ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 235

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
6 oktober 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2007/C 235/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 223 van 22.9.2007

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2007/C 235/02

Zaak C-490/04: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland (Beroep wegens niet-nakoming — Ontvankelijkheid — Artikel 49 EG — Vrij verrichten van diensten — Terbeschikkingstelling van werknemers — Beperkingen — Bijdrage aan nationaal vakantiefonds — Vertaling van documenten — Melding van plaats van tewerkstelling van ter beschikking gestelde werknemers)

2

2007/C 235/03

Zaak C-501/04: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Direct verzekeringsbedrijf, met uitzondering van levensverzekeringsbranche en direct levensverzekeringsbedrijf — Richtlijnen 92/49/EEG en 2002/83/EG — Portefeuilleoverdracht — Opzeggingsrecht — Ontvankelijkheid)

2

2007/C 235/04

Zaak C-134/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Recht van vestiging — Buitengerechtelijke inning van geldvorderingen)

3

2007/C 235/05

Zaak C-231/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Oy AA (Vrijheid van vestiging — Wetgeving inzake belasting op inkomen — Aftrekbaarheid van door vennootschap als intragroepsoverdracht overgemaakte bedragen — Vereiste, dat begunstigde vennootschap van de betaling ook in betrokken lidstaat is gevestigd)

3

2007/C 235/06

Zaak C-288/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Strafzaak tegen Jürgen Kretzinger (Overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord — Artikel 54 — Beginsel ne bis in idem — Begrip dezelfde feiten — Smokkelsigaretten — Invoer in verschillende overeenkomstsluitende staten — Vervolgingen in verschillende overeenkomstsluitende staten — Begrip tenuitvoerlegging van strafmaatregelen — Opschorting van tenuitvoerlegging van straf — Aftrek van korte voorlopige hechtenis — Europees aanhoudingsbevel)

4

2007/C 235/07

Zaak C-325/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Darmstadt — Duitsland) — Ismail Derin/Landkreis Darmstadt-Dieburg (Associatie EEG-Turkije — Artikel 59 van Aanvullend Protocol — Artikelen 6, 7 en 14 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad — Recht van vrije toegang tot arbeid krachtens artikel 7, eerste alinea, tweede streepje — Verblijfsrecht dat hiermee samenhangt — Turks staatsburger ouder dan 21 jaar die niet meer ten laste is van zijn ouders — Strafrechtelijke veroordelingen — Voorwaarden voor verlies van verkregen rechten — Verenigbaarheid met regel dat behandeling van Turkije niet gunstiger mag zijn dan die welke lidstaten elkaar toekennen)

5

2007/C 235/08

Zaak C-326/05 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 juli 2007 — Industrias Químicas del Vallés SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Niet-opneming van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Intrekking van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten — Onjuiste opvatting van bewijselementen — Kennelijk onjuiste beoordeling)

5

2007/C 235/09

Zaak C-367/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Strafzaak tegen Norma Kraaijenbrink (Overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord — Artikel 54 — Beginsel ne bis in idem — Begrip dezelfde feiten — Verschillende feiten — Vervolgingen in twee overeenkomstsluitende staten — Door zelfde misdadig opzet met elkaar verbonden feiten)

6

2007/C 235/10

Zaak C-382/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Richtlijn 92/50/EEG — Overeenkomsten betreffende verwerking van stedelijk afval — Kwalificatie — Overheidsopdracht — Concessie voor diensten — Bekendmakingmaatregelen)

7

2007/C 235/11

Zaak C-131/06 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 24 april 2007 — Castellblanch, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Champagne Louis Roederer SA (Hogere voorziening — Beeldmerk CRISTAL CASTELLBLANCH — Weigering van inschrijving)

7

2007/C 235/12

Zaak C-163/06 P: Beschikking van het Hof van 21 juni 2007 — Republiek Finland/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring — Niet-ontvankelijkheid — Handeling zonder bindende rechtsgevolgen — Eigen middelen van Europese Gemeenschappen — Inbreukprocedure — Artikel 11 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 — Vertragingsrente — Onderhandeling over overeenkomst inzake betaling onder voorwaarden — Weigeringsbrieven)

8

2007/C 235/13

Zaak C-300/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 27 juni 2007 — Hans & Christophorus Oymanns GbR, Orthopädie Shuhtechnik/AOK Rheinland/Hamburg

8

2007/C 235/14

Zaak C-323/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 12 juli 2007 — Termoraggi SpA/Comune di Monza e.a.

9

2007/C 235/15

Zaak C-335/07: Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

9

2007/C 235/16

Zaak C-348/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 27 juli 2007 — Turgay Semen/Deutsche Tamoil GmbH

10

2007/C 235/17

Zaak C-349/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 27 juli 2007 — Sopropé — Organizações de Calçado, Lda/Fazenda Pública

10

2007/C 235/18

Zaak C-392/07: Beroep ingesteld op 14 august 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

10

2007/C 235/19

Zaak C-76/07: Beschikking van de president van het Hof van 21 juni 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

11

2007/C 235/20

Zaak C-104/07: Beschikking van de president van het Hof van 25 juni 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

11

 

Gerecht van eerste aanleg

2007/C 235/21

Zaak T-100/06: Beroep ingesteld op 26 juli 2007 — Rajani (Dear!Net Online)/BHIM — Artoz-Papier (ATOZ)

12

2007/C 235/22

Zaak T-264/07: Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — CSL Behring/Commissie en EMEA

12

2007/C 235/23

Zaak T-273/07: Beroep ingesteld op 16 juli 2007 — Torres/BHIM — Vinícola de Tomelloso (TORREGAZATE)

13

2007/C 235/24

Zaak T-275/07: Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Ebro Puleva/BHIM — Berenguel (BRILLO'S)

13

2007/C 235/25

Zaak T-277/07: Beroep ingesteld op 20 juli 2007 — Secure Computing/BHIM — Investronica (SECUREOS)

14

2007/C 235/26

Zaak T-280/07: Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Sepracor/BHIM — Laboratorios Ern (LEVENIA)

14

2007/C 235/27

Zaak T-281/07: Beroep ingesteld op 23 juli 2007 — ecoblue/BHIM — BBVA (Ecoblue)

15

2007/C 235/28

Zaak T-282/07: Beroep ingesteld op 24 juli 2007 — Tailor/BHIM (linkerachterzak)

15

2007/C 235/29

Zaak T-283/07: Beroep ingesteld op 24 juli 2007 — Tailor/BHIM (rechterachterzak)

16

2007/C 235/30

Zaak T-286/07: Beroep ingesteld op 24 juli 2007 — Torres/BHIM — Torres de Anguix (TORRES de ANGUIX)

16

2007/C 235/31

Zaak T-288/07: Beroep ingesteld op 30 juli 2007 — Alcan France/Commissie

17

2007/C 235/32

Zaak T-289/07: Beroep ingesteld op 30 juli 2007 — Caisse Nationale des Caisses d'Épargne et de Prévoyance/Commissie

18

2007/C 235/33

Zaak T-290/07: Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — MIP Metro/BHIM — Metronia (METRONIA)

18

2007/C 235/34

Zaak T-291/07: Beroep ingesteld op 1 augustus 2007 — Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe/BHIM — Byass (ALFONSO)

19

2007/C 235/35

Zaak T-294/07: Beroep ingesteld op 27 juli 2007 — Stepek/BHIM — Masters Golf Company (GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN)

19

2007/C 235/36

Zaak T-295/07: Beroep ingesteld op 3 augustus 2007 — Vitro Corporativo/BHIM — VKR Holding (Vitro)

20

2007/C 235/37

Zaak T-296/07: Beroep, ingesteld op 6 augustus 2007 — Korsch/BHIM (PharmaCheck)

20

2007/C 235/38

Zaak T-297/07: Beroep, ingesteld op 1 augustus 2007 — TridonicAtco/BHIM (Intelligent Voltage Guard)

21

2007/C 235/39

Zaak T-298/07: Beroep ingesteld op 2 augustus 2007 — Italië/Commissie

21

2007/C 235/40

Zaak T-300/07: Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

22

2007/C 235/41

Zaak T-302/07: Beroep, ingesteld op 6 augustus 2007 — Motopress/BHIM — Sony Computer Entertainment Europe (BUZZ!)

22

2007/C 235/42

Zaak T-303/07: Beroep, ingesteld op 7 augustus 2007 — Nölle/BHIM — Viña Carta Vieja (Puzzle)

23

2007/C 235/43

Zaak T-304/07: Beroep ingesteld op 10 augustus 2007 — Calzaturificio Frau/BHIM — Camper

23

2007/C 235/44

Zaak T-307/07: Beroep, ingesteld op 14 augustus 2007 — Hansgrohe/BHIM (AIRSHOWER)

24

2007/C 235/45

Zaak T-309/07: Beroep ingesteld op 15 augustus 2007 — Koninkrijk der Nederlanden/Commissie

24

2007/C 235/46

Zaak T-313/07: Beroep ingesteld op 16 augustus 2007 — Cemex UK Cement/Commissie

25

2007/C 235/47

Zaak T-314/07: Beroep ingesteld op 22 augustus 2007 — Simsalagrimm Filmproduktion/Commissie en EACEA

25

2007/C 235/48

Zaak T-315/07: Beroep, ingesteld op 22 augustus 2007 — Grohe/BHIM — Compañia Roca Radiadores (ALIRA)

26

2007/C 235/49

Zaak T-316/07: Beroep ingesteld op 20 augustus 2007 — Commercy/BHIM — easyGroup IP Licensing (easyHotel)

26

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2007/C 235/50

Aanwijzing van de rechter die de president van het Ambtenarengerecht als rechter in kort geding vervangt

28

2007/C 235/51

Criteria voor toewijzing van de zaken aan de kamers

28

2007/C 235/52

Zaak F-84/06: Beroep ingesteld op 5 juni 2007 — Marcuccio/Commissie

28

2007/C 235/53

Zaak F-69/07: Beroep ingesteld op 12 juli 2007 — Sandor/Commissie

29

2007/C 235/54

Zaak F-73/07: Beroep ingesteld op 27 juli 2007 — Doktor/Raad

29

2007/C 235/55

Zaak F-75/07: Beroep ingesteld op 29 juli 2007 — Brown en Volpato/Commissie

30

2007/C 235/56

Zaak F-76/07: Beroep ingesteld op 17 juli 2007 — Birkhoff/Commissie

30

2007/C 235/57

Zaak F-79/07: Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — Braun-Neumann/Parlement

31

2007/C 235/58

Zaak F-80/07: Beroep ingesteld op 3 augustus 2007 — Economidis/Commissie

31

2007/C 235/59

Zaak F-82/07: Beroep ingesteld op 6 augustus 2007 — Dittert/Commissie

32

2007/C 235/60

Zaak F-83/07: Beroep ingesteld op 14 augustus 2007 — Zangerl-Posselt/Commissie

32

2007/C 235/61

Zaak F-84/07: Beroep ingesteld op 17 augustus 2007 — Islamaj/Commissie

33

NL

 


IV Informatie

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/1


(2007/C 235/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 223 van 22.9.2007

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 211 van 8.9.2007

PB C 183 van 4.8.2007

PB C 170 van 21.7.2007

PB C 155 van 7.7.2007

PB C 140 van 23.6.2007

PB C 129 van 9.6.2007

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-490/04) (1)

(Beroep wegens niet-nakoming - Ontvankelijkheid - Artikel 49 EG - Vrij verrichten van diensten - Terbeschikkingstelling van werknemers - Beperkingen - Bijdrage aan nationaal vakantiefonds - Vertaling van documenten - Melding van plaats van tewerkstelling van ter beschikking gestelde werknemers)

(2007/C 235/02)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa, G. Braun en H. Kreppel, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: W.-D. Plessing, M. Lumma en C. Schulze-Bahr, gemachtigden en T. Lübbig, Rechtsanwalt)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en O. Christmann, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 49 EG — Voorwaarden die gelden voor uitzenden van werknemers in kader van dienstverrichting door op grondgebied van andere lidstaat gevestigde ondernemingen, welke voorwaarden niet gelden voor nationale ondernemingen — Verplichting voor buitenlandse ondernemingen om bij te dragen aan nationaal vakantiefonds zelfs indien voor hen reeds vergelijkbare verplichtingen gelden in lidstaat van oorsprong, en om groot aantal arbeidsdocumenten te vertalen in nationale taal — Verplichting van buitenlandse uitzendbureaus om voor aanvang van ieder bouwproject bij nationale arbeidsinspectie iedere werknemer aan te melden die ter beschikking van een nationale klant is gesteld

Dictum

1)

Met de vaststelling van een bepaling als § 3, lid 2, van het Arbeitnehmer-Entsendegesetz (Duitse wet op de detachering van werknemers) van 26 februari 1996, krachtens welke buitenlandse uitzendbureaus niet alleen de detachering van een werknemer ten behoeve van een inlenende onderneming in Duitsland, maar ook elke wijziging met betrekking tot de plaats waar deze werknemer is tewerkgesteld moeten melden, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt in twee derde van de kosten en de Bondsrepubliek Duitsland in een derde van de kosten verwezen.

4)

De Franse Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 45 van 19.2.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-501/04) (1)

(Niet-nakoming - Direct verzekeringsbedrijf, met uitzondering van levensverzekeringsbranche en direct levensverzekeringsbedrijf - Richtlijnen 92/49/EEG en 2002/83/EG - Portefeuilleoverdracht - Opzeggingsrecht - Ontvankelijkheid)

(2007/C 235/03)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en R. Vidal Puig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. M. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-uitvoering van verplichtingen voortvloeiend uit artikel 12, lid 6, van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde Richtlijn „schadeverzekering”) (PB L 228, blz. 1), en uit artikel 14, lid 5, van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345, blz. 1) — Nationale wettelijke regeling die verzekeringsondernemingen uit andere lidstaten discrimineert

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 22.1.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-134/05) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Recht van vestiging - Buitengerechtelijke inning van geldvorderingen)

(2007/C 235/04)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: E. Traversa, gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia en P. Gentili, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 en 49 EG — Nationale wet waarbij voor de uitoefening van de activiteit van buitengerechtelijke invordering van schulden het vereiste wordt gesteld van een vergunning, waarvan de geldigheid beperkt is tot het grondgebied van de provincie van afgifte

Dictum

1)

De Italiaanse Republiek is, door in het kader van de eenvormige tekst van de wetten op de openbare veiligheid (Testo unico delle leggi di pubblica sicurezza), goedgekeurd bij wetsbesluit nr. 773 van 18 juni 1931, iedere onderneming die de activiteit van buitengerechtelijke inning van geldvorderingen uitoefent te verplichten:

om, ook al is de onderneming houder van een door de questore van een provincie afgegeven vergunning, een nieuwe vergunning aan te vragen in elke andere provincie waar zij haar activiteit wil uitoefenen, tenzij zij volmacht verleent aan een in die andere provincie vergunde vertegenwoordiger, de verplichtingen niet nagekomen die krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG op haar rusten;

om in het vergunde gebied over kantoorruimte te beschikken en daar de diensten te afficheren die voor de klanten kunnen worden verricht, de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 49 EG op haar rusten;

om over kantoorruimte te beschikken in elke provincie waarin zij haar activiteit wil uitoefenen, de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 43 EG op haar rusten.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Italiaanse Republiek dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Oy AA

(Zaak C-231/05) (1)

(Vrijheid van vestiging - Wetgeving inzake belasting op inkomen - Aftrekbaarheid van door vennootschap als intragroepsoverdracht overgemaakte bedragen - Vereiste, dat begunstigde vennootschap van de betaling ook in betrokken lidstaat is gevestigd)

(2007/C 235/05)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Oy AA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de artikelen 43, 56 en 58 EG — Wetgeving inzake inkomstenbelasting — Aftrekbaarheid van door een vennootschap binnen een groep overgemaakte bedragen afhankelijk van de voorwaarde dat de begunstigde vennootschap ook in de betrokken lidstaat is gevestigd

Dictum

Artikel 43 EG staat niet in de weg aan de wettelijke regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke een in die lidstaat gevestigde dochteronderneming een financiële intragroepsoverdracht aan haar moedermaatschappij slechts van haar belastbare inkomsten kan aftrekken wanneer de moedermaatschappij in dezelfde lidstaat is gevestigd.


(1)  PB C 193 van 6.8.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Strafzaak tegen Jürgen Kretzinger

(Zaak C-288/05) (1)

(Overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord - Artikel 54 - Beginsel „ne bis in idem’ - Begrip „dezelfde feiten’ - Smokkelsigaretten - Invoer in verschillende overeenkomstsluitende staten - Vervolgingen in verschillende overeenkomstsluitende staten - Begrip „tenuitvoerlegging’ van strafmaatregelen - Opschorting van tenuitvoerlegging van straf - Aftrek van korte voorlopige hechtenis - Europees aanhoudingsbevel)

(2007/C 235/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partij in de strafzaak

Jürgen Kretzinger

in tegenwoordigheid van: Hauptzollamt Augsburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 54 van Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19) — Ne bis in idem-beginsel — Voorwaarden voor verval van recht van strafvervolging — Begrip „dezelfde feiten” — Vervoer van gesmokkelde sigaretten over grondgebied van meerdere lidstaten — Veroordeling in twee lidstaten wegens belastingontduiking en heling — Begrip „tenuitvoerlegging” — Opschorting van tenuitvoerlegging van straf — Aftrek van tijdvakken van voorlopige hechtenis

Dictum

1)

Artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen op 19 juni 1990, moet aldus worden uitgelegd dat:

het relevante criterium voor de toepassing van dit artikel de gelijkheid van de materiële feiten is, begrepen als het bestaan van een geheel van feiten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, ongeacht de juridische kwalificatie van deze feiten of het beschermde rechtsbelang;

feiten bestaande in de inontvangstneming van buitenlandse gesmokkelde tabak in een overeenkomstsluitende staat en de invoer en het bezit van deze tabak in een andere overeenkomstsluitende staat, in het kader waarvan de verdachte die in twee overeenkomstsluitende staten is vervolgd, van meet af aan na de eerste inontvangstneming voornemens was de tabak via verschillende overeenkomstsluitende staten naar een eindbestemming te vervoeren, gedragingen vormen die onder het begrip „dezelfde feiten” in de zin van dit artikel 54 kunnen vallen. De definitieve beoordeling daaromtrent staat aan de bevoegde nationale instanties.

2)

De door een rechterlijke instantie van een overeenkomstsluitende staat opgelegde straf „is ondergaan” of „[wordt] daadwerkelijk ten uitvoer […] gelegd” in de zin van artikel 54 van de overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, wanneer de verdachte overeenkomstig het recht van deze overeenkomstsluitende staat tot een voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld.

3)

De door een rechterlijke instantie van een overeenkomstsluitende staat uitgesproken straf is niet te beschouwen als „ondergaan” of „daadwerkelijk ten uitvoer […] gelegd” in de zin van artikel 54 van de overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, wanneer de verdachte korte tijd is aangehouden en/of in voorlopige hechtenis is genomen en deze vrijheidsbeneming naar het recht van de veroordelende staat in mindering moet worden gebracht op een latere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.

4)

Dat een lidstaat waar iemand naar intern recht onherroepelijk is veroordeeld, tegen hem een Europees aanhoudingsbevel kan uitvaardigen met het oog op tenuitvoerlegging van deze uitspraak krachtens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, heeft geen gevolgen voor de uitlegging van het begrip „tenuitvoerlegging” in de zin van artikel 54 van de overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord.


(1)  PB C 257 van 15.10.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Darmstadt — Duitsland) — Ismail Derin/Landkreis Darmstadt-Dieburg

(Zaak C-325/05) (1)

(Associatie EEG-Turkije - Artikel 59 van Aanvullend Protocol - Artikelen 6, 7 en 14 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad - Recht van vrije toegang tot arbeid krachtens artikel 7, eerste alinea, tweede streepje - Verblijfsrecht dat hiermee samenhangt - Turks staatsburger ouder dan 21 jaar die niet meer ten laste is van zijn ouders - Strafrechtelijke veroordelingen - Voorwaarden voor verlies van verkregen rechten - Verenigbaarheid met regel dat behandeling van Turkije niet gunstiger mag zijn dan die welke lidstaten elkaar toekennen)

(2007/C 235/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Darmstadt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ismail Derin

Verwerende partij: Landkreis Darmstadt-Dieburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Darmstadt — Uitlegging van artikel 7, lid 1, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije en van artikel 59 van het Aanvullend Protocol betreffende de overgangsperiode voorzien in de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, dat op 23 november 1970 is ondertekend (PB L 293, blz. 4) — Geen verlies van recht van vrije toegang tot elke arbeid in loondienst en van verblijfsrecht dat hiermee samenhangt, voor Turks onderdaan die nationaal grondgebied is binnengekomen in kader van gezinshereniging, wanneer hij ouder is dan 21 jaar en zijn ouders niet meer in zijn levensonderhoud voorzien — Gunstigere behandeling dan voor onderdanen van lidstaten

Dictum

Een Turks staatsburger, die als kind toestemming heeft gekregen om in het kader van gezinshereniging het grondgebied van een lidstaat binnen te komen en die het recht van vrije toegang tot elke arbeid in loondienst van zijn keuze heeft verkregen krachtens artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, dat is vastgesteld door de Associatieraad, die is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, verliest het recht op verblijf in de lidstaat van ontvangst, dat samenhangt met het recht op vrije toegang, slechts in twee situaties, te weten:

in de gevallen bedoeld in artikel 14, lid 1, van dit besluit, of

wanneer hij het grondgebied van de betrokken lidstaat gedurende langere tijd zonder gegronde redenen verlaat,

ook wanneer hij ouder is dan 21 jaar, niet meer ten laste is van zijn ouders, maar een zelfstandig bestaan leidt in de betrokken lidstaat, en niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt gedurende verscheidene jaren, wegens het uitzitten van een hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van overeenkomstige duur. Een dergelijke uitlegging is niet onverenigbaar met de eisen van artikel 59 van het Aanvullend Protocol, dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij Verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 juli 2007 — Industrias Químicas del Vallés SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-326/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-opneming van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Intrekking van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten - Onjuiste opvatting van bewijselementen - Kennelijk onjuiste beoordeling)

(2007/C 235/08)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Industrias Químicas del Vallés SA (vertegenwoordigers: C. Fernández Vicién, I. Moreno-Tapia Rivas en J. Sabater Marotias, abogados)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 28 juni 2005, Industrias Químicas del Vallés SA/Commissie (T-158/03), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot nietigverklaring van beschikking 2003/308/EG van de Commissie van 2 mei 2003 betreffende de niet-opneming van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB L 113, blz. 8)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 2005, Industrias Químicas del Vallés/Commissie (T-158/03), wordt vernietigd.

2)

Beschikking 2003/308/EG van de Commissie van 2 mei 2003 betreffende de niet-opneming van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, wordt nietig verklaard.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten van de onderhavige instantie en van de procedure in eerste aanleg, met inbegrip van de kosten van de procedures in kort geding voor het Hof en voor het Gerecht.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Strafzaak tegen Norma Kraaijenbrink

(Zaak C-367/05) (1)

(Overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord - Artikel 54 - Beginsel „ne bis in idem’ - Begrip „dezelfde feiten’ - Verschillende feiten - Vervolgingen in twee overeenkomstsluitende staten - Door zelfde misdadig opzet met elkaar verbonden feiten)

(2007/C 235/09)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partij in de strafzaak

Norma Kraaijenbrink

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie van België — Uitlegging van artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19) — „Ne bis in idem”-beginsel — Verschillende feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden en daardoor juridisch gesproken één feit opleveren — Al dan niet dezelfde feiten in de zin van artikel 54 — Aan het licht komen, na de veroordeling in een staat, van andere feiten die binnen dezelfde tijdruimte als de bestrafte feiten zijn gepleegd, en die met laatstbedoelde feiten de uiting van eenzelfde misdadig opzet zijn — Recht om die bijkomende feiten in een andere staat te bestraffen — Inaanmerkingneming van de in de eerste staat reeds uitgesproken straffen

Dictum

Artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen (Luxemburg) op 19 juni 1990, moet aldus worden uitgelegd dat:

het relevante criterium voor de toepassing van dit artikel de gelijkheid van de materiële feiten is, begrepen als het bestaan van een geheel van feiten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, onafhankelijk van de juridische kwalificatie van deze feiten of van het beschermde rechtsbelang;

verschillende feiten, met name bestaande in, enerzijds, het in een overeenkomstsluitende staat voorhanden hebben van geldsommen afkomstig uit handel in verdovende middelen, en anderzijds het omzetten in wisselkantoren in een andere overeenkomstsluitende staat van geldsommen die eveneens afkomstig zijn uit dergelijke handel, niet als „dezelfde feiten” in de zin van artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord zijn aan te merken enkel op grond dat de bevoegde nationale rechterlijke instantie vaststelt dat die feiten door hetzelfde misdadig opzet verbonden zijn;

het aan die nationale instantie staat om te beoordelen of de mate van gelijkheid en van verbondenheid van alle feitelijke omstandigheden die moeten worden vergeleken, van dien aard is dat gelet op bovengenoemd relevant criterium kan worden vastgesteld dat het om „dezelfde feiten” in de zin van artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord gaat.


(1)  PB C 48 van 25.2.2006.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-382/05) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Richtlijn 92/50/EEG - Overeenkomsten betreffende verwerking van stedelijk afval - Kwalificatie - Overheidsopdracht - Concessie voor diensten - Bekendmakingmaatregelen)

(2007/C 235/10)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Aresu en X. Lewis, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia en G. Fiengo, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 11, 15 en 17 van richtlijn van Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1) — Plaatsing van opdracht zonder bekendmaking van passende aankondiging — Sluiten van overeenkomsten voor het gebruik van het restgedeelte van het huishoudelijk afval van de gemeenten in de Regione Sicilia

Dictum

1)

Doordat de Presidenza del Consiglio dei Ministri — Dipartimento per la protezione civile — Ufficio del Commissario delegato per l'emergenza rifiuti e la tutela delle acque in Sicilia de procedure heeft ingeleid voor het sluiten van overeenkomsten voor het gebruik van het gedeelte van het stedelijk afval van de gemeenten in de regio Sicilië dat na selectieve inzameling overblijft en die overeenkomsten heeft gesloten zonder toepassing van de procedures van Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001, en inzonderheid zonder bekendmaking van de desbetreffende aankondiging van opdracht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze richtlijn, en met name de artikelen 11, 15 en 17 ervan, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/7


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 24 april 2007 — Castellblanch, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Champagne Louis Roederer SA

(Zaak C-131/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Beeldmerk CRISTAL CASTELLBLANCH - Weigering van inschrijving)

(2007/C 235/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Castellblanch, SA (vertegenwoordigers: F. de Visscher, E. Cornu, E. De Gryse en D. Moreau, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. de Medrano Caballero, gemachtigde), Champagne Louis Roederer SA (vertegenwoordiger: P. Cousin, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 december 2005 in zaak T-29/04, Castellblanch SA tegen BHIM, houdende verwerping van het beroep door de aanvrager van het beeldmerk „CRISTAL CASTELLBLANCH” voor waren van klasse 33 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 0037/2000-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 17 november 2003 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de nationale en internationale woordmerken die het woord „CRISTAL” bevatten, voor waren van klasse 33

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Castellblanch SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/8


Beschikking van het Hof van 21 juni 2007 — Republiek Finland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-163/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid - Handeling zonder bindende rechtsgevolgen - Eigen middelen van Europese Gemeenschappen - Inbreukprocedure - Artikel 11 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 - Vertragingsrente - Onderhandeling over overeenkomst inzake betaling onder voorwaarden - Weigeringsbrieven)

(2007/C 235/12)

Procestaal: Fins

Partijen

Rekwirante: Republiek Finland (vertegenwoordiger: E. Bygglin, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Wilms en P. Aalto, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 januari 2006, Finland/Commissie (T-177/05), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep tot nietigverklaring van een besluit van de Commissie, vervat in twee brieven van de Commissie, waarbij zij heeft geweigerd onderhandelingen te beginnen over de betaling onder voorwaarden van met terugwerkende kracht geëiste douanerechten, die de Commissie vordert als eigen middelen van de Gemeenschap (rechten in verband met de invoer van militaire uitrusting)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 27 juni 2007 — Hans & Christophorus Oymanns GbR, Orthopädie Shuhtechnik/AOK Rheinland/Hamburg

(Zaak C-300/07)

(2007/C 235/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hans & Christophorus Oymanns GbR, Orthopädie Shuhtechnik

Verwerende partij: AOK Rheinland/Hamburg

Prejudiciële vragen

1)

a)

Moet de voorwaarde van „door de staat […] gefinancierd” in artikel 1, lid 9, tweede alinea, sub c, eerste alternatief, van de richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1) aldus worden uitgelegd dat de staat de aansluiting bij een ziekteverzekering en de plicht om premiebijdragen — waarvan de hoogte afhangt van het inkomen — te betalen aan een gegeven ziekenfonds voorschrijft, waarbij het ziekenfonds het premietarief vastlegt, maar de ziekenfondsen door een in de motivering nader uiteengezet stelsel van solidaire financiering met elkaar verbonden zijn en de nakoming van de verplichtingen van elk ziekenfonds verzekerd is?

b)

Moet de voorwaarde van artikel 1, lid 9, tweede alinea, sub c, tweede alternatief, volgens dewelke de instelling voor „het beheer onderworpen is aan toezicht door deze laatste”, aldus worden uitgelegd dat staatstoezicht dat ook lopende of toekomstige zaken betreft, — eventueel naast andere in de motivering uiteengezette mogelijkheden voor ingrijpen door de staat — voor de vervulling van deze voorwaarde volstaat?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag — sub a of b — bevestigend moet worden beantwoord, moet het bepaalde sub c en sub d van artikel 1, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de terbeschikkingstelling van waren, die qua vormgeving individueel volgens de eisen van de betrokken klant zijn vervaardigd en aan hem zijn aangepast en over het gebruik waarvan individueel met de betrokken klant moet worden overlegd, is te kwalificeren als een „opdracht voor leveringen” of als een „opdracht voor dienst”? Moet in dat geval enkel rekening worden gehouden met de waarde van de betrokken verrichting?

3)

Indien de in de tweede vraag genoemde terbeschikkingstelling als „dienstverlening” moet of kan worden gekwalificeerd, moet artikel 1, lid 4, van de richtlijn — te onderscheiden van een raamovereenkomst in de zin van artikel 1, lid 5, van de richtlijn — aldus worden uitgelegd dat onder een „concessieovereenkomst voor diensten” ook een aanbesteding moeten worden verstaan waarbij:

de beslissing over de vraag of en wanneer aan de opdrachtnemer individuele opdrachten worden gegeven niet door de opdrachtgever, maar door derden wordt genomen,

de opdrachtnemer door de opdrachtgever wordt betaald, omdat deze laatste volgens de wet enig schuldenaar van de vergoedingen is en als enige tegenover derden tot verrichting van de dienst gehouden is,

de opdrachtnemer vóór zijn inschakeling niet door deze derden tot verrichtingen van welke aard ook gehouden is?


(1)  PB L 134, blz. 114.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 12 juli 2007 — Termoraggi SpA/Comune di Monza e.a.

(Zaak C-323/07)

(2007/C 235/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Termoraggi SpA

Verwerende partij: Comune di Monza e.a.

Prejudiciële vraag

Is artikel 6 van Richtlijn 92/50/EEG (1) van 18 juni 1992 van toepassing op de vraag die in het onderhavige geding aan de orde is, en hoe dient dit artikel te worden uitgelegd bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de bestreden maatregelen met het gemeenschapsrecht in de in het motiverende gedeelte aangegeven zin?


(1)  PB L 209, blz. 1-24.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/9


Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-335/07)

(2007/C 235/15)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: I. Koskinen, M. Patakia en S. Pardo Quintillán)

Verwerende partij: Republiek Finland

Conclusies

vaststelling dat de Republiek Finland, door niet te verzekeren dat het afvalwater uit opvangsystemen uit gemeenten met meer dan 10 000 inwoners een ingrijpender zuivering ondergaat, de krachtens artikel 5, leden 2, 3, en 5, van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

verwijzing van de Republiek in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Alle Finse wateren zijn kwetsbare gebieden in de zin van Richtlijn 91/271/EEG. Derhalve geldt de verplichting om te verzekeren dat op het gehele Finse grondgebied al het afvalwater uit opvangsystemen van gemeenten met meer dan 10 000 inwoners ingrijpender wordt gezuiverd. Stikstof is een belangrijke factor van de eutrofiëring in gedeelten van de Selkämeri (zuidelijk deel van de Botnische Golf) en een overheersende factor in de Saaristomeri (Scherengebied) en in de Suomenlahti (Finse Golf). Het midden van de Oostzee is in het voorjaar stikstofgelimiteerd. De eutrofiëring van deze gebieden is onomstreden. De vermindering van de stikstof- en de fosforbelasting zou helpen om de voorjaars- en de zomerbloei van het Fytoplankton te remmen. Aangezien Finland niet heeft verzekerd dat het stikstof in het stedelijke afvalwater uit opvangsystemen van gemeenten met meer dan 10 000 inwoners wordt verminderd, maakt deze lidstaat inbreuk op artikel 5, leden 2, 3 en 5, van Richtlijn 91/271/EEG.


(1)  PB L 135, blz. 40.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 27 juli 2007 — Turgay Semen/Deutsche Tamoil GmbH

(Zaak C-348/07)

(2007/C 235/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Turgay Semen

Verwerende partij: Deutsche Tamoil GmbH

Prejudiciële vragen

1.

Is het met artikel 17, lid 2, sub a, van Richtlijn 86/653/EEG (1) van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten verenigbaar dat de aanspraak van de handelsagent op een klantenvergoeding bij beëindiging van de contractuele relatie beperkt wordt tot de gederfde provisie, ook als de bij de principaal blijvende voordelen hoger gewaardeerd moeten worden?

2.

Behoren hiertoe in geval van een concern, waarvan de principaal deel uitmaakt, ook de voordelen die de ondernemingen van het concern toekomen?


(1)  PB L 382, blz. 17.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 27 juli 2007 — Sopropé — Organizações de Calçado, Lda/Fazenda Pública

(Zaak C-349/07)

(2007/C 235/17)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sopropé — Organizações de Calçado, Lda

Verwerende partij: Fazenda Pública

Prejudiciële vragen

1)

Is de termijn van acht tot vijftien dagen waarbinnen de belastingplichtige volgens artikel 60, lid 6, van de Lei Geral Tributária en artikel 60, lid 2, van het Regime Complementar do Procedimento de Inspecção Tributária, goedgekeurd bij Decreto-lei nr. 413/98 van 31 december 1998, zijn recht om te worden gehoord mondeling of schriftelijk kan uitoefenen, in overeenstemming met het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging?

2)

Kan een termijn van dertien dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de douane een communautaire importeur in kennis stelt van het feit dat hij (in casu een kleine Portugese onderneming die schoenen verkoopt) binnen acht dagen zijn recht om vooraf te worden gehoord kan uitoefenen, tot de datum waarop hij wordt verzocht, binnen tien dagen invoerrechten te betalen op 52 partijen schoenen die hij in een periode van tweeënhalf jaar (van 2000 tot midden 2002) in het kader van het algemene preferentiesysteem vanuit het Verre Oosten (Cambodja) heeft ingevoerd, worden beschouwd als een redelijke termijn voor de importeur om zijn rechten van verdediging uit te oefenen?


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/10


Beroep ingesteld op 14 august 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

(Zaak C-392/07)

(2007/C 235/18)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: R. Lyal, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan Richtlijn 2005/19/EG (1) van de Raad van 17 februari 2005 tot wijziging van Richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, voor zover deze de verplaatsing van de statutaire zetel van een Europese Vennootschap [SE] of een Europese Coöperatieve Vennootschap [SCE] en het opnemen van de SE en de SCE in het lijst van de vennootschappen die onder de richtlijn vallen beoogd, of althans deze de Commissie niet mede te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de voorschriften van de richtlijn betreffende de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE en van punt a) in de bijlage in nationaal recht is op 1 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 58, blz. 19.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/11


Beschikking van de president van het Hof van 21 juni 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-76/07) (1)

(2007/C 235/19)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/11


Beschikking van de president van het Hof van 25 juni 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-104/07) (1)

(2007/C 235/20)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


Gerecht van eerste aanleg

6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/12


Beroep ingesteld op 26 juli 2007 — Rajani (Dear!Net Online)/BHIM — Artoz-Papier (ATOZ)

(Zaak T-100/06)

(2007/C 235/21)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deepak Rajani (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Dustmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Artoz-Papier AG (Lenzburg, Zwitserland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 januari 2006 (zaak R 1126/2004-2);

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Deepak Rajani

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair woordmerk „ATOZ” voor diensten van de klassen 35 en 41 — aanvraag nr. 1 319 961

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Artoz-Papier AG

Oppositiemerk of -teken: internationaal en national woordmerk „ARTOZ” voor diensten van de klassen 35 en 41

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Verzoekster stelt dat de bestreden beslissing in strijd is met artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk doordat de duur van inschrijving van het merk onjuist is uitgelegd. Volgens verzoekster komt een dergelijke uitlegging ultra vires van het communautaire, het nationale en het internationale recht neer op misbruik van bevoegdheid. Bovendien is de beslissing van de kamer van beroep in strijd met artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Ten slotte heeft zowel de oppositieafdeling als de kamer van beroep volgens verzoekster een ernstige inbreuk gemaakt op de procedurele waarborgen van de artikelen 73 en 79 van verordening nr. 40/94 door een ontoereikende motivering en een schending van het recht om te worden gehoord.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/12


Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — CSL Behring/Commissie en EMEA

(Zaak T-264/07)

(2007/C 235/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: CSL Behring GmbH (Marburg, Bondsrepubliek Duitsland) (vertegenwoordigers: Professor C. König en F. Leinen, advocaat)

Verwerende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA)

Conclusies

krachtens artikel 231, eerste alinea, EG nietig te verklaren de beschikking van EMEA van 24 mei 2007, in de zaak „Human Fibrinogen — Application for Orphan Medicinal Product Designation — EMEA/OD/018/07”, ingekomen bij verzoekster op 24 mei 2007;

overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verweersters te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de brief van EMEA van 24 mei 2007. Zij stelt dat de brief van EMEA een rechtens verbindende afwijzing inhoudt om de procedure tot aanwijzing van verzoeksters geneesmiddel als weesgeneesmiddel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 141/2000 (1) voort te zetten.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

In de eerste plaats betoogt verzoekster dat de uitlegging van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 141/2000, volgens welke het verzoek om aanwijzing van een geneesmiddel als weesgeneesmiddel moet worden ingediend vóór de indiening van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van dit geneesmiddel, onjuist is. Derhalve is deze bepaling verkeerd toegepast.

In de tweede plaats voert verzoekster aan, dat artikel 5, lid 1, van verordening nr. 141/2000 in strijd is met het primaire recht en ingevolge artikel 241 EG niet-toepasselijk moet worden verklaard, voor het geval dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat het verzoek om aanwijzing van een geneesmiddel als weesgeneesmiddel moet worden ingediend voordat de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van dit geneesmiddel wordt ingediend. In dit verband betoogt verzoekster dat deze uitlegging indruist tegen de gemeenschapsrechtelijke grondrechten van de vrijheid van eigendom en van beroep, alsmede tegen het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel.


(1)  Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/13


Beroep ingesteld op 16 juli 2007 — Torres/BHIM — Vinícola de Tomelloso (TORREGAZATE)

(Zaak T-273/07)

(2007/C 235/23)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vinícola de Tomelloso, S.C.L.

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 2 mei 2007 in zaak R 610/2006-2 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Vinícola de Tomelloso, SCL.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TORREGAZATE” (inschrijvingsaanvraag nr. 3.134.665) voor waren van klasse 33 (wijnen, gedistilleerde dranken en likeuren)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: diverse nationale woordmerken „TORRES” voor waren van klasse 33 en andere gemeenschaps-, nationale en internationale woord- en beeldmerken die bestaan uit het woord „TORRES” of dit bevatten en op dezelfde waren betrekking hebben als de eerstgenoemde merken

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/13


Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Ebro Puleva/BHIM — Berenguel (BRILLO'S)

(Zaak T-275/07)

(2007/C 235/24)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ebro Puleva, SA (Madrid) (vertegenwoordiger: P. Casamitjana Lleonart, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Luis Berenguel, SL

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 21 mei 2007 in zaak R 493/2006-2 (inzake oppositieprocedure nummer B 705 790) te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Luis Berenguel, SL

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BRILLO'S” voor waren van de klassen 29, 30 en 31 (aanvraag nr. 2.984.995)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaans beeldmerk „brillante” (merk nr. 922.772) voor waren van klasse 30 en Spaans beeldmerk „brillante” (merk nr. 2.413.459) voor waren van klasse 29

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien de conflicterende tekens fonetisch, conceptueel en visueel verschillend zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/14


Beroep ingesteld op 20 juli 2007 — Secure Computing/BHIM — Investronica (SECUREOS)

(Zaak T-277/07)

(2007/C 235/25)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Secure Computing Corporation (Minnesota, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: H. P. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Investronica, SA

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van verweerder van 25 april 2007 (zaak R 1063/2006-1);

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SECUREOS” voor waren van klasse 9 (aanvraag nr. 2 659 944)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Investronica, SA

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „SECUREURO” (gemeenschapsmerk nr. 2 126 290) voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 16, 35, 36, 37 en 42 alsmede beeldmerk „secureuro” (gemeenschapsmerk nr. 2 418 135) voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 16, 35 en 36

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, 73 en 74, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 40/94 (1).


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/14


Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Sepracor/BHIM — Laboratorios Ern (LEVENIA)

(Zaak T-280/07)

(2007/C 235/26)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sepracor, Inc. (Malborough, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: E. De Gryse, E. Cornu, D. Moreau, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Laboratorios Ern, SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 18 april 2007 in zaak R 155/2006-1;

verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Sepracor, Inc.

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair woordmerk „LEVENIA” voor waren van klasse 5 — aanvraag nr. 2 563 799

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Laboratorios Ern, SA

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „LEVELINA” voor waren van de klassen 1 en 5

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: Verzoekster stelt dat in de bestreden beslissing artikel 43 van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk en regel 22 van verordening nr. 2868/95 tot uitvoering daarvan worden geschonden doordat de door de eerste kamer van beroep, die heeft geoordeeld dat het niet gebruiken van het nationale merk „LEVELINA” gerechtvaardigd was voor een bepaalde soort van farmaceutische producten en bereidingen, gegeven rechtvaardigingsgrond geen „geldige reden” voor het niet gebruiken in de zin van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 kan zijn. Bovendien betoogt verzoekster dat, ook al zou het Gerecht het oordeel van de kamer van beroep juist bevinden en oordelen dat het niet gebruiken voldoende gerechtvaardigd was, artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt geschonden in de bestreden beslissing.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/15


Beroep ingesteld op 23 juli 2007 — ecoblue/BHIM — BBVA (Ecoblue)

(Zaak T-281/07)

(2007/C 235/27)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ecoblue AG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Osterrieth en T. Schmitz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 25 april 2007 (zaak R 844/2006-1);

afwijzing van de oppositie ingesteld door Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA tegen de merkaanvraag voor het woord „Ecoblue”;

verwijzing van het Bureau in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Ecoblue” voor diensten van de klassen 35, 36 en 38 (aanvraag nr. 2 871 598)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA

Oppositiemerk of -teken: woordmerken „BLUE” (gemeenschapsmerk nr. 1 345 974), „BLUE JOVEN” (gemeenschapsmerk nr. 2 065 100), „BLUE BBVA” (gemeenschapsmerk nr. 2 065 621), „TARJETA BLUE BBVA” (gemeenschapsmerk nr. 2 277 291), „QNTAME BLUE” (gemeenschapsmerk nr. 2 391 878), „HIPOTECA BLUE” (gemeenschapsmerk nr. 2 392 181), „HIPOTECA BLUE JOVEN” (gemeenschapsmerk nr. 2 794 998) en „MOTOR BLUE JOVEN” (gemeenschapsmerk nr. 3 060 878)

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat de conflicterende merken niet met elkaar overeenstemmen en er bijgevolg geen verwarringsgevaar bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/15


Beroep ingesteld op 24 juli 2007 — Tailor/BHIM (linkerachterzak)

(Zaak T-282/07)

(2007/C 235/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Tom Tailor GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. O. Gillert, K. Vanden Bossche en F. Schiwek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 mei 2007 (zaak R 669/2006-1);

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „linkerachterzak” voor waren van klasse 25 (aanvraag nr. 4 287 751)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat het aangevraagde merk voldoende onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/16


Beroep ingesteld op 24 juli 2007 — Tailor/BHIM (rechterachterzak)

(Zaak T-283/07)

(2007/C 235/29)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Tom Tailor GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. O. Gillert, K. Vanden Bossche en F. Schiwek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 mei 2007 (zaak R 668/2006-1);

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „rechterachterzak” voor waren van klasse 25 (aanvraag nr. 4 287 769)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat het aangevraagde beeldmerk voldoende onderscheidend vermogen bezit.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/16


Beroep ingesteld op 24 juli 2007 — Torres/BHIM — Torres de Anguix (TORRES de ANGUIX)

(Zaak T-286/07)

(2007/C 235/30)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Torres de Anguix, SL

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 2 mei 2007 in zaak R 707/2006-2 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Torres de Anguix, SL

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „TORRES de ANGUIX” voor waren en diensten van de klassen 33, 35 en 39 (aanvraag nr. 3.283.652)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „TORRES” (gemeenschapsmerk nr. 1.752.526) voor waren van klasse 33 en vele andere gemeenschaps-, nationale en internationale merken waarin het woord „TORRES” alleen of samen met andere woorden of tekens voorkomt

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het aangevraagde merk

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en vernietiging van de bestreden beslissing houdende afwijzing van de merkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/17


Beroep ingesteld op 30 juli 2007 — Alcan France/Commissie

(Zaak T-288/07)

(2007/C 235/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alcan France SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Thill-Tayara, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden beschikking van de Commissie en vaststelling dat de betrokken maatregel geen staatssteun vormt, dan wel subsidiair, vaststelling dat schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de redelijke termijn in de weg staat aan terugvordering van de steun;

nietigverklaring van artikel 1 van de bestreden beschikking waarin de litigieuze maatregel als steun wordt aangemerkt;

nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van de bestreden beschikking waarin de litigieuze steunmaatregel onverenigbaar wordt verklaard;

nietigverklaring van de artikelen 4 tot en met 6 van de bestreden beschikking waarin teruggaaf van de steun wordt gelast;

verwijzing van de Commissie in de door de bestreden beschikking veroorzaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking van 30 juni 1997, vastgesteld op voorstel van de Commissie en in overeenstemming met de procedure van richtlijn 92/81/EEG (1), heeft de Raad de lidstaten toegestaan om vrijstellingen of verlagingen van de bestaande accijns toe te passen of te blijven toepassen op sommige minerale oliën die voor specifieke doeleinden worden gebruikt. De Raad heeft deze toestemming in vier opeenvolgende beschikkingen verlengd, waarbij de laatste verlengingsperiode afliep op 31 december 2006. Het werd Frankrijk toegestaan om deze verlagingen of vrijstellingen toe te passen op zware stookolie die als brandstof voor de productie van aluminiumoxide in de Gardanne werd gebruikt.

Bij brief van 30 december 2001 heeft de Commissie Frankrijk in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden met betrekking tot de vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne (2). Volgend op deze procedure heeft de Commissie op 7 december 2005 in beschikking 2006/323/EG vastgesteld dat de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstellingen voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën, staatsteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleveren die deels onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en heeft zij de betrokken lidstaten gelast om bedoelde steun terug te vorderen (3).

De Commissie heeft besloten om de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot de vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide uit te breiden tot de periode vanaf 1 januari 2004. Op 7 februari 2007 heeft zij beschikking C(2007) 286 def. betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (steunmaatregelen nrs. 78-79-80/2001) vastgesteld. Tegen deze beschikking is het onderhavige beroep gericht.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vooraf de nietigheid van de beschikking wegens vormfouten aan omdat Frankrijk niet is aangemaand om haar opmerkingen in te dienen uit hoofde van artikel 88 EG, aangezien de tweede procedure, voor de periode na 2004, volgens haar terloops was ingeleid in de overwegingen van de beschikking van 7 december 2005.

Ten gronde voert verzoekster twee middelen tot nietigverklaring aan.

Met het eerste middel betoogt zij dat de Commissie zowel in het stadium van de kwalificatie van de steun als bij het onderzoek van de verenigbaarheid, in strijd met de artikelen 87 EG en 88 EG heeft vastgesteld dat er sprake was van staatssteun. Voorts voert zij in het kader van dit middel aan dat de Commissie artikel 1, sub c, van verordening nr. 659/1999 (4) heeft geschonden en dat zij fouten heeft gemaakt bij de toepassing van het criterium van selectiviteit van de steun. Zij betoogt tevens dat de motivering van de bestreden beschikking in strijd met artikel 253 EG tegenstrijdig en ontoereikend is. Verzoekster betoogt bovendien dat de rechtsgrondslag waarop de Commissie zich baseert voor haar stelling dat de steun onverenigbaar is, onjuist is, omdat volgens haar niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (5).

Met haar tweede middel, voert verzoekster subsidiair aan dat de door de Commissie gelaste terugvordering van de steun het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel schendt.


(1)  Richtlijn van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën.

(2)  Gepubliceerd in PB C 30 van 2 februari 2002.

(3)  Beschikking C [2005] 4436 def., steunmaatregelen nrs. C-78-79-80/2001, PB 2006, L 119, blz. 12.

(4)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83, blz. 1.

(5)  Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, PB 2001, C 37, blz. 3.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/18


Beroep ingesteld op 30 juli 2007 — Caisse Nationale des Caisses d'Épargne et de Prévoyance/Commissie

(Zaak T-289/07)

(2007/C 235/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Caisse Nationale des Caisses d'Épargne et de Prévoyance (CNCEP) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. Sureau, D. Théophile, É. Renaudeau, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C(2007) 2110 def. van de Commissie van 10 mei 2007 op grond van artikel 86, lid 3, EG inzake de bijzondere rechten die aan de Banque Postale, de Caisses d'Épargne en het Crédit Mutuel voor de uitgifte van het livret A en het livret bleu zijn toegekend;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster nietigverklaring van beschikking C(2007) 2110 def. van de Commissie van 10 mei 2007, waarbij onverenigbaar met artikel 86, lid 1, EG, junctis de artikelen 43 EG en 49 EG worden verklaard de bepalingen van de Franse Code Monétaire et Financier (Monetair en Financieel Wetboek) die aan drie kredietinstellingen — Banque Postale, Caisses d'Épargne et de Prévoyance en Crédit Mutuel — bijzondere rechten voor de uitgifte van het livret A en het livret bleu voorbehouden.

Ter ondersteuning van haar beroep voert zij zes middelen aan.

Het eerste middel betreft schending van de wezenlijke vormvoorschriften voor zover de Commissie verzoeksters rechten van verdediging niet heeft geëerbiedigd en voor zover de beschikking ontoereikend is gemotiveerd.

Ten gronde stelt zij dat de Commissie het recht verkeerd heeft toegepast waar zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de bijzondere rechten voor de uitgifte van het livret A en het livret bleu op zich een beperking van de vrijheid van vestiging vormden. Volgens verzoekster heeft de Commissie een beoordelingsfout gemaakt met haar opvatting dat die bijzondere rechten de uitoefening van de communautaire vrijheden in Frankrijk in de praktijk minder aantrekkelijk maakten.

Bovendien stelt verzoekster dat de bestreden beschikking is gebaseerd op een verkeerde toepassing van het recht voor zover de Commissie ervan is uitgegaan dat de bijzondere rechten niet op grond van artikel 86, lid 2, EG konden worden gerechtvaardigd, alsmede dat deze een beoordelingsfout bevat voor zover de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat die rechten niet met het nastreven van dwingende redenen van algemeen belang konden worden gerechtvaardigd.

Ten slotte stelt verzoekster dat de Commissie een fout heeft gemaakt door de betrokken nationale maatregel aan het beginsel van het vrij verrichten van diensten te toetsen.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/18


Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — MIP Metro/BHIM — Metronia (METRONIA)

(Zaak T-290/07)

(2007/C 235/33)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: J.-C. Plate, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Metronia, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 29 mei 2007 in zaak R 1315/2006-2 voor zover het beroep is verworpen op grond dat niet is voldaan aan artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94;

verwijzing van verweerder in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de oppositieprocedure en van de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Metronia, SA

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair beeeldmerk „METRONIA” voor waren van klasse 9 en voor waren en diensten van de klassen 20, 28 en 41 — aanvraag nr. 3 387 834

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „METRO” voor, onder meer, waren en diensten van de klassen 9, 20, 28 en 41

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van de oppositie en toelating voor voortzetting van de aanvraagprocedure

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk

Verzoekster stelt dat in de bestreden beslissing artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt geschonden doordat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat, aangezien de betrokken tekens niet overeenstemmen.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/19


Beroep ingesteld op 1 augustus 2007 — Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe/BHIM — Byass (ALFONSO)

(Zaak T-291/07)

(2007/C 235/34)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe, SA (Cenicero, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Lobato García-Miján en B. Díaz de Escauriaza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: González Byass, SA

Conclusies

te vernietigen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 29 mei 2007 waarbij is toegewezen het beroep van Gonzáles Byass SA tegen de beslissing van de oppositieafdeling van 6 juli 2006 houdende toewijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag van het gemeenschapsmerk ALFONSO.

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Gonzáles Byass, SA

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ALFONSO” (inschrijvingsaanvraag nr. 3.398.278) voor waren van de klassen 30 (azijn), 32 (bieren, minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken, vruchtendranken en vruchtensappen, siropen en andere preparaten voor de bereiding van dranken) en 33 (sherrywijn)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: communautair en nationaal woordmerk „PRÍNCIPE ALFONSO” voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor „sherrywijn” (klasse 33) en afwijzing van de inschrijvingsaanvraag voor die waren

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en vernietiging van de bestreden beslissing

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) inzake het gemeenschapsmerk.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/19


Beroep ingesteld op 27 juli 2007 — Stepek/BHIM — Masters Golf Company (GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN)

(Zaak T-294/07)

(2007/C 235/35)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wilhelm Stepek (Stadl-Paura, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: H. Heigl, W. Berger en G. Lehner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Masters Golf Company Ltd.

Conclusies

erkenning dat de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 23 mei 2007 in zaak R 95/2007-1 ten onrechte is genomen;

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 23 mei 2007 in zaak R 95/2007-1;

veroordeling van The Masters Golf Company Ltd tot betaling van de kosten van de procedure aan verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN” voor waren van de klassen 3, 9, 12, 18, 24, 25 en 28 (aanvraag nr. 3 136 041)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: The Masters Golf Company Ltd.

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „The Masters” voor waren van klasse 25 en beeldmerk „The Masters GOLF COMPANY” (gemeenschapsmerk nr. 1 582 535) voor waren van de klassen 12, 25 en 28

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag voor waren van de klassen 12, 25 en 28

Beslissing van de kamer van beroep: beëindiging van de oppositieprocedure en niet-ontvankelijkverklaring van het beroep

Aangevoerde middelen: onrechtmatigheid van de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en van de verwijzing in de kosten van The Masters Golf Company Ltd.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/20


Beroep ingesteld op 3 augustus 2007 — Vitro Corporativo/BHIM — VKR Holding (Vitro)

(Zaak T-295/07)

(2007/C 235/36)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Vitro Corporativo, SA de CV (vertegenwoordiger: J. Botella Reyna, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: VKR Holding A/S

Conclusies

te verklaren dat „Vitro” als gemeenschapsmerk nr. 2.666.497 mag worden ingeschreven ter onderscheiding van waren van klasse 19.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Vitro” voor waren en diensten van de klassen 1, 7, 8, 9, 12, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 27, 30, 35, 39, 40, 41, 42 en 43 (aanvraag nr. 2.666.497)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: VKR Holding A/S

Oppositiemerk of -teken: communautaire (nr. 651.745), Deense (nr. 1956 1415 VR), Duitse (nr. 725.452) en Britse (nr. 1.436.897) woordmerken „VITRAL” voor waren van onder meer klasse 19, waartegen de oppositie is gericht

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag voor waren van klasse 19

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien de conflicterende tekens fonetisch en grafisch verschillend zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/20


Beroep, ingesteld op 6 augustus 2007 — Korsch/BHIM (PharmaCheck)

(Zaak T-296/07)

(2007/C 235/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Korsch AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Grzam, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 juni 2007 in zaak R 358/2007-4 betreffende het woordmerk nr. 5 310 214 „PharmaCheck” te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „PharmaCheck” voor waren van klasse 9 (aanvraag nr. 5 310 214).

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1).


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/21


Beroep, ingesteld op 1 augustus 2007 — TridonicAtco/BHIM (Intelligent Voltage Guard)

(Zaak T-297/07)

(2007/C 235/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: TridonicAtco GmbH & Co KG (Dornbirn, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: L. Wiltschek, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 mei 2007 in zaak R 108/2007-2 in die zin te wijzigen dat het internationale woordbeeldmerk „Intelligent Voltage Guard” nr. W 874 778 in aanmerking komt voor bescherming in de Europese Gemeenschap;

subsidiair, de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep en de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „Intelligent Voltage Guard” voor waren van de klassen 9 en 11 (internationale inschrijving nr. W 874 778).

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het merk „Intelligent Voltage Guard” onderscheidend vermogen heeft.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/21


Beroep ingesteld op 2 augustus 2007 — Italië/Commissie

(Zaak T-298/07)

(2007/C 235/39)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, Avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van nota nr. 04980 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid, van 22 mei 2007 — Programma's en projecten op Cyprus, in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende de betaling door de Commissie van een ander bedrag dan het gevraagde bedrag. Kenmerk: DOCUP ob. 2 „Lazio” 2000-2006 (nr. CCI 2000 IT 16 2DO 009);

nietigverklaring van nota nr. 05108 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid, van 25 mei 2007 — Programma's en projecten op Cyprus, in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende de certificering en de declaratie van tussentijdse kosten en het verzoek om betaling; Kenmerk: DOCUP Veneto Ob. 2 2000-2006 (nr. CCI 2000 IT 16 2DO 005);

nietigverklaring van nota nr. 05452 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid, van 4 juni 2007 — Programma's en projecten op Cyprus, in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende de betaling door de Commissie van een ander bedrag dan het gevraagde bedrag. Kenmerk: DOCUP Piemonte 2000-2006 (nr. CCI 2000 IT 16 2DO 007);

nietigverklaring van nota nr. 05665 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid, van 8 juni 2007 — Programma's en projecten op Cyprus, in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende de betaling door de Commissie van een ander bedrag dan het gevraagde bedrag. Kenmerk: Programma Operativo Regionale „Campania” 2000-2006 (nr. CCI 1999 IT 16 1PO 007);

nietigverklaring van alle samenhangende en voorafgaande handelingen en bijgevolg verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn gelijk aan die welke in zaak T-345/04, Italiaanse Republiek/Commissie (1), zijn aangevoerd.


(1)  PB C 262, 23.10.2004, blz. 55.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/22


Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-300/07)

(2007/C 235/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het besluit van het directoraat-generaal Informatica van de Commissie om de offerte die verzoekster had ingediend in antwoord op openbare offerteaanvraag ENTR/05/078 — Uw Europa Perceel 1 (Redactioneel werk en vertalingen) voor Beheer en onderhoud van de portaalsite „Uw Europa” (PB 2006/S 143-153057) af te wijzen (het besluit inzake perceel 1), dat haar is meegedeeld bij brief van 21 mei 2007, en om de opdracht aan de gekozen inschrijver te gunnen, nietig te verklaren;

het besluit van de Commissie (DIGIT) om de offerte die verzoekster had ingediend in antwoord op openbare offerteaanvraag ENTR/05/078 — Uw Europa Perceel 2 (Infrastructuurbeheer) voor Beheer en onderhoud van de portaalsite „Uw Europa” (PB 2006/S 143-153057) af te wijzen (het besluit inzake perceel 2), dat haar is meegedeeld bij brief van 13 juli 2007, en om de opdracht aan de gekozen inschrijvers te gunnen, nietig te verklaren;

de Commissie (DIGIT) te veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster geleden schade met betrekking tot die procedure, ten bedrage van 1 125 000 EUR voor perceel 1 en 825 000 EUR voor perceel 2;

de Commissie (DIGIT) te verwijzen in de met betrekking tot dit beroep gemaakte gerechts- en andere kosten, zelfs indien het beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster dat de aanbestedende dienst, DG DIGIT van de Europese Commissie, in het kader van aanbestedingsprocedure ENTR/05/078 — Uw Europa Perceel 1 (Redactioneel werk en vertalingen) voor Beheer en onderhoud van de portaalsite „Uw Europa” (PB 2006/S 143-153057) en ENTR/05/078 Uw Europa Perceel 2 (Infrastructuurbeheer) voor Beheer en onderhoud van de portaalsite „Uw Europa” (PB 2006/S 143-153057), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens het Financieel Reglement (1), de uitvoeringsbepalingen daarvan, Richtlijn 2004/18/EG (2) en de beginselen van transparantie en gelijke behandeling.

Verder stelt verzoekster dat de aanbestedende dienst verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt ten gevolge waarvan haar offerte is afgewezen. Bovendien is de aanbestedende dienst de op haar rustende motiveringsplicht niet nagekomen, in het bijzonder de plicht om verzoekster mededeling te doen van de relatieve verdiensten van de gekozen inschrijver.

Verzoekster vordert dan ook nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie om haar offerte af te wijzen en de opdracht te gunnen aan de gekozen inschrijver, en verwijzing van verweerster in de met betrekking tot dit beroep gemaakte kosten, zelfs indien het beroep wordt verworpen. Indien de opdracht reeds is uitgevoerd wanneer het Gerecht arrest wijst of het besluit niet langer nietig kan worden verklaard, vordert verzoekster overeenkomstig de artikelen 235 EG en 288 EG subsidiair een schadevergoeding van 1 125 000 EUR voor perceel 1 en 825 000 EUR voor perceel 2.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/22


Beroep, ingesteld op 6 augustus 2007 — Motopress/BHIM — Sony Computer Entertainment Europe (BUZZ!)

(Zaak T-302/07)

(2007/C 235/41)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Motopress Werbe- und Verlagsgesellschaft mbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: L. Wiltschek, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sony Computer Entertainment Europe Limited

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 juni 2007 in zaak R 1468/2006-4 in die zin te wijzigen dat de oppositie tegen merkaanvraag nr. 4 441 044 wordt toegewezen;

subsidiair, de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep en de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Sony Computer Entertainment Europe Limited.

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „BUZZ!” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 28 en 41 (aanvraag nr. 4 441 044).

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster.

Oppositiemerk of -teken: het Oostenrijkse woordmerk „BUZZ!” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35 en 38.

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 74, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) wegens niet-inaanmerkingneming van de bewijzen betreffende het bestaan van het oppositiemerk.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/23


Beroep, ingesteld op 7 augustus 2007 — Nölle/BHIM — Viña Carta Vieja (Puzzle)

(Zaak T-303/07)

(2007/C 235/42)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Jürgen Nölle (Rheinberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Reinartz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Viña Carta Vieja, SA

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 5 juni 2007 in zaak R 911/2006-2, alsook de beslissing van de oppositieafdeling van 29 juni 2006 nr. B 802 340 te vernietigen en de oppositie van de opposant van 24 februari 2005 tegen verzoekers merkaanvraag van 20 februari 2004 betreffende het woordmerk „Puzzle” in haar geheel af te wijzen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van een eventuele interveniënt.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker.

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „Puzzle” voor waren van klassen 16, 32 en 33 (aanvraag nr. 3 674 561).

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Viña Carta Vieja, SA

Oppositiemerk of -teken: inzonderheid het woordmerk „MONKEY PUZZLE” voor waren van klasse 33 (gemeenschapsmerk nr. 3 238 144).

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie.

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling voor zover de oppositie is toegewezen voor waren van klasse 32.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/23


Beroep ingesteld op 10 augustus 2007 — Calzaturificio Frau/BHIM — Camper

(Zaak T-304/07)

(2007/C 235/43)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Calzaturificio Frau S.p.A. (San Giovanni Ilarione VR, Italië) (vertegenwoordiger: A. Rizzoli, avvocato)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Camper S.L.

Conclusies

het onderhavige beroep samen met de desbetreffende bijlagen ontvankelijk te verklaren;

te vernietigen de beslissing van de kamer van beroep (punten 1, 2 en 3 van het dictum) voor zover zij de bestreden beslissing vernietigt, het verzoek om inschrijving voor alle litigieuze waren afwijst en de aanvrager verwijst in de kosten van de opposant in de oppositie- en de beroepsprocedure;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij.

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk bestaande in een naar rechts hellende zwarte boog (verzoek om inschrijving nr. 3.388.097), voor waren van de klassen 18 en 25.

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Camper S.L.

Oppositiemerk of -teken: Spaans nationaal driedimensionaal merk dat de vorm van een schoen weergeeft, voor waren van klasse 25, een reeks Engelse nationale beeldmerken die, in verschillende formaten, hellende bogen weergeven, voor waren van klasse 25, en twee communautaire beeldmerken die ook de vorm van een boog hebben, voor waren van klasse 18.

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie.

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van het verzoek om inschrijving.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk en artikel 73 van dezelfde verordening.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/24


Beroep, ingesteld op 14 augustus 2007 — Hansgrohe/BHIM (AIRSHOWER)

(Zaak T-307/07)

(2007/C 235/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hansgrohe AG (Schiltach, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Weidert en J. Zehnsdorf, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 mei 2007 in zaak R 1281/2006-1 inzake gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 869 319 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „AIRSHOWER” voor waren van klasse 11 (aanvraag nr. 4 869 319).

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft en niet louter de waren beschrijft.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/24


Beroep ingesteld op 15 augustus 2007 — Koninkrijk der Nederlanden/Commissie

(Zaak T-309/07)

(2007/C 235/45)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigd door: C. Wissels, M. de Grave en Y. de Vries, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

Vernietiging van Beschikking 2007/395, voor zover in deze beschikking het oordeel van de Commissie besloten ligt dat voor de handhaving van de Nederlandse regelgeving die betrekking heeft op de toepassingen van kortketenige, gechloreerde paraffines die niet worden genoemd in Richtlijn 2002/45 de goedkeuring van de Commissie overeenkomstig artikel 95, lid 6, EG noodzakelijk is;

Veroordeling van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De ingeroepen middelen en argumenten zijn gelijkaardig aan deze in zaak T-234/04, Nederland/Commissie (voorheen zaak C-103/04) (1).


(1)  PB 2004, C 94, blz. 30


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/25


Beroep ingesteld op 16 augustus 2007 — Cemex UK Cement/Commissie

(Zaak T-313/07)

(2007/C 235/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cemex UK Cement Ltd (Thorpe, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Tromans, C. Thomann, advocaten, D. Wyatt QC en S. Taylor, Solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 12 juni 2007, betekend aan verzoekster en ontvangen op 21 juni 2007, houdende afwijzing van de klacht van Cemex UK Cement Limited betreffende het nationale plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, waarvan door het Verenigd Koninkrijk is kennisgegeven overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;

de Commissie te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie, vervat in een brief van 12 juni 2007 en door verzoekster ontvangen op 21 juni 2007, houdende afwijzing van een door verzoekster ingediende klacht betreffende het nationale toewijzingsplan voor de tweede fase van de EU-regeling voor de handel in emissierechten, waarvan door het Verenigd Koninkrijk is kennisgegeven overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad.

Verzoekster klaagde er bij de Europese Commissie over dat de lagere toewijzing van rechten aan haar fabriek in Rugby volgens laatstgenoemd nationaal toewijzingsplan, tezamen met de daaruit voortvloeiende te hoge toewijzing aan door haar concurrenten geëxploiteerde installaties, onrechtmatige staatssteun opleverde, die volgens haar:

a)

de fabriek in Rugby op onrechtmatige wijze discrimineert, door onvoldoende rekening te houden met de periode om deze fabriek bedrijfsklaar te maken en voor de toewijzing aan de fabriek uit te gaan van een emissietijdvak waarvan de overheidsinstanties van het Verenigd Koninkrijk wisten dat het niet representatief was;

b)

de vrijheid van vestiging van verzoeksters moedermaatschappij Cemex Espana SA belemmert.

Verzoekster stelt voorts dat de Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de „eerste-jaar-regel” geen onverenigbare staatssteun voortvloeide, en dat zij derhalve ten onrechte heeft geweigerd een procedure krachtens artikel 88, lid 2, EG in te leiden. Volgens haar heeft de Commissie ten onrechte geconcludeerd dat de door het Verenigd Koninkrijk gehanteerde methode van toewijzing van emissierechten aan de fabriek in Rugby niet discriminerend was en strookte met de richtsnoeren van de Commissie.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/25


Beroep ingesteld op 22 augustus 2007 — Simsalagrimm Filmproduktion/Commissie en EACEA

(Zaak T-314/07)

(2007/C 235/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Simsalagrimm Filmproduktion GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Reich en D. Sharma, advocaten)

Verwerende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Exekutivagentur Bildung, Audiovisuelles und Kultur (EACEA)

Conclusies

nietig te verklaren debetnota nr. 3240905584 van 20 juni 2007;

verweersters te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster en de Commissie hebben in 1998 een overeenkomst gesloten over de productie van een computergeanimeerde tekenfilmserie in het kader van het programma Media II — Ontwikkeling en distributie (1). Bij brief van 20 juni 2007 heeft EACEA van verzoekster het volledige bedrag teruggevorderd dat in het kader van deze overeenkomst was betaald. Verzoeksters beroep is tegen die beschikking gericht.

Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat EACEA formeel niet bevoegd was om de bestreden beschikking te geven, aangezien deze bevoegdheid nog steeds aan de Commissie toekomt.

Daarenboven betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking onrechtmatig is wegens schending van de verplichting tot motivering van overheidshandelingen in de zin van artikel 256 EG.

Voorts zijn verzoeksters rechten van de verdediging geschonden, aangezien haar verzoek om toegang tot documenten is afgewezen, waardoor het voor haar onmogelijk was vast te stellen op welk feitelijke bestanddeel de vordering tot terugbetaling was gebaseerd.

Verzoekster klaagt eveneens dat de productieovereenkomst niet geldig is opgezegd en dat evenmin is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging ervan. In dit verband betoogt zij onder meer, dat zowel de opzegging van deze overeenkomst als de terugvordering van de betaalde productiesteun schending van het vertrouwenbeginsel oplevert.


(1)  Besluit 95/563/EG van de Raad van 10 juli 1995 betreffende een programma ter bevordering van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken (Media II — Ontwikkeling en distributie) (1996-2000) (PB L 321, blz. 25).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/26


Beroep, ingesteld op 22 augustus 2007 — Grohe/BHIM — Compañia Roca Radiadores (ALIRA)

(Zaak T-315/07)

(2007/C 235/48)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Grohe AG (Hemer, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lensing-Kramer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Compañía Roca Radiadores, SA

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 19 juni 2007 in zaak R 850/2006-4 te vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing in te trekken of te wijzigen, voor zover daarin is geoordeeld dat „keukenkranen” en „gietijzeren badkuipen” soortgelijke waren zijn, en er bijgevolg gevaar voor verwarring tussen de conflicterende tekens bestaat;

subsidiair, de bestreden beslissing in te trekken of te wijzigen, voor zover daarin is geoordeeld dat er sprake is van fonetische overeenstemming tussen het aangevraagde merk en het oppositiemerk in Spanje, en er bijgevolg in dit verband gevaar voor verwarring tussen de conflicterende tekens bestaat;

subsidiair, de bestreden beslissing in te trekken of te wijzigen, voor zover daarin is geoordeeld dat de naam AKIRA voor een Japans stripverhaal in Spanje onbekend is, en er bijgevolg in dit verband gevaar voor verwarring tussen de conflicterende tekens bestaat;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster.

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „ALIRA” voor waren van klasse 11 (aanvraag nr. 2 766 640).

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Compañía Roca Radiadores, SA

Oppositiemerk of -teken: het Spaanse woordmerk „AKIRA” voor waren van klasse 11 (nr. 2 045 604).

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/26


Beroep ingesteld op 20 augustus 2007 — Commercy/BHIM — easyGroup IP Licensing (easyHotel)

(Zaak T-316/07)

(2007/C 235/49)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commercy AG (Weimar, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Jaschke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: easyGroup IP Licensing Limited

Conclusies

nietigverklaring van het gemeenschapsmerk „easyHotel” (nr. 1 866 706).

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „easyHotel” voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 32, 33, 35, 36, 39, 41 en 42 (gemeenschapsmerk nr. 1 866 706)

Houder van het gemeenschapsmerk: easyGroup IP Licensing Limited

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Bettina Breitenbücher, Sozietät Kübler

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: Duits woordmerk „EASYHOTEL” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 (nr. 30 043 724)

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep in zaak R 1295/2006-2

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) wegens een te restrictieve uitlegging van deze bepaling. Doordat de tekens gelijk zijn, bestaat er gevaar voor verwarring, hoewel de waren en diensten in geringe mate soortgelijk zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/28


Aanwijzing van de rechter die de president van het Ambtenarengerecht als rechter in kort geding vervangt

(2007/C 235/50)

Op 19 september 2007 heeft het Ambtenarengerecht, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3, lid 4, van besluit 2004/752 en in artikel 106 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van Eerste aanleg, besloten dat gedurende de periode van 1 oktober 2007 tot en met 30 september 2008 rechter S. Van Raepenbusch, president van de Tweede kamer, de president van het Ambtenarengerecht in geval van afwezigheid of verhindering als rechter in kort geding zal vervangen.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/28


Criteria voor toewijzing van de zaken aan de kamers

(2007/C 235/51)

Op 19 september 2007 heeft het Ambtenarengerecht, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie en in artikel 12 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van Eerste aanleg, besloten de volgende criteria voor toewijzing van de zaken aan de kamers te handhaven tot 30 september 2008:

aan de Eerste kamer worden alle zaken toegewezen, met uitzondering van de zaken die hoofdzakelijk vraagstukken betreffende de aanwerving, beoordeling/bevordering en definitieve beëindiging van functies betreffen, welke aan de Tweede kamer worden toegewezen;

een bepaald aantal zaken zal ongeacht de betrokken gebieden aan de Derde kamer worden toegewezen volgens een automatische frequentie die in plenaire zitting wordt bepaald;

van deze verdelingsregels kan worden afgeweken om redenen van verknochtheid van zaken, alsmede om een gelijkmatige en redelijk gespreide werklast binnen het Ambtenarengerecht te verzekeren.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/28


Beroep ingesteld op 5 juni 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-84/06)

(2007/C 235/52)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van het verzoek van 20 juni 2005 dat verzoeker op 21 juni 2005 heeft gezonden aan het afwikkelingsbureau van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschap;

voor zover nodig, nietigverklaring van het vergoedingsformulier van 18 juli 2005;

voor zover nodig, nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag waarbij verzoekers klacht van 23 december 2005 is afgewezen;

veroordeling van verweerster tot betaling aan verzoeker, ter vergoeding van 100 % van de medische kosten waarvan hij het gemeenschappelijk stelsel op 20 juni 2005 vergoeding heeft gevraagd dan wel ter vergoeding van de schade die verzoeker door de onrechtmatige gedragingen van verweerster jegens hem heeft geleden, van het verschil tussen hetgeen verzoeker reeds als vergoeding van zijn medische kosten is betaald en 100 % van die medische kosten, dat wil zeggen het bedrag van 89,56 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht op een of beide gronden gerechtvaardigd acht;

veroordeling van verweerster tot betaling aan verzoeker van een vertragingsrente van 10 % per jaar, met jaarlijkse kapitalisatie vanaf 21 juni 2005 tot aan de dag van de daadwerkelijke betaling, dan wel het rentepercentage met kapitalisatie en de dies a quo die het Gerecht gerechtvaardigd acht, over het bedrag van 89,56 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd acht uit hoofde van vergoeding tot 100 % van de medische kosten;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker de volgende drie middelen aan:

1)

volledig ontbreken van motivering, mede doordat helemaal geen onderzoek heeft plaatsgevonden, daar niet valt in te zien waarom de Gemeenschap verzoeker niet 100 % vergoeding van zijn ziektekosten heeft toegekend, maar slechts een gedeeltelijke vergoeding. Het is eveneens duidelijk dat de administratie het dossier betreffende verzoekers aanvraag van 20 juni 2005 niet naar behoren heeft onderzocht, zo nodig rekening houdend met alle gegevens die hij had verstrekt;

2)

schending van de regeling, aangezien verzoekers ziekte zodanig is dat hij in de zin van artikel 72 van het Ambtenarenstatuut recht heeft op 100 % vergoeding van zijn medische kosten;

3)

schending van de zorgplicht en van het beginsel van behoorlijk bestuur, gelet op het feit dat uit het hele voorval voortvloeit dat verweerster geen rekening heeft gehouden met verzoekers belangen en er sprake is van een reeks handelingen en daarmee verband houdende feiten die, door hun ernstige onrechtmatigheid en de aanzienlijk duur ervan, een schending vormen van die verplichtingen, waarvan de tweede overigens is opgenomen in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/29


Beroep ingesteld op 12 juli 2007 — Sandor/Commissie

(Zaak F-69/07)

(2007/C 235/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Virag Sandor (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de besluiten van de Commissie houdende vaststelling van verzoeksters arbeidsvoorwaarden als arbeidscontractant, voor zover daarin het voorbehoud wordt gemaakt voorzien in artikel 100 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (hierna: „RAP”) en in artikel 1 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”) en de duur van de overeenkomst wordt beperkt tot de periode van 16 september 2006 tot en met 15 september 2009;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Nadat verzoekster van 1 mei 2001 tot en met 15 september 2006 op grond van 14 opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd als plaatselijk functionaris en hulpfunctionaris voor de Commissie had gewerkt, is zij voor de periode van 16 september 2006 tot en met 15 september 2009 als arbeidscontractant aangeworven. Daar bij het aan de aanstelling voorafgaande medisch onderzoek werd vastgesteld dat verzoekster aan een ziekte leed, heeft het tot sluiten van overeenkomsten bevoegd gezag gebruik gemaakt van het voorbehoud voorzien in artikel 100 van de RAP en in artikel 1 van bijlage VIII bij het Statuut.

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster allereerst dat de Commissie met de beperking van de duur van haar overeenkomst van arbeidscontractant het beginsel van de stabiliteit van de arbeidsverhouding heeft geschonden zoals dat voortvloeit uit de algemene rechtsbeginselen betreffende de bescherming van werknemers. Voor zover nodig beroept zij zich op de onwettigheid van artikel 88 van de RAP.

Voorts stelt zij dat het voorbehoud om haar niet in aanmerking te laten komen voor de waarborgen die op het gebied van invaliditeit en overlijden zijn voorzien, in strijd is met de strekking van artikel 100 van de RAP, aangezien de administratie haar een nieuwe periode van uitsluiting van 5 jaar oplegt, terwijl zij sinds 1 mei 2001 in dienst van de Commissie is. Voor zover nodig beroept zij zich op de onwettigheid van artikel 100 van de RAP.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/29


Beroep ingesteld op 27 juli 2007 — Doktor/Raad

(Zaak F-73/07)

(2007/C 235/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Frantisek Doktor (Bratislava, Slovakije) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, R. Albelice en Ch. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van de Raad van 24 oktober 2006 om verzoeker aan het einde van de proeftijd te ontslaan en het besluit van het TABG van 16 mei 2007 houdende afwijzing van verzoekers klacht;

het TABG te wijzen op de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden besluiten en met name de mogelijkheid om een tweede proeftijd in een andere dienst te vervullen of de verlenging van de proeftijd met overgang naar een post zonder verantwoordelijkheid van hoofd van een eenheid, na afloop waarvan verzoekers kwalificaties opnieuw zullen worden beoordeeld;

de verwerende partij te veroordelen tot vergoeding van de schade, zowel vanuit beroepsmatig en financieel opzicht (het salaris en de daarbij behorende voordelen die verzoeker had moeten ontvangen vanaf 1 november 2006 tot de datum waarop hij, als gevolg van de nietigverklaring van de bestreden besluiten, wordt herplaatst) als de immateriële schade (geraamd op 50 000 EUR);

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan, waarvan het eerste is ontleend aan schending van artikel 34 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, van de zorgplicht en van het beginsel van behoorlijk bestuur. Meer bepaald stelt hij dat zijn proeftijd heeft plaatsgevonden onder abnormale omstandigheden die in strijd zijn met een aantal interne procedurele regels.

Het tweede middel is ontleend aan schending van de motiveringsplicht, aangezien het ontslagbesluit geen enkele uitleg bevat en tegenstrijdige en minder gunstige vermeldingen bevat dan in het eerste rapport aan het einde van de proeftijd.

In het kader van het derde middel stelt verzoeker dat het ontslagbesluit onevenredig is en een kennelijke beoordelingsfout bevat, aangezien, enerzijds, geen rekening wordt gehouden met de uitslag van bepaalde persoonlijkheidstests en, anderzijds, een negatieve beoordeling als hoofd van een eenheid, zo deze al gegrond is, slechts had moeten leiden tot de overgang naar een ambt zonder dergelijke verantwoordelijkheden.

Met het vierde middel stelt verzoeker dat er sprake is van schending van de rechten van de verdediging en van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien het ontslagbesluit is genomen op basis van rapporten die zijn opgesteld zonder dat hij vooraf is gehoord en waarvan het laatste in strijd met de geldende procedurele regels is afgerond.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/30


Beroep ingesteld op 29 juli 2007 — Brown en Volpato/Commissie

(Zaak F-75/07)

(2007/C 235/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Colin Brown (Brussel, België) en Alberto Volpato (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bekendgemaakt in Mededelingen van de administratie nr. 55-2006 van 17 november 2006, voor zover verzoekers daarbij in het kader van de bevorderingsronde 2006 zijn bevorderd tot de rang AD 9, salaristrap 1;

voor zover nodig, nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 23 april 2007 voor zover verzoekers' klachten daarbij zijn afgewezen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers, ambtenaren van de Commissie, betwisten het besluit om hen in het kader van de bevorderingsronde 2006 te bevorderen tot de rang AD 9, een nieuwe rang die sinds 1 mei 2004 tussen de rangen AD 8 (voorheen A7) en AD 10 (voorheen A6) is gevoegd. Zij stellen dat zij niet tot de rang AD 9, maar tot de rang AD 10 hadden moeten worden bevorderd, evenals in het kader van de bevorderingsronde 2004 is geschied voor ambtenaren die, zoals verzoekers, op 30 april 2004 waren ingedeeld in de rang A7 en in aanmerking kwamen voor bevordering tot de hogere rang A6.

Verzoekers voeren middelen aan die in grote mate overeenstemmen met het eerste en het derde middel in de zaak F-105/06 (1).


(1)  PB C 281 van 18.11.2006, blz. 45.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/30


Beroep ingesteld op 17 juli 2007 — Birkhoff/Commissie

(Zaak F-76/07)

(2007/C 235/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gerhard Birkhoff (Weitnau, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Hösgen, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 18 april 2007 over verzoekers klacht (nr. R/16/07);

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhoudsgerechtigde dochter van verzoeker, een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Commissie, heeft wegens haar dwarslaesie een rolstoel nodig. Volgens verzoeker kan deze door een breuk als gevolg van slijtage niet meer worden gebruikt. Verzoeker heeft de Commissie om vergoeding van de kosten van een nieuwe rolstoel gevraagd, hetgeen de Commissie heeft geweigerd.

Verzoeker klaagt over schending van zijn rechten en beroept zich daarbij op de artikelen 72 en 110 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in samenhang met bijlage I, onderdeel XII, sub F, punt 4, bij de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/31


Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — Braun-Neumann/Parlement

(Zaak F-79/07)

(2007/C 235/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Kurt-Wolfgang Braun-Neumann (Merzig, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Ames, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

veroordeling van de verwerende partij om verzoeker met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2004 de overige helft te betalen van het weduwnaarspensioen van zijn op 25 juli 2004 overleden echtgenote Gisela Mandt, geboren Neumann, ten bedrage van 1 670,84 EUR per maand met rente overeenkomstig de rentevoet voor de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank, verhoogd met 3 procentpunten;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Europees Parlement heeft verzoeker als weduwnaar van Gisela Mandt, geboren Neumann, 50 % weduwnaarspensioen toegekend. Verzoeker vordert betaling van het volledige weduwnaarspensioen.

Het beroep richt zich tegen het besluit van het Parlement om rekening te houden met het tweede huwelijk van de overledene, ofschoon het echtscheidingsvonnis van het Rechtbank van eerste aanleg te Namen van 6 september 1995 met betrekking tot het eerste huwelijk door het Bayerische Oberste Landesgericht in zijn beslissing van 11 oktober 1999 niet is erkend. Verzoeker stelt dus de enige „overlevende echtgenoot” te zijn, aangezien het tweede huwelijk van de overledene met Wolfgang Mandt niet rechtsgeldig was.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/31


Beroep ingesteld op 3 augustus 2007 — Economidis/Commissie

(Zaak F-80/07)

(2007/C 235/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ioannis Economidis (Sint-Stevens-Woluwe, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis, A. Coolen en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit houdende reorganisatie van het directoraat-generaal RTD voor zover dat besluit met name de vervulling betreft van de ambten van hoofd van de eenheden F.1 „Horizontale aspecten en coördinatie” en F.5 „Biotechnologie van de gezondheid”;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In oktober 2006 heeft de Commissie in het kader van een reorganisatie van het DG RTD H en X aangesteld als hoofd van de eenheden F.1 en F.5. Bij arrest van 14 december 2006, Economidis/Commissie, F-122/05 (1), heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken nietig verklaard het besluit van de Commissie van 23 december 2004 houdende aanstelling van H in het ambt van hoofd van de eenheid „Biotechnologie en toegepaste genoomwetenschap”, dat wil zeggen één van de eenheden van hetzelfde DG vóór de reorganisatie.

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker om te beginnen dat er sprake is van schending van artikel 233 EG, aangezien de Commissie stelt dat het door de reorganisatie van dat DG niet mogelijk is om uitvoering te geven aan het arrest van 14 december 2006. Daar het besluit van 23 december 2004 nietig is verklaard, kon H. in het kader van de reorganisatie van het betrokken DG niet opnieuw tewerk worden gesteld in een ambt van hoofd van een eenheid.

Volgens verzoeker is het óf het een óf het ander: ofwel de eenheid „Biotechnologie en toegepaste genoomwetenschap” bestaat nog steeds, maar onder een andere benaming en met opnieuw gedefinieerde taken ofwel de eenheid is wel degelijk opgeheven. In het eerste geval moet de administratie uitvoering geven aan het arrest van 14 december 2006; in het tweede geval had de administratie de procedure moeten inleiden voor de voorziening in de ambten van hoofd van de door de reorganisatie betroffen eenheden en verzoeker dus de mogelijkheid moeten geven om te solliciteren. Door geen gebruik te hebben gemaakt van deze procedure heeft verweerster de artikelen 4, 7, 27 en 29 van het Ambtenarenstatuut geschonden alsmede het beginsel van het recht op ontwikkeling van loopbaan.


(1)  PB C 331 van 30.12.2006, blz. 47.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/32


Beroep ingesteld op 6 augustus 2007 — Dittert/Commissie

(Zaak F-82/07)

(2007/C 235/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Daniel Dittert (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordigers: B. Cortese en C. Cortese, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om verzoeker in het kader van bevorderingsronde 2006 te bevorderen naar rang AD 9 in plaats van naar rang AD 10, zoals bevestigd bij het besluit van de Commissie van 23 april 2007 houdende afwijzing van verzoekers klacht nr. R/132/07;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, die ambtenaar in vaste dienst van de Commissie is, was met ingang van 1 april 2002 bevorderd naar de voormalige rang A 7 en kon op 30 april 2004 worden bevorderd naar rang A 6. Op 1 mei 2004 heeft het TABG in verzoekers persoonsdossier rang A 7 vervangen door de nieuwe rang A*8; als reden voor deze wijziging werd de „loopbaanhervorming van 1 mei 2004” opgegeven. Vanaf 1 mei 2006 werd rang A*8 aangeduid als AD 8.

Verzoeker betoogt dat de bevordering van de ambtenaren van de voormalige rang A 7 zowel in 2004 als in 2005 of 2006 na de inwerkingtreding van de statuutswijziging heeft plaatsgevonden. Een aantal van hen zijn daarbij evenwel naar rang A*10/AD 10 bevorderd, terwijl anderen, waaronder verzoeker, in rang A*9/AD 9 zijn ingedeeld. Verzoeker stelt schending van de beginselen van gelijke behandeling en van het recht op ontwikkeling van loopbaan.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/32


Beroep ingesteld op 14 augustus 2007 — Zangerl-Posselt/Commissie

(Zaak F-83/07)

(2007/C 235/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Brigitte Zangerl-Posselt (Saarbrücken, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Paulmann, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het bij brief van EPSO van 18 juni 2007 meegedeelde en bij brief van 25 juli 2007 bevestigde besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/27/06 (Duitstalige assistenten (AST 1)), om haar niet tot het praktijk- en mondelinge examen van dat vergelijkend onderzoek toe te laten;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/27/06 (Duitstalige assistenten (AST 1) voor secretariaatswerkzaamheden) heeft verzoekster niet toegelaten tot het praktijk- en mondelinge examen, aangezien zij niet kon aantonen in het bezit te zijn van het vereiste diploma (Abitur).

Verzoekster stelt met name dat haar diploma (Realschulabschluss) voldoet aan de voorwaarden van punt A.II.1, punt ii, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek. De indeling van diploma's geschiedt zowel in Duitsland alsook op Europees niveau aan de hand van de door de UNESCO opgestelde International Standard Classification of Education uit 1997 (ISCED) en deze terminologie is ook overgenomen in de aankondiging van vergelijkend onderzoek. Volgens die indeling behoort de Realschulabschluss tot de opleidingen van hoger middelbaar onderwijs (ISCED niveau 2) en geeft deze toegang tot hoger onderwijs (ISCED niveau 4).

Bovendien stelt verzoekster dat verweersters besluit onvoldoende en gebrekkig is gemotiveerd.


6.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 235/33


Beroep ingesteld op 17 augustus 2007 — Islamaj/Commissie

(Zaak F-84/07)

(2007/C 235/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Agim Islamaj (Grimbergen, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis, A. Coolen en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vaststelling van onwettigheid van artikel 2 van het besluit van de Commissie betreffende de procedure voor bevordering van ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van het krediet „Onderzoek” van de algemene begroting (zowel in de versie van 16 juni 2004 als in die van 20 juli 2005);

nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de 38,5 punten die verzoeker als tijdelijk functionaris had verzameld, in te trekken;

nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AST 5 te bevorderen alsmede, voor zover nodig, het besluit om geen gevolg te geven aan zijn beroep op het Bevorderingscomité teneinde zijn reeds verzamelde punten te herkrijgen;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, die op 1 mei 2000 als bij het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek te Ispra (Italië) tewerkgesteld tijdelijk functionaris in dienst van de Commissie is getreden, is met ingang van 16 april 2004 bij dat centrum als ambtenaar aangesteld. Op 16 april 2005 is hij overgeplaatst naar het DG „Trade”. Bij brief van 16 juni 2006 werd hem meegedeeld dat de punten die hij als tijdelijk functionaris had verzameld op grond van het eerste bestreden besluit werden ingetrokken, aangezien hij was overgeplaatst naar een ambt dat onder het huishoudelijk deel van de algemene begroting valt, en wel voor het verstrijken van een termijn van twee jaar vanaf zijn aanwerving als ambtenaar op proef in een ambt dat onder het onderzoeksdeel van die begroting valt.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker middelen aan die in grote mate overeenstemmen met die welke in zaak F-33/07 (1) zijn aangevoerd.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007, blz. 26.