ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 51

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
23 februari 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2008/C 051/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 37 van 9.2.2008

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2008/C 051/02

Installatie van een nieuwe rechter in het Hof

2

2008/C 051/03

Besluiten genomen door het Hof tijdens zijn algemene vergadering van 15 januari 2008

2

2008/C 051/04

Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

2

2008/C 051/05

Zaak C-532/03: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten — Artikelen 43 EG en 49 EG — Ambulancediensten voor spoedhulp)

3

2008/C 051/06

Zaak C-418/04: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van vogelstand — Artikelen 4 en 10 — Uitvoering en toepassing — IBA 2000 — Waarde — Kwaliteit van gegevens — Criteria — Beoordelingsmarge — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna — Artikel 6 — Uitvoering en toepassing)

3

2008/C 051/07

Zaak C-64/05 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Koninkrijk Zweden/IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH, voorheen Internationaler Tierschutz-Fonds (IFAW) GmbH, Koninkrijk Denemarken, Koninkrijk der Nederlanden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Toegang van publiek tot documenten van instellingen — Van lidstaat afkomstige documenten — Verzet van deze lidstaat tegen openbaarmaking van die documenten — Draagwijdte van artikel 4, lid 5, van bedoelde verordening)

4

2008/C 051/08

Zaak C-77/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Raad van de Europese Unie (Verordening (EG) nr. 2007/2004 — Oprichting van Europees agentschap voor beheer van operationele samenwerking aan buitengrenzen van lidstaten van Europese Unie — Geldigheid)

5

2008/C 051/09

Zaak C-101/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten — Zweden) — Skatteverket/A (Vrij verkeer van kapitaal — Beperking van kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen — Belasting op kapitaalopbrengsten — Dividenden ontvangen van in lidstaat van EER gevestigde vennootschap — Vrijstelling — Dividenden ontvangen van in derde land gevestigde vennootschap — Vrijstelling afhankelijk van bestaan van belastingverdrag dat voorziet in informatie-uitwisseling — Doeltreffendheid van fiscale controles)

6

2008/C 051/10

Zaak C-137/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Raad van de Europese Unie (Verordening (EG) nr. 2252/2004 — Door lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten — Normen voor veiligheidskenmerken en biometrische gegevens — Geldigheid)

6

2008/C 051/11

Zaak C-194/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG — Begrip afvalstof — Grond en stenen afkomstig van graafwerken, bestemd voor hergebruik)

7

2008/C 051/12

Zaak C-195/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG — Begrip afvalstof — Voor diervoederproductie bestemde voedselresten van de agrovoederindustrie — Resten van bereiding in keukens die bestemd zijn voor opvangcentra voor huisdieren)

7

2008/C 051/13

Zaak C-263/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG — Begrip afvalstof — Voor verwijdering en nuttige toepassing bestemde stoffen of voorwerpen — Voor hergebruik geschikte productieresiduen)

8

2008/C 051/14

Zaak C-291/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie/R. N. G. Eind (Vrij verkeer van personen — Werknemers — Recht van verblijf van gezinslid met nationaliteit van derde land — Terugkeer van werknemer naar lidstaat waarvan hij nationaliteit bezit — Verplichting van lidstaat van herkomst van werknemer om gezinslid verblijfsrecht te verlenen — Bestaan van deze verplichting wanneer die werknemer geen reële en daadwerkelijke arbeid verricht)

8

2008/C 051/15

Zaak C-341/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Arbetsdomstolen — Zweden) — Laval un Partneri Ltd/Svenska Byggnadsarbetareförbundet, Svenska Byggnadsarbetareförbundets avdelning 1, Byggettan, Svenska Elektrikerförbundet (Vrij verrichten van diensten — Richtlijn 96/71/EG — Terbeschikkingstelling van werknemers in bouwsector — Nationale wetgeving die arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden met betrekking tot in artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub a) tot en met g), bedoelde aangelegenheden met uitzondering van minimumlonen regelt — Bouw-cao met gunstiger bedingen of bedingen die andere aangelegenheden regelen — Mogelijkheid voor vakbondsorganisaties om in andere lidstaten gevestigde ondernemingen door middel van collectieve acties trachten te dwingen tot individuele onderhandelingen met het oog op vaststelling van aan werknemers te betalen minimumloon, en tot aansluiting bij bouw-cao)

9

2008/C 051/16

Gevoegde zaken C-396/05, C-419/05 en C-450/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Berlin en het Landessozialgericht Berlin-Brandenburg — Duitsland) — Doris Habelt (C-396/05), Martha Möser (C-419/05), Peter Wachter (C-450/05)/Deutsche Rentenversicherung Bund (Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Bijlagen III en VI — Vrij verkeer van personen — Artikelen 18 EG, 39 EG en 42 EG — Uitkeringen bij ouderdom — Tijdvakken van bijdragebetaling die buiten grondgebied van Bondsrepubliek Duitsland zijn vervuld — Niet-exporteerbaarheid)

10

2008/C 051/17

Zaak C-438/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Court of Appeal (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — International Transport Workers' Federation, Finnish Seamen's Union/Viking Line ABP, OÜ Viking Line Eesti (Zeevervoer — Recht van vestiging — Grondrechten — Doelstellingen van communautaire sociale politiek — Collectieve actie van vakbond tegen particuliere onderneming — Collectieve arbeidsovereenkomst waardoor onderneming kan worden afgeschrikt om schip onder vlag van andere lidstaat te brengen)

11

2008/C 051/18

Zaak C-465/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Recht van vestiging — Beroep van bewakingsagent — Particuliere beveiligingsdiensten — Eed van trouw aan Italiaanse Republiek — Vergunning van prefect — Vestiging — Minimumpersoneelsbezetting — Storten van waarborgsom — Bestuurlijk toezicht op prijs van geleverde diensten)

11

2008/C 051/19

Zaak C-62/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Fazenda Pública — Director Geral das Alfândegas/ZF Zefeser — Importação e Exportação de Produtos Alimentares Lda (Verordening (EEG) nr. 1697/79 — Artikel 3 — Navordering van invoerrechten — Strafrechtelijk vervolgbare handeling — Autoriteit die bevoegd is om de handeling te kwalificeren)

12

2008/C 051/20

Zaak C-135/06 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2007 — Roderich Weißenfels/Europees Parlement (Hogere voorziening — Bezoldiging — Toelage voor kind ten laste — Aftrek van bedrag van soortgelijke uitkering uit andere bron — Volledige rechtsmacht — Geschillen van geldelijke aard)

13

2008/C 051/21

Zaak C-161/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Ostravě — Tsjechische Republiek) — Skoma-Lux sro/Celní ředitelství Olomouc (Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie — Artikel 58 — Gemeenschapsregeling — Ontbreken van vertaling in taal van lidstaat — Tegenwerpbaarheid)

13

2008/C 051/22

Zaak C-184/06: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 december 2007 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie (Visserij — Verordening (EG) nr. 51/2006 — Verdeling van vangstquota over lidstaten — Toetredingsakte van Koninkrijk Spanje — Einde van overgangsperiode — Vereiste van relatieve stabiliteit — Non-discriminatiebeginsel — Nieuwe vangstmogelijkheden)

14

2008/C 051/23

Zaak C-186/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van vogelstand — Irrigeerbaar gebied van Canal Segarra-Garrigues (Lleida))

14

2008/C 051/24

Zaak C-202/06 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 — Cementbouw Handel & Industrie BV/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Verordening (EEG) nr. 4064/89 — Bevoegdheid van Commissie — Aanmelding van concentratie met communautaire dimensie — Toezeggingen door partijen — Invloed op bevoegdheid van Commissie — Goedkeuring voor zover bepaalde verbintenissen worden nagekomen — Evenredigheidsbeginsel)

15

2008/C 051/25

Zaak C-220/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional, Sala de lo Contencioso-Administrativo — Spanje) — Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia/Administración General del Estado (Overheidsopdrachten — Liberalisering van postdiensten — Richtlijnen 92/50/EEG en 97/67/EG — Artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG — Nationale regeling op grond waarvan overheidsinstanties buiten regels inzake overheidsopdrachten om met openbare onderneming, leverancier van universele postdiensten in betrokken lidstaat, overeenkomsten mogen sluiten over verrichting van zowel voorbehouden als niet voorbehouden postdiensten)

15

2008/C 051/26

Zaak C-250/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — United Pan-Europe Communications Belgium NV, Coditel Brabant BVBA, Intercommunale Vennootschap voor Kabeltelevisie Brutele, Wolu TV VZW/Belgische Staat (Artikel 49 EG — Vrij verrichten van diensten — Nationale wetgeving op basis waarvan kabeldistributeurs programma's van bepaalde particuliere omroeporganisaties moeten uitzenden (must carry) — Beperking — Dwingende reden van algemeen belang — Behoud van pluralisme in tweetalig gebied)

16

2008/C 051/27

Zaak C-280/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato/Ente tabacchi italiani — ETI SpA, Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA, en Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Ente tabacchi italiani — ETI SpA, en Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Amministrazione autonoma dei monopoli di Stato, Ente tabacchi italiani — ETI SpA (Mededinging — Oplegging van sancties in geval van opvolging van ondernemingen — Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid — Entiteiten die onder zelfde overheidsorgaan ressorteren — Nationaal recht dat voor uitlegging ervan naar communautair mededingingsrecht verwijst — Prejudiciële vragen — Bevoegdheid Hof)

17

2008/C 051/28

Zaak C-281/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Hans-Dieter Jundt, Hedwig Jundt/Finanzamt Offenburg (Vrij verrichten van diensten — Bijkomende beroepsactiviteit als leraar — Begrip vergoeding — Onkostenvergoedingen — Regeling inzake belastingvrijstelling — Voorwaarden — Vergoeding betaald door binnenlandse universiteit)

17

2008/C 051/29

Zaak C-314/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Société Pipeline Méditerranée et Rhône (SPMR)/Administration des douanes et droits indirects, Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières (DNRED) (Richtlijn 92/12/EEG — Accijns — Minerale oliën — Verliezen — Vrijstelling van rechten — Overmacht)

18

2008/C 051/30

Zaak C-337/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Bayerischer Rundfunk, Deutschlandradio, Hessischer Rundfunk, Mitteldeutscher Rundfunk, Norddeutscher Rundfunk, Radio Bremen, Rundfunk Berlin-Brandenburg, Saarländischer Rundfunk, Südwestrundfunk, Westdeutscher Rundfunk, Zweites Deutsches Fernsehen/GEWA — Gesellschaft für Gebäudereinigung und Wartung mbH (Richtlijnen 92/50/EEG en 2004/18/EG — Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Publiekrechtelijke omroeporganisaties — Aanbestedende diensten — Publiekrechtelijke instellingen — Vereiste dat activiteit van omroep in hoofdzaak door staat wordt gefinancierd)

19

2008/C 051/31

Zaak C-357/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia — Italië) — Frigerio Luigi & C. Snc/Comune di Triuggio (Richtlijn 92/50/EEG — Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan lokale openbare diensten van economisch belang enkel kunnen worden gegund aan kapitaalvennootschappen — Verenigbaarheid)

19

2008/C 051/32

Zaak C-368/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing van het Tribunal administratif de Lyon — Frankrijk) — Cedilac SA/Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie (Zesde BTW-richtlijn — Recht op aftrek — Beginselen van onmiddellijke aftrek en fiscale neutraliteit — Overdracht van btw-overschot naar volgende periode of teruggaaf — Regel van uitstel met één maand — Overgangsbepalingen — Handhaving van vrijstelling)

20

2008/C 051/33

Zaak C-372/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, Londen — Verenigd Koninkrijk) — Asda Stores Ltd/Commissioners of Her Majesty's Revenue and Customs (Communautair douanewetboek — Toepassingsmaatregelen — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Bijlage 11 — Niet-preferentiële oorsprong van waren — Ontvangtoestellen voor televisie — Begrip ingrijpende verwerking of bewerking — Criterium toegevoegde waarde — Geldigheid en uitlegging — Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad — Rechtstreekse werking — Uitlegging)

21

2008/C 051/34

Zaak C-374/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH/Hauptzollamt Bielefeld (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Harmonisatie van wetgevingen — Richtlijn 92/12/EEG — Accijnsproducten — Fiscale merktekens — Onregelmatige onttrekking aan schorsingsregeling — Diefstal — Uitslag tot verbruik in lidstaat van diefstal — Geen terugbetaling van fiscale merktekens van andere lidstaat die reeds op gestolen producten zijn aangebracht)

21

2008/C 051/35

Zaak C-408/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Landesanstalt für Landwirtschaft/Franz Götz (Zesde btw-richtlijn — Economische activiteit — Belastingplichtigen — Publiekrechtelijke lichamen — Verkooporgaan voor melkquota — Handelingen van landbouwinterventiebureaus en van bedrijfswinkels — Concurrentievervalsing van enige betekenis — Geografische markt)

22

2008/C 051/36

Zaak C-436/06: Arrest van het Hof Tweede kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Per Grønfeldt, Tatiana Grønfeldt/Finanzamt Hamburg-Am Tierpark (Vrij verkeer van kapitaal — Fiscale bepalingen — Inkomstenbelasting — Nationale regeling inzake belasting over winst uit verkoop van deelnemingen (aandelen) in kapitaalvennootschappen)

23

2008/C 051/37

Zaak C-463/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing van het Bundesgerichtshof — Duitsland) — FBTO Schadeverzekeringen NV/Jack Odenbreit (Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bevoegdheid in verzekeringszaken — Aansprakelijkheidsverzekering — Rechtstreekse vordering van getroffene tegen verzekeraar — Regel van bevoegdheid van gerechten van woonplaats van eiser)

23

2008/C 051/38

Zaak C-481/06: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten — Schending van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 93/36/EG — Algemene beginselen van Verdrag — Gelijkheidsbeginsel en transparantieplicht — Nationale regeling waarbij procedure van gunning via onderhandelingen van overheidsopdrachten voor leveringen van bepaald medisch materiaal kan worden gebruikt)

24

2008/C 051/39

Zaak C-526/06: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Road Air Logistics Customs BV (Communautair douanewetboek en uitvoeringsverordening — Communautair douanevervoer — Inbreuk — Bewijs van regelmatigheid van douanevervoer of van plaats van overtreding — Verzuim om termijn van drie maanden voor levering van dat bewijs toe te kennen — Terugbetaling van douanerechten — Begrip wettelijk verschuldigd)

24

2008/C 051/40

Zaak C-528/06: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2003/98/EG — Hergebruik van overheidsinformatie — Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)

25

2008/C 051/41

Zaak C-85/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/60/EG — Artikelen 5, lid 1, en 15, lid 2 — Communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid — Stroomgebiedsdistrict — Beknopt verslag en analyses — Mededeling — Ontbreken)

25

2008/C 051/42

Zaak C-244/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/50/EG — Interoperabiliteit van trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem en van conventioneel trans-Europees spoorwegsysteem — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

26

2008/C 051/43

Zaak C-257/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/17/EG — Coördinatie van procedures voor plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

26

2008/C 051/44

Zaak C-284/07: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/51/EG — Overheidsopdrachten — Procedures voor plaatsen van opdrachten — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

27

2008/C 051/45

Zaak C-294/07: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/38/EG — Recht van vrij verkeer en verblijf op grondgebied van lidstaten voor burgers van Unie en hun familieleden — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

27

2008/C 051/46

Zaak C-320/05 P: Beschikking van het Hof van 4 oktober 2007 — Fred Olsen, SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Staatssteun — Zeevervoer — Cabotage in zeevervoer — Bestaande steun — Nieuwe steun — Steunmaatregelen die verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden verklaard — Dienst van algemeen economisch belang — Hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond)

28

2008/C 051/47

Zaak C-405/06 P: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 24 september 2007 — Miguel Torres, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Bodegas Muga, SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Merkaanvraag voor beeld Torre Muga — Oppositieprocedure — Ouder nationaal en internationaal woordmerk TORRES — Verwarringsgevaar — Afwijzing van oppositie)

28

2008/C 051/48

Zaak C-415/06: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 6 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Stahlwerk Ergste Westig GmbH/Finanzamt Düsseldorf-Mettmann (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Antwoord dat duidelijk uit rechtspraak kan worden afgeleid — Vrij verkeer van kapitaal — Inkomstenbelastingen — Vennootschap met vaste inrichtingen in derde land — Verrekening van verlies van deze inrichtingen)

29

2008/C 051/49

Zaak C-512/06 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2007 — PTV Planung Transport Verkehr AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Artikel 7, lid 1, sub b) en c), van Verordening (EG) nr. 40/94 — Absolute weigeringsgronden — Geen onderscheidend vermogen — Woordteken map&guide)

29

2008/C 051/50

Zaak C-163/07 P: Beschikking van het Hof van 27 november 2007 — Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi, Musa Akar/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Ontvankelijkheid — Wezenlijke vormvoorwaarden — Verplichte vertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door advocaat die bevoegd is om op te treden voor rechterlijke instantie van lidstaat — Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

30

2008/C 051/51

Zaak C-238/07 P: Beschikking van het Hof van 19 oktober 2007 — Derya Beyatli/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Openbare dienst — Algemeen vergelijkend onderzoek voor burgers van de Republiek Cyprus — Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek — Termijnen — Klacht — Brief aan hoofd van delegatie van Commissie te Cyprus)

30

2008/C 051/52

Zaak C-446/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Civile di Modena (Italië) op 1 oktober 2007 — Alberto Severi, Cavazzuti e Figli/Regione Emilia-Romagna

31

2008/C 051/53

Zaak C-513/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2007 door AGC Flat Glass Europe SA, voorheen Glaverbel SA, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 september 2007 in zaak T-141/06, Glaverbel SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

31

2008/C 051/54

Zaak C-514/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2007 door het Koninkrijk Zweden tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Grote kamer) van 12 september 2007 in zaak T-36/04, Association de la presse internationale ASBL (API)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

32

2008/C 051/55

Zaak C-535/07: Beroep ingesteld op 30 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

32

2008/C 051/56

Zaak C-536/07: Beroep ingesteld op 30 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

33

2008/C 051/57

Zaak C-545/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 4 december 2007 — Apis-Hristovich EOOD/Lakorda AD

35

2008/C 051/58

Zaak C-547/07: Beroep ingesteld op 7 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

35

2008/C 051/59

Zaak C-554/07: Beroep ingesteld op 11 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

36

2008/C 051/60

Zaak C-558/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Queen's Bench Division) Administrative Court (Verenigd Koninkrijk) op 17 december 2007 — S.P.C.M. SA, C.H. Erbslöh KG, Lake Chemicals and Minerals Limited, Hercules Incorporated/Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

36

2008/C 051/61

Zaak C-563/07: Beroep ingesteld op 20 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

37

2008/C 051/62

Zaak C-11/08: Beroep ingesteld op 10 januari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

37

2008/C 051/63

Zaak C-269/06: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 11 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie

38

2008/C 051/64

Zaak C-482/06: Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 20 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

38

2008/C 051/65

Zaak C-30/07: Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 27 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Hongaarse Republiek

38

2008/C 051/66

Zaak C-31/07: Beschikking van de president van het Hof van 16 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

38

2008/C 051/67

Zaak C-190/07: Beschikking van de president van het Hof van 20 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

39

2008/C 051/68

Zaak C-195/07: Beschikking van de president van het Hof van 16 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Zala Megyei Bíróság — Hongaarse Republiek) — OTP Bank rt, Merlin Gerin Zala kft/Zala Megyei Közigazgatási Hivatal

39

2008/C 051/69

Zaak C-206/07: Beschikking van de president van het Hof van 20 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

39

2008/C 051/70

Zaak C-234/07: Beschikking van de president van het Hof van 29 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

39

2008/C 051/71

Zaak C-245/07: Beschikking van de president van het Hof van 5 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

39

2008/C 051/72

Zaak C-266/07: Beschikking van de president van het Hof van 21 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

39

2008/C 051/73

Zaak C-382/07: Beschikking van de president van het Hof van 22 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

40

2008/C 051/74

Zaak C-413/07: Beschikking van de president van het Hof van 4 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Mecklenburg-Vorpommern — Duitsland) — Kathrin Haase, Adolf Oberdorfer, Doreen Kielon, Peter Schulze, Peter Kliem, Dietmar Bössow, Helge Riedel, André Richter, Andreas Schneider/Superfast Ferries SA, Superfast OKTO Maritime Company, Baltic SF VIII LTD

40

 

Gerecht van eerste aanleg

2008/C 051/75

Zaak T-9/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 januari 2008 — Hoya/BHIM — Indo (AMPLITUDE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord AMPLITUDE — Ouder nationaal beeldmerk AMPLY — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94)

41

2008/C 051/76

Zaak T-306/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 januari 2008 — Scippacercola en Terezakis/Commissie (Mededinging — Misbruik van machtspositie — Beweerdelijk buitensporige rechten geheven door exploitant van internationale luchthaven van Athene — Afwijzing van klacht — Ontbreken van communautair belang)

41

2008/C 051/77

Zaak T-112/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 januari 2008 — Inter-Ikea/BHIM — Waibel (idea) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Communautair beeldmerk idea — Oudere communautaire beeld- en woordmerken IKEA — Relatieve nietigheidsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b), en artikel 52, lid 1, sub a), van Verordening (EG) nr. 40/94)

42

2008/C 051/78

Zaak T-109/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 december 2007 — Vodafone España en Vodafone Group/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2002/21/EG — Brief met opmerkingen van de Commissie — Artikel 7 van Richtlijn 2002/21 — Niet voor beroep vatbare handeling — Geen rechtstreekse geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

42

2008/C 051/79

Zaak T-156/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 december 2007 — Regione Siciliana/Commissie (Europees Sociaal Fonds — Verlaging van aanvankelijk toegekende communautaire financiële bijstand — Beroep tot nietigverklaring — Regionale of lokale entiteit — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

43

2008/C 051/80

Zaak T-215/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Donnici/Parlement (Onbevoegdverklaring)

43

2008/C 051/81

Zaak T-367/07 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2007 — Dow AgroSciences e.a./Commissie (Kort geding — Richtlijn 91/414/EEG — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Ontvankelijkheid — Geen spoedeisendheid)

43

2008/C 051/82

Zaak T-387/07 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2007 — Portugal/Commissie (Kort geding — Vermindering van financiële bijstand — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

44

2008/C 051/83

Zaak T-448/07: Beroep ingesteld op 7 december 2007 — YKK e.a./Commissie

44

2008/C 051/84

Zaak T-452/07: Beroep ingesteld op 7 december 2007 — Ecolean Research & Development/BHIM (CAPS)

45

2008/C 051/85

Zaak T-454/07: Beroep ingesteld op 7 december 2007 — Prym e.a./Commissie

45

2008/C 051/86

Zaak T-455/07: Beroep ingesteld op 14 december 2007 — Centre d'Étude et de Valorisation des Algues/Commissie

46

2008/C 051/87

Zaak T-457/07: Beroep ingesteld op 10 december 2007 — Evropaïki Dynamiki/EFSA

47

2008/C 051/88

Zaak T-458/07: Beroep ingesteld op 17 december 2007 — Dominio de la Vega/BHIM — Ambrosio Velasco (DOMINIO DE LA VEGA)

47

2008/C 051/89

Zaak T-459/07: Beroep ingesteld op 17 december 2007 — Hangzhou Duralamp Electronics/Raad

48

2008/C 051/90

Zaak T-460/07: Beroep ingesteld op 18 december 2007 — Nokia/BHIM — Medion (LIFE BLOG)

48

2008/C 051/91

Zaak T-461/07: Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Visa Europe en Visa International Service Association/Commissie

49

2008/C 051/92

Zaak T-462/07: Beroep ingesteld op 19 december 2007 — GALP Energia España e.a./Commissie

50

2008/C 051/93

Zaak T-463/07: Beroep ingesteld op 12 december 2007 — Italië/Commissie

51

2008/C 051/94

Zaak T-464/07: Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Korsch/BHIM (PharmaResearch)

51

2008/C 051/95

Zaak T-466/07: Beroep ingesteld op 25 december 2007 — Osram/Raad

52

2008/C 051/96

Zaak T-467/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Du Pont de Nemours (France) en andere/Commissie

52

2008/C 051/97

Zaak T-469/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Philips Lighting Poland en Philips Lighting/Raad van de Europese Unie

53

2008/C 051/98

Zaak T-471/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Wella/BHIM (TAME IT)

54

2008/C 051/99

Zaak T-475/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Dow AgroSciences e.a./Commissie

54

2008/C 051/00

Zaak T-476/07: Beroep ingesteld op 13 december 2007 — Evropaïki Dynamiki/Frontex

55

2008/C 051/01

Zaak T-482/07: Beroep ingesteld op 20 december 2007 — Nynäs Petroleum en Nynas Petróleo/Commissie

56

2008/C 051/02

Zaak T-483/07: Beroep ingesteld op 22 december 2007 — Roemenië/Commissie van de Europese Gemeenschappen

56

2008/C 051/03

Zaak T-484/07: Beroep ingesteld op 22 december 2007 — Roemenië/Commissie van de Europese Gemeenschappen

57

2008/C 051/04

Zaak T-485/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Olive Line International/BHIM — Knopf (o-live)

57

2008/C 051/05

Zaak T-486/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Ford Motor/BHIM — Alkar Automotive (CA)

58

2008/C 051/06

Zaak T-487/07: Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Imperial Chemical Industries/BHIM (FACTORY FINISH)

58

2008/C 051/07

Zaak T-493/07: Beroep ingesteld op 28 december 2007 — GlaxoSmithkline/BHIM — Serono Genetics Institute (FAMOXIN)

59

2008/C 051/08

Zaak T-502/07: Beroep ingesteld op 31 december 2007 — IIC-Intersport International Corporation/BHIM — McKenzie Corporation (McKENZIE)

59

2008/C 051/09

Zaak T-159/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Estancia Piedra/BHIM — Franciscan Vineyards (ESTANCIA PIEDRA)

60

2008/C 051/10

Zaak T-160/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Estancia Piedra/BHIM — Franciscan Vineyards (ESTANCIA PIEDRA)

60

2008/C 051/11

Zaak T-202/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Select Appointments/BHIM — Manpower (TELESELECT)

60

2008/C 051/12

Zaak T-182/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Borco-Marken-Import Matthiesen/BHIM — Tequilas del Señor (TEQUILA GOLD Sombrero Negro)

60

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2008/C 051/13

Zaak F-131/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 december 2007 — Steinmetz/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Minnelijke regeling — Uitvoering van overeenkomst — Weigering om kosten in kader van dienstreis te vergoeden — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Geen procesbelang — Verdeling van kosten — Nodeloze of vexatoire kosten)

61

2008/C 051/14

Zaak F-20/07: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 19 december 2007 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Sociale zekerheid — Ziektekostenverzekering — Tenlasteneming van ziektekosten — Uitdrukkelijke afwijzing van verzoek)

61

2008/C 051/15

Zaak F-21/07: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 december 2007 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Beroep tot schadevergoeding — Beweerdelijk onrechtmatige verwerking van medische gegevens — Niet-ontvankelijkheid — Niet-inachtneming van redelijke termijn voor instelling van vordering tot schadevergoeding)

62

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/1


(2008/C 51/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 37 van 9.2.2008

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 22 van 26.1.2008

PB C 8 van 12.1.2008

PB C 315 van 22.12.2007

PB C 297 van 8.12.2007

PB C 283 van 24.11.2007

PB C 269 van 10.11.2007

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/2


Installatie van een nieuwe rechter in het Hof

(2008/C 51/02)

De heer Jean-Jacques Kasel, bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 5 december 2007 (1) benoemd tot rechter in het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, heeft op 14 januari 2008 de eed afgelegd voor het Hof.


(1)  PB L 325 van 11 december 2007, blz. 89.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/2


Besluiten genomen door het Hof tijdens zijn algemene vergadering van 15 januari 2008

(2008/C 51/03)

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft tijdens zijn algemene vergadering van 15 januari 2008 besloten J.-J. Kasel toe te voegen aan de Eerste en de Vijfde kamer.

Bijgevolg zijn de Eerste en de Vijfde kamer samengesteld als volgt:

Eerste kamer

P. Jann, kamerpresident

A. Tizzano, A. Borg Barthet, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel.

Vijfde kamer

A. Tizzano, kamerpresident

A. Borg Barthet, M. Ilešič, E. Levits en J-J. Kasel.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/2


Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

(2008/C 51/04)

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 15 januari 2008 de in artikel 11 ter, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst voor het bepalen van de samenstelling van de Grote kamer vastgesteld als volgt:

 

A. Tizzano

 

J.-J. Kasel

 

J. N. Cunha Rodrigues

 

C. Toader

 

R. Silva de Lapuerta

 

A. Arabadjiev

 

K. Schiemann

 

T. von Danwitz

 

J. Makarczyk

 

J.-C. Bonichot

 

P. Kūris

 

P. Lindh

 

E. Juhász

 

L. Bay Larsen

 

G. Arestis

 

A. Ó Caoimh

 

A. Borg Barthet

 

E. Levits

 

M. Ilešič

 

U. Lõhmus

 

J. Malenovský

 

J. Klučka

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 15 januari 2008 de in artikel 11 quater, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst voor het bepalen van de samenstelling van de Eerste kamer vastgesteld als volgt:

 

A. Tizzano

 

J.-J. Kasel

 

A. Borg Barthet

 

E. Levits

 

M. Ilešič

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 15 januari 2008 de in artikel 11 quater, lid 2, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst voor het bepalen van de samenstelling van de Vijfde kamer vastgesteld als volgt:

 

A. Borg Barthet

 

M. Ilešič

 

E. Levits

 

J.-J. Kasel


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-532/03) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten - Artikelen 43 EG en 49 EG - Ambulancediensten voor spoedhulp)

(2008/C 51/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Wiedner en X. Lewis, gemachtigden, en J. Flynn, QC)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, A. Collins, SC, E. Regan, SC, en C. O'Toole, barrister)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: H. G. Sevenster, C. Wissels en P. van Ginneken, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 49 EG — Regeling inzake de verrichting van ambulancediensten voor spoedhulp — Verplichting van voorafgaande bekendmaking — Beginselen van transparantie, gelijkheid en non-discriminatie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 85 van 3.4.2004.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-418/04) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Artikelen 4 en 10 - Uitvoering en toepassing - IBA 2000 - Waarde - Kwaliteit van gegevens - Criteria - Beoordelingsmarge - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna - Artikel 6 - Uitvoering en toepassing)

(2008/C 51/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, E. Cogan, Barrister, G. Hogan SC)

Voorwerp

Niet nakoming — Schending van de artikelen 4 en 10 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) — Schending van artikel 6 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7)

Dictum

1)

Ierland is de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 4, leden 1, 2 en 4, en 10 van richtlijn 79/409, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49, en krachtens artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43, niet nagekomen

door niet overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49/EG van de Commissie van 29 juli 1997, sinds 6 april 1981 alle naar aantal en oppervlakte meest geschikte gebieden aan te wijzen voor de in bijlage I bij die richtlijn vermelde soorten, met uitzondering van die welke zijn bestemd voor de instandhouding van de kolgans (Groenlandras) (Anser albifrons flavirostris), alsmede voor de niet in die bijlage I genoemde geregeld voorkomende trekvogels, met uitzondering van die welke zijn bestemd voor de bescherming van de kievit (Vanellus vanellus), de tureluur (Tringa totanus), de watersnip (Gallinago gallinago) en de wulp (Numenius arquata);

door niet te waarborgen dat de bepalingen van artikel 4, lid 4, eerste volzin, van richtlijn 79/409, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49, sinds 6 april 1981 worden toegepast op gebieden die overeenkomstig die richtlijn als specialebeschermingszones moeten worden aangewezen;

door de bepalingen van artikel 4, lid 4, tweede volzin, van richtlijn 79/409, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49, niet volledig en juist om te zetten en toe te passen;

door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, met betrekking tot de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/409, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49, aangewezen of overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die richtlijn erkende specialebeschermingszones;

door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43 met betrekking tot het recreatieve gebruik van alle onder dat artikel vallende gebieden;

door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van artikel 6, leden 3 en 4, van richtlijn 92/43 met betrekking tot plannen;

door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 met betrekking tot de verlening van vergunningen voor aquacultuurprojecten;

door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43 met betrekking tot onderhoudswerkzaamheden aan afwateringssloten in de specialebeschermingszone Glen Lough, en

door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van artikel 10 van richtlijn 79/409, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Ierland wordt verwezen in de kosten.

4)

De Helleense Republiek en het Koninkrijk Spanje dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 6 van 8.1.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Koninkrijk Zweden/IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH, voorheen Internationaler Tierschutz-Fonds (IFAW) GmbH, Koninkrijk Denemarken, Koninkrijk der Nederlanden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-64/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Toegang van publiek tot documenten van instellingen - Van lidstaat afkomstige documenten - Verzet van deze lidstaat tegen openbaarmaking van die documenten - Draagwijdte van artikel 4, lid 5, van bedoelde verordening)

(2008/C 51/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: K. Wistrand, gemachtigde)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Finland (vertegenwoordigers: E. Bygglin en A. Guimaraes-Purokoski, gemachtigden)

Andere partij(en) in de procedure: IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH, voorheen Internationaler Tierschutz-Fonds (IFAW) GmbH (vertegenwoordigers: S. Crosby, solicitor, en R. Lang, avocat), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: B. Weis Fogh, gemachtigde), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: H. G. Sevenster, C. Wissels en M. de Grave, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Nwaokolo en V. Jackson, gemachtigden, bijgestaan door J. Stratford, barrister), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Docksey en P. Aalto, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de andere partijen in de procedure: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: I. del Cuvillo Contreras en A. Sampol Pucurull, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 30 november 2004, IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds GmbH/Commissie (T-168/02), houdende afwijzing van een verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie houdende afwijzing van van een verzoek van IFAW, ingediend overeenkomstig verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), om toegang tot bepaalde documenten van de Duitse autoriteiten waarin deze zich beroepen op dwingende redenen van groot openbaar belang voor de statuswijziging van een beschermd gebied in de zin van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 30 november 2004, IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie (T-168/02), wordt vernietigd.

2)

De beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 2002, waarbij IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH toegang is geweigerd tot bepaalde documenten die de Commissie had ontvangen in het kader van een procedure waarin deze instelling een gunstig advies heeft uitgebracht voor de verwezenlijking van een industrieel project in een zone die is beschermd uit hoofde van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, wordt nietig verklaard.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten van het Koninkrijk Zweden in het kader van de procedure in hogere voorziening, alsook in de kosten van IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH van voormelde procedure en van de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 30 november 2004, IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie.

4)

Het Koninkrijk Denemarken, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Finland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten van de procedure in hogere voorziening.

5)

Het Koninkrijk Denemarken, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-77/05) (1)

(Verordening (EG) nr. 2007/2004 - Oprichting van Europees agentschap voor beheer van operationele samenwerking aan buitengrenzen van lidstaten van Europese Unie - Geldigheid)

(2008/C 51/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. O'Neill en C. Gibbs, gemachtigden, en A. Dashwood, Barrister)

Interveniënten aan de zijde van de verzoekende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, en A. Collins, SC, P. McGarry, BL), Republiek Polen (vertegenwoordiger: J. Pietras, gemachtigde), Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: R. Procházka, J. Čorba en B. Ricziová, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Schutte en R. Szostak, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. M. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde) Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. O'Reilly, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje, Ierland, de Republiek Polen, de Slowaakse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten — Zweden) — Skatteverket/A

(Zaak C-101/05) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Beperking van kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen - Belasting op kapitaalopbrengsten - Dividenden ontvangen van in lidstaat van EER gevestigde vennootschap - Vrijstelling - Dividenden ontvangen van in derde land gevestigde vennootschap - Vrijstelling afhankelijk van bestaan van belastingverdrag dat voorziet in informatie-uitwisseling - Doeltreffendheid van fiscale controles)

(2008/C 51/09)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Regeringsrätten

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteverket

Verwerende partij: A

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Regeringsrätten — Uitlegging van artikelen 56 EG en 58 EG — Van in lidstaat woonachtige belastingplichtige geheven belasting over dividenden die door in derde land gevestigde vennootschap zijn uitgekeerd — Nationale regeling die vrijstelling van dergelijke dividenden afhankelijk stelt van met derde land gesloten belastingverdrag dat bepaling over informatie-uitwisseling bevat

Dictum

De artikelen 56 EG en 58 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de wettelijke regeling van een lidstaat krachtens welke de vrijstelling van inkomstenbelasting over dividenden die worden uitgekeerd in de vorm van aandelen in een dochteronderneming, enkel kan worden verleend indien de uitkerende vennootschap is gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in een staat waarmee de lidstaat van belastingheffing een belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in de uitwisseling van informatie, wanneer voor deze vrijstelling voorwaarden gelden waarvan de naleving door de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat enkel kan worden gecontroleerd middels het verkrijgen van inlichtingen van de staat van vestiging van de uitkerende vennootschap.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-137/05) (1)

(Verordening (EG) nr. 2252/2004 - Door lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten - Normen voor veiligheidskenmerken en biometrische gegevens - Geldigheid)

(2008/C 51/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Jackson en C. Gibbs, gemachtigden, A. Dashwood, Barrister)

Interveniënten aan de zijde van de verzoekende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, bijgestaan door A. Collins, SC, en P. McGarry, BL), Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: R. Procházka, J. Čorba en B. Ricziová, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. J. Schutte, R. Szostak en G. Giglio, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordiger: H. G. Sevenster, gemachtigde), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. O'Reilly, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje, Ierland, het Koninkrijk der Nederlanden, de Slowaakse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-194/05) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrip „afvalstof’ - Grond en stenen afkomstig van graafwerken, bestemd voor hergebruik)

(2008/C 51/11)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis, gemachtigde, en G. Bambara, avvocato)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, en G. Fiengo, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 van de Raad betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32) — Nationale wet waarbij aarde en steengruis afkomstig van graafwerken en bestemd voor hergebruik worden uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn

Dictum

1)

Voor zover artikel 10 van wet nr. 93 van 23 maart 2001 houdende vaststelling van milieubepalingen, en artikel 1, leden 17 en 19, van wet nr. 443 van 21 december 2001 tot machtiging van de regering met betrekking tot infrastructuur en strategische productie-inrichtingen alsook andere maatregelen tot herstel van de productieactiviteit, grond en stenen afkomstig van graafwerken en bestemd voor daadwerkelijk hergebruik ten behoeve van aanaardingen, opvullingen, ophogingen en vermalingen, met uitzondering van die welke afkomstig zijn van verontreinigde locaties en gesaneerde gebieden met een concentratie van verontreinigende stoffen die de in de toepasselijke voorschriften vastgestelde maximumwaarden overschrijdt, hebben uitgesloten van de werkingssfeer van de nationale afvalstoffenregeling, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-195/05) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrip „afvalstof’ - Voor diervoederproductie bestemde voedselresten van de agrovoederindustrie - Resten van bereiding in keukens die bestemd zijn voor opvangcentra voor huisdieren)

(2008/C 51/12)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis, gemachtigde, en G. Bambara, avvocato)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, en G. Fiengo, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 van de Raad betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32) — Nationale wet die bepaalde afvalstoffen uitsluit van de werkingssfeer van de richtlijn

Dictum

1)

Door

operationele richtsnoeren voor het gehele nationale grondgebied te hebben uitgevaardigd, die met name worden toegelicht in de circulaire van de minister van Milieu van 28 juni 1999, waarin het begrip afvalstof nader wordt uitgelegd, en in het communiqué van het ministerie van Volksgezondheid van 22 juli 2002 met richtsnoeren inzake de hygiëne- en gezondheidseisen voor het gebruik in diervoeders van stoffen en bijproducten uit de productie- en de handelscyclus van de agrovoederindustrie, waarbij voor diervoederproductie bestemde voedselresten van de agrovoederindustrie worden uitgesloten van de werkingssfeer van de afvalstoffenwetgeving, en

bij artikel 23 van wet nr. 179 van 31 juli 2002 betreffende milieubepalingen resten van de bereiding in keukens van vaste, gekookte en rauwe voedingswaren die niet in het distributiecircuit zijn terechtgekomen en bestemd zijn voor opvangcentra voor huisdieren, te hebben uitgesloten van de werkingssfeer van de afvalstoffenwetgeving,

is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-263/05) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrip „afvalstof’ - Voor verwijdering en nuttige toepassing bestemde stoffen of voorwerpen - Voor hergebruik geschikte productieresiduen)

(2008/C 51/13)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en L. Cimaglia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, en G. Fiengo, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32) — Nationale wet die van de werkingssfeer van de richtlijn uitsluit bepaalde stoffen of voorwerpen die bestemd zijn om te worden verwijderd of nuttig te worden toegepast alsmede bepaalde productieafvalstoffen waarvan de houder zich ontdoet of voornemens is zich te ontdoen

Dictum

1)

Door de vaststelling en handhaving van artikel 14 van wetsdecreet nr. 138 van 8 juli 2002 betreffende spoedmaatregelen inzake belastingen, privatisering en beheersing van de geneesmiddelenuitgaven alsook steun aan de economie in probleemgebieden, thans na wijziging wet nr. 178 van 8 augustus 2002, die enerzijds stoffen, materialen, of goederen, bestemd voor niet uitdrukkelijk in de bijlagen B en C bij dit decreet vermelde handelingen tot verwijdering of nuttige toepassing, en anderzijds stoffen of materialen, die productieresiduen zijn en waarvan de houder voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, wanneer zij in een productie- of consumptiecyclus zonder voorafgaande behandeling en zonder schade voor het milieu of na voorafgaande behandeling wanneer het gaat om een van de in bijlage C bij dit decreet genoemde handelingen tot nuttige toepassing, kunnen worden hergebruikt of worden hergebruikt, uitsluit van de werkingssfeer van wetsdecreet nr. 22 van 5 februari 1997 houdende uitvoering van de richtlijnen 91/156/EEG betreffende afvalstoffen, 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en 94/62/EG betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 en bij beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 3.9.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie/R. N. G. Eind

(Zaak C-291/05) (1)

(Vrij verkeer van personen - Werknemers - Recht van verblijf van gezinslid met nationaliteit van derde land - Terugkeer van werknemer naar lidstaat waarvan hij nationaliteit bezit - Verplichting van lidstaat van herkomst van werknemer om gezinslid verblijfsrecht te verlenen - Bestaan van deze verplichting wanneer die werknemer geen reële en daadwerkelijke arbeid verricht)

(2008/C 51/14)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Verwerende partij: R. N. G. Eind

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Nederlandse Raad van State — Uitlegging van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) en van richtlijn 90/364/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende het verblijfsrecht (PB L 180, blz. 26) — Uitlegging van artikel 18 EG — Verblijfsrecht van een gezinslid met de nationaliteit van een derde land — Bestaan van dit recht wanneer de werknemer geen reële en daadwerkelijke arbeid verricht — Terugkeer van de werknemer naar zijn staat van herkomst — Geen verblijfsrecht voor het gezinslid in die staat

Dictum

1)

In geval van terugkeer van een communautaire werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, verplicht het gemeenschapsrecht de autoriteiten van die lidstaat niet om aan een persoon met de nationaliteit van een derde land die gezinslid van die werknemer is, een recht van binnenkomst en verblijf te verlenen, alleen op grond van het feit dat die persoon in de gastlidstaat waar die werknemer betaald werk heeft verricht, beschikte over een nog geldige verblijfsvergunning, afgegeven op basis van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2434/92 van de Raad van 27 juli 1992.

2)

Bij de terugkeer van een werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald werk heeft verricht in een andere lidstaat, heeft een tot het gezin van die werknemer behorende persoon met de nationaliteit van een derde land op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 1612/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2434/92, welke bepaling naar analogie wordt toegepast, een recht van verblijf in de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit bezit, ook indien deze laatste aldaar geen reële en daadwerkelijke economische activiteit verricht. Dat een persoon met de nationaliteit van een derde land die gezinslid is van een communautaire werknemer, voorafgaand aan het verblijf in de lidstaat waar de werknemer betaald werk heeft verricht, naar nationaal recht geen verblijfsrecht had in de lidstaat waarvan die werknemer de nationaliteit bezit, is voor de beoordeling van het recht van deze persoon op verblijf in laatstgenoemde lidstaat van geen belang.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Arbetsdomstolen — Zweden) — Laval un Partneri Ltd/Svenska Byggnadsarbetareförbundet, Svenska Byggnadsarbetareförbundets avdelning 1, Byggettan, Svenska Elektrikerförbundet

(Zaak C-341/05) (1)

(„Vrij verrichten van diensten - Richtlijn 96/71/EG - Terbeschikkingstelling van werknemers in bouwsector - Nationale wetgeving die arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden met betrekking tot in artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub a) tot en met g), bedoelde aangelegenheden met uitzondering van minimumlonen regelt - Bouw-cao met gunstiger bedingen of bedingen die andere aangelegenheden regelen - Mogelijkheid voor vakbondsorganisaties om in andere lidstaten gevestigde ondernemingen door middel van collectieve acties trachten te dwingen tot individuele onderhandelingen met het oog op vaststelling van aan werknemers te betalen minimumloon, en tot aansluiting bij bouw-cao’)

(2008/C 51/15)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

de Arbetsdomstol

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Laval un Partneri Ltd

Verwerende partij: Svenska Byggnadsarbetareförbundet, Svenska Byggnadsarbetareförbundets avdelning 1, Byggettan, Svenska Elektrikerförbundet

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbetsdomstolen — Uitlegging van de artikelen 12 EG en 49 EG alsmede van artikel 3, leden 1, 7, 8 en 10, en artikel 4 van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1) — Collectieve acties tegen een bouwonderneming die werknemers ter beschikking heeft gesteld in een andere lidstaat dan die waar zij is gevestigd en die in die staat geen collectieve arbeidsovereenkomst heeft gesloten

Dictum

1)

Artikel 49 EG en artikel 3 van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten moeten in die zin worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten dat in een lidstaat waar de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub a tot en met g, van deze richtlijn bedoelde aangelegenheden, met uitzondering van het minimumloon, zijn geregeld in wettelijke bepalingen, een vakbondsorganisatie via een collectieve actie in de vorm van een blokkade van bouwterreinen zoals die in het hoofdgeding centraal staat, kan trachten een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter ertoe te dwingen met haar te onderhandelen over de aan de ter beschikking gestelde werknemers te betalen lonen en zich aan te sluiten bij een collectieve arbeidsovereenkomst waarvan de bedingen ten aanzien van sommige van voornoemde aangelegenheden gunstiger voorwaarden behelzen dan die welke voortvloeien uit de relevante wettelijke bepalingen, terwijl andere bedingen betrekking hebben op aangelegenheden die niet in artikel 3 van deze richtlijn worden genoemd.

2)

De artikelen 49 EG en 50 EG verzetten zich ertegen dat het verbod voor vakbondsorganisaties om collectieve actie te voeren teneinde intrekking of wijziging van een door derden gesloten cao af te dwingen, in een lidstaat afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de actie betrekking heeft op arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waarop de nationale wet rechtstreeks van toepassing is.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/10


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Berlin en het Landessozialgericht Berlin-Brandenburg — Duitsland) — Doris Habelt (C-396/05), Martha Möser (C-419/05), Peter Wachter (C-450/05)/Deutsche Rentenversicherung Bund

(Gevoegde zaken C-396/05, C-419/05 en C-450/05) (1)

(Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bijlagen III en VI - Vrij verkeer van personen - Artikelen 18 EG, 39 EG en 42 EG - Uitkeringen bij ouderdom - Tijdvakken van bijdragebetaling die buiten grondgebied van Bondsrepubliek Duitsland zijn vervuld - Niet-exporteerbaarheid)

(2008/C 51/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Sozialgericht Berlin en Landessozialgericht Berlin-Brandenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Doris Habelt (C-396/05), Martha Möser (C-419/05), Peter Wachter (C-450/05)

Verwerende partij: Deutsche Rentenversicherung Bund

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Socialgericht Berlin — Uitlegging van artikel 42 EG — Geldigheid van bijlage VI, C, Duitsland, punt 1, bij verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB L 28, blz. 1) — Weigering om voor tussen 1939 en 1945 op het grondgebied van het Sudetenland vervulde tijdvakken van tewerkstelling Duitse ouderdomsuitkeringen te betalen aan Duitse onderdaan die haar woonplaats naar België heeft overgebracht

Dictum

1)

De bepalingen van bijlage VI, C, „Duitsland”, punt 1, bij verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zijn onverenigbaar met het vrije verkeer van personen, en met name met artikel 42 EG, voor zover op grond van die bepalingen in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in de hoofdgedingen, tijdvakken van bijdragebetaling die tussen 1937 en 1945 zijn vervuld op buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland gelegen delen van het grondgebied waarop de socialezekerheidswetten van het Duitse Reich van toepassing waren, voor de betaling van uitkeringen bij ouderdom slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien de begunstigde op het grondgebied van die lidstaat woont.

2)

De bepalingen van bijlage III, A en B, punt 35, „Duitsland-Oostenrijk”, sub e, bij verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd, zijn onverenigbaar met de artikelen 39 EG en 42 EG, voor zover op grond van die bepalingen in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, waar de begunstigde in Oostenrijk woont, tijdvakken van bijdragebetaling die tussen 1953 en 1970 in Roemenië zijn vervuld in de zin van de wet betreffende door betaling van bijdragen in het buitenland verkregen pensioenrechten (Fremdrentengesetz), voor de betaling van uitkeringen bij ouderdom slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien de begunstigde op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland woont.

3)

De bepalingen van bijlage VI, C, „Duitsland”, punt 1, bij verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd, zijn onverenigbaar met het vrije verkeer van personen, en met name met artikel 42 EG, voor zover op grond van die bepalingen in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, tijdvakken van bijdragebetaling die tussen 1953 en 1970 in Roemenië zijn vervuld in de zin van de wet betreffende door betaling van bijdragen in het buitenland verkregen pensioenrechten, voor de betaling van uitkeringen bij ouderdom slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien de begunstigde op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland woont.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.

PB C 74 van 25.3.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Court of Appeal (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — International Transport Workers' Federation, Finnish Seamen's Union/Viking Line ABP, OÜ Viking Line Eesti

(Zaak C-438/05) (1)

(„Zeevervoer - Recht van vestiging - Grondrechten - Doelstellingen van communautaire sociale politiek - Collectieve actie van vakbond tegen particuliere onderneming - Collectieve arbeidsovereenkomst waardoor onderneming kan worden afgeschrikt om schip onder vlag van andere lidstaat te brengen’)

(2008/C 51/17)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: International Transport Workers' Federation, Finnish Seamen's Union

Verwerende partijen: Viking Line ABP, OÜ Viking Line Eesti

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal, Civil Division — Uitlegging van artikel 43 EG en van verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen (PB L 378, blz. 1) — Collectieve actie van een vakbond tegen een particuliere onderneming met als doel dat die onderneming een collectieve arbeidsovereenkomst sluit waardoor het voor die onderneming onmogelijk wordt om haar schepen onder de vlag van een andere lidstaat te laten varen — Toepasselijkheid van artikel 43 EG en/of verordening nr. 4055/86 op grond van titel XI van het EG-Verdrag en het arrest Albany (C-67/96) — Mogelijkheid voor een onderneming om artikel 43 EG en/of verordening nr. 4055/86 in te roepen tegen een andere onderneming, waaronder een vakbond met betrekking tot zijn collectieve actie

Dictum

1)

Artikel 43 EG moet aldus worden uitgelegd dat een collectieve actie die een vakvereniging of een verbond van vakverenigingen voert tegen een particuliere onderneming om haar ertoe te brengen een collectieve overeenkomst aan te gaan met een zodanige inhoud, dat zij kan worden afgeschrikt gebruik te maken van de vrijheid van vestiging, in beginsel niet buiten de werkingssfeer van dit artikel valt.

2)

Artikel 43 EG kent aan een particuliere onderneming rechten toe, die zij kan inroepen tegen een vakvereniging of verbond van vakverenigingen.

3)

Artikel 43 EG moet aldus worden uitgelegd dat collectieve acties als aan de orde in het hoofdgeding, die een in een bepaalde lidstaat gevestigde particuliere onderneming ertoe moeten brengen om een collectieve arbeidsovereenkomst te sluiten met een in deze staat gevestigde vakvereniging en de bepalingen van deze overeenkomst toe te passen op de werknemers van een in een andere lidstaat gevestigde dochtermaatschappij van die onderneming, beperkingen in de zin van dit artikel zijn.

Deze beperkingen kunnen in beginsel worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, zoals de bescherming van werknemers, op voorwaarde dat wordt vastgesteld dat zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde legitieme doel te verzekeren en niet verder gaan dan noodzakelijk is om dit doel te bereiken.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-465/05) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Recht van vestiging - Beroep van bewakingsagent - Particuliere beveiligingsdiensten - Eed van trouw aan Italiaanse Republiek - Vergunning van prefect - Vestiging - Minimumpersoneelsbezetting - Storten van waarborgsom - Bestuurlijk toezicht op prijs van geleverde diensten)

(2008/C 51/18)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en E. Montaguti, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, en D. Del Gaizo, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schendingen van de artikelen 43 en 49 EG — Vereisten om beroep van particuliere bewaker uit te oefenen — Verplichting om eed van trouw aan Italiaanse Republiek af te leggen — Verplichte vergunning van de prefect

Dictum

1)

Door in het kader van de eenvormige tekst van de wetten op de openbare veiligheid (Testo unico delle leggi di pubblica sicurezza), goedgekeurd bij wetsbesluit nr. 773 van 18 juni 1931, zoals gewijzigd, op te nemen dat:

de activiteit van particuliere bewaker enkel kan worden uitgeoefend na voorafgaande aflegging van een eed van trouw aan de Italiaanse Republiek, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

de activiteit van particuliere beveiliging slechts door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter kan worden uitgeoefend na afgifte van een territoriaal beperkte vergunning door de Prefetto, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen waaraan de dienstverrichter reeds in zijn lidstaat van oorsprong is onderworpen, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

bedoelde vergunning een beperkte territoriale geldigheid heeft en dat bij de afgifte ervan rekening wordt gehouden met het aantal en de omvang van de in het betrokken gebied reeds actieve ondernemingen op het gebied van de particuliere beveiliging, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

particuliere beveiligingsbedrijven een vestiging moeten hebben in iedere provincie waarin zij werkzaam zijn, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

het personeel van de ondernemingen individuele toestemming moet hebben verkregen om als particuliere bewaker werkzaam te zijn, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de controles en verificaties die reeds in de lidstaat van oorsprong zijn verricht, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

beveiligingsbedrijven slechts een vergunning kunnen verkrijgen indien zij een minimum- en/of maximumaantal werknemers in dienst hebben, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

deze ondernemingen een waarborgsom moeten storten bij de Cassa deposito e prestiti, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, en

de prijzen van de diensten op het gebied van de particuliere beveiliging in de vergunning van de Prefetto worden vastgesteld, waarbij de prijzen enkel binnen een van tevoren vastgestelde marge mogen schommelen, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Fazenda Pública — Director Geral das Alfândegas/ZF Zefeser — Importação e Exportação de Produtos Alimentares Lda

(Zaak C-62/06) (1)

(Verordening (EEG) nr. 1697/79 - Artikel 3 - Navordering van invoerrechten - Strafrechtelijk vervolgbare handeling - Autoriteit die bevoegd is om de handeling te kwalificeren)

(2008/C 51/19)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fazenda Pública — Director Geral das Alfândegas

Verwerende partij: ZF Zefeser — Importação e Exportação de Produtos Alimentares Lda

In tegenwoordigheid van: Ministério Público

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supremo Tribunal Administrativo — Uitlegging van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB L 197, blz. 1) — „Strafrechtelijk vervolgbare handeling” — Begrip en kwalificatie

Dictum

De kwalificatie van een handeling als „strafrechtelijk vervolgbare handeling” in de zin van artikel 3, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide, behoort tot de bevoegdheid van de douaneautoriteiten die het juiste bedrag van de betrokken in- of uitvoerrechten moeten bepalen.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2007 — Roderich Weißenfels/Europees Parlement

(Zaak C-135/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Bezoldiging - Toelage voor kind ten laste - Aftrek van bedrag van soortgelijke uitkering uit andere bron - Volledige rechtsmacht - Geschillen van geldelijke aard)

(2008/C 51/20)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Roderich Weißenfels (vertegenwoordiger: G. Maximini, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L.G. Knudsen, M. Ecker en U. Rösslein, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 25 januari 2006 in zaak T-33/04, Roderich Weißenfels/Parlement, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van rekwirant tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 26 juni 2003 waarbij op het bedrag van de aan rekwirant krachtens artikel 67, lid 3, Ambtenarenstatuut toegekende dubbele kindertoelage, het bedrag van een soortgelijke toelage uit andere bron in mindering is gebracht — Toepassingsvoorwaarden voor de anticumulatieregel van artikel 67, lid 2, Ambtenarenstatuut — Begrip „soortgelijke toelagen”

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 25 januari 2006, Roderich Weißenfels/Parlement (T-33/04), wordt vernietigd.

2)

De besluiten van het Europees Parlement van 26 juni 2003 en 28 april 2004 worden nietig verklaard.

3)

Het Parlement zal Weißenfels de achterstallige kindertoelage betalen die hij vanaf 1 juli 2003 had moeten ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente.

4)

Het Parlement zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die Weißenfels voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft gemaakt.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/13


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Ostravě — Tsjechische Republiek) — Skoma-Lux sro/Celní ředitelství Olomouc

(Zaak C-161/06) (1)

(Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie - Artikel 58 - Gemeenschapsregeling - Ontbreken van vertaling in taal van lidstaat - Tegenwerpbaarheid)

(2008/C 51/21)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Krajský soud v Ostravě

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skoma-Lux sro

Verwerende partij: Celní ředitelství Olomouc

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Krajský soud v Ostravě (Tsjechische Republiek) — Uitlegging van artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33) — Boete, aan Tsjechische importeur wegens onjuiste gegevens bevattende douaneaangifte opgelegd krachtens verordening (EEG) nr. 2454/93, welke niet tevoren in het Tsjechisch was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie

Dictum

1)

Artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, verzet zich ertegen dat verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, hoewel deze taal een officiële taal van de Europese Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen.

2)

Wanneer het Hof oordeelt dat een gemeenschapsverordening die niet in de taal van een lidstaat werd bekendgemaakt, niet kan worden tegengeworpen aan particulieren in deze staat, geeft het een uitlegging van het gemeenschapsrecht in de zin van artikel 234 EG.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/14


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 december 2007 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-184/06) (1)

(Visserij - Verordening (EG) nr. 51/2006 - Verdeling van vangstquota over lidstaten - Toetredingsakte van Koninkrijk Spanje - Einde van overgangsperiode - Vereiste van relatieve stabiliteit - Non-discriminatiebeginsel - Nieuwe vangstmogelijkheden)

(2008/C 51/22)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. De Gregorio Merino en A. Westerhof Löfflerova, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 16, blz. 1) — Discriminatie — Toepassing van artikel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358, blz. 59)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 154 van 1.7.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-186/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Irrigeerbaar gebied van Canal Segarra-Garrigues (Lleida))

(2008/C 51/23)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, 3 en 4, leden 1 en 4, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) — Irrigatieproject voor het irrigeerbare gebied van het Canal Segarra-Garrigues (Lleida)

Dictum

1)

Door een vergunning te verlenen voor het irrigatieproject voor het irrigeerbare gebied van het Canal Segarra-Garrigues, in de provincie Lleida, heeft het Koninkrijk Spanje niet voldaan aan de krachtens artikel 4, lid 4, eerste zin, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand op hem rustende verplichting, passende maatregelen te nemen om in de door dat project getroffen gebieden die als specialebeschermingszones hadden moeten zijn aangewezen, de verboden milieuhinder te voorkomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 — Cementbouw Handel & Industrie BV/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-202/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Verordening (EEG) nr. 4064/89 - Bevoegdheid van Commissie - Aanmelding van concentratie met communautaire dimensie - Toezeggingen door partijen - Invloed op bevoegdheid van Commissie - Goedkeuring voor zover bepaalde verbintenissen worden nagekomen - Evenredigheidsbeginsel)

(2008/C 51/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Cementbouw Handel & Industrie BV (vertegenwoordigers: W. Knibbeler, O. Brouwer en P. Kreijger, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Gippini Fournier, A. Nijenhuis en A. Whelan, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 23 februari 2006, Cementbouw Handel & Industrie/Commissie (T-282/02), houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2002) 2315 def. van de Commissie van 26 juni 2002 inzake een procedure op grond van verordening (EEG) nr. 4064/89 [zaak COMP/M.2650 — Haniel/Cementbouw/JV (CVK)], bij welke beschikking een concentratie met het oog op de verwerving van de gezamenlijke zeggenschap over de coöperatieve vennootschap CVK door Franz Haniel & Cie GmbH en Cementbouw Handel & Industrie BV verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-overeenkomst werd verklaard, op voorwaarde dat een aantal toezeggingen worden nagekomen om de machtspositie die op de Nederlandse markt voor bouwmaterialen voor dragende wanden was ontstaan, te corrigeren — Onjuiste uitlegging van de artikelen 1, 2, en 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1) en van artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 4064/89 (PB L 180, blz. 1) — Schending van het evenredigheidsbeginsel

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Cementbouw Handel & Industrie BV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional, Sala de lo Contencioso-Administrativo — Spanje) — Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia/Administración General del Estado

(Zaak C-220/06) (1)

(Overheidsopdrachten - Liberalisering van postdiensten - Richtlijnen 92/50/EEG en 97/67/EG - Artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG - Nationale regeling op grond waarvan overheidsinstanties buiten regels inzake overheidsopdrachten om met openbare onderneming, leverancier van universele postdiensten in betrokken lidstaat, overeenkomsten mogen sluiten over verrichting van zowel voorbehouden als niet voorbehouden postdiensten)

(2008/C 51/25)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Nacional, Sala de lo Contencioso-Administrativo (Spanje)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia

Verwerende partij: Administración General del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Nacional, Sala de lo Contencioso-Administrativo — Uitlegging van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB 1998, L 15, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG (PB L 176, blz. 21) — Overeenkomst die buiten het kader van de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten is gesloten tussen een overheidsinstantie en een vennootschap met openbaar kapitaal, en die in het bijzonder betrekking heeft op de levering van postdiensten, daaronder begrepen de niet aan de leveranciers van de universele dienst voorbehouden diensten

Dictum

1)

Het gemeenschapsrecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan overheidsinstanties, buiten de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten om, de verrichting van postdiensten die zijn voorbehouden in overeenstemming met richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, mogen toevertrouwen aan een openbare naamloze vennootschap waarvan het kapitaal volledig in overheidshanden is en die in die lidstaat de leverancier van de universele postdienst is.

2)

Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan overheidsinstanties, buiten de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten om, de verrichting van niet voorbehouden postdiensten in de zin van richtlijn 97/67 mogen toevertrouwen aan een openbare naamloze vennootschap waarvan het kapitaal geheel in overheidshanden is en die in die staat de leverancier van de universele postdienst is, voor zover de overeenkomsten waarop deze regeling van toepassing is

de relevante drempel voorzien in artikel 7, lid 1, van richtlijn 92/50, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78, bereiken, en

schriftelijk en onder bezwarende titel gesloten overeenkomsten zijn in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 92/50, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78,

hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.

3)

De artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG alsook het gelijkheidsbeginsel, het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en het transparantiebeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan overheidsinstanties, buiten de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten om, de verrichting van niet voorbehouden postdiensten in de zin van richtlijn 97/67 mogen toevertrouwen aan een openbare naamloze vennootschap waarvan het kapitaal volledig in overheidshanden is en die in die staat de leverancier van de universele postdienst is, voor zover de overeenkomsten waarop deze regeling van toepassing is

de relevante drempel voorzien in artikel 7, lid 1, van richtlijn 92/50, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78, niet bereiken, en

niet in werkelijkheid een eenzijdige bestuurshandeling vormen waarbij uitsluitend ten laste van de leverancier van de universele postdienst verplichtingen worden opgelegd en die aanzienlijk afwijkt van de normale voorwaarden van het commerciële aanbod van deze laatste,

hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — United Pan-Europe Communications Belgium NV, Coditel Brabant BVBA, Intercommunale Vennootschap voor Kabeltelevisie Brutele, Wolu TV VZW/Belgische Staat

(Zaak C-250/06) (1)

(Artikel 49 EG - Vrij verrichten van diensten - Nationale wetgeving op basis waarvan kabeldistributeurs programma's van bepaalde particuliere omroeporganisaties moeten uitzenden („must carry’) - Beperking - Dwingende reden van algemeen belang - Behoud van pluralisme in tweetalig gebied)

(2008/C 51/26)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: United Pan-Europe Communications Belgium NV, Coditel Brabant BVBA, Intercommunale Vennootschap voor Kabeltelevisie Brutele, Wolu TV VZW

Verwerende partij: Belgische Staat

In tegenwoordigheid van: BeTV SA, Tvi SA, Télé Bruxelles ASBL, Belgian Business Television NV, Media ad Infinitum NV, TV5 Monde

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State (België) — Uitlegging van de artikelen 49 en 86 van het EG-Verdrag — Begrip „bijzonder recht” — Verplichting voor kabelmaatschappijen om de televisieprogramma's van bepaalde, voor het merendeel op het nationale grondgebied gevestigde omroeporganisaties uit te zenden

Dictum

Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de op het betrokken grondgebied van die staat actieve kabeldistributeurs uit hoofde van een „must-carry”-verplichting de televisieprogramma's van de particuliere omroeporganisaties die onder de autoriteiten van die staat ressorteren en door deze autoriteiten zijn aangewezen, moeten uitzenden, wanneer die regeling:

een doelstelling van algemeen belang nastreeft, zoals het behoud, uit hoofde van het cultuurbeleid van bedoelde lidstaat, van het pluralistische karakter van het televisieprogramma-aanbod in dat gebied, en

niet onevenredig is aan die doelstelling, waartoe de modaliteiten voor de toepassing ervan het voorwerp moeten zijn van een transparante procedure die is gebaseerd op objectieve, niet-discriminerende en vooraf kenbare criteria.

Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of die voorwaarden zijn vervuld.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/17


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato/Ente tabacchi italiani — ETI SpA, Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA, en Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Ente tabacchi italiani — ETI SpA, en Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Amministrazione autonoma dei monopoli di Stato, Ente tabacchi italiani — ETI SpA

(Zaak C-280/06) (1)

(Mededinging - Oplegging van sancties in geval van opvolging van ondernemingen - Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid - Entiteiten die onder zelfde overheidsorgaan ressorteren - Nationaal recht dat voor uitlegging ervan naar communautair mededingingsrecht verwijst - Prejudiciële vragen - Bevoegdheid Hof)

(2008/C 51/27)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

Verwerende partijen: Ente tabacchi italiani — ETI SpA, Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA

Verzoekende partijen: Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Ente tabacchi italiani — ETI SpA

Verzoekende partijen: Philip Morris Products SA, Philip Morris Holland BV, Philip Morris GmbH, Philip Morris Products Inc. en Philip Morris International Management SA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Amministrazione autonoma dei monopoli di Stato, Ente tabacchi italiani — ETI SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Consiglio di Stato — Uitlegging van artikel 81 EG — Mededingingsregeling over de verkoopprijs van sigaretten in strijd met de nationale antitrustwet — Aansprakelijkstelling van de rechtspersoon die is opgevolgd in het beheer van een onderneming voor de inbreuken die de onderneming heeft gepleegd vóór de overdracht van het beheer van deze laatste

Dictum

De artikelen 81 EG en volgende moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer in geval van entiteiten die onder hetzelfde overheidsorgaan ressorteren een gedraging die één en dezelfde inbreuk op de mededingingsregels oplevert, is ingezet door een entiteit en vervolgens tot aan het einde is voortgezet door een andere entiteit, die de eerste, die blijft bestaan, heeft opgevolgd, aan de tweede entiteit een sanctie kan worden opgelegd voor de inbreuk in haar geheel, vooropgesteld dat wordt aangetoond dat beide entiteiten aan het toezicht van bedoeld orgaan waren onderworpen.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/17


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Hans-Dieter Jundt, Hedwig Jundt/Finanzamt Offenburg

(Zaak C-281/06) (1)

(Vrij verrichten van diensten - Bijkomende beroepsactiviteit als leraar - Begrip „vergoeding’ - Onkostenvergoedingen - Regeling inzake belastingvrijstelling - Voorwaarden - Vergoeding betaald door binnenlandse universiteit)

(2008/C 51/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Hans-Dieter Jundt, Hedwig Jundt

Verwerende partij: Finanzamt Offenburg

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikelen 49 EG en 149 EG — Onderwijsactiviteit die als bijkomende beroepsactiviteit bij publiekrechtelijke rechtspersoon (universiteit) wordt uitgeoefend tegen vergoeding die als onkostenvergoeding kan worden beschouwd — Nationale regeling die voor dergelijke vergoedingen voorziene belastingvrijstelling beperkt tot vergoedingen welke door in lidstaat gevestigde publiekrechtelijke rechtspersonen werden betaald

Dictum

1)

De door een belastingplichtige van een lidstaat uitgeoefende beroepsactiviteit als leraar in dienst van een in een andere lidstaat gevestigde publiekrechtelijke rechtspersoon, in casu een universiteit, valt ook dan binnen de werkingssfeer van artikel 49 EG, wanneer deze beroepsactiviteit een bijkomende activiteit is die nagenoeg onbezoldigd wordt uitgeoefend.

2)

De beperking van het vrij verrichten van diensten, die erin bestaat dat een nationale regeling in een vrijstelling van inkomstenbelasting voorziet voor vergoedingen die door op het nationale grondgebied gevestigde universiteiten (die publiekrechtelijke rechtspersonen zijn) worden uitgekeerd als tegenprestatie voor een bijkomende beroepsactiviteit als leraar, maar niet voor vergoedingen die worden uitgekeerd door een in een andere lidstaat gevestigde universiteit, wordt niet gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang.

3)

Dat de lidstaten bevoegd zijn om zelf te beslissen over de opzet van hun onderwijsstelsel, kan niet tot gevolg hebben dat een nationale regeling die voorziet in een belastingvrijstelling voor uitsluitend belastingplichtigen die een beroepsactiviteit uitoefenen in dienst of voor rekening van binnenlandse openbare universiteiten, verenigbaar is met het gemeenschapsrecht.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/18


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Société Pipeline Méditerranée et Rhône (SPMR)/Administration des douanes et droits indirects, Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières (DNRED)

(Zaak C-314/06) (1)

(Richtlijn 92/12/EEG - Accijns - Minerale oliën - Verliezen - Vrijstelling van rechten - Overmacht)

(2008/C 51/29)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société Pipeline Méditerranée et Rhône (SPMR)

Verwerende partij: Administration des douanes et droits indirects, Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières (DNRED)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation — Uitlegging van artikel 14, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1) — Vrijstelling van voorgeschreven rechten, in kader van schorsingsregeling, voor aan toevallige omstandigheden of aan gevallen van overmacht te wijten verliezen, alsook voor verliezen die inherent zijn aan aard van de producten tijdens het productie- en verwerkingsproces, de opslag en het vervoer — Toepasselijkheid van deze vrijstelling op het verlies van olieproducten ten gevolge van het lekken, en vervolgens barsten, van een door de erkende entrepothouder beheerde oliepijpleiding

Dictum

1)

Het begrip „overmacht” in de zin van artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, heeft betrekking op abnormale en onvoorziene omstandigheden die zich buiten toedoen van de erkende entrepothouder hebben voorgedaan en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. De voorwaarde dat de omstandigheden zich buiten toedoen van de erkende entrepothouder hebben voorgedaan, heeft niet alleen betrekking op omstandigheden die zich buiten hem hebben voorgedaan in materiële of fysieke zin, maar ook op omstandigheden die objectief lijken te ontsnappen aan de controle van de erkende entrepothouder of buiten de verantwoordelijkheidssfeer van deze laatste zijn gesitueerd.

2)

Het verlies van een deel van de uit een oliepijpleiding gelopen olieproducten dat is te wijten aan de vloeibare toestand van deze producten en aan de eigenschappen van de bodem waarin zij terecht zijn gekomen, waardoor dit deel niet kon worden teruggewonnen, kan niet worden beschouwd als „verliezen die inherent zijn aan de aard van de producten” in de zin van artikel 14, lid 1, tweede volzin, van richtlijn 92/12, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/19


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Bayerischer Rundfunk, Deutschlandradio, Hessischer Rundfunk, Mitteldeutscher Rundfunk, Norddeutscher Rundfunk, Radio Bremen, Rundfunk Berlin-Brandenburg, Saarländischer Rundfunk, Südwestrundfunk, Westdeutscher Rundfunk, Zweites Deutsches Fernsehen/GEWA — Gesellschaft für Gebäudereinigung und Wartung mbH

(Zaak C-337/06) (1)

(Richtlijnen 92/50/EEG en 2004/18/EG - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Publiekrechtelijke omroeporganisaties - Aanbestedende diensten - Publiekrechtelijke instellingen - Vereiste dat activiteit van omroep „in hoofdzaak door staat wordt gefinancierd’)

(2008/C 51/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Bayerischer Rundfunk, Deutschlandradio, Hessischer Rundfunk, Mitteldeutscher Rundfunk, Norddeutscher Rundfunk, Radio Bremen, Rundfunk Berlin-Brandenburg, Saarländischer Rundfunk, Südwestrundfunk, Westdeutscher Rundfunk, Zweites Deutsches Fernsehen

Verwerende partij: GEWA — Gesellschaft für Gebäudereinigung und Wartung mbH

In tegenwoordigheid van: Heinz W. Warnecke

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Düsseldorf — Uitlegging van artikel 1, lid 9, tweede alinea, sub c, en artikel 16, sub b, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30 april 2004, blz. 114) — Gunning van schoonmaakdiensten door vereniging van indirect door de staat gefinancierde omroepen zonder formele Europese procedure van plaatsing van de opdracht — Begrip „aanbestedende dienst”

Dictum

1)

Artikel 1, sub b, tweede alinea, derde streepje, eerste variant, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, moet aldus worden uitgelegd, dat de activiteiten van publiekrechtelijke omroeporganisaties als die in het hoofdgeding hoofdzakelijk worden gefinancierd door de staat wanneer zij hoofdzakelijk worden gefinancierd door een bijdrage ten laste van bezitters van een ontvangtoestel, die wordt opgelegd, berekend en geïnd volgens regels als die aan de orde in het hoofdgeding.

2)

Artikel 1, sub b, tweede alinea, derde streepje, eerste variant, van richtlijn 92/50 moet aldus worden uitgelegd, dat in geval van financiering van activiteiten van publiekrechtelijke omroeporganisaties zoals die in het hoofdgeding, op de wijze als uiteengezet in het kader van het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag, de voorwaarde „door de staat gefinancierd” geen rechtstreekse tussenkomst van de staat of van andere overheden vereist bij de plaatsing van een opdracht als die in het hoofdgeding door dergelijke instellingen.

3)

Artikel 1, sub a-iv, van richtlijn 92/50 moet aldus worden uitgelegd dat enkel overheidsopdrachten met betrekking tot de in die bepaling vermelde diensten buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/19


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia — Italië) — Frigerio Luigi & C. Snc/Comune di Triuggio

(Zaak C-357/06) (1)

(Richtlijn 92/50/EEG - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Nationale wettelijke regeling op grond waarvan lokale openbare diensten van economisch belang enkel kunnen worden gegund aan kapitaalvennootschappen - Verenigbaarheid)

(2008/C 51/31)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Frigerio Luigi & C. Snc

Verwerende partij: Comune di Triuggio

In tegenwoordigheid van: Azienda Servizi Multisettoriali Lombarda — A.S.M.L. SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia — Uitlegging van de artikelen 39, 43, 48 en 81 EG, artikel 26, lid 2, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1), artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114), artikel 9, lid 1, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB L 114, blz. 9) — Procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening — Dienst voor milieuzorg — Nationale wettelijke regeling volgens welke enkel kapitaalvennootschappen mogen worden belast met diensten van beheer en verwijdering van afvalstoffen

Dictum

Artikel 26, leden 1 en 2, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001, verzet zich tegen nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding, die gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat gerechtigd zijn de betrokken dienst te verlenen, combinaties of consortiums van dienstverleners daaronder begrepen, beletten offertes in te dienen in een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht voor dienstverlening waarvan de waarde de toepassingsdrempel van richtlijn 92/50 overschrijdt, louter op grond dat deze gegadigden of inschrijvers niet de rechtsvorm hebben die overeenkomt met een bepaalde categorie van rechtspersonen, namelijk kapitaalvennootschappen. Het staat aan de nationale rechter een bepaling van nationaal recht met volledige gebruikmaking van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen en, voor zover een dergelijke conforme uitlegging onmogelijk is, elke bepaling van nationaal recht die in strijd is met deze eisen, buiten toepassing te laten.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/20


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing van het Tribunal administratif de Lyon — Frankrijk) — Cedilac SA/Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

(Zaak C-368/06) (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Recht op aftrek - Beginselen van onmiddellijke aftrek en fiscale neutraliteit - Overdracht van btw-overschot naar volgende periode of teruggaaf - Regel van uitstel met één maand - Overgangsbepalingen - Handhaving van vrijstelling)

(2008/C 51/32)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Lyon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cedilac SA

Verwerende partij: Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal administratif de Lyon — Uitlegging van de artikelen 17 en 18, lid 4, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Wijze van uitoefening van het recht op aftrek van de btw die is betaald over de prijs van een belastbare handeling wanneer het bedrag van de toegestane aftrek groter is dan het bedrag van de voor een bepaalde aangifteperiode verschuldigde belasting — Overdracht van het overschot naar de volgende periode of teruggaaf

Dictum

De artikelen 17 en 18, lid 4, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale maatregel als de overgangsregeling die bij loi no 93-859, du 22 juin 1993, portant loi de finances rectificative pour 1993 is ingevoerd in het kader van de intrekking van een bij artikel 28, lid 3, sub d, van deze richtlijn toegestane afwijkende nationale bepaling, mits de nationale rechter vaststelt dat die maatregel in het concrete geval de gevolgen van deze afwijkende nationale bepaling beperkt.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/21


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, Londen — Verenigd Koninkrijk) — Asda Stores Ltd/Commissioners of Her Majesty's Revenue and Customs

(Zaak C-372/06) (1)

(Communautair douanewetboek - Toepassingsmaatregelen - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Bijlage 11 - Niet-preferentiële oorsprong van waren - Ontvangtoestellen voor televisie - Begrip „ingrijpende verwerking of bewerking’ - Criterium „toegevoegde waarde’ - Geldigheid en uitlegging - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad - Rechtstreekse werking - Uitlegging)

(2008/C 51/33)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

VAT and Duties Tribunal, Londen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asda Stores Ltd

Verwerende partij: Commissioners of Her Majesty's Revenue and Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — VAT and Duties Tribunal, Londen — Geldigheid van bijlage 11 bij verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1) — Criteria ter bepaling van de niet-preferentiële oorsprong van een product — In Turkije vervaardigde televisietoestellen waarin kathodestraalbuizen van oorsprong uit China of Korea worden verwerkt

Dictum

1)

Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van enig element dat de geldigheid kan aantasten van de bepalingen in kolom 3 van post 8528 van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage 11 bij verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

2)

De bepalingen in kolom 3 van post 8528 van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage 11 bij verordening nr. 2454/93, dienen aldus te worden uitgelegd dat het voor de berekening van de meerwaarde die ontvangtoestellen voor kleurentelevisie in omstandigheden als die van het hoofdgeding tijdens de vervaardiging ervan hebben verkregen, niet nodig is om de niet-preferentiële oorsprong van een apart onderdeel, zoals een chassis, afzonderlijk te bepalen.

3)

Artikel 44 van besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EEG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, gelezen in samenhang met artikel 47, leden 1 tot en met 3, van het Aanvullend Protocol, dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 en dat een bijlage vormt bij de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, en met de artikelen 45 en 46 van besluit nr. 1/95, heeft geen rechtstreekse werking, zodat individuele ondernemingen zich niet voor de nationale rechter op de schending ervan kunnen beroepen teneinde te ontkomen aan de betaling van antidumpingrechten die zij anders verschuldigd zouden zijn. Artikel 47 van besluit nr. 1/95 heeft rechtstreekse werking en de justitiabelen waarop deze bepaling van toepassing is, kunnen zich erop beroepen voor de rechterlijke instanties van de lidstaten.

4)

Artikel 47 van besluit nr. 1/95 moet aldus worden uitgelegd dat de ondernemingen niet op de hoogte hoeven te worden gebracht van de informatie die de overeenkomstsluitende partijen die antidumpingmaatregelen hebben genomen, krachtens artikel 46 van besluit nr. 1/95 aan het Gemengd Comité van de douane-unie of krachtens artikel 47, lid 2, van het Aanvullend Protocol aan de Associatieraad moeten verstrekken.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/21


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH/Hauptzollamt Bielefeld

(Zaak C-374/06) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Richtlijn 92/12/EEG - Accijnsproducten - Fiscale merktekens - Onregelmatige onttrekking aan schorsingsregeling - Diefstal - Uitslag tot verbruik in lidstaat van diefstal - Geen terugbetaling van fiscale merktekens van andere lidstaat die reeds op gestolen producten zijn aangebracht)

(2008/C 51/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Bielefeld

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Uitlegging van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1) — Weigering van restitutie door een lidstaat van het bedrag betaald voor de afgifte van fiscale merktekens, aangebracht op tabaksproducten die vervolgens op onregelmatige wijze aan de schorsingsregeling zijn onttrokken in een andere lidstaat, met accijnsheffing door deze staat als gevolg — Diefstal van sigaretten

Dictum

Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad van 14 april 2003 tot aanpassing aan besluit 1999/468/EG van de bepalingen betreffende de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden die zijn vastgelegd in volgens de raadplegingsprocedure (unanimiteit) goedgekeurde besluiten van de Raad, verzet zich niet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke het aankoopbedrag voor fiscale merktekens van deze lidstaat niet wordt terugbetaald wanneer deze merktekens op accijnsproducten werden aangebracht voor uitslag tot verbruik ervan in deze lidstaat, deze producten in een andere lidstaat werden gestolen waardoor de accijnzen in deze andere lidstaat moesten worden betaald, en niet is bewezen dat de gestolen producten niet zullen worden verkocht in de lidstaat van afgifte van deze merktekens.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/22


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Landesanstalt für Landwirtschaft/Franz Götz

(Zaak C-408/06) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Economische activiteit - Belastingplichtigen - Publiekrechtelijke lichamen - Verkooporgaan voor melkquota - Handelingen van landbouwinterventiebureaus en van bedrijfswinkels - Concurrentievervalsing van enige betekenis - Geografische markt)

(2008/C 51/35)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Landesanstalt für Landwirtschaft

Verwerende partij: Franz Götz

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 4, lid 5, tweede en derde alinea, en bijlage D, punten 7 en 12, van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Facturering van toewijzing van referentiehoeveelheden voor melk, zonder afzonderlijke vermelding van de btw — Beoordeling van de hoedanigheid van belastingplichtige van een door een Duitse deelstaat opgericht lichaam dat tegen voorafgaande betaling referentiehoeveelheden voor melk overdraagt aan melkproducenten

Dictum

1)

Een verkooporgaan voor melkquota is geen landbouwinterventiebureau in de zin van artikel 4, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/4/EG van de Raad van 19 januari 2001, juncto punt 7 van bijlage D bij deze richtlijn, en evenmin een bedrijfswinkel in de zin van voornoemd artikel 4, lid 5, derde alinea, juncto punt 12 van bijlage D bij die richtlijn.

2)

De behandeling van een verkooporgaan voor melkquota als niet-belastingplichtige voor de werkzaamheden of de handelingen die het als overheid verricht in de zin van artikel 4, lid 5, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/4, kan geen concurrentievervalsing van enige betekenis teweegbrengen, omdat dat verkooporgaan in een situatie als die van het hoofdgeding niet wordt geconfronteerd met particuliere marktdeelnemers die handelingen verrichten die concurreren met de door de overheid verrichte handelingen. Aangezien dit geldt voor elk verkoopbureau voor melkquota dat werkzaam is in een bepaald, door de betrokken lidstaat gedefinieerd overdrachtsgebied, is dit gebied de relevante geografische markt voor de vaststelling of er sprake is van concurrentievervalsing van enige betekenis.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/23


Arrest van het Hof Tweede kamer) van 18 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Per Grønfeldt, Tatiana Grønfeldt/Finanzamt Hamburg-Am Tierpark

(Zaak C-436/06) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Fiscale bepalingen - Inkomstenbelasting - Nationale regeling inzake belasting over winst uit verkoop van deelnemingen (aandelen) in kapitaalvennootschappen)

(2008/C 51/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Per Grønfeldt, Tatiana Grønfeldt

Verwerende partij: Finanzamt Hamburg-Am Tierpark

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 56 EG — Belasting over de winst uit de verkoop van deelnemingen in kapitaalvennootschappen — Nationale regeling die de belastbaarstelling afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de deelneming ten minste 10 % bedraagt indien de betrokken vennootschap in de lidstaat in de vennootschapsbelasting onbeperkt belastingplichtig is, doch ten minste 1 % bedraagt indien de betrokken vennootschap in een andere lidstaat is gevestigd

Dictum

Artikel 56 EG dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, waarbij de winst uit de verkoop van aandelen in een in een andere lidstaat gevestigde kapitaalvennootschap in 2001 reeds belastbaar was wanneer de verkoper tijdens de laatste vijf jaar rechtstreeks of indirect een deelneming van ten minste 1 % in het kapitaal van de vennootschap bezat, terwijl de winst uit de verkoop, onder gelijke omstandigheden, van aandelen in een in eerstgenoemde lidstaat gevestigde en in de vennootschapsbelasting onbeperkt belastingplichtige kapitaalvennootschap in 2001 slechts belastbaar was in geval van een aanmerkelijke deelneming van ten minste 10 %.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/23


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing van het Bundesgerichtshof — Duitsland) — FBTO Schadeverzekeringen NV/Jack Odenbreit

(Zaak C-463/06) (1)

(Verordening (EG) nr. 44/2001 - Bevoegdheid in verzekeringszaken - Aansprakelijkheidsverzekering - Rechtstreekse vordering van getroffene tegen verzekeraar - Regel van bevoegdheid van gerechten van woonplaats van eiser)

(2008/C 51/37)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FBTO Schadeverzekeringen NV

Verwerende partij: Jack Odenbreit

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 blz. 1) — Rechtsvordering tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat op het grondgebied waarvan de getroffene zijn woonplaats heeft — Begrip begunstigde van de verzekering

Dictum

De verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, naar artikel 9, lid 1, sub b, daarvan moet aldus worden uitgelegd dat de getroffene bij het gerecht van zijn woonplaats in een lidstaat rechtstreeks tegen de verzekeraar een vordering kan instellen, indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/24


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-481/06) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten - Schending van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 93/36/EG - Algemene beginselen van Verdrag - Gelijkheidsbeginsel en transparantieplicht - Nationale regeling waarbij procedure van gunning via onderhandelingen van overheidsopdrachten voor leveringen van bepaald medisch materiaal kan worden gebruikt)

(2008/C 51/38)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en X. Lewis, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: S. Chala en D. Tsagkaraki, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 6, lid 3, van richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB L 199, blz. 1), alsook van de verplichting om een daadwerkelijke en eerlijke concurrentie te verzekeren — Nationale bepaling die medisch materiaal in categorieën indeelt en voor elke categorie een bepaalde maximumprijs vaststelt — Bepaling die een rechtskader vormt dat de gunning via onderhandelingen mogelijk maakt van overheidsopdrachten voor de levering van hele groepen van dergelijke producten, die als niet-vergelijkbaar worden bestempeld

Dictum

1)

Door artikel 7, lid 2, van wet nr. 2955/2001 betreffende de „leveringen aan ziekenhuizen en andere gezondheidscentra van de regionale gezondheids- en voorzieningsregelingen en andere bepalingen” alsook de bepalingen ter uitvoering van de gezamenlijke ministeriële besluiten DY6a/oik.38611 en DY6a/oik.38609 van 12 april 2005, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001, alsook krachtens de algemene bepalingen van het Verdrag, in het bijzonder de gelijke behandeling en de transparantieplicht.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/24


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Road Air Logistics Customs BV

(Zaak C-526/06) (1)

(Communautair douanewetboek en uitvoeringsverordening - Communautair douanevervoer - Inbreuk - Bewijs van regelmatigheid van douanevervoer of van plaats van overtreding - Verzuim om termijn van drie maanden voor levering van dat bewijs toe te kennen - Terugbetaling van douanerechten - Begrip „wettelijk verschuldigd’)

(2008/C 51/39)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Road Air Logistics Customs BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 236 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), en van artikel 379 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (PB L 253, blz. 1) — Terugbetaling of kwijtschelding van douanerechten — Niet wettelijk verschuldigd bedrag — Vaststelling van de plaats van het ontstaan van de douaneschuld

Dictum

Artikel 236, lid 1, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat de nationale douaneautoriteiten niet overeenkomstig artikel 379 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, de plaats waar de douaneschuld is ontstaan hebben bepaald, niet tot gevolg heeft dat het bedrag van de douanerechten niet wettelijk verschuldigd is.

De lidstaat waaronder het kantoor van vertrek ressorteert kan evenwel slechts tot inning van de invoerrechten overgaan wanneer hij overeenkomstig artikel 379, lid 2, van verordening nr. 2454/93 de aangever heeft gewezen op de mogelijkheid om binnen een termijn van drie maanden het bewijs te leveren van de plaats waar de overtreding of onregelmatigheid daadwerkelijk is begaan, en mits dat bewijs niet binnen die termijn is geleverd.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/25


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-528/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/98/EG - Hergebruik van overheidsinformatie - Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)

(2008/C 51/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: E. Montaguti, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-vaststelling, binnen gestelde termijn, van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345, blz. 90)

Dictum

1)

Door niet binnen de voorgeschreven termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/25


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-85/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/60/EG - Artikelen 5, lid 1, en 15, lid 2 - Communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid - Stroomgebiedsdistrict - Beknopt verslag en analyses - Mededeling - Ontbreken)

(2008/C 51/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Braguglia, gemachtigde, en G. Fiengo, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 5, lid 1, en 15, lid 2, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327, blz. 1) — Niet-overlegging van beknopte verslagen met betrekking tot de krachtens artikel 5 vereiste analyses van een aantal stroomgebiedsdistricten — Niet-uitvoering van de in artikel 5, lid 1, van de richtlijn voorgeschreven analyses en beoordelingen

Dictum

1)

Door voor het proefstroomgebiedsdistrict Serchio en voor delen van de stroomgebiedsdistricten Alpi orientali, Appennino settentrionale, Appennino centrale en Appennino meridionale geen beknopt verslag met betrekking tot de krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, vereiste analyses over te leggen, zoals artikel 15, lid 2, van deze richtlijn bepaalt, en door niet de in artikel 5, lid 1, hiervan bedoelde analyses en beoordeling uit te voeren, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 5, lid 1, en 15, lid 2, van deze richtlijn op haar rustende verplichting niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/26


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-244/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/50/EG - Interoperabiliteit van trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem en van conventioneel trans-Europees spoorwegsysteem - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 51/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Yerrell en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van richtlijn 2001/16/EG van de Raad en het Europees Parlement betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 164, blz. 114)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking te hebben doen treden die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van richtlijn 2001/16/EG van de Raad en het Europees Parlement betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/26


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-257/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/17/EG - Coördinatie van procedures voor plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 51/43)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Kukovec en K. Nyberg, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: A. Falk, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134, blz. 1)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, is het Koninkrijk Zweden de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Zweden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/27


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-284/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/51/EG - Overheidsopdrachten - Procedures voor plaatsen van opdrachten - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 51/44)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Caeiros, D. Kukovec en P. Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordiger: M. L. Fernandes, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-vaststelling binnen de gestelde termijn van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/51/EG van de Commissie van 7 september 2005 tot wijziging van bijlage XX bij richtlijn 2004/17/EG en van bijlage VIII bij richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende overheidsopdrachten (PB L 257, blz. 127)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/51/EG van de Commissie van 7 september 2005 tot wijziging van bijlage XX bij richtlijn 2004/17/EG en van bijlage VIII bij richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende overheidsopdrachten, is de Portugese Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/27


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-294/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/38/EG - Recht van vrij verkeer en verblijf op grondgebied van lidstaten voor burgers van Unie en hun familieleden - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 51/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Maidani, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-vaststelling, binnen gestelde termijn, van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77 en — rectificaties — PB 2004, L 229, blz. 35, en PB 2005, L 197, blz. 34)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/28


Beschikking van het Hof van 4 oktober 2007 — Fred Olsen, SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje

(Zaak C-320/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Zeevervoer - Cabotage in zeevervoer - Bestaande steun - Nieuwe steun - Steunmaatregelen die verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden verklaard - Dienst van algemeen economisch belang - Hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond)

(2008/C 51/46)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Fred Olsen, SA (vertegenwoordiger: R. Marín Correa, abogado)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra en R. Vidal Puig, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer — uitgebreid) van 15 juni 2005, Olsen/Commissie (T-17/02), houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 25 juli 2001 inzake het dossier staatssteun NN 48/2001 — Spanje — Steunmaatregelen ten gunste van de scheepvaartonderneming Trasmediterránea (PB 2002, C 96, blz. 4)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Fred Olsen SA wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/28


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 24 september 2007 — Miguel Torres, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Bodegas Muga, SA

(Zaak C-405/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Merkaanvraag voor beeld „Torre Muga’ - Oppositieprocedure - Ouder nationaal en internationaal woordmerk „TORRES’ - Verwarringsgevaar - Afwijzing van oppositie)

(2008/C 51/47)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (vertegenwoordiger: E. Armijo Chávarri, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. de Medrano Caballero, gemachtigde), Bodegas Muga, SA (vertegenwoordiger: F. Porcuna de la Rosa, abogado)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 11 juli 2006, Torres /BHIM en Bodegas Muga (T-247/03), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 april 2003 (zaak R 998/2001-1) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres SA en Bodegas Muga SA

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Miguel Torres, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/29


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 6 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Stahlwerk Ergste Westig GmbH/Finanzamt Düsseldorf-Mettmann

(Zaak C-415/06) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Antwoord dat duidelijk uit rechtspraak kan worden afgeleid - Vrij verkeer van kapitaal - Inkomstenbelastingen - Vennootschap met vaste inrichtingen in derde land - Verrekening van verlies van deze inrichtingen)

(2008/C 51/48)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stahlwerk Ergste Westig GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Düsseldorf-Mettmann

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van de artikelen 56 EG, 57, lid 1, EG en 58 EG — Aftrek van de belastbare winst van een nationale vennootschap van de verliezen die een in een derde land gevestigde vaste inrichting lijdt — Weigering van de aftrek op basis van een met dit derde land gesloten bilaterale overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting

Dictum

Een nationale belastingregeling waarbij een vennootschap met zetel in een lidstaat bij de resultatenberekening het verlies van een in een derde land gevestigde inrichting niet kan aftrekken, maakt hoofdzakelijk inbreuk op de uitoefening van de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 43 EG tot en met 48 EG. Op deze bepalingen kan geen beroep worden gedaan in een situatie betreffende een dergelijke in een derde land gelegen inrichting.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/29


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2007 — PTV Planung Transport Verkehr AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-512/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Artikel 7, lid 1, sub b) en c), van Verordening (EG) nr. 40/94 - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Woordteken map&guide)

(2008/C 51/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PTV Planung Transport Verkehr AG (vertegenwoordiger: F. Nielsen, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 10 oktober 2006, PTV/BHIM (T-302/03), waarbij het Gerecht het beroep tot nietigverklaring van de beslissing houdende afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „map&guide” voor bepaalde waren en diensten van de klassen 9, 41 en 42 heeft verworpen — Onderscheidend vermogen van het merk

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

PTV Planung Transport Verkehr AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/30


Beschikking van het Hof van 27 november 2007 — Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi, Musa Akar/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-163/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Ontvankelijkheid - Wezenlijke vormvoorwaarden - Verplichte vertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door advocaat die bevoegd is om op te treden voor rechterlijke instantie van lidstaat - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

(2008/C 51/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi, Musa Akar (vertegenwoordiger: C. Șahin, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. van Nuffel en F. Hoffmeister, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 17 januari 2007 in zaak T-129/06, Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret en Akar/Commissie, waarbij het Gerecht een beroep strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 23 december 2005 met betrekking tot de aanbesteding van de bouw van onderwijsvoorzieningen in de provincies Siirt en Diyarbakir, en strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de betrokken aanbestedingsprocedure, niet-ontvankelijk heeft verklaard — Ontbreken van informatie, in de bestreden beschikking, over de noodzaak, indien tegen de beschikking beroep wordt ingesteld, van procesvertegenwoordiging door een daartoe ten overstaan van een rechterlijke instantie van een lidstaat bevoegde advocaat — Te late indiening van het geregulariseerde verzoekschrift

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi en Musa Akar worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/30


Beschikking van het Hof van 19 oktober 2007 — Derya Beyatli/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-238/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Algemeen vergelijkend onderzoek voor burgers van de Republiek Cyprus - Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek - Termijnen - Klacht - Brief aan hoofd van delegatie van Commissie te Cyprus)

(2008/C 51/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Derya Beyatli (vertegenwoordiger: A. Demetriades, dikigorosd)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en M. H. Kraemer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 5 maart 2007 in zaak T-455/04, Beyatli en Candan/Commissie, waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/A/1/03, voor de vorming van een reserve van adjunct-administrateurs met de Cypriotische nationaliteit, om verzoekers niet toe te laten tot het mondelinge examen van dit vergelijkend onderzoek — Termijn voor indiening van een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Beyatli wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Civile di Modena (Italië) op 1 oktober 2007 — Alberto Severi, Cavazzuti e Figli/Regione Emilia-Romagna

(Zaak C-446/07)

(2008/C 51/52)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Civile di Modena

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Alberto Severi, Cavazzuti e Figli

Verwerende partij: Regione Emilia-Romagna

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 [thans de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 510/06 (1)], juncto artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 [art. 2 van richtlijn 2000/13/EG (2)], aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvan de indiening bij de Europese Commissie ter registratie als beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding (BGA) in de zin van de genoemde verordeningen op nationaal niveau is „afgewezen” of geblokkeerd, ten minste gedurende de periode waarin een dergelijke afwijzing of blokkering hangende is, als soortnaam moet worden aangemerkt?

2)

Moeten de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 [thans artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 510/06], juncto artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 (art. 2 van richtlijn 2000/13/EG), aldus worden uitgelegd dat de benaming van een levensmiddel waarin een plaats wordt genoemd, en die niet is geregistreerd als BOB of BGA in de zin van de genoemde verordeningen, op de Europese markt rechtmatig kan worden gebruikt door producenten die er te goeder trouw en lange tijd voortdurend gebruik van hebben gemaakt voordat verordening (EEG) nr. 2081/92 (thans verordening (EG) nr. 510/06) in werking trad en tijdens de periode volgend op die inwerkingtreding?

3)

Moet artikel 15, lid 2, van richtlijn nr. 89/104/EEG (3) betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd, dat de houder van een collectief merk voor een levensmiddel dat een geografische verwijzing bevat, aan producenten van een product dat dezelfde kenmerken heeft, niet kan verbieden om voor dat product een benaming te gebruiken die soortgelijk is aan de in het collectieve merk vervatte benaming, indien deze producenten die benaming te goeder trouw en lange tijd voortdurend hebben gebruikt voordat het collectieve merk werd ingeschreven?


(1)  PB 2006, L 93, blz. 12.

(2)  PB 2000, L 109, blz. 29.

(3)  PB 1989, L 40, blz. 1.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/31


Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2007 door AGC Flat Glass Europe SA, voorheen Glaverbel SA, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 september 2007 in zaak T-141/06, Glaverbel SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-513/07 P)

(2008/C 51/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: AGC Flat Glass Europe SA, voorheen Glaverbel SA (vertegenwoordigers: S. Möbus en T. Koerl, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2007 in zaak T-141/06 inzake gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3183068 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert aan dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg op een onjuiste uitlegging van artikel 7, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (1) berust ten gevolge van een onjuiste beoordeling van het relevante publiek en van het grondgebied waarmee rekening dient te worden gehouden.

1.

Anders dan het Gerecht van eerste aanleg heeft geoordeeld, bestaat het relevante publiek enkel uit specialisten uit de glassector. Het Gerecht van eerste aanleg heeft zodoende artikel 7, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk onjuist toegepast bij de beoordeling van het relevante publiek.

2.

Anders dan het Gerecht van eerste aanleg heeft geoordeeld, heeft verweerder de bewijzen die zijn verstrekt met betrekking tot het verkregen onderscheidend vermogen ten onrechte voor elke lidstaat afzonderlijk onderzocht, wat duidelijk in strijd is met artikel 7, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, dat een door gebruik in de gehele Gemeenschap verkregen onderscheidend vermogen vereist. In plaats van het aantal lidstaten te beoordelen, had verweerder de verstrekte bewijzen als een geheel moeten onderzoeken en moeten beoordelen of daaruit een samenhangend beeld ontstond van voortdurend gebruik in een voldoende ruim geografisch gebied gedurende een voldoende lange periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/32


Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2007 door het Koninkrijk Zweden tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Grote kamer) van 12 september 2007 in zaak T-36/04, Association de la presse internationale ASBL (API)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-514/07 P)

(2008/C 51/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk en S. Johannesson)

Andere partijen in de procedure: Association de la presse internationale ASBL (API) en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 12 september 2007 in zaak T-36/04 te vernietigen;

het besluit van de Commissie van 20 november 2003 overeenkomstig de vordering van API voor het Gerecht, en dus ook de weigering van toegang tot de memories van de Commissie in de zaken T-209/01, Honeywell/Commissie, T-210/01, General Electric/Commissie en C-203/03, Commissie/Oostenrijk, volledig nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft in het bestreden arrest het gemeenschapsrecht geschonden door het besluit van de Commissie niet in zijn geheel nietig te verklaren.

2.

Het Gerecht heeft enerzijds vastgesteld dat de instellingen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1) moeten aantonen dat openbaarmaking specifiek en concreet een belang zal schaden dat is beschermd door een uitzondering. Alleen in dat geval kan op basis van een uitzondering worden geweigerd een handeling openbaar te maken. Het bewijs moet worden geleverd voor elke handeling afzonderlijk. Daarmee is rekwirant het eens.

3.

Het Gerecht is anderzijds evenwel tot de conclusie gekomen dat de Commissie precies in dit geval niet verplicht was dit te bewijzen omdat er in deze zaak tot de mondelinge behandeling een algemene behoefte aan vertrouwelijke behandeling van de memories is. Deze algemene noodzaak van vertrouwelijke behandeling vindt haar grondslag deels in het recht op toetsing door een onpartijdige rechter, deels in het feit dat de Commissie haar belangen als procespartij moet kunnen beschermen. Volgens het Gerecht beging de Commissie geen fout toen zij de toegang tot de memories weigerde.

4.

Volgens rekwirant is deze laatste conclusie onverenigbaar met de plicht, het verzoek om openbaarmaking te toetsen aan de inhoud van de specifieke handeling. Het Gerecht heeft in zijn arrest dus het gemeenschapsrecht geschonden.


(1)  PB L 145, blz. 43.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/32


Beroep ingesteld op 30 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-535/07)

(2008/C 51/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Sauer en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (1), respectievelijk krachtens artikel 6, lid 2, juncto artikel 7 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (2), niet is nagekomen door

a)

de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van vogelsoorten meest geschikte gebieden in Oostenrijk niet correct op basis van ornithologische criteria als speciale beschermingszones ingevolge artikel 4, lid 1, respectievelijk lid 2, van de vogelrichtlijn te hebben aangewezen („Hansag” in de deelstaat Burgenland), respectievelijk afgebakend („Niedere Tauern” in de deelstaat Steiermark), en

b)

met betrekking tot een deel van de tot dusverre aangewezen speciale beschermingszones niet te hebben gezorgd voor een juridische bescherming die strookt met de eisen van artikel 4, lid 1, respectievelijk lid 2, van de vogelrichtlijn, respectievelijk van artikel 6, lid 2, juncto artikel 7 van de habitatrichtlijn.

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad (vogelrichtlijn) verplicht de lidstaten ertoe, de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van de in bijlage I van de richtlijn vermelde soorten meest geschikte gebieden als speciale beschermingszones (SBZ) aan te wijzen en soortgelijke maatregelen te treffen voor de niet in bijlage I vermelde en geregeld voorkomende trekvogelsoorten. Een SBZ moet een zodanige juridische beschermingsstatus genieten dat, onder meer, het voortbestaan en de voortplanting van de in bijlage I van de richtlijn genoemde vogelsoorten alsook de voortplanting, de rui en de overwintering van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels worden verzekerd. Omdat volgens artikel 7 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (habitatrichtlijn) de verplichtingen met betrekking tot speciale beschermingszones die onder meer uit artikel 6, lid 2, van deze richtlijn voortvloeien, in de plaats treden van die welke uit artikel 4, lid 4, eerste volzin van de vogelrichtlijn voortvloeien, moet de juridische beschermingsstatus van deze zones bovendien waarborgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in deze beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen.

De Republiek Oostenrijk heeft de uit deze bepalingen van gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen geschonden, doordat zij het gebied „Hansag” niet als SBZ heeft aangewezen, de speciale beschermingszone „Niedere Tauern” niet conform de eisen van de vogelrichtlijn heeft afgebakend en, ten slotte, met betrekking tot een deel van de voorheen aangewezen speciale beschermingszones niet heeft gezorgd voor een juridische bescherming die strookt met de eisen van de hierboven genoemde bepalingen.

Ofschoon de Republiek Oostenrijk heeft erkend dat het gebied „Hansag” als SBZ dient te worden aangewezen en zij herhaaldelijk haar voornemen heeft bevestigd om dit ook daadwerkelijk te doen, is zij haar aanwijzingsverplichting tot op de datum van verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet nagekomen.

De niet conform de eisen van de vogelrichtlijn gerealiseerde afbakening van het gebied „Niedere Tauern” vloeit enerzijds voort uit het feit dat onvoldoende rekening is gehouden met de verblijfsplaatsen van de morinelplevier en anderzijds uit het feit dat de vastgestelde verblijfsplaatsen van bepaalde bosvogelsoorten, respectievelijk van de vogelsoorten grijskopspecht (Picus canus) en hazelhoen (Bonasa bonasia), onvoldoende zijn opgenomen in de SBZ. Weliswaar beschikken de lidstaten over een zekere beoordelingsvrijheid bij de keuze en de afbakening van een SBZ, doch deze vrijheid wordt beperkt door het vereiste dat de aanwijzing van deze zones aan bepaalde, in de richtlijn vastgestelde ornithologische criteria moet voldoen. Met name is een lidstaat niet bevoegd om bij de keuze en de afbakening van een SBZ rekening te houden met de in artikel 2 van de vogelrichtlijn, respectievelijk artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn genoemde wetenschappelijke eisen.

Wat de juridische beschermingsstatus van de tot dusverre aangewezen beschermingszones in Oostenrijk aangaat, moeten voor een zone die aan de criteria voor aanwijzing voldoet, „speciale beschermingsmaatregelen” voor de desbetreffende vogelsoorten worden getroffen. Voorts moeten de noodzakelijke beschermingsmaatregelen nauwkeurig worden vastgelegd en worden afgestemd op de bijzondere kenmerken en milieuvoorwaarden van de SBZ en de aldaar levende soorten. Daarnaast dienen de in de juridische beschermingsinstrumenten vervatte specifieke instandhoudingsdoelstellingen van artikel 4, leden 1 en 2, van de vogelrichtlijn, respectievelijk de specifieke beschermingsdoeleinden van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn voor de desbetreffende vogelsoorten, in combinatie met de vereiste concrete maatregelen en voorwaarden (ver- en geboden) voor de betrokken zone, juridisch verbindend te zijn en op adequate wijze te worden bekendgemaakt. Het onderzoek van de in de afzonderlijke deelstaten bestaande regelingen heeft uitgewezen, dat de door deze regelingen geboden juridische beschermingsstatus niet voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten en derhalve, in het licht van de criteria van de bepalingen van de vogel- en de habitatrichtlijn, niet als voldoende kan worden aangemerkt.


(1)  PB L 103, blz. 1.

(2)  PB L 206, blz. 7.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/33


Beroep ingesteld op 30 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-536/07)

(2008/C 51/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Kukovec en R. Sauer, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

De Bondsrepubliek Duitsland heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 7, in samenhang met artikel 11 van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (1), doordat de stad Keulen met de onroerendgoedmaatschappij Köln Messe 15 bis 18 GbR (thans onroerendgoedmaatschappij Köln Messe 8-11) de overeenkomst van 6 augustus 2004 heeft gesloten zonder een openbare aanbesteding op Europees niveau overeenkomstig bovenvermelde bepalingen uit te schrijven;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 7 van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken („richtlijn”), verplicht de aanbestedende diensten bij de plaatsing van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken bepaalde procedures na te leven. Daarbij is de procedure van gunning via onderhandelingen slechts in uitzonderingsgevallen en onder bijzondere voorwaarden toegestaan, terwijl de openbare of de niet-openbare procedure als algemene regel geldt. Voor de ontwikkeling van een daadwerkelijke mededinging op het gebied van overheidsopdrachten, is het daarenboven noodzakelijk dat de aankondigingen van opdrachten in beginsel op gemeenschapsniveau worden bekendgemaakt. Artikel 11 van de richtlijn bevat de toepasselijke regels voor de bekendmaking.

Het beroep betreft de gunning van een overheidsopdracht voor de uitvoering van een werk door de stad Keulen aan een particuliere investeringsmaatschappij, zonder inachtneming van de toepasselijke procedure en in het bijzonder zonder bekendmaking. Deze overheidsopdracht betreft de bouw van vier expositiehallen voor gebruik door de KölnMesse GmbH, een particuliere onderneming waarvan de stad Keulen meerderheidsaandeelhouder is. Overeenkomstig de bestreden opdracht moet de investeringsmaatschappij de nieuwe expositiehallen en bijkomende gebouwen volgens gedetailleerde opgaven oprichten. De stad huurde de gebouwen voor een vaste periode van 30 jaar tegen een totale huurprijs van meer dan 600 miljoen EUR. In het kader van een onderhuurovereenkomst verhuurt de stad Keulen op haar beurt de gebouwen aan het expositiebedrijf KölnMesse GmbH.

Volgens de Commissie is dit een overheidsopdracht voor de uitvoering van een werk, die overeenkomstig de richtlijn had moeten worden geplaatst in een procedure die openstaat voor mededinging in het kader van een aanbesteding op Europees niveau. In de eerste plaats is de stad Keulen als regionaal publiekrechtelijk lichaam een aanbestedende dienst in de zin van de richtlijn. Derhalve moet zij de in deze richtlijn vastgestelde procedureregels eerbiedigen bij aanbestedingen die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. In de tweede plaats stelt de Commissie dat de overeenkomst, ondanks haar benaming als „huurovereenkomst” en de ogenschijnlijk determinerende regeling van een gebruiksrecht (onder bezwarende titel), om de volgende redenen als een overheidsopdracht voor de uitvoering van een werk in de zin van artikel 1, sub a, van de richtlijn moet worden gekwalificeerd.

De gemeenschapsrechtelijke definitie van een overheidsopdracht voor de uitvoering van een werk omvat eveneens overeenkomsten die zijn gericht op het verwerven van de mogelijkheid een gebouw te gebruiken dat nog niet bestaat maar waarvan de aanbestedende dienst de eigenschappen nauwkeurig heeft vastgesteld. Aangezien de kwalificatie van een overeenkomst die uiteenlopende elementen bevat, volgens de rechtspraak van het Hof op basis van het belangrijkste voorwerp gebeurt, is de benaming van de desbetreffende overeenkomst als „huurovereenkomst”, en zelfs een eventuele kwalificatie als huurovereenkomst krachtens het Duitse recht, zonder belang voor toetsing aan de richtlijn.

Voor de betrokken overeenkomst volgt uit de economische samenhang en uit de omstandigheden waarin deze is gesloten, dat de partijen bij het sluiten van de hoofdovereenkomst in de eerste plaats de bouw van de expositiehallen overeenkomstig de gedetailleerde opgaven van de stad Keulen op het oog hadden. De kern van de overeenkomst bestaat in de financiering van een bouwprestatie met een spreiding in de tijd van de tegenprestatie. Economisch beschouwd leidt de overeenkomst tot hetzelfde resultaat als het sluiten van een aannemingsovereenkomst voor bouwprestaties.

Vanuit het oogpunt van de voorschriften van de richtlijn is het eveneens irrelevant of de aanbestedende dienst eigenaar wordt van het op te richten gebouw of niet, dan wel of hij het gebouw zelf wil gebruiken dan wel de gemeenschap of welbepaalde derden ter beschikking wil stellen.

Het gebruiksrecht is in het onderhavige geval een louter gevolg van het feit dat het bouwterrein (en dus volgens het Duitse recht noodzakelijkerwijze ook de op te richten gebouwen) eigendom van de particuliere investeringsmaatschappij is. Het feit dat de KölnMesse GmbH de toekomstige gebruiker van de expositiegebouwen is, doet niet af aan het feit dat de contractpartner van de investeringsmaatschappij enkel en alleen de stad Keulen is, zodat de prestatie enkel aan haar is verschuldigd.

Aangezien geen omstandigheden kunnen worden vastgesteld die in het onderhavige geval een onderhandse plaatsing zonder voorafgaande bekendmaking van de opdracht rechtvaardigen, komt de Commissie tot de slotsom dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat de stad Keulen als aanbestedende overheid zonder voorafgaande bekendmaking de betrokken overeenkomst heeft gesloten.


(1)  PB L 199, blz. 54.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 4 december 2007 — Apis-Hristovich EOOD/Lakorda AD

(Zaak C-545/07)

(2008/C 51/57)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski gradski sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Apis-Hristovich EOOD

Verwerende partij: Lakorda AD

Prejudiciële vragen

1)

Hoe moeten de begrippen „permanente overbrenging” en „tijdelijke overbrenging” worden uitgelegd en van elkaar worden afgebakend

om vast te stellen of opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/6/EG uit een met elektronische middelen toegankelijke databank heeft plaatsgevonden,

op welk tijdstip moet daarbij opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/6/EG (1) uit een met elektronische middelen toegankelijke databank worden geacht te hebben plaatsgevonden,

welke invloed op de beoordeling van die opvraging heeft de omstandigheid dat de op deze wijze opgevraagde inhoud van een databank voor het opstellen van een nieuwe, gewijzigde databank is gebruikt?

2)

Welk criterium moet worden gebruikt bij de uitlegging van het begrip „opvraging van een in kwalitatief opzicht substantieel deel”, wanneer de databanken in verschillende subgroepen zijn verdeeld en in deze subgroepen die zelfstandige producten op de markt vormen, worden gebruikt? Moet de omvang van de databanken in het globale product of de omvang van de databanken in de respectieve subgroepen als criterium worden gebruikt?

3)

Moet het gegeven dat een bepaalde soort beweerdelijk opgevraagde gegevens door de fabrikant zijn verworven uit een bron die niet algemeen toegankelijk is, zodat deze gegevens enkel door opvraging uit de databanken van deze fabrikant konden worden verkregen, als criterium bij de uitlegging van het begrip „een in kwalitatief opzicht substantieel deel” worden gebruikt?

4)

Welke criteria moeten worden toegepast om vast te stellen of opvraging uit een met elektronische middelen toegankelijke databank heeft plaatsgevonden? Kan de omstandigheid dat de databank van de fabrikant een bepaalde structuur, aantekeningen, verwijzingen, commando's, velden, hyperlinks en redactionele teksten bevat die ook in de databank van de vermeende plagiaatpleger aanwezig zijn, een aanwijzing voor opvraging vormen? Spelen in het kader van deze beoordeling de verschillende basisstructuren voor de organisatie van de met elkaar vergeleken databanken een rol?

5)

Speelt het computerprogramma of het systeem voor het beheer van de databank een rol bij de vaststelling of opvraging heeft plaatsgevonden, indien het geen onderdeel van de databank uitmaakt?

6)

Hoe moeten de in richtlijn 96/9/EG en de rechtspraak van het Hof van Justitie gebruikte begrippen „een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van een databank” waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud getuigt van een substantiële investering, worden uitgelegd met betrekking tot algemeen toegankelijke wetteksten en handelingen van individuele strekking van organen van de uitvoerende macht, hun officiële vertalingen en de rechtspraak?


(1)  Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/35


Beroep ingesteld op 7 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-547/07)

(2008/C 51/58)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Polen, door niet alle zones die volgens ornithologische criteria het meest geschikt schijnen voor de instandhouding van vogelsoorten als specialebeschermingszones voor vogels (hierna: „SBZ”) aan te wijzen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409/EEG (1) van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;

de Republiek Polen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen was bij haar toetreding tot de Europese Unie verplicht, specialebeschermingszones voor vogels (SBZ) aan te wijzen.

In december 2004 is in Polen een ornithologische inventaris van leefgebieden van vogels met Europese relevantie (IBA 2004) gepubliceerd, waarin op basis van ornithologische criteria 140 zones als van wezenlijk belang voor de bescherming van vogels zijn aangewezen.

Van de in de inventaris IBA 2004 opgenomen zones had de Republiek Polen 15 niet als SBZ aangewezen, hoewel de Poolse autoriteiten geen wetenschappelijk onderzoek hebben voorgelegd dat de niet-aanwijzing daarvan rechtvaardigde.

Ook is de oppervlakte van 8 SBZ veel kleiner dan op de lijst IBA 2004 staat vermeld, zodat zich buiten hun grenzen gebieden bevinden die volgens IBA 2004 het meest geschikt schijnen voor de instandhouding van vogelsoorten.

Bovendien hebben de Poolse autoriteiten in september 2007, zonder de Commissie daarvan in kennis te stellen, de oppervlakte van 5 als SBZ aangewezen zones op een voor de vogelbescherming significante wijze verkleind.


(1)  PB L 103, blz. 1.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/36


Beroep ingesteld op 11 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-554/07)

(2008/C 51/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vast te stellen dat Ierland, door artikel 13 van richtlijn 2006/112 (bijlage I bij de richtlijn daaronder begrepen) niet correct om te zetten in Iers recht en daardoor alle door de staat, de gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen verrichte economische activiteiten, met een aantal beperkte uitzonderingen, uit te sluiten van de werkingssfeer van de belasting, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2, 9 en 13 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1);

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In Ierland worden de staat en de gemeenten enkel als belastingplichtigen aangemerkt indien de minister van Financiën een specifiek besluit daartoe heeft vastgesteld. Volgens de Commissie is deze situatie in meerdere opzichten in strijd met de regeling van artikel 13 van de btw-richtlijn. In de eerste plaats is geen regeling vastgesteld voor de belastingheffing ten aanzien van publiekrechtelijke lichamen wanneer deze niet als publiekrechtelijke autoriteiten handelen. In de tweede plaats is geen algemene regeling vastgesteld voor de belastingheffing ten aanzien van publiekrechtelijke lichamen wanneer deze als publiekrechtelijke autoriteiten handelen, maar economische activiteiten verrichten waarvan de vrijstelling tot een significante verstoring van de mededinging zou leiden. De belasting van publiekrechtelijke lichamen behoort volledig tot de discretionaire bevoegdheid van de minister van Financiën en de ter zake relevante bepalingen bevatten geen criteria voor zijn beslissingen. In de derde plaats is geen regeling vastgesteld voor de heffing van belasting op de in bijlage I bij de btw-richtlijn genoemde werkzaamheden.


(1)  PB L 347, blz. 1.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Queen's Bench Division) Administrative Court (Verenigd Koninkrijk) op 17 december 2007 — S.P.C.M. SA, C.H. Erbslöh KG, Lake Chemicals and Minerals Limited, Hercules Incorporated/Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

(Zaak C-558/07)

(2008/C 51/60)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Queen's Bench Division) Administrative Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: S.P.C.M. SA, C.H. Erbslöh KG, Lake Chemicals and Minerals Limited, Hercules Incorporated

Verwerende partij: Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

Prejudiciële vragen

1)

Wordt in het licht van het feit dat de voorwaarden voor registratie genoemd in titel II (1) van verordening (EG) nr. 1907/2006 krachtens artikel 2, lid 9, van deze verordening niet van toepassing zijn op polymeren, met de verwijzing naar „monomeren” in artikel 6, lid 3, bedoeld:

a)

gereageerde monomeren, dat wil zeggen monomeren die met elkaar hebben gereageerd zodat zij onlosmakelijk zijn verbonden met het polymeer waarvan zij deel uitmaken;

b)

niet-gereageerde monomeren, dat wil zeggen monomeren die het residu zijn van het polymerisatieproces en die na de voltooiing van dit proces los van het polymeer hun eigen chemische identiteit en eigenschappen behouden; of

c)

zowel gereageerde als niet-gereageerde monomeren?

2)

Wanneer het antwoord op vraag 1 hetzij a) hetzij c) luidt, is dan de toepassing van artikel 6, lid 3, op fabrikanten of importeurs van polymeren onwettig op grond dat de voorwaarden irrationeel, discriminatoir of onevenredig zijn?


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/37


Beroep ingesteld op 20 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-563/07)

(2008/C 51/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en D. Lawunmi, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Malta, door niet de informatie te verschaffen die nodig is om te voldoen aan beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (1), junctis de artikelen 2 tot en met 7 van beschikking nr. 2005/166/EG van de Commissie van 10 februari 2005 tot vaststelling van regels voor de uitvoering van beschikking nr. 280/2004/EG, de krachtens artikel 3, lid 1, van beschikking nr. 280/2004/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge artikel 3, lid 1, van beschikking nr. 280/2004/EG dienen de lidstaten met het oog op de beoordeling van de feitelijke vooruitgang en om de opstelling van jaarverslagen door de Gemeenschap mogelijk te maken, overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, aan de Commissie uiterlijk op 15 januari van elk jaar bepaalde informatie te verstrekken met betrekking tot emissies van broeikasgassen nr. 280/2004/EG.

Aangezien de Republiek Malta de Commissie niet de informatie heeft verstrekt die zij haar op uiterlijk 15 januari 2006 moest doen toekomen, is de Commissie genoodzaakt ervan uit te gaan dat de Maltese autoriteiten de krachtens artikel 3, lid 1, van de beschikking op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen.


(1)  PB L 49, blz. 1.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/37


Beroep ingesteld op 10 januari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-11/08)

(2008/C 51/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: K. Simonsson, gemachtigde)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Malta, door in zijn nationale wetgeving te bepalen dat inspecteurs die niet voldoen aan de criteria van bijlage VII bij richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de havenstaatcontrole van schepen (1), worden geaccepteerd indien zij op 1 mei 2004 in dienst van de bevoegde instantie havenstaatcontrole uitoefenen, de krachtens artikel 12, lid 1, van en bijlage VII bij de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Malta te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 12, lid 1, van de richtlijn bepaalt, als algemene regel, dat inspecties uitsluitend mogen worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in bijlage VII bij deze richtlijn vermelde kwalificaties. Punt 5 van bijlage VII bepaalt, als uitzondering op deze algemene regel, dat inspecteurs die niet aan de criteria in de punten 1 tot en met 4 ervan voldoen, worden geaccepteerd indien zij op het moment van vaststelling van deze richtlijn, dat wil zeggen op 19 juni 1995, in dienst van de bevoegde instantie van de lidstaat havenstaatcontrole uitoefenen.

De toetredingsakte voorziet niet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de toepassing van de richtlijn op Malta. Overeenkomstig artikel 2 van de toetredingsakte zijn de bepalingen van de richtlijn vanaf de datum van toetreding verbindend voor Malta.

De Commissie is van mening dat de door Malta ter uitvoering van de richtlijn aangenomen Merchant Shipping (Port State Control) Regulations, 2004 [Koopvaardijregeling (havenstaatcontrole) van 2004; hierna: „Regulations”] onverenigbaar zijn met de richtlijn, gelezen in samenhang met de toetredingsakte, voor zover zij bepalen dat inspecteurs die niet aan de criteria in de punten 1 tot en met 4 van bijlage VII bij de richtlijn voldoen, worden geaccepteerd indien zij tussen 19 juni 1995 en de datum van inwerkingtreding van de Regulations — te weten, 1 mei 2004 — in dienst van de bevoegde instantie havenstaatcontrole hebben uitgeoefend.


(1)  PB L 157, blz. 1.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/38


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 11 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie

(Zaak C-269/06) (1)

(2008/C 51/63)

Procestaal: Frans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/38


Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 20 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-482/06) (1)

(2008/C 51/64)

Procestaal: Portugees

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/38


Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 27 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Hongaarse Republiek

(Zaak C-30/07) (1)

(2008/C 51/65)

Procestaal: Hongaars

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/38


Beschikking van de president van het Hof van 16 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-31/07) (1)

(2008/C 51/66)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/39


Beschikking van de president van het Hof van 20 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-190/07) (1)

(2008/C 51/67)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/39


Beschikking van de president van het Hof van 16 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Zala Megyei Bíróság — Hongaarse Republiek) — OTP Bank rt, Merlin Gerin Zala kft/Zala Megyei Közigazgatási Hivatal

(Zaak C-195/07) (1)

(2008/C 51/68)

Procestaal: Hongaars

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/39


Beschikking van de president van het Hof van 20 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-206/07) (1)

(2008/C 51/69)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/39


Beschikking van de president van het Hof van 29 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-234/07) (1)

(2008/C 51/70)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/39


Beschikking van de president van het Hof van 5 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-245/07) (1)

(2008/C 51/71)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/39


Beschikking van de president van het Hof van 21 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-266/07) (1)

(2008/C 51/72)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/40


Beschikking van de president van het Hof van 22 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-382/07) (1)

(2008/C 51/73)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/40


Beschikking van de president van het Hof van 4 december 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Mecklenburg-Vorpommern — Duitsland) — Kathrin Haase, Adolf Oberdorfer, Doreen Kielon, Peter Schulze, Peter Kliem, Dietmar Bössow, Helge Riedel, André Richter, Andreas Schneider/Superfast Ferries SA, Superfast OKTO Maritime Company, Baltic SF VIII LTD

(Zaak C-413/07) (1)

(2008/C 51/74)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


Gerecht van eerste aanleg

23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/41


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 januari 2008 — Hoya/BHIM — Indo (AMPLITUDE)

(Zaak T-9/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord AMPLITUDE - Ouder nationaal beeldmerk AMPLY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 51/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hoya Kabushiki Kaisha (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: A. Nordemann, C.-R. Haarmann, F. Schwab en M. Nentwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en G. Schneider, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Indo Internacional, SA (Hospitalet de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Currel Aguilà, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 3 november 2004 (zaak R 433/2004-1) inzake een oppositieprocedure tussen Indo Internacional, SA en Hoya Kabushiki Kaisha.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hoya Kabushiki Kaisha wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/41


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 januari 2008 — Scippacercola en Terezakis/Commissie

(Zaak T-306/05) (1)

(„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Beweerdelijk buitensporige rechten geheven door exploitant van internationale luchthaven van Athene - Afwijzing van klacht - Ontbreken van communautair belang’)

(2008/C 51/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Isabella Scippacercola (Brussel, België) en Ioannis Terezakis (Brussel) (vertegenwoordigers: A. Krystallidis en G. Stylianakis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Hellström, A. Nijenhuis en F. Amato, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 2 mei 2005, vastgesteld krachtens artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 EG en 82 EG (PB L 123, blz. 18), houdende afwijzing van klacht COMP/D3/38469 betreffende de heffing van bepaalde rechten door de exploitant van de internationale luchthaven van Athene te Spata en door Olympic Fuel Company

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/42


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 januari 2008 — Inter-Ikea/BHIM — Waibel (idea)

(Zaak T-112/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Communautair beeldmerk idea - Oudere communautaire beeld- en woordmerken IKEA - Relatieve nietigheidsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b), en artikel 52, lid 1, sub a), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 51/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Inter-Ikea Systems BV (Delft, Nederland) (vertegenwoordigers: J. Gulliksson en J. Olsson, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Walter Waibel (Dingolfing, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Fottner en M. Müller, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 februari 2006 (zaak R 80/2005-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Inter-Ikea Systems BV en Walter Waibel

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Inter-Ikea Systems BV wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die Walter Waibel zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 december 2007 — Vodafone España en Vodafone Group/Commissie

(Zaak T-109/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2002/21/EG - Brief met opmerkingen van de Commissie - Artikel 7 van Richtlijn 2002/21 - Niet voor beroep vatbare handeling - Geen rechtstreekse geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 51/78)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Vodafone España, SA (Madrid, Spanje) en Vodafone Group plc (Newbury, Berkshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Flynn, QC, E. McKnight en K. Fountoukakos-Kyriakakos, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Shotter en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, advocaat)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van de beschikking die zou vervat zijn in de brief van de Commissie van 30 januari 2006 aan de Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones, op grond van artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Vodafone España, SA en Vodafone Group plc zullen hun eigen kosten en die van de Commissie dragen.

3)

Het Koninkrijk Spanje zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/43


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 december 2007 — Regione Siciliana/Commissie

(Zaak T-156/06) (1)

(„Europees Sociaal Fonds - Verlaging van aanvankelijk toegekende communautaire financiële bijstand - Beroep tot nietigverklaring - Regionale of lokale entiteit - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 51/79)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Regione Siciliana (Italië) (vertegenwoordiger: P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn, M. Velardo en A. Weimar, gemachtigden, bijgestaan door G. Faedo, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 1171 van de Commissie van 23 maart 2006 houdende verlaging van de financiële bijstand die door het Europees Sociaal Fonds was toegekend voor een operationeel programma in de Regione Siciliana in het kader van het communautaire bestek voor structurele bijstandsverlening — doelstelling nr. 1 in Italië (periode 1994-1999)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Regione Siciliana wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/43


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Donnici/Parlement

(Zaak T-215/07) (1)

(„Onbevoegdverklaring’)

(2008/C 51/80)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Beniamino Donnici (Castrolibero, Italië) (vertegenwoordigers: M. Sanino, G.M. Roberti, I. Perego en P. Salvatore, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: H. Krück, N. Lorenz en L. Visaggio, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 24 mei 2007 betreffende het onderzoek van de geloofsbrieven van Beniamino Donnici [2007/2121 (REG)], waarbij het mandaat van lid van het Europees Parlement van deze laatste ongeldig is verklaard

Dictum

1)

Het Gerecht verwijst zaak T-215/07 naar het Hof voor uitspraak op het beroep tot nietigverklaring.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/43


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2007 — Dow AgroSciences e.a./Commissie

(Zaak T-367/07 R)

(„Kort geding - Richtlijn 91/414/EEG - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Ontvankelijkheid - Geen spoedeisendheid’)

(2008/C 51/81)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Dow AgroSciences Ltd (Hitchin, Hertforshire, Verenigd Koninkrijk); Dow AgroSciences BV (Hoek, Nederland); Dow AgroSciences Danmark A/S (Kongens Lyngby, Denemarken); Dow AgroSciences GmbH (München, Duitsland); Dow AgroSciences (Mougins, Frankrijk); Dow AgroSciences Export (Mougins); Dow AgroSciences Hungary kft (Budapest, Hongarije); Dow AgroSciences Italia Srl (Milaan, Italië); Dow AgroSciences Polska sp. z o.o. (Warschau, Polen); Dow AgroSciences Distribution (Mougins); Dow AgroSciences Iberica, SA (Madrid, Spanje); Dow AgroSciences s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek); Dow AgroSciences LLC (Indianapolis, Indiana, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en L. Parpala, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking 2007/389/EG van de Commissie van 19 juni 2007 betreffende de niet-opneming van haloxyfop-R in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 163, blz. 22), tot de uitspraak van het arrest in de hoofdzaak

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/44


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2007 — Portugal/Commissie

(Zaak T-387/07 R)

(„Kort geding - Vermindering van financiële bijstand - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid’)

(2008/C 51/82)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Fernandes, S. Rodrigues en A. Gattini, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en L. Flynn, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2007) 3772 van de Commissie van 31 juli 2007 houdende vermindering van de financiële bijstand die het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ten gunste van de algemene subsidie „SGAIA” heeft toegekend bij beschikking C(95) 1769 van de Commissie van 28 juli 1995, en van de betalingsopdracht die zou vervat zijn in een debetnota van 17 september 2007.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/44


Beroep ingesteld op 7 december 2007 — YKK e.a./Commissie

(Zaak T-448/07)

(2008/C 51/83)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: YKK Corp. (Tokyo, Japan), YKK Holding Europe BV (Sneek, Nederland), YKK Stocko Fasteners GmbH (Wuppertal, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Kaneko en C. Vennemann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren, voor zover zij elk van verzoeksters betreft;

bijgevolg, de geldboeten die aan elk van verzoeksters werden opgelegd in te trekken;

subsidiair, artikel 2 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover dit elk van verzoeksters betreft, of, ten minste, de geldboeten die aan elk van verzoeksters werden opgelegd in te trekken of te verminderen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking C(2007) 4257 def. van de Commissie van 19 september 2007 in de zaak COMP/E-1/39.168 — PO/Metalen en plastic fournituren: sluitingen, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters samen met andere ondernemingen artikel 81 EG hadden geschonden door:

gecoördineerde prijsverhogingen overeen te komen en vertrouwelijke informatie uit te wisselen over prijzen en het invoeren van prijsverhogingen binnen de „samenwerking tussen Basel, Wuppertal en Amsterdam”;

prijzen vast te stellen, prijsverhogingen te controleren en klanten toe te wijzen in een bilaterale samenwerking met Prym Fashion; en

prijsinformatie uit te wisselen, prijzen te bespreken en een methode overeen te komen om minimumprijzen vast te stellen in een trilaterale samenwerking met Coats en Prym.

Ter ondersteuning van hun beroep stellen verzoeksters dat de ter afschrikking op hen toegepaste vermenigvuldigingsfactor van 1.25 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Aangaande de „samenwerking tussen Basel, Wuppertal en Amsterdam” betogen verzoeksters dat de Commissie artikel 23, lid 2, van verordening 1/2003 (1), volgens hetwelk de aan een onderneming op te leggen geldboete niet groter mag zijn dan 10 % van de totale omzet in het voorafgaande boekjaar, met betrekking tot YKK Stocko Fasteners onjuist heeft toegepast. Bovendien is de ter afschrikking toegepaste verhoging met de factor 1.25 volgens verzoeksters niet gerechtvaardigd voor het tijdvak voorafgaand aan de verwerving van YKK Stocko Fasteners door YKK Holding Europe.

Wat de bilaterale samenwerking betreft tussen Prym Fashion en de verzoeksters YKK Stocko Fasteners en YKK Corp., stellen verzoeksters dat de Commissie ten onrechte heeft verondersteld dat deze een wereldwijde omvang had.

Met betrekking tot de trilaterale samenwerking tussen Coats, Prym en de verzoekster YKK Holding Europe, betogen verzoeksters:

dat de Commissie niet genoegzaam heeft bewezen dat de gesprekken over het harmoniseren van prijzen op de vijf ritssluitingbijeenkomsten in 1998 en 1999 een bij artikel 81 EG verboden overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging vormen;

dat wanneer de gesprekken op de vijf ritssluitingbijeenkomsten in 1998 en 1999 een schending van artikel 81 EG zouden vormen, verzoeksters voor hun medewerking met de Commissie een vermindering van geldboeten hadden moeten krijgen op grond van de clementieregeling van de Commissie;

dat deze gesprekken niet volstaan om te kunnen worden aangemerkt als een „zeer zware” inbreuk;

dat de door de Commissie opgelegde geldboete onevenredig is aan de aard van elke mogelijke inbreuk; en

dat de Commissie niet heeft onderzocht wat de weerslag van een dergelijke inbreuk op de EG-markt zou zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/45


Beroep ingesteld op 7 december 2007 — Ecolean Research & Development/BHIM (CAPS)

(Zaak T-452/07)

(2008/C 51/84)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Ecolean Research & Development A/S (Kopenhagen, Denemarken) (vertegenwoordiger: L.-E. Ström, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de zaak terug te verwijzen naar de kamer van beroep voor heronderzoek.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk CAPS voor waren van de klassen 7, 16 en 17 — aanvraag nr. 4 957 131

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: De kamer van beroep heeft een wezenlijk vormvereiste verzuimd en verordening nr. 40/94 van de Raad geschonden deels door er niet op te wijzen dat het beroep in verzoekers eerste taal, het Zweeds, had moeten worden vertaald, deels door het beroep toch te onderzoeken en de correspondentie in het Engels voort te zetten. De kamer van beroep heeft dus het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/45


Beroep ingesteld op 7 december 2007 — Prym e.a./Commissie

(Zaak T-454/07)

(2008/C 51/85)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: William Prym GmbH & Co. KG (Stolberg, Duitsland), Prym Inovan GmbH & Co. KG (Stolberg, Duitsland), EP Group S.A. (Comines-Warneton, België) (vertegenwoordigers: H.-J. Niemeyer en C. Herrmann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 19 september 2007 nietig te verklaren, voor zover zij betrekking heeft op verzoeksters;

subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboeten tot een passend bedrag te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters komen op tegen beschikking C(2007) 4257 def. van de Commissie van 19 september 2007 in de zaak COMP/E-1/39.168 — Metalen en plastic fournituren: sluitingen. In deze beschikking werd aan vennootschappen van de Prym-groep een geldboete opgelegd wegens schending van artikel 81 EG door drie op zichzelf staande inbreuken op het gebied van metalen en plastic fournituren, waarbij de Commissie in totaal vier inbreuken vaststelde.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters elf middelen aan.

Met betrekking tot de grief betreffende de multilaterale samenwerking op het gebied van „andere sluitingen” en aanzetmachines wordt aangevoerd:

schending van artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1), aangezien één feitencomplex in twee gescheiden inbreuken is opgesplitst;

onjuiste toepassing van de clementieregeling van 2002 (2), aangezien de vermindering van de geldboete 30 % te laag is.

In verband met de grief betreffende de trilaterale samenwerking op het gebied van ritssluitingen wordt het volgende aangevoerd:

onrechtmatige toerekening van gedragingen van een gemeenschappelijke onderneming aan de eerste en de tweede verzoekster alsmede onjuiste berekening van de geldboete ten opzichte van de derde verzoekster;

schending van deel C, respectievelijk D, van de clementieregeling van 1996. (3)

Aangaande de grief betreffende de bilaterale samenwerking met een onderneming van de Coats-groep, wordt aangevoerd:

schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, aangezien deze samenwerking en een van de inbreuken die zijn bestraft bij beschikking C(2004) 4221 def. van de Commissie van 26 oktober 2004 (Zaak COMP/F-1/38.338 — PO/Naalden) zijn opgesplitst in twee op zichzelf staande inbreuken, hoewel zij als één enkele inbreuk zijn aan te merken;

schending van het ne bis in idem-beginsel door nogmaals een geldboete op te leggen voor hetzelfde feit;

schending van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering van de opsplitsing van de één geheel vormende inbreuk;

schending van het beginsel van samenwerking en het gebod van gelijke behandeling.

Ten aanzien van de berekening van de geldboete wordt naar voren gebracht:

schending van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (4), alsmede schending van het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel;

schending van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering van de vaststelling van het basisbedrag en de omschrijving van de relevante productmarkten;

subsidiair, schending van het evenredigheidsbeginsel door excessieve totale belasting van verzoeksters en gebrek aan motivering.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

(2)  Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).

(3)  Mededeling van de Commissie betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4).

(4)  Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/46


Beroep ingesteld op 14 december 2007 — Centre d'Étude et de Valorisation des Algues/Commissie

(Zaak T-455/07)

(2008/C 51/86)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre d'Étude et de Valorisation des Algues SA (CEVA) (Pleubian, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-M. Peyrical, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

primair, de onregelmatigheid van de procedure en de schending van het beginsel van hoor en wederhoor vast te stellen en bijgevolg debetnota nr. 3240909271 van de Commissie van 4 oktober 2007 nietig te verklaren en de Commissie te gelasten de betrokken debetnota terug te betalen aan CEVA;

subsidiair, vast te stellen dat de in het auditrapport RAIA vermelde fouten niet dermate ernstig zijn dat artikel 3.5 van bijlage II bij de overeenkomst toepassing zou kunnen vinden, debetnota nr. 3240909271 van de Commissie van 4 oktober 2007 nietig te verklaren voor zover daarbij volledige teugbetaling van de in het kader van de overeenkomst BIOPAL aan CEVA uitbetaalde bedragen wordt gevorderd, en de Commissie te gelasten over te gaan tot terugbetaling van de betrokken debetnota aan CEVA;

uiterst subsidiair, een door het Gerecht aan te wijzen deskundige de opdracht te geven: CEVA's methode van berekening van de aan de projecten bestede tijd na te gaan; deze methode toe te passen op de overeenkomst BIOPAL en op de werkelijke kosten die in de kostenstaten zijn vermeld; te bepalen wat het percentuele verschil is tussen het bedrag van de fouten in de registratie van de arbeidstijd zoals ingediend bij de Commissie, en het bedrag van de registratie van de arbeidstijd volgens de berekeningsmethode die voortaan van toepassing is op CEVA; een beoordeling te geven van de arbeidstijd die rechtstreeks nodig is voor CEVA's taken in het kader van de overeenkomst BIOPAL; te bepalen of deze daadwerkelijke arbeidstijd voor die taken, lager zou kunnen liggen dan de 5 796,67 rechtstreekse uren die CEVA heeft vermeld.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vraagt verzoekster nietigverklaring van de debetnota waarbij de Commissie terugbetaling vordert van alle voorschotten die aan verzoekster zijn uitbetaald in het kader van de overeenkomst BIOPAL nr. QLK5-CT-2002-02431, betreffende de kernactie „Duurzaam beheer van de landbouw, de visserij en de bosbouw en geïntegreerde ontwikkeling van de landbouwgebieden, met inbegrip van de berggebieden” die onderdeel vormt van het project „Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen” (1).

Ter ondersteuning van haar verzoek voert zij een middel aan ontleend aan schending van de rechten van de verdediging: de Commissie zou haar vordering tot terugbetaling in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor hebben gebaseerd op de urendeclaraties en op de conclusies van de OLAF waarvan verzoekster geen kennis had.

Subsidiair maakt verzoekster er bezwaar tegen dat de Commissie artikel 26 van bijlage II bij de overeenkomst heeft toegepast en heeft vastgesteld dat de feiten in casu voldoende ernstig waren om een beroep te doen op het begrip ernstige financiële onregelmatigheid, dat een rechtvaardiging vormt voor volledige terugbetaling van de voorschotten.


(1)  Vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/47


Beroep ingesteld op 10 december 2007 — Evropaïki Dynamiki/EFSA

(Zaak T-457/07)

(2008/C 51/87)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA)

Conclusies

het besluit van EFSA om verzoeksters offerte af te wijzen en de opdracht aan de gekozen inschrijver te gunnen, nietig te verklaren;

EFSA te verwijzen in de gerechtelijke en andere kosten die verzoekster in verband met dit beroep zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft een offerte ingediend in antwoord op verweersters openbare offerteaanvraag voor het verstrekken van bijstand op IT-gebied (PB 2007/S 97-118626). Verzoekster komt op tegen verweersters besluit van 1 oktober 2007 om haar offerte af te wijzen en de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen.

Tot staving van haar vordering betoogt verzoekster dat EFSA heeft nagelaten overeenkomstig artikel 253 EG de redenen voor haar beslissing op te geven en, in het bijzonder, heeft nagelaten verzoekster in te lichten over de relevante verdiensten van de inschrijver waaraan de opdracht is gegund. Volgens verzoekster heeft EFSA bij de beoordeling van de offertes selectiecriteria en gunningscriteria verward en evaluatiecriteria gebruikt die niet uitdrukkelijk waren opgenomen in de offerteaanvraag. Daarenboven voert verzoekster aan dat EFSA kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/47


Beroep ingesteld op 17 december 2007 — Dominio de la Vega/BHIM — Ambrosio Velasco (DOMINIO DE LA VEGA)

(Zaak T-458/07)

(2008/C 51/88)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Dominio de la Vega, S.L. (Requena, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Caballero Oliver en A. Sanz-Bermell y Martínez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ambrosio Velasco, S.A. (Dicastillo, Navarra, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de kamer van beroep van het BHIM van 3 oktober 2007 (zaak R 1431/2006-2) te vernietigen en bijgevolg de door Ambrosio Velasco, S.A. ingestelde oppositie af te wijzen;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „DOMINIO DE LA VEGA” voor waren van de klassen 33, 42 en 43 (aanvraagnr. 2.789.576)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Ambrosio Velasco, S.A.

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „PALACIO DE LA VEGA” (nr. 78.147) voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle waren van klasse 33 waartegen de oppositie was gericht, en afwijzing van de aanvraag voor deze waren

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/48


Beroep ingesteld op 17 december 2007 — Hangzhou Duralamp Electronics/Raad

(Zaak T-459/07)

(2008/C 51/89)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd (Hangzhou, China) (vertegenwoordigers: M. Gambardella en V. Villante, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i's) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filipijnen wordt verzonden, bekendgemaakt in PB L, 272/1 van 17 oktober 2007, voor zover deze op verzoekster betrekking heeft;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een Chinese onderneming die nietigverklaring vordert van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i's) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filipijnen wordt verzonden (1), voor zover deze maatregelen op verzoekster van toepassing zijn.

Ter ondersteuning van haar beroep betoogt verzoekster dat de opvatting van de Raad dat alle CFL-i's, ongeacht verschillen in levensduur, wattverbruik, buis, andere ingebouwde apparatuur, lengte, diameter, diagonaal en eindgebruiker, hetzelfde product zijn, onjuist is.

Verzoekster betoogt voorts dat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de berekening van de dumpingmarges, de onderbiedingsmarges en de schadedrempels. De methodologie die is gevolgd bij de extrapolatie van gegevens uit gegevens van Eurostat was volgens verzoekster niet uiteengezet in de bestreden verordening en de Raad had de bij het onderzoek betrokken partijen een niet-vertrouwelijke samenvatting van de gevolgde methodologie en voorbeeldberekeningen moeten verstrekken.

Daarenboven betoogt verzoekster dat haar recht om te worden gehoord op het punt van de keuze van een vergelijkbaar land is geschonden, nu verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld om tijdens het onderzoek dat tot de vaststelling van de bestreden verordening heeft geleid opmerkingen te maken over de vervanging van Mexico door Korea als vergelijkbaar land.

Bovendien beweert verzoekster dat de Raad de artikelen 7, 9 en 21 van de basisverordening (2) heeft geschonden door antidumpingrechten in te stellen terwijl het gemeenschapsbelang geen interventie vereiste.

Tenslotte betoogt verzoekster dat de Raad artikel 5, lid 4, van de basisverordening heeft geschonden en een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door antidumpingrechten in te stellen terwijl de klacht die tot de inleiding van het onderzoek aanleiding heeft gegeven niet werd gesteund door de bedrijfstak van de Gemeenschap, daar het aandeel van producenten uit de Gemeenschap dat zich tegen de klacht verzette meer dan 50 % van de totale productie van soortgelijke producten in de Gemeenschap vertegenwoordigde.


(1)  PB 2007, L 272, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/48


Beroep ingesteld op 18 december 2007 — Nokia/BHIM — Medion (LIFE BLOG)

(Zaak T-460/07)

(2008/C 51/90)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nokia Oyj (Helsinki, Finland) (vertegenwoordiger: J. Tanhuanpää, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Medion AG (Essen, Duitsland)

Conclusies

volledige vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 2 oktober 2007 (zaak R 141/2007-2) en terugwijzing van de zaak naar het BHIM voor inschrijving van verzoeksters merk;

verwijzing van verweerder in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair woordmerk „LIFE BLOG” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 41 — aanvraag nr. 3 564 366

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Medion AG

Oppositiemerk of -teken: nationaal en internationaal woordmerk „LIFE” en „LIFETEC” voor waren en diensten van de klassen 1, 7, 8, 9, 10, 11, 16, 21, 28, 37, 38, 41 en 42; nationaal en internationaal woordmerk „LIFESAT” voor waren van klasse 9 en nationaal woordmerk „Lifesign” voor waren van de klassen 9, 14 en 16

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: handhaving van de oppositie en verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/49


Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Visa Europe en Visa International Service Association/Commissie

(Zaak T-461/07)

(2008/C 51/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Visa Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Visa International Service Association (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Morris, QC, H. Davies, Barrister, A. Howard, Barrister, V. Davies, Solicitor en H. Masters, Solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking in haar geheel nietig te verklaren, subsidiair,

artikel 2 van de beschikking in zijn geheel nietig te verklaren, althans de daarin opgelegde geldboete te verlagen, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Visa Europe en Visa International Service Association (hierna: „Visa”) vorderen krachtens artikel 230 EG nietigverklaring van beschikking C(2007) 4471 def. van de Commissie van 3 oktober 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG (Zaak COMP/D1/37860 — Morgan Stanley/Visa International en Visa Europe), enerzijds wegens de vaststelling dat Visa artikel 81 EG en artikel 53 EER had geschonden door te weigeren Morgan Stanley Bank International Limited (hierna: „Morgan Stanley”) voor 22 september 2006 als lid van Visa Europe toe te laten omdat het een concurrerend kaartsysteem bezat en exploiteerde, en anderzijds wegens het opleggen van een geldboete van 10,2 miljoen EUR aan de verzoekende partijen.

In verband met de vaststelling van een inbreuk door de Commissie voert Visa drie middelen aan. Met name stelt zij dat de conclusie van de Commissie, dat de weigering om Morgan Stanley als lid van Visa toe te laten een onder artikel 81, lid 1, EG vallende merkbare beperking van de mededinging vormde, op een kennelijke dwaling ten aanzien van het recht berust, en dat de Commissie niet de nodige elementen tot staving van die conclusie heeft aangevoerd.

a)

In de eerste plaats wordt gesteld dat de Commissie een onjuist juridisch en economisch criterium heeft gehanteerd voor de toepassing van de voormelde bepaling, namelijk dat er „ruimte voor meer concurrentie” was, en aldus tot een onjuiste feitelijke en economische vaststelling is gekomen van de beweerde gevolgen van de weigering om Morgan Stanley toe te laten. In feite werd, volgens Visa, aan Morgan Stanley niet de toegang tot de relevante markt (hierna: „Britse markt voor wervingsactiviteiten”) ontzegd.

b)

In de tweede plaats wordt gesteld dat de Commissie een wezenlijk vormvoorschrift heeft geschonden door haar standpunt over de beperkende gevolgen in het stadium van de beschikking te wijzigen, zonder Visa de gelegenheid te geven om zich over de nieuwe formulering uit te spreken.

c)

In de derde plaats wordt betoogd dat, zelfs indien Morgan Stanley de toegang tot de Britse markt voor wervingsactiviteiten was ontzegd, er geen voldoende mededingingsverstorende gevolgen waren.

Met betrekking tot de opgelegde geldboete voert Visa in het kader van artikel 229 EG de volgende middelen aan:

a)

Bij toepassing van de fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht op de bijzondere omstandigheden van het geval en gezien de reële onzekerheid omtrent de onwettigheid van de weigering om Morgan Stanley toe te laten, had de Commissie Visa helemaal geen geldboete mogen opleggen. Visa is immers van mening dat er voor de opgelegde geldboete geen rechtvaardiging bestond, aangezien de betrokken overeenkomst overeenkomstig verordening (EEG) nr. 17/62 (1) formeel bij de Commissie was aangemeld, en de bevoegdheid om krachtens verordening (EEG) nr. 1/2003 (2) een geldboete op te leggen, enkel ontstond door de ernstige vertraging van de Commissie in de administratieve procedure.

b)

Subsidiair heeft de Commissie volgens Visa herhaaldelijk gedwaald omtrent het recht en bij de beoordeling van het niveau van de geldboete die zij rechtmatig aan de verzoekende partijen kon opleggen. Op die grondslag stelt Visa dat een geldboete van 10,2 miljoen EUR kennelijk buitensporig en onevenredig was, gezien de redelijke twijfel wat de onrechtmatigheid van Visa's gedrag betreft.

Ten slotte stelt Visa dat de Commissie haar enkel een geldboete mocht opleggen voor de periode waarvoor was bewezen dat aan Morgan Stanley de toegang tot de Britse markt voor wervingsactiviteiten was ontzegd. Zelfs indien de eerdere weigering van Visa om Morgan Stanley als lid toe te laten, voor de mededingingsvoorwaarden op de relevante markt een verschil zou hebben kunnen maken, kon dit niet het geval zijn na die periode, zodat de Commissie, overeenkomstig haar richtsnoeren van 1998, geen duurfactor had mogen toepassen.


(1)  EEG Raad: Verordening nr. 17: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/50


Beroep ingesteld op 19 december 2007 — GALP Energia España e.a./Commissie

(Zaak T-462/07)

(2008/C 51/92)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: GALP Energia España SA (Madrid, Spanje), Petróleos de Portugal SA (Lissabon, Portugal) en GALP Energia, SGPS, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Slotboom, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

primair, de bestreden beschikking nietig te verklaren; of

subsidiair, nietig te verklaren de artikelen 1, 2 en 3 van die beschikking, voor zover zij betrekking hebben op verzoeksters; of

meer subsidiair, nietig te verklaren artikel 2 van de beschikking voor zover daarbij een geldboete aan verzoeksters is opgelegd; of

meest subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete te verminderen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen de gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 4441 def. van 3 oktober 2007 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG (zaak COMP/38710 — Bitumen Spanje) waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, tezamen met andere ondernemingen, hebben deelgenomen aan een complex van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector penetratiebitumen, dat het grondgebied van Spanje bestreek en dat marktverdelingsovereenkomsten en prijscoördinatie behelsde.

Ter ondersteuning van hun conclusies hebben verzoeksters de volgende middelen aangevoerd:

de Commissie heeft, in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, nagelaten een eerlijk, zorgvuldig en onpartijdig onderzoek in te stellen, en vage, onjuiste beschuldigingen door andere indieners van clementieverzoeken in de plaats gesteld van haar eigen onderzoek van de relevante feiten;

de Commissie heeft artikel 81 EG en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 (1) geschonden wegens kennelijke beoordelingsfouten en onjuiste toepassing van het recht, door vast te stellen dat GALP Energia España SA heeft deelgenomen aan toewijzing van klanten en aan controle- en compensatiemechanismen, dan wel aan een van de prijsafspraken, zoals beschreven in de bestreden beschikking;

de Commissie heeft voorts artikel 81 EG en artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 geschonden bij haar bepaling van de duur van de gestelde schending van artikel 81 EG, door tot de slotsom te komen dat de betrokkenheid van GALP Energia España SA bij de verboden feitelijke gedragingen heeft geduurd tot oktober 2002. Verder betogen verzoeksters dat de Commissie bij de vaststelling van de hoogte van de aan hen opgelegde geldboete bovengenoemde bepalingen heeft geschonden;

ten slotte is er sprake van een gebrekkige bewijsvoering en schending van de in artikel 253 EG neergelegde motiveringsplicht, daar de Commissie heeft nagelaten een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek in te stellen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/51


Beroep ingesteld op 12 december 2007 — Italië/Commissie

(Zaak T-463/07)

(2008/C 51/93)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: G. Aiello, Avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C(2007) 4477 van 3 oktober 2006 van de Commissie, officieel ter kennis gebracht op 4 oktober 2006, voor zover daarin van communautaire financiering worden uitgesloten en ten laste van de Italiaanse Republiek worden gebracht de financiële consequenties die in het kader van de goedkeuring van door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw gefinancierde uitgaven moeten worden getrokken.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep betwist verzoekster de rechtmatigheid van de bestreden beschikking voor zover daarin van communautaire financiering worden uitgesloten en ten laste van de Italiaanse Republiek worden gebracht de financiële consequenties die in het kader van de goedkeuring van door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw gefinancierde uitgaven moeten worden getrokken.

De in het beroep aan de orde zijnde van communautaire financiering uitgesloten uitgaven houden verband met de runderpremies, de controle van de oliefabrieken, het bestaan van het olijventeelkadaster en van het GIS (geografisch informatiesysteem) voor de olijventeelt, de beheersing van de opbrengst, de controle van de bestemming van de olie, en de gedroogde voedergewassen.

Ter ondersteuning van haar vorderingen stelt verzoekster schending van:

de artikelen 15 en 24, lid 1, van verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen;

de artikelen 9 bis, leden 1 en 3, 10, 16, 26 en 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001;

artikel 11 bis van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten;

artikel 14, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de productiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties;

de artikelen 2, 8, 13 en 14 van verordening (EG) nr. 785/95 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/51


Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Korsch/BHIM (PharmaResearch)

(Zaak T-464/07)

(2008/C 51/94)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Korsch AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Grzam, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 oktober 2007 in zaak R 924/2007-4 betreffende het woordmerk nr. 5 309 836 „PharmaResearch” te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PharmaResearch” voor waren en diensten van klasse 9 (aanvraag nr. 5 309 836)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) omdat er geen weigeringsgronden bestaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/52


Beroep ingesteld op 25 december 2007 — Osram/Raad

(Zaak T-466/07)

(2008/C 51/95)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Osram GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Bierwagen, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad nietig te verklaren en te gelasten dat de gevolgen van de bestreden verordening gehandhaafd blijven totdat een nieuwe, herziene verordening van kracht wordt;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, een Duitse producent van een groot assortiment van verschillende typen gloeilampen, waaronder geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i's), verzoekt om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i's) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filipijnen wordt verzonden (1), omdat deze verordening bepaalt dat het antidumpingrecht slechts voor één jaar wordt verlengd en niet voor de periode van vijf jaren waarin de basisverordening (2) voorziet.

Ter ondersteuning van haar vordering betoogt verzoekster om te beginnen dat de Raad blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door ervan uit te gaan dat twee onderdelen van het Philips concern „producenten van de Gemeenschap” zijn in de zin van artikel 4, lid 1, sub a, van de basisverordening.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de Raad blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting door het belang van de Gemeenschap te onderzoeken hoewel dat niet is voorzien voor een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen.

Ten derde stelt verzoekster dat de Raad inbreuk heeft gemaakt op artikel 11, lid 2, van de basisverordening en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden door de duur van het antidumpingrecht tot één jaar te beperken.

Ten slotte voert verzoekster aan dat de Raad het onderzoek van het belang van de Gemeenschap op kennelijke onjuiste feiten heeft gebaseerd, een onjuiste beoordeling heeft gemaakt en geen motivering heeft gegeven.


(1)  PB L 272, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/52


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Du Pont de Nemours (France) en andere/Commissie

(Zaak T-467/07)

(2008/C 51/96)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Du Pont de Nemours (France) SAS (Puteaux, Frankrijk), Du Pont Portugal — Serviços, sociedade unipessoal, L.da (Lissabon, Portugal), Du Pont Ibérica SL (Barcelona, Spanje), E.I. du Pont de Nemours & Co (Wilmington, Verenigde Staten), Du Pont de Nemours Italiana SRL (Milaan, Italië), Du Pont De Nemours (Nederland) BV (Dordrecht, Nederland), Du Pont de Nemours (Deutschland) GmbH (Bad Homburg v.d. Höhe, Duitsland), DuPont Poland sp. z o. o. (Warschau, Polen), DuPont Romania SRL (Boekarest, Roemenië), DuPont International Operations SARL (Le Grand Saconnex, Zwitserland), Du Pont de Nemours International SA (Le Grand Saconnex, Zwitserland), DuPont Solutions (France) SAS (Puteaux, Frankrijk), Du Pont Agro Hellas AE (Halandri, Griekenland) (vertegenwoordigers: D. Waelbroeck en I. Antypas, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 19 september 2007 betreffende de niet-opneming van methomyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten, nietig te verklaren;

de Gemeenschap, in dezen vertegenwoordigd door de Commissie, te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden als gevolg van de bestreden beschikking en de hoogte van de schadevergoeding vast te stellen, welke schade van verzoeksters thans wordt geschat op 52,5 miljoen EUR; of elk ander bedrag dat overeenstemt met de door verzoeksters geleden en nog te lijden schade zoals in de loop van de procedure door hen verder onderbouwd, met name teneinde rekening te houden met toekomstige schade;

subsidiair, partijen te gelasten om binnen een redelijke termijn na de datum van het arrest, het Gerecht in kennis te stellen van de compensatiebedragen waarover partijen overeenstemming hebben bereikt, of bij gebreke van overeenstemming, partijen te gelasten om binnen dezelfde periode hun conclusies onderbouwd met gedetailleerde cijfers aan het Gerecht te overleggen;

de betaling van rente over het verschuldigde bedrag te gelasten ter hoogte van de door de Europese Centrale Bank vastgestelde voet voor de voornaamste herfinancieringstransacties, vermeerderd met twee procentpunten, of een andere gepaste, door het Gerecht vast te stellen rentevoet, zulks vanaf de datum van het arrest van het Gerecht tot de daadwerkelijke betaling;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1) bepaalt dat de lidstaten een gewasbeschermingsmiddel slechts mogen toelaten als de werkzame stoffen die het bevat in bijlage I zijn vermeld en als aan de eventuele daarin opgenomen voorwaarden is voldaan. Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking 2007/628/EG van de Commissie van 19 september 2007 betreffende de niet-opneming van methomyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (2). Verzoeksters vorderen voorts vergoeding van de als gevolg van de bestreden beschikking beweerdelijk geleden schade.

Ter ondersteuning van hun verzoek tot nietigverklaring betogen verzoeksters dat de bestreden beschikking is vastgesteld op basis van een onvolledige en kennelijk onjuiste risicobeoordeling van methomyl, waarbij de Commissie geen rekening heeft gehouden met informatie die sinds september 2005 voor haar beschikbaar was.

Verzoeksters beweren dat de Commissie misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt en de bepalingen van richtlijn 91/414/EEG en het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van behoorlijk bestuur, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het verbod van discriminatie heeft geschonden evenals het recht van verzoeksters om te worden gehoord en de motiveringsplicht.


(1)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB 1991, L 230, blz. 1).

(2)  PB 2007, L 255, blz. 40.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/53


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Philips Lighting Poland en Philips Lighting/Raad van de Europese Unie

(Zaak T-469/07)

(2008/C 51/97)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Philips Lighting Poland SA (Pila, Polen) en Philips Lighting BV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: M. L. Catrain González, lawyer, en E. Wright, Barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Nietigverklaring van de bestreden verordening in haar geheel dan wel voor zover zij voor verzoeksters bezwarend is;

De Raad te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters, producenten van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i's), vorderen nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i's) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filippijnen wordt verzonden (1).

Tot staving van hun beroep betogen verzoeksters dat de Raad de artikelen 3, lid 1, 9, lid 4, en 11, lid 2, van de basisverordening (2) heeft geschonden door een antidumpingrecht in te stellen alhoewel niet is aangetoond dat het vervallen van de maatregelen zou leiden tot voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Verzoeksters betogen voorts dat de Raad heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 9, lid 1, van de basisverordening toe te passen op een situatie die niet binnen de werkingssfeer van dat artikel valt, daar de klacht die tot het onderzoek heeft geleid, niet was ingetrokken.

Tenslotte stellen verzoeksters schending van artikel 253 EG doordat de bestreden verordening ontoereikend is gemotiveerd met betrekking tot de mate waarin de klacht wordt gesteund door producenten in de Gemeenschap en met betrekking tot de conclusie over het belang van de Gemeenschap.


(1)  PB 2007, L 272, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/54


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Wella/BHIM (TAME IT)

(Zaak T-471/07)

(2008/C 51/98)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wella AG (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: B. Klingberg, K. Sandberg, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 24 oktober 2007 in zaak R 713/2007-2;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: internationaal woordmerk „TAME IT” voor waren van klasse 3 (internationale inschrijving nr. 879 186) — verzoek tot territoriale uitbreiding van de bescherming tot de EG overeenkomstig het Protocol van Madrid

Beslissing van de onderzoeker: weigering op basis van absolute weigeringsgronden voor alle opgegeven waren

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep en gedeeltelijke territoriale uitbreiding tot de EG van de bescherming van de internationale inschrijving nr. 879 186

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94 van de Raad

Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep haar beslissing gebaseerd op een louter theoretisch-filologisch onderzoek van het aangevraagde merk, met name een onderzoek van de grammatica, de compositie en de spellingsregels alsmede van de structuur en de syntaxis van het aangevraagde merk, en is zij daarbij volledig voorbijgegaan aan de totaalindruk die het merk oproept bij de gemiddelde consument.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/54


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Dow AgroSciences e.a./Commissie

(Zaak T-475/07)

(2008/C 51/99)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Dow AgroSciences Ltd (Hitchin, Verenigd Koninkrijk) Makhteshim-Agan Holding BV (Rotterdam, Nederland), Makhteshim Agan International Coordination Center (Brussel, België), Dintec Agroquímica — Produtos Químicos L.da (Funchal, Portugal), Finchimica SpA (Manerbio, Italië), Dow Agrosciences BV (Rotterdam, Nederland), Dow AgroSciences Hungary kft (Boedapest, Hongarije), Dow AgroSciences Italia Srl (Milaan, Italië), Dow AgroSciences Polska sp. z o.o. (Warschau, Polen), Dow AgroSciences Iberica SA (Madrid, Spanje), Dow AgroSciences s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek), Dow AgroSciences LLC (Indianapolis, Verenigde Staten), Dow AgroSciences GmbH (Stade, Duitsland), Dow AgroSciences Export SAS (Mougins, Frankrijk), Dow AgroSciences SAS (Mougins, Frankrijk), Dow AgroSciences Danmark A/S (Lyngby-Taarbæk, Denemarken), Makhteshim-Agan Poland sp. z o.o. (Warschau, Polen), Makhteshim-Agan (UK) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk), Makhteshim-Agan France SARL (Sèvres, Frankrijk), Makhteshim-Agan Italia Srl (Bergamo, Italië), Alfa Agricultural Supplies SA (Halandri, Griekenland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

de Commissie te gelasten overeenkomstig artikel 233 EG de maatregelen te nemen welke nodig zijn om zich te voegen naar de nietigverklaring van de bestreden beschikking, waaronder — doch niet beperkt daartoe — de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te gelasten om de relevante nationale registraties voor trifluralin die als gevolg van de bestreden beschikking zijn ingetrokken, weer van kracht te doen worden, en elke relevante tijdslimiet te verlengen voor zover dit nodig is ter uitvoering van het arrest van het Hof;

artikel 3, lid 3, van verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van richtlijn 79/117/EEG onwettig en niet-toepasselijk te verklaren wat verzoeksters betreft;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van rente ad 8 %;

elke andere of bijkomende maatregel te nemen die rechtens noodzakelijk is.

Middelen en voornaamste argumenten

Richtlijn 91/414 van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1) bepaalt dat de lidstaten een gewasbeschermingsmiddel slechts toelaten indien de werkzame stoffen die het bevat, in bijlage I zijn vermeld en indien aan de voorwaarden van die bijlage is voldaan. Verzoeksters verzoeken om nietigverklaring van beschikking 2007/629/EG van de Commissie van 20 september 2007 betreffende de niet-opneming van trifluralin in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (2).

Ter ondersteuning van hun beroep betogen verzoeksters dat de Commissie haar beschikking niet heeft gebaseerd op het verslag van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en dus haar bevoegdheden verkeerd heeft gebruikt.

Verzoeksters stellen voorts dat de bestreden beschikking kennelijke beoordelingsfouten bevat, aangezien de Commissie:

geen rekening heeft gehouden met alle beschikbare wetenschappelijke gegevens zoals vereist in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/414;

de relevante tijdslimieten niet heeft verlengd hoewel de omstandigheden en criteria voor de beoordeling van trifluralin tijdens de beoordelingsprocedure waren gewijzigd;

niet beschikte over een wetenschappelijke rechtvaardiging voor haar bevindingen;

niet bevoegd was om trifluralin te beoordelen in het kader van verordening nr. 850/2004 (3) en in ieder geval een beoordelingsfout heeft gemaakt.

Verzoeksters stellen bovendien dat de bestreden beschikking in strijd is met de toepasselijke regelgevingsprocedures en dat de Commissie en EFSA inbreuk hebben gemaakt op de artikelen 8, leden 7 en 8, van verordening nr. 451/2000 (4) door zich niet te houden aan de procedurele termijnen, hetgeen volgens verzoeksters neerkomt op schending van een wezenlijke procedurele vereiste.

Ten slotte voeren verzoeksters aan dat de bestreden beschikking in strijd met artikel 253 EG ontoereikend is gemotiveerd en inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod van terugwerkende kracht, het beginsel van bescherming van verzoeksters gewettigd vertrouwen en op hun recht om te worden gehoord.


(1)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).

(2)  PB 2007, L 255, blz. 42.

(3)  Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van richtlijn 79/117/EEG (PB L 158, blz. 7).

(4)  Verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 55, blz. 25).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/55


Beroep ingesteld op 13 december 2007 — Evropaïki Dynamiki/Frontex

(Zaak T-476/07)

(2008/C 51/100)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (FRONTEX)

Conclusies

Het besluit van FRONTEX om verzoeksters offerte af te wijzen en de opdracht aan de gekozen inschrijver te gunnen, nietig te verklaren;

FRONTEX te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster ten gevolge van de aanbestedingsprocedure heeft geleden, ten bedrage van 500 000 EUR;

De Commissie (DIGIT) te veroordelen tot betaling van de gerechtelijke en andere kosten die verzoekster in het kader van deze inschrijving heeft gemaakt, zelfs indien het onderhavige verzoek wordt afgewezen;

FRONTEX te veroordelen tot betaling van de gerechtelijke en andere kosten die verzoekster in het kader van deze inschrijving heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft een offerte ingediend in antwoord op verweerders openbare offerteaanvraag voor het verstrekken van IT-diensten, hardware en softwarelicenties (PB 2007/S 114-139890). Verzoekster komt op tegen verweerders besluit van 3 oktober 2007 waarbij haar offerte is afgewezen en verzoekster is meegedeeld dat de opdracht aan een andere inschrijver wordt gegund.

Tot staving van haar vordering betoogt verzoekster dat verweerder heeft nagelaten overeenkomstig artikel 253 EG de redenen voor zijn besluit op te geven en evaluatiecriteria heeft gebruikt die niet uitdrukkelijk waren opgenomen in de offerteaanvraag. Daarenboven voert verzoekster aan dat verweerder kennelijke beoordelingsfouten heeft begaan.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/56


Beroep ingesteld op 20 december 2007 — Nynäs Petroleum en Nynas Petróleo/Commissie

(Zaak T-482/07)

(2008/C 51/101)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Nynäs Petroleum (Stockholm, Zweden) en Nynas Petróleo (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: D. Beard, Barrister, en M. Dean, Solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking voor zover dit betrekking heeft op Nynas voor het tijdvak 1991-1996;

nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking voor zover dit betrekking heeft op Nynas in verband met prijscoördinatie;

nietigverklaring van artikel 2 van de beschikking voor zover daarbij geldboeten zijn opgelegd aan Nynas SA ten bedrage 10 642 500 EUR en aan AB Nynäs ten bedrage van 10 395 000 EUR, dan wel subsidiair passende verlaging van de geldboete;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep wordt krachtens artikel 230 EG verzocht om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 4441 def. van de Commissie van 3 oktober 2007 in een procedure op grond van artikel 81 EG (zaak COMP/F/38.710 — Bitumen — Spanje), waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, Nynäs Petroleum en Nynas Petróleo (hierna tezamen: „Nynas”), samen met andere ondernemingen hebben deelgenomen aan een aantal overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake de handel in penetratiebitumen, die betrekking hadden op het Spaanse grondgebied en bestonden in marktverdelingsafspraken en prijscoördinatie. Tevens dan wel subsidiair wordt krachtens artikel 229 EG verzocht om verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete.

Ter ondersteuning van het beroep zijn de volgende middelen aangevoerd:

i)

de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste beoordeling van de duur van de betrokkenheid van Nynas bij de gestelde marktverdelingsafspraken, in het bijzonder door te stellen dat Nynas tussen 1991 en 1996 heeft deelgenomen aan de gestelde inbreuk.

ii)

Voorts is onjuist de stelling van de Commissie dat Nynas betrokken was bij de gestelde inbreuken in verband met prijsstelling.

iii)

Ten slotte betogen verzoeksters dat de Commissie de mate van Nynas' betrokkenheid bij aspecten van de inbreuken alsmede de passende hoogte van de aan Nynas op te leggen geldboete onjuist heeft beoordeeld.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/56


Beroep ingesteld op 22 december 2007 — Roemenië/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-483/07)

(2008/C 51/102)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: A. Ciobanu-Dordea, gemachtigde, E. Gane en D. Mereuță, adviseurs)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

nietigverklaring van beschikking C(2007) 5240 def. van de Commissie van 26 oktober 2007 betreffende het nationale toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten voor het jaar 2007 dat door Roemenië overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad is meegedeeld;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden beschikking heeft de Commissie het nationale toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten voor het jaar 2007 dat door Roemenië overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG (1) is meegedeeld, gedeeltelijk afgekeurd. Zij heeft de totale hoeveelheid emissierechten die onder het gemeenschapsstelsel zal worden toegewezen verlaagd met 9,080765 miljoen ton kooldioxide, jaarlijks equivalent, en bepaald dat de jaarlijkse gemiddelde totale hoeveelheid van 74,836235 miljoen ton aan emissierechten die kan worden toegewezen, niet zal worden overschreden.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker het volgende aan:

de Commissie heeft artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG geschonden door op basis van een eigen methode de totale hoeveelheid emissierechten die door Roemenië kan worden toegewezen op verbindende wijze vast te stellen, daarbij misbruik makend van haar bevoegdheid;

de Commissie heeft een niet-transparante methode gehanteerd voor de vaststelling van de totale hoeveelheid emissierechten, daarbij inbreuk makend op zowel artikel 9, lid 3, als artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG;

de Commissie heeft bij de toepassing van de eigen methode het discriminatieverbod geschonden;

de Commissie heeft artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG en artikel 253 EG geschonden, doordat zij beschikking C(2007) 5240 def. ontoereikend heeft gemotiveerd.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/57


Beroep ingesteld op 22 december 2007 — Roemenië/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-484/07)

(2008/C 51/103)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: A. Ciobanu-Dordea, gemachtigde, E. Gane en D. Mereuță, adviseurs)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

beschikking C(2007) 5253 def. van de Commissie van 26 oktober 2007 betreffende het nationale toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten voor de periode 2008-2012 dat door Roemenië overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad is meegedeeld, nietig te verklaren;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden beschikking heeft de Commissie het nationale toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten voor de periode 2008-2012 dat door Roemenië overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG (1) is meegedeeld, gedeeltelijk afgekeurd. Zij heeft de totale hoeveelheid emissierechten die onder het gemeenschapsstelsel zal worden toegewezen verlaagd met 19,754248 miljoen ton kooldioxide, jaarlijks equivalent, en bepaald dat de jaarlijkse gemiddelde totale hoeveelheid van 75,944352 miljoen ton aan emissierechten die kan worden toegewezen, niet zal worden overschreden.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker het volgende aan:

de Commissie heeft artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG geschonden door op basis van een eigen methode de totale hoeveelheid emissierechten die door Roemenië kan worden toegewezen op verbindende wijze vast te stellen, daarbij misbruik makend van haar bevoegdheid;

de Commissie heeft een niet-transparante methode gehanteerd voor de vaststelling van de totale hoeveelheid emissierechten, daarbij inbreuk makend op zowel artikel 9, lid 3, als artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG;

de Commissie heeft bij de toepassing van de eigen methode het discriminatieverbod geschonden;

de Commissie heeft artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG en artikel 253 EG geschonden, doordat zij beschikking C(2007) 5240 def. ontoereikend heeft gemotiveerd.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/57


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Olive Line International/BHIM — Knopf (o-live)

(Zaak T-485/07)

(2008/C 51/104)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Olive Line International, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Koch Moreno, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Reinhard Knopf (Malsch, Duitsland)

Conclusies

te verklaren dat de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2007 houdende verwerping van het beroep tegen de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 3 219 193 niet in overeenstemming is met verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk;

verweerder en, in voorkomend geval, interveniënt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Reinhard Knopf

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „o-live” voor waren van de klassen 29, 30 en 33 — aanvraag nr. 3 219 193

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationaal merk „Olive Lines” voor diensten als tussenpersoon

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, leden 1, sub b, en 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar van verwarring van het oudere niet-ingeschreven merk, dat meer dan een louter plaatselijke betekenis heeft, met het aangevraagde merk.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/58


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Ford Motor/BHIM — Alkar Automotive (CA)

(Zaak T-486/07)

(2008/C 51/105)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ford Motor Co. (Dearborn, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Ingerl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alkar Automotive SA (Derio, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 oktober 2007 (zaak R 85/2006-4);

vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 november 2005 (oppositie nr. B 684052);

verwijzing van het BHIM in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Alkar Automotive SA

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „CA” voor, onder meer, waren van de klassen 9, 11 en 12 — aanvraag nr. 3 186 764

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: communautaire woord- en beeldmerken „KA” voor waren en diensten van de klassen 9, 12, 14, 16, 18, 20, 21, 27, 32 en 37

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar van verwarring van de conflicterende merken bestaat omdat „KA” en „CA” auditief en visueel overeenstemmen, de waren dezelfde zijn en de oudere merken een groter onderscheidend vermogen hebben.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/58


Beroep ingesteld op 21 december 2007 — Imperial Chemical Industries/BHIM (FACTORY FINISH)

(Zaak T-487/07)

(2008/C 51/106)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Imperial Chemical Industries (ICI) plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, Barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van 24 oktober 2007 in zaak R 668/2007-4;

verwijzing van het Bureau in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „FACTORY FINISH” voor waren van klasse 2 — aanvraag nr. 4 538 518

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat „FACTORY FINISH” de waren niet beschrijft, doch een ongebruikelijke nevenschikking van woorden is, waardoor een lexicale vondst ontstaat, en schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat het aangevraagde merk geen onderscheidend vermogen mist.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/59


Beroep ingesteld op 28 december 2007 — GlaxoSmithkline/BHIM — Serono Genetics Institute (FAMOXIN)

(Zaak T-493/07)

(2008/C 51/107)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GlaxoSmithkline SpA (Verona, Italië) (vertegenwoordiger: G. Richard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Serono Genetics Institute SA (Evry, Frankrijk)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 14 september 2007 in zaak R 8/2007-1 te vernietigen en de door verzoekster ingestelde vordering tot nietigverklaring gegrond te verklaren;

verzoekster vraagt de kamer alle beslissingen die het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt tegen verzoekster heeft genomen in verband met de kosten, te vernietigen en het Bureau te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: communautair woordmerk „FAMOXIN” voor waren en diensten van klasse 5 — aanvraag nr. 2 491 298

Houder van het gemeenschapsmerk: Serono Genetics Institute SA

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: nationaal woordmerk „LANOXIN” voor waren van klasse 5

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikelen 8, lid 1, sub b, en 52 van verordening (EG) nr. 40/94


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/59


Beroep ingesteld op 31 december 2007 — IIC-Intersport International Corporation/BHIM — McKenzie Corporation (McKENZIE)

(Zaak T-502/07)

(2008/C 51/108)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: IIC-Intersport International Corporation GmbH (Ostermundigen, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P.J.M. Steinhauser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The McKenzie Corporation Ltd (Newcastle Upon Tyne, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 15 oktober 2007 in beroepsprocedure R 1425/2006-2 en bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 6 september 2006 waarbij de door Intersport ingestelde oppositie voor een aantal van de betrokken goederen werd toegewezen

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: The McKenzie Corporation Ltd

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair beeldmerk „McKENZIE” voor waren en diensten van de klassen 18, 25, 36 en 37

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: IIC-Intersport International Corporation GmbH

Oppositiemerk of -teken: ouder communautair beeldmerk „MCKINLEY” voor waren en diensten van de klassen 18, 20, 22, 25 en 28 en ouder communautair woordmerk „MCKINLEY” voor waren en diensten van de klassen 12, 18, 20, 22, 25 en 28

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van de oppositie in haar geheel en toelating tot inschrijving

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/60


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Estancia Piedra/BHIM — Franciscan Vineyards (ESTANCIA PIEDRA)

(Zaak T-159/06) (1)

(2008/C 51/109)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/60


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Estancia Piedra/BHIM — Franciscan Vineyards (ESTANCIA PIEDRA)

(Zaak T-160/06) (1)

(2008/C 51/110)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/60


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Select Appointments/BHIM — Manpower (TELESELECT)

(Zaak T-202/06) (1)

(2008/C 51/111)

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/60


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2007 — Borco-Marken-Import Matthiesen/BHIM — Tequilas del Señor (TEQUILA GOLD Sombrero Negro)

(Zaak T-182/07) (1)

(2008/C 51/112)

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/61


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 december 2007 — Steinmetz/Commissie

(Zaak F-131/06) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Minnelijke regeling - Uitvoering van overeenkomst - Weigering om kosten in kader van dienstreis te vergoeden - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Geen procesbelang - Verdeling van kosten - Nodeloze of vexatoire kosten)

(2008/C 51/113)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Robert Steinmetz (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Choucroun, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 21 februari 2005 houdende weigering van volledige uitvoering van de minnelijke regeling die partijen hebben getroffen in het kader van zaak T-155/05, voorgelegd aan het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Steinmetz zal zijn eigen kosten dragen met uitzondering van een bedrag van 500 EUR.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal naast haar eigen kosten de kosten van Steinmetz dragen ter hoogte van een bedrag van 500 EUR.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006, blz. 86.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/61


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 19 december 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-20/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Ziektekostenverzekering - Tenlasteneming van ziektekosten - Uitdrukkelijke afwijzing van verzoek)

(2008/C 51/114)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van een aantal besluiten van de Commissie houdende weigering om verzoeker 100 % vergoeding van zijn ziektekosten toe te kennen en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie verklaart zich onbevoegd in zaak F-20/07, Marcuccio/Commissie, zodat het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in die zaak uitspraak kan doen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007, blz. 19.


23.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/62


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 december 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-21/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep tot schadevergoeding - Beweerdelijk onrechtmatige verwerking van medische gegevens - Niet-ontvankelijkheid - Niet-inachtneming van redelijke termijn voor instelling van vordering tot schadevergoeding)

(2008/C 51/115)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden door een reeks onrechtmatige gedragingen van sommige personeelsleden van de Commissie onder meer bij de verwerking van zijn medische gegevens

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007, blz. 20.