ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 107

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
26 april 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2008/C 107/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 92 van 12.4.2008

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2008/C 107/02

Zaak C-398/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — AGST Draht und Biegetechnik GmbH/Hauptzollamt Aachen (Gemeenschappelijke handelspolitiek — Compenserende rechten — Bescherming tegen subsidiepraktijken — Verordening (EG) nr. 1599/1999 — Roestvrij staaldraad — Schade toegebracht aan bedrijfstak van Gemeenschap — Causaal verband)

2

2008/C 107/03

Zaak C-263/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Carboni e derivati Srl/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Riunione Adriatica di Sicurtà SpA (Gemeenschappelijke handelspolitiek — Bescherming tegen dumpingpraktijken — Antidumpingrecht — Hematietgietijzer van oorsprong uit Rusland — Beschikking nr. 67/94/EGKS — Vaststelling van douanewaarde met oog op toepassing variabel antidumpingrecht — Transactiewaarde — Opeenvolgende verkopen tegen verschillende prijzen — Bevoegdheid van douaneautoriteiten om prijs van verkooptransactie voorafgaand aan die op basis waarvan douaneaangifte is gedaan, in aanmerking te nemen)

2

2008/C 107/04

Gevoegde zaken C-287/06 en C-292/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 maart 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln — Duitsland) — Deutsche Post AG (C-287/06, C-288/06 en C-291/06), Magdeburger Dienstleistungs- und Verwaltungs GmbH (MDG) (C-289/06), Marketing Service Magdeburg GmbH (C-290/06), Vedat Deniz (C-292/06)/Bundesrepublik Deutschland (Postdiensten — Richtlijn 97/67/EG — Aan leverancier van universele postdienst voorbehouden diensten — Speciale tarieven voor aflevering door zakelijke klanten, bij bepaalde punten van postnetwerk, van minimumhoeveelheden voorgesorteerde post — Weigering om deze tarieven toe te kennen aan tussenpersonen die beroepsmatig en in eigen naam postzendingen van verschillende afzenders samenvoegen)

3

2008/C 107/05

Zaak C-293/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Deutsche Shell GmbH/Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg (Vrijheid van vestiging — Vennootschapsbelasting — Monetaire gevolgen bij repatriëring van dotatiekapitaal dat in lidstaat gelegen vennootschap heeft verschaft aan haar in andere lidstaat gelegen vaste inrichting)

4

2008/C 107/06

Zaak C-420/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 maart 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin — Duitsland) — Rüdiger Jager/Amt für Landwirtschaft Bützow (Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Verordeningen (EG) nr. 1254/1999 en (EG) nr. 1782/2003 — Rundvlees — Geïntegreerd beheers en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen — Verordeningen (EEG) nr. 3887/92, (EG) nr. 2419/2001 en (EG) nr. 796/2004 — Steunaanvraag voor dieren — Zoogkoeienpremie — Onregelmatigheid — Niet-inachtneming van voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen waarvoor geen steun wordt aangevraagd — Verordening (EG) nr. 1760/2000 — Uitsluiting van aanspraak op steun — Artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Beginsel van retroactieve toepassing van lichtste straf)

4

2008/C 107/07

Zaak C-446/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — A. G. Winkel/Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Rundvlees — Gemeenschappelijke ordening van markten — Verordening (EG) nr. 1254/1999 — Artikel 3, sub f) — Toekenning van zoogkoeienpremie — Voorwaarden die overeenstemmen met gangbare veeteeltpraktijk)

5

2008/C 107/08

Zaak C-2/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Paul Abraham, Eugène Dehalleux, Jacqueline Starck, Robert Beaujean, Patrick Descamps e.a., Régine Lecomte, Jacques Deheneffe, Mirèse Mailleux, Léon Schreiber, Marie-Paule Cornesse, Claude Farnir, Pascale Bastiaens, Marc Kriescher, Isabelle Lemaire, Jean-Luc Kriescher, Mauro Altafoglia, Charles Franckaert, Fernande Pretto/Waals Gewest, Société de développement et de promotion de l'aéroport de Liège-Bierset SA, T.N.T. Express Worldwide (Euro Hub) SA, Nationale Maatschappij der luchtwegen-Belgocontrol, Belgische staat, Cargo Airlines Ltd (Richtlijn 85/337/EEG — Milieueffectbeoordeling van projecten — Vliegveld met een start- en landingsbaan van meer dan 2100 meter)

6

2008/C 107/09

Zaak C-17/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 februari 2008 — Wineke Neirinck/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Arbeidscontractant — Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) — Aanwervingprocedure — Afwijzing van sollicitatie — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

6

2008/C 107/10

Zaak C-82/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 maart 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones/Administración del Estado (Elektronische communicatie — Netwerken en diensten — Artikelen 3, lid 2, en 10, lid 1, van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) — Nationale nummerplannen — Specifieke regelgevende instantie)

7

2008/C 107/11

Zaak C-89/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Niet-nakoming — Betrekkingen in overheidsdienst — Functies van kapitein en officier (eerste stuurman) op alle schepen die vlag van lidstaat voeren — Nationaliteitsvereiste)

8

2008/C 107/12

Zaak C-98/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 maart 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Nordania Finans A/S, BG Factoring A/S/Skatteministeriet (Zesde BTW-richtlijn — Artikel 19, lid 2 — Berekening van pro rata voor toepassing van aftrek — Uitsluiting van omzet uit leveringen van investeringsgoederen welke door belastingplichtige in kader van zijn onderneming worden gebruikt — Begrip investeringsgoederen welke door belastingplichtige in kader van zijn onderneming worden gebruikt — Voertuigen die door leasebedrijf worden aangekocht om te worden geleased en daarna na afloop van leasecontract te worden verkocht)

8

2008/C 107/13

Zaak C-196/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Mededingingsbeleid — Concentraties — Niet-uitvoering van bepaalde door de Commissie opgelegde verplichtingen — E.ON/Endesa)

9

2008/C 107/14

Zaak C-340/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/73/EG — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen — Toegang tot arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen — Arbeidsvoorwaarden — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

9

2008/C 107/15

Zaak C-22/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) op 22 januari 2008 — Athanasios Vatsouras/Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

10

2008/C 107/16

Zaak C-23/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) op 22 januari 2008 — Josif Koupatantze/Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

10

2008/C 107/17

Zaak C-38/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2008 door Jörn Sack tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2007 in zaak T-66/05, Jörn Sack/Commissie van de Europese Gemeenschappen

11

2008/C 107/18

Zaak C-39/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 4 februari 2008 — Merkenzaak met als partijen: Bild.T-Online.de AG & Co. KG en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt

12

2008/C 107/19

Zaak C-43/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 8 februari 2008 — ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt

12

2008/C 107/20

Zaak C-44/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 8 februari 2008 — Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy

13

2008/C 107/21

Zaak C-45/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 8 februari 2008 — Spector Photo Group NV en Chris Van Raemdonck tegen Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

14

2008/C 107/22

Zaak C-52/08: Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

15

2008/C 107/23

Zaak C-53/08: Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

15

2008/C 107/24

Zaak C-54/08: Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

16

2008/C 107/25

Zaak C-58/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 13 februari 2008 — Vodafone Ltd, Telefónica O2 Europe plc, T-Mobile International AG, Orange Personal Communications Services Ltd/Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform

17

2008/C 107/26

Zaak C-62/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie van België op 18 februari 2008 — UDV North America Inc tegen Brandtraders NV

18

2008/C 107/27

Zaak C-65/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 18 februari 2008 — Europol Frost-Food GmbH/Hauptzollamt Krefeld

18

2008/C 107/28

Zaak C-66/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart (Duitsland) op 18 februari 2008 — Overleveringsprocedure tegen Szymon Kozlowski

18

2008/C 107/29

Zaak C-67/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 20 februari 2008 — Margarete Block/Finanzamt Kaufbeuren

19

2008/C 107/30

Zaak C-69/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Sezione Lavoro (Italië) op 20 februari 2008 — Raffaello Visciano/I.N.P.S.

19

2008/C 107/31

Zaak C-75/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 21 februari 2008 — The Queen, op verzoek van Christopher Mellor/The Secretary of State for Communities & Local Government

20

2008/C 107/32

Zaak C-94/08: Beroep ingesteld op 29 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

20

2008/C 107/33

Zaak C-107/08: Beroep ingesteld op 7 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

21

 

Gerecht van eerste aanleg

2008/C 107/34

Zaak T-43/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 maart 2008 — Maison de l'Europe Avignon Méditerranée/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Label Infopunt Europa — Uitlatingen van vertegenwoordiger van Commissie over verzoekster)

22

2008/C 107/35

Zaak T-332/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — ESN/Commissie (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Communautaire aanbestedingsprocedure — Verrichten van diensten voor ontwikkeling en verlening van diensten ter ondersteuning van de Informatiedienst betreffende communautaire onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden (CORDIS) — Afwijzing van offerte van inschrijver — Beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en beginsel van doorzichtigheid — Inachtneming van in bestek vastgestelde gunningscriteria)

22

2008/C 107/36

Zaak T-345/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Communautaire aanbestedingsprocedure — Verrichten van diensten voor ontwikkeling en verlening van diensten ter ondersteuning van Informatiedienst betreffende communautaire onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden (CORDIS) — Afwijzing van offerte van inschrijver — Beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en beginsel van doorzichtigheid)

23

2008/C 107/37

Zaak T-100/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Giannini/Commissie (Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Onregelmatigheden in verloop van examens die resultaat kunnen vervalsen — Gelijke behandeling — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

23

2008/C 107/38

Zaak T-332/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Sebirán/BHIM — El Coto de Rioja (Coto D'Arcis) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Coto D'Arcis — Oudere gemeenschapswoordmerken EL COTO en COTO DE IMAZ — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Geen afbreuk aan reputatie — Artikel 8, lid 1, sub b), en lid 5, van Verordening (EG) nr. 40/94)

23

2008/C 107/39

Zaak T-301/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 2008 — Guigard/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Niet-hernieuwing van door het EOF gefinancierde arbeidsovereenkomst — Geen onrechtmatige handelwijze van Commissie — Bevoegdheid van Gerecht)

24

2008/C 107/40

Zaak T-341/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Compagnie générale de diététique/BHIM (GARUM) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord GARUM — Absolute weigeringsgrond — Relevant publiek — Artikel 7, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94)

24

2008/C 107/41

Zaak T-107/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Rossi Ferreras/Commissie (Hogere voorziening — Ambtenarenrecht — Ambtenaren — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsronde 2003 — Beoordeling van feiten — Bewijslast en bewijslevering — Hogere voorziening niet-ontvankelijk — Hogere voorziening ongegrond)

25

2008/C 107/42

Zaak T-128/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Suez/BHIM (Delivering the essentials of life) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord Delivering the essentials of life — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94)

25

2008/C 107/43

Zaak T-82/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 februari 2008 — Apple Computer International/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk douanetarief — Indeling in gecombineerde nomenclatuur — Persoon die niet-individueel wordt geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

26

2008/C 107/44

Zaak T-295/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 februari 2008 — Base/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Telecommunicatie — Artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG — Groothandelsmarkt voor gespreksafgifte op de afzonderlijke mobiele netwerken in België — Aanzienlijke marktmacht — Brief met opmerkingen van de Commissie — Niet voor beroep vatbare handeling — Geen rechtstreekse geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

26

2008/C 107/45

Zaak T-40/08: Beroep ingesteld op 26 januari 2008 — EREF/Commissie

26

2008/C 107/46

Zaak T-44/08: Beroep ingesteld op 24 januari 2008 — Shetland Islands Council/Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2008/C 107/47

Zaak T-49/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2008 door Christos Michail tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 november 2007 in zaak F-67/05, Michail/Commissie

28

2008/C 107/48

Zaak T-55/08: Beroep ingesteld op 5 februari 2008 — UEFA/Commissie

28

2008/C 107/49

Zaak T-56/08: Beroep ingesteld op 5 februari 2008 — IEA e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2008/C 107/50

Zaak T-67/08: Beroep ingesteld op 11 februari 2008 — Hedgefund Intelligence/BHIM — Hedge Invest (InvestHedge)

30

2008/C 107/51

Zaak T-68/08: Beroep ingesteld op 6 februari 2008 — FIFA/Commissie

30

2008/C 107/52

Zaak T-70/08: Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Axis AB/BHIM — Etra Investigación y Desarollo (ETRAX)

31

2008/C 107/53

Zaak T-72/08: Beroep ingesteld op 11 februari 2008 — Travel Service/BHIM — Eurowings Luftverkehrs (smartWings)

32

2008/C 107/54

Zaak T-73/08: Beroep ingesteld op 11 februari 2008 — Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung/Commissie

33

2008/C 107/55

Zaak T-75/08: Beroep ingesteld op 13 februari 2008 — JOOP!/BHIM (!)

33

2008/C 107/56

Zaak T-78/08: Beroep ingesteld op 18 februari 2008 — Baldesberger/BHIM (vorm van een pincet)

33

2008/C 107/57

Zaak T-80/08: Beroep ingesteld op 19 februari 2008 — CureVac/BHIM — Qiagen (RNAiFect)

34

2008/C 107/58

Zaak T-81/08: Beroep ingesteld op 18 februari 2008 — Enercon/BHIM (E-Ship)

34

2008/C 107/59

Zaak T-82/08: Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie

35

2008/C 107/60

Zaak T-83/08: Beroep ingesteld op 19 februari 2008 — Denki Kagaku Kogyo en Denka Chemicals/Commissie

35

2008/C 107/61

Zaak T-85/08: Beroep ingesteld op 19 februari 2008 — Exalation/BHIM (Vektor-Lycopin)

36

2008/C 107/62

Zaak T-96/08: Beroep ingesteld op 22 februari 2008 — Global Digital Disc/Commissie

37

2008/C 107/63

Zaak T-97/08: Beroep ingesteld op 20 februari 2008 — KUKA Roboter/BHIM (kleurmerk oranje)

37

2008/C 107/64

Zaak T-102/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2008 door Asa Sundholm tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2007 in zaak F-27/07, Sundholm/Commissie

38

2008/C 107/65

Zaak T-104/08: Beroep ingesteld op 23 februari 2008 — ars Parfum Creation & Consulting/BHIM (vorm van parfumflesje)

38

2008/C 107/66

Zaak T-105/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 februari 2008 door Kris Van Neyghem tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2007 in zaak F-73/06, Van Neyghem/Commissie

39

2008/C 107/67

Zaak T-106/08: Beroep ingesteld op 27 februari 2008 — CPEM/Commissie

39

2008/C 107/68

Zaak T-113/08: Beroep ingesteld op 29 februari 2008 — Spanje/Commissie

40

2008/C 107/69

Zaak T-114/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 maart 2008 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 december 2007 in zaak F-21/07, Marcuccio/Commissie

41

2008/C 107/70

Zaak T-115/08: Beroep ingesteld op 10 maart 2008 — Gourmet Burger Kitchen/BHIM (GOURMET BURGER KITCHEN)

42

2008/C 107/71

Zaak T-118/08: Beroep ingesteld op 13 maart 2008 — Actega Terra/BHIM (TERRAEFFEKT matt & gloss)

42

2008/C 107/72

Zaak T-126/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 maart 2008 — Allos Walter Lang/BHIM — Kokoriko (Coco Rico)

43

2008/C 107/73

Zaak T-266/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 februari 2008 — Air One/Commissie

43

2008/C 107/74

Zaak T-309/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 maart 2008 — Nederland/Commissie

43

2008/C 107/75

Zaak T-318/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 maart 2008 — National Association of Licensed Opencast Operators/Commissie

43

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2008/C 107/76

Zaak F-53/07: Beroep ingesteld op 24 december 2007 — Iordanova/Commissie

44

2008/C 107/77

Zaak F-132/07: Beroep ingesteld op 30 november 2007 — Strack/Commissie

44

2008/C 107/78

Zaak F-19/08: Beroep ingesteld op 26 februari 2008 — Bennet e.a./BHIM

44

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/1


(2008/C 107/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 92 van 12.4.2008

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 79 van 29.3.2008

PB C 64 van 8.3.2008

PB C 51 van 23.2.2008

PB C 37 van 9.2.2008

PB C 22 van 26.1.2008

PB C 8 van 12.1.2008

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — AGST Draht und Biegetechnik GmbH/Hauptzollamt Aachen

(Zaak C-398/05) (1)

(Gemeenschappelijke handelspolitiek - Compenserende rechten - Bescherming tegen subsidiepraktijken - Verordening (EG) nr. 1599/1999 - Roestvrij staaldraad - Schade toegebracht aan bedrijfstak van Gemeenschap - Causaal verband)

(2008/C 107/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AGST Draht- und Biegetechnik GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Aachen

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Geldigheid van verordening (EG) nr. 1599/1999 van de Raad van 12 juli 1999 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van roestvrij staaldraad met een diameter van 1 mm of meer uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van de invoer van roestvrij staaldraad met een diameter van 1 mm of meer uit de Republiek Korea (PB L 189, blz. 1) — Beoordeling van schade aan communautaire bedrijfstak, causaal verband met invoer van gesubsidieerde goederen

Dictum

Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EG) nr. 1599/1999 van de Raad van 12 juli 1999 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van roestvrij staaldraad met een diameter van 1 mm of meer uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van de invoer van roestvrij staaldraad met een diameter van 1 mm of meer uit de Republiek Korea.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Carboni e derivati Srl/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Riunione Adriatica di Sicurtà SpA

(Zaak C-263/06) (1)

(Gemeenschappelijke handelspolitiek - Bescherming tegen dumpingpraktijken - Antidumpingrecht - Hematietgietijzer van oorsprong uit Rusland - Beschikking nr. 67/94/EGKS - Vaststelling van douanewaarde met oog op toepassing variabel antidumpingrecht - Transactiewaarde - Opeenvolgende verkopen tegen verschillende prijzen - Bevoegdheid van douaneautoriteiten om prijs van verkooptransactie voorafgaand aan die op basis waarvan douaneaangifte is gedaan, in aanmerking te nemen)

(2008/C 107/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Carboni e derivati Srl

Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Riunione Adriatica di Sicurtà SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van artikel 147 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1762/95 — Berekeningsgrondslag van antidumpingrecht — Mogelijkheid voor douaneautoriteit om rekening te houden met prijs van verkoop van waren die plaatsvond vóór verkoop waarop douaneaangifte is gebaseerd — Hematietgietijzer van oorsprong uit Rusland

Dictum

Ingevolge artikel 1, lid 2, van beschikking nr. 67/94/EGKS van de Commissie van 12 januari 1994 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer in de Gemeenschap van hematietgietijzer van oorsprong uit Brazilië, Oekraïne, Polen en Rusland, mogen de douaneautoriteiten de douanewaarde voor de toepassing van het bij deze beschikking ingestelde antidumpingrecht niet bepalen op basis van de prijs die voor de betrokken goederen is gefactureerd bij een verkoop voorafgaand aan die waarvoor de douaneaangifte is gedaan, wanneer de prijs in de aangifte overeenkomt met de door de importeur werkelijk betaalde of te betalen prijs.

Wanneer de douaneautoriteiten gegronde twijfel koesteren over de waarachtigheid van de aangegeven waarde en hun twijfel is bevestigd nadat zij om aanvullende informatie hebben verzocht en de betrokkene een redelijke gelegenheid hebben geboden om te reageren op de redenen voor die twijfel, terwijl het niet mogelijk is de werkelijk betaalde of te betalen prijs vast te stellen, kunnen zij overeenkomstig artikel 31 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek de douanewaarde voor de toepassing van het bij beschikking nr. 67/94 ingestelde antidumpingrecht berekenen aan de hand van de prijs die voor de betrokken goederen is overeengekomen bij de eerdere verkoop die het dichtst ligt bij de verkoop waarvoor de douaneaangifte is gedaan en ten aanzien waarvan de douaneautoriteiten geen objectieve redenen hebben om de waarachtigheid te betwijfelen.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 maart 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln — Duitsland) — Deutsche Post AG (C-287/06, C-288/06 en C-291/06), Magdeburger Dienstleistungs- und Verwaltungs GmbH (MDG) (C-289/06), Marketing Service Magdeburg GmbH (C-290/06), Vedat Deniz (C-292/06)/Bundesrepublik Deutschland

(Gevoegde zaken C-287/06 en C-292/06) (1)

(Postdiensten - Richtlijn 97/67/EG - Aan leverancier van universele postdienst voorbehouden diensten - Speciale tarieven voor aflevering door zakelijke klanten, bij bepaalde punten van postnetwerk, van minimumhoeveelheden voorgesorteerde post - Weigering om deze tarieven toe te kennen aan tussenpersonen die beroepsmatig en in eigen naam postzendingen van verschillende afzenders samenvoegen)

(2008/C 107/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Deutsche Post AG (C-287/06, C-288/06 en C-291/06), Magdeburger Dienstleistungs- und Verwaltungs GmbH (MDG) (C-289/06), Marketing Service Magdeburg GmbH (C-290/06), Vedat Deniz (C-292/06)

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

In tegenwoordigheid van: Marketing Service Magdeburg GmbH (C-287/06), Citipost Gesellschaft für Kurier- und Postdienstleistungen mbH (C-288/06), Deutsche Post AG (C-289/06, C-290/06 en C-292/06), Magdeburger Dienstleistungs- und Verwaltungs GmbH (MDG) (C-291/06),

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Köln — Uitlegging van de artikelen 47, lid 2, EG en 95 EG alsmede van de artikelen 12, vijfde streepje, en 7, lid 1, van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB L 15, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging (PB L 176, blz. 21) — Verplichting voor de verrichter van de universele postdienst om de speciale tarieven die worden toegepast voor zakelijke klanten die zelf voorgesorteerde zendingen naar verzendpostkantoren brengen, ook aan te bieden aan een professionele verrichter van postdiensten die de zendingen bij de afzenders ophaalt en ze vervolgens, zoals de zakelijke klanten, sorteert en afgeeft aan een verzendpostkantoor

Dictum

Artikel 12, vijfde streepje, van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat ondernemingen die beroepsmatig en in eigen naam de postzendingen van verschillende afzenders samenvoegen, de speciale tarieven worden geweigerd die de nationale leverancier van de universele postdienst in het kader van zijn exclusieve vergunning toekent aan zakelijke klanten voor de aflevering van minimumhoeveelheden voorgesorteerde post bij zijn postcentra.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Deutsche Shell GmbH/Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

(Zaak C-293/06) (1)

(Vrijheid van vestiging - Vennootschapsbelasting - Monetaire gevolgen bij repatriëring van dotatiekapitaal dat in lidstaat gelegen vennootschap heeft verschaft aan haar in andere lidstaat gelegen vaste inrichting)

(2008/C 107/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Deutsche Shell GmbH

Verwerende partij: Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van de artikelen 43 EG en 48 EG — Wisselkoersverlies dat een in een lidstaat gevestigde vennootschap heeft geleden bij de repatriëring van dotatiekapitaal dat zij aan een vaste inrichting in een andere lidstaat had verschaft — Niet-inaanmerkingneming van dit verlies bij de belastingheffing in de lidstaat waar de vennootschap haar zetel heeft

Dictum

1)

De artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG), in hun onderlinge samenhang gelezen, verzetten zich ertegen dat een lidstaat een wisselkoersverlies dat een vennootschap met statutaire zetel op het grondgebied van deze lidstaat lijdt bij de repatriëring van het dotatiekapitaal dat zij heeft verschaft aan haar in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting, uitsluit bij de vaststelling van de nationale belastbare grondslag.

2)

De artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG), in hun onderlinge samenhang gelezen, verzetten zich er ook tegen dat een wisselkoersverlies alleen als exploitatiekosten van een onderneming met zetel in een lidstaat aftrekbaar is voor zover de in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting van deze onderneming geen belastingvrije winst heeft gemaakt.


(1)  PB C 237 van 30.9.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 maart 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin — Duitsland) — Rüdiger Jager/Amt für Landwirtschaft Bützow

(Zaak C-420/06) (1)

(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordeningen (EG) nr. 1254/1999 en (EG) nr. 1782/2003 - Rundvlees - Geïntegreerd beheers en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen - Verordeningen (EEG) nr. 3887/92, (EG) nr. 2419/2001 en (EG) nr. 796/2004 - Steunaanvraag voor dieren - Zoogkoeienpremie - Onregelmatigheid - Niet-inachtneming van voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen waarvoor geen steun wordt aangevraagd - Verordening (EG) nr. 1760/2000 - Uitsluiting van aanspraak op steun - Artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Beginsel van retroactieve toepassing van lichtste straf)

(2008/C 107/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Schwerin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rüdiger Jager

Verwerende partij: Amt für Landwirtschaft Bützow

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Schwerin — Uitlegging van artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1) — Afwijzing van een aanvraag voor dierpremies vanwege een verschil van meer dan 20 % tussen het aantal aangegeven dieren en het aantal bij een controle geconstateerde dieren — Toepassing met terugwerkende kracht van latere minder strenge administratieve sancties met betrekking tot dierpremies die slechts van toepassing zijn na de opheffing van het dierpremiestelsel in de betrokken lidstaat

Dictum

Artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen moet aldus worden uitgelegd dat de bepalingen van de artikelen 66 en 67 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, zoals gewijzigd en gerectificeerd bij verordening (EG) nr. 239/2005 van de Commissie van 11 februari 2005, niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast op een steunaanvraag voor dieren die valt binnen de temporele werkingssfeer van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2801/1999 van de Commissie van 21 december 1999, en op grond van artikel 10 quater van deze verordening aanleiding gaf tot een uitsluiting van steun.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — A. G. Winkel/Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(Zaak C-446/06) (1)

(Rundvlees - Gemeenschappelijke ordening van markten - Verordening (EG) nr. 1254/1999 - Artikel 3, sub f) - Toekenning van zoogkoeienpremie - Voorwaarden die overeenstemmen met gangbare veeteeltpraktijk)

(2008/C 107/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A. G. Winkel

Verwerende partij: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — College van Beroep voor het bedrijfsleven — Uitlegging van artikel 3, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 160, blz. 21) — Verenigbaarheid van een nationale regeling die de toekenning van een zoogkoeienpremie afhankelijk stelt van vereisten verband houdend met een gangbare veeteeltmethode

Dictum

Artikel 3, sub f, van verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1512/2001 van de Raad van 23 juli 2001, staat niet in de weg aan een nationale regeling die het recht op zoogkoeienpremie afhankelijk stelt van met gangbare veeteeltpraktijken overeenstemmende voorwaarden die enerzijds voorzien in een bepaalde afkalffrequentie en anderzijds bepalen dat het kalf gedurende ten minste vier maanden na de geboorte door de moederkoe is gezoogd.


(1)  PB C 326 van 31.12.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Paul Abraham, Eugène Dehalleux, Jacqueline Starck, Robert Beaujean, Patrick Descamps e.a., Régine Lecomte, Jacques Deheneffe, Mirèse Mailleux, Léon Schreiber, Marie-Paule Cornesse, Claude Farnir, Pascale Bastiaens, Marc Kriescher, Isabelle Lemaire, Jean-Luc Kriescher, Mauro Altafoglia, Charles Franckaert, Fernande Pretto/Waals Gewest, Société de développement et de promotion de l'aéroport de Liège-Bierset SA, T.N.T. Express Worldwide (Euro Hub) SA, Nationale Maatschappij der luchtwegen-Belgocontrol, Belgische staat, Cargo Airlines Ltd

(Zaak C-2/07) (1)

(Richtlijn 85/337/EEG - Milieueffectbeoordeling van projecten - Vliegveld met een start- en landingsbaan van meer dan 2 100 meter)

(2008/C 107/08)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Paul Abraham, Eugène Dehalleux, Jacqueline Starck, Robert Beaujean, Patrick Descamps e.a., Régine Lecomte, Jacques Deheneffe, Mirèse Mailleux, Léon Schreiber, Marie-Paule Cornesse, Claude Farnir, Pascale Bastiaens, Marc Kriescher, Isabelle Lemaire, Jean-Luc Kriescher, Mauro Altafoglia, Charles Franckaert, Fernande Pretto

Verwerende partijen: Waals Gewest, Société de développement et de promotion de l'aéroport de Liège-Bierset, TNT Express Worldwide (Euro Hub) SA, Nationale Maatschappij der luchtwegen-Belgocontrol, Belgische staat, Cargo Airlines Ltd,

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie — Uitlegging van de artikelen 1, 2 en 4 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40) — Begrip „project dat aanzienlijke milieu-effecten kan hebben” — Luchthaven met een start- en landingsbaan van meer dan 2 100 meter — Infrastructuurwerken en herstructurering van een bestaande luchthaven zonder verlenging van de start- en landingsbaan — Noodzaak van een milieueffectonderzoek

Dictum

1)

Indien een overeenkomst zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, geen project is in de zin van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, moet de verwijzende rechter op basis van de toepasselijke nationale regeling vaststellen of een dergelijke overeenkomst een vergunning in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337/EEG bevat. In dat verband moet worden onderzocht of deze vergunning is afgegeven in een procedure in verschillende fasen, die een basisbesluit en uitvoeringsbesluiten omvat, en of rekening moet worden gehouden met het cumulatieve effect van verschillende projecten, waarvan de milieueffecten in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.

2)

De bepalingen van punt 12 van bijlage II, gelezen in samenhang met de bepalingen van punt 7 van bijlage I bij richtlijn 85/337/EEG, in hun oorspronkelijke versie, hebben eveneens betrekking op werkzaamheden tot wijziging van de infrastructuur van een bestaand vliegveld zonder dat de start- en landingsbaan wordt verlengd, voor zover deze gezien hun aard, omvang en kenmerken als een wijziging van het vliegveld zelf kunnen worden beschouwd. Dat is in het bijzonder het geval bij werkzaamheden die ertoe strekken de luchthavenactiviteit en het luchtverkeer op significante wijze uit te breiden. Het is aan de verwijzende rechter om na te gaan of de bevoegde instanties op de juiste wijze hebben bepaald of de werkzaamheden waarvan sprake in het hoofdgeding aan een milieueffectbeoordeling moesten worden onderworpen.

3)

De bevoegde instanties moeten rekening houden met de geplande uitbreiding van de activiteiten van een vliegveld, wanneer zij het milieueffect beoordelen van wijzigingen die aan de infrastructuur ervan worden aangebracht om deze toename van activiteiten op te vangen.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 februari 2008 — Wineke Neirinck/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-17/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Arbeidscontractant - Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) - Aanwervingprocedure - Afwijzing van sollicitatie - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding)

(2008/C 107/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Wineke Neirinck (vertegenwoordigers: G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 14 november 2006, Neirinck/Commissie (T-494/04), waarbij het Gerecht rekwirantes vordering strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van de besluiten van de Commissie houdende afwijzing van haar sollicitatie naar het ambt van jurist in de sector vastgoedbeleid bij het Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) en aanstelling van een andere sollicitant in dat ambt en, anderzijds, schadevergoeding, heeft afgewezen — Begrip procesbelang — Motiveringsplicht — Verkeerde opvatting van bewijs — Misbruik van bevoegdheid — Dienstbelang en beginselen van zorgplicht en behoorlijk bestuur

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 14 november 2006, Neirinck/Commissie (T-494/04), wordt vernietigd, voor zover het Gerecht het middel heeft afgewezen dat het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 april 2004 waarbij Neirinck ervan op de hoogte is gesteld dat zij niet was geslaagd voor het mondelinge examen van de aanwervingprocedure voor het ambt van jurist in de sector vastgoedbeleid bij het Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) als arbeidscontractant, ontoereikend was gemotiveerd.

2)

De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen.

3)

Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 april 2004 waarbij Neirinck ervan op de hoogte is gesteld dat zij niet was geslaagd voor het mondelinge examen van de aanwervingprocedure voor het ambt van jurist in de sector vastgoedbeleid bij het Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) als arbeidscontractant, wordt nietig verklaard.

4)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

5)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal naast haar eigen kosten alle kosten dragen die Neirinck voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft gemaakt.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 maart 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones/Administración del Estado

(Zaak C-82/07) (1)

(Elektronische communicatie - Netwerken en diensten - Artikelen 3, lid 2, en 10, lid 1, van Richtlijn 2002/21/EG („kaderrichtlijn’) - Nationale nummerplannen - Specifieke regelgevende instantie)

(2008/C 107/10)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones

Verwerende partij: Administración del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van de artikelen 3, leden 1, 2 en 4, en 10, lid 1, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten („kaderrichtlijn”) (PB L 108, blz. 33) — Toewijzing van de nationale nummervoorraden en beheer van de nationale nummerplannen — Aan een specifieke instantie toegekende regelgevende en operationele functies

Dictum

1)

De artikelen 3, leden 2 en 4, en 10, lid 1, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten („kaderrichtlijn”), gelezen in samenhang met punt 11 van de considerans van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat de toewijzing van de nationale nummervoorraden en het beheer van de nationale nummerplannen als regelgevende functies moeten worden aangemerkt. De lidstaten hoeven deze verschillende functies niet aan gescheiden regelgevende instanties toe te wijzen.

2)

De artikelen 10, lid 1, en 3, leden 2, 4 en 6, van richtlijn 2002/21/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat verschillende onafhankelijke regelgevende instanties worden belast met de toewijzing van de nationale nummervoorraden en het beheer van de nationale nummerplannen, op voorwaarde dat de taakverdeling wordt bekendgemaakt, gemakkelijk toegankelijk is en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt meegedeeld.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/8


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-89/07) (1)

(Niet-nakoming - Betrekkingen in overheidsdienst - Functies van kapitein en officier (eerste stuurman) op alle schepen die vlag van lidstaat voeren - Nationaliteitsvereiste)

(2008/C 107/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: G. Rozet, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en O. Christmann, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 39, lid 4, EG — Vrij verkeer van werknemers — Uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag — Vereiste van de Franse nationaliteit voor de uitoefening van de functies van kapitein en officier (eerste stuurman) op alle schepen die de Franse vlag voeren — Onverenigbaarheid met het gemeenschapsrecht

Dictum

1)

Door in haar wettelijke regeling het vereiste van de Franse nationaliteit te handhaven voor de uitoefening van de functies van kapitein en officier (eerste stuurman) op alle schepen die de Franse vlag voeren, is de Franse Republiek de krachtens artikel 39 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 maart 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Nordania Finans A/S, BG Factoring A/S/Skatteministeriet

(Zaak C-98/07) (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Artikel 19, lid 2 - Berekening van pro rata voor toepassing van aftrek - Uitsluiting van omzet uit leveringen van investeringsgoederen welke door belastingplichtige in kader van zijn onderneming worden gebruikt - Begrip „investeringsgoederen welke door belastingplichtige in kader van zijn onderneming worden gebruikt’ - Voertuigen die door leasebedrijf worden aangekocht om te worden geleased en daarna na afloop van leasecontract te worden verkocht)

(2008/C 107/12)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Højesteret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Nordania Finans A/S, BG Factoring A/S

Verwerende partij: Skatteministeriet

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Højesteret — Uitlegging van artikel 19 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Berekening van het prorata van de aftrekbare voorbelasting — Al dan niet inaanmerkingneming van de omzet uit de verkoop van leasewagens door een leasebedrijf na afloop van de leasecontracten

Dictum

Artikel 19, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „investeringsgoederen welke door de belastingplichtige in het kader van zijn onderneming worden gebruikt” niet de voertuigen omvat die een leasebedrijf aankoopt om deze — zoals in het hoofdgeding — te leasen en vervolgens, na afloop van de leasecontracten, te verkopen, aangezien de verkoop van dergelijke voertuigen na afloop van deze contracten tot de gebruikelijke economische activiteiten van deze onderneming behoort.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-196/07) (1)

(Niet-nakoming - Mededingingsbeleid - Concentraties - Niet-uitvoering van bepaalde door de Commissie opgelegde verplichtingen - E.ON/Endesa)

(2008/C 107/13)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Gippini Fournier, gemachtigden)

Verwerende partijen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-uitvoering van artikel 2 van de beschikking van de Commissie van 26 september 2006 (zaak COMP/M.4197 — E.ON/Endesa — C(2006) 4279 def.) en van artikel 2 van de beschikking van de Commissie van 20 december 2006 (zaak COMP/M.4197 — E.ON/Endesa — C(2006) 7039 def.)

Dictum

1)

Doordat het Koninkrijk Spanje niet binnen de gestelde termijnen

de in het besluit van de nationale commissie voor Energie gestelde voorwaarden nrs. 1 tot en met 6, 8 en 17, die onverenigbaar met het gemeenschapsrecht zijn verklaard bij artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 26 september 2006 (zaak COMP/M.4197 — E.ON/Endesa — C(2006) 4279 def.), en

de in het besluit van de minister van Industrie, Toerisme en Handel gestelde gewijzigde voorwaarden nrs. 1, 10, 11 en 15, die onverenigbaar met het gemeenschapsrecht zijn verklaard bij artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 20 december 2006 (zaak nr. COMP/M.4197 — E.ON/Endesa — C(2006) 7039 def.),

heeft ingetrokken, is het de krachtens artikel twee van elk van deze beschikkingen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/9


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-340/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/73/EG - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Toegang tot arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen - Arbeidsvoorwaarden - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 107/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 269, blz. 15)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 2, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) op 22 januari 2008 — Athanasios Vatsouras/Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

(Zaak C-22/08)

(2008/C 107/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sozialgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Athanasios Vatsouras

Verwerende partij: Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (1) verenigbaar met artikel 12 EG juncto artikel 39 EG?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, verzet artikel 12 EG juncto artikel 36 EG zich tegen een nationale regeling die burgers van de Unie van sociale bijstand uitsluit wanneer de op grond van artikel 6 van richtlijn 2004/38 toegestane maximumverblijfsduur is overschreden en er ook op grond van andere bepalingen geen verblijfsrecht bestaat?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet artikel 12 EG zich tegen een nationale regeling die burgers van een lidstaat van de EU zelfs uitsluit van sociale bijstandsuitkeringen die aan illegale migranten worden toegekend?


(1)  PB L 158, blz. 77.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) op 22 januari 2008 — Josif Koupatantze/Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

(Zaak C-23/08)

(2008/C 107/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sozialgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Josif Koupatantze

Verwerende partij: Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (1) verenigbaar met artikel 12 EG juncto artikel 39 EG?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, verzet artikel 12 EG juncto artikel 36 EG zich tegen een nationale regeling die burgers van de Unie van sociale bijstand uitsluit wanneer de op grond van artikel 6 van richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 toegestane maximumverblijfsduur is overschreden en er ook op grond van andere bepalingen geen verblijfsrecht bestaat?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet artikel 12 EG zich tegen een nationale regeling die burgers van een lidstaat van de EU zelfs uitsluit van sociale bijstandsuitkeringen die aan illegale migranten worden toegekend?


(1)  PB L 158, blz. 77.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/11


Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2008 door Jörn Sack tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2007 in zaak T-66/05, Jörn Sack/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-38/08 P)

(2008/C 107/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Jörn Sack (vertegenwoordigers: U. Lehmann-Brauns en D. Mahlo, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 december 2007 in zaak T-66/05 te vernietigen en, door over de ten onrechte onbeantwoord gebleven rechtsvragen te beslissen op de grondslag van het beginsel van gelijke behandeling, het beroep in zoverre gegrond te verklaren dat het besluit van de Commissie tot vaststelling van verzoekers maandsalaris over de maand mei 2004 wordt nietigverklaard;

subsidiair, voormeld arrest te vernietigen en de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen voor een uitspraak over de vraag of het beginsel van gelijke behandeling is geschonden doordat verzoeker niet in aanmerking is genomen bij de toekenning van de functievergoeding overeenkomstig artikel 44, lid 2, van het Statuut.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht, volgens hetwelk rekwirant, die alle rechtsvragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie coördineert bij de juridische dienst van de Commissie, geen recht heeft op de voor hoofden van een administratieve eenheid voorziene functievergoeding, wordt met de volgende middelen onderbouwd.

Eerste middel: het Gerecht van eerste aanleg heeft de betekenis en de draagwijdte van het in het gemeenschapsrecht geldende algemene beginsel van gelijke behandeling onjuist opgevat en dit beginsel dus geschonden.

Het beginsel van gelijke behandeling is zowel in zijn algemene vorm als in zijn bijzondere vorm, als discriminatieverbod, verankerd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in de rechtspraak van het Hof van Justitie wordt het reeds lange tijd als gemeenschapsrecht van hogere rang aangemerkt. De gelijke behandeling vormt in het gemeenschapsrecht niet alleen een verplichting voor alle instellingen, maar ook een subjectief recht voor de personen die door een maatregel van de instellingen worden geraakt. Aangezien het beginsel van gelijke behandeling, zoals het Hof in voormelde rechtspraak reeds lange tijd heeft geoordeeld, voorrang heeft op het secundaire gemeenschapsrecht, moet de betekenis als grondrecht in het kader van de uitlegging en de toepassing van het gemeenschapsrecht op afdoende wijze in aanmerking worden genomen. Het Hof moet het gelijkheidsbeginsel ook in het kader van de procedureregels en van de afzonderlijke procedures in acht nemen.

Verzoeker heeft zich algemeen in zijn gehele betoog niet op het Statuut, maar op het beginsel van gelijke behandeling beroepen en aangevoerd dat hij taken heeft verricht die niet alleen gelijkwaardig zijn aan die van een hoofd van een administratieve eenheid, maar in vergelijking met de werkzaamheden van vele hoofden van een administratieve eenheid zelfs van hogere waarde zijn in de zin van de uitoefening van leidende taken op middelbaar niveau. Doordat het Gerecht hoegenaamd geen vergelijkend onderzoek van verzoekers functie en die van de andere begunstigde categorieën van ambtenaren heeft verricht, ontzegt het hem de hem toekomende bescherming van het fundamentele recht op gelijke behandeling volkomen en schendt het daardoor het beginsel van gelijke behandeling.

Tweede middel: het Gerecht heeft de juridische logica niet gevolgd.

Gelijkheid en rechtsvrede kunnen, wanneer wordt aangevoerd dat een meerderheid willekeurig wordt behandeld, alleen tot stand worden gebracht wanneer het Gerecht ofwel vaststelt dat er geen vergelijkbare situatie is, indien een dergelijke situatie wordt aangevoerd, dan wel verklaart dat diegenen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, ten onrechte zijn bevoordeeld, zodat de klagende partij evenmin recht daarop heeft. Indien deze juridische logica wordt gevolgd, is het duidelijk dat ten minste een van beide vragen die volgen, had moet worden opgehelderd en voor verzoeker ontkennend had moeten worden beantwoord, om het verzoek te kunnen afwijzen. In de eerste plaats had het Gerecht uitspraak moeten doen over de vraag of taken van ambtenaren, die de Commissie met hoofd van een administratieve eenheid gelijkstelt, gelijkwaardig zijn aan die van verzoeker, en in de tweede plaats of de Commissie deze ambtenaren terecht of ten onrechte de functievergoeding heeft toegekend.

Aangezien beide vragen onbeantwoord zijn gebleven, moet, om ze als rechtens irrelevant te beschouwen, kunnen worden verondersteld dat het verzoek ook had moeten worden afgewezen wanneer beide vragen in de zin van verzoekers betoog te beantwoorden waren. Een dergelijke gevolgtrekking is echter niet mogelijk. Aangezien het Gerecht het vraagstuk van de rechtmatigheid van de inaanmerkingneming door de Commissie van andere categorieën van ambtenaren niet in de rechtens vereiste marge, namelijk met inbegrip van het beginsel van gelijke behandeling, dat voorrang heeft op het secundaire gemeenschapsrecht, heeft onderzocht, moet worden aangenomen dat een dergelijk onderzoek tot de conclusie zou leiden dat de Commissie bij de uitbreiding tot andere categorieën van ambtenaren rechtmatig heeft gehandeld. In strijd met het standpunt dienaangaande van het Gerecht, eist verzoeker dan ook geen gelijkstelling in een onrechtmatige behandeling, maar gelijke behandeling op het punt van toekomende rechten.

Derde middel: het Gerecht heeft grondbeginselen van een behoorlijke procedure geschonden

De weigering om ook maar te onderzoeken of sprake is van de gestelde schending van een grondrecht, is een veel ernstigere aantasting van dat recht dan rechtsdwaling met betrekking tot de vraag of dat grondrecht daadwerkelijk geschonden is, omdat de betrokkene de bescherming van het grondrecht wordt ontzegd. Enkel wanneer de stelling van een klagende partij, dat een grondrecht is geschonden, volkomen ongegrond is of wanneer de ter vergelijking van de situaties aangevoerde feiten de stelling kennelijk niet onderbouwen, kan worden afgezien van een inhoudelijk onderzoek met betrekking tot de schending van het grondrecht. Dit is in casu echter geenszins het geval. Het Gerecht heeft dus grondbeginselen van een behoorlijke procedure geschonden. Reeds op die grond moet het arrest met de gegeven motivering worden vernietigd.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 4 februari 2008 — Merkenzaak met als partijen: Bild.T-Online.de AG & Co. KG en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt

(Zaak C-39/08)

(2008/C 107/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundespatentgericht

Partijen in het hoofdgeding

Bild.T-Online.de AG & Co. KG en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt

Prejudiciële vragen

1)

Vereist artikel 3 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 een gelijke behandeling van identieke of overeenstemmende merkaanvragen teneinde gelijke mededingingskansen (1) te waarborgen?

2)

Zo ja, is het Bundespatentgericht dan gehouden om concrete aanwijzingen voor een mededingingsverstorende ongelijke behandeling na te trekken en hierbij rekening te houden met oudere beslissingen van de bevoegde autoriteit in soortgelijke gevallen?

3)

Zo ja, is het Bundespatentgericht dan gehouden om bij de uitlegging en de toepassing van artikel 3 van richtlijn 89/104/EEG het verbod van een mededingingsverstorende ongelijke behandeling in aanmerking te nemen, wanneer het een dergelijke ongelijke behandeling heeft geconstateerd?

4)

Wanneer de eerste tot en met de derde vraag ontkennend worden beantwoord, moet de nationale wettelijke regeling dan, ter voorkoming van verstoring van de mededinging, voorzien in een verplichting voor de nationale merkenautoriteit om ambtshalve een nietigverklaringsprocedure tegen oudere ten onrechte ingeschreven merken in te leiden?


(1)  PB L 40, blz. 1.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 8 februari 2008 — ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt

(Zaak C-43/08)

(2008/C 107/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundespatentgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt

Prejudiciële vragen

1)

Vereist artikel 3 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 dat aanvragers die elkaars concurrenten zijn (1), bij de inschrijving van merken gelijk worden behandeld teneinde gelijke mededingingskansen te waarborgen?

2)

Zo ja, is het Bundespatentgericht dan gehouden om concrete aanwijzingen voor een mededingingsverstorende ongelijke behandeling na te trekken en hierbij rekening te houden met oudere beslissingen van de bevoegde autoriteit in soortgelijke gevallen?

3)

Zo ja, is het Bundespatentgericht dan gehouden om bij de uitlegging en de toepassing van artikel 3 van richtlijn 89/104/EEG het verbod van een mededingingsverstorende ongelijke behandeling in aanmerking te nemen, wanneer het een dergelijke ongelijke behandeling heeft geconstateerd?

4)

Wanneer de eerste tot en met de derde vraag ontkennend worden beantwoord, moet de nationale wettelijke regeling dan, ter voorkoming van verstoring van de mededinging, voorzien in een verplichting voor de nationale merkenautoriteit om ambtshalve een nietigverklaringsprocedure tegen oudere ten onrechte ingeschreven merken in te leiden?


(1)  PB L 40, blz. 1.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 8 februari 2008 — Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy

(Zaak C-44/08)

(2008/C 107/20)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, Erityisalojen Toimihenkilöliitto ERTO ry, Uusi Insinööriliitto UIL ry (ent. Insinööriliitto IL ry), Metallityöväen Liitto ry, Palvelualojen Ammattiliitto PAM ry, Suomen Ekonomiliitto — Finlands Ekonomförbund SEFE ry, Ammattiliitto SUORA ry, Suomen Valtiotieteilijöitten Liitto SVAL ry — Statsvetarnas Förbund i Finland rf, Sähköalojen Ammattiliitto ry, Tekniikan Akateemisten Liitto TEK ry, Toimihenkilöunioni TU ry

Verwerende partij: Fujitsu Siemens Computers Oy

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn 98/59/EG (1), volgens hetwelk de werkgever verplicht is „tijdig” met raadpleging te beginnen wanneer hij „overweegt tot collectief ontslag over te gaan”, aldus worden uitgelegd dat met raadpleging moet worden begonnen wanneer strategische beslissingen of wijzigingen in de bedrijfsactiviteit collectief ontslag noodzakelijk maken, dan wel aldus dat de verplichting om met raadpleging te beginnen ontstaat wanneer de werkgever het plan opvat om dergelijke maatregelen of wijzigingen in de bedrijfsactiviteit, zoals verandering van de productiecapaciteit of concentratie van de productie, te treffen, waarvan te verwachten valt dat zij tot collectief ontslag zullen nopen?

2)

Moet, gelet op artikel 2, lid 3, eerste alinea, van de richtlijn, volgens hetwelk tijdig in de loop van het overleg gegevens moeten worden verstrekt, artikel 2, lid 1, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de aldaar geformuleerde verplichting om „tijdig” met raadpleging te beginnen wanneer „wordt overwogen” tot collectief ontslag over te gaan, vereist dat met raadpleging wordt begonnen nog vóór de plannen van de werkgever zover zijn gevorderd dat deze in staat is de in artikel 2, lid 3, sub b, bedoelde informatie te concretiseren en aan de werknemers mee te delen?

3)

Moet artikel 2, lid 1, juncto artikel 2, lid 4, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, ingeval de werkgever een onderneming is waarover zeggenschap wordt uitgeoefend door een andere vennootschap, de verplichting voor deze werkgever om met de raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers te beginnen, ontstaat wanneer de werkgever of de moedervennootschap die zeggenschap over hem uitoefent, overweegt over te gaan tot collectief ontslag van bij deze werkgever tewerkgestelde werknemers?

4)

Wanneer het gaat om raadpleging in een dochtervennootschap die behoort tot een concern, en de in artikel 2, lid 1, van de richtlijn geformuleerde verplichting om „tijdig” met raadpleging te beginnen wanneer „wordt overwogen” tot collectief ontslag over te gaan, moet worden beoordeeld met inachtneming van hetgeen in artikel 2, lid 4, is bepaald, ontstaat de verplichting om met raadpleging te beginnen dan reeds op het ogenblik waarop het management van het concern of van de moedervennootschap overweegt tot collectief ontslag over te gaan, maar die plannen nog niet heeft geconcretiseerd met betrekking tot werknemers die zijn tewerkgesteld bij een bepaalde dochtervennootschap waarover het zeggenschap uitoefent, of ontstaat de verplichting om met raadpleging in de dochtervennootschap te beginnen pas in de fase waarin het management van het concern of van de moedervennootschap overweegt, met name in de betrokken dochtervennootschap tot collectief ontslag over te gaan?

5)

Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, wanneer de werkgever een onderneming (een tot het concern behorende dochtervennootschap) is waarover door een andere onderneming (moedervennootschap of concernmanagement) zeggenschap wordt uitgeoefend in de zin van artikel 2, lid 4, van de richtlijn, de raadplegingsprocedure waarin dat artikel voorziet, moet zijn afgesloten vooraleer in de moedervennootschap of in het concernmanagement een beslissing wordt genomen over collectief ontslag in de dochtervennootschap?

6)

Wanneer de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in de dochtervennootschap te verrichten raadpleging moet zijn afgesloten vooraleer in de moedervennootschap of in het concernmanagement een beslissing wordt genomen die aanleiding geeft tot collectief ontslag, is in dat verband dan alleen relevant een beslissing die rechtstreeks tot gevolg heeft dat in de dochtervennootschap tot collectief ontslag moet worden overgegaan, of moet de raadplegingsprocedure ook reeds zijn afgesloten vooraleer de moedervennootschap of het concernmanagement een economische of strategische beslissing neemt die waarschijnlijk, maar nog niet zeker, aanleiding zal geven tot collectief ontslag in de dochtervennootschap?


(1)  Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225, blz. 16).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 8 februari 2008 — Spector Photo Group NV en Chris Van Raemdonck tegen Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

(Zaak C-45/08)

(2008/C 107/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Spector Photo Group NV en Chris Van Raemdonck

Verweerster: Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

Prejudiciële vragen

1)

Vormen de voorschriften uit de Richtlijn Marktmisbruik (1), inzonderheid ook artikel 2 ervan, een volledige harmonisering, met uitzondering voor de bepalingen die aan de lidstaten expliciet een vrije invulling van de maatregelen laten, of betreffen ze in hun geheel een minimumharmonisering?

2)

Dient artikel 2, 1 van de Richtlijn Marktmisbruik aldus te worden begrepen dat het enkele feit dat een persoon bedoeld in artikel 2, 1 van die richtlijn over voorwetenschap beschikt, voor eigen rekening of voor rekening van derden financiële instrumenten verkrijgt of vervreemdt waarop de voorwetenschap betrekking heeft, of zulks poogt te doen, meteen inhoudt dat hij gebruik maakt van zijn voorwetenschap?

3)

Indien het antwoord op de tweede vraag ontkennend is, moet dan worden aangenomen dat voor de toepassing van artikel 2 van de Richtlijn Marktmisbruik wordt vereist dat een welbewuste beslissing tot het gebruik maken van voorwetenschap werd genomen?

Indien zulke beslissing ook ongeschreven kan zijn, is dan vereist dat de beslissing tot gebruik blijkt uit omstandigheden die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn of volstaat het dat die omstandigheden als zodanig kunnen worden begrepen?

4)

Dient in het geval bij de vaststelling van het evenredig karakter van een administratieve sanctie, vermeld in artikel 14 van de Richtlijn Marktmisbruik, rekening moet worden gehouden met de gerealiseerde winst, te worden aangenomen dat de openbaarmaking van de als voorwetenschap te bestempelen informatie effectief een aanzienlijke invloed heeft gehad op de koers van het financieel instrument?

Zo ja, welk niveau van koersbeweging moet dan minimaal voorhanden zijn opdat ze als aanzienlijk zou kunnen worden beschouwd?

5)

Ongeacht of de koersbeweging na bekendmaking van informatie aanzienlijk moet zijn of niet, welke periode dient in aanmerking te worden genomen, na het openbaar worden van de informatie, om het peil van de koersbeweging te bepalen en op welke datum dient men zich te plaatsen om met het oog op de bepaling van de passende sanctie het gerealiseerde vermogensvoordeel te peilen?

6)

Dient in het licht van de toetsing van het evenredig karakter van de sanctie, artikel 14 van de Richtlijn Marktmisbruik aldus te worden begrepen dat indien een lidstaat de mogelijkheid van een strafsanctie heeft ingevoerd, gecumuleerd met de administratieve sanctie, bij de afweging van het evenredig karakter rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid en/of het niveau van een strafrechtelijke financiële bestraffing?


(1)  Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96, blz. 16).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/15


Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-52/08)

(2008/C 107/22)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en P. Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Portugese Republiek, door richtlijn 2005/36/EG (1), waarbij richtlijn 89/48/EEG (2) is ingetrokken en vervangen, niet om te zetten voor zover deze betrekking heeft op de toegang tot het beroep van notaris, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie is de Portugese Republiek de krachtens artikel 13 van richtlijn 2005/36/EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, door notarissen uit andere lidstaten niet toe te staan hun beroep in Portugal uit te oefenen wanneer zij gerechtigd zijn om dit beroep uit te oefenen in een lidstaat waar het gereglementeerd is of wanneer zij dit beroep onder de vastgestelde voorwaarden hebben uitgeoefend in een lidstaat waar het niet gereglementeerd is.

Door van kandidaat-notarissen een aan een Portugese universiteit behaald licentiaatsdiploma rechten of een naar Portugees recht gelijkwaardige academische titel te eisen, heeft de Portugese Republiek hoe dan ook niet voldaan aan de krachtens de artikelen 13 en 14 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

Door te bepalen dat kandidaat-notarissen, alvorens de stage aan te vangen, moeten slagen voor een openbaar examen waarbij hun algemene rechtskennis wordt getest, heeft de Portugese Republiek evenmin voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 14, lid 3, en 3, sub h, van richtlijn 2005/36/EG.

Bijgevolg heeft de Portugese Republiek richtlijn 2005/36 niet omgezet voor zover deze betrekking heeft op het beroep van notaris.


(1)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22).

(2)  PB L 19, blz. 16.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/15


Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-53/08)

(2008/C 107/23)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun und H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk de artikelen 43 en 45 EG heeft geschonden door in § 6, lid 1, van de Notariatsordnung het Oostenrijkse staatsburgerschap als voorwaarde te stellen voor toegang tot het ambt van notaris;

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, doordat zij richtlijn 89/48/EG (dan wel richtlijn 2005/36/EG) voor het ambt van notaris niet heeft uitgevoerd, deze richtlijn en de artikelen 43 en 45 EG heeft geschonden;

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 43 EG verbiedt elke discriminatie op grond van nationaliteit die het gevolg is van wettelijke bepalingen die de vrijheid van vestiging beperken. Krachtens artikel 45, eerste alinea, EG is het hoofdstuk inzake het recht van vestiging niet van toepassing op werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in een lidstaat, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden.

Overeenkomstig de Notariatsordnung mogen in Oostenrijk alleen Oostenrijkse staatsburgers worden benoemd tot notaris. De bepaling die aan de orde is, discrimineert derhalve op grond van nationaliteit en maakt inbreuk op de vrijheid van vestiging van staatsburgers van andere lidstaten, door hen te beletten het ambt van notaris uit te oefenen.

Volgens de Commissie vallen de werkzaamheden van notarissen niet onder de uitzondering van artikel 45 EG, zodat de vrijheid van vestiging van toepassing is op het ambt van notaris.

Ter beantwoording van de vraag, wat „openbaar gezag” in de zin van artikel 45 EG betekent, moet enerzijds worden aangeknoopt bij het nationale begrip. Voor werkzaamheden die in een lidstaat niet tot het openbaar gezag worden gerekend, kan geen beroep worden gedaan op de uitzondering, zelfs wanneer dezelfde werkzaamheden in andere lidstaten wel tot het openbaar gezag worden gerekend. Anderzijds dienen het begrip openbaar gezag en de draagwijdte ervan voor de uitlegging in de zin van artikel 45 EG gemeenschapsrechtelijk te worden bepaald en dient de betekenis ervan door het Hof autonoom en op eenvormige wijze te worden uitgelegd. Het feit dat de Oostenrijkse wetgever en de Oostenrijkse rechterlijke instanties de werkzaamheden van een notaris principieel als deelname aan het nationale openbaar gezag beschouwden, betekent niet dat deze werkzaamheden bij de striktere gemeenschapsrechtelijke beoordeling reeds daarom kunnen worden uitgezonderd van de vrijheid van vestiging. Als uitzondering op een fundamentele vrijheid moet artikel 45, eerste alinea, EG immers beperkt worden uitgelegd.

In de huidige stand van de marktintegratie levert het aanzienlijke problemen op om een inhoudelijke rechtvaardiging te vinden voor de voorwaarde van het staatsburgerschap in verband met de werkzaamheden van notarissen. Voor geen van deze werkzaamheden, zelfs wanneer zij van overheidswege plaatsvinden, is een bijzondere verbondenheid met de staat vereist, zoals eigen is aan het staatsburgerschap. Aan deze werkzaamheden is evenmin het risico verbonden dat door de uitoefening van overheidsbevoegdheden en door de inzet van machtsmiddelen van de staat conflicten met de eigen staatsburgers ontstaan.

De door de Republiek Oostenrijk ter rechtvaardiging van het vereiste van staatburgerschap aangevoerde werkzaamheden — de opmaak van akten van rechtshandelingen en overeenkomsten, de aanbrenging van een executoirverklaring, juridische advisering en werkzaamheden als gerechtscommissaris — volstonden niet als rechtvaardiging voor de toepassing van artikel 45 EG. Voor zover zij al deelnemen aan de uitoefening van het openbaar gezag, gebeurt dat enkel op indirecte wijze. Voorts moet de uitoefening van het openbaar gezag niet worden verward met werkzaamheden in dienst van het algemeen belang. Algemeen nut valt niet noodzakelijkerwijs onder het openbaar gezag; activiteiten die het algemeen belang dienen in plaats van de belangen van een individu, vinden niet per se plaats door de overdracht van openbaar gezag. Terwijl de daadwerkelijke uitoefening van het openbaar gezag dus aan de eigen staatsburgers kan worden voorbehouden, kan de uitvoering van een bepaalde werkzaamheid in het algemene belang, zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij de vrijwillige rechtspleging, ook worden gewaarborgd door de toegang tot het ambt en de gedragsregels aan bijzondere regelingen en aan bijzonder toezicht te onderwerpen.

De Commissie is dus van mening dat geen van de werkzaamheden waarmee notarissen in Oostenrijk zijn belast, afzonderlijk of alle tezamen beschouwd, een rechtstreekse en specifieke deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag in de zin van de rechtspraak vormt.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/16


Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-54/08)

(2008/C 107/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en G. Braun, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de artikelen 43 en 45 EG heeft geschonden door in § 5 van de Bundesnotarordnung het Duitse staatsburgerschap als voorwaarde te stellen voor toegang tot het ambt van notaris;

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, doordat zij richtlijn 89/48/EG (dan wel richtlijn 2005/36/EG) voor het ambt van notaris niet heeft uitgevoerd, deze richtlijn en de artikelen 43 en 45 EG heeft geschonden;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 43 EG verbiedt elke discriminatie op grond van nationaliteit die het gevolg is van wettelijke bepalingen die de vrijheid van vestiging beperken. Krachtens artikel 45, eerste alinea, EG is het hoofdstuk inzake het recht van vestiging niet van toepassing op werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in een lidstaat, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden.

Overeenkomstig de Bundesnotarordnung mogen in Duitsland alleen Duitse staatsburgers worden benoemd tot notaris. De bepaling die aan de orde is, discrimineert derhalve op grond van nationaliteit en maakt inbreuk op de vrijheid van vestiging van staatsburgers van andere lidstaten, door hen te beletten het ambt van notaris uit te oefenen.

Volgens de Commissie vallen de werkzaamheden van notarissen niet onder de uitzondering van artikel 45 EG, zodat de vrijheid van vestiging op dit ambt van toepassing is.

Ter beantwoording van de vraag, wat „openbaar gezag” in de zin van artikel 45 EG betekent, moet enerzijds worden aangeknoopt bij het nationale begrip. Voor werkzaamheden die in een lidstaat niet tot het openbaar gezag worden gerekend, kan geen beroep worden gedaan op de uitzondering, zelfs wanneer dezelfde werkzaamheden in andere lidstaten wel tot het openbaar gezag worden gerekend. Anderzijds dienen het begrip openbaar gezag en de draagwijdte ervan voor de uitlegging in de zin van artikel 45 EG gemeenschapsrechtelijk te worden bepaald en dient de betekenis ervan door het Hof autonoom en op eenvormige wijze te worden uitgelegd. Het feit dat de Duitse wetgever en de Duitse rechterlijke instanties de werkzaamheden van een notaris principieel als deelname aan het nationale openbaar gezag beschouwden, betekent niet dat deze werkzaamheden bij de striktere gemeenschapsrechtelijke beoordeling reeds daarom kunnen worden uitgezonderd van de vrijheid van vestiging. Als uitzondering op een fundamentele vrijheid moet artikel 45, eerste alinea, EG immers beperkt worden uitgelegd.

In de huidige stand van de marktintegratie levert het aanzienlijke problemen op om een inhoudelijke rechtvaardiging te vinden voor de voorwaarde van het staatsburgerschap in verband met de werkzaamheden van notarissen. Voor geen van deze werkzaamheden, zelfs wanneer zij van overheidswege plaatsvinden, is een bijzondere verbondenheid met de staat vereist, zoals eigen is aan het staatsburgerschap. Aan deze werkzaamheden is evenmin het risico verbonden dat door de uitoefening van overheidsbevoegdheden en door de inzet van machtsmiddelen van de staat conflicten met de eigen staatsburgers ontstaan.

De door de Bondsrepubliek Duitsland ter rechtvaardiging van het vereiste van staatburgerschap aangevoerde werkzaamheden — de opmaak van akten van rechtshandelingen en overeenkomsten, de bewijskracht van dergelijke akten, de aanbrenging van een executoirverklaring en de juridische advisering die verband houdt met de opmaak van akten — volstonden niet als rechtvaardiging voor de toepassing van artikel 45 EG. Voor zover zij al deelnemen aan de uitoefening van het openbaar gezag, gebeurt dat enkel op indirecte wijze. Voorts moet de uitoefening van het openbaar gezag niet worden verward met werkzaamheden in dienst van het algemeen belang. Algemeen nut valt niet noodzakelijkerwijs onder het openbaar gezag; activiteiten die het algemeen belang dienen in plaats van de belangen van een individu, vinden niet per se plaats door de overdracht van openbaar gezag. Terwijl de daadwerkelijke uitoefening van het openbaar gezag dus aan de eigen staatsburgers kan worden voorbehouden, kan de uitvoering van een bepaalde werkzaamheid in het algemene belang, zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij de vrijwillige rechtspleging, ook worden gewaarborgd door de toegang tot het ambt en de gedragsregels aan bijzondere regelingen en aan bijzonder toezicht te onderwerpen.

De Commissie is dus van mening dat geen van de werkzaamheden waarmee notarissen in Duitsland zijn belast, afzonderlijk of alle tezamen beschouwd, een rechtstreekse en specifieke deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag in de zin van de rechtspraak vormt.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 13 februari 2008 — Vodafone Ltd, Telefónica O2 Europe plc, T-Mobile International AG, Orange Personal Communications Services Ltd/Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform

(Zaak C-58/08)

(2008/C 107/25)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Vodafone Ltd, Telefónica O2 Europe plc, T-Mobile International AG, Orange Personal Communications Services Ltd

Verwerende partij: Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform

Belanghebbende partij: Office of Communications, Hutchison 3G (UK) Limited

Interveniërende partij: GSM Association

Prejudiciële vragen

1)

Is verordening (EG) nr. 717/2007 (1) geheel of gedeeltelijk ongeldig op grond dat artikel 95 EG geen juiste rechtsgrondslag vormt?

2)

Is artikel 4 van verordening (EG) nr. 717/2007 (juncto artikel 2, sub a, en artikel 6, lid 3, voor zover deze verwijzen naar het Eurotarief en de met het Eurotarief samenhangende verplichtingen) ongeldig omdat de oplegging van een plafond voor roamingtarieven op retailniveau in strijd is met het evenredigheids- en/of het subsidiariteitsbeginsel?


(1)  Verordening (EG) nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 2002/21/EG (PB L 171, blz. 32).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie van België op 18 februari 2008 — UDV North America Inc tegen Brandtraders NV

(Zaak C-62/08)

(2008/C 107/26)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: UDV North America Inc

Verweerster: Brandtraders NV

Prejudiciële vragen

1)

Is het voor het gebruik van het teken in de zin van de artikelen 9.1.a) en 9.2.d) van de verordening 40/94 (1) van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk vereist dat de derde, bedoeld in artikel 9.1.a) van de verordening:

a)

het teken gebruikt voor eigen rekening?

b)

het teken gebruikt als belanghebbende bij een verhandeling van goederen waarin hijzelf verbonden partij is?

2)

Kan een handelstussenpersoon, die optreedt in eigen naam, maar niet voor eigen rekening, gekwalificeerd worden als een derde die het teken gebruikt in de zin van de voormelde bepalingen?


(1)  PB 1994, L 11, blz. 1.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 18 februari 2008 — Europol Frost-Food GmbH/Hauptzollamt Krefeld

(Zaak C-65/08)

(2008/C 107/27)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Europol Frost-Food GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Krefeld

Prejudiciële vraag

Is aanvullende aantekening 5, b), bij hoofdstuk 20 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie van verordeningen (EG) nrs. 2388/2000 (1) en 2031/2001 (2) geldig?


(1)  Verordening (EG) nr. 2263/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 264, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 279, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart (Duitsland) op 18 februari 2008 — Overleveringsprocedure tegen Szymon Kozlowski

(Zaak C-66/08)

(2008/C 107/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Stuttgart

Partij in het hoofdgeding

Szymon Kozlowski

Prejudiciële vragen

1)

Kan een persoon „ingezetene” van een lidstaat zijn of in deze lidstaat „verblijven” in de zin van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (1) (PB L 190, blz. 1, hierna: „kaderbesluit 2002/584/JBZ”), ook indien deze persoon

a)

niet ononderbroken in de betrokken lidstaat verblijft,

b)

daar in strijd met het verblijfsrecht verblijft,

c)

daar beroepsmatig strafbare feiten begaat en/of

d)

daar gedetineerd is?

2)

Is een uitvoering van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ in dier voege dat overlevering van eigen onderdanen van een lidstaat met het oog op straftenuitvoerlegging tegen hun wil steeds ongeoorloofd is, terwijl overlevering van onderdanen van andere lidstaten tegen hun wil door de bevoegde autoriteit in uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid wel kan worden toegestaan, verenigbaar met het gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het discriminatieverbod en het beginsel van het burgerschap van de Unie overeenkomstig artikel 6, lid 1, EU, gelezen in samenhang met artikel 12 EG en de artikelen 17 en volgende EG? Zo ja, moet althans bij de uitoefening van deze discretionaire bevoegdheid rekening worden gehouden met voornoemde beginselen?


(1)  PB L 190, blz. 1.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 20 februari 2008 — Margarete Block/Finanzamt Kaufbeuren

(Zaak C-67/08)

(2008/C 107/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Margarete Block

Verwerende partij: Finanzamt Kaufbeuren

Prejudiciële vragen

1.

Is het op grond van artikel 73 D, lid 1, sub a, en lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG) toegestaan, overeenkomstig § 21, leden 1 en 2, punt 1, Erbschaftsteuer- und Schenkungsteuergesetz juncto § 121 Bewertungsgesetz (objectieve beperking) de verrekening van Spaanse successierechten met Duitse successierechten ook nog uit te sluiten voor nalatenschappen die in 1999 zijn opengevallen?

2.

Dient artikel 73 B, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 56, lid 1, EG) aldus te worden uitgelegd dat de successierechten die een andere lidstaat van de Europese Unie heft over de erfrechtelijke verkrijging van vorderingen die een erflater met laatste woonplaats in Duitsland heeft op kredietinstellingen in deze lidstaat, door een ook in Duitsland wonende erfgenaam, moeten worden verrekend met de Duitse successierechten?

3.

Is voor het antwoord op de vraag welke van de betrokken staten de dubbele belasting moet voorkomen, de objectiviteit van de verschillende aanknopingspunten in de nationale fiscale regelingen van belang en is — in voorkomend geval — de woonplaats van de schuldeiser een objectiever aanknopingspunt dan de vestigingsplaats van de schuldenaar?


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Sezione Lavoro (Italië) op 20 februari 2008 — Raffaello Visciano/I.N.P.S.

(Zaak C-69/08)

(2008/C 107/30)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli — Sezione Lavoro

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raffaello Visciano

Verwerende partij: I.N.P.S.

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten de artikelen 3 en 4 van richtlijn 80/987 (1) van 20 oktober 1980, voor zover zij voorzien in de honorering van niet-vervulde aanspraken van werknemers met betrekking tot de bezoldiging, zich ertegen dat deze aanspraken, op het moment dat zij geldend worden gemaakt bij een waarborgfonds, niet langer als bezoldiging maar als uitkering van sociale zekerheid worden gekwalificeerd op grond van het enkele feit dat de toekenning ervan door de lidstaat is toevertrouwd aan een sociale-zekerheidsorgaan, en dat dus in de nationale wetgeving het begrip „bezoldiging” wordt vervangen door het begrip „uitkering van sociale zekerheid”?

2)

Is het ter verwezenlijking van de sociale doelstelling van de richtlijn voldoende dat de nationale wetgeving de oorspronkelijke loonaanspraken van de werknemer slechts als maatstaf voor de vaststelling van de door tussenkomst van het waarborgfonds te garanderen uitkering hanteert, of dienen de loonaanspraken van de werknemer tegenover zijn insolvente werkgever op zodanige wijze door tussenkomst van het waarborgfonds te worden beschermd dat zij qua inhoud, garanties, termijnen en wijze waarop zij geldend kunnen worden gemaakt, dezelfde status genieten als elke andere uit de arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak in dezelfde rechtsorde?

3)

Is het verenigbaar met de gemeenschapsrechtelijke beginselen, en met name de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, om op de niet-vervulde aanspraken van werknemers met betrekking tot het loon over de krachtens artikel 4 van richtlijn 80/987 vastgestelde periode een verjaringsregeling toe te passen die minder gunstig is dan die welke voor aanspraken van soortgelijke aard geldt?


(1)  PB L 283, blz. 23.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 21 februari 2008 — The Queen, op verzoek van Christopher Mellor/The Secretary of State for Communities & Local Government

(Zaak C-75/08)

(2008/C 107/31)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Queen, op verzoek van Christopher Mellor

Verwerende partij: The Secretary of State for Communities & Local Government

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de lidstaten krachtens artikel 4 van richtlijn 85/337/EEG (1) van de Raad, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 97/11/EG (2) en 2003/35/EG (3) (hierna: „richtlijn”), de redenen openbaar maken voor de beslissing dat een project als bedoeld in bijlage 2 niet hoeft te worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van de richtlijn?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: voldoet de inhoud van de brief van 4 december 2006 van de minister aan deze verplichting?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: wat is de omvang van de motiveringsplicht in deze context?


(1)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).

(2)  PB L 73, blz. 5.

(3)  Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/20


Beroep ingesteld op 29 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-94/08)

(2008/C 107/32)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door in zijn wetgeving het vereiste van de Spaanse nationaliteit te handhaven voor de uitoefening van de functies van kapitein en eerste stuurman op alle onder Spaanse vlag varende schepen anders dan koopvaardijschepen met een bruto laadvermogen van minder dan 100 GT, die vracht of minder dan 100 passagiers vervoeren en uitsluitend opereren tussen havens of punten die gelegen zijn in gebieden waarover Spanje soevereiniteit, soevereine rechten of rechtsmacht uitoefent, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens het gemeenschapsrecht, met name artikel 39 EG, op hem rusten;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Naar Spaans recht moeten de functies van kapitein en eerste stuurman op alle onder Spaanse vlag varende schepen anders dan koopvaardijschepen met een bruto laadvermogen van minder dan 100 GT, die vracht of minder dan 100 passagiers vervoeren en uitsluitend opereren tussen havens of plaatsen die gelegen zijn in gebieden waarover Spanje soevereiniteit, soevereine rechten of rechtsmacht uitoefent, door Spaanse staatsburgers worden bekleed.

De Commissie is van mening dat het algemene vereiste van de Spaanse nationaliteit voor de betrokken functies in strijd is met artikel 39 EG en niet door de afwijking van artikel 39, lid 4, EG kan worden gerechtvaardigd. De uitlegging van de Commissie is met name bevestigd door het arrest in zaak C-405/01 (1), waarbij het Hof heeft verklaard dat de draagwijdte van deze afwijking beperkt moet blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is ter bescherming van de algemene belangen van de betrokken lidstaat, en dat die belangen, wat de betrokken functies betreft, niet in gevaar kunnen worden gebracht wanneer bevoegdheden van openbaar gezag slechts sporadisch of bij hoge uitzondering door onderdanen van andere lidstaten zouden worden uitgeoefend. Het Koninkrijk Spanje heeft zijn wettelijke regeling niet op de door de Commissie aanbevolen wijze gewijzigd, hoewel het zich in zijn antwoord op het met redenen omkleed advies ertoe heeft verplicht, de noodzakelijke wijzigingen aan te brengen.


(1)  Arrest van 30 september 2003, Colegio de Oficiales de la Marina Mercante Española (C-405/01, Jurispr. blz. I-10391).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/21


Beroep ingesteld op 7 maart 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-107/08)

(2008/C 107/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Schima en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 11 augustus 2006 verstreken.


(1)  PB L 191, blz. 59.


Gerecht van eerste aanleg

26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 maart 2008 — Maison de l'Europe Avignon Méditerranée/Commissie

(Zaak T-43/03) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Label „Infopunt Europa’ - Uitlatingen van vertegenwoordiger van Commissie over verzoekster’)

(2008/C 107/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Maison de l'Europe Avignon Méditerranée (Avignon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. Martineau en N. Benoît, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: J.-F. Pasquier, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de uitlatingen van de vertegenwoordiger van de Commissie te Marseille, tijdens de vergadering van 23 januari 2003

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

La Maison de l'Europe Avignon Méditerranée zal haar eigen kosten en die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — ESN/Commissie

(Zaak T-332/03) (1)

(„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Communautaire aanbestedingsprocedure - Verrichten van diensten voor ontwikkeling en verlening van diensten ter ondersteuning van de Informatiedienst betreffende communautaire onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden (CORDIS) - Afwijzing van offerte van inschrijver - Beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en beginsel van doorzichtigheid - Inachtneming van in bestek vastgestelde gunningscriteria’)

(2008/C 107/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: European Service Network (ESN) SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Steichen en P.-E. Partsch, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Parpala en E. Manhaeve, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeksters vordering tot nietigverklaring van het besluit tot gunning van de opdracht waarover het gaat in aanbesteding ENTR/02/55 — CORDIS perceel nr. 1 van de Commissie, voor de ontwikkeling en de verlening van diensten ter ondersteuning van de Informatiedienst betreffende communautaire onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden (CORDIS)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

European Service Network (ESN) SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-345/03) (1)

(„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Communautaire aanbestedingsprocedure - Verrichten van diensten voor ontwikkeling en verlening van diensten ter ondersteuning van Informatiedienst betreffende communautaire onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden (CORDIS) - Afwijzing van offerte van inschrijver - Beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en beginsel van doorzichtigheid’)

(2008/C 107/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Pappas, vervolgens N. Korogiannakis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. O'Reilly en L. Parpala, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie houdende gunning van de opdracht waarop aanbesteding ENTR/02/055-CORDIS, perceel 2, betreffende de ontwikkeling en de terbeschikkingstelling van ondersteunende diensten voor de Informatiedienst betreffende communautaire onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden (CORDIS) betrekking heeft

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van 16 juli 2003 tot gunning van de opdracht waarop aanbesteding ENTR/02/55 — CORDIS perceel nr. 2 betrekking heeft, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Giannini/Commissie

(Zaak T-100/04) (1)

(„Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-plaatsing op reservelijst - Onregelmatigheden in verloop van examens die resultaat kunnen vervalsen - Gelijke behandeling - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding’)

(2008/C 107/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Massimo Giannini (Brussel, België) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Lozano Palacios en M. Velardo, gemachtigden, vervolgens G. Berscheid, gemachtigde, bijgestaan door M. Genton, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/A/9/01, voor de vorming van een aanwervingreserve van administrateurs (loopbaan A7/A6) voor de werkgebieden economie en statistiek (PB 2001, C 240 A, blz. 12), om verzoekers naam niet op de reservelijst van dit vergelijkend onderzoek te plaatsen en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede drie vierden van de kosten van Giannini.

3)

Giannini zal één vierde van zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Sebirán/BHIM — El Coto de Rioja (Coto D'Arcis)

(Zaak T-332/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Coto D'Arcis - Oudere gemeenschapswoordmerken EL COTO en COTO DE IMAZ - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Geen afbreuk aan reputatie - Artikel 8, lid 1, sub b), en lid 5, van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 107/38)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sebirán, SL (Requena, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Calderón Chavero en T. Villate Consonni, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Laporta Insa, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: El Coto de Rioja, SA (Oyón, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. López Camba, vervolgens M. López Camba en J. Grimau Muñoz, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 15 juni 2004 (zaak R 550/2003-2) inzake een oppositieprocedure tussen El Coto de Rioja, SA en Sebirán, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De vordering van El Coto de Rioja, SA tot gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 15 juni 2004 (zaak R 550/2003-2) wordt afgewezen.

3)

Sebirán, SL wordt verwezen in haar eigen kosten, in de kosten van het BHIM en in de helft van de kosten van El Coto de Rioja.

4)

El Coto de Rioja wordt verwezen in de helft van haar eigen kosten.


(1)  PB C 284 van 20.11.2004.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 2008 — Guigard/Commissie

(Zaak T-301/05) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Niet-hernieuwing van door het EOF gefinancierde arbeidsovereenkomst - Geen onrechtmatige handelwijze van Commissie - Bevoegdheid van Gerecht’)

(2008/C 107/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Philippe Guigard (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Rodrigues en A. Jaume, vervolgens S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Martin en K. Herrmann, vervolgens F. Dintilhac en G. Boudot, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de beweerdelijk onrechtmatige handelwijze van de Commissie bij de niet-hernieuwing van zijn arbeidsovereenkomst die is gesloten in het kader van de door het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gefinancierde technische samenwerking tussen de Gemeenschap en de Republiek Niger

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Philippe Guigard wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Compagnie générale de diététique/BHIM (GARUM)

(Zaak T-341/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord GARUM - Absolute weigeringsgrond - Relevant publiek - Artikel 7, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 107/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Compagnie générale de diététique SAS (Caen, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-J. Evrard en T. de Haan, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 september 2006 (zaak R 1401/2005-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GARUM als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 september 2006 (zaak R 1401/2005-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Compagnie générale de diététique SAS.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Rossi Ferreras/Commissie

(Zaak T-107/07) (1)

(„Hogere voorziening - Ambtenarenrecht - Ambtenaren - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsronde 2003 - Beoordeling van feiten - Bewijslast en bewijslevering - Hogere voorziening niet-ontvankelijk - Hogere voorziening ongegrond’)

(2008/C 107/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Francisco Rossi Ferreras (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Frabetti en S. Martin, advocaten)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Joris en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening strekkende tot vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 1 februari 2007, Rossi Ferreras/Commissie (F-42/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Francisco Rossi Ferreras wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Commissie.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008 — Suez/BHIM (Delivering the essentials of life)

(Zaak T-128/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord „Delivering the essentials of life’ - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 107/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Suez (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Combeau en D. Régnier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 februari 2007 (zaak R 811/2006-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woord „Delivering the essentials of life” als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Suez wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 februari 2008 — Apple Computer International/Commissie

(Zaak T-82/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling in gecombineerde nomenclatuur - Persoon die niet-individueel wordt geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 107/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apple Computer International (Cork, Ierland) (vertegenwoordigers: G. Breen, solicitor, P. Sreenan, SC, en B. Quigley, barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en J. Hottiaux, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2171/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 346, blz. 7)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Apple Computer International wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 februari 2008 — Base/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-295/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Telecommunicatie - Artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG - Groothandelsmarkt voor gespreksafgifte op de afzonderlijke mobiele netwerken in België - Aanzienlijke marktmacht - Brief met opmerkingen van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Geen rechtstreekse geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 107/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Base NV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Verheyden, Y. Desmedt en F. Bimont, avocats)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier, M. Shotter en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van de beschikking die zou zijn vervat in de brief van de Commissie van 4 augustus 2006 aan het Belgische Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, bevattende opmerkingen, krachtens artikel 7 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33), over een door voormeld instituut aangemeld ontwerpbesluit (zaak BE/2006/0433).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Base NV draagt haar eigen kosten alsmede die van de Commissie.

3)

Mobistar SA en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/26


Beroep ingesteld op 26 januari 2008 — EREF/Commissie

(Zaak T-40/08)

(2008/C 107/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Renewable Energies Federation ASBL (EREF) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: D. Fouquet, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C(2007) 4323 def. van de Commissie van 25 september 2007;

te verklaren dat het betrokken financiële instrument in zijn huidige vorm en opzet onrechtmatige staatssteun vormt;

de Europese Commissie te verwijzen in alle kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

In 2004 heeft verzoekster bij de Commissie een klacht ingediend waarin zij onder meer heeft aangevoerd dat verschillende aspecten van de financiering van een in aanbouw zijnde nieuwe kerncentrale in Finland niet-aangemelde staatssteun vormden. De Commissie heeft de staatssteunaspecten van de klacht geregistreerd onder zaaknummer CP 238/04 en in 2006 heeft de Commissie het dossier gesplitst in twee zaken met de nummers NN 62/A/2006 en NN 62/B/2006.

In de onderhavige zaak vordert verzoekster nietigverklaring van beschikking C(2007) 4323 def. van de Commissie van 25 september 2007 betreffende zaak NN 62/A/2006, die haar op 14 november 2007 is betekend. In die beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat de door de Franse exportverzekeringsmaatschappij (Compagnie française d'assurance pour le commerce extérieur; hierna: „COFACE”) verstrekte kredietgarantie, waarbij krediet werd verleend voor de financiering van de nieuwe, door de Finse elektriciteitsproducent Teollisuuden Voima Oy (hierna: „TVO”) gekochte kerncentrale „Olkiluoto 3”, geen onrechtmatige staatssteun vormde, en dus het onderzoek gesloten.

Verzoekster betoogt dat de door COFACE aan TVO verstrekte exportgarantie of kredietverzekering ten bedrage van 570 000 EUR onrechtmatige intracommunautaire steun vormt wegens de financiële gevolgen ervan voor het gehele financieringspakket van het betrokken project. Verzoekster voert aan dat de garantie onrechtmatige staatssteun vormde, voor zover zij is verstrekt door COFACE, die als openbaar lichaam voor rekening van Frankrijk handelt en zich ertoe heeft verbonden het krediet aan het bankenconsortium terug te betalen indien TVO niet kon betalen, en voor zover zij TVO een oneerlijk economisch voordeel verleende door haar toegang tot de markt te vergemakkelijken en haar toekomstige financieringspotentieel te garanderen. Verzoekster betoogt bovendien dat die gegarandeerde lening TVO in staat zal stellen om tegen een aanzienlijk lagere kostprijs elektriciteit te produceren.

Voorts voert verzoekster aan dat de splitsing van het dossier in twee zaken wezenlijke vormvoorschriften schendt en tot onjuiste beoordelingen leidt.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/27


Beroep ingesteld op 24 januari 2008 — Shetland Islands Council/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-44/08)

(2008/C 107/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Shetland Islands Council (Lerwick, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: E. Whiteford, Barrister, R. Murray, Solicitor, en R. Thompson QC)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 1, lid 2, 3, 4 en 5 van de beschikking; en

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker is een overheidsinstantie die aan de visserijsector bedragen heeft betaald op grond van twee algemene steunmaatregelen, genaamd „Aid to Fish Catching and Processing Industry” (Steun voor de visserijsector en de visverwerkende industrie) en „Aid to the Fish Farming Industry” (Steun voor de viskwekerijsector), die bestaan uit verschillende soorten steunregelingen. Een van deze regelingen was de „First Time Shareholders Scheme” (Regeling voor personen die voor het eerst aandeelhouder zijn). De Commissie was van oordeel dat de door het Verenigd Koninkrijk op grond van deze regeling verleende steun onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt voor zover het ging om steun aan personen die voor het eerst een aandeel in een tweedehands vissersvaartuig hadden verworven.

Verzoeker vordert in zijn beroepschrift gedeeltelijke nietigverklaring krachtens artikel 230 EG van de beschikking de van Commissie van 13 november 2007, Steunmaatregel C 39/06 (ex NN 94/05) — Toepassing van de „Regeling voor personen die voor het eerst aandeelhouder zijn” in het Verenigd Koninkrijk. Hij vordert met name nietigverklaring van de artikelen 1, lid 2, 3, 4 en 5 van de bestreden beschikking, en wel op de volgende gronden:

1)

de Commissie heeft zijns inziens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat alle bedragen betaald voor het voor het eerst verwerven van een aandeel in een tweedehands vissersvaartuig onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt en moesten worden terugbetaald;

2)

de Commissie heeft zijns inziens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de terugvordering van die bedragen verenigbaar zou zijn met:

a)

artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1); en

b)

de algemene beginselen van rechtszekerheid, bescherming van het gewettigde vertrouwen en gelijke behandeling.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/28


Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2008 door Christos Michail tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 november 2007 in zaak F-67/05, Michail/Commissie

(Zaak T-49/08 P)

(2008/C 107/47)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirant: Christos Michail (vertegenwoordiger: C. Meïdanis, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

te vernietigen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-67/05, voor zover daarbij wordt geweigerd hem een financiële vergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de handelingen en verzuimen van de administratie;

uitspraak te doen over de financiële vergoeding van rekwirants immateriële schade, die 120 000 EUR bedraagt;

kosten rechtens.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert aan, dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in het bestreden arrest onjuist uitspraak heeft gedaan over zijn beroep, waarbij hij verzocht om nietigverklaring van zijn loopbaanontwikkelingsrapport voor 2003 en het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag houdende afwijzing van de klachten die hij krachtens artikel 90, lid 2, Ambtenarenstatuut had ingediend.

Meer bepaald stelt rekwirant dat het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte heeft geweigerd hem een financiële vergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn tewerkstelling in het directoraat-generaal Landbouw (DG AGRI), na het verdwijnen van het directoraat-generaal Financiële controle, waarvan hij afhing. Volgens rekwirant is het Gerecht voor ambtenarenzaken tot een verkeerde toepassing van het gemeenschapsrecht gekomen wegens onjuiste beoordeling van de bewijzen en tegenstrijdige motiveringen.

Rekwirant betoogt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken een fout heeft begaan door te weigeren uitspraak te doen over de betrokken vordering, en subsidiair dat zijn arrest onvoldoende met redenen is omkleed en dus inbreuk maakt op fundamentele procedurele rechten van rekwirant en schending van het gemeenschapsrecht oplevert.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/28


Beroep ingesteld op 5 februari 2008 — UEFA/Commissie

(Zaak T-55/08)

(2008/C 107/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Union des associations européennes de football (UEFA) (Nyon, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Bell en K. Learoyd, Solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren voor zover daarbij uit het oogpunt van het gemeenschapsrecht is goedgekeurd de beslissing om de volledige EURO in het Verenigd Koninkrijk op de lijst te plaatsen; en

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die de UEFA in verband met deze procedure zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens artikel 3 bis van richtlijn 89/552/EEG van de Raad (1) kan elke lidstaat een lijst opstellen van sport- of andere evenementen die „van aanzienlijk belang voor de samenleving” worden geacht. Voor de op de lijst opgenomen evenementen mogen geen exclusieve uitzendrechten worden verleend waardoor een belangrijk deel van het publiek in die lidstaat die evenementen niet via rechtstreekse of uitgestelde verslaggeving op de kosteloze televisie kan volgen.

Verzoekster vordert nietigverklaring van besluit 2007/730/EG van de Commissie van 16 oktober 2007 (2) waarbij de Commissie de door het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad opgestelde lijst, waarop de volledige eindronde van het UEFA European Football Championship — de EURO — is opgenomen, verenigbaar met het gemeenschapsrecht heeft verklaard.

Ter ondersteuning van haar beroep betoogt verzoekster dat het besluit van de Commissie:

niet op duidelijke en transparante wijze is vastgesteld zoals door artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG wordt geëist;

niet op passende wijze met redenen is omkleed;

op een kennelijke beoordelingsfout berust voor zover de Commissie heeft geoordeeld dat wedstrijden waarbij geen ploeg van het eigen land betrokken is, van aanzienlijk belang voor de samenleving van in het VK kunnen worden geacht;

geen specifieke analyse van het mededingingsrecht of van het vrij verrichten van diensten bevat, en tot een onevenredige en ongerechtvaardigde distorsie van de mededinging op de relevante markt en tot een beperking van het vrij verrichten van omroepdiensten leidt;

inbreuk maakt op verzoeksters eigendomsrecht daar het een beperking oplevert van de wijze waarop verzoekster de televisierechten voor de EURO op de markt kan brengen;

inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel en geschikt noch noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen die het nastreeft; en

inbreuk maakt op het beginsel van gelijke behandeling, daar het verzoekster benadeelt in vergelijking van andere houders van uitzendrechten.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).

(2)  Besluit 2007/730/EG van de Commissie van 16 oktober 2007 inzake de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van maatregelen die het Verenigd Koninkrijk heeft genomen op grond van artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 295, blz. 12).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/29


Beroep ingesteld op 5 februari 2008 — IEA e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-56/08)

(2008/C 107/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Stichting IEA Secretariaat Nederland (IEA) (Amsterdam, Nederland), Educational Testing Service Global BV (ETS-Europe) (Amsterdam, Nederland), Deutsches Institut für Internationale Pädagogische Forschung (DIPF) (Frankfurt am Main, Duitsland), Institut zur Qualitätsentwicklung im Bildungswesen (IQB) (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Morgan de Rivery en S. Thibault-Liger, lawyers)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beslissing van de Commissie van 23 november 2007 houdende afwijzing van verzoekers' offerte die is ingediend in het kader van de aanbesteding nr. EAC/21/2007 „Europese enquête inzake taalvaardigheden”, op alle onderdelen nietig te verklaren voor zover zij het gemeenschapsrecht schendt en op kennelijke beoordelingsfouten berust;

de beslissing van de Commissie houdende gunning van de opdracht in het kader van deze aanbesteding aan het SurveyLang Consortium, op alle onderdelen nietig te verklaren voor zover zij het gemeenschapsrecht schendt en op kennelijke beoordelingsfouten berust; en

de Commissie overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Naar aanleiding van verweersters aanbesteding met betrekking tot de „Europese enquête inzake taalvaardigheden” (PB 2007/S 61-074161), zoals gerectificeerd (PB 2007/S 109-133727), hebben verzoekers een offerte ingediend. Verzoekers betwisten verweersters beslissing van 23 november 2007 houdende afwijzing van hun offerte en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver.

Ter ondersteuning van hun beroep roepen verzoekers in de eerste plaats in dat de bestreden beslissing het beginsel van gelijke behandeling, artikel 100, lid 1, van het Financieel Reglement (1) en de aanbestedingsvoorwaarden schendt.

Daarenboven stellen verzoekers dat de Commissie de kwalitatieve criteria die in de aankondiging van de aanbesteding zijn vastgesteld, kennelijk onjuist heeft beoordeeld, wat tot een kennelijke beoordelingsfout bij de vaststelling van het respectieve puntentotaal van de inschrijvers heeft geleid.

Ten slotte verwijten verzoeksters de Commissie dat zij het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door onzorgvuldig te handelen in het kader van de aanbestedingsprocedure.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 248, blz. 1), gerectificeerd (PB 2003, L 25, blz. 43).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/30


Beroep ingesteld op 11 februari 2008 — Hedgefund Intelligence/BHIM — Hedge Invest (InvestHedge)

(Zaak T-67/08)

(2008/C 107/50)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hedgefund Intelligence Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Reed, Barrister, en G. Crofton Martin, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hedge Invest SGR P.A. (Milaan, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 28 november 2007 in zaak R 148/2007-2 houdende verwerping van het beroep,

afwijzing van de door opposante ingestelde oppositie,

verwijzing van het Bureau en van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in hun eigen kosten alsmede verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten welke verzoekster zijn opgekomen in de procedure voor de oppositieafdeling, voor de kamer van beroep en voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „InvestHedge” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 36 en 41 — aanvraag nr. 3 081 081

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Hedge Invest SGR P.A.

Oppositiemerk of -teken: communautair beeldmerk „HEDGE INVEST” voor diensten van klasse 36

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle betwiste waren van de klassen 36 en 41 en voortzetting van de gemeenschapsmerkaanvraag voor de niet-betwiste waren van de klassen 9 en 16

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Verzoekster stelt dat de kamer van beroep bij de beoordeling van de visuele overeenstemming van de conflicterende merken voor niet-Engelstalige consumenten ten onrechte rekening heeft gehouden met de „commerciële indruk” en ten onrechte heeft geoordeeld dat de conflicterende merken dezelfde commerciële indruk nalaten.

Bij de beoordeling van de auditieve overeenstemming van de conflicterende merken voor niet-Engelstalige consumenten heeft de kamer van beroep ten onrechte de bewijslast bij verzoekster gelegd.

Ten slotte heeft de kamer van beroep het niet-betwiste oordeel dat de diensten van de klassen 36 en 41 in slechts zeer beperkte en/of geringe mate soortgelijk zijn, niet toegepast toen zij dat behoorde te doen.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/30


Beroep ingesteld op 6 februari 2008 — FIFA/Commissie

(Zaak T-68/08)

(2008/C 107/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fédération Internationale de Football Association (FIFA) (Zurich, Zwitserland) (vertegenwoordigers: E. Batchelor, F. Young, Solicitors, en A. Barav, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2007/730/EG van de Commissie van 16 oktober 2007 inzake de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van maatregelen die het Verenigd Koninkrijk heeft genomen op grond van artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, met name de artikelen 1-3 daarvan, voor zover dit het wereldkampioenschap voetbal betreft;

verwijzing van de Commissie in haar eigen kosten en in die van de FIFA.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens artikel 3 bis van richtlijn 89/552/EEG (1) van de Raad kan een lidstaat een lijst van sport- of andere evenementen opstellen die van „aanzienlijk belang voor de samenleving” worden geacht. Voor de opgesomde evenementen kunnen geen exclusieve uitzendrechten gelden, waardoor een belangrijk deel van het publiek in die lidstaat het evenement niet via rechtstreekse of uitgestelde verslaggeving op de kosteloze televisie kan volgen.

Verzoekster vordert nietigverklaring van besluit 2007/730/EG van 16 oktober 2007 (2), waarbij de Commissie heeft verklaard dat de door het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad opgestelde lijst, waarin alle 64 WK-wedstrijden zijn opgenomen, verenigbaar was met het gemeenschapsrecht. Daardoor kan de FIFA aan omroeporganisaties geen exclusieve rechten voor rechtstreekse uitzending van WK-wedstrijden in het Verenigd Koninkrijk verlenen.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster dat het besluit van de Commissie schending van een wezenlijk vormvoorschrift inhoudt, daar niet de redenen zijn aangegeven waarom de vermelding van alle 64 WK-wedstrijden op de lijst van het Verenigd Koninkrijk is goedgekeurd.

Voorts stelt verzoekster dat het bestreden besluit richtlijn 89/552/EEG schendt, daar de door de Britse autoriteiten voor de vaststelling van de maatregel gevolgde procedure niet duidelijk en transparant was, en niet alle in het kader van het wereldkampioenschap gespeelde wedstrijden van aanzienlijk belang voor de Britse samenleving waren.

Verzoekster voert bovendien aan dat het bestreden besluit verzoeksters eigendomsrecht schendt daar het haar belet, exclusieve rechten voor rechtstreekse uitzending in het Verenigd Koninkrijk van in het kader van het wereldkampioenschap gespeelde wedstrijden te verlenen.

Verzoekster stelt verder, dat het bestreden besluit de verdragsbepalingen inzake het vrij verrichten van diensten schendt, daar verzoekster daardoor geen exclusieve rechten op in het Verenigd Koninkrijk rechtstreeks uitgezonden WK-wedstrijden kan verlenen en omroeporganisaties deze niet kunnen verkrijgen.

Verzoekster stelt ook dat het bestreden besluit de verdragsbepalingen inzake mededinging schendt, omdat het misbruik van een collectieve machtpositie en/of een mededingingsverstorende overeenkomst voor de verwerving van rechtstreekse uitzendrechten voor de internationale voetbalwedstrijden in het Verenigd Koninkrijk toestaat en de mededinging op de verwante markten voor vrij toegankelijke televisie, reclame en betaaltelevisie met aantrekkelijk sportuitzendingen beperkt.

Ten slotte voert verzoekster aan dat het bestreden besluit de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging schendt, omdat het de toegang tot rechtstreekse exclusieve uitzendrechten in het Verenigd Koninkrijk voor alle in het kader van het WK gespeelde wedstrijden voor nieuwkomers of potentiële nieuwkomers op de relevante Britse markt beperkt.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB 1989, L 298, blz. 23).

(2)  Besluit 2007/730/EG van de Commissie van 16 oktober 2007 inzake de verenigbaarheid met het Gemeenschapsrecht van maatregelen die het Verenigd Koninkrijk heeft genomen op grond van artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB 2007, L 295, blz. 12).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/31


Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Axis AB/BHIM — Etra Investigación y Desarollo (ETRAX)

(Zaak T-70/08)

(2008/C 107/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Axis AB (Lund, Zweden) (vertegenwoordiger: J. Norderyd, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Etra Investigación y Desarollo SA (Valencia, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 27 november 2007 in zaak R 334/2007-2 te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: gemeenschapswoordmerk „ETRAX” voor waren en diensten van de klassen 9 en 42 — aanvraagnr. 3 890 291

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Etra Investigación y Desarollo SA

Oppositiemerk of -teken: nationale beeldmerken met het woordelement „ETRA” en de letters „I” en „D” in combinatie met het teken „+” voor waren en diensten van de klassen 9 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en vernietiging van de bestreden beslissing

Aangevoerde middelen: schending van regel 49 van verordening (EG) nr. 2868/95 (1) van de Commissie en van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad.

Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat het beroep was ingesteld in overeenstemming met regel 49, lid 1, van verordening nr. 2868/95, volgens welke de kamer van beroep een beroep niet-ontvankelijk moet verklaren indien het beroep niet in overeenstemming is met de artikelen 57, 58 en 59 van verordening nr. 40/94 en regel 48, lid 1, sub c, van verordening nr. 2868/95. Voorts stelt verzoekster dat de kamer van beroep regel 49, leden 1 en 2, van verordening nr. 2868/95 heeft geschonden doordat het gebrek inzake de taal door opposante niet was verholpen voor het verstrijken van de termijn voor de instelling van beroep, te weten 12 februari 2007.


(1)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/32


Beroep ingesteld op 11 februari 2008 — Travel Service/BHIM — Eurowings Luftverkehrs (smartWings)

(Zaak T-72/08)

(2008/C 107/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Travel Service a.s. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: S. Hejdová)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Eurowings Luftverkehrs AG (Dortmund, Duitsland)

Conclusies

de bestreden beslissing van de tweede kamer van beroep in zaak R 1515/2006-2 te wijzigen als volgt:

de beslissing van de oppositieafdeling inzake oppositieprocedure nr. B 782 351 van 29 september 2006 volledig te vernietigen;

opposante te verwijzen in de kosten die verzoekster in de oppositieprocedure en de beroepsprocedure voor het BHIM zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: gemeenschapsbeeldmerk „smartWings” voor waren en diensten van de klassen 16, 21, 37, 39, 41 en 43 — aanvraagnr. 3 650 595

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Eurowings Luftverkehrs AG

Oppositiemerk of -teken: nationaal en internationaal woordmerk „EuroWings” voor waren en diensten van de klassen 16 en 41, nationaal en internationaal woordmerk „EUROWINGS” voor waren en diensten van de klassen 39 en 42 en nationaal woordmerk „WINGSGLASS” voor waren en diensten van de klassen 16, 39, 41 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad en van de wezenlijke vormvoorschriften van de artikelen 73 en 79 van deze verordening.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/33


Beroep ingesteld op 11 februari 2008 — Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung/Commissie

(Zaak T-73/08)

(2008/C 107/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: B. Henning, advocate)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 november 2007 tot terugvordering van het bedrag van 23 228,07 EUR in het kader van „Daphne Grant Agreement JLS/DAP/2004-1/080/YC”;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker en de Commissie hebben in mei 2005 een overeenkomst over de financiering van een project in het kader van het Daphne II-programma (1) ondertekend. Bij debetnota van 26 november 2007 heeft de Commissie van verzoeker een deel van het in het kader van die overeenkomst betaalde bedrag teruggevorderd. Verzoekers beroep is tegen dat besluit gericht.

Verzoeker stelt ter onderbouwing van zijn beroep ten eerste dat het bestreden besluit de motiveringsplicht schendt. Ten tweede is sprake van schending van het beginsel van de eerlijke procedure, omdat verzoeker geen passende termijn is gesteld om opmerkingen te maken en andere documenten over te leggen. Ten slotte wordt gesteld dat het bestreden besluit op een onjuiste beoordeling van de feiten is gebaseerd.


(1)  Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) (PB L 143, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/33


Beroep ingesteld op 13 februari 2008 — JOOP!/BHIM (!)

(Zaak T-75/08)

(2008/C 107/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: JOOP! GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Schmidt-Hollburg en W. Möllering, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 26 november 2007 in zaak R 1134/2007-1 te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „!” voor waren van de klassen 14, 18 en 25 (aanvraagnr. 5 332 184)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft en voor dit merk geen vrijhoudingsbehoefte bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/33


Beroep ingesteld op 18 februari 2008 — Baldesberger/BHIM (vorm van een pincet)

(Zaak T-78/08)

(2008/C 107/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Fides B. Baldesberger (Lugano, Zwitserland) (vertegenwoordiger: F. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 12 december 2007 (zaak R 1405/2007-4),

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensionaal merk in de vorm van een pincet voor waren van klasse 8 (aanvraag nr. 5 480 108)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat het aanvraagde merk het vereiste onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/34


Beroep ingesteld op 19 februari 2008 — CureVac/BHIM — Qiagen (RNAiFect)

(Zaak T-80/08)

(2008/C 107/57)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: CureVac GmbH (Tübingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. von Stosch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Qiagen GmbH (Hilden, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 11 december 2007 in beroepsprocedure R 1219/2006-1 inzake oppositie nr. B 771 495 te vernietigen;

gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 304 813 af te wijzen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Qiagen GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „RNAiFect” voor waren van de klassen 1, 5 en 9 (aanvraagnr. 3 304 813)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „RNActive” voor waren van de klassen 1 en 5 (gemeenschapsmerk nr. 2 953 768), waarbij de oppositie is gericht tegen de inschrijving voor bepaalde waren van de klassen 1 en 5

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat doordat de waren dezelfde zijn en de merken overeenstemmen.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/34


Beroep ingesteld op 18 februari 2008 — Enercon/BHIM (E-Ship)

(Zaak T-81/08)

(2008/C 107/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Böhm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 december 2007 (zaak R 319/2007-1);

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „E-Ship” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 12 en 39 (aanvraag nr. 5 050 539)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat de vrijhoudingsbehoefte onjuist is beoordeeld en het aanvraagde merk onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/35


Beroep ingesteld op 12 februari 2008 — Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie

(Zaak T-82/08)

(2008/C 107/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Guardian Industries Corp. (Auburn Hills, Verenigde Staten) en Guardian Europe Sàrl (Dudelange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Völcker, F. Louis, A. Vallery. C. Eggers en H.-G. Kamann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1 van de bestreden beschikking nietig verklaren om de in de afdelingen A.1 en A.2 uiteengezette redenen;

de aan verzoeksters opgelegde geldboete verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 5791 def. (zaak COMP/39.165 — Vlakglas) van 28 november 2007, die hun officieel ter kennis is gebracht op 3 december 2007, waarbij de Commissie heeft geoordeeld dat zij samen met andere ondernemingen inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 EER door van 20 april 2004 tot 22 februari 2005 te hebben deelgenomen aan een ingewikkeld samenstel van overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de gehele EER bestreken.

Volgens verzoeksters dient de bestreden beschikking nietig te worden verklaard — en de aan hen opgelegde geldboete dienovereenkomstig te worden aangepast — omdat zij op de navolgende grove fouten berust:

i)

de Commissie heeft geen nauwkeurige en overeenstemmende bewijzen aangedragen voor haar stelling dat verzoeksters voor de bijeenkomst van 11 februari 2005 hebben deelgenomen aan het door drie gevestigde glasproducenten geleide kartel;

ii)

de Commissie heeft geen bewijzen aangedragen voor haar stelling dat verzoeksters op die bijeenkomst zijn toegetreden tot overeenkomsten die de gehele EER bestreken.

Verder vragen verzoeksters het Hof, met gebruikmaking van zijn volledige rechtsmacht de aan hen opgelegde geldboeten te verlagen. In dit verband stellen zij allereerst dat de Commissie, zonder aan te geven waarom, in afwijking van haar eigen vaste praktijk en duidelijk in strijd met vaste rechtspraak van het Hof verkopen binnen de bedrijfskolom (captive sales) voor een bedrag van 1 miljard EUR heeft uitgesloten van de berekening van de geldboeten die zijn opgelegd aan de andere ondernemingen tot wie de beschikking is gericht, en daardoor de marktpositie van verzoeksters grovelijk heeft opgeschroefd, en ten tweede dat de Commissie is voorbijgegaan aan het feit dat verzoeksters bij de overtreding in wezen een beperkte en passieve rol hebben gespeeld vergeleken met de langdurige inspanningen van de andere deelnemers om de vlakglasverkopen in Europa te kartelliseren en met hun pogingen om verzoeksters daarbij te betrekken.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/35


Beroep ingesteld op 19 februari 2008 — Denki Kagaku Kogyo en Denka Chemicals/Commissie

(Zaak T-83/08)

(2008/C 107/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Denki Kagaku Kogyo K.K. (Tokio, Japan) en Denka Chemicals GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Van Gerven, T. Franchoo en D. Fessenko, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 1, 2 en 3 van beschikking C(2007) 5910 def. van de Commissie van 5 december 2007 in zaak COMP/F/38.629 — chloropreenrubber;

subsidiair, aanzienlijke verlaging van de geldboete die verzoeksters bij artikel 2 van die beschikking is opgelegd;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking C(2007) 5910 def. van de Commissie van 5 december 2007 (zaak COMP/F/38.629 — chloropreenrubber) betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat verzoeksters inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 EG, hun daarbij een geldboete heeft opgelegd en hen heeft gelast die gestelde inbreuk onmiddellijk te beëindigen.

Ter ondersteuning van hun vorderingen voeren verzoeksters zes middelen aan:

Als eerste en tweede middel voeren zij ten eerste aan dat de Commissie kennelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoeksters hebben deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81 EG; de Commissie heeft immers niet aangetoond dat verzoeksters en de andere chloropreenproducenten een gemeenschappelijk doel hadden om een kartel te vormen, en evenmin dat verzoeksters betrokken waren bij onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

Ten tweede stellen verzoeksters dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op hun rechten van verdediging en artikel 253 EG en het beginsel van goed bestuur heeft geschonden door geen toegang te verlenen tot de uiteenzetting die Bayer tijdens de besloten hoorzitting heeft gegeven.

Met hun derde, vierde, vijfde en zesde middel vragen verzoeksters het Hof, de geldboete die de Commissie bij artikel 2 van de bestreden beschikking heeft opgelegd, aanzienlijk te verlagen.

Als derde middel voeren zij namelijk aan dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht heeft geschonden door de geldboete te berekenen aan de hand van de Boeterichtsnoeren 2006 in plaats van aan de hand van de Boeterichtsnoeren 1998.

Als vierde middel stellen verzoeksters dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de berekening van de waarde van de verkopen voor het bepalen van het basisbedrag van de geldboete. Verder stellen verzoeksters dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door hen tweemaal te bestraffen.

Als vijfde middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de duur van het kartel.

Ten slotte voeren zij als zesde middel aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 253 EG, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door na laten de aan verzoeksters opgelegde geldboete te verminderen op grond van verzachtende omstandigheden.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/36


Beroep ingesteld op 19 februari 2008 — Exalation/BHIM (Vektor-Lycopin)

(Zaak T-85/08)

(2008/C 107/61)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Exalation Ltd (Ilford, Groot-Brittannië) (vertegenwoordiger: K. Zingsheim, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 17 december 2007 (R 1037/2007-4) en de beslissing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 4 mei 2007 te vernietigen en het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te gelasten, het door verzoekster aangevraagde merk „Vektor-Lycopin” als gemeenschapsmerk in het Europese merkenregister in te schrijven;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Vektor-Lycopin” voor waren van de klassen 5, 29 en 30 (aanvraagnr. 4 838 983)

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk voldoende onderscheidend vermogen heeft en niet beschrijvend is.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/37


Beroep ingesteld op 22 februari 2008 — Global Digital Disc/Commissie

(Zaak T-96/08)

(2008/C 107/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Global Digital Disc GmbH & Co. KG (Dresden, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Stein, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2007, COMP/C-3/38.803 — Global Digital Disc (GDD)/Philips, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 7 december 2007 in de zaak COMP/C-3/38.803 — Global Digital Disc (GDD)/Philips. Bij deze beschikking heeft de Commissie krachtens artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 773/2004 (1) afwijzend beslist op verzoeksters klacht betreffende een aantal schendingen van artikel 82 EG door Philips in verband met het verlenen door deze laatste van licenties op het gebied van CD-R.

Ter ondersteuning van haar beroep stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Commissie de motiveringsplicht niet is nagekomen. Verder zou de Commissie inbreuk hebben gemaakt op verzoeksters rechten van verdediging. Ten slotte voert zij aan dat de argumenten op grond waarvan de Commissie tot de slotsom is gekomen dat de feiten waarop de klacht betrekking had, geen communautaire dimensie hadden, op beoordelingsfouten berusten.


(1)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123, blz. 18).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/37


Beroep ingesteld op 20 februari 2008 — KUKA Roboter/BHIM (kleurmerk oranje)

(Zaak T-97/08)

(2008/C 107/63)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: KUKA Roboter GmbH (Augsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Kohn, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van verweerder van 14 december 2007 in zaak R 1572/2007-4;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: contourloos kleurmerk oranje voor waren van klasse 7 (aanvraag nr. 4 607 801)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 28 EG doordat de bestreden beslissing neerkomt op een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking,

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezit,

schending van de artikelen 73 en 74 van verordening nr. 40/94 doordat de bestreden beslissing niet of ontoereikend is gemotiveerd en de feitelijke toedracht van de zaak niet genoegzaam is vastgesteld,

misbruik van discretionaire bevoegdheid doordat verweerder de bestreden beslissing met betrekking tot de vrijhoudingsbehoefte heeft gemotiveerd met overwegingen die geen verband houden met de zaak.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/38


Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2008 door Asa Sundholm tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2007 in zaak F-27/07, Sundholm/Commissie

(Zaak T-102/08 P)

(2008/C 107/64)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Asa Sundholm (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 13 december 2007 in zaak F-27/07 te vernietigen;

opnieuw uitspraak te doen en te oordelen zoals de rechter in eerste aanleg had moeten doen: het besluit houdende opstelling van rekwirantes loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002, genomen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 april 2005, nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

In hogere voorziening vordert rekwirante vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarbij is verworpen het beroep waarin zij had verzocht om nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende opstelling van haar loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002, daar het eerste rapport over die periode bij arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 april 2005 nietig was verklaard (1).

Tot staving van de hogere voorziening voert zij één middel aan, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting, schending van artikel 233 EG en schending van het gemeenschapsrecht ter zake van de bijzondere motiveringsplicht.

Het Gerecht voor ambtenarenzaken is van een verkeerde rechtsopvatting uitgegaan en heeft de draagwijdte van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 april 2005 en van artikel 233 EG miskend, door te oordelen dat het TABG, in het kader van maatregelen ter uitvoering van het arrest en gelet op de rechtsoverwegingen ervan alsook op de tijd die is verstreken tussen het nietig verklaarde besluit en het ter uitvoering van dat arrest genomen besluit, geen nadere motivering behoefde te geven overeenkomstig de op de administratie rustende verplichting om een beoordelingsrapport dat ter uitvoering van een arrest van het Gerecht en, volgens rekwirante, te laat is opgesteld, specifiek te motiveren.

Bovendien stelt zij dat het Gerecht voor ambtenarenzaken het absoluut gezag van gewijsde van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg heeft miskend, door te aanvaarden dat de schrapping van het ten onrechte in aanmerking genomen commentaar op zich een juiste rectificatie van rekwirantes beoordeling vormde.


(1)  Arrest van het Gerecht, Sundholm/Commissie, T-86/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/38


Beroep ingesteld op 23 februari 2008 — ars Parfum Creation & Consulting/BHIM (vorm van parfumflesje)

(Zaak T-104/08)

(2008/C 107/65)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ars Parfum Creation & Consulting GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Späth, G. Hasselblatt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 november 2007 (zaak R 1656/2006-1),

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensionaal merk in de vorm van een parfumflesje voor waren van klasse 3 (aanvraag nr. 4 995 361)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/39


Hogere voorziening ingesteld op 26 februari 2008 door Kris Van Neyghem tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2007 in zaak F-73/06, Van Neyghem/Commissie

(Zaak T-105/08 P)

(2008/C 107/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Kris Van Neyghem (Vissenaken, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

het arrest van de Tweede kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2007 in zaak F-73/06 te vernietigen;

de vorderingen tot nietigverklaring en schadevergoeding die rekwirant bij het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft ingediend toe te wijzen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

In zijn hogere voorziening verzoekt rekwirant om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken houdende verwerping van zijn beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/A/19/04 om hem niet tot het mondelinge examen van dat vergelijkend onderzoek toe te laten en, anderzijds, vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden.

Tot staving van zijn hogere voorziening voert hij één middel aan, ontleend aan de verkeerde opvatting van een voor het Gerecht voor ambtenarenzaken overgelegd bewijsstuk, meer in het bijzonder van een kopie van het schriftelijk examen.

Bovendien stelt hij dat het Gerecht voor ambtenarenzaken het ontbreken van een kennelijke beoordelingsfout van de voorzitter van de jury bij de vergelijking van het aan rekwirant toegekende cijfer en de schriftelijke beoordeling op de beoordelingsfiche, ontoereikend heeft gemotiveerd.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/39


Beroep ingesteld op 27 februari 2008 — CPEM/Commissie

(Zaak T-106/08)

(2008/C 107/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre de promotion de l'emploi par la micro-entreprise (CPEM) (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Bonnefoi, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de debetnota;

vaststelling van een recht op schadevergoeding wegens openbare aantasting van het imago van een organisatie die een opdracht van algemeen belang vervult (geraamd op 100 000 EUR);

terugbetaling van de advocatenkosten en de kosten van rechtsbijstand, waarvoor bewijsstukken kunnen worden overgelegd.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster nietigverklaring van de beschikking van de Commissie die is vervat in debetnota nr. 3240912189 van 17 december 2007, betreffende beschikking C(2007) 4645 van de Commissie van 4 oktober 2007 houdende intrekking, naar aanleiding van het rapport van OLAF, van de algemene subsidie die door het Europees Sociaal Fonds is verleend voor een door verzoekster uitgevoerd proefproject (1), waarvan verzoekster nietigverklaring heeft verzocht in het kader van zaak T-444/07, CPME/Commissie (2).

Ter onderbouwing van haar beroep betoogt verzoekster primair dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en de grenzen van haar bevoegdheid heeft overschreden, aangezien de bestreden debetnota niet tot de daadwerkelijke schuldenaar is gericht. Met een beroep op schending van artikel 135 van Financieel Reglement nr. 1605/2002 (3), stelt verzoekster dat de debetnota gericht had moeten zijn tot het orgaan dat een rol van financieel verantwoordelijke heeft gespeeld in het kader van het betrokken project, dat de subsidies van het Europees Sociaal Fonds daadwerkelijk heeft ontvangen.

Bovendien betoogt verzoekster dat de omstandigheid dat de debetnota tot haar is gericht, gelet op de opdracht van algemeen belang die zij vervult, haar imago en haar geloofwaardigheid aantast ten aanzien van haar financiële partners.


(1)  Beschikking C(2007) 2645 van de Commissie van 17 augustus 1999, zoals gewijzigd bij beschikking C(2001) 2144 van 18 september 2001.

(2)  PB 2008, C 37, blz. 29.

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/40


Beroep ingesteld op 29 februari 2008 — Spanje/Commissie

(Zaak T-113/08)

(2008/C 107/68)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking 2008/68/EG van de Commissie van 20 december 2007 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht, voor zover deze beschikking voorwerp is van onderhavig beroep, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking worden bepaalde correcties aan communautaire financiering onttrokken, waaronder, voor het onderhavige beroep, de correcties met betrekking tot de productiesteun voor olijfolie in de seizoenen 1998/1999, 1999/2000 en 2000/2001, voor een totaalbedrag van 183 965 185,54 EUR, en die van rechtstreekse betalingen, areaalsteun voor akkerbouwgewassen, aangevraagd tussen de jaren 2003 en 2004, voor een totaalbedrag van 16 591 528,35 EUR.

Het onderhavige beroep betreft meer bepaald de financiële correctie met betrekking tot de productiesteun voor olijfolie, die het gedeelte van die steun voor het seizoen 1999/2000 in Andalusië onttrekt, en die met betrekking tot de in de jaren 2003 en 2004 aangevraagde areaalsteun voor akkerbouwgewassen.

Ter onderbouwing van haar vordering betoogt verzoeker:

Wat de productiesteun voor olijfolie betreft:

schending van artikel 8 van verordening nr. 1663/95 (1), doordat de financiële correctie niet is gebaseerd op de opmerkingen van de Commissie in de constateringen naar aanleiding van het onderzoek, maar op de extrapolatie van opmerkingen in andere onderzoeken;

schending van de artikelen 2 en 3 van verordening nr. 729/70 (2) en van artikel 2 van verordening nr. 1258/1999 (3), doordat de bestreden beschikking deze toepast op een geval waarin zij dat niet had mogen doen, gelet op de omstandigheid dat de theoretische onregelmatigheden waarop de Commissie zich ter rechtvaardiging van de financiële correctie beroept, niet volstaan;

niet-naleving van de in artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1258/1999 gestelde termijn van 24 maanden vóór de schriftelijke mededeling van de resultaten van de verificaties.

Wat de areaalsteun voor akkerbouwgewassen betreft:

schending van de procedure van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1663/95, doordat de redenen die de financiële correctie rechtvaardigen, niet zijn vermeld in het document waarin de lidstaat de resultaten van de constateringen worden meegedeeld en, subsidiair, niet-naleving van de in artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1258/1999 gestelde termijn van 24 maanden;

schending van artikel 2 van verordening nr. 1258/1999, aangezien de bestreden beschikking dit toepast op een geval waarin zij dat niet had mogen doen, gelet op de omstandigheid dat de door de Commissie opgemerkte onregelmatigheden niet volstaan;

schending van artikel 2 van dezelfde tekst, alsmede van het bepaalde in de richtlijnen voor de berekening van de financiële gevolgen bij het opstellen van het besluit tot goedkeuring van de rekeningen van de afdeling Garantie van het EOGFL.


(1)  Verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158, blz. 6).

(2)  Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94 van 28.4.1970, blz. 13).

(3)  Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/41


Hogere voorziening ingesteld op 6 maart 2008 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 december 2007 in zaak F-21/07, Marcuccio/Commissie

(Zaak T-114/08 P)

(2008/C 107/69)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

In elk geval:

de bestreden beschikking volledig en zonder enige uitzondering te vernietigen;

te verklaren dat rekwirants beroep in eerste aanleg intra dies was ingesteld;

te verklaren dat het beroep in eerste aanleg volledig ontvankelijk was;

primair:

het petitum van het beroep in eerste aanleg volledig en zonder enige uitzondering toe te wijzen;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling aan rekwirant van alle kosten en honoraria die hij in eerste aanleg en in deze procedure heeft gemaakt;

subsidiair:

de onderhavige zaak te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken, in een andere samenstelling, voor een nieuwe uitspraak.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert de volgende middelen aan:

1.

Volledig ontbreken van motivering gezien de verwarring tussen het begrip het plaatsvinden van een schadeveroorzakende gebeurtenis in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG (ex artikel 215) en het begrip schade.

2.

Schending van artikel 288 EG, artikel 46, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, artikel 90 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Ambtenarenstatuut”), de beginselen van rechtszekerheid, het recht op rechtsbescherming en het recht op een eerlijk proces;

3.

Onjuiste, verkeerde en onredelijke uitlegging en toepassing van de begrippen begindatum dan wel dies a quo voor de bepaling van de redelijke termijn voor het indienen van een vordering ex artikel 288 EG;

4.

Volledig ontbreken van motivering, ook wegens het ontbreken van een onderzoek, alsmede schending van artikel 90 van het Ambtenarenstatuut en van algemene rechtsbeginselen in het kader van het onderzoek van de verjaring van een vordering ex artikel 288 EG;

5.

Volledig ontbreken van motivering wat rekwirants vermeende laattijdige vordering ex artikel 288 EG betreft;

6.

Schending van de artikelen 235 EG en 288 EG in verband met de bevoegdheid van de gemeenschapsrechter op het gebied van een beroep tot schadevergoeding en ongemotiveerde, willekeurige en onlogische afwijking van de rechtspraak;

7.

Schending van het recht op een eerlijk proces, met bijzondere verwijzing naar de regels van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/42


Beroep ingesteld op 10 maart 2008 — Gourmet Burger Kitchen/BHIM (GOURMET BURGER KITCHEN)

(Zaak T-115/08)

(2008/C 107/70)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gourmet Burger Kitchen Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Sawdy, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 5 december 2007 in zaak R 1215/2007-2, en

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk bestaande uit de woorden GOURMET BURGER KITCHEN voor diverse waren en diensten van de klassen 29, 30, 31, 32, 33 en 43 — aanvraag nr. 4 615 341

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor diensten van klasse 43

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat het merk door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/42


Beroep ingesteld op 13 maart 2008 — Actega Terra/BHIM (TERRAEFFEKT matt & gloss)

(Zaak T-118/08)

(2008/C 107/71)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Actega Terra GmbH (Lehrte, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Andorfer-Erhard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 januari 2008 in zaak R 1467/2007-1 te vernietigen;

vast te stellen dat artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 zich niet verzet tegen inschrijving van het aangevraagde gemeenschapsmerk TERRAEFFEKT matt & gloss (nr. 5 454 517) voor de volgende waren van klasse 2: „lakken, in het bijzonder voor de grafische industrie; alle voornoemde waren niet voor bouwdoeleinden”;

subsidiair, de in gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 454 517 opgenomen opgave van waren te beperken als volgt:

„klasse 2: lak, met als eigenschap dat bij het aanbrengen ervan op een ondergrond, naargelang van de aard van deze laatste, een mat of glanzend oppervlak wordt gecreëerd, in het bijzonder voor de grafische industrie; alle voornoemde waren niet voor bouwdoeleinden”;

en vast te stellen dat artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 zich niet verzet tegen de mogelijkheid tot inschrijving van het aangevraagde merk voor deze waren;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TERRAEFFEKT matt & gloss” voor waren van klasse 2 (aanvraagnr. 5 454 517)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk het vereiste onderscheidend vermogen heeft en niet uitsluitend beschrijvend is.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/43


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 maart 2008 — Allos Walter Lang/BHIM — Kokoriko (Coco Rico)

(Zaak T-126/07) (1)

(2008/C 107/72)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/43


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 februari 2008 — Air One/Commissie

(Zaak T-266/07) (1)

(2008/C 107/73)

Procestaal: Italiaans

De president van de Achtste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/43


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 maart 2008 — Nederland/Commissie

(Zaak T-309/07) (1)

(2008/C 107/74)

Procestaal: Nederlands

De president van de Achtste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/43


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 maart 2008 — National Association of Licensed Opencast Operators/Commissie

(Zaak T-318/07) (1)

(2008/C 107/75)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/44


Beroep ingesteld op 24 december 2007 — Iordanova/Commissie

(Zaak F-53/07)

(2008/C 107/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ivanka Iordanova (Varna, Bulgarije) (vertegenwoordiger: G. Kerelov, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 van 3 april 2007 houdende weigering om verzoekster toe te laten tot dat vergelijkend onderzoek en vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 van 3 april 2007 houdende weigering om verzoekster toe te laten tot dat vergelijkend onderzoek;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag dat op grond van de beginselen van billijkheid wordt vastgesteld op 28 718 EUR ter vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij door het onrechtmatige besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek heeft geleden, vermeerderd met rente vanaf de datum van neerlegging van het verzoekschrift;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/44


Beroep ingesteld op 30 november 2007 — Strack/Commissie

(Zaak F-132/07)

(2008/C 107/77)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 23 juli 2007 alsmede van de stilzwijgende aanvullende besluiten van 9 augustus 2007 en 11 september 2007 en het besluit van 9 november 2007, voor zover hierbij zijn afgewezen verzoekers verzoeken van 9 april 2007, 11 mei 2007 en 11 oktober 2007 om toestemming tot publicatie van documenten (in het licht van alle juridische bepalingen, in het bijzonder de artikelen 17, 17a, 19 en 24 van het Ambtenarenstatuut alsmede eventuele bepalingen inzake het auteursrecht en de gegevensbescherming) en om aangifte te doen tegen (voormalige) leden en ambtenaren van de Commissie, alsmede schadevergoeding van ten minste 10 000 EUR

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 23 juli 2007 alsmede van de aanvullende stilzwijgende besluiten van 9 augustus 2007 en 11 september 2007 en het besluit van 9 november 2007, voor zover hierbij zijn afgewezen verzoekers verzoeken van 9 april 2007, 11 mei 2007 en 11 oktober 2007 om toestemming tot publicatie van documenten (in het licht van alle juridische bepalingen, in het bijzonder de artikelen 17, 17a, 19 en 24 van het Ambtenarenstatuut alsmede eventuele bepalingen inzake het auteursrecht en de gegevensbescherming) en om aangifte te doen tegen (voormalige) leden en ambtenaren van de Commissie;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van ten minste 10 000 EUR als vergoeding voor de immateriële schade en de schade aan zijn gezondheid die verzoeker door de nietig te verklaren besluiten heeft geleden;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/44


Beroep ingesteld op 26 februari 2008 — Bennet e.a./BHIM

(Zaak F-19/08)

(2008/C 107/78)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Kelly-Marie Bennet (Mutxamel, Spanje) en anderen (vertegenwoordiger: G. Vandersanden, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van de aankondigingen van de algemene vergelijkende onderzoeken BHIM/AD/02/07 en BHIM/AST/02/07, voor zover die aankondigingen verzoekers elke kans ontnemen om op de reservelijst te worden geplaatst, ofschoon zij verplicht zijn om daaraan deel te nemen door de opzeggingsclausule die daartoe op onrechtmatige wijze in hun overeenkomsten voor onbepaalde tijd is opgenomen en, anderzijds, vergoeding van de immateriële schade die verzoekers hebben geleden

Conclusies

nietigverklaring van de aankondigingen van de algemene vergelijkende onderzoeken BHIM/AST/02/07 en BHIM/AD/02/07;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van verzoekers' immateriële schade, welke in billijkheid en onder voorbehoud van wijziging op 25 000 EUR per verzoekende partij wordt geraamd;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in de kosten van de procedure.