ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 156

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
7 juli 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

69e zitting van 23 maart 2007

2007/C 156/01

Advies van het Comité van de Regio's over Het hefboomeffect van het Europese cohesiebeleid

1

2007/C 156/02

Advies van het Comité van de Regio's Participatie en informatie van jongeren: Follow-up van het witboek Een nieuw elan voor Europa's jeugd

8

2007/C 156/03

Advies van het Comité van de Regio's over De toekomst van de interne markt en de stand van zaken in de Europese samenleving

14

NL

 


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

69e zitting van 23 maart 2007

7.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/1


Advies van het Comité van de Regio's over „Het hefboomeffect van het Europese cohesiebeleid”

(2007/C 156/01)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

De EU wordt momenteel geconfronteerd met ingrijpende sociaal-economische veranderingen en technologische uitdagingen. Deze liggen aan de basis van de in 2000 vastgestelde Lissabon-agenda, die tot doel heeft het Europese model, dat stoelt op een combinatie van welvaart en solidariteit, in stand te houden en te verbeteren. Dit is echter alleen mogelijk als de EU ook in de toekomst over een stevig beleidskader beschikt dat de diverse actoren een adequaat instrumentarium in handen geeft om te kunnen inspelen op de door de recente ontwikkelingen geboden kansen en zich te kunnen beschermen tegen de nadelen die een en ander eveneens met zich meebrengt. Regio's en lokale gemeenschappen worden het sterkst met deze uitdagingen geconfronteerd, maar hebben ook heel wat mogelijkheden om beleidsstrategieën in concrete maatregelen om te zetten en om de sociaal-economische actoren te mobiliseren.

De nieuwe groei- en werkgelegenheidsstrategie van de EU kan alleen het gewenste resultaat opleveren als het lukt om in álle EU-regio's een dynamiek op gang te brengen. Helaas staan zowel de begrotingen van de lidstaten als die van de EU sterk onder druk, reden waarom de EU de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk moet trachten in te zetten. Het CvdR is van oordeel dat het cohesiebeleid zowel qua opzet als qua werkwijze een geschikt instrument is om de cohesiedoelstellingen van de EU te realiseren.

Het CvdR is van oordeel dat het hefboomeffect van het cohesiebeleid in de programmeringsperiode 2007-2013 nog kan toenemen. De „spelregels” van het cohesiebeleid zijn door de jaren heen helemaal uitgekristalliseerd. Zij werden uitvoerig uitgetest en gestroomlijnd, waarbij werd gekozen voor een meer strategische aanpak, voor „oormerking” van de beschikbare middelen, voor een sterkere concentratie van de steunverlening in prioritaire sectoren, voor meer verfijnde en innovatieve financieringsmethoden, voor een grotere nadruk op stadsontwikkelingsprogramma's en voor nauwere samenwerking tussen de diverse gebieden en regio's.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

GELET OP het besluit van de Europese Commissie d.d. 24 maart 2006 om het Comité van de Regio's overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag om advies te vragen;

GELET OP het verzoek van het Europees Parlement d.d. 20 juli 2006 om een advies op te stellen over De effecten van het structuurbeleid op de samenhang binnen de Europese Unie;

GELET OP het besluit van zijn voorzitter d.d. 1 juni 2006 om zijn commissie Territoriale samenhang te belasten met de voorbereiding van een advies over dit thema;

GELET OP zijn advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomstBeleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013 (COM(2004) 101 final — CdR 162/2004 fin) (1);

GELET OP zijn advies over het Derde verslag over de economische en sociale samenhang (CdR 120/2004 fin) (2);

GELET OP zijn advies over de Mededeling van de Commissie Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheidCommunautaire strategische richtsnoeren 2007-2013 (COM(2005) 299 final — CdR 140/2005 fin);

GELET OP het op 11 december 2006 door zijn commissie Territoriale samenhang goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 118/2006 rev.2; rapporteur: de heer Chaves González (ES/PSE), minister-president van Andalusië);

heeft tijdens zijn 69e zitting van 23 maart 2007 het volgende advies uitgebracht:

1.   Sociaal-economische en politieke achtergrond

1.1

Europees commissaris Wallström heeft het CvdR per schrijven d.d. 24 maart 2006 verzocht om een verkennend advies over „het hefboomeffect van de structuurfondsenmaatregelen in het kader van het Europese cohesiebeleid” op te stellen. Zij is van oordeel dat het CvdR met dit advies een belangrijke bijdrage kan leveren aan het vierde cohesieverslag, dat in het voorjaar van 2007 zal worden uitgebracht.

1.2

De voorzitter van het Europees Parlement, de heer Borrell, heeft het CvdR per schrijven d.d. 20 juli 2006 verzocht om een advies op te stellen over het verslag van mevrouw Pleguezuelos Aguilar (ES/PSE), lid van de commissie Regionaal beleid van het Europees Parlement, over de gevolgen van het structuurbeleid voor de samenhang binnen de EU. Het onderhavige advies moet ook tegen de achtergrond van deze adviesaanvraag worden gezien.

1.3

Het advies is bedoeld als bijdrage aan het debat over de toekomst van het cohesiebeleid in de uitgebreide EU en over het aandeel ervan in de Europese begroting. Er zijn de laatste tijd nogal wat stemmen opgegaan om het cohesiebeleid te hervormen omdat het door de voortschrijdende globalisering en de uitbreiding van de EU niet meer de gewenste resultaten zou opleveren. De diverse hervormingsvoorstellen berusten echter op een onjuiste inschatting van de impact van het cohesiebeleid.

1.4

De EU wordt momenteel geconfronteerd met ingrijpende sociaal-economische veranderingen en technologische uitdagingen. Deze liggen aan de basis van de in 2000 vastgestelde Lissabon-agenda, die tot doel heeft het Europese model, dat stoelt op een combinatie van welvaart en solidariteit, in stand te houden en te verbeteren. Dit is echter alleen mogelijk als de EU ook in de toekomst over een stevig beleidskader beschikt dat de diverse actoren een adequaat instrumentarium in handen geeft om te kunnen inspelen op de door de recente ontwikkelingen geboden kansen en zich te kunnen beschermen tegen de nadelen die een en ander eveneens met zich meebrengt.

1.5

Regio's en lokale gemeenschappen worden het sterkst met deze uitdagingen geconfronteerd, maar hebben ook heel wat mogelijkheden om beleidsstrategieën in concrete maatregelen om te zetten en om de sociaal-economische actoren te mobiliseren.

1.6

De nieuwe groei- en werkgelegenheidsstrategie van de EU kan alleen het gewenste resultaat opleveren als het lukt om in álle EU-regio's een dynamiek op gang te brengen. Helaas staan zowel de begrotingen van de lidstaten als die van de EU sterk onder druk, reden waarom de EU de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk moet trachten in te zetten. Het CvdR is van oordeel dat het cohesiebeleid zowel qua opzet als qua werkwijze een geschikt instrument is om de cohesiedoelstellingen van de EU te realiseren.

1.7

Met het onderhavige advies, waarin een aantal concrete hefboomeffecten van het cohesiebeleid onder de loep wordt genomen, wil het CvdR een bijdrage leveren aan het debat over de cohesieproblematiek. In de bijlage wordt uiteengezet hoe bij het opstellen van het advies te werk is gegaan (3).

2.   Inhoud en draagwijdte van het concept „hefboomeffect”

Het CvdR gaat in dit advies uit van een ruime definitie van het concept „hefboomeffect”, waarin rekening wordt gehouden met een aantal factoren die medebepalend zijn voor de impact van de structurele steunverlening. De volgende thema's worden aangesneden:

financiële aspecten

strategische en beleidsaspecten van thematische concentratie

verbetering van de institutionele capaciteit

versterking van de samenhang binnen de EU.

2.1   Financiële aspecten van het hefboomeffect

2.1.1

Het cohesiebeleid levert een aanzienlijke communautaire toegevoegde waarde op, want dankzij de EU-steun kunnen betere resultaten worden verkregen en méér actoren worden gemobiliseerd dan in nationaal of regionaal verband mogelijk zou zijn. Volgens ramingen van de Europese Commissie (4) leidt iedere voor doelstelling 1-regio's uitgegeven euro tot een additionele uitgave van gemiddeld 0,9 euro. In doelstelling 2-regio's is dit zelfs 3 euro.

2.1.2

Dit multiplicatoreffect is vooral een gevolg van de thematische en geografische concentratie van de structurele steunverlening. Als de beschikbare middelen via een goed uitgebouwd instrumentarium naar een beperkt aantal projecten of gebieden worden gesluisd, is er meer kans op het bereiken van de kritische massa die nodig is om op grote schaal investeringen aan te trekken. Concentratie van de steun maakt investeren gemakkelijker en dus aantrekkelijker.

2.1.3

Het hefboomeffect is ook een gevolg van de grote verscheidenheid aan financiële instrumenten. Met name globale subsidies blijken een flexibel instrument te zijn, dat een aanzienlijk financieel hefboomeffect teweegbrengt. Wel is het zo dat de lidstaten en regio's vaak niet in staat zijn om alle mogelijkheden van het beschikbare instrumentarium op een adequate manier te benutten.

2.1.4

Het hefboomeffect kan ook worden versterkt door de structuurfondsen in te zetten in het kader van financial engineering-instrumenten ten behoeve van het bedrijfsleven, en met name het MKB. Te denken valt aan durfkapitaal-, garantie-, lenings- en stadsontwikkelingsfondsen. In vele achtergebleven regio's werd via de structuurfondsenregeling al heel wat ervaring met dergelijke instrumenten opgedaan, en dan vooral met durfkapitaalfinanciering en met de opbouw van revolverende fondsen, waarmee ook na afloop van de programmeringsperiode nog regionale ontwikkelingssteun kan worden verleend. In dit verband verwacht het CvdR veel heil van de initiatieven JEREMIE, JASPERS en JESSICA, waar ook de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) bij betrokken zijn, twee instituties die bij de implementatie van dit soort maatregelen een belangrijke rol kunnen spelen.

2.1.5

Dergelijke instrumenten bieden overheden ook meer mogelijkheden tot samenwerking met de internationale financiële instellingen en met particuliere banken, die wellicht nog andere ontwikkelingsprojecten financieren. Zij kunnen ook het beheer van de structuurfondsen een stuk flexibeler maken en de kredietwaardigheid van de EIB en het EIF vergroten.

2.1.6

Verder kan het hefboomeffect ook worden versterkt door de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking (pps) te verbeteren. Wil men bereiken dat particuliere investeringsmiddelen sneller beschikbaar komen, dan is het van cruciaal belang dat mogelijke hinderpalen voor potentiële investeerders in kaart worden gebracht en dat projectteams en partnerschapsconstructies met de particuliere sector worden gecreëerd en ondersteund.

2.1.7

Bovendien maken de stabiele financiering en de meerjarenplanning van het cohesiebeleid het mogelijk om een solide relatie met de particuliere sector op te bouwen, wat resulteert in méér investeringen en in investeringen met een langere looptijd. Dit specifieke kenmerk van het cohesiebeleid — waarmee het zich onderscheidt van nationale initiatieven met hetzelfde doel — zorgt beslist voor een niet te onderschatten extra toegevoegde waarde.

2.1.8

Vóór publiek-private samenwerking pleit ook het feit dat in een aantal lidstaten, en dan vooral in de tien nieuwe lidstaten, een forse verhoging van de publieke investeringen op korte en middellange termijn problemen kan opleveren met de naleving van de begrotingstekortnorm en de regels van het Groei- en Stabiliteitspact. Een mogelijke oplossing zou zijn dat de overheid in plaats van de publieke investeringen op te voeren vaker haar toevlucht neemt tot het aangaan van publiek-private partnerschappen (ppp's).

2.2   Strategische oriëntatie van het beleid

2.2.1

Publieke investeringen moeten, op alle niveaus, zorgvuldig worden gepland. Het cohesiebeleid maakt het mogelijk om nationale en regionale prioriteiten zó op elkaar af te stemmen dat op EU-niveau een synergie-effect wordt gecreëerd. Het is dan ook duidelijk dat een Europese investeringsstrategie moet worden geflankeerd door een adequaat beleid op nationaal en regionaal niveau, dat erop gericht moet zijn de beschikbare publieke middelen te investeren in kwalitatief hoogstaande projecten op gebieden die vooral in het kader van de strategieën van Lissabon en Göteborg relevant zijn.

2.2.2

Te denken valt met name aan: onderwijs, kennismaatschappij, innovatie en onderzoek, milieubescherming, sociale dienstverlening, levenslang leren en structurele aanpassingen in Europees perspectief. Dergelijke investeringen zijn niet alleen van invloed op de vraag, maar hebben op lange termijn ook gevolgen voor de economische structuur: zij leiden tot een hogere economische groei en versterken het concurrentievermogen van de regio's. Op verschillende manieren brengt het cohesiebeleid hierbij een hefboomeffect teweeg.

2.2.3

In de eerste plaats zorgt het ervoor dat lidstaten en regio's hun beleid ter bevordering van innovatie en economische ontwikkeling op een andere leest gaan schoeien. Uit de bestudeerde praktijkvoorbeelden blijkt dat het cohesiebeleid heeft bijgedragen tot een heroriëntatie van de nationale beleidsprioriteiten ten gunste van factoren die belangrijk zijn voor de economische groei, zoals innovatie, onderzoek en een actief arbeidsmarkt- en integratiebeleid.

2.2.4

Deze heroriëntatie is er vooral gekomen dankzij het feit dat de Fondsen ook kunnen worden gebruikt voor het financieren van proefprojecten waarbij wordt geëxperimenteerd met nieuwe benaderingen en nieuwe instrumenten, zoals de clusterbenadering op het vlak van innovatie en de invoering van inspraak- en participatiemethodes. Dergelijke projecten hebben geleid tot een betere bewustwording van het belang van innovatie en tot een bredere kijk op de innovatieproblematiek, die in de huidige regionale ontwikkelingsstrategieën vanuit een veel breder perspectief wordt benaderd (aandacht voor organisatorische aspecten, financiering, beheer, opleiding, innovatiebevordering…).

2.2.5

In de tweede plaats heeft het cohesiebeleid ervoor gezorgd dat de cohesieproblematiek nu ook op andere beleidsterreinen aandacht krijgt. Tal van experimentele initiatieven, zoals de regionale innovatiestrategieën en de innovatieve acties van het EFRO, zijn mettertijd uitgegroeid tot een essentieel onderdeel van het nationale en regionale beleid. In het algemeen kan men stellen dat het cohesiebeleid tot een grotere flexibiliteit en marktgerichtheid heeft geleid.

2.2.6

Tot slot heeft het cohesiebeleid met zijn integrale ontwikkelingsstrategieën, die door de nationale en de regionale overheden samen worden uitgewerkt, geleid tot een meer strategische benadering van de problematiek rond economische ontwikkeling en werkgelegenheid, wat een aantal grootschalige projecten heeft opgeleverd. Men is gaan inzien dat zaken als technologie, innovatie, menselijk kapitaal, gelijke kansen en zorg voor het milieu belangrijke groeifactoren zijn. Al deze aspecten zijn dan ook gaandeweg uitgegroeid tot vaste aandachtspunten in de respectieve beleidsstrategieën.

2.3   Versterking van de institutionele capaciteit

2.3.1

Een ander aspect van het hefboomeffect van de structuurfondsen is de impact hiervan op de werking van de diverse overheden: de structurele steunverlening leidt tot modernisering, een beter beheer en op EU-niveau geharmoniseerde procedures. Het cohesiebeleid is ook bevorderlijk gebleken voor de uitvoering van bepaalde beleidsmaatregelen op andere terreinen — zoals bescherming van het milieu en bevordering van gelijke kansen — en voor het verloop van de sociaal-economische herstructureringsprocessen in het kader van de strategieën van Lissabon en Göteborg.

2.3.2

Belangrijk zijn in dit verband de uitvoering van de nationale hervormingsplannen — een sleutelinstrument voor het realiseren van de doelstellingen van de nieuwe Lissabon-strategie — en de coördinatie tussen deze plannen en de nationale strategische referentiekaders voor de periode 2007-2013.

2.3.3

Verder moeten nog worden vermeld: de totstandkoming van partnerschappen, de opbouw van institutionele capaciteit (een noodzakelijke voorwaarde voor het opzetten en uitvoeren van beleid), de verbreiding van een evaluatiecultuur, een grotere transparantie en uitwisselingen van informatie over succesvolle methoden — allemaal uitvloeisels van het cohesiebeleid zoals dit in de loop der jaren vorm heeft gekregen, en stuk voor stuk factoren die bijdragen tot een verbetering van het overheidsbestuur op alle niveaus, want vele van deze elementen zijn achteraf ook in andere beleidssectoren geïntroduceerd. Ook de oprichting van nieuwe organen, zoals de Regionale Ontwikkelingsagentschappen, is de ontwikkeling van vele EU-regio's aanzienlijk ten goede gekomen.

2.3.4

Dankzij het cohesiebeleid zijn de plannen en programma's op het gebied van institution building er aanzienlijk op vooruitgegaan. Er wordt steeds meer tijd uitgetrokken voor een zorgvuldige diagnose en analyse, de doelstellingen worden steeds meer verfijnd en er wordt alsmaar meer aandacht besteed aan zaken als toezicht, evaluatie en vergelijkende analyse. Het opstellen van langetermijnstrategieën voor publieke investeringen is een vast onderdeel van de planningcultuur geworden.

2.3.5

Dit alles heeft ertoe bijgedragen dat de lidstaten nu beter in staat zijn om sommige onderdelen van het acquis, zoals b.v. de milieuregels, in hun eigen wetgeving op te nemen en in praktijk te brengen. Het cohesiebeleid heeft onder meer geleid tot ingrijpende wijzigingen in de regelgeving op het gebied van overheidsopdrachten, waardoor de nationale markten voor overheidsopdrachten nu toegankelijk zijn voor álle EU-bedrijven, wat de werking van de interne markt alleen maar ten goede kan komen. Zeker vanuit het oogpunt van de recente uitbreiding is dit een belangrijk succes.

2.3.6

Tot slot zij er nog op gewezen dat het cohesiebeleid ook de rol van de regio's in de besluitvorming over het Europees regionaal beleid heeft versterkt. Dankzij het cohesiebeleid beschikken de EU-regio's over voldoende menskracht om hun taak bij het beheer van de Fondsen naar behoren te kunnen vervullen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een grotere autonomie voor de lokale en regionale overheden en tot een aanzienlijke sprong voorwaarts voor het regionalisatieproces en het lokale zelfbestuur in de EU.

2.4   Versterking van de samenhang binnen de EU

2.4.1

Het cohesiebeleid heeft op verschillende manieren de samenhang binnen de EU versterkt.

2.4.2

In de eerste plaats hebben het partnerschapsbeginsel en de grote inzet van de verantwoordelijke instanties de samenwerking tussen de overheid en de diverse maatschappelijke groeperingen verbeterd, wat aanzienlijk heeft bijgedragen tot het vinden van adequate oplossingen.

2.4.3

Bovendien heeft het cohesiebeleid geleid tot multi-dimensionale oplossingen voor complexe en zeer diverse problemen. De problemen, maar ook de achtergrond en de conjuncturele situatie, variëren sterk naar gelang van de regio, maar toch is het dankzij het cohesiebeleid gelukt om adequate maatregelen te nemen, met name in de perifere, ultraperifere en meest achterop geraakte regio's. Deze cohesiebevorderende aanpak heeft ook een aanzienlijke impact gehad op het beleid van de lidstaten op sommige andere terreinen.

2.4.4

Verder heeft het cohesiebeleid de samenwerking tussen regionale en lokale overheden bevorderd, met name in het kader van het communautaire initiatief Interreg. Daardoor is in sommige gevallen ook een einde gekomen aan langdurige conflicten of eeuwenoude ruzies tussen grensregio's. Dankzij de maatregelen ter bevordering van interregionale samenwerking is ook de samenwerking tussen niet aan elkaar grenzende gemeenten en regio's sterk toegenomen, wat uiteindelijk heeft geleid tot een aanzienlijke toename van het aantal nieuwe regionale strategieën.

2.4.5

In de afgelopen programmeringsperioden heeft de koppeling tussen EFRO en EOGFL aanzienlijke hefboomeffecten teweeggebracht in het kader van het streven naar geïntegreerde plattelandsontwikkeling. Wil men de territoriale samenhang verder kunnen versterken, dan moet de koppeling tussen EFRO en ELFPO in stand worden gehouden. Er moet op zijn minst een vorm van coördinatie en samenwerking zijn.

2.4.6

In dit verband moet worden gewezen op de uitstekende resultaten van de Urban-programma's, die niet alleen het fysieke milieu maar ook de sociale integratie in de betrokken steden ten goede zijn gekomen en daarmee een bewijs hebben geleverd van de toegevoegde waarde van het EU-beleid en van het gunstige effect van het concentratiebeginsel.

2.4.7

En ten slotte heeft het cohesiebeleid de zichtbaarheid van het Europese integratieproject aanzienlijk vergroot, met name daar waar het de kwaliteit van de publieke dienstverlening en van het bestaan van de burgers heeft helpen verbeteren.

3.   Conclusies

3.1

Het cohesiebeleid brengt dankzij zijn specifieke kenmerken (partnerschap, additionaliteit, strategische planning en meerjarenfinanciering) in verscheidene opzichten een aanzienlijk hefboomeffect teweeg.

3.2

Het zorgt ervoor dat overheid en particuliere sector de handen ineenslaan en dat er meer investeringsmiddelen — zowel publieke als particuliere — beschikbaar komen. Dit financiële hefboomeffect is een gevolg van het feit dat de financiering van het beleid geen grote fluctuaties vertoont, de uitgaven over een langere periode worden gepland en de toepassing van het concentratiebeginsel het mogelijk maakt de kritische massa te bereiken die nodig is om investeringen aan te trekken.

3.3

Zowel het hefboomeffect als de andere positieve effecten van het cohesiebeleid treden in alle soorten regio's en bij alle soorten programma's en projecten op, ongeacht de omvang van de verleende steun.

3.4

Het beheer van de Fondsen moet worden vereenvoudigd om het hefboomeffect van de partnerschappen te vergroten. Bovendien kan een al te sterke versnippering van de steun de totstandkoming van partnerschappen in sommige regio's bemoeilijken, met alle nadelige gevolgen van dien voor de keuze en de inzet van de actoren. Dit probleem zal zich in de periode 2007-2013 echter niet meer voordoen door het feit dat de nieuwe verordeningen een einde maken aan de zonering in het kader van doelstelling 2.

3.5

Het cohesiebeleid is een sleutelfactor bij de strategische oriëntatie van het overheidsbeleid. Het zorgt in een aantal sectoren voor nieuwe benaderingen en geeft op alle bestuursniveaus — nationaal, regionaal en lokaal — de aanzet tot het ontwikkelen van nieuw beleid. Het fungeert als een soort „aandrijfriem” tussen de doelstellingen van de EU, zoals de strategie van Lissabon, en de concrete initiatieven waarmee de sleutelactoren in de diverse gebieden binnen de EU deze doelstellingen moeten zien te realiseren.

3.6

Het cohesiebeleid creëert ook de noodzakelijke voorwaarden om de doelstellingen van Lissabon te kunnen realiseren. Daarbij valt met name te denken aan O&O en innovatie, die van cruciaal belang zijn voor de groei op middellange en lange termijn.

3.7

Tal van innovatieve programma's en projecten in het kader van het cohesiebeleid bleken hun succes te danken te hebben aan het feit dat de overheid achter de nieuwe concepten en benaderingen stond. Belangrijke factoren voor de totstandkoming van een hefboomeffect zijn daarnaast ook een goede beleidscoherentie en een goede samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus.

3.8

Het cohesiebeleid speelt een belangrijke rol bij de opbouw van institutionele capaciteit. Via het partnerschapsbeginsel heeft het in de hele EU een nieuw governance-model geïntroduceerd, waarbij de diverse bestuursniveaus en het maatschappelijk middenveld nauw met elkaar samenwerken, wat heeft geleid tot een toename van het sociaal-economische potentieel van de regio's en de lokale gemeenschappen. Dit zal een belangrijke factor zijn bij de verdere ontwikkeling van de nieuwe lidstaten.

3.9

Voor het bereiken van een maximaal hefboomeffect op lange termijn is het zaak dat rekening wordt gehouden met de algemene context en de culturele identiteit van iedere regio, waarbij steeds moet worden gestreefd naar een adequaat evenwicht tussen voor de hele EU geldende doelstellingen en regiospecifieke prioriteiten. Alleen door te streven naar een cultuuromslag en een mentaliteitswijziging en door de innovatie, het onderwijs, de ondernemingszin en de creativiteit te bevorderen kan men ervoor zorgen dat de door de Structuurfondsen teweeggebrachte veranderingen beklijven.

3.10

Het cohesiebeleid draagt aanzienlijk bij tot het versterken van de samenhang binnen de EU, want het zorgt ervoor dat de verschillen tussen de diverse soorten regio's afnemen en dat alle sociaal-economische actoren een actieve rol krijgen toebedeeld. Bovendien leidt het tot een verbetering van de kwaliteit van het bestaan, wat de zichtbaarheid van de EU vergroot en de burgers meer het gevoel geeft „erbij te horen”.

3.11

Het cohesiebeleid effent de weg voor een duurzame, milieuvriendelijke groei door te beletten dat milieuverwaarlozing negatieve gevolgen heeft voor de groei, de kwaliteit van het bestaan en de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen.

3.12

Het cohesiebeleid, dat zowel op convergentie- als op concurrentiefactoren aangrijpt, vormt een adequaat instrument voor het bewerkstelligen van een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling, temeer daar het de hele EU bestrijkt en daarmee uitstekende mogelijkheden biedt voor het uitwisselen van ervaringen en informatie over best practices. Het vormt een ideaal kader voor een proces van wederzijds leren doordat het de regio's de middelen geeft om succesvolle initiatieven uit andere EU-regio's te „kopiëren”.

3.13

Het CvdR is van oordeel dat het hefboomeffect van het cohesiebeleid in de programmeringsperiode 2007-2013 nog kan toenemen. De „spelregels” van het cohesiebeleid zijn door de jaren heen helemaal uitgekristalliseerd. Zij werden uitvoerig uitgetest en gestroomlijnd, waarbij werd gekozen voor een meer strategische aanpak, voor „oormerking” van de beschikbare middelen, voor een sterkere concentratie van de steunverlening in prioritaire sectoren, voor meer verfijnde en innovatieve financieringsmethoden, voor een grotere nadruk op stadsontwikkelingsprogramma's en voor nauwere samenwerking tussen de diverse gebieden en regio's. Een en ander heeft duidelijk laten zien dat bij een drastische verandering van de doelstellingen van het EU-beleid het cohesiebeleid een adequaat instrument is om de sociaal-economische ontwikkeling van de EU-regio's in goede banen te leiden.

3.14

Gebleken is dat het welslagen van de steunmaatregelen staat of valt met de kwaliteit van de geselecteerde projecten en met de keuze van het instrumentarium: de instrumenten moeten perfect passen bij de specifieke situatie in de regio's en bij de doelstellingen die men wil bereiken.

4.   Aanbevelingen

Het Comité van de regio's:

4.1

beveelt de Commissie aan bij de volgende evaluatie van de samenhang binnen de EU ook aandacht te besteden aan het hefboomeffect van het cohesiebeleid;

4.2

beveelt de Commissie, het Europees Parlement en de Raad aan het hefboomeffect als aanknopingspunt te gebruiken bij het evalueren van de diverse onderdelen van het EU-beleid, met name met het oog op de tussentijdse herziening van de EU-begroting;

4.3

beveelt de Commissie aan extra initiatieven te nemen om de perceptie en de kennis van de inhoud en de voordelen van het cohesiebeleid in de lidstaten, en met name bij de lokale en regionale overheden, te verbeteren;

4.4

beveelt de Commissie aan een grotere inspanning te leveren om via de structuurfondsen financial engineering-instrumenten als JEREMIE en JESSICA te promoten, en het mededingingsrecht zó vorm te geven dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om durfkapitaal- en garantiefondsen ten behoeve van achtergebleven regio's in het leven te roepen;

4.5

beveelt de Europese Commissie en de lidstaten aan bureaucratische procedures te vereenvoudigen, een adequaat wettelijk, bestuursrechtelijk en financieel kader voor het stimuleren van innoverende activiteiten uit te werken en voor innoverende bedrijven bedoelde financiële regelingen (durfkapitaalfondsen, netwerken van business angels, microkredietregelingen…) verder uit te bouwen;

4.6

beveelt de Commissie en de lidstaten aan de vorderingen met het vereenvoudigen en decentraliseren van het beheer van de structuurfondsen in de periode 2007-2013 te evalueren en daarbij speciale aandacht te schenken aan de verhouding tussen de administratieve rompslomp en de aard en omvang van de steunmaatregel en aan de gevolgen van de administratieve rompslomp voor de lokale en regionale overheden;

4.7

beveelt de lidstaten aan méér nog dan voorheen en op alle bestuursniveaus partnerschappen aan te gaan en ervoor te zorgen dat de lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld in alle fasen van de procedure een actieve rol krijgen toebedeeld, en pleit met name voor partnerschappen met steden omdat deze een belangrijke impact kunnen hebben op de groei en de werkgelegenheid;

4.8

beveelt de Commissie, het Europees Parlement, de lidstaten en de EIB aan alle hinderpalen voor publiek-private samenwerking bij structuurfondsenprojecten in kaart te brengen, en vestigt er de aandacht op dat een duidelijke EU-regeling voor pps-overeenkomsten alsmede een vereenvoudiging van de staatssteunregels al een hele stap in de goede richting zouden zijn en dat de lokale en regionale overheden beter zouden moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheden van publiek-private samenwerking en de problemen die ermee gepaard kunnen gaan;

4.9

beveelt de Commissie en de lidstaten aan dat zij het vaak experimentele en baanbrekende karakter van de structuurfondsenregeling in stand trachten te houden, en pleit ervoor dat de lidstaten de beschikbare reservemiddelen en andere instrumenten gebruiken om de meest succesvolle strategieën te belonen en te promoten en de resultaten van territoriale samenwerking te consolideren;

4.10

roept de Europese Commissie op rekening te houden met de nauwe samenhang tussen de structuurfondsenmaatregelen en de programma's voor plattelandsontwikkeling en op alle niveaus een optimale inhoudelijke afstemming en coördinatie mogelijk te maken en te bevorderen, zonder evenwel de noodzaak van een strikte financiële scheiding uit het oog te verliezen;

4.11

beveelt aan bij de tenuitvoerlegging van de structuurfondsenregeling speciale aandacht te schenken aan de doelstellingen van het Kyoto-protocol en een duurzame en milieuvriendelijke ontwikkeling na te streven;

4.12

beveelt de Commissie en de lidstaten aan in alle fasen van de procedure — van planning tot evaluatie en verslaglegging — steeds ook het hefboomeffect voor ogen te houden en de structuurfondsenmiddelen bij voorkeur te reserveren voor het ondersteunen van projecten met een aanzienlijk hefboomeffect;

4.13

vestigt er de aandacht op dat ook in het toekomstige cohesiebeleid op alle niveaus rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van de diverse regio's, omdat „sterkte in verscheidenheid” van essentieel belang is voor het welslagen van de hefboomwerking van het cohesiebeleid;

4.14

beveelt de lidstaten en de regio's aan nauwgezet toe te zien op de coherentie tussen regionale strategieën, nationale hervormingsplannen, nationale strategische referentiekaders en operationele programma's om een zo groot mogelijk hefboomeffect te bereiken;

4.15

beveelt aan de voordelen van het hefboomeffect onder de aandacht te brengen door het organiseren van zowel op de potentiële begunstigden als op een breed publiek gerichte publiciteits- en voorlichtingscampagnes en door het verspreiden van best practices zoals het Comité van de Regio's doet via zijn Open Days;

4.16

beveelt de Commissie aan de ontwikkeling van de regio's over een langere periode te volgen en de regio's attent te maken op de noodzaak van een cultuuromslag, een mentaliteitswijziging en een in alle opzichten transparante en voor alle betrokkenen duidelijke voorlichtingscampagne — absoluut noodzakelijke voorwaarden om hun sociaal-economische ontwikkeling een echte sprong voorwaarts te laten maken;

4.17

juicht het door de Commissie gelanceerde netwerkinitiatief „Regio's voor economische verandering” toe, pleit ervoor de samenwerking te organiseren rond een breed scala aan thema's om in te spelen op alle regionale tendensen, dringt erop aan daarbij voort te bouwen op vernieuwende initiatieven uit de huidige programmeringsperiode en de lokale en regionale overheden actief bij het vastleggen van prioriteiten te betrekken, en verwacht dat het ook zelf bij een en ander zal worden betrokken;

4.18

beveelt de EU-instellingen aan het beginsel van onderlinge solidariteit tussen de regio's tot een van de grondbeginselen van het cohesiebeleid te maken, en vestigt er de aandacht op dat het cohesiebeleid ook in de toekomst een van de pijlers van het Europese integratiebeleid moet blijven.

Rome, 23 maart 2007

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

M. DELEBARRE


(1)  PB C 164 van 5 juli 2005, blz. 4

(2)  PB C 318 van 22 december 2004, blz.1

(3)  http://coropinions.cor.europa.eu/CORopinionDocument.aspx?identifier=cdr\coter-iv\dossiers\cotter-iv-003\cdr118-2006_fin_ac.doc&language=NL

(4)  Europese Commissie: „Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013”, COM(2005) 299, Brussel, 5 juli 2005


7.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/8


Advies van het Comité van de Regio's „Participatie en informatie van jongeren: Follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd””

(2007/C 156/02)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité acht het, vooral gezien het huidige debat over de toekomst van Europa, essentieel dat „participatie” en „informatie” van jongeren wordt bevorderd, uitgaande van hun woonomgeving.

Kwesties die verband houden met jongeren moeten op horizontale wijze, d.w.z. in alle ministerraden, worden behandeld, zodat deze problematiek in alle belangrijke EU-thema's wordt geïntegreerd.

In dit verband zij opgemerkt dat jongeren essentieel zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de nieuwe Lissabonstrategie; het Comité acht het noodzakelijk hun beter onderwijs te bieden, alsook betere opleiding, mobiliteit, integratie in de arbeidsomgeving.

De grote problemen waarmee jongeren tegenwoordig geconfronteerd worden, mogen echter niet over het hoofd worden gezien; zoals werkloosheid, late toetreding tot de arbeidsmarkt, arbeidsonzekerheid en de bijbehorende moeilijkheid om zelfstandig te leven.

Het Comité bepleit projecten die beogen dat jongeren deelnemen aan het plaatselijk bestuur en het beheer van de gemeenschap, alsook contacten tussen lokale instanties en de scholen, met het oog op maatschappelijk besef en de bewuste uitoefening van het stemrecht.

Het Comité verzoekt de Commissie initiatieven te steunen om op lokaal niveau het Europees jongerenbeleid en de inhoud van het Europees Pact te verspreiden aan de hand van netwerken van lokale instellingen en door jonge beleidsmedewerkers hierbij actief te betrekken.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen inzake participatie en informatie van jongerenFollow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeug”: de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren verwezenlijken ter bevordering van hun actief Europees burgerschap en het bijgevoegde, door de diensten van de Commissie opgestelde werkdocument met een gedetailleerde analyse van de nationale verslagen van de lidstaten over participatie van en informatieverstrekking aan jongeren (COM(2006) 417 final — SEC(2006) 1006);

gezien het besluit van zijn bureau van 13 juni 2006 om de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek te belasten met het opstellen van een desbetreffend advies;

gezien het Witboek van de Europese Commissie „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”, COM (2001) 681 final;

gezien de resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 juni 2002, inzake het Europees samenwerkingskader in jeugdzaken;

gezien de resolutie van de Raad van 25 november 2003 betreffende gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie van en informatie aan jongeren;

gezien het Europees Jeugd Pact;

gezien de resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen inzake informatie aan jongeren;

gezien de conclusies van de Raad van 24 mei 2005 over nieuwe indicatoren voor onderwijs en opleiding;

gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de balans van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde acties, en gezien de resolutie over de invoering van de gemeenschappelijke doelstelling „de participatie van jongeren in het stelsel van de representatieve democratie verhogen”;

gezien de Mededeling van de Commissie over de periode van bezinning en Plan-D (COM(2005) 494 final en COM(2006) 212 final)) en het witboek van de Europese Commissie inzake „Een Europees communicatiebeleid; Samen praten over Europa (COM(2006) 35 final)”;

gezien zijn advies over de Mededeling van de Commissie „De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat en over het Witboek inzake een Europees communicatiebeleid”;

gezien zijn advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren „Aandacht voor jongerenbelangen in Europa — implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap”;

gezien de Mededeling van de Commissie — Follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”: de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren verwezenlijken ter bevordering van hun actief Europees burgerschap (COM(2006) 417 final);

gezien de recente resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over „De verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen inzake de participatie en informatie van jongeren ter bevordering van hun actief burgerschap”;

gezien dit ontwerpadvies over de Mededeling van de Commissie over de follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”: de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren verwezenlijken ter bevordering van hun actief Europees burgerschap;

gezien het door de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek op 30 november 2006 goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 334/2006 rev. 1) (rapporteur: de heer PELLA, lid van de provincieraad van Biella, locoburgemeester van Valdengo (IT/PPE));

heeft tijdens zijn op 23 maart 2007 gehouden 69e zitting het volgende advies uitgebracht:

1.   Inleiding

1.1

Het Comité is ingenomen met de nieuwe Mededeling van de Commissie, waarin het vervolg wordt beoordeeld dat de lidstaten hebben gegeven aan de gemeenschappelijke doelstellingen voor „participatie” en „informatie” van jongeren.

1.2

Het Comité is van mening dat sinds de publicatie van het Witboek in 2001 tot op heden de lidstaten ruimere aandacht hebben geschonken aan jongeren, maar dat er nog veel meer kan worden gedaan, zowel aan de hand van de opencoördinatiemethode (OCM) voor jongeren, als in de vorm van verdere acties op de betrokken beleidsgebieden.

1.3

Het Comité verwelkomt de recente resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, die nieuwe maatregelen bevat ter verbetering van de toepassing en de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen voor participatie en informatie van jongeren.

1.4

Het is juist dat de Raad de vier in het witboek geformuleerde thematische prioriteiten (participatie, informatie, vrijwilligerswerk en een beter begrip van en meer kennis over jongeren) en de gemeenschappelijke doelstellingen als onverminderd actueel beschouwt; volgens het Comité dienen zij het uitgangspunt te zijn voor acties van de lidstaten en van de instellingen op dit terrein, alsmede op alle andere beleidsgebieden voor jongerenzaken.

1.5

Kwesties die verband houden met jongeren moeten op horizontale wijze, d.w.z. in alle ministerraden, worden behandeld, zodat deze problematiek in alle belangrijke EU-thema's wordt geïntegreerd.

1.6

Het Comité tekent evenwel aan dat de Raad meer aandacht had kunnen schenken aan de rol van de lokale en regionale overheden, vooral in het gedeelte waar de maatregelen voor een snellere verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen aan bod komen, aangezien lokale en regionale overheden een fundamentele rol vervullen in het onderwijs en in de vorming van het maatschappelijk besef van jongeren.

1.7

Het Comité acht het, vooral gezien het huidige debat over de toekomst van Europa, essentieel dat „participatie” en „informatie” van jongeren wordt bevorderd, uitgaande van hun woonomgeving, om het gevoel dat zij tot de Unie behoren te versterken, om te garanderen dat zij de grondrechten die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook daadwerkelijk kunnen genieten en om het Europees project nieuw leven in te blazen, door het begrip „actief burgerschap” concreet te maken. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar het participeren en informeren van jongeren in eilandregio's.

1.8

De grote problemen waarmee jongeren tegenwoordig geconfronteerd worden, mogen echter niet over het hoofd worden gezien; zoals werkloosheid, late toetreding tot de arbeidsmarkt, arbeidsonzekerheid, de beperkte toegang tot huisvesting en de bijbehorende moeilijkheid om zelfstandig te leven, te weinig geschikte middelen om de juiste vaardigheden te verwerven, armoede, voortijdig schoolverlaten en sociale uitsluiting.

1.9

Daarom zullen de doelstellingen „participatie” en „informatie van jongeren” nog doeltreffender gestalte krijgen, als de lidstaten en de instellingen alles in het werk stellen om jongeren betere perspectieven te bieden, door te garanderen dat ze hun rechten zoals genoemd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook daadwerkelijk kunnen uitoefenen (zoals het recht op arbeid, het recht om te huwen en om een gezin te stichten, het recht om gezins- en beroepsleven te combineren).

1.10

In dit verband zij opgemerkt dat jongeren essentieel zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de nieuwe Lissabonstrategie; het Comité acht het noodzakelijk hun beter onderwijs te bieden, alsook betere opleiding, mobiliteit, integratie in de arbeidsomgeving, sociale inclusie en diensten voor jonge gezinnen:

a)

beter onderwijs en opleiding, zodat Europa zijn grootste kapitaal, de jeugd, optimaal kan benutten. In het bijzonder dient aandacht te worden besteed aan technologie-onderwijs, zodat O&O&i in Europa een nieuwe impuls krijgen. Daarnaast moet erop worden toegezien dat humanistische en andere waarden worden onderwezen en dat de Europese cultuur en geschiedenis de plaats krijgen die zij verdienen.

b)

Mobiliteit: Europese jongeren moeten de kans krijgen overal in de EU te werken of te studeren. Dit soort ervaringen leidt in het algemeen tot grote culturele verrijking en versterkt het gevoel Europeaan te zijn.

c)

Integratie in de arbeidsomgeving: jongeren behoren tot de groepen die het sterkst door werkloosheid worden getroffen. Er zijn nieuwe maatregelen nodig om jongeren vlotter toegang te verschaffen tot de arbeidsmarkt, wat ook hun maatschappelijke integratie ten goede zal komen.

d)

Sociale inclusie: bijzondere aandacht moet uitgaan naar jongeren met speciale behoeften of die maatschappelijk zijn uitgesloten. Immigranten dienen hier speciaal te worden vermeld.

e)

Diensten voor jonge gezinnen: jonge gezinnen hebben te maken met specifieke problemen die ook op Europees niveau moeten worden aangepakt. Cruciaal zijn bv. maatregelen om werk en gezin te combineren, zodat het voor vrouwen gemakkelijker wordt een vaste baan te vinden.

1.11

Het Comité meent derhalve dat jeugdbeleid van lokale en regionale overheden een Europese dimensie kan krijgen door adequaat nationaal beleid en passende middelen, evenals specifieke communautaire programma's, die de informatie aan Europese jongeren verbeteren en ze de mogelijkheid geven deel te nemen aan het lokale, regionale, nationale en Europese maatschappelijke en politieke leven.

1.12

Er zij op gewezen dat de Unie gebaseerd is op vrijheid en democratie; daarom dienen er onverwijld en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel concretere stappen te worden ondernomen zodat alle Europese burgers, om te beginnen met de jongste, eraan kunnen deelnemen.

2.   Participatie van jongeren

Participatie aan het maatschappelijke leven van de gemeenschap

2.1

Het Comité stelt vast dat de Raad de doelstelling „participatie van jongeren aan het maatschappelijk leven van de gemeenschap” hoofdzakelijk beschouwt als bevordering van lidmaatschap van participerende structuren.

2.2

Opgemerkt zij dat deelname aan het sociale leven in de eigen collectiviteit ook mogelijk is zonder deel uit te maken van dergelijke organisaties; het Comité is daarom van oordeel dat deze doelstelling ruim moet worden uitgelegd, door initiatieven te stimuleren die ook jongeren willen betrekken die het leven in hun gemeenschap zelfstandig willen benaderen.

2.3

Het Comité vindt zonder meer dat kansloze jongeren bijzondere aandacht verdienen; het meent dan ook dat deze categorieën ter plaatse beter in kaart moeten worden gebracht. Het juicht de initiatieven in Polen en Litouwen voor plattelandsjongeren toe.

2.4

Het Comité verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige financiële middelen vrij te maken voor de uitwerking van acties om de deelname van jongeren uit ultraperifere regio's aan het maatschappelijk leven van de EU te stimuleren. Bewoners van afgelegen gebieden hebben op het vlak van integratie en participatie immers af te rekenen met specifieke problemen.

2.5

Het Comité waardeert verder alle initiatieven van overheden ter ondersteuning van participatieve organisaties, in de vorm van financiële bijdragen, beschikbaarstelling van materiaal, technische assistentie, personeel, lokalen of hulp voor het lanceren van internetsites.

Participatie aan het stelsel van representatieve democratie

2.6

Het Comité meent dat deze doelstelling essentieel is om actief burgerschap gestalte te geven: ruim baan maken voor jongeren in lokale, regionale en nationale instellingen, alsook in ministeries en politieke partijen, waarbij jonge mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen.

2.7

De mogelijkheden die de nieuwe technologieën bieden om de Unie dichter bij de jongeren te brengen, moeten optimaal worden benut. Nieuwe innovatieve maatregelen van de Europese maatschappelijke organisaties en m.n. de plaatselijke en regionale overheden moeten dan ook resoluut door de Europese instellingen worden gesteund. Bijzonder nuttig in dit verband is de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden. Zo zou de Commissie moeten aanzetten tot de organisatie van een jaarlijks jeugdforum, waarop jongeren en openbare instellingen van gedachten wisselen en nieuwe acties voorstellen.

2.8

Het Comité is ingenomen met alle initiatieven van lidstaten voor het onderhouden van de dialoog met jongeren: lokale, nationale en regionale raden, jongerenparlementen, specifieke commissies, de ombudsman, correspondenten en vergaderingen tussen ministeries. Hopelijk worden dergelijke initiatieven verder ontwikkeld.

2.9

Het Comité merkt op dat in Italië, in het kader van de „Associazione Nazionale di Comuni Italiani” (Nationale vereniging van Italiaanse gemeenten), een adviesorgaan van jonge beleidsmedewerkers is opgericht, dat onder andere de vertegenwoordiging van jongeren op lokaal niveau op de voet volgt, stimuleert en jongeren opleidt.

2.10

Het Comité hoopt dat de lidstaten, evenals de territoriale overheden, passende onderwijsprogramma's invoeren, gericht op democratische participatie van de instellingen binnen het officiële onderwijs; verder hoopt het dat de lidstaten bruggen slaan tussen officieel en niet-officieel onderwijs.

2.11

Opgemerkt zij dat de verbinding tussen school en lokale instellingen een goed middel is om de deelname van studenten aan het leven in de eigen gemeenschap te stimuleren; het roept lokale bestuurders dan ook op — met name de jongeren onder hen — om zich als ambassadeurs op te werpen, door de organisatie van openbare debatten over onderwerpen van lokaal belang, die ook openstaan voor jongeren die de school hebben verlaten.

2.12

Het Comité is van mening dat openstelling van het lokale bestuur voor jongeren daadwerkelijk begrip oplevert voor de verantwoordelijkheid voor het beheer van de eigen streek, bijdraagt tot maatschappelijk besef en ertoe leidt dat veel jongeren die tot nu toe geen gebruik hebben gemaakt van hun stemrecht, bewust gaan stemmen.

2.13

Het Finse initiatief om het stemrecht voor plaatselijke verkiezingen uit te breiden tot jongeren vanaf 16 jaar acht het Comité positief, evenals het Duitse initiatief om jongeren te betrekken bij stadsvernieuwing. Het is ingenomen met de uitnodiging van de Raad om na te denken over een debat over de minimumleeftijd voor de uitoefening van het stemrecht.

2.14

Het Comité onderschrijft het besluit van de stad Stockholm om een jonge vrouw als loco-burgemeester aan te stellen.

2.15

Het „Herziene Europees Handvest voor participatie van jongeren aan lokaal en regionaal bestuur” van de Raad van Europa acht het Comité een zeer nuttig instrument; het hoopt dat het onder de regionale overheden van de Unie verspreid wordt en dat het op dit terrein tot betere samenwerking komt tussen het Comité van de Regio's en het Congres van lokale overheden.

Participatie aan de ontwikkeling van de Europese Unie

2.16

Het Comité staat achter de door de Raad bevestigde voorstellen van de Commissie om dit doel te verwezenlijken.

2.17

Het Comité stelt verheugd vast dat de Commissie de eerdere opmerkingen (1) van het CvdR over gedurige discussie en overleg met jongeren ter harte heeft genomen; het steunt het voorstel voor een verbeterde dialoog over de Europese Agenda. Het herhaalt evenwel dat met name de lokale en regionale overheden hierbij een rol moeten spelen.

2.18

Het Comité waardeert het nieuwe programma „Jongeren in actie”, alsook de andere op jongeren gerichte programma's op het gebied van onderwijs en opleiding, die veel jongeren de kans boden om Europa concreet te ervaren. Hopelijk kunnen steeds meer jongeren deelnemen en worden de programma's op grotere schaal verspreid, met bijzondere aandacht voor kansloze jongeren. Wel dringt het Comité er met het oog op de subsidiariteit op aan dat de Commissie en de lidstaten de regionale autoriteiten nauwer betrekken bij het beheer van dit programma. Voorts betreurt het dat het programma ter ondersteuning van jonge ondernemers niet wordt voortgezet. Dit programma heeft veel jongeren geholpen bij het starten van een eigen onderneming en het opdoen van belangrijke ervaring.

2.19

Het Comité stelt de Europese lokale en regionale overheden voor ruim baan te maken voor jongeren in hun gemeente die werkzaam zijn in (Europese) instellingen of die deelnemen aan communautaire programma's, en hen als ambassadeurs te betrekken bij debatten over Europa. Op die manier wordt profijt getrokken van de dubbele participatie en krijgen de werkomgeving, de onderwijs- en professionele ervaring in het buitenland extra waarde.

2.20

Het Comité verzoekt de Commissie initiatieven te steunen om op lokaal niveau het Europees jongerenbeleid en de inhoud van het Europees Pact te verspreiden aan de hand van netwerken van lokale instellingen en door jonge beleidsmedewerkers hierbij actief te betrekken.

3.   Informatie van jongeren

Toegang van jongeren tot informatiediensten

3.1

Het Comité herinnert eraan dat het recht op informatie ten grondslag ligt aan EU-informatiemaatregelen voor jongeren; het beschouwt het daarom als vanzelfsprekend dat de lidstaten, en eventueel de territoriale overheden, op onderwijsgebied beleid voeren dat jongeren de daadwerkelijke uitoefening van dat recht waarborgt, waarbij de nadruk moet liggen op verbetering van de toegang tot en de duidelijkheid van informatie.

3.2

Het Comité juicht het toe dat de Commissie de opmerkingen van het CvdR overneemt over het belang van de lokale en regionale dimensie in jeugdbeleid en dat zij erkent dat het stimuleren van de lokale participatie van jongeren staat of valt met de medewerking van lokale autoriteiten. Het herhaalt daarom het belang van de territoriale dimensie, daar op het lokale niveau het eerste directe contact met de politiek plaatsvindt en actief burgerschap concreet wordt.

3.3

Het Comité stelt met genoegen vast dat er in bijna alle lidstaten internetsites zijn met informatie voor jongeren; het hoopt echter dat een doeltreffende informatiestrategie op stapel staat die aandacht besteedt aan onderwerpen en kwesties die jongeren interesseren.

3.4

Het Comité onderschrijft het standpunt van de Raad, nl. dat de Europese portaalsite voor jongeren een zeer nuttig instrument is dat verder ontwikkeld en verspreid moet worden; voorts dient er betere coördinatie te komen tussen de voorgenomen instrumenten op lokaal, nationaal en Europees niveau om de informatie sneller en vlotter te laten circuleren.

3.5

Met het oog op de raadpleging en participatie van jongeren moeten volgens het Comité de lokaal actieve jongerenverenigingen ingeschakeld worden, om te vermijden dat uitsluitend de grote, nationale netwerken aan bod komen. Daarnaast dienen overleg- en participatiekanalen te worden ingesteld voor jongeren die niet bij een vereniging zijn aangesloten. Hiertoe kunnen de gemeenten rechtstreeks bijdragen door ter plaatse modellen te ontwikkelen voor de participatie van jongeren aan raadpleging en overleg.

Hoogwaardige informatie

3.6

Het Comité verneemt van de Commissie dat slechts weinig lidstaten oog hebben voor onderwijs en opleiding van degenen die informatie verstrekken aan jongeren; hopelijk komt er meer aandacht voor deze doelstelling, met bijbehorende studieprogramma's.

3.7

De Commissie zou het accent meer moeten leggen op de verbinding tussen informatie en raadpleging om te bevorderen dat jongeren vaardigheden leren en verwerven voor het verkrijgen, selecteren en beoordelen van informatie om bewuste consumenten te worden. De lidstaten zouden alle informatiekanalen moeten aangrijpen om informatie onder jongeren te verspreiden (internet, gsm, video, bioscoop).

Participatie van jongeren aan voorlichting

3.8

Het Comité is ingenomen met de nieuwe aandacht voor lokale jongerenraden, het stelselmatig betrekken van jongeren bij lokale instanties voor besluitvorming, met de steun van lokale en regionale overheden. Het verzoekt de Commissie om precieze criteria te omschrijven inzake de participatie van jongeren om lokale participatie en actief burgerschap te steunen.

3.9

Het Comité herhaalt dat het belangrijk is jongeren te betrekken bij de formulering van strategieën voor informatie, bij de uitwerking van informatieproducten, bij de verspreiding ervan en bij raadplegingsactiviteiten.

3.10

Het Comité meent dat de bijdrage van individuele jongeren of jongerenorganisaties in dit verband een waardevol, optimaal toe te passen hulpmiddel is; het roept de Commissie op om de lidstaten aan te moedigen nieuwe vormen van participatie in kaart te brengen.

4.   De opencoördinatiemethode

4.1

Het Comité beseft terdege dat jeugdzaken tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren; het hoopt daarom op de gemeenschappelijke inzet van de Commissie en de lidstaten, in samenwerking met de lokale en regionale overheden.

4.2

Het Comité is van mening dat de Commissie meer aandacht zou kunnen schenken aan succesvolle verwezenlijkingen van de lidstaten, en met name goede praktijken.

5.   Conclusies van het Comité van de Regio's

Participatie

5.1

Het Comité beveelt aan dat de lidstaten alle burgers, met name echter jongeren en jonge mannen en vrouwen gelijke kansen garanderen.

5.2

Het Comité hoopt dat middelen billijk worden toegewezen, ongeacht of het projecten voor jongerenorganisaties betreft of projecten voor individuele jongeren, zonder voorbij te gaan aan projecten voor kansarme groepen.

5.3

Het Comité spreekt voorts de hoop uit dat de lidstaten jongeren stimuleren actief te worden in lokale, regionale en nationale instanties, ministeries en politieke partijen, en dat zij hen raadplegen via jongerenraden en andere participerende structuren.

5.4

Het Comité acht het zinvol dat de lidstaten zich inzetten voor projecten die beogen dat jongeren deelnemen aan het plaatselijk bestuur en het beheer van de gemeenschap, alsook voor contacten tussen lokale instanties en de scholen, met het oog op maatschappelijk besef en de bewuste uitoefening van het stemrecht.

5.5

Het Comité verzoekt de lokale, regionale en nationale overheden jongeren daadwerkelijk te betrekken bij debatten over de toekomst van Europa om hun deelname aan de ontwikkeling van de Europese Unie op een hoger peil te brengen, door een actieve rol toe te kennen aan degenen die werkzaam zijn in instellingen en Europese bureaus of die aan communautaire programma's deelnemen.

Informatie

5.6

Het Comité acht het essentieel dat de lidstaten het recht op informatie waarborgen met behulp van speciale strategieën, rekening houdend met de eisen van jongeren en met bijzondere aandacht voor de zwaksten onder hen, waarbij tegelijkertijd specifieke onderwijs- en opleidingsprogramma's worden voorbereid voor al degenen die betrokken zijn bij de scholing van jongeren.

5.7

Het Comité herhaalt dat de totstandbrenging van een Europa van de burger en de sociale integratie van jongeren één van de belangrijkste beleidsprioriteiten van het Comité is; het wil hieraan bijdragen door de organisatie van gestructureerde en stelselmatige dialogen, ontmoetingen met de vertegenwoordigers van lokale en regionale verenigingen of jongerenraden. Verder kan er worden gedacht aan de oprichting van een CvdR-werkgroep die de werkzaamheden van lokale en regionale overheden volgt en stimuleert door vergelijking van lokale en regionale goede praktijken, ook met behulp van de steun van de nationale verenigingen. Daarnaast wil het Comité de lidstaten gaarne helpen bij de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen inzake participatie en informatie van jongeren.

5.8

Het Comité neemt zich voor om informatie over Europese kwesties op grotere schaal te verspreiden, aan de hand waarvan op lokaal en regionaal niveau kan worden gedebatteerd, alsook over Europese evenementen voor jongeren, om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen deelnemen.

5.9

Om deelname aan de ontwikkeling van de Europese Unie te stimuleren, verzoekt het Comité de Commissie een ad-hocvoorlichtingscampagne te overwegen voor de verspreiding van alle communautaire programma's voor de jeugd.

De opencoördinatiemethode

5.10

Het Comité waardeert het standpunt van de Raad om de actiepunten aan te passen en te verbeteren en om de in de recente resolutie verwoorde maatregelen hierin op te nemen; het verzoekt voorts rekening te houden met de in dit advies gedane opmerkingen en voorstellen.

5.11

Het Comité hoopt dat de lidstaten in het kader van de tot dusver gebruikelijke verslaglegging de Commissie informatie kunnen verschaffen over hun eigen jongerenbeleid en zo hun bijdrage in het kader van de OCM leveren; aldus kunnen goede praktijken beter worden geselecteerd en verspreid.

5.12

Het Comité onderschrijft dat ten behoeve van de vast te stellen actieplannen vóór maart 2007 de actiepunten moeten worden bepaald waarop de lidstaten zich willen richten met betrekking tot participatie en informatie, vooral teneinde goede praktijken op grotere schaal te verspreiden.

5.13

Het Comité verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe een concrete analyse van de in de lidstaten bereikte resultaten aan de hand van doeltreffende statistische methoden en kwalitatief onderzoek het beste kan worden aangepakt.

5.14

Volgens het Comité is het zinvol een werkgroep in te stellen om instrumenten te omschrijven voor de beoordeling van maatregelen die de gemeenschappelijke doelstellingen dichterbij moeten brengen; het pleit voor de deelname van vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, via het Comité.

5.15

Het Comité herhaalt dat de gemeenschappelijke doelstellingen voor jeugdzaken beter haalbaar zijn als jongeren op betere levensomstandigheden kunnen bogen. Het hoopt dat de Commissie, in het kader van het Europees Jeugd Pact, gaat werken aan een actieplan voor een betere oriëntatie en ondersteuning van de initiatieven van de lidstaten, inclusief de financiering van een en ander en eventueel in combinatie met innovatieve acties en de uitwisseling van goede praktijken.

5.16

Het Comité roept de lidstaten op om de lokale en regionale overheden genoeg middelen toe te kennen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke doelstellingen.

5.17

Tot slot hoopt het Comité dat, met het oog op een vlottere verwezenlijking van de doelstellingen voor de jeugd, de lidstaten de onzekere arbeidsomstandigheden van jongeren zullen aanpakken, ook in de context van de discussie over het nieuwe groenboek van de Commissie over arbeidsrecht.

Rome, 23 maart 2007

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

M. DELEBARRE


(1)  CdR 253/2005 fin.


7.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/14


Advies van het Comité van de Regio's over „De toekomst van de interne markt en de stand van zaken in de Europese samenleving”

(2007/C 156/03)

COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité is van mening dat de interne markt een nieuwe impuls moet krijgen om de uitdagingen van de komende jaren het hoofd te kunnen bieden. Die markt wordt inmiddels gevormd door 27 lidstaten en vertoont daardoor een veel grotere verscheidenheid dan oorspronkelijk het geval was. Bovendien functioneert de interne markt thans in een mondiale context en moet daarom worden omgevormd van een intern EU-project naar een efficiënt instrument waarmee het internationaal concurrentievermogen van de EU en de territoriale, economische en sociale samenhang daadwerkelijk kunnen worden verhoogd en de doelstellingen van de Lissabonagenda kunnen worden verwezenlijkt. De lokale en regionale overheden spelen hierbij een centrale rol.

De Commissie en de lidstaten worden verzocht om, in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden, de belemmeringen waarmee regio's, steden en lokale gemeenten momenteel bij de toepassing van de interne marktregelingen te maken hebben, in kaart te brengen, alsook de mogelijkheden om een interne markt te creëren die bij de 21e eeuw past.

De Commissie zou zich vooral moeten richten op de verdere verwezenlijking van de interne markt in de diensten- en financiële sector en op de arbeidsmarkt. In deze sectoren bleek de interne markt minder efficiënt terwijl deze ten aanzien van het vrije verkeer van goederen relatief succesvol is gebleken.

I.   Beleidsaanbevelingen

Inleiding

1.

Het Comité is het met de Commissie en de Europese Raad eens dat de Europese economie in de 21e eeuw met belangrijke nieuwe uitdagingen en mogelijkheden wordt geconfronteerd. Daarom verdient het Commissiestreven naar een uitgebreide inventarisatie in 2007 van de situatie op de interne markt en in de Europese samenleving alle bijval. Ook is het Comité ingenomen met het verzoek van de Commissie om middels dit verkennend advies een bijdrage ter zake te leveren.

2.

Het is van mening dat de interne markt een nieuwe impuls moet krijgen om de uitdagingen van de komende jaren het hoofd te kunnen bieden. Die markt wordt inmiddels gevormd door 27 lidstaten en vertoont daardoor een veel grotere verscheidenheid dan oorspronkelijk het geval was, en functioneert nu bovendien in een mondiale context. Mede op basis van dit advies moet die markt daarom worden omgevormd van een intern EU-project naar een efficiënt instrument waarmee het internationaal concurrentievermogen van de EU en de territoriale, economische en sociale samenhang daadwerkelijk kunnen worden verhoogd en de doelstellingen van de Lissabonagenda kunnen worden verwezenlijkt. De lokale en regionale overheden spelen hierbij een centrale rol.

Een interne markt voor de 21e eeuw

3.

Het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is een grondbeginsel van de Unie en vormt de basis van de interne markt. Daarnaast dient te worden beseft dat het integratieproject niet uitsluitend de interne markt betrof maar ook werd ingegeven door het streven naar duurzame vrede door tussen de Europese volkeren solidariteit en cohesie tot stand te brengen.

4.

Voorts dient te worden benadrukt hoe belangrijk het is om alle stakeholders via een bottom up-aanpak bij de besluitvorming te betrekken. Daartoe moeten er procedures voor openbare raadpleging komen en dient middels impactstudies speciale aandacht te worden besteed aan de gevolgen van de EU-wetgeving op territoriaal, sociaal en milieugebied.

5.

De Commissie en de lidstaten worden aanbevolen om het creatieve en innovatieve potentieel van de Europese lokale en regionale overheden meer ruimte te bieden, en wel door het probleem aan te pakken dat de regelgeving van de EU onvoldoende wordt toegepast. Dit geldt met name voor de behoefte aan openheid en het aanpakken van het protectionistisch beleid dat door sommige lidstaten wordt gevoerd en dat het MKB ervan weerhoudt om in nieuwe markten in en buiten de Unie te investeren.

6.

De Commissie en de lidstaten worden verzocht om, in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden, de belemmeringen waarmee regio's, steden en lokale gemeenten momenteel bij de toepassing van de interne marktregelingen te maken hebben, in kaart te brengen, alsook de mogelijkheden om een interne markt te creëren die bij de 21e eeuw past.

7.

De rol van de lokale en regionale overheden beperkt zich niet tot aanpassing aan de economische veranderingen en ondersteuning van ondernemingen op de interne markt. Als organisatoren en aanbieders van openbare diensten zijn zij ook spelers op de interne markt.

8.

Het Comité beseft dat een „maatschappelijke inventaris” nauw verband houdt met het efficiënt functioneren van de interne markt. Bij het opmaken van die inventaris moet worden bedacht dat traditionele maatschappelijke problemen als armoede en handicaps nog kunnen toenemen als gevolg van de vergrijzing en de aanhoudende werkloosheid. Ook kunnen er zich nieuwe maatschappelijke problemen voordoen vanwege veranderende gezinsstructuren en globalisering. De inventaris zou moeten uitmonden in een gezamenlijke aanpak van de analyse en in de uitwisseling van voorbeelden van goede praktijken op Europees niveau en tussen de lidstaten.

Globalisering en externe uitdagingen

9.

De Commissie wordt verzocht om de economische prestaties van en beleidsontwikkeling in nationale en regionale economieën systematischer te vergelijken met en af te wegen tegen diezelfde gegevens betreffende concurrenten elders in de wereld (met name de VS, China en India), en om die vergelijkingen ook te maken tussen lidstaten en regio's van de EU onderling.

10.

Het Comité is het met de Commissie eens dat meer naar derde landen moet worden gekeken teneinde de interne markt competitief en aantrekkelijk te houden. Een hechtere interne markt vormt namelijk een antwoord op de globalisering en biedt mogelijkheden om de daaraan verbonden kansen te grijpen, waardoor negatieve percepties worden teruggedrongen. Het Comité benadrukt dat ook de lokale en regionale overheden in de EU deel uitmaken van een steeds verder globaliserende economie waarin de omvang van de wereldhandel in goederen ieder decennium verdubbelt. Gegeven de concurrentie van kennisintensieve economieën moet het Europees bedrijfsleven veel innovatiever, vaardiger en creatiever worden om de concurrentie aan te kunnen.

11.

De interne markt moet wel degelijk worden gezien als een dynamisch instrument voor maatschappelijke en economische vooruitgang in Europa. Die markt dient te worden geschraagd om daarmee het hoofd te kunnen bieden aan veranderende patronen en de uitdagingen van de mondiale economie. Op die manier kan ervoor worden gezorgd dat de economische groei in de Unie aantrekt. Een sterkere markt biedt daartoe de politieke en economische voorwaarden.

12.

Verder dienen er op EU-niveau, op grond van gemeenschappelijke beginselen, sociale minimumnormen te worden geformuleerd. Specifieke beginselen betreffende gelijke behandeling op het gebied van arbeidsvoorwaarden dienen dààr te worden geformuleerd waar de arbeid wordt verricht en moeten stoelen op overeenstemming tussen de sociale partners. Gegeven de opkomst van de geglobaliseerde markt moet de interne markt het hoofd bieden aan veel van buiten komende uitdagingen.

Opleiding, vaardigheden en inzetbaarheid in de kenniseconomie

13.

Het Comité adviseert de Commissie om de steun voor de ontwikkeling van vaardigheden, via gelijke kansen en investeringen in „levenslang leren”, er vooral op te richten dat onderwijs- en opleidingsbeleid erin resulteren dat werknemers over de nodige vaardigheden beschikken om passend werk te vinden en dat dit beleid aan de behoeften van het bedrijfsleven tegemoet komt.

14.

Benadrukt dient te worden dat verhoging van vaardigheden een cruciale uitdaging voor de Europese regio's belichaamt en, samen met innovatie, ondernemerschap, mededinging en investeringen, een motor voor productiviteit vormt. Ook is het belangrijk dat de lidstaten en de regionale en lokale overheden beter in staat worden gesteld om in de ontwikkeling van vaardigheden te investeren ten behoeve van „levenslang leren” en de bevordering van actief arbeidsmarktbeleid; een en ander middels een duurzame aanpak die met de Lissabonagenda overeenstemt.

15.

Ook wordt de Commissie aanbevolen om, in overleg met de lidstaten en de regionale en lokale overheden, voor een strategisch kader te zorgen en de middelen uit te trekken die nodig zijn om de uitstippeling van regionale en lokale strategieën te ondersteunen die gericht zijn op het aanleren van vaardigheden.

16.

Verder beveelt het Comité de Commissie en de lidstaten aan om het toekomstige interne-marktbeleid ten behoeve van vaardigheden en banen, waar mogelijk, middels lokale en regionale uitvoering gestalte te geven. Meer regionale autonomie en verantwoording zouden er borg voor moeten staan dat opleidingsprogramma's (bv. die van het ESF) op de regionale en lokale arbeidsmarkten zijn afgestemd. Dan alleen kunnen de specifieke uitdagingen van de regio's het hoofd worden geboden.

17.

Voorts stelt het Comité de Commissie en de lidstaten voor om de troeven van de EU als kenniseconomie in te zetten en de mobiliteit van vaardigheden en de inzetbaarheid van haar burgers te bevorderen in plaats van te proberen te concurreren met economieën die profiteren van een concurrentievoordeel vanwege hun minder goed opgeleide en minder waarde toevoegende arbeidskrachten. Ontwikkeling van vaardigheden en „levenslang leren” zijn cruciaal voor ieder programma om de interne markt efficiënter te laten functioneren.

18.

Overigens brengen de concurrentie op de globaliserende markt en de verschuiving naar economieën die op kennis en dienstverlening zijn gebaseerd, nieuwe mogelijkheden met zich mee voor de ontwikkeling van vaardigheden en onderwijs. Het mag niet zo zijn dat werknemers door banen die weinig scholing vereisen en slecht betaald worden, in de valkuil van een nieuwe groep van „werkende armen” terecht komen. Daarom moet de maatschappelijke steun vooral worden gericht op hulpverlening aan die groep van werknemers, waarbij moet worden gedacht aan het bieden van scholingsmogelijkheden, een behoorlijke beloning en behoorlijke arbeidsvoorwaarden voor iedereen, en maatregelen om de sociale mobiliteit te vergroten.

De stand van zaken in de Europese samenleving

19.

Het Comité steunt het standpunt van de Europese Raad over het belang van de sociale dimensie van de EU (1). Het verzoek van deze Raad aan de Commissie en het Europees Parlement om passende aandacht aan de maatschappelijke impact van EU-wetgeving te schenken, verdient dan ook bijval.

20.

Tevens benadrukt het Comité dat de interne markt moet worden gezien als een belangrijke component van de Europese samenleving in de bredere zin van dat woord. Daarom moet er meer oog zijn voor de maatschappelijke aspecten van interne-marktmaatregelen en moet de EU in haar streven om gemeenschappelijke beginselen toe te passen, voortbouwen op de respectieve regionale identiteiten en benaderingen van sociaal-economische ontwikkeling in plaats van een ongedifferentieerd en uitsluitend door economische motieven ingegeven beleid te voeren.

21.

Ook zou de Commissie ervoor moeten blijven zorgen dat sociale en consumentenrechten bij de liberalisering van de dienstenmarkten (bv. via de toekomstige Dienstenrichtlijn) niet in het gedrang komen.

22.

Voorts dient, zoals bleek bij de discussie over de dienstenrichtlijn, de aandacht m.b.t. de toepassing van de interne-marktregels uit te gaan naar de specificiteit van de taken van openbare dienstverlening.

23.

Daarnaast zou de Commissie speciaal aandacht moeten besteden aan de gevolgen van huidige en komende demografische veranderingen voor het welslagen van de interne markt en de koers die daarmee wordt gevaren. Dit geldt vooral voor de onevenwichtige impact van bevolkingsmigratie, nu en in de toekomst. Gelijke behandeling is een grondbeginsel van het moderne Europa en discriminatie is dan ook geen optie.

24.

Verder zou de Commissie de maatschappelijke dimensie van de interne markt beter, d.w.z. op een meer gestructureerde en samenhangende wijze moeten aanpakken. Het beleid van de Unie dient in de eerste plaats gecentreerd te zijn op de welvaart en de belangen van de Europese burgers en bedrijven. Dat laatste is namelijk de weg via dewelke de mogelijkheden van de interne markt concreet gestalte krijgen. Daarom moet de regionale concurrentiekracht worden bezien vanuit het potentieel zowel van de burgers als van de bedrijven.

25.

Tevens wordt de EU verzocht om de meest kwetsbare leden van de Europese samenleving te beschermen. Globalisering van markten verschaft bijkomende mogelijkheden om de EU-economieën nieuw leven in te blazen. Beseft dient evenwel te worden dat bevordering van de economische groei weliswaar tot meer banen en welvaart zou moeten leiden, maar dat er in de Unie ook maatschappelijke segmenten bestaan die niet van die groei kunnen profiteren. Als gevolg van demografische veranderingen en vergrijzing moet het traditionele sociaal beleid op deze nieuwe uitdagingen worden toegesneden. Bijgevolg dient de EU van de groeimogelijkheden te profiteren, maar moet zij ook voor gelijke kansen zorgen en de sociale voorzieningen ondersteunen bij het aangaan van de uitdagingen die er voor de interne markt liggen. Dit vergt bijstandsstructuren, en met name onderwijs en opleiding, die beter op de meest behoeftigen zijn afgestemd, terwijl tegelijkertijd gezorgd wordt voor passende middelen en prikkels en innoverende benaderingen ten behoeve van daadwerkelijke welvaart.

Betere communicatie

26.

De Commissie en de lidstaten moeten de lokale en regionale overheden raadplegen en met hen samenwerken om een discussie op gang te brengen en hun burgers bij de doelstellingen van welvaart, solidariteit en veiligheid en bij de agenda voor groei en werkgelegenheid te betrekken. Daarbij moet er oog zijn voor de belangrijke rol die de sociale partners en de sociale dialoog op alle niveaus kunnen spelen bij de beoordeling van de werking van de markt, de bevordering van een duurzaam beleid inzake economische migratie, het tegengaan van uitbuiting op de werkplek en de bestrijding van discriminatie op de werkplek en op de arbeidsmarkt.

27.

Verder moet worden benadrukt dat partners, burgers en bedrijven niet allen even efficiënt van de voordelen van de interne markt op de hoogte zijn gebracht. Het aanhalen van de band tussen Europa en de burgers vormt een voorwaarde voor het welslagen van die markt. Het Comité suggereert daarom dat de lokale en regionale overheden, die het bestuursniveau vormen dat het dichtst bij de burgers staat, een leidende rol in het voorlichtingsproces gaan spelen. Verder wordt aanbevolen dat de Commissie, samen met het Comité, een door communicatie en beleid gestuurd proces aanzwengelt om aan de verwachtingen van de burgers en het bedrijfsleven te voldoen en hen bij de Europese doelstellingen van welvaart, solidariteit en veiligheid en bij de agenda voor groei en werkgelegenheid te betrekken. Dit zijn onmisbare elementen voor het vertrouwen in en het draagvlak voor de Unie van de toekomst.

28.

Ook beveelt het Comité de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan om, teneinde tegemoet te komen aan de zorgen van de burgers en het bedrijfsleven, met name het MKB,, beter uit te leggen hoe moet worden omgegaan met de economische en sociale veranderingen als gevolg van de globalisering en de fellere mededinging.

Efficiënte besluitvorming

29.

De Commissie zou zich vooral moeten richten op de verdere verwezenlijking van de interne markt in de diensten- en financiële sector en op de arbeidsmarkt. In deze sectoren bleek de interne markt minder efficiënt terwijl deze ten aanzien van het vrije verkeer van goederen relatief succesvol is gebleken.

30.

Het Comité doet verder een beroep op de lidstaten om de lokale en regionale overheden te helpen bij de verdere invoering op het meest geschikte geografische niveau van gecoördineerde, vereenvoudigde en geïntegreerde structuren om het bedrijfsleven te ondersteunen. Er liggen aanzienlijke mogelijkheden voor deze structuren om als informatiebron te dienen betreffende mogelijkheden bij aanbestedingen en om uitleg te verschaffen over de procedures voor de gunning van dienstencontracten. Voorts spelen de lokale en regionale overheden een belangrijke rol bij de ondersteuning van mkb's, al was het maar omdat zij van deze bedrijven veel goederen en diensten betrekken.

31.

Voorts wordt de Commissie aanbevolen om het Europees concurrentievermogen, in overleg met het bedrijfsleven zelf, te vergroten door invoering van een efficiënt Europees octrooistelsel dat octrooihouders steun biedt door hun intellectuele eigendomsrechten te beschermen en de kosten terug te dringen waardoor doelmatigere prikkels voor innovatie worden gecreeerd.

32.

Daarnaast wordt de Commissie en de lidstaten aanbevolen om de lokale en regionale overheden en het bedrijfsleven serieus te raadplegen en de dialoog met hen aan te gaan om uit te maken op welke gebieden de regelgeving van vooral mkb's kan worden verlicht.

33.

Verder vindt het Comité ook dat vereenvoudiging en efficiënte toepassing van het Gemeenschapsrecht onontbeerlijk zijn voor een geïntegreerde interne markt. „Beter wetgeven” betekent hier echter niet noodzakelijkerwijs „minder wetgeven”. Harmonisatie kan geboden zijn om de Unie een duidelijk en samenhangend regelgevingskader te geven.

34.

Ook wordt de Commissie en de lidstaten aanbevolen om vooraf een uitgebreidere analyse te maken van de impact van EU-wetgeving op het MKB en om de rol van die sector bij het formuleren van nieuwe wetgeving te versterken.

35.

Het wederzijdse-erkenningsbeginsel (zie HvJ zaak 120/78 „Cassis de Dijon” van 20 februari 1979) moet worden versterkt. Daarom dringt het Comité er bij de Commissie op aan dat de lidstaten er verschillende vervaardigingsnormen op na mogen blijven houden, maar dat deze niet in een handelsverbod mogen resulteren.

36.

Ten slotte moet de Commissie oog hebben voor de proactieve en belangrijke rol van de lokale en regionale overheden t.a.v. de juiste ontwikkeling van de interne markt en de maatschappelijke werkelijkheid in Europa. Er dient dan ook een grotere mate van lokaal en regionaal zelfbestuur te komen. Dankzij zijn nauwe banden met de Europese burgers is het Comité een belangrijke partner als het erom gaat de voordelen van de interne markt voor het voetlicht te brengen en is het tegelijkertijd de meest aangewezen instantie om veranderingen te bepleiten waar die nodig zijn.

II.   Aanbevelingen voor wijzigingen

Rome, 23 maart 2007

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

M. DELEBARRE


(1)  Conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006.