ISSN 1725-2474 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
52e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie |
|
2009/C 019/01 |
||
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2009/C 019/02 |
||
2009/C 019/03 |
||
2009/C 019/04 |
||
2009/C 019/05 |
||
2009/C 019/06 |
||
2009/C 019/07 |
||
2009/C 019/08 |
||
2009/C 019/09 |
||
2009/C 019/10 |
||
2009/C 019/11 |
||
2009/C 019/12 |
||
2009/C 019/13 |
||
2009/C 019/14 |
||
2009/C 019/15 |
||
2009/C 019/16 |
||
2009/C 019/17 |
||
2009/C 019/18 |
||
2009/C 019/19 |
||
2009/C 019/20 |
||
2009/C 019/21 |
||
2009/C 019/22 |
||
2009/C 019/23 |
||
2009/C 019/24 |
||
2009/C 019/25 |
||
2009/C 019/26 |
||
2009/C 019/27 |
||
2009/C 019/28 |
||
2009/C 019/29 |
||
2009/C 019/30 |
||
2009/C 019/31 |
||
2009/C 019/32 |
||
2009/C 019/33 |
||
2009/C 019/34 |
||
2009/C 019/35 |
||
2009/C 019/36 |
||
2009/C 019/37 |
||
2009/C 019/38 |
||
2009/C 019/39 |
||
2009/C 019/40 |
||
|
Gerecht van eerste aanleg |
|
2009/C 019/41 |
||
2009/C 019/42 |
||
2009/C 019/43 |
||
2009/C 019/44 |
||
2009/C 019/45 |
||
2009/C 019/46 |
||
2009/C 019/47 |
||
2009/C 019/48 |
||
2009/C 019/49 |
||
2009/C 019/50 |
||
2009/C 019/51 |
||
2009/C 019/52 |
||
2009/C 019/53 |
||
2009/C 019/54 |
||
2009/C 019/55 |
||
2009/C 019/56 |
||
2009/C 019/57 |
Zaak T-461/08: Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — Evropaïki Dynamiki/EIB |
|
2009/C 019/58 |
||
2009/C 019/59 |
||
2009/C 019/60 |
Zaak T-487/08: Beroep ingesteld op 17 november 2008 — Kureha/BHIM — Sanofi-Aventis (KREMEZIN) |
|
2009/C 019/61 |
||
2009/C 019/62 |
||
2009/C 019/63 |
||
2009/C 019/64 |
||
2009/C 019/65 |
||
2009/C 019/66 |
Zaak T-510/08: Beroep ingesteld op 20 november 2008 — Toqueville/BHIM — Schiesaro (TOCQUEVILLE 13) |
|
2009/C 019/67 |
||
2009/C 019/68 |
||
2009/C 019/69 |
||
2009/C 019/70 |
||
2009/C 019/71 |
||
|
Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie |
|
2009/C 019/72 |
||
2009/C 019/73 |
||
2009/C 019/74 |
Zaak F-82/08: Beroep ingesteld op 13 oktober 2008 — Clarke, Papathanasiou en Periañez-González/BHIM |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/1 |
(2009/C 19/01)
Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
|
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu |
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek
(Zaak C-84/07) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 92/51/EEG - Erkenning van diploma's - Opleiding in een door de gastlidstaat niet als onderwijsinstelling erkend „practicum vrije studie’ - Opticien)
(2009/C 19/02)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en H. Støvlbæk, gemachtigden)
Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van de artikelen 3, 4, lid 1, sub b, en 12 van richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, blz. 25)
Dictum
1) |
De Helleense Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3, 4, lid 1, sub b, derde alinea, en 12 van richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001,
|
2) |
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Theologos-Grigorios Chatzithanasis/Ypourgos Ygeias kai Koinonikis Allilengyis, OEEK (Organismos Epangelmatikis Ekpaidefsis kai Katartisis)
(Zaak C-151/07) (1)
(Richtlijn 92/51/EEG - Erkenning van diploma's - Studie voltooid in door ontvangende lidstaat niet als onderwijsinstelling erkend „centrum voor vrije studie’ - Opticien)
(2009/C 19/03)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Symvoulio tis Epikrateias
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Theologos-Grigorios Chatzithanasis
Verwerende partij: Ypourgos Ygeias kai Koinonikis Allilengyis, OEEK (Organismos Epangelmatikis Ekpaidefsis kai Katartisis)
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van artikelen 149 EG en 150 EG, alsook van richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, blz. 25) — Niet-erkenning, in de ontvangende lidstaat, van een beroepsopleidingstitel die het recht geeft om het beroep van opticien uit te oefenen in de lidstaat waar hij is afgegeven — Opleiding die voor het grootste deel is genoten aan een instelling die in de ontvangende lidstaat op rechtmatige wijze werkzaam is, maar door de wetgeving van deze staat niet als onderwijsinstelling wordt erkend
Dictum
De artikelen 1, sub a, 3 en 4 van richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001, moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde instanties van een ontvangende lidstaat krachtens artikel 3 van deze richtlijn, behoudens de toepassing van artikel 4 van deze richtlijn, ook dan zijn gehouden een door een bevoegde instantie van een andere lidstaat afgegeven diploma te erkennen, wanneer dit diploma de afsluiting vormt van een opleiding die geheel of ten dele is gevolgd aan een in de ontvangende lidstaat gevestigde instelling die volgens de wetgeving van laatstgenoemde staat niet als onderwijsinstelling wordt erkend.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Stuttgart — Duitsland) — Krystyna Zablocka-Weyhermüller/Land Baden-Württemberg
(Zaak C-221/07) (1)
(Uitkeringen aan nabestaanden van oorlogsslachtoffers - Voorwaarde van verblijf op nationaal grondgebied - Artikel 18, lid 1, EG)
(2009/C 19/04)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Sozialgericht Stuttgart
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Krystyna Zablocka-Weyhermüller
Verwerende partij: Land Baden-Württemberg
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sozialgericht Stuttgart — Verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van nationale bepalingen waarbij de exporteerbaarheid van uitkeringen aan nabestaande echtgenoten van oorlogsslachtoffers (Hinterbliebenenversorgung) wordt beperkt
Dictum
Artikel 18, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan deze de betaling weigert van bepaalde aan nabestaande echtgenoten van oorlogsslachtoffers toegekende uitkeringen, uitsluitend op grond dat zij wonen op het grondgebied van bepaalde, met name genoemde lidstaten.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/3 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-247/07) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/35/EG - Opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu - Inspraak van het publiek - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)
(2009/C 19/05)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en D. Lawunmi, gemachtigden)
Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: V. Jackson, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/4 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden
(Zaak C-249/07) (1)
(Niet-nakoming - Artikelen 28 EG en 30 EG - Richtlijn 92/43/EG - Maatregel van gelijke werking - Voorafgaande vergunning voor uitzaai van tot inheemse soorten behorende maar uit andere lidstaten afkomstige oesters en mosselen - Rechtvaardiging - Bescherming van leven van dieren - Instandhouding van biologische diversiteit en instandhouding van vissoorten in belang van visserij)
(2009/C 19/06)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en S. Noe, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C.M. Wissels en C. ten Dam, gemachtigden)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van de artikelen 28 EG en 30 EG — Stelsel van voorafgaande vergunning voor het uitzaaien in de Nederlandse kustwateren van oesters en mosselen uit andere lidstaten
Dictum
1) |
Door de invoering van een stelsel van voorafgaande vergunning voor de uitzaai in de Nederlandse kustwateren van oesters en mosselen die rechtmatig uit andere lidstaten afkomstig zijn en tot in Nederland inheemse soorten behoren, is het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/4 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 november 2008 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk] — Intel Corporation Inc./CPM United Kingdom Ltd
(Zaak C-252/07) (1)
(Richtlijn 89/104/EEG - Merken - Artikel 4, lid 4, sub a - Bekende merken - Bescherming tegen gebruik van gelijk of overeenstemmend jonger merk - Gebruik waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk)
(2009/C 19/07)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Intel Corporation Inc.
Verwerende partij: CPM United Kingdom Ltd
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal (Civil Division) — Uitlegging van de artikelen 4, lid 4, sub a, en 5, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) — Bekend ouder merk — Criteria ter bepaling van het bestaan van verband als bedoeld in arrest C-408/01, Adidas-Salomon AG en Adidas-Benelux BV
Dictum
1) |
Artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een verband, in de zin van het arrest van 23 oktober 2003, Adidas-Salomon en Adidas Benelux (C-408/01), tussen het bekende oudere merk en het jongere merk globaal dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. |
2) |
De omstandigheid dat het jongere merk het bekende oudere merk in gedachten oproept bij de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, staat gelijk met het bestaan van een verband, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Adidas-Salomon en Adidas Benelux, tussen de conflicterende merken. |
3) |
De omstandigheid dat:
impliceert niet noodzakelijk het bestaan van een verband, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Adidas-Salomon en Adidas-Benelux, tussen de conflicterende merken. |
4) |
Artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een gebruik van het jongere merk waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, globaal dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. |
5) |
De omstandigheid dat:
volstaat niet als bewijs dat door het gebruik van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk in de zin van artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104. |
6) |
Artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat:
|
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Lahti Energia Oy
(Zaak C-317/07) (1)
(Richtlijn 2000/76/EG - Verbranding van afval - Reiniging en verbranding - Ruw gas geproduceerd op basis van afval - Begrip afval - Verbrandingsinstallatie - Meeverbrandingsinstallatie)
(2009/C 19/08)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Lahti Energia Oy
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van artikel 3, punten 1, 4 en 5, van richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PB L 332, blz. 91) — Reiniging en verbranding, in stoomketel, van ruw gas dat in vergassingsinstallatie uit afval is gewonnen — Begrip afval — Begrip verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie
Dictum
1) |
Het begrip „afval” in artikel 3, punt 1, van richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval, heeft geen betrekking op gasvormige stoffen. |
2) |
Het begrip „verbrandingsinstallatie” in artikel 3, punt 4, van richtlijn 2000/76 heeft betrekking op een technische eenheid of inrichting waarin afval thermisch wordt behandeld, mits de met de thermische behandeling gewonnen stoffen vervolgens worden verbrand, en dienaangaande is de aanwezigheid van een verbrandingsstraat geen criterium dat noodzakelijk is voor deze kwalificatie. |
3) |
In omstandigheden als die in het hoofdgeding:
|
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/6 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Wien — Oostenrijk) — Jobra Vermögensverwaltungs-Gesellschaft mbH/Finanzamt Amstetten Melk Scheibbs
(Zaak C-330/07) (1)
(Vrij verrichten van diensten - Vrijheid van vestiging - Belastingwetgeving - Investeringspremie - Nationale regeling waarbij alleen activa die in op nationaal grondgebied gevestigde vaste inrichting worden gebruikt, in aanmerking komen voor belastingvoordeel - Uitsluiting van onder bezwarende titel ter beschikking gestelde activa die hoofdzakelijk in andere lidstaten worden gebruikt - Leasing van voertuigen - Voorkoming van misbruik)
(2009/C 19/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Jobra Vermögensverwaltungs-Gesellschaft mbH
Verwerende partij: Finanzamt Amstetten Melk Scheibbs
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien — Uitlegging van de artikelen 43 EG en 49 EG — Nationale wettelijke regeling waarbij een belastingvoordeel voor de aankoop van nieuwe materiële activa (Investitionszuwachsprämie) alleen wordt toegekend aan ondernemingen die deze activa gebruiken in een op het nationale grondgebied gevestigde vaste inrichting
Dictum
Artikel 49 EG staat in de weg aan een regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, krachtens welke aan ondernemingen die materiële activa aankopen, een investeringspremie wordt geweigerd op de enkele grond dat de activa waarvoor aanspraak op deze premie wordt gemaakt en die onder bezwarende titel ter beschikking zijn gesteld, hoofdzakelijk in andere lidstaten worden gebruikt.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/6 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Glencore Grain Rotterdam BV/Hauptzollamt Hamburg-Jonas
(Zaak C-391/07) (1)
(Verordening (EG) nr. 800/1999 - Restituties bij uitvoer voor landbouwproducten - Artikel 16 - Gedifferentieerde restitutie - Bewijs van vervulling van douaneformaliteiten voor invoer - Overlegging van kopie of fotokopie van vervoersdocument - Verordening (EG) nr. 1501/95 - Toekenning van uitvoerrestituties in graansector - Artikel 13 - Afwijking van artikel 16 van verordening nr. 800/1999)
(2009/C 19/10)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Glencore Grain Rotterdam BV
Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (PB L 147, blz. 7) — Vereenvoudigde procedure: verplichting tot overlegging van een vervoersdocument
Dictum
Artikel 13 van verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1259/97 van de Commissie van 1 juli 1997, moet aldus worden uitgelegd dat de handelaar door de levering van het bewijs dat minstens 1 500 ton graanproducten het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten in een zeewaardig vaartuig, niet wordt ontslagen van de verplichting die is neergelegd in artikel 16, lid 3, van verordening nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, om een kopie of een fotokopie van het vervoersdocument over te leggen.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/7 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Mirja Juuri/Fazer Amica Oy
(Zaak C-396/07) (1)
(Sociale politiek - Richtlijn 2001/23/EG - Behoud van rechten van werknemers - Overgang van ondernemingen - Artikel 4, lid 2 - Aanmerkelijke wijziging van arbeidsvoorwaarden bij overgang - Collectieve arbeidsovereenkomst - Verbreking van arbeidsovereenkomst door werknemer - Verbreking geacht door toedoen van werkgever te hebben plaatsgevonden - Gevolgen - Financiële vergoeding door werkgever)
(2009/C 19/11)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Mirja Juuri
Verwerende partij: Fazer Amica Oy
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein oikeus — Uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16) — Verantwoordelijkheid van de werkgever jegens een werknemer die zelf zijn arbeidsovereenkomst heeft beëindigd wegens aanzienlijk verslechterde arbeidsvoorwaarden ten gevolge van een overgang van onderneming die tot de toepassing van een andere collectieve arbeidsovereenkomst leidde
Dictum
Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, moet aldus worden uitgelegd dat het, in geval van een verbreking van de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking op grond dat aan de toepassingsvoorwaarden van deze bepaling is voldaan en zonder dat de verkrijger daarbij op enigerlei wijze de uit die richtlijn voor hem voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, de lidstaten niet ertoe verplicht, te waarborgen dat de werknemer recht heeft op een financiële vergoeding door deze verkrijger onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor het recht waarop een werknemer zich kan beroepen wanneer zijn werkgever de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking onrechtmatig beëindigt. De nationale rechter moet in het kader van zijn bevoegdheden echter waarborgen dat de verkrijger in een dergelijk geval ten minste de gevolgen draagt die het toepasselijke nationale recht aan de verbreking van de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking door toedoen van de werkgever verbindt, zoals de uitbetaling van het loon en van andere voordelen die krachtens dit nationale recht zijn verbonden aan de opzegtermijn die deze werkgever moet eerbiedigen.
Het staat aan de nationale rechter om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie te beoordelen in het licht van de uitlegging van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/23, volgens welke de handhaving van de arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst welke afloopt op het tijdstip van de overgang van onderneming, na dit tijdstip niet wordt gewaarborgd.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/8 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Metherma GmbH & Co. KG/Hauptzollamt Düsseldorf
(Zaak C-403/07) (1)
(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Posten 8101 en 8102 - Breken en vergruizen van „enkel door sinteren verkregen’ staven wolfraam of molybdeen - Ruw wolfraam en molybdeen, enkel door sinteren verkregen staven daaronder begrepen - Resten en afval)
(2009/C 19/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Metherma GmbH & Co. KG
Verwerende partij: Hauptzollamt Düsseldorf
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1) — Verandering van tariefpost voor „door sinteren verkregen” staven wolfraam of molybdeen, wanneer deze staven worden vergruisd
Dictum
De gecombineerde nomenclatuur welke is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de in 2001 geldende versie, te weten die welke voortvloeit uit verordening (EG) nr. 2388/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000 tot wijziging van bijlage I bij verordening nr. 2658/87, moet aldus worden uitgelegd dat „enkel door sinteren verkregen” staven wolfraam of molybdeen onder postonderverdeling 8101 91 10 respectievelijk postonderverdeling 8102 91 10 vallen. Dergelijke staven, die moeten worden beschouwd als de betrokken metalen in ruwe staat en niet als werken daarvan, kunnen niet door vergruizen of breken worden omgevormd tot resten in de zin van postonderverdeling 8101 91 90 respectievelijk postonderverdeling 8102 91 90 van de genoemde gecombineerde nomenclatuur.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/8 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Société Papillon/Ministère du Budget, des Comptes publics et de la Fonction publique
(Zaak C-418/07) (1)
(Vrijheid van vestiging - Directe belastingen - Vennootschapsbelasting - Belastingheffing op groep - Ingezeten moedervennootschap - Ingezeten kleindochtervennootschappen gehouden via niet-ingezeten dochtervennootschap)
(2009/C 19/13)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d'État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Société Papillon
Verwerende partij: Ministère du Budget, des Comptes publics et de la Fonction publique
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Conseil d'État — Uitlegging van de artikelen 43 en 48 EG — Beperking van vrijheid van vestiging en eventuele rechtvaardiging van belastingstelsel dat onderscheid maakt naargelang de (Franse) kleindochtervennootschap van een (eveneens in Frankrijk gevestigde) moedervennootschap wordt gehouden via een in deze lidstaat gevestigde dochtervennootschap dan wel via een in andere lidstaat gevestigde dochtervennootschap die niet aan Franse vennootschapsbelasting is onderworpen — Rechtvaardiging verband houdend met samenhang van belastingstelsel
Dictum
Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat uit hoofde waarvan een regeling voor belastingheffing naar het groepsinkomen wordt toegepast op een in die lidstaat ingezeten moedervennootschap die eveneens in die lidstaat ingezeten dochter- en kleindochtervennootschappen houdt, terwijl toepassing van die regeling voor een dergelijke moedervennootschap is uitgesloten wanneer haar ingezeten kleindochtervennootschappen via een in een andere lidstaat ingezeten dochtervennootschap worden gehouden.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/9 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek
(Zaak C-41/08) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijnen 86/378/EEG en 96/97/EG - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Onvolledige uitvoering)
(2009/C 19/14)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. van Beek en P. Ondrůšek, gemachtigden)
Verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Verzuim om uitvoering te geven aan richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (PB L 225, blz. 40), en aan richtlijn 96/97/EG van de Raad van 20 december 1996 tot wijziging van richtlijn 86/378/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (PB 1997 L 46, blz. 20)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, en aan richtlijn 96/97/EG van de Raad van 20 december 1996 tot wijziging van richtlijn 86/378, is de Tsjechische Republiek de krachtens deze richtlijnen en artikel 54 van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/9 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-113/08) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/49/EG - Beleggingsondernemingen en kredietinstellingen - Kapitaaltoereikendheid - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)
(2009/C 19/15)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M.-A. Rabanal Suárez en P. Dejmek, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: B. Plaza Cruz, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PB L 177, blz. 201)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking), in het bijzonder de artikelen 17, 22-25, 30, 33, 35, 40, 41, 43, 44 en 50 daarvan alsmede de bijlagen I, II en VII daarbij, is het Koninkrijk Spanje de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/10 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg
(Zaak C-223/08) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/100/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)
(2009/C 19/16)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Huvelin, gemachtigde)
Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de maatregelen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië (PB L 363, blz. 141)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/10 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen — België) — Marc Vandermeir/Belgische Staat — FOD Financiën
(Zaak C-364/08) (1)
(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Vrijheid van vestiging - Artikel 43 EG - Vrij verrichten van diensten - Artikel 49 EG - Motorvoertuigen - Gebruik door in lidstaat wonende persoon van in andere lidstaat ingeschreven voertuig - Heffing van belasting over dit voertuig in eerste lidstaat)
(2009/C 19/17)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marc Vandermeir
Verwerende partij: Belgische Staat — FOD Financiën
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen — Uitlegging van de artikelen 43 EG en/of 49 EG — Nationale regeling van een lidstaat volgens welke een in die staat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van zijn voertuig dat reeds is ingeschreven in een andere lidstaat waar hij zijn beroepsactiviteit als zelfstandige uitoefent — Belemmering van de vrijheid van vestiging en/of het vrij verrichten van diensten
Dictum
De artikelen 43 EG en 49 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van een voertuig waarvoor hij een leasecontract heeft gesloten met een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, wanneer dat voertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Aussenstelle Linz (Oostenrijk) op 3 oktober 2008 — Haribo Lakritzen Hans Riegel BetriebsgmbH/Finanzamt Linz
(Zaak C-436/08)
(2009/C 19/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Unabhängige Finanzsenat, Aussenstelle Linz
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Haribo Lakritzen Hans Riegel BetriebsgmbH
Verwerende partij: Finanzamt Linz
Prejudiciële vragen
1) |
Is het in strijd met het gemeenschapsrecht wanneer een nationale overheid ter vermijding van discriminatie van buitenlandse deelnemingen die volgens de wettekst in tegenstelling tot binnenlandse deelnemingen pas vanaf een deelneming van 25 % (thans 10 %) zijn vrijgesteld van belasting, de verrekeningsmethode toepast, omdat dit resultaat volgens een beslissing van het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof het meest aansluit bij de (hypothetische) wil van de wetgever, terwijl buitenlandse deelnemingen zouden zijn vrijgesteld van belasting wanneer de tot discriminatie leidende deelnemingsdrempel van 25 % (10 %) gewoon niet wordt toegepast? |
2) |
Is het in strijd met het gemeenschapsrecht, wanneer binnenlandse deelnemingen algemeen zijn vrijgesteld, terwijl bij buitenlandse deelnemingen van minder dan 25 % (10 %) de verrekeningsmethode wordt toegepast en het door de aandeelhouders te leveren bewijs van de eerder geheven buitenlandse (vennootschaps)belasting niet of slechts met onevenredige inspanningen kan worden geleverd
|
3) |
Is het in strijd met het gemeenschapsrecht, wanneer voor deelnemingen in derde landen van minder dan 25 % (10 %) die binnen de werkingssfeer van het vrije verkeer van kapitaal vallen de verrekeningsmethode is voorzien, waarbij het bewijs van de eerder in het buitenland betaalde (vennootschaps)belasting door de geringe omvang van de deelneming niet of slechts met onevenredige inspanningen kan worden geleverd, terwijl voor binnenlandse deelnemingen algemeen, dat wil zeggen ongeacht de omvang van de deelneming, de vrijstellingsmethode is voorzien en er dus in elk geval sprake is van een vermijding van de dubbele economische belasting?
|
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Aussenstelle Linz (Oostenrijk) op 3 oktober 2008 — Österreichische Salinen AG/Finanzamt Linz
(Zaak C-437/08)
(2009/C 19/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Unabhängige Finanzsenat, Aussenstelle Linz
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Österreichische Salinen AG
Verwerende partij: Finanzamt Linz
Prejudiciële vragen
1) |
Is het in strijd met het gemeenschapsrecht wanneer een nationale overheid ter vermijding van discriminatie van buitenlandse deelnemingen die volgens de wettekst in tegenstelling tot binnenlandse deelnemingen pas vanaf een deelneming van 25 % (thans 10 %) zijn vrijgesteld van belasting, de verrekeningsmethode toepast, omdat dit resultaat volgens een beslissing van het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof het meest aansluit bij de (hypothetische) wil van de wetgever, en enerzijds met betrekking tot de verrekenbare vennootschapsbelasting, anderzijds met betrekking tot de verrekenbare bronbelasting niet tegelijkertijd een uitstel van verrekening tot de volgende jaren of een krediet in het verliesjaar toestaat? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is het in strijd met het gemeenschapsrecht wanneer bij uit derde landen afkomstige dividenden geen uitstel van verrekening of een krediet wordt toegestaan? |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 27 oktober 2008 — Ümit Bekleyen/Land Berlin
(Zaak C-462/08)
(2009/C 19/20)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberverwaltungsgericht Berlin-Brandenburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ümit Bekleyen
Verwerende partij: Land Berlin
Prejudiciële vraag
Moet artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad betreffende de ontwikkeling van de Associatie, aldus worden uitgelegd dat het recht op toegang tot de arbeidsmarkt en het daarmee samenhangend recht van verblijf na voltooiing van een beroepsopleiding in het gastland, ook ontstaat wanneer het in het gastland geboren kind, nadat het met zijn familie naar de gezamenlijke staat van herkomst is teruggekeerd, als meerderjarige voor het volgen van een beroepsopleiding alleen naar de betrokken lidstaat terugkeert op een tijdstip dat zijn in het verleden in loondienst werkzame ouders met de Turkse nationaliteit de lidstaat reeds tien jaar voordien voorgoed had verlaten?
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) op 31 oktober 2008 — Sociedad General de Autores y Editores de España (SGAE)/Padawan sl, andere partij bij de procedure: Entidad de Gestión de Derechos de los Productores Audiovisuales (EGEDA)
(Zaak C-467/08)
(2009/C 19/21)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Barcelona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sociedad General de Autores y Editores de España (SGAE)
Verwerende partij: Padawan sl
Andere partij bij de procedure: Entidad de Gestión de Derechos de los Productores Audiovisuales (EGEDA)
Prejudiciële vragen
1) |
Gaat het bij het begrip „billijke compensatie” in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG (1) al dan niet om een geharmoniseerd begrip, ongeacht de bevoegdheid van de lidstaten om de heffingsstelsels te kiezen die zij geschikt achten ter waarborging van het recht op een „billijke compensatie” voor houders van intellectuele-eigendomsrechten die door de invoering van de beperking op het reproductierecht voor het kopiëren voor privé-gebruik worden getroffen? |
2) |
Moet ongeacht het stelsel dat door de lidstaten met het oog op de vaststelling van de billijke compensatie wordt toegepast, een passend evenwicht worden gehandhaafd tussen de betrokkenen — enerzijds, de door de beperking voor het kopiëren voor privé-gebruik getroffen houders van intellectuele-eigendomsrechten, aan wie die compensatie is verschuldigd, en, anderzijds, degenen die rechtstreeks of indirect tot betaling daarvan zijn gehouden — en wordt dat evenwicht bepaald door de rechtvaardiging van de billijke compensatie, die erin bestaat de door de beperking voor het kopiëren voor privé-gebruik veroorzaakte schade te matigen? |
3) |
Wanneer een lidstaat kiest voor een stelsel waarbij een belasting of een heffing wordt toegepast op installaties, apparaten en media voor digitale reproductie, moet die belasting (de billijke compensatie voor het kopiëren voor privé-gebruik) in overeenstemming met het doel van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG en de context van die bepaling dan noodzakelijkerwijs verband houden met het vermoedelijke gebruik van die installaties en media voor het maken van reproducties die onder de beperking voor het kopiëren voor privé-gebruik vallen, zodat de toepassing van die belasting gerechtvaardigd is wanneer de installaties, apparaten en media voor digitale reproductie vermoedelijk bestemd zijn voor het kopiëren voor privé-gebruik, maar niet wanneer dat niet het geval is? |
4) |
Is het, bij een stelsel waarin een lidstaat voor het kopiëren voor privé-gebruik een „heffing” toepast, verenigbaar met het begrip „billijke compensatie” dat deze „heffing” zonder onderscheid wordt toegepast op ondernemingen en vrije beroepers die apparaten en dragers voor digitale reproductie duidelijk aanschaffen voor andere doelen dan voor het kopiëren voor privé-gebruik? |
5) |
Is het door de Spaanse Staat ingevoerde stelsel, waarbij de heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik zonder onderscheid wordt toegepast op alle installaties, apparaten en media voor digitale reproductie, in strijd met richtlijn 2001/29/EG, voor zover er onvoldoende samenhang bestaat tussen de billijke compensatie en de beperking van het [reproductie]recht in het kader van het kopiëren voor privé-gebruik die deze compensatie rechtvaardigt, nu die heffing in belangrijke mate toepassing vindt in andere situaties waarin er geen sprake is van een beperking van rechten die de financiële compensatie rechtvaardigt? |
(1) Van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin Käräjäoikeus (Finland) op 4 november 2008 — Sanna Maria Parviainen/Finnair Oyj
(Zaak C-471/08)
(2009/C 19/22)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Helsingin Käräjäoikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sanna Maria Parviainen
Verwerende partij: Finnair Oyj
Prejudiciële vraag
Moet artikel 11, lid 1, van de richtlijn (1) betreffende de bescherming bij zwangerschap aldus worden uitgelegd dat aan een werkneemster aan wie wegens haar zwangerschap een andere, minder betaalde werkzaamheid is toegewezen, volgens de richtlijn een bezoldiging moet worden betaald die even hoog is als de bezoldiging zij vóór die verandering van werkzaamheid gemiddeld ontving, en is het in dit verband van belang welke toelagen de werkneemster naast haar maandelijkse bezoldiging ontving en op grond waarvan die toelagen werden betaald?
(1) Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 november 2008 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 10 september 2008 in zaak T-59/05, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-476/08 P)
(2009/C 19/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, P. Katsimani, Δικηγόροι)
Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
Rekwirante vordert:
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht; |
— |
nietigverklaring van de beschikking van de Commissie (DG Landbouw) waarbij rekwirantes offerte niet in aanmerking is genomen en de opdracht aan een andere inschrijver is gegund; |
— |
verwijzing van de Commissie in de door rekwirante in verband met de procedure in eerste aanleg gemaakte kosten in en buiten rechte, ook ingeval deze hogere voorziening wordt verworpen, alsmede in de kosten van de hogere voorziening indien zij wordt toegewezen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante voert voor haar hogere voorziening tegen het arrest in zaak T-59/05 van het Gerecht de volgende gronden aan:
Het Gerecht heeft de procedurevoorschriften geschonden door niet te oordelen dat er een kennelijke discrepantie bestond tussen de gunningscriteria in hoofdstuk 5.2 van het EvCo Report en de criteria in hoofdstuk 5.4 van dit Report, en door de toepasselijke procedurevoorschriften betreffende de bewijslast verkeerd te interpreteren. Meer in het bijzonder geeft het Gerecht geen onderbouwing voor zijn kwalificatie van een kennelijke discrepantie als „typfout”, en er valt daarvoor ook op geen enkele manier enige onderbouwing af te leiden uit de inhoud van het Evaluation Report zelf.
Voorts wordt in het arrest geen rekening gehouden met de consequenties van de schending door de Commissie van haar zorgvuldigheidsplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur. Aangezien het Gerecht wel heeft verklaard dat de Commissie in strijd heeft gehandeld met het recht, maar de beschikking van de Commissie niet nietig heeft verklaard op deze grond, heeft het Gerecht ontegenzeglijk verzuimd, de relevante bepalingen toe te passen.
Tevens heeft het Gerecht verzuimd, de relevante bepalingen toe te passen met betrekking tot de verplichting van de aanbestedende autoriteit om haar beslissing te motiveren, op grond waarvan het de aanbestedingsbeschikking nietig had moeten verklaren; slechts resultaten en enkele algemene opmerkingen uit het Evaluation Report zijn rekwirante meegedeeld bij de brief van 10 december 2004. In die zin heeft het Gerecht het hem overgelegde bewijs verkeerd beoordeeld, zodat het arrest dient te worden vernietigd.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 6 november 2008 — Buzzi Unicem SpA e.a./Ministero dello Sviluppo Economico e.a.
(Zaak C-478/08)
(2009/C 19/24)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Buzzi Unicem SpA e.a.
Verwerende partijen: Ministero dello Sviluppo Economico e.a.
Prejudiciële vragen
1) |
Kan het in artikel 174, lid 2, EG neergelegde beginsel „de vervuiler betaalt” aldus worden uitgelegd dat verplichtingen inzake spoedbeveiliging, sanering en milieuherstel van een vervuild gebied (en/of de kosten daarvan), zij het ook alleen bij uitzondering, kunnen worden opgelegd aan een subject dat niets van doen heeft met de lozing in het milieu van de stoffen die tot de vervuiling van dat gebied hebben geleid, dan wel, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, staat dat beginsel in de weg aan een nationale wettelijke regeling en/of een administratief besluit waarbij verplichtingen inzake spoedbeveiliging, sanering en milieuherstel van een vervuild gebied (en/of de kosten daarvan) in strijd met het evenredigheidsbeginsel worden opgelegd aan een subject dat stelt niets van doen te hebben met de lozing in het milieu van de stoffen die tot de vervuiling van dat gebied hebben geleid, zonder dat eerst diens aansprakelijkheid aan de hand van een causaal verband is vastgesteld, of louter op grond dat het werkzaam is in, zakelijke rechten bezit met betrekking tot dan wel eigenaar van een bedrijf is in een vervuild gebied? |
2) |
Staat het beginsel „de vervuiler betaalt” in de weg aan een nationale wettelijke regeling, in het bijzonder artikel 2050 van de Codice civile, op grond waarvan de overheid, wanneer verschillende bedrijven in het vervuilde gebied werkzaam zijn, die bedrijven kan verplichten de kosten van de sanering van dat gebied te dragen, zonder dat eerst hun individuele aansprakelijkheid voor de vervuiling is vastgesteld, dan wel louter op grond dat zij een specifieke positie innemen omdat zij eigenaar zijn van de productiemiddelen en dus objectief aansprakelijk zijn voor de door hen veroorzaakte milieuschade, of in elk geval kunnen worden verplicht tot het saneren van de omliggende vervuilde gebieden, ook wanneer zij die vervuiling niet hebben veroorzaakt en zonder dat er sprake is van een proportionele grondslag? |
3) |
Staat de communautaire richtlijn betreffende het herstellen van milieuschade (richtlijn 2004/35/EG (1) van 21 april 2004, in het bijzonder artikel 7 ervan en bijlage II waarnaar in dat artikel wordt verwezen) in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan de overheid als „redelijke opties voor het herstel van de milieuschade” andere werken aan de milieucomponenten (in casu „fysieke isolatie” van de bodem langs de zee) kan opleggen dan die waarvoor eerder, na een passend op tegenspraak gevoerd onderzoek, was geopteerd en die reeds waren goedgekeurd en uitgevoerd of in uitvoering waren, zonder een onderzoek te hebben ingesteld naar de specifieke situatie van het gebied, naar de kosten van uitvoering daarvan in samenhang met de redelijkerwijze voorzienbare voordelen, naar de mogelijke of waarschijnlijke nevenschade en de mogelijke of de waarschijnlijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid en naar de tijd die nodig is voor de verwezenlijking daarvan? |
4) |
Staat de communautaire richtlijn betreffende het herstellen van milieuschade (richtlijn 2004/35/EG van 21 april 2004, in het bijzonder artikel 7 ervan en bijlage II waarnaar in dat artikel wordt verwezen), gelet op de bijzondere situatie in het gebied van nationaal belang Priolo, in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan de overheid ex auctoritate de inachtneming van dergelijke voorschriften als voorwaarde kan stellen voor de toestemming voor rechtmatig gebruik van terreinen waarop de sanering niet rechtstreeks betrekking heeft, omdat zij reeds zijn gesaneerd of niet zijn vervuild, maar die binnen het afgebakende gebied van nationaal belang Priolo liggen? |
(1) PB L 143, blz. 56.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 6 november 2008 — Dow Italia Divisione Commerciale srl/Ministero Ambiente e Tutela del Territorio e del Mare e.a.
(Zaak C-479/08)
(2009/C 19/25)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Dow Italia Divisione Commerciale srl
Verwerende partijen: Ministero Ambiente e Tutela del Territorio e del Mare e.a.
Prejudiciële vragen
1) |
Staat het beginsel „de vervuiler betaalt” in de weg aan een nationale wettelijke regeling, in het bijzonder artikel 2050 van de Codice civile, op grond waarvan de overheid, wanneer verschillende bedrijven in het vervuilde gebied werkzaam zijn, die bedrijven kan verplichten de kosten van de sanering van dat gebied te dragen, zonder dat eerst hun individuele aansprakelijkheid voor de vervuiling is vastgesteld, dan wel louter op grond dat zij een specifieke positie innemen omdat zij eigenaar zijn van de productiemiddelen en dus objectief aansprakelijk zijn voor de door hen veroorzaakte milieuschade, of in elk geval kunnen worden verplicht tot het saneren van de omliggende vervuilde gebieden, ook wanneer zij die vervuiling niet hebben veroorzaakt en zonder dat er sprake is van een proportionele grondslag? |
2) |
Kan de overheid op grond van het beginsel „de vervuiler betaalt” verlangen dat de kosten van beveiligingsmaatregelen, sanering en milieuherstel worden gedragen door subjecten die de beschikking hebben over vervuilde terreinen, zonder dat eerst het bestaan van een causaal verband tussen hun gedragingen en de geconstateerde vervuiling is vastgesteld? |
3) |
Kunnen subjecten die de beschikking hebben over vervuilde terreinen op grond van het beginsel „de vervuiler betaalt” en het evenredigheidsbeginsel worden verplicht werken uit te voeren die geen rechtstreeks verband houden met hun individuele aandeel in de vervuiling en daarmee niet evenredig zijn? |
4) |
Kunnen op grond van het beginsel „de vervuiler betaalt” en het evenredigheidsbeginsel aan subjecten die niets van doen hebben met de lozing van vervuilende stoffen in het milieu soortgelijke zoniet identieke verplichtingen inzake milieubeveiliging, -sanering en -herstel, kosten en werken worden opgelegd als aan subjecten die wél vervuilende stoffen in het milieu hebben geloosd? |
5) |
Kan de overheid op grond van het beginsel „de vervuiler betaalt” en het evenredigheidsbeginsel werken opleggen zonder dat de doeltreffendheid daarvan wordt getoetst aan de inspanning die de particulier moet leveren, en dus maatregelen voorschrijven die ruimer zijn of verder gaan dan strikt noodzakelijk is ter bereiking van het door de overheid te verwezenlijken doel? |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 november 2008 door Alcon Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 10 september 2008 in zaak T-106/07, Alcon Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-481/08 P)
(2009/C 19/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Alcon Inc. (vertegenwoordiger: M. Graf, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), *Acri.Tec AG Gesellschaft für ophthalmologische Produkte
Conclusies
— |
het bestreden arrest en de litigieuze beslissing vernietigen; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd op de volgende gronden:
— |
verdraaiing van feiten en bewijzen, aangezien de relevante consumenten de normale consumenten zijn. Dit betreft een rechtsvraag waarover het Hof uitspraak moet doen, zelfs indien het argument voor het eerst werd opgeworpen ter terechtzitting, „da mihi facta, dabo tibi ius”. |
— |
onjuiste toepassing en uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1) en verdraaiing van feiten en bewijzen, aangezien blijkbaar alleen rekening werd gehouden met de uitspraak van de merken „BioVisc” en „DUOVISC” in het Engels, en niet met de uitspraak ervan in het Frans. |
(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen (België) op 10 november 2008 — Regie communale autonome du stade Luc Varenne/Belgische Staat — SPF Finances
(Zaak C-483/08)
(2009/C 19/27)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Bergen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Regie communale autonome du stade Luc Varenne
Verwerende partij: Belgische Staat — SPF Finances
Prejudiciële vraag
Verzet artikel 10 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), zich tegen een uitlegging van de nationale wettelijke bepalingen en tegen een administratieve praktijk die erin bestaat het aanvangstijdstip van de vordering tot voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, op grond waarvan de verjaringstermijn van die vordering wordt berekend, te bepalen op de dag van indiening van de aangifte voor de belasting over de toegevoegde waarde waarbij de belastingplichtige zijn recht op aftrek geldend maakt?
(1) PB L 145, blz. 1.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 10 november 2008 — Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid/Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios („Ausbanc”)
(Zaak C-484/08)
(2009/C 19/28)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid
Verwerende partij: Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios („Ausbanc”)
Prejudiciële vragen
1) |
Dient artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat in zijn wetgeving, in het belang van de consument, kan voorzien in de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen die artikel 4, lid 2, van deze richtlijn uitsluit van toetsing? |
2) |
Verbiedt artikel 4, lid 2, juncto artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 derhalve een lidstaat, in het belang van de consument, in zijn wetgeving te voorzien in de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen die betrekking hebben op „de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst” of „de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten”, ook al zijn deze bedingen duidelijk en begrijpelijk geformuleerd? |
3) |
Is een uitlegging van de artikelen 8 en 4, lid 2, van de hierboven genoemde richtlijn, die een lidstaat toestaat te voorzien in de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen in consumentenovereenkomsten die duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd en waarin het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst of de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten is bepaald, verenigbaar met de artikelen 2, 3, lid 1, sub g, en 4, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap? |
(1) PB L 95, blz. 29.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/16 |
Beroep ingesteld op 11 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-487/08)
(2009/C 19/29)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en I. Martinez del Peral Cagigal, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door de ongelijke behandeling van dividenden die worden uitgekeerd aan buitenlandse aandeelhouders en dividenden die worden uitgekeerd aan binnenlandse aandeelhouders, de krachtens artikel 56 EG en artikel 40 EER-Overeenkomst op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Overeenkomstig de Spaanse wettelijke regeling kunnen vennootschappen die een aanzienlijke deelneming in het kapitaal van een dochteronderneming bezitten, het van deze dochteronderneming ontvangen brutodividend volledig aftrekken van hun belastbare inkomsten. Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten de in Spanje gevestigde moedermaatschappijen gedurende een ononderbroken termijn van ten minste één jaar een deelneming van 5 % of méér in het kapitaal van de ingezeten dochteronderneming hebben gehad. De dividenden die voldoen aan de voorwaarden van deze regeling zijn vrijgesteld van bronbelasting.
Niet in Spanje gevestigde moedermaatschappijen moeten een deelneming van 20 % bezitten om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Met ingang van 1 januari 2007 is deze drempel verlaagd tot een deelneming van 15 %; op 1 januari 2009 wordt hij verder verlaagd tot een deelneming van 10 %. Anders dan in Spanje gevestigde moedermaatschappijen, moeten moedermaatschappijen die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de EG of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die een deelneming in het kapitaal van 5 % of méér maar lager dan de genoemde drempels bezitten, dus belasting betalen over de door hun dochteronderneming uitgekeerde dividenden.
De Commissie is van mening dat de ongelijke behandeling waarin de Spaanse wettelijke regeling voorziet, op grond waarvan niet-ingezeten moedermaatschappijen een grotere deelneming in het kapitaal moeten bezitten dan ingezeten moedermaatschappijen om te worden vrijgesteld van de belasting op dividenden die door op het Spaanse grondgebied gevestigde dochterondernemingen worden uitgekeerd, discriminerend is en een inbreuk vormt op artikel 56 EG en artikel 40 EER-Overeenkomst. Volgens de Commissie wordt deze extra belastingdruk op moedermaatschappijen met zetel in een andere EG-lidstaat of in een EER-lidstaat door niets gerechtvaardigd.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/17 |
Beroep ingesteld op 14 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek
(Zaak C-492/08)
(2009/C 19/30)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Afonso, gemachtigde)
Verwerende partij: Franse Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Franse Republiek, door een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) toe te passen op de diensten die worden verricht door advocaten, advocaten bij de Conseil d'État en bij de Cour de cassation en procureurs, waarvoor deze in het kader van de rechtsbijstand volledig of ten dele door de staat worden vergoed, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 en 98, lid 2, van de btw-richtlijn (1); |
— |
de Franse Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie komt op tegen de toepassing door verweerster van een verlaagd btw-tarief voor de diensten die in het kader van de rechtsbijstand worden verricht door advocaten, advocaten bij de Conseil d'État en bij de Cour de cassation en procureurs, aangezien dergelijke dienstverrichtingen niet onder een van de in bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG vermelde categorieën vallen.
Ter weerlegging van verweersters drie hoofdargumenten is de Commissie allereerst van mening dat de verplichting om de toegang tot de rechter te garanderen geen relevante reden kan zijn om af te wijken van het normale btw-tarief voor de diensten van advocaten, aangezien deze waarborg eerder verband houdt met de omvang van de door de staat toegekende steun, dan met de btw-tarieven die op gemeenschapsniveau op uniforme wijze zijn vastgesteld.
Vervolgens stelt verzoekster dat het sociale karakter van de betrokken activiteiten niet volstaat om ze op te nemen in de andere categorieën van diensten waarnaar in bijlage III bij de richtlijn wordt verwezen en waarvoor een tariefverlaging is toegestaan ten opzichte van het tarief dat gewoonlijk van toepassing is. Conform de vaste rechtspraak van het Hof dient de aard van deze diensten strikt te worden uitgelegd teneinde het uitputtende karakter van deze bijlage te vrijwaren.
Ten slotte wijst de Commissie erop dat de door de artikelen 96 en 98, lid 2, van de btw-richtlijn alsook door bijlage III ervan beoogde doelstelling niet bestaat in het vermijden van concurrentievervalsing tussen marktdeelnemers die dezelfde producten of diensten aanbieden, maar gewoon in het bevorderen van een geleidelijke harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten, door de toegepaste btw-tarieven nader tot elkaar te brengen en door de verrichtingen die in aanmerking komen voor verlaagde tarieven te beperken.
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 19 november 2008 — Ingeniørforeningen i Danmark, handelend voor Ole Andersen/Region Syddanmark
(Zaak C-499/08)
(2009/C 19/31)
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Vestre Landsret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ingeniørforeningen i Danmark, handelend voor Ole Andersen
Verwerende partij: Region Syddanmark
Prejudiciële vraag
Moet het uit de artikelen 2 en 6 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad (1) voortvloeiende verbod van directe of indirecte discriminatie aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat een rechtsregeling handhaaft waarin is voorzien dat een werkgever, in geval van ontslag van een werknemer die gedurende 12, 15 of 18 jaar ononderbroken bij dezelfde onderneming in dienst is geweest, bij beëindiging van de arbeidsverhouding van de werknemer een vergoeding moet betalen ter hoogte van respectievelijk één, twee of drie maanden salaris, maar dat deze vergoeding niet moet worden betaald indien de werknemer bij beëindiging van de arbeidsverhouding recht heeft op een ouderdomspensioen uit een pensioenregeling waaraan de werkgever heeft bijgedragen?
(1) PB L 303, blz. 16.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/18 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 november 2008 door Município de Gondomar tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 10 september 2008 in zaak T-324/06, Município de Gondomar/Commissie
(Zaak C-501/08 P)
(2009/C 19/32)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirant: Município de Gondomar (vertegenwoordigers: J. L. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advogados)
Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg vernietigen en het beroep tegen beschikking C(2006) 3782 van 16 augustus 2006 tot intrekking van de financiële bijstand van het Cohesiefonds ontvankelijk verklaren; |
— |
subsidiair, de beschikking van het Gerecht vernietigen en de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwijzen; |
— |
de Europese Commissie overeenkomstig artikel 69 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verwijzen in alle kosten, met inbegrip van die van rekwirant, of, subsidiair, de beslissing omtrent de kosten aanhouden in afwachting van het arrest of de beschikking waarbij het geding wordt afgedaan. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. ONJUISTE RECHTSOPVATTING BIJ DE BEOORDELING VAN HET VEREISTE VAN RECHTSTREEKSE GERAAKTHEID EN GEBREKKIGE MOTIVERING:
De gemeente Gondomar is van mening dat het standpunt van het Gerecht in zijn beschikking in zaak T-324/06 niet kan worden gevolgd, gelet op de specifieke kenmerken van de Portugese wettelijke regeling, en dat dit standpunt blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Uit de Portugese wettelijke regeling, met name de artikelen 18 en 20 van de verordening inzake de toepassing van de bijstand van het Cohesiefonds in Portugal, goedgekeurd bij het enige artikel van decreto-lei nr. 191/2000 van 16 augustus 2000, blijkt dat de Portugese Republiek niet over enige discretionaire beoordelingsbevoegdheid beschikt wanneer zij beslist om al dan niet de steun te handhaven die het Cohesiefonds heeft verleend aan de gemeente Gondomar als de voor de uitvoering van het project verantwoordelijke instantie. De beschikking van de Commissie tot intrekking van de financiële bijdrage van het Cohesiefonds sorteert dus automatisch gevolgen, aangezien de instanties die het project dienen uit te voeren volgens bovengenoemde regeling niet kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.
Het Gerecht heeft zich in zijn beschikking in zaak T-324/06, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, niet uitgesproken over dit punt. Aangezien het gaat om een belangrijk element ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, wat rechtstreekse gevolgen heeft gehad voor de uitoefening van de procedurele rechten waarover rekwirant krachtens artikel 230 EG beschikt.
Dat het Gerecht zich hier niet over heeft uitgesproken, betekent ook dat het arrest niet of gebrekkig is gemotiveerd. Volgens de communautaire rechtsleer en rechtspraak hebben administratieve en rechterlijke organen immers de algemene verplichting om hun beslissingen te motiveren en aldus de opdracht van het Hof tot rechterlijke toetsing te vergemakkelijken.
Het feit dat het Gerecht zich niet heeft uitgesproken over de specifieke kenmerken van de Portugese rechtsorde, vormt een motiveringsgebrek dat de belangen van rekwirant ernstig aantast.
2. SCHENDING VAN HET BEGINSEL VAN EFFECTIEVE RECHTERLIJKE BESCHERMING:
De gemeente Gondomor stelt verder dat haar recht op effectieve rechterlijke bescherming in het gedrang komt, aangezien zij op nationaal niveau niet over rechtsmiddelen beschikt om de vordering tot terugbetaling van de financiële bijdragen van het Cohesiefonds te betwisten, aangezien de handeling waarbij de beschikking tot intrekking van de financiële bijstand van het Cohesiefonds ter kennis is gebracht, op nationaal niveau niet voor beroep vatbaar is.
De op nationaal niveau niet voor beroep vatbare beschikking van de Commissie is ter kennis gebracht bij brief van 25 september 2006 van de afdeling van het Ministerie van Milieu die instaat voor het sectorale beheer van de bijstand van het Cohesiefonds. Bij deze brief is de beschikking van de Commissie, die de beslissing van deze laatste omvat, louter „doorgestuurd”.
Het ontbreken van rechtsmiddelen is in strijd met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, zoals dit in de meest recente communautaire rechtsleer en rechtspraak is ontwikkeld.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/19 |
Beroep ingesteld op 19 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-505/08)
(2009/C 19/33)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en M. Adam, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland
Conclusies
— |
vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1), althans door deze bepalingen niet volledig aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken.
(1) PB L 255, blz. 22.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2008 door Makhteshim-Agan Holding BV, Alfa Agricultural Supplies SA, Aragonesas Agro, SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 september 2008 in zaak T-75/06: Bayer CropScience AG en anderen/Commissie
(Zaak C-517/08 P)
(2009/C 19/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Makhteshim-Agan Holding BV, Alfa Agricultural Supplies SA, Aragonesas Agro, SA (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Bayer CropScience AG, European Crop Protection Association (ECPA), Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
Vernietiging van het arrest van het Gerecht in zaak T-75/06; |
— |
nietigverklaring van beschikking 2005/864/EG (1) van de Commissie van 2 december 2005 betreffende de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG (2) en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten; of |
— |
subsidiair verwijzing van de zaak naar het Gerecht voor afdoening; en |
— |
verwijzing van verweerders in de kosten (met inbegrip van de kosten voor het Gerecht). |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwiranten stellen dat het Gerecht het Gemeenschapsrecht heeft geschonden door de afwijzing van hun vordering tot nietigverklaring met betrekking tot beschikking 2005/864/EG van de Commissie van 2 december 2005 betreffende de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten. In het bijzonder klagen rekwiranten over een aantal vergissingen wat de uitlegging van de feiten en de op de situatie van rekwiranten toepasselijke bepalingen betreft, met een aantal schendingen van het recht tot gevolg, in het bijzonder:
i) |
door niet vast te stellen dat rekwiranten door het gedrag van de bevoegde autoriteiten met een dergelijke overmachtssituatie werden geconfronteerd dat de niet-verlenging van de proceduretermijnen door de bevoegde autoriteiten een kennelijke beoordelingsfout vormde; en |
ii) |
door te verklaren dat de wettelijke en procedurele rechten van rekwiranten niet waren geschonden. |
(1) PB L 317, blz. 25.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/20 |
Beroep ingesteld op 27 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-523/08)
(2009/C 19/35)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en M.-A. Rabanal Suárez, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/71/EG in nationaal recht is op 12 oktober 2007 verstreken.
(1) PB L 289, blz. 15.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/20 |
Beroep ingesteld op 1 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek
(Zaak C-524/08)
(2009/C 19/36)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Yerrell en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/68/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 10 december 2007 verstreken.
(1) PB L 323, blz. 1.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/20 |
Beroep ingesteld op 28 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-527/08)
(2009/C 19/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en A. A. Gilly, gemachtigden)
Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Conclusies
— |
vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 15 juli 2007 verstreken.
(1) PB L 310, blz. 28.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/21 |
Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Hongaarse Republiek
(Zaak C-530/08)
(2009/C 19/38)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en B. Béres, gemachtigden)
Verwerende partij: Hongaarse Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Hongaarse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Hongaarse Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/36/EG in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken.
(1) PB L 255, blz. 22.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/21 |
Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek
(Zaak C-531/08)
(2009/C 19/39)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en P. Dejmek, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 15 december 2007 verstreken.
(1) PB L 310, blz. 1.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/21 |
Beroep ingesteld op 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek
(Zaak C-543/08)
(2009/C 19/40)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun, P. Guerra e Andrade en M. Teles Romão, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek de krachtens de artikelen 56 EG en 43 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door de bijzondere rechten van de staat in EDP — Energias de Portugal te handhaven die aan de bijzondere aandelen (golden shares) van de staat zijn verbonden; |
— |
de Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
In de statuten van EDP is bepaald dat elk aandeel recht geeft op één stem, maar dat de door een aandeelhouder uitgebrachte stemmen die verbonden zijn aan gewone aandelen die niet in handen zijn van de staat, niet in aanmerking worden genomen voor zover zij meer dan 5 % bedragen van het totale aantal aan het maatschappelijk kapitaal verbonden stemmen.
Volgens de Portugese wet heeft de staat, ongeacht het aantal aandelen waarover hij beschikt, bijzondere rechten in EDP. Deze bijzondere rechten omvatten met name een vetorecht tegen besluiten van de algemene vergadering tot wijziging van de statuten (daaronder begrepen besluiten tot kapitaalverhoging, fusie, splitsing en ontbinding), de sluiting van groepsovereenkomsten als gelijkberechtigde of ondergeschikte partij en de afschaffing of de beperking van het voorkeurrecht van de aandeelhouders in geval van kapitaalverhoging.
De staat heeft verder het bijzondere recht om een bestuurder te benoemen wanneer hij heeft gestemd tegen het bij de verkiezing van de bestuurders aangenomen voorstel.
Volgens de Commissie vormen zowel de beperking van de stemrechten als de bijzondere rechten een beperking van het vrije kapitaalverkeer en de vrijheid van vestiging. Dergelijke maatregelen belemmeren directe investeringen in EDP, portefeuillebeleggingen alsook de uitoefening van de vrijheid van vestiging.
Deze bijzondere rechten van de staat vormen staatsmaatregelen, aangezien de bijzondere aandelen niet hun oorsprong vinden in een normale toepassing van het vennootschapsrecht.
De beperking van de stemrechten vormt in de betrokken omstandigheden eveneens een staatsmaatregel.
De golden shares en de beperking van de stemrechten houden geen verband met legitieme doelstellingen van algemeen belang, met name niet met de door de Portugese Staat aangevoerde doelstellingen van openbare veiligheid, continuïteit van het aanbod en verlening van een openbare dienst.
De Portugese Staat heeft hoe dan ook het evenredigheidsbeginsel niet in acht genomen, aangezien de betrokken maatregelen niet geschikt zijn om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en verder gaan dan ter bereiking daarvan nodig is.
Gerecht van eerste aanleg
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/23 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 28 november 2008 — Hotel Cipriani e.a./Commissie
(Gevoegde zaken T-254/00, T-270/00 en T-277/00) (1)
(„Staatssteun - Verlagingen van sociale bijdragen ten behoeve van ondernemingen op grondgebied van Venetië en Chioggia - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard en waarbij terugvordering van betaalde steun wordt gelast - Ontvankelijkheid - Individuele band - Voorwaarden betreffende ongunstige beïnvloeding van intracommunautair handelsverkeer en invloed op mededinging - Afwijkingen krachtens artikel 87, lid 3, sub b tot en met e, EG en artikel 87, lid 2, sub b, EG - Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun - Beginselen van rechtszekerheid, bescherming van gewettigd vertrouwen, gelijke behandeling en evenredigheid - Motiveringsplicht’)
(2009/C 19/41)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij in zaak T-254/00: Hotel Cipriani SpA (Venetië, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Marinoni, G. M. Roberti en F. Sciaudone, en vervolgens Roberti, Sciaudone en A. Bianchini, advocaten)
Verzoekende partij in zaak T-270/00: Società italiana per il gas SpA (Italgas) (Turijn, Italië) (vertegenwoordigers: M. Merola, C. Tesauro, M. Pappalardo en T. Ubaldi, advocaten)
Verzoekende partijen in zaak T-277/00: Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl (Cavriago, Italië) en Comitato „Venezia vuole vivere” (Venetië, Italië), (vertegenwoordigers: A. Bianchini en A. Vianello, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci als gemachtigde, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Interveniërende partij ter ondersteuning van de verzoekende partij in zaak T-270/00: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk U. Leanza, vervolgens I. M. Braguglia, als gemachtigden, bijgestaan door P. Gentili en S. Fiorentino, avvocati dello Stato)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50)
Dictum
1) |
De beroepen worden verworpen. |
2) |
Hotel Cipriani SpA, Società italiana per il gas SpA (Italgas), Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl en Comitato „Venezia vuole vivere” dragen hun eigen kosten alsmede die van de Commissie. Coopservice en Comitato „Venezia vuole vivere” dragen tevens alle kosten van de kortgedingprocedure. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/23 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — Agraz e.a./Commissie
(Zaak T-285/03) (1)
(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten in sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit - Productiesteun voor verwerkte producten op basis van tomaten - Wijze van berekening van bedrag - Verkoopseizoen 2000/2001 - Waardering van schade’)
(2009/C 19/42)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Agraz, SA (Madrid, Spanje) en de 86 verzoeksters waarvan de namen in de bijlagen I en II bij het arrest zijn vermeld (vertegenwoordigers: J. L. da Cruz Vilaça, D. Choussy en S. Estima Martins, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Nolin, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden door de wijze waarop het bedrag van de productiesteun moet worden berekend volgens verordening (EG) nr. 1519/2000 van de Commissie van 12 juli 2000 tot vaststelling van de minimumprijs en het steunbedrag voor verwerkte producten op basis van tomaten voor het verkoopseizoen 2000/2001 (PB L 174, blz. 29)
Dictum
1) |
De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan Agraz, SA en de 86 andere vennootschappen waarvan de namen in de bijlagen I en II zijn vermeld, van een vergoeding ter hoogte van een vermeerdering met 15,54 % van het bedrag van de productiesteun die zij voor het verkoopseizoen 2000/2001 hebben ontvangen, zoals vastgelegd in bijlage II bij verordening nr. 1519/2000. |
2) |
Deze vergoeding zal worden gecorrigeerd met inachtneming van compensatoire interesten, vanaf de datum van daadwerkelijke betaling van de steun aan elke verzoekster tot aan de uitspraak van dit arrest, tegen de door de ECB voor de voornaamste herfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten, wat betreft de verzoeksters waarvan de naam wordt vermeld in bijlage I, en tegen het jaarlijkse inflatiepercentage dat door Eurostat voor de betrokken periode is vastgesteld in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, wat betreft de verzoeksters waarvan de naam wordt vermeld in bijlage II. |
3) |
De aldus gecorrigeerde vergoeding zal worden vermeerderd met moratoire interesten, te rekenen vanaf de uitspraak van dit arrest tot de volledige betaling, tegen de door de ECB voor de voornaamste herfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten. |
4) |
Agraz en de 86 andere vennootschappen waarvan de namen in de bijlagen I en II zijn vermeld, zullen twee vijfde van de door hen voor het Gerecht en het Hof gemaakte eigen kosten dragen. |
5) |
De Commissie zal haar eigen kosten dragen en drie vijfde van de door Agraz en de 86 andere vennootschappen waarvan de namen in de bijlagen I en II zijn vermeld, voor het Gerecht en het Hof gemaakte kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/24 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Karatzoglou/EBW
(Zaak T-471/04) (1)
(„Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Terugverwijzing naar Gerecht na nietigverklaring - Beëindiging van overeenkomst - Motiveringsplicht - Misbruik van bevoegdheid - Beginsel van behoorlijk bestuur’)
(2009/C 19/43)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Georgios Karatzoglou (Préveza, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Bureau voor wederopbouw (EBW) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en J.-N. Louis, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het EBW van 26 februari 2004 houdende beëindiging van verzoekers aanwervingovereenkomst
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Karatzoglou en het Europees Bureau voor wederopbouw (EBW) dragen elk de eigen kosten van de procedures voor het Hof en het Gerecht. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/24 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Nuova Agricast en Cofra/Commissie
(Zaken T-362/05 en T-363/05) (1)
(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Italiaanse wettelijke steunregeling - Regeling die verenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard - Overgangsmaatregel - Uitsluiting van bepaalde ondernemingen - Vertrouwensbeginsel - Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen - Ontbreken’)
(2009/C 19/44)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Nuova Agricast Srl (Cerignola, Italië); en Cofra Srl (Barletta, Italië) (vertegenwoordiger: M. A. Calabrese, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters beweerdelijk hebben geleden door de vaststelling door de Commissie van de beschikking van 12 juli 2000 waarbij een steunregeling in de vorm van investeringssteun aan de achtergebleven gebieden in Italië [steunmaatregel N 715/99 — Italië (SG 2000 D/105754)] met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is verklaard, en door de handelwijze van de Commissie tijdens de procedure die aan de vaststelling van die beschikking is voorafgegaan
Dictum
1) |
De zaken T-362/05 en T-363/05 worden gevoegd voor het arrest. |
2) |
De beroepen worden verworpen. |
3) |
Nuova Agricast Srl zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie in zaak T-362/05 dragen. |
4) |
Cofra Srl zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie in zaak T-363/05 dragen. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/25 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — Rajani/BHIM — Artoz-Papier (ATOZ)
(Zaak T-100/06) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ATOZ - Ouder internationaal woordmerk ARTOZ - Geen verplichting om bewijs van normaal gebruik te leveren - Aanvang van termijn van vijf jaar - Datum van inschrijving van ouder merk - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 - Motiveringsplicht - Artikelen 73 en 79 van verordening nr. 40/94 en artikel 6 EVRM’)
(2009/C 19/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Deepak Rajani (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Dustmann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Schneider en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Artoz-Papier AG (Lenzburg, Zwitserland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 januari 2006 (zaak R 1126/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Artoz-Papier AG en Deepak Rajani
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Deepak Rajani wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/25 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — En Route International/BHIM (FRESHHH)
(Zaak T-147/06) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FRESHHH - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2009/C 19/46)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: En Route International Ltd (Datchet, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: W. Göpfert, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2006 (zaak R 352/2005-4) betreffende de inschrijving van het woordteken FRESHHH als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
En Route International Ltd wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/26 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — Griekenland/Commissie
(Zaak T-263/06) (1)
(„EOGFL - Afdeling Garantie - Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven - Begeleidende maatregelen voor plattelandsontwikkeling - Termijn van 24 maanden - Raming van uit te sluiten uitgaven - Essentiële controles - Beginsel ne bis in idem - Extrapolatie van vaststellingen van gebreken - Evenredigheidsbeginsel’)
(2009/C 19/47)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en G. Kanellopoulos, gemachtigden)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Jimeno Fernández en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden, bijgestaan door N. Korogiannakis, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/554/EG van de Commissie van 27 juli 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 218, blz. 12), voor zover daarbij bepaalde door Griekenland in de sector begeleidende maatregelen voor plattelandsontwikkeling verrichte uitgaven worden uitgesloten
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/26 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — Verenigd Koninkrijk/Commissie
(Zaak T-278/06) (1)
(„EOGFL - Afdeling Garantie - Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven - Boter - Controle van hoeveelheid verkregen product - Controles ter plaatse - Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 2571/97’)
(2009/C 19/48)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. O'Neill, vervolgens I. Rao, gemachtigden, bijgestaan door H. Mercer, barrister)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: P. Oliver, gemachtigde)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/554/EG van de Commissie van 27 juli 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 218, blz. 12), voor zover daarbij bepaalde uitgaven van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op het gebied van bakkersboter worden uitgesloten
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/26 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Ford Motor/BHIM (FUN)
(Zaak T-67/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FUN - Absolute weigeringsgronden - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2009/C 19/49)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Ford Motor Co. (Dearborn, Michigan, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Ingerl, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 20 december 2006 (zaak R 1135/2006-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken FUN als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 20 december 2006 (zaak R 1135/2006-2) wordt vernietigd. |
2) |
Het BHIM wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/27 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — Avon Products/BHIM (ANEW ALTERNATIVE)
(Zaak T-184/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ANEW ALTERNATIVE - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2009/C 19/50)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Avon Products, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Heitmann-Lichtenstein en U. Stelzenmüller, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Laitinen en P. Bullock, vervolgens G. Schneider, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2007 (zaak R 1471/2006-2) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ANEW ALTERNATIVE als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Avon Products, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/27 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Harman International Industries/BHIM — Becker (Barbara Becker)
(Zaak T-212/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Barbara Becker - Ouder gemeenschapswoordmerk BECKER - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemming van tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2009/C 19/51)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Harman International Industries, Inc. (Northridge, Californië, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: M. Vanhegan, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Barbara Becker (Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: P. Baronikians, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2007 (zaak R 502/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Harman International Industries, Inc. en Barbara Becker
Dictum
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 maart 2007 (zaak R 502/2006-1) wordt vernietigd. |
2) |
De vordering van Harman International Industries, Inc., strekkende tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk Barbara Becker, wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
3) |
Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Harman International Industries. |
4) |
Barbara Becker zal haar eigen kosten dragen. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/28 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Ebro Puleva/BHIM — Berenguel (BRILLO'S)
(Zaak T-275/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BRILLO'S - Oudere nationale beeldmerken die woordbestanddeel „brillante’ bevatten - Relatieve weigeringsgrond - Gevaar voor verwarring - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2009/C 19/52)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Ebro Puleva, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Casamitjana Lleonart, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Montalto, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Luis Berenguel, SL (El Barranquete-Níjar, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Hernández Hernández)
Voorwerp
Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 21 mei 2007 (zaak R 493/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Ebro Puleva, SA en Luis Berenguel, SL.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Ebro Puleva, SA wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/28 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — BHIM/López Teruel
(Zaak T-284/07 P) (1)
(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Ontvankelijkheid - Invaliditeit - Verzoek tot bijeenroeping van invaliditeitscommissie - Gebonden bevoegdheid van TABG’)
(2009/C 19/53)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordigers: I. de Medrano Caballero en E. Maurage, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Adelaida López Teruel (Guadalajara, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi en C. Ronzi, vervolgens L. Levi, advocaten)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 22 mei 2007, López Teruel/BHIM (F-97/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dit arrest
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/28 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 november 2008 — New Look/BHIM (NEW LOOK)
(Zaak T-435/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk NEW LOOK - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2009/C 19/54)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: New Look Ltd (Weymouth, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, en M. Blair en K. Gilbert, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2007 (zaak R 670/2007-2) betreffende de inschrijving van het woordteken NEW LOOK als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
New Look Ltd wordt verwezen in de kosten. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/29 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 december 2008 — Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad
(Zaak T-284/08) (1)
(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Rechten van verdediging - Rechterlijke toetsing’)
(2009/C 19/55)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Organisatie van Volksmujahedeen van Iran (Auvers sur Oise, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Spitzer, advocaat, en D. Vaughan, QC, vervolgens J.-P. Spitzer, D. Vaughan en M. E. Demetriou, barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. J. Van Hegleson, M. Bishop en E. Finnegan, vervolgens M. Bishop en E. Finnegan, gemachtigden)
Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en A. L. During, gemachtigden); en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Aalto en S. Boelaert, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2007/868/EG (PB L 188, blz. 21), voor zover het verzoekster betreft
Dictum
1) |
Besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2007/868/EG, wordt nietig verklaard voor zover het de Organisatie van Volksmujahedeen van Iran betreft. |
2) |
De Raad wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Organisatie van Volksmujahedeen van Iran. |
3) |
De Franse Republiek en de Commissie zullen hun eigen kosten dragen. |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/29 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 oktober 2008 — SC Gerovital Cosmetics/BHIM — SC Farmec (GEROVITAL H3 Prof. Dr. A. Aslan)
(Zaak T-163/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing’)
(2009/C 19/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: SC Gerovital Cosmetics SA (Ilfov County, Roemenië) (vertegenwoordiger: D. Boștină, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: SC Farmec SA (Cluj Napoca, Roemenië) (vertegenwoordigers: G. Turcu en M. Rosu, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 27 februari 2007 (zaak R 271/2006-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen SC Farmec SA en SC Gerovital Cosmetics SA
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet te worden beslist. |
2) |
SC Gerovital Cosmetics SA en SC Farmec SA worden elk verwezen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/30 |
Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — Evropaïki Dynamiki/EIB
(Zaak T-461/08)
(2009/C 19/57)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en P. Katsimani, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank
Conclusies
— |
nietigverklaring van de beschikking van de Europese Investeringsbank tot afwijzing van verzoeksters offerte en toewijzing van het contract aan een andere contractant; |
— |
veroordeling van de Europese Investeringsbank tot vergoeding van de door verzoekster als gevolg van de betrokken aanbestedingsprocedure geleden schade ter hoogte van 1 940 000 EUR; |
— |
veroordeling van de Europese Investeringsbank tot vergoeding van de door verzoekster in verband met dit beroep gemaakte kosten in en buiten rechte, ook indien het beroep wordt verworpen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep krachtens de artikelen 230 EG en 235 EG vordert verzoekster in de eerste plaats nietigverklaring van de beschikking van de Europese Investeringsbank van 26 juli 2008 tot afwijzing van de offerte die verzoekster had ingediend op de open aanbesteding „EIB-Assistance in the Maintenance Support and Development of the loans front Office system (SERAPIS) at the European Investment Bank” (PB 2007/S 176-215155), en in de tweede plaats schadevergoeding.
Verzoekster stelt dat haar de uitslag van de aanbesteding niet is meegedeeld en dat zij slechts toevallig heeft vernomen dat een aankondiging van de gegunde opdracht was gepubliceerd in het Publicatieblad van 26 juli 2008 (1). Verzoekster betoogt dat de bestreden beschikking door verweerder is gegeven in strijd met de beginselen van transparantie en gelijke behandeling, en met de relevante bepalingen van de Guide for Procurement van de EIB en het Europees recht inzake openbare aanbesteding. Voorts stelt zij dat verweerder, door verzoekster niet in kennis te stellen van zijn toewijzingsbeschikking, door zijn beslissing om het contract aan een andere bieder te gunnen onvoldoende te rechtvaardigen, door criteria vast te stellen die resulteren in ongelijke behandeling, door selectie- en toekenningscriteria te vermengen, en door een discriminerende evaluatieformule van een ratio 75 %/25 % te hanteren, heeft nagelaten, een ongestoorde mededinging te waarborgen door herhaalde inbreuken op de verplichting tot transparantie en gelijke behandeling.
Verzoekster vordert voorts, zo het Hof oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het communautaire aanbestedingsrecht en/of de beginselen van transparantie en gelijke behandeling, een financiële compensatie van 50 % van 3 880 000 EUR (1 940 000 EUR) door de EIB, overeenkomend met de geraamde brutowinst uit vorengenoemde procedure van openbare aanbesteding ingeval het contract aan verzoekster zou zijn gegund.
Verzoekster vordert tevens veroordeling van verweerder tot vergoeding van haar kosten in en buiten rechte, ook indien het beroep wordt verworpen, overeenkomstig artikel 87, lid 3, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, aangezien zij van mening is dat zij gedwongen is om zich tot dit Gerecht te wenden door verweerders onjuiste beoordeling van verzoeksters offerte, alsmede door ontoereikende motivering en het verzuim om verzoekster tijdig in kennis te stellen op welke punten de winnende bieder ten opzichte van verzoekster de voorkeur verdiende.
(1) PB 2008/S 144-192307.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/30 |
Beroep ingesteld op 11 november 2008 — Giordano Enterprises/BHIM — José Dias Magalhães & Filhos (GIORDANO)
(Zaak T-483/08)
(2009/C 19/58)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Giordano Enterprises Ltd (Jalan Merdeka, Maleisië) (vertegenwoordiger: M. Nentwig, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: José Dias Magalhães & Filhos Lda (Arrifana, Portugal)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 juli 2008 in zaak R 1864/2007-2 vernietigen, voor zover daarbij het beroep van verzoekster werd verworpen; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GIORDANO” voor waren van de klassen 18 en 25
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: Portugees woordmerk „GIORDANO” (inschrijvingsnr. 322 534) voor waren van klasse 25
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling voor zover daarbij de oppositie werd toegewezen voor bepaalde waren van klasse 18, en verwerping van het beroep voor het overige
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er gevaar van verwarring van de betrokken merken bestaat; schending van artikel 42 van verordening nr. 40/94 en van regel 15 van verordening nr. 2868/95 (1) van de Commissie, aangezien de kamer van beroep ten onrechte een beslissing heeft genomen overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub a, van verordening nr. 40/94 van de Raad, terwijl de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep haar oppositie enkel had gebaseerd op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad.
(1) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/31 |
Hogere voorziening ingesteld op 13 november 2008 door Paul Lafili tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 september 2008 in zaak F-22/07, Lafili/Commissie
(Zaak T-485/08 P)
(2009/C 19/59)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Paul Lafili (Genk, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de EU van 4 september 2008 in zaak F-22/07, voor zover daarbij de middelen ontleend aan schending van de artikelen 44 en 46 van het Statuut en artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut alsmede aan schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen zijn afgewezen; |
— |
dientengevolge, toewijzing van rekwirants vorderingen in eerste aanleg en, derhalve,
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in alle kosten van de procedure in eerste aanleg en de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met zijn hogere voorziening verzoekt rekwirant om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 september 2008, Lafili/Commissie, F-22/07, waarbij het Gerecht nietig heeft verklaard het op 11 mei 2006 gedateerde besluit van het hoofd van de eenheid A 6 „Loopbaanstructuur, beoordeling en bevordering” van het directoraat-generaal „Personeelszaken en administratie” van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, voor zover het bestreden arrest de middelen afwijst die rekwirant heeft ontleend aan schending van de artikelen 44 en 46 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”) en van artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut alsmede aan schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen.
Tot staving van zijn hogere voorziening voert hij één middel aan, ontleend aan schending, in eerste aanleg, van de artikelen 44 en 46 van het Statuut, van artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut, schending van de uitleggingsregels van het gemeenschapsrecht en van de motiveringsplicht alsmede verkeerde opvatting van het bewijsmateriaal.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/32 |
Beroep ingesteld op 17 november 2008 — Kureha/BHIM — Sanofi-Aventis (KREMEZIN)
(Zaak T-487/08)
(2009/C 19/60)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Kureha Corp. (Tokyo, Japan) (vertegenwoordigers: W. von der Osten-Sacken en O. Sude, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sanofi-Aventis SA (Gentilly, Frankrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 september 2008 in zaak R 1631/2007-4 vernietigen; en |
— |
de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „KREMEZIN” voor waren van klasse 5 — aanvraagnr. 2 906 501
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: internationaal woordmerk „KRENOSIN” (inschrijvingsnr. 529 937) voor waren van klasse 5
Beslissing van de oppositieafdeling: volledige toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van regel 19 en regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95 (1) van de Commissie alsmede misbruik van bevoegdheid, doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep afdoende het bewijs van het bestaan en van de geldigheid van het oudere merk heeft geleverd; schending van artikel 8, lid 1, sub b, juncto artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat.
(1) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/32 |
Beroep ingesteld op 14 november 2008 — Galileo International Technology/BHIM — GALILEO SISTEMAS Y SERVICIOS (GSS GALILEO SISTEMAS Y SERVICIOS)
(Zaak T-488/08)
(2009/C 19/61)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Galileo International Technology LLC (Bridgetown, Barbados) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, K. Gilbert en M. Blair, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Galileo Sistemas y Servicios, SL (Tres Cantos, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 augustus 2008 in zaak R 403/2006-4 vernietigen; en |
— |
verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de eigen kosten en in die van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „GSS GALILEO SISTEMAS Y SERVICIOS” voor waren en diensten van de klassen 9 en 38
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: aanvraag voor gemeenschapswoordmerk „GALILEO” (aanvraagnr. 170 167) voor waren en diensten van de klassen 9, 39, 41 en 42; gemeenschapswoordmerk „GALILEO” (nr. 2 157 501) voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 39, 41 en 42; gemeenschapsbeeldmerk „powered by Galileo” (nr. 516 799) voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 39, 41 en 42; gemeenschapsbeeldmerk „GALILEO INTERNATIONAL” (nr. 330 084) voor waren en diensten van de klassen 9, 39, 41 en 42; gemeenschapsbeeldmerk „GALILEO INTERNATIONAL” (nr. 2 159 069) voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 39, 41 en 42; oudere tekens die in verscheidene lidstaten worden beschermd, te weten een niet-ingeschreven merk, een handelsnaam en een teken, die alle in het economische verkeer worden gebruikt voor de aangeduide waren en diensten.
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie met betrekking tot de litigieuze waren en diensten
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien (i) de kamer van beroep het betrokken gemeenschapsmerk niet globaal heeft beoordeeld met betrekking tot de zuivere woordmerken „GALILEO”; (ii) de kamer van beroep het gemeenschapsmerk onjuist heeft beoordeeld met betrekking tot de oudere samengestelde merken die het woord „GALILEO” bevatten; en (iii) de kamer van beroep de soortgelijkheid van de waren onjuist heeft beoordeeld; schending van artikel 63, lid 2, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep de zaak niet heeft teruggewezen naar de oppositieafdeling voor een beoordeling overeenkomstig artikel 8, leden 4 en 5, van verordening nr. 40/94 van de Raad.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/33 |
Beroep ingesteld op 14 november 2008 — Sun World International/BHIM — Kölla Hamburg Overseas Import (SUPERIOR SEEDLESS)
(Zaak T-493/08)
(2009/C 19/62)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sun World International LLC (Bakersfield, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Holah, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Kölla Hamburg Overseas Import GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland)
Conclusies
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 september 2008 in zaak R 1378/2007-1 vernietigen; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „SUPERIOR SEEDLESS” voor waren van klasse 31 — gemeenschapsmerk nr. 610 980
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 7, lid, 3, en 51, lid 2, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep: (i) het relevante publiek onjuist heeft afgebakend; (ii) ten onrechte niet heeft toegestaan dat de gemeenschapsmerkaanvraag voor sommige van de in de aanvraag opgegeven waren wordt ingetrokken; (iii) een onrechtmatige premisse heeft gehanteerd op basis van het ontbreken van inschrijving in het Verenigd Koninkrijk of in Ierland, en (iv) de overgelegde bewijzen onjuist heeft beoordeeld.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/34 |
Beroep ingesteld op 18 november 2008 — NEC Display Solutions Europe/BHIM — C More Entertainment (see more)
(Zaak T-501/08)
(2009/C 19/63)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: NEC Display Solutions Europe GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Munzinger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: C More Entertainment AB (Stockholm, Zweden)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 augustus 2008 in zaak R 1388/2007-4 vernietigen en de oppositie afwijzen; |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten; |
— |
de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten, zo zij in de onderhavige procedure zou interveniëren. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „see more” voor waren van klasse 9 — aanvraag nr. 4 034 741
Houder van het merk of teken op basis waarvan oppositie is ingesteld: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Merk of teken op basis waarvan oppositie is ingesteld: Deense merkinschrijving nr. VR 2004 01590 van het woordmerk „CMORE” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38 en 41; Finse merkinschrijving nr. 231 366 van het woordmerk „CMORE” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38 en 41
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring tussen de betrokken merken bestaat.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/34 |
Beroep ingesteld op 21 november 2008 — Psytech International/BHIM — Institute for Personality & Ability Testing (16PF)
(Zaak T-507/08)
(2009/C 19/64)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Psytech International Ltd (Pulloxhill, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: N. Phillips, solicitor, en N. Saunders, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Institute for Personality & Ability Testing, Inc. (Champaign, Verenigde Staten)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 23 juli 2008 in zaak R 1012/2007-2 vernietigen en de vordering tot nietigverklaring terugverwijzen naar het BHIM voor toewijzing; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: het woordmerk „16PF” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 41 en 42 — gemeenschapsmerk nr. 1 892 652
Houder van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster
Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Middelen: schending van de artikelen 7, lid 1, sub b, c en d, en 51, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep: (i) op basis van de haar overgelegde bewijzen had moeten vaststellen dat het gemeenschapsmerk waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd geen enkel onderscheidend vermogen heeft; (ii) geen correcte rechtmatigheidstoetsing heeft verricht en de haar overgelegde bewijzen onjuist heeft beoordeeld; (iii) op basis van de haar overgelegde bewijzen had moeten vaststellen dat de aanvraag voor het gemeenschapsmerk waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, te kwader trouw is ingediend.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/35 |
Beroep ingesteld op 24 november 2008 — Bang & Olufsen/BHIM (Weergave van een luidspreker)
(Zaak T-508/08)
(2009/C 19/65)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij(en): Bang & Olufsen A/S (Struer, Denemarken) (vertegenwoordiger: K. Wallberg, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
lid 2 van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2008 in zaak R 497/2005-1 vernietigen; |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensionaal merk dat een luidspreker weergeeft voor waren van de klassen 9 en 20 — aanvraag nr. 3 354 371
Beslissing van de onderzoeker: verwerping van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de onderzoeker
Aangevoerde middelen: schending van artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep niet de maatregelen heeft getroffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie; schending van artikel 7, lid, 1, sub e-iii, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het betrokken gemeenschapsmerk een teken is dat uitsluitend bestaat uit een vorm die substantiële waarde aan de waar geeft.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/35 |
Beroep ingesteld op 20 november 2008 — Toqueville/BHIM — Schiesaro (TOCQUEVILLE 13)
(Zaak T-510/08)
(2009/C 19/66)
Taal van het verzoekschrift:Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Toqueville Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: S. Bariatti, I. Palombella, en E. Cucchiara, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Marco Schiesaro (Milaan, Italië)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 26 augustus 2008 in zaak R 829/2008-2 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: het woordmerk „TOCQUEVILLE 13” voor waren en diensten van de klassen 25, 41 en 42 — gemeenschapsmerk nr. 1 406 982
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Marco Schiesaro
Voor de kamer van beroep bestreden beslissing: de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de vordering tot gedeeltelijke vervallenverklaring van het merk in kwestie.
Beslissing van de kamer van beroep: niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om herstel in de vorige toestand, gelet op de termijn waarbinnen beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling moet worden ingesteld.
Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 73 en 78 van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, de artikelen 2 en 9 van verordening (EG) nr. 2869/95 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te betalen taksen, en artikel 50 van verordening (EG) nr. 2868/95 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/35 |
Beroep ingesteld op 26 november 2008 — Laboratorios Byly/BHIM — Ginis (BILLY'S Products)
(Zaak T-514/08)
(2009/C 19/67)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Laboratorios Byly, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Plaza Fernandez-Villa, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vasileios Ginis (Athene, Griekenland)
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Vasileios Ginis
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „BILLY'S products” (aanvraagnr. 4.215.273) voor waren van klasse 3
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: communautaire woordmerken „BYLY” (aanvraagnr. 156.216) voor waren van klasse 3 en „byly” (aanvraagnr. 2.604.015) voor waren van de klassen 3 en 5 en diensten van klasse 35
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/36 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 november 2008 — UPC France/Commissie
(Zaak T-367/05) (1)
(2009/C 19/68)
Procestaal: Frans
De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/36 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2008 — Commissie/Northumbrian Water
(Zaak T-334/06) (1)
(2009/C 19/69)
Procestaal: Engels
De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/36 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 november 2008 — Kuiburi Fruit Canning/Raad
(Zaak T-330/07) (1)
(2009/C 19/70)
Procestaal: Engels
De president van de eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/36 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 november 2008 — Dow AgroSciences e.a./Commissie
(Zaak T-367/07) (1)
(2009/C 19/71)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/37 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 december 2008 — Baniel-Kubinova/Europees Parlement
(Zaak F-131/07) (1)
(„Ambtenaren - Tijdelijke functionarissen en hulpfunctionarissen die als ambtenaar op proef zijn aangesteld - Artikel 10 van bijlage VII bij het Statuut - Recht op dagvergoeding na ontvangst van deel van inrichtingsvergoeding’)
(2009/C 19/72)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Barbora Baniel-Kubinova (Alzingen, Luxemburg) en 13 andere ambtenaren van het Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Ignătescu en S. Seyr, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van een aantal besluiten van TABG van het Parlement houdende weigering om verzoekers de in artikel 10 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut bedoelde dagvergoeding toe te kennen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij zal de eigen kosten dragen. |
(1) PB C 183 van 7.8.2008, blz. 32.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/37 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 december 2008 — Blais/ECB
(Zaak F-6/08) (1)
(Openbare dienst - Personeel van de ECB - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Voorwaarden van artikel 17 van de arbeidsvoorwaarden van de ECB - Verwijzing van verzoekster in de kosten - Billijkheidsvoorwaarden - Artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)
(2009/C 19/73)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Jessica Blais (Frankfurt Am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Karthaus, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: F. Malfrère en F. Feyerbacher, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Openbare dienst — Nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank van 15 augustus 2007 houdende weigering om verzoekster de ontheemdingstoelage toe te kennen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 17 van de arbeidsvoorwaarden van de ECB
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Blais draagt naast haar eigen kosten de helft van de kosten van de Europese Centrale Bank. |
3) |
De Europese Centrale Bank draagt de helft van haar eigen kosten. |
(1) PB C 142 van 7.6.2008, blz. 39.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/38 |
Beroep ingesteld op 13 oktober 2008 — Clarke, Papathanasiou en Periañez-González/BHIM
(Zaak F-82/08)
(2009/C 19/74)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Nicole Clarke (Alicante, Spanje), Elisavet Papathanasiou (Alicante, Spanje) en Mercedes Periañez-González (Brussel, België) (vertegenwoordigers: H. Tettenborn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Enerzijds, nietigverklaring van een in verzoeksters' overeenkomsten opgenomen clausule, op grond waarvan de overeenkomsten automatisch worden beëindigd indien verzoeksters niet op een reservelijst van het eerste algemeen vergelijkend onderzoek voor hun functies worden geplaatst. Anderzijds, vaststelling dat de vergelijkende onderzoeken BHIM/AD/02/07 en BHIM/AST/02/07 geen gevolg voor verzoeksters' overeenkomsten hebben dan wel nietigverklaring van deze vergelijkende onderzoeken. Voorts vordering tot schadevergoeding.
Conclusies van de verzoekende partijen
— |
nietigverklaring van de clausule van artikel 5 van verzoeksters' respectieve overeenkomst; |
— |
vaststelling dat de aankondiging van de vergelijkend onderzoeken, welke op 12 december 2007 onder de nummers BHIM/AD/02/07 en BHIM/AST/02/07 in het Publicatieblad van de EU C 300 A werd bekendgemaakt, geen gevolg heeft voor verzoeksters' arbeidsverhouding; |
— |
subsidiair, nietigverklaring van de besluiten van het BHIM van 12 juli 2008 (betreffende verzoeksters 1, 2 en 3) en 18 juli 2008 (betreffende verzoekster 2), vastgesteld op grond van de weigeringsfictie van artikel 90, lid 2, derde en vierde volzin, van het Ambtenarenstatuut; |
— |
subsidiair, nietigverklaring van de afwijzende besluiten van het BHIM van 7 maart 2008, door verzoeksters ontvangen op 10 maart 2008, op de door verzoeksters krachtens artikel 90, lid 1, van het Ambtenarenstatuut ingediende verzoeken, voor zover in deze besluiten
worden geweigerd |
— |
nietigverklaring van de verklaringen van de personeelsdienst van het BHIM in de aan verzoeksters gerichte brieven van 19 december 2007, waarin het BHIM steeds een verband legt tussen de bekendmaking in het Publicatieblad van de EU C 300 A van 12 december 2007 en de clausule in artikel 5 van de met verzoeksters gesloten arbeidsovereenkomsten; |
— |
alsmede, subsidiair, nietigverklaring van de vergelijkende onderzoeken die in het Publicatieblad van de EU C 300 A van 12 december 2007 werden bekendgemaakt, voor zover deze voor verzoeksters bezwarend zijn; |
— |
veroordeling van het BHIM tot betaling aan verzoeksters van een passende vergoeding, waarvan de hoogte door het Gerecht zal worden vastgesteld, voor de materiële en de immateriële schade die zij hebben geleden door de besluiten waarvan nietigverklaring wordt gevorderd; |
— |
verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in de kosten. |