ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 319

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
13 december 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2008/C 319/01

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 20 november 2008, over de gezondheid en het welzijn van jongeren

1

2008/C 319/02

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, over betere integratie van levenslange begeleiding in de strategieën voor een leven lang leren

4

 

AANBEVELINGEN

 

Raad

2008/C 319/03

Aanbeveling van de Raad van 20 november 2008 over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie

8

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2008/C 319/04

Conclusies van de Raad betreffende de instelling door de Europese Unie van een Europees erfgoedlabel

11

2008/C 319/05

Conclusies van de Raad over architectuur, of de bijdrage van cultuur aan duurzame ontwikkeling

13

2008/C 319/06

Conclusies van de Raad van 20 november 2008 met betrekking tot de ontwikkeling van het legale aanbod van culturele en creatieve online-inhoud alsook ter voorkoming en bestrijding van piraterij in de digitale omgeving

15

2008/C 319/07

Conclusies van de Raad van 20 november 2008 betreffende de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA

18

2008/C 319/08

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied

20

 

Commissie

2008/C 319/09

Wisselkoersen van de euro

23

 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2008/C 319/10

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5310 — Jysk Stålindustrie/Volgo-Balt) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

24

2008/C 319/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5435 — Nexans/SEI/Opticable) — Zaak die in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure ( 1 )

25

2008/C 319/12

Heraanmelding van een eerder aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5253 — Sanofi-Aventis/Zentiva) ( 1 )

26

 

2008/C 319/13

Bericht aan de lezer(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/1


Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 20 november 2008, over de gezondheid en het welzijn van jongeren

(2008/C 319/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

HERINNEREN:

aan het Witboek van de Europese Commissie van 21 november 2001, „Een nieuw elan voor Europa's jeugd” (1), dat de Raad in zijn conclusies van 14 februari 2002 heeft onderschreven en volgens hetwelk gezondheid beschouwd moet worden als een factor voor maatschappelijke integratie en voor autonomie van de jongeren en als onontbeerlijk om hen actieve burgers te laten worden;

in zijn resolutie van 27 juni 2002 (2) heeft de Raad ten aanzien van de jeugd een kader voor Europese samenwerking vastgesteld, waarin het ontwikkelen van aandacht voor de belangen van jongeren in ander relevant Europees beleid een van de drie componenten is;

het Europees pact voor de jeugd, dat door de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 is goedgekeurd, is een van de instrumenten die bijdragen tot de verwezenlijking van de op groei en werkgelegenheid gerichte doelstellingen van Lissabon;

in de resolutie van de Raad van november 2005, „Aandacht voor jongerenbelangen in Europa — implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap” (3), is overeengekomen dat, ten aanzien van het ontwikkelen van aandacht voor jongeren in ander relevant Europees beleid, hun allereerst met name een gezonde levensstijl moet worden bijgebracht;

in de resolutie van de Raad van mei 2007, „Gelijke kansen scheppen voor alle jongeren — volwaardige participatie in de samenleving” (4), wordt de lidstaten verzocht prioriteit toe te kennen aan de belangen van jongeren op beleidsterreinen die van invloed zijn op hun levenskwaliteit, zoals de gezondheidszorg;

de Commissie verlangt in haar mededeling van september 2007, „Het bevorderen van de volledige participatie van jongeren in het onderwijs, het arbeidsleven en het maatschappelijk leven” (5), dat de lidstaten initiatieven nemen op het gebied van de gezondheid van jongeren;

in de conclusies van de Raad van 16 november 2007 over een transversale aanpak van het jeugdbeleid (6) wordt er nota van genomen dat de Commissie vanaf 2009 een driejaarlijks verslag van de Europese Unie over jeugdzaken zal opstellen;

in zijn conclusies van 6 december 2007 over het Witboek van de Commissie „Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013” (7), acht de Raad het noodzakelijk dat primaire gezondheidsdeterminanten zoals voeding, lichaamsbeweging, alcohol-, drug- en tabaksgebruik en omgevingsrisico's worden aangepakt en dat met de genderaspecten rekening wordt gehouden; voorts wordt benadrukt dat aan gezondheidsbevordering moet worden gedaan binnen het dagelijks leven, dus in het gezin, op school, op de werkplek en waar vrijetijdsbesteding plaatsvindt;

in zijn resolutie van 22 mei 2008 over de participatie van kansarme jongeren (8) onderstreept de Raad dat bij jongeren met gezondheidsproblemen een actieve participatie wordt bemoeilijkt, en verzoekt hij de lidstaten en de Commissie om met hun volksgezondheidsstrategieën een gezonde levensstijl onder jongeren te bevorderen.

WIJZEN EROP DAT:

1.

de gezondheidstoestand van de Europese jongeren globaal genomen bevredigend is, maar dat de toestand op bepaalde gebieden zoals voeding, lichaamsbeweging, overmatig alcoholgebruik en seksuele en geestelijke gezondheid, bijzonder zorgwekkend is;

2.

bijzondere aandacht geboden is voor het stimuleren van een gezonde manier van leven en voor preventieve maatregelen, vooral op seksueel gebied en met betrekking tot overmatig alcoholgebruik en drugsgebruik, roken, eetstoornissen, obesitas, geweld, kansspelen en verslaving aan informatie- en communicatietechnologieën;

3.

een aantal factoren die verband houden met de levensomstandigheden, zoals armoede, werkloosheid, onzekere werkgelegenheid, huisvestingsproblemen, voortijdige schoolverlating en discriminatie, de gezondheid en het welzijn van jongeren in gevaar kan brengen en voor jongeren een belemmering kan vormen om een beroep te doen op of volledige toegang te krijgen tot preventiefaciliteiten en tot kwalitatief hoogwaardige stelsels van gratis gezondheidszorg, hetgeen kan leiden tot een verslechtering van hun gezondheid en levenskwaliteit;

4.

jonge mannen en vrouwen te maken krijgen met verschillende situaties wat betreft hun gezondheid en welzijn; op het gebied van de gezondheid van jongeren moet derhalve met gendervraagstukken rekening worden gehouden;

5.

een gezonde ontwikkeling vooral afhankelijk is van een gezonde fysieke en sociale omgeving. Er moeten inspanningen worden geleverd om de kwaliteit van de omstandigheden waarin jongeren leven, werken en leren, te verbeteren;

6.

ouders van essentieel belang zijn voor het welzijn van jongeren en om hun een gezonde omgeving te bieden, en dat er derhalve verdere maatregelen moeten worden genomen om hen te steunen.

ONDERSTREPEN HETGEEN VOLGT:

1.

er is een sterke wisselwerking tussen de gezondheid en het welzijn van jongeren enerzijds en hun sociale insluiting en hun onderwijsniveau anderzijds;

2.

jongeren moeten worden geholpen om meer verantwoordelijkheid voor hun eigen gezondheid op zich te nemen, hun gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen en zelfstandiger te worden, met name via maatregelen die jongeren bewuster maken van de positieve effecten van een gezonde manier van leven en van de risico's voor hun gezondheid.

KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

1.

wil men niet alleen een doelmatig en doeltreffend gezondheidsbeleid voor jongeren helpen waarborgen, maar er ook voor zorgen dat, met adequate strategieën, meer recht wordt gedaan aan de specifieke kenmerken van het publiek, waarbij de aandacht uitgaat naar de potentiële verschillen binnen dit publiek die voortkomen uit onder meer leeftijd, geslacht en woonplaats of sociaal-economische positie, en voorrang wordt gegeven aan kansarme jongeren, dan is nauwkeurige kennis vereist van de positie, de behoeften en de verwachtingen van jonge vrouwen en mannen ten aanzien van gezondheid, alsmede — na behoorlijke evaluatie — van de gangbare praktijk, de ervaringen en de verworvenheden ter zake;

2.

met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van jongeren moet een transversale totaalaanpak worden gevolgd, die het gehele actieterrein in kwestie bestrijkt, in het bijzonder volksgezondheid, formeel en niet-formeel onderwijs, werkgelegenheid en sociale insluiting, kind en gezin, sport, culturele activiteiten, onderzoek, milieu, media, consumentenbescherming;

3.

meer lichaamsbeweging en evenwichtige voeding zijn noodzakelijk voor een gezonde levensstijl;

4.

er dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de geestelijke gezondheid van jongeren, — in het bijzonder door met name op school en in jeugdwerk een goede geestelijke gezondheid te bevorderen — en naar de preventie van zelfbeschadiging en zelfdoding;

5.

de jongerendimensie van het gezondheidsbeleid moet gestalte krijgen in plaatselijk, regionaal, nationaal en Europees overheidsingrijpen en worden gedragen door een breed partnerschap tussen de actoren van het formeel, het niet-formeel en het informeel onderwijs, de gezondheidswerkers, de economische en sociale partners, met name de jeugdorganisaties, en de media.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:

1.

de jongerendimensie in de initiatieven inzake gezondheid te stimuleren, en ten behoeve van de gezondheid van jongeren de uitvoering van adequate, transversale, terdege gecoördineerde en systematisch geëvalueerde maatregelen te bevorderen;

2.

jongeren, alsook allen die te maken hebben met het jongerenbeleid, bij het uitstippelen en uitvoeren van initiatieven inzake gezondheid te betrekken, met name door hen te laten leren van groepsgenoten;

3.

te stimuleren dat alle jongeren toegang krijgen tot vrijetijdsactiviteiten, culturele activiteiten en lichaamsbeweging;

4.

in de programma's en het beleid inzake voorlichting en de media plaats in te ruimen voor gezondheid en welzijn van jongeren;

5.

het opleiden van jeugdwerkers en ngo's op het gebied van preventie en gezondheid en welzijn van jongeren te ondersteunen wat betreft primaire advisering, vroegtijdige interventie, het in kaart brengen van de problemen van jongeren en doorverwijzing naar andere diensten.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

1.

er in haar initiatieven op gezondheidsgebied voor te zorgen dat aandacht wordt besteed aan jongeren;

2.

jongeren en allen die betrokken zijn bij het jongerenbeleid, op alle niveaus bij haar optreden ter zake te betrekken.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

de kennis en het onderzoek omtrent dit thema te verbeteren en regelmatig bij te werken, met inachtneming van de verschillen op het gebied van gezondheid en welzijn van jongeren, die voortkomen uit onder meer leeftijd, geslacht, geografische en sociaal-economische factoren, seksuele gerichtheid of handicaps;

2.

gegevens over gezondheid en welzijn van jongeren, met gebruikmaking van bestaande bronnen, gaandeweg te verwerken in het driejaarlijkse verslag van de Commissie over de situatie van jongeren in Europa;

3.

voorlichtingscampagnes op te zetten over de factoren die de gezondheid van jongeren aantasten;

4.

de uitwisseling — op plaatselijk, regionaal, nationaal en Europees niveau — van optimale praktijken inzake gezondheid en welzijn van jongeren te bevorderen, met name door gebruik te maken van de bestaande structuren;

5.

maximaal profijt te trekken van de mogelijkheden die worden geboden door de bestaande beleidsmaatregelen, programma's en andere instrumenten van de Europese Unie, met name de Europese structuurfondsen en het programma Jeugd in actie, om de projecten die betrekking hebben op de gezondheid en het welzijn van jongeren vooruit te helpen;

6.

het partnerschap met de jongeren en hun organisaties, met degenen die op het terrein van de jongeren werkzaam zijn en met het maatschappelijk middenveld op het gebied van de gezondheid van jongeren te versterken.


(1)  Doc. 14441/01 — COM (2001) 681 def.

(2)  PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.

(3)  PB C 292 van 24.11.2005, blz. 5.

(4)  PB C 314 van 22.12.2007, blz. 1.

(5)  COM (2007) 498 def.

(6)  PB C 282 van 24.11.2007, blz. 16.

(7)  Doc. 15611/07.

(8)  PB C 141 van 7.6.2008, blz. 1.


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/4


Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, over betere integratie van levenslange begeleiding in de strategieën voor een leven lang leren

(2008/C 319/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

de toenemende mondialisering en de verlenging van het beroepsleven vergen in toenemende mate dat mensen hun individuele vaardigheden voortdurend aanpassen teneinde te anticiperen op te voorziene of noodzakelijke ontwikkelingen en hun beroepstrajecten veilig te stellen;

2.

de uitbreiding van de Europese Unie heeft het potentieel voor mobiliteit in onderwijs en opleiding en op de arbeidsmarkt vergroot en maakt het derhalve noodzakelijk de burgers van de Unie voor te bereiden op het ontwikkelen van hun leer- en beroepstrajecten in een ruimere geografische context;

3.

de levens van de burgers worden steeds meer gekenmerkt door een veelheid aan overgangen: met name van school naar beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs of werk, of van werk naar werkeloosheid, een vervolgopleiding of ophouden met werken. Begeleiding speelt een doorslaggevende rol bij het nemen van de belangrijke beslissingen waarmee personen gedurende hun hele leven worden geconfronteerd. In dit opzicht kan zij ertoe bijdragen personen in de huidige arbeidsmarktsituatie een stevigere regie over hun loopbaan te geven en een beter evenwicht tussen hun persoonlijke en beroepsleven te scheppen;

4.

de arbeidsmarkt wordt tevens gekenmerkt door het contrast tussen hardnekkige werkeloosheid en de aanwervingsproblemen in bepaalde sectoren; begeleiding biedt een middel om effectiever in te spelen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

5.

Sociale insluiting en gelijke kansen vormen nog steeds belangrijke uitdagingen voor het beleid op gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid.

BEVESTIGEN:

de definitie van begeleiding als een permanent proces waardoor burgers van elke leeftijd op elk moment van hun leven in staat worden gesteld te bepalen waar hun capaciteiten, vaardigheden en interesses liggen, beslissingen te nemen ten aanzien van onderwijs, opleiding en werk en hun levensloop te bepalen in een leer-, werk- of andere omgeving waar deze capaciteiten en vaardigheden worden aangeleerd en/of ingezet. Begeleiding omvat een reeks individuele en collectieve activiteiten inzake voorlichting, adviesverlening, bekwaamheidsbeoordeling, ondersteuning, en het onderwijzen van vaardigheden inzake het nemen van beslissingen en loopbaanbeheer.

HERINNEREN AAN HET VOLGENDE:

1.

in de resolutie van de Raad van 28 mei 2004 (1) inzake het versterken van beleidsmaatregelen, systemen en praktijken op gebied van levenslange begeleiding worden de grote doelstellingen voor een levenslang begeleidingsbeleid voor EU-burgers geformuleerd;

2.

in de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren van 18 december 2006 (2) wordt, wat verscheidene sleutelcompetenties betreft, het vermogen tot het zoeken van het onderwijs- en opleidingsaanbod alsook van de beschikbare begeleiding en/of steun van wezenlijk belang voor de persoonlijke ontplooiing, de professionele ontwikkeling en de sociale integratie genoemd;

3.

in de resolutie van de Raad van 15 november 2007 met de titel „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” (3) wordt de lidstaten en de Commissie verzocht de werknemers voor te bereiden op de nieuwe banen van de kennismaatschappij door middel van professionele begeleidingsdiensten die werkzoekenden in staat stellen te bepalen welke vaardigheden nodig zijn om toegang te krijgen tot nieuwe banen in sectoren waar een tekort aan competenties bestaat;

4.

het gezamenlijk voortgangsverslag van 2008 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma „Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren” (4) herinnert aan het belang „bijzondere aandacht aan levenslange begeleiding” te besteden;

5.

de conclusies van de Raad van 25 mei 2007 over een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks voor de toetsing van de vorderingen met de Lissabondoelstellingen op onderwijs- en opleidingsgebied (5) vormen een belangrijk instrument dat het mogelijk maakt de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon te evalueren; met behulp daarvan kan de vooruitgang van de lidstaten op gebied van begeleiding in hun strategie voor een leven lang leren kunnen worden gevolgd;

6.

de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een „Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren” (6) biedt een gemeenschappelijk referentiekader dat als convertor werkt tussen de verschillende certificatiesystemen en-niveaus. Dit referentiekader vergemakkelijkt de mobiliteit van werknemers en de integratie van begeleiding in de praktijken en beleidsmaatregelen van de lidstaten op gebied van onderwijs en werkgelegenheid;

7.

in de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 inzake onderwijs en opleiding van volwassenen (7) wordt gewezen op de economische, sociale en individuele voordelen van een verbetering van volwasseneneducatie, en beklemtoond dat het tot de taak van de overheid behoort hoogwaardige voorlichtings- en begeleidingssystemen op basis van een meer persoonsgerichte aanpak in te voeren teneinde mensen een eerlijke en billijke kans te geven actiever en zelfstandiger te worden op het gebied van onderwijs en opleiding.

MERKEN HET VOLGENDE OP:

1.

de recente evaluatierapporten, met name het rapport van het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (CEDEFOP) van 2008 over de uitvoering van de resolutie van 2004, benadrukken dat — hoewel vooruitgang is geboekt — er nog inspanningen nodig zijn om kwalitatief betere begeleidingsdiensten beschikbaar te stellen, een billijkere toegang te bieden die op de aspiraties en behoeften van de burgers is gericht en partnerschappen tussen aangeboden diensten te coördineren en te ontwikkelen;

2.

in 2007 hebben de lidstaten een Europese beleidsnetwerk inzake levenslange begeleiding opgezet dat vertegenwoordigers omvat van elke lidstaat die eraan wenst deel te nemen en aldus de lidstaten meer mogelijkheden geeft om van elkaar te leren en samen te werken bij het ontwikkelen van beleid, systemen en praktijken op het gebied van levenslange begeleiding;

3.

het is noodzakelijk de prioriteiten te consolideren die gericht zijn op de actieve tenuitvoerlegging van een begeleidingsbeleid in het kader van de nationale strategieën voor een leven lang leren. Deze prioriteiten moeten in acties worden omgezet en daarvoor moeten Europese instrumenten worden gebruikt.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM:

in het kader van de nationale strategieën voor een leven lang leren de rol van levenslange begeleiding te versterken in overeenstemming met zowel de strategie van Lissabon als het hernieuwde strategische kader voor de Europese samenwerking op gebied van onderwijs en opleiding;

in voorkomend geval evaluaties van het beleid en de praktijken op het vlak van begeleiding op nationaal niveau te verrichten;

gebruik te maken van de volgende leidende beginselen (als nader omschreven onder de „prioritaire zwaartepunten” in de bijlage), zulks in overeenstemming met de nationale context en wetgeving en ter ondersteuning van de overgangen in de hele loopbaan van burgers:

1.

stimuleren van het gedurende het hele leven aanleren van vaardigheden op het vlak van loopbaanbeheer;

2.

de toegang van alle burgers tot begeleidingsdiensten bevorderen;

3.

de kwaliteitsborging van begeleidingsdiensten ontwikkelen;

4.

de coördinatie en de samenwerking van de verschillende actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau aanmoedigen;

gebruik te maken van de door het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren en de door de Europese structuurfondsen geboden mogelijkheden, zulks in overeenstemming met de prioriteiten van de lidstaten.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

1.

de Europese samenwerking op het gebied van levenslange begeleiding te versterken, met name middels het ELGPN netwerk, gesteund door het Programma Een Leven lang Leren, en in overleg met het CEDEFOP.

In concreto houdt dit in:

de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten over hun beleidsmaatregelen, hun praktijken en hun evaluaties daarvan vergemakkelijken, opdat zij kunnen leren van de successen van anderen;

toezicht houden op de nationale en Europese tenuitvoerlegging van de vier prioritaire zwaartepunten van de onderhavige resolutie door middel van onderzoek, studies, verslagen, wederzijdse leeractiviteiten met inbegrip van casestudies en conferenties op Europees niveau;

trachten de samenhang van levenslange begeleiding alsook de afstemming daarvan op verschillende Europese beleidsterreinen te versterken, en met name op de beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid en sociale insluiting;

te overwegen of op Europees niveau meer empirisch gefundeerd beleid inzake begeleiding moet worden ontwikkeld;

2.

burgers en begeleidingsactoren met name door middel van het netwerk Euroguidance betrouwbare informatiebronnen ter beschikking te stellen, welke alle onderwijs- en opleidingssystemen en begeleidingsdiensten van de lidstaten omvatten;

3.

de ontwikkeling van levenslange begeleiding in derde landen te bevorderen met inachtneming van de vier prioritaire zwaartepunten van de resolutie, met name door middel van de activiteiten van de Europese Stichting voor opleiding.


(1)  Doc. 9286/04.

(2)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(3)  PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.

(4)  Doc. 5723/08.

(5)  PB C 311 van 21.12.2007, blz. 13.

(6)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(7)  PB C 140 van 6.6.2008, blz. 10.


BIJLAGE

PRIORITAIRE ZWAARTEPUNTEN

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 1: STIMULEREN VAN HET GEDURENDE HET HELE LEVEN AANLEREN VAN VAARDIGHEDEN INZAKE LOOPBAANBEHEER

Vaardigheden inzake loopbaanbeheer zijn van essentieel belang om de burgers in staat te stellen zelf vorm te geven aan hun leer-, opleidings- en integratietraject en hun loopbaan. Dit vermogen, dat gedurende het hele leven zou moeten worden onderhouden, is gebaseerd op sleutelcompetenties en met name de competentie „te leren leren” en sociale en civiele competenties — waaronder interculturele — alsook initiatief en ondernemersgeest. Met name in de overgangsfasen omvatten deze vaardigheden inzake loopbaanbeheer de hiernavolgende aspecten:

zich vertrouwd maken met de economische context, de bedrijven en de beroepen;

zelfbeoordelingsvermogen, zelfkennis en de bekwaamheid de in het kader van formeel, informeel of niet-formeel onderwijs verworven vaardigheden te beschrijven;

de onderwijs, opleidings- en certificatiesystemen kennen.

Om ten aanzien van dit zwaartepunt vooruitgang te boeken, overwegen de lidstaten naargelang van hun specifieke situatie, om:

activiteiten met het oog op het aanleren van vaardigheden inzake loopbaanbeheer op te nemen in programma's voor algemeen, beroeps- en hoger onderwijs;

leerkrachten en opleiders voor te bereiden op het uitvoeren van dergelijke activiteiten en hen in deze taak bij te staan;

ouders te stimuleren om zich bezig te houden met begeleidingsvraagstukken;

een grotere rol toe te kennen aan maatschappelijke organisaties en de sociale partners;

de toegang tot informatie over opleidingsmogelijkheden, het verband daarvan met beroepen, en de verwachte vaardigheidsbehoeften in een bepaald geografisch gebied, te vergemakkelijken;

in de opleidingsprogramma's voor volwassenen vaardigheden inzake loopbaanbeheer op te nemen;

begeleiding op te nemen in de doelstellingen van scholen, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en instellingen voor hoger onderwijs. Met name dient rekening te worden gehouden met de integratie in het beroepsleven en de werking van de arbeidsmarkt op lokaal, nationaal en Europees niveau.

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 2: DE TOEGANG VAN ALLE BURGERS TOT BEGELEIDINGSDIENSTEN BEVORDEREN

Als diensten van algemeen belang moeten de begeleidingsdiensten voor alle burgers toegankelijk zijn, ongeacht hun uitgangsniveau wat informatie en vaardigheden betreft, en een gemakkelijk te bevatten en relevant aanbod ter beschikking stellen. Bijzondere zorg moet worden besteed aan een betere toegang tot deze diensten voor de meest kansarmen en personen met bijzondere behoeften.

Om ten aanzien van dit zwaartepunt vooruitgang te boeken, overwegen de lidstaten naargelang van hun specifieke situatie, om:

het gebruik van begeleidingsdiensten actief bij het publiek aan te bevelen en hun zichtbaarheid met alle mogelijke middelen op het gebied van voorlichting en communicatie te bevorderen;

een duidelijk aanbod van gemakkelijk toegankelijke diensten ter beschikking te stellen op basis van een evaluatie van de aspiraties en behoeften van de burgers, en rekening houdend met hun leef- en werkomgeving;

de burgers toegang te bieden tot steun met het oog op het doen valideren en erkennen op de arbeidsmarkt van de resultaten van hun formele, niet-formele en informele opleidingen teneinde hun loopbaan veilig te stellen en hun inzetbaarheid te handhaven, met name in de tweede helft van de loopbaan;

de vrije toegang tot documentatie, steun bij het zoeken van informatie, individueel advies en institutionele bijstand te bevorderen;

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 3: DE KWALITEITSBORGING VAN BEGELEIDINGSDIENSTEN ONTWIKKELEN

Het ontwikkelen van kwaliteitsvolle begeleidingsdiensten is een gezamenlijke doelstelling van de lidstaten.

Om ten aanzien van dit zwaartepunt vooruitgang te boeken, overwegen de lidstaten naargelang van hun specifieke situatie, om:

de kwaliteit van informatie en adviesverlening over loopbanen te verbeteren en de objectiviteit daarvan te garanderen, door rekening te houden met de verwachtingen van de gebruikers en de realiteit op de arbeidsmarkt;

zich ervan te verzekeren dat de presentatie van deze informatie alsook het verleende advies en de begeleiding aangepast zijn aan de verschillende doelgroepen;

de toekomstgerichte benadering van de arbeidsmarkt en de competenties te ontwikkelen op basis van zowel nationale hulpbronnen alsook communautaire instrumenten en met name het CEDEFOP;

de informatie op het gebied van opleidingsaanbod en de werking van de arbeidsmarkt geografisch te ordenen;

het beroepsprofiel en het niveau van begeleiders, mede door een basisvorming en een vervolgopleiding, te verbeteren, en hun competenties en vaardigheden inzake met name voorlichting, adviesverlening en begeleiding te stimuleren, zodat beter kan worden ingespeeld op de behoeften en verwachtingen van de burgers en de beleidsmakers;

de doeltreffendheid van de begeleiding te meten, in voorkomend geval door het verzamelen van betrouwbare gegevens met betrekking tot zowel de gebruikersperceptie van de diensten als de voordelen die zij daar op middellange termijn aan ontlenen;

kwaliteitsnormen voor de begeleidingsdiensten te scheppen, welke hun aanbod definiëren en evenzeer doelstellingen en resultaten voor de gebruikers als methodes en procedures betreffen.

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 4: DE COÖRDINATIE EN SAMENWERKING VAN DE VERSCHILLENDE ACTOREN OP NATIONAAL, REGIONAAL EN LOKAAL NIVEAU AANMOEDIGEN

De begeleiding is naar doelgroep gesegmenteerd: leerlingen, aankomende universiteitsstudenten, werkzoekenden, mensen die een beroepsopleiding volgen en werkenden vergen verschillende systemen. Geboden is een betere complementariteit en coördinatie tussen de verschillende gebieden, met samenwerking tussen nationale en plaatselijke overheidsinstanties, bedrijven, passende bureaus, de sociale partners en de plaatselijke overheden teneinde de voor iedere begeleidingzoeker toegankelijke opvangnetwerken doeltreffender te maken.

Om ten aanzien van dit zwaartepunt vooruitgang te boeken, overwegen de lidstaten naargelang van hun specifieke situatie, om:

doeltreffende nationale en regionale coördinatie- en samenwerkingsmechanismen voor de lange termijn te ontwikkelen tussen de belangrijke actoren op het gebied van levenslange begeleiding;

een dergelijke coördinatie en samenwerking te bevorderen door in de nationale strategieën voor een leven lang leren een begeleidingsdimensie te ontwikkelen die strookt met het door elke lidstaat vastgestelde conceptuele kader;

een op partnerschappen gebaseerd beleid en plaatselijke netwerkvorming van de diensten voor levenslange begeleiding te steunen, onder andere door het bundelen van diensten waar dat doeltreffend zou kunnen zijn, teneinde de toegang van de gebruikers te vereenvoudigen;

een gemeenschappelijke cultuur te ontwikkelen, mede door middel van kwaliteitsborging, binnen de verschillende bevoegde diensten op lokaal, regionaal en nationaal niveau.


AANBEVELINGEN

Raad

13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/8


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 20 november 2008

over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie

(2008/C 319/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Mobiliteit voor jonge vrijwilligers is een onderdeel van het vrije verkeer van personen, dat wordt beschermd door artikel 18 van het Verdrag.

(2)

De Gemeenschap kan, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen om de mobiliteit van jonge vrijwilligers te bevorderen via de samenwerking van organisatoren van vrijwilligersactiviteiten. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze aanbeveling niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(3)

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (1) en daarmee verband houdende bepalingen hebben uitsluitend betrekking op vrijwilligers die verzekerd zijn op grond van de nationale wetgeving inzake sociale zekerheid. Dit heeft tot gevolg dat aspecten die met sociale zekerheid verband houden, soms een ontmoedigend effect hebben wat betreft de deelname aan vrijwilligersactiviteiten in een andere lidstaat.

(4)

In Aanbeveling 2001/613/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders (2) werd de lidstaten verzocht om overeenkomstig de communautaire regelgeving in het kader van hun nationale wetgeving de maatregelen te nemen die zij passend achten, om ervoor te zorgen dat vrijwilligers en hun gezinnen niet wegens hun mobiliteit worden gediscrimineerd ten aanzien van de relevante sociale bescherming, zoals gezondheidszorg en sociale voorzieningen.

(5)

In Aanbeveling 2001/613/EG en Aanbeveling 2006/961/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (3) worden vrijwilligers expliciet genoemd.

(6)

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (4) voorziet in de mogelijkheid om speciale verblijfsdocumenten af te geven aan onderdanen van derde landen die met het oog op vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat.

(7)

In de Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 15 november 2004, over gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten van jongeren en de Resolutie van 16 november 2007 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten van jongeren worden gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten van jongeren (5) vastgesteld, voorstellen gedaan voor het uitwisselen van goede praktijken en peer-learningactiviteiten om de uitvoering daarvan te verbeteren, en wordt de lidstaten verzocht om praktische middelen te ontwikkelen voor het meten van de vooruitgang. In de tweede resolutie wordt de Commissie ook verzocht om nog meer voorstellen te doen voor de bevordering en de erkenning van vrijwilligersactiviteiten van jongeren.

(8)

In april 2008 heeft het Europees Parlement het verslag aangenomen over de „Rol van vrijwilligerswerk als bijdrage aan de economische en sociale cohesie”. In dat verslag worden de lidstaten en de regionale en lokale overheden aangemoedigd om de waarde van het vrijwilligerswerk voor de bevordering van de sociale en economische cohesie te erkennen, en wordt aanbevolen om grensoverschrijdende vrijwilligersprojecten te stimuleren,

ERKENT HETGEEN VOLGT:

1.

in het kader van deze aanbeveling worden grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten als volgt omschreven: toegankelijk voor alle jongeren, aangegaan uit eigen vrije wil, in het algemeen belang, voor een lange periode, binnen een duidelijk kader en in een ander land dan het land van verblijf, onbetaald of tegen een symbolische betaling en/of onkostenvergoeding. Vrijwilligersactiviteiten mogen geen negatieve gevolgen hebben voor potentiële of bestaande banen of als vervanging daarvan worden beschouwd;

2.

vrijwilligersactiviteiten vormen een rijke ervaring in een niet-formele educatieve en informele leercontext, die de beroepsvaardigheden en -competenties van jongeren vergroot, bijdraagt aan hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en aan hun gevoel van solidariteit, sociale vaardigheden ontwikkelt, sociale integratie bevordert en actief burgerschap stimuleert;

3.

in heel Europa wordt een breed scala van vrijwilligersactiviteiten georganiseerd door het maatschappelijk middenveld en overheden, en deze activiteiten moeten in stand worden gehouden, verder worden ontwikkeld en de samenwerking tussen de organisatoren van vrijwilligersactiviteiten moet worden vergemakkelijkt;

4.

grensoverschrijdende mobiliteit in Europa kan een belangrijk instrument zijn voor de bevordering van onderwijs, werkgelegenheid en regionale en sociale cohesie, en bijdragen aan de verbetering van wederzijds begrip en actieve participatie in de samenleving. Dit geldt met name voor jongeren op een arbeidsmarkt waar aanpassingsvermogen en flexibiliteit steeds belangrijker worden;

5.

lokale gemeenschappen die jonge vrijwilligers ontvangen, hebben veel baat bij hun activiteiten, die kunnen worden uitgevoerd op zeer uiteenlopende gebieden, waaronder bevordering van sociale integratie, behoud van cultureel erfgoed, bevordering van solidariteit tussen generaties en bescherming van het milieu, en die tegelijkertijd de culturele diversiteit van de ontvangende gemeenschappen kunnen verrijken;

6.

vrijwilligersactiviteiten vormden een prioriteit van de open coördinatiemethode op het gebied van jeugd, die al een groot aantal goede praktijken heeft omschreven. In dit verband heeft het Europees vrijwilligerswerk (EVW), een actie van het EU-programma Jeugd sinds 1996, jongeren de mogelijkheid geboden om op uiteenlopende gebieden vrijwilligerswerk te verrichten. Deze actie wordt versterkt in het huidige programma „Jeugd in actie”;

7.

ondanks deze inspanningen kunnen er nog steeds belemmeringen bestaan voor de grensoverschrijdende mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa. Daarom wordt met deze aanbeveling in de eerste plaats beoogd een kader voor intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten tot stand te brengen, zonder afbreuk te doen aan de diversiteit van hun nationale situaties;

8.

een betere samenwerking tussen de organisatoren van vrijwilligersactiviteiten in verschillende landen en meer informatie-uitwisseling kunnen alle jonge Europeanen ongeacht hun nationaliteit stimuleren om meer deel te nemen aan vrijwilligersactiviteiten in derde landen;

9.

er moet bijzondere aandacht worden besteed aan kansarme jongeren, aangezien vrijwilligersactiviteiten een bijzonder waardevolle kans op mobiliteit bieden aan jongeren die anders minder of helemaal geen gebruik zouden maken van mobiliteitsprogramma's.

BEVEELT AAN DAT DE LIDSTATEN:

A.

de mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa bevorderen door het verbeteren van de voorwaarden voor samenwerking tussen de organisatoren van vrijwilligersactiviteiten in verschillende landen, ongeacht of deze worden georganiseerd door het maatschappelijk middenveld of door overheden, om iedere jongere de mogelijkheid te bieden desgewenst vrijwilligerswerk in Europa te verrichten;

B.

daartoe de uitwerking van de onderstaande actielijnen te vergemakkelijken, daarbij terdege rekening houdend met hun nationale kaders en wetgeving op het gebied van vrijwilligersactiviteiten, hun eigen algemene nationale prioriteiten en bestaande plaatselijke mogelijkheden en met inachtneming van hun stelsels voor overheidsuitgaven:

1.

het verbeteren van het kennisniveau over de vrijwilligersactiviteiten op hun nationale grondgebied en het overdragen van deze informatie aan de Europese Commissie voor verdere verspreiding;

2.

het gemakkelijk toegankelijk maken van informatie over mogelijkheden voor vrijwilligersactiviteiten in het buitenland voor jongeren en degenen die werkzaam zijn in jongerenwerk en jongerenorganisaties;

3.

het aan alle relevante actoren beschikbaar stellen van informatie over de rechten en mogelijkheden die voortvloeien uit de bestaande bepalingen op Europees en nationaal niveau betreffende grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten;

4.

het bevorderen van de uitwisseling van informatie over de mogelijkheden voor vrijwilligersactiviteiten met andere lidstaten en de vereenvoudiging van de vereiste procedures om het voor jonge vrijwilligers uit een bepaalde lidstaat gemakkelijker te maken om deel te nemen aan de vrijwilligersactiviteiten in andere lidstaten;

5.

waar van toepassing, een flexibele aanpak te kiezen bij het ontwikkelen van grensoverschrijdende activiteiten in Europa, bijvoorbeeld door:

het ondersteunen van de ontwikkeling van de ontvangstcapaciteit voor grensoverschrijdende vrijwilligers;

het ondersteunen van de oprichting van informatiepunten voor jonge Europese vrijwilligers, indien haalbaar in samenwerking met de nationale agentschappen van het programma „Jeugd in actie”;

het bevorderen van het gebruik van de bestaande Europese mechanismen waarmee de mobiliteit van jongeren kan worden ondersteund, waaronder mobiliteitskaarten;

het bevorderen van de grensoverschrijdende mobiliteit van degenen die werkzaam zijn in jongerenwerk en jongerenorganisaties;

het ondersteunen van de ontwikkeling van de voorlichting en opleiding van mensen die werkzaam zijn in jongerenwerk en jongerenorganisaties, lokale overheden en burgerdiensten in verband met grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten van jongeren;

6.

het vergroten van het bewustzijn van het belang van interculturele vaardigheden en het leren van talen onder jongeren teneinde de barrières voor de grensoverschrijdende mobiliteit van jongeren te verkleinen;

7.

het aanmoedigen van de organisatoren van vrijwilligersactiviteiten om instrumenten voor zelfbeoordeling uit te werken, rekening houdend met de ervaringen met het EVW, teneinde de kwaliteit te waarborgen van de grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten waaraan zij deelnemen;

8.

het aanmoedigen van de organisatoren in zowel de uitzendende als de ontvangende lidstaat om samen te werken bij het bieden van waarborgen betreffende de bescherming van jonge vrijwilligers en ontvangers van diensten. Hiertoe behoort het verstrekken van voldoende informatie over de vrijwilligersactiviteit, de organisatoren en de vrijwilliger, teneinde beide partijen in staat te stellen een weloverwogen besluit te nemen over de geschiktheid van de activiteit en aan eventuele wettelijke vereisten te voldoen;

9.

het onderzoeken van verdere relevante socialebeschermingsvoorschriften via de passende bestaande EU-fora teneinde de mogelijkheden uit hoofde van de EU- en de nationale wetgeving ten volle te benutten;

10.

het bevorderen van de passende erkenning van de leerresultaten van vrijwilligersactiviteiten overeenkomstig de communautaire bepalingen en binnen de eventuele respectieve nationale kwalificatiestelsels of -kaders;

11.

het bevorderen van het gebruik van instrumenten op EU-niveau die grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten kunnen vergemakkelijken, door zorg te dragen voor de transparantie van kwalificaties, zoals Europass, Youthpass en het Europees kwalificatiekader;

12.

het besteden van bijzondere aandacht aan kansarme jongeren, om hun toegang tot vrijwilligersactiviteiten te verbeteren, met name tot grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten.

BEKRACHTIGT HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

1.

de lidstaten bij bovenstaande taken te ondersteunen door gebruikmaking van het Europese samenwerkingskader op jeugdgebied en met name van de open coördinatiemethode en het programma „Jeugd in actie”;

2.

in samenwerking met de lidstaten een uitwisseling van informatie en ervaringen over de samenwerking tussen de organisatoren van vrijwilligersactiviteiten in verschillende landen, hetzij vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld hetzij overheden, aan te moedigen en te organiseren;

3.

een Europees portaal voor jonge vrijwilligers over vrijwilligersactiviteiten te ontwikkelen op basis van eventueel reeds bestaande nationale portalen, gegevensbanken of specifieke websites voor vrijwilligerswerk door jongeren;

4.

de Raad vier jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling verslag uit te brengen om vast te stellen of de voorgestelde maatregelen effectief werken en de noodzaak van verdere acties te beoordelen.

Gedaan te Brussel, 20 november 2008.


(1)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.

(2)  PB L 215 van 9.8.2001, blz. 30.

(3)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 5.

(4)  PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

(5)  PB C 241 van 20.9.2008, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/11


Conclusies van de Raad betreffende de instelling door de Europese Unie van een „Europees erfgoedlabel”

(2008/C 319/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

ONDER VERWIJZING NAAR:

het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

de Resolutie van de Raad van 16 november 2007 (1) over een Europese agenda voor cultuur en de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het Werkplan voor cultuur 2008-2010 (2), van 21 mei 2008, die het onder de aandacht brengen van het cultureel erfgoed als een van de doelstellingen hebben.

MET BELANGSTELLING NOTA NEMEND VAN:

de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (3);

en de resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (4); volgens die resolutie „is [het Europees Parlement] van mening dat een keurmerk voor het Europees erfgoed dient te worden ingevoerd teneinde de Europese dimensie van culturele goederen, monumenten, gedenkplaatsen en herdenkingsoorden te benadrukken die over de geschiedenis en het erfgoed van Europa getuigen”.

REKENING HOUDENDE MET:

het intergouvernementeel project „Europees erfgoedlabel” dat verscheidene lidstaten in april 2006 in Grenada gelanceerd hebben;

IN HET BIJZONDER BENADRUKKEND DAT:

het belangrijk is jongeren te interesseren voor het gemeenschappelijk cultureel erfgoed en derhalve het Europese culturele erfgoed voor hen toegankelijker te maken.

1.   IS VAN OORDEEL DAT DE INSTELLING DOOR DE EUROPESE UNIE VAN EEN „EUROPEES ERFGOEDLABEL”:

a)

dat ertoe strekt concreet de nadruk te leggen op de gemeenschappelijke geschiedenis van Europa door de Europese dimensie van het cultureel erfgoed tot zijn recht te laten komen;

b)

kan bijdragen tot:

een opwaardering en een grotere uitstraling van het erfgoed van de lidstaten en van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed;

een betere kennis van en een grotere waardering van de burgers voor hun gemeenschappelijk cultureel erfgoed, in al zijn verscheidenheid, alsmede voor hun geschiedenis;

de economische aantrekkelijkheid en de duurzame ontwikkeling van gebieden, met name door het cultureel toerisme;

de artistieke, culturele en historische vorming, en bijgevolg tot de intensivering van de interculturele dialoog, in het bijzonder onder de jongeren;

het delen van ervaringen en de uitwisseling van goede praktijken in heel Europa inzake de ontsluiting van het cultureel erfgoed;

meer in het algemeen, het uitdragen van waarden als democratie en mensenrechten waarop het Europese bouwwerk en het Europese burgerschap berusten.

2.   IS VAN MENING DAT HET „EUROPEES ERFGOEDLABEL” VAN DE EUROPESE UNIE ZAL MOET WORDEN TOEGEKEND AAN DE HAND VAN DUIDELIJKE EN TRANSPARANTE GEMEENSCHAPPELIJKE CRITERIA:

a)

voor het label komen in aanmerking:

monumenten, natuurlijke of stedelijke gebieden, cultuurlandschappen, gedenkplaatsen, alsmede culturele goederen en immaterieel erfgoed voor zover dat met een plaats verbonden is, met inbegrip van het hedendaags erfgoed, hierna „historische locatie” te noemen (5);

locaties die in het bijzonder door hun grensoverschrijdend of pan-Europees karakter een getuigenis vormen van de Europese geschiedenis, de gemeenschappelijke Europese waarden en het Europees cultureel erfgoed, en met name van de opbouw van Europa;

b)

de kandidaten voor het label moeten een langetermijnproject indienen waarbij zij zich ertoe verbinden:

de Europese dimensie van de historische locatie onder de aandacht te brengen, de plaats en de rol ervan in de Europese geschiedenis; de culturele, artistieke, wetenschappelijke en technische stromingen, en de prominenten en evenementen die met de historische locatie verband houden en die een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis en de opbouw van Europa, enz.;

de historische locatie tot zijn recht te laten komen bijv. met educatieve, artistieke, culturele en wetenschappelijke activiteiten in diverse vormen (evenementen, festivals, „artists in residence”, enz.);

de historische locatie goed te beheren;

de kwaliteit van de ontvangst bij de historische locatie in het oog te houden: toegang tot de locatie voor een zo breed mogelijk publiek, bevordering van meertaligheid, enz.;

bijzondere aandacht te besteden aan jongeren, onder meer door hun een bevoorrechte toegang tot de historische locatie te bieden;

de zichtbaarheid en de aantrekkelijkheid van de historische locatie op Europees niveau te bevorderen: passende bewegwijzering, nieuwe technologieën, enz.;

deel te nemen aan de activiteiten van het netwerk van de historische locaties met een label, eventueel in het kader van groepen rond een specifiek thema van het Europees erfgoed of met aandacht voor een gemeenschappelijk aspect van de Europese geschiedenis.

3.   IS VAN OORDEEL DAT:

a)

de lidstaten vrijwillig deelnemen aan dit initiatief;

b)

het project gebaseerd moet zijn op de volgende beginselen:

een periodieke selectieprocedure aan de hand van duidelijke en transparante gemeenschappelijke criteria, eerst nationaal, daarna Europees, gebaseerd op de deskundigheid van de kandidaten waarbij telkens een redelijk aantal representatieve locaties wordt beoordeeld;

soepele en flexibele beheersregelingen, die het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigen;

bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met de in punt 2 genoemde criteria, met de synergie en het aanvullende karakter van bepaalde initiatieven, zoals de lijst van het werelderfgoed van de UNESCO en „de Europese culturele routes” van de Raad van Europa en met een op overleg gebaseerde aanpak wat betreft de kennisgeving van de locaties waaraan een label is toegekend;

c)

het project kan een beroep doen op de bestaande communautaire financiering, onverminderd het steunbeleid van elke lidstaat;

d)

het initiatief kan tevens worden opengesteld voor derde landen die deelnemen aan het programma Cultuur van de Europese Unie;

e)

de hoedanigheid van „Europees erfgoed” houdt in dat de locaties met een label de daaraan verbonden verplichtingen nakomen, wat periodiek kan worden geëvalueerd;

f)

de locaties waaraan reeds een label is toegekend in het kader van het intergouvernementeel project „Europees erfgoedlabel” moeten in aanmerking worden genomen en hun status moet worden omschreven.

4.   VERZOEKT DE COMMISSIE:

binnen redelijke termijnen en rekening houdend met deze conclusies bij de Raad een voorstel houdende instelling door de Europese Unie van een „Europees erfgoedlabel”in te dienen en de praktische uitvoeringsregelingen voor het project nader te omschrijven.


(1)  PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1.

(2)  PB C 143 van 10.6.2008, blz. 9.

(3)  COM(2007) 242 def. — doc. 9496/07.

(4)  2007/2211 (INI).

(5)  De Raad verwijst naar de algemeen aanvaarde definities van het internationaal of Europees recht (de UNESCO-Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen, van 14 november 1970) de Unesco-Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld van 16 november 1972; het Unesco-Verdrag inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed van 17 oktober 2003; het Europees Landschapsverdrag van 20 oktober 2000).


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/13


Conclusies van de Raad over architectuur, of de bijdrage van cultuur aan duurzame ontwikkeling

(2008/C 319/05)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1.   VERWIJZEND NAAR:

het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

de resolutie van de Raad van 12 februari 2001 over de kwaliteit van de architectuur in de stedelijke en landelijke omgeving (1), waarin wordt verklaard dat architectuur een basiselement is van de cultuur en het leefklimaat van elk van onze landen;

de conclusies van de Raad van 24 mei 2007 over de bijdrage van de culturele en de creatieve sector aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon (2), waarin wordt onderstreept dat culturele activiteiten en creatieve sectoren, waaronder architectuur, een centrale rol spelen bij de bevordering van innovatie en technologie, en belangrijke aanjagers zijn van duurzame groei in de toekomst;

en de resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur (3), die in het verlengde van de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 (4) wijst op de transversale rol van cultuur.

2.   NEEMT NOTA VAN:

de nieuwe strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling (5), die op 15 en 16 juni 2006 door de Europese Raad is aangenomen, en waarvan het algemene doel is acties te onderkennen en te ontwikkelen die de EU in staat stellen een aanhoudende verbetering van de levenskwaliteit voor de huidige en de toekomstige generaties te bewerkstelligen, door duurzame gemeenschappen tot stand te brengen die de hulpbronnen efficiënt kunnen beheren en gebruiken en die het potentieel van de economie voor ecologische en sociale innovatie kunnen benutten, zodat welvaart, milieubescherming en sociale samenhang gewaarborgd worden;

het Handvest van Leipzig van 24 mei 2007 (6) betreffende duurzame Europese steden, dat is opgesteld door de ministers die verantwoordelijk zijn voor stedelijke ontwikkeling en waarin het belang van de architectuur benadrukt wordt en ertoe opgeroepen wordt om bij het proces van de stedelijke ontwikkeling een geïntegreerde aanpak te volgen, die de economische, sociale, ecologische en culturele aspecten van steden omvat, gebaseerd op de samenwerking tussen de verschillende niveaus van administratieve en politieke verantwoordelijkheid alsmede tussen de publieke en de private actoren.

3.   IS VERHEUGD OVER:

de werkzaamheden van het „Europees forum van het architectuurbeleid” met betrekking tot de uitdagingen op het gebied van de kwaliteit van de architectuur en de duurzame ontwikkeling.

4.   ONDERSTREEPT HETGEEN VOLGT:

architectuur, een discipline van culturele creatie en innovatie, ook op technologisch gebied, is een opmerkelijk voorbeeld van de bijdrage die cultuur kan leveren aan duurzame ontwikkeling, gelet op de invloed ervan op de culturele dimensie van steden, maar ook op de economie, de sociale samenhang en het milieu;

architectuur is bovendien een voorbeeld van de transversale aard van cultuur, aangezien zij te maken heeft met diverse vormen van overheidsbeleid, en niet alleen met cultuurbeleid.

5.   OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

de Europese steden dienen vandaag de dag oplossingen te vinden voor een aantal moeilijke vraagstukken: de demografische evolutie en de gevolgen daarvan op het gebied van stedelijke uitbreiding, de milieuproblemen en de bestrijding van de klimaatverandering, het behoud van de sociale samenhang, met name tegen de achtergrond van economische en culturele veranderingen, en de bescherming en opwaardering van het architecturaal en cultureel erfgoed;

die oplossingen moeten noodzakelijkerwijs gebaseerd zijn op duurzame stedelijke ontwikkeling, een geïntegreerde en creatieve aanpak waarin cultuur, economie, de sociale sector en het milieu even belangrijk zijn;

duurzame stedelijke ontwikkeling impliceert hetgeen volgt:

bijzondere aandacht voor de kwaliteit en de diversiteit van de architectuur, componenten van de culturele diversiteit, voor de instandhouding en opwaardering van het erfgoed en voor het geheel eigen karakter van natuurlandschappen of stadsgezichten;

bijdragen tot het beheer van projecten ter bevordering van het gebruik en de omschakeling van terreinen en gebouwen, met name oude industriecomplexen, de beheersing van energiebronnen in de context van de strijd tegen de klimaatverandering, en het verminderen van vervuiling;

rekening houden, in de vernieuwende benaderingen op het gebied van architectuur en stedenbouw, met de ontwikkelingen op het gebied van de leefwijze van de bewoners, met name vraagstukken inzake mobiliteit en demografische verschuivingen, en de doelstellingen inzake sociale cohesie en vermenging, interculturele dialoog en participatie van de burger;

bevorderen van een architecturale creatie van hoge kwaliteit, als aanjager van de economische dynamiek en de toeristische aantrekkelijkheid van de steden;

de architectuur speelt een verbindende en vernieuwende rol bij de uitvoering van een duurzame stedelijke ontwikkeling, want zij maakt het met name mogelijk:

de soms uiteenlopende vereisten te verzoenen van het behoud van gebouwen en landschappen enerzijds, en anderzijds de hedendaagse creatie, of van de legitieme aspiraties van de bewoners en de beheersing van de stedelijke uitbreiding;

en door haar diversiteit, kwaliteit en creativiteit bij te dragen tot de culturele verrijking en de levenskwaliteit van de stedelijke bevolking, alsmede aan de economische, commerciële en toeristische vitaliteit van de steden, onder meer door haar rijkdom aan kleine en middelgrote ondernemingen;

duurzame stedelijke ontwikkeling biedt tot slot een gelegenheid tot creatie, innovatie en vernieuwing van de architectuur stijlen en tot het zich opnieuw eigen maken en het herinterpreteren van traditionele praktijken.

6.   NEEMT MET BELANGSTELLING NOTA VAN:

de initiatieven van talrijke Europese steden, met name in het kader van „culturele hoofdsteden van Europa”, die ertoe strekken om van de cultuur, en in het bijzonder de architectuur, een belangrijk instrument voor hun herstel te maken;

de opkomst van „creatieve steden”, die bij de duurzame stedelijke ontwikkeling inspelen op nieuwe factoren voor het concurrentievermogen, onder meer de kwaliteit van de stedelijke infrastructuur en de wisselwerkingen tussen cultuur en industrie.

7.   VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM, BINNEN HUN BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

rekening te houden met architectuur en de specifieke kenmerken daarvan, met name de culturele dimensie, in alle betrokken beleidssectoren, in het bijzonder wat betreft het beleid op het gebied van onderzoek, economische en sociale cohesie, duurzame ontwikkeling en onderwijs;

met betrekking tot architectuur, naast de technische normen, een aanpak met globale, economische, sociale, culturele en milieudoelstellingen te ontwikkelen;

innovatie en experimenten met betrekking tot duurzame ontwikkeling op gebied van architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur te bevorderen, met name in het kader van Europese beleidsmaatregelen en programma's, en bij overheidsopdrachten;

de kennis, met name op het gebied van statistieken, van de architectuursector en haar bijdrage aan duurzame ontwikkeling te verbeteren;

het publiek bewust te maken van de rol van architectuur en stedenbouw bij het creëren van een leefklimaat van hoge kwaliteit, en het gewicht van architectuur in de duurzame stedelijke ontwikkeling te vergroten;

te onderzoeken of het haalbaar is om in samenwerking met de beroepsbeoefenaren, gelet op de ervaringen van enkele lidstaten, een maal per jaar in Europa de schijnwerpers te richten op architectuur;

samen voor een follow-up van deze conclusies te zorgen en tussen nu en 2012 de balans op te maken van de uitvoering ervan.

8.   VERZOEKT DE LIDSTATEN OM:

zich ervoor te beijveren dat de architectuur, reeds vanaf de ontwerpfase van een stedelijk of landschappelijk architectuurproject of renovatie, een verbindende en vernieuwende rol speelt in het proces van de duurzame ontwikkeling;

bij te dragen tot de ontwikkeling van het potentieel inzake economische groei en werkgelegenheid van de architectuur, de cultuurindustrie en de creatieve industrie;

de educatie inzake architectuur en leefomgeving te bevorderen, met name door artistieke en culturele vorming;

de basisopleiding en voortgezette opleiding van architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten te verbeteren voor wat betreft het aspect van de duurzame ontwikkeling;

aandacht te besteden aan architectuur in het kader van de organisatie van het „Europees jaar van de creativiteit en innovatie (2009)”;

waar mogelijk, de open coördinatiemethode voor cultuur te gebruiken.

9.   VERZOEKT DE COMMISSIE OM:

architectuur in aanmerking te nemen bij de voorbereiding van haar groenboek over de cultuurindustrie en de creatieve industrie;

de netwerken van deskundigen en beroepsbeoefenaren van de openbare en particuliere architectuursector, zoals bijv. het „Europees forum van het architectuurbeleid”, te betrekken bij alle werkzaamheden en beraadslagingen over de uitdagingen en/of de vraagstukken in verband met architectuur;

in samenwerking met die netwerken en het Europese netwerk van architectuurscholen het volgende aan te moedigen:

de voorlichting van en de uitwisseling van goede praktijken en onderzoekswerkzaamheden tussen architecten, opdrachtgevers en gebruikers;

de opleiding van jonge beroepsbeoefenaren in de architectuur, de stedenbouwkunde en de landschapsarchitectuur op het gebied van duurzame ontwikkeling, de opwaardering van hun werk, alsmede hun toegang tot opdrachten van de overheid of van de particuliere sector.


(1)  PB C 73 van 6.3.2001, blz. 6.

(2)  PB C 311 van 21.12.2007, blz. 7.

(3)  PB C 143 van 10.6.2008, blz. 9.

(4)  9496/07 en ADD 1.

(5)  10117/06.

(6)  http://www.eu2007.de/en/News/download_docs/Mai/0524-AN/075DokumentLeipzigCharta.pdf


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/15


Conclusies van de Raad van 20 november 2008 met betrekking tot de ontwikkeling van het legale aanbod van culturele en creatieve online-inhoud alsook ter voorkoming en bestrijding van piraterij in de digitale omgeving

(2008/C 319/06)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1.

VERWIJZEND in het bijzonder naar:

het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, dat de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en informatie alsook de bescherming van de intellectuele eigendom waarborgt;

het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 20 oktober 2005 (1);

Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 inzake audiovisuele mediadiensten (2), die een aantal eisen stelt op het stuk van culturele verscheidenheid alsook voor het promoten van Europese producties via lineaire en non-lineaire audiovisuele mediadiensten;

Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (3);

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel in de interne markt (4), Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5), en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (6).

2.

OVERWEGENDE met belangstelling:

de mededeling van de Commissie van 3 januari 2008 betreffende „creatieve online-inhoud in de interne markt”, de raadpleging van de belanghebbenden en de instelling van een Europees Platform voor creatieve online-inhoud die daaruit zijn voortgevloeid, alsmede het voornemen van de Commissie om in samenwerking met de lidstaten bij te dragen tot het vinden van oplossingen voor de uitdagingen die in dit kader zijn vastgesteld;

het Europees Handvest voor de ontwikkeling en de aanneming van online-films van 23 mei 2006;

het akkoord over de richtsnoeren inzake het zorgvuldig zoeken naar rechthebbenden van verweesde werken, gesloten op 4 juni 2008 onder auspiciën van de Commissie door de vertegenwoordigers van bibliotheken, archieven, audiovisuele archieven en rechthebbenden;

de initiatieven die zowel in een aantal lidstaten door overheidsinstanties of vakmensen als door bepaalde niet-Europese partners zijn genomen teneinde concrete en onderling afgestemde oplossingen te vinden om de ontwikkeling van het legale online-aanbod en de voorkoming en bestrijding van piraterij te bevorderen, zoals: voorlichtingscampagnes, het organiseren van inter-professioneel overleg, overeenkomsten voor zelfregulering of co-regulering, het ontwikkelen van buitengerechtelijke, pedagogische en progressieve mechanismen, enz.

3.

ERKENT het volgende:

de online-distributie van culturele en creatieve goederen, met name via Internet, biedt een uitgelezen kans om iedereen toegang te verschaffen tot cultuur, economische ontwikkeling, werkgelegenheid en culturele verscheidenheid;

het legale online-aanbod van culturele en creatieve inhoud houdt in Europa nog een groot ontwikkelingspotentieel in;

online-piraterij heeft in bepaalde culturele en creatieve sectoren een kritische drempel bereikt en zou de correcte vergoeding van houders van auteursrechten en naburige rechten blijvend in gevaar kunnen brengen; naast de gevolgen voor de verkoop van traditionele fysieke dragers (CD, DVD …) zet online-piraterij ook een ernstige rem op de ontwikkeling van het legale aanbod van culturele en creatieve online-inhoud, waarvan de dynamiek van de Europese industrie van culturele en creatieve online-inhoud grotendeels afhankelijk is, en houdt zij een bedreiging in voor de cultuurschepping en -verscheidenheid;

het gebruik van technische beschermingssystemen („Technische beschermingsvoorzieningen” — TPM) of systemen voor informatie betreffende het beheer van rechten („Beheer van digitale rechten” — DRM) kan in bepaalde gevallen met inachtneming van het beginsel van de bescherming van persoonsgegevens wel bijdragen tot de bescherming en het beheer van de rechten in de digitale omgeving, maar het ontbreken van interoperabiliteit of transparantie bij dit soort systemen vormt voor de gebruiker een factor van onzekerheid en beperking van het gebruik van de door de verschillende platforms aangeboden inhoud.

4.

IS in deze context VAN OORDEEL dat:

zowel het ontwikkelen van een gevarieerd, kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk online-aanbod dat voor de consument gebruiksvriendelijk en aantrekkelijk is, als de voorkoming en bestrijding van piraterij, nodig zijn voor het ontwikkelen van de informatie- en communicatiemaatschappij en voor het bevorderen van culturele verscheidenheid in de digitale omgeving;

de waarborg van een correcte vergoeding voor de rechthebbenden onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van de schepping en de culturele verscheidenheid.

5.

OVERWEEGT dat bij het verwezenlijken van deze doelstellingen rekening moet worden gehouden met:

de noodzaak van een juist evenwicht tussen de verschillende grondrechten, met name de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en informatie en de bescherming van intellectuele eigendom, en van het in het kader van de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht vinden van oplossingen die overeenstemmen met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, met name het evenredigheidsbeginsel (7);

de verwachtingen van de consument op het stuk van de toegang tot en de gebruiksvriendelijkheid van de diensten en de verscheidenheid en kwaliteit van het aanbod van online-inhoud;

de verscheidenheid en de veranderingen van zakenmodellen („business models”) van de ondernemingen in deze sector, met name van kleine en middelgrote ondernemingen, alsook de constante en snelle ontwikkeling van technologieën;

de diversiteit van de ontwikkelingen van de digitale economie, van de situatie van het legale aanbod van online-inhoud en de omvang van het probleem piraterij in de lidstaten, alsmede hun respectieve rechtstradities;

de noodzaak om culturele verscheidenheid in Europa in de hand te werken, met name door online-diensten aan te sporen tot een bijdrage tot het ontwikkelen van Europese culturele et creatieve inhoud;

6.

VERZOEKT DE LIDSTATEN OM:

zo spoedig mogelijk onderling afgestemde reacties tussen de betrokken partijen te lanceren of aan te moedigen teneinde concrete, doeltreffende, billijke en evenredige oplossingen te vinden ter bevordering van het online-aanbod en ter voorkoming en bestrijding van piraterij;

de betrokken partijen — voor zover van toepassing en overeenkomstig hun rechtstradities — aan te moedigen om de termijnen waarbinnen cinematografische werken ter beschikking kunnen worden gesteld, opnieuw te bezien (in artikel 3 quinquies van Richtlijn 2007/65/EG bedoelde volgorde van de exploitatie door de media), om de verscheidenheid en aantrekkelijkheid van het legale online-aanbod van cinematografische werken te bevorderen;

actief bij te dragen tot het promoten van het aanbod van Europese audiovisuele en cinematografische werken door lineaire en non-lineaire diensten in het kader van de omzetting van de richtlijn betreffende de audiovisuele mediadiensten, met name door middel van de uitwisseling van goede praktijken.

7.

VERZOEKT DE COMMISSIE OM:

in nauwe samenwerking met de lidstaten en de betrokken vakmensen en vooral door het ontwikkelen en het poolen van statistische gegevens bij te dragen tot een betere kennis van de digitale culturele economie in haar verscheidenheid, vooral van het legale online-aanbod, alsook van de omvang, de oorzaken en de gevolgen van piraterij voor de economie van de creatie en de culturele verscheidenheid;

voornamelijk uit het platform voortvloeiende informatie verspreiden over goede praktijken en vernieuwende reacties op de tijdens de raadpleging van 3 januari 2008 vastgestelde uitdagingen;

binnen 18 maanden uitgaande van de bijdragen van de lidstaten een verslag voor te leggen over de verschillende lopende initiatieven om bij te dragen tot het ontwikkelen van het legale online-aanbod en het bestrijden van piraterij;

de modaliteiten te bestuderen van een versterking van de digitalisering en onlineverspreiding van cinematografische en audiovisuele werken in het kader van de uitvoering van communautaire programma's, met name het programma MEDIA;

meer in het algemeen bij te dragen tot de ontwikkeling van het legale onlineaanbod en de bestrijding van piraterij door middel van alle relevante beleidsmaatregelen.

8.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM, binnen hun respectieve bevoegdheden:

te zorgen voor een betere voorlichting van de consument, voornamelijk door objectieve informatiecampagnes over de auteursrechten en naburige rechten alsook over de gevolgen van niet-eerbiediging daarvan, en meer in het algemeen te zorgen voor een betere bewustmaking van alle actoren, met inbegrip van de vakmensen, van de gevolgen van piraterij voor de schepping en culturele verscheidenheid;

bij te dragen tot de voorlichting van de consument met betrekking tot de gebruiksvoorwaarden van inhoud op verschillende apparatuur en platformen en tot de beperkingen die verbonden zijn aan het gebruik van technische beschermingsvoorzieningen en systemen voor het beheer van digitale rechten;

gecoördineerde werkzaamheden tussen de industrie, de rechthebbenden en de consumenten lanceren of aanmoedigen teneinde de interoperabiliteit te bevorderen en de transparantie van de technische beschermingsvoorzieningen en systemen voor het beheer van digitale rechten te waarborgen, bijvoorbeeld door een signaliserings- en etiketteringssysteem;

naar culturele verscheidenheid te streven, met name in het kader van nationale beleidsmaatregelen op gebied van auteursrechten en naburige rechten welke van toepassing zijn op culturele en creatieve online-inhoud;

actief bij te dragen tot een betere eerbiediging en bescherming van auteursrechten en naburige rechten op internationaal niveau, in het kader van relevante bilaterale en multilaterale overeenkomsten alsook in het kader van de politieke dialoog en de samenwerking met derde landen.

9.

VERZOEKT DE BETROKKEN PARTIJEN een proces voor overleg op te starten of daaraan op constructieve wijze deel te nemen, teneinde:

concrete, doeltreffende en billijke oplossingen te vinden die zowel de ontwikkeling van het legaal online-aanbod als de voorkoming en bestrijding van piraterij bevorderen;

interoperabiliteit te bevorderen en de transparantie van beschermingsvoorzieningen en systemen voor het beheer van digitale rechten te waarborgen.


(1)  Besluit 2006/515/EG van de Raad van 18 mei 2006 inzake de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (PB L 201, 25.7.2006, blz. 15).

(2)  Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Besluit 89/522/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27).

(3)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.

(4)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(5)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(6)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(7)  Arrest HvJ, 29 januari 2008, Productores de Música de España (Promusicae) tegen Telefónica de España SAU, zaak C-275/06.


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/18


Conclusies van de Raad van 20 november 2008 betreffende de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA

(2008/C 319/07)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

OVERWEGENDE hetgeen volgt:

de oprichting van de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA, de online gemeenschappelijke meertalige toegang tot het digitale culturele materiaal van geheel Europa (boeken, dagbladen, foto's, cinematografische en audiovisuele werken, archiefdocumenten, museumstukken, architectonisch en archeologisch erfgoed, enz.), biedt een schitterende kans om het cultureel erfgoed van de lidstaten te ontsluiten en alle geledingen van de bevolking toegang te geven tot dat erfgoed;

meer algemeen zijn de digitalisering en online toegankelijkheid van het cultureel materiaal van de lidstaten en de digitale bewaring essentieel voor de ontsluiting van het cultureel erfgoed, voor de dynamiek van het creëren van inhoud en voor de ontwikkeling van nieuwe onlinediensten; zij dragen bij tot de democratisering van de toegang tot cultuur en kennis en de ontwikkeling van de informatiesamenleving en de kenniseconomie.

1.

ONDERSTREEPT:

zijn gehechtheid aan de doelstellingen, maatregelen en tijdschema's die, op basis van de aanbeveling van de Commissie van 24 augustus 2006 (1), staan omschreven in zijn conclusies van 13 november 2006 betreffende de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (2);

het belang van werk op het gebied van digitalisering, bewaring en beschikbaarstelling van inhoud met inachtneming van de communautaire en internationale wetgeving op het gebied van intellectuele eigendom.

2.

NEEMT met belangstelling KENNIS van:

de resolutie van het Europees Parlement over „i2010: naar een Europese digitale bibliotheek” van 27 september 2007 (3);

de mededeling van de Commissie van 3 januari 2008 inzake creatieve online-inhoud in de interne markt;

en de mededeling van de Commissie van 11 augustus 2008, getiteld „Het Europese culturele erfgoed met muisklik: vooruitgang bij de digitalisering en online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring in de EU” (4), waarin gewezen wordt op de vorderingen bij de uitvoering van de aanbeveling van de Commissie en de conclusies van de Raad van 2006, maar ook gemeld wordt dat er grote verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft de mate waarin deze processen worden uitgevoerd.

3.

VERHEUGT ZICH over:

de geleidelijke totstandkoming van de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA, zoals blijkt uit de oprichting van de stichting naar Nederlands recht „Europese digitale bibliotheek” op 8 november 2007 en de aanstaande lancering van het prototype op 20 november 2008;

de inzet van de lidstaten, de culturele instellingen en meer algemeen de beroepsbeoefenaren bij het proces van digitalisering en online toegankelijkheid van het cultureel materiaal en van digitale bewaring;

de steun van de Commissie voor dit project en voor het digitaliseringsproces meer in het algemeen, via met name het programma eContent+ en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, de oprichting, in 2007, van een groep van nationale deskundigen voor digitalisering en digitale bewaring (5), en in 2006, van een deskundigengroep op hoog niveau voor digitale bibliotheken (6), en het opzetten van studies (7);

het feit dat vertegenwoordigers van de bibliotheken, archieven, audiovisuele archieven en rechthebbenden onder auspiciën van de Commissie op 4 juni 2008 een akkoord hebben gesloten over de richtsnoeren inzake het zorgvuldig zoeken naar rechthebbenden van verweesde werken.

4.

IS VAN MENING dat voor het welslagen en het voortbestaan van EUROPEANA en meer algemeen van de in de lidstaten aangevangen processen van digitalisering, onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, het volgende noodzakelijk is:

actieve en duurzame steun voor de digitalisering en de online toegankelijkheid van cultureel materiaal en de digitale bewaring, om een gediversifieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod te waarborgen, dat representatief is voor de culturele en taalverscheidenheid en de rijkdom van het intellectuele erfgoed in de Unie;

de verdere uitwerking van praktische, onderling afgestemde oplossingen die conform zijn met het auteursrecht en de naburige rechten, om aldus bij te dragen tot een zo ruim mogelijke onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal;

de ontwikkeling van technologieën die de digitale bewaring op lange termijn, de interoperabiliteit van de systemen voor toegang tot de inhoud en de doorzoekbaarheid en beschikbaarheid van de inhoud in meerdere talen garanderen, en die de burger gediversifieerde en kwalitatief hoogwaardige diensten bieden;

het definiëren van een duurzaam economisch model voor EUROPEANA en de blijvende steun van alle betrokken partijen: culturele instellingen, beroepsbeoefenaren, lidstaten en de Commissie.

5.

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

de uitvoering van hun nationale strategieën en doelstellingen die zijn ontwikkeld overeenkomstig de conclusies van de Raad van 13 november 2006 inzake digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, actief en blijvend voort te zetten — met name door de omschrijving, in dit verband, van kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen en de inzet van de daarvoor benodigde middelen;

onderlinge synergieën en synergieën tussen de verschillende instellingen die betrokken zijn bij het proces van digitalisering, onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, te bevorderen met het oog op een ruimer aanbod van digitaal cultureel materiaal;

in het kader van hun nationale strategieën onverminderd steun te verlenen aan de opname van digitaal cultureel materiaal in EUROPEANA, met name door de bevordering van interoperabiliteitsnormen, de totstandbrenging of verbetering van portalen om de inhoud van de individuele landen onder één noemer te brengen of, zo nodig, de bepaling, met inachtneming van de prioriteiten van de culturele instellingen die aan het project deelnemen, van Europese thematische prioriteiten voor de keuze van dit materiaal;

te overwegen beschermde werken in EUROPEANA op te nemen en daartoe, met inachtneming van de toepasselijke nationale en communautaire regelingen voor auteursrecht en naburige rechten, de sluiting aan te moedigen van overeenkomsten tussen de betrokken partijen die efficiënt zijn in een grensoverschrijdende context en een bijdrage vormen tot digitalisering en de online toegankelijkheid van die werken;

mechanismen in te stellen ter bevordering van het digitaliseren en online toegankelijk maken van verweesde werken en werken die niet meer uitgegeven of verspreid worden, en daarbij ten volle rekening te houden met de belangen en de rechten van de rechthebbenden.

6.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

de werkzaamheden die gericht zijn op verbetering van de digitale bewaring op lange termijn en de interoperabiliteit van de systemen voor toegang tot de inhoud met name via de uitwisseling van goede praktijken en de verspreiding van normen aan te moedigen en te coördineren en het onderzoek naar en de ontwikkeling van vernieuwende technologieën te ondersteunen, met name met het oog op de bewaring op lange termijn van digitaal cultureel materiaal, het in verschillende talen beschikbaar zijn en doorzoeken van de inhoud en de ontwikkeling van nieuwe gebruiksvormen;

te bezien of de financiële steun voor de digitalisering van cultureel materiaal uit de lidstaten met een Europese meerwaarde en dat tot EUROPEANA bijdraagt, in het kader van de bestaande communautaire programma's en de huidige financiële vooruitzichten kan worden verhoogd, waarbij op passende wijze rekening moet worden gehouden met de nationale strategieën en doelstellingen;

op basis van met name verslagen van de lidstaten, de stand van zaken en de perspectieven voor de ontwikkeling van EUROPEANA, met inbegrip van de economische en financiële aspecten daarvan, alsmede de vorderingen in de lidstaten inzake digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, te evalueren en daar vervolgens in 2010 verslag over uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

7.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM, binnen hun respectieve bevoegdheden:

de ontwikkeling van EUROPEANA te bevorderen en zich samen met de betrokken partijen in te zetten voor de vaststelling van een bestuurs- en economische structuur die het welslagen en de duurzaamheid van EUROPEANA garanderen, en daarbij met name te steunen op de groep van nationale deskundigen voor digitalisering en digitale bewaring;

EUROPEANA in Europa en wereldwijd actief te bevorderen en de instelling van publiek-private partnerschappen die nuttig zijn voor de ontwikkeling ervan, met name op het gebied van de digitalisering, de online toegankelijkheid en de digitale bewaring van cultureel materiaal, aan te moedigen.

8.

VERZOEKT DE STICHTING „EUROPESE DIGITALE BIBLIOTHEEK”:

nauw samen te werken met de lidstaten, de Commissie en de culturele instellingen, binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden, met het oog op de vaststelling van een bestuurs- en economische structuur die het welslagen en de duurzaamheid van EUROPEANA verzekert.


(1)  PB L 236 van 31.8.2006, blz. 28.

(2)  PB C 297 van 7.12.2006, blz. 1.

(3)  2006/2040 (INI).

(4)  Doc. 12580/08.

(5)  Besluit van de Commissie van 22 maart 2007 (PB L 119 van 9.5.2007, blz. 45).

(6)  Besluit van de Commissie van 27 februari 2006 (PB L 46 van 16.2.2006, blz. 32).

(7)  Studies over de voortgang van de digitalisering van cultuur binnen de Europese Unie, over de sociaal-economische implicaties van de langetermijn-bewaring van digitale bronnen, en over de sociaal-economische implicaties van bronnen die tot het publieke domein behoren.


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/20


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied

(2008/C 319/08)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

in de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 (1) is onderstreept dat investeren in onderwijs en opleiding een cruciale plaats inneemt in de Europese kenniseconomie;

2.

in de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2001 betreffende de Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs (2) is de lidstaten verzocht verbetering van de kwalitatieve evaluatie in het schoolonderwijs te stimuleren;

3.

in de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 november 2006 betreffende doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding (3) is de lidstaten verzocht de hervormingen en investeringen in onderwijs en opleiding doeltreffend toe te spitsen op het verbeteren van de kwaliteit en de rechtvaardigheid, met name in het kleuteronderwijs, en daarbij prioriteit te geven aan programma's voor vroegtijdige preventie en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels;

4.

bij Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 (4) is een actieprogramma vastgesteld op het gebied van een leven lang leren;

5.

in de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende de sleutelcompetenties voor een leven lang leren (5) is het fundament omschreven van de kennis, capaciteiten en attitudes die elke leerling aan het eind van de initiële onderwijs- en opleidingscyclus moet hebben verworven om te kunnen deelnemen aan de kennismaatschappij en die vanwege hun horizontale aard een onderwijsbenadering vereisen die de traditionele grenzen tussen de vakken overschrijdt;

6.

in de Resolutie van de Raad van 15 november 2007 (6) is beklemtoond dat nieuwe banen nieuwe competenties van mensen vereisen en dat het algemene niveau van de competenties moet worden verhoogd met behulp van initiële en permanente vormen van opleiding en onderwijs en competenties van de hoogste kwaliteit, zodat zij hun innovatiecapaciteiten behouden of zelfs vergroten ten behoeve van een grotere concurrentiekracht, groei en werkgelegenheid;

7.

in de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 15 november 2007 over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding (7) is onderstreept dat ernaar moet worden gestreefd dat de voorzieningen voor initiële opleiding, ondersteuning aan het begin van de loopbaan en verdere bijscholing van leraren gecoördineerd en samenhangend zijn, over toereikende middelen beschikken en aan kwaliteitsborging worden onderworpen;

8.

in de conclusies van de Europese Raad van maart 2008 (8) is onderstreept dat een sleutelfactor voor de toekomstige groei de volledige ontwikkeling is van het potentieel aan innovatie en creativiteit van de Europese burgers, uitgaande van Europa's cultuur en wetenschappelijke topkwaliteit, en is de lidstaten verzocht het aantal jongeren dat niet goed leest en het aantal vroegtijdige schoolverlaters aanzienlijk terug te dringen, en ervoor te zorgen dat leerlingen met een migrantenachtergrond of uit kansarme groepen beter presteren;

9.

in de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 betreffende het bevorderen van creativiteit en innovatie door onderwijs en opleiding (9) is gewezen op de groeiende behoefte aan acties op nationaal niveau en aan samenwerking op het niveau van de Europese Unie teneinde de veranderingen teweeg te brengen die nodig zijn opdat de scholen de leerlingen kunnen voorbereiden op de grote opgaven en uitdagingen van een snel veranderende wereld.

ZIJN VERHEUGD over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 juli 2008 — „Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied”, die een agenda bevat voor samenwerking tussen de lidstaten ter versterking van de hervorming van de onderwijsstelsels.

BEVESTIGEN HET VOLGENDE:

1.

gratis en verplicht onderwijs is een fundamenteel recht voor alle burgers; het aanbieden ervan is een plicht van de overheid en de organisatie ervan is een verantwoordelijkheid van de lidstaten;

2.

het schoolonderwijs, dat wil zeggen alle vormen van opleiding tot aan het eind van het middelbaar onderwijs, legt de fundamenten die de leerlingen in staat stellen de nodige sleutelcompetenties te verwerven om zich hun hele leven te kunnen vormen en oriënteren ten behoeve van zowel hun persoonlijke ontwikkeling als hun beroepsleven;

3.

het schoolonderwijs is niet alleen een belangrijk instrument voor het socialiseren van individuen en het overdragen van de waarden, vaardigheden, kennis en attitudes die nodig zijn voor de democratie, het burgerschap, de interculturele dialoog en de persoonlijke ontwikkeling maar het speelt ook een essentiële rol bij het verwerven van de sleutelcompetenties die nodig zijn voor een succesvolle integratie in het beroepsleven;

4.

de school moet de leerlingen het onderwijs bieden dat hen in staat stelt zich te integreren in een meer en meer geglobaliseerde, concurrerende, gediversifieerde en complexe omgeving waarin creativiteit, innovatievermogen, zin voor initiatief, ondernemingsgeest en de wil om te blijven leren van minstens evenveel belang zijn als specifieke vakkennis;

5.

hoewel de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de inhoud van onderwijs- en opleidingsstelsels bij elke lidstaat berust en scholen soms een aanzienlijke mate van autonomie genieten, is ook voor de Europese samenwerking een belangrijke rol weggelegd. Zij kan de lidstaten namelijk helpen het hoofd te bieden aan gemeenschappelijke uitdagingen, met name via de open coördinatiemethode;

6.

de lidstaten hebben een gemeenschappelijk belang bij samenwerking om profijt te trekken van de diversiteit van innoverende en kwalitatief hoogstaande praktijken in de onderwijsstelsels van de Europese Unie.

BEKLEMTONEN DAT:

1.

gezien de essentiële rol die onderwijs en opleiding spelen bij het bevorderen van de toekomstige groei, het concurrentievermogen op lange termijn en de sociale cohesie van de Unie alsook van een actief burgerschap, zij een sleutelprioriteit moeten blijven in de volgende cyclus van het proces van Lissabon;

2.

de ontwikkeling van schoolstelsels moet worden voortgezet opdat de sociale cohesie behouden blijft en elke jongere dankzij een toegankelijkere en ruimere mogelijkheden biedende school zijn hele potentieel kan ontplooien en een actieve deelnemer aan de ontluikende kennismaatschappij kan worden;

3.

scholen de creativiteit en de vernieuwings- en ondernemingszin van de leerlingen moeten bevorderen door stimulerende werkomgevingen aan te bieden. Daartoe moeten scholen zelf creatieve en dynamische plaatsen zijn die openstaan voor samenwerking en partnerschap met de wijdere wereld en een cultuur van interne en externe evaluatie ontwikkelen waarbij ook het gezin wordt betrokken om mogelijke gebieden voor verandering en verbetering te verkennen;

4.

er gemiddeld genomen onvoldoende vorderingen zijn gemaakt met betrekking tot de drie door de Raad voor 2010 vastgestelde Europese referentiecriteria die rechtstreeks het schoolonderwijs betreffen en verband houden met het aantal vroegtijdige schoolverlaters, de leesprestaties en de voltooiing van het hoger middelbaar onderwijs;

5.

een coherente benadering van de ontwikkeling van competenties op basis van het Europees kader voor sleutelcompetenties voor een leven lang leren (10) duurzamere inspanningen vergt ter verbetering van het lezen en andere basiskennis, alsmede een meer op de persoon toegesneden aanpak van het leren die inspeelt op de individuele behoeften van elke leerling waarbij gebruik wordt gemaakt van passende beoordelingswijzen en de motivatie om te leren wordt vergroot;

6.

het waarborgen van kwalitatief hoogstaande onderwijs- en opleidingsstelsels die rechtvaardig én doelmatig zijn (11), voorschoolse voorzieningen vergt die beter en toegankelijker zijn, alsmede ambitieuze scholen die alle leerlingen eerlijke kansen bieden zonder onderscheid naar afkomst en die een goed evenwicht tussen regulier en speciaal onderwijs handhaven voor kinderen met specifieke behoeften;

7.

er ook meer in het werk moet worden gesteld om de conclusies van de Raad van november 2007 (12) uit te voeren, waarin de lidstaten wordt verzocht een hoog niveau van initiële lerarenopleiding te garanderen, ondersteuning aan het begin van de loopbaan en verdere bijscholing aan te bieden, zulks op gecoördineerde en coherente wijze en op basis van een toereikende financiering en kwaliteitsborging, de best gekwalificeerden te interesseren voor een baan in het onderwijs, in te spelen op de gesignaleerde moeilijkheden, alle leerlingen te ondersteunen door hun potentieel ten volle te benutten en schoolomgevingen te scheppen waarin de leerkrachten hun ervaringen uitwisselen en het accent leggen op de vorderingen van de leerlingen.

KOMEN DE VOLGENDE PRIORITEITEN VOOR EUROPESE SAMENWERKING OP SCHOOLGEBIED OVEREEN:

1.

waarborgen en verbeteren van de verwerving van sleutelcompetenties, met name op het vlak van taalvaardigheid en rekenen;

2.

verbeteren van de primaire rol die de school speelt in het bevorderen van een inclusieve samenleving en het versterken van de sociale cohesie, door alle leerlingen kwaliteitsonderwijs te bieden, overeenkomstig het beginsel van gelijke kansen;

3.

promoten van het beroep van leraar en verbeteren van de initiële en inservicetraining van leraren en schoolhoofden.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM MET STEUN VAN DE COMMISSIE:

1.

in het kader van de open coördinatiemethode mee te werken aan de verbetering van de Europese samenwerking teneinde de in deze conclusies geformuleerde politieke prioriteiten te bevorderen;

2.

hun samenwerking bij het geven van gevolg aan de aanbeveling betreffende de sleutelcompetenties voor een leven lang leren toe te spitsen op:

het verbeteren van de lees- en rekenvaardigheid en het bevorderen van het leren van ten minste twee vreemde talen;

het wekken van grotere belangstelling voor wiskunde, wetenschap en techniek, teneinde van jongs af aan het wetenschappelijk denken te ontwikkelen;

het versterken van niet alleen de vakcompetenties, maar ook de horizontale competenties, met name het „leren leren” en de sociale en burgerschapscompetenties;

het verbeteren van de evaluatietechnieken in geïndividualiseerde leercontexten;

3.

hun samenwerking bij het geven van gevolg aan de conclusies van de Raad betreffende de doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding toe te spitsen op:

het garanderen van toegankelijke en hoogwaardige voorschoolse voorzieningen;

het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten;

het bestrijden van ongelijkheid en het bevorderen van sociale integratie door te trachten het aantal leerlingen met achterblijvende schoolprestaties terug te dringen en de resultaten van scholen te verbeteren;

het zorgen voor geslaagde overgangen tussen verschillende schooltypen en verschillende niveaus alsmede naar andere onderwijs- en opleidingsvormen tijdens het hele leven, met name door de toegang en de kwaliteit van informatie-, keuzebegeleidings- en adviesdiensten te verbeteren;

het garanderen van toegang tot hoogwaardige onderwijskansen en -voorzieningen, met name voor kinderen en jongeren die — als gevolg van persoonlijke, sociale, culturele en/of economische omstandigheden — speciale ondersteuning behoeven om hun onderwijsmogelijkheden te realiseren;

het vroegtijdig onderkennen van leermoeilijkheden en het vinden van oplossingen die meer gebaseerd zijn op pedagogisch maatwerk dat is afgestemd op de behoeften en de capaciteiten van iedere leerling;

het bieden van tijdige en aangepaste leerbegeleiding aan leerlingen met specifieke behoeften op reguliere en speciale scholen;

het verbeteren van het bestuur van scholen en een opener instelling jegens hun omgeving;

4.

hun samenwerking bij het geven van gevolg aan de conclusies van de Raad betreffende de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding toe te spitsen op:

het aantrekkelijker maken van het beroep van leraar;

het aanbieden van gestructureerde steunprogramma's aan alle beginnende leraren aan het begin van hun loopbaan;

het verbeteren van het aanbod en de kwaliteit van de programma's voor permanente opleiding van leerkrachten en het vergroten van de deelneming aan deze programma's;

de herziening van het beleid inzake aanwerving, plaatsing, handhaving in het beroep en mobiliteit van leraren, teneinde het effect ervan op de kwaliteit van het schoolonderwijs te maximaliseren;

het vergroten van de mogelijkheden voor leerkrachten om een deel van hun loopbaan in een andere lidstaat door te brengen opdat zij hun eigen scholing en opleiding kunnen voortzetten, nieuwe werkervaring kunnen opdoen en hun competenties op het vlak van vreemde talen kunnen ontwikkelen;

het verbeteren van de aanwerving en opleiding van schoolhoofden met het oog op de ontwikkeling van hun competenties op het gebied van management en didactiek;

5.

alle relevante instrumenten te gebruiken zoals de open coördinatiemethode, het programma „een leven lang leren”, het 7e kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling en, overeenkomstig de nationale prioriteiten, het Europees sociaal fonds, teneinde bovengenoemde doelstellingen te bevorderen;

6.

een regelmatige dialoog te voeren met hoge politieke besluitvormers van de lidstaten over schoolvraagstukken, met name over het bevorderen van creativiteit en innoverend vermogen in en door middel van het onderwijs op school.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

met voorstellen te komen voor passende samenwerkingsvormen en de uitwisseling van goede praktijken op de gebieden die in deze conclusies aan bod komen in het kader van de opstelling van een nieuw strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding voor de periode na 2010.


(1)  SN 100/1/00 REV 1, punt 25.

(2)  PB L 60 van 1.3.2001.

(3)  PB C 298 van 8.12.2006.

(4)  PB L 327 van 24.11.2006.

(5)  PB L 394 van 30.12.2006.

(6)  PB C 290 van 4.12.2007.

(7)  PB C 300 van 12.12.2007.

(8)  SN 7652/08, punt 15, blz. 10.

(9)  PB C 141 van 7.6.2008, blz. 17.

(10)  PB L 394 van 30.12.2006.

(11)  Conclusies van de Europese Raad, maart 2006 (7775/06, punt 23, blz. 6).

(12)  PB C 300 van 12.12.2007.


Commissie

13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/23


Wisselkoersen van de euro (1)

12 december 2008

(2008/C 319/09)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3340

JPY

Japanse yen

120,21

DKK

Deense kroon

7,4499

GBP

Pond sterling

0,89235

SEK

Zweedse kroon

10,6625

CHF

Zwitserse frank

1,5746

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

9,2110

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,990

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

264,50

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7095

PLN

Poolse zloty

3,9592

RON

Roemeense leu

3,9290

SKK

Slowaakse koruna

30,170

TRY

Turkse lira

2,0987

AUD

Australische dollar

2,0291

CAD

Canadese dollar

1,6598

HKD

Hongkongse dollar

10,3384

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

2,4500

SGD

Singaporese dollar

1,9876

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 833,58

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

13,5835

CNY

Chinese yuan renminbi

9,1282

HRK

Kroatische kuna

7,1805

IDR

Indonesische roepia

15 074,20

MYR

Maleisische ringgit

4,7791

PHP

Filipijnse peso

64,230

RUB

Russische roebel

37,0077

THB

Thaise baht

46,710

BRL

Braziliaanse real

3,1993

MXN

Mexicaanse peso

17,8723


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/24


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.5310 — Jysk Stålindustrie/Volgo-Balt)

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 319/10)

1.

Op 2 december 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 en volgend op een verwijzing in het kader van Artikel 4(5) van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Jysk Stålindustrie ApS („Jysk”, Denemarken), die deel uitmaakt van het concern Universal Cargo Logistics Holding B.V. (UCLH, Nederland) welk onder zeggenschap staat van de heer Vladimir Lisin, die ook zeggenschap heeft over Novolipetsk Steel („NLMK”, Rusland), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over de onderneming Volgo-Balt Transport Holding Limited („Volgo-Balt”, Cyprus) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor UCLH: zeehavendiensten en stuwadoorsdiensten in Rusland;

voor Jysk: houdstermaatschappij;

voor NLMK: staalproductie (vlakke producten van koolstof houdend staal en electrisch staal);

voor Volgo-Balt: zeetransport van droge vracht door Europa en Noord Afrika, transport van droge vracht over binnenwateren in Rusland, transport van aardolieproducten over binnenwateren in Rusland, toerisme en passagiersdiensten in Rusland.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.5310 — Jysk Stålindustrie/Volgo-Balt, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/25


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.5435 — Nexans/SEI/Opticable)

Zaak die in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 319/11)

1.

Op 4 december 2008 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Sumitomo Electric Industries Ltd („SEI”, Japan) en het Nexans-concern („Nexans”, Frankrijk) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over Opticable („Opticable”, België), momenteel uitsluitend onder zeggenschap van Nexans, door de verwerving van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor SEI: productie en verkoop van elektrische leidingen, kabelbanen en kabels, alsook optische vezels en glasvezelkabels voor terrestrische toepassingen in de telecommunicatiesector;

voor Nexans: kabelproducent met een uitgebreid gamma aan kabels en bekabelingsystemen voor de infrastructuur-, industrie-, bouw- en Local Area Network-markten, en als aanvullende activiteit ook glasvezelkabels;

voor Opticable: productie en verkoop van glasvezelkabels voor terrestrische toepassingen in Europa.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.5435 — Nexans/SEI/Opticable, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/26


Heraanmelding van een eerder aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5253 — Sanofi-Aventis/Zentiva)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 319/12)

1.

Op 5 september 2008 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Sanofi-Aventis Europe, société par actions simplifiée (Frankrijk), die deel uitmaakt van het Sanofi-Aventis-concern (Frankrijk), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Zentiva NV (Nederland) door een openbaar bod, aangekondigd op 11 juli 2008.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Sanofi-Aventis: onderzoek, ontwikkeling, productie en verkoop van farmaceutische producten en menselijke vaccins;

voor Zentiva: ontwikkeling, productie en verkoop van „branded generic” farmaceutische producten.

3.

Op 2 oktober 2008 is deze aanmelding onvolledig verklaard. De betrokken ondernemingen hebben thans de vereiste nadere gegevens verstrekt. De aanmelding is op 5 december 2008 volledig geworden in de zin van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 139/2004.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen de Commissie per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.5253 — Sanofi-Aventis/Zentiva, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

Jozef II-straat 70

B-1000 Brussel


13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.