ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 315

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
22 december 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2007/C 315/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 297 van 8.12.2007

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2007/C 315/02

Zaak C-507/03: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Overheidsopdrachten — Artikelen 43 EG en 49 EG — Richtlijn 92/50/EEG — Gunning van overheidsopdracht aan Ierse Post, An Post, zonder voorafgaande aankondiging van opdracht — Transparantie — Duidelijk grensoverschrijdend belang)

2

2007/C 315/03

Zaak C-273/04: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Republiek Polen/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Besluit 2004/281/EG van de Raad — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie — Aanpassing — Schending van non-discriminatiebeginsel)

2

2007/C 315/04

Zaak C-334/04: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 79/409/EEG — Bijlage I — Behoud van vogelstand — Specialebeschermingszones — IBA 2000 — Waarde — Kwaliteit van gegevens — Criteria — Beoordelingsmarge — Kennelijk ontoereikende aanwijzing — Watergebieden)

3

2007/C 315/05

Zaak C-19/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Denemarken (Niet-nakoming — Eigen middelen van Gemeenschappen — Wettelijk verschuldigde douanerechten die niet geïnd zijn ten gevolge van vergissing van douaneautoriteiten — Financiële aansprakelijkheid van lidstaten)

4

2007/C 315/06

Zaak C-20/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Forlì — Italië) — Strafzaak tegen Karl Josef Wilhelm Schwibbert (Richtlijn 98/34/EG — Informatieprocedure op gebied van normen en technische voorschriften — Verplichting om ontwerpen voor technische voorschriften mee te delen — Nationale wet waarbij aanbrengen van onderscheidend teken van nationale instelling belast met inning van auteursrechten op verhandelde compact disks, verplicht is gesteld — Begrip technisch voorschrift)

4

2007/C 315/07

Zaak C-62/05 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 oktober 2007 — Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, in liquidatie, Livio Danielis, Domenico D'Alessandro/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Verordening (EEG) nr. 1430/79 — Kwijtschelding van invoerrechten — Lading sigaretten bestemd voor Spanje — Fraude bij communautair douanevervoer)

5

2007/C 315/08

Zaak C-112/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Artikel 56 EG — Wettelijke bepalingen inzake naamloze vennootschap Volkswagen)

5

2007/C 315/09

Zaak C-141/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2007 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie (Visserij — Verordening (EG) nr. 27/2005 — Verdeling van vangstquota over lidstaten — Toetredingsakte van Koninkrijk Spanje — Einde van overgangsperiode — Vereiste van relatieve stabiliteit — Non-discriminatiebeginsel — Nieuwe vangstmogelijkheden — Ontvankelijkheid)

6

2007/C 315/10

Zaak C-248/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Bescherming van grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen — Richtlijn 80/68/EEG)

6

2007/C 315/11

Zaak C-374/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Gintec International Import-Export GmbH/Verband Sozialer Wettbewerb eV (Richtlijnen 2001/83/EG en 92/28/EEG — Nationale wettelijke regeling die verbiedt om reclame voor geneesmiddelen te maken met verklaringen van derden of loterijen — Gebruik van globaal positieve resultaten van consumentenenquête alsook van maandelijkse verloting van een doos van het product)

7

2007/C 315/12

Zaak C-379/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam — Nederland) — Amurta SGPS/Inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam (Artikelen 56 EG en 58 EG — Vrij verkeer van kapitaal — Nationale belastingregeling die voor deelnemingen voorziet in vrijstelling van vennootschapsbelasting — Belasting van dividenden — Bronbelasting — Vrijstelling van bronbelasting — Toepassing op ontvangende vennootschappen die beschikken over zetel of vaste inrichting in lidstaat die vrijstelling verleent en waarvan deelnemingen zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting — Weigering om vrijstelling van bronbelasting toe te passen op dividenden uitgekeerd aan ontvangende vennootschap die niet beschikt over zetel of vaste inrichting in voornoemde lidstaat)

8

2007/C 315/13

Zaak C-403/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Europees Parlement/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Besluit van Commissie tot goedkeuring van project voor beveiliging van Filipijnse grenzen — Besluit vastgesteld op basis van Verordening (EEG) nr. 443/92 — Uitvoeringsbevoegdheden van Commissie — Grenzen)

8

2007/C 315/14

Zaak C-427/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale di Genova — Italië) — Agenzia delle Entrate — Ufficio di Genova 1/Porto Antico di Genova SpA (Structuurfondsen — Verordening (EEG) nr. 4253/88 — Artikel 21, lid 3, tweede alinea — Verbod op inhouding — Berekening van belastbaar inkomen — Inaanmerkingneming van ontvangen communautaire subsidies)

9

2007/C 315/15

Zaak C-440/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Artikelen 31, lid 1, sub e, EU, 34 EU en 47 EU — Kaderbesluit 2005/667/JBZ — Bestrijding van verontreiniging vanaf schepen — Strafrechtelijke sancties — Bevoegdheid van Gemeenschap — Rechtsgrondslag — Artikel 80, lid 2, EG)

9

2007/C 315/16

Zaak C-457/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Wiesbaden — Duitsland) — Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV/Diageo Deutschland GmbH (Vrij verkeer van goederen — Richtlijn 75/106/EEG — Harmonisatie van wetgevingen van lidstaten — Voorverpakte vloeistoffen — Voorverpakking naar volume — Artikel 5, lid 3, sub b) en d) — Baileys Minis — In handel brengen van voorverpakkingen met nominaal volume van 0,071 liter)

10

2007/C 315/17

Zaak C-464/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt — België) — Maria Geurts, Dennis Vogten/Administratie van de BTW, registratie en domeinen, Belgische Staat (Artikelen 43 EG en 56 EG — Nationale fiscale regeling — Successierechten — Familiale vennootschap — Vrijstelling — Voorwaarden — Tewerkstelling van bepaald aantal werknemers in regio van lidstaat)

11

2007/C 315/18

Gevoegde zaken C-11/06 en C-12/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Aachen — Duitsland) — Rhiannon Morgan (C-11/06)/Bezirksregierung Köln/Iris Bucher (C-12/06)/Landrat des Kreises Düren (Burgerschap van Unie — Artikelen 17 EG en 18 EG — Weigering van studietoelage aan onderdanen van lidstaat die in andere lidstaat studeren — Vereiste dat opleiding in andere lidstaat voortzetting vormt van opleiding die eerder gedurende ten minste één jaar aan instelling in lidstaat van herkomst is gevolgd)

11

2007/C 315/19

Zaak C-97/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid — Spanje) — Navicon, SA/Administración del Estado (Zesde btw-richtlijn — Vrijstellingen — Artikel 15, punt 5 — Begrip bevrachting van zeeschepen — Verenigbaarheid van nationale regeling die vrijstelling enkel toestaat in geval van totaalbevrachting)

12

2007/C 315/20

Zaak C-143/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Landgericht Hamburg — Duitsland) — Ludwigs-Apotheke München Internationale Apotheke/Juers Pharma Import-Export GmbH (Vrij verkeer van goederen — Artikelen 28 EG en 30 EG — Artikelen 11 en 13 van EER-Overeenkomst — Ingevoerde geneesmiddelen die in lidstaat van invoer niet zijn toegelaten — Reclameverbod — Richtlijn 2001/83/EG)

12

2007/C 315/21

Zaak C-167/06 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 — Ermioni Komninou, Grigorios Ntokos, Donatos Pappas, Vassileios Pappas, Aristeidis Pappas, Eleftheria Pappa, Lamprini Pappa, Eirini Pappa, Alexandra Ntokou, Fotios Dimitriou, Zoïs Dimitriou, Petros Bolossis, Despoina Bolossi, Konstantinos Bolossis, Thomas Bolossis/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Klacht op grond van artikel 226 EG — Behandeling van klagers door Commissie — Beginsel van behoorlijk bestuur, vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel — Strekking — Artikel 21 EG — Petitierecht — Draagwijdte van door ombudsman gedane vaststellingen)

13

2007/C 315/22

Zaak C-173/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale di Genova — Italië) — Agrover Srl/Agenzia Dogane Circoscrizione Doganale di Genova (Communautair douanewetboek — Actieve veredeling — Associatieovereenkomst — Voorafgaande uitvoer van rijst naar derde land waarmee preferentiële douaneovereenkomst bestaat — Artikel 216 douanewetboek — Navordering van rechten bij invoer — Artikel 220, lid 2, sub b, douanewetboek)

14

2007/C 315/23

Zaak C-174/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ministero delle Finanze/CO.GE.P. Srl (Zesde richtlijn — BTW — Vrijgestelde handelingen — Verhuur van onroerend goed — Domaniaal goed)

14

2007/C 315/24

Zaak C-195/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Bundeskommunikationssenat — Oostenrijk) — Kommunikationsbehörde Austria (KommAustria)/Österreichischer Rundfunk (ORF) (Vrij verrichten van diensten — Televisieomroepactiviteiten — Richtlijnen 89/552/EEG en 97/36/EG — Begrippen telewinkelen en televisiereclame — Spel waaraan prijs verbonden is)

15

2007/C 315/25

Zaak C-221/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Stadtgemeinde Frohnleiten, Gemeindebetriebe Frohnleiten GmbH/Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft (Prejudiciële verwijzing — Belasting op storting op lange termijn van afvalstoffen op stortplaats — Belasting verschuldigd door exploitant van stortplaats en berekend op basis van gewicht van gestorte afvalstoffen en toestand van stortplaats — Belastingvrijstelling voor storting van afvalstoffen afkomstig van verontreinigde terreinen in Oostenrijk — Geen vrijstelling voor storting van afvalstoffen afkomstig van verontreinigde terreinen in andere lidstaten — Artikel 90 EG — Binnenlandse belastingen — Discriminatie)

16

2007/C 315/26

Zaak C-238/06 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2007 — Develey Holding GmbH & Co. Beteiligungs KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Driedimensionaal merk — Vorm van plastic fles — Weigering van inschrijving — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Ouder nationaal merk — Verdrag van Parijs — TRIPs-Overeenkomst — Artikel 7, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94)

16

2007/C 315/27

Zaak C-240/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door Fortum Project Finance SA (Artikel 56, lid 1, EG — Richtlijn 69/335/EEG — Artikel 12, lid 1, sub a) en c) — Afwijking van verbod van dubbele belasting van inbreng — Inbreng, in vorm van aandelen, in vennootschap gevestigd in andere lidstaat — Aandelenruil — Overdrachtsbelasting)

17

2007/C 315/28

Zaak C-251/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz — Oostenrijk) — Firma Ing. Auer — Die Bausoftware GmbH/Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr (Indirecte belastingen — Bijeenbrengen van kapitaal — Overbrenging van zetel van vennootschap — Afschaffing van kapitaalrecht geheven van vennootschap)

17

2007/C 315/29

Gevoegde zaken C-260/06 en C-261/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2007 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Montpellier — Frankrijk) — Strafzaken tegen Daniel Escalier (C-260/06), Jean Bonnarel (C-261/06) (Gewasbeschermingsmiddelen — Parallelinvoer — Procedure voor vergunning voor in handel brengen — Toelaatbaarheid — Voorwaarden — Eerbiediging van evenredigheidsbeginsel)

18

2007/C 315/30

Zaak C-344/06 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 — J. C. Blom/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Beroep tot schadevergoeding — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Melk — Extra heffing — Referentiehoeveelheid — Producenten die verbintenis tot niet-levering zijn aangegaan — SLOM 1983-producenten — Niet-hervatten van productie na afloop van niet-leveringsverbintenis)

18

2007/C 315/31

Zaak C-355/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam — Nederland) — J. A. van der Steen/Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht (Zesde btw-richtlijn — Zelfstandige economische activiteit — Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid — Uitoefening van activiteiten van vennootschap door natuurlijke persoon die enig bestuurder, aandeelhouder en werknemer is)

19

2007/C 315/32

Zaak C-440/06: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Verontreiniging en hinder — Behandeling van stedelijk afvalwater — Artikelen 3 en 4)

19

2007/C 315/33

Zaak C-441/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Staatssteun — Terugvorderingsplicht — Verplichting tot samenwerking)

20

2007/C 315/34

Zaak C-464/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door Avena Nordic Grain Oy (Landbouw — Regeling van restituties bij uitvoer van landbouwproducten — Verordening (EG) nr. 800/1999 — Artikel 5 — Indiening van aangifte ten uitvoer — Verzending per telefax)

20

2007/C 315/35

Zaak C-3/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2003/110/EG — Ondersteuning bij doorgeleiding — Maatregelen tot verwijdering door de lucht — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

21

2007/C 315/36

Zaak C-40/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/42/EG — Beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

21

2007/C 315/37

Zaak C-60/07: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/33/EG — Technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

22

2007/C 315/38

Zaak C-75/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/28/EG — Geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

22

2007/C 315/39

Zaak C-114/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek (Niet-nakoming — Communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2004/24/EG — Traditionele kruidengeneesmiddelen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

23

2007/C 315/40

Zaak C-224/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/49/EG — Veiligheid op communautaire spoorwegen — Onvolledige omzetting)

23

2007/C 315/41

Zaak C-301/05 P: Beschikking van het Hof van 11 oktober 2007 — Hans-Peter Wilfer/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Woordteken ROCKBASS — Weigering van inschrijving — Afdoening zonder beslissing)

24

2007/C 315/42

Zaak C-225/06 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 11 september 2007 — Athinaïki Oikogeniaki Artopoiia AVEE/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Ferrero Deutschland GmbH (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b) — Overeenstemming van twee merken — Gevaar voor verwarring — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk met woordelement FERRÓ — Oppositie door houder van nationaal woordmerk FERRERO — Gedeeltelijke weigering tot inschrijving)

24

2007/C 315/43

Zaak C-100/07 P: Beschikking van het Hof van 4 oktober 2007 — É.R. e.a./Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Boviene spongiforme encefalopathie — Gebrek aan passende maatregelen van Raad en Commissie om verspreiding van ziekte te voorkomen — Hogere voorziening die kennelijk ongegrond is)

24

2007/C 315/44

Zaak C-439/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van beroep te Brussel (België) op 24 september 2007 — Belgische Staat tegen KBC-bank NV

25

2007/C 315/45

Zaak C-456/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowaakse Republiek) op 9 oktober 2007 — Karol Mihal/Daňový úrad Košice V

26

2007/C 315/46

Zaak C-460/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 11 oktober 2007 — Sandra Puffer/Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz

26

2007/C 315/47

Zaak C-467/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Monomeles Protodikeio Livadeias (Griekenland) op 22 oktober 2007 — Panagiotis Koskovolis en Aikaterini Pappa/Koinotita Kyriakiou Voiotias

27

2007/C 315/48

Zaak C-470/07: Beroep ingesteld op 24 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

29

2007/C 315/49

Zaak C-480/07: Beroep ingesteld op 31 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

29

2007/C 315/50

Zaak C-490/07: Beroep ingesteld op 7 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

30

2007/C 315/51

Zaak C-493/07: Beroep ingesteld op 9 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

30

2007/C 315/52

Zaak C-175/06: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 27 september 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Genova — Italië) — Alessandro Tedesco/Tomasoni Fittings Srl, RWO Marine Equipment Ltd

31

2007/C 315/53

Zaak C-426/06: Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 21 september 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

31

2007/C 315/54

Zaak C-530/06: Beschikking van de president van het Hof van 22 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

31

2007/C 315/55

Zaak C-21/07: Beschikking van de president van het Hof van 8 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

31

2007/C 315/56

Zaak C-29/07: Beschikking van de president van het Hof van 19 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

31

2007/C 315/57

Zaak C-53/07: Beschikking van de president van het Hof van 19 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

32

2007/C 315/58

Zaak C-64/07: Beschikking van de president van het Hof van 8 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

32

2007/C 315/59

Zaak C-77/07: Beschikking van de president van het Hof van 2 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

32

2007/C 315/60

Zaak C-83/07: Beschikking van de president van het Hof van 20 september 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

32

 

Gerecht van eerste aanleg

2007/C 315/61

Zaak T-38/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 november 2007 — Sunplus Technology/BHIM — Sun Microsystems (SUN PLUS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld SUNPLUS — Ouder nationaal woordmerk SUN — Verwarringsgevaar — Soortgelijke waren — Overeenstemmende tekens)

33

2007/C 315/62

Zaak T-194/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — Bavarian Lager/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten met betrekking tot niet-nakomingsprocedure — Besluit houdende weigering van toegang — Bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens — Verordening (EG) nr. 45/2001 — Begrip persoonlijke levenssfeer)

33

2007/C 315/63

Zaak T-234/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — Nederland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Beschikking 2004/01/EG — Gevaarlijke stoffen — Vereiste van goedkeuring van Commissie voor handhaving van aangemelde nationale bepalingen — Standpuntbepaling van Commissie over reikwijdte harmonisatie — Voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

34

2007/C 315/64

Zaak T-374/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 november 2007 — Duitsland/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Duits nationaal plan voor toewijzing van emissierechten — Maatregelen voor ex-postaanpassing van aantal aan installaties toegewezen emissierechten — Afwijzende beschikking van Commissie — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht)

34

2007/C 315/65

Zaak T-90/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 november 2007 — Omega/BHIM — Omega Engineering (Ω OMEGA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoord- en beeldmerk Ω OMEGA — Ouder nationaal woordmerk OMEGA — Relatieve weigeringsgrond — Beroep door gemeenschapsmerkaanvrager op nationaal merk dat gelijk is aan aangevraagd merk en ouder is dan nationaal oppositiemerk — Verwarringsgevaar)

35

2007/C 315/66

Zaak T-407/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 november 2007 — SAEME/BHIM Racke (REVIAN's) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk REVIAN's — Oudere niet-gemeenschapsmerken evian — Te late overlegging van vertaling van bewijs van inschrijving van ouder merk — Beoordelingsbevoegdheid toegekend door artikel 74, lid 2, van Verordening (EG) nr. 40/94)

35

2007/C 315/67

Zaak T-459/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — MPDV Mikrolab/BHIM (manufacturing score card) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk manufacturing score card — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b) en c), van Verordening (EG) nr. 40/94)

36

2007/C 315/68

Zaak T-28/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 november 2007 — RheinfelsQuellen H. Hövelmann/BHIM (VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub b en c), van verordening (EG) nr. 40/94)

36

2007/C 315/69

Zaak T-57/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 november 2007 — Marly/BHIM — Erdal (Top iX) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Top iX — Ouder internationaal woordmerk TOFIX — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94 — Verzoek tot bewijs van normaal gebruik van ouder merk voor het eerst voor Gerecht — Niet-ontvankelijkheid)

37

2007/C 315/70

Zaak T-71/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 november 2007 — Enercon/BHIM (Windenergieconvertor) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag tot inschrijving van driedimensionaal merk dat bekleding van gondel van windenergieconvertor als gemeenschapsmerk voorstelt — Absolute weigeringsgronden — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b), en lid 3, van Verordening (EG) nr. 40/94)

37

2007/C 315/71

Zaak T-101/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2007 — Castell del Remei/BHIM — Bodegas Roda (Castell del Remei ODA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld Castell del Remei ODA — Ouder internationaal woordmerk RODA en oudere nationale woordmerken RODA, RODA I, RODA II en BODEGAS RODA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94)

38

2007/C 315/72

Zaak T-169/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — Charlott/BHIM — Charlo (Charlott France Entre Luxe et Tradition) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Charlott France Entre Luxe et Tradition — Ouder nationaal beeldmerk Charlot — Normaal gebruik van ouder merk — Artikel 43, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 40/94)

38

2007/C 315/73

Zaak T-310/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 november 2007 — Hongarije/Commissie (Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van markten in sector granen — Overneming van graan door interventiebureaus — Aanscherping van kwaliteitscriteria voor maïs — Invoering van nieuw criterium inzake soortelijk gewicht van maïs — Schending van gewettigd vertrouwen — Kennelijk onjuiste beoordeling)

39

2007/C 315/74

Zaak T-69/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2007 — Evropaïki Dynamiki/EFSA (Afdoening zonder beslissing — Overheidsopdrachten — Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) — Nietigverklaring van aanbesteding — Beroep dat zonder voorwerp is geraakt)

39

2007/C 315/75

Zaak T-454/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2007 — Sumitomo Chemical Agro Europe en Philagro France/Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof procymidon — Richtlijn 91/414/EEG — Beroep tot nietigverklaring — Beroep wegens nalaten — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Niet-ontvankelijkheid — Beroep dat kennelijk ongegrond is)

40

2007/C 315/76

Zaak T-238/07 R: Beschikking van de kortgedingrechter van 18 oktober 2007 — Ristic e.a./Commissie (Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Richtlijn 96/23/EG — Geen spoedeisendheid — Belangenafweging)

40

2007/C 315/77

Zaak T-385/07: Beroep ingesteld op 4 oktober 2007 — FIFA/Commissie

41

2007/C 315/78

Zaak T-391/07: Beroep ingesteld op 15 oktober 2007 — Alber/BHIM (Handgreep)

41

2007/C 315/79

Zaak T-394/07: Beroep ingesteld op 25 oktober 2007 — Algodonera del Sur/Raad en Commissie

42

2007/C 315/80

Zaak T-396/07: Beroep ingesteld op 30 oktober 2007 — France Télécom/BHIM (UNIQUE)

42

2007/C 315/81

Zaak T-399/07: Beroep ingesteld op 31 oktober 2007 — Basell Polyolefine/Commissie

43

2007/C 315/82

Zaak T-400/07: Beroep ingesteld op 5 november 2007 — GretagMacbeth/BHIM (kleuren in vierkantjes)

43

2007/C 315/83

Zaak T-231/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 november 2007 — ITT Manufacturing Enterprises/BHIM — ITT Trademark & Trade (I.T.T.)

44

2007/C 315/84

Zaak T-287/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 15 oktober 2007 — cApStAn/Commissie

44

2007/C 315/85

Zaak T-314/07 R: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2007 — Simsalagrimm Filmproduktion/Commissie en EACEA

44

2007/C 315/86

Zaak T-382/07 R: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2007 — Frankrijk/Raad

44

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2007/C 315/87

Zaak F-125/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 november 2007 — Deffaa/Commissie (Ambtenarenzaken — Ambtenaren — Herziening van Ambtenarenstatuut — Overplaatsing — Ambt van directeur-generaal — Indeling — Artikel 7, lid 1, Ambtenarenstatuut — Artikel 29, lid 1, Ambtenarenstatuut — Artikel 44, tweede alinea, Ambtenarenstatuut — Artikel 45, lid 1, Ambtenarenstatuut — Aanvullende toelage)

45

2007/C 315/88

Zaak F-103/07: Beroep ingesteld op 5 oktober 2007 — Duta/Hof van Justitie

45

2007/C 315/89

Zaak F-107/07: Beroep ingesteld op 8 oktober 2007 — Daskalakis/Commissie

46

2007/C 315/90

Zaak F-112/07: Beroep ingesteld op 16 oktober 2007 — Doumas/Commissie

46

2007/C 315/91

Zaak F-114/07: Beroep ingesteld op 19 oktober 2007 — Wenning/Europol

47

2007/C 315/92

Zaak F-115/07: Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Balieu-Steinmetz en Noworyta/Parlement

48

2007/C 315/93

Zaak F-117/07: Beroep ingesteld op 25 oktober 2007 — Kolountzios/Commissie

48

2007/C 315/94

Zaak F-118/07: Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Strack/Commissie

49

2007/C 315/95

Zaak F-120/07: Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Strack/Commissie

50

2007/C 315/96

Zaak F-121/07: Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Strack/Commissie

50

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/1


(2007/C 315/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 297 van 8.12.2007

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 283 van 24.11.2007

PB C 269 van 10.11.2007

PB C 247 van 20.10.2007

PB C 235 van 6.10.2007

PB C 223 van 22.9.2007

PB C 211 van 8.9.2007

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-507/03) (1)

(Overheidsopdrachten - Artikelen 43 EG en 49 EG - Richtlijn 92/50/EEG - Gunning van overheidsopdracht aan Ierse Post, An Post, zonder voorafgaande aankondiging van opdracht - Transparantie - Duidelijk grensoverschrijdend belang)

(2007/C 315/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en K. Wiedner, gemachtigden, J. Flynn, QC)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, gemachtigde, E. Regan, B. O'Moore, SC, en C. O'Toole, barrister)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: J. Molde en A. Jacobsen, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, D. Petrausch en S. Ramet, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: H. G. Sevenster, C. Wissels en P. van Ginneken, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordigers: A. Guimaraes-Purokoski, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 49 EG — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten — Plaatsing van overheidsopdracht zonder voorafgaande bekendmaking — Aan de Ierse postdienst (An Post) gegunde opdracht krachtens welke de begunstigden van sociale uitkeringen deze uitkeringen op postkantoren mogen afhalen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Denemarken, de Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Finland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 35 van 7.2.2004.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Republiek Polen/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-273/04) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Besluit 2004/281/EG van de Raad - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie - Aanpassing - Schending van non-discriminatiebeginsel)

(2007/C 315/03)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: T. Nowakowski, E. Ośniecka-Tamecka, T. Nowakowski, M. Szpunar, B. Majczyna, K. Rokicka en I. Niemirka, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: A. Zikmane en E. Balode-Buraka, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde), Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: P. Gottfried en R. Somssich, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Ruggeri Laderchi, K. Zieleśkiewicz, F. Florindo Gijón en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn, A. Stobiecka-Kuik en L. Visaggio, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van artikel 1, punt 5, van besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004 houdende aanpassing van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 93, blz. 1) — Schending van de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en goede trouw

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 239 van 25.9.2004.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-334/04) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 79/409/EEG - Bijlage I - Behoud van vogelstand - Specialebeschermingszones - IBA 2000 - Waarde - Kwaliteit van gegevens - Criteria - Beoordelingsmarge - Kennelijk ontoereikende aanwijzing - Watergebieden)

(2007/C 315/04)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en C. Jurgensen-Mercier, gemachtigden), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Fernandes en M. Lois, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordiger: T. Pynnä, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-omzetting binnen de gestelde termijn van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) — Niet-naleving van artikel 4 van de richtlijn betreffende aanwijzing van specialebeschermingszones — Onvoldoende aantal zones in Griekenland

Dictum

1)

De Helleense Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, zoals met name gewijzigd bij richtlijn 97/49/EG van de Commissie van 29 juli 1997,

door als specialebeschermingszones gebieden aan te wijzen die naar aantal en totale oppervlakte kennelijk kleiner zijn dan de gebieden die voldoen aan de voorwaarden om als specialebeschermingszones in de zin van artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/49, te worden aangewezen;

door geen specialebeschermingszones aan te wijzen ter bescherming van Krüpers boomklever (Sitta krueperi), en

door als specialebeschermingszones gebieden aan te wijzen waar de kuifaalscholver (Phalacrocorax aristotelis desmarestii), de lammergier (Gypætus barbatus), de monniksgier (Ægypius monachus), de schreeuwarend (Aquila pomarina), de keizerarend (Aquila heliaca), de arendbuizerd (Buteo rufinus), de havikarend (Hieraætus fasciatus), de kleine torenvalk (Falco naumanni), de Eleonora-valk (Falco eleonoræ), de lannervalk (Falco biarmicus) en de smyrna-gors (Emberiza cineracea) onvoldoende voorkomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

4)

Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Portugese Republiek en de Republiek Finland zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 239 van 25.9.2004.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Denemarken

(Zaak C-19/05) (1)

(Niet-nakoming - Eigen middelen van Gemeenschappen - Wettelijk verschuldigde douanerechten die niet geïnd zijn ten gevolge van vergissing van douaneautoriteiten - Financiële aansprakelijkheid van lidstaten)

(2007/C 315/05)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Rasmussen, G. Wilms en H.-P. Hartvig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: J. Molde, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 10 EG en artikelen 2 en 8 van besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 293, blz. 9) — Financiële aansprakelijkheid van lidstaten voor eigen middelen — Niet-terbeschikkingstelling aan Commissie van bedrag van 18 687 475 DKK, dat douaneautoriteiten per vergissing niet als douanerecht van een onderneming hebben geïnd

Dictum

1)

Het Koninkrijk Denemarken heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens het gemeenschapsrecht, inzonderheid de artikelen 2 en 8 van besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, doordat het heeft verzuimd een bedrag van 18 687 475 DKK aan eigen middelen, vermeerderd met vertragingsrente te rekenen vanaf 27 juli 2000, ter beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te stellen.

2)

Het Koninkrijk Denemarken wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Forlì — Italië) — Strafzaak tegen Karl Josef Wilhelm Schwibbert

(Zaak C-20/05) (1)

(Richtlijn 98/34/EG - Informatieprocedure op gebied van normen en technische voorschriften - Verplichting om ontwerpen voor technische voorschriften mee te delen - Nationale wet waarbij aanbrengen van onderscheidend teken van nationale instelling belast met inning van auteursrechten op verhandelde compact disks, verplicht is gesteld - Begrip „technisch voorschrift’)

(2007/C 315/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Forlì

Partij in de strafzaak

Karl Josef Wilhelm Schwibbert

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Forlì — Uitlegging van de artikelen 3 EG en 23-27 EG en van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61) — Verenigbaarheid daarmee van een nationale wet die voorschrijft dat alle ten verkoop aangeboden dragers met geluid- of beeldregistraties van cinematografische of audiovisuele werken moeten zijn voorzien van het teken van de nationale organisatie die is belast met de inning van auteursrechten

Dictum

Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat nationale bepalingen zoals die welke in de hoofdzaak aan de orde zijn, waarbij ná de inwerkingtreding van richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, de verplichting is ingesteld om op compact disks met figuratieve kunstwerken het onderscheidende teken „SIAE” aan te brengen als voorwaarde om ze in de betrokken lidstaat te mogen verhandelen, een technisch voorschrift vormen, dat indien het niet aan de Commissie is meegedeeld, niet aan een particulier kan worden tegengeworpen.


(1)  PB C 93 van 16.4.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 oktober 2007 — Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, in liquidatie, Livio Danielis, Domenico D'Alessandro/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-62/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EEG) nr. 1430/79 - Kwijtschelding van invoerrechten - Lading sigaretten bestemd voor Spanje - Fraude bij communautair douanevervoer)

(2007/C 315/07)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwiranten: Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, in liquidatie, Livio Danielis, Domenico D'Alessandro (vertegenwoordiger: G. Leone, avvocato)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis, gemachtigde, en G. Bambara, avvocato)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 14 december 2004, Nordspedizionieri di Danielis Livio e.a./Commissie (T-332/02), waarbij een verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie (REM 14/01) van 28 juni 2002 is afgewezen en de Italiaanse autoriteiten is meegedeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor kwijtschelding van de invoerrechten op een lading sigaretten bestemd voor Spanje, op grond dat door derden in het kader van communautaire doorvoer gepleegde fraude geen bijzondere situatie is die kwijtschelding van invoerrechten rechtvaardigt

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, in liquidatie, alsook Danielis en D'Alessandro worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-112/05) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 56 EG - Wettelijke bepalingen inzake naamloze vennootschap Volkswagen)

(2007/C 315/08)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Benyon en G. Braun, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en A. Dittrich, gemachtigden, en H. Wissel, Rechtsanwalt)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikelen 43 en 56 EG — Voorwaarden voor privatisering van Volkswagenwerk GmbH — Toekenning van speciale rechten aan bepaalde aandeelhouders — Verplichte vertegenwoordiging van overheden in de raad van bestuur van de vennootschap, ongeacht de omvang van het aandelenbezit

Dictum

1)

Door § 4, lid 1, en § 2, lid 1, juncto § 4, lid 3, van de wet van 21 juli 1960 inzake de privatisering van de aandelen van de Volkswagenwerk GmbH (Gesetz über die Überführung der Anteilsrechte an der Volkswagenwerk Gesellschaft mit beschränkter Haftung in private Hand) in de op het onderhavige geding toepasselijke versie te handhaven, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 56, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2007 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-141/05) (1)

(Visserij - Verordening (EG) nr. 27/2005 - Verdeling van vangstquota over lidstaten - Toetredingsakte van Koninkrijk Spanje - Einde van overgangsperiode - Vereiste van relatieve stabiliteit - Non-discriminatiebeginsel - Nieuwe vangstmogelijkheden - Ontvankelijkheid)

(2007/C 315/09)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: E. Braquehais Conesa en M. A. Sampol Pucurull, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Florindo Gijón en A. De Gregorio Merino, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Jimeno Fernández en T. van Rijn, gemachtigden)

Voorwerp

Gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 2005, L 12, blz. 1), voor zover bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden voor de Noordzee en de Oostzee ondanks het einde van de overgangsperiode geen rekening wordt gehouden met de belangen van Spanje — Discriminatie — Toepassing van artikel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358, blz. 59)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-248/05) (1)

(Niet-nakoming - Bescherming van grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen - Richtlijn 80/68/EEG)

(2007/C 315/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordiger: D. O'Hagan, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming van verplichtingen door lidstaat — Schending van artikelen 4, 5, 7, 8, 9, 10, 12 en 13 van richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (PB 1980, L 20, blz. 43) — Exploitatie van afvalstortplaats zonder formele vergunning te Ballymurtagh, County Wicklow — Verontreiniging van grondwater in County Wexford en te Killarney, County Kerry, door indirecte lozing van fosfor uit septic tanks

Dictum

1)

Door voor de gemeentelijke afvalstortplaats te Ballymurtagh (graafschap Wicklow) niet alle maatregelen te hebben genomen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 4, 5, 7 en 10 van richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen, is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens voormelde richtlijn.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Ierland wordt verwezen in twee derde van alle kosten. De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in het overige derde.


(1)  PB C 205 van 20.8.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Gintec International Import-Export GmbH/Verband Sozialer Wettbewerb eV

(Zaak C-374/05) (1)

(Richtlijnen 2001/83/EG en 92/28/EEG - Nationale wettelijke regeling die verbiedt om reclame voor geneesmiddelen te maken met verklaringen van derden of loterijen - Gebruik van globaal positieve resultaten van consumentenenquête alsook van maandelijkse verloting van een doos van het product)

(2007/C 315/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gintec International Import-Export GmbH

Verwerende partij: Verband Sozialer Wettbewerb eV

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 87, lid 3, en 90, sub j, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 136, blz. 34), alsook van de artikelen 2, lid 3, en 5, sub j, van richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 113, blz. 13) — Nationale wettelijke regeling die reclame voor geneesmiddelen met verklaringen van niet-gespecialiseerde derden of loterijen verbiedt — Gebruik van globaal positieve resultaten van consumentenenquête alsook van maandelijkse verloting van een doos van dit middel

Dictum

1)

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, heeft een volledige harmonisatie op het gebied van reclame voor geneesmiddelen doorgevoerd, waarbij de gevallen waarin de lidstaten bepalingen mogen vaststellen die van de regels van deze richtlijn afwijken, uitdrukkelijk zijn opgesomd. Deze richtlijn dient dus in die zin te worden uitgelegd dat een lidstaat in zijn nationale wetgeving het gebruik van verklaringen van derden in publieksreclame voor geneesmiddelen niet volledig en onvoorwaardelijk mag verbieden, aangezien het gebruik van dergelijke verklaringen volgens deze richtlijn slechts mag worden beperkt op grond van de specifieke inhoud ervan of de hoedanigheid van degene van wie zij afkomstig zijn.

2)

a)

De lidstaten zijn krachtens richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27, verplicht het gebruik van verklaringen van derden in publieksreclame voor geneesmiddelen in hun nationale wetgeving te verbieden wanneer in deze verklaringen ten onrechte, op afschrikkende of bedrieglijke wijze wordt verwezen naar genezenverklaringen in de zin van artikel 90, sub j, van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27. Dit begrip „genezenverklaringen” dient aldus te worden uitgelegd dat verwijzingen naar de verbetering van het welzijn van de persoon hier niet onder vallen wanneer geen gewag wordt gemaakt van het therapeutische vermogen van het geneesmiddel om een specifieke ziekte te genezen. Ingevolge artikel 90, sub c, van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27, zijn de lidstaten eveneens verplicht, het gebruik van verklaringen van derden in publieksreclame voor geneesmiddelen in hun nationale wetgeving te verbieden wanneer in deze verklaringen te kennen wordt gegeven dat het gebruik van het geneesmiddel het algemeen welbehagen bevordert.

b)

De artikelen 87, lid 3, 88, lid 6, en 96, lid 1, van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27, verbieden reclame voor een geneesmiddel in de vorm van een op het internet aangekondigde loterij voor zover deze reclame het irrationele gebruik van dit geneesmiddel bevordert en tot gevolg heeft dat dit rechtstreeks aan het publiek wordt verstrekt en dat gratis monsters worden verschaft.

3)

De eerste en de tweede prejudiciële vraag zouden op dezelfde wijze worden beantwoord indien de bepalingen van richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van toepassing waren.


(1)  PB C 315 van 10.12.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam — Nederland) — Amurta SGPS/Inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam

(Zaak C-379/05) (1)

(Artikelen 56 EG en 58 EG - Vrij verkeer van kapitaal - Nationale belastingregeling die voor deelnemingen voorziet in vrijstelling van vennootschapsbelasting - Belasting van dividenden - Bronbelasting - Vrijstelling van bronbelasting - Toepassing op ontvangende vennootschappen die beschikken over zetel of vaste inrichting in lidstaat die vrijstelling verleent en waarvan deelnemingen zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting - Weigering om vrijstelling van bronbelasting toe te passen op dividenden uitgekeerd aan ontvangende vennootschap die niet beschikt over zetel of vaste inrichting in voornoemde lidstaat)

(2007/C 315/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Amurta SGPS

Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Gerechtshof te Amsterdam — Uitlegging van artikelen 56 EG, 57 EG en 58 EG — Vennootschapsbelasting — Vrijstelling voor dividenduitkeringen door in binnenland gevestigde vennootschap aan andere aldaar gevestigde vennootschap — Weigering van vrijstelling voor dividenduitkeringen door binnenlandse vennootschap aan in andere lidstaat gevestigde vennootschap — Gevolgen van gelijkwaardige vrijstelling in die andere lidstaat van dividendbelasting voor aldaar gevestigde vennootschap

Dictum

1)

De artikelen 56 EG en 58 EG staan in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat die, wanneer de minimumdrempel voor deelnemingen van de moedermaatschappij in het kapitaal van de dochteronderneming, ingevoerd door artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, niet wordt bereikt, voorziet in een bronbelasting op dividenden die door een in die lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een in een andere lidstaat gevestigde ontvangende vennootschap, terwijl dividenden die worden uitgekeerd aan een ontvangende vennootschap die in de eerste lidstaat is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of in die lidstaat beschikt over een vaste inrichting waartoe de aandelen in de uitkerende vennootschap behoren, van deze belasting zijn vrijgesteld.

2)

Een lidstaat kan niet met een beroep op het bestaan van een volledig belastingkrediet dat door een andere lidstaat unilateraal wordt verleend aan een in die andere lidstaat gevestigde ontvangende vennootschap, ontsnappen aan de uit de uitoefening van zijn heffingsbevoegdheid voortvloeiende verplichting tot het voorkomen van dubbele economische belasting van dividenden, wanneer hij dubbele economische belasting van dividenden uitgekeerd aan op zijn grondgebied gevestigde ontvangende vennootschappen voorkomt. Beroept een lidstaat zich op een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dat hij heeft gesloten met een andere lidstaat, dan staat het aan de nationale rechter om vast te stellen of in het hoofdgeding rekening moet worden gehouden met dit verdrag en, in voorkomend geval, na te gaan of met dit verdrag de gevolgen van de beperking van het vrije verkeer van kapitaal kunnen worden geneutraliseerd.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Europees Parlement/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-403/05) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Besluit van Commissie tot goedkeuring van project voor beveiliging van Filipijnse grenzen - Besluit vastgesteld op basis van Verordening (EEG) nr. 443/92 - Uitvoeringsbevoegdheden van Commissie - Grenzen)

(2007/C 315/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, E. Waldherr, K. Lindahl en G. Mazzini, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Tufvesson en A. Bordes, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. M. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een project voor de beveiliging van de Filipijnse grenzen (ASIA/2004/016-924; begrotingslijn 19 10 02), vastgesteld ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië (PB L 52, blz. 1)

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot goedkeuring van een project voor de beveiliging van de grenzen van de Republiek der Filipijnen, te financieren uit begrotingslijn 19 10 02 van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (Philippine Border Management Project, nr. ASIA/2004/016-924), wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 10 van 14.1.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale di Genova — Italië) — Agenzia delle Entrate — Ufficio di Genova 1/Porto Antico di Genova SpA

(Zaak C-427/05) (1)

(Structuurfondsen - Verordening (EEG) nr. 4253/88 - Artikel 21, lid 3, tweede alinea - Verbod op inhouding - Berekening van belastbaar inkomen - Inaanmerkingneming van ontvangen communautaire subsidies)

(2007/C 315/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria regionale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agenzia delle Entrate — Ufficio di Genova 1

Verwerende partij: Porto Antico di Genova SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Commissione tributaria regionale di Genova — Uitlegging van artikel 21, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 193, blz. 20) — Verenigbaarheid van nationale bepaling volgens welke ontvangen communautaire bijstand in vaststelling van belastbaar inkomen wordt opgenomen

Dictum

Artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale belastingregeling zoals artikel 55, lid 3, sub b, van decreet nr. 917 van de president van de Republiek van 22 december 1986, volgens welke bij de vaststelling van het belastbaar inkomen rekening moet worden gehouden met uit de communautaire structuurfondsen betaalde subsidies.


(1)  PB C 36 van 11.2.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-440/05) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Artikelen 31, lid 1, sub e, EU, 34 EU en 47 EU - Kaderbesluit 2005/667/JBZ - Bestrijding van verontreiniging vanaf schepen - Strafrechtelijke sancties - Bevoegdheid van Gemeenschap - Rechtsgrondslag - Artikel 80, lid 2, EG)

(2007/C 315/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Bogensberger en R. Troosters, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Gómez-Leal, J. Rodrigues en A. Auersperger Matić, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-C. Piris en J. Schutte, en vertegenwoordigd door K. Michoel, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: M. Wimmer, gemachtigde), Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: T. Boček, gemachtigde), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: J. Molde, gemachtigde), Republiek Estland (vertegenwoordiger: L. Uibo, gemachtigde), Helleense Republiek (vertegenwoordigers: S. Chala en A. Samoni-Rantou, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en S. Gasri, gemachtigden), Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan en E. Fitzsimons, alsook N. Hyland, gemachtigden), Republiek Letland (vertegenwoordigers: E. Balode-Buraka, en E. Broks, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde), Republiek Hongarije (vertegenwoordiger: P. Gottfried, gemachtigde), Republiek Malta (vertegenwoordigers: S. Camilleri, gemachtigde en P. Grech, Deputy Attorney General), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: H. G. Sevenster en M. de Grave, gemachtigden), Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde), Republiek Polen (vertegenwoordiger: E. Ośniecka-Tamecka, gemachtigde), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Fernandes en M. L. Duarte, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: R. Procházka, gemachtigde), Republiek Finland (vertegenwoordiger: E. Bygglin, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: K. Wistrand, gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. O'Neill, D. J. Rhee en D. Anderson, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van kaderbesluit 2005/667/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen (PB L 255 van 30 september 2005, blz. 164)

Dictum

1)

Kaderbesluit 2005/667/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen, wordt nietig verklaard.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, de Franse Republiek, Ierland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsook het Europees Parlement dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Wiesbaden — Duitsland) — Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV/Diageo Deutschland GmbH

(Zaak C-457/05) (1)

(Vrij verkeer van goederen - Richtlijn 75/106/EEG - Harmonisatie van wetgevingen van lidstaten - Voorverpakte vloeistoffen - Voorverpakking naar volume - Artikel 5, lid 3, sub b) en d) - Baileys Minis - In handel brengen van voorverpakkingen met nominaal volume van 0,071 liter)

(2007/C 315/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Wiesbaden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV

Verwerende partij: Diageo Deutschland GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landgericht Wiesbaden — Uitlegging van de artikelen 28 EG en 30 EG — Geldigheid van artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, tweede zin, juncto artikel 5, lid 3, sub d, en bijlage III, punt 4, van richtlijn 75/106/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud (PB L 42, blz. 1), zoals gewijzigd — Verbod om in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig geproduceerde en verhandelde alcoholhoudende dranken met een volume van 0,071 l in andere lidstaten in de handel te brengen — Baileys Minis

Dictum

Artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud, zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter, die de in bijlage III, punt 4, bij die richtlijn vermelde producten bevatten en die in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, ook in de andere lidstaten in de handel mogen worden gebracht.

Artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106, zoals gewijzigd bij voormelde akte, gelezen in samenhang met datzelfde lid 3, sub d, van dat artikel, is ongeldig voor zover dit het nominale volume van 0,071 liter uitsluit van het geharmoniseerde communautaire gamma van nominale volumina vermeld in bijlage III, punt 4, kolom I, bij die richtlijn.


(1)  PB C 131 van 3.6.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/11


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt — België) — Maria Geurts, Dennis Vogten/Administratie van de BTW, registratie en domeinen, Belgische Staat

(Zaak C-464/05) (1)

(Artikelen 43 EG en 56 EG - Nationale fiscale regeling - Successierechten - Familiale vennootschap - Vrijstelling - Voorwaarden - Tewerkstelling van bepaald aantal werknemers in regio van lidstaat)

(2007/C 315/17)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Maria Geurts, Dennis Vogten

Verwerende partijen: Administratie van de btw, registratie en domeinen, Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt — Uitlegging van de artikelen 43 EG en 56 EG — Nalatenschap die in gewest van lidstaat is opengevallen en die aandelen van in andere lidstaat gevestigde familiale vennootschap en vorderingen op die vennootschap bevat — Vrijstelling van successierechten voor vennootschappen die in drie jaar voorafgaand aan overlijden minstens vijf werknemers voltijds in dat gewest hebben tewerkgesteld

Dictum

Bij gebreke van een geldige rechtvaardiging staat artikel 43 EG in de weg aan een belastingregeling van een lidstaat inzake successierechten waarbij de vrijstelling van deze rechten voor familiale ondernemingen niet wordt verleend aan ondernemingen die gedurende de drie jaar vóór het overlijden van de decujus ten minste vijf werknemers in een andere lidstaat tewerkstellen, hoewel deze vrijstelling wel wordt verleend wanneer de werknemers in een regio van eerstgenoemde lidstaat zijn tewerkgesteld.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2007 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Aachen — Duitsland) — Rhiannon Morgan (C-11/06)/Bezirksregierung Köln/Iris Bucher (C-12/06)/Landrat des Kreises Düren

(Gevoegde zaken C-11/06 en C-12/06) (1)

(Burgerschap van Unie - Artikelen 17 EG en 18 EG - Weigering van studietoelage aan onderdanen van lidstaat die in andere lidstaat studeren - Vereiste dat opleiding in andere lidstaat voortzetting vormt van opleiding die eerder gedurende ten minste één jaar aan instelling in lidstaat van herkomst is gevolgd)

(2007/C 315/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Aachen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Rhiannon Morgan (C-11/06), Iris Bucher (C-12/06)

Verwerende partijen: Bezirksregierung Köln (C-11/06), Landrat des Kreises Düren (C-12/06)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Aachen — Uitlegging van de artikelen 17 en 18 EG-Verdrag — Weigering om een studietoelage („Ausbildungsförderung”) toe te kennen aan een eigen onderdaan die in een andere lidstaat verblijft en daar studeert, op grond dat hij niet ten minste het eerste studiejaar aan een op nationaal grondgebied gelegen instelling heeft gevolgd

Dictum

De artikelen 17 EG en 18 EG verzetten zich in omstandigheden zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, tegen een voorwaarde volgens welke een student slechts in aanmerking kan komen voor een studietoelage voor een opleiding in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit heeft, indien die opleiding de voortzetting is van een gedurende ten minste één jaar in de lidstaat van herkomst van deze student gevolgde opleiding.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid — Spanje) — Navicon, SA/Administración del Estado

(Zaak C-97/06) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Vrijstellingen - Artikel 15, punt 5 - Begrip „bevrachting van zeeschepen’ - Verenigbaarheid van nationale regeling die vrijstelling enkel toestaat in geval van totaalbevrachting)

(2007/C 315/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Navicon, SA

Verwerende partij: Administración del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Superior de Justicia de Madrid — Uitlegging van artikel 15, lid 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vrijstelling voor bevrachting van zeeschepen — Deelbevrachting al dan niet inbegrepen — Verenigbaarheid met de richtlijn van een nationale wet die enkel totaalbevrachting vrijstelt

Dictum

1)

Artikel 15, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/111/EEG van de Raad van 14 december 1992, moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op zowel totaalbevrachting als deelbevrachting van schepen voor de vaart op volle zee. Derhalve verzet deze bepaling zich tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan enkel vrijstelling van de belasting op de toegevoegde waarde geldt in geval van totaalbevrachting van die schepen.

2)

Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst voldoet aan de voorwaarden van een bevrachtingsovereenkomst in de zin van artikel 15, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 92/111.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/12


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Landgericht Hamburg — Duitsland) — Ludwigs-Apotheke München Internationale Apotheke/Juers Pharma Import-Export GmbH

(Zaak C-143/06) (1)

(Vrij verkeer van goederen - Artikelen 28 EG en 30 EG - Artikelen 11 en 13 van EER-Overeenkomst - Ingevoerde geneesmiddelen die in lidstaat van invoer niet zijn toegelaten - Reclameverbod - Richtlijn 2001/83/EG)

(2007/C 315/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ludwigs-Apotheke München Internationale Apotheke

Verwerende partij: Juers Pharma Import-Export GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 86, lid 2, derde streepje, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 136, blz. 34) — Werkingssfeer — Nationale wettelijke regeling die een importeur verbiedt om naar apotheken prijslijsten te verzenden van geneesmiddelen die, zonder te zijn toegelaten tot de nationale markt, daar niettemin mogen worden ingevoerd

Dictum

Een reclameverbod zoals dat van § 8 van het Heilmittelwerbegesetz (wet op de reclame voor geneesmiddelen) dient niet te worden getoetst aan de bepalingen inzake reclame van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, maar aan de artikelen 28 EG en 30 EG en aan de artikelen 11 en 13 van de Overeenkomst van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte. Artikel 28 EG en artikel 11 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte verzetten zich tegen een dergelijk verbod, voor zover dit van toepassing is op de verspreiding onder apothekers van lijsten van niet-toegelaten geneesmiddelen waarvan de invoer uit een andere lidstaat of een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte slechts uitzonderlijk is toegestaan, en die slechts informatie bevatten over de handelsnaam, het verpakkingsformaat, de dosering en de prijs van deze geneesmiddelen.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/13


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 — Ermioni Komninou, Grigorios Ntokos, Donatos Pappas, Vassileios Pappas, Aristeidis Pappas, Eleftheria Pappa, Lamprini Pappa, Eirini Pappa, Alexandra Ntokou, Fotios Dimitriou, Zoïs Dimitriou, Petros Bolossis, Despoina Bolossi, Konstantinos Bolossis, Thomas Bolossis/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-167/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Klacht op grond van artikel 226 EG - Behandeling van klagers door Commissie - Beginsel van behoorlijk bestuur, vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel - Strekking - Artikel 21 EG - Petitierecht - Draagwijdte van door ombudsman gedane vaststellingen)

(2007/C 315/21)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwiranten: Ermioni Komninou, Grigorios Ntokos, Donatos Pappas, Vassileios Pappas, Aristeidis Pappas, Eleftheria Pappa, Lamprini Pappa, Eirini Pappa, Alexandra Ntokou, Fotios Dimitriou, Zoïs Dimitriou, Petros Bolossis, Despoina Bolossi, Konstantinos Bolossis, Thomas Bolossis (vertegenwoordigers: G. Dellis en G. Adonakopoulos, dikigoroi)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Konstantinidis, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 13 januari 2006, Komninou e.a./Commissie (T-42/04), houdende ongegrondverklaring van een beroep tot schadevergoeding dat strekte tot herstel van de morele schade die rekwiranten stellen te hebben geleden door de wijze waarop de Commissie hun klacht betreffende de communautaire financiering van een biologisch zuiveringsstation te Preveza in Griekenland heeft behandeld

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 13 januari 2006, Komninou e.a./Commissie (T-42/04), wordt vernietigd voor zover het Gerecht daarin heeft verzuimd uitspraak te doen over het middel betreffende schending van artikel 21, leden 2 en 3, EG.

2)

De hogere voorziening wordt voor het overige verworpen.

3)

Het bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ingestelde beroep wordt, voor zover het op het middel betreffende schending van artikel 21, leden 2 en 3, EG is gesteund, verworpen.

4)

Ermioni Komninou, Grigorios Ntokos, Donatos Pappas, Vassileios Pappas en Aristeidis Pappas, Eleftheria Pappa, Lamprini Pappa, Eirini Pappa en Alexandra Ntokou, Fotios Dimitriou, Zoï Dimitriou, Petros Bolossis, Despoina Bolossi, Konstantinos Bolossis en Thomas Bolossis worden verwezen in de kosten van de onderhavige procedure. De beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 13 januari 2006, Komninou e.a./Commissie (T-42/04), neergelegd in punt 2 van het dictum van die beschikking, wordt gehandhaafd.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale di Genova — Italië) — Agrover Srl/Agenzia Dogane Circoscrizione Doganale di Genova

(Zaak C-173/06) (1)

(Communautair douanewetboek - Actieve veredeling - Associatieovereenkomst - Voorafgaande uitvoer van rijst naar derde land waarmee preferentiële douaneovereenkomst bestaat - Artikel 216 douanewetboek - Navordering van rechten bij invoer - Artikel 220, lid 2, sub b, douanewetboek)

(2007/C 315/22)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria regionale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agrover Srl

Verwerende partij: Agenzia Dogane Circoscrizione Doganale di Genova

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Commissione tributaria regionale di Genova — Uitlegging van de artikelen 216 en 220 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) — Rijst die onder de regeling actieve veredeling is uitgevoerd naar een derde land waarmee een overeenkomst voor preferentiële tariefbehandeling is gesloten — Heffing van douanerechten op de invoer van veredelingsproducten afkomstig uit een land waarmee geen overeenkomst voor preferentiële tariefbehandeling is gesloten

Dictum

1)

Artikel 216 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, is van toepassing op de in artikel 115, lid 1, sub b, van die verordening bedoelde actieve veredeling, waarbij veredelingsproducten uit de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd alvorens de invoergoederen zijn ingevoerd.

2)

Wanneer bij de aanzuivering van een actieveveredelingshandeling (systeem inzake schorsing) met equivalentieverkeer en voorafgaande uitvoer de bevoegde autoriteiten zich niet op grond van artikel 216 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, hebben verzet tegen de vrijstelling van rechten bij de invoer van goederen van oorsprong uit een derde land, mogen zij krachtens artikel 220, lid 2, sub b, van die verordening niet overgaan tot boeking achteraf van die rechten indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet deze vergissing van dien aard zijn geweest, dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle geldende voorschriften hebben voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om aan de hand van het geheel van concrete elementen van het hem voorgelegde geschil, met name de door verzoekster in het hoofdgeding aangevoerde bewijzen, te beoordelen of zulks in het hoofdgeding het geval is.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ministero delle Finanze/CO.GE.P. Srl

(Zaak C-174/06) (1)

(Zesde richtlijn - BTW - Vrijgestelde handelingen - Verhuur van onroerend goed - Domaniaal goed)

(2007/C 315/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministero delle Finanze

Verwerende partij: CO.GE.P. Srl

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vrijstelling voor verhuur van onroerende goederen — Concessie voor gebruik van aan staat toebehorend goed

Dictum

Artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat een rechtsbetrekking als in het hoofdgeding aan de orde is, in het kader waarvan aan een subject voor een bepaalde duur en tegen betaling het al dan niet exclusieve recht wordt verleend op het gebruik van een openbaar goed, namelijk gebieden van het maritieme domein, onder het begrip „verhuur van onroerende goederen” valt in de zin van dat artikel.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Bundeskommunikationssenat — Oostenrijk) — Kommunikationsbehörde Austria (KommAustria)/Österreichischer Rundfunk (ORF)

(Zaak C-195/06) (1)

(Vrij verrichten van diensten - Televisieomroepactiviteiten - Richtlijnen 89/552/EEG en 97/36/EG - Begrippen „telewinkelen’ en „televisiereclame’ - Spel waaraan prijs verbonden is)

(2007/C 315/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundeskommunikationssenat

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kommunikationsbehörde Austria (KommAustria)

Verwerende partij: Österreichischer Rundfunk (ORF)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundeskommunikationssenat — Uitlegging van artikel 1, sub c en f, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60) — Televisie-uitzending waarin toeschouwers mogelijkheid wordt geboden om door het kiezen van een betaalnummer aan een kansspel deel te nemen — Begrippen „televisiereclame” en „telewinkelen”

Dictum

Artikel 1 van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, moet aldus worden uitgelegd dat bij een uitzending of een onderdeel van een uitzending waarin een omroeporganisatie de kijkers de mogelijkheid biedt om door het rechtstreeks kiezen van een betaalnummer en dus tegen betaling deel te nemen aan een spel waaraan een prijs verbonden is, sprake is van

telewinkelen in de zin van artikel 1, sub f, indien in die uitzending of dat onderdeel van de uitzending werkelijk diensten worden aangeboden, rekening houdend met het doel van de uitzending waarin het spel plaatsvindt, met het belang van het spel binnen de uitzending in termen van tijd en gehoopte economische resultaten in vergelijking met die welke van die uitzending in haar geheel worden verwacht, en met de soort vragen die aan de kandidaten worden gesteld;

televisiereclame in de zin van artikel 1, sub c, indien dat spel, wegens het doel en de inhoud ervan en wegens de omstandigheden waarin de te winnen prijzen worden voorgesteld, bestaat in een boodschap die de kijkers beoogt aan te zetten tot het verkrijgen van de als te winnen prijzen voorgestelde goederen en diensten, of die beoogt de verdiensten van de programma's van de betrokken organisatie indirect in de vorm van zelfpromotie te bevorderen.


(1)  PB C 243 van 1.1.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/16


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Stadtgemeinde Frohnleiten, Gemeindebetriebe Frohnleiten GmbH/Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

(Zaak C-221/06) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting op storting op lange termijn van afvalstoffen op stortplaats - Belasting verschuldigd door exploitant van stortplaats en berekend op basis van gewicht van gestorte afvalstoffen en toestand van stortplaats - Belastingvrijstelling voor storting van afvalstoffen afkomstig van verontreinigde terreinen in Oostenrijk - Geen vrijstelling voor storting van afvalstoffen afkomstig van verontreinigde terreinen in andere lidstaten - Artikel 90 EG - Binnenlandse belastingen - Discriminatie)

(2007/C 315/25)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Stadtgemeinde Frohnleiten en Gemeindebetriebe Frohnleiten GmbH

Verwerende partij: Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

Interveniënt (aan de zijde van verwerende partij): Republiek Oostenrijk

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 10, 12, 23, 25, 49 en 90 EG — Vrijstelling van belasting op storten van afvalstoffen voor afvalstoffen afkomstig van sanering van terreinen die zijn vervuild door oude afvalstoffen (Altlasten), mits die terreinen zijn opgenomen in een openbaar register — Uitsluiting van afvalstoffen afkomstig van een in andere lidstaat gelegen terrein dat is vervuild door oude afvalstoffen

Dictum

Artikel 90, eerste alinea, EG verzet zich tegen een nationale belastingmaatregel zoals § 3, lid 2, punt 1, van de wet betreffende de sanering van verontreinigde terreinen (Altlastensanierungsgesetz) van 7 juni 1989, die het storten van afvalstoffen die afkomstig zijn van de sanering of de beveiliging van binnenlandse daadwerkelijk verontreinigde of verdachte terreinen vrijstelt van de belasting op de storting op lange termijn van afvalstoffen op binnenlandse stortplaatsen, maar het storten van afvalstoffen die afkomstig zijn van de sanering of de beveiliging van terreinen in andere lidstaten van vrijstelling uitsluit.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/16


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2007 — Develey Holding GmbH & Co. Beteiligungs KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-238/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Driedimensionaal merk - Vorm van plastic fles - Weigering van inschrijving - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Ouder nationaal merk - Verdrag van Parijs - TRIPs-Overeenkomst - Artikel 7, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94)

(2007/C 315/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Develey Holding GmbH & Co. Beteiligungs KG (vertegenwoordigers: R. en H. Kunz-Hallstein, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 15 maart 2006 in zaak T-129/04, Develey Holding GmbH & Co. Beteiligungs KG/BHIM, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot vernietiging van de weigering om een driedimensionaal merk in de vorm van een plastic fles in te schrijven voor waren van de klassen 29, 30 en 32 — Onderscheidend vermogen van het merk

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Develey Holding GmbH & Co. Beteiligungs KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/17


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door Fortum Project Finance SA

(Zaak C-240/06) (1)

(Artikel 56, lid 1, EG - Richtlijn 69/335/EEG - Artikel 12, lid 1, sub a) en c) - Afwijking van verbod van dubbele belasting van inbreng - Inbreng, in vorm van aandelen, in vennootschap gevestigd in andere lidstaat - Aandelenruil - Overdrachtsbelasting)

(2007/C 315/27)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fortum Project Finance SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van artikel 56 EG en artikel 12, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25) — Afwijking van verbod van dubbele belastingheffing op inbreng — Inbreng, in vorm van aandelen, in vennootschap gevestigd in andere lidstaat — Belasting op overdracht van aandelen

Dictum

Richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985, moet aldus worden uitgelegd dat artikel 12, lid 1, sub c, ervan niet van toepassing is op de heffing van een belasting als de Finse overdrachtsbelasting (varainsiirtovero), wanneer effecten als inbreng worden overgedragen aan een kapitaalvennootschap die als tegenprestatie voor die overdracht eigen nieuw uitgegeven aandelen uitreikt. De heffing van die belasting is toegestaan op grond van artikel 12, lid 1, sub a, van die richtlijn.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/17


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz — Oostenrijk) — Firma Ing. Auer — Die Bausoftware GmbH/Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr

(Zaak C-251/06) (1)

(Indirecte belastingen - Bijeenbrengen van kapitaal - Overbrenging van zetel van vennootschap - Afschaffing van kapitaalrecht geheven van vennootschap)

(2007/C 315/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Firma Ing. Auer — Die Bausoftware GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz — Uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a en g, artikel 4, lid 3, sub b, en artikel 7, lid 2, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 269 van 28 oktober 1969, blz. 12), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EG van de Raad van 10 juni 1985 (PB L 156 van 15 juni 1985, blz. 23) — Heffing van kapitaalrecht van een vennootschap ter zake van de overbrenging van de zetel van haar werkelijke leiding van een lidstaat die het kapitaalrecht heeft afgeschaft, naar een lidstaat die wel kapitaalrecht heft

Dictum

Artikel 4, leden 1, sub g, en 3, sub b, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985 en bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een lidstaat afziet van de heffing van kapitaalrecht, niet eraan in de weg staat dat een vennootschap van een van de in artikel 3, lid 1, sub a, van deze richtlijn vermelde categorieën als kapitaalvennootschap wordt aangemerkt voor de heffing van het kapitaalrecht in de zin van artikel 4, lid 1, sub g, van die richtlijn, wanneer de zetel van de werkelijke leiding van deze vennootschap wordt overgebracht van die lidstaat naar een andere lidstaat, waar dat recht wel nog wordt geheven. Een dergelijke uitlegging mag echter geen gedragingen in de hand werken waarbij kunstmatige constructies worden opgezet met het enige doel, een belastingvoordeel te verkrijgen. Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van objectieve gegevens na te gaan of er in de omstandigheden van het hoofdgeding misbruik heeft plaatsgevonden.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/18


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2007 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Montpellier — Frankrijk) — Strafzaken tegen Daniel Escalier (C-260/06), Jean Bonnarel (C-261/06)

(Gevoegde zaken C-260/06 en C-261/06) (1)

(Gewasbeschermingsmiddelen - Parallelinvoer - Procedure voor vergunning voor in handel brengen - Toelaatbaarheid - Voorwaarden - Eerbiediging van evenredigheidsbeginsel)

(2007/C 315/29)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel de Montpellier

Partijen in de strafzaken

Daniel Escalier (C-260/06), Jean Bonnarel (C-261/06)

Voorwerp

Verzoeken om prejudiciële beslissing — Cour d'appel de Montpellier — Uitlegging van de artikelen 28 en 30 EG-Verdrag en van richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1) — Nationale wettelijke regeling die een landbouwer die uitsluitend voor de behoeften van zijn landbouwbedrijf een uit een andere lidstaat afkomstig gewasbeschermingsmiddel invoert waarvoor in deze andere lidstaat reeds een vergunning voor het in de handel brengen werd afgegeven overeenkomstig richtlijn 91/414/EEG, verplicht gebruik te maken van een vereenvoudigde procedure voor een vergunning voor het in de handel brengen, die ertoe strekt na te gaan of het product voldoet aan de voorwaarden inzake identieke producten en onderworpen is aan heffing van 800 EUR

Dictum

Een lidstaat mag de parallelinvoer van een gewasbeschermingsmiddel uit een andere lidstaat, waar voor het product reeds een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, aan een vereenvoudigde procedure voor een dergelijke vergunning onderwerpen, wanneer een landbouwer het product enkel invoert voor de behoeften van zijn bedrijf, waarbij de aldus afgegeven vergunning voor het in de handel brengen gebonden is aan de persoon van de betrokken marktdeelnemer. Aan deze toelating kan niet de voorwaarde worden gekoppeld dat het ingevoerde product wordt aangeduid met het eigen merk van de betrokken marktdeelnemer, wanneer deze laatste een landbouwer is die enkel voor de behoeften van zijn eigen bedrijf tot de parallelinvoer overgaat. Voor deze toelating mag geen heffing worden geïnd die niet in verhouding staat tot de kosten van de voor het onderzoek van de vergunningaanvraag noodzakelijke controle en administratieve stappen. Een forfaitaire berekening van die kosten is evenwel toegestaan mits het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/18


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007 — J. C. Blom/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-344/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Melk - Extra heffing - Referentiehoeveelheid - Producenten die verbintenis tot niet-levering zijn aangegaan - SLOM 1983-producenten - Niet-hervatten van productie na afloop van niet-leveringsverbintenis)

(2007/C 315/30)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: J. C. Blom (vertegenwoordigers: E. H. Pijnacker Hordijk en S. Molin, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A.-M. Colaert, gemachtigde), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn en M. van Heezik, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 30 mei 2006, Blom/Raad en Commissie (zaak T-87/94) houdende verwerping van een beroep krachtens artikel 178 EG-Verdrag (thans artikel 235 EG) en artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag (thans artikel 288, tweede alinea, EG), strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden omdat hij geen melk heeft kunnen leveren ingevolge verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 90, blz. 13), zoals aangevuld bij verordening (EEG) nr. 1371/84 van de Commissie van 16 mei 1984 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening nr. 804/68 ingestelde extra heffing (PB L 132, blz. 11)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

J. C. Blom wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/19


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam — Nederland) — J. A. van der Steen/Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht

(Zaak C-355/06) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Zelfstandige economische activiteit - Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid - Uitoefening van activiteiten van vennootschap door natuurlijke persoon die enig bestuurder, aandeelhouder en werknemer is)

(2007/C 315/31)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: J. A. van der Steen

Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Gerechtshof te Amsterdam — Uitlegging van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Begrip zelfstandige economische activiteit — Natuurlijk persoon met als enige activiteit het feitelijk uitvoeren van alle werkzaamheden van een besloten vennootschap als enig bestuurder, enig aandeelhouder en enig personeelslid

Dictum

Voor de toepassing van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, is een natuurlijke persoon die in naam en voor rekening van een belastingplichtige vennootschap alle werkzaamheden van deze laatste verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst die hem aan die vennootschap, waarvan hij overigens enig aandeelhouder, bestuurder en personeelslid is, bindt, zelf niet een belastingplichtige in de zin van artikel 4, lid 1, van genoemde richtlijn.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/19


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-440/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Verontreiniging en hinder - Behandeling van stedelijk afvalwater - Artikelen 3 en 4)

(2007/C 315/32)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40) — Ontbreken van passende behandeling van stedelijk afvalwater van 24 agglomeraties

Dictum

1)

Door er niet voor te zorgen dat de agglomeraties Artemida, Chrysoupoli, Igoumenitsa, Iraklion (Kreta), Katerini, Koropi, Lefkimmi, Litochoro (Pieria), Malia, Markopoulo, Megara, Nea Kydonia (Kreta), Nafpakto, Nea Makri, Paroikia (Paros), Poros-Galatas, Rafina, Thessaloniki (toeristische zone), Tripoli, Zakinthos, Alexandria (Imathia), Edessa en Kalymnos, al naar het geval, beschikken over opvangsystemen voor stedelijk afvalwater die voldoen aan de vereisten van artikel 3 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, en/of systemen voor de behandeling van stedelijk afvalwater die voldoen aan de vereisten van artikel 4 van deze richtlijn, is de Helleense Republiek de krachtens die artikelen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/20


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-441/06) (1)

(Staatssteun - Terugvorderingsplicht - Verplichting tot samenwerking)

(2007/C 315/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Giolito, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en S. Ramet, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep wegens niet-nakoming — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn van beschikking 2005/709/EG van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de steunregeling die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van France Télécom (PB L 269, blz. 30) — Schending van de artikelen 2 en 3 van deze beschikking en van de artikelen 10 EG en 249, vierde alinea, EG — Verplichting tot terugvordering van onwettig verklaarde steun — Verplichting niet beïnvloed door praktische moeilijkheden inzake precieze berekening van terug te vorderen steunbedrag en omstandigheid dat beroep is ingesteld tegen beschikking van de Commissie houdende onwettigverklaring van de steunmaatregel

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn beschikking 2005/709/EG van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de steunregeling die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van France Télécom uit te voeren, is de Franse Republiek de krachtens de artikelen 2 en 3 van deze beschikking, artikel 249, vierde alinea, EG alsook artikel 10 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/20


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door Avena Nordic Grain Oy

(Zaak C-464/06) (1)

(Landbouw - Regeling van restituties bij uitvoer van landbouwproducten - Verordening (EG) nr. 800/1999 - Artikel 5 - Indiening van aangifte ten uitvoer - Verzending per telefax)

(2007/C 315/34)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Avena Nordic Grain Oy

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van artikel 5, lid 5, van verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 102, blz. 11) — Niet-inaanmerkingneming van gefaxte uitvoeraangifte, terwijl de betrokken instanties het origineel pas na de belading hebben ontvangen — Evenredigheidsbeginsel en beginsel van behoorlijk bestuur

Dictum

Artikel 5 van verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 90/2001 van de Commissie van 17 januari 2001, moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat de bevoegde douaneautoriteiten een per fax verstuurde uitvoeraangifte voor landbouwproducten aanvaarden, wanneer die toezending voorafgaand aan de belading voor het exportvervoer heeft plaatsgevonden, wanneer de aldus verstuurde aangifte alle gegevens bevat die noodzakelijk zijn om de fysieke controle van de uitgevoerde goederen mogelijk te maken, en wanneer bij de aan de orde zijnde uitvoer geen fraude is gepleegd of geen poging daartoe is ondernomen. Dat is het geval wanneer de goederen waarop de per fax verstuurde uitvoeraangifte betrekking heeft, in het derde land van bestemming zijn aangekomen en de later toegezonden originele aangifte volkomen overeenstemt met de per fax verstuurde aangifte. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of die voorwaarden in het hoofdgeding zijn vervuld.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/21


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-3/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/110/EG - Ondersteuning bij doorgeleiding - Maatregelen tot verwijdering door de lucht - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2007/C 315/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en R. Troosters, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: S. Raskin, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht (PB L 321, blz. 26)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om volledig te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht, met uitzondering van artikel 5, lid 2, van deze richtlijn, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor wat betreft de niet-uitvoering van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2003/110.

3)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/21


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-40/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2007/C 315/36)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, en S. Fiorentino, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen gestelde termijn alle maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197, blz. 30)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/22


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

(Zaak C-60/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/33/EG - Technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2007/C 315/37)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Šimerdová en L. Pignataro, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: T. Boček, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-vaststelling, binnen gestelde termijn, van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/33/EG van de Commissie van 22 maart 2004 tot uitvoering van richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bepaalde technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen (PB L 91, blz. 25)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/33/EG van de Commissie van 22 maart 2004 tot uitvoering van richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bepaalde technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen, is de Tsjechische Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Tsjechische Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/22


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-75/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/28/EG - Geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2007/C 315/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: B. Stromsky, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en R. Loosli-Surrans, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 136, blz. 58)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, is de Franse Republiek de krachtens artikel 3 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/23


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

(Zaak C-114/07) (1)

(Niet-nakoming - Communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 2004/24/EG - Traditionele kruidengeneesmiddelen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2007/C 315/39)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky en M. Šimerdová, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: T. Boček, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging, wat traditionele kruidengeneesmiddelen betreft, van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 136, blz. 85)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging, wat traditionele kruidengeneesmiddelen betreft, van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, is de Tsjechische Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/23


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-224/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/49/EG - Veiligheid op communautaire spoorwegen - Onvolledige omzetting)

(2007/C 315/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Yerrell en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Geen omzetting binnen de gestelde termijn van richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164, blz. 44)

Dictum

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn), is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/24


Beschikking van het Hof van 11 oktober 2007 — Hans-Peter Wilfer/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-301/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Woordteken „ROCKBASS’ - Weigering van inschrijving - Afdoening zonder beslissing)

(2007/C 315/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Hans-Peter Wilfer (vertegenwoordiger: A. Kockläuner, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Schennen, O. Montalto en G. Schneider, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 8 juni 2005, Wilfer/BHIM (T-315/03) houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van de weigering om het merk „ROCKBASS” in te schrijven — Beschrijvend karakter van het merk

Dictum

1)

Er behoeft niet te worden beslist op de hogere voorziening van Wilfer.

2)

Wilfer wordt verwezen in de kosten van deze procedure.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/24


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 11 september 2007 — Athinaïki Oikogeniaki Artopoiia AVEE/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Ferrero Deutschland GmbH

(Zaak C-225/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b) - Overeenstemming van twee merken - Gevaar voor verwarring - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk met woordelement „FERRÓ’ - Oppositie door houder van nationaal woordmerk FERRERO - Gedeeltelijke weigering tot inschrijving)

(2007/C 315/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Athinaïki Oikogeniaki Artopoiia AVEE (vertegenwoordiger: A. Tsavdaridis, dikigoros)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Novais Gonçalves, gemachtigde), Ferrero Deutschland GmbH, rechtsopvolger van Ferrero GmbH (vertegenwoordiger: M. Schaeffer, Rechtsanwalt)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 15 maart 2006, Athinaïki Oikogeniaki Artopoiia/BHIM (T-35/04) waarbij het Gerecht het beroep van de aanvrager van het beeldmerk „FERRÓ” voor waren van de klassen 29, 30 en 42 heeft verworpen, strekkende tot vernietiging van beslissing R 460/2002-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 1 december 2003 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „FERRERO” voor waren van de klassen 5, 29, 30, 32 en 33

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Athinaïki Oikogeniaki Artopoiia AVEE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/24


Beschikking van het Hof van 4 oktober 2007 — É.R. e.a./Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-100/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - „Boviene spongiforme encefalopathie’ - Gebrek aan passende maatregelen van Raad en Commissie om verspreiding van ziekte te voorkomen - Hogere voorziening die kennelijk ongegrond is)

(2007/C 315/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: É.R., O.O., J.R., A.R., B.P.R., T.D., J.D., D.D., V.D., D.E., É.E., C.R., H.R., M.S.R., I.R., B.R., M.R., C.S. (vertegenwoordiger: F. Honnorat, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Florindo Gijón en Z. Kupčová, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006, É.A. e.a./Raad en Commissie (T-138/03), waarbij het beroep van rekwiranten krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG, tot vergoeding van de schade die zij zouden hebben geleden als gevolg van het overlijden van familieleden door besmetting met een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, die verband zou houden met het uitbreken en de verspreiding in Europa van boviene spongiforme encefalopathie, waarvoor de Raad en de Commissie aansprakelijk zouden zijn, gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond is verklaard — Voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

É.R., O.O., J.R., A.R., B.P.R., T.D., J.D., D.D., V.D., D.E., É.E., C.R., H.R., M.S.R., I.R., B.R., M.R. en C.S.worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van beroep te Brussel (België) op 24 september 2007 — Belgische Staat tegen KBC-bank NV

(Zaak C-439/07)

(2007/C 315/44)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Belgische Staat

Verweerder: KBC-bank NV

Prejudiciële vragen

1.

Moet richtlijn 90/435/EEG (1) van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, inzonderheid artikel 4, par. 1, eerste streepje, van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzet tegen het feit dat een lidstaat de vrijstelling van de uitgekeerde winst, die door een vennootschap van deze staat ontvangen werd van haar dochteronderneming uit een andere lidstaat, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, toepast door eerst de uitgekeerde winst volledig in de belastbare basis op te nemen om die daarna ten belope van 95 % van de belastbare basis af te trekken maar deze aftrek echter beperkt tot het bedrag van de winst van het belastbaar tijdperk waarin de winstuitkering heeft plaatsgehad (na aftrek van bepaalde wettelijke opgesomde bestanddelen) (Art. 205 § 2 W.I.B. jo Art. 77 K.B. W.I.B.), nu een dergelijke beperking van de aftrek van winstuitkeringen als resultaat heeft dat de moedervennootschap in een later belastbaar tijdperk zal belast worden op de ontvangen winstuitkeringen wanneer zij geen of onvoldoende belastbare winst had tijdens het belastbaar tijdperk waarin de winstuitkeringen worden ontvangen, minstens dat de verliezen van dat belastbaar tijdperk worden gecompenseerd met winstuitkeringen die ingevolge art. 4, par. 1, eerste streepje, jo art. 4, par. 2, van genoemde richtlijn ten belope van 95 % onbelast moeten blijven en dat deze verliezen bijgevolg niet meer overdraagbaar zijn naar een volgend belastbaar tijdperk ten belope van het bedrag van de ontvangen winstuitkeringen?

2.

Wanneer voormelde richtlijn 90/435/EEG zo moet geïnterpreteerd worden dat de Belgische regeling strijdig is met art. 4, par. 1, eerste streepje, van de richtlijn, voor winstuitkeringen ontvangen door de Belgische moedervennootschap vanwege een in de EU gevestigde dochteronderneming, moet er dan besloten worden dat genoemde bepaling van de richtlijn zich ook verzet tegen de toepassing van de Belgische regeling op winstuitkeringen ontvangen door een Belgische moedervennootschap van een Belgische dochteronderneming wanneer, zoals in casu, de Belgische wetgever bij de omzetting van de richtlijn in het Belgische recht besloten heeft zuiver interne situaties op dezelfde wijze te behandelen als door de richtlijn geregelde situaties en hij de Belgische wetgeving dus ook voor zuiver interne situaties aan de richtlijn heeft aangepast?

3.

Wanneer voormelde richtlijn 90/435/EEG zo moet geïnterpreteerd worden dat de Belgische regeling strijdig is met art. 4, par. 1, eerste streepje, van de richtlijn voor winstuitkeringen ontvangen door een Belgische moedervennootschap vanwege een in de EU gevestigde dochteronderneming en, bij uitbreiding onder het Leur-Bloem-arrest van het Hof van Justitie (H. v. J., 17 juli 1997, C-281/95) voor winstuitkeringen vanwege een in België gevestigde dochteronderneming, is het dan strijdig met art. 56 (1) EG-Verdrag dat België de kwestieuze regeling ongewijzigd blijft toepassen op dividenden afkomstig van dochterondernemingen gevestigd in derde landen omdat laatstgenoemde dividenden dan minder voordelig behandeld worden dan binnenlandse dividenden en EU-dividenden?

4.

Verzet artikel 43 van het EG-Verdrag zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens dewelke, voor de aanslagen in de vennootschapsbelasting, de vrijstelling van de door een vennootschap in een belastbaar tijdperk ontvangen winstuitkeringen van haar dochteronderneming, gevestigd in een andere lidstaat, in de eerste lidstaat beperkt wordt tot het bedrag van de winst van het belastbaar tijdperk waarin de winstuitkering heeft plaatsgehad (na aftrek van bepaalde wettelijk opgesomde bestanddelen), terwijl een volledige vrijstelling van de winstuitkering mogelijk zou zijn indien deze vennootschap een vaste inrichting in de andere lidstaat had opgericht?


(1)  PB L 225, blz. 6.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowaakse Republiek) op 9 oktober 2007 — Karol Mihal/Daňový úrad Košice V

(Zaak C-456/07)

(2007/C 315/45)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Karol Mihal

Verwerende partij: Daňový úrad Košice V

Prejudiciële vragen

1.

Kan artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (hierna: „Zesde richtlijn”) in die zin worden uitgelegd dat dit enkel betrekking heeft op publiekrechtelijke lichamen met rechtspersoonlijkheid en niet op publiekrechtelijke lichamen die natuurlijke personen zijn, dat wil zeggen in die zin dat publiekrechtelijke lichamen met rechtspersoonlijkheid, wanneer zij werkzaamheden of handelingen als overheid verrichten, niet als belastingplichtigen worden aangemerkt, maar publiekrechtelijke lichamen die natuurlijke personen zijn wel?

2.

Indien een bepaling van nationaal recht de kring van personen die niet als belastingplichtigen (niet onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde) worden aangemerkt, beperkt ten opzichte van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn, moet er dan van worden uitgegaan dat artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn rechtstreekse werking heeft?

3.

Moet ervan worden uitgegaan dat de werkzaamheden van een natuurlijke persoon, zoals in casu die van een gerechtsdeurwaarder, die openbaar gezag uitoefent en door de interne rechtsorde als een overheidsfunctionaris wordt aangemerkt, werkzaamheden van een publiekrechtelijk lichaam zijn, dat wil zeggen dat hij niet als een belastingplichtige wordt aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die hij als overheid verricht in de zin van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn?


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 11 oktober 2007 — Sandra Puffer/Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz

(Zaak C-460/07)

(2007/C 315/46)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sandra Puffer

Verwerende partij: Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Linz

Prejudiciële vragen

1)

Schendt de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1) (hierna Zesde richtlijn), inzonderheid artikel 17 daarvan, grondrechten van de Gemeenschap (het gemeenschapsrechtelijke gelijkheidsbeginsel), aangezien dit artikel ertoe leidt dat belastingplichtigen ongeveer vijf procent goedkoper dan andere EU-burgers eigendom van woningen voor persoonlijke bewoning kunnen verwerven, waarbij het absolute bedrag van dit voordeel onbeperkt stijgt naarmate de aanschaffings- en bouwkosten van het huis stijgen? Volgt een dergelijke schending ook uit de omstandigheid dat belastingplichtigen eigendom van woningen voor persoonlijke bewoning, die zij ten minste minimaal bedrijfsmatig gebruiken, ongeveer vijf procent voordeliger kunnen verwerven dan andere belastingplichtigen, die hun privéwoningen niet ten minste minimaal bedrijfsmatig gebruiken?

2)

Schendt de nationale maatregel ter uitvoering van de Zesde richtlijn, inzonderheid artikel 17 daarvan, artikel 87 EG, doordat deze het in de eerste vraag vermelde voordeel voor woningen die door de belastingplichtige voor persoonlijke bewoning worden gebruikt, weliswaar toekent aan belastingplichten die belastbare handelingen verrichten, maar dit voordeel onthoudt aan belastingplichtigen die vrijgestelde handelingen verrichten?

3)

Is artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn nog steeds toepasselijk wanneer de nationale wetgever een nationale wetsbepaling houdende uitsluiting van voorbelasting (in casu § 12, lid 2, nr. 1, UStG 1994), die op artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn zou kunnen steunen, wijzigt met de uitdrukkelijke bedoeling, deze uitsluiting van voorbelasting te behouden, en uit het nationale UStG [wet op de omzetbelasting] ook een behoud van deze uitsluiting van voorbelasting zou volgen, maar de nationale wetgever op basis van een pas naderhand vaststelbare dwaling over de uitlegging van het gemeenschapsrecht (in casu artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn) een regeling heeft vastgesteld die — op zichzelf beschouwd — volgens het gemeenschapsrecht (overeenkomstig de in het arrest Seeling vastgestelde uitlegging van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn) aftrek van voorbelasting toestaat?

4)

Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord:

Wordt de op de „stand still” clausule van artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn gebaseerde gelding van een bepaling die voorbelasting uitsluit (in casu § 12, lid 2, nr. 2, sub a, UStG 1994), in het gedrang gebracht doordat de nationale wetgever van twee elkaar overlappende nationale wetsbepalingen die aftrek uitsluiten (in casu § 12, lid 2, nr. 2, sub a, UStG 1994 en § 12, lid 2, nr. 1, UStG 1994), één bepaling wijzigt en de daarin vervatte uitsluiting uiteindelijk opheft op grond dat hij zich in een toestand van rechtsdwaling bevond?


(1)  PB L 145, blz. 1.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Monomeles Protodikeio Livadeias (Griekenland) op 22 oktober 2007 — Panagiotis Koskovolis en Aikaterini Pappa/Koinotita Kyriakiou Voiotias

(Zaak C-467/07)

(2007/C 315/47)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Livadeias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Panagiotis Koskovolis en Aikaterini Pappa

Verwerende partij: Koinotita Kyriakiou Voiotias

Prejudiciële vragen

1)

Moeten clausule 5 en clausule 8, punten 1 en 3, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (PB L 175, blz. 43), aldus worden uitgelegd dat het gemeenschapsrecht zich verzet (op grond van de toepassing van deze raamovereenkomst) tegen de vaststelling van maatregelen door een lidstaat,

a)

wanneer in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn al een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestaat, en

b)

wanneer de ter uitvoering van de raamovereenkomst vastgestelde maatregelen een verlaging inhouden van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920, is dan een wettelijke maatregel als artikel 11 van presidentieel besluit nr. 164/2004, waarvan de vaststelling gemotiveerd wordt als uitvoering geven aan de raamovereenkomst, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst,

a)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst is vastgesteld na het verstrijken van de omzettingstermijn van richtlijn 1999/70/EG, maar slechts van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen die van kracht waren bij de inwerkingtreding of waren verstreken binnen een bepaald tijdvak vóór de inwerkingtreding van de maatregel maar na het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn, terwijl de werkingssfeer van het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift niet is beperkt in de tijd en alle arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd omvat die gesloten waren, van kracht waren of verstreken waren ten tijde van de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70/EG en het verstrijken van de omzettingstermijn?

b)

wanneer arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd enkel vallen onder de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst indien zij als opeenvolgend in de zin van die maatregel kunnen worden beschouwd, te weten indien

(i)

de tussenliggende tijd minder dan drie maanden bedraagt,

(ii)

de totale duur van de overeenkomst vóór de inwerkingtreding van de bedoelde maatregel ten minste vierentwintig maanden bedraagt, ongeacht het aantal vernieuwingen, of de aanvankelijke overeenkomst ten minste driemaal is vernieuwd, met een totale tewerkstellingsduur van ten minste achttien maanden in een periode van vierentwintig maanden vanaf de aanvankelijke overeenkomst, terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift dergelijke voorwaarden niet stelt, maar alle (opeenvolgende) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd omvat, ongeacht de totale tewerkstellingsduur en een minimum aantal vernieuwingen?

c)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst als waarborg voor de bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst en ter voorkoming van misbruik in de zin van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zulke arbeidsovereenkomsten „vanaf heden” erkent als overeenkomsten voor onbepaalde tijd (werking ex nunc), terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd erkent als overeenkomsten voor onbepaalde tijd vanaf het moment waarop de aanvankelijke overeenkomst is gesloten (werking ex tunc)?

3)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920, is dan een wettelijke maatregel als artikel 7 van presidentieel besluit nr. 164/2004, die vastgesteld is met als motivering uitvoering te geven aan de raamovereenkomst, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst, die een integrerend onderdeel vormt van genoemde richtlijn, wanneer deze maatregel als enig middel ter bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst tegen misbruik voorziet in een verplichting voor de werkgever die werknemers ten onrechte heeft aangesteld op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding, in aanmerking nemende dat

a)

een verplichting tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding volgens het nationale recht geldt bij elke arbeidsverhouding en niet specifiek beoogt misbruik in de zin van de raamovereenkomst te voorkomen, en

b)

dat de toepassing van het al bestaande gelijkwaardige wettelijk voorschrift leidt tot de erkenning in rechte van de (enkele) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd?

4)

Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, is de nationale rechter dan gehouden bij de toepassing van het nationale recht conform richtlijn 1999/70/EG, de bepalingen van een wettelijke maatregel die vastgesteld is met als motivering de uitvoering van de raamovereenkomst, maar die leidt tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst in de nationale rechtsorde (zoals de artikelen 7 en 11 van presidentieel besluit nr. 164/2004), buiten toepassing te laten en in plaats daarvan een ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn reeds bestaand gelijkwaardig wettelijk voorschrift toe te passen, zoals artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920?

5)

Indien de nationale rechter in een geschil betreffende arbeid voor bepaalde tijd een bepaling (in casu artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920) in beginsel van toepassing acht als gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG, en de identificatie van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten als te zijn gesloten voor bepaalde tijd zonder dat daar een met de aard, de soort en de kenmerken van de verrichte werkzaamheden verband houdende objectieve reden voor was, op basis van deze bepaling de erkenning meebrengt van die overeenkomsten als overeenkomst voor onbepaalde tijd:

a)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter, volgens welke altijd sprake is van een objectieve reden voor het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer als grondslag daarvoor wordt gebruikt een wettelijk voorschrift tot het aanstellen van personeel met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om tegemoet te komen aan seizoensgebonden, periodieke, tijdelijke of buitengewone, zelfs wanneer in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften?

b)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter, volgens welke een bepaling die voor de openbare sector de omzetting van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd verbiedt, moet worden uitgelegd in de zin dat omzetting van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd in de openbare sector absoluut verboden is, zelfs wanneer deze ten onrechte is gesloten voor bepaalde tijd en in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften, en dat aan de nationale rechter niet de mogelijkheid wordt gelaten in een dergelijk geval het ware karakter van de in geding zijnde juridische arbeidsverhouding vast te stellen en deze aan te merken als overeenkomst voor onbepaalde tijd? Of moet dit verbod wellicht beperkt blijven tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die werkelijk zijn aangegaan om het hoofd te bieden aan tijdelijke, onvoorziene, dringende, buitengewone of vergelijkbare behoeften, zulks in tegenstelling tot gevallen waarin de overeenkomsten in werkelijkheid zijn gesloten om te voorzien in permanente en blijvende behoeften?


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/29


Beroep ingesteld op 24 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-470/07)

(2007/C 315/48)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en N. Yerrell)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van deze richtlijn in nationaal recht is op 30 april 2006 verstreken.


(1)  PB L 167 van 30.4.2004, blz. 39.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/29


Beroep ingesteld op 31 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-480/07)

(2007/C 315/49)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonssons en R. Vidal Puig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet voor al zijn havens afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen goed te keuren en uit te voeren, zijn verplichtingen krachtens artikel 5, lid 1, en artikel 16, lid 1, van richtlijn 2000/59/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Blijkens artikel 5, lid 1, juncto artikel 16, lid 1, van richtlijn 2009/59 moest het Koninkrijk Spanje vóór 28 december 2002 de bepalingen vaststellen die nodig zijn om te zorgen voor de ontwikkeling en uitvoering van passende afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen voor elke Spaanse haven.

Blijkens de tot die datum door de Spaanse autoriteiten verstrekte inlichtingen zijn afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen ontwikkeld en uitgevoerd voor alle havens van algemeen belang van de staat en van de Autonome Gemeenschap Galicië. Daarentegen zijn blijkens deze inlichtingen nog geen dergelijke plannen ontwikkeld en/of goedgekeurd voor alle havens die onder de bevoegdheid vallen van een van de overige Autonome Kustgemeenschappen, namelijk Catalonië, de Balearen, Valencia, Murcia, Andalusië, de Canarische Eilanden, Asturië, Cantabrië en Baskenland.


(1)  PB L 332, blz. 81.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/30


Beroep ingesteld op 7 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

(Zaak C-490/07)

(2007/C 315/50)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia, A. Alcover San Pedro)

Verwerende partij: Republiek Cyprus

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Cyprus, door geen regeling voor de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen in te voeren,

door voor de behandeling van gereguleerde stoffen een regeling toe te passen die erop gebaseerd is dat de oude apparatuur die gebruikte gereguleerde stoffen bevat, wordt opgeslagen tot de desbetreffende installaties zijn gebouwd of tot zij naar het buitenland wordt verzonden,

door geen verslag uit te brengen over de hoeveelheden gebruikte gereguleerde stoffen die zijn teruggewonnen, gerecycleerd, geregenereerd of vernietigd,

door te voorzien in bijscholingsprogramma's op vrijwillige basis, zonder te beschikken over een wettelijk kader voor de minimumopleidingseisen voor het personeel dat zich bezighoudt met de recycling van gereguleerde stoffen in koelapparatuur, klimaatregelingsapparatuur, apparatuur die oplosmiddelen bevat, brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten,

door niet alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen te treffen met betrekking tot de jaarlijkse controle op lekkage van vaste apparatuur met meer dan 3 kilogram koelvloeistof, en door geen minimumopleidingseisen te bepalen waaraan het betrokken personeel moet voldoen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 16, lid 1, 16, lid 5, eerste en tweede alinea, en 17, lid 1, van de verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen;

de Republiek Cyprus te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De autoriteiten van de Republiek Cyprus hebben op 6 april 2005 bij de Commissie verslag uitgebracht over de toepassing van de artikelen 16 en 17 van verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

2.

Na onderzoek van dit verslag heeft de Commissie vastgesteld dat de Republiek Cyprus niet heeft gezorgd voor de invoering van een stelsel van maatregelen voor de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen, met inbegrip van de betrokken installaties, en geen verantwoordelijke voor de inzameling en de ontmanteling of verwijdering van de gereguleerde stoffen heeft aangewezen.

3.

De Commissie heeft ook vastgesteld dat niet is voorzien in het noodzakelijke volledige rechtskader voor het bepalen van de minimumopleidingseisen voor het personeel dat zich met de recycling van gereguleerde stoffen bezighoudt, en dat de bijscholingsprogramma's op vrijwillige basis berusten.

4.

Ten slotte heeft de Commissie vastgesteld dat, met betrekking tot de verplichting tot jaarlijkse controle van apparatuur met meer dan 3 kilogram koelvloeistof en de verplichting tot het bepalen van de minimumopleidingseisen waaraan het betrokken personeel moet voldoen, de goedkeuring van de desbetreffende nationale wetgeving uitblijft.

5.

De Commissie is bijgevolg van mening dat de Republiek Cyprus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 16, lid 1, 16, lid 5, eerste en tweede alinea, en 17, lid 1, van verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/30


Beroep ingesteld op 9 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

(Zaak C-493/07)

(2007/C 315/51)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun, en J. Javorský, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Slowaakse Republiek, door niet ervoor te zorgen dat de ondernemingen die openbare telefoonnetwerken exploiteren, voor oproepen van het uniforme Europese alarmnummer „112” informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking stellen van de instanties die noodsituaties behandelen, haar verplichtingen krachtens artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG (1) niet is nagekomen;

de Slowaakse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de vaststelling van maatregelen tot omzetting van de richtlijn is verstreken op 24 juli 2003.


(1)  PB L 108, blz. 51.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/31


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 27 september 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Genova — Italië) — Alessandro Tedesco/Tomasoni Fittings Srl, RWO Marine Equipment Ltd

(Zaak C-175/06) (1)

(2007/C 315/52)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/31


Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 21 september 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-426/06) (1)

(2007/C 315/53)

Procestaal: Grieks

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/31


Beschikking van de president van het Hof van 22 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-530/06) (1)

(2007/C 315/54)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/31


Beschikking van de president van het Hof van 8 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-21/07) (1)

(2007/C 315/55)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/31


Beschikking van de president van het Hof van 19 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-29/07) (1)

(2007/C 315/56)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/32


Beschikking van de president van het Hof van 19 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-53/07) (1)

(2007/C 315/57)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/32


Beschikking van de president van het Hof van 8 oktober 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-64/07) (1)

(2007/C 315/58)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/32


Beschikking van de president van het Hof van 2 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-77/07) (1)

(2007/C 315/59)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 23.4.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/32


Beschikking van de president van het Hof van 20 september 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-83/07) (1)

(2007/C 315/60)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


Gerecht van eerste aanleg

22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 november 2007 — Sunplus Technology/BHIM — Sun Microsystems (SUN PLUS)

(Zaak T-38/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld SUNPLUS - Ouder nationaal woordmerk SUN - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Overeenstemmende tekens’)

(2007/C 315/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sunplus Technology Co. Ltd (Hsinchu, Taiwan) (vertegenwoordigers: H. Eichmann, G. Barth, U. Blumenröder, C. Niklas-Falter, M. Kinkeldey, K. Brandt, A. Franke, U. Stephani, B. Allekotte, E. Pfrang, K. Lochner, B. Ertle, C. Neuhierl en S. Prückner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Sun Microsystems, Inc. (Palo Alto, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 oktober 2003 (zaak R 642/2000-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sun Microsystems, Inc. en Sunplus Technology Co. Ltd.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sunplus Technology Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — Bavarian Lager/Commissie

(Zaak T-194/04) (1)

(„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten met betrekking tot niet-nakomingsprocedure - Besluit houdende weigering van toegang - Bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens - Verordening (EG) nr. 45/2001 - Begrip persoonlijke levenssfeer’)

(2007/C 315/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Bavarian Lager Co. Ltd (Clitheroe, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Pearson en C. Bright, vervolgens J. Webber en M. Readings, solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Docksey en P. Aalto, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB) (vertegenwoordiger: H. Hijmans, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 18 maart 2004 houdende afwijzing van een door verzoekster ingediend verzoek om volledige toegang tot het proces-verbaal van een vergadering in het kader van een niet-nakomingsprocedure en een verzoek om vast te stellen dat de Commissie ten onrechte een einde heeft gemaakt aan de op basis van artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) tegen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ingeleide procedure

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van 18 maart 2004 houdende afwijzing van een verzoek om toegang tot het volledige proces-verbaal van de vergadering van 11 oktober 1996, met alle namen, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten van The Bavarian Lager Co. Ltd.

3)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB) zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — Nederland/Commissie

(Zaak T-234/04) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Beschikking 2004/01/EG - Gevaarlijke stoffen - Vereiste van goedkeuring van Commissie voor handhaving van aangemelde nationale bepalingen - Standpuntbepaling van Commissie over reikwijdte harmonisatie - Voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid’)

(2007/C 315/63)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: H. Sevenster, J. van Bakel en M. de Grave, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Simonetti en M. van Beek, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: J. Molde, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2004/1/EG van de Commissie van 16 december 2003 betreffende nationale bepalingen inzake het gebruik van kortketenige gechloreerde paraffines waarvan het Koninkrijk der Nederlanden overeenkomstig artikel 95, lid 4, [EG] kennis heeft gegeven (PB L l, blz. 20), voor zover in deze beschikking het standpunt van de Commissie besloten ligt, dat haar goedkeuring overeenkomstig artikel 95, lid 6, EG vereist is voor de handhaving van de Nederlandse regelgeving met betrekking tot toepassingen van kortketenige gechloreerde paraffines die niet worden genoemd in richtlijn 2002/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 tot twintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (gechloreerde paraffines met een korte keten) (PB L 177, blz. 21).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn eigen kosten en die van de Commissie dragen.

3)

Het Koninkrijk Denemarken zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004 (voorheen C-103/04).


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 november 2007 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-374/04) (1)

(„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Duits nationaal plan voor toewijzing van emissierechten - Maatregelen voor ex-postaanpassing van aantal aan installaties toegewezen emissierechten - Afwijzende beschikking van Commissie - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht’)

(2007/C 315/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: aanvankelijk C.-D. Quassowski, A. Tiemann en C. Schulze-Bahr, vervolgens Schulze-Bahr en M. Lumma, gemachtigden, bijgestaan door D. Sellner en U. Karpenstein, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: U. Wölker, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2004) 2515/2 def. van de Commissie van 7 juli 2004 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten waarvan door de Bondsrepubliek Duitsland kennis is gegeven overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32), voor zover de Commissie daarbij bepaalde maatregelen voor ex-postaanpassing van de toewijzingen afwijst omdat zij onverenigbaar zijn met de criteria nrs. 5 en 10 van bijlage III bij die richtlijn

Dictum

1)

Artikel 1 van beschikking C(2004) 2515/2 def. van de Commissie van 7 juli 2004 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten waarvan door Duitsland kennis is gegeven overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, wordt nietig verklaard.

2)

Artikel 2, sub a tot en met c, van deze beschikking wordt nietig verklaard voor zover de Bondsrepubliek Duitsland daarbij wordt gelast om enerzijds de daarin genoemde maatregelen voor ex-postaanpassing in te trekken, en anderzijds de Commissie in kennis te stellen van die intrekking.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 284 van 20.11.2004.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 november 2007 — Omega/BHIM — Omega Engineering (Ω OMEGA)

(Zaak T-90/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoord- en beeldmerk Ω OMEGA - Ouder nationaal woordmerk OMEGA - Relatieve weigeringsgrond - Beroep door gemeenschapsmerkaanvrager op nationaal merk dat gelijk is aan aangevraagd merk en ouder is dan nationaal oppositiemerk - Verwarringsgevaar’)

(2007/C 315/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Omega SA (Biel, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. González-Bueno Catalán de Ocón en E. Armijo Chávarri, vervolgens P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Omega Engineering, Inc. (Stamford, Connecticut, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: C. Algar, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 december 2004 (zaak R 330/2002-2) inzake een oppositieprocedure tussen Omega Engineering, Inc. en Omega SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Omega SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 november 2007 — SAEME/BHIM Racke (REVIAN's)

(Zaak T-407/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk REVIAN's - Oudere niet-gemeenschapsmerken evian - Te late overlegging van vertaling van bewijs van inschrijving van ouder merk - Beoordelingsbevoegdheid toegekend door artikel 74, lid 2, van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 315/66)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Société anonyme des eaux minérales d'Évian (SAEME) (Évian-les-Bains, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Hertz-Eichenrode, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: A. Racke GmbH & Co. OHG (Bingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Schindler, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 juli 2005 (zaak R 82/2002-4) in een oppositieprocedure tussen Société anonyme des eaux minérales d'Évian (SAEME) en A. Racke GmbH & Co. OHG, en tegen beslissing nr. 2754/2001 van de oppositieafdeling van het BHIM van 23 november 2001

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 juli 2005 (zaak R 82/2002-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten alsmede die van verzoekster dragen.

3)

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — MPDV Mikrolab/BHIM (manufacturing score card)

(Zaak T-459/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk manufacturing score card - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b) en c), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 315/67)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: MPDV Mikrolab GmbH, Mikroprozessordatenverarbeitung und Mikroprozessorlabor (Mosbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Göpfert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 oktober 2005 (zaak R 1059/2004-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk manufacturing score card als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

MPDV Mikrolab GmbH, Mikroprozessordatenverarbeitung und Mikroprozessorlabor wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 november 2007 — RheinfelsQuellen H. Hövelmann/BHIM (VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN)

(Zaak T-28/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b en c), van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 315/68)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: RheinfelsQuellen H. Hövelmann GmbH & Co. KG (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Kellenter en A. Lambrecht, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 november 2005 (zaak R 1179/2004-2) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

RheinfelsQuellen H. Hövelmann GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 november 2007 — Marly/BHIM — Erdal (Top iX)

(Zaak T-57/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Top iX - Ouder internationaal woordmerk TOFIX - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94 - Verzoek tot bewijs van normaal gebruik van ouder merk voor het eerst voor Gerecht - Niet-ontvankelijkheid’)

(2007/C 315/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: NV Marly SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. Mouffe en O. Rodesch, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Petrequin en A. Rassat, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Erdal GmbH (Hallein, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: M. Thewes en V. Wiot, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 december 2005 (zaak R 1147/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Erdal GmbH en NV Marly SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

NV Marly SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 november 2007 — Enercon/BHIM (Windenergieconvertor)

(Zaak T-71/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag tot inschrijving van driedimensionaal merk dat bekleding van gondel van windenergieconvertor als gemeenschapsmerk voorstelt - Absolute weigeringsgronden - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b), en lid 3, van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 315/70)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Böhm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 30 november 2005 (zaak R 179/2005-2) waarbij de inschrijving van een driedimensionaal merk (deel van windenergieconvertor in de vorm van een bal in Amerikaans voetbal) als gemeenschapsmerk is geweigerd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Enercon GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2007 — Castell del Remei/BHIM — Bodegas Roda (Castell del Remei ODA)

(Zaak T-101/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld Castell del Remei ODA - Ouder internationaal woordmerk RODA en oudere nationale woordmerken RODA, RODA I, RODA II en BODEGAS RODA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 315/71)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Castell del Remei, SL (Castell del Remei, Spanje) (vertegenwoordigers: F. de Vissher, E. Cornu, D. Moreau, J. Grau Mora, A. Angulo Lafora, M. Ferrándiz Avendaño, M. Baylos Morales en A. Velázquez Ibáñez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Bodegas Roda, SA (La Rioja, Spanje) (vertegenwoordigers: M. López Camba, B. García Peces en J. Grimau Muñoz, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 januari 2006 (zaak R 263/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen Bodegas Roda, SA en Castell del Remei, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007 — Charlott/BHIM — Charlo (Charlott France Entre Luxe et Tradition)

(Zaak T-169/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Charlott France Entre Luxe et Tradition - Ouder nationaal beeldmerk Charlot - Normaal gebruik van ouder merk - Artikel 43, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 315/72)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Charlott SARL (Chaponost, Frankrijk) (vertegenwoordigers: L. Conrad, T. Parisot en L. Tremeaud, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Charlo — Confecções para Homens, Artigos de Lã e Outros SA.

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 24 april 2006 (zaak R 223/2005-2) inzake een oppositieprocedure tussen Charlo — Confecções para Homens, Artigos de Lã e Outros SA en Charlott SARL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Charlott SARL wordt verwezen in de kosten, met uitzondering van die van interveniënte.

3)

Charlo — Confecções para Homens, Artigos de Lã e Outros SA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 november 2007 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-310/06) (1)

(„Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten in sector granen - Overneming van graan door interventiebureaus - Aanscherping van kwaliteitscriteria voor maïs - Invoering van nieuw criterium inzake soortelijk gewicht van maïs - Schending van gewettigd vertrouwen - Kennelijk onjuiste beoordeling’)

(2007/C 315/73)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: J. Fazekas, R. Somssich en K. Szíjjártó, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en Z. Pataki, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van een aantal bepalingen van verordening (EG) nr. 1572/2006 van de Commissie van 18 oktober 2006 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 824/2000 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus en tot vaststelling van de analysemethoden voor de bepaling van de kwaliteit (PB L 290, blz. 29)

Dictum

1)

De bepalingen van verordening (EG) nr. 1572/2006 van de Commissie van 18 oktober 2006 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 824/2000 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus en tot vaststelling van de analysemethoden voor de bepaling van de kwaliteit, die het criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs betreffen, te weten:

in artikel 1, punt 1, de woorden „behalve in het geval van maïs, waarvoor dat de toegepaste traditionele methoden zijn”;

in artikel 1, punt 3, sub b, de woorden „dan 73 kg/hl voor maïs”;

in regel „E. Minimaal soortelijk gewicht (kg/hl)” van de tabel van punt 1 van de bijlage, de voor maïs geldende waarde „71”;

in tabel III van punt 2 van de bijlage, de waarden voor de korting van de interventieprijs voor maïs,

worden nietig verklaard.

2)

De Commissie zal haar eigen kosten en die van verzoekster dragen, daaronder begrepen die welke op het kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/39


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2007 — Evropaïki Dynamiki/EFSA

(Zaak T-69/05) (1)

(„Afdoening zonder beslissing - Overheidsopdrachten - Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) - Nietigverklaring van aanbesteding - Beroep dat zonder voorwerp is geraakt’)

(2007/C 315/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Cuvillier en D. Detken, vervolgens A. Cuvillier en S. Gabbi, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 3 december 2004 waarbij de offerte is afgewezen die verzoekster had ingediend in het kader van de aanbestedingsprocedure voor software en diensten voor de oprichting van een extranet tussen nationale agentschappen van de lidstaten, EFSA en de Commissie, alsmede het besluit waarbij de opdracht aan een andere inschrijver is gegund

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

EFSA zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/40


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2007 — Sumitomo Chemical Agro Europe en Philagro France/Commissie

(Zaak T-454/05) (1)

(„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof procymidon - Richtlijn 91/414/EEG - Beroep tot nietigverklaring - Beroep wegens nalaten - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Niet-ontvankelijkheid - Beroep dat kennelijk ongegrond is’)

(2007/C 315/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sumitomo Chemical Agro Europe SAS (Lyon, Frankrijk) en Philagro France SAS (Lyon) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: B. Doherty, gemachtigde)

Voorwerp

In de eerste plaats, primair, een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie die vervat zou zijn in de brief van 20 oktober 2005 met betrekking tot de vergunning voor het in de handel brengen van de werkzame stof procymidon op basis van richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1). In de tweede plaats, subsidiair ten opzichte van het beroep tot nietigverklaring, beroep wegens nalaten, strekkende tot vaststelling dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten de door Sumitomo Chemical Agro Europe SAS en haar dochterondernemingen bij brief van 5 september 2005 gevraagde maatregelen vast te stellen. In de derde plaats, beroep tot vergoeding van de schade die verzoeksters zouden hebben geleden, primair, als gevolg van de vaststelling door de Commissie van de beschikking die vervat zou zijn in de brief van 20 oktober 2005 en, subsidiair, als gevolg van het nalaten door de Commissie om de in de brief van 5 september 2005 gevorderde maatregelen vast te stellen.

Dictum

1)

Op het beroep tot nietigverklaring en het beroep wegens nalaten hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het beroep tot schadevergoeding wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot vergoeding van de schade die door Sumitomo Chemical Agro Europe SAS en Philagro France SAS zou zijn geleden als gevolg van de vaststelling door de Commissie van de beschikking die zou zijn vervat in de brief van 20 oktober 2005.

3)

Het beroep tot schadevergoeding wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard voor zover het strekt tot vergoeding van de schade die door Sumitomo Chemical Agro Europe SAS en Philagro France SAS zou zijn geleden als gevolg van het nalaten door de Commissie om de maatregelen vast te stellen die Sumitomo Chemical Agro Europe SAS en Philagro France SAS van haar hadden gevorderd in de brief van 5 september 2005.

4)

Sumitomo Chemical Agro Europe en Philagro France zullen hun eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/40


Beschikking van de kortgedingrechter van 18 oktober 2007 — Ristic e.a./Commissie

(Zaak T-238/07 R) (1)

(„Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Richtlijn 96/23/EG - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging’)

(2007/C 315/76)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Ristic AG (Burgthann, Duitsland); Piratic Meeresfrüchte Import GmbH (Burgthann); Prime Catch Seafood GmbH (Burgthann); en Rainbow Export Processing SA (Puntarenas, Costa Rica) (vertegenwoordiger: H. Schmidt, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en A. Szmytkowska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking 2007/362/EG van de Commissie van 16 mei 2007 tot wijziging van beschikking 2004/432/EG tot goedkeuring van door derde landen ingediende residubewakingsplannen overeenkomstig richtlijn 96/23/EG van de Raad (PB L 138, blz. 18)

Dictum

1)

Het verzoek wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C …


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/41


Beroep ingesteld op 4 oktober 2007 — FIFA/Commissie

(Zaak T-385/07)

(2007/C 315/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fédération Internationale de Football Association (FIFA) (vertegenwoordigers: R. Denton, E. Batchelor en F. Young, Solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van het besluit, in het bijzonder de artikelen 1 en 2 ervan; en

verwijzing van de Commissie in haar eigen kosten en in de kosten van FIFA voor deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens artikel 3 bis van richtlijn 89/552/EEG van de Raad (1) kan een lidstaat een lijst opstellen van sport- en andere evenementen die hij van „aanzienlijk belang voor de samenleving” acht. De evenementen op de lijst mogen niet op exclusieve basis zodanig worden uitgezonden, dat een belangrijk deel van het publiek in die lidstaat dergelijke evenementen niet via rechtstreekse of uitgestelde verslaggeving op de kosteloze televisie kan volgen.

Verzoekster verzoekt om nietigverklaring van besluit 2007/479/EG van de Commissie van 25 juni 2007 (2) waarbij de Commissie de door België krachtens artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad opgestelde lijst verenigbaar met het gemeenschapsrecht verklaarde.

Ter ondersteuning van haar verzoek stelt verzoekster dat de Belgische lijst de vrijheid van dienstverrichting beperkt doordat zij haar belet om buitenlandse omroepen exclusieve uitzendrechten op de FIFA-wereldbeker voor de Belgische markt te verlenen, en dat het opnemen van alle FIFA-wereldbekerwedstrijden op de lijst, ongeacht populariteit, niet gerechtvaardigd, evenredig of noodzakelijk is.

Voorts stelt verzoekster dat de Belgische lijst de vrijheid van vestiging beperkt doordat zij haar belet uitzendrechten te verlenen aan nieuwkomers die gebruik willen maken van „Premium Sports”-uitzendingen om zich op de Belgische markt te vestigen.

Bovendien stelt verzoekster dat de Belgische lijst verzoeksters eigendomsrechten schendt door haar de exclusiviteit van haar uitzendrechten te ontnemen, die het gemeenschapsrecht volgens verzoekster als het wezen van de intellectuele eigendomsrechten erkent.

Ten slotte stelt verzoekster dat de Belgische lijst in strijd met artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad niet op duidelijke en transparante wijze werd opgesteld.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).

(2)  Besluit 2007/479/EG van de Commissie van 25 juni 2007 inzake de verenigbaarheid met de gemeenschapswetgeving van maatregelen die door België zijn genomen overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 180, blz. 24).


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/41


Beroep ingesteld op 15 oktober 2007 — Alber/BHIM (Handgreep)

(Zaak T-391/07)

(2007/C 315/78)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Alfons Alber (Vöran, Italië) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 augustus 2007 en de beslissing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 januari 2007 te vernietigen, voor zover daarbij gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 396 727 werd afgewezen voor „handgereedschappen voor land-, tuin- en bosbouw, met inbegrip van snoeischaren, boomscharen, heggenscharen; met de hand te bedienen snoeigereedschappen”;

een mondelinge behandeling voor het Gerecht van eerste aanleg te organiseren;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure;

subsidiair, de zaak terug te wijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensionaal merk „handgreep” voor waren van de klassen 6 en 8 (aanvraagnr. 4 396 727)

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van het beginsel van ambtshalve onderzoek overeenkomstig artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) en schending van artikel 7 van dezelfde verordening. Subsidiair, schending van artikel 73, eerste volzin, van verordening nr. 40/94.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/42


Beroep ingesteld op 25 oktober 2007 — Algodonera del Sur/Raad en Commissie

(Zaak T-394/07)

(2007/C 315/79)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Algodonera del Sur, SA (Lebrija, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Ortiz Blanco, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep tot schadevergoeding overeenkomstig artikel 288 EG toe te wijzen en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op een financiële schadevergoeding van in totaal een miljoen negenentwintigduizend achthonderdvijfentwintig EUR (1 029 825 EUR), tot betaling waarvan de Raad en de Commissie hoofdelijk en gezamenlijk zijn gehouden, en

de verwerende instellingen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-217/07, Las Palmeras/Raad en Commissie.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/42


Beroep ingesteld op 30 oktober 2007 — France Télécom/BHIM (UNIQUE)

(Zaak T-396/07)

(2007/C 315/80)

Taal waarin het verzoekschrift is ingesteld: Frans

Partijen

Verzoekende partij: France Télécom (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: B. Potot, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2007;

verwijzing van het BHIM in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „UNIQUE” voor waren en diensten van de klassen 9, 35 en 38 (aanvraag nr. 5 312 392)

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke weigering van inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, leden 1, sub b, en 2 van verordening nr. 40/94 (1) aangezien, volgens verzoekster, de term „UNIQUE”, anders dan in de motivering van de bestreden beslissing is uiteengezet, wel onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/43


Beroep ingesteld op 31 oktober 2007 — Basell Polyolefine/Commissie

(Zaak T-399/07)

(2007/C 315/81)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Basell Polyolefine GmbH (Wesseling, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Seeliger, E. Wagner en I. Liebach, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 23 augustus 2007 nietig te verklaren;

subsidiair, de beschikking van de Commissie van 23 augustus 2007 nietig te verklaren voor zover ook een gedeeltelijke toegang tot de documenten wordt geweigerd, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 23 augustus 2007, waarbij haar verzoek om toegang tot documenten van de Commissie met betrekking tot de beschikking in de zaak COMP/E-2/37.857 — Organische peroxides, is geweigerd.

Verzoekster stelt in de eerste plaats schending van artikel 2, lid 1, verordening (EG) nr. 1049/2001 (1). Verzoekster is van mening dat zij als rechtspersoon met statutaire zetel in een lidstaat een recht van toegang tot documenten van de Commissie heeft en dat dit recht overeenkomstig artikel 2, lid 3, verordening nr. 1049/2001 ook van toepassing is op de in het kader van een kartelprocedure verkregen documenten.

Verzoekster stelt tevens schending van artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, verordening (EG) nr. 1049/2001, aangezien de toegang tot deze documenten geen objectief beschermenswaardige commerciële belangen zou ondermijnen en er momenteel geen onderzoek met betrekking tot de betrokken kartelprocedure plaatsvindt. Daaromtrent wordt voorts gesteld dat een hoger openbaar belang de openbaarmaking van de aangevraagde documenten gebiedt.

De weigering van de toegang tot de aangevraagde documenten druist daarenboven in tegen artikel 255, lid 1 EG. De beschikking maakt eveneens schending uit van artikel 6, lid 2, EU in samenhang met artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Verzoekster stelt bovendien schending van artikel 4, lid 6, in samenhang met artikel 4, lid 2, verordening nr. 1049/2001, aangezien zij in elk geval recht heeft op gedeeltelijke toegang tot de aangevraagde documenten. Ten slotte zijn deze voorschriften geschonden daar de Commissie haar plicht om elk document aan een concreet en afzonderlijk onderzoek te onderwerpen, niet heeft nageleefd.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/43


Beroep ingesteld op 5 november 2007 — GretagMacbeth/BHIM (kleuren in vierkantjes)

(Zaak T-400/07)

(2007/C 315/82)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GretagMacbeth LLC (New Windsor, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: J. Weiser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 augustus 2007 in de beroepsprocedure R 30/2007-4 inzake gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 634 572 te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: kleurmerk „kleuren in vierkantjes” voor waren en diensten van de klassen 9, 16 en 42 (aanvraagnr. 4 634 572)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b van verordening (EG) nr. 40/94 (1), doordat ten onrechte is geoordeeld dat het aangevraagde merk met betrekking tot de geclaimde waren en diensten geen onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/44


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 november 2007 — ITT Manufacturing Enterprises/BHIM — ITT Trademark & Trade (I.T.T.)

(Zaak T-231/07) (1)

(2007/C 315/83)

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/44


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 15 oktober 2007 — cApStAn/Commissie

(Zaak T-287/07) (1)

(2007/C 315/84)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/44


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2007 — Simsalagrimm Filmproduktion/Commissie en EACEA

(Zaak T-314/07 R)

(2007/C 315/85)

Procestaal: Duits

De president van het Gerecht heeft de doorhaling van de zaak gelast.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/44


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 oktober 2007 — Frankrijk/Raad

(Zaak T-382/07 R)

(2007/C 315/86)

Procestaal: Frans

De president van het Gerecht heeft de doorhaling van de zaak gelast.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/45


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 november 2007 — Deffaa/Commissie

(Zaak F-125/06) (1)

(Ambtenarenzaken - Ambtenaren - Herziening van Ambtenarenstatuut - Overplaatsing - Ambt van directeur-generaal - Indeling - Artikel 7, lid 1, Ambtenarenstatuut - Artikel 29, lid 1, Ambtenarenstatuut - Artikel 44, tweede alinea, Ambtenarenstatuut - Artikel 45, lid 1, Ambtenarenstatuut - Aanvullende toelage)

(2007/C 315/87)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Walter Deffaa (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Kraemer, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van de Commissie van 12 januari 2006 om verzoeker met ingang van 1 augustus 2004 tot het ambt van directeur-generaal te bevorderen, voor zover hij daarbij in de rang A*15, salaristrap 4, is ingedeeld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006, blz. 32.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/45


Beroep ingesteld op 5 oktober 2007 — Duta/Hof van Justitie

(Zaak F-103/07)

(2007/C 315/88)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Radu Duta (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Krieg, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikkingen nietig te verklaren;

de zaak naar het bevoegd gezag te verwijzen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met zijn beroep komt verzoeker op tegen de afwijzing van zijn sollicitatie naar een functie als referendaris bij een rechter van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. Deze afwijzing heeft volgens hem plaatsgevonden bij interne post van 24 januari 2007, terwijl de betrokken rechter eerder ervan had blijk gegeven, zeer geïnteresseerd te zijn in de verzoekers sollicitatie.

Verzoeker stelt in de eerste plaats nietigheid van de afwijzing van zijn bezwaar. Het bezwaar is behandeld door de „tot het doen van uitspraak op bezwaar bevoegde commissie van het Gerecht van eerste aanleg”, waarvan de samenstelling niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces, zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De daarin zitting hebbende leden van het Gerecht kunnen immers niet in volledige onpartijdigheid uitspraak doen in zaken die betrekking hebben op een van hun collega's.

In de tweede plaats stelt verzoeker te zijn gediscrimineerd. De betrokken rechter heeft van zijn beoordelingsbevoegdheid geen redelijk gebruik gemaakt.

Ten slotte is verzoeker van mening dat de aangevochten beslissingen in elk geval in strijd zijn met de algemene beginselen van transparantie, goede trouw en bescherming van het gewettigd vertrouwen.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/46


Beroep ingesteld op 8 oktober 2007 — Daskalakis/Commissie

(Zaak F-107/07)

(2007/C 315/89)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Constantin Daskalakis (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de beschikking van het tot aanstelling bevoegd gezag van 28 juni 2007 voor zover verzoeker daarbij geen aanvullende toelage als bedoeld in artikel 7, lid 2, Ambtenarenstatuut voor langer dan een jaar wordt verleend;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, een ambtenaar die is aangewezen om ad interim een ambt van hoofd van een eenheid te vervullen, komt op tegen de beschikking waarbij de Commissie heeft geweigerd bij de berekening van zijn salaris rekening te houden met de toelage die hem als hoofd van een eenheid ad interim was toegekend, op grond dat deze toelage volgens artikel 7, lid 2, Ambtenarenstatuut slechts voor één jaar kan worden verleend, zelfs indien verzoeker na het verstrijken van die periode nog steeds het ambt van hoofd van een eenheid vervult.

Verzoeker stelt dat de in die bepaling gestelde termijn enkel betrekking heeft op de duur van de tewerkstelling ad interim en geen invloed heeft op de daarbij behorende bezoldiging, indien de tewerkstelling ad interim langer dan een jaar duurt. Indien de administratie niet in staat is binnen een jaar in de vacature te voorzien, kan zij volgens verzoeker haar eigen verzuim niet aanvoeren tegen de ambtenaar die het ambt ad interim langer dan een jaar vervult.

Verzoeker stelt voorts schending van de plicht om rekening te houden met het welzijn van de ambtenaren en van het beginsel van behoorlijk bestuur. De Commissie had niet alleen het belang van de dienst maar ook dat van de betrokken ambtenaar in aanmerking moeten nemen.

Subsidiair benadrukt verzoeker dat hij als hoofd van een eenheid ad interim is aangesteld omdat ingevolge het verplichte mobiliteitsplan de bekleder van het betrokken ambt van functie moest veranderen. Om die reden stelt hij dat zijn zaak moet vallen onder artikel 7, lid 2, laatste alinea, Ambtenarenstatuut volgens hetwelk de duur van de tewerkstelling ad interim meer dan één jaar kan bedragen, wanneer zij, direct of indirect, strekt tot vervanging van een ambtenaar die in het belang van de dienst is gedetacheerd.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/46


Beroep ingesteld op 16 oktober 2007 — Doumas/Commissie

(Zaak F-112/07)

(2007/C 315/90)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Georgios Doumas (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren het besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek van 24 november 2006;

de Europese Commissie te gelasten verzoeker als vergoeding voor zijn materiële schade de bezoldiging te betalen die hij van 1 november 2003 tot 16 september 2007, de dag van zijn daadwerkelijke herplaatsing, had moeten ontvangen;

de Commissie te gelasten, behoudens vermeerdering of vermindering in de loop van het geding, aan verzoeker 200 000 EUR te betalen voor de schade die hij lijdt wegens een langzame loopbaan en voor het missen van een kans op ontwikkeling van zijn loopbaan (bevordering, salaristrap, pensioenregeling …), alsmede uit hoofde van morele schade, met name zijn verslechterde gezondheidstoestand wegens de onzekerheid over de ontwikkeling van zijn loopbaan waarin hij zich al drie jaar lang bevindt als gevolg van de fouten van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG);

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, ambtenaar van rang A5, salaristrap 03, gaf bij e-mail van 1 augustus 2003, drie maanden vóór het einde van zijn verlof om redenen van persoonlijke aard (CCP), dat van 1 oktober 2002 tot en met 31 oktober 2003 liep, te kennen dat hij geen verlenging van zijn CCP wenste te vragen. Op 24 november 2006 heeft hij zich tot het TABG gewend met een verzoek strekkende tot enerzijds herplaatsing bij de eerste vacature in een ambt dat met zijn rang overeenkomt, en anderzijds vergoeding van de schade die hij wegens de niet-herplaatsing heeft geleden, doordat als gevolg van de fouten van de Commissie die herplaatsing in de functie van administrateur pas vanaf 16 september 2007 mogelijk was geweest.

Tot staving van zijn beroep beroept verzoeker zich met name op schending van artikel 40 Ambtenarenstatuut, de artikelen 4 en volgende van het besluit van de Commissie van 5 september 1988, die op het eind van zijn CCP van toepassing zijn, en artikel 8 van het besluit van de Commissie van 28 april 2004 inzake het CCP dat op 1 mei 2004 in werking is getreden.

Verzoeker voert bovendien aan dat het besluit van de Commissie om hem niet te herplaatsen totaal niet is gemotiveerd.

Verzoeker betoogt met name dat het steeds weer maken van die fouten, die hem aanzienlijke schade berokkenen, psychisch geweld in de zin van artikel 12 bis Ambtenarenstatuut vormt.

Verzoeker stelt ten slotte vast dat de Commissie artikel 40, lid 4, Ambtenarenstatuut, namelijk het beginsel van behoorlijk bestuur, heeft geschonden.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/47


Beroep ingesteld op 19 oktober 2007 — Wenning/Europol

(Zaak F-114/07)

(2007/C 315/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rainer Wenning (Den Haag, Nederland) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden, C. Ronzi, advocaten)

Verwerende partij:: Europese Politiedienst (Europol)

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van de directeur van Europol van 21 december 2006 om verzoekers contract niet te verlengen, en hem per 1 oktober 2007 bij Europol te herplaatsen;

bijgevolg nietig te verklaren het formulier voor de ontwikkeling en de beoordeling van het personeel, waarop het bestreden besluit is gebaseerd;

de geleden materiële en morele schade te vergoeden;

Europol te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het besluit om verzoekers contract niet te verlengen, schendt de motiveringsplicht omdat de redenen daarvoor niet worden aangegeven. Het is gebaseerd op een ongeldig formulier voor de ontwikkeling en de beoordeling van het personeel.

Verzoekers beoordelingsrapport is opgesteld in strijd met de regels van Europol inzake de procedure voor de ontwikkeling en de beoordeling van het personeel (artikel 28 van het statuut van het Europol-personeel en de richtsnoeren met betrekking tot de procedure voor de ontwikkeling en de beoordeling van het personeel) en bevat veel beoordelingsfouten die tot een onjuiste toepassing van het recht hebben geleid.

De beoordelingsprocedure is door verzoekers hiërarchieke meerderen gebruikt om hem te ontslaan in plaats van hem te beoordelen. Dat vormt ook misbruik van bevoegdheid.

Het enige doel van verzoekers hiërarchieke meerderen was zijn contract niet te verlengen, ondanks zijn goede prestaties en het feit dat hem was verzekerd dat hij een beter cijfer dan het voorgaande jaar zou krijgen, indien hij vooruit bleef gaan. Verzoeker koesterde gewettigde verwachtingen dat zijn contract zou worden omgezet in een contract van onbeperkte duur of althans zou worden verlengd.

Het bestreden besluit en de context waarin het werd vastgesteld, stroken ook niet met het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgplicht die elke administratie jegens zijn personeelsleden aan de dag moet leggen.

Het zou in overeenstemming zijn geweest met zowel het belang van de dienst als van het personeelslid dat verzoeker bij Europol bleef werken. Verzoekers werk zal inderdaad worden voortgezet. Verzoeker heeft al die jaren laten zien dat hij zijn werk tot volle tevredenheid van zijn collega's en ook van personen van buiten Europol verrichtte.

Verzoeker is ook ongelijk behandeld ten opzichte van andere collega's die op dezelfde wijze presteerden als hij en wél een verlenging van hun contract hebben gekregen.

Ten slotte verzoekt verzoeker om vergoeding van de materiële en morele schade die het bestreden besluit hem heeft berokkend.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/48


Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Balieu-Steinmetz en Noworyta/Parlement

(Zaak F-115/07)

(2007/C 315/92)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Marie-Thérèse Balieu-Steinmetz (Sanem, Luxemburg) en Lidia Noworyta (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

onrechtmatig te verklaren artikel 1 van de door het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) vastgestelde interne regels inzake de vaste toelage voor overwerk als bedoeld in artikel 3 van bijlage VI bij het Ambtenarenstatuut, die op 1 mei 2004 in werking zijn getreden, voor zover daarbij regelmatig overwerk als voorwaarde wordt gesteld;

nietig te verklaren het uitdrukkelijke besluit van het TABG tot afwijzing van het verzoek van mevrouw Noworyta van 6 juli 2006, alsmede het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek van mevrouw Balieu-Steinmetz van 13 juli 2006;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van hun vordering beroepen verzoeksters zich om te beginnen op schending van de grondrechten, de algemene beginselen en het Europees Sociaal Handvest, volgens welke voor elke werknemer billijke arbeidsvoorwaarden moeten gelden, met name in termen van arbeidstijd en compensatie of vergoeding voor verricht overwerk of wegens bijzondere arbeidsuren.

Meer bepaald stellen zij dat artikel 3 van bijlage VI bij het Ambtenarenstatuut de mogelijkheid om een vaste vergoeding toe te kennen voor overwerk dat onder bijzondere omstandigheden is verricht, in tegenstelling tot de artikelen 56 bis en 56 ter Ambtenarenstatuut, niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat dit op regelmatige basis geschiedt. Volgens verzoeksters heeft het TABG een beoordelingsfout gemaakt door deze voorwaarde op te nemen in de interne regels betreffende de vergoeding van overwerk.

Ook heeft het TABG een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te bepalen dat vanaf 1 mei 2004 aangeworven ambtenaren geen recht op die vergoeding hebben, ofschoon die mogelijkheid uitdrukkelijk is voorzien in artikel 1 van die interne regels.

Bovendien stellen verzoeksters dat het besluit om hun elke compensatie of vergoeding voor hun bijzondere arbeidsomstandigheden te weigeren in strijd is met de artikelen 56 bis en 56 ter Ambtenarenstatuut en met het beginsel van gelijke behandeling.

Ten slotte is volgens verzoeksters het standpunt van het Parlement niet coherent, aangezien de directeur-generaal van het directoraat-generaal presidium heeft gesteld dat geen enkele ambtenaar van de telefoondienst op regelmatige basis overwerk verricht, terwijl het TABG op zijn beurt heeft geconcludeerd dat er een onderzoek gaande was om de mogelijkheden te onderzoeken van harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden binnen de betrokken dienst, juist omdat er sprake was van afwijkende uren, buiten de algemene/normale arbeidsuren.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/48


Beroep ingesteld op 25 oktober 2007 — Kolountzios/Commissie

(Zaak F-117/07)

(2007/C 315/93)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Kolountzios (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 11 mei 2007 tot afwijzing van verzoekers verzoek om over te gaan tot berekening van de voor zijn indiensttreding in drachmes bij de Griekse pensioeninstanties TMSEDE en ELPP opgebouwde pensioenrechten onder toepassing van het gemiddelde geactualiseerde omrekeningspercentage dat door de Commissie is vastgesteld om rekening te houden met de fluctuaties van de drachme tijdens de periode van premiebetaling;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker, ambtenaar in rang AD 12, salaristrap 4, drie middelen aan; het eerste middel betreft onwettigheid van de algemene uitvoeringsbepalingen (hierna: „DGE”) van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII van het Statuut (in het bijzonder artikel 7, lid 3) en, voopr zover nodig, onwettigheid van deze bepaling van het Statuut.

Het tweede middel betreft schending van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1).

Het derde middel betreft schending van de beginselen van rechtszekerheid, gelijke behandeling en non-discriminatie.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/49


Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Strack/Commissie

(Zaak F-118/07)

(2007/C 315/94)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van 1 000 EUR wegens de immateriële gezondheids- en morele schade die hij in de periode 8.9.2006 tot en met 7.10.2006 heeft geleden doordat de Commissie tot dat tijdstip geen rechtmatige beschikking had gegeven op zijn verzoek van 7.3.2005 om aanmerking van zijn ziekte als beroepsziekte, en de andersluidende beschikkingen van de Commissie van 12 januari 2007, 26 februari 2007 en 20 juli 2007 op dit punt nietig te verklaren;

verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van ten minste 10 000 EUR wegens de materiële schade, alsook de immateriële gezondheids- en morele schade die hij in de periode 1.11.2006 tot en met 31.12.2006 heeft geleden door onrechtmatige handelingen van de Commissie, en de andersluidende beschikkingen van de Commissie van 12 januari 2007, 26 februari 2007 en 20 juli 2007 op dit punt nietig te verklaren;

verweerster te veroordelen tot betaling van een vertragingsrente over de uit hoofde van vorenstaande vorderingen te betalen bedragen, ter hoogte van 2 % over de rentevoet die in het betrokken tijdvak door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties werd toegepast, van 26 februari 2007 tot aan de feitelijke betaling;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn schadevorderingen stelt verzoeker dat de Commissie en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) jegens hem in de jaren 2000 tot en met 2006 een groot aantal ambtelijke fouten en onrechtmatige handelingen hebben begaan. Dit betreft met name zijn werkomgeving en de mobbing op zijn werkplek, de wijze waarop is omgegaan met zijn „whistleblowing”, de afhandeling van beoordelings- en bevorderingsprocedures, het onrechtmatig doorgeven van persoonlijke gegevens, de belemmering van zijn pogingen om informatie over en bewijs van deze inbreuken op het recht te verkrijgen, en de omstandigheden van de onrechtmatige en vertraagde behandeling van zijn verzoeken op grond van de artikelen 73 en 78 van het Statuut van de Europese Ambtenaren (Ambtenarenstatuut).

Verzoeker stelt dat verweerster daarbij in strijd heeft gehandeld met onder meer de regelingen inzake de bescherming van de gezondheid, artikel 255 EG-Verdrag, de artikelen 1, 3, 8 en 41 en volgende van het Handvest voor de grondrechten, de artikelen 8 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, verordeningen nrs. 1049/2001 en 45/2001, de artikelen 11 bis, 12, 22 bis, 22 ter, 24, 25, 26, 26 bis, 43, 45, 73 en 78 van het Ambtenarenstatuut, en de aan de oprichting van het OLAF ten grondslag liggende rechtshandelingen, maar vooral met de in het ambtenarenrecht te betrachten zorgvuldigheid en het verbod van willekeur.

Hierdoor heeft verweerster de gestelde materiële en immateriële schade causaal veroorzaakt, daar verzoeker, zoals inmiddels ook door verweerster in de procedure krachtens de artikelen 73 en 78 van het Ambtenarenstatuut heeft erkend, vanwege deze ambtelijke fouten ziek en uiteindelijk arbeidsongeschikt is geworden. De onrechtmatige en vertraagde afhandeling van deze erkenningsprocedure heeft nog verdere immateriële schade veroorzaakt.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/50


Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Strack/Commissie

(Zaak F-120/07)

(2007/C 315/95)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Guido Strack (Köln, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de besluiten van de Europese Commissie van 30 mei 2005, 25 oktober 2005, 15 maart 2007 en 20 juli 2007, voor zover daarbij de overboeking van het door verzoeker in 2004 niet opgenomen vakantieverlof tot twaalf dagen wordt beperkt en de compensatie voor het door verzoeker bij beëindiging van de dienst niet genoten vakantieverlof dienovereenkomstig wordt beperkt;

de Europese Commissie te gelasten verzoeker een financiële compensatie te betalen voor 26,5 dagen nog niet gecompenseerd, niet opgenomen vakantieverlof overeenkomstig artikel 4, tweede alinea, van bijlage V van het Ambtenarenstatuut, vermeerderd met vertragingsrente vanaf 1 april 2005 ter hoogte van 2 procentpunten per jaar over het rentepercentage dat door de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de voornaamste herfinancieringstransacties is vastgesteld;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van zijn beroep beroept verzoeker zich op schending van artikel 4, leden 1 en 2, van bijlage V bij het Ambtenarenstatuut en op Mededelingen van de Administratie 66-2002 van verweerster. Volgens die bepalingen mocht hij het gedeelte van zijn vakantieverlof van 2004 dat hij om redenen van dienstbelang voor eind 2004 niet had kunnen opnemen, volledig doen overboeken naar 2005, wat hem bij de bestreden besluiten van de Commissie was geweigerd. De reden daarvoor was namelijk zijn ziekte die door de Commissie inmiddels als beroepsziekte was erkend.

Voorts voert verzoeker aan dat de reden voor de subsidiaire schadevordering is dat verweerster ten onrechte heeft geweigerd aan verzoeker de compensatie te betalen die volgens artikel 4, tweede alinea, van bijlage V bij het Ambtenarenstatuut bij de beëindiging van de actieve dienst verschuldigd was.


22.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/50


Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 — Strack/Commissie

(Zaak F-121/07)

(2007/C 315/96)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikkingen van de Europese Commissie van 12 januari 2007, 26 februari 2007 en 20 juli 2007 nietig te verklaren, voor zover daarbij aan verzoeker de onmiddellijke en volledige toegang tot alle hem betreffende bij verweerster aanwezige gegevens en documenten is geweigerd; dit omvat op het huidige tijdstip en in de huidige versie de verstrekking van volledige, bij voorkeur elektronische, kopieën en subsidiair de volledige inzage, met de mogelijkheid om afschriften en notities te maken, van:

zijn normale persoonsdossier, beantwoordend aan de eisen van artikel 26 Ambtenarenstatuut, alsmede alle daaraan toegevoegde — ook elektronische (bijvoorbeeld Sysper 2) — parallelle dossiers;

alle stukken in verband met de procedure en de beschikkngen inzake zijn beoordeling en bevorderingen sinds 1.1.2002;

de OLAF-stukken inzake procedure OF/2002/0356;

de stukken in de procedure betreffende zijn verzoek van 7.3.2005;

het IDOC-rapport in die procedure, de daaraan ten grondslag liggende IDOC-stukken en alle verder bij IDOC aanwezige stukken die verzoeker betreffen of noemen;

zijn medische dossier, waarbij de Commissie tevens dient te zorgen voor leesbaarheid daarvan;

alle verdere over hem beschikbare medische documenten, expertises en dergelijke;

alle verdere bij de Commissie aanwezige documenten, stukken en correspondentie in verband met de in dit verzoekschrift bedoelde omstandigheden en/of afzonderlijke procedures, dus ook met de klachtprocedure bij de ombudsman en bij de EDPS (Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming);

de Europese Commissie te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding tot een passend bedrag, doch ten minste 10 000 EUR, voor de morele, immateriële en gezondheidsschade die hij heeft geleden door de op vorenstaande gronden nietig te verklaren beschikkingen; daarnaast een vertragingsrente van 2 % per jaar tegen de rentevoet die in het betrokken tijdvak door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties werd toegepast, vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker dat de bestreden beschikkingen in strijd zijn met de zorgvuldigheid, het beginsel van behoorlijk bestuur en het verbod van misbruik van bevoegdheid, dan wel berusten op een kennelijk onjuiste beoordeling. Daarnaast zijn de beschikkingen in strijd met de artikelen 25, tweede alinea, tweede zin, artikel 26, zevende alinea, en artikel 26 bis van het Ambtenarenstatuut en vormen zij een aantasting van de rechten die verzoeker heeft krachtens artikel 255 EG, verordening nr. 1049/2001 en het met verordening nr. 45/2001 verbonden grondrecht dat de betrokkene zelf bepaalt wat er met zijn gegevens gebeurt.