ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 330E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
30 december 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

2008/C 330E/01

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 28/2008 van 18 november 2008, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 80/181/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden ( 1 )

1

2008/C 330E/02

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 29/2008 van 9 december 2008, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen ( 1 )

7

2008/C 330E/03

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 30/2008 van 9 december 2008, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen ( 1 )

13

 

2008/C 330E/04

Bericht aan de lezers(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

RAAD

30.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 330/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) nr. 28/2008

door de Raad vastgesteld op 18 november 2008

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Richtlijn 80/181/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 330 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 80/181/EEG (3) moeten het Verenigd Koninkrijk en Ierland een datum vaststellen voor het schrappen van de uitzonderingen, voor zover die nog worden toegepast, betreffende de meeteenheid „pint” voor melk in teruggenomen verpakking en bier en cider van het vat, de „mile” voor verkeersborden en snelheidsmeting en de „troy ounce” voor transacties met edele metalen. De ervaring heeft echter uitgewezen dat die uitzonderingen als gevolg van het lokale karakter ervan en het geringe aantal betrokken producten kunnen worden gehandhaafd zonder dat daardoor een niet-tarifaire handelsbelemmering ontstaat; het is dan ook niet nodig die uitzonderingen te schrappen.

(2)

Er moet worden gepreciseerd dat de werkingssfeer van Richtlijn 80/181/EEG in overeenstemming is met de doelstellingen van artikel 95 van het Verdrag en niet tot specifieke communautaire actiegebieden beperkt is.

(3)

Richtlijn 80/181/EEG staat toe dat naast de in hoofdstuk I van de bijlage genoemde wettelijke meeteenheden tot en met 31 december 2009 aanvullende aanduidingen worden gebruikt. Om echter te vermijden dat belemmeringen ontstaan voor ondernemingen in de Gemeenschap die exporteren naar derde landen die eisen dat bij de producten andere eenheden dan die van hoofdstuk I worden vermeld, is het wenselijk dat het gebruik van aanvullende aanduidingen wordt behouden.

(4)

Richtlijn 80/181/EEG ondersteunt een soepele werking van de interne markt door de in de richtlijn voorgeschreven harmonisatie van meeteenheden. In deze context is het passend dat de Commissie de marktontwikkelingen in verband met deze richtlijn en de uitvoering ervan in het oog houdt, met name wat betreft eventuele belemmeringen voor de werking van de interne markt en de verdere harmonisering die nodig is om die belemmeringen weg te nemen.

(5)

Het is passend dat de Commissie er in de context van de handelsbetrekkingen met derde landen, waaronder de trans-Atlantische Economische Raad, nauwgezet naar blijft streven dat producten waarop alleen eenheden uit het Internationaal Stelsel van meeteenheden (SI) vermeld staan, op de markten van derde landen aanvaard worden.

(6)

Het toestaan van aanvullende aanduidingen kan ook de mogelijkheid bieden om nieuwe metrieke eenheden die op internationaal niveau tot stand komen, soepel en geleidelijk in te voeren.

(7)

In 1995 besloot de algemene conferentie voor maten en gewichten de categorie aanvullende SI-eenheden te schrappen als aparte SI-categorie, en de eenheden „radiaal” en „steradiaal” te interpreteren als dimensieloze afgeleide SI-eenheden, waarvan de namen en symbolen desgewenst mogen maar niet hoeven te worden gebruikt in uitdrukkingen voor andere afgeleide SI-eenheden.

(8)

In 1999 heeft de algemene conferentie voor maten en gewichten in het SI-stelsel de katal (symbool kat) als SI-eenheid van katalytische activiteit vastgesteld. Met deze nieuwe geharmoniseerde SI-eenheid kunnen metingen op het gebied van de geneeskunde en de biochemie op coherente, uniforme wijze worden uitgedrukt zodat het risico van verwarring door het gebruik van niet-geharmoniseerde eenheden wordt weggenomen.

(9)

In 2007 nam de algemene conferentie voor maten en gewichten een aantekening bij de definitie van „kelvin” aan om een van de belangrijkste oorzaken van de geconstateerde variabiliteit tussen de uiteenlopende realisaties van het tripelpunt van water weg te nemen. De „kelvin” wordt gedefinieerd als een fractie van de thermodynamische temperatuur van het tripelpunt van water. In de aantekening wordt verwezen naar water met een specifieke isotopensamenstelling.

(10)

Aangezien de acre in het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet meer voor kadastrale doeleinden wordt gebruikt, hoeft voor deze eenheid geen uitzondering meer te gelden.

(11)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake „Beter wetgeven” (4) dienen de lidstaten ertoe aangespoord te worden voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(12)

Richtlijn 80/181/EEG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Richtlijn 80/181/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 wordt punt b) vervangen door:

„b)

die welke zijn vermeld in hoofdstuk II van de bijlage, alleen in die lidstaten waarin deze eenheden op 21 april 1973 waren toegestaan.”;

2)

in artikel 2 wordt punt a) vervangen door:

„a)

De uit artikel 1 voortvloeiende verplichtingen hebben betrekking op de meetinstrumenten die worden gebruikt, op de metingen die worden verricht en op de aanduidingen van in eenheden uitgedrukte grootheden.”;

3)

artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Het gebruik van aanvullende aanduidingen wordt toegestaan.”;

4)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 ter

De Commissie volgt, ten behoeve van een soepele werking van de interne markt en de internationale handel, de marktontwikkelingen in verband met deze richtlijn en de uitvoering ervan op de voet en legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 31 december 2019 een verslag over deze ontwikkelingen voor, zo nodig vergezeld van voorstellen.”;

5)

de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

in hoofdstuk I, punt 1.1, wordt de alinea „Eenheid van thermodynamische temperatuur” vervangen door:

„Eenheid van thermodynamische temperatuur

De „kelvin”, eenheid van thermodynamische temperatuur, is het 1/273,16 gedeelte van de thermodynamische temperatuur van het tripelpunt van water.

In deze definitie wordt uitgegaan van water met een isotopensamenstelling met de volgende verhoudingen: 0,00015576 mol 2H per mol 1H, 0,0003799 mol 17O per mol 16O en 0,00 2 005 2 mol 18O per mol 16O.

(13e CGPM — 1967 — resolutie 4 en 23e CGPM — 2007 — resolutie 10)”;

b)

in hoofdstuk I, punt 1.1.1, wordt de titel vervangen door:

c)

in hoofdstuk I, punt 1.2, wordt de titel vervangen door:

d)

in hoofdstuk I wordt punt 1.2.1 geschrapt;

e)

in hoofdstuk I, worden de punten 1.2.2. en 1.2.3. vervangen door:

„1.2.2.   Algemene regel voor afgeleide SI-eenheden

Eenheden die op coherente wijze zijn afgeleid van de SI-grondeenheden worden gegeven in de vorm van machtsprodukten van de SI-grondeenheden met een getalfactor gelijk aan 1.

1.2.3.   Afgeleide SI-eenheden met eigen namen en symbolen

Grootheid

Eenheid

Uitdrukking

naam

symbool

in andere SI-eenheden

in SI-grondeenheden

vlakke hoek

radiaal

rad

 

m · m–1

ruimtehoek

steradiaal

sr

 

m2 · m–2

frequentie

hertz

Hz

 

s–1

kracht

newton

N

 

m · kg · s–2

druk en spanning

pascal

Pa

N · m–2

m–1 · kg · s–2

energie, arbeid, hoeveelheid warmte

joule

J

N · m

m2 · kg · s–2

warmte (5), energieflux

watt

W

J · s–1

m2 · kg · s–3

hoeveelheid elektriciteit, elektrische lading

coulomb

C

 

s · A

elektrische spanning, elektrische potentiaal, elektromotorische spanning

volt

V

W · A–1

m2 · kg · s–3 · A–1

elektrische weerstand

ohm

Ω

V · A–1

m2 · kg · s–3 · A–2

geleiding

siemens

S

A · V–1

m–2 · kg–1 · s3 · A2

elektrische capaciteit

farad

F

C · V–1

m–2 · kg–1 · s4 · A2

magnetische flux

weber

Wb

V · s

m2 · kg · s–2 · A–1

magnetische inductie

tesla

T

Wb · m–2

kg · s–2 · A–1

inductantie

henry

H

Wb · A–1

m2 · kg · s–2 · A–2

lichtstroom

lumen

lm

cd · sr

cd

verlichtingssterkte

lux

lx

lm · m–2

m–2 · cd

activiteit (ioniserende straling)

becquerel

Bq

 

s–1

geabsorbeerde dosis, soortgelijke energieoverdracht, kerma, geabsorbeerde dosisindex

gray

Gy

J · kg–1

m2 · s–2

dosisequivalent

sievert

Sv

J · kg–1

m2 · s–2

katalytische activiteit

katal

kat

 

mol · s–1

Van de SI-grondeenheden afgeleide eenheden kunnen worden uitgedrukt door gebruikmaking van de eenheden van hoofdstuk I.

In het bijzonder kunnen afgeleide SI-eenheden worden uitgedrukt door gebruikmaking van de eigen namen en symbolen uit bovenstaande tabel, bij voorbeeld: de SI-eenheid van dynamische viscositeit kan worden uitgedrukt als m–1 · kg · s–1 of N · s · m–2 of Pa · s.”;

f)

in hoofdstuk II wordt de volgende rij van de tabel geschrapt:

„Kadaster

Acre

1 ac = 4 047 m2

ac”;

g)

in hoofdstuk II wordt de laatste zin vervangen door: „De in dit hoofdstuk vermelde eenheden mogen onderling of met de eenheden van hoofdstuk I worden gecombineerd om samengestelde eenheden te vormen.”.

Artikel 2

Omzetting in nationaal recht

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2009 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, en maken deze bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 120 van 16.5.2008, blz. 14.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (PB C 297 E, 20.11.2008, blz. 105), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 November 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van ... (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 39 van 15.2.1980, blz. 40.

(4)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(5)  Eigen namen van de eenheid van vermogen: voltampère, symbool „VA”, voor het uitdrukken van het schijnbaar vermogen van elektrische wisselstroom, en var, symbool „var”, voor het uitdrukken van reactief elektrisch vermogen. De naam „var” komt niet voor in CGPM-resoluties.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

De Commissie heeft op 10 september 2007 een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad aangenomen tot wijziging van Richtlijn 80/181/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden.

2.

Op 26 september 2007 heeft de Raad besloten het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen, dat op 12 december 2007 advies heeft uitgebracht.

3.

Het Europees Parlement heeft op 29 november 2007 zijn advies in eerste lezing aangenomen. Het bevat geen amendementen op het Commissievoorstel.

4.

Op 15 juli 2008 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt met het oog op de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt, overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

5.

Op 18 november 2008 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt betreffende dit voorstel vastgesteld in de versie van document 11915/08.

II.   DOELSTELLINGEN

6.

De algemene doelstellingen van het Commissievoorstel zijn, Richtlijn 80/181/EEG bij te werken door:

de bescherming van de consument en het milieu in de werkingssfeer van de richtlijn op te nemen,

een nieuwe eenheid als wettelijke meeteenheid op te nemen in het Internationaal Stelsel van Eenheden (SI) (1),

het gebruik van aanvullende aanduidingen voor onbepaalde tijd toe te staan,

niet langer te eisen dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland een einde maken aan de beperkte lokale uitzonderingen voor de pint, de mile en de troy ounce waar deze eenheden nog gebruikt worden.

III.   GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

Algemeen

7.

De Raad stemt in met de doelstellingen van het voorstel, maar heeft er niettemin naar gestreefd sommige bepalingen te verbeteren en nieuwe bepalingen toe te voegen, met name om een aantal andere wijzigingen van het SI-stelsel in de Gemeenschapswetgeving over te nemen en te bepalen dat de Commissie verslag dient uit te brengen over de ontwikkelingen met betrekking tot Richtlijn 80/181/EEG, met name vanuit het oogpunt van de soepele werking van de interne markt en de internationale handel.

Soepele werking van de interne markt en internationale aanvaarding van SI-eenheden

8.

Richtlijn 80/181/EEG van de Raad wordt om de tien jaar geëvalueerd wat van lokale uitzonderingen en het gebruik van aanvullende aanduidingen betreft. De Raad gaat akkoord met de ratio van het voorstel om voor meer rechtszekerheid te zorgen door de termijn voor uitzonderingen op het algemene beginsel dat SI-eenheden zo veel mogelijk moeten worden gebruikt, af te schaffen. De Raad vindt het echter belangrijk dat aandachtig wordt bekeken welke gevolgen de meeteenhedenrichtlijn heeft voor de soepele werking van de interne markt en de internationale handel. Daarom heeft hij een nieuw artikel (6 ter) toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de Commissie tien jaar na de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn verslag uitbrengt over de bedoelde gevolgen.

9.

De Raad heeft tevens een nieuwe overweging (4) toegevoegd om artikel 6 ter te verduidelijken en weer te geven dat het belangrijk is dat de Commissie de soepele werking van de interne markt op de voet volgt. De Raad wilde tevens onder de aandacht brengen dat ervoor moet worden gezorgd dat producten waarop alleen eenheden uit het SI vermeld staan, op de markten van derde landen worden aanvaard, en heeft met het oog daarop een overweging toegevoegd (overweging 5).

Ontwikkelingen in het SI-stelsel

10.

De Raad schaart zich achter de doelstelling van de Commissie om de „katal” als nieuwe SI-eenheid in de Gemeenschapswetgeving op te nemen. Hij zou echter graag zien dat ook andere ontwikkelingen binnen het SI-stelsel in de Gemeenschapswetgeving worden weergegeven. Daarom is de definitie van „kelvin” in hoofdstuk I, punt 1.1, van de bijlage van de richtlijn bijgewerkt in het licht van resolutie 10 van de 23e Algemene Conferentie voor maten en gewichten (CGPM 2007). Verder zijn de punten 1.2.1 en 1.2.3 van hoofdstuk 1 van de bijlage gewijzigd in het licht van het besluit van de CGPM van 1995 om van de eenheden „radiaal” en „steradiaal” dimensieloze eenheden te maken.

11.

De wijzigingen in de bijlage zijn weergegeven in de nieuwe overwegingen 7 en 9.

Overige wijzigingen van het Commissievoorstel

12.

De Raad heeft de overwegingen 3 en 6 licht gewijzigd om de ratio van de overige wijzigingen van het voorstel duidelijk te maken. Verder heeft hij artikel 2 aangepast aan de tekst die voor vele andere, vergelijkbare instrumenten is overeengekomen en heeft hij, als gevolg daarvan, overweging 11 toegevoegd. Tot slot zijn in de bijlage enkele louter technische wijzigingen opgenomen die voortvloeien uit de in punt 10 uiteengezette wijzigingen.

IV.   CONCLUSIE

13.

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad heeft dezelfde algemene doelstellingen als de door de Commissie voorgestelde wijzigingsrichtlijn. De ratio van de aangebrachte wijzigingen bestaat erin, een bijdrage te leveren aan de algemene doelstellingen van Richtlijn 80/181/EEG inzake meeteenheden. De Commissie heeft in de zitting waarin de Raad zijn politiek akkoord heeft bereikt, meegedeeld dat de door de Raad in het voorstel aangebrachte wijzigingen voor haar algemeen aanvaardbaar zijn.


(1)  SI = „Système International d'unité de mesure”. Dit stelsel is gebaseerd op het Verdrag van Parijs van 1875 en wordt regelmatig bijgewerkt door de Algemene Conferentie voor maten en gewichten (Conférence générale des poids et mesures — CGPM). De bekendste eenheden van het SI-stelsel zijn de meter, de kilogram en de seconde.


30.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 330/7


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) nr. 29/2008

door de Raad vastgesteld op 9 december 2008

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 330 E/02)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Gemeenschapsbeleid inzake zeevervoer heeft onder meer tot doel de kwaliteit van de koopvaardij te verbeteren door alle economische actoren op een meer verantwoordelijke wijze te laten handelen.

(2)

In Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor overtredingen (4) zijn reeds ontmoedigende maatregelen vastgesteld.

(3)

Op 9 oktober 2008 hebben de lidstaten een verklaring aangenomen waarin zij unaniem het belang onderkennen van de toepassing van het protocol van 1996 bij het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen door alle lidstaten.

(4)

De verplichting tot het hebben van een verzekering moet een betere bescherming van de slachtoffers mogelijk maken. Deze verplichting zou eveneens moeten bijdragen tot de uitbanning van schepen die niet aan de normen voldoen, en zou het mogelijk moeten maken dat de concurrentie tussen de exploitanten wordt hersteld. In resolutie A.898(21) heeft de Internationale Maritieme Organisatie de lidstaten verzocht scheepseigenaren te manen zich behoorlijk te verzekeren.

(5)

Tekortkomingen betreffende de naleving van de bepalingen van deze richtlijn moeten worden gecorrigeerd. Richtlijn 2008/..../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake havenstaatcontrole (herschikking) (5) voorziet reeds in de aanhouding van schepen ingeval er certificaten ontbreken die zich aan boord moeten bevinden. Het is echter aangewezen om te voorzien in de mogelijkheid om een schip dat geen verzekeringsbewijs aan boord heeft, te verwijderen. De modaliteiten van de verwijdering moeten het mogelijk maken de situatie binnen een redelijke termijn recht te zetten.

(6)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de invoering en toepassing van passende maatregelen op het beleidsterrein maritiem vervoer, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens haar omvang en effecten, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden voorschriften betreffende bepaalde aspecten van de verplichtingen van scheepseigenaren met betrekking tot hun verzekering voor maritieme vorderingen vastgesteld.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op schepen van 300 brutoton of meer.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die in eigendom zijn van of geëxploiteerd worden door een staat en voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.

3.   Deze richtlijn laat de regelingen onverlet die bij de in de betrokken lidstaat geldende en in de bijlage vermelde instrumenten zijn ingevoerd.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„scheepeigenaar”: de geregistreerde eigenaar van een zeeschip of enige andere persoon, zoals de rompbevrachter, die verantwoordelijk is voor het exploiteren van het schip;

b)

„verzekering”: verzekering met of zonder aftrekbare bedragen, bijvoorbeeld een aansprakelijkheidsverzekering van het type dat momenteel wordt verstrekt door de leden van de „International Group of P&I Clubs”, en andere doeltreffende vormen van verzekering (waaronder aangetoonde zelfverzekering) en financiële zekerheid die soortgelijke dekkingsvoorwaarden bieden;

c)

„Verdrag van 1996”: de geconsolideerde tekst van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”), zoals gewijzigd bij het protocol van 1996.

Artikel 4

Verzekering tegen maritieme vorderingen

1.   Elke lidstaat vereist van scheepseigenaren van schepen die zijn vlag voeren dat zij een verzekering voor die schepen hebben.

2.   Elke lidstaat vereist van scheepseigenaren van schepen die een andere vlag dan de zijne voeren dat zij voor die schepen over een verzekering beschikken wanneer die schepen een onder zijn rechtsbevoegdheid vallende haven binnenvaren. Dit belet niet dat de lidstaten, als dat in overeenstemming is met het internationale recht, de nakoming van die verplichting vereisen wanneer die schepen in hun territoriale wateren varen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde verzekering dekt maritieme vorderingen waarvoor op grond van het Verdrag van 1996 een bovengrens geldt. Het bedrag van de verzekering voor elk schip per incident is gelijk aan het toepasselijke maximumbedrag voor de beperking van de aansprakelijkheid overeenkomstig het Verdrag van 1996.

Artikel 5

Inspecties, naleving, verwijdering uit havens en weigering van de toegang tot havens

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat elke inspectie van een schip in een haven die onder zijn rechtsbevoegdheid valt overeenkomstig Richtlijn 2008/…/EG mede inhoudt dat wordt nagegaan of een verzekeringsbewijs als bedoeld in artikel 6 aan boord wordt meegevoerd.

2.   Indien het in artikel 6 bedoelde verzekeringsbewijs niet aan boord wordt meegevoerd, en onverminderd Richtlijn 2008/…/EG, die in de aanhouding van schepen voorziet als het om de veiligheid gaat, kan de bevoegde autoriteit een verwijderingsbevel tegen het schip uitvaardigen, waarvan de Commissie, de andere lidstaten en de betrokken vlaggenstaat in kennis worden gesteld. Het uitvaardigen van een dergelijk verwijderingsbevel heeft tot gevolg dat elke lidstaat weigert dit schip tot zijn havens toe te laten totdat de scheepseigenaar kennis geeft van het in artikel 6 bedoelde verzekeringsbewijs.

Artikel 6

Verzekeringsbewijzen

1.   Het bestaan van de in artikel 4 bedoelde verzekering wordt aangetoond met een of meer door de verstrekker afgegeven verzekeringsbewijzen die aan boord worden meegevoerd.

2.   De door de verzekeringsverstrekker afgegeven verzekeringsbewijzen omvatten de volgende informatie:

a)

de naam van het schip, het IMO-nummer en de haven van registratie;

b)

de naam van de eigenaar en het adres van zijn hoofdvestiging;

c)

type en looptijd van de verzekering;

d)

de naam en het adres van de hoofdvestiging van de verstrekker van de verzekering en, waar passend, het adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten.

3.   Indien het verzekeringsbewijs noch in de Engelse, noch in de Franse, noch in de Spaanse taal is gesteld, omvat de tekst een vertaling in een van deze talen.

Artikel 7

Sancties

Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, voeren de lidstaten een systeem in van sancties op overtredingen van de nationale bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn vastgesteld en nemen zij de nodige maatregelen om de toepassing ervan te verzekeren. De voorziene sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 8

Verslagen

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad om de drie jaar, en voor het eerst vóór 1 januari 2015, een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 9

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 1 januari 2012 aan deze richtlijn te voldoen. Zij zullen de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Wanneer de lidstaten deze maatregelen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor zulke verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 195.

(2)  PB C 229 van 22.9.2006, blz. 38.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 29 maart 2007 (PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 166), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 9 december 2008 en Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11.

(5)  PB L …


BIJLAGE

Internationaal Verdrag van 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie.

Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (HNS-Verdrag).

Internationaal Verdrag van 2001 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie (Bunkerolieverdrag).

Internationaal Verdrag van Nairobi van 2007 inzake het opruimen van wrakken (Wrakopruimingsverdrag).

Verordening (EG) nr. …/2008 van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (1).


(1)  PB L …


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   Inleiding

De Commissie heeft het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars op 31 januari 2006 ingediend (1), als een van de voorstellen van het derde pakket wetgeving ten behoeve van de maritieme veiligheid.

Het Europees Parlement heeft op 29 maart 2007 advies in eerste lezing uitgebracht (2).

De Raad heeft op 9 oktober 2008 een politiek akkoord bereikt over een ontwerp-richtlijn betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen. Na bijwerking door de Groep juristen/vertalers heeft de Raad op 9 december 2008 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité (3) en het Comité van de Regio's (4).

II.   Analyse van het gemeenschappelijk standpunt

Algemeen

De Commissie heeft het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars begin 2006 ingediend, als onderdeel van het derde pakket wetgeving ten behoeve van de maritieme veiligheid. Met het Commissievoorstel wordt beoogd de regeling betreffende de wettelijke aansprakelijkheid van scheepseigenaars en de daarmee verband houdende maximumbedragen op communautair niveau te harmoniseren en een regeling voor verplichte verzekering en financiële zekerheden voor achtergelaten zeelieden in te voeren.

Hoewel de Raad het eens is met de doelstelling van het Commissievoorstel — een doeltreffender bescherming van de belangen van slachtoffers van schade als gevolg van de exploitatie van schepen —, is hij van oordeel dat enkele bepalingen van het voorstel, waarbij parallel met soortgelijke internationale verplichtingen specifieke communautaire voorschriften worden ingevoerd, tot een tegenstrijdige situatie zouden leiden en ingaan tegen de bovengenoemde doelstelling. Dit geldt vooral voor de bepalingen inzake de aansprakelijkheidsregeling en de maatregelen betreffende zeelieden. De voorgestelde bepalingen waarbij de bekrachtiging van een IMO-Verdrag verplicht wordt gesteld, zijn voor de lidstaten, met name om grondwettelijke redenen, niet aanvaardbaar. Voorts acht de Raad enkele bepalingen, met name die in verband met de toekenning en controle van certificaten, niet erg gelukkig omdat die tot onnodige administratieve lasten leiden.

In zijn gemeenschappelijk standpunt streeft de Raad naar bepalingen met een duidelijke toegevoegde waarde, en daar ontbreekt het op dit moment aan, zowel op internationaal als communautair niveau. De Raad heeft zich daarom geconcentreerd op de invoering van een verzekeringsplicht voor scheepseigenaars voor de maximumbedragen die zijn aangegeven in het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, zoals gewijzigd bij het protocol van 1996 (LLMC 96). De Raad heeft specifieke maatregelen vastgesteld ter uitvoering van deze verplichting door middel van controles van een verzekeringsbewijs dat aan boord van de schepen moet worden meegevoerd, en heeft sancties vastgesteld indien niet aan de bepalingen van de richtlijn wordt voldaan.

Met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad worden dus aanzienlijke wijzigingen aangebracht in het oorspronkelijke Commissievoorstel, door nieuwe tekstdelen in te voegen en andere te schrappen. Dit betekent dat alle amendementen van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement die op de geschrapte delen betrekking hadden, niet door de Raad zijn overgenomen.

In samenhang met het gemeenschappelijk standpunt hebben de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie in een verklaring (5) toegezegd hun uiterste best te zullen doen om de internationale verdragen inzake maritieme veiligheid, de IMO-regels inzake vlaggenstaatverplichtingen en de IMO-audit snel en effectief toe te passen.

Kernpunten van beleid

i)   Verplichte verzekering tegen maritieme vorderingen

De Raad volgt het voorstel van de Commissie waar dit een verzekeringsplicht invoert voor eigenaren van schepen die de vlag van een lidstaat of van een derde land voeren. Wat deze laatste categorie schepen betreft geldt — volgens het gemeenschappelijk standpunt van de Raad — deze verplichting zodra het schip een haven binnenvaart die onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat valt, dan wel, indien een lidstaat zulks besluit, wanneer het schip zich bevindt in de territoriale wateren van die lidstaat.

Teneinde het algemene niveau voor de verzekeringsdekking te harmoniseren verwijst de Raad, voor de verzekeringsbedragen per schip en per incident, in zijn gemeenschappelijk standpunt naar de in de LLMC 1996 vastgestelde maximumbedragen. De term „verzekering” in het gemeenschappelijk standpunt is grotendeels gebaseerd op de definitie in IMO-Resolutie A.898(21) („Guidelines on shipowner's responsibilities in respect of maritime claims” — „Richtsnoeren inzake de verantwoordelijkheden van scheepseigenaren ten aanzien van maritieme vorderingen”).

ii)   Controle, naleving en sancties

Om te controleren of de scheepseigenaars hun verzekeringsplicht nakomen voorziet het gemeenschappelijk standpunt in een controle door de havenstaat, in overeenstemming met de richtlijn inzake havenstaatcontrole. Daartoe dienen een of meer door de verzekeringsverstrekker afgegeven verzekeringsbewijzen aan boord te worden meegevoerd. De details van het verzekeringsbewijs zijn grotendeels gebaseerd op het oorspronkelijke Commissievoorstel.

De Raad acht het belangrijk om de mogelijkheid van sancties op te nemen voor het geval dat het verzekeringsbewijs niet aan boord wordt meegevoerd. Onverminderd de aanhouding van het betrokken schip overeenkomstig de voorschriften inzake havenstaatcontrole kan het schip worden verwijderd uit een haven en worden geweerd uit alle havens van de lidstaten zolang de situatie niet is verholpen. Het gemeenschappelijk standpunt bevat voorts een algemene bepaling over sancties in verband met het niet-naleven van de richtlijn, in verband met de verplichtingen van de lidstaten als vlaggenstaten.

iii)   Verhouding tot regelingen in het kader van andere instrumenten inzake aansprakelijkheid en schadevergoeding

Evenals de Commissie in haar voorstel bepaalt de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de regelingen in het kader van andere internationale overeenkomsten, zoals het Aansprakelijkheidsverdrag, het HNS-Verdrag, het Bunkerolieverdrag, het Verdrag inzake wrakopruiming en de verordening waarbij het Verdrag van Athene in communautaire wetgeving wordt omgezet.

III.   Conclusie

De Raad is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt bijdraagt aan een effectieve schadeloosstelling van slachtoffers van schade als gevolg van de exploitatie van schepen en de uitsluiting van schepen die niet aan de normen voldoen.

De Raad neemt nota van de besprekingen die al met het Europees Parlement over dit voorstel zijn gevoerd in het kader van de onderhandelingen over andere voorstellen van het derde pakket wetgeving ten behoeve van de maritieme veiligheid. Hij ziet uit naar een snel akkoord over de tekst zodat de richtlijn zo snel mogelijk kan worden aangenomen.


(1)  Doc. 5907/06.

(2)  Doc. 7805/07 CODEC 277 MAR 20 ENV 171.

(3)  CESE 1177/2006 van 13.9.2006 (PB C 318 van 23.12.2006, blz.195).

(4)  CdR 43/2006 van 15.6.2006 (PB C 229 van 22.9.2006, blz.38).

(5)  Doc. 15859/08 ADD 1.


30.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 330/13


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) nr. 30/2008

door de Raad vastgesteld op 9 december 2008

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 330 E/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De veiligheid van de scheepvaart in de Gemeenschap en van de burgers die er gebruik van maken, alsmede de bescherming van het milieu dienen te allen tijde te worden gewaarborgd.

(2)

Wat de internationale scheepvaart betreft, is een uitgebreid kader voor de verbetering van de maritieme veiligheid en de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door schepen opgezet door middel van een aantal verdragen waarvoor de Internationale Maritieme Organisatie (hierna „IMO” genoemd) depositaris is.

(3)

In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (United Nations Convention on the Law of the Sea, UNCLOS, 1982) en de verdragen waarvoor de IMO depositaris is (hierna „IMO-verdragen”), is bepaald dat de landen die partij zijn bij deze verdragen verantwoordelijk zijn voor het uitvaardigen van wetten en regels en voor het nemen van alle overige maatregelen die nodig zijn om die verdragen volledig ten uitvoer te leggen teneinde te garanderen dat, vanuit het oogpunt van de veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu, een schip geschikt is voor de dienst waarvoor het bestemd is en bemand wordt door vakbekwaam maritiem personeel.

(4)

Er dient terdege rekening te worden gehouden met het Maritiem Arbeidsverdrag dat in 2006 werd aangenomen door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en dat ook betrekking heeft op vlaggenstaatverplichtingen.

(5)

Op 9 oktober 2008 hebben de lidstaten een verklaring aangenomen waarin zij unaniem het belang onderkenden van de toepassing van de internationale verdragen die betrekking hebben op vlaggenstaatverplichtingen, teneinde de maritieme veiligheid te verbeteren en bij te dragen tot de preventie van verontreiniging door schepen.

(6)

De bepalingen inzake verandering van vlaggenstaat die in de IMO-verdragen en de Gemeenschapswetgeving inzake maritieme veiligheid zijn opgenomen, dienen te worden versterkt door uitvoering te geven aan de procedures die door de IMO worden aanbevolen in MSC/Circ.1140/ MEPC/Circ.424 van 20 december 2004 betreffende de overdracht van schepen tussen landen; dit zou ook moeten leiden tot grotere transparantie in de verhoudingen tussen vlaggenstaten en bijdragen tot de veiligheid op zee.

(7)

De beschikbaarheid van informatie over schepen die de vlag van een lidstaat voeren en schepen die uit het register van een lidstaat zijn uitgeschreven, zou moeten bijdragen tot de transparantie van de prestaties van een vloot van hoge kwaliteit, zou het mogelijk moeten maken beter toezicht te houden op de vlaggenstaatverplichtingen en zou gelijke kansen voor alle instanties moeten garanderen.

(8)

Om de lidstaten te helpen hun prestaties als vlaggenstaat verder te verbeteren dienen zij hun instanties op gezette tijden aan een audit te onderwerpen.

(9)

Een kwaliteitscertificering van de administratieve procedures, overeenkomstig normen van de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) of gelijkwaardige normen, dient verder bij te dragen tot gelijke kansen voor alle instanties.

(10)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(11)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de opstelling en toepassing van passende maatregelen op het beleidsterrein maritiem vervoer, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens haar omvang en effecten, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze richtlijn heeft tot doel:

a)

te garanderen dat de lidstaten zich doeltreffend en consequent kwijten van hun vlaggenstaatverplichtingen; en

b)

de veiligheid te verbeteren en verontreiniging door schepen die de vlag van een lidstaat voeren, te voorkomen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet de communautaire maritieme wetgeving genoemd in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) (5) en in Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) (6).

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op de instanties van de staat waarvan het schip de vlag voert.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„schip”: een schip of vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en onder de toepasselijke IMO-verdragen valt, en waarvoor een certificaat vereist is;

b)

„instanties”: de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert;

c)

„erkende organisatie”: een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (7);

d)

„certificaten”: wettelijk voorgeschreven certificaten die met betrekking tot de relevante IMO-verdragen zijn afgegeven;

e)

„audit van de IMO”: audit die overeenkomstig de bepalingen van de op 1 december 2005 door de algemene vergadering van de IMO aangenomen resolutie A.974(24) wordt uitgevoerd.

Artikel 4

Voorwaarden voor toestemming voor de exploitatie van een schip bij de verlening van het recht om de vlag van een lidstaat te voeren

1.   Voordat toegestaan wordt dat een schip, waaraan het recht is verleend de vlag van een lidstaat te voeren, in gebruik wordt genomen, neemt de betrokken lidstaat de maatregelen die hij geschikt acht om te waarborgen dat het bewuste schip aan de toepasselijke internationale regelgeving voldoet. Hij vergewist zich met name met alle redelijke middelen van de veiligheidsrapporten van het schip. Indien nodig pleegt hij overleg met de vorige vlaggenstaat om vast te stellen of er door genoemde staat ontdekte tekortkomingen of veiligheidsproblemen zijn die onopgelost zijn gebleven.

2.   Wanneer een andere vlaggenstaat informatie vraagt over een schip dat voorheen de vlag van een lidstaat voerde, verstrekt die lidstaat onverwijld bijzonderheden over nog te verhelpen tekortkomingen en andere relevante veiligheidsinformatie aan de vlaggenstaat die de informatie vraagt.

Artikel 5

Aanhouding van een schip dat de vlag van een lidstaat voert

Wanneer de instanties ervan in kennis worden gesteld dat een schip dat de vlag van de betrokken lidstaat voert, door een havenstaat is aangehouden, zien zij er, overeenkomstig de hiertoe door hen vastgestelde procedures, op toe dat het schip in overeenstemming wordt gebracht met de toepasselijke IMO-verdragen.

Artikel 6

Begeleidende maatregelen

De lidstaten zorgen ervoor dat voor de toepassing van deze richtlijn ten minste de volgende gegevens betreffende de schepen die hun vlag voeren, worden bijgehouden en gemakkelijk toegankelijk zijn:

a)

scheepsgegevens (naam, IMO-nummer, enz.);

b)

datum van de controles, inclusief eventuele aanvullende controles, en van de audits;

c)

identificatie van de erkende organisaties die betrokken zijn bij de certificering en classificering van het schip;

d)

identificatie van de bevoegde autoriteit die het schip heeft geïnspecteerd overeenkomstig de havenstaatcontrolebepalingen en de data van de inspecties;

e)

resultaat van de havenstaatcontroles (tekortkomingen: ja of nee, aanhoudingen: ja of nee);

f)

informatie over ongevallen op zee;

g)

identificatie van de schepen die in de voorbije twaalf maanden hebben opgehouden de vlag van de betrokken lidstaat te voeren.

Artikel 7

Audits van vlaggenstaten

De lidstaten nemen de nodige maatregelen voor een audit van de IMO van hun instanties ten minste eens per zeven jaar, onder voorbehoud van een positieve respons van de IMO op een tijdig verzoek van de betrokken lidstaat, en maken de resultaten van de audit bekend overeenkomstig de nationale wetgeving inzake geheimhouding.

Dit artikel verstrijkt ten laatste op ... (8) of op een eerdere datum, als vastgesteld door de Commissie in overeenstemming met de in artikel 10, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure, indien een verplicht auditprogramma van de IMO-lidstaten in werking is getreden.

Artikel 8

Kwaliteitsbeheerssysteem en interne evaluatie

1.   Uiterlijk … (9) ontwikkelt, implementeert en onderhoudt elke lidstaat een systeem voor het kwaliteitsbeheer van de operationele delen van de vlaggenstaatgerelateerde activiteiten van zijn instanties. Dat kwaliteitsbeheerssysteem wordt gecertificeerd overeenkomstig de toepasselijke internationale kwaliteitsnormen.

2.   Lidstaten die voorkomen op de zwarte, of twee jaar na elkaar op de grijze lijst in het meest recente jaarverslag van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole (hierna „Paris MoU” genoemd), dienen uiterlijk vier maanden na de bekendmaking van het Paris MoU-jaarverslag een verslag over hun prestaties als vlaggenstaat in bij de Commissie.

Dit verslag zal de voornaamste redenen vaststellen en analyseren voor het gebrek aan naleving dat tot aanhoudingen en tekortkomingen heeft geleid, met de zwarte of grijze status als gevolg.

Artikel 9

Verslagen

Om de vijf jaar, en voor het eerst uiterlijk … (9), dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn.

Dit verslag bevat een evaluatie van de prestaties van de lidstaten als vlaggenstaten.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

Artikel 11

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk … (10) aan deze richtlijn te voldoen. Zij zullen de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Wanneer de lidstaten deze maatregelen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor zulke verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 195.

(2)  PB C 229 van 22.9.2006, blz. 38.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 29 maart 2007 (PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 140), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 9 december 2008 en Standpunt van het Europees Parlement van ... (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5)  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.

(6)  PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33.

(7)  PB L …

(8)  Acht jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(9)  Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(10)  24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   Inleiding

De Commissie heeft het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen op 24 februari 2006 (1) ingediend als onderdeel van het derde pakket maritieme veiligheid.

Het Europees Parlement heeft op 29 maart 2007 advies in eerste lezing uitgebracht (2).

Op 9 oktober 2008 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de ontwerp-richtlijn. Na de bijwerking door de juristen-vertalers heeft de Raad op 9 december 2008 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3) en het Comité van de Regio's (4).

II.   Analyse van het gemeenschappelijk standpunt

Algemeen

Het voorstel voor een richtlijn betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen is een onderdeel van het derde pakket maritieme veiligheid dat eind 2005 door de Commissie is ingediend. De hoofddoelstelling van dit voorstel is te waarborgen dat de lidstaten daadwerkelijk hun vlaggenstaatverplichtingen naleven vóór en na het verlenen van het recht om de vlag te voeren, teneinde de maritieme veiligheid te verbeteren en verontreiniging door schepen te voorkomen.

De Raad is het weliswaar eens met de Commissie wat betreft de doelstelling van het voorstel, maar heeft ingrijpende wijzigingen aangebracht in het oorspronkelijk voorstel. Een aantal voorgestelde bepalingen waren voor de Raad niet aanvaardbaar, omdat zij een doublure vormen met bestaande communautaire wetgeving en met bepalingen van de andere voorstellen van het derde pakket maritieme veiligheid. De voorgestelde bepalingen die de bekrachtiging van de IMO-verdragen verplicht stelden, waren voor de lidstaten niet aanvaardbaar, met name om constitutionele redenen. Bijgevolg is het gemeenschappelijk standpunt van de Raad vooral toegespitst op de verplichting voor de lidstaten om hun maritieme instanties aan een IMO-auditprocedure te onderwerpen. De lidstaten moeten bovendien zorgen voor een kwaliteitscertificering van hun administratieve procedures, overeenkomstig de ISO-normen of gelijkwaardige internationale normen. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet voorts in verplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen voordat zij toestemming geven voor de exploitatie van een schip onder hun vlag, en wanneer schepen die de vlag van een lidstaat voeren, door een havenstaat worden aangehouden.

Deze aanpak maakt dat het gemeenschappelijk standpunt het oorspronkelijk Commissievoorstel aanzienlijk wijzigt door de redactie aan te passen en verscheidene tekstgedeelten te schrappen. Dit impliceert dat de amendementen die het Europees Parlement in zijn advies in eerste lezing in verband met de geschrapte gedeelten heeft ingevoerd, door de Raad niet zijn aanvaard.

In parallel met het gemeenschappelijk standpunt bevestigen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie in een verklaring (5) dat zij zich ertoe verbinden al het mogelijke te zullen doen met het oog op de snelle en doelmatige toepassing van de internationale verdragen inzake maritieme veiligheid, de IMO-voorschriften in verband met vlaggenstaatverplichtingen en de verplichtingen betreffende de IMO-audit.

Voornaamste beleidskwesties

i)   Audits van vlaggenstaten

De Raad volgt het voorstel van de Commissie om een onafhankelijke audit van de maritieme instanties van de lidstaten in te voeren. De Raad is evenwel van oordeel dat moet worden voorkomen dat in het communautair kader een parallel auditsysteem wordt gecreëerd, naast het systeem dat op internationaal niveau is ingesteld door middel van het vrijwillige auditprogramma van de IMO-lidstaten. Teneinde de auditprocedures te harmoniseren en gelijke voorwaarden te garanderen, voorziet het gemeenschappelijk standpunt in de verplichting om regelmatig om een IMO-audit van de instanties te verzoeken en om de resultaten van de audit bekend te maken. De termijn tussen de audits is vastgesteld op zeven jaar, rekening houdend met de beschikbare middelen op het niveau van de IMO. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet er voorts in dat, zodra het auditprogramma van de IMO verplicht is geworden, het betrokken artikel van de richtlijn verstrijkt, hetzij automatisch, namelijk acht jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn, hetzij vroeger, indien nodig, op grond van een besluit van de Commissie volgens de comitéprocedure (regelgevingsprocedure).

ii)   Kwaliteitsbeheerssysteem

De Raad steunt het voorstel van de Commissie dat wil garanderen dat de maritieme instanties van de lidstaten voldoen aan kwaliteitscriteria wat betreft het beheer van hun taken. De Raad houdt in het gemeenschappelijk standpunt evenwel rekening met de specifieke situatie van de verschillende betrokken diensten, en laat het aan de lidstaten over om te bepalen welke internationale normen van toepassing zijn voor de certificering van de diverse delen van hun instanties.

Met het oog op het bereiken van de doelstelling dat de prestaties als vlaggenstaat van de lidstaten moeten worden verbeterd, voorziet de Raad er voorts in dat lidstaten die voorkomen op de zwarte lijst van vlaggenstaten van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs („Paris MoU”), of die twee jaar na elkaar voorkomen op de grijze lijst van het Paris MoU, bij de Commissie verplicht verslag moeten uitbrengen over hun prestaties. Aan de hand van dat verslag kan worden nagegaan welke de belangrijkste redenen zijn voor de niet-naleving van de vlaggenstaatverplichtingen door de betrokken lidstaat.

iii)   Andere vlaggenstaatverplichtingen

Afgezien van de twee belangrijkste kwesties die hierboven zijn besproken, heeft de Raad voorts het Commissievoorstel vereenvoudigd wat betreft de verplichtingen waaraan moet worden voldaan voordat toestemming wordt gegeven om de vlag van een lidstaat te voeren, en wanneer schepen die de vlag van een lidstaat voeren door een havenstaat worden aangehouden. In dat verband acht de Raad het in het kader van een richtlijn passend dat de lidstaten beslissen welke maatregelen moeten worden genomen om te waarborgen dat het betrokken schip in overeenstemming is of in overeenstemming wordt gebracht met de toepasselijke internationale regelgeving.

III.   Conclusie

De Raad is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt een instrument is dat kan garanderen dat de lidstaten hun vlaggenstaatverplichtingen op een kwalitatief hoogwaardige manier nakomen.

De Raad neemt er nota van dat met betrekking tot dit voorstel reeds contacten met het Europees Parlement hebben plaatsgevonden in het kader van de onderhandelingen over andere voorstellen van het derde pakket maritieme veiligheid. De Raad ziet uit naar een spoedig akkoord over de tekst, zodat de richtlijn kan worden aangenomen.


(1)  Doc. 6843/06.

(2)  Doc. 7805/07 CODEC 277 MAR 20 ENV 171.

(3)  CESE 1177/2006 van 13.9.2006 (PB C 318 van 23.12.2006, blz.195).

(4)  CdR 43/2006 van 15.6.2006 (PB C 229 van 22.9.2006, blz. 38).

(5)  Doc. 15859/08 ADD 1.


30.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 330/s3


BERICHT AAN DE LEZERS

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.