ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 72

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
29 maart 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen, richtsnoeren en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Raad

2007/C 072/01

Advies van de Raad van 27 februari 2007 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Slowakije voor de periode 2006-2009

1

2007/C 072/02

Advies van de Raad van 27 februari 2007 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Estland voor de periode 2006-2010

5

2007/C 072/03

Advies van de Raad van 27 februari 2007 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Malta voor de periode 2006-2009

9

2007/C 072/04

Advies van de Raad van 27 februari 2007 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Polen voor de periode 2006-2009

13

2007/C 072/05

Advies van de Raad van 27 februari 2007 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2006-2009

17

2007/C 072/06

Advies van de Raad van 27 februari 2007 over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2006/2007-2011/2012

20

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2007/C 072/07

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

24

2007/C 072/08

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4585 — BMW Intec/Dekra Südleasing Services) ( 1 )

27

2007/C 072/09

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4554 — Berkshire Hathaway/TTI) ( 1 )

27

2007/C 072/10

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4503 — PBDS/Philips APM) ( 1 )

28

2007/C 072/11

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4502 — LITE-ON/PBDS) ( 1 )

28

2007/C 072/12

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4547 — KKR/Permira/Prosiebensat.1) ( 1 )

29

2007/C 072/13

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4571 — Swiss Life/Capitalleben) ( 1 )

29

 

Europol

2007/C 072/14

Besluit van de raad van bestuur van Europol van 20 maart 2007 inzake controlemechanismen voor opvragingen uit de geautomatiseerde gegevensbestanden

30

2007/C 072/15

Besluit van de raad van bestuur van Europol van 20 maart 2007 houdende vaststelling van de voorschriften voor akkoorden inzake de deelname van deskundige derde partijen aan de werkzaamheden van analysegroepen

32

2007/C 072/16

Besluit van de raad van bestuur van Europol van 20 maart 2007 tot vastlegging van de regels voor de akkoorden voor de administratieve uitvoering van de deelname van Europol-functionarissen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams

35

2007/C 072/17

Regels voor de toegang tot documenten van Europol

37

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2007/C 072/18

Wisselkoersen van de euro

41

2007/C 072/19

Advies van het Adviescomité inzake concentraties uitgebracht op de 144e bijeenkomst van 25 oktober 2006 betreffende een ontwerp-beschikking in Zaak nr. COMP/M.4180 — Gaz de France/Suez — Rapporteur: Zweden

42

2007/C 072/20

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in Zaak nr. COMP/M.4180 — Gaz de France/Suez (opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures)

45

2007/C 072/21

Advies van het Adviescomité voor concentraties uitgebracht op de 139e bijeenkomst van 7 april 2006 betreffende een voorontwerp van beschikking in Zaak nr. COMP/M.3916 — T-Mobile Austria/Tele.ring — Rapporteur: Luxemburg

46

2007/C 072/22

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in Zaak nr. COMP/M.3916 — T-Mobile Austria/Tele.ring (opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit (2001/462/EG, EGKS) van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures)

47

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2007/C 072/23

Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 15 november 2006 (Zaak E-5/06)

48

2007/C 072/24

Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 18 december 2006 (Zaak E-6/06)

49

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2007/C 072/25

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4286 — China Shipbuilding/Mitsubishi/Wärtsilä/JV) ( 1 )

50

2007/C 072/26

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4590 — REWE/Delvita) ( 1 )

51

2007/C 072/27

Staatssteun — Portugal — Staatssteun C 55/06 (ex N 42/05) — Rentesubsidies voor leningen aan ondernemingen uit de visserijsector — Uitnodiging om opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ( 1 )

52

2007/C 072/28

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4624 — EQT/Scandic) ( 1 )

58

2007/C 072/29

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4608 — Siemens/UGS) ( 1 )

59

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen, richtsnoeren en adviezen

ADVIEZEN

Raad

29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/1


ADVIES VAN DE RAAD

van 27 februari 2007

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Slowakije voor de periode 2006-2009

(2007/C 72/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 27 februari 2007 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Slowakije voor de periode 2006-2009 behandeld.

(2)

In het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, wordt ervan uitgegaan dat de reële BBP-groei zal versnellen van 6,6 % in 2006 tot 7,1 % in 2007 en vervolgens zal vertragen tot 5,5 % en 5,1 % in respectievelijk 2008 en 2009. Afgaande op de thans beschikbare informatie lijkt dit scenario gebaseerd op voorzichtige groeihypothesen voor 2006 en plausibele groeihypothesen voor de rest van de programmaperiode. De inflatieprognoses van het programma lijken eveneens realistisch.

(3)

Het overheidstekort voor 2006 wordt in de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie geraamd op 3,4 % van het BBP, tegen een streefcijfer van 4,2 % van het BBP in de vorige actualisering van het convergentieprogramma. Het meevallende resultaat is het gevolg van een veel sterkere groei van het BBP en de werkgelegenheid en lager dan verwachte rente-uitgaven en kosten van de pensioenhervorming. Sommige extra inkomsten die uit de verrassend sterke groei voortvloeiden, werden evenwel uitgegeven en dus niet benut voor een snellere tekortreductie.

(4)

Evenals in de vorige actualisering is de belangrijkste doelstelling van de begrotingsstrategie op middellange termijn van het geactualiseerde programma om in 2010 de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te verwezenlijken, in het bijzonder door de middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie van een structureel saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde saldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen) van -0,9 % van het BBP te bereiken. Volgens het programma zou het nominale tekort geleidelijk dalen van 3,7 % van het BBP in 2006 tot 1,9 % van het BBP in 2009, terwijl het primaire tekort zou verminderen van 1,9 % van het BBP in 2006 tot 0,2 % van het BBP in 2009. De voorgenomen begrotingsconsolidatie steunt op de beheersing van zowel de lopende als de kapitaaluitgaven (daling van de uitgavenquote met ongeveer 3,25 procentpunten van het BBP), die niet volledig wordt geneutraliseerd door een daling van de inkomstenquote (1,5 procentpunt). Het nieuwe programma bevestigt de voorgenomen aanpassing ten opzichte van de vorige actualisering, tegen de achtergrond van een gunstiger macro-economisch scenario.

(5)

Het structureel saldo, berekend op basis van de algemeen aanvaarde methode, zou moeten verbeteren van ongeveer -3,5 % van het BBP in 2006 tot rond -2,5 % van het BBP in 2009. Evenals in de vorige actualisering wordt in het programma als middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie een structureel tekort van iets minder dan 1 % van het BBP gehanteerd, maar er wordt niet naar gestreefd om deze doelstelling binnen de programmaperiode, maar wel tegen 2010 te bereiken. Aangezien de vastgestelde MTD ambitieuzer is dan de minimumbenchmark (geraamd op een tekort van circa 2 % van het BBP), mag worden aangenomen dat de verwezenlijking ervan een veiligheidsmarge tegen het ontstaan van een buitensporig tekort zal bieden. De MTD ligt binnen de marge die in het stabiliteits- en groeipact en in de gedragscode is vastgesteld voor de lidstaten die tot het eurogebied en het WKM II behoren, en houdt afdoende rekening met de schuldquote en de gemiddelde potentiële productiegroei op lange termijn.

(6)

De risico's voor de begrotingsprognoses van het programma lijken elkaar over het algemeen in evenwicht te houden. De aan het macro-economische scenario verbonden risico's zijn algemeen genomen neutraal, terwijl de fiscale prognoses over het geheel genomen op voorzichtige veronderstellingen lijken te zijn gebaseerd. De in het programma voorgenomen begrotingsconsolidatie berust in belangrijke mate op uitgavenbeheersing, maar in het programma worden onvoldoende gegevens verstrekt over de maatregelen die deze beheersing (na 2007) ondersteunen en ontbreekt ook een bindend middellangetermijnkader voor de uitgaven. Daar staat tegenover dat Slowakije de voorbije jaren goede resultaten heeft behaald, al konden de begrotingsdoelstellingen gemakkelijker worden verwezenlijkt, doordat de groei hoger was dan voorspeld en de besteding van de EU-middelen langzamer uitviel dan verwacht.

(7)

Gezien deze risicobeoordeling lijkt de begrotingsstrategie van het programma over het algemeen passend om tegen 2007 een correctie van het buitensporige tekort te bewerkstelligen, zoals door de Raad is aanbevolen. Gezien de opwaartse herziening van de groeivooruitzichten en de goede economische tijden dient het traject van de structurele aanpassing tijdens de correctieperiode evenwel te worden versterkt. In de volgende jaren lijkt de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie geen veiligheidsmarge te verschaffen die ruim genoeg is om bij de gebruikelijke macro-economische schommelingen te voorkomen dat de tekortdrempel van 3 % van het BBP wordt overschreden. Voorts lijkt de begrotingsstrategie niet te volstaan om ervoor te zorgen dat de MTD in 2010 wordt gehaald, zoals in het programma wordt aangenomen. In de jaren na de correctie van het buitensporige tekort dient het uit het programma blijkende tempo van de aanpassing in de richting van de MTD te worden versterkt om in overeenstemming te zijn met het stabiliteits- en groeipact, dat voorschrijft dat de lidstaten die tot het eurogebied en WKM II behoren, een jaarlijkse verbetering van het structurele begrotingssaldo moeten nastreven met 0,5 % van het BBP als benchmark, en dat in goede economische tijden een grotere aanpassing moet worden bewerkstelligd. Met name wordt uitgegaan van een verbetering van het structurele saldo met slechts ongeveer 0,75 % van het BBP in de periode tussen 2007 en 2009, wanneer goede economische tijden worden verwacht.

(8)

Volgens de ramingen is de bruto-overheidsschuld in 2006 op 33,1 % van het BBP uitgekomen, ruim onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP. In het programma wordt voorspeld dat de schuldquote over de programmaperiode met 3,4 procentpunten zal afnemen.

(9)

Het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting is in Slowakije minder sterk dan gemiddeld in de EU het geval is. Dit komt doordat de pensioenuitgaven als gevolg van de recente pensioenhervorming minder sterk zullen stijgen dan in vele andere landen. De budgettaire uitgangspositie houdt een risico in voor de houdbaarheid van de openbare financiën, nog afgezien van de budgettaire gevolgen op lange termijn van de vergrijzing. Een consolidatie van de openbare financiën zou derhalve de risico's voor de houdbaarheid van de openbare financiën helpen verminderen. Alles samen lijkt Slowakije een middelgroot risico te lopen wat de houdbaarheid van de openbare financiën betreft.

(10)

Het convergentieprogramma bevat geen kwalitatieve beoordeling van de algemene gevolgen van het voortgangsrapport van oktober 2006 van het nationale hervormingsprogramma binnen het kader van de begrotingsstrategie op middellange termijn. Het verschaft evenwel enige informatie over de rechtstreekse budgettaire kosten of besparingen van de voornaamste hervormingen waarin het nationale hervormingsprogramma voorziet, en in de begrotingsprognoses lijkt rekening te worden gehouden met de gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma geschetste maatregelen voor de openbare financiën. De in het convergentieprogramma opgenomen maatregelen op het gebied van de openbare financiën lijken niet volledig aan te sluiten bij de in het kader van het nationale hervormingsprogramma voorgenomen acties. Met uitzondering van onderwijs verschillen met name de in het programma vermelde uitgavenprioriteiten van de in het nationale hervormingsprogramma genoemde belangrijkste uitdagingen. Bovendien is de in het nationale hervormingsprogramma vermelde aanzienlijke steun voor onderwijs niet vanzelfsprekend in het licht van de begroting voor 2007 of het convergentieprogramma.

(11)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is over het algemeen in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in de geïntegreerde richtsnoeren voor de periode 2005-2008 zijn opgenomen.

(12)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, worden alle verplichte en de meeste facultatieve gegevens in het programma vermeld (2).

De Raad is van oordeel dat het programma spoort met een correctie van het buitensporige tekort tegen 2007, en voorziet in een — zij het beperkte — vooruitgang richting de MTD.

In het licht van de bovenstaande evaluatie en de aanbeveling op grond van artikel 104, lid 7, van 5 juli 2004 verzoekt de Raad Slowakije:

i)

de uitstekende groeivooruitzichten te benutten ter versterking van de structurele aanpassing om het buitensporige tekort in 2007 met een grotere marge te corrigeren en de vooruitgang richting de MTD te bespoedigen; en tevens

ii)

de uitgavenplafonds van de centrale overheid voor de middellange termijn een nog bindender karakter te geven.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2005

2006

2007

2008

2009

Reëel BBP

(Verandering in %)

CP dec 2006

6,1

6,6

7,1

5,5

5,1

COM nov 2006

6,0

6,7

7,2

5,7

n.v.t.

CP dec 2005

5,1

5,4

6,1

5,6

n.v.t.

HICP-inflatie

(%)

CP dec 2006

2,8

4,4

3,1

2,0

2,4

COM nov 2006

2,8

4,5

3,4

2,5

n.v.t.

CP dec 2005

2,2

1,5

2,2

2,5

n.v.t.

Output gap

(in % van het potentieel BBP)

CP dec 2006  (3)

– 2,2

– 0,9

1,0

1,6

1,9

COM nov 2006 (7)

– 2,0

– 0,7

1,1

1,6

n.v.t.

CP dec 2005  (3)

– 1,6

– 1,1

0,1

0,8

n.v.t.

Overheidssaldo (8)

(in % van het BBP)

CP dec 2006

– 3,1

– 3,7

– 2,9

– 2,4

– 1,9

COM nov 2006

– 3,1

– 3,4

– 3,0

– 2,9

n.v.t.

CP dec 2005

– 4,9

– 4,2

– 3,0

– 2,7

n.v.t.

Primair saldo (8)

(in % van het BBP)

CP dec 2006

– 1,4

– 1,9

– 0,9

– 0,6

– 0,2

COM nov 2006

– 1,4

– 1,7

– 1,1

– 0,9

n.v.t.

CP dec 2005

– 3,1

– 2,3

– 1,1

– 0,8

n.v.t.

Conjunctuurgezuiverd saldo (8)

(in % van het BBP)

CP dec 2006  (3)

– 2,4

– 3,4

– 3,2

– 2,9

– 2,5

COM nov 2006

– 2,5

– 3,2

– 3,3

– 3,3

n.v.t.

CP dec 2005  (3)

– 4,4

– 3,9

– 3,0

– 2,9

n.v.t.

Structureel saldo (4)  (8)

(in % van het BBP)

CP dec 2006  (5)

– 1,6

– 3,5

– 3,2

– 2,9

– 2,5

COM nov 2006 (6)

– 1,7

– 3,3

– 3,3

– 3,3

n.v.t.

CP dec 2005

– 3,6

– 3,9

– 3,1

– 2,9

n.v.t.

Bruto overheidsschuld (8)

(% van het BBP)

CP dec 2006

34,5

33,1

31,8

31,0

29,7

COM nov 2006

34,5

33,0

31,6

31,0

n.v.t.

CP dec 2005

33,7

35,5

35,2

36,2

n.v.t.

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1). Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, kunnen worden geraadpleegd op:

http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

(2)  De gegevens over de overheidsuitgaven naar functie voor 2009 worden met name niet vermeld.

(3)  Berekeningen van de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.

(4)  Conjunctuurgezuiverd saldo (zoals in de voorgaande rijen), exclusief eenmalige operaties en andere tijdelijke maatregelen.

(5)  Eenmalige en tijdelijke maatregelen uit het programma (0,8 % van het BBP in 2005, met een tekortverhogend effect, en 0,1 % in 2006, met een tekortverminderend effect).

(6)  Eenmalige en tijdelijke maatregelen uit de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (0,9 % van het BBP in 2005, met een tekortverhogend effect, en 0,1 % in 2006, met een tekortverminderend effect).

(7)  Op basis van een geraamde potentiële groei van respectievelijk 5,2 %, 5,3 %, 5,3 % en 5,2 % in de periode 2005-2008.

(8)  Sinds oktober 2006 heeft Slowakije het besluit van Eurostat van 2 maart 2004 inzake de indeling van de pensioenregelingen van de tweede pijler met kapitaaldekking ten uitvoer gelegd. De gegevens over de overheidssector van de vorige actualisering werden dienovereenkomstig aangepast om de vergelijking met de nieuwe actualisering en de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie te vergemakkelijken.

Bronnen:

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/5


ADVIES VAN DE RAAD

van 27 februari 2007

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Estland voor de periode 2006-2010

(2007/C 72/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 27 februari 2007 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Estland voor de periode 2006-2010 besproken.

(2)

Volgens het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, zal de reële BBP-groei vertragen van een piek van 11 % in 2006 tot 8,25 % in 2007 en 7,5 % per jaar in de latere programmajaren. Afgaande op de thans beschikbare informatie lijkt dit scenario gebaseerd op voorzichtige groeihypothesen. De verwachte ontwikkeling op middellange termijn, namelijk een geleidelijke groeivertraging ten opzichte van het huidige tempo dat tot oververhitting neigt, is duidelijk met risico's omgeven. De in het programma gehanteerde inflatieprognoses lijken realistisch.

(3)

Het overheidsoverschot voor 2006 wordt in de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie geraamd op 2,5 % van het BBP, tegen een streefcijfer van 0,3 % van het BBP in het vorige geactualiseerde convergentieprogramma. Dit veel betere resultaat, dat ook in de nieuwe actualisering wordt voorspeld, vloeit voort uit de doorwerking van het meevallende resultaat over 2005 en uit de verrassend hoge groei in 2006. De uitgaven vallen lager uit dan geraamd in de begroting.

(4)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie op middellange termijn is er vooral op gericht de overheidsfinanciën ten minste in evenwicht te houden en de houdbaarheid ervan op lange termijn te waarborgen in het licht van het effect van de vergrijzing op de begroting. In het kader van de begrotingsstrategie wordt ervan uitgegaan dat het nominale overheidsoverschot zal teruglopen van 2,5 % van het BBP in 2006 tot ongeveer 1,25 % in 2007-2008, en daarna weer zal toenemen tot 1,5 % van het BBP. Het primaire saldo zal een soortgelijke ontwikkeling vertonen, gezien de verwaarloosbare omvang van de rente-uitgaven. De vermindering van het overschot in 2007 is toe te schrijven aan een stijging van de uitgavenquote en een dalende tendens van de ontvangstenquote. Vanaf 2008 dalen de ontvangstenquote en de uitgavenquote in eenzelfde tempo, met name als gevolg van de verlaging van de inkomstenbelasting en omdat de uitgaven minder snel stijgen dan het sterk groeiende nominale BBP. Het nieuwe programma wijkt af van de in het verleden gevolgde praktijk om steeds een nulsaldo voor de overheidsbegroting na te streven (wat de afgelopen jaren steeds ruimschoots is gelukt), en mikt in plaats daarvan op een omvangrijk overschot over de gehele programmaperiode. Daarmee wordt alvast gedeeltelijk ingespeeld op de conjuncturele omstandigheden van de economie. In vergelijking met de vorige actualisering zijn de doelstellingen vanaf 2007 met ten minste 1 procentpunt van het BBP opwaarts herzien tegen de achtergrond van een optimistischer (en realistischer) macro-economisch scenario.

(5)

Aangenomen wordt dat het structurele saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen), berekend overeenkomstig de algemeen aanvaarde methode, in 2007 met ongeveer 1 procentpunt zal afnemen tot 0,5 % van het BBP en daarna zal toenemen tot ruim 1 % van het BBP in 2008 en meer dan 1,5 % van het BBP in 2009 en 2010. Evenals in de vorige actualisering van het convergentieprogramma wordt in het programma als middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie een structureel sluitende begroting gehanteerd, en dit begrotingsevenwicht zou dan gedurende de gehele programmaperiode moeten worden gehandhaafd. Aangezien de vastgestelde MTD ambitieuzer is dan de minimumbenchmark (geraamd op een tekort van circa 2 % van het BBP), mag worden aangenomen dat de verwezenlijking ervan een veiligheidsmarge tegen het ontstaan van een buitensporig tekort zal bieden. De MTD van het programma ligt binnen de marge die in het stabiliteits- en groeipact en in de gedragscode is vastgesteld voor de lidstaten die tot het eurogebied en tot WKM II behoren, en is beduidend ambitieuzer dan in het licht van de schuldquote en de gemiddelde potentiële productiegroei op lange termijn noodzakelijk is.

(6)

De risico's met betrekking tot de in het programma opgenomen begrotingsprognoses houden elkaar min of meer in evenwicht. De in het programma gehanteerde macro-economische hypothesen kunnen over de gehele programmaperiode bezien als voorzichtig worden aangemerkt. De prognoses voor de belastingontvangsten lijken algemeen genomen plausibel. Om de beoogde matiging van de uitgavenstijging te realiseren, verdient het evenwel aanbeveling het kader voor de begrotingsplanning voor de middellange termijn een bindender karakter te geven.

(7)

In het licht van deze risicobeoordeling lijkt de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie toereikend om de MTD in de gehele programmaperiode ruimschoots vast te houden. A fortiori verschaft deze strategie in de gehele programmaperiode een veiligheidsmarge die ruim genoeg is om te voorkomen dat het tekort bij normale macro-economische fluctuaties de drempel van 3 % van het BBP overschrijdt. Het begrotingsbeleid zoals dat uit het programma naar voren komt, is niet geheel in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact, in die zin dat het beleid procyclisch is in goede tijden, namelijk in 2007 wanneer een daling van het structurele saldo met ongeveer 1 % van het BBP wordt verwacht.

(8)

Volgens de ramingen is de bruto-overheidsschuld in 2006 gedaald tot 3,7 % van het BBP, ruim onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP. In het programma wordt ervan uitgegaan dat de schuldquote gedurende de programmaperiode met nog eens 2 procentpunt zal dalen.

(9)

Estland behoort tot de EU-lidstaten waar het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting het geringst is: de leeftijdsgebonden uitgaven als percentage van het BBP zullen er in de komende decennia naar verwachting teruglopen als gevolg van het aanzienlijke uitgavenbeperkende effect van de hervorming van het pensioenstelsel. In Estland is het huidige peil van de brutoschuld zeer laag. Indien de overheidsfinanciën in overeenstemming met de begrotingsplannen voor de programmaperiode gezond worden gehouden, zou dit bijdragen tot een beperking van de risico's voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Al met al lijkt Estland weinig risico te lopen wat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën betreft.

(10)

Het convergentieprogramma bevat een kwalitatieve beoordeling van de algemene gevolgen van het uitvoeringsverslag van oktober 2006 over het nationale hervormingsprogramma binnen het kader van de begrotingsstrategie op middellange termijn. Daarnaast verschaft het enige informatie over de rechtstreekse budgettaire kosten of besparingen van de voornaamste hervormingen waarin het nationale hervormingsprogramma voorziet, en wordt in de begrotingsprognoses expliciet rekening gehouden met de gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma geschetste maatregelen voor de overheidsfinanciën. De in het convergentieprogramma opgenomen maatregelen op het gebied van de overheidsfinanciën lijken aan te sluiten bij die van het nationale hervormingsprogramma. In beide programma's wordt met name de nadruk gelegd op een voorzichtig begrotingsbeleid, dat als een cruciale factor voor de macro-economische stabilisatie wordt beschouwd.

(11)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is over het algemeen in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in de geïntegreerde richtsnoeren voor de periode 2005-2008 zijn opgenomen.

(12)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, bevat het programma alle verplichte en de meeste facultatieve gegevens (2).

De algemene conclusie luidt dat de begrotingssituatie op middellange termijn solide is en dat de begrotingsstrategie een goed voorbeeld vormt van een begrotingsbeleid dat in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact wordt gevoerd. Dit neemt echter niet weg dat de in 2007 verwachte verslechtering van het begrotingsoverschot in goede economische tijden een procyclisch begrotingsbeleid impliceert.

In het licht van de bovenstaande evaluatie wordt Estland verzocht in 2007 een hoger begrotingsoverschot na te streven dan in het programma wordt gepland om de macro-economische stabiliteit te bevorderen en de correctie van het externe onevenwichtig verder te ondersteunen.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Reëel BBP

(Verandering in %)

CP dec 2006

10,5

11,0

8,3

7,7

7,6

7,5

COM nov 2006

10,5

10,9

9,5

8,4

n.b.

n.b.

CP nov 2005

6,5

6,6

6,3

6,3

6,3

n.b.

HICP-inflatie

(%)

CP dec 2006

4,1

4,4

4,3

4,4

3,5

3,2

COM nov 2006

4,1

4,4

4,2

4,6

n.b.

n.b.

CP nov 2005

3,5

2,6

2,6

2,7

2,7

n.b.

Output gap

(% van het potentiële BBP)

CP dec 2006  (3)

0,2

2,0

1,2

0,2

– 0,3

– 0,7

COM nov 2006 (7)

0,0

1,2

0,9

– 0,6

n.b.

n.b.

CP nov 2005  (3)

– 0,4

– 0,6

– 0,7

– 0,5

– 0,1

n.b.

Overheidssaldo

(% van het BBP)

CP dec 2006

2,3

2,6

1,2

1,3

1,6

1,5

COM nov 2006

2,3

2,5

1,6

1,3

n.b.

n.b.

CP nov 2005

0,3

0,1

0,0

0,0

0,0

n.b.

Primair saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006

2,5

2,8

1,4

1,4

1,7

1,6

COM nov 2006

2,5

2,7

1,8

1,5

n.b.

n.b.

CP nov 2005

0,5

0,3

0,2

0,1

0,1

n.b.

Conjunctuurgezuiverd saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006  (3)

2,2

2,0

0,8

1,2

1,7

1,7

COM nov 2006

2,3

2,2

1,4

1,5

n.b.

n.b.

CP nov 2005  (3)

0,4

0,3

0,2

0,1

0,0

n.b.

Structureel saldo (4)

(% van het BBP)

CP dec 2006  (5)

2,2

1,4

0,4

1,2

1,7

1,7

COM nov 2006 (6)

2,2

1,5

1,0

1,3

n.b.

n.b.

CP nov 2005

0,4

0,3

0,2

0,1

0,0

n.b.

Bruto overheidsschuld

(% van het BBP)

CP dec 2006

4,5

3,7

2,6

2,3

2,1

1,9

COM nov 2006

4,5

4,0

2,7

2,1

n.b.

n.b.

CP nov 2005

4,6

4,4

3,3

3,0

2,8

n.b.

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1). Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, kunnen worden geraadpleegd op:

http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

(2)  Met name een aantal arbeidsmarktvariabelen en de gegevens over het netto financieringssaldo van de particuliere sector ontbreken.

(3)  Berekeningen van de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.

(4)  Conjunctuurgezuiverd saldo (zoals in de vorige rijen), ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

(5)  Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen uit het programma (0,6 % van het BBP in 2006 en 0,4 % in 2007; alle met een tekortverminderend effect).

(6)  Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen uit de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (0,2 % van het BBP in 2005, 0,6 % van het BBP in 2006, 0,4 % van het BBP in 2007 en 0,2 % in 2008; alle met een tekortverminderend effect).

(7)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 9,1 %, 9,6 %, 9,9 % en 9,9 % in de periode 2005-2008.

Bronnen:

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/9


ADVIES VAN DE RAAD

van 27 februari 2007

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Malta voor de periode 2006-2009

(2007/C 72/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 27 februari 2007 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Malta voor de periode 2006-2009 behandeld.

(2)

In het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, wordt ervan uitgegaan dat de reële BBP-groei in de gehele programmaperiode rond de 3 % zal blijven hangen. Afgaande op de thans beschikbare informatie lijkt dit scenario te berusten op groeihypothesen die voor 2007 gunstig en voor de jaren daarna nog gunstiger zijn, met name vanwege de voorspoedige langetermijnontwikkelingen in de externe sector. Als de netto-uitvoer op middellange termijn ongunstiger uitvalt dan in het programma wordt verwacht, kunnen de externe onevenwichtigheden van de afgelopen jaren nog verder toenemen. De inflatieprognoses lijken plausibel.

(3)

Het overheidstekort over 2006 wordt in de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie geraamd op 2,9 % van het BBP, tegen een streefcijfer van 2,7 % van het BBP in de vorige actualisering van het convergentieprogramma. De raming voor 2006 in de nieuwe actualisering (2,6 % van het BBP) ligt onder de najaarsprognose 2006 van de diensten van de Commissie en lijkt plausibel gezien de recente informatie over de BBP-groei en de kasgegevens over de overheidsfinanciën.

(4)

De in de actualisering uitgestippelde begrotingsstrategie is erop gericht het tekort in 2006 terug te dringen tot onder de referentiewaarde van 3 % van het BBP en de begroting daarna verder te consolideren. In de actualisering wordt gerekend op een geleidelijke vermindering van het overheidstekort, die in 2009 zou moeten uitmonden in een min of meer sluitende begroting. Met een geprognosticeerde daling van de rentelast komt het primaire overschot in 2009 naar verwachting uit op 3

Formula

% van het BBP. De aanpassing moet tot stand komen door een daling van de primaire-uitgavenquote van bijna 5

Formula

procentpunten, die de daling van de ontvangstenquote van bijna 3

Formula

procentpunten meer dan goedmaakt. Ook al is men erin geslaagd de totale uitgaven in te dammen, toch hebben de uitgaven aan gezondheidszorg in de afgelopen jaren wel een stijgende lijn vertoond. Er zal minder gebruik worden gemaakt van eenmalige maatregelen met een tekortverminderend effect dan in het verleden. Ondanks een veel gunstiger macro-economisch scenario wordt in het programma in grote lijnen vastgehouden aan de beoogde nominale budgettaire aanpassing van de vorige actualisering.

(5)

Het volgens de algemeen aanvaarde methode berekende structurele tekort (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde saldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen) verbetert van circa 3 % van het BBP in 2006 naar

Formula

% aan het eind van de programmaperiode. Evenals in de vorige actualisering van het convergentieprogramma wordt als middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie een structureel sluitende begroting gehanteerd, maar in het nieuwe programma wordt er niet naar gestreefd om deze doelstelling binnen de programmaperiode te bereiken. Aangezien de MTD ambitieuzer is dan de minimumbenchmark (geraamd op een tekort van circa 1

Formula

% van het BBP), zou de verwezenlijking ervan een veiligheidsmarge tegen het ontstaan van een buitensporig tekort moeten bieden. De MTD ligt binnen de marge die in het stabiliteits- en groeipact en in de gedragscode is vastgesteld voor de lidstaten die tot het eurogebied en het WKM II behoren, en houdt voldoende rekening met de schuldquote en de gemiddelde potentiële productiegroei op lange termijn.

(6)

De aan de begrotingsprognoses in het programma verbonden risico's lijken elkaar voor 2007 min of meer in evenwicht te houden, maar daarna kunnen de begrotingsresultaten slechter uitvallen dan waarop in het programma wordt gerekend. Dit komt doordat voor 2007 wordt uitgegaan van een gunstige BBP-groei en aan de prognoses van de actualisering voor 2008 en 2009 een nog gunstiger macro-economisch scenario ten grondslag ligt (hoewel de belastingprognoses voor deze jaren aan de voorzichtige kant lijken). Daarnaast worden voor de periode na 2007 geen bijzonderheden verstrekt over de aanpassingsstrategie, waardoor de risico's met betrekking tot de beoogde budgettaire consolidatie toenemen.

(7)

Gezien deze risicobeoordeling lijkt de begrotingskoers van het programma te voldoen aan de eis dat het buitensporig tekort in 2006 wordt gecorrigeerd, zoals de Raad heeft aanbevolen. Bovendien lijkt deze koers een veiligheidsmarge te verschaffen die ruim genoeg is om vanaf 2008 te voorkomen dat het tekort bij normale macro-economische fluctuaties de drempel van 3 % van het BBP overschrijdt. In de jaren na de correctie van het buitensporig tekort is het uit het programma blijkende tempo van de aanpassing richting de MTD grotendeels in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact, dat voorschrijft dat de lidstaten die tot het eurogebied en WKM II behoren, een jaarlijkse verbetering van het structurele begrotingssaldo moeten nastreven met 0,5 % van het BBP als benchmark, en dat in goede economische tijden een grotere aanpassing moet worden bewerkstelligd, terwijl in slechte economische tijden een minder zware inspanning toelaatbaar is.

(8)

De bruto overheidsschuld is volgens de ramingen in 2006 uitgekomen op 68

Formula

% van het BBP, waarmee deze boven de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60 % van het BBP ligt. In het programma daalt de schuldquote in de programmaperiode met 8

Formula

procentpunten van het BBP. Gezien de bovenbeschreven risico's met betrekking tot de begrotingsdoelstellingen zal de schuldquote waarschijnlijk een minder gunstige ontwikkeling te zien geven dan waarop in het programma wordt gerekend. Al met al lijkt de schuldquote in de programmaperiode in voldoende mate af te nemen in de richting van de referentiewaarde.

(9)

Malta heeft onlangs een pensioenhervorming vastgesteld die gericht is op een verhoging van de effectieve pensioengerechtigde leeftijd en, tegelijkertijd, de pensioenen. Uit de ramingen van het programma blijkt dan ook dat de pensioenuitgaven zullen oplopen en dat de leeftijdsgerelateerde uitgaven daardoor sneller zullen stijgen en zullen uitkomen op vrijwel het EU-gemiddelde. Uit de prognoses blijkt voorts dat de uitgaven aan gezondheidszorg, als de huidige trend doorzet, op lange termijn rond 1

Formula

procentpunt van het BBP zullen stijgen. Daarmee ligt de stijging wel iets onder de historische trend. In de huidige begrotingssituatie is niet gewaarborgd dat de schuld geleidelijk wordt teruggedrongen tot onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde. Door de verbetering van de begrotingssituatie, zoals geprojecteerd in het programma, zouden de risico's voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën dan ook verminderen. Al met al lijkt Malta een middelgroot risico te lopen wat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën betreft.

(10)

Het convergentieprogramma bevat geen kwalitatieve beoordeling van de algemene gevolgen van het uitvoeringsverslag van oktober 2006 van het nationale hervormingsprogramma binnen het kader van de begrotingsstrategie op middellange termijn. Wel verschaft het systematisch informatie over de rechtstreekse budgettaire kosten of besparingen van de voornaamste hervormingen waarin het nationale hervormingsprogramma voorziet, en wordt in de begrotingsprognoses expliciet rekening gehouden met de gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma geschetste maatregelen voor de openbare financiën. De in het convergentieprogramma opgenomen maatregelen op het gebied van de openbare financiën lijken aan te sluiten bij de in het kader van het nationale hervormingsprogramma voorgenomen acties. Met name zijn in beide programma's plannen opgenomen om de pensioenhervorming ten uitvoer te leggen, terwijl het convergentieprogramma bijzonderheden bevat over de in de het nationale hervormingsprogramma aangekondigde belastinghervorming.

(11)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is grotendeels in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in de geïntegreerde richtsnoeren voor de periode 2005-2008 zijn opgenomen.

(12)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, vertoont het programma enkele lacunes in de verplichte en facultatieve gegevens (2).

De Raad is van oordeel dat het programma voldoet aan de eis dat het buitensporige tekort in 2006 wordt gecorrigeerd en daarna, met de uitstekende groeivooruitzichten, mikt op voldoende vooruitgang in de richting van de MTD. De schuldquote in het programma lijkt voldoende snel af te nemen richting de referentiewaarde van 60 % van het BBP. Na 2007 is de verwezenlijking van de begrotingsdoelstellingen evenwel aan risico's onderhevig. Met name gezien de recente toename van externe onevenwichtigheden is het van belang om een begrotingssituatie vast te houden die zo solide is dat een mogelijke omslag in het verwachte dynamische groeipatroon kan worden opgevangen. Gezien de bovenstaande evaluatie verzoekt de Raad Malta om:

i)

overeenkomstig het programma voldoende vooruitgang in de richting van de MTD te boeken en ervoor te zorgen dat de schuldquote navenant wordt teruggebracht, alsook met name voor de uitgavenzijde een begrotingsstrategie met een langer tijdsperspectief uit te stippelen;

ii)

gezien de omvang van de schuld en de verwachte stijging van leeftijdsgerelateerde uitgaven de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te verbeteren door de MTD te verwezenlijken en verdere vooruitgang te boeken bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de hervorming van de gezondheidszorg.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2005

2006

2007

2008

2009

Reëel BBP

(Verandering in %)

CP dec 2006

2,2

2,9

3,0

3,1

3,1

COM nov 2006

2,2

2,3

2,1

2,2

n.b.

CP jan 2006

0,9

1,1

1,2

2,0

n.b.

HICP-inflatie

(%)

CP dec 2006

2,5

3,1

2,2

2,1

2,0

COM nov 2006

2,5

3,0

2,6

2,4

n.b.

CP jan 2006  (8)

2,8

3,1

2,5

1,9

n.b.

Output gap

(% van het potentiële BBP)

CP dec 2006  (3)

– 2,8

– 2,1

– 1,3

– 0,3

0,9

COM nov 2006 (7)

– 2,1

– 1,4

– 1,1

– 0,5

n.b.

CP jan 2006  (3)

– 2,9

– 3,7

– 4,2

– 4,4

n.b.

Overheidssaldo

(% van het BBP)

CP dec 2006

– 3,2

– 2,6

– 2,3

– 0,9

0,1

COM nov 2006

– 3,2

– 2,9

– 2,7

– 2,9

n.b.

CP jan 2006

– 3,9

– 2,7

– 2,3

– 1,2

n.b.

Primair saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006

0,8

1,1

1,1

2,5

3,2

COM nov 2006

0,8

0,9

0,7

0,6

n.b.

CP jan 2006

0,3

1,4

1,5

2,4

n.b.

Conjunctuurgezuiverd saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006  (3)

– 2,2

– 1,8

– 1,8

– 0,8

– 0,2

COM nov 2006

– 2,4

– 2,3

– 2,3

– 2,7

n.b.

CP jan 2006  (3)

– 2,8

– 1,3

– 0,7

0,4

n.b.

Structureel saldo (4)

(% van het BBP)

CP dec 2006  (5)

– 3,8

– 2,9

– 2,0

– 1,0

– 0,4

COM nov 2006 (6)

– 4,0

– 3,5

– 2,5

– 2,7

n.b.

CP jan 2006

– 3,8

– 2,3

– 1,4

0,3

n.b.

Bruto overheidsschuld

(% van het BBP)

CP dec 2006

74,2

68,3

66,7

63,2

59,4

COM nov 2006

74,2

69,6

69,0

68,6

n.b.

CP jan 2006

76,7

70,8

68,9

67,3

n.b.

Bronnen:

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1). Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op:

http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

(2)  Met name ontbreken de gegevens over sectorale saldo's, en in het bijzonder ramingen van de netto opgenomen/verstrekte leningen tegenover de rest van de wereld in de periode 2006-2009, en over de arbeidsproductiviteit in gewerkte uren.

(3)  Berekeningen van de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.

(4)  Conjunctuurgezuiverd saldo (zoals in de voorgaande rijen), ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen.

(5)  Eenmalige en tijdelijke maatregelen uit het programma (1,6 % van het BBP in 2005, 1,1 % van het BBP in 2006, 0,2 % van het BBP in 2007, 0,2 % van het BBP in 2008 en 0,2 % van het BBP in 2009, alle met een tekortverminderend effect).

(6)  Eenmalige en tijdelijke maatregelen uit de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (1,6 % van het BBP in 2005, 1,1 % van het BBP in 2006, 0,2 % van het BBP in 2007 en 0 % van het BBP in 2008, alle met een tekortverminderend effect).

(7)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 2,2 %, 1,7 %, 1,7 % en 1,6 % in de periode 2005-2008.

(8)  De CP-cijfers van januari 2006 stemmen overeen met het indexcijfer van de detailhandelsprijzen.

Bronnen:

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/13


ADVIES VAN DE RAAD

van 27 februari 2007

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Polen voor de periode 2006-2009

(2007/C 72/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 27 februari 2007 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Polen voor de periode 2006-2009 behandeld.

(2)

Volgens het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, zou er in 2006 sprake zijn geweest van een reële BBP-groei van 5,4 %, die zich gedurende de rest van de programmaperiode min of meer zou stabiliseren rond gemiddeld 5

Formula

%. Afgaande op de thans beschikbare informatie lijkt dit scenario van groeihypothesen uit te gaan die voorzichtig zijn voor 2007 en tamelijk optimistisch voor de jaren daarna, aangezien met name de arbeidsmarktsituatie mogelijk minder snel kan verbeteren dan in het programma wordt verwacht. De inflatieprognoses van het programma lijken realistisch, al lijken de cijfers naar het einde van de programmaperiode toe aan de lage kant, in het bijzonder vanwege de toenemende loondruk als gevolg van de verkrappende arbeidsmarkt.

(3)

In het convergentieprogramma van januari 2006 werd het streefcijfer voor het overheidssaldo in 2006 vastgesteld op -2,6 % van het BBP en in de najaarsprognoses van de diensten van de Commissie werd uitgegaan van een cijfer van -2,2 % van het BBP, terwijl het feitelijke tekort voor 2006 in het geactualiseerde convergentieprogramma van november 2006 op -1,9 % van het BBP wordt geraamd. Dit beter dan verwachte resultaat is hoofdzakelijk toe te schrijven aan een onvolledige uitvoering van de geplande uitgaven (in het bijzonder de sociale overdrachten en de overheidsinvesteringen), terwijl de stijging van de ontvangsten vooral voortvloeide uit de sterker dan verwachte groei. In bovenstaande tekortcijfers zijn de (voor 2006 op ongeveer 2 % van het BBP geschatte) kosten van de pensioenhervorming buiten beschouwing gelaten, rekening houdend met de in het voorjaar van 2007 aflopende overgangsperiode voor de tenuitvoerlegging van het Eurostat-besluit van 2 maart 2004 inzake de indeling van op kapitaaldekking berustende pensioenstelsels (2). De voornaamste doelstelling van de in de actualisering van november 2006 uitgestippelde begrotingsstrategie is het buitensporige tekort in 2007 te corrigeren door zich te kwalificeren voor de toepassing van de bepaling van het hervormde pact die toestaat dat een deel van de kosten van de pensioenhervorming wordt afgetrokken. Voor de daaropvolgende jaren wordt in het programma uitgegaan van een geleidelijke vermindering van het tekort, zodat de referentiewaarde van 3 % van het BBP in 2009 wordt bereikt.

(4)

Volgens de plannen zou het tekort jaarlijks met 0,4 procentpunt van het BBP (0,3 procentpunt indien de kosten van de pensioenhervorming in aanmerking worden genomen) teruglopen van 1,9 % van het BBP in 2006 tot 0,6 % van het BBP in 2009. Het primaire overschot zou een verbetering te zien geven en stijgen van 0,5 % van het BBP in 2006 tot 1,7 % in 2009. Indien ook met het effect van bovengenoemd Eurostat-besluit rekening wordt gehouden, zou het tekort volgens het geactualiseerde programma verbeteren van 3,9 % van het BBP in 2006 tot 2,9 % in 2009. In 2007 zou de aanpassing aan de ontvangstenzijde plaatsvinden (stijging van de ontvangstenquote met 0,6 procentpunt van het BBP bij een vrijwel gelijkblijvende uitgavenquote). In 2008-2009 zou er sprake zijn van een sterke aanpassing aan de uitgavenzijde om de scherpe daling van de ontvangstenquote op te vangen (gemiddelde jaarlijkse reductie van de uitgavenquote met 1,6 procentpunt, vooral op het niveau van de overheidsconsumptie en de sociale overdrachten, bij een daling van de ontvangstenquote met gemiddeld 1,2 procentpunt, hoofdzakelijk als gevolg van een verlaging van de sociale bijdragen, wijzigingen in het inkomstenbelastingstelsel en andere veranderingen in het belastingstelsel, die niet altijd volledig zijn toegelicht). In vergelijking met het vorige programma zijn de tekortdoelstellingen neerwaarts herzien in het licht van een veel krachtiger groei en een meevallend begrotingsresultaat in 2006.

(5)

Aangenomen wordt dat het structurele saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen), berekend overeenkomstig de algemeen aanvaarde methode, zal verbeteren van circa -2 % van het BBP in 2006 tot -

Formula

% van het BBP in 2009 aan het einde van de programmaperiode (exclusief de kosten van de pensioenhervorming). Net als in het vorige geactualiseerde convergentieprogramma wordt in het nieuwe programma als middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie een structureel tekort van 1 % van het BBP gehanteerd. Deze doelstelling zal volgens het programma niet binnen de programmaperiode worden gerealiseerd. Aangezien de MTD ambitieuzer is dan de minimumbenchmark (geraamd op een tekort van circa 1

Formula

% van het BBP), zou de verwezenlijking ervan een veiligheidsmarge tegen het ontstaan van een buitensporig tekort moeten bieden. In de MTD wordt afdoende rekening gehouden met de schuldquote en de gemiddelde potentiële productiegroei op middellange termijn.

(6)

Het begrotingsresultaat zou slechter kunnen uitvallen dan in het programma wordt voorspeld, met name in de laatste jaren van het programma. Er bestaat aanzienlijke onzekerheid over de effectieve tenuitvoerlegging van de geplande hervormingen aangezien zij niet gesteund worden door precieze maatregelen waarop de geplande uitgavenbeperking steunt. Daarnaast zijn er risico's verbonden aan het tamelijk gunstige macro-economische scenario voor de laatste jaren van het programma. De tot dusver ondernomen actie is bijgevolg ontoereikend en de geplande maatregelen dienen te worden versterkt om het beoogde resultaat te bereiken.

(7)

Gezien deze risicobeoordeling lijkt de begrotingsstrategie van het programma niet te verenigen met een correctie van het buitensporig tekort tegen 2007 zoals door de Raad is aanbevolen. De begrotingsdoelstellingen bieden geen veiligheidsmarge die ruim genoeg is om gedurende de gehele programmaperiode te voorkomen dat het tekort bij normale macro-economische fluctuaties de drempel van 3 % van het BBP overschrijdt. In de jaren na de correctie van het buitensporige tekort dient het uit het programma blijkende tempo van de structurele aanpassing richting de MTD te worden opgevoerd om van de goede economische tijden te profiteren; daarnaast dienen maatregelen te worden genomen om het tempo te ondersteunen.

(8)

Volgens de ramingen is de bruto overheidsschuld in 2006 op 42,0 % van het BBP uitgekomen, ruim onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP. In het programma wordt erop gerekend dat de schuldquote over de programmaperiode met 1,4 procentpunt zal teruglopen. Indien de gevolgen van het bovengenoemde Eurostat-besluit in aanmerking worden genomen, zou de bruto overheidsschuld toenemen van 48,9 % in 2006 tot 50,2 % in 2009.

(9)

Polen is de EU-lidstaat waar het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting het geringst is: de leeftijdsgebonden uitgaven zullen er naar verwachting teruglopen, ten dele als gevolg van het aanzienlijke uitgavenbeperkende effect van de hervorming van het pensioenstelsel — mits de pensioenhervormingen onverkort worden doorgevoerd. De budgettaire uitgangspositie is weliswaar verbeterd ten opzichte van 2005, maar vormt nog steeds een risico voor de houdbaarheid van de openbare financiën voordat het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting in aanmerking wordt genomen. De in het programma voorziene budgettaire consolidatie zou dan ook bijdragen tot een beperking van de risico's voor de houdbaarheid van de openbare financiën. Alles samen lijkt Polen weinig risico te lopen wat de houdbaarheid van de openbare financiën betreft.

(10)

Het convergentieprogramma bevat een kwalitatieve beoordeling van de algemene gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma van oktober 2006 opgesomde hervormingen binnen het kader van de begrotingsstrategie op middellange termijn. Daarnaast verschaft het enige informatie over de rechtstreekse budgettaire kosten of besparingen van de voornaamste hervormingen waarin het nationale hervormingsprogramma voorziet, en in de begrotingsprognoses lijkt rekening te worden gehouden met de gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma geschetste maatregelen voor de openbare financiën. De in het convergentieprogramma opgenomen maatregelen op het gebied van de openbare financiën lijken aan te sluiten bij de in het kader van het nationale hervormingsprogramma voorgenomen acties. Beide programma's gaan met name uit van enige harmonisatie van het socialezekerheidsstelsel van de landbouwers met het algemene nationale stelsel, de geleidelijke harmonisatie van de invaliditeitsuitkeringen met het hervormde pensioenstelsel en de invoering van een pakket gegarandeerde medische diensten.

(11)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is gedeeltelijk in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in de geïntegreerde richtsnoeren voor de periode 2005-2008 zijn opgenomen. In het bijzonder de actie die is ondernomen om het buitensporige tekort te verhelpen, lijkt ontoereikend te zijn.

(12)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, bevat het programma alle verplichte en de meeste facultatieve gegevens (3).

Het programma voorziet in een correctie van het buitensporige tekort tegen 2007, onder verwijzing naar de bepaling van artikel 2, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad, maar de Raad wijst erop dat de tot dusver ondernomen actie ontoereikend lijkt en de geplande maatregelen kennelijk niet volstaan om dat doel te bereiken.

Hoewel in de latere jaren volgens het programma tegen de achtergrond van gunstige groeivooruitzichten afdoende vooruitgang wordt geboekt richting de MTD, is de realisatie van de begrotingsdoelstellingen en de duurzaamheid van de aanpassing aan belangrijke risico's onderhevig.

In het licht van de bovenstaande evaluatie en rekening houdend met het feit dat de Raad op 27 februari 2007 overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag een nieuwe aanbeveling tot Polen heeft gericht om het buitensporige tekort te verhelpen, verzoekt de Raad Polen:

i)

zorg te dragen voor het wegwerken van het buitensporige tekort in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 104, lid 7, gedane nieuwe aanbeveling in 2007;

ii)

profiterend van de economisch goede tijden en eventuele extra inkomsten aanwendend voor het verminderen van het tekort, na de geplande correctie van het buitensporige tekort het tempo van de aanpassing richting de MTD op te voeren door in het bijzonder aan de uitgavenzijde de aanvullende maatregelen uit te werken en ten uitvoer te leggen die noodzakelijk zijn om de voorgenomen aanpassing te bewerkstelligen.

iii)

de resultaten van de pensioenhervorming te vrijwaren.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2005

2006

2007

2008

2009

Reëel BBP

(Verandering in %)

CP nov 2006

3,5

5,4

5,1

5,1

5,6

COM nov 2006

3,2

5,2

4,7

4,8

n.b.

CP jan 2006

3,3

4,3

4,6

5,0

n.b.

HICP-inflatie

(%)

CP nov 2006

2,2

1,4

2,1

2,5

2,5

COM nov 2006

2,2

1,4

2,5

2,8

n.b.

CP jan 2006

2,2

1,5

2,2

2,5

n.b.

Output gap

(% van het potentiële BBP)

CP nov 2006  (4)

– 0,4

0,5

0,5

0,3

0,4

COM nov 2006 (6)

– 0,3

0,4

0,3

0,1

n.b.

CP jan 2006  (4)

0,1

0,3

0,3

0,6

n.b.

Overheidssaldo

exclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

– 2,5

– 1,9

– 1,4

– 1,0

– 0,6

COM nov 2006

– 2,5

– 2,2

– 2,0

– 1,8

n.b.

CP jan 2006

– 2,9

– 2,6

– 2,2

– 1,9

n.b.

Overheidssaldo

inclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

– 4,4

– 3,9

– 3,4

– 3,1

– 2,9

COM nov 2006

– 4,4

– 4,2

– 4,0

– 3,9

n.b.

CP jan 2006

– 4,7

– 4,6

– 4,1

– 3,7

n.b.

Primair saldo

exclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

0,1

0,5

1,0

1,4

1,7

COM nov 2006

0,1

0,2

0,4

0,6

n.b.

CP jan 2006

– 0,3

– 0,2

0,3

0,6

n.b.

Structureel saldo (5)

exclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

– 2,4

– 2,1

– 1,6

– 1,1

– 0,7

COM nov 2006

– 2,3

– 2,3

– 2,1

– 1,8

n.b.

CP jan 2006

– 2,1

– 2,7

– 2,4

– 2,1

n.b.

Structureel saldo (5)

inclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

– 4,3

– 4,1

– 3,6

– 3,2

– 3,0

COM nov 2006

– 4,2

– 4,3

– 4,1

– 3,9

n.b.

CP jan 2006

– 4,7

– 4,7

– 4,2

– 3,9

n.b.

Bruto overheidsschuld

exclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

41,9

42,0

42,1

41,4

40,6

COM nov 2006

42,0

42,4

43,1

42,7

n.b.

CP jan 2006

42,5

45,0

45,3

45,4

n.b.

Bruto overheidsschuld

inclusief kosten pensioenhervorming

(% van het BBP)

CP nov 2006

47,3

48,9

50,0

50,3

50,2

COM nov 2006

47,4

49,3

51,0

51,6

n.b.

CP jan 2006

47,9

51,2

52,1

52,6

n.b.

Bron

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1). Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, kunnen worden geraadpleegd op:

http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

(2)  Zie Eurostat News Releases nr. 30/2004 van 2 maart 2004 en nr. 117/2004 van 23 september 2004.

(3)  Met name de gegevens over de werkgelegenheid in gewerkte uren en de arbeidsproductiviteit als percentage van het BBP per gewerkt uur zijn niet verstrekt. Ook de bijdragen tot de potentiële groei zijn niet meegedeeld.

(4)  Berekeningen van de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.

(5)  Conjunctuurgezuiverd saldo, exclusief eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. Conjuctuurgezuiverd en structureel saldo zijn hetzelfde aangezien eenmalige en andere tijdelijke maatregelen in het programma onbeduidend zijn.

(6)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 4,1 %, 4,4 %, 4,8 % en 5,0 % in de periode 2005-2008.

Bron

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/17


ADVIES VAN DE RAAD

van 27 februari 2007

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2006-2009

(2007/C 72/05)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 27 februari 2007 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2006-2009 behandeld.

(2)

In het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, wordt ervan uitgegaan dat de reële BBP-groei zal vertragen van 4,0 % in 2006 tot gemiddeld 3,0 % gedurende de rest van de programmaperiode, al zal hij dicht in de buurt van het potentiële groeicijfer blijven. Afgaande op de thans beschikbare informatie lijkt dit scenario van plausibele groeihypothesen uit te gaan. In 2006 kan de groei zelfs iets hoger zijn uitgevallen. De inflatieprognoses van het programma lijken eveneens realistisch.

(3)

Het overheidsoverschot voor 2006 wordt in de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie geraamd op 2,8 % van het BBP, tegen een in het vorige geactualiseerde convergentieprogramma verwacht feitelijk overschot van 0,9 % van het BBP. Het verschil vloeit grotendeels voort uit het basiseffect van het veel hoger dan verwachte overschot in 2005. Uit de beschikbare kasgegevens blijkt dat het overschot in 2006 als gevolg van zowel lagere primaire uitgaven als hogere belastingontvangsten wellicht hoger is uitgekomen dan door de diensten van de Commissie werd voorspeld.

(4)

In het geactualiseerde programma wordt bevestigd dat een begrotingsoverschot van gemiddeld 2 % van het BBP over de gehele conjunctuurcyclus de belangrijkste budgettaire leidraad blijft, die wordt onderbouwd door meerjarenplafonds voor de uitgaven. In de begrotingswet van voorjaar 2007 zal de regering de huidige doelstelling voor het overheidsoverschot re-evalueren om rekening te houden met het Eurostat-besluit inzake de indeling van op kapitaaldekking berustende pensioenregelingen van de tweede pijler (2). Na het verstrijken van de overgangsperiode voor de toepassing van dit besluit (voorjaar 2007) zal het overschot elk jaar ongeveer 1 % van het BBP lager uitkomen en zal de bruto schuldquote met circa 0,5 % van het BBP opwaarts worden herzien. In de in de actualisering uitgestippelde begrotingsstrategie wordt uitgegaan van een daling van het overschot in 2007 (van 3,0 % van het BBP in 2006 tot 2,4 %), waarna een geleidelijke verbetering wordt voorspeld (tot 3,1 % in 2009); het primaire overschot vertoont een soortgelijke ontwikkeling. Zowel de uitgaven- als de ontvangstenquote geeft over de gehele programmaperiode een geleidelijk dalende trend te zien. De strategie heeft vooral betrekking op de latere jaren van de programmaperiode, waarbij forse belastingverlagingen in 2007 slechts gedeeltelijk worden gefinancierd. Het voorspelde verloop van het overschot (een aanvankelijke daling gevolgd door een geleidelijke verbetering) is vergelijkbaar met de ontwikkeling die in de vorige actualisering is aangegeven, met dat verschil dat het netto financieringsoverschot gedurende de gehele programmaperiode hoger ligt.

(5)

Verwacht wordt dat het structurele overschot (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde overschot ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen), berekend volgens de algemeen aanvaarde methode, gedurende de hele programmaperiode hoger blijft dan 2 % van het BBP, hetgeen terug te voeren is op de noodzaak voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te zorgen. Evenals in de vorige actualisering van het convergentieprogramma wordt in het nieuwe programma als middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie de bovengenoemde doelstelling van een begrotingsoverschot van gemiddeld 2 % van het BBP over de gehele conjunctuurcyclus (d.w.z. in structurele termen) gehanteerd, dat volgens het programma gedurende de gehele programmaperiode in stand zal worden gehouden. Aangezien de vastgestelde MTD veel ambitieuzer is dan de minimumbenchmark (geraamd op een tekort van circa 1 % van het BBP), mag worden aangenomen dat de verwezenlijking ervan een veiligheidsmarge tegen het ontstaan van een buitensporig tekort zal bieden. De MTD is tevens veel ambitieuzer dan in het licht van de schuldquote en de gemiddelde potentiële productiegroei op lange termijn noodzakelijk is.

(6)

De risico's voor de begrotingsprognoses van het programma lijken elkaar vanaf 2007 min of meer in evenwicht te houden. De macro-economische vooruitzichten en de voorspelde belastingontvangsten lijken aannemelijk, ondanks het feit dat de toekomstige opbrengst van de vermogenswinstbelasting met enige onzekerheid is omgeven. Wat de inachtneming van de streefcijfers voor de uitgaven betreft, kan Zweden bogen op een goede reputatie dankzij de bovengenoemde uitgavenplafonds.

(7)

In het licht van deze risicobeoordeling lijkt de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie toereikend om de MTD gedurende de gehele programmaperiode vast te houden, zoals ook in het programma wordt aangenomen. Bovendien verschaft deze strategie over de hele programmaperiode een veiligheidsmarge die ruim genoeg is om te voorkomen dat de tekortdrempel van 3 % van het BBP bij normale macro-economische fluctuaties wordt overschreden. Niettemin bestaat er gevaar dat de budgettaire beleidskoers die uit het programma blijkt, procyclisch uitpakt in 2007, een jaar waarin wederom goede tijden worden verwacht. Dit zou niet stroken met het stabiliteits- en groeipact.

(8)

De bruto overheidsschuld zou in 2006 zijn gedaald tot 46,5 % van het BBP, ruim onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP. Volgens het programma zal de schuldquote een neerwaartse tendens blijven vertonen en tijdens de programmaperiode met 13,5 procentpunt teruglopen.

(9)

In Zweden is het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting geringer dan gemiddeld in de EU het geval is. Verwacht wordt immers dat de pensioenuitgaven op lange termijn vrij stabiel zullen blijven als percentage van het BBP onder invloed van het aanzienlijke uitgavenverminderende effect van de hervorming van het pensioenstelsel. De budgettaire uitgangspositie draagt met een hoog primair overschot bij tot de reductie van de brutoschuld en de opbouw van vermogen. De geplande handhaving van deugdelijke, door aanhoudende overschotten gekenmerkte openbare financiën zou ertoe bijdragen de risico's voor de houdbaarheid van de openbare financiën te beperken. Alles samen lijkt Zweden weinig risico te lopen wat de houdbaarheid van de openbare financiën betreft.

(10)

Het convergentieprogramma bevat een kwalitatieve beoordeling van de algemene gevolgen van het uitvoeringsverslag van november 2006 van het nationale hervormingsprogramma binnen het kader van de begrotingsstrategie op middellange termijn. Daarnaast verschaft het systematisch informatie over de rechtstreekse budgettaire kosten of besparingen van de voornaamste hervormingen waarin het nationale hervormingsprogramma voorziet, en in de begrotingsprognoses ervan lijkt rekening te worden gehouden met de gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma geschetste maatregelen voor de openbare financiën. De in het convergentieprogramma opgenomen maatregelen op het gebied van de openbare financiën lijken aan te sluiten bij de in het kader van het nationale hervormingsprogramma voorgenomen acties. In beide programma's wordt met name aangekondigd dat maatregelen zullen worden genomen om het arbeidsaanbod te verhogen.

(11)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is grotendeels in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in de geïntegreerde richtsnoeren voor de periode 2005-2008 zijn opgenomen.

(12)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, vertoont het programma enige lacunes in de verplichte en facultatieve gegevens (3).

De algemene conclusie luidt dat er sprake is van een solide budgettaire middellangetermijnsituatie en dat de begrotingsstrategie een goed voorbeeld vormt van een begrotingsbeleid dat in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact wordt gevoerd. Belangrijk is evenwel dat het risico van een procyclisch effect wordt beheerst door ervoor te zorgen dat van de verslechtering van de structurele begrotingssituatie in 2007, die verband houdt met de structurele hervormingen ter bevordering van een grotere arbeidsparticipatie, geen overloopeffect op de daaropvolgende jaren uitgaat.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses (4)

 

2005

2006

2007

2008

2009

Reëel BBP

(Verandering in %)

CP dec 2006

2,7

4,0

3,3

3,1

2,7

COM nov 2006

2,7

4,0

3,3

3,1

n.b.

CP dec 2005

2,4

3,1

2,8

2,3

n.b.

HICP-inflatie (5)

(%)

CP dec 2006

1,3

1,9

2,2

1,5

1,9

COM nov 2006

0,8

1,5

1,6

1,8

n.b.

CP dec 2005

1,5

1,5

2,0

2,0

n.b.

Output gap

(% van het potentiële BBP)

CP dec 2006  (6)

– 0,7

0,0

0,3

0,3

0,3

COM nov 2006 (10)

– 0,5

0,2

0,5

0,6

n.b.

CP dec 2005  (6)

– 0,4

– 0,1

0,1

– 0,1

n.b.

Overheidssaldo

(% van het BBP)

CP dec 2006

3,0

3,0

2,4

2,7

3,1

COM nov 2006

3,0

2,8

2,4

2,5

n.b.

CP dec 2005

1,6

0,9

1,2

1,7

n.b.

Primair saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006

4,6

4,5

4,1

4,2

4,6

COM nov 2006

4,6

4,5

4,1

4,3

n.b.

CP dec 2005

3,2

2,5

3,0

3,6

n.b.

Conjunctuurgezuiverd saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006  (6)

3,4

3,0

2,2

2,5

3,0

COM nov 2006

3,3

2,7

2,1

2,1

n.b.

CP dec 2005  (6)

1,8

0,9

1,1

1,7

n.b.

Structureel saldo (7)

(% of GDP)

CP dec 2006  (8)

3,0

3,0

2,2

2,5

3,0

COM nov 2006 (9)

2,9

2,7

2,1

2,1

n.b.

CP dec 2005

1,8

0,9

1,1

1,7

n.b.

Bruto overheidsschuld

(% van het BBP)

CP dec 2006

50,3

46,5

41,5

37,4

33,0

COM nov 2006

50,4

46,7

42,6

38,7

n.b.

CP dec 2005

50,9

49,4

47,8

46,0

n.b.

Bron

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1). Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, kunnen worden geraadpleegd op:

http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

(2)  Zie Eurostat News Releases nr. 30/2004 van 2 maart 2004 en nr. 117/2004 van 23 september 2004.

(3)  Ontbrekende verplichte gegevens zijn onder meer: bepaalde deflatoren, de belastingdruk en de groei van relevante buitenlandse markten.

(4)  In de begrotingsprognoses is geen rekening gehouden met het effect van het Eurostat-besluit van 2 maart 2004 inzake de indeling van op kapitaaldekking berustende pensioenstelsels, dat uiterlijk ten tijde van de kennisgeving van het voorjaar 2007 ten uitvoer moet worden gelegd. Wordt dit effect wel meegerekend, dan zou het overheidssaldo volgens het geactualiseerde programma in 2005 2,0 % van het BBP bedragen, in 2006 2,0 %, in 2007 1,3 %, in 2008 1,6 % en in 2009 2,0 %, terwijl de bruto overheidsschuld in 2005 50,9 % van het BBP zou belopen, in 2006 47,0 %, in 2007 42,0 %, in 2008 37,9 % en in 2009 33,5 %.

(5)  De inflatiecijfers in het CP zijn ramingen voor december ten opzichte van december een jaar eerder, terwijl de cijfers van de Commissie jaargemiddelden zijn. Dit verklaart het verschil tussen de Commissiegegevens en de HICP-cijfers voor 2005 en 2006. In het programma wordt tevens aangenomen dat de HICP in 2008 en 2009 het verloop van de UNDIX (de nationale consumentenprijsindex, exclusief veranderingen in indirecte belastingen, subsidies en hypotheekrentelasten) zal volgen. Verwacht wordt evenwel dat de HICP in 2007 0,5 procentpunt hoger zal zijn dan de UNDIX-inflatie, waardoor de in het programma voorspelde daling van de HICP-inflatie in 2008 nog wordt geaccentueerd.

(6)  Berekeningen van de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.

(7)  Conjunctuurgezuiverd saldo (zoals in de vorige rijen), ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

(8)  Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen uit het programma (0,4 % van het BBP in 2005, met een tekortverminderend effect).

(9)  Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen uit de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (0,4% van het BBP in 2005, met een tekortverminderend effect).

(10)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 2,6 %, 3,2 %, 3,1 % en 3,0 % in de periode 2005-2008.

Bron

Convergentieprogramma (CP); economische najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/20


ADVIES VAN DE RAAD

van 27 februari 2007

over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2006/2007-2011/2012

(2007/C 72/06)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 27 februari 2007 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de begrotingsjaren 2006/2007-2011/2012 (2) behandeld.

(2)

Het programma bevat twee macro-economische scenario's: een centraal scenario en een alternatief scenario met een trendmatige groei die een kwartpunt lager ligt dan in het centrale scenario. De prognoses voor de overheidsfinanciën in de actualisering van het convergentieprogramma berusten op laatstgenoemd scenario, dat voorzichtiger van opzet is dan het centrale scenario en voor deze beoordeling als referentiescenario wordt genomen. Volgens dit scenario bedraagt de reële BBP-groei in 2006 en 2007 2

Formula

% en vlakt deze af tot 2

Formula

% in de rest van de programmaperiode. Afgaande op de thans beschikbare informatie lijkt het programma uit te gaan van plausibele groeihypothesen. De prognoses voor de inflatie, die terugloopt van 2

Formula

% in 2006 naar 2 % vanaf 2007, lijken gezien recentere gegevens aan de lage kant voor de eerste jaren, maar zijn voor het overige plausibel.

(3)

In de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie wordt het overheidstekort voor 2006/2007 op 3,0 % van het BBP geraamd. De huidige actualisering van het convergentieprogramma noemt voor dat jaar een tekort van naar schatting 2,8 % van het BBP, waaruit blijkt dat de recente trend waarbij de ontvangsten een krachtige groei te zien geven, maar de uitgaven minder sterk stijgen, in de resterende maanden van het begrotingsjaar doorzet.

(4)

Het begrotingsbeleid heeft volgens het geactualiseerde convergentieprogramma vooral tot doel de houdbaarheid op lange termijn en een eerlijke lastenverdeling tussen en binnen de generaties te waarborgen en, afhankelijk daarvan, een monetair beleid te steunen waarin conjunctuurbewegingen met name worden afgevlakt door middel van automatische stabilisatoren. Het programma beoogt een terugdringing van het tekort tot onder de 3 % van het BBP in 2006/2007 (namelijk 2,8 %) en tot 1,4 % van het BBP aan het eind van de projectieperiode in 2011/2012. Het primaire saldo van naar schatting -0,6 % van het BBP in 2005/2006 keert terug naar evenwicht in 2008/2009 en komt uit op een overschot van 0,7 % van het BBP in 2011/2012. De budgettaire aanpassing is in de projectieperiode gelijkelijk verdeeld tussen ontvangsten en uitgaven. In de eerste twee jaar van de projectieperiode vertoont de ontvangstenquote een stijging, die deels is terug te voeren op beleidsmaatregelen, terwijl vanaf 2008/2009 juist een duidelijke aanpassing aan de uitgavenzijde plaatsvindt, waar de groei van de lopende uitgaven wordt gematigd. De overheidsinvesteringen in de zin van het convergentieprogramma (3) stabiliseren zich vanaf 2006/2007 op een niveau van 2

Formula

% van het BBP, zodat het tekort vanaf 2007/2008 volledig is bestemd voor de financiering van overheidsinvesteringen. Het aanpassingstraject komt in grote lijnen overeen met dat van de actualisering 2005, hoewel de macro-economische kortetermijnvooruitzichten gunstiger zijn.

(5)

Het volgens de algemeen aanvaarde methode berekende structurele saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde saldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen) geeft een verbetering te zien: het tekort van 2

Formula

% van het BBP in 2006/2007 loopt terug tot circa 1

Formula

% van het BBP in het laatste jaar van het programma (2011/2012). Op basis van deze ramingen verloopt de aanpassing tussen 2006/2007 en 2008/2009 sneller en daarna trager. Evenals in de actualisering van 2005 wordt geen kwantitatieve middellangetermijndoelstelling (MTD) voor het structurele tekort genoemd. Het programma verwijst naar budgettaire doelstellingen volgens de nationale regelgeving die erop toegesneden zijn de schuldquote op een betrekkelijk laag niveau te stabiliseren en een veiligheidsmarge bieden welke ruim genoeg is om onder de drempel van 3 % van het BBP te blijven.

(6)

De mogelijke afwijkingen van de begrotingsprognoses in het programma lijken elkaar voor 2007/2008 min of meer in evenwicht te houden, maar daarna zouden de begrotingsresultaten slechter kunnen uitvallen dan in het programma wordt geraamd, afhankelijk van in hoeverre de bestedingen onder controle worden gehouden. De geprojecteerde stijging van de belastingquote berust deels op betrekkelijk wisselvallige factoren zoals de winsten uit de financiële en de olieproducerende sector. Wel lijken de betrekkelijk goede vooruitzichten voor de ontvangsten te worden bevestigd door recente economische ontwikkelingen, waaronder een hoge winstgevendheid. Vanaf 2008/2009 zal het tekorttraject van het programma echter alleen worden gehaald als de geprojecteerde matiging van de uitgavengroei wordt gerealiseerd en actief toezicht wordt gehouden op de inachtneming van de uitgavenplafonds. Een volledig geslaagde afremming van de bestedingengroei als voorgenomen in de Comprehensive Spending Review is een absolute voorwaarde om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken. De Britse autoriteiten hebben voor een aantal kleinere ministeries reeds een korting op de budgettaire middelen aangekondigd; ook hebben zij zich gecommitteerd aan een reële jaarlijkse vermindering van 5 % in de begrotingen van alle openbare besturen en aan besparingen door scherper aanbesteden. De matiging van de uitgavengroei vanaf 2008/2009 moet echter nog grotendeels worden onderbouwd met specifieke begrotingstoewijzingen die moeten worden bevestigd in de Comprehensive Spending Review van de autoriteiten in juli 2007, waarin vastliggende bestedingsplannen voor de jaren tot 2010/2011 zullen worden aangekondigd. Actief toezicht op de inachtneming van de uitgavenplafonds heeft tot dusver positieve resultaten opgeleverd.

(7)

Gezien deze risicobeoordeling lijkt de begrotingskoers van het programma in grote lijnen te voldoen aan de eis dat het buitensporig tekort in 2006/2007 wordt gecorrigeerd, zoals de Raad heeft aanbevolen. De begrotingskoers biedt pas rond 2009/2010 een veiligheidsmarge die ruim genoeg is om het tekort bij normale macro-economische fluctuaties onder de drempel van 3 % BBP te houden; de prognoses zullen op dat tijdstip aan de uitkomsten van de Comprehensive Spending Review worden getoetst. In de jaren na de correctie van het buitensporige tekort zou de budgettaire consolidatie aldus in een hoger tempo moeten verlopen.

(8)

De bruto schuldquote, die in 2005/2006 op 42,1 % BBP stond, zal in de projectieperiode langzaam stijgen en in 2008/2009 een piek van net boven de 44 % bereiken, waarmee ze ruim onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % BBP blijft. Daarna zal de quote zich naar verwacht stabiliseren om vervolgens aan het eind van de programmaperiode te gaan dalen.

(9)

Van de vergrijzing gaat in het VK een langetermijneffect op de begroting uit dat dicht bij het EU-gemiddelde ligt. De pensioenuitgaven stijgen iets minder dan gemiddeld in de EU het geval is, deels omdat in het VK van oudsher in verhouding meer dan in andere EU-lidstaten particuliere pensioenregelingen worden aangegaan. De voorgenomen pensioenhervormingen moeten de bezorgdheid over een mogelijk ontoereikende toekomstige pensioendekking wegnemen door particulier pensioensparen aantrekkelijker te maken en de dekking van de overheidspensioenen te verbeteren; daardoor lopen de pensioenuitgaven van de overheid iets meer op dan waarop eerder was gerekend; de hervorming omvat ook een geleidelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Hoewel de budgettaire uitgangspositie verbeterd is ten opzichte van 2005, wordt de houdbaarheid van de overheidsfinanciën nog steeds bedreigd als het tekort op de middellange termijn niet aanzienlijk wordt teruggedrongen, nog afgezien van het langetermijneffect van de vergrijzing op de begroting. Door een consolidatie van de overheidsfinanciën die verder gaat dan in het convergentieprogramma wordt beoogd, zouden de risico's voor de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën dan ook deels kunnen worden ondervangen. Al met al lijkt het VK een middelgroot risico te lopen wat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën betreft.

(10)

Het convergentieprogramma bevat een kwalitatieve beoordeling van de algemene gevolgen van het uitvoeringsverslag van oktober 2006 van het nationale hervormingsprogramma binnen het kader van de middellange termijnbegrotingsstrategie. Daarnaast verschaft het systematisch informatie over de rechtstreekse budgettaire kosten of besparingen van de voornaamste hervormingen waarin het nationale hervormingsprogramma voorziet, en wordt in de begrotingsprognoses expliciet rekening gehouden met de gevolgen van de in het nationale hervormingsprogramma geschetste maatregelen voor de openbare financiën. De in het convergentieprogramma opgenomen maatregelen op het gebied van de openbare financiën lijken aan te sluiten bij de in het kader van het nationale hervormingsprogramma voorgenomen acties. Met name wordt er in beide programma's van uitgegaan dat geleidelijk uitvoering zal worden gegeven aan de doelstellingen van de regering inzake efficiëntieverhoging en scherper aanbesteden in de publieke dienstverlening, en is in de langetermijnprognoses voor de openbare financiën rekening gehouden met de geraamde kosten van de voorgenomen pensioenhervorming.

(11)

De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie is over het algemeen in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in de geïntegreerde richtsnoeren voor de periode 2005-2008 zijn opgenomen.

(12)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, vertoont het programma enkele lacunes in de verplichte en facultatieve gegevens (4).

Al met al lijkt het programma volgens de Raad in grote lijnen te voldoen aan de eis dat het buitensporig tekort wordt gecorrigeerd binnen de door de Raad gestelde termijn (begrotingsjaar 2006/2007). De Raad verzoekt het VK de consolidatie na 2009/2010 voort te zetten. De budgettaire doelstellingen na 2007/2008 zullen alleen worden gehaald als de geprojecteerde uitgavenbeheersing daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Derhalve verzoekt de Raad het Verenigd Koninkrijk de begroting in de programmaperiode verder te consolideren door met name de bestedingengroei in de jaren na 2007/2008 af te remmen als voorgenomen, en zijn begrotingssituatie met het oog op de risico's voor de langetermijnhoudbaarheid van de openbare financiën verder te verbeteren.

Het Verenigd Koninkrijk wordt ook verzocht de datavereisten van de gedragscode beter in acht te nemen.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2005/2006

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Reëel GDP

(verandering in %)

CP dec 2006  (5)

1 Formula

2 Formula

2 Formula

2 Formula

2 Formula

2 Formula

2 Formula

COM nov 2006 (6)

1,9

2,7

2,6

2,4

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005  (5)

1Formula

2Formula

3

2Formula

2Formula

2Formula

n.b.

HICP-inflatie

(%)

CP dec 2006  (5)

2

2 Formula

2

2

2

2

2

COM nov 2006 (6)

2,1

2,4

2,2

2,0

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005

2Formula

2

2

2

2

2

n.b.

Output gap

(% van het potentiële BBP)

CP dec 2006  (7)

– 0,5

– 0,6

– 0,6

– 0,6

– 0,5

– 0,4

– 0,3

COM nov 2006 (6)  (8)

– 0,3

– 0,4

– 0,5

– 0,7

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005  (7)

– 0,5

– 1,0

– 0,8

– 0,5

– 0,6

– 0,6

n.b.

Overheidssaldo

(% van het BBP)

CP dec 2006  (9)  (10)

– 2,9

– 2,8

– 2,3

– 1,9

– 1,7

– 1,6

– 1,4

COM nov 2006 (10)  (11)

– 2,9

– 3,0

– 2,7

– 2,5

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005  (9)

– 3,1

– 2,8

– 2,4

– 1,9

– 1,7

– 1,5

n.b.

Primair saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006  (12)

– 0,8

– 0,6

– 0,2

– 0,1

– 0,3

– 0,5

– 0,7

COM nov 2006

– 0,9

– 1,0

– 0,6

– 0,4

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005  (12)

– 1,0

– 0,7

– 0,3

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

Conjunctuurgezuiverd saldo

(% van het BBP)

CP dec 2006  (7)  (9)

– 2,7

– 2,5

– 2,1

– 1,7

– 1,5

– 1,4

– 1,3

COM nov 2006 (8)

– 2,8

– 2,8

– 2,4

– 2,2

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005  (7)

– 2,9

– 2,3

– 2,1

– 1,7

– 1,5

– 1,3

n.b.

Structureel saldo (13)

(% van het BBP)

CP dec 2006  (7)  (9)

– 3,0

– 2,5

– 2,1

– 1,7

– 1,5

– 1,4

– 1,3

COM nov 2006 (8)

– 3,1

– 2,8

– 2,4

– 2,2

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005

– 2,9

– 2,3

– 2,1

– 1,7

– 1,5

– 1,3

n.b.

Bruto overheidsschuld

(% van het BBP)

CP dec 2006

42,7

43,7

44,1

44,2

44,2

44,0

43,6

COM nov 2006

42,1

42,5

43,4

44,1

n.b.

n.b.

n.b.

CP dec 2005

43,3

44,4

44,8

44,7

44,6

44,4

n.b.

actualisering 2006 van het Britse convergentieprogramma, prognoses van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1). Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op:

http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

(2)  Het Britse begrotingsjaar loopt van april tot maart.

(3)  De definitie van overheidsinvesteringen in het Britse convergentieprogramma heeft anders dan in het ESR betrekking op investeringen van de publieke sector in zijn geheel (d.w.z. publiekrechtelijke ondernemingen en overheid) en omvat ook kapitaalsubsidies aan de particuliere sector na afschrijving.

(4)  Meer bepaald ontbreken de gegevens over de prognoses voor werkgelegenheid, werkloosheid, en looninflatie, alsmede een uitsplitsing van de prognoses voor de ontvangsten en uitgaven van de overheid na 2007/2008. De tijdhorizon van de uitsplitsing van de overheidsuitgaven in de huidige actualisering, de laatste actualisering vóór de vaststelling van nieuwe concrete bestedingsplannen in de Comprehensive Spending Review van juli 2007, is in vergelijking met die van de actualisering van 2005 korter.

(5)  BBP- en inflatieramingen die aan de door de autoriteiten opgestelde prognoses voor de openbare financiën ten grondslag liggen. Deze zijn afgeleid van een scenario waarin de trendmatige groei een kwartpunt hoger ligt.

(6)  De ramingen van de diensten van de Commissie gaan uit van een kalenderjaar.

(7)  Berekeningen van de output gap volgens de algemeen aanvaarde methode op basis van de gegevens in het convergentieprogramma. De outputgapberekeningen berusten op de gegevens van het centrale trendgroeiscenario.

(8)  Output gaps op basis van ramingen van een potentiële groei van 2,8 % in 2006, 2,7 % in 2007 en 2,6 % in 2008.

(9)  De gegevens uit het convergentieprogramma zijn gecorrigeerd voor de behandeling van de UMTS-opbrengsten. De autoriteiten van het VK houden in hun prognoses van het overheidssaldo rekening met jaarlijkse ontvangsten van ongeveer 1 miljard Britse pond uit de verkoop van UMTS-licenties in 2000. Om de prognoses op BTP-basis te brengen, moet dit worden gecorrigeerd. Daardoor wordt jaarlijks ongeveer 0,1 procentpunt van het saldo afgetrokken (waarmee het tekort stijgt). Alle in de tabel vermelde gegevens zijn berekend na correctie door de diensten van de Commissie van de desbetreffende gegevens in het programma.

(10)  Na overleg tussen Eurostat en het Britse bureau voor de statistiek zal de kwijtschelding van de Nigeriaanse schuld in de nationale rekeningen nu waarschijnlijk als tekortverhogend worden aangemerkt (circa 0,1 % van het BBP in 2005/2006 en in 2006/2007).

(11)  De prognoses van de diensten van de Commissie dateren van vóór de aankondiging van beleidsmaatregelen in het Pre-Budget Report van december 2006, waarmee in het convergentieprogramma rekening wordt gehouden. Omdat de aangekondigde bestedingsplannen voor de jaren vanaf 2008/2009 nog niet beschikbaar zijn, berusten de najaarsprognoses van de diensten van de Commissie op de technische hypothese dat de uitgavenquote gelijk blijft. Het convergentieprogramma berust echter op de werkhypothese dat deze quote daalt.

(12)  Gegevens uit het convergentieprogramma die zijn gecorrigeerd overeenkomstig een definitie van het primair saldo die berust op bruto in plaats van op netto rentebetalingen.

(13)  Conjunctuurgezuiverd saldo (berekend volgens de algemeen aanvaarde methode), ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen. Eenmalige en tijdelijke maatregelen uit de najaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie en op basis van informatie van het nationale bureau voor de statistiek (0,3 % BBP in 2005/2006).

Bronnen:

actualisering 2006 van het Britse convergentieprogramma, prognoses van de diensten van de Commissie.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/24


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/07)

Datum waarop het besluit is genomen

30.11.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 293/06

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Partnership Support for Regeneration — Extension of N 239/2002

Rechtsgrondslag

Leasehold Reform, Housing and Urban Development Act 1993, the Scotland Act (1998), the Housing (Scotland) Act (1988), the Housing (Scotland) Act 2001, the Housing Associations Act (1985), the Housing Act (1988), the Housing Act (1996), the Regional Development Act 1998, the Greater London Authority Act 1999 (Chapter 29), the Local Government Act 2000 and the Local Government in Scotland Act (2003)

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Bevordering van sociale huisvesting voor eigenaar-bewoners

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven: 20 miljoen GBP; Totaal van de voorziene steun: 140 miljoen GBP

Maximale steunintensiteit

60 %

Looptijd

1.1.2007-31.12.2013

Economische sectoren

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Andere informatie

Uitvoerig jaarlijks verslag over de uitvoering van de regeling

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

9.2.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 773/06

Lidstaat

Oostenrijk

Regio

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Verlängerung der Beihilferegelung „Unternehmenserhaltende Maßnahmen “für KMU in Kärnten

Rechtsgrondslag

Kärntner Wirtschaftsförderungsgesetz (K-WFG), Allgemeine Geschäftsbedingungen (AGB), Richtlinie Unternehmenserhaltende Maßnahmen

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Redding van ondernemingen in moeilijkheden, Herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden

Vorm van de steun

Directe subsidie, Zachte lening

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven: 1,9 miljoen EUR; Totaal van de voorziene steun: 5,22 miljoen EUR

Maximale steunintensiteit

Looptijd

Tot 9.10.2009

Economische sectoren

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Kärntner Wirtschaftsförderungs Fonds

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

16.5.2006

Nummer van de steunmaatregel

NN 4/06

Lidstaat

Italië

Regio

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

Ammodernamento delle navi da pesca

Rechtsgrond

Articolo 1, paragrafo 258, della legge n. 311 del 30 dicembre 2004

Decreto del 15 marzo del ministro delle Politiche agricole e forestali

Aard van de maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Modernisering van de schepen

Vorm waarin de steun wordt verleend

In Verordening (EG) nr. 2792/1999 vastgestelde percentages

Begrotingsmiddelen

320 000 EUR

Steunintensiteit

In Verordening (EG) nr. 2792/19999 vastgestelde percentages

Looptijd

1 jaar (begroting 2005)

Betrokken economische sector(en)

Ondernemingen die visserij- en aquacultuurproducten verwerken en afzetten

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Andere informatie

Verslag over de uitvoering

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/27


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4585 — BMW Intec/Dekra Südleasing Services)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/08)

Op 23 maart 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Duits en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4585. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/27


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4554 — Berkshire Hathaway/TTI)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/09)

Op 21 maart 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4554. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/28


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4503 — PBDS/Philips APM)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/10)

Op 16 februari 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4503. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/28


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4502 — LITE-ON/PBDS)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/11)

Op 16 februari 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4502. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/29


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4547 — KKR/Permira/Prosiebensat.1)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/12)

Op 22 februari 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4547. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/29


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4571 — Swiss Life/Capitalleben)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/13)

Op 19 maart 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Duits en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4571. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


Europol

29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/30


BESLUIT VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN EUROPOL

van 20 maart 2007

inzake controlemechanismen voor opvragingen uit de geautomatiseerde gegevensbestanden

(2007/C 72/14)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN EUROPOL

Gelet op de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese politiedienst (1), als gewijzigd bij de Akte van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 tot vaststelling, op grond van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (de Europol-Overeenkomst), van een protocol tot wijziging van die Overeenkomst (2) (hierna „het protocol ”genoemd) en inzonderheid artikel 16, hiervan,

Na overleg met het gemeenschappelijk controleorgaan (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 1, lid 8, van het protocol wijzigt artikel 16 van de Europol-Overeenkomst, waarin is bepaald dat Europol passende controlemechanismen invoert om na te gaan of de opvragingen uit de geautomatiseerde gegevensbestanden, vermeld in de artikelen 6 en 6, sub a, van de Europol-Overeenkomst, als gewijzigd door het protocol, toelaatbaar zijn,

(2)

Door lidstaten en derde partijen voor opneming in de analysebestanden en het informatiesysteem verstrekte gegevens, verwerkt overeenkomstig artikel 3 van het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 houdende vaststelling van regels voor het gebruik van analysebestanden van Europol (4) en overeenkomstig artikel 6, sub a, van de Europol-Overeenkomst, als ingevoerd door het protocol, zijn eveneens onderworpen aan het in het gewijzigde artikel 16 van de Europol-Overeenkomst vastgelegde controlemechanisme.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Europol voert controlemechanismen in om te waarborgen dat over alle (pogingen tot ) opvragingen van gegevens uit de gecomputeriseerde gegevensbestanden, als vermeld in de artikelen 6 en 6, sub a, van de Europol-Overeenkomst ten minste de volgende informatie beschikbaar is:

1)

een uniek referentienummer met betrekking tot de (poging tot) opvraging

2)

welk onderdeel van de geautomatiseerde gegevensbestanden, als vermeld in de artikelen 6 en 6, sub a, van de Europol-Overeenkomst werd geopend dan wel geraadpleegd

3)

de identiteit van de gebruiker

4)

de datum en het tijdstip van de (poging tot) opvraging of raadpleging

5)

het (de) analysebestand(en) in kwestie, waar van toepassing

6)

de identiteit van de perso(o)n(en) over wie gegevens werden opgevraagd dan wel geopend en weergegeven of de identificatie van de opgevraagde informatie.

Artikel 2

De overeenkomstig artikel 1 vergaarde informatie wordt gebruikt door Europol-functionarissen bevoegd om naleving van de voorschriften inzake gegevensbescherming te waarborgen alsmede door de controleorganen als vermeld in de artikelen 23 en 24 van de Europol-Overeenkomst, uitsluitend met het doel na te gaan of de opvragingen uit de geautomatiseerde gegevensbestanden, als vermeld in de artikelen 6 en 6, sub a, van de Europol-Overeenkomst toelaatbaar zijn.

Artikel 3

De overeenkomstig artikel 1 vergaarde informatie wordt na zes maanden gewist, tenzij de gegevens langer nodig zijn met het oog op lopende controles.

Artikel 4

Europol zal bij de verwerking van gegevens overeenkomstig dit besluit, de voorschriften inzake gegevensbescherming en -beveiliging, als vastgelegd in de Europol-Overeenkomst, inzonderheid de artikelen 14, sub 3, en 25, alsook de voor tenuitvoerlegging hiervan vastgestelde regels in acht nemen.

Artikel 5

De besluiten van de raad van bestuur van respectievelijk 9 juni 1999 (inzake de opstelling van verslagen inzake opvragingen van persoonsgegevens) en 28 februari 2001 (inzake de opstelling van verslagen inzake opvragingen van persoonsgegevens uit het informatiesysteem) komen bij dezen te vervallen.

Artikel 6

Het onderhavige besluit treedt in werking op 19 april 2007.

Gedaan te Den Haag op 20 maart 2007

Hans-Jürgen FÖRSTER

Voorzitter raad van bestuur


(1)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.

(2)  PB C 2 van 6.1.2004, blz. 1.

(3)  Zie advies 06/40 van 19 oktober 2006.

(4)  PB C 26 van 30.1.1999, blz. 1.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/32


BESLUIT VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN EUROPOL

van 20 maart 2007

houdende vaststelling van de voorschriften voor akkoorden inzake de deelname van deskundige derde partijen aan de werkzaamheden van analysegroepen

(2007/C 72/15)

DE RAAD VAN BESTUUR,

Gelet op de Overeenkomst inzake de oprichting van een Europese politiedienst (Europol-Overeenkomst), zoals gewijzigd bij de Akte van de Raad van 27 november 2003 tot vaststelling, op grond van artikel 43, lid 1 van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese politiedienst (Europol-Overeenkomst), van een protocol tot wijziging van die Overeenkomst (1), inzonderheid artikel 10, lid 9,

Gezien het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan,

Overwegende dat het de taak van de raad van bestuur is om met een meerderheid van tweederde van de stemmen van zijn leden voorschriften vast te stellen voor akkoorden waarin de deelname van deskundigen van derde partijen aan de werkzaamheden van de analysegroep is vastgelegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In de zin van dit Besluit wordt verstaan onder:

(a)

„analysegroep”: de groep, in het kader waarvan de deelnemers aan een analyseproject zoals uiteengezet in artikel 10, lid 2 van de Europol-Overeenkomst samenwerken;

(b)

„akkoord”: een regeling tussen Europol en een derde partij, waarin de deelname van laatstgenoemde aan de werkzaamheden van een analysegroep wordt vastgelegd;

(c)

„deelname ”van deskundigen van derde partijen aan de werkzaamheden van een analysegroep: dat deze deskundigen recht hebben op deelname aan de vergaderingen van de analysegroep, dat zij, op verzoek, door Europol in kennis gesteld worden van de ontwikkeling van het desbetreffende analysebestand en, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, analyseresultaten die voor de door hen vertegenwoordigde derde partij van belang zijn, ontvangen en verder verspreiden;

(d)

„derde partij”: een derde staat of instantie zoals bedoeld in artikel 10, lid 4 van de Europol-Overeenkomst.

Artikel 2

Uitnodiging tot deelname aan de werkzaamheden van de analysegroep

Deskundigen van een derde partij waarmee een overeenkomst bestaat over toepasselijke voorschriften voor de uitwisseling van informatie, waaronder de overdracht van persoonsgegevens, alsook over de geheimhouding van uitgewisselde informatie kunnen door Europol worden uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van een analysegroep. Een dergelijke uitnodiging moet met unanimiteit van stemmen van de deelnemers van de analysegroep goedgekeurd worden.

Artikel 3

Akkoorden

1.   De deelname van deskundigen van derde partijen moet worden vastgelegd door akkoorden tussen Europol en derde partijen. Deze akkoorden, die gebaseerd zijn op het model in bijlage bij onderhavig besluit, zullen worden meegedeeld aan het gemeenschappelijk controleorgaan. Deelnemers aan de analysegroep moeten worden geraadpleegd ingeval Europol voornemens is af te wijken van het modelakkoord.

2.   De akkoorden voorzien erin dat deelnemende deskundigen van derde partijen het recht hebben:

a)

vergaderingen van de analysegroep bij te wonen;

b)

op verzoek in kennis gesteld te worden door Europol van de ontwikkeling van het desbetreffende analysebestand;

c)

analyseresultaten te ontvangen die voor de door hen vertegenwoordigde partij van belang zijn; verspreiding van dergelijke resultaten dient plaats te vinden in overeenstemming met artikel 17, lid 2 en artikel 18, lid 4 van de Europol-Overeenkomst, met de relevante bepalingen van de samenwerkingsovereenkomsten en de overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie, met artikel 5, lid 5 van het Besluit van de Raad van 12 maart 1999 houdende vaststelling van de regels betreffende verstrekking van persoonsgegevens door Europol aan derde staten en instanties (2), en met voorafgaande toestemming van de lidstaat die de desbetreffende gegevens heeft doorgegeven;

d.

de analyseresultaten verder te verspreiden, slechts met de voorafgaande toestemming van de betreffende deelnemers en in overeenstemming met de relevante bepalingen van de samenwerkingsovereenkomsten en de overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie.

3.   De akkoorden voorzien in opzegging van het akkoord na kennisgeving door de deelnemende derde partij of Europol die in dezen uitsluitend met instemming van de deelnemers van de analysegroep mogen handelen. Indien tussen de deelnemers geen overeenstemming wordt bereikt, zal Europol op verzoek van een van de deelnemers kennis geven van de opzegging van het akkoord en de raad van bestuur hierover informeren.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Het onderhavige besluit treedt in werking op 19 april 2007.

Gedaan te Den Haag op 20 maart 2007

Hans-Jürgen FÖRSTER

Voorzitter raad van bestuur


(1)  PB C 2 van 6.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 88 van 30.3.1999, blz. 1, zoals gewijzigd bij de Akte van de Raad van 28 februari 2002 (PB C 76 van 27.3.2002, blz. 1).


BIJLAGE

MODELAKKOORD INZAKE DE DEELNAME VAN DESKUNDIGEN VAN DERDE PARTIJEN AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE ANALYSEGROEPEN

Europol en (naam van de derde partij) (hierna „de partijen ”genoemd),

Gelet op de Europol-Overeenkomst, inzonderheid artikel 10, lid 9,

Gelet op de samenwerkingsovereenkomst tussen Europol en (naam van de derde partij), inzonderheid de bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid van uitgewisselde informatie,

OF

Gelet op de samenwerkingsovereenkomsten en de overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie tussen Europol en (naam van de derde partij),

Gelet op Besluit van de Raad van 3 november 1998 houdende vaststelling van de regels voor gebruik van analysebestanden van Europol (1),

Gelet op het besluit van de raad van bestuur van (datum) houdende vaststelling van de voorschriften voor akkoorden inzake de deelname van deskundige derde partijen aan de werkzaamheden van analysegroepen, inzonderheid artikel 3, lid 1,

Gelet op de aanmaakopdracht voor analysebestand YYY,

Overwegende dat de deelname van deskundigen van (naam van de derde partij) aan de werkzaamheden van analysegroep YYY in het belang is van de lidstaat,

Overwegende dat (naam van de derde partij) direct belanghebbende is bij de analysewerkzaamheden van analysegroep YYY,

heeft het volgende akkoord goedgekeurd:

Artikel 1

Definities

In de zin van dit akkoord wordt verstaan onder:

a)

„deelname ”van deskundigen van derde partijen aan de werkzaamheden van een analysegroep: dat deze deskundigen recht hebben op deelname aan de vergaderingen van de analysegroep, dat zij, op verzoek, door Europol in kennis gesteld worden van de ontwikkeling van het desbetreffende analysebestand en, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, analyseresultaten, die voor de door hen vertegenwoordigde derde partij van belang zijn, ontvangen en verder verspreiden;

b)

„samenwerkingsovereenkomst”: de overeenkomst die op (datum) door Europol en (naam van de derde partij) ondertekend is;

c)

„overeenkomst ter bescherming van geheime informatie”: de overeenkomst waarnaar verwezen wordt in artikel 18, lid 6 van de Europol-Overeenkomst;

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   XXX (2) van (naam van de inzendende instantie) neemt/nemen deel aan de werkzaamheden van analysegroep YYY.

2.   Dienovereenkomstig heeft XXX het recht:

a)

vergaderingen van de analysegroep bij te wonen;

b)

op verzoek in kennis gesteld te worden door Europol van de ontwikkeling van het desbetreffende analysebestand YYY;

c)

analyseresultaten te ontvangen die (naam van de derde partij) betreffen; verspreiding van dergelijke resultaten dient plaats te vinden in overeenstemming met artikel 17, lid 2 en artikel 18, lid 4 van de Europol-Overeenkomst, met de relevante bepalingen van de samenwerkingsovereenkomsten en de overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie, met artikel 5, lid 5 van het Besluit van de Raad van 12 maart 1999 houdende vaststelling van de regels betreffende verstrekking van persoonsgegevens door Europol aan derde staten en instanties, en met voorafgaande toestemming van de lidstaat die de desbetreffende gegevens heeft doorgegeven;

d)

de analyseresultaten verder te verspreiden, slechts met de voorafgaande toestemming van de betreffende deelnemers en in overeenstemming met de relevante bepalingen van de samenwerkingsovereenkomsten en de overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Onderhavig akkoord treedt in werking op (datum).

Artikel 4

Opzegging

1.   Onderhavig akkoord eindigt automatisch na sluiting van analysebestand YYY.

2.   Onderhavig akkoord kan op ieder gewenst moment na kennisgeving door een van de partijen worden opgezegd.


(1)  PB C 26 van 30.1.1999. blz. 1, zoals gewijzigd bij (referentie toevoegen zodra nieuw besluit is goedgekeurd).

(2)  Naam van de deskundige(n).


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/35


BESLUIT VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN EUROPOL

van 20 maart 2007

tot vastlegging van de regels voor de akkoorden voor de administratieve uitvoering van de deelname van Europol-functionarissen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams

(2007/C 72/16)

DE RAAD VAN BESTUUR,

Gelet op de Europol-Overeenkomst, als gewijzigd bij de Akte van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot opstelling, op grond van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst, van een protocol, alsmede op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van Europol, de leden van zijn organen, zijn adjunct-directeuren en zijn personeelsleden, inzonderheid op artikel 3a hiervan,

Gezien het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan,

Overwegende dat het de taak van de raad van bestuur is om met een meerderheid van twee derde van de stemmen van zijn leden regels vast te stellen voor akkoorden waarin de administratieve uitvoering van de deelname van Europol-functionarissen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams is vastgelegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Met het oog op het onderhavige Besluit wordt onderstaande als volgt gedefinieerd:

(a

„gemeenschappelijk onderzoeksteam”: het gemeenschappelijke onderzoeksteam als vermeld in artikel 3, sub a, van de Europol-Overeenkomst.

(b

„nationale eenheid”: het enige verbindingsorgaan tussen de bevoegde nationale autoriteiten en Europol, als vermeld in artikel 4 van de Europol-Overeenkomst.

(c

„bevoegde autoriteiten”: alle openbare organen in de lidstaten die overeenkomstig hun nationale wetten tot taak hebben strafbare feiten als vermeld in artikel 2, lid 4, van de Europol-Overeenkomst te voorkomen en te bestrijden.

Artikel 2

Akkoorden

1.   De administratieve uitvoering van de deelname van Europol-functionarissen aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt vastgelegd in een akkoord gesloten tussen de directeur van Europol en de voor de oprichting van het betrokken onderzoeksteam bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

2.   De nationale eenheden van de deelnemende lidstaten worden betrokken bij de opstelling van de akkoorden.

Artikel 3

Taakopdracht van Europol-functionarissen bij gemeenschappelijke onderzoeksteams

1.   In de akkoorden worden de taken, rechten en verplichtingen van de aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam deelnemende Europol-functionarissen in detail omschreven.

2.   In de akkoorden wordt duidelijk gesteld dat aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam deelnemende Europol-functionarissen de leden van het team assisteren overeenkomstig de Europol-Overeenkomst en de nationale wetten van de lidstaat waar het team opereert.

Artikel 4

Toezicht en beheer

1.   In de akkoorden wordt bepaald dat Europol-functionarissen die aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam deelnemen hun taken uitvoeren onder het gezag van de leider(s) van het in het akkoord vermelde team.

2.   In de akkoorden wordt een bepaling opgenomen die Europol-functionarissen de mogelijkheid biedt te weigeren opdrachten uit te voeren die naar hun mening indruisen tegen hun verplichtingen op grond van de Europol-Overeenkomst. In dat geval stelt de Europol-functionaris de directeur van Europol hiervan in kennis. Deze laatste zal dan overleg plegen met de leider(s) van het team, teneinde een oplossing te vinden. De directeur heeft het recht het akkoord op te zeggen, indien geen voor beide partijen bevredigende oplossing kan worden gevonden.

Artikel 5

Toegang tot gegevens

In de akkoorden wordt expliciet vermeld dat Europol-functionarissen die deel uitmaken van gemeenschappelijke onderzoeksteams voor de duur van hun deelname aan dit onderzoeksteam toegang hebben tot het geautomatiseerde systeem van Europol, overeenkomstig de bepalingen van de Europol-Overeenkomst en de toepasselijke veiligheidsnormen (1).

Artikel 6

Kosten en technische middelen

In de akkoorden wordt de verdeling der kosten, inclusief verzekeringen, die voortvloeien uit de deelname van Europol-functionarissen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams geregeld en worden de voorwaarden gespecificeerd waaronder door Europol verstrekte technische middelen door de leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam kunnen worden gebruikt.

Artikel 7

Opzegging

In de akkoorden wordt duidelijk vermeld dat deze na kennisgeving door een van de partijen op ieder gewenst moment kunnen worden opgezegd.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Het onderhavige Besluit treedt in werking op 30 maart 2007.

Gedaan te Den Haag op 20 maart 2007

Hans-Jürgen FÖRSTER

Voorzitter raad van bestuur


(1)  Als weergegeven in document 2450-16 (# 16991) — Policy for communication links used to process Europol information (Beleid voor ten behoeve van verwerking van Europol-informatie gebruikte communicatieverbindingen).


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/37


REGELS VOOR DE TOEGANG TOT DOCUMENTEN VAN EUROPOL

(2007/C 72/17)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN EUROPOL,

Gelet op de Europol-overeenkomst, en met name op artikel 32 bis,

Gezien het voorstel van de directeur van Europol,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 32 bis van de Europol-overeenkomst stelt de raad van bestuur, op voorstel van de directeur van Europol, met een meerderheid van tweederde van de stemmen regels vast voor de toegang tot documenten van Europol voor iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, rekening houdend met de beginselen en beperkingen die zijn neergelegd in de op grond van artikel 255 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

(2)

In artikel 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna „het EU-Verdrag”) vindt het begrip „openheid ”zijn verankering: het Verdrag markeert een nieuwe etappe in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten in een zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen.

(3)

Deze openheid waarborgt een grotere legitimiteit en meer doelmatigheid en verantwoordelijkheid van de administratie ten opzichte van de burgers binnen een democratisch systeem. Zij draagt bij aan de versterking van de beginselen van democratie en eerbiediging van de grondrechten, zoals vervat in artikel 6 van het EU-Verdrag, in artikel 255 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna „het EG-Verdrag”) en in artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(4)

Ingevolge artikel 41, lid 1, van het EU-Verdrag is het recht van toegang eveneens van toepassing op documenten met betrekking tot politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

(5)

In Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1) (hierna „Verordening 1049/2001”) worden de voorwaarden en beperkingen van het recht van toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie vastgelegd. Artikel 32 bis van de Europol-overeenkomst verwijst naar de voorwaarden en beperkingen in deze verordening.

(6)

In beginsel dienen alle documenten voor het publiek toegankelijk te zijn. Dit neemt niet weg dat de bescherming van openbare en particuliere belangen door een uitzonderingsregel dient te worden gewaarborgd. Europol dient het recht te hebben het behoud van zijn vermogen om zijn taken uit te voeren te beschermen wanneer dit noodzakelijk is.

(7)

Om ervoor te zorgen dat het recht van toegang ten volle wordt geëerbiedigd, dient een administratieve procedure in twee fasen te worden gevolgd, met de aanvullende mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Ombudsman.

(8)

Deze regels laten artikel 19 van de Europol-overeenkomst inzake het recht van toegang onverlet,

HEEFT DE VOLGENDE REGELS VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze regels:

a)

wordt onder „document van Europol ”of „document ”verstaan iedere inhoud, ongeacht de drager ervan (op papier, in elektronische vorm, als geluids-, beeld- of audiovisuele opname), betreffende een materie die verband houdt met acties, beleidsmaatregelen en besluiten van Europol;

b)

wordt onder „derde ”verstaan iedere natuurlijke of rechtspersoon en entiteit buiten Europol, met inbegrip van de lidstaten, andere instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie, internationale organisaties en derde landen;

c)

worden onder „gerubriceerde documenten van Europol ”verstaan documenten die vanwege hun inhoud aanvullende veiligheidsmaatregelen vereisen en die op grond van de regeling ter bescherming van geheime Europol-informatie met een van de rubriceringsniveaus „Europol RESTRICTED”, „Europol CONFIDENTIAL”, „Europol SECRET ”of „Europol TOP SECRET ”zijn gemarkeerd.

Artikel 2

Doel

Deze regels beogen:

a)

de bepaling van de beginselen, voorwaarden en beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen betreffende het recht van toegang tot documenten van Europol, en wel zodanig dat een zo ruim mogelijke toegang tot documenten wordt gewaarborgd;

b)

de vaststelling van regels die een zo gemakkelijk mogelijke uitoefening van dit recht verzekeren;

c)

de bevordering van goede administratieve praktijken met betrekking tot de toegang tot documenten.

Artikel 3

Toegangsgerechtigden en toepassingsgebied

1.   Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht van toegang tot documenten van Europol, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen die in deze regels worden bepaald.

2.   Europol kan toegang tot documenten verlenen, volgens dezelfde beginselen en onder dezelfde voorwaarden en beperkingen, aan natuurlijke of rechtspersonen die geen verblijfplaats of geen statutaire zetel hebben in een lidstaat.

3.   Deze regels zijn van toepassing op alle bij Europol berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door Europol zijn opgesteld of ontvangen en zich in zijn bezit bevinden, op alle werkterreinen van Europol.

4.   Personen met een specifiek verzoek om gegevens die uitsluitend op hen betrekking hebben, vallen niet onder deze regels. Voor deze personen geldt de procedure vermeld in artikel 19 van de Europol-overeenkomst.

5.   Onverminderd artikel 4 worden documenten voor het publiek toegankelijk gemaakt hetzij na een schriftelijk verzoek, hetzij direct in elektronische vorm, overeenkomstig artikel 11.

Artikel 4

Uitzonderingen

1.   Europol weigert de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

a)

het openbaar belang, wat betreft:

de openbare veiligheid,

de goede uitvoering van de taken van Europol,

onderzoeken en operationele taken van derden,

defensie en militaire aangelegenheden,

de internationale betrekkingen,

het financieel, monetair of economisch beleid van de Gemeenschap of van een lidstaat,

b)

de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu.

2.   Europol weigert de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van intellectuele eigendom,

gerechtelijke procedures en juridisch advies,

het doel van inspecties, onderzoeken en audits, andere dan deze vermeld in lid 1, onder a),

tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

3.   De toegang tot een document dat door Europol is opgesteld voor intern gebruik of door Europol is ontvangen en dat betrekking heeft op een aangelegenheid waarover Europol nog geen besluit heeft genomen, wordt geweigerd, indien de openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces van Europol zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

De toegang tot een document met standpunten voor intern gebruik in het kader van beraadslagingen en voorafgaand overleg binnen Europol wordt ook geweigerd nadat het besluit is genomen, indien de openbaarmaking van het document het besluitvormingsproces van Europol zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

4.   Wanneer het gaat om documenten die geheel of gedeeltelijk van derden zijn, wordt de derde door Europol geraadpleegd om te kunnen beoordelen of de leden 1, 2 of 3 van toepassing zijn. Indien het document van een derde afkomstig is van een lidstaat of een derde land of organisatie waarmee Europol een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, maakt Europol het document niet openbaar zonder zijn of haar schriftelijke toestemming.

5.   Indien het gevraagde document slechts ten dele onder de uitzonderingen valt, worden de overige delen ervan wel vrijgegeven.

6.   De uitzonderingen van de leden 1 tot en met 3 zijn slechts van toepassing gedurende de periode waarin bescherming op grond van de inhoud van het document gerechtvaardigd is. De uitzonderingen gelden voor ten hoogste 30 jaar. In geval van documenten die vallen onder de uitzonderingen op grond van de integriteit of de persoonlijke levenssfeer van personen of van commerciële belangen en in geval van gerubriceerde documenten van Europol, kunnen de uitzonderingen zo nodig na afloop van deze periode van toepassing blijven.

Artikel 5

Documenten van Europol in het bezit van de lidstaten en derde landen of organisaties waarmee Europol een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten

Wordt van een lidstaat of een derde land of organisatie waarmee Europol een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten een document gevraagd dat in zijn of haar bezit is en dat van Europol afkomstig is, dan ziet Europol erop toe dat deze derde Europol raadpleegt om een besluit te kunnen nemen waardoor het doel van deze regels niet in gevaar komt. Europol ziet eveneens erop toe dat de derde landen of organisaties waarmee Europol een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, het document niet openbaar maken zonder schriftelijke toestemming van Europol. Europol zorgt ervoor dat deze verplichting in de door Europol met derde landen en organisaties gesloten samenwerkingsovereenkomsten wordt opgenomen.

De lidstaten kunnen het verzoek ook doorgeleiden aan Europol.

Artikel 6

Verzoeken

1.   Verzoeken om toegang tot een document geschieden in schriftelijke vorm, elektronische vorm daaronder begrepen, in een van de talen van artikel 33, lid 1, van de Europol-overeenkomst, en zijn voldoende nauwkeurig geformuleerd opdat Europol het document kan identificeren. De verzoeker is niet verplicht de redenen voor zijn verzoek te vermelden.

2.   Is een verzoek niet nauwkeurig genoeg, dan vraagt Europol de verzoeker om nadere informatie om de gevraagde documenten te kunnen identificeren; de uiterste antwoordtermijn als bepaald in artikel 7 gaat pas in op het ogenblik waarop Europol deze aanvullende informatie heeft ontvangen.

3.   In geval van verzoeken om zeer omvangrijke documenten of om een zeer groot aantal documenten, kan Europol met de verzoeker overleggen om een billijke oplossing te vinden.

4.   Europol voorziet in voorlichting van de burger over hoe en waar verzoeken om toegang tot documenten kunnen worden ingediend en in bijstand terzake. Op de website van Europol worden richtsnoeren gegeven.

Artikel 7

Behandeling van initiële verzoeken

1.   Een verzoek om toegang tot een document wordt onmiddellijk behandeld. De verzoeker ontvangt een ontvangstbevestiging. Binnen dertig werkdagen na registratie van het verzoek verleent Europol de verzoeker toegang tot het gevraagde document en maakt het toegankelijk in de zin van artikel 10, of hij deelt de verzoeker schriftelijk de redenen mede waarom hij het verzoek volledig of gedeeltelijk afwijst, waarbij hij de verzoeker attendeert op zijn recht om overeenkomstig lid 3 een confirmatief verzoek in te dienen.

2.   In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij een verzoek om een zeer omvangrijk document of een zeer groot aantal documenten, kan de in lid 1 genoemde termijn met dertig werkdagen worden verlengd, mits de verzoeker daarvan tevoren in kennis wordt gesteld met vermelding van de redenen daarvoor.

3.   In geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing kan de verzoeker binnen dertig werkdagen na ontvangst van het antwoord van Europol een confirmatief verzoek indienen om het ingenomen standpunt te doen herzien.

4.   Bij uitblijven van een antwoord van Europol binnen de voorgeschreven termijn heeft de verzoeker het recht een confirmatief verzoek in te dienen.

Artikel 8

Behandeling van confirmatieve verzoeken

1.   Een confirmatief verzoek wordt onmiddellijk behandeld. Binnen dertig werkdagen na registratie van het confirmatief verzoek verleent Europol toegang tot het gevraagde document en maakt het toegankelijk in de zin van artikel 10, of hij deelt de verzoeker schriftelijk de redenen mede waarom hij het verzoek volledig of gedeeltelijk afwijst.

2.   In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij een verzoek om een zeer omvangrijk document of een zeer groot aantal documenten, kan de in lid 1 genoemde termijn met dertig werkdagen worden verlengd, mits de verzoeker daarvan tevoren in kennis wordt gesteld met vermelding van de redenen daarvoor.

Artikel 9

Gerubriceerde documenten van Europol

1.   Verzoeken om toegang tot gerubriceerde documenten van Europol volgens de procedures van de artikelen 7 en 8 worden uitsluitend behandeld door personen binnen Europol die het recht hebben zelf van deze documenten kennis te nemen, overeenkomstig de bepalingen in het beveiligingshandboek van Europol.

2.   De toegang tot gerubriceerde documenten van Europol wordt niet automatisch geweigerd. Bij elk gerubriceerd document wordt nagegaan of een van de uitzonderingen van artikel 4 van toepassing is. Gerubriceerde documenten mogen niet openbaar worden gemaakt, tenzij ze gederubriceerd zijn overeenkomstig artikel 10 van de regeling ter bescherming van geheime Europol-informatie. Voor de toegang tot gerubriceerde documenten van derden geldt het raadplegingsmechanisme van artikel 4, lid 4.

3.   Indien Europol besluit om toegang tot een gerubriceerd document geheel of gedeeltelijk te weigeren, wordt dit besluit zodanig met redenen omkleed, dat de door artikel 4 beschermde belangen niet worden geschaad.

Artikel 10

Toegang in aansluiting op een verzoek

1.   De toegang tot de documenten wordt gegeven door afgifte van een kopie, eventueel in elektronische vorm indien deze beschikbaar is, volgens de voorkeur van de verzoeker. Kopieën van minder dan twintig bladzijden A4 en rechtstreekse toegang in elektronische vorm zijn kosteloos. In de overige gevallen worden de werkelijke kosten van het vervaardigen en verzenden van de kopieën ten laste van de aanvrager gebracht.

2.   Indien een document door Europol of de betrokken derde reeds vrijgegeven is en door de verzoeker gemakkelijk toegankelijk is, kan Europol aan zijn verplichting tot het verschaffen van toegang tot documenten voldoen door de verzoeker mee te delen hoe het gewenste document kan worden verkregen.

3.   De documenten worden geleverd in een bestaande versie en een bestaand formaat (inbegrepen in elektronische vorm of in een alternatieve vorm zoals braille, grootgedrukt of op band) en in een van de beschikbare taalversies volgens de voorkeur van de aanvrager.

Artikel 11

Rechtstreekse toegang in elektronische vorm

1.   Europol biedt toegang tot een register van openbaar toegankelijke documenten en maakt documenten voorzover mogelijk rechtstreeks toegankelijk in elektronische vorm.

2.   In het bijzonder wetgevingsdocumenten, dat wil zeggen documenten die zijn opgesteld of ontvangen in de loop van procedures tot aanneming van bindende besluiten, worden, met inachtneming van artikel 4, rechtstreeks toegankelijk gemaakt.

Artikel 12

Uitvoering

De uitvoering van deze regels wordt onderworpen aan een besluit van de directeur van Europol, waarin met name de betrokkenheid van de organen van Europol bij de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot deze documenten zal worden uiteengezet.

Artikel 13

Voorlichting

Europol neemt de nodige maatregelen om de burgers voor te lichten over de rechten die zij op grond van deze regels genieten.

Artikel 14

Reproductie van documenten

Deze regels doen niet af aan bestaande regelingen inzake copyright die een beperking kunnen inhouden voor derden om vrijgegeven documenten te reproduceren of te gebruiken.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze regels treden in werking op 19 april 2007.

Gedaan te Den Haag, 20 maart 2007

Hans-Jürgen FÖRSTER

Voorzitter raad van bestuur


(1)  PB L 45 van 31.5.2001, blz. 43.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/41


Wisselkoersen van de euro (1)

28 maart 2007

(2007/C 72/18)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3348

JPY

Japanse yen

156,38

DKK

Deense kroon

7,4493

GBP

Pond sterling

0,67950

SEK

Zweedse kroon

9,3190

CHF

Zwitserse frank

1,6164

ISK

IJslandse kroon

88,31

NOK

Noorse kroon

8,1335

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5807

CZK

Tsjechische koruna

28,075

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

249,16

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7097

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,8836

RON

Roemeense leu

3,3665

SKK

Slowaakse koruna

33,518

TRY

Turkse lira

1,8612

AUD

Australische dollar

1,6532

CAD

Canadese dollar

1,5477

HKD

Hongkongse dollar

10,4293

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8702

SGD

Singaporese dollar

2,0260

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 254,11

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,7390

CNY

Chinese yuan renminbi

10,3173

HRK

Kroatische kuna

7,3825

IDR

Indonesische roepia

12 212,75

MYR

Maleisische ringgit

4,6213

PHP

Filipijnse peso

64,471

RUB

Russische roebel

34,6950

THB

Thaise baht

42,711


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/42


Advies van het Adviescomité inzake concentraties uitgebracht op de 144e bijeenkomst van 25 oktober 2006 betreffende een ontwerp-beschikking in Zaak nr. COMP/M.4180 — Gaz de France/Suez

Rapporteur: Zweden

(2007/C 72/19)

1.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangemelde transactie een concentratie vormt in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening (Verordening (EG) nr. 132/2004 van de Commissie) (1).

2.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante productmarkten, wat aardgas in België betreft, als volgt worden omschreven:

a)

De productmarkten voor de levering van gas worden elk onderverdeeld in twee afzonderlijke productmarkten voor L-gas en H-gas.

b)

Levering van gas aan als tussenpersoon optredende wederverkopers.

c)

Levering van gas aan elektriciteitsproducenten/gasgestookte elektriciteitscentrales.

d)

Levering van gas aan grote industriële afnemers.

e)

Levering van gas aan kleine verbruikers in industrie en handel.

f)

Levering van gas aan huishoudens.

g)

Handel in aardgas op een „hub”.

3.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante geografische markten, wat aardgas in België betreft, als volgt worden omschreven:

a)

Levering van gas aan als tussenpersoon optredende wederverkopers — nationale geografische markt.

b)

Levering van gas aan elektriciteitsproducenten — nationale geografische markt.

c)

Levering van gas aan grote industriële afnemers — nationale geografische markt.

d)

Levering van gas aan kleine afnemers in industrie en handel — nationale geografische markt.

e)

Levering van gas aan huishoudens — nationale of regionale geografische markt.

Indien deze markten als regionaal zouden worden beschouwd, zou de relevante productmarkt alleen de markt voor L-gas in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest omvatten.

f)

Handel in aardgas op een „hub ”— Belgische „hub ”en Britse „hub”.

Een meerderheid van de lidstaten is het met de Commissie eens, een minderheid is met betrekking tot punt f) een andere mening toegedaan.

4.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante productmarkten, wat aardgas in Frankrijk betreft, als volgt worden omschreven:

a)

De productmarkten wat de levering van gas in de zone noord betreft worden onderverdeeld in twee afzonderlijke productmarkten voor L-gas en H-gas.

b)

Levering van gas aan als tussenpersoon optredende wederverkopers.

c)

Levering van gas aan elektriciteitsproducenten/gasgestookte elektriciteitscentrales.

d)

Levering van gas aan grote afnemers in industrie en handel (die gebruik hebben gemaakt van hun recht hun leverancier te kiezen).

e)

Levering van gas aan kleine industriële afnemers (die gebruik hebben gemaakt van hun recht hun leverancier te kiezen).

f)

Levering van gas aan huishoudens (die vanaf 1 juli 2007 het recht hebben hun leverancier te kiezen).

5.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie wat aardgas in Frankrijk betreft, de omschrijving van de relevante geografische markten is gebaseerd op de regionale balanceerzones en dat elk daarvan voor alle in vraag 4 genoemde productmarkten een relevante geografische markt is.

6.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante productmarkten, wat elektriciteit in België betreft, als volgt worden omschreven:

a)

Stroomopwekking en de groothandel in elektriciteit.

b)

Markt voor de handel in elektriciteit.

c)

Balanceringsvermogen en ondersteunende diensten.

d)

Levering aan grote afnemers in industrie en handel (›70kV).

e)

Levering aan kleine afnemers in industrie en handel (‹70kV).

f)

Levering aan huishoudens.

7.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante geografische markten, wat elektriciteit in België betreft, als volgt worden omschreven:

a)

Stroomopwekking en de groothandel in elektriciteit — nationale geografische markt.

b)

Markt voor handel in elektriciteit — nationale geografische markt.

c)

Balanceringsvermogen en ondersteunende diensten — nationale geografische markt.

d)

Levering aan grote afnemers in industrie en handel — nationale geografische markt.

e)

Levering aan kleine afnemers in industrie en handel — nationale geografische markt.

f)

Levering aan huishoudens die hun leverancier kunnen kiezen — regionale geografische of nationale markten (de vraag blijft open).

8.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante productmarkt, wat stadsverwarming in Frankrijk betreft, als volgt worden omschreven:

Markt voor in concessie gegeven beheer van stadsverwarmingsnetwerken.

9.

a)

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie de relevante geografische markt, wat stadsverwarming in Frankrijk betreft, als volgt worden omschreven:

Markt voor in concessie gegeven beheer van stadsverwarmingsnetwerken — nationale geografische markt.

b)

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat het voor de beoordeling van de onderhavige transactie niet noodzakelijk is om tot een conclusie te komen over de omschrijving van de relevante productmarkten en geografische markten met betrekking tot eventuele horizontale overlappingen of verticale betrekkingen tussen de partijen in Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Hongarije.

10.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie waarschijnlijk erin zal resulteren dat de daadwerkelijke mededinging op significante wijze wordt belemmerd op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan en binnen de EER voor de volgende markten:

België:

a)

Levering van gas aan als tussenpersoon optredende wederverkopers.

b)

Levering van gas aan elektriciteitsproducenten;

c)

Levering van gas aan grote industriële afnemers;

d)

Levering van gas aan kleine industriële afnemers;

e)

Levering van gas aan huishoudens;

f)

Stroomopwekking en de groothandel in elektriciteit;

g)

Balanceringsvermogen en ondersteunende diensten.

h)

Levering van elektriciteit aan grote industriële afnemers;

i)

Levering van elektriciteit aan kleine industriële afnemers;

j)

Levering van elektriciteit aan huishoudens.

Frankrijk:

a)

Markten voor de levering van H-gas aan als tussenpersoon optredende wederverkopers in de zones noord en oost en de markt voor de levering van L-gas aan als tussenpersoon optredende wederverkopers in de zone noord;

b)

Markten voor de levering van (i) H-gas aan elektriciteitsproducenten in de zones noord en oost en (ii) L-gas aan elektriciteitsproducenten in de zone noord;

c)

Markten voor de levering van H-gas aan grote industriële afnemers die gebruik hebben gemaakt van hun recht om een leverancier te kiezen in de zones noord, oost, west en zuid;

d)

Markten voor de levering van H-gas aan kleine industriële afnemers die gebruik hebben gemaakt van hun recht om een leverancier te kiezen in de zones noord, oost, west, zuid en zuidwest;

e)

Markten voor de levering van L-gas aan (i) grote industriële afnemers die gebruik hebben gemaakt van hun recht om een leverancier te kiezen en (ii) kleine industriële afnemers die gebruik hebben gemaakt van hun recht om een leverancier te kiezen, in de zone noord;

f)

Markten voor de levering van (i) H-gas aan huishoudens vanaf 1 juli 2007 in de zones noord, oost, west, zuid en zuidwest en (ii) L-gas aan huishoudens vanaf 1 juli 2007 in de zone noord;

g)

Markt voor in concessie gegeven beheer van stadsverwarmingsnetwerken.

11.

Het Adviescomité is het eens met de Commissie dat de verbintenissen volstaan om de significante belemmeringen voor de mededinging in de in vraag 10 genoemde markten weg te nemen. Een meerderheid van de lidstaten is het met de Commissie eens, een minderheid is een andere mening toegedaan.

12.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat, mits de door de partijen aangeboden toezeggingen volledig worden nageleefd, en alle toezeggingen tezamen in overweging genomen, de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel ervan niet op significante wijze zal belemmeren, met name door een machtspositie in het leven te roepen of te versterken in de zin van artikel 2, lid 2, en artikel 8, lid 2, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst. Een meerderheid van de lidstaten is het met de Commissie eens, een minderheid is een andere mening toegedaan.

13.

Het Adviescomité verzoekt de Commissie alle andere punten die tijdens het overleg zijn besproken, in aanmerking te nemen.


(1)  PB L 21 van 28.1.2004, blz. 5.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/45


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in Zaak nr. COMP/M.4180 — Gaz de France/Suez

(opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (1))

(2007/C 72/20)

Op 10 mei 2006 ontving de Commissie een aanmelding in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) (de concentratieverordening) van een voorgenomen concentratie waarbij de ondernemingen Gaz de France en Suez middels een aandelenruil zouden overgaan tot een fusie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van de concentratieverordening.

Bij besluit van 19 juni stelde de Commissie vast dat de transactie aanleiding gaf tot ernstige twijfels over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst. Derhalve leidde de Commissie de procedure in overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van de concentratieverordening.

Aan de partijen werd op 18 augustus 2006 een mededeling van punten van bezwaar gezonden met het verzoek hierop vóór 1 september 2006 te antwoorden. Op dezelfde dag kregen de partijen toegang tot het dossier, dat op 21 augustus werd voltooid. De partijen hebben binnen de termijn op de mededeling van punten van bezwaar geantwoord.

Aan de partijen werd op 9 oktober en 20 oktober 2006 nogmaals toegang tot het dossier verleend, wat hen in de gelegenheid stelde hun standpunt inzake de punten van bezwaar overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de concentratieverordening kenbaar te maken.

De partijen hebben niet verzocht hun argumenten op een formele hoorzitting te mogen ontwikkelen.

Verscheidene concurrenten en klanten van de fuserende partijen werden toegelaten als belanghebbende derden in de zin van artikel 18, lid 4, van de concentratieverordening. Zij werden in de vorm van een niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar over de aard en de inhoud van de zaak geïnformeerd. Een verzoek van de Europese Beroepsfederatie voor Publieke Diensten (EPSU) om een niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar te ontvangen heb ik echter verworpen. Met name stelde ik vast dat EPSU noch de erkende vertegenwoordiger van de werknemers van de betrokken ondernemingen is, noch een consumentenorganisatie in de zin van artikel 11, onder c), van Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie (3) en niet voldoende belangstelling voor de procedure had getoond.

Op 20 september 2006 hebben de partijen toezeggingen aangeboden om de in de mededeling van punten van bezwaar vastgestelde mededingingsbezwaren weg te nemen. Voor deze toezeggingen werd een markonderzoek uitgevoerd; de resultaten van dit onderzoek wezen er echter op dat de toezeggingen niet volstonden om de door de Commissie vastgestelde mededingingsbezwaren weg te nemen. Aan de partijen is onverwijld een niet-vertrouwelijke versie van de antwoorden op het marktonderzoek meegedeeld. Mij is niet gevraagd de objectiviteit van het marktonderzoek na te gaan.

Op 10 oktober 2006 besloot de Commissie, in overleg met de partijen, om de procedure met 5 werkdagen te verlengen overeenkomstig artikel 10, lid 3, tweede alinea van de concentratieverordening.

Vervolgens hebben de partijen op 13 oktober 2006 gewijzigde toezeggingen ingediend om de nog resterende mededingingsbezwaren weg te nemen. De partijen wezen erop dat deze toezeggingen de op 20 september ingediende toezeggingen zouden vervangen.

In de ontwerp-beschikking wordt geconcludeerd dat de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging niet op significante wijze belemmert en derhalve met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst verenigbaar is, mits de door de partijen op 13 oktober 2006 aangeboden toezeggingen volledig worden nageleefd.

Ik ben van oordeel dat het recht van de partijen bij de procedure om gehoord te worden in acht is genomen.

Brussel, 30 oktober 2006

Serge DURANDE


(1)  PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21.

(2)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (uitvoeringsverordening), PB L 133 van 30.4.2004, blz. 1.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/46


Advies van het Adviescomité voor concentraties uitgebracht op de 139e bijeenkomst van 7 april 2006 betreffende een voorontwerp van beschikking in Zaak nr. COMP/M.3916 — T-Mobile Austria/Tele.ring

Rapporteur: Luxemburg

(2007/C 72/21)

1.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangemelde transactie een concentratie vormt in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) en dat zij een communautaire dimensie heeft.

2.

De meerderheid van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat, met het oog op de beoordeling van deze transactie, de relevante productmarkten als volgt zijn:

a)

de markt voor de verstrekking van mobiele telecommunicatiediensten aan eindgebruikers;

b)

de groothandelsmarkt voor gesprekstotstandbrenging;

c)

de groothandelsmarkt voor internationale roaming.

Een minderheid is het niet eens met punt a) en een minderheid onthoudt zich met betrekking tot punt c).

3.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat, met het oog op de beoordeling van onderhavige transactie, de relevante geografische markten nationale markten zijn.

4.

De meerderheid van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangemelde transactie aanleiding zou geven tot niet-gecoördineerde effecten op de Oostenrijkse markt voor de verstrekking van mobiele telecommunicatiediensten aan eindgebruikers, als gevolg waarvan de daadwerkelijke concurrentie op die markt aanzienlijk zou worden belemmerd. Een minderheid onthoudt zich.

5.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de concentratie zal leiden tot efficiëntievoordelen, zoals T-Mobile beweert.

6.

De meerderheid van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de door de partijen voorgestelde verbintenissen voldoende zijn om de door de Commissie vastgestelde concurrentieproblemen uit de weg te ruimen en dat de concentratie derhalve als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden verklaard. Een minderheid is het daar niet mee eens.

7.

Het Adviescomité verzoekt de Commissie rekening te houden met alle opmerkingen die de lidstaten tijdens de discussie hebben gemaakt.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/47


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in Zaak nr. COMP/M.3916 — T-Mobile Austria/Tele.ring

(opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit (2001/462/EG, EGKS) van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures  (1))

(2007/C 72/22)

Op 21 september 2005 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming T-Mobile Austria GmbH („T-Mobile”, Oostenrijk), die deel uitmaakt van het Duitse concern Deutsche Telekom AG („DTAG”), in de zin van artikel 3, lid 1, sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt de onderneming Tele.Ring Unternehmensgruppe („Tele.Ring”, Oostenrijk) door de aankoop van aandelen.

Na de eerste fase van het onderzoek kwam de Commissie tot de conclusie dat er ernstige bedenkingen met betrekking tot de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst bestonden. De twijfels hadden vooral betrekking op het feit dat TeleRing als de actiefste concurrent op de markt werd beschouwd en dat zij de prijzen drukt, o.a. als gevolg van de sterke drijfveren van de onderneming om een voldoende grote klantenbasis op te bouwen teneinde voor haar volledig uitgebouwde mobiele netwerk 2G aanzienlijke schaalvoordelen tot stand te brengen.

Ondanks de door T-Mobile op 19 oktober 2005 voorgestelde verbintenissen heeft de Commissie derhalve op 14 november 2005 de procedure overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van de concentratieverordening ingeleid.

T-Mobile heeft niet verzocht om toegang tot de „belangrijke documenten ”van het dossier van de Commissie overeenkomstig hoofdstuk 7.2 van het document „Best Practices on the conduct of EC merger control proceedings”.

Op 1 december 2005 diende T-Mobile nog een voorstel voor verbintenissen in.

Op 8 februari 2006 werd aan T-Mobile een mededeling van punten van bezwaar gestuurd, waarop de onderneming op 27 februari 2006 antwoordde. Op dezelfde dag werd toegang tot het dossier verleend. Op 1 maart 2006 deelde TeleRing haar opmerkingen over de mededeling van punten van bezwaar mee.

De partijen hebben niet verzocht om een formele mondelinge hoorzitting om hun argumenten nader toe te lichten.

Met instemming van T-Mobile gaf de Commissie op 21 februari 2006 overeenkomstig artikel 10, lid 3, tweede alinea, van de concentratieverordening een beschikking teneinde de procedure met 20 werkdagen te verlengen.

Op 3 maart 2006 bood T-Mobile een herziene reeks verbintenissen aan die vervolgens aan de markt werden getoetst. Deze markttest gaf een hoofdzakelijk positief resultaat te zien.

Ik werd niet verzocht de objectiviteit van het onderzoek te controleren.

Gelet op de uiteindelijk voorgestelde verbintenissen en na analyse van de resultaten van de markttest, wordt in de ontwerpbeschikking geconcludeerd dat de voorgenomen concentratie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst, op voorwaarde dat de verbintenissen ten volle worden nagekomen.

In het licht van het bovenstaande ben ik van oordeel dat het recht van de partijen om gehoord te worden in acht werd genomen.

Brussel, 18 april 2006

Serge DURANDE


(1)  PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21.

(2)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/48


Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 15 november 2006

(Zaak E-5/06)

(2007/C 72/23)

Op 15 november 2006 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen het Vorstendom Liechtenstein door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Niels Fenger en Arne Thorsten Andersen, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, B-1040 Brussel.

Verzoekster eist dat het Hof:

1.

verklaart dat het Vorstendom Liechtenstein, door het stellen van het vereiste van woonplaats om voor een thuiszorguitkering in aanmerking te komen, in gebreke is gebleven te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 19, de leden 1 en 2, artikel 25, lid 1 en artikel 28, lid 1, van het Besluit waarnaar is verwezen in punt 1 van Bijlage VI bij de EER-Overeenkomst (Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen), zoals bij Protocol 1 aangepast aan de EER-Overeenkomst; en

2.

het Vorstendom Liechtenstein verwijst in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het onderhavige geval betreft de Liechtensteinse Hilflosenentschädigung (thuiszorguitkering) voor wie gedurig een aanzienlijke mate van hulp van derden of ook persoonlijk toezicht behoeft bij huishoudelijke taken. De uitkering is generlei aanvulling op andere sociale uitkeringen en wordt ongeacht het inkomen verstrekt. De uitkering berust niet op eerdere premie- of bijdragebetalingen aan de Staat; ook behoeft de ontvanger niet aan een ziekte te lijden.

De wetgeving van Liechtenstein stelt de eis dat de ontvanger van de uitkering in Liechtenstein woonachtig is.

De Liechtensteinse thuiszorguitkering is opgenomen in BIJLAGE II bis bij Verordening nr. 1408/71 (zie artikel 4, lid 2 bis, onder c) en artikel 10 bis van de verordening als een bijzondere niet op premie- of bijdragebetaling berustende bijstand in contanten die als zodanig uit hoofde van de wet niet een grensoverschrijdende bijstand mag zijn.

Naar de mening van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evenwel zou de juiste opvatting van de thuiszorguitkering een prestatie in contanten bij ziekte zijn (zie artikel 4, lid 1, van de verordening), die overeenkomstig artikel 19, de leden 1 en 2, artikel 25, lid 1 en artikel 28, lid 1, van de verordening grensoverschrijdend mag zijn.

De juiste opvatting van de uitkering is doorslaggevend om te kunnen weten of het Vorstendom Liechtenstein verplicht is aanvragers in aanmerking te laten komen die buiten Liechtenstein woonachtig zijn maar wel anderszins voldoen aan de relevante criteria van de verordening.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/49


Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 18 december 2006

(Zaak E-6/06)

(2007/C 72/24)

Op 18 december 2006 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen het Vorstendom Liechtenstein door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Niels Fenger en Lorna Young, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, B-1040 Brussel.

Verzoekster eist dat het Hof:

1.

verklaart dat het Vorstendom Liechtenstein zich, door in gebreke te blijven binnen de voorgeschreven termijn de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de Richtlijn waarnaar wordt verwezen in punt 32, onder g) van Bijlage XX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai), zoals bij Protocol 1 hierop aangepast aan de EER-Overeenkomst, goed te keuren of de Autoriteit daarvan in kennis te stellen, niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 14 van die Richtlijn en van artikel 7 van de EER-Overeenkomst heeft gehouden; en

2.

het Vorstendom Liechtenstein verwijst in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

De zaak betreft het niet ten uitvoer leggen van de richtlijn Omgevingslawaai.

Liechtenstein heeft in de precontentieuze fase niet betwist dat het tegen de tijd dat de termijn daartoe verstreek, niet de noodzakelijke maatregelen had getroffen om de tenuitvoerlegging van de richtlijn zeker te stellen.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/50


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4286 — China Shipbuilding/Mitsubishi/Wärtsilä/JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/25)

1.

Op 19 maart 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de ondernemingen China Shipbuilding Corporation Group („China Shipbuilding”, China) en via Quingdao Qiyao Linshan Power Development Company Ltd („Quingdao Qiyao Linshan”, China, Wärtsilä Corporation (Wärtsilä, Finland) en Mitsubishi Heavy industries Ltd („Mitsubishi”, Japan) in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen door de aankoop van aandelen van een nieuw gestichte vennootschap die een gezamenlijke onderneming is onder de naam Quingdao Qiyao Wärtsilä MHI Linshan Diesel Company („JV”, China).

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor China Shipbuilding: scheepsbouw, ontwerp en design van schepen en zeevaartwerktuigen;

voor Wärtsilä: productie van krachtbronnen voor scheepvaart, aanbieder van wereldwijd service netwerk;

voor Mitsubishi: producent van zware machinerieën;

voor JV: productie en verkoop van tweetaktdieselmotoren voor lage snelheid voor de scheepvaart.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4286 — China Shipbuilding/Mitsubishi/Wärtsilä/JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/51


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4590 — REWE/Delvita)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/26)

1.

Op 16 maart 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad waarin wordt medegedeeld dat de onderneming Euro-Billa Holding AG („Euro-Billa”, Duitsland), die deel uitmaakt van de REWE groep („REWE”, Duitsland) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de genoemde verordening zeggenschap verkrijgt over de onderneming Delvita a.s. („Delvita”, Tsjechië) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Euro-Billa/REWE: voeding en niet-voeding, groot- en kleinhandel, reizen en toerisme;

voor Delvita: onderdeel van Delhaize groep, actief als detailhandelaar in Tsjechië op het gebied van voeding en niet-voeding.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4590 — REWE/Delvita, aan onderstaand adres worden gezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/52


STAATSSTEUN — PORTUGAL

Staatssteun C 55/06 (ex N 42/05) — Rentesubsidies voor leningen aan ondernemingen uit de visserijsector

Uitnodiging om opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/27)

Bij brief van 20 december 2006, die op de bladzijden na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, heeft de Commissie de Portugese Republiek in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen kenbaar maken door deze binnen één maand vanaf de datum van de bekendmaking van deze samenvatting en de bijbehorende brief aan het volgende adres te zenden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Visserij

Directoraat FISH/D/3 „Juridische aangelegenheden”

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 295 19 42

Deze opmerkingen zullen ter kennis worden gebracht van de Portugese Republiek. Een belanghebbende die opmerkingen kenbaar maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

TEKST VAN DE SAMENVATTING

Bij brief van 11 januari 2005 heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Portugal bij de Europese Unie bij de Commissie melding gedaan van een nieuwe steunregeling waarbij een kredietlijn van 60 miljoen wordt verstrekt die ondernemingen in de visserijsector in staat moet stellen op rendabele wijze te investeren in de modernisering en herstructurering van hun kapitaalgoederen (vloot, verwerkende industrie en aquacultuur). Het uiteindelijke doel van deze regeling is het financiële herstel van ondernemingen in moeilijkheden te ondersteunen door middel van leningen tegen beperkte rente.

De basis van de leningen stemt overeen met het bedrag van de investeringen die gedaan zijn tussen 10 juli 2000 en de datum van publicatie van de Decreto-lei (Art. 1). Het steunbedrag wordt uitgedrukt in procentpunten rentesubsidie, dat wil zeggen het verschil tussen de door de Europese Commissie voor Portugal vastgestelde referentierente (momenteel 3,7 %) en de door de kredietgever van elke individuele begunstigde gevraagde rente. Het uiteindelijke voordeel, namelijk 2,68 %, wordt berekend door de procentpunten rentesubsidie voor elk jaar op te tellen.

De kredieten worden verstrekt in de vorm van terugvorderbare leningen door financiële instellingen die een protocol met de IFADAP (instelling voor het verlenen van financiering en ontwikkelingssteun voor landbouw en visserij) hebben gesloten waarbij een maximale nominale rente wordt vastgesteld.

Uit de beoordeling van de Commissie blijkt dat deze voorgestelde regeling in strijd is met diverse voorschriften van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden:

a)

op basis van de door de Portugese autoriteiten gebruikte subsidiabiliteitscriteria kan niet worden aangetoond dat de potentiële begunstigden ondernemingen in moeilijkheden zijn in de zin van de richtsnoeren;

b)

de Portugese autoriteiten vragen niet dat de ondernemingen in kwestie een plan voor de herstructurering van hun economische activiteiten opstellen;

c)

de Portugese autoriteiten hebben geen informatie overgelegd over de naleving van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om onnodige concurrentieverstoring te vermijden in het geval van herstructurering van middelgrote ondernemingen, en laten na de beginselen te handhaven dat de steun eenmalig is en tot een minimum moet worden beperkt.

Bovendien hebben de Portugese autoriteiten de voor Portugal vastgestelde referentierente niet verhoogd met een risicopremie, zoals vereist in de Mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld.

Ten slotte is de Commissie van oordeel dat de Portugese autoriteiten een formele beperking van de vloot tot stand willen brengen, wat niet in overeenstemming is met de voorschriften van de visserijrichtsnoeren.

TEKST VAN DE BRIEF

„A Comissão informa o Governo português de que, após ter examinado as informações comunicadas pelas autoridades portuguesas sobre a medida em epígrafe, decidiu dar início ao procedimento formal de investigação previsto no n.o 2 do artigo 88.o do Tratado CE e enunciado no Regulamento (CE) n.o 659/1999 do Conselho, de 22 de Março de 1999, que estabelece as regras de execução do artigo 93.o do Tratado CE (1).

1.   PROCEDIMENTO

Por carta de 11 de Janeiro de 2005, a Representação Permanente de Portugal junto da União Europeia notificou a Comissão de um regime de auxílios estatais destinado a alargar a validade e o âmbito de aplicação do regime de auxílios estatais aprovado pela Comissão com o número de referência N 676/98 por Decisão de 1 de Março de 2000 (2).

Por cartas de 26 de Janeiro de 2005, 3 de Maio de 2005, 6 de Outubro de 2005 e 30 de Maio de 2006, os serviços da Comissão enviaram pedidos de informações complementares às autoridades portuguesas, aos quais estas últimas responderam por cartas de 17 de Março de 2005, 5 de Agosto de 2005, 2 de Setembro de 2005, 7 de Outubro de 2005 e 22 de Junho de 2006.

2.   DESCRIÇÃO

2.1.   Natureza e montante do auxílio

O regime proposto destina-se a apoiar a recuperação financeira de empresas que se encontram em situação difícil devido à realização de investimentos. Para esse efeito, as autoridades portuguesas prevêem o estabelecimento de uma linha de crédito no montante de 60 milhões de EUR, cujo objectivo é tornar rentáveis os investimentos efectuados por empresas do sector das pescas no âmbito da modernização e reestruturação das suas estruturas produtivas (frota, indústria transformadora e aquicultura).

O regime é instituído por um decreto-lei, transmitido à Comissão na fase de projecto, que se aplica ao conjunto do sector das pescas, incluindo a pesca, produção aquícola, transformação e comercialização.

A base dos empréstimos corresponde ao montante dos investimentos realizados entre 10 de Julho de 2000 e a data de entrada em vigor do decreto-lei (artigo 1.o). Nesse contexto, os investimentos tomados em consideração são aqueles para os quais as empresas em causa beneficiaram do apoio do IFOP.

Os empréstimos beneficiam de uma taxa de juro reduzida. O montante total dos empréstimos a conceder pelas instituições de crédito é de sessenta milhões de EUR (artigo 2.o do decreto-lei), dos quais, de acordo com ponto 1.7 do formulário de notificação enviado pelas autoridades portuguesas, se estima que cerca de dez milhões sejam suportados pelo orçamento do Estado através de bonificações de juros.

O artigo 5.o do decreto-lei indica que os empréstimos são concedidos pelo prazo máximo de dez anos e amortizáveis anualmente, até ao máximo de oito prestações de igual montante, ocorrendo a primeira amortização no máximo três anos após a data prevista para a utilização do crédito.

As bonificações de juros são repartidas por seis anos e correspondem, respectivamente, a 90 %, 70 %, 60 %, 40 % e 30 % da taxa de referência de 4,5 %. De acordo com as autoridades portuguesas, a bonificação efectiva será de 4,05 %, 3,15 %, 2,70 %, 1,80 % e 1,35 % em cada um dos seis anos.

O montante do auxílio é expresso em pontos de bonificação, ou seja, a diferença entre a taxa de referência fixada pela Comissão Europeia para Portugal (actualmente 3,7 %) e a taxa aplicada a cada beneficiário individual pelo organismo que concede o empréstimo. Calcula-se que o resultado final seja de 2,68 % por cada 100 unidades de crédito. Este cálculo resulta da adição dos pontos de bonificação relativos a cada ano.

Prevê-se que o número de beneficiários do auxílio seja de 150, no máximo.

2.2.   Elegibilidade

As empresas elegíveis são empresas do sector das pescas para as quais o pagamento dos juros gerados pela dívida contraída para fins de investimento em estruturas produtivas representem 15 % ou mais dos resultados brutos obtidos em pelo menos um dos três últimos exercícios económicos. As autoridades portuguesas indicaram igualmente que, para poder beneficiar do auxílio, as pessoas singulares ou colectivas devem satisfazer as seguintes condições:

apresentar um plano de reestruturação,

comprovar a sua viabilidade técnica e económico-financeira a longo prazo,

encontrar-se em situação financeira difícil.

Têm acesso à linha de crédito todos os tipos de empresas do sector das pescas, mas as autoridades portuguesas indicaram que notificariam a Comissão de qualquer caso individual em que o auxílio fosse solicitado por uma grande empresa.

2.3.   Existência de um plano de reestruturação para as empresas elegíveis

As empresas elegíveis devem apresentar um plano de reestruturação, destinada a restabelecer a sua viabilidade a longo prazo mediante cobertura dos encargos financeiros e obtenção de uma rendibilidade mínima dos investimentos efectuados, por forma a estarem em posição de enfrentar a concorrência com os seus fundos próprios.

Os planos de reestruturação das empresas elegíveis são directamente avaliados e aprovados pelas instituições de crédito que concedem os empréstimos, as quais, por sua vez, informam, em seguida, as autoridades portuguesas sobre a situação específica de cada empresa.

2.4.   Procedimento

Os créditos são concedidos sob a forma de empréstimos reembolsáveis pelas instituições crédito que tenham celebrado um protocolo com o IFADAP (Instituto de Financiamento e Apoio ao Desenvolvimento da Agricultura e das Pescas), que estabelece uma taxa de juro nominal máxima. Os pedidos são avaliados e aprovados pelas instituições de crédito que concedem os empréstimos de acordo com aos seus próprios procedimentos. As instituições de crédito informam subsequentemente as autoridades portuguesas da situação individual de cada empresa beneficiária de um empréstimo.

Para fins de controlo, as instituições de crédito devem apresentar imediatamente ao IFADAP todas as informações exigidas em relação aos empréstimos concedidos. O próprio IFADAP pode solicitar aos beneficiários quaisquer informações ou documentos que considere necessários para avaliar a situação da empresa.

Se se concluir que um beneficiário não respeitou todas as suas obrigações, o empréstimo é cancelado e a instituição de crédito pode solicitar o seu reembolso.

3.   APRECIAÇÃO

3.1.   Procedimento

Ao notificar o auxílio previsto antes da sua entrada em vigor, as autoridades portuguesas cumpriram a obrigação enunciada no n.o 3 do artigo 88.o do Tratado CE.

A alínea c) do artigo 1.o do Regulamento (CE) n.o 659/1999 do Conselho estabelece que se entende por “novo auxílio, quaisquer auxílios, isto é, regimes de auxílio e auxílios individuais, que não sejam considerados auxílios existentes, incluindo as alterações a um auxílio existente”. As alterações do regime de auxílio N 676/98 notificados pelas autoridades portuguesas constituem, por conseguinte, um novo auxílio na acepção do referido regulamento. Além disso, o âmbito de aplicação e a base jurídica das medidas notificadas afiguram-se totalmente independentes do regime N 676/98, pelo que a Comissão examina as medidas a título de regime distinto. A compatibilidade do projecto é avaliada abaixo.

3.2.   Auxílio estatal na acepção do n.o 1 do artigo 87.o do Tratado CE

A proposta de regime em análise pretende reduzir as taxas de juro de empréstimos concedidos a empresas privadas no sector das pescas. Assim, a medida beneficia essas empresas. As taxas de juro reduzidas são suportadas pelo orçamento do Estado, sendo a medida criada por uma lei. Por este motivo, a Comissão considera que o regime constitui uma vantagem para as empresas em causa, financiada através de fundos públicos e imputada ao Estado.

Além disso, o auxílio é concedido a um número limitado de empresas do sector das pescas, assumindo, pois, uma natureza selectiva. Por outro lado, as empresas beneficiárias estão em concorrência directa com outras empresas do sector das pescas tanto em Portugal como noutros Estados-Membros ou com empresas de outros sectores cujos produtos estejam em concorrência directa com os produtos de pesca.

Em consequência, o auxílio concedido ao abrigo deste regime distorce ou ameaça distorcer a concorrência e deve ser considerado um auxílio estatal na acepção do n.o 1 do artigo 87.o do Tratado CE. O auxílio em análise só poderá ser considerado compatível com o mercado comum se for susceptível de beneficiar de uma das derrogações previstas no Tratado CE.

3.3.   Base da apreciação

Uma vez que o auxílio se destina ao sector das pescas, o regime notificado deve ser avaliado no âmbito da legislação comunitária pertinente, nomeadamente os artigos 87.o-88.o do Tratado CE e as Directrizes para o exame dos auxílios estatais no sector das pescas e da aquicultura (3) (a seguir denominadas “directrizes para o sector das pescas”).

As autoridades portuguesas consideram que o auxílio concedido no âmbito do regime proposto constitui um auxílio ao investimento. Contudo, a Comissão verifica que o auxílio visa atenuar a carga financeira representada pelo reembolso de empréstimos. Embora o auxílio esteja associado a investimentos, o investimento em si já foi realizado. Por conseguinte, o auxílio não tem por efeito apoiar um investimento mas atenua a carga financeira resultante de investimentos realizados anteriormente pelas empresas em causa.

O auxílio induz, pois, a melhoria do rendimento dessas empresas. O auxílio deve ser considerado um auxílio ao funcionamento, sendo, em conformidade com o ponto 3.7 das directrizes para o sector das pescas, a esse título, em princípio, incompatível com o mercado comum.

Porém, o auxílio só é concedido a empresas que as autoridades portuguesas considerem estar em dificuldade. Nesse contexto, o auxílio poderia ser considerado um auxílio à reestruturação. O ponto 4.1.2. das directrizes para o sector das pescas estabelece que “os auxílios estatais de emergência e à reestruturação de empresas em dificuldade serão apreciados de acordo com as Orientações comunitárias dos auxílios estatais de emergência e à reestruturação concedidos a empresas em dificuldade (4) (a seguir denominadas “orientações para a reestruturação”). Tal foi também recentemente sublinhado pela Comissão no ponto 3 da Comunicação de 9 de Março de 2006 ao Conselho e ao Parlamento Europeu sobre a melhoria da situação económica no sector das pescas (5). Para além dos requisitos enunciados nas orientações para a reestruturação, os auxílios estatais à reestruturação de empresas em dificuldade cuja principal actividade consista na pesca marítima apenas podem ser concedidos se tiver sido apresentado à Comissão um plano adequado que preveja reduções da capacidade da frota superiores às reduções exigidas pela legislação comunitária. Em consequência, o regime notificado será avaliado à luz das orientações para a reestruturação, assim como da condição suplementar de as empresas que exercem a pesca marítima elaborarem e apresentarem à Comissão um plano adequado, destinado a reduzir as capacidades da frota além do obrigatório por força do direito comunitário.

3.4.   Grandes empresas abrangidas pelo regime

De acordo com as informações apresentadas pelas autoridades portuguesas, todos os tipos de empresas do sector das pescas podem ser beneficiárias da linha de crédito proposta. Contudo, é de observar que, por força das orientações para a reestruturação (pontos 78-85), a Comissão só pode autorizar regimes de auxílios de emergência e/ou à reestruturação para pequenas e médias empresas em dificuldade se estas forem abrangidas pela definição comunitária de PME.

É verdade que as autoridades portuguesas indicaram que notificariam a Comissão de todos os casos individuais em que uma grande empresa solicitasse o auxílio. Porém, à luz das orientações para a reestruturação, o regime de auxílio proposto deve limitar-se estritamente às PME. Por estes motivos, a Comissão restringe a sua avaliação infra a auxílios à reestruturação das PME.

3.5.   Elegibilidade das empresas candidatas

Os pontos 9, 10 e 11 das orientações para a reestruturação estabelecem certos critérios que permitem a identificação das “empresas em dificuldade”.

O princípio de base é que a empresa deve ser incapaz de suportar prejuízos que, na ausência de uma intervenção externa, a condenariam ao desaparecimento quase certo a curto ou médio prazo. As circunstâncias que, nos termos das orientações para a reestruturação, indicam que uma empresa se encontra em dificuldade são, nomeadamente, o desaparecimento de mais de metade do seu capital subscrito e a perda de mais de um quarto desse capital nos últimos 12 meses ou o facto de a empresa preencher, nos termos do direito nacional, as condições para ser objecto de um processo de falência ou de insolvência.

As autoridades portuguesas consideram que o ponto 11 das orientações para a reestruturação confere aos Estados-Membros um certo grau de discrição ao determinar se uma empresa está ou não em dificuldade. A Comissão observa que, contrariamente ao ponto 10, que enuncia critérios objectivos que determinam em que condições uma empresa é considerada em dificuldade, o ponto 11 contém critérios subjectivos que fazem parte da avaliação da compatibilidade do auxílio com o mercado comum com base nas orientações para a reestruturação elaboradas pela Comissão. Além disso, nos termos do ponto 79 das orientações, salvo disposição em contrário constante de regras sectoriais em matéria de auxílios estatais, os auxílios a favor de pequenas e médias empresas só estão dispensados de notificação individual se a empresa beneficiária preencher pelo menos um dos três critérios enunciados no ponto 10. Os auxílios a favor de empresas que não satisfaçam nenhum destes três critérios, devem ser notificados individualmente à Comissão a fim de que esta possa apreciar o carácter de empresa em dificuldade do beneficiário. Por conseguinte, se uma PME não satisfizer nenhum dos três critérios do ponto 10, o auxílio deve ser notificado individualmente à Comissão, que avaliará se a empresa está realmente em dificuldade.

É de assinalar igualmente que a última frase do ponto 11 estabelece que uma empresa só é elegível após verificação da sua incapacidade de garantir a sua recuperação com os seus recursos próprios.

No regime de auxílio proposto, as empresas elegíveis são aquelas para as quais o pagamento dos juros gerados pela dívida contraída para fins de investimento representem 15 % ou mais dos resultados brutos obtidos em pelo menos um dos três últimos exercícios económicos.

Embora se afigure muito distante das circunstâncias identificadas pelas orientações para a reestruturação como constituindo uma indicação de que as empresas estão em situação de dificuldade, este limiar permitiria, na opinião das autoridades portuguesas, identificar as empresas que não estão em posição de garantir a sua recuperação financeira sem auxílio estatal.

Por carta de 30 de Maio de 2006 (FISH(06)D/6650), a Comissão solicitou às autoridades portuguesas a apresentação de informações exaustivas sobre a estrutura financeira das empresas de pesca em Portugal, a fim de demonstrar que 15 % dos resultados brutos podem ser considerados um limiar adequado para determinar que as empresas se encontram em dificuldade. Não obstante, a resposta enviada pelas autoridades portuguesas em 28 de Junho de 2006 (ref. 001521) reitera simplesmente o que designam por um “poder discricionário”, concedido aos Estados-Membros pelo ponto 11 das orientações para a reestruturação. A resposta não contém nenhum elemento que permita à Comissão verificar a adequação deste critério para determinar quais as empresas que podem ser consideradas em dificuldade.

Atendendo ao exposto, a Comissão é de opinião que as autoridades portuguesas não conseguiram demonstrar que as empresas potencialmente elegíveis são empresas em dificuldade na acepção das orientações para a reestruturação, pelo que duvida que esta condição das orientações seja respeitada.

3.6.   Existência de planos de reestruturação

No respeitante aos regimes de auxílios concedidos às PME, o ponto 82 das orientações para a reestruturação estabelece que “a Comissão só poderá autorizar regimes de auxílios à reestruturação se a concessão dos auxílios for sujeita à execução completa por parte do beneficiário de um plano de reestruturação previamente aprovado pelo Estado-Membro e que satisfaça as seguintes condições:

a)

Restauração da viabilidade: são aplicáveis os critérios definidos nos pontos 34 a 37;

b)

Prevenção de distorções indevidas da concorrência: uma vez que os auxílios às pequenas empresas são menos susceptíveis de distorcer a concorrência, o princípio enunciado nos pontos 38 a 42 não é aplicável, salvo disposição em contrário das regras sectoriais em matéria de auxílios estatais. Os regimes devem em contrapartida prever que as empresas beneficiárias não poderão proceder a qualquer aumento de capacidade durante o plano de reestruturação. No que se refere às empresas de média dimensão, aplicam-se os pontos 38 a 42;

c)

Auxílios limitados ao mínimo necessário: são aplicáveis os princípios definidos nos pontos 43, 44 e 45;

d)

Alteração do plano de reestruturação: qualquer alteração no plano de reestruturação deve respeitar as regras descritas nos pontos 52, 53 e 54.

Acresce que o ponto 83 estipula que os regimes devem indicar o montante máximo do auxílio susceptível de ser concedido a uma mesma empresa no âmbito de uma operação de auxílio de emergência e/ou à reestruturação e que o montante máximo para a concessão combinada de auxílios de emergência e à reestruturação a uma empresa não pode ultrapassar 10 milhões de EUR, incluindo em caso de cumulação com outras fontes ou outros regimes. Qualquer auxílio que ultrapasse esse montante deve ser notificado individualmente à Comissão.

O ponto 84 exige, além disso, que seja respeitado “o princípio do auxílio único”, especificando o ponto 85 que os Estados-Membros devem também notificar individualmente à Comissão os auxílios nos casos em que uma empresa tiver adquirido activos de outra empresa que tenha já recebido um auxílio de emergência ou à reestruturação.

Com base nas informações disponíveis, a Comissão tem sérias dúvidas quanto à tomada em consideração pelo regime notificado de todas as condições indicadas acima. No respeitante aos planos de reestruturação, embora o regime notificado exija que os beneficiários apresentem um plano de reestruturação para as empresas em causa, a Comissão, com base nas informações disponíveis, tem sérias dúvidas de que estes planos obedeçam a todos os requisitos estabelecidos nos pontos 34-37 das orientações em causa. Tal como definidos no regime notificado, estes planos visam essencialmente auxiliar as empresas a reembolsar as dívidas contraídas para a modernização das suas estruturas produtivas, ou seja, prevêem apenas a reestruturação financeira das dívidas das empresas em causa por meio do auxílio concedido. Os planos não constituem, porém, um plano de reestruturação da actividade económica da empresa. Em particular, o regime notificado não exige a inclusão, nos planos de reestruturação, de uma análise económica aprofundada da situação da empresa, que permita a identificação das circunstâncias que suscitaram as suas dificuldades, nem propostas relativas às medidas e adaptações necessárias para permitir à empresa beneficiária evoluir para uma nova estrutura que lhe ofereça perspectivas de viabilidade a longo prazo e a possibilidade de funcionar com os seus recursos próprios.

Na opinião das autoridades portuguesas, no caso presente, a reestruturação económica das empresas em causa não se afigura necessária, uma vez que os subsídios não visam investimentos futuros mas a renegociação de dívidas assumidas no âmbito da modernização e reestruturação das estruturas produtivas.

A Comissão considera, contudo, que as orientações exigem que a reestruturação de uma empresa, nem que meramente financeira, abranja, em todos os casos, um certo número de medidas destinadas a melhorar a sua viabilidade e a abandonar as actividades que, mesmo após a reestruturação, continuariam a ser estruturalmente deficitárias. Além disso, o plano de reestruturação deve ter em conta, nomeadamente, a situação e a evolução previsível da oferta e da procura no mercado dos produtos em causa, com cenários que traduzam hipóteses optimistas, pessimistas e intermédias, bem como os pontos fortes e fracos específicos da empresa.

Por outro lado, de acordo com as informações comunicadas pelas autoridades portuguesas, os planos de reestruturação serão avaliados e aprovados pelas instituições de crédito que concedem os empréstimos, as quais informarão posteriormente as autoridades portuguesas sobre a situação específica de cada empresa. Porém, é de sublinhar que, nos termos do ponto 59 das orientações para a reestruturação, o plano de reestruturação deve, no caso das PME, “ser aprovado pelo Estado-Membro em causa e ser comunicado à Comissão”. Na opinião da Comissão, tal significa que, embora a avaliação dos planos possa ser confiada às instituições de crédito, a aprovação formal deve ser feita pela autoridade competente que concederá o auxílio.

3.7.   Distorção indevida da concorrência e proporcionalidade do auxílio

A alínea b) do ponto 82 das orientações para a reestruturação refere-se aos pontos 38-42 das mesmas, os quais estabelecem várias condições a fim de evitar distorções indevidas da concorrência em caso de reestruturação das médias empresas. No tocante às pequenas empresas, os regimes devem prever que as empresas beneficiárias não aumentem a sua capacidade durante a reestruturação. No que se refere às empresas de médias dimensões, os planos de reestruturação devem prever as necessárias medidas compensatórias, a fim de garantir que sejam minimizados os efeitos negativos nas trocas comerciais. A Comissão observa que as autoridades portuguesas não apresentaram quaisquer informações sobre o cumprimento dos critérios estabelecidos nos referidos pontos.

Acresce que, de acordo com os pontos 43 a 45, os auxílios devem “ser limitados ao mínimo necessário”. Este princípio implica que os beneficiários do auxílio contribuam de modo significativo para o plano de reestruturação através dos seus fundos próprios. As autoridades portuguesas indicaram que não tiveram em conta estas exigências no regime de auxílio proposto por considerarem que este último não prevê nenhum auxílio directo em termos de capital. Cabe, porém, à Comissão sublinhar que este princípio é aplicável a todos os tipos de auxílio à reestruturação, não se limitando, pois, aos casos em que é concedido um auxílio directo.

Por último, os pontos 72-77 das orientações para a reestruturação estabelecem o princípio do “auxílio único”, segundo o qual os auxílios de emergência e à reestruturação só podem ser concedidos uma única vez, a fim de evitar que as empresas sejam apoiadas quando só conseguem sobreviver graças aos sucessivos apoios do Estado. Sempre que for notificado à Comissão um projecto de auxílio de emergência ou à reestruturação, o Estado-Membro deve especificar se a empresa em causa já beneficiou de auxílios estatais deste tipo. No caso dos regimes de auxílio que beneficiam várias empresas, as autoridades nacionais devem assegurar que seja observado este princípio e fornecer à Comissão as informações pertinentes que lhe permitam verificar que as empresas beneficiárias não tenham anteriormente recebido auxílios de emergência ou à reestruturação.

De acordo com as autoridades portuguesas, o apoio financeiro proposto beneficiará empresas que investiram na modernização e reestruturação das suas estruturas produtivas. Estes investimentos devem ser compatíveis com a legislação comunitária e com os limites estabelecidos para os auxílios ao investimento no sector das pescas e da aquicultura. Porém, as autoridades portuguesas não transmitiram informações que permitam verificar que o princípio do “auxílio único ”será respeitado no âmbito do regime de auxílio proposto.

3.8.   Método de estabelecimento das taxas de referência e de actualização

As autoridades portuguesas indicaram que, em conformidade com o disposto no anexo III das Orientações relativas aos auxílios estatais com finalidade regional (6), o auxílio ao investimento sob a forma de empréstimo bonificado, previsto pelo regime proposto, é, em primeiro lugar, expresso em pontos de bonificação, ou seja, na diferença entre a taxa de referência fixada pela Comissão Europeia para Portugal (actualmente 3,7 %) e a taxa aplicada a cada beneficiário individual pelo organismo que concede o empréstimo. As mesmas autoridades admitem, contudo, que a taxa de referência não foi aumentada de nenhum prémio, não obstante o facto de os beneficiários potenciais serem empresas em dificuldade e estarem, por conseguinte, sujeitas a um risco específico.

O resultado final é de 2,68 %. Este cálculo resulta da adição dos pontos de redução para cada ano.

A Comissão considera que, à luz do disposto na Comunicação da Comissão relativa ao método de fixação das taxas de referência e de actualização (7), as autoridades portuguesas deviam ter aumentado a taxa de referência fixada para Portugal de um prémio de risco, por forma a compensar o risco potencial inerente às empresas em dificuldade. De contrário, os pontos de bonificação não são realistas, uma vez que, quando o regime se aplica efectivamente a empresas em dificuldade, não tomam em consideração a taxa efectiva que uma instituição de crédito fixaria em condições normais para uma empresa em dificuldade.

3.9.   Redução das capacidades da frota

O ponto 4.1.2 das directrizes para o sector das pescas estabelece que os auxílios estatais à reestruturação de empresas em dificuldade cuja principal actividade consista na pesca marítima apenas podem ser concedidos se tiver sido apresentado à Comissão um plano adequado que preveja reduções da capacidade da frota superiores às reduções exigidas pela legislação comunitária.

As autoridades portuguesas exprimiram o seu empenho em reduzir a frota que beneficia do regime de auxílio em causa de 1,005 vezes as novas capacidades da frota introduzidas no período efectivo de bonificação de três anos. As mesmas autoridades acrescentam que esta redução de 0,5 % será aplicada cumulativamente a outras acções de redução da frota empreendidas por Portugal nos termos de legislação comunitária, nomeadamente planos de recuperação e gestão.

As autoridades portuguesas observam ainda que a frota portuguesa foi sujeita a uma redução drástica nos últimos 15 anos.

A Comissão considera que o compromisso assumido no sentido de reduzir a frota com base num rácio de apenas 1:1,005 se apresenta meramente como uma diminuição formal, que não pode ser considerada uma verdadeira redução no espírito das directrizes supracitadas. Por outro lado, as autoridades portuguesas não fornecem nenhuma indicação sobre a forma como essa redução será aplicada, por exemplo, consoante o tipo de actividade de pesca exercida ou o tipo de navio.

3.10.   Conclusão

Atendendo ao exposto, a Comissão tem sérias dúvidas de que o regime notificado cumpra as directrizes para o sector das pescas e as orientações para a reestruturação aplicáveis, assim como o previsto na comunicação da Comissão relativa ao método de fixação das taxas de referência e de actualização.

4.   PROPOSTA

A Comissão informa o Governo português de que, após ter examinado as informações comunicadas pelas autoridades portuguesas sobre a medida em epígrafe, decidiu dar início ao procedimento formal de investigação previsto no n.o 2 do artigo 88.o do Tratado CE por ter sérias dúvidas quanto à compatibilidade deste regime de auxílio com o mercado comum.

À luz do que precede, a Comissão convida o Governo português, no âmbito do procedimento previsto no n.o 2 do artigo 88.o do Tratado CE e no artigo 6.o do Regulamento (CE) n.o 659/1999 do Conselho, de 22 de Março de 1999, que estabelece as regras de execução do artigo 93.o do Tratado CE, a apresentar as suas observações e fornecer quaisquer informações úteis para a avaliação do auxílio em causa, no prazo de um mês a contar da data de recepção da presente carta. A Comissão solicita às autoridades portuguesas o envio imediato de uma cópia da presente carta aos potenciais beneficiários do auxílio.

A Comissão recorda às autoridades portuguesas o efeito suspensivo do n.o 3 do artigo 88.o do Tratado CE e remete para o artigo 14.o do Regulamento (CE) n.o 659/1999 do Conselho, segundo o qual qualquer auxílio concedido ilegalmente pode ser objecto de recuperação junto do beneficiário.

Por último, a Comissão comunica às autoridades portuguesas que informará as partes interessadas através da publicação da presente carta e de um resumo da mesma no Jornal Oficial da União Europeia. A Comissão informará igualmente os interessados dos países da EFTA signatários do Acordo EEE, mediante publicação de uma comunicação no suplemento EEE do Jornal Oficial da União Europeia, bem como o Órgão de Fiscalização da EFTA, através do envio de uma cópia da presente carta. As partes interessadas acima referidas serão convidadas a apresentar as suas observações no prazo de um mês a contar da data de publicação da referida comunicação.”


(1)  JO L 83 de 27.3.1999, p. 1.

(2)  Ref. SG (2000) D/101992 (JO C 110 de 15.4.2000, p. 44).

(3)  JO C 229 de 14.9.2004, p. 5.

(4)  JO C 288 de 9.10.1999, p. 2.

(5)  COM(2006) 103 final.

(6)  JO C 74 de 10.3.1998, p. 9.

(7)  JO C 273 de 9.9.1997, p. 3.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/58


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4624 — EQT/Scandic)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/28)

1.

Op 19 maart 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad waarin wordt medegedeeld dat de onderneming EQT V Limited („EQT”, Verenigd Koninkrijk), die onder zeggenschap staat van Investor AB („Investor”, Zweden) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de genoemde verordening zeggenschap verkrijgt over delen van de onderneming Scandic Hotels AB („Scandic”, Zweden) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Investor: investeringsmaatschappij;

voor EQT: investeringsfonds;

voor Scandic: hotelbeheer.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4624 — EQT/Scandic, aan onderstaand adres worden gezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


29.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/59


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4608 — Siemens/UGS)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 72/29)

1.

Op 21 maart 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Siemens Aktiengesellschaft („Siemens”, Duitsland) in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over de onderneming UGS Capital Corporation („UGS”, VS) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Siemens: Informatie- en communicatietechnologie, automatisering en controle- systemen, energie-opwekkingssystemen, medische toepassingen, transportsystemen, verlichting, financiering en diensten in onroerend goed;

voor UGS: beheersoftware voor levenscyclus van product (product life cycle management software).

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4608 — Siemens/UGS, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.