ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 266

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
21 oktober 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2008/C 266/01

Bekendmaking overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) ( 1 )

1

2008/C 266/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5300 — Gores Group Llc/Siemens Enterprise Communications) ( 1 )

7

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2008/C 266/03

Wisselkoersen van de euro

8

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2008/C 266/04

Door de lidstaten meegedeelde informatie over staatssteun die wordt verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001

9

 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europees Geneesmiddelenbureau

2008/C 266/05

Oproep aan arbeidscontractanten tot het indienen van blijken van belangstelling voor tijdelijke tewerkstelling (EMEA, Londen)

12

2008/C 266/06

Aanwerving voor het Europees Geneesmiddelenbureau (Londen)

14

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Commissie

2008/C 266/07

Bericht van het naderende vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

15

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2008/C 266/08

Steunmaatregelen van de staten — Spanje — Steunmaatregel C 22/08 (ex N 222/07 en N 242/07) — Steun voor El Pozo Alimentación, SA — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

16

 

2008/C 266/09

Bericht aan de lezer(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/1


Bekendmaking overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen („consortia”)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 266/01)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad (1) verzoekt de Commissie de belanghebbenden hun opmerkingen te maken over het bijgevoegde voorontwerp van Verordening (EG) van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten in de sector van het zeevervoer. Opmerkingen (referentie HT.1065) dienen binnen een maand na de publicatie van deze mededeling te worden toegezonden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Referentie HT.1065

Eenheid COMP/F1, Kantoor J70 2/55

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 295 01 28

E-mail: COMP-GREFFE-ANTITRUST@ec.europa.eu

„VOORONTWERP VAN

VERORDENING (EG) Nr. [XXX] VAN DE COMMISSIE

van [XXX]

betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen („consortia”)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (2), en met name op artikel 1,

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening (3),

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie is krachtens Verordening (EEG) nr. 479/92 gemachtigd artikel 81, lid 3, van het Verdrag bij verordening van toepassing te verklaren op bepaalde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen scheepvaartondernemingen (consortia) met als doel de gezamenlijke exploitatie van lijnvaartdiensten die door de samenwerking die zij tussen de deelnemende scheepvaartondernemingen doen ontstaan, de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt kunnen beperken en de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden, en derhalve onder het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen.

(2)

Uit hoofde van deze bevoegdheid heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie van 19 april 2000 vastgesteld houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (4), die op 25 april 2010 verstrijkt. Op basis van de ervaring die de Commissie tot nu toe heeft opgedaan kan worden geconcludeerd dat de rechtvaardigingsgronden voor een groepsvrijstelling nog steeds gelden aangezien is vastgesteld dat deze voor vervoerders en vervoergebruikers goed heeft gewerkt. Er moeten echter aanpassingen worden aangebracht om de verwijzingen te schrappen naar de inmiddels ingetrokken Verordening (EG) nr. 4056/86, die de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences bevatte op grond waarvan lijnvaartondernemingen de prijzen en capaciteiten konden vaststellen. De wijzigingen moeten voorts gericht zijn op een sterkere mate van convergentie tussen Verordening (EG) nr. 823/2000 en andere geldende groepsvrijstellingsverordeningen betreffende horizontale samenwerking en terzelfder tijd rekening houden met de huidige marktpraktijken in de lijnvaartsector.

(3)

Er bestaat een groot aantal verschillende consortiumovereenkomsten op de markt. In de onderhavige verordening zou een consortiumovereenkomst moeten bestaan uit een overeenkomst of een aantal verschillende maar onderling samenhangende overeenkomsten op basis waarvan de partijen de gemeenschappelijke dienst exploiteren. De rechtsvorm van deze overeenkomsten wordt als minder belangrijk beschouwd dan de onderliggende economische realiteit dat de partijen een gemeenschappelijke dienst verschaffen.

(4)

De onderhavige verordening is daarentegen niet van toepassing op mededingingsbeperkende overeenkomsten tussen consortia of tussen een of meer van hun leden enerzijds en andere scheepvaartondernemingen anderzijds. Evenmin is zij van toepassing op mededingingsbeperkende overeenkomsten tussen verscheidene consortia die binnen hetzelfde vaargebied werkzaam zijn of tussen de leden van die consortia.

(5)

Het voordeel van de groepsvrijstelling dient te worden beperkt tot die overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen.

(6)

De in deze verordening omschreven consortia dragen in het algemeen bij tot verbetering van de productiviteit en de kwaliteit van de aangeboden lijnvaartdiensten wegens de rationalisatie van de activiteiten van de deelnemende ondernemingen die hiervan het gevolg is en door de schaalvoordelen waartoe zij bij het gebruik van schepen en van haveninstallaties leiden. Zij dragen tevens bij tot de bevordering van de technische en economische vooruitgang doordat zij tot gebruik van containers op omvangrijkere schaal en tot een efficiënter gebruik van de scheepscapaciteit aanzetten en dat gebruik tevens vergemakkelijken. Een der belangrijkste wezenlijke kenmerken van consortia bestaat erin dat zij, met het oog op de invoering en de exploitatie van een gemeenschappelijke dienst, de capaciteit aan de fluctuaties in vraag en aanbod aanpassen. Daarentegen is het weinig waarschijnlijk dat een ongerechtvaardigde beperking van de activiteit en de gemeenschappelijke vaststelling van vrachttarieven of de verdeling van markten en klanten tot efficiëntieverbetering leidt. Derhalve moeten consortiumovereenkomsten waarin dit soort activiteiten zijn vastgelegd, ongeacht de marktmacht van de partijen van de werkingssfeer van de onderhavige verordening worden uitgesloten.

(7)

Een billijk aandeel in de voordelen die uit de efficiëntieverbetering voortvloeien moet aan de gebruikers worden doorgegeven. De gebruikers van de door de consortia aangeboden scheepvaartdiensten kunnen voordeel hebben bij de verbetering van de productiviteit die door consortia mogelijk wordt gemaakt. Deze voordelen kunnen onder andere bestaan in een grotere frequentie van afvaart en aanloop of in een betere regeling daarvan, alsmede in een betere kwaliteit en individualisering van de aangeboden diensten door het gebruik van modernere schepen en modernere haven- of andere faciliteiten.

(8)

Die voordelen komen de gebruikers echter slechts daadwerkelijk ten goede voor zover er in de vaargebieden waarin de consortia werkzaam zijn, voldoende mededinging is. Dit vereiste van artikel 81, lid 3, kan worden geacht vervuld te zijn indien het consortium onder een bepaalde marktaandeeldrempel blijft en derhalve kan worden verondersteld dat het daadwerkelijke, hetzij reële hetzij potentiële, concurrentie van niet bij het consortium aangesloten ondernemingen ondervindt. Bij het bepalen van de marktaandelen dient niet alleen rekening te worden gehouden met het rechtstreekse scheepvaartverkeer tussen de havens die door een consortium worden aangedaan, maar ook met de eventuele mededinging van andere lijnvaartdiensten vanuit havens die met die van het consortium substitueerbaar zijn en, in voorkomend geval, van andere wijzen van vervoer.

(9)

Overeenkomsten die mededingingsbeperkingen bevatten welke niet onontbeerlijk zijn om de doelstellingen te bereiken die het verlenen van de vrijstelling rechtvaardigen moeten niet door de onderhavige verordening worden vrijgesteld. Hiertoe moeten de in artikel 4 genoemde activiteiten van de werkingssfeer van deze verordening worden uitgesloten.

(10)

Bovendien moet de vrijstelling slechts worden verleend wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De consortiumovereenkomsten dienen met name een bepaling te bevatten die elke scheepvaartonderneming welke bij deze overeenkomsten partij is, in staat stelt om met inachtneming van een redelijke opzegtermijn het consortium te verlaten. Voor de consortia met een ver doorgevoerde samenwerking en/of met kapitaalintensieve investeringen dient evenwel in een langere opzegtermijn te worden voorzien, teneinde rekening te houden met de grote investeringen die voor de oprichting ervan werden gedaan en met het feit dat deze bij vertrek van een van de leden op het stuk van reorganisatie meer verplichtingen hebben. Het valt te rechtvaardigen dat consortia zekerheid trachten te krijgen voor nieuwe investeringen in een bestaande dienstverlening. Daarom moet de mogelijkheid van de partijen bij een consortiumovereenkomst om in hun overeenkomst een „niet-terugtrekkingsclausule” op te nemen, ook gelden in situaties waarin de partijen bij een bestaande consortiumovereenkomst zijn overeengekomen aanzienlijke nieuwe investeringen te doen en de kosten van deze nieuwe investeringen een nieuwe „niet-terugtrekkingsclausule” rechtvaardigen.

(11)

Een verdere voorwaarde dient te zijn dat de consortia en de leden daarvan niet op eenzelfde lijn verschillende vervoerprijzen en vervoersvoorwaarden mogen hanteren waarvoor de uitsluitende beweegreden in het land van oorsprong of in bestemming van de vervoerde producten is gelegen en daarmee binnen de Gemeenschap ten nadele van bepaalde havens, verladers, vervoerders of tussenpersonen op het gebied van vervoer verlegging van het handelsverkeer teweegbrengen, tenzij die prijzen of voorwaarden op basis van kostenverschillen economisch kunnen worden gerechtvaardigd.

(12)

Aan de vrijstelling dienen tevens bepaalde verplichtingen te worden verbonden. De vervoergebruikers moeten in dit opzicht te allen tijde kennis kunnen nemen van de voorwaarden voor de zeevervoerdiensten die door de consortiumleden gemeenschappelijk worden geëxploiteerd. Er dient in een procedure te worden voorzien voor daadwerkelijk en doelmatig overleg tussen het consortium en de vervoergebruikers over de door deze overeenkomsten bestreken activiteiten. In deze verordening is tevens bepaald wat onder „daadwerkelijk en doelmatig overleg” dient te worden verstaan en wat de voornaamste procedurele fasen zijn die daarbij dienen te worden gevolgd.

(13)

Dit overleg kan een efficiëntere werking van zeevervoerdiensten waarborgen, waarbij met de behoeften van de gebruikers rekening wordt gehouden. Derhalve dient voor bepaalde afspraken die uit dit overleg kunnen voortvloeien, vrijstelling te worden verleend. Dit overleg dient echter te worden beperkt tot de voorwaarden en de kwaliteit van de door het consortium of door zijn leden aangeboden lijnvaartdiensten die door de onderhavige verordening worden vrijgesteld.

(14)

The marktaandeeldrempel, de uitsluiting van bepaalde gedragingen van deze vrijstelling alsook de overige hieraan verbonden voorwaarden en verplichtingen moeten er normaal gesproken voor zorgen dat de overeenkomsten waarop de groepsvrijstelling van toepassing is de betrokken ondernemingen niet de mogelijkheid bieden de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken diensten uit te schakelen.

(15)

Wanneer in individuele gevallen overeenkomsten die aan de voorwaarden van deze verordening voldoen, toch met artikel 81, lid 3, onverenigbare gevolgen hebben, kan de Commissie het voordeel van de groepsvrijstelling intrekken.

(16)

Deze verordening sluit toepassing van artikel 82 van het Verdrag niet uit.

(17)

Met het oog op het verstrijken van Verordening (EG) nr. 823/2000 is het dienstig om een nieuwe verordening vast te stellen, waarbij de generieke vrijstelling wordt hernieuwd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze verordening betreft consortia slechts voor zover zij van of naar een of naar verscheidene havens van de Gemeenschap internationale lijnvaartdiensten verzorgen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„consortium”, een overeenkomst of een aantal onderling samenhangende overeenkomsten tussen twee of meer vervoerders die uitsluitend voor goederenvervoer, en voornamelijk per container, schepen exploiteren en in een of meer vaargebieden geregelde internationale lijnvaartdiensten verzorgen, welke overeenkomst tot voorwerp heeft een samenwerking tot stand te brengen voor gemeenschappelijke exploitatie van een zeevervoerdienst die de dienst welke zonder het consortium individueel door elk van zijn leden zou worden aangeboden, verbetert, teneinde door middel van technische, operationele en/of commerciële overeenkomsten, hun werkzaamheden te rationaliseren;

2.

„lijnvaart”, vervoer van goederen dat op geregelde wijze geschiedt op (een) welbepaalde route(s) tussen havens en volgens vooraf aangekondigde uurregelingen en reisdata, en dat voor alle vervoergebruikers tegen betaling zelfs op incidentele basis beschikbaar is;

3.

„overeenkomst van dienstverlening”, een tussen een of verscheidene vervoergebruikers en een consortium of een individueel lid daarvan gesloten contractuele overeenkomst, waarbij, als tegenprestatie voor de verbintenis om gedurende een gegeven periode een bepaalde hoeveelheid goederen door het consortium te doen vervoeren, de gebruiker aanspraak kan maken op de individuele verbintenis van dat lid van het consortium of van het consortium zelf om hem een dienst te verlenen van een welbepaalde en geïndividualiseerde kwaliteit die speciaal op zijn behoeften is toegesneden;

4.

„vervoergebruiker”, een onderneming (bijvoorbeeld verladers, geadresseerden, expediteurs, enz.) of haar vertegenwoordigende organisatie die met een consortium (of met een der leden daarvan) voor het vervoer van goederen een contractuele overeenkomst heeft gesloten, of blijk heeft gegeven van het voornemen daartoe;

5.

„aanvang van de dienstverlening”, de datum waarop het eerste schip afvaart in het kader van de dienstverlening of, indien er een aanzienlijke nieuwe investering werd verricht, de datum waarop het eerste schip afvaart in de omstandigheden die rechtstreeks voortvloeien uit een aanzienlijke nieuwe investering;

6.

„aanzienlijke nieuwe investering”, een investering die resulteert in de bouw, de aankoop of het bevrachten op lange termijn van schepen die speciaal ontworpen zijn en nodig zijn voor de exploitatie van de dienst, en die ten minste de helft uitmaken van de door de consortiumleden verrichte totale investeringen met betrekking tot de door het consortium aangeboden zeevervoerdienst.

HOOFDSTUK II

VRIJSTELLINGEN

Artikel 3

Vrijgestelde overeenkomsten

1.   Artikel 81, lid 1, van het Verdrag wordt uit hoofde van lid 3 van genoemd artikel, onder de in deze verordening genoemde voorwaarden en verplichtingen voor de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde werkzaamheden die tot de in de artikelen 1 en 2 van deze verordening omschreven consortiumovereenkomsten behoren, buiten toepassing verklaard.

2.   De buitentoepassingverklaring geldt uitsluitend voor de volgende activiteiten:

a)

de werkzaamheden met betrekking tot de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten, die een van de volgende activiteiten omvatten:

i)

onderlinge afstemming en/of gemeenschappelijke vaststelling van de dienstregelingen en van de aanloophavens;

ii)

uitwisseling, verkoop of wederzijdse bevrachting van scheepsruimte of van „slots” op schepen;

iii)

gemeenschappelijk gebruik („pooling”) van schepen en/of haveninstallaties;

iv)

gebruik van een of meer gemeenschappelijke kantoren voor de exploitatie;

v)

beschikbaarstelling van containers, chassis of andere uitrustingen en/of overeenkomsten van huur, leasing of koop van deze uitrustingen;

vi)

gebruik van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van gegevens en/of van een systeem voor gemeenschappelijke documentatie;

b)

capaciteitsaanpassingen naar gelang van de fluctuaties in vraag en aanbod;

c)

gemeenschappelijke exploitatie of gemeenschappelijk gebruik van haventerminals en de daarmee verbonden diensten (bijvoorbeeld diensten inzake overlading op lichters en stuwage);

d)

elke andere activiteit die met de onder a) tot en met c) genoemde activiteiten verbonden en voor de uitoefening daarvan onontbeerlijk is.

3.   De volgende clausules worden in het bijzonder geacht op verbonden activiteiten in de zin van lid 2, onder d), betrekking te hebben:

a)

een aan de leden van het consortium opgelegde verplichting om in het (de) betrokken vaargebied(en) aan het consortium toegewezen vaartuigen te gebruiken en het verbod om ruimte op schepen van derden te bevrachten;

b)

een aan de leden van het consortium opgelegd verbod om zonder voorafgaande toestemming van de andere leden van het consortium aan andere vervoerders die in het (de) betrokken vaargebied(en) schepen exploiteren ruimte toe te wijzen of voor bevrachting aan te bieden.

Artikel 4

Niet onder de vrijstelling vallende overeenkomsten

De in artikel 3 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

a)

de prijzen bij verkoop van lijnvaartdiensten aan derden vast te stellen;

b)

de beperking van capaciteit of verkopen, behalve de in artikel 3, lid 2, onder b), van deze verordening bedoelde capaciteitsaanpassingen;

c)

de toewijzing van markten of klanten.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR DE VRIJSTELLING

Artikel 5

Voorwaarden betreffende het marktaandeel

1.   Om voor de in artikel 3 bedoelde vrijstelling in aanmerking te komen moet een consortium op elke markt waarop het werkzaam is, een marktaandeel van minder dan 30 %, gerekend in volume van de vervoerde goederen (vrachttonnen of 20 voet equivalent) bezitten.

2.   Om vast te stellen of deze drempel is bereikt:

a)

moeten de marktaandelen van vervoerders die zowel afzonderlijk als binnen een consortium op dezelfde relevante markt diensten verlenen, worden geaggregeerd;

b)

moeten de marktaandelen van de consortia die op dezelfde relevante markten actief zijn en die door gemeenschappelijk lidmaatschap met elkaar zijn verbonden, worden geaggregeerd.

3.   De vrijstelling van artikel 3 blijft van toepassing indien gedurende een periode van twee opeenvolgende kalenderjaren het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde marktaandeel met niet meer dan een tiende wordt overschreden.

4.   Indien een van de in de leden 1 en 3 genoemde drempels wordt overschreden, blijft gedurende een periode van zes maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de overschrijding plaatsvond, de in artikel 3 bedoelde vrijstelling van toepassing. Die periode wordt op twaalf maanden gebracht indien de overschrijding aan het verlaten van de betrokken markt door een niet bij het consortium aangesloten zeevervoerder is toe te schrijven.

Artikel 6

Bijkomende voorwaarden

Om voor de in artikel 3 bedoelde vrijstelling in aanmerking te komen moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan:

a)

het consortium moet elk van zijn leden de mogelijkheid bieden om door een afzonderlijk contract zijn eigen overeenkomsten van dienstverlening aan te bieden;

b)

de consortiumovereenkomst moet de scheepvaartondernemingen die daarvan lid zijn, het recht toekennen om het consortium te verlaten zonder enige financiële of andere sanctie, zoals met name een verplichting om hun vervoersactiviteiten in het (de) betrokken vaargebied(en) te staken, al dan niet gepaard gaande met de bepaling dat deze activiteiten na verloop van een bepaalde termijn kunnen worden voortgezet. Aan dit recht is een maximumopzegtermijn van 6 maanden verbonden. In de consortiumovereenkomst kan echter worden bepaald dat hiervan alleen mededeling kan worden gedaan na afloop van een beginperiode van ten hoogste 18 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereenkomst of de overeenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zeevervoerdienst te verrichten. Wanneer de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst valt voor de datum van aanvang van de dienstverlening, bedraagt de beginperiode niet meer dan 24 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereenkomst of de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zeevervoerdienst te verrichten. In het geval van een sterk geïntegreerd consortium met hoge investeringsgraad die resulteert uit het speciaal met het oog op de oprichting van het consortium aankopen of bevrachten van schepen door zijn leden, bedraagt de maximumopzegtermijn eveneens 6 maanden, maar in de overeenkomst kan worden bepaald dat hiervan slechts mededeling kan worden gedaan na afloop van een beginperiode van ten hoogste 30 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereenkomst of de overeenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zeevervoerdienst te verrichten. Wanneer de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst valt voor de datum van aanvang van de dienstverlening, bedraagt de beginperiode niet meer dan 36 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereenkomst of de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zeevervoerdienst te verrichten;

c)

noch het consortium, noch de ondernemingen die daarvan lid zijn, benadelen binnen de gemeenschappelijke markt bepaalde havens, gebruikers of vervoerders, door voor het vervoer van identieke goederen in het door de overeenkomst bestreken gebied verschillende prijzen en voorwaarden te hanteren naar gelang van het land van herkomst of bestemming, of naar gelang van de haven van lading of lossing, tenzij deze verschillen in prijzen of voorwaarden op basis van kostenverschillen economisch kunnen worden gerechtvaardigd.

HOOFDSTUK IV

VERPLICHTINGEN

Artikel 7

Verplichting om vervoergebruikers te raadplegen

1.   Aan de in artikel 3 bedoelde vrijstellingen zijn de in de leden 2 en 3 vervatte verplichtingen verbonden.

2.   Tussen de vervoergebruikers of hun vertegenwoordigende organisaties en het consortium moet daadwerkelijk overleg worden gevoerd teneinde voor alle belangrijke zaken, niet louter operationele, van ondergeschikt belang zijnde zaken, oplossingen te vinden met betrekking tot de voorwaarden en de kwaliteit van de door het consortium of door zijn leden aangeboden lijnvaartdiensten.

3.   Dit overleg geschiedt steeds wanneer een van bovenvermelde partijen erom verzoekt.

4.   Het overleg moet behoudens overmacht, voorafgaan aan de toepassing van de maatregel waarop het overleg betrekking heeft. Indien de leden van het consortium wegens overmacht een besluit moeten uitvoeren alvorens overleg is geschied, moet dit overleg, indien daarom wordt verzocht, binnen tien werkdagen na indiening van dit verzoek worden gevoerd. Behoudens bedoelde overmacht, waarnaar in de mededeling dient te worden verwezen, wordt aan de maatregel geen ruchtbaarheid gegeven alvorens dit overleg heeft plaatsgevonden.

5.   Dit overleg verloopt in de volgende procedurele fasen:

a)

voorafgaand aan het overleg verstrekt het consortium aan de vervoergebruikers of hun vertegenwoordigende organisaties gedetailleerde schriftelijke inlichtingen over het vraagstuk waarop het overleg betrekking heeft;

b)

tussen partijen worden standpunten uitgewisseld, hetzij schriftelijk, hetzij door het organiseren van bijeenkomsten, hetzij door middel van beide, waarbij de vertegenwoordigers van de tot het consortium behorende scheepvaartondernemingen en die van de deelnemende vervoergebruikers of hun vertegenwoordigende organisaties gemachtigd zijn een gemeenschappelijk standpunt te bereiken; partijen doen daartoe al het mogelijke;

c)

indien ondanks de inspanningen van beide partijen geen gemeenschappelijk standpunt kan worden bereikt, dient dit verschil van mening te worden vastgesteld en openbaar te worden gemaakt. Elke partij kan de Commissie hiervan in kennis stellen;

d)

voor de afronding van het overleg kan een redelijke termijn worden vastgesteld, indien mogelijk met instemming van beide partijen. Behoudens in uitzonderlijke gevallen of in geval van overeenstemming tussen partijen, mag deze termijn niet korter zijn dan een maand.

6.   De voorwaarden van de door het consortium en zijn leden aangeboden zeevervoerdiensten, met inbegrip van die welke verband houden met de kwaliteit van deze diensten en alle desbetreffende wijzigingen, moeten voor een redelijke prijs ter beschikking van de gebruikers worden gesteld en moeten te allen tijde ten kantore van de scheepvaartondernemingen die lid van het consortium zijn of in dat van het consortium zelf, dan wel ten kantore van hun commissionairs, kosteloos kunnen worden geraadpleegd.

Artikel 8

Andere met de vrijstelling verbonden verplichtingen

Elk consortium dat voor toepassing van deze verordening in aanmerking wenst te komen, moet op verzoek van de Commissie of van de mededingingsautoriteit van een lidstaat aantonen dat de in de artikelen 5 tot en met 7 genoemde voorwaarden en verplichtingen zijn vervuld. Hiertoe legt de verzoekende autoriteit per geval een termijn vast, die minstens drie maanden bedraagt.

HOOFDSTUK V

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 9

Geheimhoudingsplicht

1.   De krachtens artikel 8 ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor de toepassing van deze verordening.

2.   De Commissie en de autoriteiten der lidstaten, alsmede hun personeelsleden en functionarissen, zijn verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en welke naar de aard ervan onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.

3.   De bepalingen van de leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van algemene informatie of overzichten waarin geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen zijn opgenomen.

Artikel 10

Individuele intrekking

1.   De Commissie kan overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 1/2003 (5) de bij de onderhavige verordening verleende generieke vrijstelling intrekken, wanneer zij in een bepaald geval vaststelt dat een overeenkomst, besluit van een ondernemersvereniging of onderling afgestemde feitelijke gedraging waarop artikel 3 van de onderhavige verordening van toepassing is desalniettemin bepaalde gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag, en met name indien:

a)

in de relevante markt waar het consortium werkzaam is, de leden van het consortium geen daadwerkelijke, hetzij reële hetzij potentiële, concurrentie van niet tot het consortium behorende ondernemingen ondervinden;

b)

de consumenten geen billijk aandeel krijgen in de winst die door het consortium wordt gegenereerd, met name indien het consortium herhaaldelijk verzuimt de in artikel 7 van onderhavige verordening vastgelegde verplichtingen na te komen.

2.   Wanneer in een bepaald geval een overeenkomst, besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging als bedoeld in lid 1, op het grondgebied, of een gedeelte van het grondgebied, van een lidstaat dat alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont, met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft, kan de mededingingsautoriteit van die lidstaat de groepsvrijstelling op het betrokken grondgebied intrekken.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 26 april 2010.

Zij is van toepassing tot 25 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.”


(1)  PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3.

(2)  PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3.

(3)  […].

(4)  PB L 100 van 20.4.2000, blz. 24.

(5)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/7


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5300 — Gores Group Llc/Siemens Enterprise Communications)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 266/02)

Op 19 september 2008 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32008M5300. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/8


Wisselkoersen van de euro (1)

20 oktober 2008

(2008/C 266/03)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3424

JPY

Japanse yen

136,45

DKK

Deense kroon

7,4538

GBP

Pond sterling

0,77165

SEK

Zweedse kroon

9,919

CHF

Zwitserse frank

1,5299

ISK

IJslandse kroon

305

NOK

Noorse kroon

8,787

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,986

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

268,27

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7091

PLN

Poolse zloty

3,5766

RON

Roemeense leu

3,6545

SKK

Slowaakse koruna

30,465

TRY

Turkse lira

2,0331

AUD

Australische dollar

1,936

CAD

Canadese dollar

1,59

HKD

Hongkongse dollar

10,4133

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

2,179

SGD

Singaporese dollar

1,9853

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 768,61

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

13,5213

CNY

Chinese yuan renminbi

9,1685

HRK

Kroatische kuna

7,1792

IDR

Indonesische roepia

13 215,93

MYR

Maleisische ringgit

4,7279

PHP

Filipijnse peso

64,3

RUB

Russische roebel

35,2765

THB

Thaise baht

46,017

BRL

Braziliaanse real

2,8329

MXN

Mexicaanse peso

17,1693


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/9


Door de lidstaten meegedeelde informatie over staatssteun die wordt verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001

(2008/C 266/04)

Nummer van de steun: XA 219/08

Lidstaat: Denemarken

Regio: Denemarken

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Kartoflens muligheder

Rechtsgrond: Lov om administration af Det Europæiske Fællesskabs forordninger om markedsordninger for landbrugsvarer m.v. (Bemyndigelsesloven), cf. lovbekendtgørelse nr. 297 af 28. april 2004.

Artikel 15, lid 2, onder e) ii), van de Verordening (EG) nr. 1857/2006

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 500 000 DKK

Maximale steunintensiteit: 44 %

Datum van tenuitvoerlegging: 30 juni 2008 of zo spoedig mogelijk nadat de Commissie de regeling in het kader van Verordening (EG) nr. 1857/2006 heeft geregistreerd

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening:

Doelstelling van de steun: Een onderzoek voeren naar de consumptie van aardappelen door de Deense consument en naar zijn houding tegenover de aardappel en andere bijgerechten en een strategie uitwerken voor een algemene marketingcampagne met betrekking tot dit product. De steun wordt verleend in het kader van artikel 15, lid 2, onder e) ii), van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

De subsidiabele uitgaven zijn de uitgaven voor: marktonderzoek; een afzetplan; de druk van een verslag; reizen

Betrokken economische sector(en): Landbouw

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Kartoffelafgiftsfonden

Grindstedvej 55

DK-7184 Vandel

Website: www.kartoffelafgiftsfonden.dk/Regnskab_budget/Budget08_1.pdf

ANdere informatie: —

Nummer van de steun: XA 225/08

Lidstaat: Spanje

Regio: Castile-La Mancha

Benaming van de steunregeling: Ayudas para el asesoramiento en sanidad vegetal

Rechtsgrond: Orden de 15-04-2008, de la Consejería de Agricultura, por la que se establecen las bases reguladoras de las ayudas para el asesoramiento en sanidad vegetal y se convocan para la campaña 2008

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 1 300 000 EUR

Maximale steunintensiteit: 75 % van de uitgaven voor adviesdiensten

Datum van tenuitvoerlegging: De datum waarop het registratienummer van het vrijstellingsverzoek op de website van het directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie wordt bekendgemaakt

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: De regeling loopt af op 31 december 2013

Doelstelling van de steun: De regeling heeft ten doel steun te verlenen voor het verlenen van technisch advies met betrekking tot de gezondheid van planten en meer bepaald voor de opstelling en verbetering van programma's en de aanpak van technische kwesties op het gebied van de gezondheid van planten; hierbij wordt het gebruik van fytosanitaire producten geoptimaliseerd dankzij een combinatie van behandeling en geïntegreerde bestrijding. Een en ander heeft ten doel aan de vereisten op het gebied van voedselveiligheid en hygiëne te voldoen en de productie van gezonder voedsel te bevorderen. De steun wordt verleend in natura in de vorm van adviesdiensten van producentenorganisaties aan het MKB, waarbij eerstgenoemden gedeeltelijk worden vergoed voor uitgaven voor personeel en opleiding, voor de aanschaf van veldmateriaal, literatuur en uitrusting; een en ander is in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006

Betrokken economische sector(en): De primaire producenten van de belangrijkste gewassen die in de regio worden geteeld

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Consejería de Agricultura

C/ Pintor Matías Moreno, no 4

E-45004 Toledo

Website: Voorlopig:

http://www.jccm.es/agricul/agricultura_ganaderia/sanidad_vegetal/ayudas/CLM_Ayudas%20ASV-Para_UE.pdf

Na de publicatie:

http://www.jccm.es/cgi-bin/docm.php3

Toledo, 26 mei 2008

La Secretaria General Técnica

Rosa Natividad ZAMBUDIO

Nummer van de steun: XA 226/08

Lidstaat: Spanje

Regio: Valencia

Benaming van de steunregeling of van de onderneming die individuele steun ontvangt: Asociación de Ganaderos de Caprino de Raza Murciano-Granadina de la Comunidad Valenciana

Rechtsgrond: Resolución de la Consellera de Agricultura, Pesca y Alimentación, que concede la subvención basada en una línea nominativa descrita en la ley 15/2007 de presupuestos de la Generalitat

Voorziene jaarlijkse uitgaven: 12 000 EUR in 2008

Maximale steunintensiteit: 100 %

Datum van tenuitvoerlegging: De datum waarop het registratienummer van het vrijstellingsverzoek op de website van het directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie wordt bekendgemaakt

Duur van de regeling: 2008

Doelstelling van de steun: Een plan ter ondersteuning en handhaving van het geitenras Murciano-Granadina, dat het volgende omvat: bijhouden van een stamboek (artikel 16), opleiding van de veehouders, zorgen voor een grotere verspreiding en bekendheid van het ras (artikel 15). De regeling dekt de kosten van de verleende diensten en van de producten voor de controle van de melkproductie en voor de analyses. Ze dekt tevens door derden verleende diensten (onderhoud van de computersoftware, opstellen en bijhouden van genealogische kaarten, analyse van monsters, technisch advies aan veehouders) en opleidingsdiensten

Betrokken economische sector(en): Eigenaars van geitenhouderijen in de regio die Murciano-Granadinageiten in hun beslag houden

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Conselleria de Agricultura, Pesca y Alimentación

Amadeo de Saboya, no 2

E-46010 Valencia

Andere informatie: De tekst van het besluit tot verlening van de steun is bijgevoegd

Website: http://www.agricultura.gva.es/especiales/ayudas_agrarias/pdf/AMURVAL.pdf

Valencia, 2 juni 2008

La directora general de Producción Agraria

Laura Peñarroya FABREGAT

Nummer van de steun: XA 233/08

Lidstaat: Italië

Regio: Provincia Autonoma di Trento

Benaming van de steunregeling: Iniziative per la valorizzazione dell'Agricoltura

Rechtsgrond:

1.

L.P. 4 del 28 marzo 2003«Sostegno dell'economia agricola, disciplina dell'agricoltura biologica e della contrassegnazione di prodotti geneticamente non modificati» articoli 47 e 49

2.

Deliberazione della Giunta provinciale di Trento n. 1010 del 18 aprile 2008, modificata con deliberazione n. 1390 del 30 maggio 2008

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling: In totaal wordt jaarlijks 1,5 miljoen euro ter beschikking gesteld

Maximale steunintensiteit: 100 %

Datum van tenuitvoerlegging: De datum waarop het registratienummer van het vrijstellingsverzoek op de website van het directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie wordt bekendgemaakt

Duur van de regeling: De steun wordt tot uiterlijk 31 december 2013 verleend

Doelstelling van de steun:

a)

de landbouw in de provincie Trento doeltreffender en professioneler maken en de afzet van biologische producten bevorderen;

b)

de regeling is gebaseerd op de artikelen 10 en 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006

Betrokken economische sector(en): Landbouwsector

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Provincia Autonoma di Trento

Dipartimento Agricoltura e Alimentazione

Servizio Vigilanza e promozione delle attività agricole

Via G.B. Trener, 3

I-38100 Trento

Website: http://www.delibere.provincia.tn.it/scripts/gethtmlDeli.asp?Item=9&Type=FulView

http://www.delibere.provincia.tn.it/scripts/gethtmlDeli.asp?Item=76&Type=FulView

http://www.delibere.provincia.tn.it/scripts/viewAllegatoDeli.asp?Item=76

Nummer van de steun: XA 235/08

Lidstaat: Italië

Regio: Regione Autonoma Valle d'Aosta

Benaming van de steunregeling: Incentivi per servizi di assistenza tecnica finalizzata all'utilizzo delle risorse alimentari locali, quali prati e pascoli, e all'impiego di tecniche e di mezzi di produzione rispettosi dell'ambiente e attenti al benessere animale, purché essa non rientri nella normale gestione aziendale

Rechtsgrond: Legge Regionale 4 settembre 2001, n. 21 «Disposizioni in materia di allevamento zootecnico e relativi prodotti» e successive modificazioni e integrazioni (in particolare, l'articolo 2 comma 1 lettera c) e comma 1bis, l'articolo 3 e l'articolo 6 comma 1 lettera a) e deliberazione della Giunta regionale del 13 giugno 2008, n. 1814 «Precisazioni in merito alla concessione degli incentivi previsti per il settore della zootecnia dalle Leggi Regionali 4 settembre 2001, n. 21 e 22 aprile 2002, n. 3, e successive modificazioni e integrazioni»

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 6,8 mln EUR

Maximale steunintensiteit: 100 % van de subsidiabele uitgaven

Datum van tenuitvoerlegging: De datum waarop het registratienummer van het vrijstellingsverzoek op de website van het directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie wordt bekendgemaakt

Duur van de regeling: In het kader van de regeling mag steun worden verleend tot en met 31 december 2013 en tot 6 maanden na deze datum

Doelstelling van de steun: Subsidies voor diensten — die de vorm aannemen van technische ondersteuning van landbouwbedrijven — verlenen om het gebruik van plaatselijke voedselbronnen zoals velden en weiden, van milieuvriendelijke productietechnieken en van middelen die rekening houden met het welzijn van dieren te bevorderen, op voorwaarde dat dergelijke dienstverlening niet onder de gewone bedrijfsuitgaven valt.

De steun wordt verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten en niet in de vorm van rechtstreekse geldelijke betalingen aan producenten. Deze diensten worden verleend door de veehouderorganisatie, door diverse instellingen of rechtstreeks door de bevoegde diensten van de regionale overheid.

De steun is toegankelijk voor al wie in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking komt. Indien de diensten worden georganiseerd door producentenorganisaties, is lidmaatschap van deze organisaties geen voorwaarde om toegang tot de dienstverlening te hebben, en bijdragen van niet-leden in de administratieve uitgaven van de organisatie of vereniging blijven beperkt tot de aan deze specifieke dienstverlening verbonden kosten.

Steun mag worden toegekend ter dekking van de volgende in aanmerking komende kosten:

Verwijzing naar de Gemeenschapswetgeving: artikel 15, lid 1, lid 2, onder a), b), c) en f), lid 3 en lid 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

Er wordt opgemerkt dat in artikel 2, lid 1 bis, van Wet nr. 21/2001 expliciet naar vorengenoemd artikel wordt verwezen; zodoende zijn alle vorengenoemde voorwaarden erin opgenomen

Betrokken economische sector(en): De soorten die zijn vermeld in regionale Wet nr. 17 van 26 maart 1993 waarbij een regionaal regiser van veehouders, op de bedrijven gehouden dieren (runderen, paardachtigen, varkens, schapen en geiten) en andere uit zoötechnisch oogpunt belangrijke diersoorten is ingesteld

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Regione Autonoma Valle d'Aosta

Assessorato Agricoltura e Risorse naturali

Dipartimento Agricoltura

Direzione investimenti aziendali e sviluppo zootecnico

Loc. Grande Charrière, 66

I-11020 Saint-Christophe (Aosta)

Website: http://www.regione.vda.it/gestione/sezioni_web/allegato.asp?pk_allegato=1348

Saint-Christophe

Il Coordinatore del Dipartimento Agricoltura

Emanuele DUPONT


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europees Geneesmiddelenbureau

21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/12


Oproep aan arbeidscontractanten tot het indienen van blijken van belangstelling voor tijdelijke tewerkstelling (EMEA, Londen)

(2008/C 266/05)

Het Geneesmiddelenbureau (EMEA) is belast met de coördinatie van de beoordeling van en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik in de Europese Unie (zie Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad — PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1). Het EMEA, dat in januari 1995 is opgericht, staat in nauw contact met de Europese Commissie, de 27 EU-lidstaten, de EER/EVA-landen en tal van groeperingen in de openbare en particuliere sector. Het EMEA vormt een stimulerende, multiculturele werkomgeving.

Nadere informatie over het EMEA en zijn activiteiten is te vinden op het internet; ons webadres is: http://www.emea.europa.eu

Het EMEA beoogt een lijst vast te stellen van kandidaten met interesse voor tijdelijke tewerkstelling als arbeidscontractant. De functiebeschrijvingen worden in een apart document op de EMEA-website gepubliceerd.

Geselecteerde sollicitanten worden op een reservelijst geplaatst en kunnen voor een periode van drie maanden tot vijf jaar als arbeidscontractant worden tewerkgesteld overeenkomstig de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968) (1) en de algemene uitvoeringsbepalingen inzake de procedures voor aanwerving en het gebruik van arbeidscontractanten bij het EMEA (2).

De tijdelijke tewerkstelling kan dienen om tijdelijke functionarissen van het EMEA te vervangen (bijvoorbeeld wegens moederschapsverlof, vaderschapsverlof, verlof om gezinsredenen, ouderschapsverlof, onbetaald verlof of langdurige arbeidsongeschiktheid) of om te werken aan specifieke kortlopende projecten als er voldoende begrotingsmiddelen zijn. Een arbeidscontractant kan slechts tijdelijk functionaris worden indien hij/zij met succes een aanvullende selectieprocedure doorloopt. Contracten voor arbeidscontractanten kunnen slechts eenmaal worden verlengd.

De standplaats is Canary Wharf, Londen.

Sollicitanten moeten onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of Liechtenstein, en moeten al hun rechten als staatsburger bezitten.

Kandidaten moeten hebben voldaan aan de wettelijke verplichtingen inzake militaire dienstplicht en moeten voldoen aan het persoonlijkheidsprofiel dat voor het vervullen van de beoogde taken is vereist.

De volledige voorwaarden en functiebeschrijvingen kunnen worden gedownload van de website van het EMEA:

http://www.emea.europa.eu/htms/general/admin/recruit/recruitnew.htm

Sollicitaties moeten elektronisch worden ingediend met behulp van het formulier dat u op de website van het EMEA vindt.

De uiterste termijn voor het indienen van sollicitaties is 2 december 2008, 24.00 uur.

Wij wijzen u erop dat het systeem overbelast zou kunnen raken vanwege de grote aantallen sollicitaties juist voor de uiterste datum voor inzending van sollicitaties. Daarom adviseren wij sollicitaties ruim voor de uiterste datum in te zenden.

Als u elektronisch in kennis wenst te worden gesteld van vacatures, kunt u zich online inschrijven op: http://www.emea.europa.eu/ onder „Online Mailing Service”.


(1)  http://ec.europa.eu/civil_service/docs/toc100_en.pdf

(2)  http://www.emea.europa.eu/pdfs/general/admin/recruit/42125407en.pdf


21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/14


Aanwerving voor het Europees Geneesmiddelenbureau (Londen)

(2008/C 266/06)

Het Geneesmiddelenbureau (EMEA) is belast met de coördinatie van de beoordeling van en het toezicht houden op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik in de Europese Unie (zie Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad — PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1). Het EMEA, dat in januari 1995 is opgericht, staat in nauw contact met de Europese Commissie, de 27 EU-lidstaten, de EER/EVA-landen en tal van groeperingen in de openbare en particuliere sector.

Nadere informatie over het EMEA en zijn activiteiten is te vinden op internet; ons webadres is: http://www.emea.europa.eu

Het Europees Geneesmiddelenbureau organiseert een selectieprocedure met het oog op het vaststellen van een reservelijst voor:

EMEA/AD/272: Sectorhoofd Inspecties (AD9);

EMEA/AD/273: Systeembeheerder Webservers & middeltier(AD6);

EMEA/AD/274: Systeembeheerder Telefonie, geïntegreerde communicatie en infrastructuur voor virtuele vergaderingen (AD5);

EMEA/AST/275: Assistent sector Bibliotheek, documentbeheer en publicaties (AST3);

EMEA/AD/276: Administrateur, FileMaker-ontwikkelaar (AD6);

EMEA/AD/277: (wetenschappelijk) Administrateur voor de eenheid Beoordeling geneesmiddelen voor menselijk gebruik voor vergunningverlening, sector Veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen betreffende het centrale zenuwstelsel (AD8);

EMEA/AST/278: Assistent Archieven en postkamer, eenheid Administratie (AST3).

Geselecteerde sollicitanten worden op een reservelijst geplaatst; afhankelijk van de begrotingsmiddelen kan hun een contract van vijf jaar, met mogelijkheid tot verlenging, worden aangeboden, overeenkomstig de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968).

De standplaats is Londen.

Sollicitanten moeten onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of Liechtenstein, op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van al hun rechten als staatsburger.

De volledige voorwaarden en functiebeschrijvingen kunnen worden gedownload van de website van het EMEA:

http://www.emea.europa.eu/htms/general/admin/recruit/recruitnew.htm

Sollicitaties moeten elektronisch worden ingediend met behulp van het formulier dat u op de website van het EMEA vindt.

De uiterste termijn voor het indienen van sollicitaties is 2 december 2008, 24.00 uur.

Wij wijzen u erop dat het systeem overbelast zou kunnen raken vanwege de grote aantallen sollicitaties juist voor de uiterste datum voor inzending van sollicitaties. Daarom adviseren wij sollicitaties ruim voor de uiterste datum in te zenden.

Als u elektronisch in kennis gesteld wenst te worden van vacatures, kunt u zich online inschrijven op: http://www.emea.europa.eu/ under „Online Mailing Service”.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Commissie

21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/15


Bericht van het naderende vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

(2008/C 266/07)

1.

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), maakt de Commissie bekend dat de hieronder vermelde antidumpingmaatregelen zullen vervallen op de hieronder aangegeven datum, tenzij een nieuw onderzoek wordt geopend volgens de onderstaande procedure.

2.   Procedure

De communautaire producenten kunnen een schriftelijk verzoek om een nieuw onderzoek indienen. Dit verzoek moet voldoende bewijsmateriaal bevatten om aan te tonen dat voortzetting of herhaling van dumping en schade bij het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk is.

Indien de Commissie besluit een nieuw onderzoek naar de betrokken maatregelen te openen, zullen de importeurs, de exporteurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de communautaire producenten in de gelegenheid worden gesteld de in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarop commentaar te leveren.

3.   Termijn

De communautaire producenten kunnen een schriftelijk verzoek tot opening van een nieuw onderzoek indienen, dat ten minste drie maanden voor de hieronder vermelde datum moet zijn ontvangen door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel (Eenheid H-1), J-105 04/92, B-1049 Brussel (2).

4.

Dit bericht wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96.

Product

Land(en) van oorsprong of van uitvoer

Maatregelen

Referentie

Vervaldatum

Regenboogforel

Faeröer

Antidumpingrecht

Verordening (EG) nr. 437/2004 van de Raad (PB L 72 van 11.3.2004, blz. 23)

12.3.2009

Verbintenis

Verordening (EG) nr. 1628/2003 van de Commissie (PB L 232 van 18.9.2003, blz. 29), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 117/2004 van de Commissie (PB L 17 van 24.1.2004, blz. 4)


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  Fax (32-2) 295 65 05.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/16


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — SPANJE

Steunmaatregel C 22/08 (ex N 222/07 en N 242/07) — Steun voor El Pozo Alimentación, SA

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

(2008/C 266/08)

De Commissie heeft Spanje bij schrijven van 20 mei 2008, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen kenbaar maken door deze binnen één maand vanaf de datum van bekendmaking van deze samenvatting en het onderstaande schrijven te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Landbouw

Directoraat H — Landbouwwetgeving

Eenheid H.2 — Mededingingsvoorwaarden

Wetstraat 130 5/94A

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 76 72

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Spanje worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

TEKST VAN DE SAMENVATTING

Bij brieven van 16 en van 17 april 2007 heeft Spanje de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen steun te verlenen aan El Pozo Alimentación, SA, een grote onderneming die actief is in de agrovoedingssector. Steunmaatregel N 222/07 voorziet in steun voor investeringen om de in Alhama de Murcia (Murcia) gelegen inrichtingen waar vlees integraal wordt behandeld, uit te breiden en te verbeteren. Aan de hand van steunmaatregel N 242/07 zou op dezelfde locatie een inrichting worden gebouwd waar gekookte en gebraden vleesproducten, gesneden en verpakt, worden geproduceerd. De Commissie heeft besloten de twee aanmeldingen samen te behandelen en als één steunmaatregel te beschouwen. Wanneer een bedrijf investeert in zowel de verwerking als de afzet van landbouwproducten en daarvoor nagenoeg identieke voorwaarden toepast, moeten deze investeringen bij elkaar worden opgeteld, wil men de daadwerkelijke economische impact van de twee maatregelen op het bedrijf in kaart brengen.

De Commissie heeft besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag in te leiden ten aanzien van de bovengenoemde maatregelen, omdat uit hoofde van beide maatregelen staatssteun aan het betrokken bedrijf lijkt te worden verleend die onverenigbaar zou kunnen zijn met artikel 87 van het Verdrag.

Deze maatregel moet worden getoetst aan de sectorale mededingingsregels die van toepassing waren toen de maatregelen werden aangemeld. In dit geval zijn dit de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (1). In punt 43 van deze richtsnoeren is bepaald dat de Commissie in het geval van ondernemingen voor de verwerking en afzet van landbouwproducten met ten minste 750 werknemers en een omzet van ten minste 200 mln EUR slechts toestemming voor investeringssteun zal verlenen als die steun voldoet aan alle voorwaarden van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (2) en alleen wordt verleend aan ondernemingen in de gebieden die in aanmerking komen voor regionale steun. Volgens de door de Spaanse autoriteiten verstrekte gegevens werken in de betrokken onderneming meer dan 1 000 mensen. Deze voorwaarden zijn bijgevolg vervuld.

Krachtens punt 38 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 is het van belang erover te waken dat regionale steun daadwerkelijk een stimulerend effect heeft op het uitvoeren van investeringen die anders niet in de steungebieden hadden plaatsgevonden. Hiertoe zijn in dit punt 38 bindende voorwaarden vastgesteld waaraan de individuele steun moet voldoen om door de Commissie te worden goedgekeurd. Volgens de Spaanse autoriteiten is reeds een begin gemaakt met de investeringen. Zij hebben evenwel geen kopie van de door de begunstigde ingediende steunaanvraag verstrekt. Evenmin hebben zij een kopie verzonden van de schriftelijke mededeling van de voor het beheer van de regeling bevoegde autoriteit aan de begunstigde. Deze mededeling moet voldoen aan de voorwaarden voor individuele steun of aan die voor ad-hocsteun. De Commissie kan derhalve niet vaststellen dat alle voorwaarden voor het constateren van het stimulerende effect zijn vervuld, en moet in dit stadium twijfel aantekenen bij het recht op steunverlening voor het aangemelde project.

Bovendien kunnen krachtens punt 51 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 de kosten voor voorbereidende studies en consultancykosten in verband met de investering niet in aanmerking worden genomen wanneer het grote ondernemingen betreft. Uit de door de autoriteiten verstrekte gegevens in het aanmeldingsformulier blijkt echter dat deze kosten in het onderhavige geval wel in aanmerking zijn genomen. Aangezien het hier om een grote onderneming gaat, moet de Commissie in dit stadium twijfel aantekenen bij het recht op steun voor deze kosten.

TEKST VAN DE BRIEF

„Tras haber examinado la información facilitada por las autoridades de su país en relación con las dos medidas arriba indicadas, la Comisión comunica a España por la presente su decisión de abrir el procedimiento dispuesto en el artículo 88, apartado 2, del Tratado CE.

I.   PROCEDIMIENTO

(1)

Por cartas de 16 y 17 de abril de 2007, registradas el día 18 del mismo mes, la Representación Permanente de España ante la Unión Europea notificó a la Comisión, de conformidad con el artículo 88, apartado 3, del Tratado, los proyectos de medidas arriba mencionados. La Comisión recibió información complementaria por cartas de 21 de junio, 13 de agosto y 24 de octubre de 2007 y de 18 de enero y 17 de marzo de 2008, esta última registrada el día 28 de ese mes.

(2)

El beneficiario de las dos ayudas es la empresa “El Pozo Alimentación, SA”. La ayuda N 222/07 contempla la realización de inversiones para la ampliación y mejora de las instalaciones en las que se efectúa un tratamiento completo de la carne. La otra ayuda, N 242/07, se destina a la construcción, en el mismo emplazamiento que esas instalaciones, de un edificio para la fabricación y envase de productos cárnicos cocidos, en lonchas.

(3)

La Comisión ha decidido tratar las dos ayudas conjuntamente y considerarlas como una sola. En efecto, dado que se trata de inversiones para la transformación y comercialización de productos agrícolas en una misma empresa y en condiciones prácticamente idénticas, ambas ayudas deben sumarse para conocer su impacto económico real en la empresa.

(4)

La notificación hace referencia a una medida que ya se comunicó en su día y fue autorizada por la Comisión, pero que no llegó a ejecutar España (N 750/02) (3). La ayuda ahora notificada, sin embargo, debe ser considerada como una nueva ayuda ya que las modificaciones ahora introducidas transforman esa medida en una nueva ayuda. Así, por ejemplo, el presupuesto que se contemplaba en la ayuda N 750/02 se aumenta ahora alrededor de un 100 %.

II.   DESCRIPCIÓN

(5)

Se trata de la notificación de una ayuda individual directa para la sociedad “El Pozo Alimentación, SA” (en lo sucesivo denominada “El Pozo”), que es una gran empresa del sector agroalimentario, con más de 1 000 trabajadores, situada en Alhama de Murcia (Murcia).

(6)

Los productos a los que pretenden destinarse las inversiones son los de carne de porcino y sus derivados (charcutería) y los de carne de pavo. El proyecto subvencionado, cuyas obras tendrán una duración de dos años, contempla la ampliación de las instalaciones dedicadas a la fabricación de productos despiezados, elaborados y presentados en pequeñas bandejas para su venta directa al consumidor en supermercados, grandes superficies, galerías comerciales e hipermercados.

(7)

Las inversiones, que consisten en la creación de nuevos edificios y la adquisición de equipos, tienen como objetivos concretos los siguientes:

[…] (4) (los corchetes en el texto indican secreto profesional),

[…],

mejorar las condiciones medioambientales […],

construir un edificio destinado a la fabricación y envase de productos cárnicos […],

[…] la calidad y la trazabilidad de los productos.

(8)

Las instalaciones, que compondrán un centro de tratamiento completo de carnes, tendrán una capacidad de sacrificio y producción equivalente a […] cerdos por hora. El cuadro que figura a continuación, facilitado por las autoridades españolas, muestra los productos/servicios objeto de las inversiones y el impacto de éstas en términos de producción.

Productos/Servicios

Cantidad (toneladas)

Antes de la inversión

Después de la inversión

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

(9)

Según las autoridades españolas, con el nuevo edificio destinado a la fabricación y envase de productos cárnicos […], la producción de los cuatro tipos de productos que presenta la empresa […] pasará de […] toneladas antes de la inversión a […] después de ella.

(10)

Según dichas autoridades, la ayuda excluye la compra de equipos de segunda mano y de activos inmateriales.

(11)

Se cubre, en cambio, el 50 % del coste de los estudios preparatorios que se realicen y de los servicios de asesoría que se consulten en relación con las inversiones.

(12)

También se incluye en los gastos subvencionables el coste de adquisición de activos —distintos de los terrenos y edificios— que sean objeto de arrendamiento financiero. Este último establece la obligación de comprar los activos —que no sean terrenos ni edificios— antes de la expiración del contrato. De esta forma, los bienes deberán ser propiedad del beneficiario en el momento de realizar las inversiones. Así mismo, las inversiones deben mantenerse durante un periodo mínimo de 5 años;

(13)

La ayuda consistirá en un solo pago que se hará efectivo al final del proyecto, una vez que la empresa pruebe de la debida forma la ejecución de las inversiones y el cumplimiento de todas las demás condiciones legalmente exigibles. Las inversiones deberán mantenerse durante un plazo mínimo de cinco años.

(14)

Según las autoridades españolas, se prevé la creación de 1 065 nuevos empleos como resultado de este proyecto. La empresa, además, mantendrá los 1 855 puestos de trabajo que existen hoy en Alhama de Murcia.

(15)

Dichas autoridades han explicado que, para evitar que haya acumulación de ayudas o que se sobrepase la intensidad de ayuda autorizada, el beneficiario debe presentar una declaración con todas las ayudas solicitadas y, en su caso, obtenidas para este mismo proyecto. La medida, según han explicado, no puede acumularse con otras ayudas de minimis.

(16)

Las autoridades españolas presentan como base jurídica de la ayuda las disposiciones siguientes:

Ley no 50/85, de 27 de diciembre, de incentivos regionales para la corrección de desequilibrios económicos interterritoriales,

Real Decreto no 1535/87, de 11 de diciembre, por el que se aprueba el Reglamento de desarrollo de la Ley no 50/85 de incentivos regionales para la corrección de desequilibrios económicos interterritoriales,

Real Decreto no 488/88, de 6 de mayo, de delimitación de la Zona de Promoción Económica de Murcia (modificado por Real Decreto no 1331/2001 y por Real Decreto no 178/2007).

(17)

El presupuesto de la ayuda, que corre a cargo del Ministerio de Economía, se eleva a 15 129 528 EUR, es decir, el 7,24 % de la inversión total necesaria, que asciende a 208 934 268 EUR.

(18)

Según la carta de las autoridades españolas fechada el 24 de octubre de 2007, el Ministerio de Economía no había pagado hasta ese momento ninguna ayuda en espera de que la Comisión adoptara una decisión. Sin embargo, la carta de 18 de enero de 2008 de dichas autoridades indicó que, en respuesta a la solicitud de ayuda de la empresa, se habían iniciado ya las inversiones previstas en el proyecto.

(19)

Las autoridades españolas consideran que la ayuda entra en el ámbito de aplicación de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013 y que se concede en virtud de un régimen de ayudas regionales ya autorizado por la Comisión (ayuda estatal N 38/87). En su opinión, por tanto, son aplicables aquí las normas de ese régimen.

III.   VALORACIÓN

(20)

Los artículos 87 y 88 del Tratado se aplican a todos los productos agrícolas que figuran en su anexo I y que están sujetos a una organización común de mercados (todos los productos agrícolas, salvo las patatas distintas de las de fécula, la carne de equino, la miel, el café, el alcohol de origen agrícola, el vinagre derivado de alcohol y el corcho) de conformidad con el reglamento que regula cada una de esas organizaciones. Por disposición del artículo 21 del Reglamento (CEE) no 2759/75 del Consejo, por el que se establece la organización común de mercados en el sector de la carne de porcino (5), y del artículo 19 del Reglamento (CEE) no 2777/75 del Consejo, por el que se establece la organización común de mercados en el sector de la carne de aves de corral (5), ambos artículos del Tratado son aplicables en uno y otro sector (6).

1.   Artículo 87, apartado 1, del Tratado

(21)

Según lo dispuesto en el artículo 87, apartado 1, del Tratado, son “incompatibles con el mercado común, en la medida en que afecten a los intercambios comerciales entre Estados miembros, las ayudas otorgadas por los Estados o mediante fondos estatales, bajo cualquier forma, que falseen o amenacen falsear la competencia, favoreciendo a determinadas empresas o producciones”.

(22)

De acuerdo con la jurisprudencia existente, son contrarias a las normas de competencia y están sujetas a la aplicación del artículo 87 (7) las ayudas estatales en las que concurran las circunstancias siguientes: que la ventaja sea concedida por un Estado o con recursos estatales; que la medida afecte a la competencia y al comercio entre los Estados miembros; que la medida ofrezca a sus destinatarios alguna ventaja que aligere la carga normal de su presupuesto; y que la medida presente un carácter específico o selectivo, favoreciendo a determinadas empresas o producciones y falseando así o amenazando falsear la competencia.

(23)

Es necesario, pues, en primer lugar, que la ventaja sea concedida directa o indirectamente por medio de recursos estatales y que sea imputable a un Estado (8). La ayuda aquí examinada consiste en una transferencia directa de recursos públicos destinada a la empresa privada “El Pozo Alimentación, SA”. La Comisión considera por tanto que en este caso se cumple el criterio relativo a los “recursos estatales”.

(24)

La ayuda debe también afectar a la competencia y a los intercambios entre los Estados miembros. Según la jurisprudencia constante en esta materia, los intercambios comerciales se consideran afectados si la empresa beneficiaria ejerce una actividad económica que es objeto de comercio entre los Estados miembros, lo que es el caso de la empresa El Pozo, que opera, en efecto, en dos sectores muy expuestos a la competencia, es decir, el de la carne de porcino y el de la carne de aves de corral y sus derivados. Además, el comercio de productos agrícolas entre la Unión Europea y España es muy importante (9). Debe señalarse, en este sentido, la existencia en el sector agrario de una intensa competencia entre los productores de los Estados miembros cuyos productos son objeto de intercambios intracomunitarios, así como la plena participación de los productores españoles en esa competencia. Se deduce así que la medida examinada puede afectar a esos intercambios por favorecer a un operador de un Estado miembro en detrimento de los de los otros Estados miembros. Así pues, dado que la medida tiene un efecto directo e inmediato en los costes de producción de los productos agrícolas que fabrica El Pozo en España, la Comisión considera que la medida afecta a la competencia y al comercio entre los Estados miembros.

(25)

En cuanto al hecho de que la medida ofrezca a sus beneficiarios una ventaja, debe señalarse que, según una jurisprudencia constante, la noción de ayuda es más general que la de subvención, dado que comprende no sólo las prestaciones positivas, como lo son las propias subvenciones, sino también ciertas intervenciones estatales que, pudiendo adoptar diversas formas, aligeran la carga normal del presupuesto de una empresa y que, por este motivo, pese a no constituir subvenciones en sentido estricto, son de la misma naturaleza y producen los mismos efectos que ellas (10). De ello se desprende que toda medida por la que las autoridades públicas de un Estado conceden a una empresa una ayuda que conlleva una transferencia de recursos estatales coloca al beneficiario en una situación financiera más favorable que la de las otras empresas y constituye así una ayuda estatal según los términos del Tratado CE. De concedérsele la ayuda, El Pozo se encontraría efectivamente en una situación financiera más favorable que la de sus competidores, motivo por el cual la Comisión considera que en este caso se cumple también el criterio referente a la “ventaja”.

(26)

La medida debe, por último, otorgar una ventaja selectiva en beneficio exclusivo de algunas empresas o sectores de actividad. El artículo 87 se refiere, en efecto, a las ayudas que falsean o amenazan falsear la competencia “favoreciendo a determinadas empresas o producciones” (11). Dado que la medida examinada viene a beneficiar únicamente a El Pozo, la Comisión estima que también aquí se cumple el criterio relativo a la “selectividad”.

(27)

A la vista de los argumentos arriba expuestos, la Comisión considera que la medida proyectada en favor de El Pozo implica una ventaja que sólo se concede a esa empresa —y de la que no pueden beneficiarse otros operadores— y que por ello falsea o amenaza falsear la competencia, favoreciendo a determinadas empresas o producciones y pudiendo afectar así al comercio entre los Estados miembros. La Comisión llega por tanto en esta fase a la conclusión de que la medida examinada entra en el ámbito de aplicación del artículo 87, apartado 1, del Tratado.

2.   Examen de la compatibilidad de la ayuda

(28)

El Tratado establece en su artículo 87 una serie de excepciones al principio general de incompatibilidad con él de las ayudas estatales.

(29)

Parece, en esta fase, que la ayuda examinada no reviste un carácter social ni se destina a reparar los perjuicios causados por desastres naturales o por otros acontecimientos de carácter excepcional y no puede, por tanto, acogerse a las excepciones dispuestas en las letras a) y b) del apartado 2 del artículo 87. La ayuda no pretende tampoco fomentar la realización de un proyecto importante de interés común europeo ni poner remedio a una perturbación grave de la economía de un Estado miembro y no puede por tal motivo ampararse en la excepción que dispone la letra b) del apartado 3 del mismo artículo 87. Por último, dado que la ayuda tampoco se destina a promover la cultura y la conservación del patrimonio, no es posible aplicarle la excepción que recoge la letra d) del apartado 3 de dicho artículo.

(30)

El artículo 87, apartado 3, letra a) prevé, no obstante, que pueden considerarse compatibles con el mercado común las ayudas destinadas a favorecer el desarrollo económico de una región en la que el nivel de vida sea anormalmente bajo o en la que exista una grave situación de subempleo.

(31)

Así mismo, según el artículo 87, apartado 3, letra c), pueden considerarse “compatibles con el mercado común las ayudas destinadas a facilitar el desarrollo de determinadas actividades o de determinadas regiones económicas, siempre que no alteren las condiciones de los intercambios en forma contraria al interés común”. Para poder acogerse a esta excepción, las ayudas deben contribuir al desarrollo del sector beneficiario.

2.1.   Aplicabilidad de las Directrices agrarias 2007-2013

(32)

La medida notificada en 2007 es una ayuda a la inversión destinada a una empresa de transformación de productos agrícolas incluidos en el anexo I del Tratado. Son aplicables, por tanto, las normas de competencia sectoriales que estaban vigentes en el momento de la notificación. Se trata en este caso de las Directrices comunitarias sobre ayudas estatales al sector agrario y forestal 2007-2013 (12).

(33)

Dado que la empresa beneficiaria no entra en la categoría de PYME ni ejerce sus actividades en el ámbito de la producción primaria de productos agrícolas, no resulta aplicable a este caso el Reglamento (CE) no 1857/2006 sobre la aplicación de los artículos 87 y 88 del Tratado a las ayudas estatales para las pequeñas y medianas empresas dedicadas a la producción de productos agrícolas y por el que se modifica el Reglamento (CE) no 70/2001 (13).

2.2.   Condiciones generales de las Directrices agrarias 2007-2013

(34)

El punto 43 de las Directrices agrarias dispone que la Comisión autorice las ayudas a la inversión destinadas a empresas que se dediquen a la transformación y comercialización de productos agrícolas y que tengan 750 empleados o más y un volumen de negocios igual o superior a 200 millones EUR, siempre que tales ayudas cumplan todas las condiciones establecidas en las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013 (14) y se concedan en regiones que puedan optar a ayudas regionales. Según la información transmitida por las autoridades españolas, la empresa El Pozo tiene más de 1 000 trabajadores y le son por tanto aplicables las condiciones de esas Directrices. Su examen se recoge en el punto 2.2.1 de la presente carta.

(35)

El punto 44, además, prevé que la Comisión declare compatibles con el Tratado las ayudas destinadas a la adquisición de material de ocasión, siempre que dichas ayudas se concedan a pequeñas y medianas empresas. En el caso que nos ocupa, la Comisión observa que la compra de material de segunda mano está excluida de los gastos subvencionables.

(36)

El punto 46, por su parte, establece que la notificación de las ayudas a la inversión destinadas a la transformación y comercialización de productos agrícolas debe ir acompañada de la documentación necesaria para demostrar que esas ayudas se destinan a objetivos claramente definidos en función de necesidades estructurales y territoriales y de desventajas estructurales. Las autoridades españolas se han remitido a este respecto a la Decisión adoptada por la Comisión en el marco de la ayuda estatal N 626/06 en relación con el mapa español de ayudas regionales 2007-2013, mapa este en el que se recoge la región de Murcia (15).

(37)

El punto 47, por último, dispone que, cuando una organización común de mercado en la que se apliquen regímenes de ayuda directa financiados por el Fondo Europeo Agrícola de Garantía (FEAGA) imponga restricciones a la producción o limitaciones a la ayuda comunitaria a nivel de agricultores, explotaciones o empresas de transformación, no se financie con ayudas estatales ninguna inversión que pueda aumentar la producción por encima de esas restricciones o limitaciones. La Comisión observa que en los sectores considerados no existen tales restricciones o limitaciones.

(38)

Por otro lado, no parece que ninguna otra regla fijada por las Directrices agrarias permita que se base en ella la compatibilidad de las ayudas aquí examinadas con el mercado común. Los puntos 15 y 16 de las Directrices agrarias prevén que las ayudas, para ser compatibles con el mercado común deben tener un factor de incentivación. Una ayuda concedida de forma retroactiva a una actividad ya realizada por el beneficiario no puede considerarse que contenga el necesario factor de incentivación. La ayuda solo puede concederse para actividades realizadas después de que una solicitud de ayuda haya sido convenientemente presentada a la autoridad competente de que se trate y la solicitud haya sido aceptada por la autoridad competente en cuestión de forma que obligue a dicha autoridad a conceder la ayuda.

2.2.1.   Condiciones particulares de las Directrices de finalidad regional 2007-2013

(39)

Por tratarse de una empresa que ejerce sus actividades en el sector de la transformación de productos agrícolas y que cuenta con más de 750 empleados, la Comisión debe comprobar que la ayuda respeta todas las condiciones establecidas en las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013. Las condiciones aplicables a las ayudas a la inversión de finalidad regional se recogen en los puntos 33 a 75 de esas Directrices.

(40)

La ayuda parece respetar el punto 10 de las Directrices de finalidad regional: en efecto, la ayuda parece concederse en el marco de un régimen multisectorial coherente que tiene como finalidad el desarrollo regional.

2.2.1.1.   Forma de la ayuda

(41)

En lo que respecta a la forma de la ayuda, según los puntos 33 y 34 de las Directrices, son ayudas regionales a la inversión aquéllas que se conceden para un proyecto de inversión inicial, es decir, una inversión en activos materiales e inmateriales consistentes en la creación de un nuevo establecimiento, la ampliación de un establecimiento existente, la diversificación de la producción de un establecimiento para dar salida a nuevos productos o la transformación radical del proceso de producción global de un establecimiento ya existente. Quedan por tanto excluidas de esta definición las inversiones de sustitución que no cumplan ninguna de esas condiciones. De acuerdo con el punto 36, la ayuda debe calcularse en función del coste de las inversiones materiales e inmateriales derivado del proyecto de inversión inicial, o bien en función de los costes salariales (estimados) correspondientes a los empleos directos creados por el proyecto de inversión. El punto 37 prevé la posibilidad de que la ayuda adopte diversas formas, entre ellas, la de una subvención.

(42)

La Comisión comprueba que la ayuda examinada respeta esas condiciones por ser una subvención que se concede para un proyecto de inversión inicial (en este caso, la ampliación de un establecimiento existente y la transformación radical del proceso de producción global de un establecimiento que ya existe en la empresa El Pozo) y por calcularse en función del coste de las inversiones materiales derivado del proyecto de inversión inicial.

(43)

Los puntos 39 y 40 disponen que, cuando la ayuda se calcula en función del coste de las inversiones materiales e inmateriales, para garantizar que la inversión, además de ser viable y sólida, respete los límites de ayuda aplicables, es necesario que el beneficiario haga una contribución financiera de al menos el 25 % de los costes subvencionables, bien con sus propios recursos o bien con los obtenidos por financiación externa con exclusión de toda ayuda pública. Asimismo, para garantizar que la inversión prevista haga una contribución efectiva y sostenida al desarrollo regional, es preciso que la ayuda quede supeditada, por sus propias condiciones o por su método de pago, al mantenimiento de la inversión en la región durante un plazo mínimo de cinco años desde su finalización.

(44)

La Comisión considera que tales condiciones se cumplen en este caso, ya que, de acuerdo con la información ofrecida por las autoridades españolas, el beneficiario hace una contribución financiera superior al 25 % de los costes subvencionables. Dichas autoridades, además, se han comprometido a que la inversión se mantenga durante el plazo mínimo de cinco años.

(45)

El punto 41 dispone que el nivel de las ayudas se defina por su intensidad en relación con los costes de referencia. Según ese mismo punto, todas las intensidades de ayuda deben calcularse en equivalente de subvención bruto (ESB). La intensidad de ayuda en equivalente de subvención bruto es el valor actualizado de la ayuda, expresado como porcentaje del valor actualizado de los costes de inversión subvencionables. Cuando las ayudas se notifican a la Comisión individualmente, el equivalente de subvención bruto debe calcularse en la fecha de la notificación.

(46)

En el caso de esta ayuda individual, su intensidad en ESB, que es del 7,24 % de la inversión total, se calculó en la fecha de la notificación.

2.2.1.2.   Efecto incentivador

(47)

Por lo que se refiere al efecto incentivador, las autoridades españolas han explicado que la ayuda se concede en el marco de un régimen de ayudas regionales autorizado por la Comisión [ayuda estatal N 38/87 — “Régimen general de ayudas regionales” (16)] y que son aplicables por tanto las normas de ese régimen.

(48)

La Comisión señala a este respecto que, según el punto 45 de las Directrices agrarias, en el caso de las empresas del sector de la transformación y comercialización de productos agrícolas, es necesario que las ayudas a la inversión cuyo importe real supere los 12 millones EUR, o cuyos gastos subvencionables sobrepasen los 25 millones, se notifiquen específicamente a la Comisión de conformidad con el artículo 88, apartado 3, del Tratado.

(49)

En el caso que nos ocupa, el importe real de la ayuda supera los 15 millones EUR, y es por ello por lo que las autoridades españolas han notificado la medida como ayuda individual.

(50)

El punto 194 de las Directrices agrarias prevé que la Comisión aplique estas directrices a las nuevas ayudas estatales con efectos desde el 1 de enero de 2007. La ayuda individual que aquí se examina fue notificada en abril de 2007 y, por tratarse de una ayuda nueva, debe examinarse en el marco de las disposiciones que estaban en vigor en el momento de la notificación.

(51)

Las autoridades españolas sostienen, por el contrario, que las disposiciones aplicables son las del régimen N 38/87, incluidas las “Normas transitorias sobre el efecto incentivador, establecidas por carta de la Comisión Europea de 12 de junio de 2006 relativa a las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013”, elaboradas por los servicios de la Comisión (17).

(52)

Sobre esta cuestión, la Comisión desea recordar que, ya antes de la entrada en vigor de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional 2007-2013, las ayudas a la inversión para empresas del sector de la transformación y comercialización de productos agrícolas habían estado en todo momento sujetas a las normas sectoriales agrarias y, más concretamente, a las anteriores “Directrices comunitarias sobre ayudas estatales al sector agrario” (18). De hecho, las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional adoptadas en 1998 (19) no se aplicaron nunca a las empresas de ese sector. Dichas empresas, en cambio, sí están sujetas desde 2007 a las nuevas Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional, aunque sólo en la medida que disponen las nuevas Directrices agrarias.

(53)

No puede considerarse, por tanto, que sean aplicables al caso examinado unas normas transitorias referentes a unas directrices que no eran aplicables en ese momento al sector agrario. En este sentido, el único objeto de la carta de los servicios de la Comisión era el paso de las antiguas a las nuevas Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional, y por ello dicha carta no puede extrapolarse al sector agrario, en el que, por lo demás, no está previsto ningún dispositivo transitorio en relación con el efecto incentivador.

(54)

Además, las normas contenidas en la carta de la Comisión eran aplicables únicamente a los regímenes en los que las decisiones de concesión de la ayuda se hubiesen adoptado no después del 30 de junio de 2007, circunstancia esta que no se da en el caso examinado.

(55)

Por otra parte, la carta que envió la Comisión a las autoridades españolas en el marco de la ayuda N 38/87 subrayaba en su último apartado la necesidad de que el Gobierno español tuviera en cuenta que la aplicación de ese régimen se mantendría sujeta a la normativa y a las limitaciones del Derecho comunitario aplicables a determinados sectores industriales y agrarios.

(56)

Por último, por lo que se refiere a la ayuda N 750/02 en favor del mismo beneficiario, ayuda que fue notificada y autorizada por la Comisión y que ahora se ha modificado, la Comisión ha procedido a su examen en el marco de las Directrices comunitarias adoptadas en 2000 para las ayudas estatales al sector agrario.

(57)

La Comisión considera por tanto que, en lo que atañe al efecto incentivador, la única disposición de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013 que es aplicable en este caso es su punto 38, y ello como resultado de la remisión que hace el punto 43 de las Directrices agrarias 2007-2013.

(58)

Según el punto 38 arriba mencionado, es importante garantizar que las ayudas regionales tengan un verdadero efecto incentivador en la realización de inversiones que de otro modo no se destinarían a las regiones asistidas. Dicho punto establece a este respecto dos condiciones sine qua non para que una ayuda individual pueda ser autorizada por la Comisión:

A.

que el beneficiario haya presentado una solicitud de ayuda; y

B.

en el caso de las ayudas concedidas en el marco de un régimen, que la autoridad competente que lo administre haya confirmado por escrito al beneficiario que, a reserva de una verificación más completa, el proyecto cumple en principio las condiciones de subvencionabilidad establecidas por el régimen antes de iniciarse las obras, precisando que esa confirmación queda sujeta a la autorización de la Comisión (todos los regímenes de ayuda deben mencionar expresamente ambas condiciones, A y B); o

en el caso de las ayudas ad hoc, es necesario que la autoridad competente haya remitido una carta de intenciones en la que indique su propósito de conceder la ayuda antes del inicio de las obras, siempre que la Comisión proceda efectivamente a su autorización.

En caso de que las obras (la construcción o el primer compromiso firme de encargar los equipos) den comienzo antes de que se cumplan esas dos condiciones, la totalidad del proyecto pierde el derecho a la ayuda.

(59)

Como ya antes se ha indicado, las autoridades españolas comunicaron por carta de 24 de octubre de 2007 que el Ministerio de Economía no había pagado hasta ese momento ninguna ayuda en espera de que la Comisión adoptara una decisión. Sin embargo, por otra carta de 18 de enero de 2008, indicaron que, tras haberse recibido una solicitud de ayuda del beneficiario, habían comenzado ya las inversiones previstas en el proyecto.

(60)

La naturaleza de la ayuda notificada es importante en este caso, dado que las condiciones referentes al efecto incentivador varían según se trate de una ayuda individual enmarcada en un régimen o bien de una ayuda ad hoc. Según las autoridades españolas, la ayuda en este caso se enmarca en un régimen de ayudas regionales autorizado por la Comisión (ayuda estatal N 38/87). La Comisión, sin embargo, no tiene la certidumbre de que ese régimen se haya ido ajustando —con la adopción de las medidas oportunas— a las sucesivas modificaciones a las que se ha sometido la normativa de las ayudas estatales del sector agrario desde la autorización de aquel régimen en 1987.

(61)

En efecto, las autoridades españolas no han apoyado sus argumentos con justificantes que permitan a la Comisión comprobar que la medida es ciertamente una ayuda individual enmarcada en un régimen antiguo, pero adaptado sucesivamente con la introducción en él de las modificaciones oportunas. En ausencia de esos justificantes, la Comisión ha de considerar que la medida constituye una ayuda ad hoc.

(62)

La Comisión observa, además, que las inversiones han dado comienzo ya. Sin embargo, las autoridades españolas no le han enviado copia de la solicitud de ayuda presentada por el beneficiario, ni tampoco de la comunicación escrita que la autoridad administradora del régimen debería haber remitido al beneficiario (cumpliendo así las condiciones previstas para las ayudas individuales o las establecidas para las ad hoc). Esa documentación es indispensable para que la Comisión pueda verificar la compatibilidad del proyecto de ayuda con el punto 38 de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013.

(63)

La Comisión no puede por tanto comprobar el cumplimiento de todas las condiciones referentes al efecto incentivador al que se refiere el citado punto 38 y debe, por tal motivo, cuestionar en esta fase el derecho a recibir ayuda del proyecto notificado.

2.2.1.3.   Límites máximos de las ayudas en el caso de las grandes empresas

(64)

Según el punto 44 de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional, en el caso de las regiones cubiertas por el artículo 87, apartado 3, letra a), del Tratado, la Comisión considera que la intensidad de las ayudas regionales no debe superar el 30 % de ESB cuando se trate de regiones con un PIB por habitante inferior al 75 % de la UE de los 25, o de regiones ultraperiféricas cuyo PIB por habitante sea superior a ese porcentaje o de regiones de efecto estadístico, en este último caso hasta el 1 de enero de 2011.

(65)

De acuerdo con la decisión adoptada por la Comisión en el marco de la ayuda estatal N 626/06 relativa al mapa español de ayudas regionales 2007-2013, la región de Murcia entra en la categoría de región de efecto estadístico y tiene, por tanto, autorizada hasta el 1 de enero de 2011 una intensidad de ayuda igual al 30 % de ESB. Esta condición se cumple aquí ya que la intensidad de la ayuda en ESB se sitúa en el 7,24 % de la inversión total necesaria.

2.2.1.4.   Gastos subvencionables

(66)

El punto 50 de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional dispone que los gastos en terrenos, edificios e instalaciones/maquinaria podrán recibir ayudas a la inversión inicial. Sin embargo, de acuerdo con el punto 51, en el caso de las grandes empresas es preciso excluir de las ayudas el coste de los estudios preparatorios y de los servicios de consultoría relacionados con la inversión.

(67)

Las autoridades españolas han explicado que los costes subvencionables son los correspondientes a los edificios y a los equipos y maquinaria, y que en la ayuda no se incluyen activos inmateriales. Sin embargo, en el formulario de notificación, dichas autoridades afirman que la medida incluye hasta un 50 % el coste de los estudios preparatorios y de los servicios de consultoría referentes a la inversión que tengan lugar efectivamente.

(68)

La Comisión considera, pues, en esta fase que la inclusión del coste de esos estudios y servicios no respeta las condiciones establecidas para las ayudas.

(69)

El punto 53 establece que los gastos de adquisición de activos en alquiler que no sean terrenos ni edificios sólo pueden tomarse en consideración si el contrato adopta la forma de un arrendamiento financiero y estipula la obligación de comprar el bien a la expiración de aquél. En el caso de los terrenos y edificios en alquiler, y si se trata de una gran empresa, el contrato debe prolongarse un plazo mínimo de cinco años a partir de la fecha prevista para la finalización del proyecto de inversión.

(70)

Las autoridades españolas han explicado que los gastos subvencionables incluyen los costes de adquisición de activos —distintos de terrenos y edificios— que son objeto de arrendamiento financiero. Además, según han informado, el arrendamiento financiero estipula la obligación de comprar los activos —que no sean terrenos ni edificios— antes de la fecha de expiración del contrato. De esta forma, los bienes tendrán que ser propiedad del beneficiario en el momento en que hayan de justificarse las inversiones. Dichas autoridades han indicado también que las inversiones deberán mantenerse durante un período mínimo de cinco años.

(71)

La Comisión no dispone de la información necesaria para comprobar si se cumplen todas las condiciones a las que sujeta los gastos subvencionables el punto 51 de las Directrices sobre las ayudas de Estado de finalidad regional para el período 2007-2013. Debe, por ello, poner en duda la posibilidad de incluir esos costes en la ayuda.

2.2.1.5.   Acumulación de ayudas

(72)

Los límites máximos de intensidad de ayuda que se contemplan en el punto 2.2.1.3 se aplican a la totalidad de la ayuda, incluso en caso de intervención simultánea de varios regímenes de finalidad regional o en caso de combinación con una ayuda ad hoc, y ello independientemente de que las ayudas procedan de fuentes locales, regionales, nacionales o comunitarias.

(73)

Según el punto 74 de las Directrices, si un Estado miembro establece que las ayudas estatales de un régimen pueden acumularse con las de otros regímenes, dicho Estado debe precisar, en cada uno de esos regímenes, el método por el que vaya a garantizar el cumplimiento de las condiciones antes mencionadas. Además, el punto 75 excluye la posibilidad de que las ayudas regionales a la inversión se acumulen con ayudas de minimis destinadas a los mismos gastos subvencionables con el fin de eludir las intensidades máximas de ayuda que disponen las Directrices de finalidad regional.

(74)

Las autoridades españolas han explicado que, para excluir la posibilidad de que se acumulen ayudas o de que se sobrepase la intensidad de ayuda autorizada, el beneficiario debe presentar una declaración con todas las ayudas que se hayan solicitado y, en su caso, concedido para el proyecto. Han indicado también que la ayuda no puede acumularse con otras ayudas de minimis. La Comisión considera así que esta condición se cumple.

IV.   CONCLUSIÓN

(75)

Por los motivos arriba expuestos y en lo que atañe especialmente al cumplimiento del efecto incentivador y a la subvencionabilidad de ciertos gastos, la Comisión no puede en esta fase comprobar la compatibilidad de la medida en el marco del artículo 87 del Tratado.

(76)

Así pues, tras haber examinado la información facilitada por las autoridades españolas, la Comisión ha decidido abrir frente a la ayuda notificada el procedimiento que dispone el artículo 88, apartado 2, del Tratado CE.

(77)

Habida cuenta de las consideraciones que preceden, la Comisión, actuando en el marco del artículo 88, apartado 2, del Tratado CE, invita a España a que, en el plazo de un mes a partir de la fecha de recepción de la presente, le envíe sus observaciones así como cualquier otra información que sea de utilidad para la evaluación de la medida considerada. Invita, asimismo, a las autoridades de su país a que transmitan sin demora una copia de esta carta al beneficiario potencial de la ayuda.

(78)

La Comisión recuerda a España el efecto suspensivo del artículo 88, apartado 3, del Tratado CE y se remite al artículo 14 del Reglamento (CE) no 659/1999 del Consejo, que dispone que, en los casos de ayudas ilegales, pueda exigirse al beneficiario su devolución (“recuperación”).

(79)

La Comisión comunica también a España que informará de esta medida a los interesados publicando la presente carta en el Diario Oficial de la Unión Europea.”


(1)  PB C 319 van 27.12.2006.

(2)  PB C 54 van 4.3.2006.

(3)  Carta C(2003) 59 de 15 de enero de 2003.

(4)  Secreto commercial.

(5)  DO L 282 de 1.11.1975.

(6)  Las disposiciones de los reglamentos citados están derogadas por el artículo 201, apartado 1, letra c), del Reglamento (CE) no 1234/2007 del Consejo, de 22 de octubre de 2007, por el que se crea una organización común de mercados agrarios y se establecen disposiciones especificas para determinados productos agrícolas (reglamento único para las OCM) con efecto a partir del 1 de julio de 2008. El artículo 180 de ese reglamento prevé la aplicación de los artículos 87 y 88 CE a estos productos.

(7)  Sentencia del Tribunal de 24 de julio de 2003, asunto C-280/00, Altmark, Rec. I-07747.

(8)  Asunto C-303/88, Italia contra Comisión, Rec. I-1433, apartado 11; asunto C-482/99, Francia contra Comisión, Rec. I-4397, apartado 24; asunto C-126/91, GEMO, apartado 24.

(9)  Cabe señalar a modo de ejemplo que en 2005 el importe de las exportaciones de productos agrícolas de España con destino a otros países de la Unión Europea alcanzó 16 553 millones de euros y que el importe de las importaciones se situó en 12 002 millones (Fuente: Eurostat).

(10)  Sentencia del Tribunal de 15 de junio de 2006, asunto C-939/04 y C-41/05, Air Liquide Industries Belgium.

(11)  Sentencia del Tribunal de Primera Instancia de 13 de septiembre de 2006, asunto T-210/02, British Aggregates.

(12)  DO C 319 de 27.12.2006.

(13)  DO L 358 de 16.12.2006.

(14)  DO C 54 de 4.3.2006.

(15)  Carta a las autoridades españolas C(2006) 6684 final de 20 de diciembre de 2006.

(16)  Carta a las autoridades españolas SG(87) D/6759 de 1 de junio de 1987.

(17)  Carta de la DG COMP D/54908.

(18)  DO C 28 de 1.2.2000.

(19)  DO C 74 de 10.3.1998.


21.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.