ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 82

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
14 april 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2007/C 082/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 69 van 24.3.2007

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2007/C 082/02

Zaak C-34/04: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming — Visvergunningen — Verordening (EG) nr. 3690/93 — Vaartuigen Wiron III en Wiron IV — Definitieve overbrenging daarvan naar Argentinië)

2

2007/C 082/03

Zaak C-150/04: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Denemarken (Niet-nakoming — Vrij verkeer van werknemers — Vrij verrichten van diensten — Vrij verkeer van kapitaal — Vrijheid van vestiging — Inkomstenbelasting — Ouderdomspensioen — Aansluiting bij in andere lidstaat gevestigde pensioeninstelling — Belastingwetgeving — Beperking van aftrekbaarheid van belastbaar inkomen van dan wel beperking van belastingvrijstelling voor premiebetalingen in kader van pensioenregeling — Dwingende redenen van algemeen belang — Doeltreffendheid van fiscale controles — Samenhang van belastingstelsel — Symmetrie van belastingstelsel — Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting)

2

2007/C 082/04

Zaak C-199/04: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijnen 85/337/EEG en 97/11/EG — Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten — Belangrijke wijziging van gebruik van bouwwerk of terrein — Niet-ontvankelijkheid van beroep)

3

2007/C 082/05

Zaak C-345/04: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Centro Equestre da Lezíria Grande Lda/Bundesamt für Finanzen (Vrij verrichten van diensten — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Voorstellingen met paardendressuur en dressuurlessen in lidstaat georganiseerd door in andere lidstaat gevestigde vennootschap — Inaanmerkingneming van bedrijfskosten — Voorwaarden — Rechtstreeks economisch verband met inkomsten verworven in lidstaat waar activiteit wordt uitgeoefend)

3

2007/C 082/06

Zaak C-239/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — BVBA Management, Training en Consultancy/Benelux-Merkenbureau (Merken — Richtlijn 89/104/EEG — Aanvraag om inschrijving van merk voor geheel van waren en diensten — Onderzoek van teken door bevoegde autoriteit — Inaanmerkingneming van alle relevante feiten en omstandigheden — Bevoegdheid van nationale rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld)

4

2007/C 082/07

Zaak C-266/05 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 februari 2007 — Jose Maria Sison/Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Toegang tot documenten van instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Uitzonderingen — Openbaar belang — Openbare veiligheid — Internationale betrekkingen — Documenten die hebben gediend als basis voor besluit van Raad waarbij beperkende maatregelen tegen bepaalde personen met oog op strijd tegen terrorisme zijn ingevoerd — Gevoelige documenten — Weigering van toegang — Weigering mee te delen van welke staten een aantal van die documenten afkomstig is)

4

2007/C 082/08

Zaak C-270/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos — Griekenland) — Athinaïki Chartopoïïa AE/L. Panagiotidis e.a. (Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG van de Raad — Artikel 1, lid 1, sub a — Beëindiging van werkzaamheden van plaatselijke eenheid, die is toe te schrijven aan wil van werkgever — Begrip plaatselijke eenheid)

5

2007/C 082/09

Zaak C-292/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Efeteio Patron — Griekenland) — E. Lechouritou, V. Karkoulias, G. Pavlopoulos, P. Brátsikas, D. Sotiropoulos, G. Dimopoulos/Dimosio tis Omospondiakis Dimokratias tis Germanias (Executieverdrag — Artikel 1, eerste alinea, eerste volzin — Toepassingsgebied — Burgerlijke en handelszaken — Begrip — Vordering tot schadevergoeding, ingesteld in verdragsluitende staat door rechtverkrijgenden van slachtoffers van bloedbad tijdens oorlog en gericht tegen andere verdragsluitende staat wegens handelingen van zijn strijdkrachten)

5

2007/C 082/10

Zaak C-435/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Investrand BV/Staatssecretaris van Financiën (Zesde btw-richtlijn — Artikel 17, lid 2 — Recht op aftrek — Kosten voor adviesdiensten die zijn afgenomen in kader van arbitrageprocedure met oog op vaststelling van bedrag van schuldvordering die deel uitmaakt van vermogen van onderneming, doch is ontstaan voordat schuldeiser belastingplichtig was voor btw)

6

2007/C 082/11

Zaak C-3/06 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 februari 2007 — Groupe Danone/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregeling — Geldboeten — Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten — Mededeling inzake medewerking)

6

2007/C 082/12

Zaak C-114/06: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 96/48/EG — Transeuropese netwerken — Interoperabiliteit van transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem — Niet-uitvoering)

7

2007/C 082/13

Zaak C-183/06: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München — Duitsland) — Ruma GmbH/Oberfinanzdirektion Nürnberg (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Post 8525 — Postonderverdeling 8529 90 40 — Toetsenbordfolie voor mobiele telefoon)

7

2007/C 082/14

Zaak C-324/06: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/116/EG — Opneming van gistsoort Candida guilliermondii in bijlage bij richtlijn 82/471/EEG — Niet-vaststelling van nodige maatregelen)

8

2007/C 082/15

Zaak C-12/05 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 december 2006 — Meister/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Ambt — Nieuwe tewerkstelling van hoofd van afdeling als juridisch adviseur bij ondervoorzitter belast met juridische aangelegenheden — Hogere voorziening die ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond is)

8

2007/C 082/16

Zaak C-368/05 P: Beschikking van het Hof van 8 december 2006 — Polyelectrolyte Producers Group/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Besluit van Raad tot vaststelling van standpunt van Gemeenschap — Besluit van Gemengd Comité van EER op grond waarvan Noorwegen specifieke concentratiegrenzen voor de chemische stof acrylamide mag voorschrijven, die strenger zijn dan die welke in de Gemeenschap gelden)

9

2007/C 082/17

Zaak C-373/05 P: Beschikking van het Hof van 22 januari 2007 — Bart Nijs/Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Ambtenaren — Besluit om ambtenaar niet te bevorderen tot rang LA 5 — Voorafgaande klacht — Identiteit van voorwerp en grond — Hogere voorziening die kennelijk ongegrond is)

9

2007/C 082/18

Zaak C-57/06 P: Beschikking van het Hof van 26 januari 2007 — Elisabetta Righini/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Indeling in rang en salaristrap — Indeling in hoogste rang van loopbaan — Onjuiste opvatting van feiten — Motiveringsgebreken — Hogere voorziening die ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond is)

9

2007/C 082/19

Zaak C-126/06: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 19 januari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Protodikeio Tripolis — Griekenland) — Carrefour — Marinopoulos AE/Nomarchiaki aftodioikisi Tripolis (Vrij verkeer van goederen — Artikel 28 EG — Kwantitatieve beperkingen — Maatregelen van gelijke werking — In handel brengen van diepgevroren bakkerijproducten)

10

2007/C 082/20

Zaak C-129/06 P: Beschikking van het Hof van 12 december 2006 — Autosalone Ispra Snc/Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Europese Gemeenschap voor Atoomenergie — Overlopen van afvoerkanaal — Verkeerde voorstelling — Maatregelen van instructie)

10

2007/C 082/21

Zaak C-273/06: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 26 januari 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Auto Peter Petschenig GmbH/Toyota Frey Austria GmbH (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van reglement voor procesvoering — Mededinging — Afzetovereenkomst inzake motorvoertuigen — Groepsvrijstelling — Verordening (EG) nr. 1475/95 — Artikel 5, lid 3 — Opzegging door leverancier — Inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1400/2002 — Noodzaak van reorganisatie van distributienet)

11

2007/C 082/22

Zaak C-302/06: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 25 januari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowaakse Republiek) — František Koval'ský/Mesto Prešov, Dopravný podnik Mesta Prešov, a.s. (Verzoek om prejudiciële beslissing — Aanvullend protocol bij Verdrag tot bescherming van rechten van mens en fundamentele vrijheden — Eigendomsrecht — Elektrische installaties op particuliere terreinen zonder compensatie voor eigenaren — Onbevoegdheid van Hof)

11

2007/C 082/23

Zaak C-503/06: Beroep ingesteld op 13 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

12

2007/C 082/24

Zaak C-12/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Genova (Italië) op 18 januari 2007 — Autostrada dei Fiori Spa, AISCAT, Associazione Nazionale dei Gestori delle Autostrade/Governo della Repubblica italiana, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Azienda nazionale autonoma delle strade (ANAS)

12

2007/C 082/25

Zaak C-16/07 P: Hogere voorziening, ingesteld op 22 januari 2007 door Marguerite Chetcuti tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 8 november 2006 in zaak T-357/04, Chetcuti/Commissie

13

2007/C 082/26

Zaak C-23/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 25 januari 2007 — Confcooperative Friuli Venezia Giulia, Luigi Soini, Azienda Agricola Vivai Pinat Mario e figlio/Ministero delle Politiche Agricole, alimentari e forestali, Regione Friuli Venezia Giulia

14

2007/C 082/27

Zaak C-24/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 25 januari 2007 — Cantina Produttori Cormòns, Luigi Soini/Ministero delle Politiche Agricole, alimentari e forestali, Regione Friuli Venezia Giulia

15

2007/C 082/28

Zaak C-27/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 26 januari 2007 — Banque Fédérative du Crédit Mutuel/Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

16

2007/C 082/29

Zaak C-28/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2007 door NV Ter Lembeek International tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 23 november 2006 in zaak T-217/02, NV Ter Lembeek International tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

16

2007/C 082/30

Zaak C-32/07: Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

17

2007/C 082/31

Zaak C-36/07: Beroep ingesteld op 31 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

17

2007/C 082/32

Zaak C-38/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2007 door Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (derde kamer) van 30 november 2006 in zaak T-382/04, Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen

18

2007/C 082/33

Zaak C-39/07: Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

18

2007/C 082/34

Zaak C-40/07: Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

19

2007/C 082/35

Zaak C-45/07: Beroep ingesteld op 2 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

19

2007/C 082/36

Zaak C-46/07: Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

20

2007/C 082/37

Zaak C-47/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 februari 2007 door Masdar (UK) Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 16 november 2006 in zaak T-333/03, Masdar (UK) Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen

20

2007/C 082/38

Zaak C-48/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik (België) op 5 februari 2007 — Belgische Staat/Les Vergers du Vieux Tauves SA

21

2007/C 082/39

Zaak C-54/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Arbeidshof te Brussel (België) op 6 februari 2007 — Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding tegen NV Firma Feryn

21

2007/C 082/40

Zaak C-68/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 12 februari 2007 — Kerstin Sundelind Lopez/Miquel Enrique Lopez Lizazo

23

2007/C 082/41

Zaak C-69/07: Beroep ingesteld op 9 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

23

2007/C 082/42

Zaak C-72/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Asturias (Spanje) op 9 februari 2007 — José Manuel Blanco Pérez en María del Pilar Chao Gómez/Consejeria de Salud y Servicios Sanitarios

23

2007/C 082/43

Zaak C-79/07: Beroep ingesteld op 13 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

24

2007/C 082/44

Zaak C-82/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 15 februari 2007 — Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones/Administración general del Estado

24

2007/C 082/45

Zaak C-86/07: Beroep ingesteld op 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

24

2007/C 082/46

Zaak C-87/07: Beroep ingesteld op 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

25

2007/C 082/47

Zaak C-91/07: Beroep ingesteld op 19 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

25

2007/C 082/48

Zaak C-102/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 21 februari 2007 — Adidas AG en Adidas Benelux BV tegen Marca Mode, C&A Nederland, H&M Hennes & Mauritz Netherlands BV en Vendex KBB Nederland BV

26

2007/C 082/49

Zaak C-104/07: Beroep ingesteld op 21 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

26

2007/C 082/50

Zaak C-47/05: Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

26

2007/C 082/51

Zaak C-53/06: Beschikking van de president van het Hof van 22 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

27

2007/C 082/52

Zaak C-79/06: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

27

2007/C 082/53

Zaak C-91/06: Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

27

2007/C 082/54

Zaak C-93/06: Beschikking van de president van het Hof van 14 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

27

2007/C 082/55

Zaak C-95/06 P: Beschikking van de president van het Hof van 8 november 2006 — Bausch & Lomb Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA

27

2007/C 082/56

Zaak C-109/06: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

27

2007/C 082/57

Zaak C-110/06: Beschikking van de president van het Hof van 30 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

28

2007/C 082/58

Zaak C-222/06: Beschikking van de president van het Hof van 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

28

2007/C 082/59

Zaak C-259/06: Beschikking van de president van het Hof van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

28

2007/C 082/60

Zaak C-299/06: Beschikking van de president van het Hof van 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

28

2007/C 082/61

Zaak C-326/06: Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

28

2007/C 082/62

Zaak C-370/06: Beschikking van de president van het Hof van 24 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

28

2007/C 082/63

Zaak C-377/06: Beschikking van de president van het Hof van 29 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

29

2007/C 082/64

Zaak C-395/06: Beschikking van de president van het Hof van 5 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tribunal Supremo — Spanje) — Entidad de Gestión de los Derechos de los Productores Audiovisuales (Egeda)/Al Rima SA

29

 

Gerecht van eerste aanleg

2007/C 082/65

Zaak T-23/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — CAS/Commissie (Associatieovereenkomst tussen EEG en Republiek Turkije — Kwijtschelding van invoerrechten — Vruchtensapconcentraat uit Turkije — Communautair douanewetboek — Certificaten inzake goederenverkeer — Bijzondere situatie — Recht van verweer)

30

2007/C 082/66

Zaak T-339/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Clotuche/Commissie (Ambtenaren — Herplaatsing van directeur als hoofdadviseur — Dienstbelang — Gelijkwaardigheid van ambten — Reorganisatie van Eurostat — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

30

2007/C 082/67

Gevoegde zaken T-118/04 en T-134/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Caló/Commissie (Ambtenaren — Herplaatsing van directeur als hoofdadviseur — Dienstbelang — Gelijkwaardigheid van ambten — Reorganisatie van Eurostat — Aanstelling in ambt van directeur — Kennisgeving van vacature — Motiveringsplicht — Beoordeling van verdiensten van kandidaten — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

31

2007/C 082/68

Zaak T-143/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — Camurato Carfagno/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingrapport — Beoordelingsperiode 2001/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Exceptie van onwettigheid — Kennelijk onjuiste beoordeling)

31

2007/C 082/69

Zaak T-175/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Gordon/Commissie (Ambtenaren — Beroep tot nietigverklaring — Loopbaanontwikkelingrapport — Volledige en blijvende invaliditeit — Verdwijnen van procesbelang — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Niet-ontvankelijkheid)

32

2007/C 082/70

Zaak T-204/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 februari 2007 — Indorata-Serviços e Gestão/BHIM (HAIRTRANSFER) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag voor HAIRTRANSFER — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94)

32

2007/C 082/71

Gevoegde zaken T-246/04 en T-71/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — Wunenburger/Commissie (Ambtenaren — Beoordelingsrapporten — Beoordelingsperiodes 1997/1999 en 1999/2001 — Loopbaanontwikkelingrapport — Beoordelingsperiode 2001/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Beroep tot schadevergoeding — Rechten van verdediging)

32

2007/C 082/72

Zaak T-256/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2007 — Mundipharma/BHIM — Altana Pharma (RESPICUR) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord RESPICUR — Ouder nationaal woordmerk RESPICORT — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Bewijs van gebruik van ouder merk — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94)

33

2007/C 082/73

Zaak T-318/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Boucek/Commissie (Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-toelating tot schriftelijk examen — Te late indiening van sollicitatieformulier)

33

2007/C 082/74

Zaak T-353/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2007 — Ontex/BHIM — Curon Medical (CURON) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord CURON — Oppositie door houder van communautair woordmerk EURON — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

34

2007/C 082/75

Zaak T-354/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2007 — Petralia/Commissie (Ambtenaren — Tijdelijke functionarissen — Wetenschappelijke groep — Indeling in rang)

34

2007/C 082/76

Zaak T-435/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 februari 2007 — Simões Dos Santos/BHIM (Openbare dienst — Ambtenaren en personeelsleden van het BHIM — Beoordeling en bevordering — Nulstelling en nieuwe berekening van aantal meritepunten — Overgangsregeling — Beroep tot nietigverklaring — Exceptie van onwettigheid — Geen terugwerkende kracht — Beginselen van legaliteit en rechtszekerheid — Rechtsgrondslag — Gewettigd vertrouwen — Gelijke behandeling)

34

2007/C 082/77

Zaak T-477/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — Aktieselskabet af 21. november 2001/BHIM — TDK Kabushiki Kaisha (TDK) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord TDK — Ouder communautair beeldmerk TDK — Oudere nationale woord- of beeldmerken TDK — Relatieve weigeringsgrond — Bekendheid — Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94)

35

2007/C 082/78

Zaak T-501/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 februari 2007 — Bodegas Franco-Españolas/BHIM — Companhia Geral da Agricultura das Vinhas do Alto Douro (ROYAL) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ROYAL — Ouder communautair woordmerk ROYAL FEITORIA — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

35

2007/C 082/79

Zaak T-65/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 februari 2007 — Seldis/Commissie (Ambtenaren — Stagiaires — Wetenschappelijke of technische groepen — Aanstelling van tijdelijk functionaris na vergelijkend onderzoek voor aanstelling in vaste dienst — Indeling in rang en salaristrap — Artikelen 31 en 32 van Statuut)

36

2007/C 082/80

Zaak T-88/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Quelle/BHIM — Nars Cosmetics (NARS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld NARS — Oudere nationale beeldmerken die woordelement MARS bevatten — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Ontbreken van overeenstemming van tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

36

2007/C 082/81

Zaak T-317/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Kustom Musical Amplification/BHIM (Vorm van gitaar) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag tot inschrijving van driedimensionaal merk — Vorm van gitaar — Absolute weigeringsgrond — Schending van rechten van verdediging — Motivering — Artikel 73 van verordening (EG) nr. 40/94)

37

2007/C 082/82

Zaak T-55/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 januari 2007 — Rijn Schelde Mondia France/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk douanetarief — Verzoek om kwijtschelding van invoerrechten — Bezwarende handeling — Niet-ontvankelijkheid)

37

2007/C 082/83

Zaak T-423/05 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 29 januari 2007 — Olympiaki Aeroporia Ypiresies/Commissie (Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Staatssteun — Spoedeisendheid)

37

2007/C 082/84

Zaak T-91/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 26 januari 2007 — Theofilopoulos/Commissie (Beroep tot schadevergoeding — Verzoek om teruggave van garantiebrieven — Onbevoegdheid van Gerecht — Niet-ontvankelijkheid van beroep — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

38

2007/C 082/85

Zaak T-124/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 januari 2007 — MIP Metro/BHIM — MetroRED Telecom (MetroRED) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Afdoening zonder beslissing)

38

2007/C 082/86

Zaak T-16/07: Beroep ingesteld op 17 januari 2007 — Torres/BHIM — Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés (TORRE DE BENITEZ)

38

2007/C 082/87

Zaak T-17/07: Beroep ingesteld op 16 januari 2007 — Torres/BHIM — Bodegas Navarro López (CITA DEL SOL)

39

2007/C 082/88

Zaak T-24/07: Beroep ingesteld op 6 februari 2007 — ThyssenKrupp Stainless/Commissie

39

2007/C 082/89

Zaak T-26/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — LIPOR/Commissie

40

2007/C 082/90

Zaak T-30/07: Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Denka International/Commissie

41

2007/C 082/91

Zaak T-33/07: Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

42

2007/C 082/92

Zaak T-34/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Goncharov/BHIM — DSB (DSBW)

43

2007/C 082/93

Zaak T-35/07: Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Leche Celta/BHIM — Celia (Celia)

43

2007/C 082/94

Zaak T-36/07: Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Zipcar/BHIM — Canary Islands Car (ZIPCAR)

44

2007/C 082/95

Zaak T-37/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — El Morabit/Raad van de Europese Unie

44

2007/C 082/96

Zaak T-38/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Shell Petroleum e.a./Commissie

45

2007/C 082/97

Zaak T-39/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — ENI/Commissie

45

2007/C 082/98

Zaak T-40/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2007 door De Brito Sequeira Carvalho tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2006 in zaak F-17/05, De Brito Sequeira Carvalho/Commissie

46

2007/C 082/99

Zaak T-41/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — IPK International — World Tourism Marketing Consultants/Commissie

47

2007/C 082/00

Zaak T-42/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Dow Chemical e.a./Commissie

47

2007/C 082/01

Zaak T-43/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2007 door Neophytou tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2006 in zaak F-22/05, Neophytou/Commissie

48

2007/C 082/02

Zaak T-44/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Kaučuk/Commissie

49

2007/C 082/03

Zaak T-45/07: Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Unipetrol/Commissie

49

2007/C 082/04

Zaak T-47/07: Beroep ingesteld op 21 februari 2007 — ratiopharm/BHIM (BioGeneriX)

50

2007/C 082/05

Zaak T-48/07: Beroep ingesteld op 21 februari 2007 — ratiopharm/BHIM (BioGeneriX)

50

2007/C 082/06

Zaak T-52/07: Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Movimondo ONLUS/Commissie

51

2007/C 082/07

Zaak T-54/07: Beroep ingesteld op 19 februari 2007 — Vtesse Networks/Commissie

52

2007/C 082/08

Zaak T-55/07: Beroep ingesteld op 23 februari 2007 — Nederland/Commissie

52

2007/C 082/09

Zaak T-37/02: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Banca Sanpaolo Imi/Commissie

53

2007/C 082/10

Zaak T-39/02: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Banca Intesa Banca Commerciale italiana/Commissie

53

2007/C 082/11

Zaak T-40/02: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Capitalia, voorheen Banca di Roma/Commissie

53

2007/C 082/12

Zaak T-41/02: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — MCC/Commissie

53

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2007/C 082/13

Zaak F-30/05: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2007 — Sundholm/Commissie (Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingrapport — Beoordeling voor het jaar 2003 — Verplichting tot motivering van rapport — Rechten van verdediging)

54

2007/C 082/14

Zaak F-72/05: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2007 — Fardoom en Ashbrook/Commissie (Ambtenaren — Vergoeding van kosten — Kosten van dienstreizen — Weigering om in kader van vakbondsactiviteit aangevraagde reisopdrachten te tekenen — Procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

54

2007/C 082/15

Zaak F-84/05: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2007 — Neirinck/Commissie (Ambtenaren — Tijdelijk functionaris — Ontvankelijkheid — Verzoek in zin van artikel 90, lid 1, van Statuut — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Vermeende toezegging van aanwerving)

55

2007/C 082/16

Zaak F-1/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 14 februari 2007 — Fernández Ortiz/Commissie (Ambtenaren — Aanwerving — Proeftijd — Ontslag na proeftijd)

55

2007/C 082/17

Zaak F-138/06: Beroep ingesteld op 18 december 2006 — Meister/BHIM

55

2007/C 082/18

Zaak F-8/07: Beroep ingesteld op 26 januari 2007 — Chassagne/Commissie

56

2007/C 082/19

Zaak F-13/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Scozzaro/EMEA

56

2007/C 082/20

Zaak F-14/07: Beroep ingesteld op 27 februari 2007 — Caló/Commissie

57

2007/C 082/21

Zaak F-78/05: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 februari 2007 — Rounis/Commissie

57

2007/C 082/22

Zaak F-102/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 februari 2007 — Geert Haelterman e.a./Commissie

57

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/1


(2007/C 82/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 69 van 24.3.2007

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 56 van 10.3.2007

PB C 42 van 24.2.2007

PB C 20 van 27.1.2007

PB C 331 van 30.12.2006

PB C 326 van 30.12.2006

PB C 310 van 16.12.2006

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-34/04) (1)

(Niet-nakoming - Visvergunningen - Verordening (EG) nr. 3690/93 - Vaartuigen Wiron III en Wiron IV - Definitieve overbrenging daarvan naar Argentinië)

(2007/C 82/02)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn en C. Diderich, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordiger: H. G. Sevenster, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verordening (EG) nr. 3690/93 van de Raad van 20 december 1993 tot invoering van een communautair stelsel van regels voor de minimuminformatie die visvergunningen moeten bevatten (PB L 341, blz. 93) — Visvergunningen voor de vissersvaartuigen WIRON III en WIRON IV niet ingetrokken na overbrenging van deze vaartuigen naar Argentinië

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Denemarken

(Zaak C-150/04) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van werknemers - Vrij verrichten van diensten - Vrij verkeer van kapitaal - Vrijheid van vestiging - Inkomstenbelasting - Ouderdomspensioen - Aansluiting bij in andere lidstaat gevestigde pensioeninstelling - Belastingwetgeving - Beperking van aftrekbaarheid van belastbaar inkomen van dan wel beperking van belastingvrijstelling voor premiebetalingen in kader van pensioenregeling - Dwingende redenen van algemeen belang - Doeltreffendheid van fiscale controles - Samenhang van belastingstelsel - Symmetrie van belastingstelsel - Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting)

(2007/C 82/03)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal, S. Tams en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: J. Molde, gemachtigde)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: A. Kruse, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 39 EG, 43 EG, 49 EG en 56 EG — Belastingwetgeving houdende beperking van de aftrekbaarheid van het belastbaar inkomen van premies voor pensioenverzekeringen welke zijn aangegaan met een in de lidstaat gevestigde onderneming

Dictum

1)

Het Koninkrijk Denemarken is de krachtens de artikelen 39 EG, 43 EG en 49 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen door een regeling inzake levensverzekeringen en ouderdomspensioenen in te voeren en te handhaven op grond waarvan het recht op aftrek van en het recht op vrijstelling voor premiebetalingen alleen worden toegekend in het kader van overeenkomsten die met in Denemarken gevestigde pensioeninstellingen zijn afgesloten, terwijl een dergelijk belastingvoordeel niet wordt toegekend in het kader van overeenkomsten die met in andere lidstaten gevestigde pensioeninstellingen zijn afgesloten.

2)

Het Koninkrijk Denemarken wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Zweden draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 190 van 24.7.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-199/04) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijnen 85/337/EEG en 97/11/EG - Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten - Belangrijke wijziging van gebruik van bouwwerk of terrein - Niet-ontvankelijkheid van beroep)

(2007/C 82/04)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C.-F. Durand en F. Simonetti, gemachtigden, en A. Howard, barrister)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: M. Bethell, en E. O'Neill, gemachtigden, D. Elvin, QC, en J. Maurici, barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (PB L 173, blz. 5) — Zonder beoordeling verleende vergunningen

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Centro Equestre da Lezíria Grande Lda/Bundesamt für Finanzen

(Zaak C-345/04) (1)

(Vrij verrichten van diensten - Belastingwetgeving - Vennootschapsbelasting - Voorstellingen met paardendressuur en dressuurlessen in lidstaat georganiseerd door in andere lidstaat gevestigde vennootschap - Inaanmerkingneming van bedrijfskosten - Voorwaarden - Rechtstreeks economisch verband met inkomsten verworven in lidstaat waar activiteit wordt uitgeoefend)

(2007/C 82/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centro Equestre da Lezíria Grande Lda

Verwerende partij: Bundesamt für Finanzen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Verenigbaarheid met artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) van een nationale wettelijke regeling inzake belastingheffing over de inkomsten van niet-ingezetenen, die voorziet in een teruggaaf van belasting wanneer de bedrijfskosten die in rechtstreeks economisch verband staan met de inkomsten, meer dan de helft van de inkomsten bedragen

Dictum

Artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, voor zover deze de teruggaaf van de aan de bron ingehouden vennootschapsbelasting op de door een beperkt belastingplichtige verworven inkomsten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de bedrijfskosten om de inaanmerkingneming waarvan deze belastingplichtige met het oog daarop verzoekt, in rechtstreeks economisch verband staan met de inkomsten die zijn verworven in het kader van een op het grondgebied van de betrokken lidstaat uitgeoefende activiteit, mits alle kosten die onlosmakelijk met deze activiteit zijn verbonden, ongeacht de plaats waar of het tijdstip waarop zij zijn gemaakt, worden geacht daarmee in rechtstreeks economisch verband te staan. Dit artikel staat daarentegen in de weg aan een dergelijke nationale wettelijke regeling, voor zover zij de teruggaaf van de betrokken belasting aan die belastingplichtige afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze bedrijfskosten meer bedragen dan de helft van de genoemde inkomsten.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — BVBA Management, Training en Consultancy/Benelux-Merkenbureau

(Zaak C-239/05) (1)

(Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Aanvraag om inschrijving van merk voor geheel van waren en diensten - Onderzoek van teken door bevoegde autoriteit - Inaanmerkingneming van alle relevante feiten en omstandigheden - Bevoegdheid van nationale rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld)

(2007/C 82/06)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BVBA Management, Training en Consultancy

Verwerende partij: Benelux-Merkenbureau

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Brussel — Uitlegging van artikel 3 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) — Aanvraag tot inschrijving van het merk „The Kitchen Company ”— Onderzoek van het teken door de bevoegde autoriteit — Inaanmerkingneming van alle relevante feiten en omstandigheden — Arrest Koninklijke KPN Nederland

Dictum

De Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd:

dat de bevoegde autoriteit die weigert een merk in te schrijven, in haar beslissing voor elk van de in de aanvraag om inschrijving opgegeven waren en diensten haar conclusie dient te vermelden, ongeacht de wijze waarop deze aanvraag is geformuleerd. Wanneer evenwel dezelfde weigeringsgrond wordt ingebracht voor een categorie of een groep van waren of diensten, kan de bevoegde autoriteit volstaan met een globale motivering voor alle betrokken waren of diensten;

dat zij niet in de weg staat aan een nationale regelgeving die een rechterlijke instantie waarbij beroep tegen een beslissing van de bevoegde autoriteit is ingesteld, belet om zich over het onderscheidend vermogen van het merk voor elk van de in de aanvraag om inschrijving opgegeven waren en diensten afzonderlijk uit te spreken, wanneer noch deze beslissing noch deze aanvraag betrekking had op categorieën van waren of diensten of waren of diensten afzonderlijk;

dat zij niet in de weg staat aan een nationale regelgeving die de rechterlijke instantie waarbij beroep tegen een beslissing van de bevoegde autoriteit is ingesteld, belet om rekening te houden met feiten en omstandigheden die zich na het geven van deze beslissing hebben voorgedaan.


(1)  PB C 3.9.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 februari 2007 — Jose Maria Sison/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-266/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Uitzonderingen - Openbaar belang - Openbare veiligheid - Internationale betrekkingen - Documenten die hebben gediend als basis voor besluit van Raad waarbij beperkende maatregelen tegen bepaalde personen met oog op strijd tegen terrorisme zijn ingevoerd - Gevoelige documenten - Weigering van toegang - Weigering mee te delen van welke staten een aantal van die documenten afkomstig is)

(2007/C 82/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Jose Maria Sison (vertegenwoordiger: J. Fermon, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en E. Finnegan, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 26 april 2005 in de gevoegde zaken T-110/03, T-150/03 en T-405/03, Jose Maria Sison/Raad van de Europese Unie, waarbij het Gerecht heeft afgewezen een verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Raad houdende afwijzing van rekwirants verzoek om toegang tot bepaalde documenten waarop de Raad zich heeft gebaseerd voor de vaststelling van besluit 2002/848/EG tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2002/460/EG (PB L 295, blz. 12)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

J. M. Sison wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 243 van 1.10.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos — Griekenland) — Athinaïki Chartopoïïa AE/L. Panagiotidis e.a.

(Zaak C-270/05) (1)

(Collectief ontslag - Richtlijn 98/59/EG van de Raad - Artikel 1, lid 1, sub a - Beëindiging van werkzaamheden van plaatselijke eenheid, die is toe te schrijven aan wil van werkgever - Begrip „plaatselijke eenheid’)

(2007/C 82/08)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Areios Pagos

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Athinaïki Chartopoïïa AE

Verwerende partij: L. Panagiotidis e.a.

Interveniënt: Geniki Synomospondia Ergaton Elládas (GSEE)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Areios Pagos — Uitlegging van artikel 1, lid 2, sub d, van richtlijn 75/129/EEG van de Raad van 17 februari 1975 (PB L 48, blz. 29), artikel 2, lid 4, van richtlijn 92/56/EEG van de Raad van 24 juni 1992 (PB L 245, blz. 3) en artikel 4, lid 4, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 (PB L 225, blz. 16) betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag — Verplichting van de werkgever om de vertegenwoordigers van de werknemers te informeren en te raadplegen — Draagwijdte van de afwijkende ontslagvoorwaarden in geval van beëindiging van de werkzaamheden na een rechterlijke beslissing

Dictum

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, met name artikel 1, lid 1, sub a, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een productie-eenheid als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde valt onder het begrip „plaatselijke eenheid ”met het oog op de toepassing van deze richtlijn.


(1)  PB C 217 van 3.9.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Efeteio Patron — Griekenland) — E. Lechouritou, V. Karkoulias, G. Pavlopoulos, P. Brátsikas, D. Sotiropoulos, G. Dimopoulos/Dimosio tis Omospondiakis Dimokratias tis Germanias

(Zaak C-292/05) (1)

(Executieverdrag - Artikel 1, eerste alinea, eerste volzin - Toepassingsgebied - Burgerlijke en handelszaken - Begrip - Vordering tot schadevergoeding, ingesteld in verdragsluitende staat door rechtverkrijgenden van slachtoffers van bloedbad tijdens oorlog en gericht tegen andere verdragsluitende staat wegens handelingen van zijn strijdkrachten)

(2007/C 82/09)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Efeteio Patron

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: E. Lechouritou, V. Karkoulias, G. Pavlopoulos, P. Brátsikas, D. Sotiropoulos, G. Dimopoulos

Verwerende partij: Dimosio tis Omospondiakis Dimokratias tis Germanias

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Efeteio Patron — Uitlegging van artikel 1 van Executieverdrag — Toepassingsgebied van Executieverdrag — Vordering ingesteld door slachtoffers van bloedbad tijdens oorlog tegen een verdragsluitende staat als zijnde aansprakelijk voor de handelingen van zijn strijdkrachten in oorlogstijd

Dictum

Artikel 1, eerste alinea, eerste volzin, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, moet aldus worden uitgelegd dat een in een verdragsluitende staat door natuurlijke personen tegen een andere verdragsluitende staat ingestelde rechtsvordering tot vergoeding van de schade die is geleden door de rechtverkrijgenden van de slachtoffers van handelingen van strijdkrachten in het kader van krijgsverrichtingen op het grondgebied van eerstbedoelde staat, niet onder „burgerlijke zaken ”in de zin van deze bepaling valt.


(1)  PB C 243 van 1.10.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Investrand BV/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-435/05) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 17, lid 2 - Recht op aftrek - Kosten voor adviesdiensten die zijn afgenomen in kader van arbitrageprocedure met oog op vaststelling van bedrag van schuldvordering die deel uitmaakt van vermogen van onderneming, doch is ontstaan voordat schuldeiser belastingplichtig was voor btw)

(2007/C 82/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Investrand BV

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 17, lid 2, van Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Door belastingplichtige betaalde diensten waarvan doel was, hoogte vast te stellen van vordering ontstaan vóór verwerving van hoedanigheid van belastingplichtige — Aftrek van belasting — Vraag of rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen prestaties en zijn activiteit als belastingplichtige nodig is

Dictum

Artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, dient aldus te worden uitgelegd dat de kosten voor adviesdiensten die een belastingplichtige afneemt met het oog op de vaststelling van het bedrag van een schuldvordering die deel uitmaakt van het vermogen van zijn onderneming en betrekking heeft op een aandelenverkoop van vóór het tijdstip waarop hij voor de btw belastingplichtig is geworden, bij gebreke van gegevens die kunnen aantonen dat deze diensten uitsluitend in de door de belastingplichtige verrichte economische activiteit in de zin van deze richtlijn hun oorzaak vinden, niet rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met deze activiteit en bijgevolg geen recht doen ontstaan op aftrek van de daarop drukkende btw.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 februari 2007 — Groupe Danone/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-3/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregeling - Geldboeten - Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten - Mededeling inzake medewerking)

(2007/C 82/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Groupe Danone (vertegenwoordigers: A. Winckler en S. Sorinas Jimeno, avocats)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet en W. Wils, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 25 oktober 2005, Groupe Danone/Commissie (T-38/02), waarbij het Gerecht het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/569/EG van de Commissie van 5 december 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG (PB L 200, blz. 1) gedeeltelijk heeft verworpen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Groupe Danone wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 48 van 25.2.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

(Zaak C-114/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 96/48/EG - Transeuropese netwerken - Interoperabiliteit van transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem - Niet-uitvoering)

(2007/C 82/12)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en T. Kukal, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: R. Procházka, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn van richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235, blz. 6)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem, is de Slowaakse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Slowaakse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München — Duitsland) — Ruma GmbH/Oberfinanzdirektion Nürnberg

(Zaak C-183/06) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Post 8525 - Postonderverdeling 8529 90 40 - Toetsenbordfolie voor mobiele telefoon)

(2007/C 82/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ruma GmbH

Verwerende partij: Oberfinanzdirektion Nürnberg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht München — Uitlegging van verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 281, blz. 1) — Postonderverdeling 8538 — Voorfront voor toetsenbord van mobiele telefoon (keypad), voorzien van niet-geleidende contactpennen aan onderzijde

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003, dient aldus te worden uitgelegd dat van polycarbonaat gemaakte toetsenbordfolies met gegoten toetsen aan de bovenkant en niet-geleidende contactpennen aan de onderkant, die bestemd zijn om in mobiele telefoons te worden ingebouwd, in onderverdeling 8529 90 40 vallen.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-324/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/116/EG - Opneming van gistsoort Candida guilliermondii in bijlage bij richtlijn 82/471/EEG - Niet-vaststelling van nodige maatregelen)

(2007/C 82/14)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Szmytkowska en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Fernandes en F. Fraústo de Azevedo, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-vaststelling, binnen gestelde termijn, van alle bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/116/EG van de Commissie van 23 december 2004 tot wijziging van de bijlage bij richtlijn 82/471/EEG van de Raad wat de opname van Candida guilliermondii betreft (PB L 379, blz. 81)

Dictum

1)

Door binnen de gestelde termijn niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/116/EG van de Commissie van 23 december 2004 tot wijziging van de bijlage bij richtlijn 82/471/EEG van de Raad wat de opname van Candida guilliermondii betreft, is de Portugese Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/8


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 december 2006 — Meister/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-12/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambt - Nieuwe tewerkstelling van hoofd van afdeling als juridisch adviseur bij ondervoorzitter belast met juridische aangelegenheden - Hogere voorziening die ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond is)

(2007/C 82/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Herbert Meister (vertegenwoordiger: P. Goergen, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. de Medrano Caballero, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 28 oktober 2004 in zaak T-76/03 (Meister/BHIM) houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van het besluit van het BHIM van 22 april 2002 tot aanstelling van rekwirant, in het belang van de dienst en samen met zijn ambt, als juridisch adviseur bij de ondervoorzitter belast met juridische aangelegenheden

Dictum

1)

De principale en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

2)

Meister wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening.

3)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/9


Beschikking van het Hof van 8 december 2006 — Polyelectrolyte Producers Group/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-368/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Besluit van Raad tot vaststelling van standpunt van Gemeenschap - Besluit van Gemengd Comité van EER op grond waarvan Noorwegen specifieke concentratiegrenzen voor de chemische stof acrylamide mag voorschrijven, die strenger zijn dan die welke in de Gemeenschap gelden)

(2007/C 82/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Polyelectrolyte Producers Group (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Curmi, J.-P. Hix en F. Florindo Gijón), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Forman en M. Wilderspin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 22 juli 2005 in zaak T-376/04, Polyelectrolyte Producers Group/Raad en Commissie, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard een beroep tot nietigverklaring van het besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 59/2004 van 26 april 2004 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst, voor zover Noorwegen op grond daarvan specifieke concentratiegrenzen voor de chemische stof acrylamide mag voorschrijven, die strenger zijn dan die welke in de Gemeenschap gelden, alsmede tot vaststelling van de onrechtmatigheid van de gemeenschappelijke verklaring in het kader van de herzieningsclausules betreffende hoofdstuk XV (gevaarlijke stoffen) van bijlage II bij de EER-Overeenkomst, aangenomen op de vergadering van het Gemengd Comité van de EER van 26 maart 1999 (PB C 185, blz. 6), en een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster als gevolg van de vaststelling van het bestreden besluit zou hebben geleden

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Polyelectrolyte Producers Group wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 10 van 14.1.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/9


Beschikking van het Hof van 22 januari 2007 — Bart Nijs/Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-373/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaren - Besluit om ambtenaar niet te bevorderen tot rang LA 5 - Voorafgaande klacht - Identiteit van voorwerp en grond - Hogere voorziening die kennelijk ongegrond is)

(2007/C 82/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bart Nijs (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Kennedy en G. Corstens, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 26 mei 2005, Nijs/Rekenkamer (T-377/04), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Rekenkamer om rekwirant niet tot de rang vertaler-reviseur (LA5) te bevorderen in het kader van de bevorderingsronde 2003

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Nijs wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 330 van 24.12.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/9


Beschikking van het Hof van 26 januari 2007 — Elisabetta Righini/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-57/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaren - Tijdelijk functionarissen - Indeling in rang en salaristrap - Indeling in hoogste rang van loopbaan - Onjuiste opvatting van feiten - Motiveringsgebreken - Hogere voorziening die ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond is)

(2007/C 82/18)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Elisabetta Righini (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Joris en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, D. Waelbroeck, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 15 november 2005, Righini/Commissie (T-145/04), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie om rekwirante bij indiensttreding in te delen in de rang A7/3 en, voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 21 januari 2004 houdende afwijzing van rekwirantes klacht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Righini wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/10


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 19 januari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Protodikeio Tripolis — Griekenland) — Carrefour — Marinopoulos AE/Nomarchiaki aftodioikisi Tripolis

(Zaak C-126/06) (1)

(Vrij verkeer van goederen - Artikel 28 EG - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - In handel brengen van diepgevroren bakkerijproducten)

(2007/C 82/19)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Protodikeio Tripolis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Carrefour — Marinopoulos AE

Verwerende partij: Nomarchiaki aftodioikisi Tripolis

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Dioikitiko Protodikeio Tripolis — Uitlegging van artikel 28 EG — In de handel brengen van voorgebakken bakkerijproducten („bake-off”-producten) — Vereiste van vergunning

Dictum

Artikel 28 EG dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling waarbij voor de verkoop van „bake-off”-producten dezelfde vereisten gelden als voor het volledige productie- en verkoopproces van traditioneel brood en traditionele bakkerijproducten.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/10


Beschikking van het Hof van 12 december 2006 — Autosalone Ispra Snc/Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(Zaak C-129/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Overlopen van afvoerkanaal - Verkeerde voorstelling - Maatregelen van instructie)

(2007/C 82/20)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Autosalone Ispra Snc (vertegenwoordiger: B. Casu, avvocato)

Andere partij in de procedure: Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. de March, gemachtigde, en A. Dal Ferro, avvocato)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 30 november 2005, Autosalone Ispra/Commissie (T-250/02), waarbij het Gerecht een verzoek heeft afgewezen om te doen vaststellen dat de Gemeenschap aansprakelijk is voor de schade die rekwirante stelt te hebben geleden ten gevolge van het overlopen van een afvoerkanaal voor de werking en het onderhoud waarvan het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek te Ispra instaat — Schending van de procesregels inzake bewijslast

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Autosalone Ispra Snc wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/11


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 26 januari 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Auto Peter Petschenig GmbH/Toyota Frey Austria GmbH

(Zaak C-273/06) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van reglement voor procesvoering - Mededinging - Afzetovereenkomst inzake motorvoertuigen - Groepsvrijstelling - Verordening (EG) nr. 1475/95 - Artikel 5, lid 3 - Opzegging door leverancier - Inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1400/2002 - Noodzaak van reorganisatie van distributienet)

(2007/C 82/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Auto Peter Petschenig GmbH

Verwerende partij: Toyota Frey Austria GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Handelsgericht Wien — Uitlegging van artikel 5, lid 3, eerste alinea, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1475/95 van de Commissie van 28 juni 1995 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen (PB L 145, blz. 25) en van verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (PB L 203, blz. 30) — Opzegging van een afzetovereenkomst door de leverancier met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar op grond van de noodzaak om het distributienet geheel of gedeeltelijk te reorganiseren vanwege de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1400/2002

Dictum

1)

De inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector, noodzaakte op zichzelf niet tot reorganisatie van het distributienet van een leverancier in de zin van artikel 5, lid 3, eerste alinea, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1475/95 van de Commissie van 28 juni 1995 betreffende de toepassing van artikel [81], lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen. Niettemin heeft deze inwerkingtreding, naar gelang van de specifieke organisatie van het distributienet van elke leverancier, kunnen noodzaken tot wijzigingen die zo omvangrijk zijn dat zij een echte reorganisatie van dit net in de zin van deze bepaling inhouden.

2)

Het opzetten door een leverancier na de inwerkingtreding van verordening nr. 1400/2002 van een stelsel van selectieve distributie in het kader waarvan in de eerste plaats voor de distributeurs geen beperking meer geldt van het gebied waarin zij de contractgoederen mogen verkopen, en in de tweede plaats de erkende herstellers hun activiteiten mogen beperken tot het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten, kan een reorganisatie van het distributienet in de zin van artikel 5, lid 3, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1475/95 vormen. Het staat aan de nationale rechterlijke instanties en aan de scheidsrechterlijke instanties om te beoordelen of dit het geval is, aan de hand van het geheel van concrete elementen van het hun voorgelegde geschil en met name van de daartoe door de leverancier overgelegde bewijzen.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/11


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 25 januari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowaakse Republiek) — František Koval'ský/Mesto Prešov, Dopravný podnik Mesta Prešov, a.s.

(Zaak C-302/06) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Aanvullend protocol bij Verdrag tot bescherming van rechten van mens en fundamentele vrijheden - Eigendomsrecht - Elektrische installaties op particuliere terreinen zonder compensatie voor eigenaren - Onbevoegdheid van Hof)

(2007/C 82/22)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: František Koval'ský

Verwerende partijen: Mesto Prešov, Dopravný podnik Mesta Prešov, a.s.

Interveniënten: Zuzana Petrová, Ondrej Valla

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Krajský súd v Prešove — Uitlegging van artikel 6 EU en van artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Parijs op 20 maart 1952 — Eigendomsrecht — Nationale wettelijke regeling die toestaat dat op particuliere terreinen elektriciteitsconstructies worden gebouwd zonder dat de eigenaren recht hebben op compensatie

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de door de Krajský súd v Prešove bij beslissingen van 2 mei en 21 juli 2006 gestelde vragen.


(1)  PB C 249 van 14.10.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/12


Beroep ingesteld op 13 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-503/06)

(2007/C 82/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Recchia als gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststelling dat de Italiaanse Republiek, doordat de regione Liguria een regeling inzake de goedkeuring van afwijkingen van het stelsel ter bescherming van in het wild levende vogelsoorten heeft vastgesteld die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 9 van richtlijn 79/409/EEG (1), de krachtens artikel 9 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

verwijzing van de Italiaanse Republiek in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Naar aanleiding van een klacht heeft de Commissie kennis genomen van het feit dat de regione Liguria wet nr. 34 van 5 oktober 2001 had goedgekeurd waarbij uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld voor afwijkingen van het stelsel van bescherming van in het wild levende vogelsoorten in de zin van artikel 9 van bovengenoemde richtlijn. Deze regionale wettelijke regeling is gewijzigd bij regionale wet nr. 31 van 13 augustus 2002.

Volgens de Commissie vormt regionale wet nr. 34/2001, zoals gewijzigd, een goedkeuring voor de regelmatige jacht op krachtens de richtlijn beschermde vogelsoorten, aangezien:

daarin in het algemeen, in abstracto en zonder beperking in de tijd wordt vastgesteld voor welke soorten de afwijking geldt, terwijl de afwijking juist de vorm van een uitzonderingsmaatregel moet hebben, die wordt vastgesteld nadat is nagegaan dat bepaalde voorwaarden van wetenschappelijke aard zich voordoen;

daarin niet de verplichting is opgenomen om voor de afzonderlijke afwijkingsbepalingen een van de abstracte redenen te vermelden op grond waarvan de afwijking in de zin van artikel 9 van de richtlijn kan worden toegestaan, en evenmin de verplichting om de concrete gronden uiteen te zetten waarom een bepaalde maatregel kan worden teruggevoerd op het vereiste dat als abstracte reden is aangevoerd;

daarin niet is voorzien dat wordt nagegaan dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, en evenmin dat wordt vermeld welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan de voorwaarden van artikel 9 van de richtlijn is voldaan.

De onverenigbaarheid van regionale wet nr. 34/2001, zoals gewijzigd, vindt haar weerslag in de concrete maatregelen tot goedkeuring van de jacht, die geen blijk geven van het ontbreken van een andere bevredigende oplossing en die niet de abstracte reden noch de concrete gronden noemen waarom de afwijking noodzakelijk is geworden.

Na het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies van 31 oktober 2006 gestelde termijn, heeft de regione Liguria regionale wet nr. 34/2001, zoals gewijzigd, ingetrokken bij regionale wet nr. 35/2006 van 31 oktober 2006, en heeft zij regionale wet nr. 36/2006 vastgesteld, waarbij de jacht als afwijking wordt toegestaan, met dezelfde elementen van onverenigbaarheid met artikel 9 van bovengenoemde richtlijn als die waartegen reeds bezwaar was gemaakt met betrekking tot het voorgaande regionale rechtskader.


(1)  Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Genova (Italië) op 18 januari 2007 — Autostrada dei Fiori Spa, AISCAT, Associazione Nazionale dei Gestori delle Autostrade/Governo della Repubblica italiana, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Azienda nazionale autonoma delle strade (ANAS)

(Zaak C-12/07)

(2007/C 82/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Autostrada dei Fiori spa, AISCAT, Associazione Nazionale dei Gestori delle Autostrade

Verwerende partijen: Governo della Repubblica italiana, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Azienda nazionale autonoma delle strade (ANAS)

Prejudiciële vragen

1)

Kan een rechtspersoon met de vorm van een aandelenvennootschap en de doelstellingen, functies en bevoegdheden tot interventie op de markt die door de Italiaanse wetgever zijn verleend aan spa ANAS (in het bijzonder voortvloeiend uit de oprichtingsakten van de nieuwe rechtspersoon, uit de statuten die zijn goedgekeurd bij interministerieel decreet van 18 december 2002, en uit de nieuwe regeling van artikel 2, leden 82-90, van het voorlopig wetsbesluit van 3 oktober 2006, met wijzigingen in wet omgezet bij het „mega-amendement ”van de regering op de „financieringswet 2007 ”in artikel 1, lid 1034), worden beschouwd als een, zij het publieke, onderneming in de zin van en met de gevolgen daaraan verbonden door het gemeenschapsrecht, die als zodanig valt onder de mededingingsregels (artikel 86 van het Verdrag)?

Indien het antwoord bevestigend luidt, worden het Hof voorts de volgende prejudiciële vragen gesteld.

2)

Is met het door het gemeenschapsrecht beschermde grondrecht van de eigendom verenigbaar een regeling met kenmerken welke vergelijkbaar zijn met die van de in geding zijnde, ook zoals omgezet in wet 286/2006, waarin — tegenover een substantiële onteigeningsbevoegdheid die is verleend aan een concurrerende publieke onderneming als ANAS spa — een „eventueel recht op schadevergoeding ”is neergelegd?

3)

Gelet op de in geding zijnde regeling en rekening houdend met de wijzigingen aangebracht bij de omzetting in wet en met die aangebracht bij het zogeheten „mega-amendement ”op de financieringswet voor 2007, staan het gemeenschapsrecht en meer in het bijzonder de bepalingen op het gebied van de mededinging en de interne markt (artikelen 43 e.v. en 81 e.v. EG-Verdrag) eraan in de weg dat aan een onderneming met volledige overheidsdeelneming die kenmerken heeft welke vergelijkbaar zijn met die van ANAS spa, het beheer — van tijdelijke aard maar zonder vaststelling van een absolute eindtermijn — van openbare diensten of infrastructuur wordt opgedragen zonder dat een aanbesteding is uitgeschreven?

4)

Staat het gemeenschapsrecht op het gebied van procedures voor openbare aanbestedingen eraan in de weg dat een lidstaat de regeling van de richtlijnen inzake de aanbesteding van leveringen en diensten uitbreidt tot „verticale ”operaties van particuliere ondernemingen die concessionaris zijn en bevoegd zijn tot aanbesteding, waarbij de lidstaat zich voorts het recht voorbehoudt om de leden van de commissies te benoemen die over de door de concessionarissen uitgeschreven aanbestedingen moeten beslissen?

5)

Voor zover zij voordelen toekennen die aan particuliere concurrenten niet worden toegekend, en voor zover daarvoor geen gescheiden boekhouding behoeft te worden gevoerd, kunnen dan als bij de artikelen 87 en volgende van het Verdrag verboden staatssteun worden aangemerkt, maatregelen tot financiering zoals die welke zijn getroffen voor ANAS op grond van artikel 7, lid 12, van voorlopig wetsbesluit 138/2002, artikel 7, lid 1 quater, van dit voorlopig wetsbesluit, en artikel 1, lid 453, van de financieringswet 2005 (wet van 30 december 2004, nr. 311), die het mogelijk maken dat ANAS spa op gunstige voorwaarden leningen ontvangt van de Cassa depositi e Prestiti spa, alsook maatregelen als die van artikel 1, lid 299, sub c, en lid 453, van wet nr. 311 van 2004 (financieringswet 2005), en/of artikel 76, lid 2, van wet 289/2003, die voor ANAS spa aanzienlijke overheidsbijdragen bestemmen, die volgens zeggen bestemd zijn voor infrastructuurwerkzaamheden maar zonder verplichting tot een afzonderlijke boekhouding? Kan bovendien als staatssteun kan worden aangemerkt een maatregel als de verlenging van de concessie aan ANAS spa, die ANAS in staat stelt de aanbestedingsprocedure te omzeilen, alsmede een regeling als die van artikel 2, leden 87 en 88, van wet 286/2006 (tot omzetting van voorlopig wetsbesluit 262/2006), waarin de automatische substitutie — weliswaar tijdelijk maar zonder een eindtermijn — van ANAS spa voor de particuliere subconcessionarissen waarvan de concessie is vervallen, is neergelegd?


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/13


Hogere voorziening, ingesteld op 22 januari 2007 door Marguerite Chetcuti tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 8 november 2006 in zaak T-357/04, Chetcuti/Commissie

(Zaak C-16/07 P)

(2007/C 82/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Marguerite Chetcuti (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, avocat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

te vernietigen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 8 november 2006 in zaak T-357/04, Chetcuti/Commissie;

de door rekwirante voor het Gerecht geformuleerde vorderingen toe te wijzen, en bijgevolg:

nietig te verklaren het besluit van 22 juni 2004 van de jury van het vergelijkend onderzoek waarbij rekwirantes sollicitatie op basis van punt III van de aankondiging van vergelijkend onderzoek COM/PA/04 van 6 april 2004 terzijde is gelegd;

nietig te verklaren de daarop volgende handelingen in de procedure van het vergelijkend onderzoek, en inzonderheid de door de jury vastgestelde lijst van de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, het besluit waarbij de Commissie op basis van deze lijst heeft bepaald in hoeveel posten zou worden voorzien, de door de jury na afloop van zijn werkzaamheden vastgestelde lijst van geschikte kandidaten, en de door het Tot Aanstelling Bevoegde Gezag (TABG) op basis van deze lijst vastgestelde aanstellingsbesluiten;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één middel aan: schending door het Gerecht van het begrip intern vergelijkend onderzoek in de zin van de artikelen 4 en 29, lid 1, sub b, van het Ambtenarenstatuut, in de op het tijdstip van de bekendmaking van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek geldende versie ervan, alsook van de ingevolge de artikelen 27 en 4, lid 1, van dit Statuut met de aanwerving verbonden doelstelling, en van het beginsel van gelijke behandeling of, althans, schending van de motiveringsplicht.

In het kader van dit middel betoogt rekwirante in wezen dat uit de rechtspraak van het Hof en van het Gerecht voortvloeit dat de uitdrukking „vergelijkend onderzoek binnen de instelling ”op alle personen ziet die krachtens een publiekrechtelijk verband in dienst zijn van deze instelling, met inbegrip van hulpfunctionarissen, en dat het Gerecht deze rechtspraak, alsook de draagwijdte van de uitdrukking „intern vergelijkend onderzoek”, heeft miskend door aandacht te schenken aan de op basis van subjectieve kwalificaties gedefinieerde wezenlijke bestemming van het vergelijkend onderzoek, en niet zozeer aan de aard zelf ervan, gedefinieerd aan de hand van de voor de toelating tot het vergelijkend onderzoek objectieve voorwaarden die in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waren opgenomen.

Rekwirante stelt voorts dat weliswaar niet kan worden ontkend dat het TABG over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt om de voorwaarden voor toelating tot het vergelijkend onderzoek te preciseren in de aankondiging van dit onderzoek, maar dat deze bevoegdheid steeds moet worden uitgeoefend op basis van de eisen van de posten waarin wordt voorzien en van het belang van de dienst. Derhalve mogen deze functionarissen niet worden uitgesloten op grond dat zij, anders dan ambtenaren en tijdelijke functionarissen, bij hun aanvankelijke aanwerving niet hebben moeten aantonen dat zij uit het oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen. Het bewijs van deze kwaliteiten dient immers enkel voort te vloeien uit het feit dat zij zijn geslaagd voor de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vastgestelde preselectie- en selectieproeven. Dit geldt overigens ook om de capaciteiten aan te tonen die nodig zijn voor de uitoefening van de taken van de posten waarin wordt voorzien.

Ten slotte voert rekwirante subsidiair aan dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd, voor zover het Gerecht niet heeft geantwoord op haar argument dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek een interne tegenstrijdigheid bevat, aangezien deze aankondiging de sollicitatie van hulpfunctionarissen uitsluit, maar de als hulpfunctionaris in een aantal categorieën van ambten verworven beroepservaring erkent voor de berekening van diezelfde ervaring.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 25 januari 2007 — Confcooperative Friuli Venezia Giulia, Luigi Soini, Azienda Agricola Vivai Pinat Mario e figlio/Ministero delle Politiche Agricole, alimentari e forestali, Regione Friuli Venezia Giulia

(Zaak C-23/07)

(2007/C 82/26)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Confcooperative Friuli Venezia Giulia, Luigi Soini, Azienda Agricola Vivai Pinat Mario e figlio

Verwerende partijen: Ministero delle Politiche Agricole, alimentari e forestali, Regione Friuli Venezia Giulia

Prejudiciële vragen

1)

Moet het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Hongarije tot de Europese Unie (PB L 236 van 23 september 2003) aldus worden uitgelegd dat, wat de aanduiding van in Hongarije en de Europese Gemeenschap geproduceerde wijnen betreft, met ingang van 1 mei 2004 uitsluitend de communautaire voorschriften gelden die zijn opgenomen in verordening nr. 1493/1999 (1) en verordening nr. 753/2002 (2), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1429/2004 (3)?

2)

Kan de Europese Commissie op grond van artikel 52 van verordening nr. 1493/1999 een wijnbenaming (in casu: „Tocai friulano”) schrappen die is afgeleid van een wijnstokras dat naar behoren in de desbetreffende registers van de Italiaanse Staat is opgenomen en in de relevante gemeenschapsrechtelijke verordeningen is vermeld?

3)

Behelst artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, op grond waarvan elke discriminatie tussen producenten of verbruikers van landbouwproducten binnen de Europese Gemeenschap verboden is, een verbod om de producenten en de gebruikers van één van de 122 benamingen die in bijlage I bij verordening nr. 753/2002 (zoals gewijzigd bij verordening nr. 1429/2004) zijn vermeld, namelijk die betreffende de „Tocai friulano”-wijn, in die zin te discrimineren dat die naam na 31 maart 2007 niet meer mag worden gebruikt?

4)

Moet artikel 19, lid 2, van verordening nr. 753/2002 van de Commissie, op grond waarvan de in bijlage I bij die verordening (zoals gewijzigd bij verordening nr. 1429/2004) vermelde benamingen van wijnstokrassen rechtmatig kunnen worden gebruikt, aldus worden uitgelegd dat het bestaan van gevallen van gelijkluidendheid tussen namen van wijnstokrassen en geografische aanduidingen betreffende in de Europese Gemeenschap geproduceerde wijnen mogelijk en rechtens toelaatbaar dient te worden geacht?

5)

Bij een bevestigend antwoord op de vorige, vierde vraag: houdt artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, op grond waarvan elke discriminatie tussen producenten of verbruikers van landbouwproducten binnen de Europese Gemeenschap verboden is, voor de Commissie het verbod in om in haar eigen verordening (nr. 753/2002) het gelijknamigheidscriterium toe te passen op de wijze die voortvloeit uit bijlage I bij die verordening, waarbij voor tal van benamingen van wijnstokrassen waarvan de naam geheel of gedeeltelijk overeenstemt met evenveel geografische aanduidingen, wordt erkend dat zij rechtsgeldig kunnen worden gebruikt, terwijl dit wordt uitgesloten voor één enkele benaming van een wijnstokras („Tocai friulano”), die reeds eeuwenlang rechtmatig op de Europese markt wordt gebruikt?

6)

Moet artikel 50 van verordening nr. 1493/99 aldus worden uitgelegd dat de ministerraad en de lidstaten (en a fortiori de Europese Commissie) bij de toepassing van de artikelen 23 en 24 van de TRIPs-overeenkomst, en met name van artikel 24, lid 6, van die overeenkomst, betreffende de gelijknamigheid van wijnen, geen maatregelen mogen vaststellen of goedkeuren, zoals verordening nr. 753/2002 van de Commissie, waarbij, wat gelijkluidende namen betreft, wijnbenamingen die vanuit het oogpunt van de gelijknamigheid dezelfde kenmerken vertonen, verschillend worden behandeld?

7)

Heeft artikel 24, lid 6, van de TRIPs-overeenkomst, op grond waarvan de staten die bij die overeenkomst partij zijn, het recht hebben om gelijkluidende benamingen te beschermen, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, rechtstreekse werking in de communautaire rechtsorde ingevolge de uitdrukkelijke verwijzing naar de artikelen 23 en 24 van de TRIPs-overeenkomst in punt 56 van de considerans en artikel 50 van verordening nr. 1493/1999?


(1)  PB L 179, blz. 1.

(2)  PB L 118, blz. 1.

(3)  PB L 263, blz. 11.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 25 januari 2007 — Cantina Produttori Cormòns, Luigi Soini/Ministero delle Politiche Agricole, alimentari e forestali, Regione Friuli Venezia Giulia

(Zaak C-24/07)

(2007/C 82/27)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Cantina Produttori Cormòns, Luigi Soini

Verwerende partijen: Ministero delle Politiche Agricole, alimentari e forestali, Regione Friuli Venezia Giulia

Prejudiciële vragen

1)

Moet het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Hongarije tot de Europese Unie (PB L 236 van 23 september 2003) aldus worden uitgelegd dat, wat de aanduiding van in Hongarije en de Europese Gemeenschap geproduceerde wijnen betreft, met ingang van 1 mei 2004 uitsluitend de communautaire voorschriften gelden die zijn opgenomen in verordening nr. 1493/1999 (1) en verordening nr. 753/2002 (2), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1429/2004 (3)?

2)

Kan de Europese Commissie op grond van artikel 52 van verordening nr. 1493/1999 een wijnbenaming (in casu: „Tocai friulano”) schrappen die is afgeleid van een wijnstokras dat naar behoren in de desbetreffende registers van de Italiaanse Staat is opgenomen en in de relevante gemeenschapsrechtelijke verordeningen is vermeld?

3)

Behelst artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, op grond waarvan elke discriminatie tussen producenten of verbruikers van landbouwproducten binnen de Europese Gemeenschap verboden is, een verbod om de producenten en de gebruikers van één van de 122 benamingen die in bijlage I bij verordening nr. 753/2002 (zoals gewijzigd bij verordening nr. 1429/2004) zijn vermeld, namelijk die betreffende de „Tocai friulano”-wijn, in die zin te discrimineren dat die naam na 31 maart 2007 niet meer mag worden gebruikt?

4)

Moet artikel 19, lid 2, van verordening nr. 753/2002 van de Commissie, op grond waarvan de in bijlage I bij die verordening (zoals gewijzigd bij verordening nr. 1429/2004) vermelde benamingen van wijnstokrassen rechtmatig kunnen worden gebruikt, aldus worden uitgelegd dat het bestaan van gevallen van gelijkluidendheid tussen namen van wijnstokrassen en geografische aanduidingen betreffende in de Europese Gemeenschap geproduceerde wijnen mogelijk en rechtens toelaatbaar dient te worden geacht?

5)

Bij een bevestigend antwoord op de vorige, vierde vraag: houdt artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, op grond waarvan elke discriminatie tussen producenten of verbruikers van landbouwproducten binnen de Europese Gemeenschap verboden is, voor de Commissie het verbod in om in haar eigen verordening (nr. 753/2002) het gelijknamigheidscriterium toe te passen op de wijze die voortvloeit uit bijlage I bij die verordening, waarbij voor tal van benamingen van wijnstokrassen waarvan de naam geheel of gedeeltelijk overeenstemt met evenveel geografische aanduidingen, wordt erkend dat zij rechtsgeldig kunnen worden gebruikt, terwijl dit wordt uitgesloten voor één enkele benaming van een wijnstokras („Tocai friulano”), die reeds eeuwenlang rechtmatig op de Europese markt wordt gebruikt?

6)

Moet artikel 50 van verordening nr. 1493/99 aldus worden uitgelegd dat de ministerraad en de lidstaten (en a fortiori de Europese Commissie) bij de toepassing van de artikelen 23 en 24 van de TRIPs-overeenkomst, en met name van artikel 24, lid 6, van die overeenkomst, betreffende de gelijknamigheid van wijnen, geen maatregelen mogen vaststellen of goedkeuren, zoals verordening nr. 753/2002 van de Commissie, waarbij, wat gelijkluidende namen betreft, wijnbenamingen die vanuit het oogpunt van de gelijknamigheid dezelfde kenmerken vertonen, verschillend worden behandeld?

7)

Heeft artikel 24, lid 6, van de TRIPs-overeenkomst, op grond waarvan de staten die bij die overeenkomst partij zijn, het recht hebben om gelijkluidende benamingen te beschermen, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, rechtstreekse werking in de communautaire rechtsorde ingevolge de uitdrukkelijke verwijzing naar de artikelen 23 en 24 van de TRIPs-overeenkomst in punt 56 van de considerans en artikel 50 van verordening nr. 1493/1999?


(1)  PB L 179, blz. 1.

(2)  PB L 118, blz. 1.

(3)  PB L 263, blz. 11.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 26 januari 2007 — Banque Fédérative du Crédit Mutuel/Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

(Zaak C-27/07)

(2007/C 82/28)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banque Fédérative du Crédit Mutuel

Verwerende partij: Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

Prejudiciële vraag

Het opnieuw opnemen in de belastbare winst van een in Frankrijk gevestigde moedermaatschappij van 5 % van de belastingkredieten die waren toegekend bij de uitkering van winst door een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dochteronderneming wanneer deze uitgekeerde winst in die andere lidstaat aan een bronheffing is onderworpen, heeft geen invloed op de hoogte van de belasting van de moedermaatschappij, indien deze die belastingkredieten volledig met de door haar verschuldigde belasting kan verrekenen. Kan, in het geval dat de moedermaatschappij van het aan deze belastingkredieten verbonden belastingvoordeel geen gebruik kan maken omdat zij niet heeft besloten, deze winsten binnen een termijn van vijf jaar aan haar eigen aandeelhouders uit te keren, worden geoordeeld dat de extra heffing aan vennootschapsbelasting als gevolg van het opnieuw opnemen van 5 % van de belastingkredieten in haar belastbaar resultaat, toelaatbaar is op grond van de bepalingen van artikel 7, lid 2, van de richtlijn 90/435/EEG van 23 juli 1990 (1), gelet op het lage bedrag van een dergelijke heffing en rekening houdend met de omstandigheid dat deze heffing is ingevoerd in rechtstreeks verband met de betaling van belastingkredieten die de dubbele economische belasting van de dividenduitkering beogen te verminderen, of moet worden geoordeeld dat deze extra heffing in strijd is met de door artikel 4 van diezelfde richtlijn nagestreefde doelstellingen?


(1)  Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/16


Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2007 door NV Ter Lembeek International tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 23 november 2006 in zaak T-217/02, NV Ter Lembeek International tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-28/07 P)

(2007/C 82/29)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: NV Ter Lembeek International (vertegenwoordigers: J.-P. Vande Maele, F. Wijckmans en F. Tuytschaever, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren en het arrest in zaak T-217/02 te vernietigen in de mate dat dit arrest het eerste oordeel van het eerste middel heeft afgewezen

De Commissie te veroordelen in de kosten van het geding

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het enige middel bestaat erin dat het Gerecht artikel 87(1) EG heeft geschonden door op basis van een onjuiste rechtsopvatting in het bestreden arrest te oordelen dat er sprake is van een begunstiging in de zin van artikel 87(1) van rekwirant

2.

Het enige middel bestaat uit twee onderdelen:

In hoofdorde: het bestreden arrest schendt artikel 87(1) EG door te oordelen dat er sprake is van begunstiging van rekwirant in de zin van artikel 87(1) EG op basis van een louter formalistische in plaats van een economische benadering van artikel 87(1) EG.

In subsidiaire orde: het bestreden arrest schendt artikel 87(1) EG door te oordelen dat er geen overwaardering is van de betrokken aandelen en door de afwezigheid van overwaardering te kwalificeren als begunstiging in de zin van artikel 87(1) EG.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/17


Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-32/07)

(2007/C 82/30)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Vidal Puig en W. Wils, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/84/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2001/84/EG in nationaal recht is op 31 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 272, blz. 32.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/17


Beroep ingesteld op 31 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-36/07)

(2007/C 82/31)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Cattabriga, gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/68/EG (1) van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van richtlijn 72/462/EEG, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 18, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2004/68/EG in nationaal recht is op 20 november 2005 verstreken.


(1)  PB L 139, blz. 319.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/18


Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2007 door Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (derde kamer) van 30 november 2006 in zaak T-382/04, Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-38/07 P)

(2007/C 82/32)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading (vertegenwoordiger: H. de Bie, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (derde kamer) van 30 november 2006 in de zaak met nummer T-382/04 te vernietigen;

De beschikking van de Europese Commissie van 17 juni 2004 (REM 19/2002), waarin de Commissie vaststelt dat de kwijtschelding van invoerrechten in casu niet gerechtvaardigd was, nietig te verklaren;

De Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant vecht het bestreden arrest aan op basis van de volgende gronden:

 

Schending van artikel 239, douanewetboek (1) juncto de artikelen 899 tot en met 909 van verordening (EEG) nr. 2454/93 (2) van de Commissie („uitvoeringsverordening”) en een onvoldoende motivering van de conclusies, althans een motivering die het conclusies niet kan dragen.

 

De toetsing betreffende de aard van de vergissing, de beroepservaring van de rekwirant en de mate van de door de rekwirant betracht zorgvuldigheid dient, in zijn samenhang bezien, tot het oordeel te leiden dat kwijtschelding moet volgen. Het Gerecht baseert zijn arrest ten onrechte op het feit dat de in casu geldende regelgeving ten aanzien van de indeling van zogenaamd rijstpapier in de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, verordening (EEG) nr. 2658/87 (3) van de Raad,van 23 juli 1987, niet complex zou zijn. Rekwirant bestrijdt de indeling van ongebakken rijstpapier zoals die door het Gerecht, de Commissie en de Nederlandse douane is bepaald. Het Gerecht stelt ten onrechte dat Heuschen & Schrouff over een ruime mate van beroepservaring beschikt als het gaat om de in- en uitvoer. Daarmee merkt het Gerecht Heuschen & Schrouff ten onrechte aan als ervaren marktdeelnemer en daarmee als deskundige op het gebied van in- en uitvoerformaliteiten. Het Gerecht stelt in het bestreden arrest te hoge eisen aan de zorgvuldigheidsplicht die rust op Heuschen & Schrouff, zelfs indien het een ervaren marktdeelnemer zou betreffen. Bovendien vereenzelvigt het Gerecht Heuschen & Schrouff ten onrechte met de door rekwirant aangestelde direct vertegenwoordiger.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad, van 12 oktober 1992, tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie, van 2 juli 1993, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad, van 23 juli 1987, met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/18


Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-39/07)

(2007/C 82/33)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en R. Vidal Puig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

te verklaren dat het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens richtlijn 89/48/EEG (1) van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, door, wat het beroep van „farmacéutico hospitalario ”(hierna: „ziekenhuisapotheker”) betreft, niet alle maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Spaanse diploma van „ziekenhuisapotheker ”is een „diploma ”in de zin van richtlijn 89/48/EEG, omdat

het een diploma betreft dat wordt afgegeven door de in de Spaanse wettelijke regeling aangewezen bevoegde autoriteit;

uit het diploma blijkt dat de houder een post-secundaire opleiding van méér dan drie jaar heeft gevolgd, nu het diploma van ziekenhuisapotheker enkel kan worden verkregen wanneer men in het bezit is van het universitaire diploma van apotheker, de desbetreffende specialisatieopleiding volledig heeft afgemaakt, en geslaagd is voor een examen;

uit het diploma blijkt dat de houder de vereiste kwalificaties bezit om het beroep van ziekenhuisapotheker in Spanje uit te oefenen.

2.

Evenzo is het beroep van ziekenhuisapotheker in Spanje een „gereglementeerd beroep ”in de zin van richtlijn 89/48/EEG.

3.

Richtlijn 85/433/EEG (2) van de Raad van 16 september 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging voor bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied, is niet van toepassing op het beroep van ziekenhuisapotheker.

4.

Bijgevolg was het Koninkrijk Spanje, wat het beroep van ziekenhuisapotheker betreft, gehouden richtlijn 89/48/EEG uit te voeren. Door daartoe niet de nodige maatregelen te hebben vastgesteld, is het Koninkrijk Spanje tot en met 4 januari 1991 de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.


(1)  PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16.

(2)  PB L 253, blz. 37.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/19


Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-40/07)

(2007/C 82/34)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/42/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, de krachtens artikel 13, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2001/42/EG in nationaal recht is op 21 juli 2004 verstreken.


(1)  PB L 197, blz. 30.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/19


Beroep ingesteld op 2 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-45/07)

(2007/C 82/35)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson, M. Konstantinidis en F. Hoffmeister, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door op 18 maart 2005 bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een voorstel met betrekking tot de „Controle van de conformiteit van de schepen en de havenfaciliteiten met de vereisten van hoofdstuk XI-2 van het SOLAS-verdrag en de ISPS-code ”in te dienen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 10, 71 en 80, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de Helleense Republiek, door, zonder daartoe te zijn gemachtigd, bij de Internationale Maritieme Organisatie een voorstel in te dienen over een aangelegenheid die valt onder verordening nr. 725/2004 (1) betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 10, 71, en 80, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

De Commissie betoogt dat, sedert de vaststelling van verordening nr. 725/2004, de Gemeenschap bij uitsluiting bevoegd is voor het aangaan van internationale verbintenissen in de sector maritieme veiligheid. Bijgevolg zijn de lidstaten — behoudens uitdrukkelijke machtiging van de Gemeenschap — niet meer bevoegd om voor de Internationale Maritieme Organisatie nationale standpunten te formuleren over aangelegenheden die onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.


(1)  PB L 129, blz. 6.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/20


Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-46/07)

(2007/C 82/36)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door een regeling te handhaven volgens welke personeelsleden in overheidsdienst recht op het ouderdomspensioen hebben op een leeftijd die verschilt naargelang het gaat om mannen en vrouwen, de krachtens artikel 141 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen

Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie is de pensioenregeling die wordt beheerd door het INPDAP (Istituto Nazionale della Previdenza per i Dipendenti dell'Amministrazione Pubblica) een discriminerende beroepsregeling die in strijd is met artikel 141 EG voor zover zij voorziet in een algemene pensioenleeftijd van 65 jaar voor mannen en van 60 jaar voor vrouwen.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/20


Hogere voorziening ingesteld op 2 februari 2007 door Masdar (UK) Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 16 november 2006 in zaak T-333/03, Masdar (UK) Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-47/07 P)

(2007/C 82/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Masdar (UK) Ltd (vertegenwoordigers: A. Bentley en P. Green, Barristers)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 in zaak T-333/03, Masdar (UK) Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen, in zijn geheel te vernietigen;

de Commissie te veroordelen tot betaling aan rekwirante van:

i)

het door haar in zaak T-333/03 gevorderde bedrag van 448 947,78 EUR, subsidiair, het bedrag van 249 314,35 EUR of elk ander bedrag dat het Hof passend acht;

ii)

rente over het sub i bedoelde bedrag;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en in die van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het arrest van het Gerecht moet worden vernietigd om de volgende redenen:

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het heeft vastgesteld dat rekwirante louter krachtens haar contractuele verplichtingen jegens Helmico had gehandeld, als gevolg waarvan het Gerecht rekwirantes vorderingen op grond van ongerechtvaardigde verrijking en negotiorum gestio heeft afgewezen. Daarmee heeft het Gerecht rekwirantes recht geschonden om de onderaannemingsovereenkomsten per 2 oktober 1998 te beëindigen.

2.

Ongeacht of rekwirante al dan niet krachtens een contractuele verplichting jegens Helmico handelde, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door er geen rekening mee te houden i) dat de Commissie geen gewone aannemer was, maar een bevoegdheid tot terugvordering had die zij kon uitoefenen krachtens het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (1), en ii) hoe die bevoegdheden door de Commissie werden uitgeoefend.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het van oordeel was dat i) rekwirante niet kan worden geacht een vrijwillig initiatief tot handelen te hebben genomen, ii) de Commissie in staat was het project zelf te beheren, en iii) niet vereist is dat een persoon die een beroep doet op het beginsel van negotiorum gestio, noodzakelijkerwijs buiten medeweten van de belanghebbende moet handelen.

4.

De vaststellingen van het Gerecht met betrekking tot de middelen betreffende ongerechtvaardigde verrijking en negotiorum gestio enerzijds en het middel betreffende gegronde verwachtingen anderzijds, zijn onsamenhangend.

5.

Met de afwijzing van rekwirantes vordering op grond van nalatigheid of aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is het Gerecht ten onrechte ervan uitgegaan dat rekwirante onvoldoende argumenten had aangevoerd, aangezien de feiten van deze zaak voor zichzelf spreken in de bijzondere omstandigheden waarin de Commissie bevoegdheden tot terugvordering krachtens het Financieel Reglement uitoefent.

6.

Het Gerecht was ten onrechte van oordeel i) dat het niet over elementen beschikte aan de hand waarvan kon worden aangetoond dat de door rekwirante aangevoerde toezeggingen op de bijeenkomst van 2 oktober 1998 zouden zijn gedaan, en ii) dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat dergelijke toezeggingen waren gedaan.

7.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het van oordeel was dat het verzuim van de Commissie om een verslag te maken van de bijeenkomst van 2 oktober 1998 het informele karakter daarvan bevestigde, en daardoor ten onrechte de mogelijkheid buiten beschouwing gelaten dat de Commissie die toezeggingen op een andere manier had gedaan. Voorts heeft het Gerecht ten onrechte rekening gehouden met de wijze waarop de toezeggingen werden gegeven en heeft het ten onrechte geen rekening gehouden met de juiste context, namelijk een context waarin de Commissie zich ertoe had verbonden enkel te betalen voor werk dat overeenkomstig een correct opgestelde contractuele specificatie was verricht en waarvoor de Commissie reeds een budget had.


(1)  PB L 356, blz. 1.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik (België) op 5 februari 2007 — Belgische Staat/Les Vergers du Vieux Tauves SA

(Zaak C-48/07)

(2007/C 82/38)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: Les Vergers du Vieux Tauves SA

Prejudiciële vraag

Is de wet van 28 december 1992, waarbij de tekst van artikel 202 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 is gewijzigd onder verwijzing naar richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 (1) en waarbij van de ontvanger van de dividenden wordt verlangd dat hij een deelneming bezit in het kapitaal van de dividenduitkerende vennootschap, verenigbaar met de bepalingen van de genoemde richtlijn inzake de kapitaaldeelneming, in het bijzonder met de artikelen 3, 4 en 5 daarvan, voor zover die wet niet uitdrukkelijk voorschrijft dat het om bezit in volle eigendom moet gaan en, volgens de door geïntimeerde gegeven uitlegging, impliciet toestaat dat het enkele recht van vruchtgebruik op de aandelen in het kapitaal volstaat om in aanmerking te komen voor vrijstelling van belasting op dividenden?


(1)  Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Arbeidshof te Brussel (België) op 6 februari 2007 — Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding tegen NV Firma Feryn

(Zaak C-54/07)

(2007/C 82/39)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

Verweerster: NV Firma Feryn

Prejudiciële vragen

Is er sprake van directe discriminatie in de zin van artikel 2 (2)(a) van de richtlijn 2000/43 (1) EG van de Raad, van 29 juni 2000, houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, indien een werkgever, nadat hij een opvallende werkaanbieding heeft geplaatst, publiekelijk verklaart:

„ik moet de eisen van mijn klanten invullen. Als u zegt „ik wil dat bepaald product of ik wil het zus en zo”, en ik zeg „ik doe het niet, ik laat die mensen toch komen ”dan zegt u „ik moet die poort niet hebben”. Dan sluit ik mijn eigen winkel. Wij moeten aan de eisen van de klanten voldoen. Dat is niet mijn probleem. Ik heb het probleem Belgen niet gemaakt. Ik wil dat de firma draait en dat we op het einde van het jaar onze omzet halen en hoe ik die haal … ik moet hem halen zoals de klant het wil!”

Is het voldoende voor de vaststelling van directe discriminatie bij de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst, vast te stellen dat de werkgever direct discriminerende selectiecriteria hanteert?

Kan voor de vaststelling van directe discriminatie in de zin van artikel 2 (2)(a) van de richtlijn 2000/43 EG van de Raad, van 29 juni 2000, houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, rekening gehouden worden met de aanwervingen van uitsluidend autochtone monteurs bij een verbonden vennootschap van de werkgever, wanneer het discriminatoir karakter van het aanwervingsbeleid van die werkgever wordt onderzocht?

Wat dient begrepen te worden onder „de feiten die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden ”zoals voorzien in artikel 8.1 van de richtlijn? Welke gestrengheid dient een nationale rechter aan de dag te leggen bij de beoordeling van feiten die het vermoeden van discriminatie wekken?

a)

In welke mate vormen eerdere feiten van discriminatie, (publieke bekendmaking van direct discriminerende selectiecriteria in april 2005) „feiten die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden ”zoals voorzien in artikel 8.1 van de Richtlijn.

b)

Vormt een vastgestelde discriminatie in april 2005 (publieke bekendmaking in april 2005) later een vermoeden voor het voortduren van een direct discriminerend aanwervingsbeleid? Volstaat het — gelet op de feiten van het hoofdgeding — om het vermoeden (dat een werkgever een discriminatoir aanwervingsbeleid hanteert en verderzet) te wekken dat hij in april 2005 ter beantwoording van de vraag of hij allochtonen en autochtonen niet op dezelfde manier behandelt als werkgever en dus eigenlijk een stuk racistisch is, publiekelijk antwoordt: „ik moet de eisen van mijn klanten invullen. Als u zegt „ik wil dat bepaald product of ik wil het zus en zo”, en ik zeg „ik doe het niet, ik laat die mensen toch komen”, dan zegt u „ik moet die poort niet hebben”. Dan sluit ik mijn eigen winkel. Wij moeten aan de eisen van de klanten voldoen. Dat is niet mijn probleem. Ik heb het probleem Belgen niet gemaakt. Ik wil dat de firma draait en dat we op het einde van het jaar onze omzet halen en hoe ik die haal … ik moet hem halen zoals de klant het wil!”

c)

Kan — gelet op de feiten van het hoofdgeding — een gezamenlijk persbericht van een werkgever en de nationale instantie die discriminatie bestrijdt, waarin feiten van discriminatie minstens impliciet worden bevestigd door de werkgever, een dergelijk vermoeden wekken?

d)

Wekt het feit dat een werkgever geen allochtone monteurs tewerkstelt een vermoeden van indirecte discriminatie, wanneer diezelfde werkgever enige tijd terug grote moeilijkheden ondervond om monteurs aan te werven en daarbij ook publiekelijk verklaart dat zijn cliënteel niet graag samenwerkt met allochtone monteurs?

e)

Volstaat één feit om een vermoeden van discriminatie te hebben?

f)

Kan — gelet op de feiten van het hoofdgeding — een vermoeden van discriminatie in hoofde van de werkgever worden afgeleid uit de uitsluitende aanwerving van autochtone monteurs bij een verbonden vennootschap van die werkgever?

Welke gestrengheid dient de nationale rechter aan de dag te leggen bij de beoordeling van het tegenbewijs dat geleverd dient te worden wanneer een vermoeden van discriminatie in de zin van artikel 8.1 van de richtlijn is gewekt? Kan een gewekt vermoeden van discriminatie in de zin van artikel 8.1 van bedoelde richtlijn weerlegd worden door een eenvoudige en eenzijdige verklaring van de werkgever in de pers dat hij niet of niet langer discrimineert en dat allochtone monteurs welkom zijn; en/of door de eenvoudige verklaring van de werkgever dat bij hem, exclusief de zusteronderneming, alle vacatures voor monteurs bezet zijn en/of door de vermelding dat er een Tunesische kuisvrouw in dienst werd genomen en/of kan het vermoeden, gelet op de feiten van het hoofdgeding, uitsluitend worden weerlegd door effectieve aanwerving van allochtone monteurs of/en door nakoming van in de gezamenlijke persmededeling opgenomen engagementen?

Wat dient begrepen te worden onder een „evenredige, doeltreffende en afschrikkende sanctie ”zoals voorzien in artikel 15 van de Richtlijn 2000/43 EG?

Staat de vereiste van artikel 15 voormeld de nationale rechter toe om — gelet op de feiten van het hoofdgeding — louter vast te stellen dat er direct werd gediscrimineerd?

Of veronderstelt dit daarentegen dat de nationale rechter ook de stakingsvordering, zoals voorzien in het nationale recht, uitspreekt? In welke mate is verder vereist dat gelet op de feiten in het hoofdgeding de nationale rechter de publicatie van het tussen te komen vonnis beveelt als evenredige doeltreffende en afschrikkende sanctie?


(1)  PB L 180, blz. 86.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 12 februari 2007 — Kerstin Sundelind Lopez/Miquel Enrique Lopez Lizazo

(Zaak C-68/07)

(2007/C 82/40)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstol

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kerstin Sundelind Lopez

Verwerende partij: Miquel Enrique Lopez Lizazo

Prejudiciële vraag

Kan in het geval waarin de verwerende partij in een echtscheidingszaak haar gewone verblijfplaats niet in een lidstaat heeft en zij evenmin onderdaan van een lidstaat is, de rechtsvordering worden behandeld door een rechterlijke instantie van een lidstaat die niet bevoegd is op grond van artikel 3 (1) [van verordening Brussel II], terwijl een rechterlijke instantie van een andere lidstaat daarvoor bevoegd kan zijn krachtens een van de bevoegdheidsregels van dit artikel 3?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (PB L 338, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/23


Beroep ingesteld op 9 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-69/07)

(2007/C 82/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/35/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 6 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/35/EG in nationaal recht is op 25 juni 2005 verstreken.


(1)  PB L 156, blz. 17.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Asturias (Spanje) op 9 februari 2007 — José Manuel Blanco Pérez en María del Pilar Chao Gómez/Consejeria de Salud y Servicios Sanitarios

(Zaak C-72/07)

(2007/C 82/42)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Asturias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: José Manuel Blanco Pérez, María del Pilar Chao Gómez

Verwerende partijen: Consejeria de Salud y Servicios Sanitarios

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen artikel 2 van decreet 72/2001 en het eerste deel van hoofdstuk II van dit decreet, dat is vastgesteld krachtens artikel 103 van wet 14/1986 inzake de volksgezondheid en artikel 88 van wet 25/1990 van 20 december inzake geneesmiddelen, als onverenigbaar met artikel 43 EG worden beschouwd?

2)

Kan bijlage III bij het besluit van de Consejería de Salud y Servicios Sanitarios (dienst volksgezondheid) van de regering van Asturië als onverenigbaar met artikel 43 EG worden beschouwd?


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/24


Beroep ingesteld op 13 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-79/07)

(2007/C 82/43)

Procestaal: Maltees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en K. Xuereb, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Malta, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Malta te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/110/EG in nationaal recht is op 6 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 321, blz. 26.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 15 februari 2007 — Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones/Administración general del Estado

(Zaak C-82/07)

(2007/C 82/44)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comisión del Mercado de las Telecomunicaciones

Verwerende partij: Administración general del Estado

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de lidstaten krachtens de artikelen 3, lid 2, en 10, lid 1, van richtlijn 2002/21/EG (1), in samenhang met overweging 11 van de considerans daarvan, verplicht „regelgevende functies”, enerzijds, en „operationele functies”, anderzijds, op het gebied van de toewijzing van nationale nummervoorraden en het beheer van de nationale nummerplannen aan verschillende instanties toe te wijzen?

2)

Kan een lidstaat, wanneer hij bij de omzetting van richtlijn 2002/21/EG in nationaal recht een specifieke instantie met de toewijzing van nationale nummervoorraden en het beheer van de nationale nummerplannen heeft belast, de desbetreffende bevoegdheden van deze instantie tezelfdertijd beperken, door deze bevoegdheden aan andere instanties dan wel aan het staatsbestuur zelf toe te kennen, zodat in werkelijkheid een tussen verschillende instanties gedeeld beheer van die voorraden plaatsvindt?


(1)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/24


Beroep ingesteld op 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-86/07)

(2007/C 82/45)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en E. De Persio, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/110/EG in nationaal recht is op 5 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 321, blz. 26.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/25


Beroep ingesteld op 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-87/07)

(2007/C 82/46)

Procestaal: Maltees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en K. Xuereb, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Malta, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/86/EG (1) van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Malta te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/86/EG in nationaal recht is op 3 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 251, blz. 12.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/25


Beroep ingesteld op 19 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-91/07)

(2007/C 82/47)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en E. De Persio, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/86/EG (1) van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/86/EG in nationaal recht is op 3 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 251, blz. 12.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 21 februari 2007 — Adidas AG en Adidas Benelux BV tegen Marca Mode, C&A Nederland, H&M Hennes & Mauritz Netherlands BV en Vendex KBB Nederland BV

(Zaak C-102/07)

(2007/C 82/48)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: Adidas AG, Adidas Benelux BV

Verweerders: Marca Mode, C&A Nederland, H&M Hennes & Mauritz Netherlands BV, Vendex KBB Nederland BV

Prejudiciële vragen

1)

Dient bij de bepaling van de beschermingsomvang van een merk dat wordt gevormd door een teken van dat huis uit geen onderscheidend vermogen bezit of door een aanduiding die beantwoordt aan de omschrijving in art. 3, lid 1, onder c), van de Richtlijn (1), doch dat als merk is ingeburgerd en ingeschreven, rekening te worden gehouden met het algemene belang dat de beschikbaarheid van bepaalde tekens niet ongerechtvaardigd wordt beperkt voor de andere marktdeelnemers die de desbetreffende waren of diensten aanbieden (het Freihaltebedürfnis)?

2)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: maakt het daarbij verschil of de daar bedoelde, beschikbaar te houden tekens door het in aanmerking komende publiek worden gezien als tekens ter onderscheiding van waren, dan wel als louter versiering van de waar?

3)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: maakt het daarbij nog verschil of het door de merkhouder aangevallen teken onderscheidend vermogen mist als bedoeld in art. 3, lid 1, onder b), van de Richtlijn, dan wel een aanduiding behelst als bedoeld in art. 3, lid 1, onder c), van de Richtlijn?


(1)  Eerste Richtlijn 89/104/EEG van de Raad, van 21 december 1988, betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/26


Beroep ingesteld op 21 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-104/07)

(2007/C 82/49)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en E. De Persio, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/109/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/109/EG in nationaal recht is op 23 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 16, blz. 44.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/26


Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-47/05) (1)

(2007/C 82/50)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beschikking van de president van het Hof van 22 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-53/06) (1)

(2007/C 82/51)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-79/06) (1)

(2007/C 82/52)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-91/06) (1)

(2007/C 82/53)

Procestaal: Duits

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beschikking van de president van het Hof van 14 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-93/06) (1)

(2007/C 82/54)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beschikking van de president van het Hof van 8 november 2006 — Bausch & Lomb Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Biofarma SA

(Zaak C-95/06 P) (1)

(2007/C 82/55)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/27


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-109/06) (1)

(2007/C 82/56)

Procestaal: Duits

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beschikking van de president van het Hof van 30 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-110/06) (1)

(2007/C 82/57)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beschikking van de president van het Hof van 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-222/06) (1)

(2007/C 82/58)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 165 van 15.7.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beschikking van de president van het Hof van 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-259/06) (1)

(2007/C 82/59)

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beschikking van de president van het Hof van 15 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-299/06) (1)

(2007/C 82/60)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-326/06) (1)

(2007/C 82/61)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/28


Beschikking van de president van het Hof van 24 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-370/06) (1)

(2007/C 82/62)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/29


Beschikking van de president van het Hof van 29 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-377/06) (1)

(2007/C 82/63)

Procestaal: Fins

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/29


Beschikking van de president van het Hof van 5 februari 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tribunal Supremo — Spanje) — Entidad de Gestión de los Derechos de los Productores Audiovisuales (Egeda)/Al Rima SA

(Zaak C-395/06) (1)

(2007/C 82/64)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


Gerecht van eerste aanleg

14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — CAS/Commissie

(Zaak T-23/03) (1)

(„Associatieovereenkomst tussen EEG en Republiek Turkije - Kwijtschelding van invoerrechten - Vruchtensapconcentraat uit Turkije - Communautair douanewetboek - Certificaten inzake goederenverkeer - Bijzondere situatie - Recht van verweer’)

(2007/C 82/65)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: CAS SpA (Verona, Italië) (vertegenwoordiger: D. Ehle, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis, gemachtigde, bijgestaan door M. Nuñez Müller, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 18 oktober 2002 (REC 10/01), inzake een verzoek om kwijtschelding van invoerrechten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 83 van 5.4.2003.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Clotuche/Commissie

(Zaak T-339/03) (1)

(„Ambtenaren - Herplaatsing van directeur als hoofdadviseur - Dienstbelang - Gelijkwaardigheid van ambten - Reorganisatie van Eurostat - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding’)

(2007/C 82/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Gabrielle Clotuche (Brussel, België) (vertegenwoordigers: P.-P. van Gehuchten, J. Sambon, G. Demez en P. Reyniers, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 juli 2003 om verzoekster te herplaatsen van een ambt van directeur in een ambt van hoofdadviseur en van het besluit van de Commissie van 1 oktober 2003 houdende reorganisatie van Eurostat, voor zover verzoekster daarbij niet is herplaatst als directeur, en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de immateriële schade

Dictum

1)

De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoekster van een schadevergoeding van 1 EUR wegens een dienstfout.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht, en één vijfde van verzoeksters kosten, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht.

4)

Verzoekster zal vier vijfde van haar eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht.


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Caló/Commissie

(Gevoegde zaken T-118/04 en T-134/04) (1)

(„Ambtenaren - Herplaatsing van directeur als hoofdadviseur - Dienstbelang - Gelijkwaardigheid van ambten - Reorganisatie van Eurostat - Aanstelling in ambt van directeur - Kennisgeving van vacature - Motiveringsplicht - Beoordeling van verdiensten van kandidaten - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding’)

(2007/C 82/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Giuseppe Caló (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 juli 2003 om verzoeker van een ambt van directeur te herplaatsen in een ambt van hoofdadviseur en van het besluit van de Commissie van 1 oktober 2003 houdende reorganisatie van Eurostat, voor zover dit de herplaatsing van verzoeker bevestigt, alsmede vordering tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden en, anderzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 maart 2004 houdende aanstelling van N. in het ambt van directeur van het directoraat „Landbouw- en visserijstatistiek, statistiek betreffende de structuurfondsen, milieustatistiek ”bij Eurostat en houdende afwijzing van verzoekers sollicitatie naar dat ambt

Dictum

1)

In zaak T-118/04 wordt de Commissie veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van 1 EUR wegens een dienstfout.

2)

In zaak T-134/04 wordt de Commissie veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van 5 000 EUR wegens een dienstfout.

3)

De beroepen worden voor het overige verworpen.

4)

In zaak T-118/04 zal de Commissie haar eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht, en één vijfde van verzoekers kosten, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht.

5)

In zaak T-118/04 zal verzoeker vier vijfde van zijn eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht.

6)

In zaak T-134/04 zal de Commissie alle kosten dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure voor het Gerecht.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — Camurato Carfagno/Commissie

(Zaak T-143/04) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingrapport - Beoordelingsperiode 2001/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Exceptie van onwettigheid - Kennelijk onjuiste beoordeling’)

(2007/C 82/68)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Antonietta Camurato Carfagno (Brussel, België) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Joris en M. Velardo, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van 9 april 2003 houdende definitieve opstelling van verzoeksters loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002

Dictum

1)

Het besluit van 9 april 2003 houdende definitieve opstelling van verzoekster loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 190 van 24.7.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Gordon/Commissie

(Zaak T-175/04) (1)

(„Ambtenaren - Beroep tot nietigverklaring - Loopbaanontwikkelingrapport - Volledige en blijvende invaliditeit - Verdwijnen van procesbelang - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Niet-ontvankelijkheid’)

(2007/C 82/69)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Donal Gordon (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Byrne, solicitor, vervolgens J. Sambon, P.-P. Van Gehuchten en P. Reyniers, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van 11 december 2003 houdende afwijzing van de klacht ingediend tegen het besluit van 28 april 2003 houdende bevestiging van verzoekers loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker daardoor zou hebben geleden

Dictum

1)

Op de vordering tot nietigverklaring behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan.

2)

Het beroep tot schadevergoeding wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 februari 2007 — Indorata-Serviços e Gestão/BHIM (HAIRTRANSFER)

(Zaak T-204/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor HAIRTRANSFER - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 82/70)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Indorata-Serviços e Gestão, Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordiger: T. Wallentin, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Weberndörfer, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 1 april 2004 (zaak R 435/2003-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk HAIRTRANSFER als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Indorata-Serviços e Gestão, Lda wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — Wunenburger/Commissie

(Gevoegde zaken T-246/04 en T-71/05) (1)

(„Ambtenaren - Beoordelingsrapporten - Beoordelingsperiodes 1997/1999 en 1999/2001 - Loopbaanontwikkelingrapport - Beoordelingsperiode 2001/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Beroep tot schadevergoeding - Rechten van verdediging’)

(2007/C 82/71)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jacques Wunenburger (Zagreb, Kroatië) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid, H. Krämer en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vorderingen tot nietigverklaring van verzoekers ontwerpbeoordelingsrapporten over de periodes 1997/1999 en 1999/2001 en van verzoekers loopbaanontwikkelingrapport over de beoordelingsperiode 2001/2002 en, anderzijds, vorderingen tot vergoeding van de gestelde schade

Dictum

1)

Het besluit van 11 september 2003 houdende opstelling van verzoekers loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 2 500 EUR, naast het bedrag van 2 500 EUR dat het tot aanstelling bevoegd gezag reeds heeft toegekend, wegens de vertraging bij de opstelling van de beoordelingsrapporten over de periodes 1997/1999 en 1999/2001 en een symbolisch bedrag van 1 EUR wegens de vertraging bij de opstelling van het loopbaanontwikkelingrapport over 2001/2002.

3)

De beroepen worden voor het overige verworpen.

4)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2007 — Mundipharma/BHIM — Altana Pharma (RESPICUR)

(Zaak T-256/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord RESPICUR - Ouder nationaal woordmerk RESPICORT - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Bewijs van gebruik van ouder merk - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94’)

(2007/C 82/72)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mundipharma AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: F. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Müller, vervolgens G. Schneider, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Altana Pharma AG (Konstanz, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Becker, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 april 2004 (zaak R 1004/2002-2) inzake een oppositieprocedure tussen Mundipharma AG en Altana Pharma AG

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 19 april 2004 (zaak R 1004/2002-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van verzoekster, behalve de kosten betreffende de interventie.

3)

Verzoekster zal haar kosten betreffende de interventie dragen.

4)

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Boucek/Commissie

(Zaak T-318/04) (1)

(„Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-toelating tot schriftelijk examen - Te late indiening van sollicitatieformulier’)

(2007/C 82/73)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vladimir Boucek (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: L. Krafftová, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/A/2/03 houdende weigering om verzoeker toe te laten tot het schriftelijk examen van dit vergelijkend onderzoek op grond van een te late indiening van zijn volledig sollicitatiedossier

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2007 — Ontex/BHIM — Curon Medical (CURON)

(Zaak T-353/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord CURON - Oppositie door houder van communautair woordmerk EURON - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 82/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ontex NV (Buggenhout, België) (vertegenwoordiger: M. Du Tré, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Curon Medical Inc. (Sunnyvale, California, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Algar, J. Cohen, solicitors, en T. Ludbrook, barrister)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 juli 2004 (zaak R 22/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Ontex NV en Curon Medical, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 februari 2007 — Petralia/Commissie

(Zaak T-354/04) (1)

(„Ambtenaren - Tijdelijke functionarissen - Wetenschappelijke groep - Indeling in rang’)

(2007/C 82/75)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Gaetano Petralia (Brussel, België) (vertegenwoordiger: C. Forte, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Loggi, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 7 oktober 2003 betreffende de definitieve indeling van verzoeker in de rang B5, salaristrap 3, en van het besluit van 13 mei 2004 houdende afwijzing van verzoekers klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 februari 2007 — Simões Dos Santos/BHIM

(Zaak T-435/04) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren en personeelsleden van het BHIM - Beoordeling en bevordering - Nulstelling en nieuwe berekening van aantal meritepunten - Overgangsregeling - Beroep tot nietigverklaring - Exceptie van onwettigheid - Geen terugwerkende kracht - Beginselen van legaliteit en rechtszekerheid - Rechtsgrondslag - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling’)

(2007/C 82/76)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Manuel Simões Dos Santos (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Creus Carreras, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordigers: I. de Medrano Caballero, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van, enerzijds, het besluit van het BHIM van 7 juli 2004 houdende afwijzing van verzoekers klacht van 11 maart 2004 en, anderzijds, het besluit van het BHIM van 15 december 2003 houdende vaststelling van verzoekers gecumuleerde aantal meritepunten in het kader van het bevorderingsjaar 2003 alsmede van het advies van het paritair beoordelingscomité van 12 december 2003

Dictum

1)

Het besluit van het BHIM van 15 december 2003 houdende definitieve toewijzing van verzoekers meritepunten in het kader van het bevorderingsjaar 2003 alsmede het besluit van het BHIM van 7 juli 2004 houdende afwijzing van verzoekers klacht van 11 maart 2004 worden nietig verklaard voor zover zij de vaststelling impliceren dat het restant van verzoekers meritepunten, zoals erkend bij besluit PERS-PROM-39-03rev1, betreffende de bevordering, van 30 maart 2004, vervalt.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 8.1.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 — Aktieselskabet af 21. november 2001/BHIM — TDK Kabushiki Kaisha (TDK)

(Zaak T-477/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord TDK - Ouder communautair beeldmerk TDK - Oudere nationale woord- of beeldmerken TDK - Relatieve weigeringsgrond - Bekendheid - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 82/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aktieselskabet af 21. november 2001 (Brande, Denemarken) (vertegenwoordiger: C. Barret Christiansen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Laitinen en G. Schneider, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.) (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: A. Norris, barrister)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 oktober 2004 (zaak R 364/2003-1) inzake een oppositieprocedure tussen TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.) en Aktieselskabet af 21. november 2001

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster, Aktieselskabet af 21. november 2001, wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 19.3.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 februari 2007 — Bodegas Franco-Españolas/BHIM — Companhia Geral da Agricultura das Vinhas do Alto Douro (ROYAL)

(Zaak T-501/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ROYAL - Ouder communautair woordmerk ROYAL FEITORIA - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 82/78)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Bodegas Franco-Españolas, SA (Logroño, Spanje) (vertegenwoordiger: E. López Camba, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Companhia Geral da Agricultura das Vinhas do Alto Douro, SA (Real Companhia Velha) (Vila Nova de Gaia, Portugal) (vertegenwoordiger: D. Martins Pereira, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 25 oktober 2004 (zaak R 513/2002-1) inzake een oppositieprocedure tussen Companhia Geral da Agricultura das Vinhas do Alto Douro, SA (Real Companhia Velha) en Bodegas Franco-Españolas, SA.

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 25 oktober 2004 (zaak R 513/2002-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 45 van 19.2.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 februari 2007 — Seldis/Commissie

(Zaak T-65/05) (1)

(„Ambtenaren - Stagiaires - Wetenschappelijke of technische groepen - Aanstelling van tijdelijk functionaris na vergelijkend onderzoek voor aanstelling in vaste dienst - Indeling in rang en salaristrap - Artikelen 31 en 32 van Statuut’)

(2007/C 82/79)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Thomas Seldis (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, X. Martin, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Joris en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 april 2004 houdende aanstelling van verzoeker als ambtenaar op proef, voor zover hij daarbij is ingedeeld in de rang A 7, salaristrap 5

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Quelle/BHIM — Nars Cosmetics (NARS)

(Zaak T-88/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeld NARS - Oudere nationale beeldmerken die woordelement MARS bevatten - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Ontbreken van overeenstemming van tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 82/80)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Quelle AG (Fürth, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Linder, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Laitinen en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Nars Cosmetics Inc. (New-York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. de Justo Bailey, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 december 2004 (zaak R 379/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Quelle AG en Nars Cosmetics, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 25.6.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 — Kustom Musical Amplification/BHIM (Vorm van gitaar)

(Zaak T-317/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag tot inschrijving van driedimensionaal merk - Vorm van gitaar - Absolute weigeringsgrond - Schending van rechten van verdediging - Motivering - Artikel 73 van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2007/C 82/81)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kustom Musical Amplification, Inc. (Cincinnatti, Ohio, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Edenborough, barrister, en T. Bamford, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 7 juni 2005 (zaak R 1035/2004-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal gemeenschapsmerk in de vorm van een gitaar

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 juni 2005 (zaak R 1035/2004-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten en die van verzoekster dragen.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 januari 2007 — Rijn Schelde Mondia France/Commissie

(Zaak T-55/05) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk douanetarief - Verzoek om kwijtschelding van invoerrechten - Bezwarende handeling - Niet-ontvankelijkheid’)

(2007/C 82/82)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Rijn Schelde Mondia France SA (Rouen, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Citron, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en J. Hottiaux, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie die zou vervat zijn in de brief van 7 oktober 2004, betreffende het verzoek om kwijtschelding van invoerrechten (dossier REM 22/01)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoekster zal haar eigen kosten en die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/37


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 29 januari 2007 — Olympiaki Aeroporia Ypiresies/Commissie

(Zaak T-423/05 R)

(„Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Staatssteun - Spoedeisendheid’)

(2007/C 82/83)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Olympiaki Aeroporia Ypiresies AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: P. Anestis, S. Mavroghenis, S. Jordan, D. Geradin, avocaten en T. Soames, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en T. Scharf, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 2, lid 1, juncto artikel 1, leden 2 tot en met 4, van de beschikking van de Commissie inzake staatssteun C 11/2004 (ex NN 4/2003) — Olympiaki Aeroporia — Herstructurering en privatisering, van 14 september 2005

Dictum

1)

Het beroep in kort geding wordt verworpen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 26 januari 2007 — Theofilopoulos/Commissie

(Zaak T-91/06) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Verzoek om teruggave van garantiebrieven - Onbevoegdheid van Gerecht - Niet-ontvankelijkheid van beroep - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is’)

(2007/C 82/84)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Nikolaos Theofilopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: P. Miliarakis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Ström van Lier en I. Chatzigiannis, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds beroep tot schadevergoeding en anderzijds verzoek om teruggave van garantiebrieven

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nikolaos Theofilopoulos wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 januari 2007 — MIP Metro/BHIM — MetroRED Telecom (MetroRED)

(Zaak T-124/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Afdoening zonder beslissing’)

(2007/C 82/85)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Kaase, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: MetroRED Telecom Group Ltd (Hamilton, Bermuda)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 16 februari 2006 (zaak R 266/2005-2) inzake een oppositieprocedure tussen MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG en MetroRED Telecom Group Ltd.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/38


Beroep ingesteld op 17 januari 2007 — Torres/BHIM — Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés (TORRE DE BENITEZ)

(Zaak T-16/07)

(2007/C 82/86)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, S.A. (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 6 november 2006 in zaak R0036/2006-2 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TORRE DE BENITEZ ”voor waren van klasse 33 (aanvraagnr. 2.438.018)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale en internationale woordmerken „Torres ”voor waren van klasse 33 en vele andere gemeenschaps-, nationale en internationale merken

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/39


Beroep ingesteld op 16 januari 2007 — Torres/BHIM — Bodegas Navarro López (CITA DEL SOL)

(Zaak T-17/07)

(2007/C 82/87)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, S.A. (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bodegas Navarro López, S.L.

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau van 26 september 2006 in zaak R1407/2005-1 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Bodegas Navarro López, S.L.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CITA DEL SOL ”voor waren en diensten van de klassen 33 en 39 (aanvraagnr. 2.712.982)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: communautair woordmerk „VIÑA SOL ”(merk nr. 462.523) en nationale woordmerken „VIÑA SOL ”voor waren van klasse 33, etiket „TORRES VIÑA SOL ”voor waren van klasse 33, nationaal woordmerk „SOL ”voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/39


Beroep ingesteld op 6 februari 2007 — ThyssenKrupp Stainless/Commissie

(Zaak T-24/07)

(2007/C 82/88)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ThyssenKrupp Stainless AG (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Klusmann en S. Thomas, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, punt 2 van het beschikkend gedeelte nietig te verklaren;

meer subsidiair, het bedrag van de in de bestreden beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete in passende mate te verlagen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2006) 6765 def. van de Commissie van 20 december 2006 in zaak COMP/39.234 — Legeringstoeslag, nieuwe beschikking. In de bestreden beschikking, die de heropening van zaak IV/35.814 — Legeringstoeslag betreft, wordt verzoekster een geldboete opgelegd wegens schending door Thyssen Stahl GmbH (eerder Thyssen Stahl AG) van artikel 65, lid 1, KS, door in onderlinge afstemming de referentiewaarden voor de berekeningswijze van de legeringstoeslag te wijzigen en toe te passen.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster tien middelen aan:

inbreuk op het beginsel nulla poena sine lege, aangezien de Commissie bij gebreke van een overgangsregeling geen bevoegdheid had om met terugwerkende kracht het in 2002 afgelopen KS toe te passen;

onrechtmatige toepassing van verordening (EG) nr. 1/2003 (1), aangezien deze verordening slechts het recht geeft tot toepassing van de artikelen 81 en 82 EG en niet van het KS;

inbreuk op het res iudicata-beginsel, aangezien het Hof in deze zaak reeds definitief heeft beslist dat verzoekster materieelrechtelijk niet aansprakelijk is voor de haar in de bestreden beschikking opnieuw verweten en toegerekende inbreuk van Thyssen Stahl AG;

verzoekster is niet verantwoordelijk op grond van een particuliere verklaring dat zij de aansprakelijkheid op zich neemt, aangezien deze in elk geval slechts declaratoire waarde heeft;

schending van het nauwkeurigheidsbeginsel wegens onbepaaldheid van de voor de sancties gehanteerde grondslag en de toerekening van de aansprakelijkheid;

schending van het ne bis in idem-beginsel, aangezien aan verzoekster voor identieke feiten reeds in de eerste procedure — waarin het Hof definitief heeft beslist — een geldboete is opgelegd;

verjaring van de inbreuk;

schending van het recht op toegang tot het dossier;

schending van het recht om gehoord te worden wegens onvolledige punten van bezwaar en

verkeerde berekening van het boetebedrag gezien de mededeling van 1996 over de samenwerking (2).


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

(2)  Mededeling van de Commissie van 18 juli 1996 betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/40


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — LIPOR/Commissie

(Zaak T-26/07)

(2007/C 82/89)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: LIPOR — Serviço Intermunicipalizado de Gestão de Resíduos do Grande Porto (Gondomar, Portugal) (vertegenwoordigers: P. Pinheiro, M. Gorjão-Henriques en F. Quintela, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1 van de tot de Portugese Staat gerichte beschikking C(06)5008 van de Commissie van 17 oktober 2006, voor zover daarbij het totaalbedrag van de steun die de Commissie bij beschikkingen C(93)3347/3 van 7 december 1993, C(94) 3721 def./3 van 21 december 1994 en C(96) 3923 def. van 17 december 1996 — samengevoegd in beschikking C(98)2283/f van 28 juli 1998 — uit het Cohesiefonds heeft verleend, wordt verminderd met 1 511 591 EUR, alsmede van de beschikking waarbij de lidstaat wordt gelast, dat bedrag terug te betalen;

nietigverklaring van artikel 1 van de bestreden beschikking voor zover daarbij, in strijd met het evenredigheidsbeginsel, voor de overeenkomsten die verzoekster met IDAD heeft gesloten, een financiële correctie van 100 % wordt toegepast en de lidstaat wordt gelast, een bedrag van 458 683 EUR terug te betalen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure en van verzoekster;

subsidiair, gedeeltelijke nietigverklaring, wegens schending van het evenredigheidsbeginsel, van artikel 1 van de bestreden beschikking, voor zover dit betrekking heeft op de overeenkomsten die verzoekster met Hidroprojecto heeft gesloten;

meer subsidiair, mocht het Gerecht van oordeel zijn dat Lipor niet volledig heeft voldaan aan de vereisten van richtlijn 92/50/EEG, vast te stellen dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij de financiële correctie voor de financiering van de overeenkomsten met Hidroprojecto op 100 % heeft vastgesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster onjuiste rechtsopvattingen, kennelijke beoordelingsfouten, ontoereikende en gebrekkige motivering en schending van het evenredigheidsbeginsel aan.

Wat haar overeenkomst met Hidroprojecto van 1989 betreft, heeft de Commissie volgens verzoekster een beoordelingsfout gemaakt bij de bepaling van de waarde van deel D van de overeenkomst.

Aangaande de overeenkomst die dezelfde partijen in 1997 hebben gesloten, stelt verzoekster dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt doordat zij niet heeft erkend dat hiermee de overeenkomst uit 1989 gedeeltelijk werd geconcretiseerd en gedeeltelijk werd voortgezet, hetgeen voor de uitvoering van het project noodzakelijk was. Voorts verwijt verzoekster de Commissie dat zij ervan is uitgegaan dat voor de betrokken opdrachten een openbare aanbesteding nodig was. Volgens verzoekster is op deze opdrachten de uitzondering van artikel 11 van richtlijn 92/50 van toepassing, ook al wordt verondersteld dat zij autonoom zijn ten aanzien van de overeenkomst van 1989 en dat de in deze richtlijn gestelde grenswaarde vanaf welke een openbare procedure vereist is, is overschreden.

Met betrekking tot de eveneens door dezelfde partijen gesloten overeenkomsten van 28 maart en 28 april 1995 stelt verzoekster dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt door ze te beschouwen als een enkele overeenkomst en als de voortzetting van de overeenkomst van 1989 en door daarbij ervan uit te gaan dat de ondertekening van de overeenkomst moest worden voorafgegaan door een openbare procedure. In werkelijkheid gaat het om twee overeenkomsten die op verschillende tijdstippen zijn gesloten. De ene overeenkomst is ondertekend na een niet-openbare procedure en voor de andere was de grenswaarde vanaf welke een procedure moet worden gevolgd, niet bereikt. In elk geval zijn beide overeenkomsten naar Portugees recht gesloten op een tijdstip waarop richtlijn 92/50 nog niet was omgezet in intern recht.

Ten slotte erkent verzoekster weliswaar dat de Commissie haar overeenkomsten met IDAD uit 1999 als een geheel kon beschouwen om de respectieve waarde ervan te bepalen en ze eventueel te onderwerpen aan de regels inzake de openbare procedure maar legt zij uit waarom zij afzonderlijke overeenkomsten heeft gesloten. Zij betoogt dat IDAD een openbare instelling is en dus een aanbestedende dienst in de zin van richtlijn 92/50. Bijgevolg had de Commissie daarmee rekening moeten houden en had zij geen financiële correctie van 100 % mogen toepassen. Volgens verzoekster is deze correctie in strijd met het evenredigheidsbeginsel.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/41


Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Denka International/Commissie

(Zaak T-30/07)

(2007/C 82/90)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Denka International BV (Barneveld, Nederland) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 2, sub b, van en bijlage II bij richtlijn 2006/92/EG van de Commissie nietig te verklaren; en

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure, en de rente daarop.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert gedeeltelijke nietigverklaring van richtlijn 2006/92/EG (1) van de Commissie van 9 november 2006 tot wijziging van de bijlagen bij de richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen van dichloorvos (hierna: „betwiste maatregel”), met name van artikel 2, sub b, en bijlage II.

Verzoekster stelt dat deze bepalingen het maximumgehalte aan residuen van de betrokken stof hebben gewijzigd van 2 mg/kg in een nieuwe grenswaarde van 0,01 mg/kg op grond van een beoordeling van het dossier van verzoekster, die in het kader van de daarmee verband houdende beoordeling op grond van richtlijn 91/414/EEG is gemaakt, wat procedureel, wetenschappelijk en materieelrechtelijk onjuist is.

Wat de procedure betreft, betoogt verzoekster dat de betwiste maatregel is vastgesteld in strijd met de procedurele waarborgen van artikel 8 van verordening nr. 451/2000 en het audi et alteram partem-beginsel, oftewel het recht om te worden gehoord, en bovendien dat de motiveringsplicht niet is nagekomen (artikel 235 EG). Verder betoogt verzoekster dat de Commissie met de vaststelling van de litigieuze maatregel misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden, aangezien zij daarmee hetzelfde doel heeft bereikt als met een beschikking tot niet-opneming zonder van een dergelijke beschikking gebruik te maken.

Materieelrechtelijk gezien berust de betwiste maatregel volgens verzoekster op een kennelijk onjuiste beoordeling en schendt hij i) artikel 4, lid 1, sub f, van richtlijn 91/414/EEG, ii) artikel 5 van de richtlijn 2006/92/EG, en iii) grondbeginselen van gemeenschapsrecht, te weten a) het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, b) artikel 211 EG en het beginsel van behoorlijk bestuur, en c) het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Richtlijn 2006/92/EG van de Commissie van 9 november 2006 tot wijziging van de bijlagen bij de richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen van captan, dichloorvos, ethion en folpet (PB L 311, blz. 31).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/42


Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-33/07)

(2007/C 82/91)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias, G. Kanellopoulos)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking van de Commissie nietig te verklaren, subsidiair ze te wijzigen zoals hierna aangegeven;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In haar beroep tegen beschikking C(2006) 5993 def. van de Commissie van 14 december 2006 (PB L 355, blz. 96), waarbij, in het kader van de goedkeuring van de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, bepaalde uitgaven die de lidstaten — in casu de Helleense Republiek — hebben verricht, aan communautaire financiering zijn onttrokken, heeft de Helleense Republiek de volgende nietigheidsgronden aangevoerd.

Met de eerste algemene nietigheidsgrond, die alle correcties betreft, stelt verzoekster dat de Commissie de in artikel 8, lid 1, derde alinea, sub a, van verordening (EG) nr. 1663/95 (1) bedoelde wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden, door te verzuimen met de Griekse autoriteiten een bilaterale bespreking te voeren over de ernst van de hun verweten inbreuken en de schade die de Europese Unie heeft geleden; subsidiair moet de beschikking nietig worden verklaard wegens onbevoegdheid ratione temporis van de Commissie om correcties op te leggen.

Wat met name de sector olijfolie betreft, stelt verzoekster dat de Commissie, door de correctie te verdubbelen tot 10 %, terwijl geen verslechtering maar integendeel een verbetering van het controlesysteem is genoteerd, de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid heeft overschreden. Bovendien heeft de Commissie gedwaald bij de uitlegging van gemeenschapsbepalingen en de beoordeling van de feiten, met schending van het evenredigheidsbeginsel.

Met betrekking tot de sector katoen brengt verzoekster als nietigheidsgrond naar voren: onjuiste beoordeling van de feiten, onjuiste redenering en gebrek aan rechtsgrondslag voor het opleggen van de correctie, alsook onjuiste uitlegging en toepassing van verordening (EEG) nr. 1201/89 (2) en schending van het rechtszekerheidsbeginsel wegens de meer dan 10 jaar durende procedure voor de afrekening van de kosten.

Met betrekking tot de sector druiven hanteert verzoekster het argument, dat verweerster de richtsnoeren voor correcties onjuist heeft uitgelegd door een percentage van 10 % vast te stellen voor onvoldoende aanvullende controles, en dat zij de beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd wat de correctie voor krenten betreft.

Met betrekking tot citrusvruchten betoogt verzoekster dat de Commissie de gestelde gebreken in de administratieve controles ten onrechte heeft aangevoerd en onvoldoende heeft gemotiveerd, met schending van het evenredigheidsbeginsel; subsidiair heeft zij gedwaald met betrekking tot de uitlegging en de toepasselijkheid ratione temporis van bijlage 16 bij document 17933/2000, met betrekking tot de kwalificatie van de betrokken controles als primair.

Wat ten slotte de late betalingen betreft, beroept verzoekster zich op onjuiste beoordeling van de feiten bij het opleggen van een dubbele correctie voor begrotingspost B01-1210-160, onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 4, lid 2 van verordening (EG) nr. 296/96 (3) met betrekking tot de berekeningsgrondslag van de reserve van 4 %, en onjuiste beoordeling en onvoldoende motivering wat de aangevoerde uitzonderlijke situatie en bijzondere omstandigheden ten aanzien van het beheer betreft.


(1)  Verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158 van 8.7.1995, blz. 6).

(2)  Verordening (EEG) nr. 1201/89 van de Commissie van 3 mei 1989 houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (PB L 123 van 4.5.1989, blz. 23).

(3)  Verordening (EG) nr. 296/96 van de Commissie van 16 februari 1996 betreffende de door de lidstaten te verstrekken gegevens en de maandelijkse boeking van de uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde uitgaven, alsmede tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2776/88 (PB L 39 van 17.2.1996, blz. 5).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/43


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Goncharov/BHIM — DSB (DSBW)

(Zaak T-34/07)

(2007/C 82/92)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Karen Goncharov (Moskou, Russische Federatie) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt en A. Späth, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DSB (Kopenhagen, Denemarken)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 4 december 2006 (zaak R 1330/2005-2) te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de eigen kosten en in die van verzoeker.

voor het geval dat DSB intervenieert in de procedure, interveniënte te verwijzen in haar eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „DSBW ”voor diensten van de klassen 39, 41, 43 en 44 (aanvraagnr. 2 852 143)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: DSB

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „DSB ”(gemeenschapsmerk nr. 2 292 290) voor diensten van de klassen 35-37, 39, 41 en 42, waarbij de oppositie is gericht tegen de inschrijving in de klassen 39, 41 en 43.

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de aangevochten beslissing en toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: de kamer van beroep gaat ten onrechte ervan uit dat de weigeringsgrond van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) zich verzet tegen de inschrijving van het merk „DSBW”. Er is immers geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/43


Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Leche Celta/BHIM — Celia (Celia)

(Zaak T-35/07)

(2007/C 82/93)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Leche Celta, S.L. (Puentedeume, La Coruña, Spanje) (vertegenwoordigers: J. A. Calderón Chavero, T. Villate Consonni en A. Yañez Manglano, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Celia, SA

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 december 2006 in zaak R-294/2006-4 te vernietigen;

bijgevolg de beslissing van 21 december 2005 in procedure B657132 gedeeltelijk te vernietigen, voor zover daarbij de door verzoekster ingestelde oppositie werd afgewezen en de aanvraag van het omstreden merk werd toegewezen voor melk, melk- en zuivelproducten, eetbare oliën en vetten van klasse 29;

verzoeksters vordering toe te wijzen dat de betrokken oppositieafdeling van het BHIM wordt gelast, de inschrijving van het omstreden merk te weigeren voor deze specifieke waren;

het BHIM te verwijzen in de kosten van deze procedure indien het BHIM in het ongelijk wordt gesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Celia, SA

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Celia ”voor waren en diensten van de klassen 16, 29 en 38 (aanvraagnr. 2.977.221)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale woordmerken „CELTA ”voor waren van klasse 29

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien er gevaar voor associatie en voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/44


Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Zipcar/BHIM — Canary Islands Car (ZIPCAR)

(Zaak T-36/07)

(2007/C 82/94)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zipcar, Inc. (Cambridge, VSA) (vertegenwoordigers: M. Elmslie, solicitor, en N. Saunders, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Canary Islands Car SL (Lanzarote, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 30 november 2006 in haar geheel en terugwijzing van de aanvraag naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) voor afdoening ervan;

verwijzing van het Bureau in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ZIPCAR ”voor waren en diensten van de klassen 9, 39 en 42 — aanvraag nr. 3 139 375

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Canary Islands Car SL

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „CICAR ”voor diensten van klasse 39

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor de betrokken diensten van klasse 39

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er geen verwarringsgevaar bestaat en de kamer van beroep het profiel van de gemiddelde consument van de betrokken diensten en de relevante markt onjuist heeft beoordeeld.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/44


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — El Morabit/Raad van de Europese Unie

(Zaak T-37/07)

(2007/C 82/95)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Mohamed El Morabit (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigd door: U. Sarikaya, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies van verzoekende partij

Vernietiging van het bestreden besluit van de Raad.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vecht het besluit van de Raad aan waarbij hij besloten heeft om verzoeker op de lijst te plaatsen van de personen, groepen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (1).

Verzoeker voert aan dat hij weliswaar schuldig is bevonden door een rechtbank aan deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk, maar dat hij tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Volgens verzoeker is er een reële kans dat hij in hoger beroep vrijgesproken zal worden. Het besluit van de Raad zou dan ook voorbarig zijn.


(1)  PB L 344, blz. 70.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/45


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Shell Petroleum e.a./Commissie

(Zaak T-38/07)

(2007/C 82/96)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Shell Petroleum NV (Den Haag, Nederland), Shell Nederland BV (Den Haag, Nederland) en Shell Nederland Chemie BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: T. Snoep en J. Brockhoff, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

SPNV vordert:

de beschikking volledig nietig te verklaren voor zover zij tot SPNV is gericht;

subsidiair:

artikel 2, sub d, van de beschikking nietig te verklaren, of

het bedrag van de geldboete in passende mate te verlagen; en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

SNBV vordert:

de beschikking volledig nietig te verklaren voor zover zij tot SNBV is gericht;

subsidiair:

artikel 2, sub d, van de beschikking nietig te verklaren, of

het bedrag van de geldboete in passende mate te verlagen; en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

SNC vordert:

artikel 2, sub d, van de beschikking nietig te verklaren of het bedrag van de geldboete in passende mate te verlagen; en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen de nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 in zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, samen met andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte hebben geschonden door afspraken te maken over richtprijzen voor de producten, door klanten te verdelen door middel van non-agressieovereenkomsten en door commerciële informatie in verband met prijzen, concurrenten en klanten uit te wisselen.

Tot staving van hun vordering betogen verzoeksters dat de Commissie artikel 81 EG en de artikelen 7 en 23, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003 van de Raad (1) heeft geschonden door:

a.

de inbreuk ook aan Shell Petroleum NV en Shell Nederland BV toe te rekenen, ook al erkent de Commissie dat enkel Shell Nederland Chemie BV rechtstreeks aan de inbreuk heeft deelgenomen;

b.

door wegens recidive het basisbedrag van de aan verzoeksters op te leggen geldboete met 50 % te verhogen, wat een inbreuk op de beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid vormt;

c.

door ter afschrikking een vermenigvuldigingsfactor toe te passen, wat een inbreuk op de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid vormt; en

d.

door het basisbedrag van de aan verzoeksters op te leggen geldboete te berekenen in strijd met de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (2) en de beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling

Subsidiair voeren verzoeksters schending aan van de motiveringsplicht van artikel 253 EG.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

(2)  Mededeling van de Commissie van 14 januari 1998, „Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd ”(PB 1998, C 9, blz. 3).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/45


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — ENI/Commissie

(Zaak T-39/07)

(2007/C 82/97)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ENI spa (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: G. M. Roberti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden beschikking voor zover verzoekster daarbij aansprakelijk wordt gesteld voor de bestrafte gedragingen;

nietigverklaring dan wel verlaging van de bij artikel 2 van die beschikking opgelegde geldboete;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen dezelfde beschikking als die waartegen wordt opgekomen in zaak T-38/07, Shell Petroleum e.a./Commisise.

ENI meent dat de bestreden beschikking onwettig is aangezien zij daarbij aansprakelijk wordt gesteld louter vanwege haar rol van moedermaatschappij, die het volledige kapitaal controleert, van de vennootschappen waaraan de bestrafte vermeende geheime afspraken worden toegeschreven. Vanuit dit oogpunt betoogt zij dat:

de Commissie in wezen uitgaat van een absolute veronderstelling van aansprakelijkheid op basis van de eigendomstructuur, die geen bevestiging vindt in en in strijd is met de beginselen die in de communautaire praktijk en rechtspraak in verband met de toepassing van artikel 81 EG op het gebied van concerns zijn ontwikkeld. Deze zienswijze schendt bovendien de fundamentele beginselen van het persoonlijke karakter van aansprakelijkheid en bestraffing, het legaliteitsbeginsel, en komt voort uit kennelijk onjuiste beoordelingen van de feiten die ENI ter weerlegging van de bestreden veronderstelling van de Commissie had aangevoerd. De Commissie heeft haar beoordelingen in dit opzicht in strijd met artikel 253 EG niet genoegzaam gemotiveerd.

in de bestreden beschikking voorts evenmin rekening wordt gehouden met het beginsel van de beperkte aansprakelijkheid van kapitaalvennootschappen, dat is terug te vinden in het vennootschapsrecht dat de rechtsorden van de lidstaten gemeen hebben, in de internationale rechtspraktijk en in het gemeenschapsrecht zelf. Tegelijkertijd lijkt deze benadering niet verenigbaar met de criteria die in verband met de opvolging/overgang van ondernemingen in het kader van de toepassing van de communautaire mededingingsvoorschriften zijn ontwikkeld. Ook in dit opzicht ontbreekt in de bestreden beschikking elke motivering.

ENI verzoekt om intrekking of althans aanzienlijke verlaging van de haar opgelegde geldboete, omdat de Commissie:

niet heeft beoordeeld wat de gevolgen van de vermeend vastgestelde inbreukmakende handelingen voor de relevante markt zijn;

ten onrechte de verzwarende omstandigheid van recidive heeft toegepast, onder verwijzing naar beschikkingen op grond van artikel 81 EG, van overigens zeer oude datum, waarbij verzoekster op geen enkele wijze betrokken was, zelfs niet vanwege haar rol als moedervennootschap;

door in strijd met de in de rechtspraak ontwikkelde criteria Syndial ten onrechte van de adressaten van de bestreden beschikking uit te sluiten, voorts artikel 23 van verordening nr. 1/2003 heeft geschonden door in dit verband geen rekening te houden met de omzet van die vennootschap.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/46


Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2007 door De Brito Sequeira Carvalho tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2006 in zaak F-17/05, De Brito Sequeira Carvalho/Commissie

(Zaak T-40/07 P)

(2007/C 82/98)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: José António de Brito Sequeira Carvalho (Brussel, België) (vertegenwoordiger: O. Martins, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren;

de Commissie te gelasten, een dossier over te leggen met daarin alle stukken betreffende rekwirant die zich in zijn administratief dossier bij het IDOC, de medische dienst of elders bevinden, te beginnen met de stukken en bescheiden van de oorspronkelijke procedure van 2 februari 2001 betreffende het vermeende bewijs van laster waaraan rekwirant zich schuldig zou hebben gemaakt;

de Commissie te gelasten, de rechtsgrond te noemen voor het inleiden door een ambtenaar van de Commissie van een medische procedure betreffende rekwirants geestelijke gezondheid, meteen na zijn benoeming door het TABG in het kader van een administratief onderzoek betreffende de laster, alsmede een overzicht van alle stukken van die oorspronkelijke procedure over te leggen;

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie in zaak F-17/05 te vernietigen;

de onwettigheid vast te stellen van de medische procedure die de sinds 2001 lopende administratieve procedure heeft vervangen;

vast te stellen dat die nog niet afgesloten procedure in strijd is met het beginsel van de redelijke termijn;

vast te stellen dat de handeling van een ambtenaar van de Commissie van 18 juni 2004 wegens onbevoegdheid, het ontbreken van motivering en non-existentie nietig is en dat deze handeling niet aan de Commissie kan worden toegerekend;

vast te stellen dat de handeling van het TABG van 28 juni 2004 juridisch non-existent is en dat deze handeling, waarvan rekwirant nooit op de hoogte is gesteld, niet aan hem kan worden tegengeworpen;

vast te stellen dat binnen de Commissie een parallel dossier wordt bijgehouden met daarin onjuiste en persoonlijke gegevens die rekwirant schade toebrengen;

vast te stellen dat de handeling van een arts van 13 juli 2004, waarbij rekwirant de toegang tot de gebouwen van de Commissie wordt ontzegd, nietig en onwettig is daar het niet om een besluit van het TABG gaat dat naar behoren is gemotiveerd;

de nietigheid vast te stellen van de handeling van een ambtenaar van de Commissie van 22 september 2004, waarin wordt voorgesteld om het vermeende ambtshalve ziekteverlof van rekwirant met zes maanden te verlengen, en van de andere daarop volgende handelingen die verwijzen naar eerdere documenten van een ambtenaar van het TABG uit juni 2004;

de overige vorderingen voor de rechter in eerste aanleg toe te wijzen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In zijn hogere voorziening stelt rekwirant dat het Gerecht een vergissing heeft gemaakt door zijn beslissing op een onjuiste rechtsgrondslag te baseren, namelijk artikel 59 van het Statuut betreffende het ambtshalve ziekteverlof, terwijl de Commissie inbreuk heeft gemaakt op artikel 86 van het Statuut en bijlage IX erbij alsmede op de bepalingen betreffende het organiseren van administratieve procedures en tuchtprocedures. Voorts stelt rekwirant dat het Gerecht zijn rechten van de verdediging, artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en het beginsel van een eerlijk proces heeft geschonden, door uitspraak te doen op basis van een onvolledig dossier en zonder zich te hebben uitgesproken over het vermeende bestaan van een parallel dossier. Ook heeft het Gerecht artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens geschonden door uitspraak te doen op basis van vals bewijs. Bovendien heeft het Gerecht in het bestreden arrest geen uitspraak gedaan over zijn verzoek om heropening van de procedure. Het Gerecht heeft ten onrechte nagelaten, de juridische consequenties te trekken uit de vermeende onbevoegdheid van het gezag dat het besluit heeft genomen om hem ambtshalve met ziekteverlof te zenden, dat het Gerecht wegens onbevoegdheid en het ontbreken van motivering non-existent had moeten verklaren.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/47


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — IPK International — World Tourism Marketing Consultants/Commissie

(Zaak T-41/07)

(2007/C 82/99)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Pitschas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C(2006) 6452 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 4 december 2006 betreffende de terugvordering van geldmiddelen ten bedrage van 318 000 EUR, vermeerderd met vertragingsrente;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2006) 6452 van de Commissie van 4 december 2006 betreffende de terugvordering van geldmiddelen die zij vóór de intrekking van de toekenningsbeschikking als voorschot heeft ontvangen voor het project ECODATA. Deze beschikking was gegeven krachtens artikel 256 EG.

De intrekking van de beschikking tot toekenning van een subsidie voor de oprichting van een gegevensbank voor ecologisch toerisme in Europa gebeurde bij beschikking van de Commissie van 13 mei 2005 en is door verzoekster bij het Gerecht van eerste aanleg aangevochten (zie zaak T-297/05).

In de motivering van haar beroep betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking onwettig is, dat zij berust op een onwettige intrekkingsbeschikking en dat zij onvermijdelijk de onwettigheid van deze beschikking deelt. Bovendien betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking een eenzijdige rechtshandeling is, hoewel het recht dat hieruit voortvloeit een contractueel recht is dat bijgevolg slechts geldend kan worden gemaakt in een civielrechtelijke procedure bij de bevoegde nationale rechterlijke instanties van een lidstaat.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/47


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Dow Chemical e.a./Commissie

(Zaak T-42/07)

(2007/C 82/100)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: The Dow Chemical Company (Midland, Verenigde Staten van Amerika), Dow Deutschland Inc. (Schwalbach, Duitsland), Dow Deutschland Anlagengesellschaft mbH (Schwalbach, Duitsland), Dow Europe GmbH (Horgen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: D. Schroeder, P. Matthey en T. Graf, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

The Dow Chemical Company concludeert dat het het Gerecht behage de beschikking nietig te verklaren voor zover zij haar betreft;

Dow Deutschland Inc. concludeert dat het het Gerecht behage artikel 1 van de beschikking nietig te verklaren voor zover daarin wordt vastgesteld dat Dow Deutschland Inc. vanaf 1 juli 1996 inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 81 EG en 53 EER;

alle verzoeksters (en The Dow Chemical Company subsidiair) concluderen dat het het Gerecht behage hun geldboetes substantieel te verlagen;

alle verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage

de Commissie te bevelen de proceskosten en andere kosten en uitgaven van verzoeksters met betrekking tot deze zaak te betalen, alsmede de kosten die verzoeksters hebben gemaakt om een bankgarantie voor te leggen voor de geldboetes, hangende de beslissing van het Gerecht; en

elke andere maatregel te nemen die het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 in zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, samen met andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte hebben geschonden door afspraken te maken over richtprijzen voor de producten, door klanten te verdelen door middel van non-agressieovereenkomsten en door gevoelige commerciële informatie in verband met prijzen, concurrenten en klanten in de sectoren butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber uit te wisselen.

Tot staving van hun vordering voeren verzoeksters primair drie middelen aan:

 

Met het eerste middel, dat uit drie onderdelen bestaat, voert The Dow Chemical Company (hierna: „TDCC”) aan dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting a) door op grond van de veronderstelling dat een 100 %-dochtervennootschap in wezen de instructies van de moedervennootschap volgt, vast te stellen dat TDCC inbreuk had gepleegd, zonder na te gaan of de moedervennootschap inderdaad een dergelijke bevoegdheid had uitgeoefend; b) door haar een geldboete op te leggen op grond dat zij haar verantwoordelijk acht voor de inbreuken die zijn begaan door haar dochtervennootschappen; en c) door geen gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid om te besluiten om haar beschikking al dan niet tot TDCC te richten.

 

Met het tweede middel betogen Dow Deutschland Inc. en TDCC dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht bij de vaststelling van de duur van de deelname van Dow Deutschland Inc. aan de inbreuk door als aanvangsdatum van de inbreuk 1 juli 1996 te kiezen.

 

Met het derde middel betogen verzoeksters dat de Commissie feitelijke en juridische onjuistheden heeft begaan bij de berekening van het basisbedrag van de hun opgelegde geldboetes. In het bijzonder zouden onjuistheden zijn begaan met betrekking tot de beoordeling van de ernst van de inbreuk, de verschillende behandeling die de Commissie toepaste op de basisbedragen, de vermenigvuldigingsfactor die de Commissie toepaste zodat de geldboetes voldoende afschrikkende werking zouden hebben en ten slotte met betrekking tot de verhoging van het basisbedrag van de geldboetes, gelet op de duur van de inbreuk.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/48


Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2007 door Neophytou tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 december 2006 in zaak F-22/05, Neophytou/Commissie

(Zaak T-43/07 P)

(2007/C 82/101)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Neophytos Neophytou (Itzig, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest en, dientengevolge, nietigverklaring van het litigieuze besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant komt op tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-22/05, waarin het oordeelde dat de grieven die rekwirant ter terechtzitting heeft aangevoerd niet-ontvankelijk waren en dat er geen sprake was van schending van het non-discriminatiebeginsel.

Ter onderbouwing van zijn eerste middel stelt rekwirant dat hij in zijn betoog betreffende de samenstelling van het selectiecomité had moeten worden ontvangen, aangezien het was gebaseerd op nieuwe feitelijke gegevens die volgens hem pas tijdens de terechtzitting aan het licht waren gekomen. Bovendien is de onwettige samenstelling van een orgaan een kwestie van bevoegdheid, die derhalve ambtshalve had moeten worden onderzocht. Hij had dus in de gelegenheid moeten worden gesteld, dit nieuwe punt aan de orde te stellen.

Voorts houdt deze grief rechtstreeks verband met zijn tweede middel, betreffende de schending van het non-discriminatiebeginsel op grond dat de samenstelling van het selectiecomité onwettig is. Op basis hiervan stelt rekwirant dat het Gerecht voor ambtenarenzaken geen juiste uitvoering aan dit beginsel heeft gegeven of althans geen adequate motivering heeft gegeven voor de bijzondere kenmerken van het betrokken vergelijkend onderzoek, aangezien het zijn middelen verkeerd heeft begrepen en op een aantal ervan niet is ingegaan.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/49


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Kaučuk/Commissie

(Zaak T-44/07)

(2007/C 82/102)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kaučuk a.s. (Kralupy nad Vltavou, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordigers: M. Powell en K. Kuik, solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de artikelen 1 tot en met 3 van de bestreden beschikking, voor zover zij tot verzoekster zijn gericht;

subsidiair, nietigverklaring van artikel 2 van de bestreden beschikking, voor zover Kaučuk daarbij een geldboete van 17,55 miljoen EUR wordt opgelegd, en vaststelling van een aanzienlijk lagere geldboete; en

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 in zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster, samen met andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft geschonden door afspraken te maken over richtprijzen voor de producten, door klanten te verdelen door middel van non-agressieovereenkomsten en door commerciële informatie in verband met prijzen, concurrenten en klanten uit te wisselen.

Tot staving van haar vordering betoogt verzoekster dat de Commissie

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het gedrag van haar verkoopkanaal Tavorex, een zelfstandige juridische entiteit, aan verzoekster toe te rekenen;

een onjuistheid heeft begaan door niet rechtens afdoende aan te tonen dat Tavorex betrokken was bij één enkele voortdurende inbreuk van november 1999 tot november 2002;

blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door met betrekking tot dezelfde feiten vast te stellen dat zij voldoende zijn om de betrokkenheid van Tavorex aan te tonen, maar niet voldoende om de betrokkenheid van een andere fabrikant aan te tonen;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het communautaire mededingingsrecht toe te passen op verzoekster en Tavorex zonder een afdoende verband aan te tonen tussen verzoekster/Tavorex, de betrokken activiteit en het grondgebied van de Europese Gemeenschappen, in strijd met de rechtspraak inzake de extraterritoriale toepassing van het communautaire mededingingsrecht;

blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en beoordeling door vast te stellen dat verzoekster, via Tavorex, een inbreuk heeft begaan inzake een product dat verzoekster vervaardigt noch verkoopt, namelijk butadieenrubber;

met het oog op de vaststelling van de geldboete niet heeft aangetoond of verzoekster, via Tavorex, de inbreuk opzettelijk dan wel uit onachtzaamheid heeft gepleegd;

blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en beoordeling door haar richtsnoeren voor de berekening van geldboeten niet toe te passen.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/49


Beroep ingesteld op 16 februari 2007 — Unipetrol/Commissie

(Zaak T-45/07)

(2007/C 82/103)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Unipetrol a.s. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordigers: J. Matějček en I. Janda, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese gemeenschappen

Conclusies

gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden beschikking, althans voor zover zij Unipetrol betreft;

subsidiair, uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Gerecht; en

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 in zaak COMP/F/38.638 — Butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster, samen met andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft geschonden door afspraken te maken over richtprijzen voor de producten, door klanten te verdelen door middel van non-agressieovereenkomsten en door commerciële informatie in verband met prijzen, concurrenten en klanten uit te wisselen.

Tot staving van haar vordering betoogt verzoekster dat de Commissie

blijk heeft gegeven van een onjuiste beoordeling door het bewijs van de hand te wijzen dat het feit dat verzoekster alle aandelen van de vennootschap Kaučuk in haar bezit had van zuiver financiële aard was of, subsidiair, blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door bewijs van de hand te wijzen waaruit blijkt dat Kaučuk als een zelfstandige entiteit op de markt heeft gehandeld, zonder dat verzoekster zich heeft gemengd in het verkoop- en marketingbeleid van Kaučuk inzake emulsie-styreenbutadieenrubber; en

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door dezelfde gedraging twee keer toe te rekenen aan verschillende entiteiten, te weten aan Kaučuk en aan verzoekster, die aandeelhouder is van Kaučuk.

De overige middelen en voornaamste argumenten die door verzoekster zijn aangevoerd, zijn gelijk aan of komen overeen met die in de zaak T-44/7, Kaučuk/Commissie.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/50


Beroep ingesteld op 21 februari 2007 — ratiopharm/BHIM (BioGeneriX)

(Zaak T-47/07)

(2007/C 82/104)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ratiopharm GmbH (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Völker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 20 december 2006 in beroepsprocedure R1047/2004-4 inzake gemeenschapsmerkaanvraag nr. 001701762 te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BioGeneriX ”voor waren en diensten van de klassen 5, 35, 40 en 42 (aanvraagnr. 1 701 762)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen heeft en er voor dit merk geen vrijhoudingsbehoefte bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/50


Beroep ingesteld op 21 februari 2007 — ratiopharm/BHIM (BioGeneriX)

(Zaak T-48/07)

(2007/C 82/105)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ratiopharm GmbH (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Völker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 20 december 2006 in beroepsprocedure R1048/2004-4 inzake gemeenschapsmerkaanvraag nr. 002603124 te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BioGeneriX ”voor waren van de klassen 1 en 5 (aanvraagnr. 2 603 124)

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen heeft en er voor dit merk geen vrijhoudingsbehoefte bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/51


Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Movimondo ONLUS/Commissie

(Zaak T-52/07)

(2007/C 82/106)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Movimondo ONLUS (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: P. Vitali, G. Verusio, prof. G. M. Roberti, A. Franchi, avvocati)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, krachtens artikel 241 EG de artikelen 133 en 175 van verordening nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 onwettig en niet-toepasselijk te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Met het onderhavige beroep verzoekt de Associazione Movimondo ONLUS — niet-gouvernementele organisatie voor samenwerking en internationale solidariteit — krachtens artikel 230, vierde alinea, EG, om nietigverklaring van beschikking C (2006) 5802 def. van de Commissie van 1 december 2006, waarbij aan de niet-gouvernementele organisatie Movimondo een administratieve sanctie wordt opgelegd wegens ernstige schending van de beroepsethiek en niet-nakoming van haar contractuele verplichtingen.

2.

Dienaangaande zij opgemerkt, dat de contractuele betrekkingen met de Commissie betreffende humanitaire hulp en acties in het kader van de ontwikkelingssamenwerking, worden beheerst door subsidieovereenkomsten (Grant Agreements), gesloten in het kader van kaderovereenkomsten voor partnerschap (Framework Partnership Agreements; hierna: „FPA”) en algemene contractsvoorwaarden. De ECHO-kaderovereenkomsten waarvoor de Commissie de bestreden sanctie heeft willen opleggen, zijn met name:

FPA nr. 3-134, ondertekend op 6 november 2003;

FPA nr. CCP 99/0119 van 26 februari 1999.

3.

Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring van de beschikking van 1 december 2006, voert Movimondo vijf middelen aan.

Met het eerste middel stelt verzoekster schending van het recht in verband met de artikelen 93, 96 en 114 van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, en beroept zij zich ten exceptieve op de onwettigheid van de artikelen 133 en 175 van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening nr. 1605/2002 van de Raad, wegens schending van artikel 183 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

Met het tweede middel stelt verzoekster onjuiste en onvolledige beoordeling door de Commissie van de haar ten laste gelegde feiten, en ontbreken van definitieve feiten om de sanctiebeschikking op te baseren.

Met het derde middel stelt verzoekster schending van het algemene beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging.

Met het vierde middel stelt verzoekster dat de feiten die aan de sanctie ten grondslag liggen, onjuist zijn, en dat de omstandigheden die tegen haar worden aangevoerd, niet bestaan. Tevens beroept zij zich op schending van het evenredigheidsbeginsel en gebrek aan motivering wat de in artikel 114 van financieel reglement nr. 1605/2002 bedoelde „doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkend karakter ”betreft.

Met het vijfde middel beroept verzoekster zich in de eerste plaats op het onbepaalde karakter van de projecten die aan de bestreden beschikking ten grondslag liggen en op verjaring. Tevens beroept zij zich op het ontbreken van een gemeenschapshandeling die in de sanctie voorziet, en op schending van de artikelen 2, lid 2, en 3, lid 1, van voornoemde verordening nr. 2988/95 van de Raad. In de tweede plaats stelt zij schending van de artikelen 175 en 133 van voornoemde verordening nr. 2342/2002 van de Commissie.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/52


Beroep ingesteld op 19 februari 2007 — Vtesse Networks/Commissie

(Zaak T-54/07)

(2007/C 82/107)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vtesse Networks Ltd. (St. Albans, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: H. Mercer, barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking, voor zover daarbij wordt bepaald dat de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van de belasting op onroerend goed voor commerciële doeleinden ten aanzien van BT plc vanaf 1995 tot eind 2005, geen steun omvat in de zin van artikel 87, lid 1, EG;

verwijzing van de Commissie in de kosten die Vtesse heeft gemaakt in verband met dit beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de nietigverklaring van beschikking nr. 2006/951/EG van de Commissie (1) van 12 oktober 2006, waarbij wordt vastgesteld dat de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van de belasting op onroerend goed voor commerciële doeleinden ten aanzien van BT plc en Kingston Communication plc vanaf 1995 tot eind 2005, geen steun omvat in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

Verzoekster betoogt dat de Commissie het door haar ten opzichte van BT plc geleden marginale concurrentienadeel bij het uitbrengen van een bod, naast BT plc, voor contracten met klanten voor retail-huurlijnen van hoge capaciteit waarvoor gebruik wordt gemaakt van glasvezel, niet in aanmerking heeft genomen en/of niet heeft onderzocht.

Verzoekster stelt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 87, lid 1, EG, in het bijzonder door de relevante markt niet af te bakenen en daardoor niet aan te geven wat het voordeel is dat BT plc in feite door de bedrijfsbelasting krijgt ten aanzien van de marginale concurrentie.

Bovendien stelt verzoekster dat de Commissie de betekenis en de relevantie van de categorie van overeenkomsten waarvoor verzoekster in concurrentie trad met BT plc, kennelijk onjuist heeft beoordeeld, en onvoldoende de feiten heeft onderzocht inzake de marginale concurrentie, waardoor de Commissie zich heeft gebaseerd op een marktaandeel van 12 % voor BT plc, terwijl het meest relevante marktaandeel van BT plc volgens verzoekster 78 % was.

Ten slotte betoogt verzoekster dat de Commissie de bestreden beschikking niet voldoende heeft gemotiveerd wat de huidige concurrentie tussen verzoekster en BT plc betreft.


(1)  Beschikking van de Commissie van 12 oktober 2006 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van de belasting op onroerend goed voor commerciële doeleinden op de telecommunicatie-infrastructuur in het Verenigd Koninkrijk [C 4/2005 (ex NN 57/2004, ex CP 26/2004)] [Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4378] (PB L 383, blz. 70).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/52


Beroep ingesteld op 23 februari 2007 — Nederland/Commissie

(Zaak T-55/07)

(2007/C 82/108)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigd door: H.G. Sevenster en D.J.M. de Grave, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

Gedeeltelijke vernietiging van de Beschikking van de Commissie van 14 december 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht, voor zover de Beschikking betrekking heeft op Nederland en meer in het bijzonder met betrekking tot de financiële correctie die is toegepast ter zake van betaling die gevraagd is voor niet-subsidiabele uitgaven in het kader van het EOGFL, afdeling Garantie, voor het jaar 2002 ter grootte van 5,67 miljoen euro; en

Veroordeling van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn verzoekschrift roept Nederland ten eerste een schending in van artikel 4 van Verordening 2603/1999 (1), doordat er een onjuiste uitleg en toepassing werd gegeven van het begrip „meerjarige uitgaven ”in de zin van dit artikel.

Ten tweede roept verzoeker een schending in van artikel 44, lid 2, van Verordening 1257/1999 (2) en tevens van het vertrouwensbeginsel door het opleggen van een financiële correctie ter grootte van het volledige betrokken bedrag, als gevolg van de door de Nederlandse autoriteiten gevolgde procedure, terwijl de Commissie eerder haar goedkeuring heeft gegeven aan de declaratie onder de afdeling „Garantie ”ingevolge de procedure in het kader van de goedkeuring van het Nederlandse Programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling 2000-2006.

Subsidiar roept verzoeker een schending in van artikel 7, lid 4, van Verordening 1258/1999 (3) en van artikel 5, lid 2, sub c, van Verordening 729/90 (4), doordat er een onjuiste toepassing van deze artikelen plaatsvond in de bestreden beschikking, aangezien er voor de Gemeenschap geen financiële schade is ontstaan als gevolg van de door de Nederlandse autoriteiten gevolgde procedure.

Meer subsidiair roept verzoeker een schending in van het evenredigheidsbeginsel, doordat een correctie werd opgelegd ter grootte van het volledige betrokken bedrag, terwijl deze gelden van het EOGFL, zoals onbestreden vaststaat, door de Nederlandse autoriteiten correct zijn besteed in die zin dat er voor de Gemeenschap geen financiële schade is ontstaan als gevolg van de door de Nederlandse autoriteiten gevolgde procedure.

Tenslotte roept verzoeker een schending in van het motiveringsbeginsel, doordat er zonder enige motivering en in afwijking van de vaststellingen van het bemiddelingsorgaan een correctie werd opgelegd ter grootte van het volledige betrokken bedrag, terwijl deze gelden van het EOGFL, zoals onbestreden vaststaat, door de Nederlandse autoriteiten correct zijn besteed in die zin dat er voor de Gemeenschap geen financiële schade is ontstaan als gevolg van de door de Nederlandse autoriteiten gevolgde procedure.


(1)  Verordening (EG) nr. 2603/1999 van de Commissie van 9 december 1999 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake de in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad voorziene steun voor plattelandsontwikkeling (PB L 316, blz. 26).

(2)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80).

(3)  Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 103).

(4)  Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/53


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Banca Sanpaolo Imi/Commissie

(Zaak T-37/02) (1)

(2007/C 82/109)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/53


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Banca Intesa Banca Commerciale italiana/Commissie

(Zaak T-39/02) (1)

(2007/C 82/110)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/53


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — Capitalia, voorheen Banca di Roma/Commissie

(Zaak T-40/02) (1)

(2007/C 82/111)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/53


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 februari 2007 — MCC/Commissie

(Zaak T-41/02) (1)

(2007/C 82/112)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/54


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2007 — Sundholm/Commissie

(Zaak F-30/05) (1)

(Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingrapport - Beoordeling voor het jaar 2003 - Verplichting tot motivering van rapport - Rechten van verdediging)

(2007/C 82/113)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Asa Sundholm (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Orlandi, X. Martin, A. Coolen en E. Marchal, vervolgens S. Orlandi, J.-N. Louis, A. Coolen en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en M. Velardo, gemachtigden, bijgestaan door F. Herbert en L. Eskenazi, advocaten)

Voorwerp van de zaak

Nietigverklaring van verzoeksters loopbaanontwikkelingrapport over het beoordelingsjaar 2003

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 193 van 6.8.2005, blz. 31 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-197/05 en bij beschikking van 15.12.2005 overgedragen aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/54


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2007 — Fardoom en Ashbrook/Commissie

(Zaak F-72/05) (1)

(Ambtenaren - Vergoeding van kosten - Kosten van dienstreizen - Weigering om in kader van vakbondsactiviteit aangevraagde reisopdrachten te tekenen - Procesbelang - Niet-ontvankelijkheid)

(2007/C 82/114)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Mohammed Reza Fardoom (Roodt-sur-Syre, Luxemburg) en Michael Ashbrook (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Bounéou en F. Frabetti, vervolgens F. Frabetti, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en V. Joris, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de reisopdrachten die verzoekers in het kader van hun vakbondsactiviteit hadden aangevraagd, niet te tekenen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 229 van 17.9.2005, blz. 37 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-291/05 en bij beschikking van 15.12.2005 overgedragen aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/55


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2007 — Neirinck/Commissie

(Zaak F-84/05) (1)

(Ambtenaren - Tijdelijk functionaris - Ontvankelijkheid - Verzoek in zin van artikel 90, lid 1, van Statuut - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Vermeende toezegging van aanwerving)

(2007/C 82/115)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Wineke Neirinck (Brussel, België) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden, L. Levi en C. Ronzi, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van het feit dat zij door een vermeende vergissing van verweersters administratie niet is aangesteld als tijdelijk functionaris

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005, blz. 29 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-334/05 en bij beschikking van 15.12.2005 overgedragen aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/55


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 14 februari 2007 — Fernández Ortiz/Commissie

(Zaak F-1/06) (1)

(Ambtenaren - Aanwerving - Proeftijd - Ontslag na proeftijd)

(2007/C 82/116)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fernández Ortiz (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. R. Iturriagagoitia Bassas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart, L. Lozano Palacios en L. Escobar Guerrero, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om verzoeker aan het einde van zijn proeftijd te ontslaan

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/55


Beroep ingesteld op 18 december 2006 — Meister/BHIM

(Zaak F-138/06)

(2007/C 82/117)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Herbert Meister (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: Hans-Joachim Zimmermann)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

Conclusies

nietigverklaring van het op artikel 90, lid 2, van het Statuut gebaseerde incidentele afwijzende besluit van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie van 18 september 2006;

subsidiair, nietigverklaring van het op artikel 90, lid 2, van het Statuut gebaseerde incidentele afwijzende besluit van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie van 18 september 2006 en van het schriftelijke afwijzende besluit van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie van 20 september 2006 (gedateerd op 18 september 2006);

meer subsidiair, nietigverklaring van het op artikel 90, lid 2, van het Statuut gebaseerde schriftelijke besluit van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie van 20 september 2006;

subsidiair, nietigverklaring van de mededeling van het Bureau voor harmonisatie van 9 juni 2006 betreffende definitieve bevorderingspunten voor 2006 („definitive Promotion Points 2006”);

subsidiair, nietigverklaring van het incidenteel afwijzende besluit van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie van 27 november 2006;

veroordeling van het Bureau voor harmonisatie tot betaling aan verzoeker van een redelijk bedrag van maximaal één jaarsalaris en minimaal 45 000 EUR;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker is werkzaam als ambtenaar bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) te Alicante (Spanje) en komt op tegen de beoordelingen die de verwerende partij om de twee jaar over hem moet uitbrengen, op grond dat deze inhoudelijk onjuist, gebrekkig dan wel herhaaldelijk niet opgesteld zijn. Bijgevolg vordert hij nietigverklaring van alle incidenteel krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut genomen besluiten van de verwerende partij alsmede correctie van de onjuiste bevorderingspunten die deze hem voor 2006 heeft gegeven.

Voorts komt hij op tegen de jarenlange onrechtmatige inbreuken van de verwerende partij op artikel 90, lid 2, van het Statuut jegens hem als opzettelijke en ongeoorloofde schending van zijn rechten als medewerker, en vordert hij wegens „mobbing ”en duurzame schending van zijn persoonlijkheidsrecht door de verwerende partij immateriële schadevergoeding.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/56


Beroep ingesteld op 26 januari 2007 — Chassagne/Commissie

(Zaak F-8/07)

(2007/C 82/118)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Olivier Chassagne (Brussel, België) (vertegenwoordiger: Y. Minatchy, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de besluiten van de Commissie van 23 juni 2006 en 27 oktober 2006 nietig te verklaren en de daaruit voor verzoeker voortvloeiende maatregelen te treffen;

elke maatregel te treffen die voor het behoud van verzoekers rechten en belangen noodzakelijk is;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 1 EUR;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden besluiten heeft de Commissie verzoeker, ambtenaar van DG TREN die destijds voor de helft van de tijd was gedetacheerd voor vakbondsactiviteiten, in het kader van het bevorderingsjaar 2006 van de lijst van dat DG op de „lijst A*10 van bijlage IV ”geplaatst.

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker onder meer dat die besluiten: in strijd zijn met de motiveringsplicht; elke rechtsgrondslag missen; in strijd zijn met artikel 6, lid 3, sub b, van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/56


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Scozzaro/EMEA

(Zaak F-13/07)

(2007/C 82/119)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Salvatore Scozzaro (Broxbourne, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van het EMEA van 31 maart 2006 houdende afwijzing van Scozzaro's verzoek om voorlegging van zijn geval aan de invaliditeitscommissie alsmede van het bevestigend besluit van 25 oktober 2006;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 17 maart 2005 had verzoeker, tijdelijk functionaris bij het EMEA, een arbeidsongeval waardoor hij arbeidsongeschikt is geworden. Op 14 februari 2006 werd hem meegedeeld dat zijn overeenkomst na 15 oktober 2006 niet zou worden verlengd. Zijn verzoek om voorlegging van zijn geval aan de invaliditeitscommissie werd afgewezen.

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker onder meer dat de artikelen 31, eerste alinea, en 33, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (RAP) zijn geschonden, zoals deze door het Gerecht voor ambtenarenzaken in zijn arrest van 16 januari 2007, Gesner/BHIM (F-119/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), zijn uitgelegd.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/57


Beroep ingesteld op 27 februari 2007 — Caló/Commissie

(Zaak F-14/07)

(2007/C 82/120)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Giuseppe Caló (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit om verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur van het directoraat „Bedrijfsstatistieken ”van het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen af te wijzen;

nietigverklaring van het besluit om X in dat ambt aan te stellen;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van een symbolische schadevergoeding van 1 EUR wegens dienstfout;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, ambtenaar van verweerster, is bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen opgekomen tegen het besluit om hem te herplaatsen in de functie van hoofdadviseur bij zijn DG van tewerkstelling (1) en tegen het besluit om zijn sollicitatie naar een ambt van directeur bij datzelfde DG af te wijzen (2). Bij het Gerecht voor ambtenarenzaken (3) is hij opgekomen tegen de in het kader van de reorganisatie van DG Eurostat genomen besluiten om zijn sollicitatie naar een ambt van directeur af te wijzen. Thans betwist hij het besluit om zijn sollicitatie naar een ander ambt van directeur bij datzelfde DG af te wijzen en een andere kandidaat in dat ambt te benoemen.

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker onder meer dat er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling alsmede van schending: i) van de artikelen 7, 29 en 45 van het Statuut; ii) van de regels betreffende de beoordeling, selectie en aanstelling van het hoger kaderpersoneel van de Commissie, zoals gedefinieerd in een mededeling van 22 november 2000; iii) van de regels betreffende de beoordeling van het hoger kaderpersoneel van de rang A 1 en A 2, zoals gedefinieerd in een mededeling van 10 maart 2004; iv) van kennisgeving van vacature COM/2006/164.


(1)  Zaak T-118/04 (PB C 118 van 30.4.2004, blz. 47).

(2)  Zaak T-134/04 (PB C 146 van 29.5.2004, blz. 6).

(3)  Zaak F-79/06 (PB C 237 van 30.9.2006, blz. 17).


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/57


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 februari 2007 — Rounis/Commissie

(Zaak F-78/05) (1)

(2007/C 82/121)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005, blz. 22.


14.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/57


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 februari 2007 — Geert Haelterman e.a./Commissie

(Zaak F-102/06) (1)

(2007/C 82/122)

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006, blz. 35.