|
ISSN 1725-2474 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 62E |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
52e jaargang |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
|
III Voorbereidende handelingen
RAAD
|
17.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 62/1 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 5/2009
door de Raad vastgesteld op 9 januari 2009
met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/C 62 E/01)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelende volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De totstandbrenging van een interne wegvervoersmarkt met eerlijke mededingingvoorwaarden vergt een eenvormige toepassing van de gemeenschappelijke regels inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen- of personenvervoer over de weg, (het „beroep van wegvervoerondernemer”). De gemeenschappelijke regels dragen bij tot het bereiken van een hoger niveau van vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemers, tot een rationalisering van de markt, tot een betere kwaliteit van de geleverde diensten waarbij zowel de wegvervoerondernemers, hun klanten als de gehele economie baat hebben, en tot een toename van de verkeersveiligheid. Deze regels bevorderen tevens de daadwerkelijke uitoefening van het vestigingsrecht door de wegvervoerondernemers. |
|
(2) |
Bij Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers (4) zowel in nationaal als internationaal vervoer, zijn de minimumvoorwaarden vastgesteld voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer alsmede voor de wederzijdse erkenning van de daartoe vereiste documenten. Uit de opgedane ervaring, een effectbeoordeling en diverse studies is echter gebleken dat die richtlijn door de lidstaten niet consistent ten uitvoer wordt gelegd. Dergelijke verschillen hebben verscheidene negatieve gevolgen, met name verstoringen van de mededinging, een gebrek aan doorzichtigheid van de markt en een ongelijk toezichtsniveau, alsmede het risico dat ondernemingen die personeel met beperkte beroepskwalificaties in dienst hebben het niet zo nauw nemen met de verkeersveiligheidsregels of de sociale regels, waardoor het aanzien van de sector kan worden geschaad. |
|
(3) |
Deze gevolgen zijn des te negatiever, omdat zij de goede werking van de interne markt voor wegvervoer dreigen te verstoren. De markt voor internationaal goederenvervoer en bepaalde vormen van cabotagevervoer is immers toegankelijk voor ondernemingen uit de gehele Gemeenschap. De enige voorwaarde waaraan deze ondernemingen moeten voldoen, is dat zij beschikken over een communautaire vergunning, die verkregen kan worden wanneer zij voldoen aan de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer neergelegd in Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking) (5) en Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationale autocar- en busdiensten (herschikking) (5). |
|
(4) |
De bestaande regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer moeten derhalve worden gemoderniseerd om een homogenere en doeltreffender toepassing te waarborgen. Daar de naleving van die regels de belangrijkste voorwaarde is om toegang tot de communautaire markt te krijgen, en de belangrijkste communautaire instrumenten inzake de toegang tot de markt verordeningen zijn, is een verordening het meest geschikte instrument om de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer te regelen. |
|
(5) |
De lidstaten moeten de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer in de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden uit te oefenen, kunnen aanpassen in het licht van de bijzondere kenmerken van en de beperkingen in die gebieden. In ultraperifere gebieden gevestigde ondernemingen die alleen als gevolg van een dergelijke aanpassing aan de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer voldoen, zouden echter geen communautaire vergunning moeten kunnen krijgen. De aanpassing van de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer mag wegvervoerondernemingen die toegang zouden hebben gekregen tot het beroep en die aan alle algemene in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoen, niet beletten om in de ultraperifere gebieden vervoer te verrichten. |
|
(6) |
Ter wille van een eerlijke mededinging dienen de gemeenschappelijke regels inzake deuitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer zoveel mogelijk van toepassing te zijn op alle ondernemingen. Het is evenwel niet nodig ook ondernemingen die uitsluitend vervoer verrichten dat slechts een zeer geringe impact op de markt heeft, in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen. |
|
(7) |
De lidstaat waar de onderneming is gevestigd, moet ervoor zorgen dat de onderneming steeds aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, opdat de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat, indien nodig, kunnen besluiten de vergunning op grond waarvan de onderneming toegang tot demarkt heeft, op te schorten of in te trekken. Een juiste naleving van en een betrouwbarecontrole op de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer vereisen, dat een onderneming over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt. |
|
(8) |
Natuurlijke personen die over de vereiste betrouwbaarheid en vakbekwaamheid beschikken, moeten duidelijk worden geïdentificeerd en bij de bevoegde instanties worden aangemeld. Deze personen („vervoersmanagers”), dienen het werkelijke en permanente beheer te hebben over de vervoersactiviteiten van de wegvervoerondernemingen. Derhalve moet gepreciseerd worden onder welke voorwaarden een persoon wordt geacht het werkelijke en permanente beheer te voeren over de vervoersactiviteiten van een onderneming. |
|
(9) |
De betrouwbaarheid van een vervoersmanager hangt ervan af, of hij niet veroordeeld is geweest voor een ernstig strafbaar feit en of hem geen sanctie is opgelegd voor zware inbreuken, met name op de communautaire wetgeving inzake het wegvervoer. Wanneer een vervoersmanager of een wegvervoeronderneming in een of meer lidstaten voor zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving wordt veroordeeld of een sanctie krijgt opgelegd, zou dat moeten leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus, waarbij dient te worden aangetekend dat de bevoegde instantie zich ervan moet hebben vergewist dat een naar behoren afgewikkelde en gedocumenteerde onderzoeksprocedure met inachtneming van processuele grondrechten is gevolgd alvorens haar definitieve beslissing genomen wordt, en dat de nodige beroepsmogelijkheden geboden zijn. |
|
(10) |
Wegvervoerondernemingen dienen over een minimale financiële draagkracht te beschikken om een goede aanvang en een degelijk beheer te verzekeren. Een bankgarantie of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan een eenvoudige en kostenefficiënte methode zijn voor het aantonen van de financiële draagkracht van ondernemingen. |
|
(11) |
Een hoog niveau van vakbekwaamheid verhoogt de sociaal-economische efficiëntie van het wegvervoer. Daarom is het wenselijk dat kandidaat-vervoersmanagers beroepskennis van hoog niveau bezitten. Ter waarborging van een grotere eenvormigheid van de examenvoorwaarden en ter bevordering van een kwalitatief hoogwaardige opleiding moet worden bepaald dat de lidstaten vergunningen voor opleidings- en examencentra kunnen verlenen aan de hand van door hen vast te stellen criteria. Vervoersmanagers moeten over de nodige kennis beschikken om leiding te kunnen geven aan zowel binnenlandse als internationale vervoersoperaties. De lijst van onderwerpen waarvan kennis vereist is om een getuigschrift van vakbekwaamheid te behalen alsmede de procedures voor de organisatie van de examens kunnen evolueren met de vooruitgang van de techniek en moeten kunnen worden geactualiseerd. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om personen die continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten kunnen staven, vrij te stellen van examens. |
|
(12) |
De eerlijke mededinging en wegvervoer dat de voorschriften volledig naleeft, maken een homogeen niveau van toezicht in de lidstaten noodzakelijk. De nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de ondernemingen en de geldigheid van hun vergunningen, spelen in dit verband een wezenlijke rol en deze autoriteiten dienen indien nodig passende maatregelen te nemen, met name het schorsen of intrekken van vergunningen en de ongeschiktverklaring van vervoersmanagers die herhaaldelijk nalatig zijn of te kwader trouw handelen. |
|
(13) |
Een beter georganiseerde bestuursrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten zou het toezicht op ondernemingen die actief zijn in verschillende lidstaten, verbeteren en zou in de toekomst de beheerskosten terugbrengen. Dankzij op Europees niveau gekoppelde elektronische ondernemingsregisters die in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, kan deze samenwerking worden vergemakkelijkt en kunnen de kosten van controles voor zowel de ondernemingen als de overheid worden teruggebracht. Verscheidene lidstaten beschikken reeds over een nationaal register. Er is ook infrastructuur aangelegd om de interconnectie tussen de lidstaten te bevorderen. Een systematischer gebruik van elektronische registers zou derhalve aanzienlijk kunnen bijdragen tot een vermindering van de administratieve kosten van controles en tot een grotere doeltreffendheid daarvan. |
|
(14) |
Bepaalde gegevens in de nationale elektronische registers met betrekking tot inbreuken en sancties zijn van persoonlijke aard. De lidstaten dienen derhalve de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) wordt nageleefd, met name wat betreft de controle op de verwerking van persoonlijke gegevens door de overheid, het recht op informatie van de betrokkenen, hun recht van toegang en hun recht van verzet. Voor de toepassing van deze verordening is het noodzakelijk dergelijke gegevens tenminste twee jaar te bewaren om te voorkomen dat geschorste ondernemingen zich in andere lidstaten vestigen. |
|
(15) |
De geleidelijke onderlinge koppeling van de nationale elektronische registers is van wezenlijk belang om een snelle en doeltreffende uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat wegvervoerondernemingen niet in de verleiding komen of het risico nemen om ernstige inbreuken te plegen in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Om deze interconnectie tot stand te brengen, moet een gemeenschappelijk gegevensformaat worden vastgesteld alsook een gemeenschappelijke technische procedure voor de uitwisseling van die gegevens. |
|
(16) |
Om een doeltreffende gegevensuitwisseling tussen de lidstaten tot stand te brengen, moeten nationale contactpunten worden aangewezen en moeten bepaalde gemeenschappelijke procedures die minimaal betrekking hebben op de termijnen en de aard van de uit te wisselen gegevens, worden vastgesteld. |
|
(17) |
Ter vergemakkelijking van de vrijheid van vestiging moet de overlegging van de passende documenten die zijn afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat waar de wegvervoerondernemer zijn woonplaats had, als voldoende bewijs van betrouwbaarheid worden aanvaard om het beroep van wegvervoerondernemer te mogen uitoefenen in de lidstaat van vestiging, mits de betrokken personen in een andere lidstaat niet ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van dat beroep. |
|
(18) |
Wat de vakbekwaamheid betreft moet, teneinde de vrijheid van vestiging te bevorderen, een eenvormig, overeenkomstig deze verordening afgegeven getuigschrift door de lidstaat van vestiging als voldoende bewijs worden erkend. |
|
(19) |
Op communautair vlak moet strenger worden toegezien op de uitvoering van deze verordening. Met het oog hierop dient op basis van gegevens uit de nationale registers regelmatig aan de Commissie verslag te worden uitgebracht over de betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemingen. |
|
(20) |
De lidstaten dienen te voorzien in sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. |
|
(21) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, met het oog op een meer eenvormige en doeltreffende uitvoering van deze regels in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
|
(22) |
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7). |
|
(23) |
De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om een lijst op te stellen van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken die tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus van wegvervoerondernemers leiden, om de bijlagen I en III bij deze verordening met de omschrijving van de voor de erkenning van de vakbekwaamheid door de lidstaten vereiste kennis en met het modelgetuigschrift van vakbekwaamheid, aan te passen aan de technische vooruitgang, en om een lijst op te stellen van inbreuken die naast de in bijlage IV bij deze verordening vastgelegde inbreuken tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus kunnen leiden. Omdat het gaat om maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld. |
|
(24) |
Richtlijn 96/26/EG moet derhalve worden ingetrokken, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp en toepassingsgebied
1. Deze verordening regelt de toegang tot en de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer.
2. Deze verordening is van toepassing op alle in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen die het beroep van wegvervoerder uitoefenen. Zij is eveneens van toepassing op ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer willen gaan uitoefenen. Verwijzingen naar ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen worden geacht, in voorkomend geval, ook te verwijzen naar ondernemingen die dat beroep willen gaan uitoefenen.
3. Met betrekking tot de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde gebieden kunnen de betrokken lidstaten de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen aanpassen voor zover het vervoer volledig in die gebieden door aldaar gevestigde bedrijven wordt uitgevoerd.
4. In afwijking van lid 2, is deze verordening, tenzij in de nationale wetgeving anders is bepaald, niet van toepassing op:
|
a) |
ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen die een maximaal toegestaan gewicht van 3,5 ton niet overschrijden. De lidstaten kunnen deze drempel echter voor alle of voor sommige soorten wegvervoer verlagen; |
|
b) |
ondernemingen die personenvervoer over de weg uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden of kosteloos verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan het personenvervoer over de weg; |
|
c) |
ondernemingen die het beroep van wegvervoerderondernemer uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen met een toegestane maximumsnelheid van 40 km per uur. |
5. De lidstaten kunnen vrijstelling van de toepassing van alle of van een gedeelte van de bepalingen van deze verordening verlenen aan wegvervoerondernemingen die uitsluitend nationaal vervoer verrichten dat slechts een geringe weerslag heeft op de vervoermarkt wegens
|
a) |
de aard van de vervoerde goederen; of |
|
b) |
de geringe afstanden die worden afgelegd. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
|
1) |
„beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg”: de activiteit van elke onderneming die met een motorvoertuig of met een samenstel van voertuigen goederen voor rekening van derden vervoert; |
|
2) |
„beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg”: de activiteit van elke onderneming die, met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt en bestemd zijn om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert; |
|
3) |
„beroep van wegvervoerondernemer”: het beroep van vervoerder van personen dan wel goederen over de weg; |
|
4) |
„onderneming”: elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon, met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk overheidslichaam, ongeacht of het zelf rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid die passagiers vervoert, dan wel elke natuurlijke persoon of rechtspersoon met winstoogmerk die goederen vervoert; |
|
5) |
„vervoersmanager”: de door een onderneming tewerkgestelde natuurlijke persoon, of wanneer die onderneming een natuurlijke persoon is, die persoon, of een andere natuurlijke persoon die die onderneming op grond van een overeenkomst heeft aangesteld en die de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming; |
|
6) |
„vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer”: een bestuursrechtelijk besluit waarbij aan een onderneming die aan de in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoet, vergunning wordt verleend, het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen; |
|
7) |
„bevoegde instantie”: een nationale, regionale of plaatselijke instantie in een lidstaat die, ten behoeve van de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, controleert of een onderneming aan de in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoet en die bevoegd is voor de afgifte, schorsing of intrekking van de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer; |
|
8) |
„lidstaat van vestiging”: de lidstaat waar een onderneming gevestigd is, ongeacht het land van oorsprong van haar vervoersmanager. |
Artikel 3
Vereisten voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer
1. Ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen moeten:
|
a) |
werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat gevestigd zijn; |
|
b) |
betrouwbaar zijn; |
|
c) |
voldoende financiële draagkracht bezitten; |
|
d) |
de vereiste vakbekwaamheid bezitten. |
2. De lidstaten kunnen besluiten de ondernemingen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer aanvullende voorwaarden op te leggen, die evenredig en niet-discriminerend moeten zijn.
Artikel 4
Vervoersmanager
1. Een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefent, wijst ten minste één natuurlijke persoon aan, de vervoersmanager, die voldoet aan de eisen van artikel 3, lid 1, onder b) en d), en die:
|
a) |
de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming; |
|
b) |
een reële band heeft met de onderneming, bijvoorbeeld als werknemer, directeur, eigenaar of aandeelhouder, of de onderneming beheren, of, indien de onderneming een natuurlijke persoon is, die persoon is; en |
|
c) |
zijn woonplaats in de Gemeenschap heeft. |
2. Wanneer de onderneming de in artikel 3, lid 1, onder d), vastgestelde vakbekwaamheid niet bezit, kan de bevoegde instantie toestemming geven om het beroep van wegvervoerondernemer zonder overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangewezen vervoersmanager uit te oefenen op voorwaarde dat:
|
a) |
de onderneming een in de Gemeenschap wonende natuurlijke persoon die voldoet aan de eisen van artikel 3, lid 1, onder b) en d), en die op grond van een contract voor rekening van de onderneming gerechtigd is de functie van vervoersmanager uit te oefenen aanwijst; |
|
b) |
het contract tussen de onderneming en de onder a) bedoelde persoon de taken omschrijft die die persoon daadwerkelijk en op permanente wijze moet uitvoeren en zijn verantwoordelijkheden als vervoersmanager bepaalt. De te omschrijven taken bestaan met name in die betreffende het beheren van het voertuigonderhoud, de controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de basisboekhouding, de toewijzing van ladingen of diensten aan de bestuurders en voertuigen en de controle van de veiligheidsprocedures; |
|
c) |
de onder a) bedoelde persoon, in zijn hoedanigheid van vervoersmanager, geen vervoersactiviteiten beheert van meer dan vier verschillende vervoersondernemingen met een totaal wagenpark van maximaal 50 voertuigen. De lidstaten mogen een lager aantal ondernemingen en/of kleiner wagenpark vaststellen dat die persoon mag beheren; |
|
d) |
de onder a) bedoelde persoon de vastgestelde taken alleen in het belang van de onderneming uitvoert en zijn verantwoordelijkheden onafhankelijk van andere ondernemingen voor welke de onderneming vervoer verricht uitoefent. |
3. De lidstaten kunnen besluiten dat een overeenkomstig lid 1 aangewezen vervoersmanager niet daarenboven overeenkomstig lid 2 aangewezen wordt, of alleen aangewezen wordt met betrekking tot een beperkt aantal ondernemingen of een wagenpark dat kleiner is dan het in lid 2, onder c), bedoelde.
4. De onderneming deelt de bevoegde instantie mee wie als vervoersmanager(s) is/zijn aangewezen.
HOOFDSTUK II
VOORWAARDEN WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN OM TE VOLDOEN AAN DE EISEN VAN ARTIKEL 3
Artikel 5
Voorwaarden inzake de vestigingsvereiste
Om aan de in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde eis te voldoen moet een onderneming in de betrokken lidstaat:
|
a) |
beschikken over een vestiging in die lidstaat met ruimten waarin de bedrijfsdocumenten, op verzoek, aan de bevoegde instantie beschikbaar kunnen worden gesteld, met name de boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, documenten met gegevens over de rij- en rusttijden en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet krijgen om te kunnen controleren of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. De lidstaten kunnen verlangen dat vestigingen op hun grondgebied deze documenten te allen tijde in hun ruimten beschikbaar houden; |
|
b) |
zodra de vergunning is verleend, over een of meer voertuigen beschikken die zijn ingeschreven of anderszins in het verkeer toegelaten overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat, hetzij in volle eigendom, hetzij aangehouden uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst of een huur- of leasingovereenkomst; |
|
c) |
haar vervoeractiviteiten daadwerkelijk en permanent verrichten, met de nodige uitrusting, in een in die lidstaat gelegen exploitatievestiging. |
Artikel 6
Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis
1. Onverminderd lid 2 van het onderhavige artikel, bepalen de lidstaten de voorwaarden die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde betrouwbaarheidseis.
Om na te gaan of een onderneming aan dieeis voldoet, houden de lidstaten rekening met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen. De verwijzingen in dit artikel naar veroordelingen, sancties of inbreuken omvatten veroordelingen, sancties of inbreuken van de onderneming zelf, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen.
De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden omvatten ten minste het volgende:
|
a) |
dat er geen dwingende redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vervoersmanager of de vervoersonderneming zoals veroordelingen of sancties in verband met ernstige inbreuken op de nationale voorschriften op het gebied van:
|
|
b) |
dat jegens de vervoersmanager of de vervoersonderneming niet, in een of meer lidstaten, een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit of een sanctie wegens ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving is uitgesproken die met name betrekking hebben op:
|
2. Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, onder b),
|
a) |
voert de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging, indien jegens de vervoersmanager of de vervoeronderneming in een of meer lidstaten een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit of een sanctie wegens een van de zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving als aangegeven in bijlage III, is uitgesproken, tijdig en op passende wijze een naar behoren afgewikkelde administratieve procedure uit waaronder, in voorkomend geval, een controle ter plaatse bij de betrokken onderneming. De procedure strekt ertoe vast te stellen of het verlies van de betrouwbaarheidsstatus op grond van specifieke omstandigheden in het gegeven geval een onevenredig strenge sanctie is. Iedere conclusie in die zin wordt naar behoren gemotiveerd. Indien de bevoegde instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidstatus een onevenredig strenge sanctie is, kan zij besluiten dat de betrouwbaarheid niet aangetast is. In een dergelijk geval worden de redenen geregistreerd in het nationale register. Het aantal van dergelijke besluiten wordt aangegeven in het in artikel 26, lid 1, bedoelde verslag. Indien de bevoegde instantie niet oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus een onevenredig strenge sanctie is heeft de veroordeling of de sanctie het verlies van betrouwbaarheid tot gevolg; |
|
b) |
stelt de Commissie een lijst op van categorieën en soorten overtredingen van de communautaire wetgeving, met de ernst daarvan, die, naast die welke zijn vastgesteld in bijlage IV, kunnen leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus. De lidstaten houden bij het stellen van prioriteiten voor controles uit hoofde van artikel 12, lid 1, rekening met de informatie over deze inbreuken, met inbegrip van de informatie hierover van andere lidstaten. Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen en die betrekking hebben op die lijst, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Hiertoe zal de Commissie:
|
3. Aan de in artikel 3, lid 1, vastgestelde eis wordt niet voldaan, zolang niet overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van nationaal recht, een rehabilitatie heeft plaatsgevonden of een andere maatregel van gelijke werking is getroffen.
Artikel 7
Voorwaarden betreffende de eis inzake financiële draagkracht
1. Om te voldoen aan artikel 3, lid 1, onder c), is een onderneming steeds in staat haar financiële verplichtingen in het lopende boekjaar na te komen. Hiertoe toont de onderneming aan de hand van haar door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aan, dat zij jaarlijks beschikt over kapitaal en reserves ter waarde van ten minste 9 000 EUR wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en 5 000 EUR per extra voertuig.
Voor de toepassing van deze verordening wordt de waarde van de euro, uitgedrukt in de munteenheden van de lidstaten die niet aan de derde fase van de Europese Monetaire Unie deelnemen, iedere vijf jaar vastgesteld. De toegepaste koersen zijn die welke van kracht zijn op de eerste werkdag in oktober, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze treden in werking op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
De in de eerste alinea bedoelde boekhoudkundige posten zijn de posten die gedefinieerd worden in de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (8).
2. In afwijking van lid 1, kan de bevoegde instantie toestaan of vereisen dat een onderneming haar financiële draagkracht aantoont door middel van een attest, zoals een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, van een of meerdere banken of andere financiële instellingen, waaronder verzekeringsmaatschappijen, die zich borg stellen en hoofdelijk verbinden voor de in de eerste alinea van lid 1 vastgestelde bedragen. De lidstaten kunnen besluiten dat de garantie kan worden aangesproken met instemming van de bevoegde instantie die vergunning verleend heeft voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer en mag slechts worden vrijgegeven indien die instantie daarmee instemt.
3. De in lid 1 bedoelde jaarrekeningen of de in lid 2 bedoelde garantie welke moeten worden gecontroleerd, zijn respectievelijk de jaarrekeningen of bankgarantie van de economische entiteit die gevestigd is in de lidstaat waar de vergunning is gevraagd en niet die van eventuele andere, in andere lidstaten gevestigde entiteiten.
Artikel 8
Voorwaarden betreffende het vakbekwaamheidsvereiste
1. Om te voldoen aan artikel 3, lid 1, onder d), moet de betrokken persoon of moeten de betrokken personen de kennis bezitten die overeenstemt met het in bijlage I, deel I, omschreven opleidingsniveau met betrekking tot de genoemde onderwerpen. Die kennis wordt aangetoond door middel van een verplicht schriftelijk examen dat, indien een lidstaat daartoe besluit, kan worden aangevuld met een mondeling examen. Deze examens worden georganiseerd overeenkomstig bijlage I, deel II. Met het oog hierop kunnen de lidstaten de betrokkenen ertoe verplichten voor het examen een opleiding te volgen.
2. Enkel daartoe door een lidstaat overeenkomstig de door hem vastgestelde criteria naar behoren gemachtigde autoriteiten of instanties zijn bevoegd voor de organisatie en certificering van de in lid 1 bedoelde schriftelijke en mondelinge examens. De lidstaten controleren geregeld of deze autoriteiten of instanties de examens organiseren overeenkomstig de in bijlage I vastgestelde voorwaarden.
3. De lidstaten kunnen, overeenkomstig door hen vastgestelde criteria, naar behoren instanties machtigen om een opleiding van hoge kwaliteit aan te bieden aan de kandidaten om hen doeltreffend voor te bereiden op de examens, alsmede nascholing aan vervoersmanagers zodat zij desgewenst hun kennis kunnen opfrissen.
4. De lidstaten kunnen de houders van bepaalde, in die lidstaat uitgereikte en speciaal door de lidstaten daartoe aangewezen kwalificaties van hoger of technisch onderwijs betreffende de in de lijst van bijlage I genoemde onderwerpen, vrijstellen van de examens over de onderwerpen waarop deze kwalificaties betrekking hebben. Die vrijstelling geldt alleen voor de afdelingen van bijlage I, deel I, waarvoor de kwalificatie alle onderwerpen bestrijkt die genoemd worden onder de hoofing van elke afdeling.
Een lidstaat kan de houders van getuigschriften van vakbekwaamheid geldig voor nationaal vervoer in die lidstaat vrijstellen van sommige onderdelen van de examens.
5. Als bewijs van vakbekwaamheid wordt een door de in lid 2 bedoelde autoriteit of instantie afgegeven getuigschrift overgelegd. Dit getuigschrift is niet overdraagbaar aan een andere persoon. Het wordt opgesteld overeenkomstig de veiligheidskenmerken en het modelgetuigschrift in bijlage II en III en draagt het stempel van de naar behoren gemachtigde autoriteit of instantie die het heeft afgegeven.
6. De Commissie past de bijlagen I, II en III aan de technische vooruitgang aan. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
7. De Commissie moedigt de uitwisseling van ervaringen en gegevens over opleidingen, examens en machtigingen tussen de lidstaten of via enig door haar aan te wijzen orgaan aan, en faciliteert deze uitwisseling.
Artikel 9
Vrijstelling van examens
De lidstaten kunnen besluiten personen die aantonen dat zij voor de periode van 15 jaar voorafgaand aan … (9) de inwerkingtreding van deze verordening ononderbroken een onderneming in goederen- of personenvervoer over de weg hebben beheerd, vrijstellen van de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens.
HOOFDSTUK III
VERGUNNING EN TOEZICHT
Artikel 10
Bevoegde instanties
1. Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan om te zorgen voor de juiste uitvoering van deze verordening. Deze instanties zijn bevoegd om:
|
a) |
de door ondernemingen ingediende aanvragen te behandelen; |
|
b) |
vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer te verlenen, en deze vergunningen te schorsen of in te trekken; |
|
c) |
een natuurlijk persoon ongeschikt te verklaren om als vervoersmanager de vervoersactiviteiten van een onderneming te leiden; |
|
d) |
de nodige controles uit te voeren om na te gaan of een onderneming aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten voldoet. |
2. De bevoegde instanties zorgen voor de bekendmaking van de krachtens deze verordening opgelegde voorwaarden, van eventuele aanvullende nationale bepalingen, van de door kandidaten te volgen procedures alsmede van de toelichting daarbij.
Artikel 11
Beoordeling en registratie van aanvragen
1. Een vervoersonderneming die voldoet aan de eisen van artikel 3, krijgt op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. De bevoegde instantie ziet erop toe dat een onderneming die een aanvraag indient, voldoet aan de in dat artikel vastgestelde eisen. De lidstaten kunnen in de nationale wetgeving de looptijd vaststellen van de vergunningen voor het uitoefenen van het beroep van wegvervoerondernemer.
De beoordeling van een aanvraag kan leiden tot de afgifte van een communautaire vergunning in overeenstemming met Verordening (EG) nr. …/2009 en Verordening (EG) nr. …/2009. Lidstaten kunnen een ander soort vergunning dan de communautaire vergunning afgeven voor ondernemingen die uitsluitend op hun grondgebied vervoersactiviteiten verrichten.
2. De bevoegde instantie vermeldt in het in artikel 16 bedoelde nationaal elektronisch register de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder a) tot en met d), bedoelde gegevens betreffende de ondernemingen waaraan zij een vergunning verstrekt.
3. De bevoegde instantie behandelt een vergunningsaanvraag zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden na de datum van ontvangst van alle bescheiden die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. De bevoegde instantie kan deze periode in naar behoren gemotiveerde gevallen met twee maanden verlengen.
4. Bij twijfel controleert de bevoegde instantie tot 31 december 2012 bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een onderneming, of de aangestelde vervoersmanager(s) op het moment van de aanvraag in een van de lidstaten krachtens artikel 14 ongeschikt is/zijn verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.
Vanaf 1 januari 2013 controleert de bevoegde instantie bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een onderneming, aan de hand van de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder f), bedoelde gegevens, door directe beveiligde toegang tot het desbetreffende gedeelte van de nationale registers dan wel op verzoek, of de aangestelde vervoersmanager(s) op het moment van de aanvraag in een van de lidstaten krachtens artikel 14 ongeschikt is/zijn verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.
De maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening en in verband met het uitstellen met maximaal drie jaar van de in dit lid genoemde data worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
5. De ondernemingen die over een vergunning beschikken voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, delen wijzigingen van de in lid 2 bedoelde gegevens binnen 28 dagen of een door de lidstaat van vestiging vastgestelde kortere termijn mee aan de bevoegde instantie die de vergunning heeft afgegeven.
Artikel 12
Controles
1. De bevoegde instanties controleren of de ondernemingen waaraan zij een vergunning hebben verleend voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerder, steeds aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten voldoen. Daartoe voeren de bevoegde instanties gerichte controles uit bij die ondernemingen die als risicobedrijf zijn aangemerkt. Ten behoeve daarvan breiden de lidstaten het risicoclassificatiesysteem dat door hen werd ingesteld overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (10), uit tot alle in artikel 6 van de onderhavige verordening bedoelde inbreuken.
2. Tot 31 december 2014 voeren de lidstaten ten minste om de vijf jaar controles uit om na te gaan dat de ondernemingen aan de voorwaarden van artikel 3 voldoen.
De maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening en in verband met het uitstellen van de in de eerste alinea bedoelde datum worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
3. Wanneer de Commissie zulks in behoorlijk gemotiveerde gevallen vraagt, laten de lidstaten afzonderlijke controles uitvoeren om na te gaan of een onderneming voldoet aan de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer. Zij delen de Commissie de resultaten mee van dergelijke controles alsmede de maatregelen die zijn genomen wanneer is vastgesteld dat de onderneming niet meer aan de eisen van deze verordening voldoet.
Artikel 13
Procedure voor de schorsing en intrekking van vergunningen
1. Indien de bevoegde instantie vaststelt dat een onderneming het risico loopt niet langer te voldoen aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten, stelt zij de betrokken onderneming daarvan in kennis. Indien de bevoegde instantie vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan één of meer van de vereisten, kan zij de onderneming een van de volgende termijnen verlenen waarbinnen de situatie moet worden geregulariseerd:
|
a) |
een termijn van zes maanden waarin een vervanger moet worden aangeworven voor de vervoersmanager indien de vervoersmanager niet langer voldoet aan de vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid; deze termijn kan worden verlengd met zes maanden bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager; |
|
b) |
een termijn van zes maanden waarin de onderneming moet kunnen aantonen dat zij over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt; |
|
c) |
een termijn van zes maanden waarin de onderneming, indien niet is voldaan aan de vereiste inzake financiële draagkracht, moet aantonen dat zij opnieuw permanent aan die vereiste zal voldoen. |
2. De bevoegde instanties kunnen een onderneming waarvan de vergunning is ingetrokken of geschorst, verplichten om, als voorwaarde voor een eventuele rehabilitatiemaatregel, ervoor te zorgen dat haar vervoersmanagers met goed gevolg de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens afleggen.
3. Indien de bevoegde instantie vaststelt dat een onderneming niet meer aan een of meer van de voorwaarden van artikel 3 voldoet, schorst zij binnen de in lid 1 van onderhavig artikel bedoelde termijn de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer of trekt zij de vergunning in.
Artikel 14
Ongeschiktverklaring van de vervoersmanager
1. Indien een vervoersmanager overeenkomstig artikel 6 zijn betrouwbaarheid verliest, verklaart de bevoegde instantie hem ongeschikt om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.
2. Zolang overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van nationaal recht geen rehabilitatiemaatregelen zijn getroffen, is het in artikel 8, lid 5, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid van een voor de leiding van vervoersactiviteiten ongeschikt verklaarde vervoersmanager, in geen enkele der lidstaten meer geldig.
Artikel 15
Besluiten van de bevoegde instanties en beroepsmogelijkheden
1. De door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig deze verordening genomen negatieve besluiten met inbegrip van besluiten waarbij een aanvraag wordt afgewezen, een bestaande vergunning wordt geschorst of ingetrokken of een vervoersmanager ongeschikt wordt verklaard, worden met redenen omkleed.
Bij deze besluiten wordt rekening gehouden met de beschikbare informatie over inbreuken die de betrokken onderneming of vervoersmanager heeft gepleegd en waardoor de betrouwbaarheid van de onderneming in het geding kan komen, alsmede met alle andere informatie waarover de bevoegde instantie beschikt. In deze besluiten wordt aangegeven, welke rehabilitatiemaatregelen moeten worden genomen in geval van schorsing van de vergunning of van verklaring van ongeschiktheid.
2. De lidstaten zorgen ervoor, dat de betrokken ondernemingen en personen tegen de in lid 1 bedoelde besluiten beroep kunnen instellen bij ten minste één onafhankelijke, onpartijdige instantie of een rechtbank.
HOOFDSTUK IV
VEREENVOUDIGING EN BESTUURSRECHTELIJKE SAMENWERKING
Artikel 16
Nationale elektronische registers
1. Met het oog op de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening, en met name van de artikelen 11 tot 14 en 26, houdt elke lidstaat een nationaal elektronisch register bij van de wegvervoerondernemingen die van een bevoegde instantie een vergunning hebben gekregen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. De verwerking van de gegevens in dat register staat onder toezicht van de daartoe aangewezen overheidsinstantie. De relevante gegevens in dit nationale elektronische register zijn toegankelijk voor alle bevoegde instanties van de betrokken lidstaat.
De Commissie legt uiterlijk 1 juni 2009 richtsnoeren voor aangaande de minimumeisen inzake de gegevens die vanaf de oprichting in het nationale elektronische register ingevoerd moeten worden teneinde de toekomstige koppeling van de registers te vergemakkelijken. Zij kan aanbevelen om naast de in lid 2 bedoelde gegevens ook de voertuigregistratienummers op te nemen.
2. In het nationale elektronische register zijn ten minste de volgende gegevens opgenomen:
|
a) |
de naam en de rechtsvorm van de onderneming; |
|
b) |
het adres van haar vestiging; |
|
c) |
de namen van de vervoersmanagers die zijn aangewezen om te voldoen aan de vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid of, in voorkomend geval, de naam van een juridische vertegenwoordiger; |
|
d) |
de aard van de vergunning, het aantal voertuigen waarop de vergunning betrekking heeft en in voorkomend geval het serienummer van de communautaire vergunning en de voor echt gewaarmerkte afschriften; |
|
e) |
het aantal, de categorie en het type ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b), die de afgelopen twee jaar hebben geleid tot een veroordeling of sanctie; |
|
f) |
de namen van de personen die de afgelopen twee jaar ongeschikt zijn verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming zolang de betrouwbaarheidsstatus van deze personen niet is hersteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, alsmede de toepasselijke rehabilitatiemaatregelen. |
Met betrekking tot punt e) kunnen de lidstaten besluiten tot uiterlijk 31 december 2015 alleen de in bijlage IV uiteengezette ernstigste inbreuken in het nationale elektronische register op te nemen.
De lidstaten kunnen ervoor kiezen de gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder e) en f), op te nemen in afzonderlijke registers. In dat geval zullen de relevante gegevens op verzoek beschikbaar of rechtstreeks toegankelijk zijn voor alle bevoegde instanties van de betrokken lidstaat. De opgevraagde informatie zal binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek worden verschaft.
De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder e) en f), is alleen toegankelijk voor andere dan de bevoegde instanties, indien eerstgenoemde instanties naar behoren beschikken over controle- en sanctiebevoegdheden met betrekking tot het wegvervoer en de ambtenaren daarvan beëdigd zijn of een andere formele geheimhoudingsplicht hebben.
3. De gegevens betreffende een onderneming waarvan de vergunning is geschorst dan wel is ingetrokken, worden na het verstrijken van de schorsing of de intrekking van de vergunning gedurende twee jaar in het nationale elektronische register bewaard, en worden onmiddellijk daarna verwijderd.
Gegevens betreffende personen die ongeschikt voor het beroep van wegvervoerondernemer zijn verklaard, blijven in het nationale elektronische register zolang de betrouwbaarheidsstatus van die personen niet is hersteld overeenkomstig artikel 6, lid 3. Wanneer een dergelijke rehabilitatiemaatregel of andere maatregelen met een gelijkwaardig effect genomen zijn, worden de gegevens onmiddellijk verwijderd.
In de gegevens bedoeld in de eerste en tweede alinea's wordt naar behoren vermeld om welke redenen de vergunning is geschorst of ingetrokken of om welke reden de betrokken persoon ongeschikt is verklaard, alsmede voor welke duur.
4. De lidstaten doen al het nodige om ervoor te zorgen, dat de in het nationale elektronische register opgenomen gegevens, in het bijzonder de in lid 2, eerste alinea, onder e) en f), bedoelde gegevens, bijgewerkt en juist zijn.
5. Onverminderd lid 1 en lid 2 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de nationale elektronische registers vanuit de gehele Gemeenschap via de nationale contactpunten als aangegeven in artikel 18 toegankelijk zijn. De toegankelijkheid via de nationale contactpunten moet uiterlijk op 31 december 2012 zijn gerealiseerd en wel zodanig, dat de bevoegde instanties uit alle lidstaten de nationale elektronische registers van alle andere lidstaten kunnen raadplegen.
6. Gemeenschappelijke regels voor de uitvoering van lid 5, zoals het formaat van de uitgewisselde gegevens, de technische procedures voor de elektronische raadpleging van de nationale elektronische registers van andere lidstaten en de bevordering van de interoperabiliteit van deze registers met andere relevante databanken worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure. Deze gemeenschappelijke regels moeten bepalen welke instantie verantwoordelijk is voor de toegang tot, het verdere gebruik en de bijwerking van de gegevens na raadpleging en moeten derhalve voorschriften bevatten over registratie van en toezicht op de gegevens.
7. Maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening en in verband met het vooruitschuiven van de termijnen van lid 1 en lid 5 worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 17
Bescherming van persoonsgegevens
Met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 95/46/EG zorgen de lidstaten er met name voor dat:
|
a) |
elke persoon wordt ingelicht wanneer gegevens die op hem betrekking hebben, worden opgeslagen of wanneer het voornemen bestaat deze gegevens aan derden door te geven. In de verstrekte mededeling moet de identiteit van de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke instantie worden gepreciseerd, alsook het type verwerkte gegevens en de redenen voor zulke verrichtingen; |
|
b) |
eenieder recht heeft op toegang tot de door de voor de verwerking van die gegevens verantwoordelijke instantie gehouden gegevens die op hem betrekking hebben. Dit recht kan vrijelijk en zonder beperking worden uitgeoefend, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten voor de persoon die toegang vraagt; |
|
c) |
eenieder het recht heeft de rectificatie, de uitwissing of de afscherming te vragen van onvolledige of onjuiste gegevens die op hem betrekking hebben; |
|
d) |
eenieder het recht heeft zich, om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen, ertegen te verzetten dat hem betreffende gegevens worden verwerkt. Ingeval van gerechtvaardigd verzet mag de verwerking niet langer op deze gegevens betrekking hebben. |
Artikel 18
Bestuursrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten
1. De lidstaten wijzen een nationaal contactpunt aan, dat wordt belast met de uitwisseling van gegevens met de andere lidstaten, voor wat de toepassing van deze verordening betreft. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op … (11) in kennis van de naam en het adres van hun nationale contactpunt. De Commissie stelt een lijst op van alle contactpunten en zendt deze aan de lidstaten toe.
2. De lidstaten die in het kader van deze verordening gegevens uitwisselen, gebruiken de overeenkomstig lid 1 aangewezen nationale contactpunten.
3. De lidstaten die gegevens betreffende de in artikel 6, lid 2, bedoelde inbreuken of eventuele ongeschikt verklaarde vervoersmanagers uitwisselen, nemen de in artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/2009 of, in voorkomend geval, de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/2009 (11) bedoelde procedure en termijnen in acht. Wanneer een lidstaat een melding ontvangt van een ernstige inbreuk die tot een veroordeling of een sanctie in een andere lidstaat heeft geleid, vermeldt hij deze inbreuk in zijn nationale elektronische register.
HOOFDSTUK V
ONDERLINGE ERKENNING VAN CERTIFICATEN EN ANDERE DOCUMENTEN
Artikel 19
Getuigschriften betreffende de betrouwbaarheid en gelijkwaardige documenten
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11, lid 4, aanvaardt de lidstaat van vestiging voor toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer als voldoende bewijs van betrouwbaarheid de overlegging van een uittreksel uit het strafregister of, bij het ontbreken daarvan, een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van de lidstaat waar de vervoersmanager verbleef afgegeven gelijkwaardig document.
2. Wanneer een lidstaat aan zijn onderdanen bepaalde eisen inzake betrouwbaarheid stelt en het bewijs dat aan die eisen is voldaan, niet door middel van het in lid 1 genoemde document kan worden geleverd, erkent deze lidstaat voor de onderdanen van de andere lidstaten als voldoende bewijs een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van de lidstaat/lidstaten waar de vervoersmanager verbleef afgegeven getuigschrift, waaruit blijkt dat aan die eisen is voldaan. Een dergelijk getuigschrift heeft betrekking op de precieze informatie die in de lidstaat van vestiging in aanmerking worden genomen.
3. Indien het in lid 1 bedoelde document of het in lid 2 bedoelde certificaat niet door de lidstaat waar de vervoersmanagerzijn woonplaats had, is afgegeven, kan dat document of certificaat worden vervangen door een door de vervoersmanager onder ede afgelegde verklaring of door diens plechtige verklaring ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie of, in voorkomend geval, ten overstaan van een notaris van de lidstaat waar de vervoersmanager woonde. Deze instantie of notaris geeft een getuigschrift af waarin de aflegging van deze eed of plechtige verklaring wordt bevestigd.
4. Het in lid 1 bedoelde document en het in lid 2 bedoelde certificaat worden niet aanvaard indien zij meer dan drie maanden vóór de overlegging ervan zijn afgegeven. Deze voorwaarde geldt ook voor de overeenkomstig lid 3 afgelegde verklaringen.
Artikel 20
Verklaringen in verband met de financiële draagkracht
Wanneer een lidstaat aan zijn onderdanen naast de in artikel 7 bedoelde voorwaarden aanvullende voorwaarden inzake financiële draagkracht oplegt, erkent deze lidstaat voor onderdanen van een andere lidstaat als voldoende bewijs een door een bevoegde instantie van de lidstaat/lidstaten waar de vervoersmanager verbleef afgegeven verklaring waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan. Deze verklaringen hebben betrekking op de precieze informatie die in de nieuwe lidstaat van vestiging in aanmerking worden genomen.
Artikel 21
Verklaringen inzake de vakbekwaamheid
1. De lidstaten aanvaarden als voldoende bewijs van vakbekwaamheid een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III en dat door de daarvoor naar behoren gemachtigde autoriteit of instantie is afgegeven.
2. Een getuigschrift dat vóór … (12) als bewijs van vakbekwaamheid op grond van de tot die datum geldende bepalingen is afgegeven, wordt gelijkgesteld aan een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III, en wordt in alle lidstaten erkend als bewijs van vakbekwaamheid. De lidstaten mogen eisen dat houders van een verklaring inzake de vakbekwaamheid die alleen geldig is voor het nationaal vervoer, de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens of delen daarvan met goed gevolg afleggen.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 22
Sancties
1. De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te bereiken dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk … (13) van de getroffen maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarop onverwijld mee. Zij zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de onderneming ten uitvoer worden gelegd.
2. De in lid 1 bedoelde sancties omvatten met name de schorsing van de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, de intrekking van deze vergunningen en het ongeschikt verklaren van de vervoersmanagers.
Artikel 23
Overgangsbepalingen
Ondernemingen die voor … (9) over een vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer beschikken, dienen uiterlijk … (13) aan de bepalingen van deze verordening te voldoen.
Artikel 24
Wederzijdse bijstand
De bevoegde instanties van de lidstaten werken nauw samen en verlenen elkaar wederzijdse bijstand met het oog op de toepassing van deze verordening. De bevoegde instanties wisselen gegevens uit betreffende veroordelingen en sancties wegens ernstige inbreuken, en andere specifieke informatie die gevolgen kan hebben voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, zulks met inachtneming van de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens.
Artikel 25
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer ingestelde comité (14).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 daarvan.
Artikel 26
Verslagen
1. De lidstaten stellen om de twee jaar een verslag op over de activiteiten van de bevoegde instanties en delen de Commissie dit verslag mede. Dit verslag omvat:
|
a) |
een overzicht van de sector op het gebied van de betrouwbaarheid, de financiële draagkracht en de vakbekwaamheid; |
|
b) |
het aantal uitgereikte vergunningen per jaar en per categorie, het aantal geschorste of ingetrokken vergunningen, het aantal personen dat ongeschikt is verklaard en de redenen voor deze beslissingen; |
|
c) |
het jaarlijkse aantal afgegeven getuigschriften van vakbekwaamheid; |
|
d) |
kernstatistieken betreffende de nationale elektronische registers en het gebruik ervan door de bevoegde autoriteiten; en |
|
e) |
een overzicht van de uitwisseling van gegevens met de andere lidstaten, met inbegrip van het jaarlijks aantal vastgestelde inbreuken dat aan andere lidstaten is gemeld en het jaarlijks aantal uit hoofde van artikel 18, lid 2, ontvangen antwoorden alsmede het jaarlijks aantal uit hoofde van artikel 18, lid 3, ontvangen verzoeken en antwoorden. |
2. De Commissie dient op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen elke twee jaar bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in betreffende de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. In dit verslag wordt met name de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten geëvalueerd en worden de werking alsmede de in de nationale elektronische registers opgenomen gegevens getoetst. Dit verslag wordt op hetzelfde moment gepubliceerd als het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (15) bedoelde verslag.
Artikel 27
Lijst van bevoegde instanties
Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk … (12) de lijst mee van de bevoegde instanties die hij heeft aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, alsmede de lijst van de autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens en de afgifte van de getuigschriften. De Commissie maakt een geconsolideerde lijst van al deze autoriteiten en instanties in de Gemeenschap bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 28
Mededeling van nationale uitvoeringsmaatregelen
De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder deze verordening vallende gebied vaststellen, zulks binnen 30 dagen na aanneming van die bepalingen, en de eerste keer uiterlijk … (12)
Artikel 29
Intrekking
Richtlijn 96/26/EG wordt ingetrokken.
Artikel 30
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van … (11).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.
Gedaan te …
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
…
Voor de Raad
De voorzitter
…
(1) PB C 151 van 17.6.2008, blz. 16.
(2) PB C 14 van 19.1.2008, blz. 1.
(3) Advies van het Europees Parlement van 21 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van …
(4) PB L 124 van 23.5.1996, blz. 1.
(5) PB L …
(6) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(8) PB L 222 van 14.8.78, blz. 11.
(9) Datum van inwerkingtreding van deze verordening in te vullen.
(10) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35.
(11) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in te vullen.
(12) Datum van toepassing van deze verordening in te vullen.
(13) Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in te vullen.
(14) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
(15) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
BIJLAGE I
I. LIJST VAN DE IN ARTIKEL 8 BEDOELDE ONDERWERPEN
De voor de vaststelling van de vakbekwaamheid door de lidstaten in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de in de onderstaande lijst genoemde onderwerpen voor het goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg. Voor deze onderwerpen moeten de kandidaat-wegvervoerders het kennis- en vaardigheidsniveau hebben dat nodig is om een vervoersonderneming te leiden.
Het hieronder beschreven minimumkennisniveau mag niet lager zijn dan niveau 3 van de structuur van de opleidingsniveaus als aangegeven in de bijlage bij Beschikking 85/368/EEG (1), namelijk het kennisniveau dat is bereikt door verplicht onderwijs aangevuld met hetzij beroepsopleiding en aanvullende technische opleiding, hetzij schoolopleiding op secundair niveau of andere technische opleiding.
A. BURGERLIJK RECHT
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:
|
(1) |
kennis hebben van de belangrijkste contracten die in het wegvervoer worden gebruikt en van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen; |
|
(2) |
in staat zijn een rechtsgeldige vervoersovereenkomst te bedingen, met name wat de vervoervoorwaarden betreft; |
met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:
|
(3) |
in staat zijn een klacht van zijn of haar opdrachtgever te onderzoeken in verband met schade ten gevolge van verlies of beschadiging van goederen tijdens het transport dan wel van vertraging bij de aflevering, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid; |
|
(4) |
kennis hebben van de regels en verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR); |
met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:
|
(5) |
in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met door reizigers opgelopen letsel of in verband met schade aan hun bagage ten gevolge van een ongeval tijdens het transport of in verband met schade als gevolg van vertraging, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid. |
B. HANDELSRECHT
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:
|
(1) |
kennis hebben van de voorwaarden en de regels inzake de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van ondernemers (inschrijving, boekhouding, enz.) en van de consequenties van een faillissement; |
|
(2) |
de vereiste kennis hebben omtrent de verschillende ondernemingsvormen en de daarmee verband houdende voorschriften inzake oprichting en functioneren. |
C. SOCIAAL RECHT
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg, kennis hebben van:
|
(1) |
de rol en het functioneren van de verschillende sociale instellingen in de wegvervoersector (vakbonden, ondernemingsraden, personeelsvertegenwoordiging, arbeidsinspectie, enz.); |
|
(2) |
de verplichtingen van de werkgever op het gebied van de sociale zekerheid; |
|
(3) |
de voorschriften inzake de arbeidsovereenkomsten voor de verschillende categorieën werknemers van wegvervoerondernemingen (vorm van de overeenkomst, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, vakanties, met behoud van loon, salaris, verbreking van het contract, enz.); |
|
(4) |
de voorschriften inzake rij- en rusttijden alsmede werktijden en met name van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3821/85, Verordening (EEG) nr. 561/2006 Richtlijn 2002/15/EG (2) en Richtlijn 2006/22/EG, alsmede van de wijze waarop deze wetgeving in de praktijk wordt toegepast; en |
|
(5) |
de voorschriften, met name op grond van Richtlijn 2003/59/EG (3), inzake de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders. |
D. BELASTINGRECHT
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg, kennis hebben van de voorschriften inzake:
|
(1) |
de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) op vervoersdiensten; |
|
(2) |
de motorrijtuigenbelasting; |
|
(3) |
de heffingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg alsmede de tolgelden en gebruiksrechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur; |
|
(4) |
de inkomstenbelasting. |
E. COMMERCIEEL EN FINANCIEEL BEHEER VAN DE ONDERNEMING
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:
|
(1) |
kennis hebben van de wettelijke bepalingen en de praktijken met betrekking tot het gebruik van cheques, wissels, promesses, creditcards en andere betaalmiddelen of -methoden; |
|
(2) |
kennis hebben van de verschillende kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgsommen, hypotheken, leasing, renting, factoring, enz.) en de daaruit voortvloeiende lasten en verplichtingen; |
|
(3) |
weten wat een balans is en hoe een balans is opgesteld en moet worden geïnterpreteerd; |
|
(4) |
een winst- en verliesrekening kunnen lezen en interpreteren; |
|
(5) |
een analyse kunnen maken van de financiële situatie en de rentabiliteit van de onderneming, met name op basis van de financiële ratio's; |
|
(6) |
een begroting kunnen opstellen; |
|
(7) |
weten hoe zijn kostprijs is samengesteld (vaste kosten, variabele kosten, bedrijfskosten, afschrijvingen, enz.) en berekeningen per voertuig, per kilometer, per reis of per ton kunnen maken; |
|
(8) |
een organisatieschema voor alle werknemers van de onderneming en werkplanningen enz. kunnen opstellen; |
|
(9) |
kennis hebben van de beginselen van het marktonderzoek (marketing), de verkoopbevordering voor vervoerdiensten, het opzetten van klantenbestanden, reclame, public relations, enz.; |
|
(10) |
kennis hebben van de verschillende typen verzekeringen die voor vervoersactiviteiten van belang zijn (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de daarmee verband houdende waarborgen en verplichtingen; |
|
(11) |
kennis hebben van telematicatoepassingen op het gebied van het wegvervoer. |
met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:
|
(12) |
de regels betreffende de facturering van goederenvervoersdiensten over de weg kunnen toepassen en kennis hebben van de betekenis en de implicaties van de Incoterms; |
|
(13) |
kennis hebben van de verschillende categorieën tussenpersonen, hun rol, hun functie en eventueel hun status. |
met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:
|
(14) |
de regels met betrekking tot de tarieven en de prijsstelling in het openbaar en particulier personenvervoer kunnen toepassen; |
|
(15) |
de regels inzake de facturering van personenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen. |
F. TOEGANG TOT DE MARKT
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg, kennis hebben van:
|
(1) |
de beroepsvoorschriften inzake het vervoer over de weg voor rekening van derden, het huren van bedrijfsvoertuigen, uitbesteding, met name de voorschriften betreffende de officiële beroepsorganisatie, de toegang tot het beroep, vergunningen voor intracommunautair en extracommunautair wegvervoer alsmede handhaving en sancties; |
|
(2) |
de voorschriften inzake de oprichting van een wegvervoeronderneming; |
|
(3) |
de verschillende documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoerdiensten en de invoering van controleprocedures om ervoor te zorgen dat op het kantoor van de onderneming en aan boord van de voertuigen met elkaar overeenstemmende documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, met name de documenten inzake het voertuig, de bestuurder, de goederen en de bagage; |
met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:
|
(4) |
de voorschriften inzake de marktordening voor het goederenvervoer over de weg, alsmede van de voorschriften inzake expeditiebedrijven en logistiek; |
|
(5) |
grensformaliteiten, de functie en betekenis van T-documenten en het carnet-TIR en van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die aan het gebruik daarvan zijn verbonden; |
met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:
|
(6) |
de voorschriften betreffende de marktordening voor het personenvervoer over de weg; |
|
(7) |
de voorschriften inzake de invoering van nieuwe vervoersdiensten en het opstellen van vervoerplannen. |
G. TECHNISCHE NORMEN EN EXPLOITATIE
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:
|
(1) |
kennis hebben van de voorschriften betreffende gewichten en afmetingen van voertuigen in de lidstaten en van de procedures met betrekking tot uitzonderlijke transporten waarbij van deze voorschriften wordt afgeweken; |
|
(2) |
afhankelijk van de behoefte van de onderneming de voertuigen en de onderdelen daarvan kunnen kiezen (chassis, motor, transmissiesystemen, remsystemen, enz.); |
|
(3) |
kennis hebben van de formaliteiten inzake de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen; |
|
(4) |
in staat zijn de nodige maatregelen te nemen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tegen geluidsoverlast; |
|
(5) |
periodieke onderhoudsplannen kunnen opstellen voor voertuigen en uitrusting; |
met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg
|
(6) |
kennis hebben van de diverse typen laad- en losmachines (laadkleppen, containers, pallets, enz.) en in staat zijn procedures en instructies te ontwikkelen voor het laden en lossen van goederen (belastingsverdeling, stapelen, beladen, vastzetten, enz.); |
|
(7) |
kennis hebben van de verschillende technieken voor gecombineerd vervoer in het rail-wegvervoer of ro-ro-vervoer; |
|
(8) |
in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen en afvalstoffen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op Richtlijn 94/55/EG (4), Richtlijn 96/35/EG (5) en Verordening (EEG) nr. 259/93 (6); |
|
(9) |
in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften betreffende het vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op de Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer (ATP); |
|
(10) |
in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften inzake vervoer van levende dieren toe te passen. |
H. VERKEERSVEILIGHEID
De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:
|
(1) |
weten over welke certificaten het rijdend personeel moet beschikken (rijbewijs, medische attesten, verklaring van geschiktheid, enz.); |
|
(2) |
maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de in de verschillende lidstaten geldende verkeersvoorschriften en -verboden en -beperkingen (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften inzake stoppen en parkeren, gebruik van lichten, verkeerssignalering, enz.); |
|
(3) |
in staat zijn voor de bestuurders instructies op te stellen met betrekking tot de controle op de veiligheidsnormen inzake de staat van het vervoermaterieel, de uitrusting, de lading en de te nemen preventieve maatregelen; |
|
(4) |
in staat zijn procedures op te stellen die moeten worden gevolgd bij een ongeval, en de nodige procedures toe te passen om herhaling van ongevallen of ernstige inbreuken te voorkomen; |
|
(5) |
in staat zijn procedures toe te passen om de goederen op een veilige manier vast te zetten en op de hoogte zijn van de technieken op dat gebied. |
met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:
|
(6) |
een elementaire kennis hebben van de structuur van het wegennet in de lidstaten. |
II. ORGANISATIE VAN HET EXAMEN
|
1. |
De lidstaten zullen een verplicht schriftelijk examen organiseren, dat met een mondeling examen kan worden aangevuld, om na te gaan of de kandidaat-wegvervoerders beschikken over het in punt I vereiste kennisniveau omtrent de daar genoemde onderwerpen en met name in staat zijn om de met die onderwerpen verband houdende instrumenten en technieken te gebruiken en de voorgeschreven uitvoerende en coördinerende taken te verrichten.
|
|
2. |
Wanneer de lidstaten ook een mondeling examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen, die echter niet minder dan 25 % of meer dan 40 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen. Wanneer de lidstaten alleen een schriftelijk examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen, die echter niet minder dan 40 % of meer dan 60 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen. |
|
3. |
Voor alle onderdelen tezamen moeten de kandidaten een gemiddelde van ten minste 60 % van het puntentotaal behalen, zonder dat het voor elk onderdeel behaalde percentage minder mag bedragen dan 50 % van het totaal dat kan worden behaald. Een lidstaat mag voor één onderdeel het percentage van 50 terugbrengen tot 40. |
(1) Besluit 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap (PB L 199 van 31.7.1985, blz. 56).
(2) Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).
(3) Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).
(4) Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7).
(5) Richtlijn 96/35/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren (PB L 145 van 19.6.1996, blz. 10).
(6) Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1).
BIJLAGE II
VEILIGHEIDSKENMERKEN VAN HET GETUIGSCHRIFT VAN VAKBEKWAAMHEID
Het getuigschrift dient op zijn minst twee van de onderstaande beveiligingen te hebben:
|
— |
een hologram; |
|
— |
speciale vezels in het papier die onder UV-licht zichtbaar worden; |
|
— |
minstens één regel microdruk (druk die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet door fotokopieermachines wordt gereproduceerd); |
|
— |
voelbare karakters, symbolen of patronen; |
|
— |
dubbele nummering: serienummer en nummer van afgifte; |
|
— |
beveiligingsondergrond met dunne guillochepatronen en irisdruk. |
BIJLAGE III
BIJLAGE IV
ERNSTIGSTE INBREUKEN VOOR DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 6, LID 2, ONDER a)
|
1. |
|
|
2. |
Nalaten een tachograaf en/of snelheidsbegrenzer te installeren of een frauduleus apparaat gebruiken dat de geregistreerde gegevens van het controleapparaat en/of de snelheidsbegrenzer kanwijzigent, of de registratiebladen of de van de tachograaf en/of de bestuurderskaart overgebrachte gegevens vervalsen. |
|
3. |
Rijden zonder een geldig bewijs van technische keuring (indien vereist door de Gemeenschapswetgeving) en/of rijden met een zeer ernstig gebrek aan onder meer het remsysteem, het stangenstelsel van de stuurinrichting, de wielen/banden, de ophanging of het chassis dat een zodanig onmiddellijk gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert dat het leidt tot een besluit het voertuig uit het verkeer te nemen. |
|
4. |
Vervoer van gevaarlijke goederen die niet vervoerd mogen worden of het vervoer van dergelijke goederen vervoerd worden in verboden of niet erkende middelen van omsluiting, of die niet op het voertuig vermeld zijn als gevaarlijke goederen zodat er gevaar dreigt voor mensenlevens of het milieu in een mate die leidt tot een besluit het voertuig uit het verkeer te nemen. |
|
5. |
Vervoer van passagiers of goederen zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs of vervoer door een onderneming die niet in het bezit van een geldige communautaire vergunning is. |
|
6. |
Rijden met een vervalst rijbewijs of met een rijbewijs waarvan de chauffeur niet de houder is of dat verkregen is op basis van valse verklaringen en/of nagemaakte documenten. |
|
7. |
Vervoer van goederen waarbij de maximaal toegestaan gewicht met 20 % of meer wordt overschreden voor voertuigen met een toegestaan geladen gewicht van meer dan 12 ton, en met 25 % of meer voor voertuigen met een toegestaan geladen gewicht van maximaal 12 ton. |
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen — een van de drie voorstellen uit het zogenaamde „wegvervoerpakket” (1) — is door de Commissie op 25 mei 2007 ingediend.
Het Europees Parlement heeft op 21 mei 2008 advies in eerste lezing uitgebracht.
De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag op 9 januari 2009 vastgesteld.
De Raad heeft bij de werkzaamheden rekening gehouden met de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het Comité van de Regio's heeft besloten over geen van de drie voorstellen advies uit te brengen.
II. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
1. Algemeen
Ingevolge de conclusies over de bijdrage van de vervoersector aan de Strategie van Lissabon, die de Europese Raad tijdens de voorjaarsbijeenkomst van 2007 heeft aangenomen, heeft de Commissie voorstellen ingediend tot herziening van het bestaande wetgevingskader inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerder en de toegang tot de markt voor internationaal wegvervoer en de markt voor touringcar- en autobusdiensten, onder andere om de administratieve lasten passend en evenredig te houden. Deze drie voorstellen samen zijn bedoeld om de bepalingen voor wegvervoerondernemers en toegang tot de wegvervoermarkten te moderniseren, te vervangen en te bundelen.
Met het voorstel voor een verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen, wordt beoogd uniforme en handhaafbare bepalingen voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer in te voeren. De voorgestelde verordening zal ook bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de Lissabonstrategie, omdat zij zal zorgen voor eerlijker concurrentie binnen de sector en meer transparantie voor de klanten. Uiteindelijk zal de verordening de efficiëntie en de kwaliteit van het vervoer ten goede komen. Gelet op de belangrijke rol van het wegvervoer in de productie- en distributieketens van de industrie, zal de maatregel ook het concurrentievermogen van de Unie versterken.
2. Voornaamste beleidspunten
i) Onderwerp, toepassingsgebied en definities
De Raad heeft het voorstel van de Commissie om de regelgeving te verduidelijken en te stroomlijnen grotendeels gevolgd. Wel heeft hij in de verordening bepaald dat deze niet van toepassing is op personenvervoer over de weg dat uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden of kosteloos plaatsvindt, noch op ondernemingen in het professionele wegvervoer die uitsluitend motorvoertuigen met een maximumsnelheid van 40 km per uur gebruiken. Deze laatste uitzondering was ook door het Europees Parlement voorgesteld. Voorts is in het gemeenschappelijk standpunt bepaald dat wegvervoerondernemingen die uitsluitend nationaal vervoer verrichten dat, wegens de aard van de vervoerde goederen of de geringe afstand die wordt afgelegd, slechts een geringe weerslag heeft op de vervoermarkt, door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de toepassing van deze verordening.
Het Europees Parlement heeft het Commissievoorstel grotendeels gevolgd.
ii) Vervoersmanager
In het Commissievoorstel wordt de relatie omschreven welke dient te bestaan tussen de persoon („vervoersmanager”) die over de vereiste vakbekwaamheid beschikt en de onderneming waarvan hij de vervoersactiviteiten zal moeten leiden. Het moet gaan om een bezoldigd werknemer van de onderneming.
Aangezien hij geacht wordt feitelijk en permanent de vervoersactiviteit van de onderneming te leiden, moet hij instaan voor de gevolgen van zijn beslissingen en is hij dus verantwoordelijk voor de inbreuken die worden gepleegd bij de activiteiten waarvan hij de leiding heeft. Deze verantwoordelijkheid is van toepassing in het kader van de verordening, maar laat de strafrechtelijke en financiële verantwoordelijkheid die volgt uit de nationale wetgeving onverlet. Voor kleine ondernemers wordt de mogelijkheid geschapen dat zij, indien zij de vakbekwaamheid niet bezitten, een beroep doen op een andere („externe”) vervoersmanager — met name om hen minder afhankelijk te maken van grote vervoersondernemingen die hen met transport belasten, en hen zo te beschermen tegen schijnzelfstandigheid.
De Raad heeft het Commissievoorstel in zijn algemeenheid gevolgd. Wel zijn in het gemeenschappelijk standpunt de verschillen tussen de „interne” en de „externe” vervoersmanager aangescherpt, met name ten aanzien van de vereisten — bijvoorbeeld domiciliëring in de Gemeenschap — waaraan de vervoersmanager moet voldoen. De externe vervoersmanager is een door de onderneming aangewezen onafhankelijk persoon die belast is met de leiding van de vervoersactiviteiten, zoals voertuigonderhoud, controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, basisboekhouding, toewijzing van de ladingen of diensten aan de bestuurders en voertuigen en controle van de veiligheidsprocedures. De externe manager mag vier verschillende vervoerondernemingen met een totaal wagenpark van maximaal 50 voertuigen leiden. De lidstaten kunnen dit maximumaantal ondernemingen en/of voertuigen verlagen. Volgens het gemeenschappelijk standpunt kunnen de lidstaten de mogelijkheid om een interne vervoersmanager ook als externe vervoersmanager in een andere onderneming te laten werken, verbieden of beperken.
Het Europees Parlement is eveneens dicht bij het Commissievoorstel gebleven. Evenals de Raad heeft het Parlement echter duidelijk gemaakt hoe de onderneming en de (interne) manager zich werkelijk tot elkaar verhouden. Met betrekking tot de externe manager stelt het Parlement voor dat het de bevoegde nationale instantie is die beslist hoeveel voertuigen hij ten hoogste onder zijn leiding mag hebben.
iii) Voorwaarden inzake het vestigingsvereiste
De Commissie stelt gemeenschappelijke regels voor die waarborgen dat uitsluitend aan ondernemingen met een reële en duurzame vestiging toegang tot het beroep wordt verleend. Het is de bedoeling hetzelfde toezichtsniveau voor alle ondernemingen in te voeren, en te voorkomen dat ondernemingen ontkomen aan het toezicht van de instanties van de lidstaten waar zij zijn gevestigd. Reële en duurzame vestiging van een onderneming houdt in dat deze beschikt over een kantoor, ingeschreven voertuigen en een exploitatiecentrum.
De Raad heeft zich aangesloten bij het Commissievoorstel, met dien verstande dat de verplichting om te zorgen voor voldoende parkeerplaatsen met het oog op een regelmatig gebruik van de voertuigen, is geschrapt.
Het Europees Parlement heeft de Commissie grotendeels gevolgd.
iv) Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis
Het Commissievoorstel bevat een lijst van de communautaire voorschriften, waarvan overtreding — zelfs in een andere lidstaat begaan — tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus kan leiden. Ook bij herhaling gepleegde kleine inbreuken kunnen als ernstige inbreuken worden beschouwd. De Commissie wordt bevoegd om een gemeenschappelijke lijst van inbreuken vast te stellen; zij moet dit doen voordat een georganiseerde uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten plaatsvindt, en gemeenschappelijke drempels voor intrekking van de vergunning worden bepaald.
De Raad heeft het Commissievoorstel in zijn algemeenheid gevolgd. In het voorstel is nu echter geen sprake meer van kleine inbreuken die bij herhaling worden gepleegd; voorts er is een nieuwe voorwaarde waaraan de vervoersmanager of de onderneming moet voldoen, en die betrekking heeft op het vervoer van dieren. De procedure die wordt gevolgd nadat een van de zwaarste inbreuken in de zin van bijlage III is gepleegd, is door de Raad verduidelijkt; voorts zal de bijlage niet, zoals voorgesteld, volgens de comitologieprocedure kunnen worden aangepast. Het gemeenschappelijk standpunt bepaalt dat — in het concrete geval dat een van de zwaarste inbreuken is gepleegd — de bevoegde instanties naar eigen inzicht oordelen of verlies van de betrouwbaarheidsstatus een onevenredig strenge sanctie is.
Het Europees Parlement heeft de Commissie grotendeels gevolgd. Evenals de Raad heeft het Parlement echter de vermelding van bij herhaling gepleegde kleine inbreuken geschrapt. Het Europees Parlement heeft bepaald dat de Commissie vóór 1 januari 2010 een lijst moet opstellen van de inbreuken — gerangschikt naar categorie, aard en ernst — die tot intrekking van de betrouwbaarheidsstatus kunnen leiden.
v) Nieuwe indicatoren voor de beoordeling van de financiële draagkracht van een onderneming
De Commissie stelt preciezere indicatoren voor de vaststelling van de financiële draagkracht van een onderneming voor. Aan de ondernemingen en de lidstaten worden twee mogelijkheden geboden: de vlottende activa en de liquiditeitspositie — op basis van de jaarrekening en volgens de terminologie van de vierde boekhoudrichtlijn — moeten aan bepaalde drempels voldoen, óf de onderneming moet haar financiële draagkracht aantonen door overlegging van een bankgarantie. De voorgestelde financiële indicatoren worden vaak gebruikt in het kader van financiële analyse, om te beoordelen of een onderneming in staat is haar kortetermijnschulden af te lossen.
In de tekst van de Raad is niet langer sprake van de „liquiditeitspositie”, maar hiertegenover staat dat kan worden toegestaan dat de ondernemer zijn financiële draagkracht moet attesteren, bijvoorbeeld met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van een of meer banken of andere financiële instellingen, waaronder verzekeringsmaatschappijen.
Ook het Europees Parlement heeft besloten het begrip „liquiditeitspositie” te schrappen, en de mogelijkheid in te voeren dat het bewijs van financiële draagkracht door middel van een verzekering wordt geleverd. Het Parlement stelt bovendien voor dat de eigen middelen worden aangetoond met een gecertificeerde handelsbalans of een balans voor fiscale doeleinden. Wie voor de eerste keer een aanvraag voor toegang tot het beroep van wegvervoerder indient, moet een gecertificeerde beginbalans overleggen. Tot slot stelt het Parlement voor de valutakoers jaarlijks in plaats van vijfjaarlijks aan te passen.
vi) Voorwaarden betreffende het vakbekwaamheidsvereiste
De Commissie stelt voor dat er een gemeenschappelijk beleid komt waarbij opleiding wordt gecombineerd met een verplicht examen om de vakbekwaamheid te testen. Het examen is verplicht voor alle kandidaten, ook voor mensen met beroepservaring of houders van een diploma. Haar voorstel houdt tevens in dat minimumnormen voor de erkenning van examen- en opleidingscentra worden opgelegd, en dat de uitwisseling van ervaring tussen de lidstaten op dit gebied wordt bevorderd. Ten slotte zouden de lidstaten met betrekking tot de vereiste beroepskwalificaties niet langer een onderscheid kunnen maken tussen internationaal en binnenlands vervoer.
De bepaling over de verplichte opleiding die de vervoersmanager moet hebben gevolgd is door de Raad geschrapt. Daarnaast is in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad bepaald dat de lidstaten de houders van bepaalde, in die lidstaat uitgereikte kwalificaties van hoger of technisch onderwijs en de houders van getuigschriften van vakbekwaamheid voor nationaal vervoer in die lidstaat, kunnen vrijstellen van bepaalde onderdelen van het examen. Tot slot heeft de Raad bepaald dat personen die gedurende de laatste 15 jaar ononderbroken een onderneming in goederen- of personenvervoer over de weg hebben beheerd, door de lidstaten van het examen kunnen worden vrijgesteld.
Het Europees Parlement heeft tevens besloten de regel over verplichte opleiding te schrappen, maar in ruil daarvoor te bepalen dat de lidstaten scholing op regelmatige basis voor vervoersmanagers kunnen bevorderen. Ook heeft het aanvaard dat de lidstaten personen met ten minste tien jaar ononderbroken praktijkervaring in een leidende functie in een vervoeronderneming van het examen kunnen vrijstellen. Om te voorkomen dat misbruik wordt gepleegd, bijvoorbeeld in de vorm van 'examenshoppen', heeft het Parlement bepaald dat het examen uitsluitend in de lidstaat van de woonplaats wordt afgelegd. Volgens het Parlement zouden de erkenningscriteria voor de verschillende instituten die kandidaat-vervoersmanagers opleiden en examineren compatibel moeten zijn. Vervoersmanagers die na vijf jaar onderbreking hun beroep hervatten zouden herschoold moeten worden.
vii) Vergunning en toezicht
In het voorstel van de Commissie krijgen de door de lidstaten aangestelde autoriteiten een sterkere rol toebedeeld bij het toezicht op de naleving van de voorwaarden van de verordening door de ondernemingen. Het voorstel bevat gemeenschappelijke beginselen om te komen tot grotere doorzichtigheid, vergelijkbaarheid en — uiteindelijk — legitimiteit van de regels inzake de toegang tot het beroep. In de voorstellen worden ook de termijnen vastgesteld waarbinnen de autoriteiten een dossier moeten behandelen, alsmede de termijn die aan een onderneming kan worden toegestaan om zich naar de voorwaarden te schikken en aldus een sanctie te ontlopen. De bevoegde instanties moeten ondernemingen die niet langer aan de voorwaarden van de verordening dreigen te voldoen waarschuwen. Er wordt een overzicht gegeven van de verschillende bestuursrechtelijke sancties, variërend van gedeeltelijke tot volledige intrekking van de vergunning van de vervoersondernemer. Er wordt voorzien in gerichte — en frequentere dan de huidige vijfjaarlijkse — controles door de lidstaten.
De Raad heeft het Commissievoorstel gevolgd, maar besloten er enkele bepalingen aan toe te voegen om de hoofdbeginselen te stroomlijnen en te vereenvoudigen. De lidstaten kunnen ondernemingen die uitsluitend nationaal vervoer verrichten aan een ander vergunningsstelsel onderwerpen. De lidstaten kunnen de termijn verkorten waarbinnen de onderneming wijzigingen van de bij de behandeling van de vergunningsaanvraag gebruikte gegevens moet melden. Zij kunnen daarnaast de termijn voor de behandeling van de aanvraag verlengen. Tot en met 31 december 2012 gaat de bevoegde instantie in geval van twijfel na of de vervoersmanager niet in een lidstaat ongeschikt is verklaard om de vervoersactiviteiten van een onderneming te leiden; vanaf 1 januari 2013 doet zij dit op basis van de nationale elektronische registers. In het gemeenschappelijk standpunt is voorts de regel opgenomen dat de periodiciteit van de controles aan de technische vooruitgang moet worden aangepast. Vóór 2015 moeten de lidstaten de controles ten minste om de vijf jaar uitvoeren. Vanaf 2015 geschieden de controles op basis van een risicoclassificatiesysteem.
Het Europees Parlement heeft een paar amendementen op de Commissietekst voorgesteld. Met ingang van 1 januari 2012 controleert de bevoegde instantie in geval van twijfel of de vervoersmanager niet in een van de lidstaten ongeschikt is verklaard om de leiding te hebben van de vervoersactiviteiten van een onderneming. De Commissie kan de periodiciteit van de controles volgens de regelgevingsprocedure met toetsing wijzigen, in die zin dat de vijfjaarlijkse controle wordt vervangen door regelmatige controles. Voorts kunnen de lidstaten verlangen dat vervoersmanagers van ondernemingen waarvan de vergunning is geschorst of ingetrokken, een opleiding volgen en een examen afleggen. Tot slot is nu duidelijk bepaald dat de vervoersmanager alleen een sanctie kan worden opgelegd als hij verantwoordelijk is voor de inbreuk.
viii) Nationaal elektronisch register
Volgens het voorstel van de Commissie komt er per lidstaat een elektronisch register van vervoerondernemingen; alle registers moeten eind 2010 gekoppeld zijn. Ook worden nationale contactpunten voor de uitwisseling van informatie aangewezen, en bepaalde procedures vastgesteld.
De Raad heeft zich in beginsel aangesloten bij het voorstel van de Commissie om nationale elektronische registers in te voeren. Wel heeft hij hier enkele punten aan toegevoegd. Uiterlijk 1 juni 2009 moet de Commissie met instructies voor de opzet van het register komen. De lidstaten moeten hun register oprichten binnen 24 maanden na de datum waarop de verordening — 20 dagen na de bekendmaking ervan — in werking treedt. De nationale registers moeten uiterlijk 31 december 2012 zijn gekoppeld. Zware inbreuken moeten pas vanaf 2016 in het nationale register worden vermeld. Voorts kunnen alle termijnen volgens de comitologieprocedure worden gewijzigd en (zo nodig) verlengd. Ten slotte wordt de Commissie verzocht de inhoud en de werking van de registers in haar verslag te evalueren.
Het Parlement stelt voor het register te splitsen in een openbaar en een vertrouwelijk deel. Het vertrouwelijk deel zou slechts onder bepaalde voorwaarden voor bevoegde instanties toegankelijk zijn (d.w.z. instanties met bepaalde bevoegdheden met betrekking tot het wegvervoer, en waarvan de ambtenaren beëdigd zijn). Het Parlement stelt tevens voor, een register van vervoersmanagers in te voeren. Het wil dat daarin het registratienummer wordt vermeld van elk voertuig dat buiten de lidstaat van vestiging van de onderneming wordt gebruikt, terwijl de Raad in het gemeenschappelijk standpunt heeft bepaald dat de Commissie, in 2009, een aanbeveling over het vermelden van dat nummer kan doen. Tot slot stelt het Parlement voor dat de bevoegde instantie belast wordt met het actualiseren en beheren van het register.
3. Overige beleidspunten
De Raad heeft besloten in de Engelse versie de term „sanction” te vervangen door „penalty”.
De Raad heeft de bepalingen over „verworven rechten” geschrapt. Deze behelsden dat ondernemingen die aantonen dat zij in een lidstaat een vergunning hadden voor het uitoefenen van het beroep van vervoerder van goederen of personen over de weg, geen bewijs van vakbekwaamheid hoeven over te leggen.
De Raad heeft de bepalingen over de rapportageplicht gewijzigd, om de administratie te verlichten.
In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad staat dat de verordening 24 (in plaats van 18) maanden na de inwerkingtreding van toepassing wordt.
De Raad heeft besloten in bijlage II een aantal extra beveiligingen te vermelden; ten minste twee ervan moeten in het document zijn verwerkt.
De Raad heeft een lijst van de zwaarste inbreuken (bijlage III) vastgesteld.
4. Andere door het Europees Parlement voorgestelde amendementen
Andere amendementen die in het gemeenschappelijk standpunt niet zijn overgenomen betreffen:
|
— |
beveiligde gegevensdragers als vestigingsvoorwaarde; |
|
— |
de verplichting dat de lidstaten de Commissie meedelen welke verklaringen zij als bewijs van vakbekwaamheid erkennen; |
|
— |
het vermelden van archivering en bescherming van gegevens als communautaire regels waarvan schending de betrouwbaarheidsstatus van de vervoersmanager kan aantasten; |
|
— |
de vermelding van het verbod om het bewijs van vakbekwaamheid aan een rechtspersoon over te dragen; |
|
— |
de kortere termijn waarbinnen een onderneming de vervoersmanager zou moeten vervangen; |
|
— |
het schrappen van de mogelijkheid om, volgens de regelgevingsprocedure met toetsing, de koppeling van de nationale registers uit te stellen; |
|
— |
de kortere termijn waarbinnen een onderneming het bewijs zou moeten leveren dat zij over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt; |
|
— |
de opdracht om te laten onderzoeken of taxivervoer onder de verordening kan worden gebracht; |
|
— |
de datum van 1 juni 2009 waarop de verordening van toepassing zou worden. |
III. CONCLUSIE
Bij het vaststellen van het gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, wijst de Raad erop dat een groot aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in het gemeenschappelijk standpunt is overgenomen.
(1) De andere twee zijn:
|
— |
het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking); |
|
— |
het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de toegang tot de markt van touringcar- en autobusdiensten (herschikking). |
|
17.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 62/25 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 6/2009
door de Raad vastgesteld op 9 januari 2009
met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/C 62 E/02)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (3) en Verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (4) moeten op verscheidende punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en vereenvoudiging dient tot herschikking van deze verordeningen te worden overgegaan en dienen deze te worden opgenomen in één verordening. |
|
(2) |
De vaststelling van een gemeenschappelijk vervoersbeleid omvat met name ook de goedkeuring van gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen over de weg en de voorwaarden waaronder niet-ingezeten vervoerders tot binnenlands vervoer worden toegelaten. |
|
(3) |
Om te zorgen voor een coherent kader voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap, moet deze verordening gelden voor alle internationaal vervoer op het grondgebied van de Gemeenschap. Vervoer van lidstaten naar derde landen is nog steeds overwegend geregeld bij bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en die derde landen. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op het traject binnen het grondgebied van de lidstaat waarop personen worden opgenomen of afgezet, zolang niet de nodige overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen zijn gesloten. Zij dient echter wel van toepassing te zijn op het grondgebied van een transitlidstaat. |
|
(4) |
De vrijheid van dienstverrichting is een grondbeginsel van het gemeenschappelijk vervoersbeleid en impliceert de toegankelijkheid van de internationale vervoersmarkten voor de vervoerders van alle lidstaten zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats. |
|
(5) |
Het internationaal vervoer van personen met touringcars en autobussen moet afhankelijk worden gesteld van het bezit van een communautaire vergunning. Vervoerders moeten worden verplicht een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen mee te nemen, teneinde doeltreffende controles door de handhavingsinstanties mogelijk te maken, met name buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder. De voorwaarden voor de afgifte en de intrekking van communautaire vergunningen, de geldigheidsduur van die vergunningen en nadere regels voor het gebruik ervan moeten worden vastgesteld. Voorts moeten ook gedetailleerde specificaties voor de lay-out en andere kenmerken van de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften daarvan worden vastgesteld. |
|
(6) |
Onder bepaalde voorwaarden moet een soepele regeling voor bijzondere vormen van geregeld vervoer en sommige vormen van ongeregeld vervoer worden vastgesteld, teneinde aan de eisen van de markt te voldoen. |
|
(7) |
Voor geregeld vervoer moet een vergunningstelsel van toepassing blijven, hoewel een aantal voorschriften daarvan dienen te worden gewijzigd, met name wat betreft de procedure voor het toekennen van vergunningen. |
|
(8) |
Dit betekent dat na het voltooien van een vergunningsprocedure de vergunning voor geregelde diensten moet worden verleend, tenzij er duidelijke redenen zijn om deze te weigeren, welke toe te schrijven zijn aan de aanvrager zelf. Redenen voor weigering die te maken hebben met de markt zijn hetzij de omstandigheid dat de dienst waarvoor een vergunning wordt aangevraagd een ernstige bedreiging vormt voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst die wordt geëxploiteerd op basis van één of meer openbaredienstovereenkomsten voor de betrokken directe trajecten, hetzij de omstandigheid dat het hoofddoel van de dienst niet is om passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren. |
|
(9) |
De toegang van niet-ingezeten vervoerders tot vormen van nationaal personenvervoer over de weg moet worden gewaarborgd, rekening houdend met de speciale kenmerken van elke vervoersvorm. Wanneer dergelijke cabotageactiviteiten worden verricht, moeten zij onderworpen zijn aan de communautaire wetgeving zoals Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (5) en aan de nationale wetgeving die op specifieke gebieden van toepassing is in de lidstaat van ontvangst. |
|
(10) |
De bepalingen van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (6) zijn van toepassing op vervoersondernemingen die cabotage verrichten. |
|
(11) |
Alleen het geregeld vervoer dat wordt verricht in het kader van internationaal geregeld vervoer, met uitsluiting van stads- en voorstadsvervoer, dient onder bepaalde voorwaarden en met name met inachtneming van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst te worden opengesteld voor niet-ingezeten vervoerders. |
|
(12) |
Lidstaten dienen elkaar bijstand te verlenen teneinde deze verordening op de juiste wijze toe te passen. |
|
(13) |
De administratieve formaliteiten moeten zoveel mogelijk worden beperkt, zonder dat hierbij wordt afgezien van de controles en sancties die een correcte toepassing en een doeltreffende handhaving van deze verordening mogelijk maken. Daartoe dienen de bestaande regels inzake de intrekking van de communautaire vergunning te worden verduidelijkt en aangescherpt. De huidige regels moeten worden aangepast om het opleggen van doeltreffende sancties op ernstige inbreuken die in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging worden gepleegd, mogelijk te maken. De sancties moeten niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot de ernst van de inbreuken. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de opgelegde sancties. |
|
(14) |
De lidstaten moeten alle ernstige inbreuken die aan vervoersondernemers zijn toe te schrijven en die hebben geleid tot het opleggen van een sanctie, in hun nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen opnemen. |
|
(15) |
Teneinde de uitwisseling van informatie tussen nationale instanties te vergemakkelijken en te versterken, moeten de lidstaten de desbetreffende gegevens uitwisselen via de overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (7) opgerichte nationale contactpunten. |
|
(16) |
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8). |
|
(17) |
De Commissie moet met name de bevoegdheid worden verleend om het model vast te stellen van bepaalde documenten die moeten worden gebruikt voor aanvragen in het kader van deze verordening en om debijlagen I en II van deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld. |
|
(18) |
De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen ter uitvoering van deze verordening, met name wat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties betreft. |
|
(19) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk te zorgen voor een coherent kader voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen op het grondgebied van de Gemeenschap voor rekening van derden of voor eigen rekening, verricht door vervoerders die in een lidstaat overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat zijn gevestigd, door middel van in die lidstaat ingeschreven voertuigen die naar constructie en uitrusting geschikt en bestemd zijn voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder inbegrepen, alsmede op de lege ritten van voertuigen in verband met dit vervoer.
De omstandigheid dat het vervoer over een deel van het traject met een ander vervoermiddel geschiedt, dan wel dat tijdens het vervoer van voertuig wordt gewisseld heeft geen invloed op de toepasselijkheid van deze verordening.
2. In geval van vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, is deze verordening van toepassing op het traject over het grondgebied van iedere transitlidstaat. Zij is niet van toepassing op het traject binnen het grondgebied van de lidstaat waar reizigers worden opgenomen of afgezet, zolang niet de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten.
3. In afwachting van de sluiting van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten, doet deze verordening niet af aan de bepalingen inzake het vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, als opgenomen in de tussen lidstaten en deze derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten.
4. Deze verordening is van toepassing op nationaal personenvervoer over de weg voor rekening van derden dat tijdelijk door een niet-ingezeten vervoerder wordt verricht, zoals bepaald in hoofdstuk V.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
|
1) |
„internationaal vervoer”:
|
|
2) |
„geregeld vervoer”: vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opnomen of afgezet; |
|
3) |
„bijzondere vorm van geregeld vervoer”: vervoer, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers; |
|
4) |
„ongeregeld vervoer”: vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer, met inbegrip van de bijzondere vorm van geregeld vervoer, beantwoordt en dat met name wordt gekenmerkt door het vervoer van vooraf samengestelde groepen, op initiatief van een opdrachtgever of van de vervoerder zelf; |
|
5) |
„vervoer voor eigen rekening”: het vervoer dat voor niet-lucratieve en niet-commerciële doeleinden, met name door een natuurlijke of rechtspersoon wordt verricht, met dien verstande
|
|
6) |
„lidstaat van ontvangst”: een lidstaat waarin een vervoerder actief is, niet zijnde zijn lidstaat van vestiging; |
|
7) |
„cabotage”:
|
|
8) |
„ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg”: een inbreuk die ertoe kan leiden dat de vervoerder niet langer als betrouwbaar wordt beschouwd, overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. …/2009 en/of dat de communautaire vergunning tijdelijk of definitief wordt ingetrokken. |
Artikel 3
Vrij verrichten van diensten
1. Iedere vervoerder voor rekening van derden als bedoeld in artikel 1 mag zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats geregeld vervoer, inclusief de bijzondere vorm van geregeld vervoer, en ongeregeld vervoer met touringcars en autobussen verrichten, indien hij:
|
a) |
in de lidstaat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van vervoer met touringcars en met autobussen, meer bepaald geregeld vervoer, met inbegrip van de bijzondere vorm van geregeld vervoer, of ongeregeld vervoer, overeenkomstig de door de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor toegang tot de markt; |
|
b) |
voldoet aan de voorwaarden overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg; en |
|
c) |
voldoet aan de wettelijke voorschriften betreffende de normen voor bestuurders en voertuigen, zoals met name vastgesteld in Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (9), Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (10) en Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (11). |
2. Iedere vervoerder voor eigen rekening als bedoeld in artikel 1 mag zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats vervoersdiensten verrichten overeenkomstig artikel 5, lid 5, indien hij:
|
a) |
in de lidstaat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van vervoer met touringcars en autobussen overeenkomstig de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor toegang tot de markt; en |
|
b) |
voldoet aan wettelijke voorschriften betreffende de normen voor bestuurders en voertuigen, zoals met name vastgesteld in de Richtlijnen 92/6/EEG, 96/53/EG en 2003/59/EG. |
HOOFDSTUK II
COMMUNAUTAIRE VERGUNNING EN MARKTTOEGANG
Artikel 4
Communitaire vergunning
1. Internationaal vervoer van personen met touringcars en autobussen wordt verricht op grond van het bezit van een communautaire vergunning die door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging wordt afgegeven.
2. De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verstrekken de houder het origineel van de communautaire vergunning, dat door de vervoerder wordt bewaard, alsmede evenveel gewaarmerkte afschriften daarvan als er voertuigen zijn die voor het internationaal vervoer van personen worden gebruikt en waarover de houder van de communautaire vergunning hetzij in volle eigendom, hetzij anderszins aangehouden, met name in het kader van een afbetalings-, huur- of leasingovereenkomst, beschikt.
De communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan moeten volgens het in bijlage I opgenomen model worden opgesteld. Zij moet ten minste twee van de in bijlage I opgesomde veiligheidskenmerken bezitten.
De Commissie past bijlage I aan aan de technische vooruitgang. Daar deze maatregelen niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden zij vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Op de communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan moet het zegel van de instantie van afgifte worden aangebracht, alsook een handtekening en een serienummer. Het serienummer van de communautaire vergunning en van de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan worden, als onderdeel van de gegevens met betrekking tot de vervoerder, opgeslagen in het in artikel 16 van Verordening (EG) nr. …/2009 bedoelde nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen.
3. De communautaire vergunning wordt afgegeven op naam van de vervoerder. Zij kan door hem niet aan derden worden overgedragen. Een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning dient in ieder voertuig van de vervoerder te worden bewaard en moet op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden overgelegd.
4. De communautaire vergunning wordt afgegeven voor een hernieuwbare periode van maximaal tien jaar.
De communautaire vergunningen en gewaarmerkte afschriften daarvan die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn afgegeven, blijven geldig tot de datum waarop zij verstrijken.
5. Wanneer een aanvraag voor een communautaire vergunning wordt ingediend of een communautaire vergunning wordt hernieuwd overeenkomstig het vierde lid van dit artikel, vergewissen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging zich ervan dat de vervoerder voldoet c.q. nog steeds voldoet aan de in artikel 3, lid 1, bedoelde voorwaarden.
6. Wanneer de in artikel 3, lid 1, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, weigeren de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging de afgifte of de hernieuwing van de communautaire vergunning, of trekken zij de vergunning in, bij een met redenen omkleed besluit.
7. De lidstaten zien erop toe dat de aanvrager of de houder van een communautaire vergunning tegen de beslissing tot weigering of intrekking van deze vergunning door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging in beroep kan gaan.
8. De lidstaten kunnen bepalen dat de communautaire vergunning ook geldig is voor het verrichten van nationaal vervoer.
Artikel 5
Toegang tot de markt
1. Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.
Dergelijk vervoer is vergunningsplichtig overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III.
Voor geregeld vervoer van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd is, zolang de noodzakelijke overeenkomst tussen de gemeenschap en het betrokken derde land niet is gesloten, een vergunning nodig die in overeenstemming is met de bilaterale overeenkomst tussen de lidstaat en het derde land en, in voorkomend geval, de lidstaat van doorreis.
Een aanpassing van de exploitatievoorwaarden voor het vervoer doet niet af aan het geregelde karakter van het vervoer.
Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer, met dezelfde clientèle als bij het bestaande geregeld vervoer, het doorrijden op bepaalde stopplaatsen of het inlassen van extra stopplaatsen in het bestaande geregelde vervoer gelden dezelfde regels als die welke voor dat geregeld vervoer gelden.
2. De bijzondere vorm van geregeld vervoer omvat met name:
|
a) |
vervoer naar en van het werk van werknemers, |
|
b) |
vervoer van scholieren en studenten naar en van de onderwijsinstelling. |
Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruiker.
Voor de bijzondere vorm van geregeld vervoer is geen enkele vergunning overeenkomstig hoofdstuk III vereist, mits met betrekking daartoe tussen de organisator en de vervoerder een overeenkomst is gesloten.
3. Voor ongeregeld vervoer is geen vergunning overeenkomstig hoofdstuk III vereist.
Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer dat vergelijkbaar is met het bestaande geregelde vervoer en op dezelfde clientèle is gericht, is echter wel een vergunning vereist, die wordt verkregen via de procedure van hoofdstuk III.
Het ongeregelde karakter van ongeregeld vervoer gaat niet verloren doordat het vervoer met een zekere regelmaat geschiedt.
Ongeregeld vervoer kan worden geëxploiteerd door een groep vervoerders die voor rekening van dezelfde opdrachtgever werken en de reizigers kunnen onderweg, op het grondgebied van een lidstaat, overstappen in een voertuig van een andere vervoerder van dezelfde groep.
De Commissie stelt de procedure voor het meedelen van de namen van dergelijke vervoerders en van de overstapplaatsen onderweg aan de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten vast. Maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4. Voor lege ritten van voertuigen in verband met het vervoer als bedoeld in lid 2, derde alinea, en lid 3, eerste alinea, is evenmin een vergunning vereist.
5. In plaats van vergunningen zijn attesten vereist voor vervoer voor eigen rekening.
De attesten worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven; zij gelden voor het gehele traject, met inbegrip van het transittraject.
De Commissie stelt het model van de attesten vast. Maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
HOOFDSTUK III
AAN VERGUNNING ONDERWORPEN GEREGELD VERVOER
Artikel 6
Aard van de vergunning
1. Vergunningen worden gesteld op naam van de vervoerder. Zij kunnen door hem niet aan derden worden overgedragen. Een vervoerder die een vergunning heeft gekregen mag evenwel, met instemming van de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan het punt van vertrek is gelegen, hierna „instantie van afgifte” te noemen, het vervoer door een onderaannemer laten verrichten. In dat geval moet de naam van de onderaannemer en de aard van zijn betrokkenheid op de vergunning worden vermeld. De onderaannemer moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1. Voor de toepassing van dit lid wordt onder „punt van vertrek”„één van de eindpunten van het vervoer” verstaan.
In het geval van een associatie van ondernemingen voor de exploitatie van geregeld vervoer wordt de vergunning gesteld op naam van alle ondernemingen en worden de namen van alle exploitanten erop vermeld. Zij wordt afgegeven aan de onderneming die het vervoer beheert; de overige ondernemingen ontvangen een afschrift.
2. De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt maximaal vijf jaar. Er kan een kortere geldigheidsduur worden vastgesteld, hetzij op verzoek van de aanvrager, hetzij in onderlinge overeenstemming met de bevoegde instanties van de lidstaten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet.
3. In de vergunning worden vermeld:
|
a) |
het soort vervoer; |
|
b) |
de reisweg, in het bijzonder het punt van vertrek en van bestemming; |
|
c) |
de geldigheidsduur van de vergunning; |
|
d) |
de stopplaatsen en de dienstregeling. |
4. De Commissie stelt het model van de vergunningen vast. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, en worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
5. De vergunningen geven de houder(s) het recht om in alle lidstaten over het grondgebied waarvan de reisweg loopt, geregeld vervoer te verrichten.
6. De exploitant van geregeld vervoer mag extra voertuigen gebruiken om het hoofd te bieden aan tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden.
In dat geval moet de vervoerder ervoor zorgen dat de volgende documenten zich in het voertuig bevinden:
|
a) |
een afschrift van de vergunning voor geregeld vervoer; |
|
b) |
een afschrift van de overeenkomst tussen de exploitant van het geregeld vervoer en het bedrijf dat de extra voertuigen ter beschikking stelt, of een daaraan gelijkwaardig document; |
|
c) |
een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning die aan de exploitant die de extra voertuigen voor de dienst ter beschikking stelt, is afgegeven. |
Artikel 7
Indiening van de vergunningaanvragen
1. De vergunningsaanvragen voor geregeld vervoer worden ingediend bij de „instantie van afgifte”.
2. De Commissie stelt het model van de aanvragen vast. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, en worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
3. De aanvrager van de vergunning verstrekt aan de vergunningverlenende instantie alle aanvullende inlichtingen die hij dienstig acht of die hem door de vergunningverlenende instantie worden gevraagd en met name een rijschema aan de hand waarvan de toepassing van de communautaire regelgeving inzake rij- en rusttijden, kan worden gecontroleerd, alsmede een afschrift van de communautaire vergunning.
Artikel 8
Vergunningsprocedure
1. De vergunning wordt afgegeven met instemming van de bevoegde instanties van alle lidstaten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet. De vergunningverlenende instantie doet hun, alsmede de bevoegde instanties van de lidstaten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, samen met haar beoordeling, een kopie van de aanvraag en van alle andere dienstige documenten toekomen.
2. De bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd, geven de vergunningverlenende instantie uitsluitsel binnen twee maanden. Deze termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om instemming is ontvangen, die wordt vermeld in de ontvangstbevestiging. Indien de beslissing van de bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd negatief is, bevat deze een adequate motivering Indien de vergunningverlenende instantie binnen twee maanden geen antwoord ontvangt, worden de geraadpleegde instanties geacht hun instemming te hebben gegeven en kan de vergunningverlenende instantie de vergunning verlenen.
De instanties van de lidstaten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, kunnen binnen de in de eerste alinea gestelde termijn hun opmerkingen kenbaar maken aan de vergunningverlenende instantie.
3. De vergunningverlenende instantie neemt een besluit binnen vier maanden na de datum van indiening van de vergunningaanvraag door de vervoerder.
4. De vergunning wordt verleend tenzij:
|
a) |
de aanvrager niet in staat is het vervoer waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend, te verrichten met het materieel waarover hij rechtstreeks beschikt; |
|
b) |
de aanvrager niet heeft voldaan aan de nationale of internationale regels inzake het wegvervoer, meer bepaald aan de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer over de weg, of ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg heeft gepleegd, onder meer ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders; |
|
c) |
in het geval van een aanvraag voor verlenging van de vergunning, de voorwaarden voor de vergunning niet zijn vervuld; |
|
d) |
een lidstaat, op basis van een gedetailleerde analyse, besluit dat dat vervoer de levensvatbaarheid van vergelijkbaar vervoer op de betrokken directe verbindingen, waarop een of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, ernstig in het gedrang kan brengen. In dat geval stelt die lidstaat niet-discriminerende criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of het vervoer waarvoor een aanvraag is ingediend, de levensvatbaarheid van bovengenoemd vergelijkbaar vervoer ernstig in het gedrang zou brengen, en brengt de criteria op verzoek ter kennis van de Commissie; |
|
e) |
een lidstaat besluit op grond van een gedetailleerde analyse dat het hoofddoel van de vervoersdienst niet is om passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren. |
In de gevallen waarin een bestaande internationale vervoersdienst met touringcars en met autobussen de levensvatbaarheid van een vergelijkbare vervoersdienst op de betrokken directe trajecten waarop een of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zij die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving ernstig in het gedrang brengt, kan een lidstaat, met instemming van de Commissie, de vergunning voor internationaal vervoer met touringcars en autobussen schorsen of intrekken nadat de vervoerder met 6 maanden is opgezegd.
Het feit dat een vervoerder lagere prijzen biedt dan andere ondernemingen voor vervoer over de weg, of dat de verbinding in kwestie reeds door andere ondernemingen voor vervoer over de weg wordt geëxploiteerd, kan op zich geen rechtvaardiging vormen voor afwijzing van de aanvraag.
5. De vergunningverlenende instantie en de bevoegde instanties van alle lidstaten die bij de procedure ter verlening van de in lid 1 bedoelde instemming betrokken zijn, mogen de aanvraag alleen om de in deze verordening vastgestelde redenen afwijzen.
6. Nadat de in de leden 1 tot en met 5 vastgestelde procedure is afgewikkeld, verleent de vergunningverlenende instantie de vergunning of weigert zij deze formeel.
Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd, worden met redenen omkleed. De lidstaten zien erop toe dat de vervoerders de mogelijkheid krijgen om tegen een weigering in beroep te gaan.
De vergunningverlenende instantie stelt alle in lid 1 bedoelde instanties in kennis van haar beslissing door hun een afschrift van de vergunning toe te zenden.
7. Indien geen instemming kan worden bereikt als bedoeld in lid 1, kan de zaak binnen twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop een of meer overeenkomstig lid 1 geraadpleegde lidstaten hun negatieve beslissing hebben meegedeeld, bij de Commissie aanhangig worden gemaakt.
8. De Commissie geeft, na de betrokken lidstaten te hebben geraadpleegd, binnen vier maanden na ontvangst van de mededeling van de vergunningverlenende instantie, een beschikking, die dertig dagen na kennisgeving aan de betrokken lidstaten van toepassing wordt.
9. De beschikking van de Commissie blijft van toepassing totdat tussen de betrokken lidstaten overeenstemming is bereikt.
Artikel 9
Hernieuwing en wijziging van de vergunning
Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen voor hernieuwing van een vergunning of voor wijziging van de voorwaarden van het aan vergunning onderworpen vervoer.
In geval van minder belangrijke wijzigingen van de exploitatievoorwaarden, zoals aanpassing van de frequenties, tarieven en dienstregelingen, volstaat het dat de vergunningverlenende instantie de andere betrokken lidstaten in kennis stelt van deze wijzigingen.
De betrokken lidstaten mogen overeenkomen dat de vergunningverlenende instantie zelf een besluit neemt over wijzigingen van de exploitatievoorwaarden van het vervoer.
Artikel 10
Verval van een vergunning
1. Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (12) vervalt de vergunning voor geregeld vervoer aan het eind van de geldigheidsperiode of drie maanden nadat de vergunningverlenende instantie van de houder mededeling heeft ontvangen van diens voornemen de exploitatie van die vervoersdienst te beëindigen. De mededeling dient met redenen te zijn omkleed.
2. Indien de behoefte aan vervoer niet meer aanwezig is, wordt de in lid 1 voorgeschreven termijn vastgesteld op één maand.
3. De vergunningverlenende instantie geeft de bevoegde instanties van de andere betrokken lidstaten kennis van het vervallen van de vergunning.
4. De vergunninghouder dient de gebruikers van de vervoersdienst via passende publiciteit een maand van te voren in te lichten omtrent de beëindiging van de vervoersdienst.
Artikel 11
Verplichtingen van de vervoerders
1. De exploitant van geregeld vervoer moet, behalve in geval van overmacht, tot aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning, alle maatregelen nemen om een vervoerdienst te garanderen die voldoet aan de normen continuïteit, regelmaat en capaciteit alsook aan de overige door de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 6, lid 3, vastgestelde voorwaarden.
2. De vervoerder zorgt ervoor dat de reisweg, de stopplaatsen, de dienstregeling, de tarieven en de overige vervoersvoorwaarden door alle gebruikers gemakkelijk kunnen worden geraadpleegd.
3. Onverminderd het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1370/2007, hebben de betrokken lidstaten de bevoegdheid om, in onderling overleg en in overleg met de houder van de vergunning, in de exploitatievoorwaarden van een geregelde vervoersdienst wijzigingen aan te brengen.
HOOFDSTUK IV
ONGEREGELD VERVOER EN ANDER VERVOER WAARVOOR GEEN VERGUNNING IS VEREIST
Artikel 12
Controledocumenten
1. Voor ongeregeld vervoer is een reisblad vereist behalve voor de in artikel 5, lid 3, tweede alinea, bedoelde diensten.
2. Vervoerders die ongeregeld vervoer verrichten, moeten het reisblad vóór elke reis invullen.
3. Op het reisblad dienen ten minste de volgende gegevens te worden vermeld:
|
a) |
het soort vervoer; |
|
b) |
de belangrijkste reisweg; |
|
c) |
de betrokken vervoerder(s). |
4. Reisbladenboekjes worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat waar de vervoerder is gevestigd of door de door hen aangewezen organen.
5. De Commissie stelt het model van het reisblad en van het reisbladenboekje en de wijze waarop deze worden gebruikt vast. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, en worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
6. In het geval van de bijzondere vorm van geregeld vervoer, als bedoeld in artikel 5, lid 2, derde alinea, geldt de overeenkomst of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan als controledocument.
Artikel 13
Plaatselijke excursies
In het kader van internationaal ongeregeld vervoer mag een vervoerder ongeregeld vervoer (plaatselijke excursies) in een andere lidstaat verrichten dan de lidstaat waar hij is gevestigd.
Dit vervoer is bestemd voor niet-ingezeten reizigers die eerder door dezelfde vervoerder zijn vervoerd in het kader van internationaal vervoer als bedoeld in de eerste alinea, en moet geschieden met hetzelfde voertuig of een voertuig van dezelfde vervoerder of groep vervoerders.
HOOFDSTUK V
CABOTAGE
Artikel 14
Algemeen beginsel
Alle ondernemers van personenvervoer over de weg voor rekening van derden, die houder zijn van een communautaire vergunning, worden op de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden en zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats, toegelaten tot het in artikel 15 genoemde cabotagevervoer.
Artikel 15
Toegestaan cabotagevervoer
Cabotagevervoer is toegestaan voor de volgende vormen van vervoer:
|
a) |
bijzonder geregeld vervoer, mits dit onder een contract valt dat tussen de organisator en de vervoersondernemer is gesloten; |
|
b) |
ongeregeld vervoer; |
|
c) |
geregeld vervoer dat wordt uitgevoerd door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde vervoerder, in het kader van een internationale geregelde dienst overeenkomstig deze Verordening, met uitzondering van vervoersdiensten die voorzien in de behoeften van een stedelijk centrum of een agglomeratie, alsook in de behoeften aan vervoer tussen dat centrum of die agglomeratie en de omliggende gebieden. Het cabotagevervoer mag niet onafhankelijk van deze internationale dienst worden uitgevoerd. |
Artikel 16
Regels die van toepassing zijn op cabotagevervoer
1. Onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, is het verrichten van het cabotagevervoer onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn op de volgende gebieden:
|
a) |
de contractuele voorwaarden van het vervoer; |
|
b) |
de afmetingen en gewichten van bedrijfsvoertuigen; |
|
c) |
de voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën personen, te weten scholieren, kinderen en personen met een beperkte mobiliteit; |
|
d) |
de rij- en rusttijden; |
|
e) |
de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) op vervoersdiensten. |
De in de eerste alinea, onder b), bedoelde afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de lidstaat van vestiging van de vervoersondernemer gelden, doch mogen in geen geval groter zijn dan de maximumwaarden die door de lidstaat van ontvangst zijn vastgesteld voor nationaal verkeer of de technische kenmerken die in de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 96/53/EG genoemde bewijzen zijn vermeld.
2. Cabotagediensten voor het in artikel 15, onder c), bedoelde vervoer, zijn, onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn ten aanzien van de eisen die worden gesteld aan de machtigingen, de aanbestedingsprocedures, de te onderhouden verbindingen, de regelmaat, de continuïteit, de frequentie, alsmede de routes.
3. De technische normen inzake fabricage en uitrusting waaraan voertuigen moeten voldoen die voor het verrichten van cabotagevervoer worden gebruikt, zijn die welke gelden voor voertuigen die tot het internationale vervoer worden toegelaten.
4. De lidstaat van ontvangst past de in de leden 1 en 2 bedoelde nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen onder dezelfde voorwaarden toe op de niet op zijn grondgebied gevestigde vervoerders als op de op zijn grondgebied gevestigde vervoerders, zodat discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging wordt uitgesloten.
Artikel 17
Controledocumenten voor cabotagevervoer
1. Bij ongeregeld cabotagevervoer is een in artikel 12 bedoeld reisblad vereist, dat zich aan boord van het voertuig moet bevinden en op verzoek van iedere met de controle belaste persoon moet worden getoond.
2. De volgende gegevens moeten op het reisblad worden ingevuld:
|
a) |
de punten van vertrek en bestemming van het vervoer; |
|
b) |
de datum van aanvang en van beëindiging van het vervoer. |
3. De reisbladen worden afgegeven in de vorm van door de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging gewaarmerkte boekjes, zoals bedoeld in artikel 12.
4. In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer vervangt het contract, gesloten tussen de vervoerder en degene die het vervoer organiseert, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, het controleformulier.
Ook in dat geval moet evenwel een reisblad worden ingevuld in de vorm van een maandoverzicht.
5. De gebruikte reisbladen worden teruggezonden aan de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging op een door deze autoriteit of orgaan vast te stellen wijze.
HOOFDSTUK VI
CONTROLE EN SANCTIES
Artikel 18
Reisdocumenten
1. Vervoerders die geregeld vervoer exploiteren, met uitzondering van een bijzondere vorm van geregeld vervoer, moeten persoonlijke of collectieve reisdocumenten afgeven, waarin de volgende gegevens worden vermeld:
|
a) |
de plaats van vertrek en bestemming en eventueel de terugreis; |
|
b) |
de geldigheidsduur van het document; |
|
c) |
het tarief van het vervoer. |
2. De in lid 1 bedoelde reisdocumenten moeten op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden overgelegd.
Artikel 19
Controle op de weg en in de ondernemingen
1. De vergunning of het controleformulier moeten in het voertuig aanwezig zijn en op verzoek van de met de controle belaste persoon ter inzage worden overgelegd.
2. Vervoerders die internationaal personenvervoer verrichten met touringcars en autobussen, staan toe dat het correct verrichten van het vervoer wordt gecontroleerd met name ten aanzien van de rij- en rusttijden. In het kader van de toepassing van deze verordening hebben de met die controles belaste personen de bevoegdheid om:
|
a) |
de boeken en andere met betrekking tot de exploitatie van de onderneming relevante bescheiden te controleren; |
|
b) |
ter plaatse, in de gebouwen van de onderneming, kopieën van of uittreksels uit de boeken en bescheiden te maken; |
|
c) |
zich tot alle panden, terreinen en voertuigen van de onderneming toegang te verschaffen; |
|
d) |
alle informatie in de boeken, bescheiden en gegevensbestanden in te winnen. |
Artikel 20
Wederzijdse bijstand
De lidstaten verlenen elkaar bijstand met het oog op de toepassing van en het toezicht op deze verordening. Zij wisselen gegevens uit via de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. …/2009 opgerichte nationale contactpunten.
Artikel 21
Intrekking van communautaire licenties en vergunningen
1. De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder trekken de communautaire vergunning in, wanneer de houder:
|
a) |
de voorwaarden van artikel 3, lid 1, niet meer vervult; |
|
b) |
onjuiste informatie heeft verstrekt in verband met de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte van de communautaire vergunning. |
2. De vergunningverlenende instantie trekt een vergunning in, wanneer de houder niet meer voldoet aan de vereisten op grond waarvan deze is afgegeven, en met name wanneer de lidstaat waar de vervoerder is gevestigd, daarom verzoekt. Zij stelt de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat hiervan onmiddellijk in kennis.
Artikel 22
Sancties van de lidstaat van vestiging
1. In geval van een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg die in een lidstaat wordt gepleegd of geconstateerd, met name wat betreft de normen voor de voertuigen, de rij- en rusttijden van de bestuurders en het zonder vergunning verrichten van parallel of tijdelijk vervoer als bedoeld in artikel 5, lid 1, vijfde alinea, nemen de bevoegde instanties van de lidstaat waar de vervoerder die de inbreuk heeft gepleegd is gevestigd, passende maatregelen om hieraan gevolg te geven, hetgeen onder meer kan leiden tot het opleggen van de volgende bestuursrechtelijke sancties:
|
a) |
de tijdelijke of definitieve intrekking van enkele of alle gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning; |
|
b) |
de tijdelijke of definitieve intrekking van de communautaire vergunning. |
Deze sancties kunnen bepaald worden nadat het definitieve besluit ter zake is genomen, en hangen af van de ernst van de inbreuk die de houder van de communautaire vergunning heeft gepleegd en van het totale aantal gewaarmerkte afschriften van die vergunning waarover hij voor internationaal vervoer beschikt.
2. De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging delen de bevoegde instanties van de lidstaat waarin de inbreuken zijn geconstateerd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee maanden na hun definitieve besluit in de zaak mee welke van de in de lid 1 vastgestelde sancties zijn opgelegd.
Indien dergelijke sancties niet zijn opgelegd, wordt dit door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging gemotiveerd.
3. De bevoegde instanties vergewissen zich ervan dat de ten aanzien van de vervoerder getroffen sancties in hun geheel genomen in verhouding staan tot de inbreuk(en) die tot de sancties heeft (hebben) geleid en zij houden rekening met een eventuele sanctie voor dezelfde inbreuk die is opgelegd in de lidstaat waar de inbreuk is geconstateerd.
4. Dit artikel laat onverlet dat de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging een procedure bij de nationale rechter kunnen instellen. Wordt die procedure ingesteld, dan stelt de betrokken bevoegde instantie de bevoegde instanties van de lidstaten waar de inbreuken zijn gepleegd hiervan in kennis.
5. De lidstaten waarborgen dat de vervoerders beroep in rechte kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun overeenkomstig dit artikel worden opgelegd.
Artikel 23
Sancties van de lidstaat van ontvangst
1. Wanneer de bevoegde instanties van een lidstaat kennis nemen van een ernstige inbreuk op deze verordening of op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg door een niet-ingezeten vervoerder, geeft de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk is vastgesteld, zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee maanden na hun definitieve besluit ter zake de volgende informatie door aan de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder:
|
a) |
een beschrijving van de inbreuk en de datum en het tijdstip waarop deze werd gepleegd; |
|
b) |
de categorie, het type en de ernst van de inbreuk; en |
|
c) |
de opgelegde sancties en de uitgevoerde sancties. |
De bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verzoeken overeenkomstig artikel 22 bestuursrechtelijke sancties op te leggen.
2. Onverminderd strafvervolgingen, mag de bevoegde instantie van de lidstaat van ontvangst sancties treffen tegen de niet aldaar gevestigde vervoerder die bij cabotagevervoer op het grondgebied van die lidstaat inbreuken op deze verordening of op de communautaire en nationale wegvervoersvoorschriften heeft gepleegd. De sancties worden op niet-discriminerende basis opgelegd en kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van een ernstige inbreuk, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotage op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd.
3. De lidstaten waarborgen dat de vervoerders beroep in rechte kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun overeenkomstig dit artikel worden opgelegd.
Artikel 24
Opneming in het nationale elektronische register
De lidstaten zien erop toe dat ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg, die toe te schrijven zijn aan op hun grondgebied gevestigde vervoerders en hebben geleid tot het opleggen van een sanctie door een lidstaat, alsook het feit dat de communautaire vergunning of het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan tijdelijk of definitief is ingetrokken, worden opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen. De aantekeningen in het register die betrekking hebben op de tijdelijke of definitieve intrekking van een communautaire vergunning, blijven in de gegevensbank aanwezig gedurende ten minste twee jaar te rekenen vanaf het verstrijken van de intrekkingstermijn, bij tijdelijke intrekking, of de datum van intrekking, bij definitieve intrekking.
HOOFDSTUK VII
UITVOERING
Artikel 25
Overeenkomsten tussen lidstaten
1. De lidstaten mogen bilaterale en multilaterale overeenkomsten sluiten met het oog op een ruimere liberalisering van het vervoer dat onder deze verordening valt, met name voor wat betreft de vergunningregeling en de vereenvoudiging of de afschaffing van controledocumenten.
2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle krachtens lid 1 gesloten overeenkomsten.
Artikel 26
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer opgerichte comité (13).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 27
Sancties
De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk … (14) van de getroffen maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarop zo spoedig mogelijk mee.
De lidstaten zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerder genomen worden.
Artikel 28
Rapportage
1. De lidstaten delen de Commissie om de twee jaar mee hoeveel vergunningen voor geregelde diensten zij het voorbije jaar hebben afgegeven en hoeveel vergunningen voor geregelde diensten in totaal geldig waren aan het einde van de desbetreffende verslagperiode. Deze gegevens worden afzonderlijk verstrekt voor elk land van bestemming van de geregelde dienst. Elke lidstaat stelt de Commissie ook in kennis van de gegevens inzake cabotagevervoer, in de vorm van bijzondere geregelde diensten en van ongeregelde diensten, dat tijdens de verslagperiode door in die lidstaat gevestigde vervoerders is uitgevoerd.
2. De bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst doen de Commissie om de twee jaar een statistisch overzicht toekomen van het aantal vergunningen dat is afgegeven voor cabotagevervoer in het kader van geregelde diensten, zoals bedoeld in artikel 15, onder c).
3. De Commissie stelt het model van de bij de mededeling van deze statistieken te gebruiken tabel vast. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, en worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4. Uiterlijk op 31 januari van ieder jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal vervoerders dat op 31 december van het voorbije jaar houder was van een communautaire vergunning, alsmede van het aantal gewaarmerkte afschriften, overeenstemmend met het aantal op die datum in bedrijf zijnde voertuigen.
HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 29
Intrekkingen
De Verordeningen (EEG) nr. 684/92 en (EG) nr. 12/98 worden ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 30
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing te rekenen van … (14).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
…
Voor de Raad
De voorzitter
…
(1) PB C 10 van 15.1.2008, blz. 44.
(2) Advies van het Europees Parlement van 5 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009, en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van …
(3) PB L 74 van 20.3.1992, blz. 1.
(4) PB L 4 van 8.1.1998, blz. 4.
(5) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(6) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(7) PB L …
(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(9) PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27.
(10) PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59.
(11) PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.
(12) PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.
(13) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
(14) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in te vullen.
BIJLAGE I
VEILIGHEIDSKENMERKEN VAN DE COMMUNAUTAIRE VERGUNNING
Het document moet zijn voorzien van ten minste twee van de volgende beveiligingskenmerken:
|
— |
een hologram; |
|
— |
speciale in het papier verwerkte vezels die zichtbaar worden onder UV-licht; |
|
— |
ten minste één regel met microprint (die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet met een fotokopieertoestel kan worden gereproduceerd); |
|
— |
voelbare karakters, symbolen of patronen; |
|
— |
een dubbele nummering: serienummer en afgiftenummer; |
|
— |
een beveiligingsondergrond met fijne guillochepatronen en irisdruk. |
BIJLAGE II
BIJLAGE III
CONCORDANTIETABEL
|
Verordening (EEG) nr. 684/92 |
Verordening (EG) nr. 12/98 |
Deze verordening |
|
Artikel 1 |
|
Artikel 1 |
|
Artikel 2, punt 1.1 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 2, artikel 5, lid 1 |
|
Artikel 2, punt 1.2 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 3, artikel 5, lid 2 |
|
Artikel 2, punt 1.3 |
|
Artikel 5, lid 1, vijfde alinea |
|
Artikel 2, punt 3.1 |
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 2, lid 4, artikel 5, lid 3 |
|
Artikel 2, punt 3.3 |
|
Artikel 5, lid 3 |
|
Artikel 2, punt 3.4 |
|
Artikel 5, lid 3 |
|
Artikel 2, punt 4 |
|
Artikel 2, lid 5, artikel 5, lid 5 |
|
— |
|
Artikel 2, leden 5, 6, 7 en 8 |
|
Artikel 3 |
|
Artikel 3 |
|
Artikel 3 bis |
|
Artikel 4 |
|
Artikel 4 |
|
Artikel 5 |
|
Artikel 5 |
|
Artikel 6 |
|
Artikel 6 |
|
Artikel 7 |
|
Artikel 7 |
|
Artikel 8 |
|
Artikel 8 |
|
Artikel 9 |
|
Artikel 9 |
|
Artikel 10 |
|
Artikel 10 |
|
Artikel 11 |
|
Artikel 11 |
|
Artikel 12 |
|
Artikel 12 |
|
Artikel 13 |
|
Artikel 13 |
|
Artikel 5, lid 5 |
|
|
Artikel 1 |
Artikel 14 |
|
|
Artikel 2, lid 4 |
|
|
|
Artikel 3 |
Artikel 15 |
|
|
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 16 |
|
|
Artikel 5 |
Artikel 4, lid 3 |
|
|
Artikel 6 |
Artikel 17 |
|
|
Artikel 7 |
Artikel 28, lid 3 |
|
|
Artikel 8 |
Artikel 26 |
|
|
Artikel 9 |
— |
|
Artikel 14 |
|
Artikel 18 |
|
Artikel 15 |
|
Artikel 19 |
|
|
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 20 |
|
Artikel 16, lid 1 |
|
Artikel 21, lid 1 |
|
Artikel 16, lid 2 |
|
Artikel 21, lid 2 |
|
Artikel 16, lid 3 |
|
Artikel 22, lid 1 |
|
Artikel 16, lid 4 |
|
Artikel 23, lid 1 |
|
Artikel 16, lid 5 |
|
Artikel 22, lid 2 |
|
|
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 23, lid 2 |
|
|
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 23, lid 2 |
|
|
Artikel 11, lid 4 |
— |
|
|
Artikel 12 |
Artikel 22, lid 5, artikel 23, lid 3 |
|
|
Artikel 13 |
— |
|
Artikel 16 bis |
Artikel 10 |
Artikel 26 |
|
Artikel 17 |
|
— |
|
Artikel 18 |
|
Artikel 25 |
|
Artikel 19 |
Artikel 14 |
Artikel 27 |
|
Artikel 20 |
|
|
|
Artikel 21 |
|
Artikel 29 |
|
Artikel 22 |
Artikel 15 |
Artikel 30 |
|
Bijlage |
|
Bijlage II |
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
De Commissie heeft het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten op 25 mei 2007 ingediend, als een van drie voorstellen van het zogenaamde „Wegvervoerpakket” (1).
Het Europees Parlement heeft op 5 juni 2008 advies in eerste lezing uitgebracht.
De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag op 9 januari 2009 vastgesteld.
De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het Comité van de Regio's heeft besloten geen advies uit te brengen over de drie voorstellen.
II. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
1. Algemeen
Ingevolge de „Conclusies over de bijdrage van de vervoerssector aan de Strategie van Lissabon” van de Europese Raad in het voorjaar van 2007, heeft de Commissie besloten voorstellen in te dienen om het bestaande wetgevingskader voor toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, tot de markt voor internationaal goederenvervoer en tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten opnieuw te bezien, onder meer met als doel een evenredige en passende administratieve last te verzekeren. Deze drie nieuwe voorstellen samen zijn bedoeld om de bepalingen voor ondernemers in het wegvervoer van goederen en passagiers alsmede voor toegang tot de wegvervoermarkten te moderniseren, te vervangen en samen te voegen.
Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten vervangt twee verordeningen die momenteel van toepassing zijn (2). Het voornaamste doel is de vergunningsprocedure voor geregeld internationaal passagiersvervoer te vereenvoudigen, teneinde een betere harmonisatie te bereiken en eerlijkere mededinging op de interne markt te bevorderen.
Het door de Raad aangenomen gemeenschappelijk standpunt stelt een coherent kader vast voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap. Het voorziet in een eenvoudigere en snellere procedure voor het afgeven van vergunningen voor geregelde internationale diensten. Ook voorziet het in een vereenvoudiging en standaardisering van de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften, teneinde de administratieve rompslomp en de vertragingen, met name bij controles langs de weg, te beperken. Voorts heeft het gemeenschappelijk standpunt de versterking van informatieuitwisseling tussen lidstaten tot doel, door het instellen van nationale contactpunten overeenkomstig de verordening inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer.
2. Kernpunten van beleid
i) Verduidelijking van het toepassingsgebied, de definities en de beginselen
De Raad heeft het Commissievoorstel grotendeels gevolgd, en bepaalt in zijn gemeenschappelijk standpunt dat de verordening van toepassing is op alle internationaal vervoer op het grondgebied van de Gemeenschap, inclusief vervoer van en naar derde landen, en op nationaal personenvervoer over de weg dat tijdelijk door een niet-ingezeten vervoerder wordt verricht („cabotage”). De Raad heeft een alomvattende definitie voor internationaal vervoer vastgesteld. Voor vervoer van of naar een derde land is bepaald dat de verordening niet van toepassing is op het traject dat wordt afgelegd op het grondgebied van het derde land, zolang er geen overeenkomst is tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land. De verordening is echter wel van toepassing binnen een lidstaat van doorvoer. Teneinde doeltreffende controles door de handhavingsinstanties mogelijk te maken, met name buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder, worden vervoerders verplicht om bij elk internationaal vervoer een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen mee te nemen.
Het Europees Parlement heeft de aanpak van de Commissie gevolgd en geen amendementen op dit punt aangenomen.
ii) Communautaire vergunning en gewaarmerkte afschriften
Het Commissievoorstel voorziet in de afgifte van een communautaire vergunning voor een hernieuwbare periode van vijf jaar. Voorts bevat het een verplichting voor de lidstaten om de serienummers van de vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen op te slaan, als voorzien in het voorstel voor een verordening inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer.
De Raad pleit in zijn gemeenschappelijk standpunt voor een soepelere aanpak en een langere geldigheidsperiode van de communautaire vergunning, aangezien het bovengenoemde register een onmiddellijke verificatie van de huidige status van een vervoeronderneming mogelijk maakt. Daarom wordt in het gemeenschappelijk standpunt de maximale geldigheid van de hernieuwbare communautaire vergunning tot tien jaar verlengd. Ook wordt de regelgevingsprocedure met toetsing (comitéprocedure) geïntroduceerd, met het oog op de aanpassingen van de geldigheid van de communautaire vergunning die in de toekomst noodzakelijk zijn, en worden de bepalingen betreffende de controle van de voorwaarden voor de afgifte en hernieuwing van de vergunning dienovereenkomstig gewijzigd.
Teneinde de mogelijke vervalsing van bovengenoemde documenten tegen te gaan, heeft de Raad besloten om Bijlage I te wijzigen door een reeks veiligheidskenmerken toe te voegen, waarvan er minstens twee in de documenten moeten voorkomen. Het Europees Parlement heeft de aanpak van de Commissie gevolgd en geen amendementen op dit punt aangenomen.
iii) Procedure voor de afgifte van vergunningen voor geregelde internationale diensten
De Raad heeft het Commissievoorstel grotendeels gevolgd en voorziet in zijn gemeenschappelijk standpunt in een gestroomlijnde en vereenvoudigde procedure, in vergelijking met die in Verordening (EEG) nr. 684/92. Van nu af aan zullen vergunningen worden verleend, uitgezonderd in de volgende twee gevallen: de dienst waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, vormt een ernstige bedreiging voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst waarop een of meer openbaredienstcontracten van toepassing zijn voor de betrokken rechtstreekse trajecten, in overeenstemming met de communautaire wetgeving, of de dienst heeft niet als voornaamste doel passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren. In dit kader hebben de lidstaten niet-discriminerende criteria vastgesteld voor het beoordelen van de levensvatbaarheid van een openbaredienstcontract tijdens de vergunningsprocedure voor geregelde internationale diensten. De Raad heeft de benadering van de Commissie gevolgd dat de instanties van de lidstaten waarvan het grondgebied alleen voor doorvoer wordt gebruikt, en waar geen passagiers worden opgehaald of afgezet, pas op de hoogte worden gebracht wanneer de betrokken lidstaten zijn overeengekomen de dienst in kwestie toe te staan. De Raad heeft evenwel een termijn van twee maanden vastgesteld waarbinnen de Commissie een besluit over een vergunning moet nemen indien de vergunningverlenende instantie niet tot een dergelijk besluit kan komen.
Het Europees Parlement heeft evenwel de mogelijkheid geschrapt van een lidstaat om een vergunning te schorsen of in te trekken indien deze de levensvatbaarheid van een openbaredienstcontract ernstig in het gedrang brengt.
iv) Cabotage
Wat cabotage betreft, heeft de Raad grotendeels het Commissievoorstel gevolgd. De regels voor cabotage blijven dus in essentie grotendeels ongewijzigd. De Raad heeft met name de schrapping goedgekeurd van de bepaling van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 12/98 met betrekking tot vrijwaringsmaatregelen in het geval van ernstige verstoringen van een nationale vervoersmarkt. Deze bepaling is sinds de openstelling van de nationale markten voor cabotage niet één keer toegepast, en kan derhalve als overbodig worden beschouwd. Wat de cabotageactiviteiten tijdens een internationale geregelde dienst betreft, specificeert de Raad dat dit „het opnemen en afzetten van passagiers” binnen dezelfde lidstaat betekent, overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, op voorwaarde dat dit niet het hoofddoel van de dienst is.
Voorts heeft de Raad, in navolging van het Europees Parlement, in zijn gemeenschappelijk standpunt elke referentie aan arbeidstijd geschrapt in de regels die van toepassing zijn op cabotagevervoer, aangezien hiervoor geen geharmoniseerde communautaire regelgeving bestaat.
v) Samenwerking tussen de lidstaten
Ingevolge het Commissievoorstel, en teneinde de informatieuitwisseling tussen de nationale instanties te bevorderen en versterken, heeft de Raad besloten om een bepaling aan zijn gemeenschappelijk standpunt toe te voegen die de lidstaten verplicht informatie uit te wisselen via de nationale contactpunten. De Raad heeft ook het Commissievoorstel gevolgd wat betreft de verplichting voor de lidstaten om alle ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer op de weg die tot het opleggen van een sanctie hebben geleid in hun nationale register van wegvervoerondernemingen op te nemen. Voorts heeft de Raad besloten dat in de nationale registers tijdelijke of permanente intrekkingen van de communautaire vergunning of van de gewaarmerkte afschriften moeten worden opgenomen. Laatstgenoemde aantekeningen blijven gedurende twee jaar in de gegevensbank aanwezig.
Ook de ontwerp-verordening inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer bevat bepalingen over de oprichting van nationale contactpunten en nationale registers.
Het Europees Parlement heeft de aanpak van de Commissie gevolgd en geen amendementen op dit punt aangenomen.
vi) Sancties tegen inbreuken
Om de huidige monitoring- en controlesystemen van de lidstaten te harmoniseren, stelt de Commissie voor de bevoegdheden en de middelen van de nationale instanties die de communautaire vergunning kunnen verlenen en weer intrekken, te versterken. Daarom bevat het voorstel een verplichting voor de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging van de onderneming om een waarschuwing te geven wanneer een onderneming een ernstige inbreuk of herhaaldelijk kleine inbreuken pleegt op de wetgeving inzake vervoer over de weg. Deze verplichting geldt ook wanneer de onderneming de inbreuk in een andere lidstaat heeft gepleegd. Een andere bepaling verduidelijkt welke sancties de lidstaten kunnen opleggen aan ondernemers die op hun grondgebied zijn gevestigd, namelijk de tijdelijke of gedeeltelijke intrekking van de communautaire vergunning of van de gewaarmerkte afschriften daarvan of van het bestuurdersattest.
Het door de Raad overeengekomen gemeenschappelijk standpunt volgt voor een groot deel de Commissieaanpak van ernstige inbreuken. De Raad ziet evenwel af van het geven van een waarschuwing, en wil dat de lidstaten hun optreden zelf kunnen kiezen. Voorts is de Raad overeengekomen om de lidstaten te laten bepalen wat herhaalde kleinere inbreuken zijn. Het gemeenschappelijk standpunt introduceert ook de verplichting voor de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging van de onderneming om aan de bevoegde instantie van de lidstaat waar de inbreuk is vastgesteld mee te delen of en welke sancties zijn opgelegd. Deze informatie moet binnen twee maanden na het definitieve besluit ter zake worden verstrekt.
De Commissie introduceert in haar voorstel ook een nieuwe procedure die door de lidstaten moet worden gevolgd bij de vaststelling van een ernstige inbreuk door een onderneming die in een andere lidstaat is gevestigd. Volgens deze procedure moet de lidstaat de informatie binnen een maand verstrekken aan de lidstaat van vestiging, die dan administratieve sancties kan opleggen. De lidstaat van vestiging van de betrokken onderneming heeft drie maanden de tijd om de andere lidstaat in kennis te stellen van de follow-up.
De Raad neemt deze bepaling over in zijn gemeenschappelijk standpunt, maar verkort de termijn voor de informatieverstrekking tot twee maanden. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad bevat geen enkele verplichting voor de lidstaat van vestiging van de onderneming om over de follow-up verslag uit te brengen.
Het Europees Parlement heeft voorts besloten de bepalingen inzake herhaalde kleine inbreuken niet op te nemen. Voorts heeft het voor de oplegging van boetes als een mogelijke sanctie gestemd.
3. Andere door het Europees Parlement aangenomen amendementen
Amendementen die niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen, betreffen:
|
— |
1 januari 2009 als vastgestelde datum van toepassing van deze verordening; |
|
— |
de verwijzing naar de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers in de regels voor cabotage; |
|
— |
de mogelijkheid voor lidstaten om geregelde grensoverschrijdende diensten die niet verder gaan dan 50 km van de grens vrij te stellen van de vergunningsprocedure; |
|
— |
de uitbreiding van de toelating voor plaatselijke excursies; en |
|
— |
het opnieuw introduceren van de „12dagen-regel” in de wetgeving betreffende rij- en rusttijden. |
III. CONCLUSIE
Bij het opstellen van het gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, merkt de Raad op dat een groot aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in het gemeenschappelijk standpunt is overgenomen.
(1) De overige twee wetgevingsvoorstellen betreffen:
|
— |
een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking), |
|
— |
een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen. |
(2) Verordeningen (EG) nr. 684/92 en (EG) nr. 12/98.
|
17.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 62/46 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 7/2009
door de Raad vastgesteld op 9 januari 2009
met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/C 62 E/03)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten (3), Verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (4), en Richtlijn 2006/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (5) moeten op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en vereenvoudiging dient tot herschikking van deze besluiten te worden overgegaan en dienen deze te worden opgenomen in één verordening. |
|
(2) |
De totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoersbeleid houdt onder meer in dat er gemeenschappelijke voorschriften moeten worden vastgesteld betreffende de toegang tot de markt van het internationale vervoer van goederen over de weg op het grondgebied van de Gemeenschap, en dat de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaronder niet-ingezeten vervoerders vervoersdiensten mogen exploiteren in een lidstaat. Deze voorschriften moeten tot de goede werking van de interne vervoersmarkt bijdragen. |
|
(3) |
Om te zorgen voor een coherent kader voor het internationale goederenvervoer over de weg in de hele Gemeenschap, dient deze verordening van toepassing te zijn op alle internationaal vervoer op het grondgebied van de Gemeenschap. Vervoer van lidstaten naar derde landen is nog steeds overwegend geregeld bij bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en die derde landen. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op het traject op het grondgebied van de lidstaat waar wordt geladen en gelost zolang niet de nodige overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen zijn gesloten. Zij moet echter wel van toepassing zijn op het grondgebied van een lidstaat van doorvoer. |
|
(4) |
De totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoersbeleid impliceert dat ten aanzien van degene die de vervoersdiensten verricht, elke beperking op grond van nationaliteit of vestiging in een andere lidstaat dan die waarin de dienst moet worden verricht, wordt opgeheven. |
|
(5) |
Met het oog op een vlotte en flexibele verwezenlijking hiervan, dient te worden voorzien in een tijdelijke cabotageregeling, zolang de harmonisering van de markt voor vervoer over de weg nog niet is voltooid. |
|
(6) |
Uit hoofde van Richtlijn 2006/94/EG zijn bepaalde soorten vervoer vrijgesteld van communautaire vergunningen en van ieder ander vergunningsstelsel. In het kader van de bij deze verordening geregelde marktordening moet een aantal van die soorten vervoer vanwege hun bijzondere karakter vrijgesteld blijven van de communautaire vergunning en van andere vervoersvergunningen. |
|
(7) |
Krachtens Richtlijn 2006/94/EG is voor goederenvervoer met voertuigen met een maximum geladen gewicht tussen 3,5 en 6 ton geen communautaire vergunning vereist. In het algemeen zijn de communautaire regels inzake vervoer van goederen en personen over de weg echter wel van toepassing op voertuigen met een maximum geladen gewicht van meer dan 3,5 ton. De bepalingen van deze verordening dienen derhalve in overeenstemming te worden gebracht met de algemene werkingssfeer van de communautaire regels inzake vervoer over de weg en alleen te voorzien in een vrijstelling voor voertuigen met een maximum geladen gewicht van niet meer dan 3,5 ton. |
|
(8) |
Het internationale goederenvervoer over de weg moet afhankelijk zijn van het bezit van een communautaire vergunning. Vervoerders moeten worden verplicht een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen mee te nemen, teneinde effectieve controles door de handhavingsautoriteit mogelijk te maken, met name buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder. Daartoe moeten meer gedetailleerde specificaties worden vastgesteld met betrekking tot de lay-out en andere kenmerken van de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften. |
|
(9) |
Het is noodzakelijk de voorwaarden voor de afgifte en intrekking van deze communautaire vergunningen, alsmede de soorten vervoer waarop zij betrekking hebben, de geldigheidsduur van en de gebruiksvoorschriften voor die vergunningen vast te stellen. |
|
(10) |
Er dient ook een bestuurdersattest te worden opgesteld om lidstaten in staat te stellen effectief te controleren of bestuurders uit derde landen op wettige wijze in dienst zijn bij of ter beschikking staan van de vervoerder die verantwoordelijk is voor een bepaalde vervoersactiviteit. |
|
(11) |
De vervoerders die houder zijn van de communautaire vergunning als omschreven in deze verordening, dan wel de vervoerders die gemachtigd zijn om bepaalde categorieën internationaal vervoer op tijdelijke basis te verrichten, moeten worden gemachtigd om nationale vervoersdiensten te verlenen in een lidstaat waar zij geen kantoor of andere vestiging hebben. Wanneer dergelijke cabotage wordt verricht, moet deze vallen onder communautaire wetgeving zoals Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (6) en onder het in de lidstaat van ontvangst vigerende nationaal recht op bepaalde gebieden. |
|
(12) |
Er moeten bepalingen worden aangenomen om te kunnen ingrijpen in geval van ernstige verstoringen op de markt voor het betrokken vervoer. Het is daartoe noodzakelijk een aangepaste besluitvormingsprocedure in te voeren en statistische gegevens te verzamelen. |
|
(13) |
Onverminderd de Verdragsbepalingen betreffende het recht van vestiging bestaat cabotagevervoer in het verlenen van diensten door vervoerders binnen een lidstaat waar deze niet zijn gevestigd en mag het niet worden verboden zolang het niet op zodanige wijze wordt verricht dat het een permanente of ononderbroken activiteit binnen die lidstaat wordt. Om bij te dragen tot de handhaving van dit voorschrift, moeten de frequentie van het cabotagevervoer en de periode waarbinnen het kan worden verricht, worden beperkt. In het verleden waren dergelijke nationale vervoersdiensten toegestaan indien zij van tijdelijke aard waren. In de praktijk bleek het moeilijk om na te gaan welke diensten zijn toegestaan. Er is derhalve behoefte aan duidelijke en gemakkelijk toepasbare regels. |
|
(14) |
De bepalingen van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (7) zijn van toepassing op vervoerondernemingen die cabotage verrichten. |
|
(15) |
Met het oog op het verrichten van efficiënte controles op cabotagevervoer moeten de handhavingsautoriteiten van de lidstaten van ontvangst ten minste toegang hebben tot de gegevens uit de vrachtbrieven en uit het controleapparaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (8). |
|
(16) |
De lidstaten dienen elkaar bijstand te verlenen met het oog op de juiste toepassing van deze verordening. |
|
(17) |
De administratieve formaliteiten moeten zoveel mogelijk worden beperkt, zonder dat hierbij wordt afgezien van de controles en sancties die een correcte toepassing en een doeltreffende handhaving van deze verordening mogelijk maken. Daartoe dienen de bestaande regels inzake de intrekking van de communautaire vergunning te worden verduidelijkt en aangescherpt. De huidige regels moeten worden aangepast om het opleggen van doeltreffende sancties op ernstige inbreuken gepleegd in een lidstaat van ontvangst, mogelijk te maken. De sancties dienen niet-discriminerend te zijn en in verhouding te staan tot de ernst van de inbreuken. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de opgelegde sancties. |
|
(18) |
De lidstaten moeten alle ernstige inbreuken die door vervoerders zijn gepleegd en die hebben geleid tot het opleggen van een sanctie, in hun nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen opnemen. |
|
(19) |
Teneinde de uitwisseling van informatie tussen nationale instanties te vergemakkelijken en te versterken, moeten de lidstaten de desbetreffende gegevens uitwisselen via de overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (9) opgerichte nationale contactpunten. |
|
(20) |
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10). |
|
(21) |
De Commissie dient met name de bevoegdheid te worden verleend om de bijlagen I, II en III bij deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld. |
|
(22) |
De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen ter uitvoering van deze verordening, met name wat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties betreft. |
|
(23) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk te zorgen voor een coherent kader voor het internationale goederenvervoer over de weg in de hele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op het internationale goederenvervoer over de weg voor rekening van derden voor trajecten op het grondgebied van de Gemeenschap.
2. In geval van vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd is deze verordening van toepassing op het traject op het grondgebied van iedere lidstaat van doorvoer. Zij is niet van toepassing op het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost, zolang niet de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten.
3. In afwachting van de sluiting van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten, laat deze verordening onverlet:
|
a) |
de bepalingen inzake vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd die zijn opgenomen in de tussen lidstaten en deze derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten; |
|
b) |
de bepalingen inzake vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd die zijn opgenomen in de tussen lidstaten gesloten bilaterale overeenkomsten, waarbij het vervoerders hetzij uit hoofde van bilaterale vergunningen, hetzij uit hoofde van een liberaliseringsregeling is toegestaan om in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn goederen te laden of te lossen. |
4. Deze verordening is van toepassing op binnenlands vervoer van goederen over de weg dat tijdelijk wordt verricht door een niet-ingezeten vervoerder, zoals bepaald in hoofdstuk III.
5. Deze verordening is niet van toepassing op de volgende soorten vervoer en lege ritten in het kader van dergelijk vervoer:
|
a) |
postvervoer in het kader van een universele dienst; |
|
b) |
vervoer van beschadigde of onklare voertuigen; |
|
c) |
goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan het toegestane gewicht in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 ton bedraagt; |
|
d) |
goederenvervoer met motorvoertuigen voor zover aan de volgende eisen wordt voldaan:
|
|
e) |
vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in geval van natuurrampen. |
De eerste alinea, onder d), iv), is niet van toepassing bij gebruik van een reservevoertuig bij een kortdurend defect aan het normaal gebruikte voertuig.
6. Lid 5 brengt geen wijziging in de voorwaarden waaronder een lidstaat zijn onderdanen tot de in dat lid bedoelde werkzaamheden toelaat.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
|
1) |
„voertuig”: een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, uitsluitend gebruikt voor vervoer van goederen; |
|
2) |
„vervoer”:
|
|
3) |
„lidstaat van ontvangst”: een lidstaat waarin een vervoerder actief is, niet zijnde zijn lidstaat van vestiging; |
|
4) |
„niet-ingezeten vervoerder”: een wegvervoeronderneming die actief is in een lidstaat van ontvangst; |
|
5) |
„bestuurder”: iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs voor een korte periode, of die in het kader van zijn werkzaamheden in een voertuig wordt vervoerd teneinde zo nodig beschikbaar te zijn om het te besturen; |
|
6) |
„cabotage”: nationaal vervoer voor rekening van derden, dat tijdelijk wordt verricht in een lidstaat van ontvangst; |
|
7) |
„ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake wegvervoer”: een inbreuk die ertoe kan leiden dat de vervoerder niet langer als betrouwbaar wordt beschouwd, overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. …/2009, en/of dat de communautaire vergunning tijdelijk of definitief wordt ingetrokken. |
HOOFDSTUK II
INTERNATIONAAL VERVOER
Artikel 3
Algemeen beginsel
Het internationale vervoer wordt uitgevoerd onder dekking van een communautaire vergunning en, indien de bestuurder een onderdaan van een derde land is, in combinatie met een bestuurdersattest.
Artikel 4
Communautaire vergunning
1. De communautaire vergunning wordt door een lidstaat, overeenkomstig deze verordening, afgegeven aan alle vervoerders die goederenvervoer over de weg voor rekening van derden verrichten en die:
|
a) |
zijn gevestigd in die lidstaat overeenkomstig de communautaire wetgeving en de in die lidstaat geldende nationale wetgeving; en |
|
b) |
in de lidstaat van vestiging, overeenkomstig de communautaire wetgeving en de nationale wetgeving van die lidstaat inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg, gemachtigd zijn internationaal vervoer van goederen over de weg te verrichten. |
2. De communautaire vergunning wordt afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging, voor een hernieuwbare periodes van ten hoogste tien jaar.
Communautaire vergunningen en gewaarmerkte afschriften die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn afgegeven, blijven geldig tot de datum waarop zij verstrijken.
De Commissie past de geldigheidsduur van de communautaire vergunning aan aan de technische vooruitgang, met name de nationale elektronische registers van wegvervoerondernemingen bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. …/2009. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen en worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
3. De lidstaat van vestiging verstrekt de houder het origineel van de communautaire vergunning, dat door de vervoerder wordt bewaard, alsmede het aantal gewaarmerkte afschriften dat overeenkomt met het aantal voertuigen dat de houder van de communautaire vergunning in volle eigendom of aangehouden bijvoorbeeld uit hoofde van een huurkoop-, huur- of leasingovereenkomst, tot zijn beschikking heeft.
4. De communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften moeten overeenstemmen met het in bijlage II opgenomen model. In deze bijlage zijn eveneens de voorwaarden voor het gebruik van de communautaire vergunning vastgesteld. De vergunning is uitgerust met ten minste twee van de in bijlage I vermelde beveiligingskenmerken.
De Commissie past bijlagen I en II aan aan de technische vooruitgang. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen en worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
5. Op de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften daarvan worden het zegel van de instantie van afgifte, een handtekening en een serienummer aangebracht. De serienummers van de communautaire vergunning en van de gewaarmerkte afschriften worden, als onderdeel van de reeks gegevens met betrekking tot de vervoerder, opgeslagen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen.
6. De communautaire vergunning is op naam van de vervoerder afgegeven. Zij kan niet worden overgedragen. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning bevindt zich aan boord van elk voertuig van de vervoerder en wordt op verzoek van de met de controle belaste personen getoond.
In het geval van een samenstel van voertuigen moet het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift het trekkende voertuig vergezellen. Het geldt voor het samenstel van voertuigen, ook wanneer de aanhanger of oplegger niet op naam van de houder van de vergunning is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer of wanneer zij zijn geregistreerd of toegelaten tot het verkeer in een andere lidstaat.
Artikel 5
Bestuurdersattest
1. Het bestuurdersattest wordt met inachtneming van deze verordening door een lidstaat afgegeven aan elke vervoerder die:
|
a) |
in het bezit is van een communautaire vergunning; en |
|
b) |
in deze lidstaat hetzij wettige wijze een bestuurder in dienst heeft die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (12) is, hetzij op wettige wijze een bestuurder inzet die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van die Richtlijn is en die ter beschikking van die vervoerder is gesteld met inachtneming van de arbeidsvoorwaarden en voorwaarden inzake beroepsopleiding voor bestuurders die in deze lidstaat zijn vastgesteld bij:
|
2. Het bestuurdersattest wordt door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat van vestiging van de vervoerder op verzoek van de houder van de communautaire vergunning afgegeven voor iedere bestuurder die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van Richtlijn 2003/109/EG is en die die vervoerder op wettige wijze in dienst heeft, of voor iedere bestuurder die te zijner beschikking is gesteld en die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van die richtlijn is. Elk bestuurdersattest houdt de officiële bevestiging in dat de daarin genoemde bestuurder in dienst is onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden.
3. Het bestuurdersattest moet overeenstemmen met het in bijlage III opgenomen model. Het is uitgerust met ten minste twee van de in bijlage I vermelde beveiligingskenmerken.
4. De Commissie past bijlage III aan aan de technische vooruitgang. Deze maatregelen beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen en worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
5. Op het bestuurdersattest wordt het zegel van de instantie van afgifte, een handtekening en een serienummer aangebracht. Het serienummer van het bestuurdersattest kan, als onderdeel van de reeks gegevens met betrekking tot de vervoerder die dat attest ter beschikking van de daarin beschreven bestuurder stelt, worden opgeslagen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen.
6. Het bestuurdersattest behoort toe aan de vervoerder, die het ter beschikking stelt van de daarin beschreven bestuurder wanneer deze onder dekking van een aan deze vervoerder afgegeven communautaire vergunning een voertuig bestuurt waarmee vervoer wordt verricht. Een gewaarmerkt afschrift van het door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder afgegeven bestuurdersattest wordt bewaard in de lokalen van de vervoerder. Het bestuurdersattest wordt op verzoek van de met de controle belaste personen getoond.
7. Het bestuurdersattest wordt afgegeven voor een periode die wordt bepaald door de lidstaat die het afgeeft en die maximaal vijf jaar bedraagt. Bestuurdersattesten die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn afgegeven, blijven geldig tot de datum waarop zij verstrijken.
Het bestuurdersattest blijft slechts geldig zolang aan de voorwaarden waaronder het is afgegeven, wordt voldaan. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat indien aan deze voorwaarden niet langer wordt voldaan deze attesten door de vervoerder onmiddellijk worden teruggezonden aan de instanties die deze hebben afgegeven.
Artikel 6
Verificatie van de voorwaarden
1. Bij de indiening van een aanvraag om een communautaire vergunning of van een aanvraag om de verlenging van een communautaire vergunning overeenkomstig artikel 4, lid 2, onderzoeken de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging of de vervoerder voldoet of nog steeds voldoet aan de in artikel 4, lid 1, bedoelde voorwaarden.
2. De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging zien erop toe, door ieder jaar ten minste 20 % van de in deze lidstaat afgegeven geldende bestuurdersattesten regelmatig te controleren, of nog wordt voldaan aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden voor de afgifte van een bestuurdersattest.
Artikel 7
Intrekking en weigering tot afgifte van communautaire vergunningen en bestuurdersattesten
1. Ingeval aan de in artikel 4, lid 1, of artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden niet is voldaan, weigeren de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging bij een met redenen omkleed besluit de afgifte van de communautaire vergunning respectievelijk het bestuurdersattest of de hernieuwing van de communautaire vergunning.
2. De bevoegde instanties trekken de communautaire vergunning respectievelijk het bestuurdersattest in, wanneer de houder:
|
a) |
niet meer voldoet aan de in artikel 4, lid 1; of artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden, of |
|
b) |
onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot een aanvraag van een communautaire vergunning of een bestuurdersattest. |
HOOFDSTUK III
CABOTAGE
Artikel 8
Algemeen beginsel
1. Vervoerders voor rekening van derden die houder zijn van een communautaire vergunning mogen, mits de bestuurder, indien deze onderdaan is van een derde land, houder is van een bestuurdersattest, onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden cabotagevervoer verrichten.
2. Zodra de in het kader van het inkomende internationale vervoer vervoerde goederen zijn geleverd, wordt de in lid 1 bedoelde vervoerders toestemming verleend om, aansluitend op internationaal vervoer vanuit een andere lidstaat of vanuit een derde land naar de lidstaat van ontvangst, met hetzelfde voertuig of, in het geval van een samenstel van voertuigen, het trekkende voertuig van datzelfde voertuig, tot drie cabotageritten uit te voeren. De laatste lossing in het kader van een cabotagerit, alvorens de lidstaat van ontvangst te verlaten, vindt plaats binnen zeven dagen na de laatste lossing die in het kader van het inkomende internationale vervoer in de lidstaat van ontvangst heeft plaatsgevonden.
Binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn mogen de vervoerders een aantal of alle van de in die alinea bedoelde cabotageritten in iedere lidstaat uitvoeren, op voorwaarde dat zij worden beperkt tot één cabotagerit per lidstaat binnen drie dagen na de binnenkomst zonder lading op het grondgebied van die lidstaat.
3. Nationale wegvervoersdiensten die in de lidstaat van ontvangst worden verricht door een niet-ingezeten vervoerder worden slechts in overeenstemming met deze verordening geacht indien deze vervoerder duidelijke bewijzen kan overleggen van het internationale vervoer in de loop waarvan hij in de lidstaat van ontvangst is aangekomen en van elke daaropvolgende cabotagerit die aldaar is uitgevoerd.
De in de eerste alinea vermelde documenten moeten voor elke rit de volgende gegevens bevatten:
|
a) |
naam, adres en handtekening van de opdrachtgever; |
|
b) |
naam, adres en handtekening van de vervoerder; |
|
c) |
naam, adres en handtekening van de geadresseerde en de datum van levering, wanneer de goederen zijn geleverd; |
|
d) |
plaats en datum van overname van de goederen en plaats van levering; |
|
e) |
handelsbenaming van de goederen, verpakkingsmethode en, in het geval van gevaarlijke goederen, de algemeen erkende beschrijving ervan, het aantal verpakkingen en hun bijzondere merktekens en nummers; |
|
f) |
het brutogewicht of de anderszins uitgedrukte hoeveelheid van de goederen; |
|
g) |
de kentekenplaten van de motorvoertuigen en aanhangwagens. |
4. Alle vervoerders die in de lidstaat van vestiging, overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat gemachtigd zijn het in artikel 1, lid 5), onder a), b) en c), genoemde goederenvervoer over de weg voor rekening van derden te verrichten, worden onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden toegelaten tot het verrichten van, naar gelang van het geval, soortgelijk cabotagevervoer of cabotagevervoer met voertuigen van dezelfde categorie.
5. Voor de toelating tot het verrichten van cabotagevervoer in het kader van het vervoer bedoeld in artikel 1, lid 5, onder d) en e), gelden geen beperkingen.
Artikel 9
Regels die van toepassing zijn op cabotagevervoer
1. Tenzij in de communautaire wetgeving anders is bepaald, gelden voor het verrichten van cabotagevervoer de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de lidstaat van ontvangst met betrekking tot het volgende:
|
a) |
de contractuele voorwaarden van het vervoer; |
|
b) |
de afmetingen en gewichten van voertuigen; |
|
c) |
de voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën goederen, met name gevaarlijke goederen, bederfelijke levensmiddelen en levende dieren; |
|
d) |
de rij- en rusttijden; |
|
e) |
de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) op vervoersdiensten. |
De in de eerste alinea, onder b), genoemde afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de lidstaat van vestiging van de vervoerder gelden, doch zij mogen in geen geval groter zijn dan de door de lidstaat van ontvangst voor nationaal vervoer vastgestelde grenswaarden of de technische kenmerken die zijn genoemd in de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (13) vermelde bewijzen.
2. De in lid 1 bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften moeten op niet-ingezeten vervoerders worden toegepast onder dezelfde voorwaarden als die welke aan de in de lidstaat van ontvangst gevestigde vervoerders worden opgelegd, zodat discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging wordt uitgesloten.
Artikel 10
Vrijwaringsprocedure
1. In geval van ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt in een bepaalde geografische zone, veroorzaakt door de cabotageactiviteit of hierdoor verergerd, kunnen de lidstaten de kwestie bij de Commissie aanhangig maken zodat vrijwaringsmaatregelen kunnen worden genomen. De lidstaten verstrekken de Commissie daartoe de nodige gegevens en delen haar mee welke maatregelen zij overwegen ten aanzien van de op hun grondgebied gevestigde vervoerders.
2. In lid 1 wordt verstaan onder:
|
— |
„ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt in een bepaalde geografische zone”: het aan de dag treden van specifieke problemen op deze markt die kunnen leiden tot een ernstig en mogelijk langdurig overaanbod dat een ernstige bedreiging vormt voor het financiële evenwicht en het voortbestaan van een aanzienlijk aantal vervoerders; |
|
— |
„geografische zone”: een zone die een deel of het geheel van het grondgebied van een lidstaat omvat of zich uitstrekt tot een deel of het geheel van het grondgebied van andere lidstaten. |
3. De Commissie onderzoekt de situatie en beslist, op basis van met name de relevante gegevens, en na raadpleging van het in artikel 15, lid 1, bedoelde comité, binnen een maand na ontvangst van het verzoek van de lidstaat of het al dan niet noodzakelijk is vrijwaringsmaatregelen te treffen, en in bevestigend geval stelt zij die maatregelen vast.
Deze maatregelen kunnen behelzen dat de betrokken zone tijdelijk van het toepassingsgebied van deze verordening wordt uitgesloten.
De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen blijven van kracht gedurende een periode van niet meer dan zes maanden, welke eenmaal met ten hoogste dezelfde geldigheidsduur kan worden verlengd.
De Commissie stelt de lidstaten en de Raad onverwijld in kennis van elk krachtens dit lid genomen besluit.
4. Indien de Commissie besluit vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van een of meer lidstaten te treffen, dienen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten maatregelen van gelijke strekking te treffen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoerders en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Laatstgenoemde maatregelen gaan uiterlijk in op de datum waarop de door de Commissie aangenomen vrijwaringsmaatregelen van toepassing worden.
5. Elke lidstaat kan een door de commissie overeenkomstig lid 3 genomen besluit binnen 30 dagen na de kennisgeving ervan aan de Raad voorleggen. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum waarop de zaak bij hem aanhangig is gemaakt of, als verscheidene lidstaten dat gedaan hebben, vanaf de datum van het eerste verzoek.
De maximumperiodes bedoeld in lid 3, derde alinea, zijn van toepassing op het besluit van de Raad. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dienen maatregelen van gelijke strekking te nemen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoerders, en stellen de Commissie daarvan in kennis. Indien de Raad binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn geen besluit neemt, wordt het besluit van de Commissie definitief.
6. Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 3 genoemde maatregelen verlengd dienen te worden, dient zij daartoe een voorstel in bij de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
HOOFDSTUK IV
WEDERZIJDSE BIJSTAND EN SANCTIES
Artikel 11
Wederzijdse bijstand
De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de toepassing van en het toezicht op deze verordening. Zij wisselen gegevens uit via de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. …/2009 opgerichte nationale contactpunten.
Artikel 12
Sancties van de lidstaat van vestiging
1. Wanneer in een lidstaat een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg wordt gepleegd of geconstateerd, nemen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder die de inbreuk heeft gepleegd passende maatregelen om hieraan gevolg te geven, hetgeen onder meer kan leiden tot het opleggen van de volgende bestuursrechtelijke sancties:
|
a) |
de tijdelijke of definitieve intrekking van enkele of alle gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning; |
|
b) |
de tijdelijke of definitieve intrekking van de communautaire vergunning. |
Deze sancties kunnen worden bepaald nadat het definitieve besluit ter zake is genomen. Bij de vaststelling van deze sancties wordt rekening gehouden met de ernst van de inbreuk die de houder van de communautaire vergunning heeft gepleegd en met het totale aantal gewaarmerkte afschriften van de vergunning waarover hij voor internationaal vervoer beschikt.
2. Wanneer ernstige inbreuken betreffende enigerlei misbruik van bestuurdersattesten worden geconstateerd, nemen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder die dergelijke inbreuken heeft gepleegd passende sancties, en kunnen zij bijvoorbeeld:
|
a) |
de afgifte van bestuurdersattesten opschorten; |
|
b) |
bestuurdersattesten intrekken; |
|
c) |
de afgifte van bestuurdersattesten aan bijkomende voorwaarden onderwerpen, teneinde iedere vorm van misbruik te voorkomen; |
|
d) |
enkele of alle gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning tijdelijk of definitief intrekken; |
|
e) |
de communautaire vergunning tijdelijk of definitief intrekken. |
Deze sancties kunnen worden bepaald nadat het definitieve besluit ter zake is genomen. Bij de vaststelling van deze sancties wordt rekening gehouden met de ernst van de door de houder van een communautaire vergunning gepleegde inbreuk.
3. De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging delen de bevoegde instanties van de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk is geconstateerd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee maanden na het definitieve besluit ter zake mee of en welke van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde sancties zijn opgelegd.
Indien dergelijke sancties niet worden opgelegd, vermeldt de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging de redenen daarvoor.
4. De bevoegde instanties vergewissen zich ervan dat de ten aanzien van de vervoerder getroffen sancties in hun geheel genomen in verhouding staan tot de inbreuk(en) die tot de sancties heeft (hebben) geleid, rekening houdend met een eventuele sanctie die voor dezelfde inbreuk is opgelegd in de lidstaat waar de inbreuken werd geconstateerd.
5. Tevens kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder de vervoerder krachtens het nationale recht voor een bevoegde nationale rechterlijke instantie dagvaarden. Zij stellen de bevoegde instantie van de lidstaat van ontvangst in kennis van de hiertoe genomen besluiten.
6. De lidstaten waarborgen dat vervoerders beroep kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun krachtens dit artikel worden opgelegd.
Artikel 13
Sancties van de lidstaat van ontvangst
1. Wanneer de bevoegde instanties van een lidstaat kennis nemen van een ernstige inbreuk op deze verordening of op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg die aan een niet-ingezeten vervoerder toe te schrijven is, geeft de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk is vastgesteld, zo snel mogelijk en uiterlijk twee maanden na het definitieve besluit ter zake de volgende informatie door aan de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder:
|
a) |
een beschrijving van de inbreuk en de datum en het tijdstip waarop deze werd gepleegd; |
|
b) |
de categorie, het type en de ernst van de inbreuk; en |
|
c) |
de opgelegde sancties en de uitgevoerde sancties. |
De bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verzoeken overeenkomstig artikel 12 bestuursrechtelijke sancties op te leggen.
2. Onverminderd eventuele strafvervolging zijn de bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst gemachtigd sancties te treffen tegen de niet-ingezeten vervoerder die op hun grondgebied bij het verrichten van cabotagevervoer inbreuken op deze verordening of de nationale of communautaire voorschriften inzake vervoer over de weg heeft gepleegd. Zij treffen deze sancties op niet-discriminerende basis. Deze sancties kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van een ernstige inbreuk, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotagevervoer op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd.
3. De lidstaten waarborgen dat vervoerders beroep kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun krachtens dit artikel worden opgelegd.
Artikel 14
Opneming in het nationale elektronische register
De lidstaten zien erop toe dat ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg, die worden gepleegd door op hun grondgebied gevestigde vervoerders en hebben geleid tot het opleggen van een sanctie door een lidstaat, alsook elke tijdelijke of definitieve intrekking van de communautaire vergunning of het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, worden opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen. De aantekeningen in het register die betrekking hebben op de tijdelijke of definitieve intrekking van een communautaire vergunning, blijven in de gegevensbank aanwezig gedurende twee jaar vanaf de datum van verstrijken van de intrekkingsperiode in geval van een tijdelijke intrekking, of vanaf de datum van intrekking in geval van een definitieve intrekking.
HOOFDSTUK V
UITVOERING
Artikel 15
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 opgerichte comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 16
Sancties
De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk … (14) van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarop zo spoedig mogelijk mee.
De lidstaten zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerder genomen worden.
Artikel 17
Rapportage
1. Om de twee jaar delen de lidstaten de Commissie mee hoeveel vervoerders op 31 december van het voorafgaande jaar houder waren van een communautaire vergunning en hoeveel gewaarmerkte afschriften, die overeenkomen met de op die datum in het verkeer gebrachte voertuigen, zijn afgegeven.
2. De lidstaten delen de Commissie ook mee hoeveel bestuurdersattesten in het voorafgaande kalenderjaar zijn afgegeven en hoeveel bestuurdersattesten op 31 december van datzelfde jaar in omloop waren.
3. De Commissie stelt uiterlijk eind 2013 een verslag op over de stand van de communautaire markt voor vervoer over de weg. In dit verslag is een analyse van de marktsituatie, inclusief een evaluatie van de doeltreffendheid van de controles, alsmede van de ontwikkeling van de in het beroep geldende arbeidsvoorwaarden opgenomen en wordt nagegaan of de harmonisering van de voorschriften op het gebied van onder meer handhaving en heffingen voor het gebruik van de wegeninfrastructuur, alsmede sociale wetgeving en veiligheid zodanig is gevorderd dat de verdere openstelling van de markten voor binnenlands wegvervoer, met inbegrip van cabotage, in overweging kan worden genomen.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 18
Intrekkingen
Verordeningen (EEG) nr. 881/92 en (EEG) nr. 3118/93 en Richtlijn 2006/94/EG worden ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen en de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf … (14).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
…
Voor de Raad
De voorzitter
…
(1) PB C 204 van 9.8.2008, blz. 31.
(2) Advies van het Europees Parlement van 21 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009, en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van …
(3) PB L 95 van 9.4.1992, blz. 1.
(4) PB L 279 van 12.11.1993, blz. 1.
(5) PB L 374 van 27.12.2006, blz. 5.
(6) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(7) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(8) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
(9) PB L …
(10) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(11) PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82.
(12) PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.
(13) PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59.
(14) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in te vullen.
BIJLAGE I
VEILIGHEIDSKENMERKEN VAN DE COMMUNAUTAIRE VERGUNNING EN VAN HET BESTUURDERSATTEST
De communautaire vergunning en het bestuurdersattest moet worden uitgerust met ten minste twee van de volgende beveiligingskenmerken:
|
— |
een hologram; |
|
— |
speciale in het papier verwerkte vezels die zichtbaar worden onder UV-licht; |
|
— |
ten minste één regel met microprint (die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet met een fotokopieertoestel kan worden gereproduceerd); |
|
— |
voelbare karakters, symbolen of patronen; |
|
— |
een dubbele nummering: serienummer van de communautaire vergunning, van het gewaarmerkt afschrift daarvan of van het bestuurdersattest alsmede telkens het afgiftenummer; |
|
— |
een beveiligingsondergrond met fijne guillochepatronen en irisdruk. |
BIJLAGE II
BIJLAGE III
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
|
Verordening (EEG) nr. 881/92 |
Verordening (EEG) nr. 3118/93 |
Richtlijn 2006/94/EG |
Deze verordening |
|
Artikel 1, lid 1 |
|
|
Artikel 1, lid 1 |
|
Artikel 1, lid 2 |
|
|
Artikel 1, lid 2 |
|
Artikel 1, lid 3 |
|
|
Artikel 1, lid 3 |
|
Bijlage II |
|
Artikel 1, leden 1 en 2, Bijlage I; Artikel 2 |
Artikel 1, lid 5 |
|
|
|
Artikel 2 |
Artikel 1, lid 6 |
|
Artikel 2 |
|
|
Artikel 2 |
|
Artikel 3, lid 1 |
|
|
Artikel 3 |
|
Artikel 3, lid 2 |
|
|
Artikel 4, lid 1 |
|
Artikel 3, lid 3 |
|
|
Artikel 5, lid 1 |
|
Artikel 4 |
|
|
|
|
Artikel 5, lid 1 |
|
|
Artikel 4, lid 2 |
|
Artikel 5, lid 2 |
|
|
Artikel 4, lid 3 |
|
Artikel 5, lid 3 |
|
|
Artikel 4, lid 4 |
|
|
|
|
Artikel 4, lid 5 |
|
Artikel 5, lid 4, Bijlage I |
|
|
Artikel 4, lid 6 |
|
Artikel 5, lid 5 |
|
|
Artikel 4, lid 2 |
|
Artikel 6, lid 1 |
|
|
Artikel 5, lid 2 |
|
Artikel 6, lid 2 |
|
|
Artikel 5, lid 2 |
|
Artikel 6, lid 3 |
|
|
Artikel 5, lid 3 |
|
Artikel 6, lid 4 |
|
|
Artikel 5, lid 6 |
|
Artikel 6, lid 5 |
|
|
Artikel 5, lid 7 |
|
Artikel 7 |
|
|
Artikel 6 |
|
Artikel 8, lid 1 |
|
|
Artikel 7, lid 1 |
|
Artikel 8, lid 2 |
|
|
Artikel 7, lid 2 |
|
Artikel 8, lid 3 |
|
|
Artikel 12, lid 1 |
|
Artikel 8, lid 4 |
|
|
Artikel 12, lid 2 |
|
Artikel 9, leden 1 en 2 |
|
|
Artikel 12, lid 6 |
|
|
Artikel 1, lid 1 |
|
Artikel 8, lid 1 |
|
|
Artikel 1, lid 2 |
|
Artikel 8, lid 4 |
|
|
Artikel 1, leden 3 en 4 |
|
Artikel 8, lid 5 |
|
|
Artikel 2 |
|
— |
|
|
Artikel 3 |
|
— |
|
|
Artikel 4 |
|
— |
|
|
Artikel 5 |
|
— |
|
|
Artikel 6, lid 1 |
|
Artikel 9, lid 1 |
|
|
Artikel 6, lid 2 |
|
— |
|
|
Artikel 6, lid 3 |
|
Artikel 9, lid 2 |
|
|
Artikel 6, lid 4 |
|
— |
|
|
Artikel 7 |
|
Artikel 10 |
|
Artikel 10 |
|
|
Artikel 17, lid 1 |
|
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 8, lid 1 |
|
Artikel 11 |
|
Artikel 11, lid 2 |
|
|
Artikel 13, lid 1 |
|
Artikel 11, lid 3 |
|
|
Artikel 12, lid 4 |
|
Artikel 11 bis |
|
|
|
|
|
Artikel 8, leden 2 en 3 |
|
Artikel 13, lid 2 |
|
|
Artikel 8, lid 4, punten 1 en 3 |
|
|
|
|
Artikel 8, lid 4, punt 2 |
|
Artikel 12, lid 4 |
|
|
Artikel 8, lid 4, punten 4 en 5 |
|
Artikel 12, lid 5 |
|
|
Artikel 9 |
|
Artikel 13, lid 3 |
|
Artikel 12 |
|
|
Artikel 18 |
|
Artikel 13 |
|
|
|
|
Artikel 14 |
Artikel 10 |
|
|
|
|
Artikel 11 |
|
|
|
Artikel 15 |
Artikel 12 |
Artikel 4 |
Artikel 19 |
|
|
|
Artikel 3 |
|
|
|
|
Artikel 5 |
|
|
|
|
Bijlage II, III |
|
|
Bijlage I |
|
|
Bijlage II |
|
Bijlage III |
|
|
Bijlage III |
|
|
Bijlage I |
|
|
|
|
Bijlage II |
|
|
|
|
Bijlage III |
|
|
|
|
Bijlage IV |
|
|
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
De Commissie heeft het voorstel voor een verordening voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking) op 25 mei 2007 ingediend, als een van de drie voorstellen van het zogenoemde „Wegvervoerpakket” (1).
Het Europees Parlement heeft op 21 mei 2008 advies in eerste lezing uitgebracht.
De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag op 9 januari 2009 vastgesteld.
De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het Comité van de Regio's heeft besloten geen advies uit te brengen over de drie voorstellen.
II. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
1. Algemeen
Ingevolge de „Conclusies over de bijdrage van de vervoerssector aan de strategie van Lissabon” van de Europese Raad in het voorjaar van 2007 heeft de Commissie besloten voorstellen in te dienen om het bestaande wetgevingskader inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg en tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten opnieuw te bezien, onder andere om de administratieve lasten passend en evenredig te houden. De drie voorstellen samen zijn bedoeld om de bepalingen voor wegvervoerondernemers en toegang tot de wegvervoermarkten te moderniseren, te vervangen en te bundelen.
Het door de Commissie ingediende voorstel voor een verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg heeft een eerlijkere mededinging tot doel, door de regels meer vergelijkbaar, samenhangend en afdwingbaar te maken. Het stimuleert ook een betere belading van voertuigen bij internationaal vervoer, teneinde de milieueffecten van het vervoer te verminderen.
Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad legt regels vast betreffende de toegang tot de markt voor internationaal vrachtvervoer. Het houdt een consolidering, samenvoeging en substantiële wijziging in van de huidige communautaire wetgeving, aan de hand van een eenvoudige, duidelijke en afdwingbare definitie van cabotage. Ook bevat het een vereenvoudiging van het gestandaardiseerd model voor de communautaire vergunning, de gewaarmerkte afschriften en het bestuurdersattest. Het legt met name regels vast voor de geldigheidsperiode van de communautaire vergunning en voor de controle op de naleving, en bevat een lijst met veiligheidskenmerken om manipulatie en vervalsing tegen te gaan. Voorts bevat het gemeenschappelijk standpunt een verbetering van de huidige wettelijke bepalingen over de uitwisseling van informatie en wederzijdse bijstand tussen de lidstaten, en over sancties — door de lidstaat van vestiging en de lidstaat van ontvangst — bij inbreuken. Het bevat ook een verplichting voor de lidstaten om alle ernstige inbreuken die door hun eigen vervoerders zijn gepleegd en die hebben geleid tot het opleggen van een sanctie, in hun nationale register van wegvervoerondernemingen op te nemen. Het gemeenschappelijk standpunt legt ook de verplichting voor de Commissie vast om eind 2013 een verslag te publiceren waarin wordt beoordeeld of de voortgang in de harmonisatie van bepaalde regels (i.e. handhaving en heffingen voor gebruik van de wegeninfrastructuur) een verdere openstelling van de nationale vervoersmarkten, ook voor cabotage, mogelijk maakt.
2. Kernpunten van het beleid
i) Communautaire vergunning en bestuurdersattest
Het Commissievoorstel voorziet in de afgifte van een communautaire vergunning voor een hernieuwbare periode van vijf jaar. Bovendien bevat het een verplichting voor de lidstaten om de serienummers van de vergunningen en gewaarmerkte afschriften op te nemen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen, dat bij de verordening inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer is ingesteld.
De Raad pleit in zijn gemeenschappelijk standpunt voor een soepelere aanpak en een langere geldigheidsperiode van de communautaire vergunning, aangezien in het bovengenoemde register onmiddellijk kan worden gecontroleerd wat de huidige status van de vervoeronderneming is. In het gemeenschappelijk standpunt wordt daarom de geldigheid van de hernieuwbare communautaire vergunning verlengd tot „maximaal tien jaar”. Ook wordt de regelgevingsprocedure met toetsing (comitéprocedure) geïntroduceerd, met het oog op toekomstige aanpassingen van de geldigheid van de communautaire vergunning, en worden de bepalingen betreffende de controle van de voorwaarden voor de afgifte en hernieuwing van de vergunning dienovereenkomstig gewijzigd.
Wat de afgifte van een bestuurdersattest betreft, heeft de Raad beslist om in zijn gemeenschappelijk standpunt te refereren aan Richtlijn 2003/109/EG, betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (artikel 5, lid 1, onder b) en artikel 5, lid 2). Wat het opnemen van het serienummer van het bestuurdersattest in het nationaal elektronische register betreft, wijkt het gemeenschappelijk standpunt af van het Commissievoorstel, omdat deze bepaling facultatief wordt gemaakt (artikel 5, lid 5).
Teneinde de vervalsing van bovengenoemde documenten tegen te gaan, heeft de Raad besloten om de bijlagen I en II te wijzigen door een reeks veiligheidskenmerken toe te voegen, waarvan er minstens twee in de documenten moeten worden gebruikt. Het Europees Parlement heeft beslist de Commissie te volgen en heeft op dit punt geen amendementen aangenomen.
ii) Cabotage
Om de tijdelijke aard van cabotage te verduidelijken, introduceert het oorspronkelijke Commissievoorstel een nieuwe definitie van dit concept, waarbij het aantal cabotageritten tot maximaal drie wordt beperkt binnen een tijdspanne van zeven dagen aansluitend op een internationaal goederenvervoer. Deze beperkingen zijn bedoeld om de handhaving te bevorderen, aangezien de relevante informatie beschikbaar is in de CMR-vrachtbrieven die in alle internationaal vervoer worden gebruikt. Voor de volledigheid bevat het desbetreffende artikel van het Commissievoorstel ook informatie over de documenten die beschikbaar moeten zijn in het voertuig.
De Raad volgt het Commissievoorstel in zijn gemeenschappelijk standpunt, maar last wel een extra bepaling in om lege verplaatsingen op communautaire wegen te vermijden, door vervoerders toe te staan om cabotageritten in de lidstaten van doortocht uit te voeren. Deze ritten zijn beperkt tot één per lidstaat van doortocht en moeten binnen drie dagen na de binnenkomst zonder lading op het grondgebied van die lidstaat plaatsvinden. Het totaal aantal toegestane ritten blijft echter beperkt tot drie binnen zeven dagen. Deze ruimere regeling biedt vervoerders uit de Gemeenschap meer flexibiliteit binnen het bij het oorspronkelijke Commissievoorstel vastgestelde kader, beperkt het aantal ongecontroleerde cabotageritten en draagt bij tot de bescherming van het milieu door het aantal lege verplaatsingen van voertuigen te verminderen.
Het gemeenschappelijk standpunt introduceert ook opnieuw enkele vrijwaringsmaatregelen die momenteel van kracht zijn en op grond waarvan de lidstaten, na goedkeuring door de Commissie, beschermende maatregelen kunnen invoeren in geval van ernstige verstoring van de nationale vervoersmarkt in een geografisch gebied die wordt veroorzaakt of verergerd door cabotage.
De Raad heeft ook beslist om in zijn gemeenschappelijk standpunt de verplichting voor de Commissie vast te leggen om in de toekomst verslag uit te brengen over de toestand van de communautaire wegvervoermarkt, en te beoordelen of de voortgang in de harmonisatie van bepaalde regels (i.e. handhaving en heffingen voor gebruik van de wegeninfrastructuur) een verdere openstelling van de nationale vervoersmarkten, ook voor cabotage, mogelijk maakt. Dit verslag moet ook een analyse van de marktsituatie en de ontwikkeling van de in het beroep geldende arbeidsvoorwaarden bevatten. De Commissie moet dit verslag eind 2013 indienen.
Het Europees Parlement heeft ook het Commissievoorstel aanvaard om aansluitend drie cabotageritten uit te voeren binnen een tijdspanne van zeven dagen. Het heeft echter ook een aanvullende bepaling aangenomen, die cabotagevervoer mogelijk maakt in lidstaten waar het voertuig op zijn terugweg doorheen moet, op voorwaarde dat de kortste weg terug door deze lidstaat loopt en de tijdslimiet van zeven dagen wordt gerespecteerd. Bovendien heeft het Europees Parlement ook beslist opnieuw veiligheidsmaatregelen op te nemen ingeval zich een ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt voordoet, die wordt veroorzaakt of verergerd door een cabotageactiviteit.
Voorts heeft het Europees Parlement bepalingen aangenomen krachtens welke lidstaten bilaterale overeenkomsten kunnen sluiten met minder restricties voor cabotage, die cabotage toestaan na gedeeltelijke lossing, en vraagt het de invoering van een uniform en geharmoniseerd model van een vrachtbrief dat in de hele Europese Unie geldig is voor alle vervoer, met inbegrip van cabotagevervoer.
In tegenstelling tot de Raad en de Commissie, heeft het Europees Parlement wel gestemd voor de volledige liberalisering van de cabotageactiviteiten met ingang van 1 januari 2014.
iii) Samenwerking tussen de lidstaten
Ingevolge het Commissievoorstel, en teneinde de informatie-uitwisseling tussen de nationale instanties te bevorderen en te versterken, heeft de Raad beslist om een bepaling in zijn gemeenschappelijk standpunt in te lassen, die de lidstaten verplicht informatie uit te wisselen via de nationale contactpunten. De Raad heeft ook het voorstel van de Commissie gevolgd betreffende de verplichting voor de lidstaten om alle ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer op de weg die tot een sanctie hebben geleid, in hun nationale register van wegvervoerondernemingen op te nemen. Bovendien heeft de Raad beslist dat in de nationale registers tijdelijke of permanente intrekkingen van de communautaire vergunning of van de gewaarmerkte afschriften moeten worden opgenomen. Deze aantekeningen blijven gedurende twee jaar in de gegevensbank aanwezig.
Ook de ontwerp-verordening inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer bevat bepalingen over de oprichting van nationale contactpunten en nationale registers.
Het Europees Parlement heeft beslist het Commissievoorstel te volgen en heeft op dit punt geen amendementen aangenomen.
iv) Sancties tegen inbreuken
Om de huidige monitoring- en controlesystemen van de lidstaten homogeen te maken, stelt de Commissie voor de bevoegdheden en de middelen te versterken van de nationale instanties die de communautaire vergunning kunnen verlenen en weer intrekken. Het voorstel bevat daarom de verplichting voor de bevoegde instantie in de lidstaat van vestiging van de wegvervoerder om een waarschuwing te geven wanneer een vervoerder een ernstige inbreuk begaat of herhaaldelijk kleinere inbreuken maakt op de wegvervoerswetgeving. Deze verplichting geldt ook indien de vervoerder een dergelijke inbreuk in een andere lidstaat heeft begaan. Een andere bepaling verduidelijkt de sancties die de lidstaten kunnen opleggen aan vervoerders die op hun grondgebied zijn gevestigd, namelijk de tijdelijke of gedeeltelijke intrekking van de communautaire vergunning of van de gewaarmerkte afschriften daarvan of van bestuurdersattesten. Een lidstaat kan bij wijze van sanctie ook de manager van de vervoersonderneming tijdelijk of definitief schorsen.
Het door de Raad overeengekomen gemeenschappelijk standpunt volgt voor een groot deel de Commissiebenadering van ernstige inbreuken. De Raad heeft evenwel gestemd tegen het geven van een waarschuwing en is overeengekomen dat de lidstaten hun optreden zelf kunnen kiezen. Bovendien heeft de Raad besloten de lidstaten zelf te laten bepalen hoe zij herhaalde kleinere inbreuken sanctioneren. Het gemeenschappelijk standpunt introduceert ook de verplichting voor de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging van de onderneming om aan de bevoegde instantie van de lidstaat waar de inbreuk is vastgesteld mee te delen of en welke sancties zijn opgelegd. Deze informatie moet binnen twee maanden na het definitieve besluit ter zake worden verstrekt.
In haar oorspronkelijke voorstel introduceert de Commissie ook een nieuwe procedure die door de lidstaten moet worden gevolgd bij de vaststelling van een ernstige inbreuk in een lidstaat door een niet-ingezeten vervoerder. Deze lidstaat heeft één maand om de informatie (in een minimumstandaardmodel) mee te delen en kan de lidstaat van vestiging vragen administratieve sancties op te leggen. De lidstaat van vestiging van de betrokken vervoerder heeft drie maanden de tijd om de andere lidstaat in kennis te stellen van de follow-up.
De Raad neemt deze bepaling over in haar gemeenschappelijk standpunt, maar verkort de termijn voor de informatieverstrekking tot twee maanden. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad bevat geen enkele verplichting voor de lidstaat van vestiging van de vervoerder om over de follow-up verslag uit te brengen.
Het Europees Parlement heeft ook beslist de bepalingen inzake herhaalde kleine inbreuken niet op te nemen. Voorts heeft het voor de oplegging van boetes als mogelijke sanctie gestemd.
3. Andere door het Europees Parlement aangenomen amendementen
De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt, volledig of qua uitgangspunt, de amendementen opgenomen betreffende de gewijzigde definitie van de uitzondering voor postvervoer, en de beperking van de gegevens in de bewijzen die voor internationaal vervoer in verband met cabotageritten moeten worden voorgelegd.
Volgende amendementen zijn niet in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen:
|
— |
een overweging inzake Richtlijn 92/106/EEG over gecombineerd vervoer; |
|
— |
een toevoeging aan de definitie van cabotage; |
|
— |
1 januari 2009 als vastgestelde datum van toepassing van deze verordening; |
|
— |
de verwijzing naar de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers in de regels voor cabotage; |
|
— |
de mogelijkheid voor lidstaten om derdelandenvervoer te regelen. |
III. CONCLUSIE
Bij het opstellen van het gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, merkt de Raad op dat een groot aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in het gemeenschappelijk standpunt is opgenomen.
Wat het belangrijkste geschilpunt betreft — de vaststelling van een datum voor de liberalisering van de cabotagemarkt — is de Raad van mening dat hij een evenwichtig en gepast antwoord aandraagt.
(1) De overige twee wetgevingsvoorstellen betreffen:
|
— |
een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (10114/1/07 TRANS 194 CODEC 602 + REV 1 (en, fr, de)); en |
|
— |
een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten (herschikking) (10102/2/07 TRANS 191 CODEC 601 + REV 2 (en, fr, de)). |