesinstallaties is niet toegestaan.

4.6.   Verband

Historische factoren.

Volgens een aantal auteurs (García Lomas en Vega Ruiz), was „sobao” een taart die oorspronkelijk werd gemaakt uit brooddeeg (om de deegresten op te gebruiken), suiker en boter. Deze oude „sobao” werd verbeterd door de toevoeging van eieren, geraspte citroenschil en anijs of rum.

De grote sprong in de bereiding van „sobao” werd gemaakt toen het brooddeeg werd vervangen door kwaliteitsvolle tarwebloem, en de overige ingrediënten door diverse varianten. García Lomas schrijft de creatie van deze nieuwe „sobao” (moderne „sobao”) in zijn boek „Los Pasiegos” („De inwoners van Vega Pas”) (1986) toe a Eusebia Hernández Martín. Daarbij baseert hij zich op een brief van een zoon van deze kokkin, waarin te lezen staat: „Toen wist ik dat mijn overleden moeder de uitvindster was van de huidige „sobao”, die op basis van bloem wordt gemaakt. Dit was omstreeks het jaar 1896, toen ze met mijn vader Joaquín Laso trouwde; ze was toen 19 jaar oud en stierf in Vega toen ze 25 was, in 1902 dus. Ze liet drie zonen en een dochter achter, van wie ik de oudste was, geboren in 1897”.

Ten slotte vermeldt J. Calderón Escalada het woord „Sobau” in een studie van 1946 over woorden die niet in het „Diccionario de la Lengua Española” werden opgenomen, maar in de hoge valleien van de provincie Santander worden gebruikt. Hij definieert het als volgt: „Taart gemaakt uit bloem, eieren, suiker, boter, gebakken in de oven in papier dat op een bijzondere manier is gevouwen en die verloofde meisjes op de dag van hun huwelijk aan hun vriendinnen schonken”.

Huidige faam: In de „Gran Enciclopedia de Cantabria” wordt „sobao” beschouwd als een product dat minstens een eeuw oud is en zeer populair.

In de „Inventario Español de Productos Tradicionales”, uitgegeven bij „MAPA”, staat dat „Sobao Pasiego” een van de meest representatieve producten van Cantabria is. De oorsprong ervan is terug te vinden in Vega de Pas. Het is in heel Spanje bekend.

Menselijke factoren

De deskundigheid en bekwaamheid van de ambachtslui gingen samen, zodat de typerende eigenschappen van „Sobao Pasiego” in de loop van de tijd en over het hele beschermde grondgebied behouden zijn gebleven.

„Sobao” is de symbolische ontmoeting van tarwe en boter, eieren en suiker, die worden omgevormd tot een bereiding waarin de culturele kenmerken van de regio, met de boter als belangrijkste element, zijn verenigd.

Causaal verband tussen het geografische gebied en het kenmerk of de faam van het product

Het verband tussen „Sobao Pasiego” en het geografische gebied van de bereiding is vooral gebaseerd op de in punt 4.2 beschreven faam en kenmerken die voortkomen uit de traditionele bereidingswijze.

„Sobao Pasiego” is een typisch product van de gemeente Vega de Pas, zoals de talrijke hoger vermelde referenties bewijzen. De menselijke factoren zijn de factoren die in de loop van de jaren bijgedragen hebben tot de faam van het product. De goede reputatie werd algemeen verbreid en van generatie op generatie doorgegeven. De kennis van de bereiding behoort tot het erfgoed van Vega de Pas, vanwaar de productnaam afkomstig is.

Deze faam en goede reputatie hebben ervoor gezorgd dat een product, dat aanvankelijk decennia lang thuis werd bereid voor bijzondere dagen om bepaalde feesten te vieren (huwelijken, feesten, marktdagen, enz.), een bron van inkomsten werd voor de plaatselijke economie. Meer dan 90 % van de regionale productie van „sobaos” vindt plaats in de gemeente Vega de Pas.

De uitbreiding van de productie en bijgevolg ook van de mate van erkenning van „Sobao Pasiego” vond vanaf de tweede helft van de vorige eeuw plaats, toen de producenten uit de omgeving van Vega de Pas zich dichter bij de meer ontwikkelde verbindingswegen gingen vestigen met als doel de verkoop te verbeteren en grotere bevolkingskernen te bereiken. Daardoor werden zowel de handel op deze plaatsen als het vervoer naar andere plaatsen van de regio verbeterd.

Anderzijds staat de gemeente Vega de Pas, door de zeer gunstige landbouw- en weersomstandigheden voor melkproductie, algemeen bekend om de verwerking van zuivelproducten: kaas, ijs, boter, enz. Juist de boter is een van de belangrijkste ingrediënten van „Sobao Pasiego” omdat deze van doorslaggevend belang is voor de specificiteit van het product. De boter maakt ook het verschil ten opzichte van andere, soortgelijke delicatessenproducten, waarvoor andere vetten, zoals margarine, worden gebruikt. Voor de bekendheid en de specificiteit van „Sobao Pasiego” betekent dit een extra bijdrage van het geografisch gebied

De grote faam en goede reputatie van „Sobao Pasiego” blijken uit een recente studie onder consumenten uit verschillende gebieden in Spanje. In deze studie wordt vastgesteld dat negen op de tien ondervraagden het product kennen. Meer dan drieënzeventig procent geeft aan dat het product een zeer goede reputatie heeft. Bovendien weten velen vanwaar het product afkomstig is: meer dan tachtig procent situeert het in Cantabria en, ondanks de beperkte verspreiding, situeert meer dan vijfendertig procent het in de kleine gemeente Vega de Pas.

4.7.   Controlestructuur

Naam:

Oficina de Calidad Alimentaria de Cantabria (ODECA)

Adres:

C/Héroes del 2 de Mayo, 27

39600 Muriedas (Cantabria)

ESPAÑA

Tel.

+34 942 26 98 55

Fax

+34 942 26 98 56

E-mail:

odeca@odeca.es

Aard en kenmerken: Openbare instelling.

4.8.   Etikettering

Naast de verplichte aanduidingen die in de algemene normen zijn vastgelegd, moeten de volgende aanduidingen worden aangebracht:

de naam van de geografische aanduiding: „Sobao Pasiego”;

de vermelding „Indicación Geográfica Protegida” of „IGP”.

Deze aanduidingen moeten in hetzelfde visuele veld staan in zichtbare, leesbare en onuitwisbare tekens en moeten groter zijn dan de andere aanduidingen op het etiket.

Op hetzelfde etiket of op een tegenetiket, die vooraf door het controleorgaan zijn geodgekeurd, moeten eveneens de volgende vermeldingen worden aangebracht, op zodanige wijze dat de in de algemene normen vastgestelde aanduidingen zichtbaar blijven:

het logo ter identificatie van de geografische aanduiding;

het door het controleorgaan verstrekte controlenummer;

de naam van het controleorgaan.


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.


Rectificaties

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/45


Rectificatie van de Uitnodiging om overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie opmerkingen in te dienen over staatssteun met betrekking tot het belasten van captive verzekeringsmaatschappijen in Liechtenstein

(Deze tekst annuleert en vervangt de tekst die is bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Unie C 72 van 26 maart 2009, bladzijde 50 )

(2009/C 75/16)

„Uitnodiging om overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie opmerkingen in te dienen over staatssteun met betrekking tot het belasten van captive verzekeringsmaatschappijen in Liechtenstein

Bij Beschikking nr. 620/08/COL van 24 september 2008, die na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een procedure ingeleid op grond van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „Protocol 3” te noemen). De autoriteiten van Liechtenstein zijn hiervan in kennis gesteld door middel van een kopie van de beschikking.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoekt hierbij de EVA-staten, de EU-lidstaten en belanghebbende partijen hun opmerkingen over de betrokken maatregel binnen één maand na de publicatie van deze bekendmaking in te dienen bij:

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Griffie

Rue Belliard 35

1040 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË

Deze opmerkingen zullen ter kennis van de autoriteiten van Liechtenstein worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

De zaak is op 14 maart 2007 door de Autoriteit ingeleid met het sturen van een verzoek om informatie aan de autoriteiten van Liechtenstein.

Bij de wet van 18 december 1997 inzake de wijziging van de belastingwet van Liechtenstein (1), hebben de autoriteiten van Liechtenstein speciale belastingregels ingevoerd voor captive verzekeringsmaatschappijen.

Ingevolge artikel 82a), lid 1, van de belastingwet betalen captive verzekeringsmaatschappijen een vermogensbelasting van 1‰ over het eigen vermogen van de onderneming. Voor eigen vermogens van meer dan 50 miljoen wordt de belastingvoet verlaagd tot 0,75 ‰ en voor eigen vermogens van meer dan 100 miljoen tot 0,5 ‰. Het normale belastingtarief bedraagt 2 ‰.

Uit artikel 82a), juncto artikel 73 van de belastingwet vloeit voort dat captive verzekeringsmaatschappijen geen inkomstenbelastingen betalen.

Bovendien worden krachtens artikel 88d), lid 3, van de belastingwet aandelen of vermogensbestanddelen van captive verzekeringsmaatschappijen vrijgesteld van betaling van de couponbelasting, die normaliter 4 % bedraagt.

Volgens het voorlopig standpunt van de Autoriteit zijn captive verzekeringsmaatschappijen ondernemingen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Zij verrichten diensten ten behoeve van een specifieke groep ondernemingen. Het aanbieden van verzekeringen is een dienst die in beginsel een economische activiteit is. Een captive verzekeringsmaatschappij zal normaal gesproken uit de diensten die zij aanbiedt een inkomen genereren. Dat de dienst slechts ten behoeve van een afnemer of een beperkte groep afnemers wordt verricht, belet niet dat dit een economische activiteit is.

De vrijstelling van inkomstenbelasting en de verlaagde vermogensbelasting voldoen volgens het voorlopig standpunt van de Autoriteit ook aan de andere voorwaarden om als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te kunnen worden aangemerkt.

Een gedeeltelijke of volledige belastingvrijstelling leidt tot een vermindering van de staatsmiddelen. Aan de ondernemingen worden voordelen toegekend, aangezien zij vermindering krijgen van belastingen die normaal gesproken ten laste zouden komen van hun begrotingen. De in aanmerking komende ondernemingen verrichten diensten die tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-Overeenkomst worden verhandeld en dus openstaan voor grensoverschrijdende concurrentie. De maatregelen zijn selectief aangezien zij slechts op een specifieke groep ondernemingen van toepassing zijn. Volgens de Autoriteit vloeit deze selectiviteit niet voort uit de inherente logica van het belastingstelsel.

Voor de couponbelasting geldt een soortgelijke redenering. Een verschil is echter dat de couponbelasting een bronbelasting is. De vrijstelling van couponbelasting levert de eigenaren van captive verzekeringsmaatschappijen derhalve voordelen op. Deze eigenaren zijn gewoonlijk (grote) ondernemingen. Dit soort ondernemingen zullen aldus rechtstreeks van de steunmaatregel profiteren. Daarenboven kunnen captive verzekeringsmaatschappijen indirect van de vrijstelling van couponbelasting profiteren. Zij zullen aantrekkelijker worden voor investeerders, zodat de maatregel de toegang tot kapitaal zal vergemakkelijken.

Steunmaatregelen die vallen onder artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zijn in de regel niet verenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst, tenzij zij in aanmerking komen voor een afwijking uit hoofde van artikel 61, lid 2, of lid 3, van de EER-Overeenkomst. Volgens het voorlopig standpunt van de Toezichthoudende Autoriteit is blijkbaar geen van de in deze bepalingen genoemde afwijkingen van toepassing op de belastingheffing op captive verzekeringsmaatschappijen in Liechtenstein. Aangezien de maatregelen zijn vastgesteld nadat Liechtenstein tot de EER-Overeenkomst is toegetreden, zal elke onverenigbare steun normaal gesproken moeten worden teruggevorderd.

Conclusie

Gelet op voorgaande overwegingen heeft de Autoriteit besloten de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 van de EER-Overeenkomst in te leiden. Belanghebbende partijen worden verzocht binnen één maand na de bekendmaking van deze beschikking in het Publicatieblad van de Europese Unie hun opmerkingen in te dienen.

EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY DECISION

No 620/08/COL

of 24 September 2008

to initiate the procedure provided for in Article 1(2) in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement with regard to the taxation of captive insurance companies according to the Liechtenstein Tax Act

(Liechtenstein)

THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY (2),

Having regard to the Agreement on the European Economic Area (3), in particular to Article 61 to 63 and Protocol 26 thereof,

Having regard to the Agreement between the EFTA States on the Establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (4), in particular to Article 24 thereof,

Having regard to Article 1(2) of Part I and Article 4(4) and 6 of Part II of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement (5),

Having regard to the Authority's Guidelines (6) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, and in particular the chapter dealing with the application of State aid rules to measures relating to direct business taxation (7),

Having regard to the Authority's Decision of 14 July 2004 on the implementing provisions referred to under Article 27 of Part II of Protocol 3 (8),

Whereas:

I.   FACTS

1.   Procedure

By letter dated 14 March 2007 (Event No 393563), the Authority sent a request for information to the Liechtenstein authorities, inquiring about various tax derogations for certain company types under the Liechtenstein Tax Act. The Liechtenstein authorities replied by letter dated 30 May 2007 (Event No 423398).

By letter dated 12 July 2007 (Event No 428102), the Authority requested more information. In this letter the Authority also informed the Liechtenstein authorities that if the Authority found that the preferential taxation in favour of captive insurance companies constituted State aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement, this aid might constitute unlawful aid within the meaning of Article 1(f) in Part II of Protocol 3. The Authority informed the Liechtenstein authorities that unlawful aid might be subject to recovery according to Article 14 in Part II of Protocol 3.

The Liechtenstein authorities provided a response by letter dated 29 August 2007 (Event No 437041). On 31 October 2007, the case was discussed by the Authority and the Liechtenstein authorities. The Liechtenstein authorities submitted further information by letter dated 3 December 2007 (Event No 456325). The Liechtenstein authorities presented further information in another meeting with the Authority on 18 December. The Authority requested further information on 20 December 2007 (Event No 458438). The Liechtenstein authorities responded by letter dated 1 February 2008 (Event No 463410). Further clarifications were submitted by the Liechtenstein authorities by email.

2.   Scope of this decision

The current investigation only concerns the treatment of captive insurance companies under the Liechtenstein Tax Act (Gesetz über die Landes- und Gemeindesteuern, hereinafter: “the Tax Act”) (9). Other tax measures referred to by the Authority in its letter of 14 March 2007 are not covered by the present procedure.

3.   Description of the Liechtenstein taxes on companies

3.1.   General provisions

3.1.1.   Income and capital tax

Part 4, heading A — The company taxes (“Die Gesellschaftssteuern”) — Sections 73 to 81 of the Tax Act comprises two taxes relating to companies:

a business income tax (Ertragssteuer). According to Section 77 of the Tax Act this tax is assessed on the entire annual net income. Taxable net income is the entire revenues minus company expenditures (including write-offs and other provisions). The income tax rate depends on the ratio of net income to taxable capital and lies between 7,5 % and 15 % (10). This tax rate may be increased by 1 percentage point to, at most, 5 percentage points depending on the relation between dividends and taxable capital. The maximum income tax is therefore 20 %,

a capital tax (Kapitalsteuer). According to Section 76 of the Tax Act the basis for this tax is the paid-up capital stock, joint stock, share capital, or initial capital as well as the reserves of the company constituting company equity. Taxes are assessed at the end of the company's business year (generally on 31 December). The tax rate for the capital tax is 2 ‰.

Pursuant to Section 73 of the Tax Act, legal persons operating commercial businesses in Liechtenstein pay income and capital taxes. Foreign companies operating a branch in Liechtenstein are also subject to the income and capital tax, see Section 73(e) of the Tax Act.

3.1.2.   Coupon tax

Part 5 of the Tax Act concerns the so-called coupon tax. According to Section 88(a)(1) of the Tax Act, Liechtenstein levies a tax on coupons. Further details are given in Section 88(b)-(e). The coupon tax is levied on the coupons of securities (or documents equal to securities) issued by “a national”. This notion covers any person who has the place of residence, domicile or statutory seat in Liechtenstein. It also covers undertakings that are registered in the public register of Liechtenstein.

The coupon tax applies to companies the capital of which is divided into shares, and it is levied at the rate of 4 % on any distribution of dividends or profit shares (including distributions in the form of shares).

The coupon tax is a withholding tax, which falls on the investor as the ultimate tax payer (Steuerträger), but is withheld on the level of the company. According to Section 88(i) of the Tax Act, the person liable to pay for a coupon is liable to pay the tax (11). Section 88(k) of the Tax Act stipulates that the sum paid out for a coupon must be reduced by the amount of the tax levied on such coupons (12). Thus, as the Liechtenstein authorities have confirmed, ultimately it is the investor entitled to payment of the coupon tax the one bearing the financial burden of the tax.

3.2.   Special tax provisions concerning captive insurance companies

3.2.1.   The introduction of specific legislation on captive insurance companies

By virtue of Act of 18 December 1997 on the amendment of the Liechtenstein Tax Act (13), the Liechtenstein authorities introduced special tax rules applicable to captive insurance companies. Section 82(a) and 88(d)(3) were introduced into the Tax Act with effect from 1998 onward and still apply today. The Liechtenstein authorities have stated that the provision was introduced in order to establish and develop the captive insurance sector as a new field of economic activity in Liechtenstein.

Captive insurance companies are however not defined in the Tax Act. There is a reference in Article 82(a) according to which captive insurance companies are “[i]nsurance companies in accordance with the definition of the Insurance Supervision Law, which exclusively engage in captive insurance (“Eigenversicherung”)”. In general, the notion of a captive insurer describes a subsidiary company formed to insure or reinsure the risks of its parent and or associated group companies. According to Article 2(b) of Directive 2005/68/EC, the so-called Reinsurance Directive (14), “captive reinsurance undertaking means a reinsurance undertaking owned either by a financial undertaking other than an insurance or a reinsurance undertaking or a group of insurance or reinsurance undertakings to which Directive 98/78/EC applies, or by a non-financial undertaking, the purpose of which is to provide reinsurance cover exclusively for the risks of the undertaking or undertakings to which it belongs or of an undertaking or undertakings of the group of which the captive reinsurance undertaking is a member.

According to the Liechtenstein authorities, approximately 13 captive insurance companies have profited from the specific tax regime. Currently, 11 out of these 13 companies still fall under Section 82(a) of the Tax Act.

3.2.2.   Income and capital tax

Part 4, heading B of the Tax Act — Special company taxes (“Besondere Gesellschaftssteuern”) — Sections 82 to 88 of the Tax Act contains special tax provisions for certain company forms such as insurance companies, holding companies, domiciliary companies and investment undertakings. Section 82(a) of the Tax Act refers to captive insurance companies.

Pursuant to Article 82(a) paragraph 1 of the Tax Act, “[i]nsurance companies in accordance with the definition of the Insurance Supervision Law, which exclusively engage in captive insurance (“Eigenversicherung”), pay a capital tax of 1 ‰ on the company's own capital, cf. Section 82(a)(1) of the Tax Act. For the capital exceeding 50 million the tax rate is reduced to 0,75 ‰ and for the capital in excess of 100 million to 0,5 ‰ (15).

In other words, instead of paying the normal 2 ‰ capital tax, captive insurance companies are only obliged to pay 1 ‰ hereof, and this rate is even further reduced for amounts exceeding CHF 50 and CHF 100 million.

By virtue of paragraph 2 of Article 82(a) of the Tax Act, insurance companies which engage in captive insurance and ordinary insurance activities for third parties are nevertheless liable to regular capital and income tax according to Sections 73 to 81 of the Tax Act for that part of their activities which concerns third party insurance.

As Article 82(a) of the Tax Act constitutes a lex specialis with respect to Article 73 of the same Act, it can a contrario be concluded that captive insurance companies do not pay income tax (16).

In conclusion, captive insurance companies only pay a reduced capital tax as described in Section 82(a)(1) of the Tax Act and no income tax.

3.2.3.   Coupon tax

By virtue of Article 88(d)(3) of the Tax Act, shares or parts of captive insurance companies are exempted from payment of the coupon tax.

4.   Comments by the Liechtenstein authorities

The Liechtenstein authorities underline that captive insurance companies as such do not profit from the tax exemption. The tax exemptions only apply to those parts of the insurance companies dealing with the captive insurance. In contrast, income and capital tax are fully levied for the part which concerns third party insurance.

From that, the Liechtenstein authorities draw the following conclusions: Firstly, that a captive insurance company is not a financial vehicle designed to generate profits, but is limited to managing internal risks. For that reason, the captive insurance company does not exercise any economic activity and does not constitute an undertaking within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement. There is no market for captive insurance companies as this kind of activity can only be offered to the respective parent and its group members.

Secondly, no advantage would be involved as the activity is limited to the administration of risks and holding funds. Third, in certain countries — like Germany — the income generated by a captive insurance company is taxed at the level of the parent company. In other words, if the company was also taxed in Liechtenstein, there would be a double taxation problem, so the non-taxation in Liechtenstein does not lead to an advantage. It is further argued that the taxation of captive insurance companies is a result of the nature and general scheme of Liechtenstein taxation. The generation of profits is not the primary objective of captive insurance companies. The Liechtenstein authorities also point to EU Member States which offer a favourable regulatory environment for captive insurance companies.

Fourthly, the tax benefits are not selective as there is no preferential treatment of undertakings which find themselves in a comparable factual and legal situation with others. In the view of the Liechtenstein authorities captive insurance activities cannot be compared to the activities of other insurance companies.

In any event, there would be no distortion of competition as the captive insurance companies do not compete with other insurers for business. Article 5(1) of the EU Merger Regulation establishes that intra group turnover must not be taken into account in assessing whether a transaction reaches a Community dimension. In the opinion of the government, this illustrates that internal transactions do not affect competition.

II.   ASSESSMENT

1.   The presence of State aid

Article 61(1) of the EEA Agreement reads as follows:

“Save as otherwise provided in this Agreement, any aid granted by EC Member States, EFTA States or through State resources in any form whatsoever which distorts or threatens to distort competition by favouring certain undertakings or the production of certain goods shall, in so far as it affects trade between Contracting Parties, be incompatible with the functioning of this Agreement.”

1.1.   Income and capital tax

1.1.1.   Presence of State resources

The aid measures must be granted by the State or through State resources.

Whereas the capital tax rate in Liechtenstein is currently set at 2 ‰, captive insurance companies are subject to a reduced capital tax of 1 ‰ (0,75 ‰ for the capital exceeding CHF 50 million and 0,5 ‰ for the capital in excess of CHF 100 million). Moreover, captive insurance companies are further fully exempted from payment of income tax.

The granting of a full or partial tax exemption involves a loss of tax revenues for the State which is equivalent to consumption of State resources in the form of fiscal (tax) expenditure (17). The State in Liechtenstein foregoes revenues corresponding to the non-payment of income tax and the payment of a reduced capital tax rate.

For these reasons, the Authority considers that the special provisions on income and capital tax applicable to captive insurance companies are granted through State resources.

1.1.2.   Favouring certain undertakings or the production of certain goods

1.1.2.1.   Undertaking

According to the European Court of Justice, the notion of an undertaking in the sense of Article 87 EC, which corresponds to Article 61(1) of the EEA Agreement, encompasses “every entity engaged in an economic activity, regardless of the legal status of the entity and the way in which it is financed (18). Even economic activities without profit motives can constitute economic activities where the entities carrying out the activity are competing with other profit seeking undertakings (19).

In general, captive insurance companies provide various kinds of insurance services to a limited and defined group of entities seeking insurance coverage and not to the public at large. They are in this sense “captive”. Often there may be a large corporation that establishes such a company to provide it with insurance coverage instead of alternatively requesting insurance on the general market for such services. In addition to provide insurance for the parent company the captive insurer may also provide insurance to other undertakings in the same company group. It may also provide insurance to undertakings which are not in the same ownership group but which are affiliated for example through a vertical relationship. It may also be that various independent undertakings go together and establish a captive insurance company. This could be the case for example for various cooperative undertakings, housing associations or companies in the same branch of industry seeking insurance coverage for certain specific risks.

For their services the captive insurance companies would need to charge premiums, establish an adequate capital base, fulfil solvency requirements and other requirements according to EEA and national legislation. In their business activity they would, as other insurance companies, seek reinsurance or they may themselves be reinsurance undertakings.

In its decision on an aid scheme for captive insurance companies in Åland, the Commission took the view that captive insurance companies were offsetting the risks on the insurance market through internal reinsurance. In that respect, reinsurance of subsidiaries did not constitute a separate insurance market since subsidiaries could normally be insured by other companies operating on the open market. (20) Liechtenstein has not pointed to factual differences compared to the situation in Finland, but merely argues that the Commission is wrong in its assessment.

Providing insurance is a service, which in principle is an economic activity. Even in cases where a captive insurance company only offers its insurance services against remuneration to a parent company, in which case the service is not delivered on an open market, the service in question would still be a financial service. A captive insurance company is set up as any other company and would normally charge for the services it provides. A captive insurance company would thus earn an income for services it provides which is an element that indicates that the activity is of an economic nature.

The company deciding to buy its services from a captive insurance company would presumably only do so if that is more economically advantageous than buying the service from other insurance companies. The captive insurance company is therefore subject to competitive pressure from the market in its delivery of its services since, if its prices would increase, the buyer of the service would turn elsewhere for the procurement of the service. The fact that the service may, in many cases, be delivered to only one customer does not remove it from being an economic activity provided on a market. Many companies in different markets have only one buyer of its service, which does not mean that they are not undertakings for the purposes of EEA competition law. Services or goods are provided on the market even if the purchaser may be only one.

Moreover, the Liechtenstein authorities have not claimed that Liechtenstein law prohibits a captive insurer to provide services to several different companies belonging to the same group, being in some way affiliated or being completely independent of each other. Indeed, Liechtenstein law does not seem to limit the captive insurance companies to supply its services to only one buyer, the parent company, or for that matter a group of companies receiving the captive services. As far as the Authority understands, the captives insurance companies are free to offer their services to any other company. The only limitation is that for tax purposes, services offered to other entities will be subject to normal taxation. The captive insurance companies are thus free to offer their services on the market, in addition to providing insurance to its parent company or a closed circle of companies. The aid scheme in question therefore benefits undertakings that perform an economic activity in competition on the market.

Finally, the aid may also potentially benefit the groups to which the captive insurance companies belong. Such groups will normally be undertakings.

For these reasons, in the preliminary view of the Authority, captive insurance companies are undertakings in the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

1.1.2.2.   Advantage

The measure confers the captive insurances falling under Section 82(a) of the Tax Act an advantage by relieving them of charges (non-payment of income tax and only a reduced payment of a capital tax) that would normally be borne from their budgets.

The payment of taxes is an operating cost related to purchases in the normal course of an undertakings' economic activity, which is normally borne by the undertaking itself. In general, a lower rate of taxation than what normally would be due or an exemption from paying taxes confers an advantage on the eligible companies. They are granted an advantage because the operating costs which those undertakings will have to put up with are reduced in accordance with the amount of exempted tax rate.

The preliminary view of the Authority is therefore that the special tax rules applicable to captive insurance companies which fully or partially exempt them from taxes therefore entail the granting of an economic advantage. The same rules could also constitute an advantage to the groups to which they belong.

1.1.2.3.   Selectivity

For a measure to be aid it must be selective in that it favours “certain undertakings or the production of certain goods”.

Section 82(a) of the Tax Act lists captive insurance companies as eligible to profit from a lower capital tax rate than the generally applicable rate which other undertakings, including third party insurers, are subject to. Similarly, the captive companies benefit from a full exemption from income tax.

As the Tax Act provides for a further tax reduction for those captive companies which have capital exceeding CHF 50 million or CHF 100 million respectively, an additional tax advantage is granted to larger captive companies.

For these reasons, the Authority preliminary considers that the tax rules in favour of captive insurance companies are materially selective.

A specific tax measure can nevertheless be justified by the logic of the tax system if it is consistent with it (21). Measures intended partially or wholly to exempt firms in a particular sector from the charges arising from the normal application of the general system may constitute State aid if there is no justification for this exemption on the basis of the nature and logic of the general system (22). Therefore, even if being materially selective, the specific tax rules applicable to captive insurance companies will not be selective in the sense of Article 61(1) of the EEA Agreement if the rule is justified by the nature and general scheme of the Liechtenstein tax system.

For this assessment, the Authority must consider whether the special tax rules applicable to captive insurance companies meet the objectives inherent in the tax system itself, or whether it pursues other objectives not enshrined therein. The Authority must analyse the national tax system of Liechtenstein irrespective of whether captive insurance companies enjoy similar tax advantages in other EEA States.

According to constant case law, it is for the EFTA State that has introduced a differentiation between undertakings in relation to charges to show that it is actually justified by the nature and general scheme of the system in question (23).

The Liechtenstein authorities have stated that this tax concession was introduced in order to establish and develop the captive insurance sector as a new field of economic activity in Liechtenstein. In the view of the Authority, this is an economic purpose not inherent to taxation which therefore does not fall within the logic of a tax system (24).

The Liechtenstein authorities have however argued that taxation of captive insurance companies would lead to double taxation of the same earnings. They quote the example of the profits of captive insurance companies being taxed in Germany, which might lead to a double taxation if the same profits were taxed in Liechtenstein.

The avoidance of double taxation is nowhere reflected in the Liechtenstein Tax Act or in the history of its introduction. To the contrary, in the Authority's view, the following aspects indicate that the logic behind the tax exemptions neither has the effect nor the purpose of avoiding double taxation. First, the reduced tax is not limited to situations where a double taxation would occur. Second, the tax is not reduced to zero where the taxation in another State would exceed the normally applicable tax rate in Liechtenstein. Third, the captive insurance companies are partially exempted from the general capital tax in Liechtenstein simply because they carry out their specific services in the given organisational form. Fourth, the particular capital taxation for captives is digressive in nature as the tax rate decreases when the taxable capital exceeds certain thresholds. In the Authority's view, had the purpose of introducing a differentiated taxation for captive insurance companies been to avoid double taxation, degressivity would not seem to be the appropriate tool to achieve such an objective.

At this stage of the procedure, the Authority cannot see that the various tax exemptions can be considered to be inherent in the nature and general scheme of the Liechtenstein tax system. The preliminary view of the Authority is therefore that these measures are selective in the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

1.1.3.   Distortion of competition and effect on trade between Contracting Parties

In order to fall under Article 61(1) of the EEA Agreement, the measure must distort or threaten to distort competition and affect trade between the Contracting Parties.

For a measure to distort competition it is sufficient that the recipient of the aid competes with other undertakings on markets open to competition and that the measure concerned affects intra-Community trade by financially strengthening the position of an undertaking compared with other undertakings competing in intra-Community trade (25).

The grant of a tax reduction to captive insurance companies strengthens and reinforces their position towards other companies offering insurance services in the European Economic Area. As the Commission pointed out in the above mentioned Åland decision, the insurance market is an open market and companies belonging to a group can normally insure their risks with non-affiliated insurers (26).

Since the insurance services which the eligible companies carry out are activities which are the subject of trade between the Contracting Parties, intra-EEA trade is equally deemed to be affected (27). In addition, trade is deemed to be affected as the measure could also benefits the groups to which the captive insurers belong, which may be active in markets open to cross-border competition.

1.2.   Coupon tax

1.2.1.   Presence of State resources

As mentioned above, the aid measures must be granted by the State or through State resources.

The granting of a tax exemption involves a loss of tax revenues for the State which is equivalent to consumption of State resources in the form of fiscal (tax) expenditure (28). By exempting shares or parts of captive insurance companies from payment of coupon tax, the State in Liechtenstein foregoes revenues corresponding to the non-payment of coupon taxes.

Thus, the coupon tax exemption is granted through State resources.

1.2.2.   Favouring certain undertakings or the production of certain goods

First, the aid measure must confer on the beneficiaries advantages that relieve them of charges that are normally borne from their budget. Second, the aid measure must be selective in that it favours “certain undertakings or the production of certain goods”.

The measure confers the investors in captive insurance companies an advantage by relieving them of charges (non payment of coupon tax) they would normally be subject to. By exempting shares or parts of captive insurance companies from payment of the coupon tax, the Liechtenstein legislation makes it more attractive to invest in captive insurance companies than in other undertakings, where their investments are subject to payment of coupon tax. Therefore, investors in captive insurance companies are granted an advantage. A lower rate of taxation than what normally would be due or an exemption from paying taxes confers an advantage to the undertakings investing in captive insurance companies (29).

The preliminary view of the Authority is therefore that the exemption from payment of coupon tax applicable to shares or parts of captive insurance companies entails the granting of an economic advantage to the undertakings owning them.

As mentioned above, this tax exemption also grants an indirect advantage to the captive insurance companies which become more attractive for investors and thus makes capital more easily accessible for the former (30).

Second, the measure is selective since it only concerns undertakings that have created or invested in a captive insurance company as well as the insurance companies themselves. As the European Commission held in its decision regarding the treatment of captive insurance companies in Åland (31), the creation of this type of companies requires an economic strength and is therefore normally undertaken mainly by large companies or groups of companies. Normally, the group needs to be large enough to generate a turnover that will allow the captive insurance company to generate a high enough turnover to cover the fixed costs and obtain a profit. The measure therefore favours larger companies to the detriment of companies which cannot afford the establishment of captive insurance companies.

For these reasons, the Authority preliminary considers that the exemption from coupon tax on dividends and profit shares from captive insurance companies is materially selective.

As mentioned above, a specific tax measure can nevertheless be justified by the logic of the tax system if it is consistent with it (32).

The arguments presented above in relation to income and capital tax applies equally to the exemption from coupon tax.

At this stage of the procedure, the Authority is therefore of the preliminary opinion that the exemption from payment the coupon tax is selective in the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

1.2.3.   Distortion of competition and effect on trade between Contracting Parties

In order to fall under Article 61(1) of the EEA Agreement, the measure must distort or threaten to distort competition and affect trade between the Contracting Parties.

For a measure to distort competition it is sufficient that the recipient of the aid competes with other undertakings on markets open to competition and that the measure concerned affects intra-Community trade by financially strengthening the position of an undertaking compared with other undertakings competing in intra-Community trade (33).

In addition to the reasons mentioned above under Section II.1.1.3, the Authority notes that the undertakings that own captive insurance companies are normally large companies or groups of companies that naturally compete offering goods and/or services in the European Economic Area.

The Authority's preliminary view is that the exemption from paying a coupon tax distorts competition and has an effect on trade between the Contracting Parties within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

1.3.   Conclusion

Against the background of the above, the Authority is of the preliminary view that the special tax rules applicable to captive insurance companies in Liechtenstein constitute State aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

2.   Procedural requirements

Pursuant to Article 1(3) of Part I of Protocol 3, “the EFTA Surveillance Authority shall be informed, in sufficient time to enable it to submit its comments, of any plans to grant or alter aid. […]. The State concerned shall not put its proposed measures into effect until the procedure has resulted in a final decision”.

The special rules regarding the capital, income and coupon taxes applicable to captive insurance undertakings were introduced into the Tax Act in 1998, i.e. after the entry into force of the EEA Agreement. The Liechtenstein authorities did not notify this amendment of the Tax Act to the Authority. The Authority therefore draws the preliminary conclusion that the Liechtenstein authorities have not respected their obligations pursuant to Article 1(3) of Part I of Protocol 3.

3.   Compatibility of the aid

Support measures caught by Article 61(1) of the EEA Agreement are generally incompatible with the functioning of the EEA Agreement, unless they qualify for a derogation in Article 61(2) or (3) of the EEA Agreement.

The derogation of Article 61(2) is not applicable to the aid in question, which is not designed to achieve any of the aims listed in this provision. Nor does Article 61(3)(a) or Article 61(3)(b) of the EEA Agreement apply to the case at hand.

The aid in question is not linked to any investment in production capital. It just reduces the costs which companies would normally have to bear in the course of pursuing their day-to-day business activities and is consequently to be classified as operating aid. Operating aid is normally not considered suitable to facilitate the development of certain economic activities or of certain regions as provided for in Article 61(3)(c) of the EEA Agreement. Operating aid is only allowed under special circumstances (e.g. for certain types of environmental or regional aid), when the Authority's Guidelines provide for such an exemption. None of these Guidelines apply to the aid in question.

The Authority therefore doubts that the special tax rules applicable to captive insurance companies can be justified under the State aid provisions of the EEA Agreement.

4.   Conclusion

Based on the information submitted by the Liechtenstein authorities, the Authority cannot exclude the possibility that the tax rules applicable to captive insurance companies (full exemption from payment of income and coupon tax and partial exemption from payment of capital tax) constitute State aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

Furthermore, as stated above, the Authority has doubts that these measures can be regarded as compatible under the State aid provisions of the EEA Agreement, in particular Article 61(3)(c) thereof.

Consequently, and in accordance Article 4(4) of Part II of Protocol 3, the Authority is obliged to open the procedure provided for in Article 1(2) of Part I of Protocol 3. The decision to open proceedings is without prejudice to the final decision of the Authority, which may conclude that the measures in question are compatible with the functioning of the EEA Agreement.

In light of the foregoing considerations, the Authority, acting under the procedure laid down in Article 1(2) of Part I of Protocol 3, invites the Liechtenstein authorities to submit their comments within one month of the date of receipt of this Decision.

The Authority further requests the Liechtenstein authorities to provide all documents, information and data needed for assessment of the compatibility of the above-mentioned aid measure, within the same deadline.

It invites the Liechtenstein authorities to forward a copy of this decision to the potential aid recipients of the aid immediately.

The Authority would like to remind the Liechtenstein authorities that, according to Article 14 in Part II of Protocol 3, any incompatible aid unlawfully put at the disposal of the beneficiaries will have to be recovered, unless this recovery would be contrary to the general principal of law. At this stage of the procedure, the Authority considers that neither Liechtenstein nor the beneficiaries of the aid measure under assessment can validly argue the existence of legitimate expectations. According to the case law of the Court of Justice, a diligent trader should himself be able to verify that new aid has been put into effect in accordance with the applicable procedural rules, notably Article 88 EC, corresponding to Article 1 in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement. For that reason, the beneficiary of new aid, granted in contravention of that provision, can only in exceptional circumstances claim that he had legitimate expectations barring the repayment of the aid (34).

HAS ADOPTED THIS DECISION:

Article 1

The EFTA Surveillance Authority has decided to open the formal investigation procedure provided for in Article 1(2) of Part I of Protocol 3 against Liechtenstein regarding the tax derogations in favour of captive insurance companies introduced in 1998.

Article 2

The Liechtenstein authorities are invited, pursuant to Article 6(1) of Part II of Protocol 3, to submit their comments on the opening of the formal investigation procedure within one month from the notification of this Decision.

Article 3

This Decision is addressed to the Principality of Liechtenstein.

Article 4

Only the English version is authentic.

Done at Brussels, 24 September 2008.

For the EFTA Surveillance Authority

Per SANDERUD

President

Kurt JAEGER

College Member


(1)  Wet van 18 december 1997 inzake de wijziging van de belastingwet van Liechtenstein, Staatsblad van 1998, nr. 36.

(2)  Hereinafter referred to as the Authority.

(3)  Hereinafter referred to as “the EEA Agreement”.

(4)  Hereinafter referred to as “the Surveillance and Court Agreement”.

(5)  Hereinafter referred to as “Protocol 3”.

(6)  Guidelines on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement and Article 1 of Protocol 3, adopted and issued by the Authority on 19 January 1994, published in the Official Journal of the European Union (hereinafter referred to as OJ L 231, 3.9.1994, p. 1) and EEA Supplement No 32 of 3 September 1994, p. 1. Hereinafter referred to as the State Aid Guidelines. The updated version of the State Aid Guidelines is published on the Authority's website:

http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldstateaid/guidelines/

(7)  This Chapter was introduced with Authority's Decision No 149/99/COL of 30 June 1999, published in OJ L 137, 8.6.2000, p. 26 and EEA Supplement No 26 of 8 June 2000, p. 11.

(8)  Decision 195/04/COL of 14 July 2004 published in OJ C 139, 25.5.2006, p. 57 and EEA Supplement No 26 of 25 May 2006, p. 1 as amended by Decision 319/05/COL of 14 December 2005 published in OJ C 286, 23.11.2006, p. 9 and EEA Supplement No 57 of 23 November 2006, p. 31.

(9)  Liechtensteinisches Landesgesetzblatt 1961, Nr. 7, with subsequent amendments.

(10)  The net profit is set in relation to the taxable capital. The tax rate is then set at half the percentage which the net profit constitutes of the taxable capital. However, there is a minimum level of 7,5 % and a maximum ceiling of 15 %, see Section 79(2) of the Tax Act.

(11)  Article 88(i) of the Tax Act reads: “[s]teuerpflichtig ist der Schuldner des Coupons oder der steuerbaren Leistung”.

(12)  Article 88(k) of the Tax Act reads: “Der Betrag, mit dem der Coupon eingelöst wird, oder die steuerbare Leistung ist bei der Auszahlung, überweisung, Gutschrift oder Verrechnung ohne Rücksicht auf die Person des Glüabigers um die Steuer zu kürzen.”

(13)  By virtue of Act of 18 December 1997 on the amendment of the Liechtenstein Tax Act, Law Gazette 1998, No 36.

(14)  Incorporated into the EEA Agreement by OJ Decision No 59/2006 of 2 June 2006. It entered into force on 1 June 2007.

(15)  Translation made by the services of the Authority.

(16)  See also letter of 30 May 2007 from the Liechtenstein authorities.

(17)  See point 3(3) on the Authority's State Aid Guidelines to Business Taxation.

(18)  Joined Cases C-180/98 to C-184/98 Pavlow [2000] ECR I-6451, paragraph 75.

(19)  Case C-222/04 Cassa di Resparmio di Firenze SpA [2006] ECR I-289 paragraph 123; see also Commission Decision of 16 September 1997 on State aid for Gemeinnützige Abfallverwertung GmbH (OJ L 159, 3.6.1998, p. 58).

(20)  Commission Decision of 10 July 2002 on the aid scheme implemented by Finland for Åland Islands captive insurance companies, OJ 2002, L 329/22, paragraph 45.

(21)  Case E-6/98 Norway v EFTA Surveillance Authority, [1999] EFTA Court Report, p. 76, paragraph 38; Joined Cases E-5/04, E-6/04 and E-7/04 Fesil and Finnfjord, PIL and Others and Norway v EFTA Surveillance Authority, [2005] EFTA Court Report, p. 117, paragraphs 84-85; Joined Cases T-127/99, T-129/99 and T-148/99 Territorio Histórico de Alava et a v Commission [2002] ECR II-1275, paragraph 163, Case C-143/99 Adria-Wien Pipeline [2001] ECR I-8365, paragraph 42; Case T-308/00 Salzgitter v Commission [2004] ECR II-1933 paragraph 42, Case C-172/03 Wolfgang Heiser [2005] ECR I-1627, paragraph 43.

(22)  Case E-6/98 Norway v EFTA Surveillance Authority, cited above, paragraph 38; Joined Cases E-5/04, E-6/04 and E-7/04 Fesil and Finnfjord, PIL and others and Norway v EFTA Surveillance Authority, cited above, paragraphs 76-89; Case 173/73 Italy v Commission [1974] ECR 709, paragraph 16.

(23)  Case E-6/98 Norway v EFTA Surveillance Authority, mentioned above, paragraph 67, Case C-159/01 Netherlands v Commission, ECR [2004] I-4461, paragraph 43.

(24)  See for a similar argumentation, Commission Decision of 17 February 2003 on the State aid implemented by the Netherlands for international financing activities paragraph 95.

(25)  Case T-214/95 Het Vlaamse Gewest v Commission [1998] ECR II-717, Case 730/79 Philip Morris v Commission [1980] ECR 2671, paragraph 11.

(26)  Commission Decision of 10 July 2002 on the aid scheme implemented by Finland for Åland Islands captive insurance companies, published on OJ L 329, 5.12.2002, p. 22, paragraphs 44 and 46.

(27)  Commission Decision of 10 July 2002 on the aid scheme implemented by Finland for Åland Islands captive insurance companies, cited above, paragraph 47.

(28)  See point 3(3) on the Authority's State Aid Guidelines to Business Taxation.

(29)  In case of investors which are private persons, the grant of a tax exemption does not constitute State aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

(30)  Commission Decision of 21 January 1998 on tax concessions under § 52(8) of the German Income Tax Act, published on OJ L 212, 30.7.1998, p. 50. Case C-156/98 Germany v Commission ECR [2000] I-6857, paragraph 26.

(31)  Commission Decision of 10 July 2002 on the aid scheme implemented by Finland for Åland Islands captive insurance companies, published on OJ L 329, 5.12 2002, p. 22.

(32)  Case E-6/98 Norway v EFTA Surveillance Authority, cited above, paragraph 38; Joined Cases E-5/04, E-6/04 and E-7/04 Fesil and Finnfjord, PIL and others and Norway v EFTA Surveillance Authority, cited above, paragraphs 84-85; Joined Cases T-127/99, T-129/99 and T-148/99 Territorio Histórico de Alava et a v Commission [2002] ECR II-1275, paragraph 163, Case C-143/99 Adria-Wien Pipeline [2001] ECR I-8365, paragraph 42; Case T-308/00 Salzgitter v Commission [2004] ECR II-1933 paragraph 42, Case C-172/03 Wolfgang Heiser [2005] ECR I-1627, paragraph 43.

(33)  Case T-214/95 Het Vlaamse Gewest v Commission [1998] ECR II-717, Case 730/79 Philip Morris v Commission [1980] ECR 2671, paragraph 11.

(34)  Cf. Case C-169/95 Spain v Commission [1997] ECR I-135, paragraph 51; Case C-24/95 Alcan Deutschland [1997] ECR I-1591, paragraph 25; and Case T-55/99 Confederación Española de Transporte de Mercancías (CETM) [2000] ECR II-3207, paragraph 121 to 131.