ISSN 1725-2474 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
51e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie |
|
2008/C 327/01 |
||
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2008/C 327/02 |
||
2008/C 327/03 |
||
2008/C 327/04 |
||
2008/C 327/05 |
||
2008/C 327/06 |
||
2008/C 327/07 |
||
2008/C 327/08 |
||
2008/C 327/09 |
||
2008/C 327/10 |
||
2008/C 327/11 |
||
2008/C 327/12 |
||
2008/C 327/13 |
||
2008/C 327/14 |
||
2008/C 327/15 |
||
2008/C 327/16 |
||
2008/C 327/17 |
||
2008/C 327/18 |
||
2008/C 327/19 |
||
2008/C 327/20 |
||
2008/C 327/21 |
||
2008/C 327/22 |
||
2008/C 327/23 |
||
2008/C 327/24 |
||
2008/C 327/25 |
||
2008/C 327/26 |
||
2008/C 327/27 |
||
2008/C 327/28 |
||
2008/C 327/29 |
||
2008/C 327/30 |
||
2008/C 327/31 |
||
2008/C 327/32 |
||
2008/C 327/33 |
||
2008/C 327/34 |
||
2008/C 327/35 |
||
2008/C 327/36 |
||
2008/C 327/37 |
||
2008/C 327/38 |
||
|
Gerecht van eerste aanleg |
|
2008/C 327/39 |
||
2008/C 327/40 |
||
2008/C 327/41 |
||
2008/C 327/42 |
||
2008/C 327/43 |
||
2008/C 327/44 |
||
2008/C 327/45 |
||
2008/C 327/46 |
||
2008/C 327/47 |
||
2008/C 327/48 |
||
2008/C 327/49 |
||
2008/C 327/50 |
||
2008/C 327/51 |
||
2008/C 327/52 |
||
2008/C 327/53 |
||
2008/C 327/54 |
||
2008/C 327/55 |
Zaak T-391/08: Beroep ingesteld op 15 september 2008 — Ellinika Nafpigeia/Commissie |
|
2008/C 327/56 |
||
2008/C 327/57 |
||
2008/C 327/58 |
Zaak T-422/08: Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Sacem/Commissie |
|
2008/C 327/59 |
Zaak T-425/08: Beroep ingesteld op 30 september 2008 — KODA/Commissie |
|
2008/C 327/60 |
Zaak T-432/08: Beroep ingesteld op 1 oktober 2008 — AKM/Commissie |
|
2008/C 327/61 |
||
2008/C 327/62 |
||
2008/C 327/63 |
||
2008/C 327/64 |
Zaak T-449/08: Beroep ingesteld op 2 oktober 2008 — S.L.V. Elektronik/BHIM — Jiménez Muñoz (LINE) |
|
2008/C 327/65 |
||
2008/C 327/66 |
Zaak T-459/08: Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — EuroChem MCC/Raad van de Europese Unie |
|
2008/C 327/67 |
Zaak T-462/08: Beroep ingesteld op 13 oktober 2008 — Winzer Pharma/BHIM — Alcon (OFTAL CUSI) |
|
2008/C 327/68 |
Zaak T-463/08: Beroep ingesteld op 19 oktober 2008 — Imagion/BHIM (DYNAMIC HD) |
|
2008/C 327/69 |
Zaak T-465/08: Beroep ingesteld op 15 oktober 2008 — Tsjechische Republiek/Commissie |
|
2008/C 327/70 |
Zaak T-470/08: Beroep ingesteld op 23 oktober 2008 — Commissie/Eurgit en Cirese |
|
2008/C 327/71 |
Zaak T-476/08: Beroep ingesteld op 4 november 2008 — Media-Saturn/BHIM (BEST BUY) |
|
2008/C 327/72 |
||
2008/C 327/73 |
||
2008/C 327/74 |
||
2008/C 327/75 |
Zaak T-275/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 november 2008 — Omya/Commissie |
|
2008/C 327/76 |
||
2008/C 327/77 |
||
2008/C 327/78 |
||
2008/C 327/79 |
||
2008/C 327/80 |
||
|
Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie |
|
2008/C 327/81 |
Zaak F-84/08: Beroep ingesteld op 17 oktober 2008 — Cerafogli/ECB |
|
2008/C 327/82 |
Zaak F-86/08: Beroep ingesteld op 22 oktober 2008 — Voslamber/Commissie |
|
2008/C 327/83 |
Zaak F-87/08: Beroep ingesteld op 20 oktober 2008 — Schuerings/Europese Stichting voor Opleiding |
|
2008/C 327/84 |
Zaak F-88/08: Beroep ingesteld op 20 oktober 2008 — Vandeuren/Europese Stichting voor Opleiding |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/1 |
(2008/C 327/01)
Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
|
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu |
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-247/06) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 85/337/EEG - Milieugevolgen van bepaalde projecten - Verwarmingsinstallatie - Opwekking van energie - Gedeeltelijke verbranding van gevaarlijke stoffen)
(2008/C 327/02)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en F. Simonetti, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Schulze-Bahr, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: T. Harris, I. Rao en J. Maurici, gemachtigden)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van artikel 4, lid 1, juncto bijlage I, punt 9, bij richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 (PB L 73, blz. 5) — Vergunning, zonder milieueffectbeoordeling, van een verbrandingsinstallatie voor de productie van energie waarbij gedeeltelijk gevaarlijke afvalstoffen worden gebruikt — Handelingen voor de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten. |
3) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/2 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 november 2008 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-155/07) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Besluit 2006/1016/EG - Garantie van Gemeenschap voor verliezen van Europese Investeringsbank op leningen en garanties voor projecten buiten Gemeenschap - Keuze van rechtsgrondslag - Artikel 179 EG - Artikel 181 A EG - Verenigbaarheid)
(2008/C 327/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, A. Baas en D. Gauci, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Arpio Santacruz, M. Sims en D. Canga Fano, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Aresu en F. Dintilhac, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring — Besluit 2006/1016/EG van de Raad van 19 december 2006 tot verlening van een garantie van de Gemeenschap voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en garanties voor projecten buiten de Gemeenschap (PB L 414, blz. 95) — Keuze van rechtsgrondslag — Artikel 181 A EG — Besluit dat in hoofdzaak betrekking heeft op ontwikkelingslanden — Noodzaak van dubbele rechtsgrondslag — Artikelen 179 EG en 181 A EG
Dictum
1) |
Besluit 2006/1016/EG van de Raad van 19 december 2006 tot verlening van een garantie van de Gemeenschap voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en garanties voor projecten buiten de Gemeenschap, wordt nietig verklaard. |
2) |
De gevolgen van besluit 2006/1016 blijven gehandhaafd voor financieringen van de Europese Investeringsbank die worden overeengekomen tot de inwerkingtreding, binnen een termijn van twaalf maanden nadat dit arrest is gewezen, van een nieuw besluit dat is vastgesteld op de juiste rechtsgrondslag, namelijk de artikelen 179 EG en 181 A EG tezamen. |
3) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten, met uitzondering van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. |
4) |
De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/3 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 november 2008 — Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-203/07 P) (1)
(Hogere voorziening - Project tot vestiging van gemeenschappelijke diplomatieke vertegenwoordiging te Abuja (Nigeria) - Terugbetaling van door Helleense Republiek verschuldigde bedragen - Verrekening met door Commissie in kader van regionale operationele programma voor continentaal Griekenland te betalen bedrag)
(2008/C 327/04)
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: P. Mylonopoulos, S. Trekli en Z. Stavridi, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: I. Zervas en D. Triantafyllou, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 17 januari 2007, Griekenland/Commissie (T-231/04), waarbij het Gerecht ongegrond heeft verklaard een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie om bij wege van verrekening de bedragen in te vorderen die de Helleense Republiek verschuldigd was als gevolg van haar deelneming aan de projecten Abuja I en Abuja II voor de oprichting van een gemeenschappelijke diplomatieke vertegenwoordiging van de landen van de Europese Unie te Abuja (Nigeria)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/3 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen — België) — Trespa International B.V./Nova Haven- en Vervoerbedrijf N.V.
(Zaak C-248/07) (1)
(Verordening ter uitvoering van communautair douanewetboek - Artikelen 291 en 297 - Gunstige tariefbehandeling - Bijzondere bestemming - Begrip „degene die de goederen voor het vrije verkeer invoert of doet invoeren’ - Begrip „overdracht van goederen binnen de Gemeenschap’ - Begrip „cessionaris’)
(2008/C 327/05)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van beroep te Antwerpen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Trespa International B.V.
Verwerende partij: Nova Haven- en Vervoerbedrijf N.V.
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van beroep te Antwerpen — Uitlegging van artikelen 1 bis, 291 en 297 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1) — Begrip „overdracht van goederen binnen de Gemeenschap”, „degene die de goederen voor het vrije verkeer invoert of doet invoeren” en „cessionaris”
Dictum
1) |
Artikel 291, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 89/97 van de Commissie van 20 januari 1997, dient aldus te worden uitgelegd dat het daarin gebruikte begrip „degene die de goederen […] invoert of doet invoeren” doelt op degene voor wie de goederen zijn bestemd, en die voornemens is deze de voorgeschreven bijzondere bestemming te doen volgen, ongeacht of hij de douaneaangifte zelf doet dan wel zich hiervoor laat vertegenwoordigen in de zin van artikel 5 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. Dat begrip doelt niet op de vertegenwoordiger van deze persoon bij de douaneautoriteiten, behalve in de gevallen waarin deze vertegenwoordiger wordt geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen krachtens artikel 5, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 2913/92, en hij derhalve als invoerder dient te worden beschouwd. |
2) |
Artikel 297, lid 1, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 89/97, dient aldus te worden uitgelegd dat er geen sprake is van overdracht van goederen binnen de Gemeenschap wanneer goederen in België worden ingevoerd en nadien naar Nederland worden vervoerd, indien de vergunninghouder optreedt voor rekening van de uiteindelijke invoerder, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan. Het feit alleen dat de goederen zijn ingevoerd en ingeklaard in België en vervolgens naar Nederland zijn vervoerd, speelt geen rol voor de beoordeling of er al dan niet een overdracht in de zin van deze bepaling heeft plaatsgehad. In geval van overdracht dient de cessionaris in het bezit te zijn van een overeenkomstig artikel 291 van die verordening afgegeven vergunning. |
3) |
Artikel 297, lid 1, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 89/97, dient aldus te worden uitgelegd dat het daarin gebruikte begrip „cessionaris” niet doelt op een douaneagent die de douaneformaliteiten vervult voor rekening van de invoerder. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/4 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten — Zweden) — Kollektivavtalsstiftelsen TRR Trygghetsrådet/Skatteverket
(Zaak C-291/07) (1)
(Btw - Plaats van belastbare handelingen - Fiscaal aanknopingspunt - Dienstverrichter die in andere lidstaat is gevestigd dan afnemer - Hoedanigheid van belastingplichtige - Diensten verricht voor nationale stichting die zowel economische als niet-economische activiteiten verricht)
(2008/C 327/06)
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Regeringsrätten
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Kollektivavtalsstiftelsen TRR Trygghetsrådet
Verwerende partij: Skatteverket
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Regeringsrätten — Uitlegging van de artikelen 9, lid 2, sub e, en 21, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), en van de artikelen 56, lid 1, sub c, en 196 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Nationale stichting die zowel economische als andere werkzaamheden verricht en voor de werkzaamheden die niet onder de richtlijn vallen, gebruik maakt van adviesdiensten van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter
Dictum
Artikel 9, lid 2, sub e, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 1999/59/EG van de Raad van 17 juni 1999, en artikel 56, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een persoon die adviesdiensten afneemt van een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige en die zowel economische activiteiten verricht als activiteiten die buiten de werkingssfeer van deze richtlijnen vallen, moet worden geacht de hoedanigheid van belastingplichtige te hebben, ook indien deze diensten alleen worden afgenomen ten behoeve van laatstgenoemde activiteiten.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Association nationale pour la protection des eaux et rivières — TOS/Ministère de l'écologie, du développement et de l'aménagement durables
(Zaak C-381/07) (1)
(Verontreiniging van aquatisch milieu - Richtlijn 2006/11/EG - Artikel 6 - Gevaarlijke stoffen - Lozingen - Voorafgaande vergunning - Vaststelling van emissienormen - Aanmeldingsregeling - Visteelt)
(2008/C 327/07)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d'État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Association nationale pour la protection des eaux et rivières — TOS
Verwerende partij: Ministère de l'écologie, du développement et de l'aménagement durables
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Conseil d'État — Uitlegging van artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PB L 64, blz. 52) — Noodzaak van een voorafgaande vergunning waarin de emissienormen worden vastgesteld voor lozingen in het water die een gevaarlijke stof kunnen bevatten — Conformiteit van een nationale regeling waarbij de voorafgaande vergunning wordt vervangen door een gewone aanmeldingsregeling voor visteelt, die evenwel de toepasselijke milieukwaliteitsnormen in herinnering brengt en de bevoegde bestuurlijke autoriteit het recht verleent om zich te verzetten tegen het van start gaan van de exploitatie of om grenswaarden voor de lozing op te leggen die specifiek voor de betrokken inrichting gelden.
Dictum
Artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, kan niet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten, wanneer op basis van dat artikel programma's ter vermindering van de waterverontreiniging zijn vastgesteld waarin milieuhygiënische kwaliteitsnormen zijn opgenomen, voor bepaalde inrichtingen die als weinig vervuilend worden beschouwd, een aanmeldingsregeling kunnen invoeren waarin naar die normen wordt verwezen en die de bevoegde autoriteit het recht verleent om zich te verzetten tegen de aanvang van de exploitatie of om grenswaarden voor de lozing op te leggen die specifiek voor de betrokken inrichting gelden.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 november 2008 — Koninkrijk der Nederlanden/Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-405/07 P) (1)
(Hogere voorziening - Artikel 95, lid 5, EG - Richtlijn 98/69/EG - Maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen - Afwijkende nationale bepaling waarmee vooruit wordt gelopen op verlaging van communautaire grenswaarde voor deeltjesemissie door bepaalde nieuwe voertuigen met dieselmotor - Weigering van Commissie - Specificiteit van probleem - Zorgvuldigheids- en motiveringsplicht)
(2008/C 327/08)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirant: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. de Grave en C. Wissels, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia, A. Alcover San Pedro en H. van Vliet, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 27 juni 2007 in zaak T-182/06, Nederland/Commissie, houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/372/EG van de Commissie van 3 mei 2006 betreffende een ontwerp van nationale bepalingen ter beperking van deeltjesemissies door voertuigen met dieselmotor waarvan door het Koninkrijk der Nederlanden overeenkomstig artikel 95, lid 5, EG kennis is gegeven (PB L 142, blz. 16)
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2007, Koninkrijk der Nederlanden/Commissie (T-182/06), wordt vernietigd. |
2) |
Beschikking 2006/372/EG van de Commissie van 3 mei 2006 betreffende een ontwerp van nationale bepalingen ter beperking van deeltjesemissies door voertuigen met dieselmotor waarvan door het Koninkrijk der Nederlanden overeenkomstig artikel 95, lid 5, EG kennis is gegeven, wordt nietig verklaard. |
3) |
De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/6 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 4 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg
(Zaak C-95/08) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/9/EG - Ontbreken van aanwijzing, met het oog op de beoordeling van de naleving van de goede laboratoriumpraktijken, van de overheidsinstanties belast met de inspectie van de laboratoria en de verificatie van het door deze laboratoria verrichte onderzoek)
(2008/C 327/09)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en P. Oliver, gemachtigden)
Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Richtlijn 2004/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de inspectie en de verificatie van de goede laboratoriumpraktijken (GLP) (PB L 50, blz. 28) — Ontbreken van aanwijzing, met het oog op de beoordeling van de naleving van de goede laboratoriumpraktijken, van de overheidsinstanties belast met de inspectie van de laboratoria en de verificatie van het door deze laboratoria verrichte onderzoek
Dictum
1) |
Door niet de overheidsinstanties aan te wijzen die de toepassing van de goede laboratoriumpraktijken controleren, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 3 van richtlijn 2004/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de inspectie en de verificatie van de goede laboratoriumpraktijken (GLP) op hem rustende verplichtingen niet nagekomen |
2) |
Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/6 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Nanterre — Frankrijk) — Société Roquette Frères/Direction générale des douanes et droits indirects, Recette principale de Gennevilliers de la Direction générale des douanes et des droits indirects
(Zaak C-466/06) (1)
(Artikel 104, lid 3, van Reglement voor de procesvoering - Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker - Isoglucose - Vaststelling van basishoeveelheden voor toekenning van productiequota - Als tussenproduct geproduceerde isoglucose - Artikel 24, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1785/81 - Artikel 27, lid 3, van verordening (EG) nr. 2038/1999 - Artikel 1 van verordening (EG) nr. 2073/2000 - Artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1260/2001 - Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1745/2002 - Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1739/2003 - Productieheffingen - Uitvoeringsbepalingen van quotaregeling - Inaanmerkingneming van hoeveelheden suiker die in de producten zijn verwerkt - Vaststelling van uit te voeren overschot - Vaststelling van gemiddelde verlies)
(2008/C 327/10)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de grande instance de Nanterre
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Société Roquette Frères
Verwerende partij: Direction générale des douanes et droits indirects, Recette principale de Gennevilliers de la Direction générale des douanes et des droits indirects
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal de grande instance de Nanterre — Geldigheid van artikel 24, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1785/81, artikel 27, lid 3, van verordening (EG) nr. 2038/1999, artikel 1 van verordening (EG) nr. 2073/2000, artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 1745/2002 en artikel 1 van verordening (EG) nr. 1739/2003 — Gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker — Isoglucoseproductiequota — Daaronder (niet) begrepen isoglucose die als tussenproduct wordt gebruikt — Geldigheid van de verordeningen (EEG) nr. 1443/82 en (EG) nr. 314/2002 — Wijze van berekening van isoglucoseproductieheffingen
Dictum
1) |
Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 24, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, artikel 27, lid 3, van verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad van 13 september 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, artikel 1 van verordening (EG) nr. 2073/2000 van de Commissie van 29 september 2000 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2000/2001, van de gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker in het kader van de productiequotaregeling, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoerregelingen, artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, artikel 1 van verordening (EG) nr. 1745/2002 van de Commissie van 30 september 2002 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2002/2003, van de in het kader van de productiequotaregeling gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoerregelingen, en artikel 1 van verordening (EG) nr. 1739/2003 van de Commissie van 30 september 2003 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2003/2004, van de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoer. |
2) |
Bij onderzoek van artikel 5, lid 5, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1443/82 van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 392/94 van de Commissie van 23 februari 1994, en van artikel 6, lid 4, van verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie van 20 februari 2002 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker, in voorkomend geval zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1140/2003 van de Commissie van 27 juni 2003, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Treviso (Italië) op 18 augustus 2008 — Strafzaak tegen Luigi Pontini, Emanuele Rech, Dino Bonora, Giovanni Forato, Laura Forato, Adele Adami en Ivo Colomberotto
(Zaak C-375/08)
(2008/C 327/11)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Treviso
Partijen in de strafzaak
Luigi Pontini, Emanuele Rech, Dino Bonora, Giovanni Forato, Laura Forato, Adele Adami, Ivo Colomberotto.
Prejudiciële vraag
Stelt de gemeenschapsregeling, en inzonderheid verordening (EG) nr. 1254/1999 (1) houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, de toekenning van financiële steun voor het gebruik van voederareaal afhankelijk van het voorhanden zijn van een eigendomstitel of van een andere rechtsgrond voor het gebruik van dat areaal?
(1) PB L 160, blz. 21.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 18 augustus 2008 — Serrantoni Srl, Consorzio stabile edili scrl/Comune di Milano
(Zaak C-376/08)
(2008/C 327/12)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Serrantoni Srl en Consorzio stabile edili Scrl
Verwerende partij: Comune di Milano
Prejudiciële vragen
1) |
Staan de nationale bepalingen van artikel 36, lid 5, van decreto legislativo nr. 163 van 12 april 2006, zoals gewijzigd bij decreto legislativo nr. 113 van 31 juli 2007, op grond waarvan:
in de weg aan de regelmatige toepassing van artikel 4 van richtlijn 2004/18/EG (1) van 31 maart 2004? |
2) |
Staan de nationale bepalingen van artikel 36, lid 5, van decreto legislativo nr. 163 van 12 april 2006, zoals gewijzigd bij decreto legislativo nr. 113 van 31 juli 2007, op grond waarvan:
in de weg aan de regelmatige toepassing van de artikelen 39, 43, 49 en 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap? |
(1) PB L 134, blz. 114.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d'Appello di Roma (Italië) op 12 september 2008 — Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)/Tiziana Bruno en Massimo Pettini
(Zaak C-395/08)
(2008/C 327/13)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte d'Appello di Roma
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)
Verwerende partij: Tiziana Bruno en Massimo Pettini
Prejudiciële vragen
1) |
Is de Italiaanse wettelijke regeling, meer bepaald artikel 7, lid 1, van wet nr. 638/83, op grond waarvan tijdvakken waarin in het kader van verticale deeltijdarbeid niet wordt gewerkt, niet als tijdvakken van premiebetaling in aanmerking worden genomen voor de verwerving van pensioenrechten, verenigbaar met de richtlijn 81/97 (1), en inzonderheid met clausule 4 [van de in bijlage gevoegde raamovereenkomst], betreffende het beginsel van non-discriminatie? |
2) |
Is voornoemde nationale bepaling in overeenstemming met de richtlijn, inzonderheid met clausule 1, sub b [van de in bijlage gevoegde raamovereenkomst], volgens welke de lidstaten de ontwikkeling van deeltijdarbeid dienen te vergemakkelijken, met clausule 4 en met clausule 5, die van de lidstaten verlangt dat zij de belemmeringen van juridische of administratieve aard die de toegang tot deeltijdwerk beperken, verwijderen, gelet op het feit dat de niet-inaanmerkingneming voor de pensioenberekening van de weken waarin niet is gewerkt, ontegenzeglijk een belangrijke belemmering vormt voor de keuze voor deeltijdarbeid van het verticale type? |
3) |
Geldt clausule 4 [van voormelde raamovereenkomst], betreffende het beginsel van gelijke behandeling, ook op het gebied van de verschillende soorten van deeltijdarbeidsovereenkomsten, wanneer in aanmerking wordt genomen dat naar nationaal recht bij horizontale deeltijdarbeid, anders dan bij verticale deeltijdarbeid, voor een gelijk aantal gewerkte en bezoldigde uren per kalenderjaar alle weken worden meegeteld? |
(1) Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — Bijlage: Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid (PB 1998, L 14, blz. 9).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d'Appello di Roma (Italië) op 12 september 2008 — Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)/Daniela Lotti en Clara Matteucci
(Zaak C-396/08)
(2008/C 327/14)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte d'Appello di Roma
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)
Verwerende partij: Daniela Lotti en Clara Matteucci
Prejudiciële vragen
1) |
Is de Italiaanse wettelijke regeling, meer bepaald artikel 7, lid 1, van wet nr. 638/83, op grond waarvan tijdvakken waarin in het kader van verticale deeltijdarbeid niet wordt gewerkt, niet als tijdvakken van premiebetaling in aanmerking worden genomen voor de verwerving van pensioenrechten, verenigbaar met de richtlijn 81/97 (1), en inzonderheid met clausule 4 [van de in bijlage gevoegde raamovereenkomst], betreffende het beginsel van non-discriminatie? |
2) |
Is voornoemde nationale bepaling in overeenstemming met de richtlijn, inzonderheid met clausule 1, sub b [van de in bijlage gevoegde raamovereenkomst], volgens welke de lidstaten de ontwikkeling van deeltijdarbeid dienen te vergemakkelijken, met clausule 4 en met clausule 5, die van de lidstaten verlangt dat zij de belemmeringen van juridische of administratieve aard die de toegang tot deeltijdwerk beperken, verwijderen, gelet op het feit dat de niet-inaanmerkingneming voor de pensioenberekening van de weken waarin niet is gewerkt, ontegenzeglijk een belangrijke belemmering vormt voor de keuze voor deeltijdarbeid van het verticale type? |
3) |
Geldt clausule 4 [van voormelde raamovereenkomst], betreffende het beginsel van gelijke behandeling, ook op het gebied van de verschillende soorten van deeltijdarbeidsovereenkomsten, wanneer in aanmerking wordt genomen dat naar nationaal recht bij horizontale deeltijdarbeid, anders dan bij verticale deeltijdarbeid, voor een gelijk aantal gewerkte en bezoldigde uren per kalenderjaar alle weken worden meegeteld? |
(1) Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — Bijlage: Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid (PB 1998, L 14, blz. 9).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/9 |
Beroep ingesteld op 17 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk
(Zaak C-401/08)
(2008/C 327/15)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Schima en A. Sipos, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Oostenrijk
Conclusies
— |
Vaststelling dat de Republiek Oostenrijk haar verplichtingen krachtens artikel 11, lid 1, sub c, van richtlijn 96/82/EG (1) van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, niet is nagekomen doordat de Oostenrijkse autoriteiten niet voor alle onder artikel 9 van deze richtlijn vallende inrichtingen externe noodplannen hebben opgesteld. |
— |
Verwijzing van de Republiek Oostenrijk in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Artikel 11, lid 1, sub c, van richtlijn 96/82/EG eist dat de lidstaten voor alle onder artikel 9 van deze richtlijn vallende inrichtingen ervoor zorgen dat de voor dit doel aangewezen autoriteiten een extern noodplan voor de buiten de inrichting te nemen maatregelen opstellen. Deze externe noodplannen dienen niet alleen informatie te bevatten over de bestrijdingsacties op en buiten het terrein, maar ook het publiek over het ongeval en de te volgen gedragslijn in te lichten. Ook dient bijvoorbeeld het verstrekken van informatie aan de hulpdiensten van andere lidstaten bij een zwaar ongeval met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen, in de externe noodplannen te worden opgenomen.
Het beroep beoogt de vaststelling dat de Republiek Oostenrijk in strijd heeft gehandeld met artikel 11, lid 1, sub c, van richtlijn 96/82/EG, doordat zij niet voor alle onder artikel 9 van deze richtlijn vallende inrichtingen externe noodplannen heeft opgesteld.
(1) PB L 10, blz. 13.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Naumburg (Duitsland) op 18 september 2008 — Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale/Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt
(Zaak C-404/08)
(2008/C 327/16)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Naumburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale
Verwerende partij: Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt
Prejudiciële vragen
1) |
Dient artikel 86, lid 1, EG juncto artikel 81, lid 1, sub a en d, alsmede lid 2, EG aldus te worden uitgelegd dat de door de Duitse deelstaat Sachsen-Anhalt aan de door hem opgerichte Investitionsbank conform § 6, lid 1, van het Investitionsbank-Begleitgesetz van 18 december 2003 verleende vrijstelling van gerechtskosten en griffierechten nietig is? |
2) |
Indien de onder 2.1 gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord: dienen de mededingingsregels van het gemeenschapsrecht conform artikel 86, lid 2, eerste zin, EG aldus te worden uitgelegd dat de Investitionsbank in het geval van gerechtskosten en griffierechten slechts dan van dezelfde kostenvrijstelling als de deelstaat Sachsen-Anhalt gebruik kan maken, wanneer zij openbare taken vervult als bedoeld in § 6 van de Verordnung über die Errichtung der Investitionsbank Sachsen-Anhalt (verordening betreffende de oprichting van de Investitionsbank Sachsen-Anhalt) van 30 december 2003 (Gesetz- und Verordnungsblatt Land Sachsen-Anhalt 2004, blz. 20), gewijzigd bij wijzigingsverordening van 2 december 2006 (Gesetz- und Verordnungsblatt Land Sachsen-Anhalt 2006, blz. 534)? |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Naumburg (Duitsland) op 18 september 2008 — Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale/Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt
(Zaak C-409/08)
(2008/C 327/17)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Naumburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Investitionsbank Sachsen-Anhalt — Anstalt der Norddeutschen Landesbank — Girozentrale
Verwerende partij: Bezirksrevisorin beim Landgericht Magdeburg für die Landeskasse des Landes Sachsen-Anhalt
Prejudiciële vragen
1. |
Dient artikel 86, lid 1, EG juncto artikel 81, lid 1, sub a en d, alsmede lid 2, EG aldus te worden uitgelegd dat de door de Duitse deelstaat Sachsen-Anhalt aan de door hem opgerichte Investitionsbank conform § 6, lid 1, van het Investitionsbank-Begleitgesetz van 18 december 2003 (Gesetz- und Verordnungsblatt Land Sachsen-Anhalt 2003, blz. 371) verleende vrijstelling van gerechtskosten (rechten en verschotten) nietig is wegens schending van het verbod op mededingingsbeperkende maatregelen? |
2. |
Indien de onder 2.1 gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord: dienen de mededingingsregels van het gemeenschapsrecht conform artikel 86, lid 2, eerste zin, EG aldus te worden uitgelegd dat de Investitionsbank in het geval van gerechtskosten en griffierechten slechts dan van dezelfde kostenvrijstelling als de deelstaat Sachsen-Anhalt gebruik kan maken, wanneer zij openbare taken vervult als bedoeld in § 6 van de Verordnung über die Errichtung der Investitionsbank Sachsen-Anhalt (verordening betreffende de oprichting van de Investitionsbank Sachsen-Anhalt) van 30 december 2003 (Gesetz- und Verordnungsblatt Land Sachsen-Anhalt 2004, blz. 20), gewijzigd bij wijzigingsverordening van 2 december 2006 (Gesetz- und Verordnungsblatt Land Sachsen-Anhalt 2006, blz. 534)? |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) op 22 september 2008 — Swiss Caps AG/Hauptzollamt Singen
(Zaak C-411/08)
(2008/C 327/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Baden-Württemberg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Swiss Caps AG
Verwerende partij: Hauptzollamt Singen
Prejudiciële vragen
1) |
Dient regel 5 van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur [Bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 — gecombineerde nomenclatuur (GN)] (1) aldus te worden uitgelegd dat capsule-omhulsels die bestaan uit zetmeelgranulaat en die voedingssupplementen bevatten, als verpakking dienen te worden aangemerkt? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord: Dient post 1515 van de gecombineerde nomenclatuur aldus te worden uitgelegd dat capsule-omhulsels van zetmeelgranulaat die 580 mg geconcentreerde tarwekiemolie bevatten, het karakter van het product zodanig bepalen dat het product uit post 1515 van de gecombineerde nomenclatuur wordt uitgesloten? |
(1) PB L 256, blz. 1.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 22 september 2008 door Lafarge SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 juli 2008 in zaak T-54/03, Lafarge SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-413/08 P)
(2008/C 327/19)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Lafarge SA (vertegenwoordigers: A. Winckler, F. Brunet, E. Paroche en H. Kanellopoulos, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
vernietigen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2008 in zaak T-54/03 en derhalve, overeenkomstig het gevorderde in eerste aanleg, op grond van artikel 229 EG, artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 17 van verordening nr. 17/62 van de Raad (1), thans artikel 31 van verordening nr. 1/2003 van de Raad (2), beschikking 2005/471/EG van de Europese Commissie van 27 november 2002 (3) nietig verklaren voor zover daarbij aan rekwirante een geldboete wordt opgelegd; |
— |
subsidiair, gedeeltelijk vernietigen het arrest van het Gerecht van 8 juli 2008 in zaak T-54/03 en derhalve, overeenkomstig het gevorderde in eerste aanleg, de geldboete verlagen die de Commissie aan rekwirante heeft opgelegd bij beschikking 2005/471/EG van 27 november 2002; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante voert ter ondersteuning van haar hogere voorziening zes middelen aan.
Met haar eerste middel stelt rekwirante primair dat het Gerecht de aan zijn beoordeling voorgelegde feiten verkeerd heeft opgevat, nu het heeft geoordeeld dat de Commissie het bestaan zelf van de inbreuken mocht vaststellen op grond van een gestelde algemene context van informatie-uitwisseling die leidde tot een beperking van de mededinging en een stabilisering van de markt van gipsplaten.
Met haar tweede middel stelt rekwirante schending van de regels inzake de bewijslast, het vermoeden van onschuld en het corollarium daarvan, het beginsel „in dubio pro reo”, nu het Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie heeft aangetoond dat rekwirante heeft deelgenomen aan één enkele, ingewikkelde en voortdurende inbreuk, terwijl bewijzen voor het bestaan en de duur van de inbreuk geheel ontbraken.
Met haar derde middel stelt rekwirante dat het Gerecht de motiveringsplicht en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, nu het het standpunt van de Commissie heeft bevestigd dat een aantal bewijselementen volstonden om het bestaan van de inbreuk in hoofde van rekwirante vast te stellen, terwijl diezelfde elementen ontoereikend werden geacht om het bestaan van dezelfde inbreuk in hoofde van een concurrerende onderneming vast te stellen.
Met haar vierde middel stelt rekwirante dat het Gerecht het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden doordat het geen wijziging heeft gebracht in het uitgangsbedrag van de geldboete, dat de Commissie heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de omzet van Lafarge en haar marktaandeel in vergelijking met dat van haar concurrenten.
Met haar vijfde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen en dat het de motiveringsplicht heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie de aan rekwirante opgelegde geldboete mocht vermeerderen wegens recidive terwijl daarvoor noch een rechtsgrondslag bestond, noch een definitieve veroordeling. Aldus heeft het Gerecht zowel het algemene legaliteitsbeginsel met betrekking tot straffen geschonden, als het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijke rechtsbedeling.
Met haar zesde en laatste middel stelt rekwirante ten slotte dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie het uitgangsbedrag van de geldboete met het oog op de afschrikkende werking ervan mocht vermeerderen, terwijl zij voor de beoordeling of het opportuun was, de geldboete te dien einde te vermeerderen, rekening had moeten houden met het eindbedrag.
(1) Verordening nr. 17 van de Raad van 7 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 13, blz. 204).
(2) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
(3) Beschikking van de Commissie van 27 november 2002 in zaak COMP/E-1/37.152 — Gipsplaten (PB 2005, L 166, blz. 8).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 23 september 2008 — Yasar Erdil/Land Berlin
(Zaak C-420/08)
(2008/C 327/20)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichts Berlin
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Yasar Erdil
Verwerende partij: Land Berlin
Prejudiciële vraag
Kan een Turks staatsburger die de rechtspositie bezit van artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 [van de Associatieraad EEG-Turkije] en sinds zijn geboorte in 1989 in de Bondsrepubliek Duitsland woont, zich beroepen op de bijzondere verwijderingsbescherming ingevolge artikel 28, lid 3, sub a, van richtlijn 2004/38/EG (1) van 29 april 2004 (PB L 158 van 30 april 2004, blz. 77, rectificatie PB L 229 van 29 juni 2004)?
(1) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77) (rectificatie van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 229, blz. 35).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 26 september 2008 — Enviro Tech (Europe) Ltd/Belgische Staat
(Zaak C-425/08)
(2008/C 327/21)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Enviro Tech (Europe) Ltd
Verwerende partij: Belgische Staat
Prejudiciële vragen
1) |
|
2) |
|
(1) Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot negenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 152, blz. 1).
(2) Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 196, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de VAT and Duties Tribunals, London (Verenigd Koninkrijk) op 29 september 2008 — Terex Equipment Ltd/The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs
(Zaak C-430/08)
(2008/C 327/22)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
VAT and Duties Tribunals, London (op verzoek van het Edinburgh Tribunal Centre)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Terex Equipment Ltd
Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs
Prejudiciële vragen
1) |
Staat het douanewetboek (1), en in het bijzonder artikel 78, herziening van de aangifte toe om de communautaire code te corrigeren en, zo ja, is HMRC dan verplicht de aangifte te wijzigen en de situatie te regulariseren? |
2) |
Zijn de goederen in [deze zaak] aan het douanetoezicht onttrokken in de zin van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek op grond van het bepaalde in artikel 865 van de uitvoeringsverordening (2)? |
3) |
Indien dit het geval is, is daardoor ingevolge artikel 203 van het douanewetboek een douaneschuld bij invoer ontstaan? |
4) |
Ook indien geen douaneschuld ingevolge artikel 203 van het douanewetboek is ontstaan, is dan een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 204 gezien
|
5) |
Kan het Tribunal, gezien het feit dat:
[…] concluderen dat er geen sprake is van kennelijke nalatigheid, zodat de douaneschuld krachtens artikel 239 van het douanewetboek moet worden kwijtgescholden? |
(1) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).
(2) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de VAT and Duties Tribunals, London (Verenigd Koninkrijk) op 29 september 2008 — 1) F G Wilson (Engineering) Ltd, 2) Caterpillar EPG Ltd/The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs
(Zaak C-431/08)
(2008/C 327/23)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
VAT and Duties Tribunals, London (op verzoek van het Northern Ireland Tribunal Centre)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: F G Wilson (Engineering) Ltd, Caterpillar EPG Ltd
Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs
Prejudiciële vragen
1) |
Zijn de goederen […] in casu aan het douanetoezicht onttrokken in de zin van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek (1) op grond van het bepaalde in artikel 865 van de uitvoeringsverordening (2)? |
2) |
Indien dit het geval is, is daardoor ingevolge artikel 203 van het douanewetboek een douaneschuld bij invoer ontstaan? |
3) |
Indien het antwoord op de vragen 1 en 2 bevestigend luidt, staat het douanewetboek, en meer bepaald artikel 78, lid 3, herziening van de aangifte toe om de communautaire code te corrigeren en, zo ja, is HMRC dan verplicht de aangifte te wijzigen en de situatie te regulariseren? |
4) |
Indien regularisatie op grond van artikel 78 van het douanewetboek niet mogelijk is, en gezien het feit dat er sprake is van een douaneschuld uit hoofde van artikel 203 van het douanewetboek en dat vaststaat dat er sprake is van een bijzondere situatie in de zin van artikel 899 van de uitvoeringsverordening, kan het Tribunal dan in de omstandigheden en in het licht van de vaststellingen die hierna volgen, concluderen dat van klaarblijkelijke nalatigheid geen sprake is, zodat de douaneschuld krachtens artikel 239 van het douanewetboek moet worden kwijtgescholden en de navordering van douanerechten moet worden ingetrokken? Meer bepaald, mogen de bevoegde autoriteiten bij de beoordeling of van de zijde van de betrokken ondernemer sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid het feit in aanmerking nemen, dat de nalatigheid van de douaneautoriteiten in hun taak op het gebied van zorgvuldigheid en beleid heeft bijgedragen aan de vergissingen die de douaneschuld hebben doen ontstaan? |
(1) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).
(2) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 6 oktober 2008 — F. Gielen, andere partij: Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-440/08)
(2008/C 327/24)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: F. Gielen
Andere partij: Staatssecretaris van Financiën
Prejudiciële vraag
Moet artikel 43 EG aldus worden uitgelegd dat dit artikel zich niet verzet tegen toepassing van een bepaling van de belastingwetgeving van een lidstaat op winst die een onderdaan van een andere lidstaat (buitenlandse belastingplichtige) heeft genoten uit een in eerstbedoelde lidstaat gedreven deel van zijn onderneming, indien die bepaling, op een bepaalde wijze uitgelegd, weliswaar een — op zichzelf bezien — met artikel 43 EG strijdig onderscheid maakt tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen, doch de betrokken buitenlandse belastingplichtige de mogelijkheid heeft gehad ervoor te kiezen behandeld te worden als een binnenlandse belastingplichtige, welke mogelijkheid hij om hem moverende redenen niet heeft benut?
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 7 oktober 2008 — Elektrownia Pątnów II sp. z o. o./Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu
(Zaak C-441/08)
(2008/C 327/25)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Elektrownia Pątnów II sp. z o. o.
Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu
Prejudiciële vragen
Moeten de belastingautoriteiten in het licht van het gemeenschapsrecht (in het bijzonder de bepalingen van richtlijn 69/335/EEG) (1) bij het heffen van kapitaalrecht op een kapitaalvermeerdering rekening houden met verrichtingen die hetzelfde kapitaalbestanddeel betreffen en vóór de toetreding van Polen tot de Europese Unie onderworpen waren aan het kapitaalrecht?
Is in het bijzonder het mechanisme van artikel 5, lid 3, tweede streepje, van richtlijn 69/335/EEG van toepassing wanneer de omzetting van een aan een kapitaalvennootschap verstrekte lening in de zin van artikel 4, lid 2, sub c, van de richtlijn plaatsvindt na de toetreding en deze lening reeds voordien op basis van het tot de toetreding geldende nationale recht werd belast volgens de beginselen die in de Poolse wet betreffende de belasting op civielrechtelijke handelingen zijn vastgesteld?
(1) PB L 249 van 3.10.1969, blz. 25-29.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 8 oktober 2008 door Região autónoma dos Açores tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 juli 2008 in zaak T-37/04, Região autónoma dos Açores/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-444/08 P)
(2008/C 327/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Região autónoma dos Açores (vertegenwoordigers: M. Renouf, solicitor, C. Bryant, solicitor, H. Mercer, QC)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje, Seas at Risk VZW, WWF — World Wide Fund for Nature, Stichting Greenpeace Council
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 1 juli 2008 in zaak T-37/04 vernietigen; |
— |
de vordering in zaak T-37/04 ontvankelijk verklaren; |
— |
de artikelen 3 en 11 en de bijlage bij verordening nr. 1954/2003 (1) van de Raad nietig verklaren voor zover: a) hierin de visserijinspanning in de zin van de verordening alleen wordt bepaald naar de beoogde soorten en de ICES-deelgebieden en CECAF-sectoren, maar niet ook naar het soort gebruikt vistuig, passief of gesleept; en b) diepzeebestanden (onder meer de demersale soorten die onder verordening nr. 2347/2002 (2) vallen) worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de artikelen 3 en 11 van verordening nr. 1954/2003 van de Raad; |
— |
artikel 15 van verordening nr. 1954/2003 van de Raad nietig verklaren voor zover de intrekking van verordeningen nrs. 685/95 (3) en 2027/95 (4)): a) (i) de bevoegdheid van de Gemeenschap opheft om de visserijinspanning niet alleen te bepalen naar de beoogde soorten en de ICES-deelgebieden en CECAF-sectoren, maar ook naar het soort gebruikt vistuig en (ii) een einde maakt aan de wijze van bepaling van de visserijinspanning als geregeld in verordening nr. 2027/95; b) (i) de bevoegdheid opheft om een maximaal toegestane jaarlijkse visserijinspanning per sector te bepalen voor de diepzeebestanden (onder meer de demersale soorten die onder verordening nr. 2347/2002 vallen), en (ii) een einde maakt aan de wijze van bepaling daarvan als geregeld in verordening nr. 2027/95; c) het verbod van toegang voor Spaanse vaartuigen tot de wateren van de Azoren opheft voor het vissen op tonijn en tonijnachtigen; |
— |
artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1954/2003 van de Raad nietig verklaren voorzover daarbij het verbod van toegang voor Spaanse vaartuigen tot de wateren van de Azoren voor het vissen op tonijn of tonijnachtigen niet wordt gehandhaafd; |
— |
de zaak terugwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg indien het Hof van Justitie van oordeel is dat de zaak niet in staat van wijzen is; en |
— |
de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten die de Região autónoma dos Açores zijn opgekomen in de procedures voor het Gerecht en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante voert zeven middelen aan tot staving van haar hogere voorziening tegen bovengenoemd arrest van het Gerecht van eerste aanleg.
In de eerste plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bescherming die rekwirante krachtens artikel 299, lid 2, EG wordt verleend, niet volstaat om aan te tonen dat rekwirante individueel wordt geraakt door de bestreden bepalingen.
In de tweede plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg ten onrechte geconcludeerd dat enkel lidstaten, en niet regionale autoriteiten, het recht hebben om het algemeen belang van hun grondgebied te verdedigen.
In de derde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door milieuoverwegingen niet te onderscheiden van economische overwegingen.
In de vierde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bestreden bepalingen geen schadelijke gevolgen hebben voor de visbestanden en het mariene milieu in de Azoren, en dus voor het overleven van de visserijsector in de streek.
In de vijfde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de gevolgen van de bestreden bepalingen voor de wetgevende en uitvoerende macht van rekwirante niet ertoe leidden dat rekwirante individueel werd geraakt door de bepalingen.
In de zesde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de vordering van rekwirante niet ontvankelijk was op grond van het ontbreken van andere doeltreffende beroepsmogelijkheden voor rekwirante.
In de zevende plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met de factoren waarop rekwirante zich heeft gebaseerd, zowel samen als afzonderlijk.
(1) Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003 betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 685/95 en (EG) nr. 2027/95 (PB L 289, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (PB L 351, blz. 6).
(3) Verordening (EG) nr. 685/95 van de Raad van 27 maart 1995 betreffende het beheer van de visserijinspanningen voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap (PB L 71, blz. 5).
(4) Verordening (EG) nr. 2027/95 van de Raad van 15 juni 1995 tot invoering van een regeling voor het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap (PB L 199, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 9 oktober 2008 — Société Solgar Vitamin's France, Valorimer SARL, Christian Fenioux, L'Arbre de Vie SARL, Société Source Claire, Nord Plantes EURL, Société RCS Distribution, Société Ponroy Santé — Interveniënt: Syndicat de la Diététique et des Compléments Alimentaires/Minister van Eonomische Zaken, Financien en Werkgelegenheid, Minister van Volksgezondheid, Jeugd- en Sportzaken, Minister van Landbouw en Visserij
(Zaak C-446/08)
(2008/C 327/27)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d'État (Frankrijk)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Société Solgar Vitamin's France, Valorimer SARL, Christian Fenioux, L'Arbre de Vie SARL, Société Source Claire, Nord Plantes EURL, Société RCS Distribution, Société Ponroy Santé
Verwerende partijen: Minister van Economische Zaken, Financien en Werkgelegenheid, Minister van Volksgezondheid, Jeugd- en Sportzaken, Minister van Landbouw en Visserij
Prejudiciële vragen
1) |
Moet richtlijn 2002/46/EG van 10 juni 2002 (1), in het bijzonder de artikelen 5, lid 4, en 11, lid 2, aldus worden uitgelegd dat het in beginsel aan de Commissie is om de maximumhoeveelheden aan vitaminen en mineralen in voedingssupplementen vast te stellen, maar dat de lidstaten bevoegd blijven om ter zake wetgeving aan te nemen zolang de Commissie de vereiste communautaire handeling niet heeft vastgesteld? |
2) |
Zo ja:
|
(1) Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183, blz. 51).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Svea hovrätt (Zweden) op 13 oktober 2008 — Otto Sjöberg/Åklagaren
(Zaak C-447/08)
(2008/C 327/28)
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Svea hovrätt
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Otto Sjöberg
Verwerende partij: Åklagaren
Prejudiciële vragen
1) |
Kan discriminatie op grond van nationaliteit in de nationale markt van spelen en weddenschappen in bepaalde omstandigheden worden aanvaard om dwingende redenen van algemeen belang? |
2) |
Indien met het restrictieve beleid op een nationale markt van spelen en weddenschappen verschillende doelstellingen worden nagestreefd waarvan één de financiering van sociale activiteiten is, kan deze laatste dan worden geacht een gunstig neveneffect van het restrictieve beleid te zijn? Zo neen, kan het restrictieve beleid dan nog aanvaardbaar zijn indien het doel van financiering van sociale activiteiten niet als hoofddoel van het restrictieve beleid kan worden beschouwd? |
3) |
Kan de staat als rechtvaardiging van een restrictief gokbeleid dwingende redenen van algemeen belang aanvoeren indien overheidsondernemingen spelen en weddenschappen organiseren waarvan de inkomsten toekomen aan de Staat, en een van de doelstellingen daarvan de financiering van sociale activiteiten is? Zo neen, kan het restrictieve beleid dan nog aanvaardbaar zijn indien de financiering van sociale activiteiten niet het hoofddoel is dat daarmee wordt nagestreefd? |
4) |
Kan een absoluut verbod van het op de markt brengen van spelen en weddenschappen die in een andere lidstaat worden georganiseerd door een aldaar gevestigd gokbedrijf dat onder toezicht staat van de autoriteiten van die lidstaat, evenredig zijn aan het doel, gokactiviteiten te controleren en er toezicht op uit te oefenen, wanneer er niet gelijktijdig beperkingen zijn op het op de markt brengen van spelen en weddenschappen die worden georganiseerd door ondernemingen die zijn gevestigd in de lidstaat met het restrictieve beleid? Hoe moet deze vraag worden beantwoord wanneer een dergelijke regeling ertoe strekt, het gokken te beperken? |
5) |
Mag een gokbedrijf dat een vergunning heeft om in een staat bepaalde gokactiviteiten te organiseren, en onder het toezicht staat van de bevoegde autoriteit in die staat, zijn producten in andere lidstaten op de markt brengen via bijvoorbeeld advertenties in dagbladen, zonder eerst bij de bevoegde autoriteiten van die staat een vergunning aan te vragen? Zo ja, betekent dat dan dat de regels van een lidstaat die zijn gebaseerd op het opleggen van strafsancties voor het voeren van reclame voor deelneming aan buitenlandse loterijen een belemmering opleveren van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting die nooit kan worden aanvaard op grond van dwingende redenen van algemeen belang? Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang of de lidstaat waar het gokbedrijf is gevestigd dezelfde dwingende redenen van algemeen belang aanvoert als de staat waar dat bedrijf zijn gokactiviteiten op de markt wil brengen? |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Svea hovrätt (Zweden) op 13 oktober 2008 — Anders Gerdin/Åklagaren
(Zaak C-448/08)
(2008/C 327/29)
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Svea hovrätt
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Anders Gerdin
Verwerende partij: Åklagaren
Prejudiciële vragen
1) |
Kan discriminatie op grond van nationaliteit in de nationale markt van spelen en weddenschappen in bepaalde omstandigheden worden aanvaard om dwingende redenen van algemeen belang? |
2) |
Indien met het restrictieve beleid op een nationale markt van spelen en weddenschappen verschillende doelstellingen worden nagestreefd waarvan één de financiering van sociale activiteiten is, kan deze laatste dan worden geacht een gunstig neveneffect van het restrictieve beleid te zijn? Zo neen, kan het restrictieve beleid dan nog aanvaardbaar zijn indien het doel van financiering van sociale activiteiten niet als hoofddoel van het restrictieve beleid kan worden beschouwd? |
3) |
Kan de staat als rechtvaardiging van een restrictief gokbeleid dwingende redenen van algemeen belang aanvoeren indien overheidsondernemingen spelen en weddenschappen organiseren waarvan de inkomsten toekomen aan de Staat, en een van de doelstellingen daarvan de financiering van sociale activiteiten is? Zo neen, kan het restrictieve beleid dan nog aanvaardbaar zijn indien de financiering van sociale activiteiten niet het hoofddoel is dat daarmee wordt nagestreefd? |
4) |
Kan een absoluut verbod van het op de markt brengen van spelen en weddenschappen die in een andere lidstaat worden georganiseerd door een aldaar gevestigd gokbedrijf dat onder toezicht staat van de autoriteiten van die lidstaat, evenredig zijn aan het doel, gokactiviteiten te controleren en er toezicht op uit te oefenen, wanneer er niet gelijktijdig beperkingen zijn op het op de markt brengen van spelen en weddenschappen die worden georganiseerd door ondernemingen die zijn gevestigd in de lidstaat met het restrictieve beleid? Hoe moet deze vraag worden beantwoord wanneer een dergelijke regeling ertoe strekt, het gokken te beperken? |
5) |
Mag een gokbedrijf dat een vergunning heeft om in een staat bepaalde gokactiviteiten te organiseren, en onder het toezicht staat van de bevoegde autoriteit in die staat, zijn producten in andere lidstaten op de markt brengen via bijvoorbeeld advertenties in dagbladen, zonder eerst bij de bevoegde autoriteiten van die staat een vergunning aan te vragen? Zo ja, betekent dat dan dat de regels van een lidstaat die zijn gebaseerd op het opleggen van strafsancties voor het voeren van reclame voor deelneming aan buitenlandse loterijen een belemmering opleveren van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting die nooit kan worden aanvaard op grond van dwingende redenen van algemeen belang? Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang of de lidstaat waar het gokbedrijf is gevestigd dezelfde dwingende redenen van algemeen belang aanvoert als de staat waar dat bedrijf zijn gokactiviteiten op de markt wil brengen? |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 17 oktober 2008 — Panagiotis I. Karanikolas, Valsamis Daravanis, Georgios Kouvoukliotis, Panagiotis Ntolou, Dimitrios Z. Parisis, Konstantinos Emmanouil, Ioannis Anasoglou, Pantelis A. Beis, Dimitrios Chatziandreou, Ioannis A. Zaragkoulias, Triantafyllos K. Mavrogiannis, Sotirios Th. Liotakis, Vasileios Karampasis, Dimitrios Melissidis, Ioannis V. Kleovoulos, Dimitrios I. Patsakos, Theodoros Fournarakis, Dimitrios K. Dimitrakopoulos en Synetairismos Paraktion Alieon Kavalas/Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon en Nomarchiaki Aftodioikisi Dramas-Kavalas-Xanthis
(Zaak C-453/08)
(2008/C 327/30)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Symvoulio tis Epikrateias
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Panagiotis I. Karanikolas, Valsamis Daravanis, Georgios Kouvoukliotis, Panagiotis Ntolou, Dimitrios Z. Parisis, Konstantinos Emmanouil, Ioannis Anasoglou, Pantelis A. Beis, Dimitrios Chatziandreou, Ioannis A. Zaragkoulias, Triantafyllos K. Mavrogiannis, Sotirios Th. Liotakis, Vasileios Karampasis, Dimitrios Melissidis, Ioannis V. Kleovoulos, Dimitrios I. Patsakos, Theodoros Fournarakis, Dimitrios K. Dimitrakopoulos en Synetairismos Paraktion Alieon Kavalas
Verwerende partijen: Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon en Nomarchiaki Aftodioikisi Dramas-Kavalas-Xanthis
Interveniëntes: Alieftikos Agrotikos Sinetairismos gri-gri nomou Kavalas „Makedonia” en Panellinia Enosi Plioktiton Mesis Aliias (P.E.P.M.A.)
Prejudiciële vragen
1) |
Is een lidstaat krachtens artikel 1, lid 2, van verordening 1626/94 van de Raad bevoegd aanvullende maatregelen vast te stellen, bestaande in een algeheel verbod op het gebruik van vistuig dat in beginsel volgens deze verordening is toegelaten? |
2) |
Is het volgens bovengenoemde verordening toegestaan, dat in de maritieme wateren van een aan de Middellandse Zee gelegen lidstaat vistuig wordt gebruikt dat niet principieel is verboden in de artikelen 2, lid 3, en 3, leden 1 en 1bis, van de verordening, maar dat vóór de inwerkingtreding van de verordening is verboden in een nationale bepaling van die lidstaat? |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/19 |
Beroep ingesteld op 21 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek
(Zaak C-458/08)
(2008/C 327/31)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek, door in Portugal voor het verrichten van diensten in de bouwsector dezelfde eisen te stellen als voor vestiging, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 49 EG; |
— |
de Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Portugese wetgeving op het gebied van de toegang tot en de duurzame uitoefening van werkzaamheden in de bouwsector (Decreto-Lei no 12/2004) schrijft voor de uitoefening van bouwwerkzaamheden in Portugal een vergunning voor.
Om in Portugal bouw-, wederopbouw-, uitbreidings-, verbouwings-, reparatie-, onderhouds-, herstel-, reinigings-, restauratie- en afbraakwerkzaamheden en in het algemeen om het even welke werkzaamheden in verband met bouwwerken te kunnen uitvoeren, moet iedere onderneming zonder uitzondering vooraf een vergunning bij de Portugese autoriteiten aanvragen.
Het Portugese voorschrift op grond waarvan het ondernemingen, ondernemingen uit de Gemeenschap daaronder begrepen, verboden is zonder voorafgaande vergunning van de Portugese autoriteiten in Portugal diensten te verrichten in de bouwsector, is in strijd met artikel 49 EG.
De voorwaarden die de Portugese wetgeving stelt voor de toegang tot bouwwerkzaamheden, zijn vestigingsvoorwaarden. De Portugese wetgeving maakt geen onderscheid tussen vestiging en dienstverlening die beperkt is in de tijd.
In een andere lidstaat gevestigde bouwondernemingen moeten, om in Portugal diensten te kunnen verrichten, aan alle voor vestiging te vervullen voorwaarden voldoen, hetgeen in de praktijk betekent dat deze ondernemingen geen andere keuze hebben dan zich in Portugal te vestigen. Dit vormt een aanzienlijke belemmering voor het vrij verrichten van diensten.
De vereisten op het gebied van de duurzame uitoefening van de activiteit beperken ook het vrij verrichten van diensten, daar zij het tijdelijk verrichten van diensten in de bouwsector onmogelijk maken.
De redenen die Portugal aanvoert ter rechtvaardiging van de opgelegde beperkingen zijn niet bewezen en doen niet ter zake.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/19 |
Beroep ingesteld op 21 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek
(Zaak C-460/08)
(2008/C 327/32)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en D. Triantafyllou)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door in haar wetgeving voor de toegang tot de functies van kapitein en officier (eerste stuurman) op alle schepen onder Griekse vlag het vereiste van de Griekse nationaliteit te handhaven, de krachtens artikel 39 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ontbreken van bevoegdheid op grond van artikel 39, lid 4, aangezien kapiteins en eerste stuurlieden in de praktijk gewoonlijk geen overheidsbevoegdheden uitoefenen.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/20 |
Beroep ingesteld op 27 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-463/08)
(2008/C 327/33)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en M.A. Rabanal Suárez, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/36/EG in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken.
(1) PB L 225, blz. 22.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/20 |
Beroep ingesteld op 27 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Estland
(Zaak C-464/08)
(2008/C 327/34)
Procestaal: Ests
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en K. Saaremäel-Stoilov)
Verwerende partij: Republiek Estland
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Estland, door niet de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/65/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 (betreffende het verhogen van de veiligheid van havens), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Republiek Estland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 15 juni 2007 verstreken.
(1) PB L 310, blz. 28.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/20 |
Beroep ingesteld op 29 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek
(Zaak C-465/08)
(2008/C 327/35)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Karanasou-Apostolopoulou en H. Støvlbæk, gemachtigden)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/36/EG in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/21 |
Beroep ingesteld op 30 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus
(Zaak C-466/08)
(2008/C 327/36)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Karanasou-Apostolopoulou en H. Støvlbæk, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Cyprus
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Cyprus, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om volledig te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Republiek Cyprus verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/36/EG in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāta (Republiek Letland) Administratīvo lietu departaments op 23 oktober 2008 — Alstom Power Hydro/Valsts ieņēmumu dienests
(Zaak C-472/08)
(2008/C 327/37)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākās tiesas Senāta
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Alstom Power Hydro
Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests
Prejudiciële vraag
Moet artikel 18, lid 4, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 (1) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling (omissis) volgens welke voor het recht op teruggaaf van het btw-overschot (het verschil tussen verschuldigde belasting en aftrekbare voorbelasting) een vervaltermijn van drie jaar geldt?
(1) Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/21 |
Beschikking van de president van het Hof van 13 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif — Luxemburg) — Miloud Rimoumi, Gabrielle Suzanne Marie Prick/Minister van Buitenlandse Zaken en Immigratie
(Zaak C-276/08) (1)
(2008/C 327/38)
Procestaal: Frans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht van eerste aanleg
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/22 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 november 2008 — Neoperl Servisys/BHIM (HONEYCOMB)
(Zaak T-256/06) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk HONEYCOMB - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2008/C 327/39)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Neoperl Servisys AG (Reinach, Zwitserland) (vertegenwoordiger: H. Börjes-Pestalozza, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 juli 2006 (zaak R 1388/2005-4) inzake de aanvraag tot inschrijving van het woordteken HONEYCOMB als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Neoperl Servisys AG wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/22 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 november 2008 — Group Lottuss/BHIM — Ugly (COYOTE UGLY)
(Zaak T-161/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk COYOTE UGLY - Ouder gemeenschapswoordmerk COYOTE UGLY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2008/C 327/40)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Group Lottuss Corp., SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Grau Mora, A. Angulo Lafora, M. Ferrándiz Avendaño en J. Arribas García, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Laporta Insa, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Ugly, Inc. (Cornwall, New York, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, M. Blair en C. Balme, solicitors)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 2 maart 2007 (gevoegde zaken R 165/2006-2 en R 194/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Ugly, Inc. en Group Lottuss Corp., SL
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Group Lottuss Corp., SL zal haar eigen kosten, vier vijfden van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en vier vijfden van de kosten van Ugly, Inc. dragen. |
3) |
Ugly zal een vijfde van haar eigen kosten en een vijfde van de kosten van het BHIM dragen. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/23 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 november 2008 — Calzaturificio Frau/BHIM — Camper (Beeld van volledig ingekleurde gestileerde boog)
(Zaak T-304/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld in vorm van volledig ingekleurde gestileerde boog - Ouder communautair beeldmerk in vorm van gestileerde boog - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2008/C 327/41)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Calzaturificio Frau SpA (San Giovanni Ilarione, Italië) (vertegenwoordiger: A. Rizzoli, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Montalto en L. Rampini, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Camper, SL (Inca, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Temiño Ceniceros, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 juni 2007 (zaak R 786/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Camper, SL en Calzaturificio Frau SpA
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Calzaturificio Frau SpA wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/23 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 november 2008 — Speiser/Parlement
(Zaak T-390/07) (1)
(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Ontvankelijkheid - Ontheemdingstoelage - Louter bevestigend besluit - Te laat ingediende klacht’)
(2008/C 327/42)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Michael Alexander Speiser (Neu-Isenburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Theumer, advocaat)
Andere partij bij de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Lukošiūtė en N. Lorenz, vervolgens A. Lukošiūtė en S. Seyr, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 10 september 2007, Speiser/Parlement (F-146/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Elke partij zal de eigen kosten van deze procedure dragen. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/23 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 september 2008 — Regione Siciliana/Commissie
(Zaak T-363/03) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Intrekking van financiële bijstand - Terugvordering van reeds betaalde bedragen - Regionale of lokale entiteit - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)
(2008/C 327/43)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Regione Siciliana (Italië) (vertegenwoordiger: A. Cingolo, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. de March en L. Flynn, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
In de eerste plaats, beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2003) 2890 definitief van de Commissie van 13 augustus 2003 houdende intrekking van de bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), aan verzoekster toegekend bij beschikking C (90) 2363 025 van de Commissie van 14 december 1990, voor een infrastructuurproject in Sicilië, alsmede terugvordering van de reeds door de Commissie betaalde bedragen uit hoofde van deze bijdrage, in de tweede plaats, beroep tot nietigverklaring van debetnota nr. 3240504102 van de Commissie van 26 september 2003, en in de derde en laatste plaats, nietigverklaring van iedere andere daarmee verbonden of daaraan voorafgaande handeling.
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
De Regione Siciliana wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/24 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Stephens/Commissie
(Zaak T-139/04) (1)
(„Openbare dienst - Ambtenaren - Interlocutoir arrest - Afdoening zonder beslissing’)
(2008/C 327/44)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Kelvin William Stephens (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 april 2003 houdende wijziging van verzoekers indeling in rang, voor zover daarbij zijn indeling in salaristrap op de datum van zijn aanstelling op de rang A6, eerste salaristrap, is bepaald, de datum waarop dit besluit financiële gevolgen heeft op 5 oktober 1995 is bepaald en verzoekers loopbaan in rang niet is hersteld alsmede vordering tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van verzoekers klacht en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die uit dat besluit zou voortvloeien
Dictum
1) |
Op dit beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
De Commissie zal alle kosten dragen. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/24 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2008 — Powderject Research/BHIM (POWDERMED)
(Zaak T-166/06) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord POWDERMED - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94’)
(2008/C 327/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Powderject Research Ltd (Oxford, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Bryson, barrister, en P. Brownlow, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 april 2006 (zaak R 1189/2005-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk POWDERMED als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Powderject Research Ltd wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/25 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2008 — Austrian Relief Programm/Commissie
(Zaak T-235/06) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Communautaire financiering van actie tot verbetering van levensomstandigheden in ex-Joegoslavië teneinde terugkeer van vluchtelingen en ontheemden te bevorderen - Programma Obnova - Arbitragebeding - Debetnota - Niet-ontvankelijkheid’)
(2008/C 327/46)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Austrian Relief Programm — Verein für Not- und Katastrophenhilfe (Innsbruck, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: C. Leyroutz, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Šimerdová, gemachtigde, bijgestaan door R. Bierwagen, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de debetnota van 4 mei 2006 waarbij de Commissie van verzoekster terugbetaling heeft gevorderd van de bedragen die zijn betaald uit hoofde van de overeenkomst betreffende de communautaire financiering van het project „Republika Srbska 1998: Verbetering van de levensomstandigheden teneinde de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden te bevorderen” (contract RE/YOU/03/04/98), dat in het kader van het programma Obnova is gesloten.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Austrian Relief Programm — Verein für Not- und Katastrophenhilfe wordt verwezen in de kosten. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/25 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 20 oktober 2008 — BOT Elektrownia Bełchatów e.a./Commissie
(Zaak T-208/07) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor Polen voor periode 2008-2012 - Beschikking van Commissie om onder bepaalde voorwaarden geen bezwaar te maken - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)
(2008/C 327/47)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: BOT Elektrownia Bełchatów S.A. (Rogowiec, Polen), BOT Elektrownia Turów S.A. (Bogatynia, Polen), BOT Elektrownia Opole S.A. (Brzezie, Polen), Elektrownia „Kozienice” S.A. (Świerże Górne, Polen), Elektrownia Połaniec S.A. — Grupa Electrabel Polska (Połaniec, Polen), Elektrownia „Rybnik” S.A. (Rybnik, Polen), Elektrownia Skawina S.A. (Skawina, Polen), Elektrownia „Stalowa Wola” S.A. (Stalowa Wola, Polen), Południowy Koncern Energetyczny S.A. (Katowice, Polen), Zespół Elektrowni Dolna Odra S.A. (Nowe Czarnowo, Polen), Zespół Elektrowni Ostrołęka S.A. (Ostrołęka, Polen) en Zespół Elektrowni Pątnów-Adamów-Konin S.A. (Konin, Polen) (vertegenwoordigers: B. Krużewski, M. Ciemiński, J. Młot Schönthaler, N. Dodoo en S. Boullart, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en D. Lawunmi, gemachtigden)
Interveniëntes aan de zijde van verzoekende partijen: Elektrociepłownia „Będzin” S.A. (Będzin, Polen), Zespół Elektrociepłowni Bydgoszcz S.A. (Bydgoszcz, Polen), Zespół Elektrociepłowni Bytom S.A. (Bytom, Polen), Elektrociepłownia Białystok S.A. (Białystok, Polen), Elektrociepłownia „Gorzów S.A.” (Gorzów, Polen), Elektrociepłownia Kalisz-Piwonice S.A. (Kalisz, Polen), Elektrociepłownia „Kraków” S.A. (Kraków, Polen), Dalkia Łódź S.A. (Łódź, Polen), Dalkia Poznań Zespół Elektrociepłowni S.A. (Poznań, Polen), Elektrociepłownia Tychy S.A. (Tychy, Polen), Zespół Elektrociepłowni Wrocławskich Kogeneracja S.A. (Wrocław, Polen), Elektrociepłownie Wybrzeże S.A. (Gdańsk, Polen), Elektrociepłownia Zabrze S.A. (Zabrze, Polen) en Elektrociepłownia „Zielona Góra” S.A. (Zielona Góra, Polen) (vertegenwoordigers: B. Krużewski, M. Ciemiński, J. Młot-Schönthaler, N. Dodoo en S. Boullart, advocaten)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 definitief van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten dat door de Republiek Polen is meegedeeld voor de periode 2008-2012 overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
BOT Elektrownia Bełchatów S.A., BOT Elektrownia Turów S.A., BOT Elektrownia Opole S.A., Elektrownia „Kozienice” S.A., Elektrownia Połaniec S.A. — Grupa Electrabel Polska, Elektrownia „Rybnik” S.A., Elektrownia Skawina S.A., Elektrownia „Stalowa Wola” S.A., Południowy Koncern Energetyczny S.A., Zespół Elektrowni Dolna Odra S.A., Zespół Elektrowni Ostrołęka S.A. en Zespół Elektrowni Pątnów-Adamów-Konin S.A. zullen hun eigen kosten en die van de Commissie dragen. |
3) |
Elektrociepłownia „Będzin” S.A., Zespół Elektrociepłowni Bydgoszcz S.A., Zespół Elektrociepłowni Bytom S.A., Elektrociepłownia Białystok S.A., Elektrociepłownia „Gorzów S.A.”, Elektrociepłownia Kalisz-Piwonice S.A., Elektrociepłownia „Kraków” S.A., Dalkia Łódź S.A., Dalkia Poznań Zespół Elektrociepłowni S.A., Elektrociepłownia Tychy S.A., Zespół Elektrociepłowni Wrocławskich Kogeneracja S.A., Elektrociepłownie Wybrzeże S.A., Elektrociepłownia Zabrze S.A. en Elektrociepłownia „Zielona Góra” S.A. zullen hun eigen kosten dragen. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/26 |
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2008 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-257/07 R II)
(„Kort geding - Veterinairrechtelijke maatregelen - Verordening (EG) nr. 999/2001 - Uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën - Verordening (EG) nr. 746/2008 - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Fumus boni juris - Spoedeisendheid - Belangenafweging’)
(2008/C 327/48)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, R. Loosli-Surrans, A.-L. During en G. de Bergues, gemachtigden)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Nolin en A. Bordes, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Gibbs en I. Rao, vervolgens I. Rao, gemachtigden, bijgestaan door T. Ward, barrister)
Voorwerp
Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 746/2008 van de Commissie van 17 juni 2008 tot wijziging van bijlage VII bij verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 202, blz. 11) voor zover daarbij de punten 2.3, sub b-iii, 2.3, sub d, en 4 worden ingevoegd in hoofdstuk A van bovengenoemde bijlage VII
Dictum
1) |
De bijlage bij verordening (EG) nr. 746/2008 van de Commissie van 17 juni 2008 tot wijziging van bijlage VII bij verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, wordt buiten toepassing gelaten voor zover daarbij de punten 2.3, sub b-iii, 2.3, sub d, en 4 worden ingevoegd in hoofdstuk A van bijlage VII bij verordening (EG) nr. 999/2001 van 22 mei 2001, totdat het Gerecht uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/26 |
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 18 maart 2008 — Aer Lingus Group/Commissie
(Zaak T-411/07 R)
(„Kort geding - Controle van concentraties - Beschikking waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Artikel 8, leden 4 en 5, van verordening (EG) nr. 139/2004 - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging en om voorlopige maatregelen - Maatregel die strijdig is met bevoegdheidsverdeling tussen instellingen - Bevoegdheid van Commissie - Voorlopige maatregelen gericht tot interveniërende partij - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Ontvankelijkheid - Geen fumus boni juris - Gebrek aan spoedeisendheid - Ontbreken van ernstige en onherstelbare schade - Schade afhankelijk van toekomstige en onzekere gebeurtenissen - Onvoldoende redenen - Afweging van alle belangen’)
(2008/C 327/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Aer Lingus Group plc (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: A. Burnside, solicitor, B. van de Walle de Ghelcke en T. Snels, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis, É. Gippini Fournier en S. Noë, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Ryanair Holdings plc (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: J. Swift, QC, V. Power, A. McCarthy en D. Hull, solicitors, G. Berrisch, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om voorlopige maatregelen strekkende tot, in de eerste plaats, een beschikking waarbij de Commissie wordt gelast bepaalde maatregelen te nemen met betrekking de deelneming van Ryanair Holdings plc in het kapitaal van verzoekster, in de tweede plaats en subsidiair, een soortgelijke beschikking gericht tot de Commissie of Ryanair Holdings plc, en, in de derde plaats, opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2007) 4600 van de Commissie van 11 oktober 2007 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om inleiding van de procedure van artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24, blz. 1), en vaststelling van voorlopige maatregelen krachtens artikel 8, lid 5, van die verordening
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/27 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 20 oktober 2008 — Imperial Chemical Industries/BHIM (FACTORY FINISH)
(Zaak T-487/07) (1)
(„Procesincident - Gemeenschapsmerk - Vertegenwoordiging door advocaat’)
(2008/C 327/50)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Imperial Chemical Industries plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)
Voorwerp
Verzoek, op grond van artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, ertoe strekkende dat W. Johnston wordt erkend als vertegenwoordiger van verzoekster in de onderhavige zaak
Dictum
1) |
Het verzoek ertoe strekkende dat het Gerecht W. Johnston erkent als vertegenwoordiger van Imperial Chemical Industries plc, wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/27 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Van Neyghem/Commissie
(Zaak T-105/08 P) (1)
(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Verwerping van beroep in eerste aanleg - Aanwerving - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-toelating tot mondeling examen - Hogere voorziening kennelijk ongegrond’)
(2008/C 327/51)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Kris Van Neyghem (Vissenaken, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en B. Eggers, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 13 december 2007, Van Neyghem/Commissie (F-73/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Van Neyghem zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/28 |
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — Melli Bank/Raad
(Zaak T-332/08 R)
(„Kort geding - Verordening (EG) nr. 423/2007 - Beperkende maatregelen ten aanzien van Islamitische Republiek Iran - Besluit van Raad - Maatregel tot bevriezing van tegoeden en economische middelen - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Gebrek aan spoedeisendheid - Geen ernstige en onherstelbare schade’)
(2008/C 327/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Melli Bank plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: R. Gordon, QC, M. Hoskins, barrister, T. Din, S. Gadhia en D. Murray, solicitors)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en E. Finnegan, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van punt 4 van lijst B van de bijlage bij besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29), voor zover Melli Bank plc is opgenomen op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen worden bevroren
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/28 |
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 15 oktober 2008 — Bank Melli Iran/Raad
(Zaak T-390/08 R)
(„Kort geding - Verordening (EG) nr. 423/2007 - Beperkende maatregelen ten aanzien van Islamitische Republiek Iran - Besluit van Raad - Maatregel tot bevriezing van tegoeden en economische middelen - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Gebrek aan spoedeisendheid - Geen ernstige en onherstelbare schade’)
(2008/C 327/53)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Bank Melli Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: L. Defalque, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop, E. Finnegan en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van punt 4 van lijst B van de bijlage bij besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29), voor zover Bank Melli Iran is opgenomen op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen worden bevroren
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/28 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 september 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2008 in zaak F-76/07, Birkhoff/Commissie
(Zaak T-377/08 P)
(2008/C 327/54)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)
Andere partij bij de procedure: Gerhard Birkhoff (Weitnau, Duitsland)
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2008 in zaak F-76/07, Birkhoff/Commissie, vernietigen; |
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en in die van de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2008 in zaak F-76/07, waarbij het besluit van het afwikkelingsbureau, in de vorm van een besluit op bezwaar, om de aankoop van een rolstoel twee jaar na de laatste aankoop wegens het ontbreken van noodzaak niet te vergoeden, nietig werd verklaard.
Tot staving van de hogere voorziening betoogt rekwirante in de eerste plaats dat het arrest, in strijd met het geldende gemeenschapsrecht, een nieuwe definitie geeft aan de beoordelingsmarge van de vertrouwensarts en de medische raad, aangezien volgens dat arrest alleen onafhankelijke medische organen over een dergelijke beoordelingsmarge kunnen beschikken.
In de tweede plaats ontneemt het arrest elke betekenis aan het standpunt van de medische raad, dat in de praktijk bij de beoordeling van de noodzaak van de kosten van belang is, aangezien daarin wordt uiteengezet dat dit orgaan slechts raadgevend optreedt en zijn standpunten niet worden bekendgemaakt. Dit is in strijd met de vaste rechtspraak over het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in de versie van 22 maart 2004. Met betrekking tot de noodzaak van kosten heeft dit standpunt bovendien de status van een weerlegbaar vermoeden.
Ook klaagt rekwirante over verdraaiing van feiten respectievelijk fouten bij de juridische kwalificatie van de feiten en van het voorwerp van geschil alsmede schending van de verplichting tot motivering van het arrest, aangezien een wezenlijk deel van het besluit op bezwaar non-existent is verklaard.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/29 |
Beroep ingesteld op 15 september 2008 — Ellinika Nafpigeia/Commissie
(Zaak T-391/08)
(2008/C 327/55)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Ellinika Nafpigeia (Skaramanga, Griekenland) (vertegenwoordigers: I. Drosos, K. Loukopoulos, A. Chiotellis, C. Panagoulea, P. Tzioumas, A. Balla, V. Voutsakis en X. Gkousta, dikigoroi)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
nietig verklaren de bestreden beschikking van 2 juli 2008 betreffende steunmaatregel C 16/2004 (ex NN 29/2004, CP 71/2002 en CP 133/2005) die Griekenland heeft getroffen ten gunste van Ellinika Nafpigeia A.E., wat betreft artikel 1, lid 2, de artikelen 2, 3, 5 en 6, artikel 8, lid 2, en de artikelen 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18 en 19; |
— |
de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten in de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster (hierna: „ENAE”) bestrijdt twaalf van de zestien opgelegde maatregelen van beschikking C(2008) 3118 def. van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende steunmaatregel C 16/2004 (ex NN 29/2004, C 71/2002 en C 133/2005), en voert ter staving van haar vordering negen middelen tot nietigverklaring aan.
Met het eerste middel tot nietigverklaring betoogt verzoekster dat de Commissie artikel 298 EG niet heeft toegepast, ofschoon in de bestreden beschikking wordt erkend dat ENAE een militaire scheepswerf is.
Met het tweede middel tot nietigverklaring stelt verzoekster dat verweerster artikel 296 EG niet of op onjuiste wijze heeft toegepast.
Met het derde middel tot nietigverklaring brengt verzoekster naar voren dat de bestreden beschikking een kennelijke beoordelingsfout bevat, dan wel onvoldoende met redenen is omkleed, waar zij ervan uitgaat dat de kredietwaardigheid van ENAE vanaf het jaar 1997 tot juni 1999 verminderd en sindsdien onbestaande was. Meer bepaald heeft de bestreden beschikking a) de kredietwaardigheid van ENAE niet beoordeeld in verband met haar bijzondere karakter als militair industrieel bedrijf, b) ten onrechte de economische omvang van ENAE betwist, maar ook de zeker aanvaardbare garanties die zij kon bieden met het oog op de financiering door om het even welke particuliere bank, c) ten onrechte over het hoofd gezien en onjuist beoordeeld, het belang van ETVA, als meerderheidsaandeelhouder van ENAE, bij de waarde en het rendement van haar ondernemingsparticipatie.
Met het vierde middel tot nietigverklaring, betreffende het oneigenlijke gebruik van de steun in de vorm van een schuldkwijtschelding ten bedrage van 160 miljoen EUR, betoogt verzoekster dat goedkeuringsbeschikking C 10/1994 geen voorwaarden heeft gesteld en niet onjuist is toegepast, of althans, subsidiair, dat het bovenstaande bedrag niet in zijn geheel aan ENAE is toegekend en dat niet-toegekende bedragen dus niet kunnen worden teruggevorderd. Bovendien is verzoekster van mening dat artikel 296 EG moet worden toegepast, zowel bij het beoordelen van het eventuele bestaan van steun als bij het berekenen van mogelijk terug te vorderen winst. Ten slotte is volgens verzoekster de terugvordering van de steun in strijd met de beginselen van evenredigheid, rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen van de steunontvanger.
Met het vijfde middel tot nietigverklaring, betreffende het oneigenlijke gebruik van de steun voor de sluiting van installaties ten bedrage van 29,5 miljoen EUR die in 2002 was goedgekeurd, wegens gestelde miskenning van de compenserende voorwaarde inzake de beperking van de productiecapaciteit van verzoekster, werpt deze laatste tegen dat goedkeuringsbeschikking N 513/2001 onjuist is toegepast.
Met het zesde en het zevende middel tot nietigverklaring, betreffende het oneigenlijke gebruik van de investeringssteun ten bedrage van 22,9 miljoen EUR en de zogenaamd onwettige deelneming van de Elliniki Trapeza Viomichanikis Anaptyxis (Griekse bank voor industriële ontwikkeling; hierna: „ETVA”) aan de verhogingen van het aandelenkapitaal voor de verwezenlijking van die investering, betoogt verzoekster dat goedkeuringsbeschikking N 401/1997 onjuist is toegepast, dat artikel 87, lid 1, EG is geschonden — doordat de Commissie ten onrechte heeft aangenomen dat maatregel E 10 onwettige staatssteun vormt –, dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en dat artikel 296 EG niet is toegepast.
Met het achtste middel tot nietigverklaring, betreffende de leningen en garanties die verzoekster in de relevante periode 1997-2001 heeft ontvangen, wordt — naast hetgeen reeds in het overeenkomstige derde middel tot nietigverklaring is gezegd over de onjuiste beoordeling van de kredietwaardigheid van verzoekster — het volgende naar voren gebracht: a) onjuiste toepassing van het criterium van de particuliere investeerder onder marktvoorwaarden, b) onjuiste toepassing van artikel 87, lid 2, EG, artikel 3 van verordening (EG) nr. 1540/1998 (1) en artikel 4 van richtlijn 90/684/EEG (2), c) schending van het evenredigheidsbeginsel en kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de kredietwaardigheid van ENAE na de volledige privatisering ervan in juni 2002, in verband met de berekening van de ingevolge de onderzochte maatregelen terug te vorderen bedragen, aangezien de bestreden beschikking de toe te passen referentierentevoet niet heeft verlaagd, en d) dwaling omtrent de feiten in verband met de leningen en garanties die ETVA aan verzoekster heeft verleend, aangezien de bestreden beschikking niet in aanmerking heeft genomen dat na de privatisering van de ETVA de onderzochte maatregelen geen element van staatssteun bevatten.
Met het negende middel tot nietigverklaring, inzake de onwettige financiering van de niet-militaire activiteit door de militaire activiteit van ENAE, beroept verzoekster zich op a) schending van de artikelen 296, 298 en 88, lid 1, EG, b) onjuiste toepassing van het criterium van de particuliere investeerder met betrekking tot militaire contracten en c) ontoereikende motivering en onjuiste beoordeling wat de vaststelling van de terug te vorderen bedragen betreft.
(1) Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 202, blz. 1).
(2) Richtlijn 90/684/EEG van de Raad van 21 december 1990 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 380, blz. 27).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/30 |
Beroep ingesteld op 15 september 2008 — Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt/Commissie
(Zaak T-396/08)
(2008/C 327/56)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt (vertegenwoordigers: T. Müller-Ibold en T. Graf, Rechtsanwälte)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
artikel 1, lid 1, van beschikking C(2008) 3178 def. van de Commissie van 2 juli 2008 in steunprocedure C 18/2007 nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep tot nietigverklaring is gericht tegen beschikking C(2008) 3173 def. van de Commissie van 2 juli 2008 in steunprocedure C 18/2007, voor zover daarin een groot deel van de opleidingssteun die de Freistaat Sachsen en het Land Sachsen-Anhalt ten gunste van het koeriersbedrijf DHL wilden verlenen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard.
Meer bepaald brengen de Freistaat Sachsen en het Land Sachsen-Anhalt voor hun beroep de volgende middelen naar voren:
In de eerste plaats kritiseren verzoekers, dat de Commissie voor een groot deel van de aangemelde steun de goedkeuring weigert omdat de opleidingssteun voor de betrokken opleidingsmaatregelen niet „onontbeerlijk” is. Door de invoering van een algemeen onderzoek van de onontbeerlijkheid in het concrete geval, als voorwaarde voor de goedkeuring van de aangemelde steun, maakt de Commissie inbreuk op de bindende werking van verordening (EG) nr. 68/2001 (1) en schendt zij de beginselen van gelijke behandeling en gewettigd vertrouwen. De toetsingscriteria van de verordening zijn ook voor steun boven de vrijstellingsdrempel verbindend.
Het uitgangspunt van de Commissie, dat de goedkeuring van de aangemelde opleidingssteun afhangt van de onontbeerlijkheid hiervan, is in de tweede plaats ook deswege rechtens onjuist, omdat het de positieve externe effecten van de met de aangemelde steun bekostigde opleidingsmaatregelen ten onrechte negeert. Zulke externe effecten zijn op zichzelf voldoende om de verenigbaarheid van de aangemelde opleidingssteun met de gemeenschappelijke markt te motiveren.
In de derde plaats komt de Commissie ten onrechte tot de conclusie dat het noodzakelijke stimulerende effect van de steun voor de keuze van de vestigingsplaats ontbreekt. In werkelijkheid was de opleidingssteun onontbeerlijk, omdat hij voor DHL mede beslissend was voor de keuze van de locatie Leipzig/Halle en DHL daar anders geen opleidingen zou hebben aangeboden. Bovendien is de bewering van de Commissie onjuist, dat ook op andere alternatieve locaties vergelijkbare opleidingskosten zouden zijn ontstaan.
In de vierde plaats heeft de Commissie bij het onderzoek van de onontbeerlijkheid onjuiste criteria gehanteerd. Met name baseert de Commissie zich op subjectieve criteria, die verder gaan dan de objectieve onontbeerlijkheid. Bovendien houdt de Commissie bij haar onderzoek rekening met wettelijke bepalingen inzake opleidingsmaatregelen, hetgeen lidstaten met een systeem van wettelijk geregelde opleidingsinhouden ernstig benadeelt.
In de vijfde plaats is de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd.
(1) Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun, PB 2001, L 10, blz. 20; gewijzigd bij verordening nr. 363/2004, PB 2004, L 63, blz. 20, en verordening nr. 1976/2006, PB 2006, L 368, blz. 85.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/31 |
Beroep ingesteld op 22 september 2008 — MIP Metro/BHIM — CBT Comunicación Multimedia (Metromeet)
(Zaak T-407/08)
(2008/C 327/57)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: CBT Comunicación Multimedia, SL (Getxo, Spanje)
Conclusies
— |
vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 juni 2008 in zaak R 387/2007-1 wegens schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 en afwijzing van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 740 529 „metromeet”; |
— |
verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de oppositie- en de beroepsprocedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: CBT Comunicación Multimedia, SL
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Metromeet” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35 en 41 — aanvraag nr. 3 740 529
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „METRO” en woordmerk „meeting metro” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35 en 41
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de oppositie
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar van verwarring van de conflicterende merken bestaat.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/31 |
Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Sacem/Commissie
(Zaak T-422/08)
(2008/C 327/58)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique (Sacem) (Neuilly-sur-Seine, Frankrijk) (vertegenwoordiger: H. Calvet, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
nietig verklaren de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 in zaak COMP/C2/38.698 — CISAC voor zover (i) in artikel 1 daarvan verzoekster op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt veroordeeld wegens het gebruik in haar overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging van de in artikel 11, lid 2, van de modelovereenkomst CISAC opgenomen lidmaatschapsbeperkingen of wegens het de facto toepassen van die lidmaatschapsbeperkingen en (ii) bijgevolg in artikel 4, lid 1, daarvan verzoekster wordt gelast die inbreuk onmiddellijk te beëindigen indien zij dat nog niet heeft gedaan, en de Commissie in kennis te stellen van alle maatregelen die zij daartoe heeft genomen; |
— |
nietig verklaren de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 in zaak COMP/C2/38.698 — CISAC voor zover (i) in artikel 3 daarvan verzoekster op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt veroordeeld wegens het aldus coördineren van de territoriale afbakeningen dat een vergunning wordt beperkt tot het grondgebied van de staat waar de betrokken auteursrechtenorganisatie is gevestigd en (ii) bijgevolg in artikel 4, lid 2, daarvan verzoekster wordt gelast de inbreuk te beëindigen binnen een termijn van honderd twintig dagen vanaf de kennisgeving van de beschikking en de Commissie binnen dezelfde termijn in kennis te stellen van alle maatregelen die zij daartoe heeft genomen; |
— |
nietig verklaren de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 in zaak COMP/C2/38.698 — CISAC voor zover daarbij verzoekster wordt gelast voortaan elke in de artikelen 1 en 3 van de beschikking beschreven handeling of gedraging alsmede elke handeling of gedraging met een zelfde of gelijkaardig doel of gevolg achterwege te laten; |
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
In de onderhavige zaak vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (zaak COMP/C2/38.698 — CISAC) met betrekking tot onderling afgestemde feitelijke gedragingen ter zake van het beheer van de rechten van opvoering van muziekstukken in het openbaar en de toekenning van de desbetreffende vergunningen door de auteursrechtenorganisaties, bestaande in het overnemen van de in de modelovereenkomst van de Confédération internationale des sociétés d'auteurs et compositeurs (modelovereenkomst CISAC) bepaalde lidmaatschapsbeperkingen in de overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging of in het de facto toepassen van die lidmaatschapsbeperkingen.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster allereerst aan dat de Commissie haar rechten van verdediging en de wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden:
— |
door in de bestreden beschikking jegens verzoekster deelneming aan een gestelde onderling afgestemde feitelijke gedraging aan te nemen, ofschoon de aan verzoekster toegestuurde mededeling van de punten van bezwaar op de theorie van het netwerkeffect berustte; verzoekster is derhalve niet in staat gesteld zich te verdedigen met betrekking tot de deelneming aan een gestelde onderling afgestemde feitelijke gedraging; |
— |
door niet aan te geven om welke redenen zij de grief aangaande het opnemen van de lidmaatschapsbeperkingen in de tussen de Europese auteursrechtenorganisaties gesloten overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging of aangaande het de facto toepassen van die beperkingen door laatstgenoemden jegens verzoekster heeft gehandhaafd, ofschoon verzoekster had aangetoond dat zij die clausules had geschrapt en ze niet toepaste; |
— |
door geen definitie te geven van in de bestreden beschikking bedoelde activiteit waarop de inbreuk van onderling afgestemde feitelijke gedragingen betrekking heeft, en derhalve van de draagwijdte van haar bevel. |
Ten tweede voert verzoekster aan dat de Commissie artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst heeft geschonden:
— |
door jegens verzoekster een inbreuk uit hoofde van de lidmaatschapsclausule aan te nemen, ofschoon verzoekster had aangetoond dat zij die clausule had geschrapt en ze niet toepaste; |
— |
door een kennelijke beoordelingsfout te maken met betrekking tot uitzending via satelliet, daar de auteursrechtenorganisaties elkaar wederzijds de bevoegdheid hadden verleend om aan de satellietexploitanten een multiterritoriale vergunning te verlenen die het gehele zendbereik van de voor het uitzenden hun programma's gebruikte satelliet bestrijkt; |
— |
door uit te gaan van een onjuiste omschrijving van de markt; |
— |
door jegens verzoekster deelneming aan een gestelde onderling afgestemde feitelijke gedraging aan te nemen zonder daarvan het bewijs te leveren; |
— |
door te concluderen dat er sprake is van een onderling afgestemde feitelijke gedraging, ofschoon het gestelde overleg tussen de auteursrechtenorganisaties de mededinging niet heeft kunnen beperken; |
— |
door de auteursrechtenorganisaties „elke handeling of gedraging met een zelfde of gelijkaardig doel of gevolg” als dat van de gestelde onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot de territoriale afbakeningen in de overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging hebben geleid, te verbieden en tegelijkertijd te verklaren dat het elke organisatie vrijstaat om bilateraal de draagwijdte te bepalen van de overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging die zij sluit; deze tegenstrijdigheden doen afbreuk aan de rechtszekerheid. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/32 |
Beroep ingesteld op 30 september 2008 — KODA/Commissie
(Zaak T-425/08)
(2008/C 327/59)
Procestaal: Deens
Partijen
Verzoekende partij: KODA (Kopenhagen, Denemarken) (vertegenwoordigers: K. Dyekjær en J. Borum, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 COMP/C2/38.698 — CISAC volledig nietig verklaren, of |
— |
subsidiair, de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 COMP/C2/38.698 — CISAC nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op KODA, of |
— |
de artikelen 3 en 4, leden 2 en 3, van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 COMP/C2/38.698 — CISAC nietig verklaren, of |
— |
subsidiair, de artikelen 3 en 4, leden 2 en 3, van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 COMP/C2/38.698 — CISAC nietig verklaren met betrekking tot de uitzending via kabel, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster in de onderhavige zaak vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 COMP/C2/38.698 — CISAC waarbij de Commissie heeft geoordeeld dat verzoekster inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst door lidmaatschapsbeperkingen (artikel 1) of exclusiviteitsclausules (artikel 2) op te nemen in haar overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging of door dergelijke beperkingen en clausules de facto toe te passen, en door de territoriale afbakeningen aldus te coördineren dat de licenties betreffende het recht van uitzending van muziekstukken via internet, satelliet of kabel worden beperkt tot het grondgebied van de staat waar de betrokken auteursrechtenorganisatie is gevestigd (artikel 3).
Ter ondersteuning van haar vorderingen voert verzoekster aan dat:
— |
de bestreden beschikking mank gaat aan een wezenlijk vormgebrek doordat de mededeling van de punten van bezwaar op een essentieel punt afwijkt van de definitieve beschikking; |
— |
de bestreden beschikking berust op een onjuiste toepassing van het recht doordat (i) niet is aangetoond dat de territoriale afbakeningen in verzoeksters overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging voor internet, satelliet of kabel het resultaat zijn van feitelijke gedragingen die onderling zijn afgestemd met de andere auteursrechtenorganisaties uit de EER, en (ii) de territoriale afbakeningen de mededinging niet beperken. |
Subsidiair stelt verzoekster dat in de bestreden beschikking de inbreuk niet is aangetoond met betrekking tot het verlenen van licenties voor het recht van uitzending via kabel.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/33 |
Beroep ingesteld op 1 oktober 2008 — AKM/Commissie
(Zaak T-432/08)
(2008/C 327/60)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Staatlich genehmigte Gesellschaft der Autoren, Komponisten und Musikverleger reg. Gen. mbH (AKM) (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: H. Wollmann en F. Urlesberger, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de beschikking van de Commissie krachtens artikel 231, eerste alinea, EG nietig verklaren met betrekking tot AKM; |
— |
de verwerende partij overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het beroep betreft beschikking C(2008) 3435 def. van 16 juli 2008 in zaak COMP/C2/38.698 — CISAC, waarbij de Commissie onderling afgestemde feitelijke gedragingen bij het wederzijds verlenen van auteursrechten op muziekstukken tussen auteursrechtenorganisaties die lid zijn van de International Confederation of Societies of Authors and Composers (de internationale overkoepelende organisatie van de auteursrechtenorganisaties — „CISAC”), onverenigbaar met artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst heeft verklaard.
Verzoekster vordert, de beschikking nietig te verklaren voor zover de Commissie daarin heeft vastgesteld dat AKM door opneming van de in artikel 11, lid 2, van de modelovereenkomst CISAC bepaalde lidmaatschapsbeperkingen in haar overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging of door die lidmaatschapsbeperkingen de facto toe te passen, alsmede door het coördineren van de territoriale afbakening van de licenties, inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 EER, en AKM heeft gelast die inbreuken te beëindigen.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan.
Zij stelt allereerst dat de Commissie de feiten met betrekking tot de toepassing van de lidmaatschapsbeperkingen door AKM onjuist heeft vastgesteld. De Commissie heeft geen bewijzen aangedragen voor de feitelijke toepassing van een dergelijke beperking door AKM en heeft daarenboven stukken waaruit blijkt dat AKM een „beleid van open lidmaatsmaatschap” voert, buiten beschouwing gelaten. Bovendien is de Commissie eraan voorbijgegaan dat de in de overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging van AKM opgenomen lidmaatschapsclausules op zijn minst concludent buiten toepassing zijn verklaard en niet meer deel uitmaken van de door AKM gesloten overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging.
Verder is artikel 3 van de beschikking, waarin de Commissie AKM verwijt „dat zij door de territoriale afbakeningen aldus te coördineren dat elke licentie beperkt is tot het grondgebied van staat waar de betrokken auteursrechtenorganisatie is gevestigd, inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst”, in tegenspraak met de overwegingen van de beschikking. In het dispositief van de beschikking ontbreekt immers een beperking tot de vormen van uitzending (via satelliet, via internet en via kabel) die de Commissie in haar overwegingen heeft behandeld.
Bovendien zijn de territoriale afbakeningen van de licenties in de overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging van AKM niet het resultaat van onderling afgestemd gedrag. De Commissie heeft het bewijs van het bestaan van concertatie eigenlijk uitsluitend afgeleid uit het feit dat de overeenkomsten betreffende wederzijdse vertegenwoordiging van de Europese auteursrechtenorganisaties de facto een eenvormig stramien hebben. Deze parallelle gedragingen kunnen echter zonder meer worden verklaard door de historisch gegroeide marktstructuur en de wettelijke bepalingen die de activiteit van de auteursrechtenorganisaties regelen.
Verder schendt de beschikking van de Commissie het bepaaldheidsgebod, daar uit artikel 4, lid 2, van de beschikking niet duidelijk blijkt wat wordt bedoeld met de aanmaning, bepaalde clausules van de overeenkomsten „te herzien”.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/34 |
Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Agapiou Joséphidès/Commissie en Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur
(Zaak T-439/08)
(2008/C 327/61)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Kalliope Agapiou Joséphidès (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordiger: C. Joséphidès, advocaat)
Verwerende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur
Conclusies
— |
nietig verklaren het besluit van het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (hierna: „Agentschap”) van 1 augustus 2008, waarbij het Agentschap, handelend onder toezicht van de Commissie, verzoekster de — door haar bij brief van 3 maart 2008 gevraagde — toegang weigert tot bepaalde documenten van dossier nr. 07/0122 inzake de toekenning van een Jean Monnet-expertisecentrum aan de Universiteit van Cyprus; |
— |
nietig verklaren beschikking C(2007) 3749 van de Commissie van 8 augustus 2008 inzake de individuele beschikking tot toekenning van subsidies in het kader van het programma inzake een leven lang leren, onderprogramma Jean Monnet; |
— |
het Agentschap en de Commissie verwijzen in de kosten die verzoekster in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep vraagt verzoekster om nietigverklaring van het besluit van het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur van 1 augustus 2008, waarbij haar de toegang is geweigerd tot documenten inzake de toekenning van een Jean Monnet-expertisecentrum aan de Universiteit van Cyprus en van beschikking C(2007) 3749 van de Commissie van 8 augustus 2008 inzake een individuele beschikking tot toekenning van subsidies in het kader van het programma inzake een leven lang leren, onderprogramma Jean Monnet, voor zover zij de Universiteit van Cyprus aanbeveelt voor de toekenning van een subsidie voor de oprichting van een Jean Monnet-expertisecentrum.
Ter onderbouwing van haar beroep tot nietigverklaring van het besluit van het Agentschap van 1 augustus 2008 betoogt verzoekster dat het Agentschap inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke recht, zoals dit met name voortvloeit uit het in de artikelen 1, tweede alinea, EU en 6 EU, artikel 255 EG en het Handvest van de grondrechten van de EU neergelegde transparantiebeginsel, om tot bepaalde documenten toegang te hebben, aangezien haar naam door derden (de Universiteit van Cyprus) in een administratief kandidaatstellingsdossier is gebruikt teneinde daar voordeel uit te halen, zonder dat zij daarmee had ingestemd. Verzoekster beweert in die omstandigheden de exacte inhoud en/of de juistheid van de persoonsgegevens alsmede het doel en de context van het gebruik daarvan te mogen verifiëren.
Bovendien voert zij aan dat de directeur van het Agentschap niet bevoegd is om over haar confirmatief verzoek om toegang tot de documenten uitspraak te doen, en dat het besluit van 1 augustus 2008 in strijd met verordening nr. 1049/2001 (1) en met het reglement van orde van de Commissie is vastgesteld.
Mocht het Gerecht oordelen dat de directeur van het Agentschap bevoegd was om het bestreden besluit vast te stellen, betoogt verzoekster dat dit in strijd met diverse bepalingen van verordening nr. 1049/2001, met name de artikelen 7,lid 1, 8, lid 1, en 15, lid 1, is vastgesteld. Volgens verzoekster heeft het Agentschap tevens diverse andere bepalingen van dezelfde verordening, met name artikel 4, leden 4, 5, 1, sub b, en 2, onjuist uitgelegd, en heeft zij het transparantiebeginsel en het begrip hoger algemeen belang onjuist toegepast. Verzoekster beroept zich ook op een middel inzake een gebrek aan motivering van het bestreden besluit.
Ter onderbouwing van haar beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 3749 van de Commissie van 8 augustus 2008 betoogt verzoekster dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld door niet na te gaan of verzoekster ermee had ingestemd dat haar persoonsgegevens in het door de Universiteit van Cyprus bij de Commissie ingediende kandidaatstellingsformulier stonden. Volgens verzoekster had de Commissie een inhoudelijke onregelmatigheid in het ingediende project moeten vaststellen en haar beschikking moeten herroepen of andere noodzakelijke maatregelen moeten nemen.
Verzoekster betoogt ook dat de Commissie onjuist heeft beoordeeld of de kandidaatstelling van de Universiteit van Cyprus voldeed aan de criteria om in aanmerking te komen.
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/34 |
Beroep ingesteld op 1 oktober 2008 — 1-2-3.TV/BHIM — Zweites Deutsches Fernsehen en Televersal Film- und Fernseh-Produktion (1-2-3.TV)
(Zaak T-440/08)
(2008/C 327/62)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: 1-2-3.TV GmbH (Unterföhring, Duitsland) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, A. Renck, T. Dolde en E. N. Gómez, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Zweites Deutsches Fernsehen (Mainz, Duitsland) en Televersal Film- und Fernseh-Produktion GmbH (Hamburg, Duitsland)
Conclusies
— |
vernietiging van beslissing R 1076/2007-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 juni 2008, en |
— |
verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „1-2-3.TV” voor diensten van de klassen 35, 38 en 41 — aanvraag nr. 3 763 133
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Zweites Deutsches Fernsehen und Televersal Film- und Fernseh-Produktion GmbH
Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „1, 2 ODER 3 ZDF-ORF-SFDRS” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 9, 12, 14, 16, 18, 21, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 32, 35, 38, 41 en 42
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken bestaat aangezien de totaalindruk van de merken verschilt.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/35 |
Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt/Commissie
(Zaak T-443/08)
(2008/C 327/63)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt (vertegenwoordiger: U. Soltész, Rechtsanwalt)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
overeenkomstig artikel 231, eerste alinea, EG, artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 23 juli 2008 nietig verklaren, voor zover de Commissie daarin vaststelt dat
|
— |
overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Commissie verwijzen in de kosten van verzoekers. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekers richten zich tegen de vaststellingen in het eerste deel van artikel 1 van beschikking C(2008) 3512 def. van de Commissie van 23 juli 2008 (C 48/2006, ex N 227/2006) over maatregelen van Duitsland ten gunste van DHL en de luchthaven Leipzig/Halle, dat de door Duitsland aan de luchthaven Leipzig/Halle verschafte kapitaalinbreng staatssteun oplevert en het bedrag van deze steun 350 miljoen EUR beloopt.
Verzoekers brengen voor hun beroep zeven middelen naar voren:
In de eerste plaats betogen verzoekers, dat de bepalingen inzake staatssteun reeds deswege niet van toepassing zijn, omdat de luchthaven, voor zover het om de uitbreiding van de infrastructuur van een regionale luchthaven gaat, geen onderneming in de zin van die bepalingen is.
In de tweede plaats is Flughafen Leipzig/Halle GmbH een voor een bijzonder doel opgericht staatsbedrijf („single purpose vehicle”), dat zich van een privaatrechtelijke organisatievorm bedient en dat derhalve, voor zover het door de Staat wordt voorzien van de nodige middelen om zijn taken te vervullen, niet als een steunontvanger kan worden aangemerkt.
In de derde plaats is de bestreden beschikking innerlijk tegenstrijdig, daar zij Flughafen Leipzig/Halle GmbH tegelijkertijd als steunontvanger en als steunverlener behandelt.
In de vierde plaats maakt de toepassing van de in het jaar 2005 gepubliceerde richtsnoeren (1) op feiten die vóór de publicatie ervan hebben plaatsgevonden, inbreuk op het beginsel van non-retroactiviteit, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Naar de mening van verzoekers waren uitsluitend de richtsnoeren van de Commissie uit het jaar 1994 (2) toepasselijk.
Bovendien zijn de nieuwe richtsnoeren in strijd met primair gemeenschapsrecht, aangezien zij — nu de exploitant van regionale luchthavens geen onderneming is — feitelijke grondslag missen en intern tegenstrijdig zijn. De richtsnoeren uit het jaar 2005 onderwerpen ook de aanleg van luchthavens aan de regels inzake staatssteun, terwijl die activiteit in de voorgaande richtsnoeren uit het jaar 1994 uitdrukkelijk aan de toepasselijkheid van de regels inzake staatssteun werd onttrokken. Aangezien de inhoud van de oude en die van de nieuwe richtsnoeren diametraal tegenover elkaar staan en de regeling uit 1994 niet is ingetrokken, is de gewenste juridische kwalificatie voor de financiering van luchthaveninfrastructuur onduidelijk.
Verzoekers stellen in de zesde plaats, dat de Commissie een procedurefout heeft begaan, door op de door haar als steun gekwalificeerde kapitaalinbreng niet de bepalingen van verordening (EG) nr. 659/1999 (3) inzake bestaande steun toe te passen.
In de zevende plaats omzeilen de richtsnoeren uit het jaar 2005 de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Commissie, daar de Commissie, in strijd met het in het EG-Verdrag neergelegde kader, haar bevoegdheden uitbreidt door een ruime uitlegging van het begrip „onderneming” in artikel 87, lid 1, EG, en via deze ruime uitlegging ook aan de nationale administratieve soevereiniteit onderworpen verrichtingen onder de controle van de gemeenschapsinstellingen brengt.
(1) Mededeling van de Commissie — Communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven, PB 2005, C 312, blz. 1.
(2) Mededeling van de Commissie — Toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst op steunmaatregelen van de staten in de luchtvaartsector, PB 1994, C 350, blz. 7.
(3) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/36 |
Beroep ingesteld op 2 oktober 2008 — S.L.V. Elektronik/BHIM — Jiménez Muñoz (LINE)
(Zaak T-449/08)
(2008/C 327/64)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: S.L.V. Elektronik GmbH (Übach-Palenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. König, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Angel Jiménez Muñoz (Gelida, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 18 juli 2008 in zaak R 759/2007-4 vernietigen voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk nr. 003316908 werd geweigerd voor „lampen met netvoeding, verlichtingsapparaten en -installaties, lichttechniek voor toneel, elektrische lampen en losse onderdelen van de voornoemde goederen”, en het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „LINE” voor waren van klasse 11 — aanvraagnr. 3 316 908
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Angel Jiménez Muñoz
Oppositiemerk of -teken: nationale woord- en beeldmerken „Line” voor waren en diensten van de klassen 9, 35, 37 en 38
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat. Bovendien is de kamer van beroep niet uitgegaan van het aangevraagde merk, maar van een voorstelling die niet hetzelfde eruitziet.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/36 |
Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — Mitteldeutsche Flughafen en Flughafen Leipzig/Halle/Commissie
(Zaak T-455/08)
(2008/C 327/65)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Mitteldeutsche Flughafen AG (Leipzig, Duitsland), Flughafen Leipzig/Halle GmbH (Leipzig, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Núñez-Müller, Rechtsanwalt)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
overeenkomstig artikel 231, eerste alinea, EG, artikel 1 van beschikking C (2008) 3512 def. van de Commissie van 23 juli 2008 nietig verklaren, voor zover de Commissie daarin vaststelt dat
|
— |
overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Commissie verwijzen in de kosten van verzoeksters. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeksters richten zich tegen de vaststellingen in het eerste deel van artikel 1 van beschikking C(2008) 3512 def. van de Commissie van 23 juli 2008 (C 48/2006, ex N 227/2006) over maatregelen van Duitsland ten gunste van DHL en de luchthaven Leipzig/Halle, dat de door Duitsland aan de luchthaven Leipzig/Halle verschafte kapitaalinbreng staatssteun oplevert en het bedrag van deze steun 350 miljoen EUR beloopt.
Verzoeksters brengen voor hun beroep acht middelen naar voren:
In de eerste plaats betogen verzoeksters, dat de bepalingen inzake staatssteun reeds deswege niet van toepassing zijn, omdat de luchthaven, voor zover het om de uitbreiding van de infrastructuur van een regionale luchthaven gaat, geen onderneming in de zin van die bepalingen is.
In de tweede plaats is Flughafen Leipzig/Halle GmbH een voor een bijzonder doel opgericht staatsbedrijf („single purpose vehicle”), dat zich van een privaatrechtelijke organisatievorm bedient en dat derhalve, voor zover het door de Staat wordt voorzien van de nodige middelen om zijn taken te vervullen, niet als een steunontvanger kan worden aangemerkt.
In de derde plaats is de bestreden beschikking innerlijk tegenstrijdig, daar zij Flughafen Leipzig/Halle GmbH tegelijkertijd als steunontvanger en als steunverlener behandelt.
In de vierde plaats maakt de toepassing van de in het jaar 2005 gepubliceerde richtsnoeren (1) op feiten die vóór de publicatie ervan hebben plaatsgevonden, inbreuk op het beginsel van non-retroactiviteit, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Naar de mening van verzoeksters waren uitsluitend de richtsnoeren van de Commissie uit het jaar 1994 (2) toepasselijk.
Bovendien zijn de nieuwe richtsnoeren in strijd met primair gemeenschapsrecht, aangezien zij — nu de exploitant van regionale luchthavens geen onderneming is — feitelijke grondslag missen en intern tegenstrijdig zijn. De richtsnoeren uit het jaar 2005 onderwerpen ook de aanleg van luchthavens aan de regels inzake staatssteun, terwijl die activiteit in de voorgaande richtsnoeren uit het jaar 1994 uitdrukkelijk aan de toepasselijkheid van de regels inzake staatssteun werd onttrokken. Aangezien de inhoud van de oude en die van de nieuwe richtsnoeren diametraal tegenover elkaar staan en de regeling uit 1994 niet is ingetrokken, is de gewenste juridische kwalificatie voor de financiering van luchthaveninfrastructuur onduidelijk.
Verzoeksters stellen in de zesde plaats, dat de Commissie een procedurefout heeft begaan, door op de door haar als steun gekwalificeerde kapitaalinbreng niet de bepalingen van verordening (EG) nr. 659/1999 (3) inzake bestaande steun toe te passen.
In de zevende plaats omzeilen de richtsnoeren uit het jaar 2005 de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Commissie, daar de Commissie, in strijd met het in het EG-Verdrag neergelegde kader, haar bevoegdheden uitbreidt door een ruime uitlegging van het begrip „onderneming” in artikel 87, lid 1, EG, en via deze ruime uitlegging ook aan de nationale administratieve soevereiniteit onderworpen verrichtingen onder de controle van de gemeenschapsinstellingen brengt.
Ten slotte is de bestreden beschikking innerlijk tegenstrijdig, en schendt zij ook de motiveringsplicht van artikel 253 EG.
(1) Mededeling van de Commissie — Communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven, PB 2005, C 312, blz. 1.
(2) Mededeling van de Commissie — Toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst op steunmaatregelen van de staten in de luchtvaartsector, PB 1994, C 350, blz. 7.
(3) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/37 |
Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — EuroChem MCC/Raad van de Europese Unie
(Zaak T-459/08)
(2008/C 327/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: EuroChem Mineral and Chemical Company OAO (EuroChem MCC) (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en B. Evtimov, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (1), nietig verklaren voor zover daarbij een antidumpingrecht wordt opgelegd aan verzoekster en aan de productiebedrijven en verbonden ondernemingen die worden genoemd in punt 23, sub a en c, van de considerans en de artikelen 1, lid 2, sub a, en 2, lid 2, sub a, van de bestreden verordening; |
— |
de Raad verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen tot nietigverklaring aan. Het tweede middel bestaat uit drie onderdelen.
Ten eerste betoogt verzoekster dat de Raad en de Commissie artikel 11, lid 3, van de basisverordening (2) en/of een wezenlijk vormvereiste hebben geschonden door te weigeren om, tegelijkertijd met het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op eigen initiatief een tussentijds onderzoek te openen met betrekking tot de schade en de vaststellingen inzake schademarges, en bijgevolg een kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt door in het kader van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen vast te stellen dat herhaling van de schade waarschijnlijk was.
Ten tweede stelt verzoekster dat de Raad en de Commissie in het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek de normale waarde voor verzoekster verkeerd hebben vastgesteld, hetgeen heeft geleid tot een kunstmatige verhoging ervan, en een onjuiste vergelijking hebben gemaakt met de uitvoerprijs en dus ten onrechte hebben vastgesteld dat er sprake was van dumping, waardoor zij de artikelen 1 en 2 van de basisverordening hebben geschonden, een aantal kennelijke beoordelingsfouten hebben gemaakt en fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht hebben geschonden.
Meer in het bijzonder betoogt verzoekster dat de Raad en de Commissie blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en artikel 2, leden 3 en 5, van de basisverordening, alsmede het rechtskader daarvan, dat is vastgelegd in de artikelen 1 en 2 van de basisverordening, hebben geschonden door een groot deel van verzoeksters productiekosten wegens onbetrouwbaarheid buiten beschouwing te laten en/of de facto een niet op de markteconomie gebaseerde methode toe te passen om een groot deel van verzoeksters normale waarde vast te stellen.
Toen zij eenmaal had besloten een correctie op de gasprijs toe te passen, heeft de Commissie artikel 2, lid 5, tweede zin, van de basisverordening geschonden en/of een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en haar besluit onvoldoende gemotiveerd door de correctie op de gasprijs toe te passen op basis van de intracommunautaire gasprijs te Waidhaus, Duitsland, en daarvan verder niets af te trekken.
Tot slot stelt verzoekster dat de Raad en de Commissie artikel 2, lid 10, van de basisverordening hebben geschonden en de feiten kennelijk onjuist hebben beoordeeld door van verzoeksters uitvoerprijs de met de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer verbonden verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en commissies voor verbonden ondernemingen, die integrerend deel uitmaken van verzoeksters economische eenheid en tot haar geïntegreerde verkoopafdeling behoren, af te trekken.
(1) PB L 185, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996 L 56, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/38 |
Beroep ingesteld op 13 oktober 2008 — Winzer Pharma/BHIM — Alcon (OFTAL CUSI)
(Zaak T-462/08)
(2008/C 327/67)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Dr. Robert Winzer Pharma GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alcon, Inc. (Hünenberg, Zwitserland)
Conclusies
— |
vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het BHIM van 17 juli 2008 (zaak R 1471/2007-1) en van de beslissing van de oppositieafdeling van het BHIM van 16 juli 2007 (B 809 899); |
— |
afwijzing van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 003679181 „Ophtal Cusi”; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten van de gehele procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Alcon Cusi, SA (later Alcon, Inc.)
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „OFTAL CUSI” voor waren van klasse 5
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken:„Ophtal” (nr. 489 948) voor waren van klasse 5
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat er wegens de overeenstemming van de conflicterende merken verwarringsgevaar bestaat.
(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/39 |
Beroep ingesteld op 19 oktober 2008 — Imagion/BHIM (DYNAMIC HD)
(Zaak T-463/08)
(2008/C 327/68)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Imagion AG (Trierweiler, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Blatzheim, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 13 augustus 2008 (zaak R 488/2008-4) vernietigen, en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „DYNAMIC HD” voor diensten van de klassen 35, 38, 41, 42 en 45 (nr. 6 092 241)
Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
— |
schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het woordmerk „DYNAMIC HD” niet beschrijvend is en evenmin het vereiste onderscheidend vermogen mist; |
— |
schending van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft verkregen door het gebruik ervan; |
— |
schending van de motiveringsplicht; |
— |
schending van het beginsel van gelijke behandeling. |
(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/39 |
Beroep ingesteld op 15 oktober 2008 — Tsjechische Republiek/Commissie
(Zaak T-465/08)
(2008/C 327/69)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
nietig verklaren besluit BUDG/C3 D(2008) 10.5- 3956 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 augustus 2008 houdende verrekening van de vorderingen en de schulden van de Commissie; |
— |
de Commissie gelasten de Tsjechische Republiek het verrekende bedrag van 9 354 130,93 EUR en de vertragingsrente daarover te betalen; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Met het onderhavige beroep, dat is ingesteld op grond van artikel 230 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, verzoekt de Tsjechische Republiek om nietigverklaring van het besluit BUDG/C3 D(2008) 10.5- 3956 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 augustus 2008 houdende verrekening van de vorderingen en de schulden van de Commissie. De Commissie heeft het bestreden besluit vastgesteld conform artikel 73, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), zoals gewijzigd. Met het bestreden besluit heeft de Commissie haar vordering op de Tsjechische Republiek tot terugbetaling van revolverende fondsen uit het Phare-programma T9106, CS9203 en CZ9302 voor een totaal bedrag van 9 354 130,93 EUR verrekend. De vordering van de Commissie werd verrekend met de vordering van de Tsjechische Republiek betreffende twee tussentijdse betalingen in het kader van twee operationele programma's die werden gefinancierd door het structuurfonds, voor een totaal bedrag van 10 814 475,41 EUR. De Tsjechische Republiek eist derhalve terugbetaling van de verrekende betalingen. |
2. |
Het bestreden besluit is nietig aangezien de Commissie met de vaststelling hiervan haar bevoegdheid heeft overschreden doordat zij het bestreden besluit op een onjuiste rechtsgrondslag heeft vastgesteld. |
3. |
Ook indien wordt aangenomen dat in casu verordening nr. 1605/2002 kan worden toegepast, is het bestreden besluit nietig omdat het is vastgesteld in strijd met de voorwaarden voor verrekening die zijn neergelegd in genoemde verordening of, meer bepaald, in verordening nr. 2342/2002 van de Commissie (2) tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening nr. 1605/2002, waarin de verrekeningsprocedure is geregeld. |
4. |
Ten slotte is het bestreden besluit nietig omdat het niet is gemotiveerd. |
(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1; Tsjechische speciale uitgave, hoofdstuk 1, deel 4, blz. 74.
(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31 december 2002, blz. 1; Tsjechische speciale uitgave, hoofdstuk 1, deel 4, blz. 145).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/40 |
Beroep ingesteld op 23 oktober 2008 — Commissie/Eurgit en Cirese
(Zaak T-470/08)
(2008/C 327/70)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Moretto, advocaat, A. M. Rouchaud-Joët en N. Bambara, gemachtigden)
Verwerende partijen: Associazione dei giuristi italiani per le Comunità europee — Eurgit (Rome, Italië), Vania Cirese (Rome, Italië)
Conclusies
— |
Eurgit en mevrouw Vania Cirese hoofdelijk veroordelen tot teruggaaf van het bedrag van 7 412 EUR, vermeerderd met vertragingsrente tegen het Belgische wettelijke tarief, te rekenen vanaf 11 november 2002 tot de datum van volledige betaling; |
— |
Eurgit en mevrouw Vania Cirese verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep van de Commissie, ingesteld op basis van artikel 238 EG, strekt tot hoofdelijke veroordeling van Eurgit en Cirese tot teruggaaf van een bedrag van 7 412 EUR, vermeerderd met vertragingsrente, welk bedrag door verzoekster aan Eurgit is uitgekeerd voor project nr. 97/GR/098, dat wordt gefinancierd in het kader van het stimulerings- en uitwisselingsprogramma voor beoefenaars van juridische beroepen (Grotius).
De Commissie betoogt dat de ontvanger van subsidie ingevolge punt 7 van de verklaringen van de ontvanger van financiële bijstand gehouden is, reeds ontvangen bedragen op verzoek van de Commissie terug te geven wanneer de betrokken uitgaven de aanwending van de ontvangen financiële bijstand niet rechtvaardigen.
Nu Eurgit niet binnen de gestelde termijn verantwoording heeft afgelegd voor het gebruik van het door de Commissie voorgeschoten bedrag, bestaat er geen twijfel over dat verweerster en de persoon die namens haar en voor haar rekening heeft gehandeld, het ontvangen voorschot dient terug te geven.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/40 |
Beroep ingesteld op 4 november 2008 — Media-Saturn/BHIM (BEST BUY)
(Zaak T-476/08)
(2008/C 327/71)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Media-Saturn-Holding GmbH (Ingolstadt, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Lewinsky, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 augustus 2008 in beroepsprocedure R 0591/2008-4 vernietigen, en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure en de terugbetaling van de beroepstaks gelasten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Best Buy” voor waren en diensten van de klassen 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 20, 21, 22, 27, 28, 35, 37, 38, 40, 41 en 42 (nr. 5 189 550)
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen heeft.
(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/41 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 oktober 2008 — Casinò municipale di Venezia/Commissie
(Zaak T-221/00) (1)
(2008/C 327/72)
Procestaal: Italiaans
De president van de Zesde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/41 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2008 — Azivo Algemeen Ziekenfonds De Volharding/Commissie
(Zaak T-84/06) (1)
(2008/C 327/73)
Procestaal: Nederlands
De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/41 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie
(Zaak T-126/06) (1)
(2008/C 327/74)
Procestaal: Italiaans
De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/41 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 november 2008 — Omya/Commissie
(Zaak T-275/06) (1)
(2008/C 327/75)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/41 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 november 2008 — Xinhui Alida Polythene/Raad
(Zaak T-364/06) (1)
(2008/C 327/76)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/42 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 20 oktober 2008 — Las Palmeras e.a./Raad en Commissie
(Gevoegde zaken T-217/07, T-218/07, T-244/07-T-246/07, T-252/07-T-255/07, T-258/07-T-260/07, T-268/07-T-272/07 en T-394/07) (1)
(2008/C 327/77)
Procestaal: Spaans
De president van de Achtste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de gevoegde zaken T-217/07, T-218/07, T-244/07, T-245/07, T-246/07, T-253/07, T-254/07, T-255/07, T-258/07, T-259/07, T-260/07, T-268/07, T-269/07, T-270/07 en T-394/07 gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/42 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2008 — Kenitex-Química/BHIM — Chemicals International (Kenitex TINTAS A qualidade da cor)
(Zaak T-322/07) (1)
(2008/C 327/78)
Procestaal: Portugees
De president van de Achtste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/42 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie
(Zaak T-494/07) (1)
(2008/C 327/79)
Procestaal: Italiaans
De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/42 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 november 2008 — Laura Ashley/BHIM — Tiziana Bucci (LAURA ASHLEY)
(Zaak T-301/08) (1)
(2008/C 327/80)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/43 |
Beroep ingesteld op 17 oktober 2008 — Cerafogli/ECB
(Zaak F-84/08)
(2008/C 327/81)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Maria Concetta Cerafogli (Frankfurt, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Voorwerp en beschrijving van het geding
Veroordeling van de Europese Centrale Bank tot betaling van de schade die verzoekster zou hebben geleden als gevolg van een met haar vakbondsactiviteit verband houdende discriminatie
Conclusies van de verzoekende partij
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de materiële schade bestaande in, enerzijds, het verschil tussen het door verzoekster ontvangen salaris en een salaris van de rang („band”) H, salaristrap 54, vanaf 2004 tot 2007, dat wil zeggen 23 extra salaristrappen en, anderzijds, toekenning van een bonus van 3 500 EUR per jaar voor de jaren 2001, 2002 en 2003; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 157 000 EUR of, subsidiair, het bedrag van 45 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 25 juni 2008 houdende afwijzing van het verzoek om een precontentieus onderzoek en van het besluit van 7 augustus 2008 tot afwijzing van de klacht, voor zover die besluiten verband houden met het onderhavige beroep; |
— |
verwijzing van de Europese Centrale Bank in de kosten van de procedure. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/43 |
Beroep ingesteld op 22 oktober 2008 — Voslamber/Commissie
(Zaak F-86/08)
(2008/C 327/82)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Dietrich Voslamber (Freiburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Thielen, Rechtsanwalt)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 juli 2008 houdende afwijzing van verzoekers verzoek om een primaire ziektekostenverzekering voor zijn echtgenote
Conclusies van de verzoekende partij
Verzoeker vordert
— |
nietig verklaren het besluit van het directoraat-generaal ADMIN.B van de Europese Commissie van 9 juli 2008, voor zover dit verzoeker betreft; |
— |
vast stellen dat verzoekers echtgenote in zijn geval recht heeft op primaire verzekering door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering; |
— |
verzoeker het recht voorbehouden dit beroep verder te motiveren; |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de procedure. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/43 |
Beroep ingesteld op 20 oktober 2008 — Schuerings/Europese Stichting voor Opleiding
(Zaak F-87/08)
(2008/C 327/83)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Gisela Schuerings (Nice, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)
Verwerende partij: Europese Stichting voor Opleiding
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoekster te ontslaan alsmede veroordeling van de Europese Stichting voor Opleiding tot vergoeding van verzoeksters materiële en immateriële schade
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de Europese Stichting voor Opleiding van 23 oktober 2007 om verzoekster te ontslaan; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het uitdrukkelijke besluit van de Europese Stichting voor Opleiding van 10 juli 2008 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster op grond van artikel 46 RAP en artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend; |
— |
veroordeling van de Europese Stichting voor Opleiding tot betaling van een bedrag van 125 000 EUR ter vergoeding van de materiële schade; |
— |
veroordeling van de Europese Stichting voor Opleiding tot betaling van een bedrag van 50 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade; |
— |
verwijzing van de Europese Stichting voor Opleiding in de kosten van de procedure. |
20.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 327/44 |
Beroep ingesteld op 20 oktober 2008 — Vandeuren/Europese Stichting voor Opleiding
(Zaak F-88/08)
(2008/C 327/84)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Monique Vandeuren (Pino Torinese, Italië) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)
Verwerende partij: Europese Stichting voor Opleiding
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoekster te ontslaan alsmede veroordeling van de Europese Stichting voor Opleiding tot vergoeding van verzoeksters materiële en immateriële schade
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de Europese Stichting voor Opleiding van 23 oktober 2007 om verzoekster te ontslaan; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het uitdrukkelijke besluit van de Europese Stichting voor Opleiding van 10 juli 2008 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster op grond van artikel 46 RAP en artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend; |
— |
veroordeling van de Europese Stichting voor Opleiding tot betaling van het bedrag van 125 000 EUR ter vergoeding van de materiële schade; |
— |
veroordeling van de Europese Stichting voor Opleiding tot betaling van het bedrag van 50 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade; |
— |
verwijzing van de Europese Stichting voor Opleiding in de kosten van de procedure. |