ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 257

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
9 oktober 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

75e plenaire zitting op 18 en 19 juni 2008

2008/C 257/01

Advies van het Comité van de Regio's over actieve integratie

1

2008/C 257/02

Advies van het Comité van de Regio's over het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)

6

2008/C 257/03

Advies van het Comité van de Regio's Europese groepering voor territoriale samenwerking: een nieuwe impuls voor territoriale samenwerking in Europa

15

2008/C 257/04

Advies van het Comité van de Regio's over Een alomvattende aanpak van migratie: Een Europees beleid voor arbeidsmigratie ontwikkelen in het licht van de betrekkingen met derde landen

20

2008/C 257/05

Advies van het Comité van de Regio's over het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten (EIDHR) Strategiedocument 2007-2010

26

2008/C 257/06

Advies van het Comité van de Regio's over Meertaligheid

30

2008/C 257/07

Initiatiefadvies van het Comité van de Regio's op weg naar een groenboek Naar een EU-beleid voor berggebieden: een Europese visie op berggebieden

36

2008/C 257/08

Advies van het Comité van de Regio's Communiceren over Europa in partnerschap

41

2008/C 257/09

Advies van het Comité van de Regio's over het Europees jaar van de creativiteit en innovatie (2009)

46

2008/C 257/10

Advies van het Comité van de Regio's over het hervormingspakket telecommunicatie

51

2008/C 257/11

Advies van het Comité van de Regio's over het Actieplan inzake volwasseneneducatie — Het is nooit te laat om te leren

70

2008/C 257/12

Advies van het Comité van de Regio's over het onderwerp Clusters en clusterbeleid

76

 

2008/C 257/13

Bericht aan de lezers(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

NL

 


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

75e plenaire zitting op 18 en 19 juni 2008

9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/1


Advies van het Comité van de Regio's over actieve integratie

(2008/C 257/01)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S is van oordeel dat:

voor een optimaal actieve-integratiebeleid aan de drie voorgestelde pijlers nog een vierde pijler met een dwarsdoorsnijdend karakter moet worden toegevoegd, nl. sociale participatie;

arbeidsmarktintegratie de belangrijkste voorwaarde voor actieve integratie is en actieve integratie stoelt op het work first-beginsel, dat inhoudt dat iedere burger zonder baan aan werk of een opleiding moet worden geholpen;

de ontwikkeling en uitvoering van een coherente beleidsmix in de eerste plaats op lokaal en regionaal niveau dient te gebeuren en de verantwoordelijkheid voor het creëren van banen primair bij de hoofdactoren op dit terrein, nl. het bedrijfsleven en de sociale partners, ligt, die daarbij moeten samenwerken met de lokale en regionale overheden;

de inhoud van het concept „voldoende inkomen” per land, regio of gemeente verschilt. Inkomenssteun kan als „toereikend” worden beschouwd als daarmee structurele armoede kan worden bestreden. Een voor de hele EU geldende financiële maatstaf vastleggen is onmogelijk. De nationale, regionale en lokale overheden zijn samen verantwoordelijk voor het opzetten van een beleid dat voorziet in adequate inkomenssteun. Dit beleid moet op Europees niveau worden besproken in het kader van de open coördinatiemethode;

de EU sociaaleconomisch zwakkere regio's en steden moet helpen met het uitvoeren van een succesvol gebleken beleidsmix ter bevordering van de actieve integratie van de burgers die het verst van de arbeidsmarkt af staan, en dat de lokale en regionale overheden daarom directe toegang zouden moeten krijgen tot de ESF-middelen die zijn bestemd voor maatregelen ter bevordering van actieve integratie;

sociale, gesubsidieerde en beschermde banen en sociale ondernemingen en coöperaties een belangrijke rol kunnen spelen bij de tenuitvoerlegging van de beleidsmix op lokaal en regionaal niveau en de gangbare — op concurrentie gerichte — Europese marktregels niet zouden mogen gelden voor dit soort ondernemingen (zo zouden bijv. voor overheidsopdrachten en staatssteun minder strenge regels moeten worden gehanteerd).

Rapporteur

:

H. KOOL (NL/PSE), wethouder te Den Haag (Nederland)

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's De sociale bescherming moderniseren voor meer sociale rechtvaardigheid en economische samenhang: werk maken van de actieve integratie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan

COM(2007) 620 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

Algemene opmerkingen

1.

In 2006 leefden in de 25 EU-lidstaten 80 miljoen mensen — 16 % van de totale bevolking — op de rand van armoede. Armoedebestrijding en integratiebevordering betekenen vooral: werken aan de integratie van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Het feit dat talloze mensen nog altijd geen werk hebben en op de rand van armoede balanceren, brengt de haalbaarheid van de in het EU-Verdrag neergelegde doelstelling „versterking van de sociale samenhang” ernstig in gevaar.

2.

Om degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan weer een plaats te geven in de samenleving, gaat de Europese Commissie uit van een strategie die stoelt op drie pijlers: 1) adequate en toereikende inkomenssteun; 2) arbeidsmarktintegratie; 3) goede sociale voorzieningen.

3.

Voor een optimaal beleid op dit terrein moet daar nog een vierde pijler met een dwarsdoorsnijdend karakter aan worden toegevoegd, nl. sociale participatie.

4.

Actieve integratie vereist een integrale totaalaanpak op elk van deze vier gebieden.

5.

De belangrijkste voorwaarde voor actieve integratie is arbeidsmarktintegratie (de tweede pijler). Actieve integratie stoelt op het work first-beginsel, dat inhoudt dat iedere burger zonder baan aan werk of een opleiding moet worden geholpen. De eerste pijler (adequate en toereikende inkomenssteun) en de derde pijler (goede sociale voorzieningen) hebben een ondersteunende functie. De vierde pijler (sociale participatie) geldt als laatste redmiddel: burgers die niet in staat zijn te werken moeten worden geholpen met inkomenssteun en andere maatregelen om hun sociale participatie te bevorderen. Het CvdR is het met de Commissie eens dat deze pijlers een integrale totaalaanpak vormen. Iedere overheid dient dan ook te streven naar een goed evenwicht tussen sociale bescherming, sociale voorzieningen, andere collectieve diensten en financiële en andere stimulansen om mensen aan het werk te krijgen.

6.

Hoewel de lidstaten en hun lokale en regionale overheden primair verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid en de strategie inzake actieve integratie, worden er, met het oog op het streven naar een versterking van de sociale samenhang, gemeenschappelijke principes voorgesteld om de ontwikkeling en „EU-brede” toepassing van concrete beleidsmaatregelen te stimuleren.

7.

De ontwikkeling en implementatie van dergelijke maatregelen is hoofdzakelijk een taak van de lokale en regionale overheden. De EU speelt daarbij een ondersteunende rol. Deze definitie van een alomvattend beleid inzake actieve integratie berust op het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel.

8.

De vier pijlers (inkomenssteun, arbeidsmarktintegratie, goede sociale voorzieningen en sociale participatie) zijn nauw met elkaar verweven en dienen elkaar te versterken. Voor elke regio, doelgroep en individuele betrokkene is er een optimale beleidsmix op deze vier terreinen nodig. Beleidsmaatregelen ter bevordering van actieve integratie zijn speciaal toegesneden op de verschillen tussen doelgroepen en individuele personen. Het relatieve belang van elk van deze vier pijlers en van de gekozen beleidsinstrumenten kan, afhankelijk van het economisch model, variëren naar gelang van de lidstaat en de lokale of regionale overheid.

9.

Het zijn vooral de lokale en regionale overheden die de resultaten van dit integratiebeleid zien en ook de gevolgen van de tekortkomingen ervan op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau ondervinden. Daarom is het zaak dat de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een coherente beleidsmix in de eerste plaats op lokaal en regionaal niveau gebeurt, aangezien men op dat niveau de plaatselijke omstandigheden en de arbeidsmarkt het beste kent en weet welke actoren bij de uitvoering van een allesomvattend beleid van actieve integratie allemaal een sleutelrol kunnen vervullen.

10.

Lokale en regionale overheden moeten voor de uitvoering van deze coherente beleidsmix doeltreffende partnerschappen aangaan met andere openbare instanties, ondernemingen en ngo's.

11.

Zij moeten ook over voldoende beleidsvrijheid beschikken om de maatregelen in kwestie uit te werken en uit te voeren en dit zou moeten gebeuren in overleg met andere particuliere en overheidsinstanties. Bovendien moet het Europese en nationale beleid (bijv. op het punt van belastingen, immigratie, onderwijs en arbeidsovereenkomsten) worden afgestemd op en verenigbaar zijn met de lokale en regionale behoeften.

12.

Belemmeringen en knelpunten in de Europese, nationale, regionale en lokale voorschriften en praktijken moeten worden weggenomen.

Arbeidsmarktintegratie

13.

Arbeidsmarktintegratie is het belangrijkste instrument in de strijd tegen sociale uitsluiting. Om alle burgers bij de samenleving te betrekken, is er een integrale aanpak nodig. Voor elke regio, doelgroep en individuele burger moet er ook een geïntegreerde beleidsmix komen. Het is vooral de taak van de lokale en regionale overheden om samen met hun partners (nationale overheden, werkgevers, openbare instanties, ngo's enz.) een dergelijke coherente beleidsmix te ontwikkelen en te implementeren. Het voornaamste doel van een allesomvattende en geïntegreerde beleidsmix is het wegnemen van knelpunten om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk mensen aan de slag kunnen. Daarbij valt onder meer te denken aan het bieden van begeleiding, ondersteuning en scholing en het creëren van speciale banen voor degenen voor wie de reguliere arbeidsmarkt nog een brug te ver is.

14.

Een optimaal en allesomvattend beleid houdt in dat:

jongeren worden aangemoedigd — en hun ook de mogelijkheid wordt geboden — om een startkwalificatie te behalen, zodat ze meer kans maken op de arbeidsmarkt;

werklozen weer de werkvloer op gaan (volgens het work first-principe) en tegelijkertijd een opleiding of cursus kunnen volgen, de nodige begeleiding krijgen en gebruik kunnen maken van kinderopvang;

sociale, gesubsidieerde en beschermde banen worden gecreëerd voor mensen die verder van de arbeidsmarkt af staan;

de sociale participatie van mensen die vanwege een geestelijke en/of lichamelijke handicap niet geschikt zijn voor een normale of beschermde baan op andere manieren wordt bevorderd (bijv. via vrijwilligerswerk of sportieve activiteiten) en tegelijk de sociaaleconomische situatie van in de arbeidsmarkt te integreren personen wordt verbeterd door deze personen inkomenssteun en toegang tot goede sociale voorzieningen te verlenen;

wordt uitgegaan van het fundamentele principe dat alle inwoners de mogelijkheid moeten hebben om te participeren in de samenleving.

15.

Het gebruik van intensieve, geïndividualiseerde actieplannen vergemakkelijkt de integratie van werklozen op de arbeidsmarkt.

16.

Een doelgroepenbeleid is een belangrijk onderdeel van een integrale totaalaanpak. Dat neemt echter niet weg dat de lokale en regionale overheden een beleid moeten uitstippelen dat erop gericht is om ieder individu, ongeacht zijn achtergrond, actief te laten integreren. Dit houdt in dat zij ook het nodige moeten doen om specifieke belemmeringen weg te nemen.

17.

De verantwoordelijkheid voor het creëren van banen ligt primair bij de hoofdactoren op dit terrein, nl. het bedrijfsleven en de sociale partners, die daarbij moeten samenwerken met de lokale en regionale overheden. De centrale en regionale overheden hebben slechts een faciliterende taak: zij moeten de juiste economische randvoorwaarden scheppen, in de vorm van bijvoorbeeld degelijk onderwijs, adequate arbeidsbemiddelingsdiensten, belastingfaciliteiten en flexizekerheid (sociale zekerheid en flexibele arbeidsvormen). Lokale en regionale overheden, sociale diensten en ngo's zijn de laatste schakel in de keten, met name in het geval van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. En tot slot moeten uiteraard ook de betrokkenen zelf hun verantwoordelijkheid nemen.

18.

Werkgevers — niet alleen particuliere ondernemingen, maar ook overheden en sociale instellingen — moeten sterk worden aangemoedigd om bestaande banen meer inhoud te geven en nieuwe banen van hoge kwaliteit te creëren (behoorlijk inkomen, goede arbeidsvoorwaarden, opleiding en training). Er zijn vooral veel (laaggekwalificeerde) uitvoerende banen nodig. Nationale, regionale en lokale overheden kunnen werkgevers in de particuliere sector ertoe aanzetten meer banen te creëren door een gunstig ondernemingsklimaat te scheppen.

19.

Lokale en regionale overheden zijn zelf ook belangrijke werkgevers. Ook zij dienen zich derhalve te houden aan de beginselen waarvoor in dit advies een lans wordt gebroken.

20.

Ook zou het noodzakelijk kunnen zijn om gesubsidieerde en voor bepaalde groepen gereserveerde banen en banen in de sociale werkvoorziening te creëren en te financieren voor personen die ver van de reguliere arbeidsmarkt af staan doordat ze een lichamelijke of geestelijke handicap hebben. Lokale en regionale overheden kunnen daarbij een belangrijke rol spelen door de oprichting van „sociale ondernemingen” te stimuleren.

21.

De grote verscheidenheid aan arbeidsvormen (tijdelijk, parttime, flex- en thuiswerk) maakt het voor de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan gemakkelijker om weer aan de slag te gaan.

22.

De diverse vormen van formele en informele opleiding en (bij)scholing, de stelsels voor deeltijdopleidingen, de erkenning van verworven competenties en de aandacht voor levenslang leren zouden onderdeel moeten uitmaken van een gezamenlijke inspanning om ook de kwalificaties van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan te verbeteren.

23.

De nationale, regionale en lokale overheden moeten meer doen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren zodat het meer aansluit bij de behoeften van de arbeidsmarkt. De lokale overheden moeten een actiever arbeidsmarktbeleid voeren en de behoeften van de lokale markt moeten zo goed mogelijk in kaart worden gebracht. In lidstaten waar arbeidsmarktbeleid tot de bevoegdheden van de lokale overheden behoort, moet de centrale overheid deze ertoe aanzetten om, met steun van de EU, de lokale arbeidsmarkt te monitoren.

24.

Een integrale totaalaanpak moet ook stimuleringsmaatregelen omvatten om de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan te helpen bij het opzetten van een eigen bedrijf.

Inkomenssteun

25.

De mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, dienen voldoende inkomenssteun en andere vormen van steun te krijgen, zodat ze een waardig leven kunnen leiden en uitzicht blijven houden op een baan. Dit geldt binnen de EU als een fundamenteel principe.

26.

Wat er precies wordt verstaan onder „voldoende inkomen”, verschilt per land, regio of gemeente en hangt onder meer af van de hoogte van de inkomenssteun, het prijspeil, de samenstelling van het huishouden, het belastingstelsel, de duur van de sociale uitsluiting en allerlei culturele, sociale en historische factoren. Inkomenssteun kan als „toereikend” worden bestempeld als daarmee structurele armoede kan worden bestreden. Een voor de hele EU geldende financiële maatstaf vastleggen is onmogelijk. De nationale, regionale en lokale overheden zijn samen verantwoordelijk voor het opzetten van een beleid dat voorziet in adequate inkomenssteun. Dit beleid moet op Europees niveau worden besproken in het kader van de open coördinatiemethode.

27.

Op EU-niveau zou kunnen worden afgesproken dat er een dusdanig verschil moet bestaan tussen minimumloon en inkomenssteun dat mensen en doelgroepen worden gestimuleerd om weer te gaan werken. In het kader van de bepleite totaalaanpak zou dit verschil een belangrijke financiële prikkel moeten vormen. „Werk lonend maken” is voor de Commissie en voor vele lidstaten en lokale en regionale overheden een belangrijk principe. Daarom moeten de nationale, regionale en lokale overheden bij het ontwikkelen en uitvoeren van inkomensondersteunende maatregelen rekening houden met het gevaar van de armoedeval.

28.

Inkomenssteun moet alleen worden gegeven aan mensen die niet in staat zijn om op de arbeidsmarkt een inkomen te vergaren of die een inkomen hebben dat onder het bestaansniveau ligt (bijv. vanwege een lage productiviteit of de noodzaak om laagbetaald werk aan te nemen). De nationale, regionale en lokale overheden mogen de werking van de arbeidsmarkt niet belemmeren en moeten als een strenge poortwachter de vinger voortdurend aan de pols houden en alle aanvragen voor inkomenssteun serieus beoordelen. Tegelijkertijd dient er een actief beleid te worden gevoerd om al diegenen voor wie sociale voorzieningen, inkomenssteun en sociale participatie onontbeerlijk zijn, ook daadwerkelijk te kunnen bereiken.

29.

Inkomenssteun kan allerlei vormen aannemen en is idealiter toegesneden op de lokale en individuele situatie. Voorbeelden zijn: inkomenssteun op bestaansniveau voor werkloze niet-studerende arbeidskrachten, hulp in natura (voeding, kleding, onderwijs, huisvesting, medische zorg), steun ter aanvulling van inkomsten uit arbeid (als het inkomen is gebaseerd op lage productiviteitsniveaus), bijdrage in hoge mobiliteitskosten, steun voor de verbetering van kwalificaties en competenties of voor het opzetten van een eigen bedrijf, enz.

Sociale participatie

30.

Sommige mensen die ver van de arbeidsmarkt af staan, kampen met persoonlijke problemen of een meervoudige lichamelijke handicap. Arbeidsmarktintegratie en zelfs een beschermde baan zijn voor hen geen werkelijke optie. Een integrale aanpak houdt in dat de lokale en regionale overheden ook deze categorie burgers onder hun hoede nemen en verschillende instrumenten inzetten om hun sociale participatie te bevorderen.

31.

Ten behoeve van de sociale participatie van niet-werkenden moeten lokale en regionale overheden gebruik maken van allerlei financiële instrumenten en ook hulp in natura bieden. Op die manier worden burgers die anders in een sociaal isolement dreigen te raken, gestimuleerd om deel te nemen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten of om welzijns- en vrijwilligerswerk te verrichten.

Toegang tot goede sociale voorzieningen

32.

Inkomenssteun, arbeidsmarktintegratie en sociale participatie zullen vooral effect hebben als er geïndividualiseerde actieplannen worden opgesteld. Deze zorgen ervoor dat er tijdig ondersteunende maatregelen worden gepland en dat deze zijn toegesneden op de specifieke behoeften van iedere betrokkene. Lokale en regionale overheden moeten in staat worden gesteld om een netwerk van kwaliteitsvoorzieningen uit te bouwen en geïndividualiseerde actieplannen op te stellen.

33.

Aangezien dergelijke actieplannen heel specifieke eisen met zich meebrengen, dienen lokale en regionale overheden over een breed instrumentarium te beschikken.

34.

Lokale en regionale overheden moeten erop toezien dat gebruik wordt gemaakt van instrumenten en bestuursmethoden die de kwaliteit van sociale voorzieningen verbeteren (algemene toegang tot internet, invoering van één loket, lex silentio positivo en adequate en bindende termijnen voor besluiten over toekenning van inkomenssteun of hulp in natura).

Richtsnoeren

35.

Beleid ter bevordering van actieve integratie kan alleen succesvol zijn als het inspeelt op het beleid dat op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau wordt gevoerd. Het moet een pakket van maatregelen op het gebied van minimuminkomen, arbeidsmarktactivering, onderwijs en sociale voorzieningen omvatten. De implementatie van een integraal en allesomvattend beleid op lokaal niveau kan op allerlei hindernissen stuiten. De nationale, regionale en lokale overheden dienen samen de nodige initiatieven te nemen om de implementatie van een dergelijk beleid te bevorderen.

36.

De EU moet sociaal-economisch zwakkere regio's en steden helpen met het uitvoeren van een elders succesvol gebleken beleidsmix ter bevordering van de actieve integratie van de burgers die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Daarom zouden lokale en regionale overheden directe toegang moeten krijgen tot de ESF-middelen die zijn bestemd voor maatregelen ter bevordering van actieve integratie. Er zou ook „Europees” geld moeten worden vrijgemaakt voor het stimuleren van sociale participatie.

37.

Gesubsidieerde en beschermde banen, banen in de sociale werkvoorziening en sociale ondernemingen en coöperaties zijn instrumenten die een belangrijke rol kunnen spelen bij de tenuitvoerlegging van de beleidsmix op lokaal en regionaal niveau. De ondernemingen in kwestie zouden dan ook niet mogen worden onderworpen aan de gangbare — op concurrentie gerichte — Europese marktregels. Zo zouden bijvoorbeeld met betrekking tot overheidsopdrachten en staatssteun minder strenge regels moeten worden gehanteerd.

38.

Het zijn voornamelijk de lokale en regionale overheden die het bepleite allesomvattende beleid ten uitvoer moeten leggen en het is vooral de lokale bevolking die van dit beleid profiteert. Daarom zou het voor de lokale en regionale overheden juridisch mogelijk moeten zijn om dit beleid specifiek op de behoeften van hun eigen inwoners te richten.

39.

Lokale en regionale overheden dienen een leidende rol te spelen bij de tenuitvoerlegging van beleid op het gebied van actieve integratie. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zou op EU-niveau kunnen worden vastgelegd dat de nationale en Europese regels en praktijken moeten worden gebaseerd op de behoeften die op lokaal en regionaal niveau naar voren komen (marginale belastingtarieven, uitkeringen, prikkels voor levenslang leren, financiële prikkels voor werkgevers, arbeidswetgeving, antidiscriminatiewetgeving, differentiatie van het minimumloon, enz.).

Open coördinatiemethode

40.

Dankzij de open coördinatiemethode kunnen de lidstaten hun beleid zonder wettelijke verplichtingen onderling coördineren. Met deze methode kunnen zij hun meest effectieve beleidsmaatregelen op het gebied van actieve integratie onder elkaars aandacht brengen zodat ze van elkaars ervaringen kunnen leren. Om meer uit de open coördinatiemethode te halen, doet het CvdR de volgende aanbevelingen.

41.

Veel maatregelen ter verbetering van de actieve integratie en de inkomenspositie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, zijn niet effectief genoeg. Daarom zijn er goede vergelijkende studies over en uitvoerige evaluaties van het lokale en regionale beleid op het gebied van actieve integratie nodig. De Europese Commissie zou zoiets kunnen stimuleren.

42.

Peer reviews door lokale en regionale overheden en een netwerk van lokale en regionale waarnemers (Progress) kunnen ervoor zorgen dat de lokale en regionale overheden meer van elkaar leren. Belangrijk is wel dat er eerst duidelijke criteria voor de kwaliteit van een en ander worden vastgelegd.

43.

Er zijn in Europa nogal wat verschillen in vraag naar en aanbod van arbeid en in hoogte van lonen en inkomenssteun. Deze kunnen arbeidsmigratie in de hand werken en daarmee een belemmering vormen voor de actieve integratie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Met behulp van de open coördinatiemethode kunnen de gevolgen van arbeidsmigratie voor de actieve integratie van dit soort mensen worden besproken.

44.

Het ontwikkelen en verspreiden van goede praktijkvoorbeelden kan worden aangemoedigd door jaarlijks een Europese onderscheiding uit te reiken aan de lokale en regionale overheden die het best hebben gepresteerd op het punt van actieve integratie. Goede praktijkvoorbeelden kunnen op een soortgelijke wijze worden gesystematiseerd als door de thematische groepen van het ESF wordt gedaan.

Brussel, 18 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/6


Advies van het Comité van de Regio's over het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)

(2008/C 257/02)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

herinnert er met klem aan dat deze bewustmaking m.b.t. de problematiek van armoede en sociale uitsluiting, om effect te sorteren, moet worden beschouwd als een inspanning van lange adem, waarbij er evenwel de nadruk op moet worden gelegd dat de acties die tijdens het jaar 2010 of daarvoor worden ondernomen, van duurzame aard moeten zijn;

dringt erop aan gestructureerde acties op touw te zetten teneinde een doorslaggevende verandering teweeg te brengen in de strijd tegen armoede en alle vormen van sociale uitsluiting die zowel de individuele vrijheid beperken als de samenleving zelf schade toebrengen; denkt dat het van nut zou zijn de deelname aan het Europees Jaar niet alleen open te stellen voor lidstaten maar ook voor lokale en regionale overheden en hun verenigingen als aparte deelnemers;

merkt op dat er bijzondere aandacht moet gaan naar de situatie van kinderen. Kinderen die opgroeien in armoede en uitsluiting worden immers meegesleurd in een spiraal die van generatie op generatie overgaat en op lange termijn ernstige gevolgen heeft waarbij zij verhinderd worden gebruik te maken van hun recht om hun mogelijkheden ten volle te ontplooien, en waarbij ook hun persoonlijke ontwikkeling, onderwijs en algemeen welzijn bedreigd worden;

zou graag zien dat de communautaire instellingen voldoende aandacht schenken aan de complexe en veelgeschakeerde vormen van armoede en sociale uitsluiting, en dat zij coherente preventieve strategieën en acties uitstippelen die gericht zijn op vooruitgang op het gebied van sociaal empowerment.

Rapporteur

:

Mevrouw SERRI (IT/PSE), lid van de gemeenteraad van Armungia (CA)

Referentiedocumenten

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)

COM(2007) 797

I.   AANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen over de Mededeling van de Commissie

1.

kijkt met grote belangstelling uit naar het initiatief dat werd genomen om het jaar 2010 uit te roepen tot Europese Jaar van bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

2.

deelt de ongerustheid die ten grondslag ligt van de keuze om 2010 uit te roepen tot Europese Jaar van bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, daar armoede en uitsluiting van 78 miljoen Europese burgers in eerste instantie zwaar op de lokale en regionale zelfbesturen wegen;

3.

herinnert er met klem aan dat deze bewustmaking m.b.t. de problematiek van armoede en sociale uitsluiting, om effect te sorteren, moet worden beschouwd als een inspanning van lange adem, waarbij er evenwel de nadruk op moet worden gelegd dat de acties die tijdens het jaar 2010 of daarvoor worden ondernomen, van duurzame aard moeten zijn;

4.

bevestigt dat lokale en regionale overheden een bijzondere rol te spelen hebben in de erkenning en bevordering van effectieve toegangsvoorwaarden tot sociale, economische en culturele diensten voor personen die in armoede leven of onder sociale uitsluiting lijden. Lokale, regionale en nationale overheden zijn wezenlijk verantwoordelijk voor de uitstippeling, de financiering en het beheer van maatregelen die de integratie van uitgesloten personen moeten verzekeren;

5.

is het ermee eens dat bij de tenuitvoerlegging van het sociale beleid lokale, regionale en nationale overheden wezenlijk verantwoordelijk zijn voor de uitstippeling, de financiering en het beheer van maatregelen die de integratie van personen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, moeten verzekeren. Particuliere, publieke of gemengde dienstverstrekkers spelen een cruciale rol in de tenuitvoerlegging van deze maatregelen op lokaal niveau;

6.

beklemtoont dat het Jaar van de bestrijding van armoede de deelname van personen die met armoede of sociale uitsluiting te kampen hebben, alsook de organisaties waarvan zij lid zijn, moet versterken. Tijdens dit Jaar moet het beginsel van een op integratie gerichte samenleving worden bevestigd via de totstandbrenging van een publieke ruimte waarin uitgesloten personen bereikt kunnen worden en waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de cruciale bijdrage die wordt geleverd door de organisaties waarvan zij lid zijn;

7.

pleit voor uitwisseling van ervaringen tussen lidstaten, lokale en regionale overheden en internationale organisaties die zich inzetten voor bestrijding van armoede in een wederzijds leerproces;

Aanbevelingen

8.

onderschrijft het voorstel om het belang van collectieve verantwoordelijkheid te herbevestigen waarbij niet alleen de politieke besluitvormers op alle niveaus maar ook de actoren in de openbare en particuliere sector betrokken zijn;

9.

merkt op dat de inspanningen om armoede en sociale uitsluiting op alle bestuursniveaus te bestrijden en met name het politieke voornemen om dergelijke situaties te voorkomen, moeten worden herhaald en voortgezet;

10.

dringt erop aan gestructureerde acties op touw te zetten teneinde een doorslaggevende verandering teweeg te brengen in de strijd tegen armoede en alle vormen van sociale uitsluiting die zowel de individuele vrijheid beperken als de samenleving zelf schade toebrengen;

11.

overweegt een kordatere aanpak bij het tot stand brengen van acties van complementariteit met andere communautaire instrumenten en acties die gericht zijn op sociale integratie, in het bijzonder met het Progress-programma, de structuurfondsen en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), acties op het gebied van de bestrijding van discriminatie en de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en van de grondrechten, op het gebied van onderwijs en scholing, cultuur en interculturele dialoog, jeugd, kinderopvang en ouderenzorg, burgerschap, immigratie en asiel, en onderzoek;

12.

zou graag zien dat alle vormen van discriminatie die armoede en uitsluiting in de hand werken, worden aangepakt;

13.

is van mening dat het zonder meer dienstig zou zijn de deelname aan het Europees Jaar niet alleen open te stellen voor lidstaten maar ook voor lokale en regionale overheden en hun verenigingen als aparte deelnemers;

14.

pleit voor versterking van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming, sociale integratie en de Europese werkgelegenheidsstrategie, waarbij grotere betrokkenheid van het regionale en lokale niveau moet worden verzekerd. De doeltreffendheid ervan hangt grotendeels af van de mate waarin lokale en regionale zelfbesturen bij de opstelling van de regionale actieplannen voor bestrijding van armoede en sociale uitsluiting zich ervoor inzetten om een totaalaanpak te bevorderen die de drie hoofdonderdelen van actieve integratie omvat;

15.

wijst er m.b.t. de verbetering van de toegang tot dienstverlening op dat in de meeste lidstaten de lokale en regionale overheden verstrekkers van sociale diensten zijn. Deze bestuursniveaus zijn dan ook het meest geschikt om nieuwe regelingen voor het beheer van de diensten uit te werken en toe te passen, teneinde de toegang ertoe te vergemakkelijken;

16.

merkt op dat er bijzondere aandacht moet gaan naar de situatie van kinderen. Kinderen die opgroeien in armoede en uitsluiting worden immers meegesleurd in een spiraal die van generatie op generatie overgaat en op lange termijn ernstige gevolgen heeft waarbij zij verhinderd worden gebruik te maken van hun recht om hun mogelijkheden ten volle te ontplooien, en waarbij ook hun persoonlijke ontwikkeling, onderwijs en algemeen welzijn bedreigd worden. Er moet meer aandacht worden geschonken aan grote en jonge gezinnen en daarbij moet worden gekeken naar mogelijke risicofactoren voor sociale uitsluiting;

17.

herinnert eraan dat volledige participatie van de jongere generaties eerst en vooral verzekerd wordt door toegang tot onderwijsdiensten. In de laatste PISA-studie van de OESO is een nauw verband tussen een laag vaardigheidsniveau en sociale uitsluiting tot uiting gekomen. De inzet en participatie van de EU-burgers is onontbeerlijk voor de sociale samenhang en de ontwikkeling van Europa;

18.

zou graag zien dat de communautaire instellingen voldoende aandacht schenken aan de complexe en veelgeschakeerde vormen van armoede en sociale uitsluiting, en dat zij coherente preventieve strategieën en acties uitstippelen die gericht zijn op vooruitgang op het gebied van sociaal empowerment;

19.

dringt erop aan dat meer rekening wordt gehouden met de problemen inzake het binnenkomen van asielzoekers en illegale immigranten, waarmee lokale en regionale overheden met name in grensregio's die toegang geven tot de EU, geconfronteerd worden.

II.   WIJZIGINGSVOORSTELLEN

Wijziging 1

Artikel 2, b)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

verantwoordelijkheid — Een grotere gezamenlijke verantwoordelijkheid voor beleid en acties op het gebied van de sociale integratie, met het accent op ieders verantwoordelijkheid bij de bestrijding van armoede en marginalisering. Het Europees Jaar stimuleert bewustmaking, participatie en betrokkenheid en biedt de gewone burgers nieuwe kansen om een bijdrage te leveren.

Verantwoordelijkheid — Een grotere gezamenlijke verantwoordelijkheid voor beleid en acties op het gebied van de sociale integratie, met het accent op ieders verantwoordelijkheid bij de bestrijding van armoede en marginalisering. Het Europees Jaar stimuleert zal bewustmaking, participatie en betrokkenheid stimuleren en biedt de gewone burgers die in EU-landen verblijven, nieuwe kansen bieden om een bijdrage te leveren;

Motivering

Het is van belang expliciet en met klem te herinneren aan de inzet van de Unie om een actiebereidheid tot stand te brengen en actief bij te dragen aan een verandering van de houding van de Europese burgers ten aanzien van armoede en sociale uitsluiting.

Wijziging 2

Artikel 2, c)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Cohesie — Bevordering van een op grotere cohesie gerichte samenleving door een betere publieke voorlichting over de voordelen die iedereen ten goede zouden komen als armoede is uitgebannen en niemand veroordeeld is om in de marge te leven. Het Europees Jaar bevordert een samenleving die voor allen, ongeacht hun achtergrond, levenskwaliteit, maatschappelijk welzijn en gelijke kansen ondersteunt en verbetert door duurzame ontwikkeling, solidariteit tussen en binnen de generaties en samenhang van het beleid met activiteiten van de EU op de gehele wereld te waarborgen;

Cohesie — Bevordering van een op grotere cohesie gerichte samenleving door alle burgers warm te maken voor een samenleving van gelijkheid die aandacht schenkt aan rechten en kansen, waarin een betere publieke voorlichting over de voordelen die iedereen ten goede zouden komen als armoede is uitgebannen en niemand veroordeeld is om in de marge te leven. Het Europees Jaar bevordert een samenleving die voor allen, ongeacht hun achtergrond, levenskwaliteit, maatschappelijk welzijn en gelijke kansen ondersteunt en verbetert door duurzame ontwikkeling, solidariteit tussen en binnen de generaties en samenhang van het beleid met activiteiten van de EU op de gehele wereld te waarborgen;

Motivering

Het is van cruciaal belang dat het sociale beleid van de Unie gericht is op alle burgers, dat voor iedereen het recht van volledig burgerschap op voet van gelijkheid wordt erkend, waardoor allen kunnen participeren en aan allen dezelfde kansen worden geboden in toepassing van artikel 5 bis van het Lissabonverdrag: „Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid”.

Wijziging 3

Artikel 2, d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Inzet — Herbevestiging van de krachtige politieke inzet van de EU voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en stimuleren van deze inzet op alle bestuursniveaus. Door voort te bouwen op de resultaten en mogelijke tekortkomingen van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie geeft het Europees Jaar meer gewicht aan politieke inzet voor de preventie en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en geeft het een impuls aan de verdere ontwikkeling van het optreden van de Europese Unie op dit gebied.

Inzet — Herbevestiging van de krachtige politieke inzet van de EU en de lidstaten voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en stimuleren van een kordaat optreden van de overheid om armoede te bestrijden deze inzet op alle bestuursniveaus. Door voort te bouwen op de resultaten en mogelijke tekortkomingen van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie geeft het Europees Jaar meer gewicht aan politieke inzet voor de preventie en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en geeft het een impuls aan de verdere ontwikkeling van het optreden van de Europese Unie en de lidstaten op dit gebied.

Motivering

Als artikel 2 c) geconcentreerd is op gedeelde verantwoordelijkheid moet artikel 2 d) erop gericht zijn de aandacht te vestigen op de rol van de overheid en moet worden beklemtoond dat bestrijding van armoede een aanpak vergt op basis van politieke inzet in plaats van op acties die op individueel gedrag zijn toegespitst.

Wijziging 4

Artikel 6,1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat wijst een nationaal uitvoeringorgaan aan, dat belast is met de organisatie van zijn deelname aan het Europees Jaar en met de coördinatie op nationaal niveau. Dit nationaal uitvoeringsorgaan is verantwoordelijk voor het vaststellen van het nationaal programma en de prioriteiten voor het Europees Jaar, alsook voor de selectie van individuele acties waarvoor communautaire financiering zal worden aangevraagd. De nationale strategie en prioriteiten voor het Europees Jaar zullen overeenkomstig de in artikel 2 vermelde doelstellingen worden vastgesteld.

Elke lidstaat wijst een nationaal uitvoeringorgaan aan, dat belast is met de organisatie van zijn deelname aan het Europees Jaar en met de coördinatie op nationaal niveau. Dit nationaal uitvoeringsorgaan is verantwoordelijk voor het vaststellen van de prioriteiten en het programma van het Europees Jaar op nationaal niveau het nationaal programma en de prioriteiten voor het Europees Jaar, alsook voor de selectie van individuele acties waarvoor communautaire financiering zal worden aangevraagd. Daarbij moet nauw overleg met het regionale en lokale niveau worden gepleegd. De nationale prioriteiten en strategie strategie en prioriteiten voor het Europees Jaar zullen overeenkomstig de in artikel 2 vermelde doelstellingen worden vastgesteld.

Motivering

Het is van belang dat in de nationale programma's eerst de nationale prioriteiten worden vastgesteld op basis van de specifieke kenmerken van de armoede in elk land; bij de uitstippeling van de strategie is alleen grondige kennis van de problematiek vereist, daar bestrijding van armoede een zaak is die vele sectoren bestrijkt en een gerichte aanpak en dit optreden vergt.

Wijziging 5

Artikel 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie kan voor het Europees Jaar samenwerken met de daartoe in aanmerking komende internationale organisaties, met name de Raad van Europa, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Verenigde Naties.

De Commissie kan voor het Europees Jaar samenwerken met de daartoe in aanmerking komende internationale organisaties, met name de Raad van Europa, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Verenigde Naties, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Wereldbank.

Motivering

Armoede heeft ernstige gevolgen op lange termijn: ze verhindert dat mensen al hun mogelijkheden ontplooien, bedreigt de gezondheid, de persoonlijke ontwikkeling, het algemeen welzijn. Vanuit haar ervaring kan de Wereldgezondheidsorganisatie de kennis en verspreiding van goede praktijken bevorderen. Ook de ervaring van de Wereldbank is belangrijk daar de daar gehanteerde aanpak meer en meer gebaseerd is op empowerment.

Wijziging 6

Bijlage

I.   ACTIES OP EG-NIVEAU

1.   Bijeenkomsten en evenementen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De organisatie van bijeenkomsten en evenementen op communautair niveau, die bedoeld zijn om bekendheid te geven aan de thema's van het Europees Jaar en aan armoede en sociale uitsluiting en om een forum voor de uitwisseling van ideeën te bieden. Deze bijeenkomsten van de daartoe in aanmerking komende belanghebbende partijen zullen samen met mensen die in armoede leven en de hen vertegenwoordigende maatschappelijke organisaties worden gepland en een goede gelegenheid vormen om tekortkomingen van het beleid en alledaagse problemen te bespreken.

De organisatie van bijeenkomsten en evenementen op communautair niveau, die bedoeld zijn om de burgers van de EU-landen bewust te maken van bekendheid te geven aan de thema's van het Europees Jaar van bestrijding van en aan armoede en sociale uitsluiting en om de ontwikkeling van een forum voor de uitwisseling van ideeën te bevorderen bieden. Deze bijeenkomsten van de daartoe in aanmerking komende belanghebbende partijen zullen samen met mensen die in armoede leven en de hen vertegenwoordigende maatschappelijke organisaties worden gepland en een goede gelegenheid vormen om tekortkomingen van het beleid en alledaagse problemen te bespreken. Doel is te zorgen voor actieve participatie van de sociale actoren door acties en praktijken van sociaal empowerment te ontwikkelen.

Motivering

Bestrijding van armoede moet gericht zijn op de burgers van de EU-landen teneinde hun verantwoordelijkheidszin te ontwikkelen en te vergroten. Doel van het Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is de voorwaarden te scheppen om te voorkomen dat nog verdere sociale ongelijkheid wordt gecreëerd; desbetreffende acties en praktijken moeten dan ook gericht zijn op sociaal empowerment.

Wijziging 7

Bijlage

2.   Voorlichtings- en promotiecampagnes, onder meer bestaande uit:

Derde streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

een voorlichtingscampagne op communautair niveau en de lokalisering van die campagne op nationaal niveau via zowel traditionele als nieuwe communicatiekanalen en nieuwe technologieën.

een voorlichtingscampagne op communautair niveau en de lokalisering van die campagne op lokaal, regionaal en nationaal niveau via zowel traditionele als nieuwe communicatiekanalen en nieuwe technologieën, die moeten zorgen voor een ruimere verspreiding en een grotere belangstelling van het publiek.

Motivering

Het lokale actieniveau is belangrijk daar lokale en regionale overheden een bijzondere rol te spelen hebben in de erkenning en bevordering van effectieve toegangsvoorwaarden tot sociale, economische en culturele diensten voor personen die in armoede leven of onder sociale uitsluiting lijden. Lokale, regionale en nationale overheden zijn wezenlijk verantwoordelijk voor de uitstippeling, de financiering en het beheer van maatregelen die de integratie van uitgesloten personen moeten verzekeren.

Informatiecampagnes kunnen het grootste aantal burgers bereiken door een beroep te doen op de deelname van overheidsinstanties op alle niveaus en door voor de communicatie een taal te gebruiken die afgestemd is op de doelgroep.

Wijziging 8

Bijlage

2.   Voorlichtings- en promotiecampagnes, onder meer bestaande uit:

Vierde streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

productie van in de hele Gemeenschap verkrijgbare communicatie- en mediamiddelen om de belangstelling van het publiek te wekken;

productie van in de hele Gemeenschap verkrijgbare communicatie- en mediamiddelen om de belangstelling van het publiek te wekken;

Motivering

De tekst is onder het derde streepje opgenomen.

Wijziging 9

Bijlage

2.   Voorlichtings- en promotiecampagnes, onder meer bestaande uit:

Vijfde streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

adequate maatregelen en initiatieven om bekendheid te geven aan de resultaten en een betere profilering van de communautaire programma's en acties en initiatieven die tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar bijdragen;

adequate maatregelen en initiatieven om de zichtbaarheid van de programma's te verhogen, bekendheid te geven aan de acties, de communautaire initiatieven en de resultaten en een betere profilering van de communautaire programma's en acties en initiatievendie tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar bijdragen;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijziging 10

Bijlage

2.   Voorlichtings- en promotiecampagnes, onder meer bestaande uit:

Zesde streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

geschikte initiatieven van onderwijsinstellingen tot verspreiding van informatie over het Europees Jaar;

geschikte initiatieven van onderwijsinstellingen om de jongere generaties bewust te maken en de beginselen van armoedebestrijding te verspreiden; tot verspreiding van informatie over het Europees Jaar

Motivering

De gedeelde verantwoordelijkheid wordt versterkt door een actie die gericht is op een grotere deelname van alle groepen van de samenleving en met name de jongere generaties, teneinde de toepassing kracht bij te zetten van het Lissabonverdrag dat er in artikel 149 op gericht is „de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen”.

Wijziging 11

Bijlage

3.   Overige activiteiten

Eerste streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

de gehele Gemeenschap omvattende enquêtes en studies voor de beoordeling van en de rapportage over de voorbereiding, doeltreffendheid, reikwijdte en follow-up van het Europees Jaar op de lange termijn. Met het oog op het bereiken van een nieuwe consensus over politieke oplossingen zal een van deze enquêtes een reeks vragen bevatten om de publieke opinie te peilen ten aanzien van beleid tot preventie en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, zoals bijvoorbeeld socialebeschermingsstelsels, alsook ten aanzien van de mogelijke rol van de Europese Unie bij de bestrijding van armoede en uitsluiting. Deze enquête zal in 2009 worden uitgevoerd, zodat de resultaten ervan tijdens de openingsconferentie van het Europees Jaar bekend kunnen worden gemaakt;

de gehele Gemeenschap omvattende enquêtes en studies voor de beoordeling van en de rapportage over de voorbereiding, doeltreffendheid, reikwijdte en follow-up van het Europees Jaar op de lange termijn. Met het oog op een grotere basis voor het bereiken van een nieuwe consensus over politieke oplossingen zal een van deze enquêtes een reeks vragen bevatten om de publieke opinie te peilen ten aanzien van beleid tot preventie en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, zoals bijvoorbeeld socialebeschermingsstelsels, alsook ten aanzien van de mogelijke rol die van de Europese Unie voornemens is te spelen bij de bestrijding van armoede en uitsluiting. Deze enquête zal in 2009 worden uitgevoerd, zodat de resultaten ervan tijdens de openingsconferentie van het Europees Jaar bekend kunnen worden gemaakt;

Motivering

Het is van belang expliciet en met klem te herinneren aan de inzet van de Unie om een actiebereidheid tot stand te brengen en actief bij te dragen aan een verandering van de houding van de Europese burgers ten aanzien van armoede en sociale uitsluiting.

Wijziging 12

Bijlage

3.   Overige activiteiten

Tweede streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

samenwerking met de particuliere sector, omroeporganisaties en andere media als partners bij de verspreiding van informatie over het Europees Jaar en bij activiteiten die gericht zijn op een dialoog op de lange termijn over sociale kwesties;

samenwerking met de particuliere sector, omroeporganisaties en andere media als partners bij de verspreiding van informatie over het Europees Jaar en bij activiteiten die gericht zijn op ontwikkeling van een dialoog op de lange termijn over sociale kwesties;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijziging 13

Bijlage

II.   MEDEFINANCIERING VAN ACTIES OP NATIONAAL NIVEAU

Punt 7 f)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

scholingsmogelijkheden voor ambtenaren, de sociale partners, de media, vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties en andere actoren om hun kennis te verdiepen van verschijnselen van armoede en sociale uitsluiting, van Europees en nationaal op sociale integratie gericht beleid en van de diverse beschikbare beleidsinstrumenten, zodat zij beter kunnen inspelen op armoedegerelateerde kwesties en zij worden aangemoedigd om een actieve rol te spelen bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

scholingsmogelijkheden voor ambtenaren op nationaal, regionaal en lokaal niveau, de sociale partners, de media, vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties en andere actoren om hun kennis te verdiepen van verschijnselen van armoede en sociale uitsluiting, van Europees en nationaal op sociale integratie gericht beleid en van de diverse beschikbare beleidsinstrumenten, zodat zij beter kunnen inspelen op armoedegerelateerde kwesties en zij worden aangemoedigd om een actieve rol te spelen bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

Motivering

Lokale, regionale en nationale overheden zijn wezenlijk verantwoordelijk voor de uitstippeling, de financiering en het beheer van maatregelen die de integratie van uitgesloten personen moeten verzekeren; het is dan ook van belang dat de betrokken ambtenaren op deze taken worden voorbereid.

Wijziging 14

Bijlage

IV.   PRIORITEITEN IN HET KADER VAN DE ACTIVITEITEN VAN HET EUROPEES JAAR

Tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In overeenstemming met de uitgevoerde analyse en de in het Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie in kaart gebrachte prioriteiten moeten tijdens het Europees Jaar de volgende thema's centraal staan:

kinderarmoede en „overerving” van armoede van generatie op generatie;

een op integratie gerichte arbeidsmarkt;

achterstelling in onderwijs en scholing, ook bij de verwerving van digitale vaardigheden;

armoede en de genderdimensie;

toegang tot basisvoorzieningen, zoals behoorlijke huisvesting;

de bestrijding van discriminatie en de bevordering van de inburgering van immigranten en de integratie van etnische minderheden in de samenleving en op de arbeidsmarkt;

inspelen op de behoeften van mensen met een handicap en andere kwetsbare groepen;

In overeenstemming met de uitgevoerde analyse en de in het Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie in kaart gebrachte prioriteiten moeten tijdens het Europees Jaar de volgende thema's centraal staan:

kinderarmoede en „overerving” van armoede van generatie op generatie;

ouderen;

geïntegreerde, actief op integratie gerichte benaderingen;

een op integratie gerichte arbeidsmarkt;

achterstelling in onderwijs en scholing, ook bij de verwerving van digitale vaardigheden;

armoede en de genderdimensie;

toegang tot basisvoorzieningen, zoals behoorlijke huisvesting;

de bestrijding van discriminatie en de bevordering van de inburgering van immigranten en de integratie van etnische en religieuze minderheden, alsook van vluchtelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt;

inspelen op de behoeften van mensen met een handicap en andere kwetsbare groepen;

Motivering

Vooral ouderen, vluchtelingen en religieuze minderheden worden door armoede getroffen. Om gelijke kansen voor deelname aan het politieke en sociale leven te garanderen moeten daarom acties worden bevorderd die specifiek op integratie van die groepen zijn gericht.

Wijziging 15

Bijlage

5.   KENMERKEN EN DOELSTELLINGEN

5.3.   Doelstellingen, verwachte resultaten en bijbehorende indicatoren van het voorstel in de context van het ABM

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Europees Jaar dient een debat op gang te brengen en oplossingen aan te reiken om een zinvolle participatie van mensen die gebukt gaan onder armoede en sociale uitsluiting, mogelijk te maken, om meer gewicht te geven aan de organisaties waarvan zij deel uitmaken en hen te betrekken bij activiteiten die bedoeld zijn om een beslissende rol te spelen bij de uitbanning van de armoede. Het Europees Jaar zal bijdragen tot een groter effect van de open coördinatiemethode in de praktijk.

Het Europees Jaar dient een debat op gang te brengen en oplossingen aan te reiken om integratie en een zinvolle participatie van mensen die gebukt gaan onder armoede en sociale uitsluiting, mogelijk te maken, om meer gewicht te geven aan de organisaties waarvan zij deel uitmaken, en voorwaarden te scheppen ter bevordering van doeltreffende empowerment- acties die erop gericht zijn en hen te betrekken bij activiteiten die bedoeld zijn om een beslissende rol te spelen bij de uitbanning van de armoede. Het Europees Jaar zal bijdragen tot een groter effect van de open coördinatiemethode in de praktijk.

Motivering

Spreekt voor zich.

Brussel, 18 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/15


Advies van het Comité van de Regio's Europese groepering voor territoriale samenwerking: een nieuwe impuls voor territoriale samenwerking in Europa

(2008/C 257/03)

Het Comité van de Regio's benadrukt dat onderhavige verordening overal op het EU-grondgebied snel en consequent moet worden toegepast, in overeenstemming met de Europese geest van het nieuwe instrument.

De EGTS, waarmee de territoriale samenwerking tussen institutionele actoren op verschillende niveaus en uit twee of meer lidstaten in een communautair juridisch jasje wordt gestoken, kan een proces van horizontale Europese integratie op gang brengen, in navolging van de beginselen van subsidiariteit en nabijheid.

De mogelijkheid om verschillende overheidsniveaus in één structuur bijeen te brengen, opent de weg voor nieuwe vormen van multilevel governance. Zo kunnen lokale en regionale overheden een belangrijke proactieve rol gaan spelen bij de ontwikkeling en uitvoering van EU-beleid en kunnen zij bijdragen tot een meer open, participatieve, democratische, verantwoordelijke en transparante Europese governance.

Het Comité van de Regio's wenst een fundamentele rol te spelen bij de informatie over en bevordering van het EGTS-instrument d.m.v. het mobiliseren van de politiek, initiatieven op het gebied van communicatie, de totstandbrenging van netwerken voor de uitwisseling van ervaringen en voorbeelden van goede praktijken, en studies.

Het Comité van de Regio's dringt er bij de Commissie op aan om met het komende Groenboek over de territoriale samenhang in Europa een strategische discussie over de EGTS op gang te brengen.

Document naar de vertaling doorgestuurd op 19 juni 2008

Rapporteur

:

Mercedes BRESSO (IT/PSE), voorzitster van de regioraad Piemonte

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

De uitdagingen voor het continent en de noodzaak van Europese integratie

1.

juicht de goedkeuring van de verordening betreffende de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) van harte toe; hiermee wordt op doeltreffende wijze beantwoord aan de fundamentele behoefte om het Europese integratieproces met inachtneming van de regionale verscheidenheid te verdiepen, door de huidige modellen van governance aan te passen aan de uitdagingen waarvoor Europa momenteel staat;

2.

neemt er kennis van dat er veranderingen op stapel staan die van fundamenteel belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie: men denke aan het nieuwe Verdrag van Lissabon dat op 13 december 2007 is ondertekend, aan de recente uitbreiding van het Schengengebied met negen nieuwe landen, aan de invoering van de euro in Cyprus en Malta begin 2008, en aan de lopende begrotingsherziening;

3.

is er in beginsel mee ingenomen dat territoriale samenhang met het nieuwe Verdrag van Lissabon voor het eerst, in art. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt genoemd als een van de doelstellingen van de Unie, en wijst erop dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de behoeften van grensoverschrijdende regio's; dit is de expliciete erkenning van het feit dat bij de uitwerking van het beleid van de Unie, een harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van een per definitie polycentrisch Europees grondgebied moet worden bevorderd; het dringt er bij de Commissie op aan om een voorstel uit te werken t.a.v. de EU-maatregelen en -acties die hier voortaan onder kunnen worden gerekend;

4.

erkent dat de toekomst van de Europese Unie en haar grondgebied afhangt van een versterkte synergie tussen het cohesiebeleid en de strategieën ter bevordering van het concurrentievermogen, alsook van de ontwikkeling van sectorale beleidsmaatregelen waarmee met name de minder ontwikkelde gebieden de uitdagingen van de globalisering kunnen aangaan dankzij een grensoverschrijdende, transnationale en interregionale aanpak. Grensoverschrijdende (transnationale of interregionale) samenwerking heeft en houdt een Europese, politieke, institutionele, economische en socio-culturele meerwaarde;

5.

herinnert eraan dat de territoriale samenhang een centrale plaats inneemt op de territoriale agenda van de Europese Unie; hiermee wordt onderstreept dat de territoriale dimensie een grotere rol moet krijgen in het toekomstige Europese cohesiebeleid en andere communautaire beleidstakken;

6.

is van mening dat de territoriale samenhang een essentieel element is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van economische groei en solidariteit en van een Europese sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen, gericht op volledige werkgelegenheid, sociale vooruitgang en duurzame ontwikkeling;

7.

bevestigt dat de territoriale samenhang tegelijkertijd het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese regio's kan versterken, overeenkomstig de doelstellingen van de hernieuwde Lissabonstrategie die de lidstaten in 2008 hebben bijgesteld;

8.

is van mening dat — vooral grensoverschrijdende — territoriale samenwerking onontbeerlijk is voor de eenwording van Europa en een beleidsprioriteit van de Europese Unie en wijst op het specifieke belang van deze vorm van samenwerking voor ultraperifere regio's, eiland- en berggebieden;

9.

dringt er bij de Europese Commissie op aan om met het komende Groenboek over de territoriale samenhang in Europa een strategische discussie over de EGTS op gang te brengen.

Politieke en strategische betekenis van de EGTS

10.

steunt territoriale samenwerking, als fundamenteel instrument van het cohesiebeleid om problemen met een sterke territoriale dimensie op te lossen in sectoren die cruciaal zijn vanuit economisch, sociaal, cultureel en milieuoogpunt;

11.

onderstreept dat territoriale samenwerking op adequate wijze tegemoet komt aan de noodzaak van een evenwichtigere geografische verdeling van de middelen voor de programmeringsperiode 2007-2013;

12.

is ermee ingenomen dat territoriale samenwerking in de programmeringsperiode 2007-2013 beduidend meer kracht wordt bijgezet in het cohesiebeleid, d.m.v.:

de integratie van het communautaire INTERREG-initiatief, dat een volwaardige politieke doelstelling (nr. 3) van het Europese cohesiebeleid wordt,

een sterke gerichtheid van de territoriale-samenwerkingsinitiatieven op de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en van Göteborg,

de consolidering van territoriale samenwerking en het verband met andere thematische beleidsmaatregelen van de EU in het kader van het initiatief „Regio's voor economische verandering”,

de versterking van de samenwerkingsverbanden, operationele mechanismen en kapitalisatieprocessen, mede door middel van de netwerkprogramma's van de 27 lidstaten (Urbact, Interact, ESPON);

13.

is van mening dat Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) een belangrijk rechtsinstrument is, dat bedoeld is om de samenwerking tussen de territoriale overheden in Europa te versterken via een uniforme communautaire regeling die in alle lidstaten rechtstreeks van toepassing is;

14.

verwacht dat de mogelijkheden van dit instrument nog zullen worden vergroot omdat het nauw aansluit bij het acquis communautaire; daardoor krijgt het meer slagkracht, is juridische integratie geen probleem en is het ingrijpender en dynamischer dan de klassieke samenwerkingsinstrumenten;

15.

wijst erop dat het oude rechtskader, dat de verordening overigens in stand laat, vaak tot onduidelijke situaties heeft geleid;

16.

is ermee ingenomen dat de EGTS-verordening veel van de ontwikkelingen die via het acquis van de Raad van Europa inzake territoriale samenwerking zijn geïntroduceerd, heeft overgenomen. Het was immers de Raad van Europa die met de Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten van 1980, plus de aanvullende protocollen van 1995 en 1998, voor het eerst erkenning heeft gegeven aan het recht van territoriale overheden om over de nationale grenzen heen samen te werken;

17.

wijst erop dat met de EGTS een Europese samenwerkingsverband in het leven wordt geroepen, dat is bedoeld om de altijd al spelende juridisch-administratieve problemen bij de uitvoering en het beheer van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale programma's en projecten en bij territoriale samenwerking in het algemeen op te lossen;

18.

onderstreept dat de EGTS helpt om de territoriale samenwerkingsinitiatieven stabiliteit en zekerheid te geven, door samenwerkende groeperingen op te richten die over rechtspersoonlijkheid beschikken, alsook over de nodige middelen om projecten en acties te verwezenlijken, met of zonder financiële bijdrage van de Gemeenschap;

19.

herhaalt dat de EGTS een doeltreffend platform kan bieden voor de coördinatie en uitvoering van Europees, nationaal en regionaal beleid, op tal van uiteenlopende cruciale gebieden als infrastructuur, concurrentievermogen van ondernemingen, onderzoek en innovatie, opleiding, milieubescherming en preventie van milieurisico's, energienetwerken en vervoer, gezondheidszorg en sociale zekerheid, en een duurzame en polycentrische stedelijke ontwikkeling;

20.

herinnert eraan dat tal van structuren, overeenkomsten en akkoorden dankzij Europese programma's als INTERREG in het leven zijn geroepen om de grensoverschrijdende en interregionale samenwerking tussen territoriale overheden op gebieden van gemeenschappelijk belang mogelijk te maken;

21.

is van mening dat de EGTS nieuwe mogelijkheden kan bieden voor een juridische onderbouwing en samenhangende ontwikkeling van de zogenoemde Euroregio's, die de afgelopen jaren met hun samenwerkingsinitiatieven een beslissende bijdrage hebben geleverd aan de totstandbrenging van echte samenwerking op zeer uiteenlopende gebieden, de versterking van de nabuurschapsbetrekkingen, de toenadering tussen de volkeren, de overdracht van kennis en de uitwisseling van voorbeelden van goede praktijken;

22.

benadrukt dat de EGTS-verordening niet ten doel heeft om de momenteel werkzame Euroregio's op te heffen of om een extra administratieve structuur in het leven te roepen, maar om een geloofwaardige mogelijkheid voor trans-Europese territoriale samenwerking te creëren;

23.

beschouwt de EGTS-verordening als een krachtig middel om overal in de EU op een aantal beleidsterreinen gedecentraliseerde samenwerking tot stand te brengen, uitgaande van stabiele structuren die in staat zijn om burgers te mobiliseren en gezamenlijke besluiten te nemen die onverkort worden toegepast en zelfs tot strategische samenwerking op de lange termijn leiden;

24.

wijst erop dat de EGTS kan en moet uitgroeien tot een van de meest efficiënte instrumenten waarmee de verschillende EU-regio's gemakkelijker toegang krijgen tot de nodige financiële steun om infrastructuur en diensten van gemeenschappelijk belang te kunnen bekostigen; op die manier worden ook de inkomsten gegenereerd die ervoor zorgen dat dergelijke maatregelen financieel haalbaar zijn;

25.

benadrukt dat de EU ervoor moet zorgen dat de EGTS uitgroeit tot het belangrijkste instrument op het vlak van samenwerking, niet alleen omdat de vereenvoudiging bij het beheer van samenwerkingsmaatregelen en -projecten aanzienlijke voordelen oplevert, maar ook omdat daarmee praktijkvoorbeelden van goed bestuur in de hele EU worden verspreid;

26.

is van mening dat de goedkeuring van het EGTS-instrument niet alleen kan helpen om — in het streven naar een rationeel gebruik in plaats van de verspilling van middelen — de bestaande samenwerkingsstructuren meer samenhang en slagkracht te geven maar ook om de kwaliteit van de behaalde resultaten te verbeteren;

27.

benadrukt dat de EGTS in aanzienlijke mate zal bijdrage tot grotere efficiëntie bij de verdeling en het beheer van de middelen, via een sterkere betrokkenheid van de regionale en lokale overheden en de sociaal-economische stakeholders op territoriaal niveau;

28.

onderstreept dat de EGTS, waarmee de territoriale samenwerking tussen institutionele actoren op verschillende niveaus en uit meer dan twee lidstaten in een communautair juridisch jasje wordt gestoken, een proces van horizontale Europese integratie op gang kan brengen, in navolging van de beginselen van subsidiariteit en nabijheid;

29.

bevestigt dat de regionale en lokale overheden met behulp van het EGTS-instrument een belangrijke proactieve rol kunnen gaan spelen bij de ontwikkeling en uitvoering van EU-beleid, en zo kunnen bijdragen tot een meer open, participatieve, democratische, verantwoordelijke en transparante Europese governance;

30.

onderstreept dat de mogelijkheid om verschillende overheidsniveaus in één structuur bijeen te brengen, de weg opent voor nieuwe vormen van multilevel governance, waarin de betrokken partijen naar vermogen bijdragen tot het algemene succes van de hele actie.

De toezegging om de verordening overeenkomstig de communautaire geest toe te passen

31.

onderstreept dat de rechtsvorm van een verordening een uniforme regeling van de territoriale samenwerking in alle lidstaten veiligstelt, en de ongelijkheden als gevolg van de gefragmenteerde regelgeving reduceert; hiermee wordt voor het eerst een gemeenschappelijk instrument in het leven geroepen met een geografische reikwijdte van deze orde;

32.

acht een goede coördinatie bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van groot belang, zodat de verschillende nationale wetgevende puzzelstukken bij elkaar kunnen worden gevoegd zonder dat daardoor tegenstrijdigheden of problemen ontstaan;

33.

hamert op het belang van een snelle en samenhangende toepassing van de verordening op het gehele grondgebied van de Europese Unie, overeenkomstig de Europese geest van het nieuwe instrument;

34.

wijst erop dat ook derde landen, in de meest geschikte vorm en vanaf het begin aan het nieuwe communautaire instrument moeten kunnen deelnemen, overeenkomstig de in de overwegingen bij de EGTS-verordening genoemde procedures;

35.

neemt kennis van het feit dat sommige lidstaten al uitvoeringsbepalingen van de verordening hebben goedgekeurd, maar behoudt zich het recht voor deze maatregelen aandachtig te bestuderen om na te gaan of zij overeenstemmen met de doelstellingen van een uniforme regelgeving en van de bevordering van territoriale samenwerking;

36.

betreurt het dat de meeste lidstaten nog geen uitvoeringsbepalingen voor de verordening hebben goedgekeurd, en spoort de bevoegde autoriteiten ertoe aan dit te doen zonder verdere vertraging en zonder bureaucratische en administratieve obstakels op te werpen voor de oprichting en volledige werking van de EGTS;

37.

wijst erop dat de EGTS mede is bedoeld om de beheer- en uitvoeringsprocedures van de territoriale samenwerkingsinitiatieven te vereenvoudigen, en dringt er derhalve op aan dat de nationale, regionale en lokale overheden in iedere lidstaat zoveel mogelijk samenwerken op de terreinen waarvoor zij bevoegd zijn;

38.

is dan ook van mening dat de samenwerking en wederzijdse informatieverstrekking tussen lidstaten, in combinatie met de rechtstreekse betrokkenheid van de regionale en lokale overheden, van essentieel belang is;

39.

herinnert eraan dat er met de EGTS-verordening in het Gemeenschapsrecht een nieuwe categorie rechtspersonen in het leven wordt geroepen die, ondanks verwijzingen naar het nationale recht, een overwegend uniforme behandeling in de lidstaten moet krijgen, uit hoofde van de beginselen van rechtstreekse toepasselijkheid en rechtstreekse werking van een verordening;

40.

benadrukt dat in artikel 2 van de verordening een nauwkeurige hiërarchie wordt aangegeven, op grond waarvan niet alleen het Gemeenschapsrecht, maar ook de bepalingen van de overeenkomst en de statuten van een nieuwe EGTS voorrang krijgen boven de wetgeving van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft, waarbij deze wetgeving alleen op aangelegenheden die niet of slechts ten dele door deze verordening worden geregeld, van toepassing is;

41.

onderstreept dat de bepalingen van de verordening die niet verwijzen naar nationale wetgeving, rechtstreeks toepasselijk zijn telkens wanneer een EGTS wordt opgericht;

42.

is van mening dat de verordening een onmiddellijk afdwingbaar recht verleent aan kandidaat-leden van een EGTS die gevestigd zijn op het grondgebied van tenminste twee lidstaten, om overeenkomstig de bepalingen van de verordening een EGTS op te richten;

43.

herinnert eraan dat het niet-nakomen door de lidstaten van hun verplichting om de nodige uitvoeringsbepalingen goed te keuren, tot gevolg heeft dat het potentieel van het EGTS-concept niet kan worden benut, en dringt er daarom bij de Commissie op aan om de lidstaten ertoe aan te zetten om hun belofte om die verplichting na te komen, gestand te doen;

44.

is van mening dat de Europese Commissie een doorslaggevende rol kan spelen om de volledige werking van de EGTS, naar de oorspronkelijke geest van de verordening, te waarborgen;

45.

vraagt de Europese Commissie om er bij de lidstaten op aan te dringen om de nodige uitvoeringsbepalingen vast te stellen, waarbij de Europese Commissie tegelijkertijd de bevoegde nationale autoriteiten zou moeten ondersteunen met behulp van richtsnoeren, criteria voor de interpretatie van de verordening en technische aanwijzingen; in dat verband zou de Europese Commissie gebruik kunnen maken van de resultaten van de werkzaamheden van de door het CvdR opgerichte groep van deskundigen inzake de EGTS;

46.

wenst dat de Europese Commissie de mogelijkheid overweegt om de nodige inbreukprocedures op te starten tegen lidstaten die hun plicht om de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast te stellen, ongemotiveerd niet zijn nagekomen, zolang er nog gevallen zijn waarin die belofte niet wordt nagekomen.

Bevordering van het gebruik van de EGTS

47.

is van mening dat het gebruik van het EGTS-instrument kan worden bevorderd via specifieke communautaire acties op het gebied van communicatie, opleiding en via iedere andere nuttige maatregel, met inbegrip van juridische, economische of financiële prikkels;

48.

is in dit verband van mening dat elementaire economisch-financiële stimuleringsmaatregelen in twee grote groepen kunnen worden ingedeeld. Voor de eerste groep zou een specifiek, door de Gemeenschap — bij voorkeur uit het EFRO — gefinancierd programma moeten worden opgesteld, dat bijdraagt aan de oprichting van nieuwe EGTS of de omvorming van, op conventionele leest geschoeide, samenwerkingsprojecten die nog in de pijplijn zitten;

49.

merkt op dat de Commissie, met het oog op de tweede groep economisch-financiële stimuleringsmaatregelen, in haar aanbestedingen zou moeten vermelden dat de beoordeling van projecten waarvoor een EGTS wordt opgericht, doeltreffender moet verlopen en dat na afloop van een project moet worden ingeschat in hoeverre de resultaten ervan blijvend zullen zijn. Zo wordt een stimulans gegeven aan de institutionalisering van een samenwerkingscultuur op middellange en lange termijn, waarvoor, ter aanvulling van de EU-middelen, nieuwe financiële bronnen moeten worden aangeboord;

50.

vindt dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de wettelijke maatregelen die noodzakelijk zijn om van het orgaan overal in de EU een succes te maken, bij de Commissie moet liggen en dat het Comité van de Regio's technische ondersteuning moet bieden

51.

stelt voor dat de Europese Commissie haar eigen DG's beter over het bestaan van de EGTS informeert, om haar eigen medewerkers meer bewust te maken van het nut van dit instrument voor de verwezenlijking van het sectoraal beleid van de Europese Unie;

52.

is bereid samen te werken met de institutionele actoren voor de verwezenlijking van bovengenoemde bevorderingsactiviteiten.

Rol van het Comité van de Regio's

53.

herinnert eraan dat het krachtens art. 265 van het EG-verdrag over specifieke raadgevende bevoegdheden op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking beschikt:

territoriale samenwerking, en de EGTS in het bijzonder, behoort tot de belangrijkste beleidsprioriteiten van het Comité van de Regio's en van zijn nieuwe samenwerkingsprotocol met de Europese Commissie,

artikel 5 van de verordening schrijft voor dat leden van een EGTS verplicht zijn het Comité van de Regio's in kennis te stellen van hun overeenkomst en van hun registratie en/of de bekendmaking van hun statuten; dit opent de weg voor een bij het Comité van de Regio's onder te brengen Europees EGTS-register, zoals het Comité van de Regio's zelf oorspronkelijk had gevraagd in zijn advies uit 2004 over het voorstel voor bedoelde verordening (CdR 62/2004);

54.

bevestigt dat het een fundamentele rol wenst te spelen bij de informatie over en bevordering van het EGTS-instrument d.m.v. het mobiliseren van de politiek, initiatieven op het gebied van communicatie, de totstandbrenging van netwerken voor de uitwisseling van ervaringen en voorbeelden van goede praktijken, en studies;

55.

onderstreept dat een EGTS-groep met territoriale deskundigen is opgericht met als opdracht de vaststelling van nationale uitvoeringsbepalingen te monitoren en de uitwisseling van ervaringen i.v.m. de oprichting en het beheer van een territoriale EGTS te bevorderen;

56.

zal zoveel mogelijk bekendheid geven aan de mogelijkheden die de wetgevingen van zowel de lidstaten als de buurlanden van de Europese Unie in dit opzicht bieden, teneinde de samenwerking tussen territoriale overheden in en buiten de Europese Unie te optimaliseren;

57.

zal nog meer gaan samenwerken met pan-Europese regionale organisaties die al geruime tijd specifieke ervaring opdoen op het gebied van trans-Europese territoriale samenwerking;

58.

onderstreept dat een solide interinstitutionele samenwerking tussen de EU-instellingen, de nationale regeringen en de regionale en lokale overheden, een essentiële voorwaarde is voor het welslagen van de EGTS en territoriale samenwerking.

Brussel, 18 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/20


Advies van het Comité van de Regio's over „Een alomvattende aanpak van migratie: Een Europees beleid voor arbeidsmigratie ontwikkelen in het licht van de betrekkingen met derde landen”

(2008/C 257/04)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is van mening dat de Europese Unie zo snel mogelijk een echt Europees migratiebeleid moet uitwerken en haar verantwoordelijkheid moet nemen, zonder echter voorbij te gaan aan de bevoegdheden van de verschillende bestuursniveaus;

is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om mechanismen in het leven te roepen die reguliere arbeidsmigratie vergemakkelijken, voorzover er sprake is van een gebrek aan evenwicht tussen restrictieve maatregelen ter bestrijding van niet-reguliere migratie en maatregelen ter bevordering van reguliere migratie, en roept de Commissie op om een algemeen Europees migratiebeleid te ontwikkelen en erop toe te zien dat maatregelen op Europees niveau een meerwaarde bieden, zoals in het geval van hooggekwalificeerde werknemers;

deelt de mening dat illegaal werk een van de belangrijkste aantrekkingsfactoren van niet-reguliere migratie is en dat de lidstaten daarom meer en beter hun best moeten doen om de maatregelen te nemen die nodig zijn voor het bestrijden van de niet-reguliere arbeidsmarkt;

betreurt dat in geen enkel referentiedocument over de rol van het Comité van de Regio's wordt gesproken en vindt het zorgwekkend dat geen aandacht wordt besteed aan de territoriale dimensie, terwijl de bijdrage van de lokale en regionale overheden aan het beheer van migratiekwesties alsook de adviserende rol van het Comité van de Regio's op dit vlak toch steeds zijn erkend;

bevestigt dat niet alleen de externe dimensie van het Europees migratiebeleid en de bijbehorende beleidsinstrumenten moeten worden ontwikkeld maar dat ook de territoriale dimensie moet worden versterkt, zodat de lokale en regionale instanties worden betrokken bij de ontwikkeling van een algehele aanpak van migratie. Met het oog hierop moet er ook op worden toegezien dat de Europese Commissie een meer proactieve rol voor het Comité van de Regio's in de prelegislatieve fase bevordert;

is ingenomen met het initiatief om circulaire migratie te bevorderen en is van mening dat zulks een positieve bijdrage kan leveren aan de arbeidsmarkten in de lidstaten en aan de ontwikkeling van de landen van herkomst.

Rapporteur

:

Anna TERRÓN I CUSÍ (ES/PSE), staatssecretaris voor Europese aangelegenheden van de autonome regering van Catalonië

Referentiedocumenten

Mededeling van de Europese Commissie over circulaire migratie en mobiliteitspartnerschappen tussen de Europese Unie en derde landen

COM(2007) 248 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

COM(2007) 249 final

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

COM(2007) 637 final

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven

COM(2007) 638 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene aanbevelingen

1.

is van mening dat de Europese Unie zo snel mogelijk een echt Europees migratiebeleid moet uitwerken en haar verantwoordelijkheid moet nemen, zonder echter voorbij te gaan aan de bevoegdheden van de verschillende bestuursniveaus;

2.

is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om mechanismen in het leven te roepen die reguliere arbeidsmigratie vergemakkelijken, voorzover er sprake is van een gebrek aan evenwicht tussen restrictieve maatregelen ter bestrijding van niet-reguliere migratie en maatregelen ter bevordering van reguliere migratie, en roept de Commissie op om een algemeen Europees migratiebeleid te ontwikkelen en erop toe te zien dat maatregelen op Europees niveau een meerwaarde bieden, zoals in het geval van hooggekwalificeerde werknemers;

3.

deelt de mening dat illegaal werk een van de belangrijkste aantrekkingsfactoren van niet-reguliere migratie is en dat de lidstaten daarom meer en beter hun best moeten doen om de maatregelen te nemen die nodig zijn voor het bestrijden van de niet-reguliere arbeidsmarkt;

4.

benadrukt dat, wil men de illegale arbeidsmarkt bestrijden, de aandacht in de eerste plaats zal moeten uitgaan naar degenen (werkgevers of individuele burgers) die personen zonder een vaste verblijfsvergunning in een lidstaat tewerkstellen. De immigrant zelf bevindt zich heel vaak in een zeer kwetsbare positie en kan gemakkelijk worden uitgebuit door personen die kwalijke bedoelingen hebben en het niet te nauw nemen met de wettelijke voorschriften;

5.

is van oordeel dat de uniforme vergunning een goed instrument is om niet-reguliere migratie te voorkomen en wijst erop dat het recht op goed bestuur is verankerd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

6.

acht ook de samenwerking met derde landen van fundamenteel belang voor een algehele en coherente aanpak van migratie, hetgeen reeds in december 2005 door de Europese Raad in zijn conclusies werd benadrukt. Daarin herinnert de Raad er nl. aan „dat de migratieproblematiek een cruciaal element is in de betrekkingen van de EU met een hele reeks van derde landen, waaronder vooral de aan de Unie grenzende regio's” (1);

7.

is van mening dat bij het aangaan van mobiliteitspartnerschappen voorrang moet worden gegeven aan derde landen die bereid zijn om inspanningen te verrichten ter bestrijding van illegale migratie en mensenhandel;

8.

verheugt zich over de voorstellen voor meer samenwerking met derde landen in de vorm van „mobiliteitspartnerschappen” of van technische en/of financiële bijstand, en spoort de Commissie aan tot het zoeken naar nieuwe vormen van samenwerking op voet van gelijkheid met de herkomst- en transitlanden, zodat een vertrouwensband ontstaat die deze landen in staat stelt niet-reguliere migratie gezamenlijk te bestrijden en mechanismen in te voeren om reguliere migratie in goede banen te leiden;

9.

onderstreept dat lokale en regionale overheden een sleutelrol spelen bij de onderhandelingen en betrekkingen met herkomst- en transitlanden, vooral op terreinen als ontwikkeling en samenwerking; herinnert aan de opmerkelijke rol die lokale en regionale overheden hebben gespeeld bij de goede werking van o.m. de programma's AENEAS, MEDA en TACIS en benadrukt de banden en contacten die dankzij de migrantengemeenschappen zijn aangeknoopt met de landen van herkomst en doorreis;

10.

betreurt dat in geen enkel referentiedocument over de rol van het Comité van de Regio's wordt gesproken en vindt het zorgwekkend dat geen aandacht wordt besteed aan de territoriale dimensie, terwijl de bijdrage van de lokale en regionale overheden aan het beheer van migratiekwesties alsook de adviserende rol van het Comité van de Regio's op dit vlak toch steeds zijn erkend;

11.

bevestigt dat niet alleen de externe dimensie van het Europees migratiebeleid en de bijbehorende beleidsinstrumenten moeten worden ontwikkeld maar dat ook de territoriale dimensie moet worden versterkt, zodat de lokale en regionale instanties worden betrokken bij de ontwikkeling van een algehele aanpak van migratie. Met het oog hierop moet er ook op worden toegezien dat de Europese Commissie een meer proactieve rol voor het Comité van de Regio's in de prelegislatieve fase bevordert (2);

12.

onderstreept dat lokale en regionale overheden een actieve rol spelen in het beleid ter bevordering van de integratie van migranten en erop toezien dat de mechanismen die de toegang tot de arbeidsmarkt moeten verbeteren, ook correct functioneren; wijst tevens op de rol die decentrale overheden kunnen vervullen bij de opleiding van arbeidsmigranten, zodat deze kunnen deelnemen aan de Europese arbeidsmarkt en zij bij terugkeer een plaats kunnen verwerven op de arbeidsmarkt van het land van herkomst;

13.

herinnert eraan dat lokale en regionale instanties een sleutelrol spelen in de openbare dienstverlening aan (legale en illegale) immigranten, aangezien zij o.m. opvang, gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting regelen. In de Verklaring van de Vijfde Conferentie van regionale parlementen van de Europese Unie (april 2006) wordt erop gewezen dat het verschijnsel migratie de kosten van openbare dienstverlening voor sommige regionale en lokale overheden sterk heeft opgedreven en dat nog steeds doet. Daarom zou het raadzaam zijn om onderzoek te doen naar nieuwe formules die lokale en regionale overheden de kans geven een grotere bijdrage te leveren aan het opzetten van nationale initiatieven en strategieën ter bevordering van de toegang tot en de integratie op de arbeidsmarkt;

14.

geeft de voorkeur aan de term „niet-reguliere migratie” omdat de juridische term „illegaal” in veel officiële talen onmiskenbaar verwijst naar strafbare feiten, en pleit hoe dan ook tegen het gebruik van de term „illegale migrant”;

15.

constateert dat ook ander EU-beleid van invloed kan zijn op migranten, zoals het ontwikkelingsbeleid, de Europese werkgelegenheidsstrategie of ander sociaaleconomisch beleid en dat een betere coördinatie van beleidsmaatregelen op alle terreinen die van invloed zijn op de migrantenbevolking derhalve geboden is;

16.

verzoekt de Commissie om rekening te houden met de verwachte arbeidsmarktbehoeften van de lidstaten, uitgaande van de door de lidstaten aan Eurostat verstrekte gegevens en het aantal moeilijk vervulbare vacatures. Zo kan de Commissie een beter beeld krijgen van de maatregelen en plannen van de verschillende lidstaten. Daarbij moet evenwel de nationale bevoegdheid om onderdanen uit derde landen tot de arbeidsmarkt toe te laten, gerespecteerd worden;

17.

onderstreept het belang van een betrouwbaar en actueel systeem van statistische gegevens dat de lidstaten in staat stelt om op vrijwillige basis informatie en ervaringen uit te wisselen over het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid, zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 862/2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming (3);

18.

beklemtoont de belangrijke rol die lokale en regionale overheden kunnen spelen bij het verzamelen van informatie en statistische gegevens en blijft erbij dat lokale en regionale instanties een bijdrage kunnen leveren aan o.a. de totstandkoming van een Europees migratieportaal of de uitbreiding van de diensten van het EURES-netwerk. Lokale en regionale overheden beheren talloze webportals die deze initiatieven kunnen aanvullen;

19.

is bezorgd omdat niet expliciet wordt verwezen naar de internationale akkoorden die de lidstaten in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie hebben ondertekend en herinnert eraan dat het optreden van de lidstaten in overeenstemming moet zijn met de Verklaring inzake fundamentele beginselen en rechten op het werk (IAO, 1998), met het Actieplan voor arbeidsmigranten (IAO, 2004) en in het algemeen met de fundamentele rechten van de mens zoals vastgelegd in de geldende internationale verdragen;

20.

acht het van groot belang dat er een netwerk van lokale en regionale instanties in het leven wordt geroepen met het oog op de ontwikkeling van statistische instrumenten en algemene indicatoren waardoor het fenomeen van de immigratie beter in kaart kan worden gebracht,

21.

wijst erop dat het van belang is om permanente werkgroepen en fora in het leven te roepen (conferenties, seminars…) voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken voor de opvang van immigranten en hun integratie op de arbeidsmarkt en in de maatschappij;

22.

steunt de ratificatie door de lidstaten van de Internationale Conventie inzake de bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden

Ten aanzien van circulaire migratie en de betrekkingen met derde landen

23.

is ingenomen met het initiatief om circulaire migratie te bevorderen en is van mening dat zulks een positieve bijdrage kan leveren aan de arbeidsmarkten in de lidstaten en aan de ontwikkeling van de landen van herkomst;

24.

erkent dat circulaire migratie een positieve band tot stand kan brengen tussen de landen van herkomst en van bestemming, en een instrument kan zijn om overleg, samenwerking en wederzijds begrip te bevorderen;

25.

wijst erop dat circulaire migratie goed moet werken omdat dit fenomeen anders niet-reguliere migratie in de hand werkt en dat effectieve procedures moeten worden vastgesteld om de terugkeer van de migrant te garanderen en de circulariteit te bevorderen; is van mening dat circulaire migratie niet als vervanging van permanente migratie mag worden beschouwd en evenmin de initiatieven van de lidstaten ter bevordering van de integratie van migranten mag beperken;

26.

pleit voor een strakkere koppeling tussen het migratiebeleid en andere Europese beleidsterreinen met als doel het sociaaleconomische klimaat in de herkomstlanden te verbeteren omdat „dit kan helpen de oorzaken van illegale migratie weg te nemen” (4);

27.

juicht de mobiliteitspartnerschappen met derde landen toe en erkent het belang van de bevordering van samenwerkingsakkoorden met de herkomstlanden. De Commissie benadrukt in haar mededeling dat bij het sluiten van mobiliteitspartnerschappen gekeken moet worden naar de verdeling van de bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten. In de samenwerkingsakkoorden moeten o.m. de volgende punten aan de orde komen: instrumenten om migrantenstromen samen aan te pakken, maatregelen om niet-reguliere migratie te bestrijden en de overname en terugkeer van illegale migranten naar hun land van herkomst te vergemakkelijken, alsook mechanismen om de economische ontwikkeling van deze landen te stimuleren;

28.

merkt op dat het in het kader van zijn verplichtingen van belang is om overnameovereenkomsten met derde landen te sluiten, en stelt vast dat deze terugkeerregelingen moeten worden vereenvoudigd met inachtneming van de rechten van migranten en de internationaal erkende rechten;

29.

zou graag zien dat de rol van lokale en regionale overheden bij internationale grensoverschrijdende samenwerking wordt erkend en pleit ervoor dat zij nauwer worden betrokken bij het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument; het dringt er dan ook bij de lokale en regionale overheden op aan dat zij samenwerken met de decentrale overheden van de landen van herkomst en daarbij een beroep doen op desbetreffende programma's van de Europese Commissie en met name het proefproject benutten van de in onderling overleg tot stand gekomen programmering voor territoriale samenwerking tussen de ultraperifere regio's en de naburige derde landen; het wijst erop dat juist deze decentrale overheden het best weten welke sociaaleconomische impact migratie heeft en hoe zij uitwerkt op de regio's van herkomst;

30.

herinnert eraan dat de effecten van circulaire migratie in de landen van herkomst moeten worden geanalyseerd en dat ook de impact van het door migranten overgemaakte geld moet worden bestudeerd; spoort ertoe aan om, op grond van deze studies, de noodzakelijke maatregelen te nemen om het overmaken van geld te vergemakkelijken;

31.

pleit voor het bestuderen van de mogelijkheden om de steden en regio's van herkomst en bestemming van de migrantenstromen te betrekken bij de mobiliteitspartnerschappen, omdat zij de mobiliteit van migranten kunnen verbeteren en een positieve invloed kunnen hebben op hun maatschappelijke integratie;

32.

blijft erbij dat een impuls moet worden gegeven aan mechanismen die de mobiliteit van arbeidsmigranten die op reguliere wijze in een lidstaat verblijven en werken, binnen de EU stimuleren;

33.

benadrukt dat derde landen die een mobiliteitspartnerschap zijn aangegaan, meer stimulerende maatregelen moeten nemen om terugkeer en herintegratie van migranten te bevorderen, bijvoorbeeld door actief te werken aan het scheppen van productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk. De overheidsinstellingen van het gastland moeten derde landen waarmee ze een mobiliteitspartnerschap hebben hieraan herinneren en hen raad en andere niet-financiële steun geven;

34.

is zeer te spreken over het idee om, ter bevordering van circulaire migratie, meervoudige inreisvisa voor een langere periode in te voeren en steunt de initiatieven die gericht zijn op het stimuleren van de deelname aan de arbeidsmarkt van de lidstaten door inwoners van derde landen die eerder zijn toegelaten als studenten en door diegenen die hebben deelgenomen aan regelingen voor circulaire migratie en die hun terugkeerverplichtingen zijn nagekomen;

35.

verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om te garanderen dat remigranten na terugkeer naar hun land van herkomst hun opgebouwde pensioenrechten kunnen overdragen;

36.

is zeer te spreken over de toename van stimulerende maatregelen in de samenwerking met derde landen, als aanvulling op andere maatregelen; het is in dit verband ook zaak de lokale en regionale overheden ertoe aan te zetten deel te nemen aan ontwikkelingsprojecten;

37.

steunt het idee om gemeenschappelijke visumaanvraagcentra in derde landen op te zetten en zou graag zien dat dit initiatief niet tot meer administratieve rompslomp, maar tot vereenvoudiging en versoepeling van de procedures leidt;

Ten aanzien van de bestrijding van niet-reguliere arbeid

38.

steunt het streven van de Commissie om zwartwerk dat door mensen uit derde landen wordt uitgevoerd, te bestrijden. Het opleggen van economische, administratieve of, in het ergste geval, strafrechtelijke sancties bij overtreding van de EU-wetgeving is echter een zaak van de lidstaten, met uitzondering van sancties die de doeltreffendheid van het EU-recht moeten waarborgen;

39.

constateert dat voor elke taalversie van de richtlijn moet worden nagegaan of de term „indienstnemer” of „ondernemer” geschikt is en vindt dat, wanneer in het rechtsstelsel van een lidstaat onderscheid wordt gemaakt tussen beide termen, beter de term „indienstnemer” dan „ondernemer” wordt gebruikt, zodat ondernemerschap niet in verband wordt gebracht met strafbaar gedrag en ook wordt voorzien in situaties waarin reguliere arbeid wordt verschaft door iemand die in juridisch opzicht geen ondernemer is;

40.

is van mening dat de strijd tegen niet-reguliere arbeid moet worden gestreden door straffen op te leggen aan mensen die illegaal werknemers in dienst nemen maar ook door de arbeidsinspectie op te voeren en door de procedures voor legale aanwerving te verbeteren, alsook door na te gaan of er geen andere manier is om goede praktijken te bevorderen. De resultaten van arbeidsinspecties moeten openbaar worden gemaakt zodat consumenten en kandidaat-werknemers een weloverwogen keuze kunnen maken;

41.

bevestigt dat de strijd tegen niet-reguliere arbeid, een van de belangrijkste aantrekkingsfactoren van de aanhoudende stroom illegale migranten, bovenaan de EU-beleidsagenda op het gebied van migratie moet staan, en vindt dat de rechtsgrondslag van de richtlijn zich moet toespitsen op de bestrijding van niet-reguliere arbeid en dus ook op de vermindering van niet-reguliere migratie en niet andersom;

42.

herinnert eraan dat de lokale en regionale overheden, conform de nationale wetgeving, een belangrijke rol kunnen spelen bij de controle en het toezicht op de arbeidsmarkt, en dat eventueel meer personeel en materieel moet worden ingezet om het aantal inspecties te verhogen;

43.

bepleit om in het kader van de bestrijding van niet-reguliere arbeid speciale aandacht te besteden aan de strijd tegen migrantensmokkel en mensenhandel, en vindt dat de maffia en de georganiseerde misdaad grotendeels schuldig zijn aan het voortbestaan van het verschijnsel niet-reguliere migratie in het algemeen en arbeidsuitbuiting in het bijzonder, die een rendabele misdaadpraktijk is geworden;

44.

steunt de initiatieven ter bestrijding van niet-reguliere arbeid en breekt een lans voor meer gezamenlijke initiatieven van de verschillende bestuursniveaus (nationaal, regionaal en lokaal) en sociale partners (vnl. werkgevers- en werknemersorganisaties maar ook ngo's en belangenorganisaties) op dit gebied; pleit voor informatie- en voorlichtingsinitiatieven in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt om niet-reguliere aanwerving van personeel te ontmoedigen en de voordelen van legale aanwerving te belichten;

45.

deelt de mening dat het geen zin zou hebben om de richtlijn ook toe te passen op particulieren die illegaal personeel aanwerven, maar wijst erop dat zulks onmogelijk valt te voorkomen als er geen soepele aanvullende regelingen worden ingevoerd voor het wettig in dienst nemen van personen met het oog op het opvullen van tekorten op de arbeidsmarkt;

46.

wijst erop dat het belangrijk is om tijdelijke werknemers en met name seizoensarbeiders sneller en flexibeler te kunnen aanwerven en om ook de kanalen voor seizoenmigratie af te bakenen, zoals omschreven in het beleidsplan voor legale migratie 2005, hetgeen kan helpen voorkomen dat niet-reguliere dienstverbanden blijven voortbestaan;

47.

wijst op de enorme kwetsbaarheid, zowel op de arbeidsmarkt als in de persoonlijke sfeer, van veel vrouwelijke migranten in de Europese Unie en pleit ervoor meer aandacht te besteden aan deze kwestie;

48.

staat achter het besluit om geen sancties op te leggen aan inwoners van derde landen op wie het voorstel van toepassing is, hoewel een terugkeer- of uitwijzingsbesluit (5) als strafmaatregel kan worden beschouwd, en stemt ook in met de economische sancties die aan overtreders kunnen worden opgelegd, met name de plicht tot het betalen van de terugkeerkosten, eventueel aangevuld met de kosten voor het verblijf en het levensonderhoud van de migrant hangende de afronding van de terugkeerprocedure; beklemtoont dat de EU erop moet toezien dat de verschillende wetgevingsinstrumenten die betrekking hebben op terugkeer met elkaar in overeenstemming zijn en stroken met de grondrechten;

49.

pleit voor het nemen van de noodzakelijke maatregelen om te garanderen dat teruggekeerde werknemers hun achterstallig loon ontvangen;

50.

zou graag zien dat werknemers die het slachtoffer zijn van misstanden beter worden beschermd door de bevoegde instanties in de lidstaten en dat wordt overwogen om eventueel een langdurige verblijfsvergunning te verstrekken, vooral in zeer ernstige gevallen, overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie;

Ten aanzien van hooggeschoolde werknemers

51.

verwelkomt initiatieven die legale migratie naar de EU willen bevorderen, alsook de inspanningen om de verschillende en ingewikkelde toegangswegen tot de arbeidsmarkt in de lidstaten te harmoniseren;

52.

acht het noodzakelijk maatregelen te nemen die de aantrekkingskracht van de Europese Unie als bestemming voor geschoolde en hooggeschoolde werknemers vergroten (zoals de blue card), aan de behoeften van de Europese arbeidsmarkten voldoen en de uitvoering van de Lissabonstrategie garanderen. Wel wordt de Commissie verzocht een duidelijkere definitie van „geschoolde” en „hooggeschoolde” migranten te geven en daarbij rekening te houden met het opleidingsniveau van de immigrant, alsook met zijn werkervaring en talenkennis en andere relevante factoren;

53.

wijst erop dat de bijdrage van ongeschoolde of laagopgeleide werknemers aan bepaalde Europese arbeidsmarkten niet mag worden geminimaliseerd en spoort de Commissie ertoe aan — nadat de mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor ongeschoolde of laagopgeleide werknemers onder de loep zijn genomen — rekening te houden met de verbintenissen van de Raad over de harmonisering van procedures voor toegang op grond van redenen die verband houden met werk, zoals vastgelegd in het Beleidsplan legale migratie;

54.

is van mening dat de blue card niet alleen moet worden verstrekt aan geschoolde werknemers die willen worden toegelaten tot de EU, maar ook aan al diegenen die reeds op het grondgebied van een lidstaat verblijven;

55.

acht het van essentieel belang dat er betrouwbare basisinformatie wordt verzameld over de behoefte aan geschoold personeel op de arbeidsmarkt van de lidstaten, en verzoekt de Commissie overeenkomstig Verordening 862/2007 een doeltreffende uniforme methode voor het vergaren en presenteren van de desbetreffende statistische gegevens uit te werken;

56.

zou graag zien dat de lidstaten de lokale en regionale overheden meer betrekken bij de vaststelling van het aantal toe te laten inwoners uit derde landen voor het aanbod van hooggeschoold werk, en betreurt dat dit niet expliciet naar voren komt in het voorstel voor een richtlijn;

57.

vraagt zich af of de arbeidsmobiliteit van hoogopgeleide werknemers kan worden beïnvloed door de noodzaak om minstens twee jaar in de eerste lidstaat te blijven wonen, en spoort de Commissie aan tot het zoeken naar alternatieve manieren om de arbeidsmobiliteit te garanderen en tegemoet te komen aan de behoeften van de nationale arbeidsmarkten;

58.

is zeer te spreken over de toelatingsvoorwaarden voor familieleden van hoogopgeleide werknemers, een element dat bepalend kan zijn bij de rekrutering van hoogopgeleid personeel, hetgeen uit de ervaringen van landen als Australië, Canada en de Verenigde Staten is gebleken;

59.

wijst op het belang van het voorkomen van een braindrain in ontwikkelingslanden en stelt bezorgd vast dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) de programma's voor toelating van geschoolde arbeidskrachten (waaronder de recente initiatieven van de Commissie op het gebied van circulaire migratie) het gevaar van een braindrain dreigen te vergroten (6);

60.

pleit voor een betrouwbaar onderzoek, aan de hand van statistische en andere gegevens, naar braindrain en het effect daarvan op de herkomstlanden, teneinde samen met hen tot een oplossing te komen die de risico's en consequenties van dit verschijnsel zoveel mogelijk beperkt;

61.

verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om, als alternatief voor de braindrain, „de mobiliteit van hoogopgeleiden” te bevorderen; volgens dit concept keren migranten terug naar hun land van herkomst, dat meeprofiteert van de vaardigheden die zij in het gastland (7) hebben verworven, en worden op deze manier ook de betrekkingen tussen het land van herkomst en het gastland bevorderd en verbeterd;

Ten aanzien van de uniforme verblijfs- en werkvergunning

62.

geeft uiting aan zijn tevredenheid over het voorstel voor een uniforme aanvraag van een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning, en verzoekt de procedures voor het afgeven van een dergelijke vergunning te verbeteren;

63.

is voorstander van elk voorstel dat de regels voor toelating van arbeidsmigranten tot de EU vereenvoudigt; pleit voor versoepeling van de procedures voor de aanvraag en afgifte van vergunningen, teneinde de efficiency van het systeem te garanderen;

64.

beschouwt de uniforme vergunning als een goed middel ter bestrijding van onregelmatigheden, die in de EU-lidstaten een aanzienlijk probleem vormen en die het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde recht op goed bestuur ondermijnen;

65.

geeft uiting aan zijn tevredenheid over de erkenning van een gemeenschappelijk pakket van rechten voor alle houders van een uniforme vergunning, en wijst erop dat dergelijke rechten als dwingend moeten worden beschouwd in het kader van de internationale, door de IAO gegarandeerde arbeidsbescherming;

66.

herinnert aan het reeds in advies CdR 233/2006 (8) onderstreepte belang van maatregelen waardoor de erkenning en homologatie van diploma's en, meer in het algemeen, van door migranten in eigen land verworven beroepskwalificaties wordt vereenvoudigd, zodat zij gemakkelijker een baan vinden die recht doet aan hun capaciteiten;

67.

prijst de invoering van garanties in de aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning, vooral de noodzaak om in geval van weigering de reden op te geven en de mogelijkheid om tegen een weigering in beroep te gaan;

68.

dringt erop aan dat de lidstaten, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, op het punt van migratie samenwerken met de lokale en regionale overheden, vooral waar het gaat om integratie en de arbeidsmarkt, opdat deze kunnen meebeslissen over het aantal buitenlanders dat op hun grondgebied wordt toegelaten en over de vereisten i.v.m. hun opleidingsniveau.

Brussel, 18 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Conclusies van het voorzitterschap. Europese Raad van Brussel, 15 en 16 december 2005. Punt IV, par. 8.

(2)  Overeenkomstig het Protocol betreffende de samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de Regio's van november 2005.

(3)  In de vijfde en zesde overweging van Verordening 862/2007 staat resp. dat er „steeds meer behoefte is aan statistische gegevens over beroep, opleiding, kwalificaties en type activiteit van migranten” en dat „geharmoniseerde en vergelijkbare communautaire statistieken op het gebied van migratie en asiel van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van en het toezicht op de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap ten aanzien van immigratie en asiel en het vrije verkeer van personen”.

(4)  COM(2007) 248 final

(5)  COM(2005) 391 final en COM(2007) 248 final

(6)  De voordelen veiligstellen en de risico's van de mobiliteit van werknemers verkleinen. Themadocument voor de derde sessie: Nationale en internationale arbeidsmigratie. Forum van de IAO, 2007.

(7)  Paritaire Parlementaire Vergadering. Verslag over de migratie van geschoolde arbeidskrachten en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van een land. ACP-UE/100.012/B/2007

(8)  Advies van het CvdR „Het beleidsplan legale migratie, de bestrijding van illegale immigratie en toekomst van het Europees migratienetwerk”, CdR 233/2006 van 13 februari 2007


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/26


Advies van het Comité van de Regio's over het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten (EIDHR) Strategiedocument 2007-2010

(2008/C 257/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ervan overtuigd dat de waarden op het gebied van democratie en mensenrechten zoals die staan geformuleerd in het als bijlage aan het Lissabonverdrag toegevoegde Handvest van Grondrechten, de hoeksteen zijn geweest van het Europese integratieproces. Het feit dat de situatie op het gebied van de bescherming van de mensenrechten in de EU is verbeterd, zal de geloofwaardigheid van de EU als voorvechter van democratie en mensenrechten in haar externe betrekkingen alleen maar ten goede komen;

wijst erop dat democratie en mensenrechten voor alles zaken zijn die de hele wereld en alle mensen aangaan. In veel samenlevingen zijn het de lokale overheden die het meest direct verantwoording schuldig zijn aan de individuele burger als het om naleving van deze rechten gaat. Aangezien het instrument in de eerste plaats is gericht op institutionele opbouw in de openbare sector, zou er meer aandacht mogen zijn voor lokale en regionale instituties;

is van mening dat de strategie die het Comité hanteert als waarnemer bij verkiezingen, aandacht zou moeten krijgen in het kader van doelstelling 5. Deze strategie is gericht op het versterken van de democratie aan de basis en de democratische participatie van de bevolking;

meent dat hulp bij verkiezingswaarneming van kapitaal belang is voor de ontwikkeling van de democratie; in de volgende communautaire strategieën voor verkiezingswaarneming zou dan ook bijzondere aandacht moeten uitgaan naar de follow-up van plaatselijke en regionale verkiezingen in derde landen;

is van oordeel dat de EU bij haar waarneming van nationale verkiezingen meer rekening zou moeten houden met de beoordeling van de effecten die de bevordering van de democratie op lokaal en regionaal niveau heeft.

Rapporteur

:

Mevrouw UTUNEN (FI, ALDE) Gemeenteraadslid van Jyväskylä

Referentiedocument

Strategiedocument 2007-2010 van de Europese Commissie inzake programma's die worden gefinancierd via het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten (EIDHR), incl. bijlagen (financiële toewijzingen door het EIDHR 2007-2010)

C(2007)3765

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

A.   Algemene aanbevelingen

1.

De waarden op het gebied van democratie en mensenrechten zoals die staan geformuleerd in het als bijlage aan het Lissabonverdrag toegevoegde Handvest van de Grondrechten, zijn de hoeksteen geweest van het Europese integratieproces. Het feit dat de situatie op het gebied van de bescherming van de mensenrechten in de EU is verbeterd, zal de geloofwaardigheid van de EU als voorvechter van democratie en mensenrechten in haar externe betrekkingen alleen maar ten goede komen.

2.

De Europese Unie dient er zonder meer van uit te gaan dat democratie en mensenrechten universele waarden zijn, die overal in de wereld met kracht bepleit dienen te worden. De inspanningen die de EU verricht om deze waarden ingang te doen vinden in derde landen, verdienen steun.

3.

Het Comité van de Regio's heeft er bij voortduring op gewezen dat er geen sprake kan zijn van een werkelijk democratische governance als er geen omvangrijke overheveling van bevoegdheden naar het lokale en regionale niveau plaatsvindt. Door samen te werken bij het zoeken naar praktische oplossingen voor concrete alledaagse problemen, kunnen de lokale en regionale overheden bruggen bouwen tussen mensen, het vertrouwen in de lokale democratie vergroten en het geloof in de interculturele dialoog versterken. Deze overheden kunnen zorgen voor meer lokale inbreng en een duurzamer capaciteitsopbouw bij het bevorderen van democratie en mensenrechten.

4.

Democratie en mensenrechten zijn voor alles zaken die de hele wereld en alle mensen aangaan. In veel samenlevingen zijn het de lokale overheden die het meest direct verantwoording schuldig zijn aan de individuele burger als het om naleving van deze rechten gaat. Aangezien het instrument in de eerste plaats is gericht op institutionele opbouw in de openbare sector, zou er meer aandacht mogen zijn voor lokale en regionale instituties.

5.

Het EIDHR heeft een unieke rol te spelen bij het ontwikkelen en consolideren van de democratie en de rechtsstaat in derde landen waar ook ter wereld. Verder kan het bijdragen tot een consistente en samenhangende benadering als het gaat om het optreden van de EU op dit terrein.

6.

Het EIDHR kan worden beschouwd als een uithangbord van Europa dankzij welke Europa zich sterker kan profileren als voorvechter van democratie en mensenrechten in derde landen. Het CvdR wil benadrukken dat het voornemen van de EU om zich in te zetten voor de democratie niet betekent dat ze een bepaald model wil exporteren en wil opleggen aan derde landen. Het EIDHR wordt geacht bij te dragen tot een ruimere verspreiding van het universele principe van individuele vrijheid. Het CvdR wijst erop dat het Handvest inzake Lokale Autonomie van de Raad van Europa voor vele nieuwe democratieën in Europa een belangrijke bron van inspiratie en leidraad is geweest bij de opbouw van een goed functionerend lokaal zelfbestuur. Het door het Congres van Lokale en Regionale Overheden van Europa voorgestelde nieuwe Handvest inzake Regionale Democratie zal eenzelfde functie kunnen vervullen.

7.

Omdat het een van de doelstellingen van de EU-strategie is om altijd, ook zonder toestemming van de regeringen van derde landen, hulp te bieden, is het CvdR van mening dat democratisch gekozen lokale en regionale overheden in de betrokken landen zouden moeten worden aangewezen als partners die kunnen meehelpen bij het verwezenlijken van de doeleinden van het EIDHR. Wat dit betreft zouden ze dezelfde rol toebedeeld moeten krijgen als de organisaties van het maatschappelijk middenveld.

8.

Het CvdR zelf beschikt al over verschillende instrumenten voor het uitvoeren van zijn beleid in landen waarmee het betrekkingen heeft aangeknoopt. Vooral de oprichting van drie werkgroepen (voor de relaties met resp. de Westelijke Balkan, Turkije en Kroatië) en de organisatie van een reeks conferenties over het Europese nabuurschapsbeleid hebben ertoe bijgedragen dat er een regelmatige politieke dialoog op gang is gekomen met vertegenwoordigers van lokale en regionale bestuursorganen uit derde landen en dat er bekendheid is gegeven aan beste praktijken.

9.

Wat het instrument zelf en de doelstellingen ervan betreft verdient een meer op de lange termijn gerichte aanpak de voorkeur. Omdat de prioritaire actieterreinen binnen elke programmeerperiode steeds weer veranderen, valt moeilijk in te schatten in welke richting het programma en de in het kader hiervan te ontplooien initiatieven op de lange termijn zullen evolueren. Een gedetailleerde evaluatie van de afgesloten programma's en een gedegen rapportage maken het gemakkelijker om later nieuwe programma's te ontwikkelen.

10.

De aanvraagprocedures voor subsidiëring via het EIDHR dienen te worden gestroomlijnd en het programma zal in de praktijk eenvoudiger moeten worden om mee te werken, zodat ook minder goed ontwikkelde structuren er hun voordeel mee kunnen doen en er zonder enige moeite op flexibele wijze mee kunnen omgaan. Omdat het EIDHR relatief beperkt van omvang zal blijven, zal men er selectief en op strategische wijze gebruik van moeten maken om succes te verzekeren.

11.

Bij de evaluatie en herbeoordeling van de strategie dient rekening te worden gehouden met de standpunten van de lokale en regionale overheden en de subsidiariteit in derde landen. De administratie van het EIDHR moet erop letten dat er niet te veel bureaucratische procedures komen, die vooral in het geval van de voor lokale actoren zo typerende projecten ontmoedigend kunnen werken. Er moet zoveel mogelijk flexibiliteit worden ingebouwd om te voorkomen dat de bureaucratische rompslomp discriminerende effecten heeft.

B.   Specifieke aanbevelingen

12.

Het op bevordering van democratie, goede governance, Europese waarden en mensenrechten gerichte beleid van het CvdR is voor het Comité een argument om te worden betrokken bij de strategie als geheel. Wat de voorgestelde vijf doelstellingen betreft zou er in de meerjarenplanning voor de periode 2010-2013 onder doelstelling 2 speciaal aandacht kunnen worden geschonken aan de rol van de lokale en regionale overheden. Verder zou de strategie die het Comité hanteert als waarnemer bij verkiezingen, aandacht moeten krijgen in het kader van doelstelling 5. Deze strategie is gericht op het versterken van de democratie aan de basis en de democratische participatie van de bevolking.

Doelstelling 1

Meer respect voor mensenrechten in landen en regio's waar deze het meeste gevaar lopen

13.

Hoewel de steun die in het kader van deze doelstelling wordt verleend, voornamelijk ten goede komt aan NGO's, zal moeten worden beseft dat het in bepaalde landen individuele mensenrechtenactivisten en zelfs gemeenteambtenaren zijn die risico lopen bij de uitoefening van hun functie en dagelijkse bezigheden. Getracht moet worden steun voor deze personen te mobiliseren.

Doelstelling 2

Grotere rol voor het maatschappelijk middenveld bij het bevorderen van mensenrechten en democratische hervormingen, ondersteunen van het op vreedzame wijze verzoenen van verschillende groepsbelangen en consolideren van de politieke participatie en vertegenwoordiging

14.

Een participatie- en integratiedemocratie op lokaal en regionaal niveau is uiteindelijk de beste manier om een goed functionerende democratische samenleving op te bouwen, een samenleving waarin rekening wordt gehouden met de behoeften van de burgers en die wordt gekenmerkt door een goede governance en het vertrouwen en de steun van de burgers.

15.

Er is behoefte aan modellen voor integratiedemocratie waarin bijv. een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen wordt gewaarborgd, evenals van de indiaanse bevolking en van de lokale minderheden, indien aanwezig. Verder lijken verspreiding van beste praktijken en steun aan lokale overheden van cruciaal belang als het gaat om de participatie van plaatselijke minderheden, personen met een handicap, kinderen en jongeren.

16.

Voor het bereiken van een goede governance, gebaseerd op een brede politieke vertegenwoordiging en participatie, is het absoluut noodzakelijk om te erkennen dat beslissingen het best genomen kunnen worden op het niveau dat het dichtst bij de burger staat.

17.

Democratische processen waarbij verantwoording moet worden afgelegd — om te beginnen op lokaal en regionaal niveau — zijn van essentieel belang voor het waarborgen van de transparantie van het bestuur en spelen een sleutelrol bij het bestrijden van corruptie en het verlichten van de armoede.

18.

Door het ontwikkelen van contacten met een meer informeel karakter op het niveau van de individuele burger en door speciaal aandacht te besteden aan het vinden van praktische oplossingen voor de alledaagse problemen van de mensen, kunnen de lokale en regionale overheden er in belangrijke mate toe bijdragen dat de lokale samenwerking tussen groepen met conflicterende belangen wordt verbeterd.

19.

Maatschappelijke organisaties, plaatselijke NGO's en basisorganisaties die zich inzetten voor de fundamentele vrijheden en de mensenrechten, alsmede plaatselijke mensenrechtenactivisten, kunnen bij het ingang doen vinden van politieke, economische en sociale rechten op lokaal niveau de beste resultaten boeken als hun werk erkenning vindt en ze hun activiteiten kunnen verrichten in een veilige omgeving, zonder dat ze bedreigd of lastig gevallen worden. Er kan op lokaal niveau met name veel worden bereikt bij het bevorderen van democratische waarden en de politieke bewustwording van de burgers als deze in de gelegenheid worden gesteld om samen te werken met de legitiem verkozen lokale en regionale overheden.

20.

De lokale dimensie is in het bijzonder van belang als het gaat om verschillende vormen van grensoverschrijdende samenwerking, zoals conflictoplossing. Er dient speciaal te worden gewezen op de positieve rol van lokale initiatieven in conflictsituaties, zoals die van „stedendiplomatie”, bij het bevorderen van de interculturele dialoog en het entameren van vertrouwenwekkende initiatieven op lokaal op lokaal niveau. Daarom moet nog meer aandacht worden besteed aan wereldwijde campagnes ter versterking van de democratie en de mensenrechten, bijv. door gebruik te maken van een transnationale aanpak waarin ook ruimte is voor een duidelijk lokaal en regionaal perspectief.

Doelstelling 3

Steun voor acties op het gebied van mensenrechten en democratie bij kwesties die onder de richtsnoeren van de EU vallen, zoals de mensenrechtendialogen, de positie van mensenrechtenactivisten, de doodstraf, martelingen en kinderen in gewapende conflicten

21.

Hoewel de mensenrechtendialogen gewoonlijk met het centrale gezag worden gevoerd, zijn kwesties op het gebied van de democratie duidelijk ook een zaak van de lokale en regionale actoren. Er kan geen goed functionerend democratische stelsel van de grond komen en in stand worden gehouden zonder de participatie en inbreng van lokale en regionale actoren. Beide bestuurlijke niveaus dragen ten volle bij aan de ontwikkeling van dit stelsel.

22.

Uit de door de VN gehanteerde definitie van mensenrechtenactivisten — „personen en organisaties die zich inzetten voor het bevorderen en verdedigen van mensenrechten en fundamentele vrijheden”, blijkt duidelijk dat hier ook een rol is weggelegd voor bestuurders en activisten op lokaal niveau.

23.

Een groot aantal gevallen van marteling vindt met name plaats in lokale gevangenissen en op lokale politiebureaus. Er zal dan ook alles aan moeten worden gedaan om naleving van nationale wetgeving en internationale verdragen op plaatselijk niveau af te dwingen. Daarom zal er steun moeten worden verleend aan plaatselijke NGO's die toezien op het optreden van de autoriteiten, alsmede aan de opleiding van overheidsfunctionarissen.

24.

Het CvdR schaart zich het achter het richtsnoer inzake de rechten van kinderen en wijst op de rol van de lokale overheden bij het verschaffen van toegang tot adequaat onderwijs en een adequate gezondheidszorg, incl. het recht op reproductieve gezondheidszorg, met name voor meisjes, en bij het waarborgen van onderwijs.

25.

Het CvdR staat achter de Commissiemededeling COM(2008/55) waarin een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU wordt ingeruimd. Het belang van het kind resp. de rechten van kinderen moeten meer aandacht krijgen in alle externe activiteiten van de EU (mainstreaming of children's rights).

Doelstelling 4

Steun voor en versterking van het internationale en regionale raamwerk voor de bescherming van de mensenrechten, het justitiële apparaat, de rechtstaat en de bevordering van de democratie

26.

Het is goed dat er op dit moment reeds samenwerkingsakkoorden zijn met instanties als de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en het Internationale Gerechtshof. Het ware echter zeer te wensen dat er meer aandacht komt voor versterking van de lokale democratie en uitbreiding van de mogelijkheden die de lokale en regionale overheden hebben om de civiele, politieke, economische en sociale rechten ingang te doen vinden.

27.

Het is belangrijk dat kinderen het recht hebben om te participeren, invloed uit te oefenen en hun stem te laten horen (zoals neergelegd in art. 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind van de VN), m.n. als er beslissingen worden genomen over zaken van plaatselijk belang.

Doelstelling 5

Versterking van het vertrouwen in democratische verkiezingsprocedures, in het bijzonder door verkiezingswaarneming

28.

Op grond van de opgedane ervaringen en de eigen inspanningen ter bevordering van lokale en regionale democratie, decentralisatie en zelfbestuur in Europa is het CvdR ervan overtuigd dat waarachtige democratie en mensenrechten in de wereld alleen kunnen worden bevorderd als de nationale en Europese overheden voldoende respect betonen voor de bestaande lokale en regionale bevoegdheden.

29.

Verkiezingswaarneming is de laatste twee jaar een van de effectieve instrumenten van het externe beleid van het CvdR geworden. Het CvdR erkent de expertise en de jarenlange inzet van het Congres van Lokale en Regionale Overheden op dit gebied en is verheugd dat het in de gelegenheid is gesteld deel te nemen aan de inspanningen van het Congres ter ondersteuning van de lokale en regionale democratie.

30.

Steun voor verkiezingswaarneming draagt in belangrijke mate bij tot ontwikkeling van de democratie. In de toekomstige EU-strategieën inzake verkiezingswaarneming zou ook bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de waarneming van lokale en regionale verkiezingen in derde landen

31.

De EU zou bij haar waarneming van nationale verkiezingen meer rekening moeten houden met de beoordeling van de effecten die de bevordering van de democratie op lokaal en regionaal niveau heeft.

32.

In de komende strategie voor de periode 2010-2013 zou aandacht moeten zijn voor de rol die de lokale en regionale overheden hier zouden kunnen spelen, zeker als het gaat om lokale verkiezingen en gelet op de Europese expertise bij de waarneming in derde landen.

Brussel, 18 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/30


Advies van het Comité van de Regio's over Meertaligheid

(2008/C 257/06)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt dat de regionale en lokale overheden in de hele Europese Unie verantwoordelijk zijn voor de bescherming en bevordering van de taalkundige verscheidenheid. Zij bevinden zich in de meest geschikte positie om met de instanties die zich bezighouden met taalonderricht een constructief partnerschap op te richten, dat cursussen en beroepsopleidingen kan uitstippelen die rekening houden met specifieke lokale behoeften;

is, gezien het essentiële belang van de taalkundige verscheidenheid in de Europese Unie, van mening dat bij de totstandkoming van een meertalige samenleving moet worden getracht de voordelen van de verscheidenheid zoveel mogelijk te benutten en de nadelen zo klein mogelijk te houden;

is van mening dat iedere EU-burger zijn eigen taal/talen moet behouden, die bepalend is/zijn voor zijn culturele identiteit, maar in de loop van zijn leven actieve en passieve kennis van een gemeenschappelijke tweede taal zou moeten verwerven en van een derde taal, die hij kiest op grond van culturele affiniteit of op grond van de sociale en economische mobiliteitsvereisten van zijn land/regio van herkomst;

is, met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling „moedertaal plus twee vreemde talen”, van mening dat een hoofdrol is weggelegd voor regio's en steden, met name bij de uitvoering van de onderwijsplannen;

stelt voor alle regio's ertoe aan te sporen om een lokaal forum over meertaligheid in het leven te roepen, dat onderzoek kan doen naar de sociale, economische en onderwijstendensen op lokaal niveau en dat de nodige initiatieven kan voorstellen om de burgers bewust te maken van het belang om in hun leven twee vreemde talen te leren volgens de formule „moedertaal plus twee”.

Rapporteur

:

Roberto PELLA (IT/EVP), Provincieraadslid van Biella en locoburgemeester van Valdengo

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité van de Regio's is ermee ingenomen dat de Europese Commissie een sterke impuls heeft gegeven aan het thema meertaligheid door hiervoor op 1 januari 2007 een specifieke portefeuille in het leven te roepen, die werd toevertrouwd aan commissaris Leonard Orban. Gezien het belang van deze portefeuille en de uitdaging die ze met zich meebrengt, is versterking ervan nodig zodat de in dit verband vastgestelde doelstellingen op efficiënte wijze kunnen worden gerealiseerd.

2.

Het CvdR onderstreept dat de kwestie van de meertaligheid een prioritaire plaats inneemt op de Europese politieke agenda: het is een transversale prioriteit die alle sectoren van het sociaal-economische en culturele leven van Europa doorsnijdt.

3.

Het CvdR stemt in met de door commissaris Orban gevolgde aanpak, waarbij het verschijnsel meertaligheid van doorslaggevend belang wordt geacht voor de verwezenlijking van een sterkere Europese integratie en een bredere interculturele dialoog.

4.

Gezien het essentiële belang van de taalkundige verscheidenheid in de Europese Unie moet bij de totstandkoming van een meertalige samenleving worden getracht de voordelen van de verscheidenheid zoveel mogelijk te benutten en de nadelen zo klein mogelijk te houden, zodat verscheidenheid niet alleen wordt gebruikt als middel om een doel te bereiken.

5.

Het CvdR brengt de analyse van de in 2005 opgerichte groep op hoog niveau over meertaligheid onder de aandacht, en stemt in met de daarin voorgestelde noodzakelijke acties, die als volgt kunnen worden samengevat:

meer bewustmakingsacties, met name via voorlichtingscampagnes die zijn gericht op ouders, jongeren en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs en cultuur;

initiatieven om mensen te stimuleren nieuwe talen te leren, met name via buitenschoolse, ludieke en informele activiteiten;

meer aandacht voor de culturele en taalkundige mogelijkheden van immigranten, met als tweeledig doel om migranten in de samenleving van het gastland te laten inburgeren én hen — door hun meertaligheid — in staat te stellen om hun eigen potentieel ten volle te ontwikkelen;

uitbreiding van de Europese initiatieven op het gebied van meertaligheid tot de talen van derde landen, om het Europese concurrentievermogen te optimaliseren.

6.

Het CvdR wijst op de resultaten van de on-line raadpleging van september 2007, waarin de volgende kernactiviteiten op het gebied van meertaligheid werden aangewezen:

het leren van talen is van essentieel belang om de individuele kansen op de arbeidsmarkt in stand te houden of te vergroten;

de beste manier om het leren van talen te stimuleren, is taalonderricht al vroeg in het onderwijsprogramma opnemen en stimulansen geven voor periodes van studie en werk in het buitenland;

om de doeltreffendheid van de onderwijsmethoden te optimaliseren moet de nadruk worden gelegd op gepersonaliseerde methoden voor de overdracht van taalvaardigheden, die rekening houden met individuele behoeften;

de beste manier om de taalkundige verscheidenheid op lokaal, nationaal en Europees niveau te respecteren, is ook de cultuur van de aan te leren taal of van een taal waar je mee te maken krijgt, beter te leren kennen;

taal heeft een belangrijke impact op het economische leven, aangezien je gemakkelijker zaken kunt doen met een buitenlandse firma wanneer je de taal van dat land beheerst;

een goede maatregel om de taalvaardigheid van werknemers te vergroten is het bevorderen van taalcursussen binnen de onderneming, mits dit binnen de onderneming in kwestie een haalbare kaart is;

het gebruik van meer officiële talen in de werkzaamheden van de Europese Unie en de bijbehorende kostenstijging is noodzakelijk om het besef van de meertaligheid binnen de instellingen te stimuleren.

7.

Het CvdR stemt in met de voorstellen van de op initiatief van de Europese Commissie opgerichte en door Amin Maalouf voorgezeten groep van intellectuelen voor de interculturele dialoog, en benadrukt met name dat

de volkeren van de EU bij hun bilaterale betrekkingen de voorkeur moeten geven aan het hanteren van hun eigen taal;

de Europese Unie het concept van een „persoonlijke adoptietaal” moet promoten.

8.

Het CvdR benadrukt dat de bevordering en instandhouding van de culturele en taalkundige verscheidenheid een centrale prioriteit is. In de EU wordt onder taalkundige verscheidenheid tevens de kennis en het gebruik verstaan van:

de officiële talen van de EU

de officiële talen van de lidstaten van de EU;

de niet-officiële minderheidstalen die in de EU worden gesproken.

De Unie en de lidstaten zullen de taalkundige verscheidenheid op hun respectieve terreinen bevorderen.

9.

In de hele Europese Unie zijn de regionale en lokale overheden verantwoordelijk voor de bescherming en bevordering van de taalkundige verscheidenheid. De regionale en lokale bestuursniveaus zijn tevens bevoegd op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en volwassenonderwijs; zij behoren tot de sociale partners en coördineren de groei en ontwikkeling op regionaal en lokaal niveau.

10.

In een beroepsopleiding die op levenslang leren is gericht, winnen concepten als „kennis” en „leren” aan belang, ook al omdat de arbeidsmarkt, met alle verschillende mogelijkheden die deze te bieden heeft, steeds meer taalvaardigheden vraagt.

11.

De regionale en lokale overheden bevinden zich in de meest geschikte positie om met de instanties die zich bezighouden met taalonderricht een constructief partnerschap op te richten, dat cursussen en beroepsopleidingen kan uitstippelen die rekening houden met specifieke lokale behoeften.

12.

Het CvdR is dan ook van mening dat de regionale en lokale overheden het beste in staat zijn om in te spelen op de lokale behoeften op taalkundig gebied, hetgeen de steun die wordt geboden door nationale overheden onverlet laat.

Algemene opmerkingen

13.

Het CvdR is van mening dat Europa de basis moet leggen voor haar eigen sociaal-economische samenhang door de mogelijkheden van de mobiliteit, de mondialisering, de Europese cultuur en de Europese burgerzin optimaal te benutten.

14.

Dit kan met name worden verwezenlijkt doordat de taalkundige barrières die landen en individuele burgers moeten overwinnen, worden opgeheven. Immers:

a)

Kennis van vreemde talen levert een belangrijke bijdrage aan de beroepsmatige, opleidings-, culturele en persoonlijke mobiliteit. De Europese Unie wordt nooit een echte unie als de burgers intern niet mobieler worden.

b)

Talenkennis zorgt voor een duidelijke verbetering van het concurrentievermogen, omdat nieuwe contacten kunnen worden gelegd, ervaringen kunnen worden uitgewisseld, producten kunnen worden verkocht en diensten kunnen verleend. Dankzij de mondialisering worden de handels- en arbeidsmarkten opengesteld; kennis van vreemde talen is een voorwaarde voor het aanknopen en verder ontwikkelen van partnerschapsrelaties met andere landen c.q. ondernemingen, zodat de kansen die de mondialisering biedt, kunnen worden benut.

c)

Taal is de meest directe uitdrukking van cultuur, en helpt de communicatie tussen de Europese burgers verbeteren. De Europese cultuur mag niet het gevolg zijn van de passieve acceptatie en toevallige totstandkoming van de mozaïek aan nationale culturen (de multiculturele samenleving), maar moet worden geconsolideerd door uitvoerige culturele contacten tussen burgers en de bevestiging van de waarde van de culturele verscheidenheid en identiteit (de interculturele samenleving).

d)

De bevordering van een actief burgerschap, betrokkenheid van de regionale en lokale instellingen, raadpleging van de burgers en sociale integratie zijn stuk voor stuk noodzakelijk om de Europese wetgeving een grotere doeltreffendheid te garanderen, zodat de lokale en regionale overheden en de individuele burgers zich hierin steeds meer kunnen vinden. Hiervoor is het zaak dat de Europese Unie de taal van de burgers spreekt in haar documenten en in haar institutionele betrekkingen onderling en met de buitenwereld, zodat deze begrijpelijk zijn, zodat de lokale instellingen (lokale en regionale overheden) kunnen interageren, zodat de burgers de boodschap meekrijgen en kunnen deelnemen aan het Europese leven, en als klankbord kunnen dienen telkens wanneer strategische doelstellingen worden verwezenlijkt.

15.

Het CvdR acht het zaak dat de Commissie, in het kader van de open coördinatiemethode op het gebied van meertaligheid, niet alleen het nationale bestuursniveau bij haar activiteiten betrekt maar ook de lokale en regionale bestuursniveaus, omdat deze laatste vaak primair verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van maatregelen op hun grondgebied.

16.

In dat verband is het tevens zaak dat de aandacht wordt gevestigd op het respect voor en de waardigheid van niet-officiële minderheidstalen die, net als de officiële talen, onderdeel zijn van de rijke verscheidenheid van de territoriale cultuur, en waarvoor ruimte moet worden ingebouwd in de Europese integratieprogramma's.

Kernboodschappen en voornaamste activiteiten

17.

Het CvdR acht het van belang dat de doelstelling „moedertaal plus twee vreemde talen” het einddoel van het Europese beleid inzake meertaligheid wordt.

18.

Iedere EU-burger behoudt zijn eigen taal/talen, die bepalend is/zijn voor zijn culturele identiteit, maar zou in de loop van zijn leven actieve en passieve kennis van een gemeenschappelijke tweede taal moeten verwerven en van een derde taal, die hij kiest op grond van culturele affiniteit of op grond van de sociale en economische mobiliteitsvereisten van zijn land/regio van herkomst.

19.

Voor de keuze van de „adoptietaal” moet niet alleen worden gekeken naar de officiële talen van de EU maar ook naar Europese minderheidstalen, en liefst ook naar niet-Europese talen, die aanzienlijke culturele, economische en maatschappelijke kansen bieden voor de groei van het Europese concurrentievermogen.

20.

Het CvdR stelt hieronder een aantal kernboodschappen voor, die in het Europese meertaligheidsbeleid zouden kunnen worden geïntegreerd en in concrete maatregelen zouden kunnen worden omgezet, met als doel de bevolking te motiveren, de verscheidenheid in stand te houden en de lokale en regionale instanties een centrale rol te geven bij het uitstippelen van de opleidingscurricula.

Betrokkenheid van de lokale en regionale overheden

21.

De rol van lokale en regionale overheden is van fundamenteel belang, niet alleen omdat zij vaak politieke en administratieve bevoegdheden hebben voor de onderwijs- en opleidingsplannen, maar ook omdat zij het beste in staat zijn om de meertaligheid onder de burgers te monitoren en de evolutie daarin te volgen bij de toepassing van de communautaire richtlijnen en programma's. Het is op regionaal en lokaal niveau dat de verworven vaardigheden en uitgevoerde maatregelen kunnen worden geanalyseerd en dat aan de hand van die analyse een sterke impuls kan worden gegeven aan het Europees beleid.

22.

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling „moedertaal plus twee vreemde talen”, is voor regio's en steden een hoofdrol weggelegd, met name bij de uitvoering van de onderwijsplannen.

23.

Binnen een en hetzelfde land kunnen de historische, maatschappelijke, culturele, sociale en economische tendensen per regio verschillen.

24.

De territoriale verscheidenheid moet worden aangemoedigd, oftewel regio's moeten worden aangespoord om het taalonderwijs te baseren op studies en onderzoeken, en opiniepeilingen die gemeenten en regio's houden over de culturele traditie, de voorkeur van de burgers en de sociaal-economische vereisten en vooruitzichten van het gebied.

25.

Op die manier zou de conformiteit tussen de lokale behoeften en de geldende onderwijsprogramma's kunnen worden beoordeeld, en zouden opleidingsinitiatieven die niet de verhoopte resultaten hebben opgeleverd kunnen worden aangepast dankzij de flexibiliteit van de lokale en regionale autonomie.

26.

Vreemde talen zouden vrij moeten kunnen worden. Indien een lidstaat meer dan één officiële EU-taal heeft, moet het leren van de andere taal (talen) ook worden aangemoedigd.

27.

Het beleid inzake meertaligheid moet ook een extern aspect hebben. De bevordering van de kennis van Europese talen buiten de EU vertegenwoordigt zowel een cultureel als economisch belang. Daar staat tegenover dat ook de EU moet openstaan voor de talen van derde landen, zoals Chinees, Arabisch, Indiaas, Russisch, enz.

28.

Voorgesteld wordt dan ook om alle regio's ertoe aan te sporen om een lokaal forum over meertaligheid in het leven te roepen, dat onderzoek kan doen naar de sociale, economische en onderwijstendensen op lokaal niveau, dat de nodige initiatieven kan voorstellen om de burgers zich bewust te maken van het belang om in hun leven twee vreemde talen te leren volgens de formule „moedertaal plus twee”.

29.

Bovendien moet een sterke impuls worden gegeven aan de programma's voor de inburgering van immigranten. Zij moeten worden aangemoedigd en geholpen om de talen te verwerven die zij en hun kinderen nodig hebben om zich in de Europese samenleving volledig te kunnen ontplooien, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op hun recht om hun eigen moedertaal in stand te houden. De talen die immigranten moeten leren en gaan beheersen, zijn de officiële EU-taal van het gebied waar zij wonen en — indien van toepassing — de tweede officiële taal van een streek of regio, in overeenstemming met de respectievelijke grondwettelijke normen.

30.

Kort samengevat: de onderwijswereld moet door de lokale, regionale en nationale instellingen worden gestimuleerd om een breed gamma van talen op te nemen in het onderwijsprogramma. De onderwijssystemen moeten zijn ingesteld op een breed gamma van talen, die worden gekozen op grond van de sociale, economische en culturele behoeften van het gebied.

31.

Taalbeheersing draagt in belangrijke mate bij tot het concurrentievermogen. Studies hebben aangetoond dat Europese ondernemingen marktaandelen verliezen vanwege hun gebrekkige talenkennis.

32.

De Commissie zou haar inspanningen op dit gebied dan ook moeten voortzetten.

Betere taalkundige integratie

33.

Ten aanzien van de kleinere talen en minderheidstalen moet erop worden gewezen dat zij bijdragen tot de consolidering van de basiswaarde van de Europese cultuur, te weten de verscheidenheid, en derhalve niet het ondergeschoven kindje mogen worden en zelfs bijzondere bescherming nodig hebben.

34.

De aanduiding „minderheidstaal” of „kleinere taal” mag geen reden om een taal te discrimineren omdat de waarde daarvan minder groot zou zijn.

35.

Het CvdR pleit voor een debat rond dit thema, om van gedachten te kunnen wisselen over de invoering van nieuwe begrippen die beter aansluiten op de bestaande realiteiten.

36.

Het is derhalve van belang dat vaart wordt gezet achter de officiële erkenning van minderheidstalen, die diepgewortelde Europese tradities en culturen vertegenwoordigen.

37.

Dit om ervoor te zorgen dat deze talen ook door de Europese instellingen worden erkend, zodat EU-teksten in een groter aantal talen worden vertaald dan de huidige 23, om zo het rechtstreekse contact tussen Europa en zijn burgers te stimuleren.

38.

Dit proces van Europese erkenning en territoriale diversifiëring zal de sociale integratie ten goede komen.

39.

Het CvdR is ingenomen met de conclusies van de Europese Raad van 13 juni 2005, waarin wordt ingestemd met het gebruik in de Europese instellingen en organen van andere dan de officiële, in Verordening 1/1958 erkende talen.

40.

Ook voor talen die noch op Europees noch op lokaal of regionaal niveau worden erkend, zullen er hoe dan ook nog steeds programma's moeten worden ingevoerd die tot doel hebben om die talen te beschermen ter instandhouding van de bijbehorende identiteit.

Intergenerationele aanpak

41.

De vraag rijst tevens hoe de burger moet worden begeleid bij het proces van levenslang leren.

42.

Terwijl het nog tamelijk gemakkelijk is het taalonderwijs op scholen te „sturen” en ervoor te zorgen dat wat jongeren nu op school leren aan interculturele en taalkundige vaardigheden in de toekomst niet verloren gaat, ligt het probleem ingewikkelder voor de generaties die al lang van school af zijn en die nooit eerder iets aan meertaligheid hebben gedaan. Het is belangrijk dat er ook taalonderwijs is voor de oudere generatie; veel ouderen zijn nooit in contact geweest met vreemde talen — noch uit belangstelling, noch om professionele redenen. Door taalonderwijs beschikken burgers op hun oude dag over betere uitdrukkingsmiddelen, waardoor zij zich nog beter kunnen inzetten als burger van de Unie.

43.

Er moeten derhalve leermechanismen worden aangemoedigd die niet alleen betaalbaar zijn (de kosten van taalcursussen vormen vaak een belemmering voor de verspreiding van het ouderenonderwijs) maar waarvoor tevens een passieve deelname volstaat, zodat zij ook open staan voor wie zich niet kan verplaatsen of geen tijd heeft om actief deel te nemen.

44.

Verder wordt erop gewezen dat mensen zich moeten inspannen om een vreemde taal zo goed mogelijk te leren; dit geldt zeker voor de alsmaar groeiende migrantengemeenschap.

45.

Het is dan ook van belang te benadrukken dat er aangepaste leermethoden bestaan, die het individu in staat stellen eenvoudige taalvaardigheden te verwerven waarmee zij zich verstaanbaar kunnen maken in een vreemde taal, en deze kunnen verstaan. Dergelijke leermethoden zouden moeten worden bevorderd door de landelijke, regionale en lokale onderwijsinstellingen en moeten worden gefinancierd door de EU, om de leermogelijkheden op grote schaal te verspreiden en de taalkundige generatiekloof te dichten.

46.

Daarnaast moet ook meer aandacht worden geschonken aan alternatieve methoden voor taalonderricht, door meer gebruik te maken van multimediasystemen, en moeten televisieprogramma's zoveel mogelijk in de oorspronkelijke taal (met ondertitels) worden uitgezonden (dat geldt voor tv-programma's, bioscoopfilms en nieuwsuitzendingen). Ook moet meer gebruik worden gemaakt van computergestuurde taalcursussen en on-line vertaalprogramma's. Een soort „levenslang zelf leren” dus.

47.

Daarentegen moeten jongeren en kinderen de vreemde talen met de paplepel krijgen ingegoten. Met het tweedetaalonderwijs moet zo vroeg mogelijk worden begonnen, zodat kinderen al van jongs af aan vertrouwd raken met de klanken van de vreemde taal, omdat zo betere voorwaarden worden geschapen om snel veel nieuwe talen te leren en te gaan beheersen.

48.

De vooruitgang bij het leren van talen op de basisschool en de middelbare school moet worden vergroot. Het onderwijsprogramma moet worden aangepast, zodat leerlingen op de basisschool vaker de gelegenheid krijgen om gesprekken in een vreemde taal te voeren, en leerlingen op de middelbare school vertrouwd raken met een derde taal.

49.

Universiteiten moeten studenten de mogelijkheid bieden hun taalkundige bagage te perfectioneren of uit te breiden, onder andere door meer gebruik te maken van de Erasmus- en Socrates-programma's.

50.

Universiteiten moeten hun deuren niet alleen openzetten voor ouderen die de lacunes in hun talenkennis willen opvullen, maar ook voor bedrijven die moeten worden geholpen en gestimuleerd om hun eigen personeel en leidinggevenden nieuwe „commerciële” talen aan te leren. Met het oog daarop zouden ondernemingen en universiteiten partnerschappen moeten aangaan.

51.

Verder moeten er cursussen voor tolken en vertalers worden ontwikkeld, niet alleen ten behoeve van de overheidsinstellingen (van de gemeenten en regio's tot en met het Europees Parlement: steden die hun website en documentatie in meerdere talen publiceren als een stimulans voor de lokale institutionele meertaligheid moeten worden geholpen en beloond) maar ook ten behoeve van kringen die in contact staan met het publiek.

Interdisciplinaire aanpak

52.

Meertaligheid kan niet alleen worden gestimuleerd met behulp van onderwijs en opleiding, maar ook door middel van spel en recreatie.

53.

Ervoor zorgen dat door middel van cultuur of sport meerdere talen worden geleerd is een manier om een gevarieerd publiek, van kinderen tot volwassenen, aan te spreken.

54.

Ook de markt voor songteksten heeft van nature een internationaal en meertalig karakter: zo zouden evenementen als een „EuroMusic Open Day” kunnen worden gepromoot, waarbij de nadruk wordt gelegd op teksten.

55.

De circulatie van literaire werken dankzij het programma voor literaire vertalingen (publicatie in twee talen: het origineel en de vertaling) moet worden bevorderd, niet alleen met initiatieven van afzonderlijke uitgeverijen maar ook door publieke partnerschappen te helpen opzetten. Door dat laatste kunnen lokale en regionale overheden worden gestimuleerd om particuliere initiatieven op het gebied van meertaligheid te promoten.

EU-instellingen

56.

Dat meertaligheid noodzakelijk is in de instellingen van de EU, staat buiten kijf. Daarom moet er in de Europese instellingen onmiddellijk worden gegarandeerd dat er steeds ten minste passief getolkt wordt uit de officiële talen van de Europese Unie, opdat de deelnemers aan discussies hun gedachten in hun moedertaal kunnen uiteenzetten.

57.

Instandhouding van de culturele diversiteit brengt waarborging van een systeem van formele of informele vertaling in alle officiële talen van Europa met zich mee. Het is absoluut zaak dat meertaligheid wordt bevorderd door tijdens informele vergaderingen begrijpelijke bilaterale communicatie te garanderen in de talen van de gesprekspartners.

58.

Daarentegen is het zaak dat werkdocumenten en officiële documenten ten behoeve van formele vergaderingen in alle officiële talen van de lidstaten worden vertaald. Aangezien iedere lidstaat een hoeksteen van de EU vormt, is de EU het aan alle lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat zij de documenten in de volgens hun grondwet voorgeschreven talen ontvangen, zodat iedere burger zijn Europees burgerschap actief kan uitoefenen.

De buitengrenzen van de EU

59.

Meertaligheid mag zich niet beperken tot de ontwikkeling van de sociale en economische mobiliteit binnen de EU, maar moet de Europese burger tevens in staat stellen om open te staan voor niet-Europese markten en culturen.

60.

Dit is mede van belang in het licht van de ontwikkelingen waardoor de EU geneigd is steeds hechtere economische en culturele betrekkingen aan te knopen met landen als China, Rusland of Japan.

61.

De vergroting van het externe concurrentievermogen van de EU hangt dus tevens af van een toegenomen professionalisering van het onderricht in niet-EU-talen.

62.

De tweede vreemde taal of adoptietaal kan worden gekozen uit alle talen van de landen waarmee de EU contacten onderhoudt, waarbij met name wordt gekeken naar de talen van opkomende economieën buiten de EU, en naar de culturele kenmerken van de landen waarmee Europa haar handelsbetrekkingen uitbreidt.

Brussel, 19 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/36


Initiatiefadvies van het Comité van de Regio's op weg naar een groenboek „Naar een EU-beleid voor berggebieden: een Europese visie op berggebieden”

(2008/C 257/07)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst erop dat voorzitter van de Europese Commissie Barroso tijdens de gestructureerde dialoog in het kader van de zitting van het Comité van de Regio's van 7 december 2006 in antwoord op een vraag van de Vereniging van gekozen vertegenwoordigers van berggebieden verklaard heeft positief te staan tegenover een groenboek over een EU-beleid voor berggebieden;

onderstreept dat berggebieden enerzijds regio's zijn die kampen met permanente natuurlijke en geografische handicaps, maar anderzijds ook regio's die beschikken over natuurlijke en menselijke troeven om groei en werkgelegenheid te bevorderen;

pleit voor een werkelijk geïntegreerd EU-beleid voor berggebieden, waarin met de diversiteit van de verschillende bergmassieven rekening wordt gehouden;

roept de Europese Commissie en de lidstaten op actief invulling te geven aan de algemene doelstellingen van de herziene strategieën van Lissabon en Gotenburg d.m.v. een Europees actieplan ter bevordering van het concurrentievermogen en de duurzame ontwikkeling van berggebieden;

benadrukt dat in dergelijk beleid het accent moet liggen op de volgende drie aspecten:

a.

verbeteren van de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van berggebieden ter bevordering van de vestiging van mensen en bedrijven, mits daarbij geen schade aan het milieu wordt toegebracht, met name door fysieke en digitale verbindingen te verbeteren, meer aansluitingen op de TEN's te creëren, innovatie en ondernemingsgeest te bevorderen en knowhow en menselijk kapitaal op te waarderen;

b.

benutten van het eigen potentieel van berggebieden, rekening houdende met hun specifieke kenmerken en geografische handicaps, om deze gebieden in staat te stellen de daarmee samenhangende extra kosten terug te verdienen en diensten van algemeen belang in stand te houden;

c.

tot stand brengen van clusters en concurrentiepolen om de verschillende sectoren beter in staat te stellen nu en in de toekomst een eigen bijdrage te leveren aan de (duurzame) ontwikkeling van de betrokken gebieden.

Rapporteur

:

de heer DURNWALDER (IT/EVP), regionaal afgevaardigde en voorzitter van het bestuur van de provincie Bolzano

POLITIEKE AANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Voorzitter van de Europese Commissie Barroso heeft tijdens de gestructureerde dialoog in het kader van de zitting van het Comité van de Regio's van 7 december 2006 in antwoord op een vraag van de Vereniging van gekozen vertegenwoordigers van berggebieden verklaard positief te staan tegenover een groenboek over een EU-beleid voor berggebieden.

2.

Met artikel 158 van het Verdrag van Lissabon (toevoeging van het versterken van de territoriale samenhang aan de doelstellingen van de EU) is er erkenning gekomen voor de specifieke aandacht die berggebieden verdienen als regio's die kampen met permanente natuurlijke handicaps.

3.

Berggebieden zijn onmisbaar voor de gehele bevolking van de EU en haar economische activiteiten, omdat zij natuurlijke hulpbronnen verschaffen, een grote culturele rijkdom kennen (men denke aan taaldiversiteit en knowhow) en economisch gezien belangrijk zijn voor landbouw, industrie en toerisme.

4.

In 21 EU-lidstaten zijn berggebieden te vinden. Die gebieden beslaan 35,69 % van de oppervlakte van de EU en er woont 17,73 % van de Europese bevolking (1).

5.

Berggebieden vormen 26 % van de zichtbare landoppervlakte op aarde en 10 % van de wereldbevolking woont in berggebieden. In hoofdstuk 13 van de Agenda 21 van Rio worden berggebieden aangemerkt als essentieel voor de duurzame ontwikkeling van onze planeet.

6.

De toegankelijkheid van berggebieden is cruciaal voor de verwezenlijking van een echte interne markt en daadwerkelijk vrij verkeer van personen, goederen en diensten.

7.

Behalve verscheidenheid bestaat er ook samenhang tussen berggebieden als zij worden beschouwd als supraregionale, grensoverschrijdende of transnationale regio's bestaande uit bergen, bergvoeten en valleien waarin zich zowel verstedelijkte als landelijke streken bevinden.

8.

Het bergmilieu kenmerkt zich door een grote biodiversiteit en is daarom zeer kwetsbaar en bijzonder gevoelig voor klimaatveranderingen. Het vormt om die reden echt een vroegtijdig waarschuwingssysteem.

9.

Berggebieden zijn met hun permanente geografische handicaps van oudsher proeftuinen voor potentieel innovatieve duurzame-ontwikkelingsinitiatieven.

10.

De lokale en regionale overheden hebben veel ervaring met de duurzame ontwikkeling van berggebieden.

11.

Het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité proberen via hun adviezen en studies te bewerkstelligen dat in het beleid van de EU aandacht wordt besteed aan berggebieden.

12.

Momenteel bestaat er nog geen Europees beleid of geïntegreerde communautaire strategie voor berggebieden naar het voorbeeld van het specifieke beleid voor maritieme regio's en steden.

Verbeteren van de governance in de EU

13.

De lokale en regionale overheden uit berggebieden hechten aan hun autonomie en het subsidiariteitsbeginsel. Wat de governance van de EU betreft, zijn zij voorstander van een benadering van onderaf.

14.

Berggebieden zijn enerzijds regio's die kampen met permanente natuurlijke en geografische handicaps, maar anderzijds ook regio's die beschikken over natuurlijke en menselijke troeven om groei en werkgelegenheid te bevorderen.

15.

Het is zaak dat de verschillende Europese beleidsmaatregelen ten behoeve van berggebieden worden samengevoegd tot één geïntegreerde duurzame-ontwikkelingsstrategie die aan de uiteenlopende omstandigheden in de diverse berggebieden kan worden aangepast.

16.

De EU moet dringend evenwichtig en billijk beleid ontwikkelen, teneinde op duurzame wijze recht te doen aan de diversiteit van de stedelijke gebieden, kuststreken, dunbevolkte regio's en berggebieden in Europa.

17.

Bergbewoners en hun economische activiteiten zijn belangrijk voor het behoud van landschap en het natuurlijk evenwicht in berggebieden.

18.

Het CvdR ondersteunt de beleidsmaatregelen van de lokale en regionale overheden en de activiteiten van hun netwerken (zoals de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden) die aansluiten op de herziene doelstellingen van Lissabon en Gotenburg en het streven naar sociaaleconomische en territoriale samenhang.

19.

De strategie van Lissabon en het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 zijn belangrijk voor alle regio's, en dus ook voor berggebieden, omdat daardoor het Europese concurrentievermogen wordt bevorderd.

20.

De grensoverschrijdende en transnationale aspecten van het EU-beleid spelen een sleutelrol in het Europese integratieproces.

21.

Het politieke en administratieve Europa moet dichter bij het dagelijks leven van de burgers komen te staan.

Een geïntegreerde aanpak per bergmassief als leidraad

22.

Europees beleid voor berggebieden heeft meerwaarde als daarin de grensoverschrijdende en transnationale aspecten van berggebieden centraal staan. Daarom moet worden gewerkt op het niveau van bergmassieven (Alpen, Pyreneeën, Karpaten, Spaanse Hoogvlakte, Balkan, Mediterrane bergmassieven (waaronder gebergtes op eilanden), Scandinavisch Hoogland, Midden-Europese bergmassieven enz.).

23.

Berggebieden bezitten een schat aan natuurlijke hulpbronnen en een rijk cultureel erfgoed.

24.

Op nationaal en regionaal niveau bestaat aanzienlijk veel geïntegreerd beleid voor berggebieden.

25.

In EU-beleid voor berggebieden moet rekening worden gehouden met het Alpenverdrag en het onlangs van kracht geworden Karpatenverdrag.

26.

Euregio's en werkgemeenschappen spelen in grensregio's een belangrijke rol als tussenschakel en gangmaker.

27.

Er zou een werkelijk geïntegreerde Europese strategie voor berggebieden moeten komen als algemeen kader voor de maatregelen die in het aangekondigde groenboek over territoriale samenhang zullen worden voorgesteld.

Tenuitvoerlegging van de geïntegreerde aanpak per bergmassief

28.

Een EU-beleid voor berggebieden omvat maatregelen op beleidsterreinen waarvoor gedeeltelijk al Europese wetgeving bestaat, maar die nog nooit onderdeel vormden van een geïntegreerde aanpak.

29.

Een proactief beleid per bergmassief moet ingrijpen op de volgende belangrijke terreinen:

sociaaleconomische en territoriale samenhang (interregionale, grensoverschrijdende en transnationale samenwerking);

landbouw en plattelandsontwikkeling;

toerisme;

industrie en MKB;

klimaatverandering, hernieuwbare energie en natuurlijke hulpbronnen (water, lucht, zon in hooggebergtes, hout en biomassa);

milieu, biodiversiteit, natuur- en cultuurlandschap;

vervoer en ICT, lokale toegankelijkheid en TEN's;

mededinging, interne markt, diensten van algemeen belang en PPS;

onderzoek en innovatie;

culturele en taaldiversiteit, onderwijs en opleiding.

Op weg naar een EU-actieplan voor berggebieden

30.

Er moet een werkelijk geïntegreerd EU-beleid voor berggebieden komen. Daarin moet wel met de diversiteit van de verschillende bergmassieven rekening worden gehouden.

31.

De Europese Commissie en de lidstaten zouden actief invulling moeten geven aan de algemene doelstellingen van de herziene strategieën van Lissabon en Gotenburg d.m.v. een Europees actieplan ter bevordering van het concurrentievermogen en de duurzame ontwikkeling van berggebieden.

32.

Als de Europese instellingen initiatieven nemen in het kader van „beter wetgeven”, zouden zij ook rekening moeten houden met specifieke regionale omstandigheden.

33.

De Europese Commissie zou de uiteenlopende positieve bijdragen van de lokale en regionale overheden aan de duurzame ontwikkeling van berggebieden moeten erkennen en daarmee rekening moeten houden in het nog uit te werken EU-beleid voor berggebieden.

34.

Ook zou zij in dat beleid de nadruk moeten leggen op de volgende drie aspecten:

a.

verbeteren van de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van berggebieden ter bevordering van de vestiging van mensen en bedrijven, mits daarbij geen schade aan het milieu wordt toegebracht, met name door fysieke en digitale verbindingen te verbeteren, meer aansluitingen op de TEN's te creëren, innovatie en ondernemingsgeest te bevorderen en knowhow en menselijk kapitaal op te waarderen;

b.

benutten van het eigen potentieel van berggebieden, rekening houdende met hun specifieke kenmerken en geografische handicaps, om deze gebieden in staat te stellen de daarmee samenhangende extra kosten terug te verdienen en diensten van algemeen belang in stand te houden;

c.

tot stand brengen van clusters en concurrentiepolen om de verschillende sectoren beter in staat te stellen nu en in de toekomst een eigen bijdrage te leveren aan de (duurzame) ontwikkeling van de betrokken gebieden.

35.

Verder zou de Europese Commissie berggebieden moeten omvormen tot proeftuinen voor projecten op het vlak van innovatie, de kennismaatschappij en duurzame ontwikkeling.

36.

Berggebieden zouden een op hun tradities geschoeid innovatiebeleid moeten kunnen blijven voeren en de concurrentiepositie van hun MKB moeten kunnen blijven verbeteren.

37.

De Europese Commissie en de lidstaten zouden er rekening mee moeten houden dat de behoeften op het vlak van werkgelegenheid en opleiding van gebied tot gebied verschillen.

38.

De Europese Commissie zou op basis van de met de nationale parken opgedane ervaringen een methode moeten ontwikkelen voor een geïntegreerd beheer van geïsoleerde hoog- en middelgebergtes. Met zo'n methode zouden het beleid inzake natuurbehoud (m.n. de Natura 2000-instrumenten) en het beleid voor exploitatie en evenwichtige ontwikkeling van berggebieden op elkaar moeten kunnen worden afgestemd.

39.

De EU zou bij het organiseren van de civiele bescherming op Europees niveau rekening moeten houden met de specifieke geografische kenmerken van de diverse gebieden, omdat deze bepalend zijn voor de kans op natuurrampen of ongevallen en daarmee ook voor de praktische organisatie van de civiele bescherming (men denke bijv. aan reddingsdiensten in berggebieden).

40.

Bij de hervorming van het GLB zou ook recht moeten worden gedaan aan het strategische belang van land- en wijnbouw en extensieve veeteelt in berggebieden voor landschapsbehoud, waterkwaliteit en de vervaardiging van kwalitatief hoogwaardige streekproducten. In het kader van het nieuwe, meer regionaal georiënteerde GLB zou steun moeten worden gegeven voor weinig rendabele kwaliteitsproducten, die een wezenlijk onderdeel van de Europese landbouwproductie vormen en het milieu slechts geringe schade toebrengen.

41.

De Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van de EU zouden een evenwichtig pakket maatregelen moeten nemen met het oog op de consequenties, met name voor berggebieden en bergachtige streken, van de op handen zijnde afschaffing van de melkquota. Die maatregelen zouden moeten worden gefinancierd uit de middelen voor de niet meer toegepaste marktordeningsmaatregelen en zouden niet ten koste mogen gaan van de rechtstreekse steunverlening. Om landbouw, extensieve veeteelt en melkproductie in berggebieden en bergachtige streken te kunnen behouden, zou verder in de tweede pijler van het GLB voor een meer economisch georiënteerde aanpak moeten worden gekozen, o.a. om afzetgebieden te creëren. Daarmee zouden in regio's met natuurlijke of geografische handicaps landbouwactiviteiten die voor natuur en milieu zeer bevorderlijk zijn, worden ondersteund.

42.

De Europese instellingen zouden in hun beleid voor berggebieden oog moeten hebben voor de grote strategische betekenis van bossen en duurzame bosbouw voor mens en milieu. Bossen en bosbouw hebben in berggebieden niet alleen een beschermende functie, met name ten aanzien van huizen en dorpen, maar dragen er ook bij aan het behoud van natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en landschap, gaan er de klimaatverandering tegen, bevorderen er de lucht- en waterkwaliteit en komen er bovendien de sociaaleconomische ontwikkeling ten goede.

43.

De betekenis van de bosbouw voor het milieu wordt in Europa momenteel onderschat en ook economisch gezien wordt deze sector onvoldoende benut (men denke aan de rol die de bosbouw kan spelen voor de energie- en grondstoffenvoorziening en in de bouw).

44.

De Europese instellingen zouden in hun analyse van de situatie in de Europese regio's ook moeten kijken naar het energiepotentieel van berggebieden en de mogelijkheden die deze bieden voor de productie van hernieuwbare energie (waterkracht, zonne- en windenergie, energie uit biomassa en hout) en op het vlak van passiefbouw.

45.

De Europese instellingen, de nationale en regionale openbare banken, het Europees Koolstoffonds en Bluenext zouden recht moeten doen aan de positieve bijdrage die berggebieden met hun bossen, grasland en weiden leveren aan het milieu doordat ze fungeren als een soort CO2-opslagplaatsen. Uit die bijdrage zou via koolstofcertificaten of -bonussen financieel munt kunnen worden geslagen.

46.

De TEN's op energie-, vervoer- en ICT-gebied moeten daadwerkelijk een territoriale dimensie krijgen, d.w.z. dat rekening moet worden gehouden met de geografie, het milieu en de bevolking van de regio's die door deze netwerken worden doorkruist. Zo kunnen deze netwerken heuse continentale communicatienetwerken worden waar ook de lokale bevolking positief tegenover staat.

47.

In de Europese discussies over duurzame stedelijke mobiliteit zou ook moeten worden gekeken naar de ervaringen met geïntegreerd en duurzaam lokaal vervoer in bergsteden.

48.

Om de herziene Europese groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen te bereiken pleit het CvdR voor een permanente wisselwerking tussen de inwoners van berggebieden en die van grote stadsagglomeraties.

49.

De Europese Commissie moet — met name in het kader van het i2010-initiatief inzake e-inclusie — alles in het werk stellen om de digitale kloof te verkleinen en alle regio's en burgers de mogelijkheid te geven hun computer aan te sluiten op (al dan niet draadloos) breedband en binnenkort op zeer snel breedband.

50.

In het buitenlands en nabuurschapsbeleid van de EU moet ook aandacht worden geschonken aan berggebieden, met name als het gaat over bepaalde geopolitieke vraagstukken zoals water en natuurlijke hulpbronnen, respect voor culturele diversiteit, onderwijs, duurzame economische ontwikkeling en migratiestromen.

51.

De Europese Commissie zou haar communicatiestrategie een meer „territoriale” dimensie moeten geven, zodat ze dichter bij het dagelijks leven van de burgers komt te staan.

52.

Hetzelfde geldt voor het Europese beleid, de communautaire besluitvorming en de comitologie. Meer aandacht voor de „territoriale” dimensie zou het democratisch gehalte van de EU vergroten.

53.

Het Europees Parlement zou moeten onderzoeken wat de budgettaire gevolgen zijn van een beleidsaanpak per bergmassief.

54.

Het cohesiebeleid zou per bergmassief via partnerschappen moeten worden gecoördineerd om versnippering te voorkomen en het structuurbeleid in een meer strategisch kader te plaatsen.

55.

Ook de operationele planning van ander EU-beleid met gevolgen voor de regio's zou per bergmassief in overleg moeten worden opgesteld. In dit verband zouden geïntegreerde, transversale samenwerkingsstrategieën moeten worden uitgewerkt.

56.

Het is een goede zaak dat de Raad van ministers van ruimtelijke ordening heeft besloten om in het kader van het actieplan voor de territoriale agenda onderzoek te laten doen naar de gevolgen van de klimaatverandering in berggebieden. De Europese Commissie zou de uitkomsten van dit onderzoek in haar werkzaamheden en wetgevingsvoorstellen moeten betrekken.

57.

Het is belangrijk dat het cohesiebeleid een centrale plaats inneemt in de Europese strategie voor bergmassieven, en de territoriale-cohesiedoelstelling en de Interreg-programma's in dit verband als leidraad fungeren.

58.

Als de lidstaten en hun parlementen de regelgeving inzake de EGTS bespreken, zouden zij in het oog moeten houden dat een gemeenschappelijk juridisch instrument voor territoriale samenwerking cruciaal is voor berggebieden.

59.

In het mededingings- en interne-marktbeleid dient recht te worden gedaan aan de essentiële economische rol die diensten van algemeen belang en publiek-private partnerschappen in berggebieden vervullen, en aan het feit dat in dergelijke gebieden met permanente geografische handicaps sociaaleconomisch gezien veel meer extra kosten moeten worden gemaakt om ontvolking tegen te gaan en kansen te benutten.

60.

De Europese Commissie zou alle bij het Alpen- en Karpatenverdrag betrokken partijen en waarnemers moeten raadplegen om zicht te krijgen op de bestuurlijke opzet en doelstellingen van die verdragen. Op grond daarvan zou ze moeten besluiten of ze de protocollen van het Alpenverdrag gaat ratificeren en het Karpatenverdrag gaat ondertekenen en ratificeren. Als ze dat doet, zou ze bij de uitvoering van deze transnationale verdragen het voortouw moeten nemen.

61.

Er zou een Europees jaar van de bergen moeten komen en de Europese Commissie zou in samenwerking met het CvdR tweejaarlijks een Europese conferentie over berggebieden moeten organiseren, naar analogie van de conferentie van 2002.

62.

Het Europees Parlement en de Raad zouden tijdens de hoorzittingen voorafgaand aan de benoeming van Eurocommissarissen de mogelijkheid moeten onderzoeken om één Commissaris te belasten met de berggebiedenproblematiek. Hij of zij zou het beleid van de Commissie inzake deze transversale territoriale thematiek moeten coördineren, naast zijn of haar andere bevoegdheden.

63.

De Europese Commissie zou in een groenboek voorstellen moeten formuleren voor toekomstig EU-beleid voor berggebieden. Dit groenboek moet de weg effenen voor een geïntegreerde Europese samenwerkingsstrategie voor bergmassieven, die moet worden uitgevoerd door de Europese Commissie, de lidstaten, lokale en regionale overheden, sociaaleconomische en milieuorganisaties, en de nationale en Europese verenigingen van decentrale overheden uit berggebieden.

Brussel, 19 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Zie de studie „Mountain Areas in Europe: Analysis of mountain areas in EU member states, acceding and other European countries” (Berggebieden in Europa: analyse van de berggebieden in de EU-lidstaten, toetredingslanden en andere Europese landen), die is uitgevoerd door Nordregio in opdracht van het DG Regio van de Europese Commissie in januari 2004

(http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/studies/pdf/montagne/mount1_fr.pdf).


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/41


Advies van het Comité van de Regio's Communiceren over Europa in partnerschap

(2008/C 257/08)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

vindt het inderdaad van cruciaal belang dat de communicatie met de Europese burgers wordt verbeterd door een permanente dialoog met hen aan te gaan, zodat in een sfeer van vertrouwen en solidariteit een democratisch debat kan worden aangegaan dat het bewustzijn van een Europese identiteit bevordert en de burgers aanzet tot een actief Europees burgerschap;

benadrukt dat nationale, regionale en lokale gekozenen de verantwoordelijkheid delen om aan hun werkzaamheden de Europese dimensie toe te voegen. Daarom moet op het vlak van communicatie het partnerschap tussen de nationale parlementen en de nationale en de decentrale overheden worden aangemoedigd, zodat de burgers meer afweten van Europa en duidelijk en objectief inzicht wordt gegeven in de maatregelen die op EU-niveau worden genomen;

is dan ook ingenomen met de nieuwe „Debate Europe”-fase van het plan D, waarin wordt vastgehouden aan de „going local”-benadering en extra instrumenten worden aangedragen om burgers te bereiken, met hen in contact te komen en aan de vooravond van de Europese verkiezingen en in de context van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon in partnerschap op te treden.

is ingenomen met het besluit van de Commissie om in het kader van plan D een nieuwe reeks maatschappelijke projecten goed te keuren. Ook valt toe te juichen dat het zwaartepunt is gelegd bij gedecentraliseerde uitschrijvingen voor projecten en bij acties om lokale projecten te steunen. Een zeer goede zaak is dat het doel daarvan vooral is om oproepen uit te schrijven voor projecten waarbij leden van het Comité betrokken zijn of projecten die tot doel hebben om de dialoog met lokale besluitvormers te vergemakkelijken. Wel dringt het Comité er bij de Commissie op aan om te garanderen dat de lokale en regionale overheden zelf in aanmerking worden genomen als dergelijke oproepen voor projecten worden uitgeschreven.

vindt dat de Huizen van Europa, die er zijn om met een uitgebreid aanbod aan activiteiten de belangstelling van de burgers te wekken, niet alleen in de Europese hoofdsteden moeten kunnen worden opgericht, maar ook op initiatief van decentrale overheden en steden, volgens de vastgelegde taakomschrijving. Lovenswaardig in dat verband is het voornemen van de Commissie om nog een schepje bovenop „going local” te doen door te stimuleren dat debatten — buiten de hoofdsteden — met vertegenwoordigingen van de Commissie en de tweede generatie van „Europe direct”-centra (2009) worden gevoerd;

is bereid om actief bij te dragen tot en deel te nemen aan initiatieven die door andere instellingen worden gelanceerd, met inbegrip van topbijeenkomsten van burgers die door EU-voorzitterschappen zouden kunnen worden georganiseerdaten.

Rapporteur

:

mevr. DU GRANRUT (FR/EVP), lid van de regioraad van Picardië

Referentieteksten

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over „Communiceren over Europa in partnerschap”

COM (2007) 568 definitief

Werkdocument van de diensten van de Commissie „Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord betreffende het communiceren over Europa in partnerschap”

COM(2007) 569 definitief

Communiceren over Europa via internet — de burger erbij betrekken

SEC(2007) 1742

Mededeling van de Commissie: Debate Europe: voortbouwen op de ervaringen van Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat

COM(2008) 158 definitief

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

I.   Communiceren over Europa: een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid:

1.

Het Comité van de Regio's steunt het initiatief van de Commissie om gevolg te geven aan de desbetreffende wens van de Europese Raad en werk te maken van een nieuwe strategie voor communicatie met de Europese burgers, waarbij nauwer zal worden samengewerkt met de Europese instellingen en de lidstaten, en het belang van regionale en lokale acties zal worden erkend.

2.

Het is inderdaad van cruciaal belang dat de communicatie met de Europese burgers wordt verbeterd door een permanente dialoog met hen aan te gaan, zodat in een sfeer van vertrouwen en solidariteit een democratisch debat kan worden aangegaan dat het bewustzijn van een Europese identiteit bevordert en de burgers aanzet tot een actief Europees burgerschap.

3.

Het Comité blijft ervan overtuigd dat de discussie over de gemeenschappelijke waarden, over het acquis van de Europese architectuur en over de impact van de communautaire beleidsterreinen op het dagelijkse leven van de burgers, alsook over de uitdagingen voor de toekomst van de Europese Unie moet worden gestimuleerd met behulp van een gedecentraliseerde dialoog, zodat de kennis van burgers in de EU over Europese aangelegenheden op een hoger peil wordt gebracht.

4.

Nationale, regionale en lokale gekozenen delen de verantwoordelijkheid om aan hun werkzaamheden de Europese dimensie toe te voegen. Daarom moet op het vlak van communicatie het partnerschap tussen de nationale parlementen en de nationale en de decentrale overheden worden aangemoedigd, zodat de burgers meer afweten van Europa en duidelijk en objectief inzicht wordt gegeven in de maatregelen die op EU-niveau worden genomen.

5.

Bijgevolg wordt de Commissie verzocht om de burgers echte participatie-instrumenten in handen te geven. Hierbij spelen de belangrijkste communicatiemiddelen een grote rol, meer bepaald het internet dat met name de lokale en regionale overheden dichter bij de burgers brengt en vooral voor die overheden een essentieel communicatiemiddel is.

6.

Het is een goede zaak dat de Commissie bereid is om de idee van samenwerking tussen de Europese instellingen en de lidstaten uit te diepen. Hierbij dient de fundamentele rol van het Comité van de Regio's en van de lokale en regionale overheden te worden erkend. De Commissie geeft toe dat de Europese Unie vooral een grote onbekende blijft door onvoldoende betrokkenheid van de lidstaten, dat gedecentraliseerde communicatie daarentegen positieve resultaten oplevert en dat acties op lokaal en regionaal niveau een absolute must zijn.

7.

Het Comité is dan ook ingenomen met de nieuwe „Debate Europe”-fase van het plan D, waarin wordt vastgehouden aan de „going local”-benadering en extra instrumenten worden aangedragen om burgers te bereiken, met hen in contact te komen en aan de vooravond van de Europese verkiezingen en in de context van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon in partnerschap op te treden.

8.

De Commissie zou moeten eisen dat communicatie een vast onderdeel wordt bij de ontwikkeling van alle beleidsterreinen, zeker als deze een rechtstreekse impact hebben op decentraal niveau (zoals b.v. het geval is bij de Structuurfondsen). In de herziene EU-begroting moet een hoofdstuk worden opgenomen over communicatie met de burgers.

9.

De ratificatiefase van het Verdrag van Lissabon en de naderende campagneperiode voor de Europese verkiezingen dienen te worden aangegrepen om een echt debat over Europa aan te zwengelen. Met het oog hierop heeft het Comité een specifieke werkgroep opgericht om de capaciteiten van haar leden om met de Europese burgers over Europa te communiceren, te optimaliseren. II.

II.   Het partnerschapsbeleid versterken met het oog op een coherente en geïntegreerde decentrale communicatie

10.

In deze context wordt verwezen naar de verklaringen van Europees commissaris Wallström over de decentrale aanpak en de essentiële rol van de lokale en regionale overheden bij de honderden evenementen die in het kader van Plan D in de hele EU gepland zijn om de burgers te bereiken en hen uitleg te verschaffen over de zin van het communautaire beleid en de positieve invloed ervan op de economische ontwikkeling, de territoriale samenhang, het milieu, de veiligheid en de maatschappelijke vooruitgang.

11.

In lijn daarmee wenst het Comité zich te beroepen op de bepalingen van het samenwerkingsprotocol met de Commissie, en met name op het addendum betreffende het communicatiebeleid, om discussies te voeren en evenementen te organiseren i.v.m. thema's die betrekking hebben op het dagelijks leven van de burgers, zoals werkgelegenheid, veiligheid, migratie, basisrechten, milieubescherming en energievoorziening. Hieruit zal de meerwaarde van een koppeling van communautair beleid en de bekwaamheden van de lokale gekozenen blijken.

12.

De contactpersonen die de Commissie krachtens het samenwerkingsprotocol tussen het Comité en de Commissie heeft aangewezen en die in haar vertegenwoordigingen in de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de lokale en regionale uitwerking van de thema's waarrond volgens de Interinstitutionele Groep Voorlichting communicatieactiviteiten moeten worden georganiseerd, zouden echt operationele doorgeefluiken voor informatie tussen de Commissie en de leden van het Comité moeten worden. Deze contactpersonen zouden het voor lokale en regionale overheden gemakkelijker moeten maken om deel te nemen aan gedecentraliseerde evenementen en om betrokken te raken bij de officiële bezoeken die leden van de Commissie aan de lidstaten afleggen.

13.

Een nieuwe communicatiestrategie vereist van de Europese instellingen en organen dat ze interactiever worden, maar daarbij dient ook te worden geput uit de reacties uit „het veld”, die alleen kunnen worden geanalyseerd en overgebracht door de overheden die niet alleen verantwoordelijk zijn voor hun medeburgers en er nauw mee in contact staan, maar die tegelijkertijd ook vertrouwd zijn met de communautaire besluitvormingsprocedure. In dit verband dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van het protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel dat gehecht is aan het Verdrag van Lissabon, die de Commissie ertoe verplichten om bij haar wet- en regelgevingsvoorstellen rekening te houden met de financiële en administratieve gevolgen daarvan voor de decentrale overheden.

14.

Het engagement van de lokale en regionale actoren en de deelname van lokale en regionale overheden aan het formele overleg met de Commissie in de aanloop naar nieuwe wetgevingsvoorstellen geven de acties van steden en regio's op het vlak van informatie en communicatie over Europese aangelegenheden een stevigere basis en passen in het kader van multi level governance. Deze informatieverstrekking in beide richtingen zou kunnen worden verwezenlijkt met de hulp van de regionale bureaus, de decentrale overheden in Brussel en de nationale en Europese verenigingen van lokale en regionale gekozenen.

III.   Communiceren over Europa: lokale acties met deelname van de burgers en in samenwerking met de lokale en regionale gekozenen

15.

Informatie over de EU dient beter te worden afgestemd op de verschillende doelgroepen en moet overeenstemmen met de lokale realiteit.

16.

Er moeten lessen worden getrokken uit de evenementen die regionale overheden en steden in het kader van Plan D hebben georganiseerd en die beschreven zijn in de twee tussentijdse rapporten over de inspanningen van het Comité van de Regio's om voor decentrale communicatie te zorgen.

17.

Het besluit van de Commissie om in het kader van plan D een nieuwe reeks maatschappelijke projecten goed te keuren, valt toe te juichen. Ook valt toe te juichen dat het zwaartepunt is gelegd bij gedecentraliseerde uitschrijvingen voor projecten en bij acties om lokale projecten te steunen. Een zeer goede zaak is dat het doel daarvan vooral is om oproepen uit te schrijven voor projecten waarbij leden van het Comité betrokken zijn of projecten die tot doel hebben om de dialoog met lokale besluitvormers te vergemakkelijken. Wel dringt het Comité er bij de Commissie op aan om te garanderen dat de lokale en regionale overheden zelf in aanmerking worden genomen als dergelijke oproepen voor projecten worden uitgeschreven.

18.

Om de „Debate Europe”-fase van het plan D in de lidstaten effect te laten sorteren, moet meer synergie tot stand worden gebracht tussen leden van het Europees Parlement, verkozen vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, woordvoerders van nationale regeringen, hoofden van de vertegenwoordigingen van het Europees Parlement en de Commissie en vertegenwoordigers van nationale organisaties van lokale en regionale overheden.

19.

De Huizen van Europa, die er zijn om met een uitgebreid aanbod aan activiteiten de belangstelling van de burgers te wekken, zouden niet alleen in de Europese hoofdsteden moeten kunnen worden opgericht, maar ook op initiatief van decentrale overheden en steden, volgens de vastgelegde taakomschrijving. Lovenswaardig in dat verband is het voornemen van de Commissie om nog een schepje bovenop „going local” te doen door te stimuleren dat debatten — buiten de hoofdsteden — met vertegenwoordigingen van de Commissie en de tweede generatie van „Europe direct”-centra (2009) worden gevoerd.

20.

De communicatie met jongeren dient erop gericht te zijn jongeren bij te brengen dat het in hun belang kan zijn om mee te werken aan de opbouw van de Europese Unie.

21.

Met het oog hierop worden alle overheidssferen uitgenodigd om jongeren op school basiskennis over de EU bij te brengen, zodat ze begrijpen wat de bevoegdheden van de Europese Unie zijn, hoe de Europese instellingen werken en wat ze doen, en welke mogelijkheden dit opent voor hun persoonlijke en professionele toekomst in het licht van de uitdagingen van de 21e eeuw.

22.

De communicatieacties van de lidstaten zouden uitgevoerd moeten worden in samenwerking met lokale en regionale volksvertegenwoordigers, bijv. in het kader van gedecentraliseerde evenementen in de regio's. Ook kunnen lokale en regionale overheden regelmatig overleg plegen over EU-beleid, eventueel in aanwezigheid van een Europees-Parlementslid en een vertegenwoordiger van één van de directoraten-generaal van de Commissie, zoals wel gebeurt in de nationale parlementen.

23.

De lokale en regionale volksvertegenwoordigers kunnen een doorslaggevende rol vervullen bij het tot stand brengen van communicatie in twee richtingen, met als doel om de burgers in te lichten over de rol en realiteit van de Unie, hen om een reactie daarop te vragen en „Europa” zo meer naar de regio's te brengen, maar zijn ook in een geschikte positie om de reacties uit het veld, d.w.z. van de lokale en regionale publieke opinie, door te geven aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding van de beleidsvorming in de EU en voor de goedkeuring ervan.

24.

De politieke partijen hebben op lokaal en regionaal niveau een belangrijke communicatierol te vervullen bij het werven van steun voor het Europese project. Daarom dienen lokale en regionale gekozenen te worden aangemoedigd om jonge politici wegwijs te maken in Europese aangelegenheden, zodat de besluitvormers van morgen de Europese dimensie in hun acties integreren.

25.

Er dient op duidelijke en betrouwbare wijze te worden uitgelegd welke verworvenheden verankerd zijn in de tekst van het Lissabonverdrag, welke logica erin vervat ligt, welke verbeteringen dit met zich meebrengt voor de transparantie, efficiëntie en legitimiteit van het communautaire optreden, en hoe de burgers worden betrokken bij de totstandbrenging van beleid.

26.

organiseren (bijv. op 9 mei, de Dag van Europa) van speciale bijeenkomsten van lokale en regionale bestuursraden over de verworvenheden van de Europese integratie en het interinstitutionele hervormingsproces, waaraan leden van het Europees Parlement en het CvdR uit dezelfde streek deelnemen;

27.

De prioritaire acties van het Comité van de Regio's voor het jaar 2008 op het gebied van communicatie zijn:

een forum over „De steden van de toekomst” (8-10 april);

een 3e jaarlijks forum over communicatie (17-19 juni);

de 6e editie van „OPEN DAYS” (6-9 oktober), waarbij tijdens de Week van regio's en steden 5 500 deelnemers in Brussel samenkomen en 220 Europese regio's en steden betrokken zijn. In 2008 zal dit evenement worden uitgebreid met meer dan 150 activiteiten in de deelnemende regio's;

een forum over de interculturele dialoog (25-27 november);

de uitgave van een gedrukte maandelijkse nieuwsbrief (inmiddels zijn er 57 verschenen) over de politieke en advieswerkzaamheden van het CvdR, over de Europese instellingen en over de decentrale gebieden — deze wordt bezorgd aan 25 000 beleidsmakers in steden en regio's;

de ontvangst van 600 lokale en regionale journalisten per jaar bij het CvdR in Brussel, in het kader van de politieke werkzaamheden van de leden van het CvdR, ter gelegenheid van evenementen of in samenwerking met andere Europese instellingen.

28.

Het Comité wil graag samen met de Commissie werken aan de opzet van een „working plan” voor communicatie-initiatieven in het kader van de interinstitutionele samenwerking en aan de toename van het aantal operationele partnerschappen op bilaterale basis met de lidstaten.

29.

Het is bereid om actief bij te dragen tot en deel te nemen aan initiatieven die door andere instellingen worden gelanceerd, met inbegrip van topbijeenkomsten van burgers die door EU-voorzitterschappen zouden kunnen worden georganiseerd.

IV.   Het Comité van de Regio's integreren in het toekomstige interinstitutionele kader voor de communicatie

30.

Mocht het ook gepaard gaan met voldoende financiële middelen, dan zou een kader voor voorlichting en communicatie het principe van samenwerking tussen de communautaire instellingen en organen, de lidstaten en de lokale en regionale overheden kracht bijzetten.

31.

De deelname van het Comité aan de werkzaamheden van de Interinstitutionele Groep Voorlichting (IGV) levert beslist meerwaarde op. Het Comité is voornemens om elk jaar zijn communicatieplannen voor de gemeenten en regio's voor te leggen en wil derhalve kunnen deelnemen aan het uitwerken van het jaarlijkse interinstitutionele programma op dit terrein.

32.

Het Comité is voorstander van evaluatie van de activiteiten van de IGV, om te bekijken of er verbeteringen mogelijk zijn en of er behoefte is aan een groep die de coördinatie op zich neemt van de uit de richtsnoeren van de IGV voortvloeiende acties. Het Comité is bereid hier zijn bijdrage aan te leveren.

33.

Het Comité is verheugd deel te kunnen nemen aan het jaarlijkse interinstitutionele debat over de communicatie en zou derhalve graag zien dat er erkenning komt voor zijn bijdrage — naast die van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad — als belangrijke partner voor de strategie voor gedecentraliseerde communicatie.

V.   Meer verschillende communicatie-media:de lokale en regionale media, de audiovisuele media en internet

34.

Het streven om de kennis van de EU-burgers over de EU op een hoger peil te brengen betekent dat er gebruik gemaakt moet worden van meer communicatiekanalen en dat deze kanalen verbeterd en toegankelijker worden. De samenwerking tussen lokale en regionale overheden en de media moet worden uitgebouwd en er moet gebruik worden gemaakt van nieuwe technologie.

35.

Het nieuwe project van de Commissie waarbij in 2008 een aantal informatieve netwerken bij wijze van test zullen worden gelanceerd die bedoeld zijn om de nationale parlementen nauwer bij het Europese debat te betrekken, is een goed initiatief. Daarom zou het Comité van de Regio's, samen met de regionale parlementen en de lokale en regionale gekozenen, hierbij graag betrokken worden.

36.

De Commissie wordt verzocht de websites van haar vertegenwoordigingen in de 27 lidstaten te verbinden met de websites van de nationale verenigingen van lokale en regionale overheden en van de steden en regio's, en de aangeboden informatie, met name over de tenuitvoerlegging van Europese beleidsmaatregelen, aan te passen aan de lokale context. Op de Europa-website zou een speciale bladzijde aandacht moeten besteden aan de rol van de lokale en regionale overheden bij de Europese besluitvorming.

37.

Wat op deze bladzijde zeker dient te worden vermeld, is dat bijna 75 % van de Europese wetgeving op lokaal en regionaal niveau wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een link nodig naar de websites van het Comité van de Regio's en van de Europese en nationale verenigingen van lokale en regionale overheden die dit wensen.

38.

Het Comité van de Regio's hecht veel belang aan „e-participatie”, het initiatief van de Commissie dat tot doel heeft de burgers te betrekken bij de ontwikkeling van het beleid, met name op lokaal en regionaal niveau. In deze context vraagt het de lokale en regionale overheden om het mogelijk te maken dat burgers via de websites van de lokale en regionale overheden aan raadplegingen en andere vormen van on-line interactie deelnemen, zodat ze hun verwachtingen m.b.t. het Europees beleid kenbaar kunnen maken.

39.

De Commissie wordt verzocht om het filmmateriaal van het Comité van de Regio's ook op de EU-Tube-website te plaatsen.

40.

Ten slotte wordt de Commissie verzocht om de lokale en regionale gekozenen een discussieforum te bieden op de Europa-website, zodat ook zij de vragen van burgers kunnen beantwoorden. Dit kan b.v. gebeuren in het kader van het forum „Debate Europe”. Zo kan de interactie tussen de CvdR-leden en de burgers van hun respectieve lidstaten toenemen.

41.

Het is belangrijk dat uiteenlopende informatie- en communicatiekanalen worden benut, zodat alle EU-burgers de kans krijgen meer over de EU te weten te komen en op gelijke voet kunnen participeren.

Brussel, 19 juni 2008

De Voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/46


Advies van het Comité van de Regio's over het Europees jaar van de creativiteit en innovatie (2009)

(2008/C 257/09)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

verwelkomt het voorstel van de Commissie om 2009 uit te roepen tot Europees Jaar van de creativiteit en innovatie. Alleen met een beroep op zijn creatieve potentieel zal Europa de Lissabon-doelstellingen kunnen verwezenlijken en daarmee kunnen uitgroeien tot 's werelds meest innovatieve kennismaatschappij.

Cultuur, creativiteit en innovatie vormen een bron van groei, investeringen en werkgelegenheid voor de Europese steden en regio's.

Het Comité wijst op de bijzondere bijdrage die de vroege voorschoolse vorming en het basisonderwijs leveren aan de ontwikkeling van bijvoorbeeld kennis, vaardigheden en mentaliteit. Dergelijke competenties zijn onmisbaar voor wie privé en professioneel wil slagen in de moderne Europese samenleving en zijn kennis wil uitbreiden.

Het voorstel sluit bijzonder goed aan bij het Europees Jaar van de interculturele dialoog. Door verschillende Europese Jaren thematisch met elkaar te verbinden, zullen de activiteiten ook op de middellange en lange termijn effect sorteren.

Het Comité geeft zich rekenschap van het feit dat er geen speciaal budget is voor het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie. Creativiteit is de motor achter de ontwikkeling van de Europese samenlevingen en moet niet louter worden gezien in de context van onderwijs en cultuur. Alleen door interdisciplinair denken ontstaan er nieuwe, creatieve oplossingen.

Rapporteur

:

De heer HARMS (DE/PSE), gevolmachtigde van de deelstaat Brandenburg, belast met federale en Europese aangelegenheden, staatssecretaris in de Staatskanzlei

Referentiedocument

Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie (2009)

COM(2008) 159 final — 2008/0064 (COD)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité van de Regio'serwelkomt het voorstel van de Commissie om 2009 uit te roepen tot Europees Jaar van de creativiteit en innovatie. Zoals de Commissie terecht stelt, moet creativiteit heel breed worden opgevat als het vermogen om nieuwe oplossingen aan te dragen voor allerlei menselijke activiteiten en is ze dus een noodzakelijke voorwaarde voor technische, culturele en maatschappelijke innovatie. Alleen met een beroep op zijn creatieve potentieel zal Europa de Lissabon-doelstellingen kunnen verwezenlijken en daarmee kunnen uitgroeien tot 's werelds meest innovatieve kennismaatschappij.

2.

De Commissie verdient ook bijval voor haar analyse van de primaire voorwaarden voor de ontwikkeling van creativiteit en innovatie. Het Comité vestigt daarbij vooral de aandacht op de bijzondere bijdrage die de vroege voorschoolse vorming en het basisonderwijs leveren aan de ontwikkeling van bijvoorbeeld kennis, vaardigheden en mentaliteit. Dergelijke competenties zijn onmisbaar voor wie privé en professioneel wil slagen in de moderne Europese samenleving en zijn kennis wil uitbreiden.

3.

Het Comité schaart zich achter de opvatting van de Commissie dat onderwijs de creativiteit kan stimuleren en is van mening dat creativiteit niet alleen van belang is in het peuter- en kleuteronderwijs en de eerste klassen van de basisschool. In alle klassen moet er aandacht worden besteed aan expressievakken. Toch moet de ontwikkeling van creativiteit niet tot deze vakken beperkt blijven. Het vermogen tot innovatief denken en het vinden van creatieve oplossingen dienen deel uit te maken van het hele leerproces in het formele onderwijs. Daarbij zij vooral ook gewezen op het belang van meertaligheid.

4.

Het Comité acht het van wezenlijk belang dat niet alleen uitmuntendheid en topprestaties worden gestimuleerd, maar dat er ook wordt gezorgd voor goede onderwijs- en opleidingsmogelijkheden voor de regionale bevolking. Deze vormen immers de basisvoorwaarde voor individuele en maatschappelijke welvaart en regionaal innovatievermogen.

5.

Cultuur, creativiteit en innovatie vormen een bron van groei, investeringen en werkgelegenheid voor de Europese steden en regio's. Willen deze Europees en wereldwijd de concurrentieslag winnen, dan zullen ze hun creatieve potentieel en hun innovatievermogen moeten ontwikkelen. Het is normaal gezien de verantwoordelijkheid van de lokale en regionale overheden om levenslang leren mogelijk te maken, om een actief werkgelegenheidsbeleid te voeren, om regionale innovatiestrategieën te ontwikkelen en om stimulansen te creëren voor innovatieve en creatieve economische sectoren.

6.

Het Comité onderstreept nogmaals de belangrijke rol die de steden en regio's spelen bij het creëren van een innovatief klimaat. Daarbij moet vooral worden gedacht aan regionaal innovatiebeleid, technologiecentra, incubatoren, wetenschapsparken en risicokapitaalfondsen.

7.

Het Comité wijst erop dat dit niet alleen voor de creatieve industrie en de moderne kennisintensieve sectoren geldt, maar dat er op alle niveaus naar creatieve oplossingen moet worden gezocht voor de sociaal-economische en ecologische problemen waar de moderne samenleving mee kampt.

8.

Het valt zeer toe te juichen dat de Commissie in haar wetsvoorstel een belangrijke rol toekent aan de lokale en regionale overheden en daarbij benadrukt dat:

alleen een combinatie van maatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau de doelstellingen van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie tot een goed einde kan brengen;

de lokale en regionale overheden door hun betrokkenheid bij het Europees Jaar ook met hun eigen activiteiten meer en effectiever op de voorgrond kunnen treden;

hun medewerking een extra dimensie geeft aan de tenuitvoerlegging van de geplande maatregelen op Europees en nationaal niveau.

9.

Het Comité sluit zich aan bij deze analyse en zal alles in het werk stellen om de lokale en regionale overheden zo veel mogelijk te betrekken bij het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie.

Het voorstel in detail

10.

Het Comité schaart zich achter de doelstellingen van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie (art. 2). Door de ruime formulering van deze doelstellingen is het mogelijk om de ontwikkeling en het gebruik van het creatieve potentieel in Europa als een omvattend concept te zien dat veel verder reikt dan het terrein van kunst en cultuur. Het is belangrijk dat er in 2009 een impuls worden gegeven aan met name interdisciplinaire activiteiten van organisaties voor levenslang leren, culturele instellingen, het maatschappelijk middenveld en actoren uit de wereld van kunst, wetenschap en economie. Ook moet er meer aandacht komen voor creatief leren, waarbij het niet zozeer gaat om het overnemen of memoriseren van kennis als wel om het zoeken naar en het opbouwen van nieuwe inzichten.

11.

Het voorstel sluit bijzonder goed aan bij het Europees Jaar van de interculturele dialoog. Door verschillende Europese Jaren thematisch met elkaar te verbinden, zullen de activiteiten ook op de middellange en lange termijn effect sorteren. Doel van het Europees Jaar van de interculturele dialoog is bevordering van een opener, toleranter en flexibeler Europa, en bij de activiteiten die daartoe worden georganiseerd, spelen creativiteit en innovatie een belangrijke rol. Het contact en de omgang met andere culturele expressievormen en oriëntaties kunnen een stimulans geven aan de creativiteit en verfrissende oplossingen genereren voor de eigen problematiek.

12.

De Commissie verwijst in haar voorstel vooral naar de eisen die het Europees Parlement en de Raad hebben gesteld aan de sleutelcompetenties voor levenslang leren. Het Comité refereert in verband daarmee aan zijn advies over deze aanbeveling (1) en aan de belangrijke rol die het daarin toekent aan de competenties op het gebied van wiskunde en de exacte wetenschappen. In datzelfde advies pleit het Comité er ook voor om door middel van de instrumenten voor levenslang leren vrouwen meer te interesseren voor deze disciplines. In de toekomst zullen er in Europa nog meer inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat jongeren en met name meisjes voor een technisch-wetenschappelijke opleiding en loopbaan kiezen.

13.

Het samenspel tussen beroepsleven, samenleving en hoger onderwijs is een belangrijke voorwaarde voor innovatie en groei op lokaal en regionaal niveau. Er is behoefte aan een op integratie en non-discriminatie gerichte infrastructuur, die aanzet tot een actief burgerschap en een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor sociale samenhang en duurzame ontwikkeling.

14.

Het Comité pleit voor beter onderwijs en opleiding, zodat Europa zijn grootste kapitaal, de jeugd, optimaal kan benutten. In het bijzonder dient aandacht te worden besteed aan technologieonderwijs, zodat O&O&i in Europa een nieuwe impuls krijgen. Daarnaast moet erop worden toegezien dat humanistische en andere waarden worden onderwezen en dat de Europese cultuur en geschiedenis de plaats krijgen die zij verdienen.

15.

Zoals het Comité reeds meerdere malen heeft benadrukt, is het belangrijk dat het wetenschappelijk onderzoek wordt bevorderd, dat er wordt geïnvesteerd in de opleiding van jonge wetenschappers en dat de mobiliteit van Europese wetenschappers alsook hun onderlinge samenwerking wordt ondersteund. Met het oog op de innovatieve processen op sociaal-economisch terrein moet er een gezond onderzoeksklimaat komen waarin wetenschappers worden gestimuleerd om patenten aan te vragen en waarin gepatenteerde uitvindingen voldoende bescherming genieten.

16.

Er moeten richtsnoeren en regels ter bescherming van de intellectuele eigendom worden uitgevaardigd, en de omgang met intellectueel eigendom moet in een Europees handvest worden vastgelegd.

17.

Het Comité wijst er in dat verband op dat de structuurfondsen en met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling als ondersteunend instrument van wezenlijk belang zijn voor de omzetting van wetenschappelijke kennis in innovatieve producten en methoden.

18.

Het Comité betreurt het dat het voorstel nu pas wordt ingediend en dat de korte termijn het succes van het Europees Jaar in gevaar brengt. Daarom is het cruciaal dat de Commissie nu zo veel mogelijk partners bij de voorbereidingen gaat betrekken.

19.

Het Comité wijst op de bijzondere rol van de audiovisuele media bij de ontwikkeling van creatieve omgevingen. In veel Europese regio's ontstaan succesvolle economische clusters doordat er ruimte wordt geboden voor ontplooiing van talenten en er tegelijkertijd wordt gewerkt aan goede opleidingen en een gezonde mediasector. Met het oog op het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie verdienen deze ontwikkelingen alle aandacht.

20.

Het Comité beschouwt het als een gemiste kans dat de Commissie in haar voorstel voorbijgaat aan de verschillende mogelijkheden van de Europese mobiliteitsprogramma's. Mobiliteit in het onderwijs, i.c. uitwisselingen tussen de Europese regio's, kan een belangrijke stimulans zijn voor de creatieve en innovatieve vermogens van jongeren.

21.

Een ander kritiekpunt is dat het voorstel niet voorziet in een evaluatie van de geboekte resultaten en dat er geen randvoorwaarden zijn geformuleerd voor de beoogde doelstellingen.

22.

Het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie kan pas een succes worden als de Commissie zich als gehele instelling aan deze taak wijdt en alle DG's hun steentje bijdragen. Daarnaast dienen ook de lidstaten, de steden en regio's, en de lokale overheden alle nodige ondersteuning te bieden. Het Comité pleit ervoor dat niet alleen het onderwijs, maar ook andere beleidsterreinen actief bij de organisatie van het Europees Jaar worden betrokken.

23.

De bevordering van creativiteit en innovatie maakt reeds deel uit van talrijke lokale en regionale ontwikkelingsplannen. Bij de organisatie van het Europees Jaar mag niet de indruk ontstaan dat de Commissie deze bronnen alleen in kader van haar voorstel zou moeten aanboren. Tijdens dat jaar moeten juist de succesvolle initiatieven van de steden, regio's en lidstaten onder de aandacht worden gebracht en moet de verspreiding van goede praktijkvoorbeelden worden ondersteund.

24.

Benadrukt dient te worden dat de lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld ruime ervaring hebben met onder meer activiteiten in het kader van het lokaal en regionaal beleid en de door het Comité georganiseerde „open dagen”. Dit is een teken dat er in de Europese steden en regio's op allerlei manieren steun wordt verleend aan (de ontwikkeling van) creativiteit en innovatie.

25.

Het Comité geeft zich rekenschap van het feit dat er geen speciaal budget is voor het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie. Wat de financiering betreft, verwijst de Commissie alleen expliciet naar „Levenslang leren 2007-2013” en „Cultuur 2007-2013”. Toch reikt het vraagstuk van creativiteit en innovatie veel verder dan deze programma's. Zo zal er vooral ook aandacht moeten worden besteed aan bijvoorbeeld de wetenschap, de samenwerking tussen economen en wetenschappers, de Europese mobiliteit, de plattelandsontwikkeling en het sociale beleid. Creativiteit is de motor achter de ontwikkeling van de Europese samenlevingen en moet niet louter worden gezien in de context van onderwijs en cultuur. Alleen door interdisciplinair denken ontstaan er nieuwe, creatieve oplossingen.

26.

De Commissie spreekt in paragraaf 4.4 van haar voorstel van „een nieuwe oriëntatie van communicatieactiviteiten op de thema's van het Jaar”. Toch wordt deze nieuwe oriëntatie niet verder beschreven in de voorgestelde maatregelen. Het Comité pleit dan ook voor een coördinatie van deze maatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau.

27.

Het Comité zal de Commissie met raad en daad ondersteunen bij de organisatie van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie. De lokale overheden en de steden en regio's zijn de aangewezen partners voor dit project en de plek waar talloze creatieve oplossingen worden gevonden. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan dat het volledig bij de activiteiten wordt betrokken en dat het tijdig alle nodige informatie ontvangt.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 2, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het algemene doel van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie is het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten om creativiteit te bevorderen, door de benadering van een leven lang leren, als drijvende kracht voor innovatie en als doorslaggevende factor voor de ontwikkeling van persoonlijke, professionele, ondernemers- en sociale vaardigheden en het welzijn van alle individuen in de maatschappij.

Het algemene doel van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie is het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten en de lokale en regionale overheden om creativiteit te bevorderen, door de benadering van een leven lang leren, als drijvende kracht voor innovatie en als doorslaggevende factor voor de ontwikkeling van persoonlijke, professionele, ondernemers- en sociale vaardigheden en het welzijn van alle individuen in de maatschappij.

Motivering

De lidstaten zijn weliswaar het aanspreekpunt van de Commissie, maar hier gaat het om cruciale vraagstukken die met name op het terrein liggen van de lokale en regionale overheden.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 3, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In aanvulling op de activiteiten die overeenkomstig artikel 6 door de Gemeenschap zijn medegefinancierd, mogen de Commissie of de lidstaten andere activiteiten aanwijzen die bijdragen aan de doelstellingen van het Jaar en toestaan dat het Jaar wordt gebruikt om deze activiteiten te bevorderen voor zover zij bedragen aan de doelstellingen van artikel 2.

In aanvulling op de activiteiten die overeenkomstig artikel 6 door de Gemeenschap zijn medegefinancierd, mogen de Commissie of , de lidstaten of de lokale en regionale overheden andere activiteiten aanwijzen die bijdragen aan de doelstellingen van het Jaar en toestaan dat het Jaar wordt gebruikt om deze activiteiten te bevorderen voor zover zij bedragen aan de doelstellingen van artikel 2. Andere niet-gouvernementele belanghebbenden moeten worden aangemoedigd om, binnen de gestelde doelen, deel te nemen aan de activiteiten in het kader van het Europees Jaar.

Motivering

Het begrip „Europees Jaar” moet niet alleen worden gebruikt in samenhang met de lidstaten. Bovendien is het van belang dat zo veel mogelijk partijen het project bezielen.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie belegt vergaderingen met de nationale coördinatoren om de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie op Europees niveau te coördineren en om informatie over de tenuitvoerlegging op nationaal niveau uit te wisselen.

De Commissie belegt vergaderingen met de nationale coördinatoren om de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie op Europees niveau te coördineren en om informatie over de tenuitvoerlegging op nationaal niveau uit te wisselen. Voor deze vergaderingen zullen ook vertegenwoordigers van het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité worden uitgenodigd.

Motivering

Om de belangen van de lokale en regionale overheden niet uit het oog te verliezen en om hun bijdragen op de juiste waarde te kunnen schatten, moeten het CvdR en EESC deelnemen aan het overleg met de nationale coördinatoren.

Brussel, 19 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  CdR 31/2006 fin.


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/51


Advies van het Comité van de Regio's over het „hervormingspakket telecommunicatie”

(2008/C 257/10)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Er moet voor gezorgd worden dat de nieuwe regelgeving geen maatregelen bevat die het cultuur- en mediabeleid van de lidstaten zouden kunnen ondergraven en dat zij voorziet in de behoeften van plattelandsregio's, dunbevolkte regio's, ultraperifere regio's en stedelijke regio's alsmede van culturele en etnische minderheden.

Het CvdR vindt niet dat de Commissie het radiospectrumbeheer moet harmoniseren en is van mening dat dit een zaak van de lidstaten moet blijven, waarbij internationale afspraken gerespecteerd moeten worden. Voor radiodiensten moet een gedeelte van het spectrum gereserveerd worden dat breed genoeg is om hun content-taken te kunnen uitvoeren.

Het CvdR vindt de functionele scheiding van ondernemingen geen goed idee en is ook tegen een vetorecht van de Commissie met betrekking tot bepaalde corrigerende maatregelen van de nationale regelgevingsinstanties. Bij het analyseren en in kaart brengen van de relevante markten moeten deze instanties rekening houden met lokale of regionale verschillen op het gebied van taal of cultuur.

Het is goed dat de Commissie naar een betere bescherming van consumenten streeft. Daartoe wil zij consumenten beter informeren over prijzen en leveringsvoorwaarden en ervoor zorgen dat gehandicapten gemakkelijker gebruik kunnen maken van elektronische communicatiemiddelen (inclusief alarmdiensten). Wel is de vraag welke financiële en economische gevolgen deze voorstellen met name voor lokale en regionale dienstverleners zouden kunnen hebben.

De oprichting van de Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt en de substantiële overdracht van bevoegdheden (voor het reguleren van de markt) van alle lidstaten naar de Commissie zal leiden tot een scheve verhouding tussen de bevoegdheden van nationale en Europese regelgevingsinstanties. Het CvdR pleit daarom voor de oprichting van een orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector, waarmee de bestaande Europese groep van regelgevende instanties in de EU-wetgeving verankerd zou worden.

Rapporteur

:

Marc SCHAEFER (LU/PSE), lid van de gemeenteraad van Vianden

Referentiedocumenten

„Richtlijn voor betere wetgeving”

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten

COM(2007) 697 final — 2007/0247 (COD)

„Richtlijn Burgers”

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie en Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming

COM(2007) 698 final — 2007/0248 (COD)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt

COM(2007) 699 final — 2007/0249 (COD)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Ten volle profijt trekken van het digitale dividend in Europa: Een gemeenschappelijke aanpak voor het gebruik van het spectrum dat vrijkomt door de digitale omschakeling

COM(2007) 700 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het is een goede zaak dat de Commissie van plan is de telecommunicatiesector verder te liberaliseren, investeringen in snelle netten te stimuleren (alle technologieën: vast, mobiel en via satelliet) en, mede gezien de digitalisering van audiovisuele diensten, voor een beter beheer van het spectrum op de interne markt te zorgen.

2.

Er moet voor gewaakt worden dat de nieuwe regelgeving maatregelen bevat die het cultuur- en mediabeleid van de lidstaten zouden kunnen ondergraven.

3.

Ook moet erop worden toegezien dat de belangen van culturele of etnische minderheden en de behoeften van regio's in aanmerking worden genomen bij de invoering van nieuwe regelgeving (vooral als deze betrekking heeft op het beheer van het spectrum).

4.

Het voorgestelde regelgevingskader zou de invoering van breedbandinternet in dunbevolkte plattelandsgebieden en in ultraperifere regio's ten goede moeten komen. Tegelijkertijd kan het echter ook nodig zijn dat lokale en regionale overheden met name in dichtbevolkte gebieden investeren in de uitbreiding van ICT en infrastructuur.

5.

Het is goed dat de Commissie naar een betere bescherming van consumenten streeft. Zij legt hierbij de nadruk op gegevensbescherming en veiligheid en wil er bovendien voor zorgen dat alle soorten gebruikers, inclusief gehandicapten, toegang hebben tot elektronische communicatiediensten en alarmdiensten. Wel is de vraag welke financiële en economische gevolgen deze voorstellen met name voor lokale en regionale dienstverleners zouden kunnen hebben.

6.

Het streven van de Commissie naar de ontwikkeling van pan-Europese diensten verdient bijval, mits hierbij rekening wordt gehouden met regionale en nationale verschillen en met de technologische en economische behoeften van de in economisch opzicht zwakste partijen.

7.

Het CvdR wijst de Commissie erop dat er gezien de geografische verschillen tussen nationale, regionale en lokale markten wellicht ook verschillende regelgevingsmechanismen en -procedures nodig zijn. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan geografische fragmentering.

8.

Het CvdR is sceptisch over de toegevoegde waarde van sommige voorgestelde maatregelen, terwijl alle lidstaten, ongeacht hun specifieke situatie en de vooruitgang die zij op regionaal en landelijk niveau hebben geboekt, daar wel de gevolgen van zouden ondervinden. Het idee om in het kader van de regulering van de telecommunicatiesector en het spectrumbeheer meer bevoegdheden over te hevelen naar het EU-niveau vervult het CvdR wat dit betreft met zorg.

9.

De voorstellen van de Commissie banen de weg naar meer samenhang bij de toepassing van de EU-regelgeving, wat de voltooiing van de interne markt voor elektronische communicatie ten goede komt.

„Richtlijn voor betere wetgeving”

10.

Het CvdR is ingenomen met de aanbeveling (1) van de Commissie om het aantal aan regelgeving ex ante onderworpen markten aanzienlijk te reduceren en aldus de regelgeving, voor zover deze nog nodig is, efficiënter en eenvoudiger te maken voor zowel exploitanten als de bevoegde nationale instanties.

11.

Het CvdR is ook ingenomen met de voorstellen van de Commissie om de regelgevingskaders van de verschillende lidstaten beter te coördineren en te harmoniseren en om voor coördinatie, overleg en raadpleging tussen de nationale regelgevingsinstanties te zorgen.

12.

De Commissie wijst er terecht op dat een efficiënter spectrumbeheer belangrijk is om de toegang tot het spectrum voor exploitanten te vergemakkelijken en innovatie en culturele diversiteit te bevorderen.

13.

De Commissie maakt zich ook terecht sterk voor collocatie en gedeeld gebruik van faciliteiten voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken, al dient het gedeelde gebruik technisch wel haalbaar te zijn en moet het mogelijk zijn om de kosten van een en ander eerlijk te verdelen.

14.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat de harmonisering op het gebied van nummering belangrijk is aangezien de interne markt en pan-Europese diensten daar wel bij varen. Naar zijn mening zijn de lidstaten echter beter in staat om de maatregelen noodzakelijk voor een dergelijke harmonisering, die gerealiseerd kan worden binnen het kader van de „Europese groep van regelgevende instanties”, te nemen.

15.

De lidstaten zouden de exclusieve bevoegdheid moeten houden voor het toewijzen van frequenties aan diensten waarmee de linguïstische en culturele diversiteit en het pluralisme van de media gewaarborgd kunnen worden.

16.

Het is niet nodig om als extra maatregel ten behoeve van de liberalisering van de markten een functionele scheiding verplicht te stellen. Een op de infrastructuur gebaseerde concurrentie is het meest efficiënt, en bovendien maakt de regelgeving het nu ook al mogelijk om ondernemingen op te splitsen, onder meer via maatregelen voor een functionele scheiding.

17.

Referenties aan de in internationale overeenkomsten vervatte procedures voor het beheer van het radiospectrum moeten behouden blijven of opgenomen worden, want deze overeenkomsten bestaan al en vormen een regelgevingskader dat breder is dan dat van de EU.

„Richtlijn Burgers”

18.

Het CvdR is te spreken over het voornemen van de Commissie om consumenten beter te beschermen en de rechtspositie van gebruikers te versterken in de elektronische communicatiesector. Daartoe wil zij consumenten beter informeren over prijzen en leveringsvoorwaarden en ervoor zorgen dat gehandicapten gemakkelijker gebruik kunnen maken van elektronische communicatiemiddelen (inclusief alarmdiensten).

19.

Het CvdR is ingenomen met de voorstellen om in de elektronische communicatiesector de privacy van consumenten en hun persoonlijke gegevens beter te beschermen, met name door veiligheidsvoorschriften aan te scherpen en de handhaving hiervan te verbeteren.

20.

De Commissie zou ook oog moeten hebben voor de behoeften van consumenten in economisch zwakke of landelijke regio's, in door de geografische omstandigheden moeilijk bereikbare regio's, in ultraperifere regio's of in dunbevolkte regio's.

21.

Bepaalde maatregelen ter beveiliging van de netten en ter bescherming van consumenten dienen eerder in internationaal verband dan op EU-niveau te worden gecoördineerd en uitgevoerd.

22.

Voor bepaalde maatregelen die de Commissie voorstelt in de ontwerprichtlijn zijn aanzienlijke investeringen in de technische infrastructuur nodig (bijvoorbeeld gebruik van één alarmnummer, lokalisering van beller) die moeilijk zijn op te brengen voor exploitanten van diensten met een beperkt bereik, zoals lokale of regionale exploitanten.

23.

De Commissie wil terecht de portabiliteit van nummers tussen vaste en mobiele netwerken bevorderen.

24.

De Commissie zou aandacht moeten schenken aan de speciale behoeften van plattelandsregio's, waar het netwerk van de daar vanouds opererende exploitant vaak de enige infrastructuur is. Uit bijvoorbeeld de structuurfondsen zouden daarom maatregelen ten gunste van deze regio's moeten worden gefinancierd. Verder zij hier vermeld dat ultraperifere regio's op het gebied van elektronische communicatie voortdurend met structurele beperkingen en extra kosten te maken hebben. Daarom moet er gericht voor worden gezorgd dat de inwoners van deze regio's wat dit betreft dezelfde mogelijkheden krijgen als in de rest van het Europese continent het geval is.

25.

De voor omroepen geldende must carry-regels zouden ook van toepassing moeten zijn op alle aanvullende diensten en op gezette tijden moeten worden herzien.

„Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt”

26.

De oprichting van een Europese autoriteit voor telecommunicatie, die een nieuw onderdeel zou worden van de al bestaande institutionele structuur ter regulering van de elektronische communicatiesector, strookt niet met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en zou eerder leiden tot meer complexiteit dan tot vereenvoudiging, terwijl dit laatste toch de bedoeling van dit maatregelenpakket is.

27.

Het CvdR is daarom voor de oprichting van een orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector. Dit orgaan zou veel van de taken die in het voorstel inzake een Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt worden genoemd op zich kunnen nemen en veel met deze Autoriteit gemeen kunnen hebben, zonder dat het de eigenschappen van een agentschap heeft, waarmee een aantal mogelijke problemen met de Autoriteit worden vermeden.

II.   WIJZIGINGSVOORSTELLEN

Wijzigingsvoorstel 1

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 2 (e), artikel 2, nieuw punt s)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

s)

„schadelijke interferentie”: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt in overeenstemming met de toepasselijke communautaire of nationale regelgeving.'

s)

„schadelijke interferentie”: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt in overeenstemming met de toepasselijke communautaire of nationale regelgeving en de internationale frequentieplannen.'

Motivering

Het spectrumbeheer wordt grotendeels via overeenkomsten en internationale frequentieplannen van de Europese Conferentie van post- en telecommunicatieadministraties en de International Telecommunications Union (ITU) geregeld. Dit is van groot belang voor radiodiensten (bijvoorbeeld GE-06). De definitie van „schadelijke interferentie” moet dus worden aangepast.

Wijzigingsvoorstel 2

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 8, wijziging van artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(a)

in lid 1 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

(a)

in lid 1 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

'Tenzij anders bepaald in artikel 9 met betrekking tot radiofrequenties, houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de wenselijkheid van verordeningen die technologisch neutraal worden gemaakt en moeten zij ervoor zorgen dat de nationale regelgevende instanties bij het uitvoeren van de regelgevingstaken die in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen zijn gespecificeerd, met name die welke moeten zorgen voor doeltreffende mededinging, hetzelfde doen.'

'Tenzij anders bepaald in artikel 9 met betrekking tot radiofrequenties, houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de wenselijkheid van verordeningen die technologisch neutraal worden gemaakt en moeten zij ervoor zorgen dat de nationale regelgevende instanties bij het uitvoeren van de regelgevingstaken die in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen zijn gespecificeerd, met name die welke moeten zorgen voor doeltreffende mededinging, hetzelfde doen; hierbij dienen zij het pluralisme in de media en de diversiteit van culturen te waarborgen.'

(b)

In lid 2 worden de punten a) en b) vervangen door:

(b)

In lid 2 worden de punten a) en b) vervangen door:

'(a)

zij zorgen ervoor dat de gebruikers, met inbegrip van gebruikers met een handicap, oudere gebruikers en gebruikers met speciale sociale behoeften optimaal profiteren wat betreft keuze, prijs en kwaliteit;

'(a)

zij zorgen ervoor dat de gebruikers, met inbegrip van gebruikers met een handicap, oudere gebruikers en gebruikers met speciale sociale behoeften optimaal profiteren wat betreft keuze, prijs en kwaliteit;

(b)

zij zorgen ervoor dat er in de sector elektronische communicatie geen verstoring of beperking van de concurrentie is, met name voor het leveren van inhoud;'

(b)

zij zorgen ervoor dat er in de sector elektronische communicatie geen verstoring of beperking van de concurrentie is, met name voor het leveren van inhoud;'

(c)

lid 3, punt d), wordt vervangen door:

(c)

lid 3, punt d), wordt vervangen door:

'(d)

zij werken samen met de Commissie en de Autoriteit om de ontwikkeling van een consistente regelgevende praktijk en de consistente toepassing van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen te waarborgen.'

'(d)

zij werken samen met de Commissie en de Autoriteit om de ontwikkeling van een consistente regelgevende praktijk en de consistente toepassing van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen te waarborgen.'

(d)

punt 4, onder e), wordt vervangen door:

(d)

punt 4, onder e), wordt vervangen door:

'(e)

zij schenken aandacht aan de behoeften van specifieke maatschappelijke groepen, met name gebruikers met een handicap, oudere gebruikers en gebruikers met speciale sociale behoeften;'

'(e)

zij schenken aandacht aan de behoeften van specifieke maatschappelijke groepen, met name gebruikers met een handicap, oudere gebruikers en gebruikers met speciale sociale behoeften, alsook etnische, sociale of culturele minderheden en groepen op het platteland en in dunbevolkte gebieden;'

(…)

(…)

Motivering

Er moet ook rekening worden gehouden met culturele verscheidenheid, het pluralisme in de media en de behoeften van etnische, sociale, culturele of regionale minderheden.

Wat het schrappen van de verwijzing naar de door de Commissie in haar ontwerpverordening COM(2007) 699 final voorgestelde Autoriteit betreft: zie wijzigingsvoorstel 20.

Wijzigingsvoorstel 3

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 9, nieuwe versie van artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 9

Artikel 9

Beheer van de radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten

Beheer van de radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat de radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten op hun grondgebied overeenkomstig artikel 8 efficiënt worden beheerd. Zij zorgen ervoor dat de bestemming en toewijzing van die radiofrequenties door de nationale regelgevende instanties gebaseerd zijn op objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria.

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat de radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten op hun grondgebied overeenkomstig artikel 8 efficiënt worden beheerd. Zij zorgen ervoor dat de bestemming en toewijzing van die radiofrequenties door de nationale regelgevende instanties gebaseerd zijn op objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria.

2.

De lidstaten bevorderen de harmonisatie van het gebruik van radiofrequenties in de Gemeenschap in overeenstemming met de noodzaak een daadwerkelijk en efficiënt gebruik daarvan te waarborgen en in overeenstemming met Beschikking nr. 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking).

2.

De lidstaten bevorderen de harmonisatie van het gebruik van radiofrequenties in de Gemeenschap, wat schaalvoordelen kan opleveren en de interoperabiliteit van diensten voor consumenten ten goede kan komen, in overeenstemming met de noodzaak een daadwerkelijk en efficiënt gebruik daarvan te waarborgen en in overeenstemming met Beschikking nr. 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking).

3.

Tenzij anders bepaald in de tweede alinea of in de overeenkomstig artikel 9 quater vastgestelde maatregelen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle soorten van radionetwerk of draadloze toegangstechnologie kunnen worden gebruikt in de radiofrequentiebanden die open zijn voor elektronische communicatiediensten.

3.

Tenzij anders bepaald in de tweede alinea of in de overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking) artikel 9 quater vastgestelde maatregelen, moeten de lidstaten ervoor er indien mogelijk voor zorgen dat alle soorten van radionetwerk of draadloze toegangstechnologie kunnen worden gebruikt in de radiofrequentiebanden die open zijn voor elektronische communicatiediensten, in overeenstemming met de lijsten voor de toewijzing van nationale frequenties en de UTI-regels..

De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen voorzien voor de soorten van radionetwerk of draadlozetoegangstechnologie, die gebruikt worden waneer dit noodzakelijk is om:

De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen voorzien voor de soorten van radionetwerk of draadlozetoegangstechnologie, die gebruikt worden waneer dit noodzakelijk is om:

(a)

schadelijke interferentie te vermijden,

(a)

schadelijke interferentie te vermijden,

(b)

de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden,

(b)

de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden,

(c)

te zorgen voor maximalisering van de verdeling van radiofrequenties daar waar een algemene machtiging van toepassing is op frequenties of,

(c)

te zorgen voor maximalisering van de verdeling van radiofrequenties daar waar een algemene machtiging van toepassing is op frequenties of,

(d)

een beperking na te leven in overeenstemming met lid 4.

(d)

een beperking na te leven in overeenstemming met lid 4.

4.

Tenzij anders bepaald in de tweede alinea of in de overeenkomstig artikel 9 quater vastgestelde maatregelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle soorten van elektronische communicatiediensten kunnen worden aangeboden in de radiofrequentiebanden die open zijn voor elektronische communicatie. De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen voorzien voor de soorten van elektronische communicatiediensten die geleverd moeten worden.

4.

Tenzij anders bepaald in de tweede alinea of in de overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking) artikel 9 quater vastgestelde maatregelen moeten de lidstaten ervoor er indien mogelijk voor helpen zorgen dat alle soorten van elektronische communicatiediensten in overeenstemming met de lijsten voor de toewijzing van nationale frequenties en de UTI-regels. kunnen worden aangeboden in de radiofrequentiebanden die open zijn voor elektronische communicatie. De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen voorzien voor de soorten van elektronische communicatiediensten die geleverd moeten worden.

Beperkingen die ertoe strekken dat een dienst in een specifieke band moet worden aangeboden worden met redenen omkleed om te zorgen voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, zoals veiligheid van het menselijk leven, het bevorderen van sociale, regionale of territoriale samenhang, het vermijden van een ondoelmatig gebruik van radiofrequenties of, culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media te bevorderen zoals gedefinieerd in de nationale wetgeving overeenkomstig de communautaire wetgeving.

Beperkingen die ertoe strekken dat een dienst in een specifieke band moet worden aangeboden worden met redenen omkleed om te zorgen voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, zoals veiligheid van het menselijk leven, het bevorderen van sociale, regionale of territoriale samenhang, het vermijden van een ondoelmatig gebruik van radiofrequenties of, culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media te bevorderen zoals gedefinieerd in de nationale wetgeving overeenkomstig de communautaire wetgeving.

Een beperking die het verschaffen van andere diensten in een specifieke band verbiedt kan alleen worden opgelegd wanneer dit gerechtvaardigd wordt door de noodzaak de veiligheid van het menselijk leven te beschermen.

Een beperking die het verschaffen van andere diensten in een specifieke band verbiedt kan alleen worden opgelegd wanneer dit gerechtvaardigd wordt door de noodzaak de veiligheid van het menselijk leven te beschermen of wanneer het gaat om een dienst van algemeen belang zoals voorzien in de nationale wetgeving en in overeenstemming met de EU-wetgeving, zoals het bevorderen van linguïstische en culturele verscheidenheid en het pluralisme in de media.

5.

De lidstaten moeten de noodzaak van de in de leden 3 en 4 bedoelde beperkingen regelmatig herzien.

5.

De lidstaten moeten de noodzaak van de in de leden 3 en 4 bedoelde beperkingen regelmatig herzien en hebben de exclusieve bevoegdheid voor het bepalen van uitzonderingen hierop.

6.

De leden 3 en 4 zijn van toepassing op de bestemming en toewijzing van radiofrequenties na 31 december 2009.'

6.

De leden 3 en 4 zijn van toepassing op de bestemming en toewijzing van radiofrequenties na de datum waarop de richtlijn van kracht wordt in de lidstaten 31 december 2009.'

Motivering

Met de in de radiospectrumbeschikking (676/2002/EG) omschreven maatregelen en procedures voor het spectrumbeheer is al een realistisch en eerlijk beheer van het spectrum mogelijk waarbij het beginsel van diensten- of technologieneutraliteit wordt gerespecteerd.

De overeenkomsten van de Europese Conferentie van post- en telecommunicatieadministraties en de International Telecommunications Union moeten in acht worden genomen. Deze maken nu al een efficiënt spectrumbeheer mogelijk.

Er moeten maatregelen komen ter bescherming en stimulering van diensten voor de ontwikkeling van de linguïstische en culturele verscheidenheid en het pluralisme in de media. Er moet onder meer voor worden gezorgd dat lokale en regionale radiodiensten en elektronische communicatiediensten toegang tot het radiospectrum hebben.

Het spectrumbeheer op nationaal niveau moet een zaak van de lidstaten blijven. Voor radiodiensten moet een gedeelte van het spectrum gereserveerd worden dat breed genoeg is om hun content-taken te kunnen uitvoeren.

Wijzigingsvoorstel 4

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 10, nieuw artikel 9 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 9 bis

Artikel 9 bis schrappen

Herziening van beperkingen op bestaande rechten

 

1.

Voor een periode van vijf jaar die ingaat op [1 januari 2010] zorgen de lidstaten ervoor dat houders van rechten op het gebruik van radiofrequenties die vóór die datum zijn verleend, een aanvraag kunnen indienen bij de bevoegde nationale regelgevende instantie om beperkingen op hun rechten overeenkomstig artikel 9, de leden 3 en 4 opnieuw te onderzoeken.

 

Alvorens zij een besluit neemt, stelt de nationale regelgevende instantie de houder van het recht in kennis van haar herevaluatie van de beperkingen, met vermelding van het recht na de herevaluatie en geeft hij deze houder een redelijke termijn om zijn verzoek terug te trekken.

 

Wanneer de houder zijn verzoek intrekt blijft het recht ongewijzigd tot het verstrijken ervan of tot het eind van de periode van vijf jaar, afhankelijk van wat eerder is.

 

2.

Wanneer de in lid 1 vermelde houder van rechten een aanbieder is van inhoud voor radio- en televisieomroepdiensten en het recht om radiofrequenties te mogen gebruiken is verleend om te voldoen aan een specifieke doelstelling van algemeen belang, kan een verzoek om een herevaluatie alleen worden gedaan ten aanzien van het deel van de radiofrequenties dat nodig is om een dergelijke doelstelling te verwezenlijken. Het deel van de radiofrequenties dat onnodig is geworden voor de verwezenlijking van die doelstelling als gevolg van de toepassing van artikel 9, de leden 3 en 4, wordt onderworpen aan een nieuwe toewijzingsprocedure in overeenstemming met artikel 7, lid 2, van de Machtigingsrichtlijn.

 

3.

Na de in lid 1 bedoelde periode van vijf jaar nemen de lidstaten alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat artikel 9, de leden 3 en 4, van toepassing is op alle overige toewijzingen en bestemmingen van radiofrequenties die bestonden op de datum waarop deze richtlijn in werking trad.

 

4.

Bij de toepassing van dit lid nemen de lidstaten passende maatregelen om billijke mededinging te waarborgen.

 

Motivering

Dit artikel strookt niet met het subsidiariteitsbeginsel. Houders van rechten voor diensten die uitsluitend in één lidstaat of in een regio van deze lidstaat worden aangeboden zouden niet de dupe mogen worden van EU-besluiten inzake het spectrumbeheer.

Wijzigingsvoorstel 5

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 10, nieuw artikel 9 ter

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 9 ter

Artikel 9 ter schrappen

Overdracht van individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties

 

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties kunnen overdragen of verhuren in de banden waarin dit is voorzien in de uitvoeringsmaatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig lid 9 quater zonder voorafgaande toestemming van de nationale regelgevende instantie.

 

In andere banden kunnen de lidstaten toestaan dat ondernemingen individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties overdragen of verhuren aan andere ondernemingen.

 

2.

De lidstaten zorgen ervoor dat het voornemen van een onderneming om de rechten op het gebruik van radiofrequenties over te dragen, wordt meegedeeld aan de nationale regelgevende instantie die verantwoordelijk is voor de toewijzing van het spectrum en bekend wordt gemaakt. Wanneer het gebruik van de radiofrequenties is geharmoniseerd door de toepassing van de Radiospectrumbeschikking of andere communautaire maatregelen, moet die overdracht in overeenstemming zijn met dergelijk geharmoniseerd gebruik.

 

Motivering

Er is niet echt sprake van enige toegevoegde waarde ten opzichte van het huidige systeem, dat het ook al mogelijk maakt om op vrijwillige basis individuele rechten over te dragen of te verhuren voor het gebruik van radiofrequenties.

Wijzigingsvoorstel 6

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 10, nieuw artikel 9 quater

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 9 quater

Artikel 9 quater schrappen.

Harmoniseringmaatregelen voor radiofrequentiebeheer

 

Om bij te dragen aan de ontwikkeling van de interne markt, kan de Commissie om de beginselen van dit artikel te bereiken, passende uitvoeringsmaatregelen nemen om:

 

(a)

de identificatie van de banden te harmoniseren waarvoor gebruiksrechten tussen ondernemingen onderling kunnen worden overgedragen of verhuurd;

 

(b)

de voorwaarden die gekoppeld zijn aan dergelijke rechten en de voorwaarden, procedures, grenzen, beperkingen, intrekkingen en overgangsvoorschriften die van toepassing zijn op dergelijke overdrachten of huurovereenkomsten te harmoniseren;

 

(c)

de specifieke maatregelen te harmoniseren om te zorgen voor billijke mededinging wanneer individuele rechten worden overgedragen;

 

(d)

een uitzondering te maken op het beginsel van diensten- of technologieneutraliteit en om de draagwijdte en aard van eventuele andere uitzonderingen op het beginsel van diensten of technologieneutraliteit dan die welke erop gericht zijn te zorgen voor het bevorderen van culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media, te harmoniseren in overeenstemming met artikel 9, de leden 2 en 4.

 

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruik maken van de in artikel 22, lid 4, bedoelde urgentieprocedure. Bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit lid kan de Commissie worden bijgestaan door de Autoriteit in overeenstemming met artikel 10 Verordening […/EG].

 

Motivering

De Europese Conferentie van post- en telecommunicatieadministraties, de International Telecommunications Union en het ECC moeten ook in de toekomst betrokken blijven worden bij de harmonisatie van spectra.

Wijzigingsvoorstel 7

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 11 (b), artikel 10, nieuwe versie van lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten ondersteunen harmonisatie van nummering binnen de Gemeenschap wanneer dat de werking van de interne markt bevordert of de ontwikkeling steunt van pan-Europese diensten. De Commissie kan passende technische uitvoeringsmaatregelen nemen op dit gebied door bijvoorbeeld tariefbeginselen vast te stellen voor specifieke nummers of nummerreeksen. De uitvoeringsmaatregelen kunnen de Autoriteit specifieke verantwoordelijkheden verlenen bij de toepassing van die maatregelen.

De lidstaten ondersteunen harmonisatie van nummering binnen de Gemeenschap wanneer dat de werking van de interne markt bevordert of de ontwikkeling steunt van pan-Europese diensten. De Commissie kan passende technische uitvoeringsmaatregelen nemen op dit gebied door bijvoorbeeld tariefbeginselen vast te stellen voor specifieke nummers of nummerreeksen. De uitvoeringsmaatregelen kunnen de Autoriteit specifieke verantwoordelijkheden verlenen bij de toepassing van die maatregelen.

De maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de in artikel 22, lid 4, bedoelde urgentieprocedure toepassen.

De maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de in artikel 22, lid 4, bedoelde urgentieprocedure toepassen.

Motivering

De lidstaten zijn beter in staat en ook beter geïnformeerd om technische maatregelen die zich aandienen te nemen.

Wijzigingsvoorstel 8

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 13, nieuwe versie van artikel 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 12

Artikel 12

Collocatie en gedeeld gebruik van faciliteiten voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken

Collocatie en gedeeld gebruik van faciliteiten voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken

1.

Wanneer een onderneming die elektronische-communicatienetwerken aanbiedt, krachtens de nationale wetgeving het recht heeft om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, dan wel een procedure kan volgen voor de onteigening of het gebruik van eigendom, moeten de nationale regelgevende instanties het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom, met inbegrip van toegang tot gebouwen, masten, antennes, kabelgoten, mangaten en straatkasten verplicht opleggen.

1.

Wanneer een onderneming die elektronische-communicatienetwerken aanbiedt, krachtens de nationale wetgeving het recht heeft om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, dan wel een procedure kan volgen voor de onteigening of het gebruik van eigendom, moeten de nationale regelgevende instanties het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom, met inbegrip van toegang tot gebouwen, masten, antennes, kabelgoten, mangaten en straatkasten verplicht opleggen, voor zover deze maatregelen technisch haalbaar zijn.

2.

De lidstaten kunnen de in lid 1, bedoelde houders van rechten het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip van fysieke collocatie) voorschrijven of maatregelen treffen om de coördinatie van publieke werken te vergemakkelijken om het milieu, de volksgezondheid en de openbare veiligheid te beschermen of om stedenbouwkundige of planologische redenen, doch zulks pas na een passende periode van openbare raadpleging waarin alle belanghebbende partijen in staat zijn gesteld hun standpunt naar voren te brengen. Dergelijke regelingen inzake gedeeld gebruik of coördinatie kunnen een omslagregeling bevatten voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom.

2.

De lidstaten kunnen de in lid 1, bedoelde houders van rechten het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip van fysieke collocatie) voorschrijven of maatregelen treffen om de coördinatie van publieke werken te vergemakkelijken om het milieu, de volksgezondheid en de openbare veiligheid te beschermen of om stedenbouwkundige of planologische redenen, doch zulks pas na een passende periode van openbare raadpleging waarin alle belanghebbende partijen in staat zijn gesteld hun standpunt naar voren te brengen. Dergelijke regelingen inzake gedeeld gebruik of coördinatie kunnen een omslagregeling bevatten voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom.

3.

Maatregelen die door een regelgevende instantie zijn genomen in overeenstemming met lid 1 moeten objectief, transparant en evenredig zijn.

3.

Maatregelen die door een regelgevende instantie zijn genomen in overeenstemming met lid 1 moeten objectief, transparant en evenredig zijn en een eerlijke kostenverdeling mogelijk maken.

Motivering

De verdeling van de voor zulke maatregelen te maken kosten moet eerlijk geregeld worden. Ook moet ervoor worden gezorgd dat de maatregelen technisch haalbaar zijn en de consumenten werkelijk voordeel opleveren. Zo is de dienstverlening aan de consument bij het gedeelde gebruik van televisiekabels aanzienlijk minder gevarieerd

Wijzigingsvoorstel 9

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 16 (c), artikel 15, nieuwe versie van lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.

De nationale regelgevende instanties bepalen, zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling en de richtsnoeren, de relevante markten die overeenkomen met de nationale omstandigheden, met name relevante geografische markten binnen hun grondgebied, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht. De nationale regelgevende instanties volgen de procedures van de artikelen 6 en 7 voordat zij markten definiëren die verschillen van de in de aanbeveling genoemde.

3.

De nationale regelgevende instanties bepalen, zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling en de richtsnoeren, de relevante markten die overeenkomen met de nationale of regionale omstandigheden, met name relevante geografische markten binnen hun grondgebied, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht. De nationale regelgevende instanties volgen de procedures van de artikelen 6 en 7 voordat zij markten definiëren die verschillen van de in de aanbeveling genoemde.

Motivering

Er moet eerder naar de regionale dan naar de nationale omstandigheden worden gekeken.

Wijzigingsvoorstel 10

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 17 (a), artikel 16, nieuwe versie van lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De nationale regelgevende instanties voeren een analyse uit van de relevante in de aanbeveling vermelde markten, en houden daarbij zoveel mogelijk rekening met de richtsnoeren. De lidstaten zorgen ervoor dat deze analyse, in voorkomend geval, in samenwerking met de nationale mededingingsinstanties wordt uitgevoerd.

1.

De nationale regelgevende instanties voeren een analyse uit van de relevante in de aanbeveling vermelde markten, en houden daarbij zoveel mogelijk rekening met de richtsnoeren. De lidstaten zorgen ervoor dat deze analyse, in voorkomend geval, in samenwerking met de nationale mededingingsinstanties wordt uitgevoerd. Bij deze analyses moet rekening worden gehouden met lokale of regionale verschillen op het gebied van taal of cultuur.

Motivering

Lokale en regionale analyses moeten ook mogelijk zijn en in de plannen worden opgenomen.

Wijzigingsvoorstel 11

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), punt 20, nieuwe versie van artikel 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 19

Nieuwe versie van artikel 19 schrappen

Harmonisatieprocedures

 

1.

De Commissie kan, wanneer zij vaststelt dat verschillen bij de tenuitvoerlegging door de nationale regelgevende instanties van de in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen gespecificeerde taken obstakels opwerpen voor de interne markt, onverminderd artikel 9 van deze Richtlijn en de artikelen 6 en 8 van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn), zoveel mogelijk rekening houdend met een eventueel advies van de Autoriteit, een aanbeveling doen of een besluit vaststellen inzake de geharmoniseerde toepassing van de bepalingen van deze richtlijn en de specifieke richtlijnen bij de verwezenlijking van de in artikel 8 uiteengezette doelstellingen.

 

(…)

 

Motivering

Zou geheel en al geschrapt of op zijn minst ingrijpend herzien moeten worden, want de Autoriteit waarvan in dit artikel sprake is staat haaks op het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Wijzigingsvoorstel 12

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), punt 9, nieuw artikel 13 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 13 bis

Artikel13 bis schrappen

Functionele scheiding

 

1.

Een nationale regelgevende instantie kan in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8, lid 3, en met name de tweede alinea, een verplichting opleggen aan verticaal geïntegreerde ondernemingen om activiteiten die verband houden met het aanbieden van toegangsproducten op groothandelsniveau in een onafhankelijke bedrijfseenheid te plaatsen.

 

(…)

 

Motivering

Op de infrastructuur en de markt gebaseerde concurrentie werkt het best. Tot functionele scheiding zou pas moeten worden overgegaan als alle andere maatregelen of handelsakkoorden geen soelaas bieden. Ook de huidige regelgeving biedt de nationale regelgevingsinstanties al de mogelijkheid om zo'n ultieme maatregel te nemen.

Wijzigingsvoorstel 13

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn), punt 3, nieuwe versie van artikel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 5

Artikel 5

Gebruiksrechten voor radiofrequenties en nummers

Gebruiksrechten voor radiofrequenties en nummers

1.

De lidstaten onderwerpen het gebruik van radiofrequenties niet aan het verlenen van individuele gebruiksrechten, maar nemen de voorwaarden voor het gebruik van dergelijke radiofrequenties op in de algemene machtiging, tenzij het is gerechtvaardigd individuele rechten te verlenen om:

1.

De lidstaten onderwerpen het gebruik van radiofrequenties niet aan het verlenen van individuele gebruiksrechten, maar nemen de voorwaarden voor het gebruik van dergelijke radiofrequenties op in de algemene machtiging, tenzij het is gerechtvaardigd individuele rechten te verlenen om:

(a)

een ernstig risico op schadelijke interferentie te vermijden; of

(a)

een ernstig risico op schadelijke interferentie te vermijden; of

(b)

te voldoen aan andere doelstellingen van algemeen belang.

(b)

te voldoen aan andere doelstellingen van algemeen belang.

2.

Wanneer individuele gebruiksrechten moeten worden verleend voor radiofrequenties en nummers, verlenen de lidstaten die rechten op verzoek aan alle ondernemingen die diensten of netwerken aanbieden of gebruiken in het kader van de algemene machtiging, met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 6, 6 bis, 7 en 11, lid 1, onder c), van deze richtlijn en alle andere regels die een efficiënt gebruik van deze middelen moeten waarborgen overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).

2.

Wanneer individuele gebruiksrechten moeten worden verleend voor radiofrequenties en nummers, verlenen de lidstaten die rechten op verzoek aan alle ondernemingen die diensten of netwerken aanbieden of gebruiken in het kader van de algemene machtiging, met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 6, 6 bis, 7 en 11, lid 1, onder c), van deze richtlijn en alle andere regels die een efficiënt gebruik van deze middelen moeten waarborgen overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).

Onverminderd de door de lidstaten vooraf aangenomen specifieke criteria voor het verlenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties aan aanbieders van inhoud voor radio- en televisieomroepen welke noodzakelijk zijn om de doelstellingen van algemeen belang overeenkomstig het Gemeenschapsrecht na te streven worden dergelijke rechten verleend door middel van procedures die objectief, transparent, niet-discriminerend en evenredig zijn, en in het geval van frequenties, in overeensteming met de bepalingen van artikel 9 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). De procedures moeten open zijn behalve in gevallen waarin kan worden aangetoond dat het verlenen van individuele gebruiksrechten voor gebruik van radiofrequenties voor aanbieders van diensten inzake inhoud voor radio- en televisiediensten van fundamenteel belang is om te kunnen voldoen aan een specifieke verplichting die door de lidstaten van te voren is gedefinieerd als noodzakelijk met het oog op het algemeen belang overeenkomstig de communautaire wetgeving.

Onverminderd de door de lidstaten vooraf aangenomen specifieke criteria voor het verlenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties aan aanbieders van inhoud voor radio- en televisieomroepen welke noodzakelijk zijn om de doelstellingen van algemeen belang overeenkomstig het Gemeenschapsrecht na te streven worden dergelijke rechten verleend door middel van procedures die objectief, transparent, niet-discriminerend en evenredig zijn, en in het geval van frequenties, in overeensteming met de bepalingen van artikel 9 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). De procedures moeten open zijn behalve in gevallen waarin kan worden aangetoond dat het verlenen van individuele gebruiksrechten voor gebruik van radiofrequenties voor aanbieders van diensten inzake inhoud voor radio- en televisiediensten van fundamenteel belang is om te kunnen voldoen aan een specifieke verplichting die door de lidstaten van te voren is gedefinieerd als noodzakelijk met het oog op het algemeen belang overeenkomstig de communautaire wetgeving.

Bij het verlenen van gebruiksrechten specificeren de lidstaten of en onder welke voorwaarden deze kunnen worden overgedragen door de houder van de rechten. In het geval van radiofrequenties zijn deze bepalingen overeenkomstig artikel 9 ter van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).

Bij het verlenen van gebruiksrechten specificeren de lidstaten of en onder welke voorwaarden deze kunnen worden overgedragen door de houder van de rechten. In het geval van radiofrequenties zijn deze bepalingen overeenkomstig artikel 9 ter van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).

Wanneer lidstaten gebruiksrechten verlenen voor een bepaalde termijn, moet de duur zijn aangepast aan de betrokken dienst.

Wanneer lidstaten gebruiksrechten verlenen voor een bepaalde termijn, moet de duur zijn aangepast aan de betrokken dienst.

Elk individueel recht om radiofrequenties te mogen gebruiken dat wordt verleend voor een periode van 10 jaar of meer dat niet kan worden overgedragen of verhuurd tussen ondernemingen overeenkomstig artikel 9 ter Kaderrichtlijn moet elke vijf jaar en voor de eerste maal vijf jaar nadat het recht is verleend, worden onderworpen aan een herziening in het licht van de in lid 1 vermelde criteria. Wanneer de criteria om individuele rechten te verlenen niet langer van toepassing zijn, worden de individuele gebruiksrechten veranderd in een algemene machtiging voor het gebruik van frequenties, mits dit wordt aangemeld niet meer dan vijf jaar vanaf de datum waarop de herziening is afgesloten, of het recht kan vrij worden overgedragen of verhuurd tussen ondernemingen.

Elk individueel recht om radiofrequenties te mogen gebruiken dat wordt verleend voor een periode van 10 jaar of meer dat niet kan worden overgedragen of verhuurd tussen ondernemingen overeenkomstig artikel 9 ter Kaderrichtlijn moet elke vijf jaar en voor de eerste maal vijf jaar nadat het recht is verleend, worden onderworpen aan een herziening in het licht van de in lid 1 vermelde criteria. Wanneer de criteria om individuele rechten te verlenen niet langer van toepassing zijn, worden de individuele gebruiksrechten veranderd in een algemene machtiging voor het gebruik van frequenties, mits dit wordt aangemeld niet meer dan vijf jaar vanaf de datum waarop de herziening is afgesloten, of het recht kan vrij worden overgedragen of verhuurd tussen ondernemingen.

3.

Besluiten over gebruiksrechten worden zo spoedig mogelijk, doch voor nummers uiterlijk binnen drie weken na ontvangst van de volledige aanvraag, door de nationale regelgevende instantie genomen, meegedeeld en gepubliceerd, en voor radiofrequenties die in het nationale frequentieplan zijn toegewezen voor elektronische communicaties binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde instantie. Deze laatstgenoemde termijnen laten de toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende het gebruik van radiofrequenties of van posities in de ruimte onverlet.

3.

Besluiten over gebruiksrechten worden zo spoedig mogelijk, doch voor nummers uiterlijk binnen drie weken na ontvangst van de volledige aanvraag, door de nationale regelgevende instantie genomen, meegedeeld en gepubliceerd, en voor radiofrequenties die in het nationale frequentieplan zijn toegewezen voor elektronische communicaties binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde instantie. Deze laatstgenoemde termijnen laten de toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende het gebruik van radiofrequenties of van posities in de ruimte onverlet.

4.

Indien na overleg met de belanghebbende partijen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) is beslist dat gebruiksrechten voor nummers van uitzonderlijke economische waarde via vergelijkende en op mededinging gebaseerde selectieprocedures moeten worden verleend, kunnen de lidstaten de maximumperiode van drie weken met ten hoogste drie weken verlengen.

4.

Indien na overleg met de belanghebbende partijen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) is beslist dat gebruiksrechten voor nummers van uitzonderlijke economische waarde via vergelijkende en op mededinging gebaseerde selectieprocedures moeten worden verleend, kunnen de lidstaten de maximumperiode van drie weken met ten hoogste drie weken verlengen.

Artikel 7 is van toepassing op de vergelijkende en op mededinging gebaseerde selectieprocedure voor radiofrequenties.

Artikel 7 is van toepassing op de vergelijkende en op mededinging gebaseerde selectieprocedure voor radiofrequenties.

5.

De lidstaten beperken het aantal te verlenen gebruiksrechten niet, tenzij dat noodzakelijk is om een efficiënt gebruik van radiofrequenties te waarborgen overeenkomstig artikel 7.

5.

De lidstaten beperken het aantal te verlenen gebruiksrechten niet, tenzij dat noodzakelijk is om een efficiënt gebruik van radiofrequenties te waarborgen overeenkomstig artikel 7.

6.

De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat radiofrequenties daadwerkelijk en efficiënt worden gebruikt in overeenstemming met artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). Zij zorgen er ook voor dat de mededinging niet wordt verstoord als gevolg van een overdracht of accumulatie van gebruiksrechten voor radiofrequenties. Voor dergelijke doeleinden nemen de lidstaten passende maatregelen zoals een vermindering, intrekking of gedwongen verkoop van een recht om radiofrequenties te mogen gebruiken.'

6.

De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat radiofrequenties daadwerkelijk en efficiënt worden gebruikt in overeenstemming met artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). Zij zorgen er ook voor dat de mededinging niet wordt verstoord als gevolg van een overdracht of accumulatie van gebruiksrechten voor radiofrequenties. Voor dergelijke doeleinden nemen de lidstaten passende maatregelen zoals een vermindering, intrekking of gedwongen verkoop van een recht om radiofrequenties te mogen gebruiken.'

Motivering

Het huidige systeem, dat algemene machtigingsregels en verplichtingen in verband met individuele vergunningen bevat, lijkt goed te functioneren. De nieuwe voorstellen maken een ingewikkelde, om niet te zeggen verwarrende indruk.

Wijzigingsvoorstel 14

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn), punt 5, nieuw artikel 6 ter

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6 ter

Artikel 6 ter

Gemeenschappelijke selectieprocedure voor het verlenen van rechten

Gemeenschappelijke selectieprocedure voor het verlenen van rechten

1.

De in lid 6 bis, lid 1, onder f) bedoelde technische uitvoeringsmaatregel kan voorzien dat de Autoriteit met voorstellen komt om de onderneming(en) te selecteren waaraan individuele rechten voor gebruik van radiofrequenties of nummers kunnen worden verleend, overeenkomstig artikel 12 van Verordening [..].

1.

Zonder inbreuk te maken op de bevoegdheden van de lidstaten inzake cultuur- en mediabeleid, beleid inzake taal- en culturele verscheidenheid en het pluralisme van de media kan de De in lid 6 bis, lid 1, onder f) bedoelde technische uitvoeringsmaatregel kan voorzien dat het Autoriteit orgaan van Europese regelgevingsinstanties met voorstellen komt om de onderneming(en) die pan-Europese diensten of elektronische communicatiediensten aanbieden te selecteren waaraan individuele rechten voor gebruik van radiofrequenties of nummers kunnen worden verleend, overeenkomstig artikel 12 van Verordening [..].

In dergelijke gevallen worden de termijn waarbinnen de Autoriteit de selectie moet afronden, de procedure, voorschriften en voorwaarden die van toepassing zijn op de selectie en details van eventuele vergoedingen die moeten worden gevraagd aan houders voor het gebruik van radiofrequenties en/of rechten nader omschreven in de maatregel om te zorgen voor een optimaal gebruik van het spectrum of de bronnen voor nummering. De selectieprocedure is open, transparant, niet-discriminerend en objectief.

In dergelijke gevallen worden de termijn waarbinnen het Autoriteit orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector de selectie moet afronden, de procedure, voorschriften en voorwaarden die van toepassing zijn op de selectie en details van eventuele vergoedingen die moeten worden gevraagd aan houders voor het gebruik van radiofrequenties en/of rechten nader omschreven in de maatregel om te zorgen voor een optimaal gebruik van het spectrum of de bronnen voor nummering. De selectieprocedure is open, transparant, niet-discriminerend en objectief.

2.

De Commissie keurt, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van de Autoriteit een maatregel goed waarbij de onderneming(en) wordt (worden) geselecteerd waaraan individuele gebruiksrechten worden verleend voor radiofrequenties of nummers. De maatregel vermeldt de periode waarbinnen dergelijke gebruiksrechten kunnen worden verleend door de nationale regelgevende instanties. De Commissie handelt volgens de procedure van artikel 14 bis, lid 2.

2.

Rekening houdend met het advies van het orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector keurt de Commissie keurt, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van de Autoriteit een maatregel goed waarbij de onderneming(en) die pan-Europese diensten of elektronische communicatiediensten aanbieden wordt (worden) geselecteerd waaraan individuele gebruiksrechten worden verleend voor radiofrequenties of nummers. De maatregel vermeldt de periode waarbinnen dergelijke gebruiksrechten kunnen worden verleend door de nationale regelgevende instanties. De Commissie handelt volgens de procedure van artikel 14 bis, lid 2.

Motivering

Het is van cruciaal belang dat de lidstaten exclusief bevoegd blijven voor cultuur- en mediabeleid en voor de toewijzing van frequenties aan radiozenders en de afgifte van individuele vergunningen aan de exploitanten hiervan.

Wat het schrappen van de verwijzing naar de door de Commissie in haar ontwerpverordening COM(2007) 699 final voorgestelde Autoriteit betreft: zie wijzigingsvoorstel 20.

Wijzigingsvoorstel 15

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn), punt 7, artikel 8 schrappen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(7)

Artikel 8 wordt geschrapt.

(7)

Artikel 8 wordt geschrapt

Motivering

Artikel 8 van de huidige richtlijn, dat betrekking heeft op de bestaande internationale overeenkomsten, moet ongewijzigd gehandhaafd worden.

Wijzigingsvoorstel 16

„Richtlijn voor betere wetgeving”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voorwaarden die geharmoniseerd kunnen worden overeenkomstig artikel 6 bis, lid 1, onder d)

Bijlage II schrappen

(1)

Voorwaarden gekoppeld aan gebruiksrechten voor radiofrequenties:

 

(a)

de duur van het gebruiksrecht voor radiofrequenties;

 

(b)

de territoriale werkingssfeer;

 

(c)

de mogelijkheid het recht over te dragen aan andere spectrumgebruikers evenals de hieraan verbonden voorwaarden en procedures;

 

(d)

de methode om de vergoedingen te bepalen voor het gebruik van radiofrequenties;

 

(e)

het aantal gebruiksrechten dat aan elke onderneming wordt verleend;

 

(f)

de in deel B van bijlage I vermelde voorwaarden.

 

(…)

 

Motivering

Deze bijlage legt de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van spectrumbeheer sterk aan banden en gaat voorbij aan het bestaande internationale rechtskader (de International Telecommunications Union).

Wijzigingsvoorstel 17

„Richtlijn burgers”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/22/EG (Richtlijn „universele dienstverlening”), punt 7, artikel 9, nieuwe versie van lid 2 en 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.

In het licht van de nationale omstandigheden kunnen de lidstaten verlangen dat de aangewezen ondernemingen de consument tariefopties of pakketten aanbieden die afwijken van die welke onder de gebruikelijke commerciële voorwaarden worden verstrekt, met name om ervoor te zorgen dat consumenten met een laag inkomen of met bijzondere sociale behoeften niet wordt verhinderd gebruik te maken van de in artikel 4, lid 1, bedoelde netwerktoegang of van de diensten die in artikel 4, lid 3, en de artikelen 5, 6 en 7 zijn aangemerkt als vallend onder de universele¬dienst¬verplichtingen en die door de aangewezen ondernemingen worden aangeboden.

2.

In het licht van de nationale, regionale of lokale omstandigheden kunnen de lidstaten verlangen dat de aangewezen ondernemingen de consument tariefopties of pakketten aanbieden die afwijken van die welke onder de gebruikelijke commerciële voorwaarden worden verstrekt, met name om ervoor te zorgen dat consumenten met een laag inkomen of met bijzondere sociale behoeften niet wordt verhinderd gebruik te maken van de in artikel 4, lid 1, bedoelde netwerktoegang of van de diensten die in artikel 4, lid 3, en de artikelen 5, 6 en 7 zijn aangemerkt als vallend onder de universele¬dienst¬verplichtingen en die door de aangewezen ondernemingen worden aangeboden.

3.

In aanvulling op bepalingen luidens welke aangewezen ondernemingen bijzondere tariefopties moeten aanbieden of moeten voldoen aan voorschriften inzake maximumprijzen of geografische gemiddelden of andere vergelijkbare regelingen, kunnen de lidstaten voorzien in waarborgen dat consumenten van wie vaststaat dat zij een laag inkomen, een handicap of bijzondere sociale behoeften hebben, worden bijgestaan.'

3.

In aanvulling op bepalingen luidens welke aangewezen ondernemingen bijzondere tariefopties moeten aanbieden of moeten voldoen aan voorschriften inzake maximumprijzen of geografische gemiddelden of andere vergelijkbare regelingen, kunnen de lidstaten voorzien in waarborgen dat consumenten van wie vaststaat dat zij een laag inkomen, een handicap of bijzondere sociale behoeften hebben of in geografisch moeilijk toegankelijke regio's wonen, worden bijgestaan.'

Motivering

De aandacht moet ook uitgaan naar consumenten die in landelijke of dunbevolkte regio's wonen.

Wijzigingsvoorstel 18

„Richtlijn burgers”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/22/EG (Richtlijn „universele dienstverlening”), punt 7, artikel 9, nieuwe versie van artikel 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 26

Artikel 26

Noodhulpdiensten en het uniforme Europese alarmnummer

Noodhulpdiensten en het uniforme Europese alarmnummer

1.

De lidstaten waken erover dat alle eindgebruikers van de in lid 2 bedoelde diensten, inclusief gebruikers van openbare betaaltelefoons, naast eventuele andere nationale alarmnummers zoals bepaald door de nationale regelgevende instanties, ook kosteloos en zonder dat zij daarvoor een betaalmiddel hoeven te gebruiken noodhulpdiensten kunnen oproepen via het uniforme Europese alarmnummer „112”.

1.

De lidstaten waken erover dat alle eindgebruikers van de in lid 2 bedoelde diensten, inclusief gebruikers van openbare betaaltelefoons, naast eventuele andere nationale alarmnummers zoals bepaald door de nationale regelgevende instanties, ook kosteloos en zonder dat zij daarvoor een betaalmiddel hoeven te gebruiken noodhulpdiensten kunnen oproepen via het uniforme Europese alarmnummer „112”.

2.

De lidstaten waken erover dat de ondernemingen die een dienst voor uitgaande nationale en/of internationale gesprekken via een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan aanbieden, toegang leveren tot noodhulpdiensten.

2.

De lidstaten waken erover dat de nationale of pan-Europese ondernemingen die een dienst voor uitgaande nationale en/of internationale gesprekken via een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan aanbieden, toegang leveren tot noodhulpdiensten.

(...)

(...)

Motivering

Om aan de strenge technische vereisten in dit lid te kunnen voldoen zijn aanzienlijke investeringen nodig, iets wat lokale of regionale exploitanten niet kunnen opbrengen.

Wijzigingsvoorstel 19

„Richtlijn burgers”, Artikel 1 — Wijzigingen van Richtlijn 2002/22/EG (Richtlijn „universele dienstverlening”), punt 19, artikel 31, nieuwe versie van lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

'1.

De lidstaten kunnen ten aanzien van nader bepaalde radio- en televisieomroepnetten en toegankelijkheidsdiensten aan de onder hun bevoegdheid ressorterende ondernemingen die elektronische-communicatie¬netwerken aanbieden welke voor de distributie van radio- of televisie-uitzendingen naar het publiek worden gebruikt, redelijke doorgifte¬verplichtingen opleggen indien deze netwerken voor een significant aantal eindgebruikers het belangrijkste middel zijn om radio- en televisie-uitzendingen te ontvangen. Dergelijke verplichtingen worden alleen opgelegd indien zij noodzakelijk zijn om doelstellingen van algemeen belang, als duidelijk en specifiek omschreven door elke lidstaat in zijn nationale wetgeving, te verwezenlijken en moeten evenredig en transparant zijn.

'1.

De lidstaten kunnen ten aanzien van nader bepaalde radio- en televisieomroepnetten, audiovisuele mediadiensten en alle aanvullende diensten en toegankelijkheidsdiensten aan de onder hun bevoegdheid ressorterende ondernemingen die elektronische-communicatie¬netwerken aanbieden welke voor de distributie van radio- of televisie-uitzendingen naar het publiek worden gebruikt, redelijke doorgifte¬verplichtingen opleggen indien deze netwerken voor een significant aantal eindgebruikers het belangrijkste middel zijn om radio- en televisie-uitzendingen te ontvangen. Dergelijke verplichtingen worden alleen opgelegd indien zij noodzakelijk zijn om doelstellingen van algemeen belang, als duidelijk en specifiek omschreven door elke lidstaat in zijn nationale wetgeving, te verwezenlijken en moeten evenredig en transparant zijn.

De in de eerste alinea bedoelde verplichtingen worden uiterlijk één jaar na <uiterste termijn voor tenuitvoerlegging van de wijzigingsrichtlijn> door de lidstaten geëvalueerd en/of herzien, uitgezonderd wanneer zij een dergelijke evaluatie reeds hebben gemaakt binnen de voorafgaande 2 jaar.

De in de eerste alinea bedoelde verplichtingen worden uiterlijk één jaar na <uiterste termijn voor tenuitvoerlegging van de wijzigingsrichtlijn> door de lidstaten geëvalueerd en/of herzien, uitgezonderd wanneer zij een dergelijke evaluatie reeds hebben gemaakt binnen de voorafgaande 2 jaar.

Ten minste om de drie jaar bekijken de lidstaten hun doorgifteverplichtingen opnieuw.

Ten minste om de drie jaar Op gezette tijden bekijken de lidstaten hun doorgifteverplichtingen opnieuw.

Motivering

De „must carry”-regels moeten ook gaan gelden voor aanvullende diensten van radio-omroepnetten, zoals de programmagids, het Radio Data System en verkeersinformatie.

Wijzigingsvoorstel 20

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

COM(2007) 699 final — 2007/0249 (COD)

Het CvdR is voorstander van een orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector en verzoekt de Commissie dit orgaan door aanpassing van het voorstel voor een Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt concreet gestalte te geven. Daarbij dient het volgende in aanmerking te worden genomen:

 

Het orgaan zou als meerwaarde hebben dat het regelgevingssyteem er efficiënter door wordt, want — anders dan momenteel het geval is met de Europese groep van regelgevende instanties — op de Commissie zou de expliciete plicht rusten om het te raadplegen en terdege rekening te houden met zijn standpunten.

 

Het orgaan zou bestaan uit vertegenwoordigers van alle NRI's (wat nu ook geldt voor de Europese groep van regelgevende instanties) en nationale regelgevingsautoriteiten uit derde landen zouden de status van waarnemer hebben (zoals nu ook het geval is in de Europese groep van regelgevende instanties).

 

Het orgaan zou in alle transparantie rekenschap verschuldigd zijn aan de relevante EU-instellingen. De voorzitter van de raad van bestuur en de algemeen directeur zouden een aanspreekpunt zijn voor het Parlement en diens commissies. Omwille van de transparantie zouden alle leden van de raad van bestuur en de algemeen directeur jaarlijks een lijst van hun belangen moeten overleggen.

Motivering

In dit voorstel pleit de Commissie ervoor om de huidige Europese Groep van regelgevende instanties te vervangen door een nieuwe „autoriteit” met rechtspersoonlijkheid. Dit orgaan zou de Commissie en de nationale regelgevende instanties met deskundigenverslagen en richtsnoeren moeten bijstaan, vooral bij het in kaart brengen en analyseren van nationale markten en het nemen van voorzorgsmaatregelen. Ook bij het uitwerken en uitvoeren van het beleid voor het spectrumbeheer in de EU zou het de Commissie de nodige ondersteuning moeten bieden. Besluiten zou het bij gewone meerderheid nemen. Deze institutionele hervorming zou dus gepaard gaan een substantiële overdracht van bevoegdheden (voor het reguleren van de markt) van alle lidstaten naar de Commissie en als zodanig leiden tot een duidelijk scheve verhouding tussen de bevoegdheden van nationale en Europese regelgevingsinstanties. De bedoeling van een en ander is om voor telecommunicatie „één enkele Europese regelgevende instantie” op te richten, naar het voorbeeld van de Federal Communications Commission (FCC) in de Verenigde Staten.

Met de oprichting van een orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector, met als rechtsgrond artikel 95 van het EG-Verdrag, zou de bestaande Europese groep van regelgevende instanties in de EU-wetgeving verankerd worden doordat officieel een adviesorgaan wordt opgericht waarvan de taken en verantwoordelijkheden in een Verordening worden omschreven. De Europese groep van regelgevende instanties zou zo efficiënter en met meer legitimiteit kunnen gaan opereren en een steviger positie krijgen, aangezien haar taken en verantwoordelijkheden duidelijk vastgelegd worden in een verordening. Tegelijkertijd zou de groep wel de voordelen die zij heeft als efficiënt netwerk van samenwerkende NRI's kunnen behouden. Adviesorganen zijn al eerder bij verordening opgericht of erkend. Zo werd bij Verordening (EG) 1/2003 een adviescomité van nationale mededingingsautoriteiten opgericht, en onlangs behandelde het EP in eerste lezing een verordening ter erkenning van een coördinerend orgaan voor nationale accreditatie-instanties [COD 2007/0029]. Het orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector zou de Commissie onafhankelijk van de Europese regeringen deskundig advies kunnen geven. Om zijn onafhankelijkheid te garanderen zou de verordening de waarborg moeten bevatten dat NRI's adequaat door de lidstaten worden gefinancierd zonder dat daarbij politieke druk op hen wordt uitgeoefend.

Ook in de documenten COM(2007) 697 final — 2007/0247 (COD) (ontwerprichtlijn „betere wetgeving”) en COM(2007) 698 final — 2007/0248 (COD) (ontwerprichtlijn „burgers”) zou de door de Commissie voorgestelde „Autoriteit” steeds moeten worden vervangen door het orgaan van Europese regelgevingsinstanties voor de telecommunicatiesector.

Brussel, 19 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Aanbeveling C(2007) 5406 van de Commissie, PB L 344 van 28 december 2007, blz. 65


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/70


Advies van het Comité van de Regio's over het Actieplan inzake volwasseneneducatie — Het is nooit te laat om te leren

(2008/C 257/11)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

herinnert eraan dat het regionale en lokale niveau in vele lidstaten verantwoordelijk is voor volwasseneneducatie en dat beslissingen inzake onderwijs en opleiding ook op dat niveau worden genomen en uitgevoerd. De in het actieplan voorgestelde maatregelen dienen in voorkomend geval derhalve ook op lokaal resp. regionaal niveau te worden uitgevoerd;

merkt op dat volwasseneneducatie in wezenlijke mate bijdraagt aan inzetbaarheid, mobiliteit, sociale integratie en persoonlijke ontplooiing, door het verwerven van kerncompetenties voor iedereen te bevorderen;

erkent dat de voordelen van volwasseneneducatie, de bevestiging en ontplooiing van persoonlijke capaciteiten, een belangrijk „meerwaarde”-effect heeft op verschillende andere aspecten van het leven van de deelnemers in sociaal, beroeps-, burgerlijk, cultureel en economisch opzicht. Programma's voor volwasseneneducatie die gebaseerd zijn op partnerschapsbeginselen en –processen, zijn een belangrijke bron van persoonlijke en collectieve ontwikkeling;

zal zich actief ervoor inzetten om de nodige financiële, personele, administratieve en andere hulpmiddelen te verzekeren teneinde de doelstellingen van grotere en intensievere participatie van Europese burgers aan volwasseneneducatie te verzekeren;

wil ervoor zorgen dat lokale en regionale aanbieders en actoren als partners worden betrokken bij alle stadia, met name de uitstippeling van het beleid en de bestuurs- en uitvoeringssystemen;

betreurt dat, hoewel de Europese Commissie aandringt op de nodige investeringen in en betere monitoring van de volwasseneneducatiesector, zowel publieke als particulieren sectoren onvoldoende middelen op dit gebied ter beschikking stellen.

Rapporteur

:

Mevrouw SHIELDS (IE/UEN-AE), gemeenteraadslid van Cork

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan inzake volwasseneneducatie — Het is nooit te laat om te leren

COM(2007) 558 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

ALGEMENE OPMERKINGEN

1.

verheugt zich over het algemene concept en proces van volwasseneneducatie dat in de Commissiemededeling „Actieplan inzake volwasseneneducatie — Het is nooit te laat om te leren” wordt uiteengezet en stemt in met de prioritaire aandacht voor volwassen lerenden in het document;

2.

herinnert eraan dat onderwijs en opleiding van cruciaal belang zijn voor groei en ontwikkeling op lokaal en regionaal niveau en voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Met name volwasseneneducatie draagt in wezenlijke mate bij aan inzetbaarheid, mobiliteit, sociale integratie en persoonlijke ontplooiing, door het verwerven van kerncompetenties voor iedereen te bevorderen.

3.

Volwasseneneducatie is van groot belang voor de toekomst van Europa. Via flexicurity wordt erkend dat de traditionele opvatting dat mensen hun hele leven lang dezelfde baan houden, heeft afgedaan. Bovendien volgen de technologische ontwikkelingen elkaar steeds sneller op zodat voortdurende „her-opvoeding” voor alle leeftijden noodzakelijk is om aan de vaardigheidsvereisten te kunnen blijven voldoen. Ook de levensverwachting stijgt. In dit toekomstperspectief is volwasseneneducatie van cruciaal belang voor zowel persoonlijke ontplooiing als economische slaagkansen en sociale samenhang in Europa;

4.

verwijst naar de hoofdtaken van volwasseneneducatie zoals ze door de OESO zijn vastgesteld, nl. bevordering van vaardigheden met het oog op verbetering van competenties, zelfontplooiing en grotere samenhang in de samenleving, alsook het opzetten van sociale activiteiten (gemeenschapsleven);

5.

bevestigt de belangrijkste voordelen van volwasseneneducatie voor de Europese burgers, nl. ontwikkeling van de samenleving, economische welvaart en concurrentievermogen, bevordering van sociale integratie, persoonlijke ontwikkeling en bevordering van integratie van de burgers in de samenleving als integrerend onderdeel van de levensloop. Het Comité is ingenomen met de vaststelling van drie sleutelelementen die van cruciaal belang zijn voor de doeltreffendheid van de sector volwasseneneducatie: beleid, goed bestuur en uitvoering;

6.

is het ermee eens dat volwassenenonderwijs moet worden bekeken in het kader van levenslang leren, zodat de ontwikkeling van het beleid terzake wordt afgestemd op de strategieën voor levenslang leren;

7.

staat achter de vaststelling van en de tenuitvoerleggingsplannen voor de maatregelen op de vijf hoofdterreinen uit het voorgestelde actieplan, en stemt in met het tijdschema voor deze plannen;

8.

is van mening dat het voorgestelde actieplan ruimte biedt voor integratie en opwaardering van volwasseneneducatie voor doelgroepen, onderzoek en professionele ontwikkeling en het beheer van de uiteenlopende Europese tradities op onderwijsgebied. In het plan wordt voorts ook rekening gehouden met de gevolgen daarvan op financieel en personeel gebied;

9.

is het ermee eens dat de geïntegreerde aanpak van deze aspecten (in punt 4) en het daarmee verbonden actieplan volwasseneneducatie in Europa terecht plaatsen in een proactief, weloverwogen, op lerenden gericht en door beleid gestaafd kader van versterkte ontwikkeling;

10.

herinnert eraan dat het regionale en lokale niveau in vele lidstaten verantwoordelijk is voor volwasseneneducatie en dat beslissingen inzake onderwijs en opleiding ook op dat niveau worden genomen en uitgevoerd. De in het actieplan voorgestelde maatregelen dienen in voorkomend geval derhalve ook op lokaal resp. regionaal niveau te worden uitgevoerd;

11.

is erg te spreken over het consequente gebruik van het concept van volwasseneneducatie in de tekst. Het algemene en op integratie gerichte concept van volwasseneneducatie wijst van nature op het belang van persoonlijke inzet bij het leren en de veelheid van formele/informele leerervaringen in het leven van de burgers. Het Comité onderstreept de voordelen die een positieve houding tegenover de veranderende omstandigheden en situatie in Europa en een doeltreffende „omgang” met onze verscheidenheid voor onze ontwikkeling meebrengt;

12.

is van mening dat de ontwikkeling van gediversifieerde volwasseneneducatie doeltreffender zal zijn als lerenden worden beschouwd als personen die kennis verwerven/doorgeven en genereren; erkent dan ook dat het voorgestelde actieplan dit concept op een coherente manier in de praktijk probeert te brengen;

13.

vindt dat volwasseneneducatie betrekking heeft op een meervoudige interactie van onderling verweven elementen als kennis, vaardigheden, houding, perceptie, standpunten, enz. Volwassenen hebben in hun leven tal van uiteenlopende ervaringen opgedaan; hun leerproces kan worden verrijkt wanneer zij zich betrokken voelen, getuigen van verantwoordelijkheidszin en zich aanvaard en ondersteund voelen in een leeromgeving die blijk geeft van „wederzijds respect”. De sociale relaties van alle deelnemers (lerenden, leerkrachten, begeleiders, administraties, enz.) zijn bepalend om doeltreffende verbintenissen op het gebied van volwasseneneducatie te kunnen aangaan;

14.

erkent dat de voordelen van volwasseneneducatie, de bevestiging en ontplooiing van persoonlijke capaciteiten, een belangrijk „meerwaarde”-effect hebben op verschillende andere aspecten van het leven van de deelnemers in sociaal, beroeps-, burgerlijk, cultureel en economisch opzicht, en daarbij ook de generatie-overschrijdende en intergenerationele aspecten bevorderen. Programma's voor volwasseneneducatie die gebaseerd zijn op partnerschapsbeginselen en –processen, zijn een belangrijke bron van persoonlijke en collectieve ontwikkeling;

15.

herinnert eraan dat het CvdR er veel belang aan hecht dat alle Europese burgers kerncompetenties kunnen verwerven, wat vooral van belang is met het oog op hun zelfstandigheid en gevoel van eigenwaarde. De kerncompetenties van de EU vormen in dit verband een goed referentiepunt, zeker voor het lokale en regionale niveau. Volwassenen moeten hun kerncompetenties hun hele leven lang op peil kunnen houden. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar de prioritaire doelgroepen in nationale, regionale of lokale context. Lokale en regionale initiatieven om deze groepen te informeren, erbij te betrekken en te motiveren leveren in dit verband een belangrijke bijdrage, hetgeen ook geldt voor het opleidingsaanbod, dat wordt afgestemd op de behoeften van de aanwezige doelgroepen;

16.

is erg te spreken over de reikwijdte en diepgang van de (formele/informele) activiteiten inzake volwasseneneducatie die in het actieplan zijn aangegeven, de omvang van het leeraanbod en de formatieve benadering van de leerevaluatie die getuigen van een op multiple intelligences gebaseerde opzet en voortgang;

17.

zal zich actief ervoor inzetten om de nodige financiële, personele, administratieve en andere hulpmiddelen te verzekeren teneinde de doelstellingen van grotere en intensievere participatie van Europese burgers aan volwasseneneducatie te verzekeren;

Leerpartnerschappen

18.

vestigt er de aandacht op dat volwasseneneducatie, mits adequaat opgezet, actief kan bijdragen tot integratie. Via volwasseneneducatie kunnen immigranten worden geholpen bij de integratie in hun nieuwe vaderland, terwijl de oorspronkelijke bewoners hierdoor in de gelegenheid worden gesteld om kennis te nemen van nieuwe culturen en talen;

19.

is ingenomen met de vermelding in de mededeling van het belang van „partnerschap” als drijfveer en aspect van het proces van sociaal-individueel engagement voor volwasseneneducatie. Leerpartnerschappen zijn symbiotische processen en zijn reeds kenmerkend voor een uiteenlopend scala van vormen van volwasseneneducatie in Europa;

20.

onderstreept dat een benadering via een leerpartnerschap

individuele lerenden en groepen lerenden sterker kan motiveren;

een degelijke basis verstrekt om alle betrokkenen op gelijke wijze te waarderen;

aanzet tot communicatie „in twee richtingen” en wederzijds respect;

bijdraagt tot een professionelere aanpak van het proces van volwasseneneducatie; en

van cruciaal belang is om grotere en intensievere participatie te bevorderen van o.a. ook „uitgesloten” personen en groepen;

21.

stemt ermee in dat leerpartnerschappen een waardevolle bijdrage leveren aan de toekomstige volwasseneneducatie in Europa en stelt de Commissie voor de planning van de acties te baseren op de vaststelling van passende beginselen en doelstellingen, alsook aspecten van goede partnerschapspraktijken in de bestaande Europese volwasseneneducatie. Deze bevindingen moeten in het leermateriaal worden meegenomen en er moet worden samengewerkt om passende kwantitatieve en kwalitatieve evaluatieprocedures uit te stippelen en te ontwikkelen;

22.

is van mening dat dit versterkende „cascade-proces” een duurzaam aspect van de Europese volwasseneneducatie moet zijn. Een en ander sluit aan bij de onderliggende EU-doelstellingen en zet de rol en bijdrage van lokale en regionale actoren in een geïntegreerd proces kracht bij;

Deelname/geen deelname aan volwasseneneducatie

23.

is ingenomen met het belang dat in de mededeling wordt gehecht aan grotere en intensievere participatie van alle Europese burgers aan „leerevenementen” in een kader van levenslang leren. Van bijzonder belang is met name de participatie van personen/groepen met geen of een geringe participatiegraad, of uitgesloten personen en groepen van personen met geringe geletterdheid, ouderen, sociaal uitgesloten groepen, gehandicapten, vroegtijdige schoolverlaters, laaggeschoolden, oudere werknemers, arbeidsmigranten, enz.;

24.

erkent in dit verband dat uitsluiting van deelname of uitblijvende deelname aan het leerproces reeds een bepalende eerste stap is naar toekomstige uitsluiting, die vaak daarna wordt gevolgd door typische „uitsluiting” van de arbeidsmarkt en van het sociale, burgerlijke en culturele leven;

25.

valt het standpunt bij dat een geïntegreerde aanpak nodig is om de typische ondervertegenwoordiging van een grote groep personen en groepen in de volwasseneneducatie te verhelpen en om bij alle burgers een blijvende cultuur van leren ingang te doen vinden;

26.

is voorts van mening dat dit geen gemakkelijke of goedkope opgave op korte termijn is maar veeleer moet worden beschouwd als een vorm van persoonlijke sociaal-educatieve investering en engagement dat geworteld moet zijn in de persoonlijke, beroeps-, lokale, regionale en nationale context;

27.

wil ervoor zorgen dat lokale en regionale aanbieders en actoren als partners worden betrokken bij alle stadia, met name de uitstippeling van het beleid en de bestuurs- en uitvoeringssystemen. De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van volwasseneneducatie ligt immers in vele lidstaten op regionaal en lokaal niveau en de lokale/regionale inzet voor ontwikkeling van vaardigheden die voor de werkplek nodig zijn, integratie in de samenleving, geletterdheid van de burgers, culturele integratie en aanpassing aan de veranderende omstandigheden op sociaal en persoonlijk vlak is voldoende aangetoond;

28.

roept de sociale partners op, er zorg voor te dragen dat bij het opstellen van arbeidsovereenkomsten rekening wordt gehouden met de behoeften van studenten in het volwassenenonderwijs (recht op educatie);

29.

wijst erop dat er bij de ontwikkeling van volwasseneneducatie tevens rekening moet worden gehouden met de gelijkheid tussen man en vrouw. Er zijn gebieden waar de aandacht naar vrouwen moet uit gaan, maar in veel landen zijn het juist mannen die relatief weinig deelnemen aan het volwassenenonderwijs, met name wat het soort communautaire ontwikkelingsprogramma's betreft;

Een doeltreffende sector van volwasseneneducatie — Beleid

30.

valt het standpunt van de Europese Commissie bij dat bij lokale en regionale overheden in grote mate de behoefte bestaat om met andere actoren positieve symbiotische acties inzake volwasseneneducatie op te zetten, teneinde voor en met„kwetsbare” personen en groepen leermogelijkheden te scheppen;

31.

onderstreept dat volwasseneneducatie een goed middel is om op lokaal en regionaal niveau een link te leggen tussen verschillende beleidsterreinen, zoals onderwijs, samenleving, arbeidsmarkt, economie en integratie;

32.

is het ermee eens dat leren in de arbeidsomgeving een zeer positieve en kant-en-klare context biedt voor dergelijke acties, die kunnen bijdragen tot meer persoonlijke en organisatorische vaardigheden, ontwikkeling van competenties, bevordering van de groei van „leerinstellingen” en een klimaat van levenslang leren, en op verschillende niveaus de aanzet kunnen geven tot het uitstippelen en ten uitvoer leggen van doeltreffende strategieën voor veranderingsmanagement;

33.

is voorts van mening dat de werkplek een waardevol forum voor volwasseneneducatie is daar potentiële deelnemers reeds ter plaatse aanwezig zijn. Acties om participatie aan leerinitiatieven op de werkplek aan te moedigen worden beïnvloed door tal van uiteenlopende variabele factoren (1);

Een doeltreffende sector van volwasseneneducatie — Onderzoek

34.

is het eens met de stelling, die op grond van een raadplegingsproces m.b.t. het actieplan is geformuleerd, dat „in vergelijking met andere vormen van leren de bijdrage en voordelen van de volwasseneneducatiesector onvoldoende voorwerp zijn van onderzoek, discussie en publicatie” en vindt dat een geïntegreerd en gericht onderzoeksproces richtinggevend zou zijn voor de tenuitvoerlegging van de vijf kernboodschappen in de mededeling over volwasseneneducatie;

35.

verheugt zich over de voordelen die hoogstaand gericht onderzoek zal meebrengen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan, daar het van mening is dat een feedbackuitwisseling van leerervaringen, inzichten en materiaal tussen alle betrokken actoren de grondslag voor het doeltreffend verstrekken van volwasseneneducatie zou versterken;

36.

is voorts van mening dat beter Europees onderzoek naar de „deelnemers” de afhankelijkheid van comparatieve gegevens en van een analyse van andere systemen, met name in de VS, zou verminderen en aldus de weg zou kunnen wijzen naar een passende oplossing van de participatieproblematiek in de Europese Unie;

37.

stelt voor dat onderzoek wordt verricht, in de vorm van een feedbackuitwisseling, naar de volgende kwesties, teneinde een leidraad te bieden voor verschillende elementen van het actieplan: identificatie en rol van mogelijke factoren die van invloed zijn op deelname aan Europese volwasseneneducatie, met inbegrip van factoren als algemene context en sociale achtergrond, aanverwante gedrags- en situatiegerelateerde factoren en andere soortgelijke aspecten als persoonlijke visie of instelling, motivatie van Europese lerenden, leerstijl, houding t.o.v. volwasseneneducatie, rendement van investeringen (op financieel, personeel, collectief, regionaal, professioneel gebied) in deelname aan volwasseneneducatie, perceptie, houding/standpunt van Europese doelgroepen met een laag deelnamepercentage; profiel van de docent die zich bezighoudt met volwasseneneducatie en de basis- en voortgezette opleiding van deze beroepskrachten;

Een doeltreffende sector van volwasseneneducatie — Bestuur

38.

merkt op dat bij het raadplegingsproces dat aan de mededeling voorafging, het belang aan het licht werd gebracht van goed bestuur in de volwasseneneducatiesector. Goed bestuur wordt in dezen o.a. gekenmerkt door bijzondere aandacht voor de volwassen lerende, innovatieve benaderingen van leren, analyse van werkelijke leerbehoeften, lokale en regionale planning, de behoefte aan een geplande en systematische benadering op alle niveaus, daarbij rekening houdend met alle (formele en informele) vormen van volwasseneneducatie;

39.

is ingenomen met de bijzondere aandacht voor de volwassen lerende in het gedeelte over goed bestuur, en stelt met genoegen vast dat veel waarde wordt gehecht aan lokale en regionale bijdragen in het kader van een partnerschap voor volwasseneneducatie;

Een doeltreffende sector van volwasseneneducatie — Uitvoering

40.

is het ermee eens dat de grote uitdaging voor de volwasseneneducatiesector in een uitgebreid Europa van 27 lidstaten ligt in het „leveren van diensten” waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de drijfveren, interesses en behoeften van de volwassen lerenden, en de eisen van de veranderde/veranderende arbeidsmarkt, alsook de maatschappelijke verwachtingen; tegelijk moeten daarbij via daarmee verbonden acties de obstakels van velerlei aard die participatie in de weg staan, worden weggenomen;

41.

wijst erop dat de vorming van functionele netwerken tussen instellingen voor volwasseneneducatie en middelbare scholen mogelijkheden biedt om het onderwijsaanbod kosteneffectiever op te zetten, terwijl jonge mensen op deze manier ook de kans krijgen om kennis te maken met volwassenenonderwijs. Zo kunnen ze zich al vroeg een beeld vormen van de voorzieningen voor volwasseneneducatie en hiermee te zijner tijd hun voordeel doen;

42.

is van mening dat samenvoeging van de middelen waarover het reguliere onderwijs en de instellingen voor volwasseneducatie beschikken, een omvattend en flexibel antwoord kan bieden op de veranderende behoeften op de arbeidsmarkt, de specifieke behoeften van volwasseneneducatie en de vraag naar gekwalificeerde onderwijskrachten, alsmede de kostenefficiëntie van het onderwijs kan verbeteren;

43.

verheugt zich over de maatregelen die bij het raadplegingsproces werden vermeld en verband houden met participatie aan volwasseneneducatie, daar zij geïnspireerd zijn op internationale goede praktijken. Het Comité is dan ook voorstander van

een initiatief waarbij gebruik gemaakt wordt van de maatschappelijke context of de werkplek om volwasseneneducatie en het verwerven van basisvaardigheden door volwassenen (Community-Workplace Adult Basic Skills (CWABS)) te bevorderen;

ondersteuning van een Europees netwerk van lokale en regionale aanbieders en adviseurs/actoren op het gebied van volwasseneneducatie;

verruiming van de toegang tot hogere onderwijskwalificaties door kwalificaties van „een niveau hoger” gemakkelijker haalbaar te maken via innoverende maatregelen ter bevordering van duurzame participatie aan voltijds of deeltijds leren;

44.

betreurt dat, hoewel de Europese Commissie aandringt op de nodige investeringen in en betere monitoring van de volwasseneneducatiesector, zowel publieke als particulieren sectoren onvoldoende middelen op dit gebied ter beschikking stellen;

45.

dringt aan op meer middelen voor bestaande en toekomstige programma's teneinde hun potentiële impact op de volwasseneneducatiesector veilig te stellen;

ACTIEPLAN

Analyse van de effecten van hervormingen in alle onderwijs- en opleidingssectoren in de lidstaten op de volwasseneneducatie

46.

neemt nota van het nauwe verband tussen de volwasseneneducatie en andere (goed ontwikkelde) sectoren in het onderwijssector, alsook van het feit dat deelname aan een formeel/informeel initiatief inzake volwasseneneducatie nooit tot een tabula rasa leidt in het leven van een burger maar deel uitmaakt van een proces van verdere zelfontplooiing, wat ook een meerwaarde oplevert voor de maatschappij;

47.

verheugt zich over de ontwikkeling van nationale kwalificatiekaders en mainstreaming van de volwasseneneducatiesector en is ervan overtuigd dat gerichte analyse van dergelijke in het actieplan vermelde trends de nodige samenhang en een beter imago zal verschaffen aan de volwasseneneducatiesector in Europa;

Verbetering van de kwaliteit van de volwasseneneducatiesector

48.

erkent het belang van professionalisering van het personeel dat in de volwasseneneducatiesector werkzaam is, met inbegrip van permanente specifieke bijscholing op dit gebied. Dit personeel zijn de „eerstelijns”-contactpersonen voor vele volwassen lerenden. De kwaliteit van het leren, de diensten en de leermethodes zijn van cruciaal belang om de Europese beleidsretoriek m.b.t. grotere en intensievere participatie van volwassen lerenden doeltreffend om te zetten in reële groei op dit gebied;

49.

is van mening dat de bekendheid met de realiteiten van de arbeidsmarkt bij het onderwijzend personeel via interactie en flexibele samenwerking met de actoren uit het beroepsleven moet worden gewaarborgd;

50.

kijkt met belangstelling uit naar de vaststelling van Europese goede praktijkvoorbeelden in de aangekondigde studie Adult learning professions in Europe die een coherente basis zal vormen voor de ontwikkeling van desbetreffende professionele capaciteiten. Het Comité is in dit verband ingenomen met de omstandige lijst van actoren en verstrekkers van volwasseneneducatie;

Verbetering van de mogelijkheden voor volwassenen om op te klimmen in onderwijsniveau teneinde een kwalificatie te verwerven die minstens een niveau hoger ligt dan de vorige

51.

is van mening dat deze maatregel met het oog op „een niveau hoger” een uitermate positief effect kan hebben op de motivatie van lerenden en hun duurzame participatie aan een levenslang proces. Een en ander is o.a. een antwoord op de veranderende demografische patronen in Europa en getuigt ervan dat echt is geluisterd naar „de stem van de lerenden zelf”; voorts wordt aandacht besteed aan de kwaliteit van de informatie over volwasseneneducatie, en aan begeleidende diensten en middelen. Voor veel volwassen lerenden is zelfbevestiging en een goed gevoel bij in (formeel/informeel) leren geboekt „succes” van groot belang;

52.

is van mening dat het actieplan een positieve bijdrage kan leveren aan de organisatie van goede praktijkprojecten om doelgroepen te bereiken, alsmede de resultaten van projecten als de Grundtvig-actie kan helpen opwaarderen. Daarbij moet beter gebruik worden gemaakt van de massamedia om te zorgen voor beschikbare en passende educatieve programma's voor volwassenen, met name voor groepen die moeilijk bereikbaar zijn;

Versnelling van de evaluatie en erkenning van niet-formele en informele leerresultaten voor kansarme groepen

53.

beklemtoont dat op integratie en ontwikkeling gerichte volwasseneneducatie van nature betrekking heeft op een uiteenlopend gamma van vaardigheden, capaciteiten en talenten, sociale en andere competenties, ervaringen, enz., van alle Europese burgers. Dit is de rijkdom van de bijdragen die volwassen lerenden inbrengen. Het is van belang de mogelijkheden tot levenslang leren zo te organiseren dat mensen nieuwe kennis, vaardigheden en attitudes zo veel mogelijk in hun eigen omgeving kunnen toepassen en op hun individuele behoeften kunnen afstemmen;

54.

is ingenomen met de voorstellen in het actieplan betreffende o.a. de vaststelling van goede praktijken inzake erkenning en validatie van niet-formeel/informeel leren, de nadruk op „peer learning” en gezamenlijke productie van algemeen leermateriaal. Deze erkenning en legitimering zal immers van positieve invloed zijn op de motivatie van de sector en in het bijzonder van de volwassen lerende zelf. De validatie moet daarom lokaal en regionaal goed geregeld worden, en zowel hierbij als bij het in kaart brengen van de vaardigheden waaraan behoefte bestaat moeten de verschillende partijen van het beroepsleven worden betrokken;

55.

erkent dat veel belang moet worden gehecht aan integrerende erkenning van vroegere leertrajecten, met name om de participatie van oudere Europeanen te bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat ouderen geen groep vormen die zichtbaar deelneemt aan Europese leersstelsels en demografische tendensen wijzen er duidelijk op dat deze groep op een gerichte en specifieke manier moet worden aangesproken;

56.

is van mening dat geen of geringe deelname door deze groep aanzienlijke gevolgen heeft voor de betrokkenen zelf, maar ook voor hun gezondheid, sociaal, burgerlijk, economisch, cultureel leven, de betrekkingen met andere generaties en de Europese samenhang. Goede beginselen en praktijkvoorbeelden in Educational Gerontology moeten erop gericht zijn doeltreffende partnerschappen inzake volwasseneneducatie met deze groep tot stand te brengen, hun leerbehoeften, verwachtingen, verwezenlijkingen, ervaringen, motieven, leerstijl, enz. te erkennen en te valideren en moeten komaf maken met vooroordelen betreffende oudere lerenden;

57.

dringt aan op passend gefinancierde kwaliteitsvolle leermogelijkheden voor deze steeds belangrijker wordende groep van volwassen lerenden in Europa, waarbij tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met cognitieve en fysieke capaciteiten, motivatie, houding en instelling van deze ouderen t.o.v. het leren;

58.

wil ervoor zorgen dat meer volwassenen in het kader van hun educatie gaan werken met en baat hebben bij informatie- en communicatietechnologie (ICT);

59.

wijst erop dat er voldoende bewijsmateriaal is om aan te tonen dat de snelle verspreiding van e-learning in Europa het gevaar inhoudt dat een nieuwe vorm van sociale ongelijkheid ontstaat, nl. digitale uitsluiting. Uit onderzoek blijkt dat het aantal mensen dat toegang heeft tot het internet en daarvan duurzaam gebruik maakt voor leerdoeleinden, in Europa over het algemeen weliswaar toeneemt, maar toch relatief klein blijft als men de kwetsbare groepen bekijkt;

60.

is van mening dat ongelijke toegang tot ICT-middelen de bestaande obstakels voor deelname aan volwasseneneducatie veeleer vergroten dan wegnemen. De „digitale kloof” wijst op grote ongelijkheid en een wezenlijk onevenwicht tussen generaties, alsook op geografisch, sociaal-economisch en gendergebied wat toegang tot en gebruik van ICT betreft. „Gecombineerde methoden”, de kwaliteit van ervaringen inzake e-learning, obstakels voor deelname aan e-learning enz., zijn allemaal van belang voor een doeltreffende volwasseneneducatiesector in Europa. Het is vooral belangrijk om gebruik te maken van de mogelijkheden van deze nieuwe technologie en er via een lokale en regionale onderwijsinfrastructuur voor te zorgen dat deze meer mensen ten goede komt;

Verbetering van de monitoring van de volwasseneneducatiesector

61.

erkent dat het een groot zwak punt is dat de voordelen van volwasseneneducatie niet duidelijk kunnen worden aangetoond, dat aanzienlijke gevolgen heeft op persoonlijk, sociaal, economisch, politiek en structureel vlak, alsmede wat de middelen betreft;

62.

is van mening dat het imago en de appreciatie van volwasseneneducatie op zich, zoals deze tot uiting komen in persoonlijke, lokale, regionale en nationale opvattingen en activiteiten, niet kunnen worden verbeterd via een proces dat als een „zwarte doos” is van kwantitatieve input- en outputgegevens en –resultaten maar veeleer via een kwalitatief engagement op basis van onderzoek en gericht op communicatie. Een bijdrage hiertoe kan worden geleverd door te streven naar gemeenschappelijke ervaringen, basisbeginselen, enz., en de acties die in dit verband in de mededeling worden aangegeven, worden toegejuicht.

Brussel, 19 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Dergelijke variabelen zijn o.m.: (i) vroegere onderwijservaringen/perceptie van de doelgroepen; (ii) motivering van de deelnemers en „leerstijl”; (iii) reikwijdte en aard van het partnerschap in het leerforum; (iv) keuzeaanbod en kwaliteit van de ondersteunende systemen voor volwassenen, begeleiding, „peer learning”; (v) validatie en erkenning van formele en informele volwasseneneducatie op de werkplek; (vi) verband tussen volwasseneneducatie en sociale en persoonlijke behoeften van de deelnemers, en (vii) gebruik van uiteenlopende innoverende leerbenaderingen, met name „peer” mentoring en ondersteuning, een positieve psycho-sociale leeromgeving, enz.


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/76


Advies van het Comité van de Regio's over het onderwerp „Clusters en clusterbeleid”

(2008/C 257/12)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S doet de volgende aanbevelingen:

De Commissie zou echter een kaderprogramma moeten uitwerken dat het voor alle betrokken overheden gemakkelijker maakt om samen te werken en dat richtsnoeren bevat voor de vorming van transnationale, onderling verbonden clusters. De samenwerking tussen clusters wordt gezien als een veelbelovende manier om het innovatievermogen van Europa te vergroten en internationale investeerders en innoverende bedrijven aan te trekken. De samenwerking tussen clusterorganisaties zou daarom niet louter in Europees verband, maar ook in mondiaal verband moeten plaatsvinden. Het uiteindelijke streven moet de vorming van world level clusters zijn.

Er is een gemeenschappelijk strategisch kader nodig dat de zienswijzen van de verschillende betrokken partijen — overheden, universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven — omvat en dat het mogelijk maakt om de drie hierboven beschreven doelstellingen op een gecoördineerde manier te verwezenlijken:

het mogelijk te maken de voorwaarden voor clustervorming te scheppen en clustervorming te bevorderen;

de uitvoering van de door de clusters voorgestelde initiatieven vergemakkelijken;

ervoor zorgen dat clusters in zowel nationaal als internationaal verband netwerken gaan vormen die de samenwerking en de uitwisseling van ervaringen ten goede komen.

Als eerste stap op weg naar dit strategische kader zou een op hoog niveau staande groep van deskundigen moeten worden opgericht die een en ander bestudeert en de Raad en de Commissie adviseert over de integratie en harmonisatie van de criteria.

Rapporteur

:

Antonio GONZÁLEZ TEROL (ES/EPP), directeur-generaal Europese Zaken, regio Madrid

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Overwegende dat clusters tijdens de Raad Mededinging van 6 december 2006 zijn aangewezen als een van de negen prioriteiten om de innovatie in Europa een impuls te geven.

Overwegende dat het door het Sloveense voorzitterschap is verzocht om vóór het eind van het huidige semester een advies op te stellen, zodat de Commissie bij het opstellen van haar mededeling over clusterbeleid (juli 2008) rekening kan houden met zijn standpunten.

Overwegende dat er in de conclusies van het voorzitterschap van de Raad van 13 en 14 maart 2008 op wordt aangedrongen om de inspanningen ter verbetering van de randvoorwaarden voor innovatie beter te coördineren, onder meer door het nauwer aanhalen van de banden tussen wetenschap en bedrijfsleven en de ontwikkeling van innovatieclusters van wereldniveau en regionale clusters en netwerken, en om de sterkere participatie in clusters en in openbare aanbestedingen van innovatieve MKB-ondernemingen te faciliteren.

Algemene opmerkingen

1.

Als volgende voorzitter van de Raad doet Frankrijk er goed aan om door te gaan met het stimuleren van onderzoek naar en politieke discussies over clusters en om na te gaan welke nieuwe maatregelen mogelijk zijn in het kader van het clusterbeleid dat de Commissie momenteel uitwerkt.

2.

Een cluster is een geografische concentratie van bedrijven die in dezelfde sector opereren, een netwerk vormen met speciale leveranciers en met andere bedrijven uit onderling verwante sectoren, en elkaar niet alleen beconcurreren maar ook samenwerken. Deze sector omvat een groot aantal branches, een kruisbestuiving tussen vakgebieden en activiteiten. Clusters zijn het succesvolst als zij erin slagen om hun onderlinge afhankelijkheid zo te gebruiken dat zij elkaar in hun activiteiten aanvullen. Dat levert synergieën op die leiden tot een groei van de hele sector, waar iedereen in de sector dus baat bij heeft. In dit verband wordt ook wel gesproken van „coöpetitie”, een bedrijfsstrategie die het midden houdt tussen samenwerking en concurrentie en het concurrentievermogen de hoogte in stuwt. De „leden” van een cluster moeten elkaar vertrouwen en dezelfde doelen en prioriteiten hebben, zodat er in een gelaagde context sprake is van een algehele coördinatie.

3.

De EU blinkt niet uit in het omzetten van ideeën in producten en diensten. Met nieuw beleid moet er daarom voor gezorgd worden dat de verschillende partijen die kennis creëren, doorgeven en toepassen beter op elkaar ingewerkt raken. Met andere woorden: voor overheden, universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven moeten nieuwe samenwerkingsvormen worden ontwikkeld.

4.

Exclusieve investeringen in O&O zijn noodzakelijk, maar zijn tot dusver niet voldoende geweest. Om Europa's innovatieve vermogen een impuls te geven moet men de krachten bundelen en dient vooral in strategische onderzoeksdoelen geïnvesteerd te worden.

5.

Een geografische concentratie van bedrijven leidt niet automatisch tot clusters of tot economische netwerken, synergieën en een beter concurrentievermogen. Er is een bepaalde kritische massa nodig, een bepaald productievolume, anders kan er geen sprake zijn van clusters. Ook moet aandacht worden geschonken aan de kwaliteit en de externe voorwaarden — met name het onderlinge vertrouwen en de solide betrekkingen tussen de bedrijven die nodig zijn om samen duurzame activiteiten te kunnen ontplooien.

6.

Met alleen statistische gegevens kunnen deze twee aspecten niet goed gemeten worden. Het European Cluster Observatory zou daarom moeten onderzoeken onder welke omstandigheden deze aspecten, die bepalend zijn voor het bestaan van clusters, zich voordoen. Gezien zijn ervaring en zijn nauwe contacten met de regio's biedt het CvdR in dit verband zijn hulp aan.

7.

Clusters zijn belangrijke motoren van innovaties, dragen bij aan het concurrentievermogen en de duurzame ontwikkeling van industrie en diensten, en hebben een gunstige invloed op de economische ontwikkeling van regio's doordat zij voor welvaart en banen zorgen. Op die manier komen zij ook de territoriale cohesie — een van de doelen van het Verdrag van Lissabon — ten goede.

8.

Vaak is de inbreng van overheid en bedrijfsleven nodig om clusters van de grond te helpen krijgen en ze daarna te helpen om tot de voorhoede van hun sectoren te blijven behoren.

9.

De overheid kan ook een belangrijke rol spelen voor het welslagen van clusterinitiatieven door:

te helpen bij het formuleren van doelstellingen en het uitoefenen van toezicht;

de initiatieven tijdens hun ontwikkeling te blijven ondersteunen (zie de volgende paragraaf);

de initiatieven in te bedden in een breder beleid.

10.

Ook moet de overheid de omstandigheden creëren die nodig zijn voor de ontwikkeling van clusters. Dit betekent dat zij het volgende dient te doen:

Zorgen voor hoog opgeleide werknemers.

De administratieve rompslomp voor het opzetten en ontwikkelen van clusters inperken.

De oprichting van informatiecentra en geïntegreerde dienstverleningscentra stimuleren.

Vooral door de oprichting van gemeenschappelijke centra voor gespecialiseerde opleidingen steun bieden aan de samenwerking tussen onderwijsinstellingen. Elke lidstaat zou op zijn minst over een studiecentrum moeten beschikken waar gespecialiseerde opleidingen over clusters worden gegeven

Zorgen voor financiële instrumenten waarmee clusters in hun behoeften kunnen voorzien en zorgen voor de nodige betrekkingen tussen ondernemers, innovatiecentra, investeerders en financieringsbronnen.

De voorwaarden scheppen voor coördinatie binnen clusters, voor coördinatie met clusters in het buitenland en voor de betrekkingen van clusters met de overheid.

Ervoor zorgen dat clusters mogelijkheden krijgen in het buitenland en internationale activiteiten kunnen ontplooien, en meewerken aan de ontwikkeling van transnationale netwerken. Een goed overheidsbeleid kan gunstig zijn voor het imago van regio's — en van clusters — waardoor hun kans op groei in het buitenland toeneemt.

O&O&I bevorderen op de terreinen waar zij actief zijn, met speciale aandacht voor de factoren die van doorslaggevend belang zijn voor het van de grond komen en uitrijpen van innoverende activiteiten, die bovendien als een hefboom kunnen werken voor de particuliere sector.

Steun bieden en vaart zetten achter particuliere initiatieven, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de drie overheidsniveaus — EU, lidstaten en regio's — niet langs elkaar heen moeten werken en dat regio's een sleutelrol hebben bij het uitwerken en uitvoeren van het beleid ter ondersteuning van clusters.

Overheden moeten zich echter hoeden voor het volgende:

Ze moeten niet uit het niets clusters te voorschijn toveren. Clusters zijn meestal het resultaat van een historische ontwikkeling. Vandaar dat kunstmatig gecreëerde clusters op een mislukking plegen uit te lopen.

Om dezelfde reden moeten ze clusters niet kunstmatig in leven houden als deze door technologische en marktontwikkelingen op een zijspoor zijn beland.

11.

Om de internationale concurrentie aan te kunnen moeten clusters een stevige structuur aanbrengen tussen bedrijven, universiteiten en overheden en voortdurend innoveren, zodat zij steeds voor nieuwe synergieën kunnen zorgen. Alleen op die manier is de levensvatbaarheid van clusters gegarandeerd. Hoewel excellentie een kenmerk van clusters is, moet men wel bedenken dat niet alle clusters zich even sterk kunnen ontwikkelen of dezelfde internationale omvang kunnen bereiken. Excellentie op dit gebied is een zaak van lange adem en wordt mogelijk gemaakt door financiële middelen, good governance en structurele marktgerichte hervormingen om voor de nodige mobiliteit van de factoren risicokapitaal en onderzoekers te zorgen.

12.

Met het oog op de mondialisering van de economie is het opzetten van waardeketens („global value chains”) met behulp van de clusters van essentieel belang om de coördinatie tussen bedrijven te verbeteren en het gezamenlijke concurrentievermogen te verhogen. Hoewel innovatie een basiskenmerk van alle clusters is, ontwikkelen deze zich niet alleen in hightech-sectoren, maar ook in sectoren waar technologie een minder belangrijke of relatief geringe rol speelt.

13.

Clusters zijn zeer interessant voor kleine en middelgrote bedrijven, omdat ze hun contacten met universiteiten en grotere ondernemingen ten goede komen en hun bovendien toegang bieden tot internationale handelsnetwerken.

14.

Sommige landen en regio's leggen echter te veel nadruk op het MKB en gaan eraan voorbij dat clusters met weinig grote ondernemingen economisch minder sterk kunnen komen te staan.

Bijdrage aan de Lissabonagenda

15.

Het vrije verkeer van productiefactoren en de hoge kosten van geavanceerde economieën leiden momenteel tot bedrijfsverplaatsingen, een ontwikkeling die het hoofd moet worden geboden door in productiestelsels het accent te leggen op activiteiten met een hogere toegevoegde waarde en in de eerste plaats activiteiten met een hoger O&O&I-gehalte.

16.

De Lissabonagenda is opgesteld om de door de mondialisering veroorzaakte problemen aan te pakken en heeft als doel om het menselijk kapitaal in de EU beter te benutten, samenhang aan te brengen in het innovatiebeleid, wetgeving te creëren die een stimulerend effect heeft op innovaties, de opzet en groei van innoverende bedrijven te bevorderen en de interfaces binnen het systeem van innovaties te verbeteren. Zijn deze doelstellingen eenmaal verwezenlijkt, dan is de weg gebaand naar een samenleving die openstaat voor innovaties en nieuwe kennis en daardoor zo niet op kosten, dan toch zeker op het creëren van toegevoegde waarde kan concurreren.

17.

Willen de regio's hun concurrentievermogen verbeteren, dan moeten zij een impuls geven aan kapitaalintensieve sectoren met sterk gespecialiseerde werknemers en een duidelijk innovatief karakter.

18.

Qua investeringen in particuliere O&O-activiteiten schiet Europa ernstig tekort. Wat dit aangaat levert meer overheidsgeld voor O&O pas iets op als bedrijven zelf achter deze doelstellingen staan en de nodige initiatieven nemen. Belangrijk is wel dat het niveau van de nationale overheidsuitgaven op O&O-gebied hoog genoeg is om effect te sorteren. Alleen op die manier kan dit geld, via onderzoek en innovatie, de markt bereiken. Door de hefboomwerking van publieke O&O-investeringen moeten particuliere O&O&I-activiteiten worden versterkt, zodat deze voor een veel groter gedeelte van het BBP van Europese regio's kunnen zorgen. Daartoe is een combinatie van vier soorten maatregelen nodig:

Een impuls geven aan de ontwikkeling van clusters of conglomeraten van bedrijven en overheidsinstellingen rond sterk innoverende activiteiten.

Steun bieden aan het creëren van terreinen die zijn afgestemd op deze activiteiten en waar kennis (universiteiten) en zakendoen (bedrijven) hand in hand gaan: wetenschaps- en technologieparken.

Zowel de financiële als andersoortige instrumenten versterken die nieuwe innoverende bedrijven van de grond helpen krijgen.

De vorming van netwerken van de verschillende kennis- en O&O&I-centra bevorderen, de fora voor kennisuitwisseling actief steunen en de vorming van netwerken van qua innovatievermogen excellerende regio's stimuleren.

De EU-dimensie

19.

Het CvdR is verheugd over de impuls die de Commissie heeft gegeven door middel van een groot aantal programma's en netwerken, die in hoge mate hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van clusters die bovendien het uitwisselen van ervaringen mogelijk maken.

20.

Het CvdR twijfelt niet aan de steun die de Commissie geeft aan de ontwikkeling van nieuwe en betere clusters op regionaal en nationaal niveau. Er bestaat echter wel enige behoefte aan informatie over het in kaart brengen of het ontwikkelen van best practices en aan centra waar wordt onderzocht welke systematisch te gebruiken of te raadplegen instrumenten nodig zijn. Deze instrumenten moeten de actoren vrijelijk ter beschikking staan. In dit verband zij vermeld dat het CvdR momenteel werkt aan de studie „Clusters en clusterbeleid, een gids voor lokale en regionale beleidsmakers”.

21.

De Commissie zou echter een kaderprogramma moeten uitwerken dat het voor alle betrokken overheden gemakkelijker maakt om samen te werken en dat richtsnoeren bevat voor de vorming van transnationale, onderling verbonden clusters. De samenwerking tussen clusters wordt gezien als een veelbelovende manier om het innovatievermogen van Europa te vergroten en internationale investeerders en innoverende bedrijven aan te trekken. De samenwerking tussen clusterorganisaties zou daarom niet louter in Europees verband, maar ook in mondiaal verband moeten plaatsvinden. Het uiteindelijke streven moet de vorming van world level clusters zijn.

22.

Samenwerkende clusters zijn van vitaal belang voor kleine en middelgrote bedrijven, omdat het goed is voor de — cruciale — informatievoorziening, voor de uitwisseling van technologische kennis en voor het delen van de onderzoeksinfrastructuur en van de productiemiddelen.

23.

Veel clusters proberen zich in hun eigen regio of land verder te ontwikkelen, terwijl de uitwisseling van informatie en best practices met clusters in buurlanden juist enorme mogelijkheden biedt.

24.

De Commissie moet alle factoren aanpakken die de handel en investeringen in Europa in de weg staan. De voltooiing van de interne markt is van groot belang voor de liberalisering van de markten.

25.

Samen met de verschillen in wetgeving en de van elkaar afwijkende socialezekerheidsstelsels, bestuurlijke systemen en belastingstelsels kunnen de huidige obstakels voor de handel de transnationale samenwerking ernstige schade toebrengen. En ook door de taalgrenzen zijn clusters geneigd om de samenwerking met buitenlandse clusters beperkt te houden en vooral in hun eigen land actief te zijn.

Aanbevelingen van het CvdR

26.

De Commissie zou iets moeten doen aan het danig versnipperde clusterbeleid van de EU; maatregelen om de vorming van clusters te stimuleren en maatregelen om de samenwerking tussen clusters te steunen zouden in één beleidslijn moeten worden ondergebracht.

27.

Ten behoeve van de gestaag toenemende taken die de Commissie overhevelt naar de regio's voor de bevordering, coördinatie en benutting van clusterinitiatieven zou de Commissie volgens het CvdR de regio's ook een duidelijker beeld moeten geven van de O&O-initiatieven die ze rechtstreeks beheert (hoofdzakelijk het 7e KP en het CIP). Tegelijk moet er goed op worden gelet dat de coördinatie met de door de Commissie opgerichte autonome agentschappen voor onderzoek en innovatie en met de JTI (gezamenlijke technologie- initiatieven) vlot verloopt.

28.

De EU zou de criteria voor de ondersteuning van clusters in Europees verband moeten integreren en harmoniseren. Dit zou een noodzakelijke aanvulling zijn op de samenwerkingsmaatregelen die momenteel op alle niveaus worden uitgevoerd en zorgen voor één overkoepelende beleidsvisie, als tegenwicht voor alle verschillende Europese clusterinitiatieven waarvan momenteel op tal van gebieden sprake is (zoals O&O, beleid voor interregionale samenwerking, toezicht op concurrentie in technologiesector, en subsidiëring van projecten).

Image

29.

Alle maatregelen die in het kader van deze alomvattende visie worden genomen moeten gericht zijn op groei en concurrentievermogen en betrekking hebben op prioritaire beleidsterreinen die niet alleen de uitwisseling van ervaringen en informatie omvatten, maar ook zaken als gezamenlijke projecten en maatregelen, uitwisseling van personeel en begunstigden tussen projecten, en ontwikkeling van EU-netwerken en -instellingen.

Het CvdR stelt daarom het volgende voor:

1.

EEN GEMEENSCHAPPELIJK STRATEGISCH KADER VOOR CLUSTERS

Er is een gemeenschappelijk strategisch kader nodig dat de zienswijzen van de verschillende betrokken partijen — overheden, universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven — omvat en dat het mogelijk maakt om de drie hierboven beschreven doelstellingen op een gecoördineerde manier te verwezenlijken:

het mogelijk te maken de voorwaarden voor clustervorming te scheppen en clustervorming te bevorderen;

de uitvoering van de door de clusters voorgestelde initiatieven vergemakkelijken;

ervoor zorgen dat clusters in zowel nationaal als internationaal verband netwerken gaan vormen die de samenwerking en de uitwisseling van ervaringen ten goede komen.

Als eerste stap op weg naar dit strategische kader zou een op hoog niveau staande groep van deskundigen moeten worden opgericht die een en ander bestudeert en de Raad en de Commissie adviseert over de integratie en harmonisatie van de criteria. Deze groep zou een grote onafhankelijkheid moeten bezitten en als voorzitter een vooraanstaande Europeaan moeten hebben die op dit gebied zijn of haar sporen verdiend heeft. De overige leden zouden alle betrokken partijen moeten vertegenwoordigen: politiek, (met name regionale) overheden, bedrijven met ervaring in het beheer van clusters, universiteiten, centra voor onderzoek en technologie, en financiële instellingen en andere mogelijke geldschieters (zoals business angels en risicokapitaalfondsen).

Dit strategische kader zal voortbouwen op al bestaande initiatieven met betrekking tot specifieke clusters en hierop een integrale visie bieden, waarbij structuur wordt aangebracht in de beleidslijnen die de in een cluster plaatsvindende processen verder helpen ontwikkelen.

INCUBATIEFASE

Scheppen van de noodzakelijke randvoorwaarden.

Financiële ondersteuning om de netwerkvorming van kleine en grote bedrijven in een bepaald gebied te vergemakkelijken en eventuele synergieën te benutten.

Rol voor bedrijven die andere bedrijven op sleeptouw kunnen nemen.

Betrekkingen met onderzoekscentra uit de sector.

OPSTARTFASE

Vertrouwensbanden smeden.

Koppeling van bedrijven die tot verschillende clusters behoren om transnationale metaclusters te vormen.

Eigen organisatiestructuur en imago creëren.

Strategische samenwerkingsagenda opstellen.

GROEIFASE

Eigen projecten opzetten en uitvoeren.

De clusters in Europese technologieplatforms opnemen.

Allianties van clusters, samenwerkingsplatform van regio's.

De resultaten van de samenwerking tussen clusters verspreiden, zodat ook andere regio's hiervan kennis kunnen nemen.

Nieuwe producten als resultaat van samenwerkingsinitiatieven.

FASE VAN VOLWASSENHEID

Eigen innovaties en patenten

Opkomst van commerciële subclusters

Strategische samenwerkingsverbanden ten behoeve van de economische ontwikkeling

Aantrekken van nieuwe investeringen in de regio.

2.

MAATREGELEN VOOR HET TOT STAND BRENGEN VAN EEN STRATEGISCH KADER DAT HET PROCES GELOOFWAARDIG MAAKT

De samenwerking tussen bedrijven moet onder meer op de volgende manieren worden gestimuleerd, waarbij de aandacht moet uitgaan naar de oprichting van een netwerk van eersteklas-clusternetwerken met behulp waarvan ze op Europese en op wereldschaal diensten en best practices kunnen delen:

Ontwikkeling en gebruik van samenwerkingsinstrumenten om de in regionale clusters verworven kennis te delen

Het houden van evenementen/bijeenkomsten/match-days met de verschillende actoren — met name de bedrijven — uit de clusters

Jaarlijks een gezamenlijk verslag opstellen van de activiteiten die alle Europese clusters hebben uitgevoerd.

Ontwikkeling van gedeelde diensten op onder meer het gebied van onderwijs en opleiding.

Overheden dienen op de volgende manier voor een vroege vraag te zorgen:

Via een Europees systeem voor toezicht op industriële onderzoeks- en innovatieactiviteiten en betere informatie over het intellectuele kapitaal, waardoor men ontwikkelingen aan de vraagzijde en veelbelovende technologieën een stap voor kan zijn, moeten in de verschillende regio's waarnemingsposten en organen die toezicht houden op de technologische ontwikkeling met elkaar in contact worden gebracht

Samenwerking met de Europese technologische platforms moet worden bevorderd

Er moeten publieke projecten worden opgezet waaraan diverse regio's meedoen (gemeenschappelijke specificaties en aanschafprocedures)

In diverse regio's moeten gemeenschappelijke regels worden opgesteld waarmee de ontwikkeling van innovatieve technologie kan worden gestimuleerd of waarmee hierop vooruit kan worden gelopen.

Het is van groot belang om de bestaande informatie te bundelen in een informatief Europees clusterforum (Infocluster) en hier ook functies in op te nemen die nuttig zijn voor bedrijven en momenteel slechts gedeeltelijk worden bestreken. De Europese waarnemingspost voor clusters is bij uitstek geschikt om zo'n clusterforum van de grond te krijgen:

Een territoriaal informatiesysteem ter structurering van de huidige onderzoeksinfrastructuur en -centra, O&O&I-bedrijven, universiteiten en andere centra, gesubsidieerde onderzoeksterreinen, essentiële technische en politieke contacten enzovoort. Met dit instrument zullen de verschillende kenniscentra en de clusters zelf gemakkelijker onderlinge betrekkingen kunnen aangaan. Het systeem zou kunnen worden beheerd door de Commissie en het CvdR, dat het contact met de regio's en met regionale clusters kan verzorgen.

Een dynamische concurrentiebarometer aan de hand waarvan clusters zichzelf met soortgelijke clusters kunnen vergelijken en te weten kunnen komen waar ze staan ten opzichte van hun concurrenten.

Een kaart met daarop de verschillende maatregelen voor clusters — alle soorten nationale en regionale maatregelen en programma's (zoals subsidies voor O&O&I, instrumenten voor financiële ondersteuning, en opleidings- en uitwisselingsprogramma's) voor het uitwisselen van informatie.

Diverse rapporten over de best practices van bedrijven of clusters in het kader van de uitwisseling van informatie.

Er moet worden gezorgd voor samenwerking tussen de financiële innovatie-instrumenten (kapitaal/schulden/rechtstreekse steunverlening) van de regio's of lidstaten om investeringen te vergemakkelijken in grote projecten waarbij regio's uit verschillende landen via de clusters zijn betrokken, die gebaat zouden zijn bij meer financiële steun uit fondsen als de EIB en het EIF.

Clusters kunnen middelen en diensten delen, zodat zij gezamenlijk gebruik kunnen maken van hoogwaardige diensten:

Platform voor gespecialiseerd werk en uitwisselings- en opleidingsprogramma's voor onderzoekers in het bedrijfsleven.

Mobiliteit van bedrijven die faciliteiten en diensten van incubators delen.

Uitwisseling van technische vaardigheden, onderzoeksinfrastructuur en productiefaciliteiten om schaalvoordelen te behalen.

Europees systeem voor toezicht op onderzoek, industriële innovatie en betere informatie over het intellectuele kapitaal.

3.

EVALUATIE VAN MAATREGELEN VOOR, TIJDENS EN NA DE UITVOERING, DIE ALS RICHTSNOER MOET DIENEN VOOR TOEKOMSTIGE MAATREGELEN

Evaluatie is een soort onderzoek waarbij speciale technieken worden gebruikt en waarbij wordt nagegaan of in de behoeften van een cluster is voorzien, of een adequaat beleid is uitgewerkt, of dit goed is uitgevoerd, of het waarschijnlijk is dat het gewenste resultaat wordt behaald, of het mogelijk is de niet bereikte doelstellingen alsnog te verwezenlijken, en of het beleid effectiever kan worden uitgevoerd.

Evaluatie is een instrument dat in de hele uitvoeringsfase moet worden gebruikt en dat onder meer de geloofwaardigheid van clusters moet vergroten.

Brussel, 19 juni 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


9.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 257/s3


BERICHT AAN DE LEZERS

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.