ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 69

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
24 maart 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2007/C 069/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 56 van 10.3.2007

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2007/C 069/02

Eedaflegging door de nieuwe leden van het Hof

2

2007/C 069/03

Toevoeging van de rechters aan de kamers

2

2007/C 069/04

Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties van de Grote kamer en de Tweede, de Derde, de Zesde en de Zevende kamer te bepalen

2

2007/C 069/05

Eedaflegging door de nieuwe leden van het Gerecht van eerste aanleg

3

2007/C 069/06

Zaak C-535/06 P: Hogere voorziening, ingesteld op 28 december 2006 door Moser Baer India Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 4 oktober 2006 in zaak T-300/03, Moser Baer India Ltd tegen Raad van de Europese Unie

3

2007/C 069/07

Zaak C-2/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 4 januari 2007 — Paul Abraham, Eugène Dehalleux e.a./Waals Gewest, Société de développement et de promotion de l'aéroport de Liège-Bierset SA, T.N.T. Express Worldwide (Euro Hub) SA, Société nationale des voies aériennes — Belgocontrol, Belgische Staat, Cargo Airlines Ltd

4

2007/C 069/08

Zaak C-3/07: Beroep ingesteld op 11 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

5

2007/C 069/09

Zaak C-7/07: Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

5

2007/C 069/10

Zaak C-8/07: Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

6

2007/C 069/11

Zaak C-9/07: Beroep ingesteld op 16 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

6

2007/C 069/12

Zaak C-10/07: Beroep ingesteld op 16 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

6

2007/C 069/13

Zaak C-15/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 22 januari 2007 — 01081 Telecom AG/Bondsrepubliek (Duitsland)

7

2007/C 069/14

Zaak C-19/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation, chambre commerciale, financière et économique (Frankrijk) op 23 januari 2007 — Paul Chevassus-Marche/Groupe Danone SA, Kro beer brands SA (BKSA), Eaux minérales d'Evian SA (SAEME)

7

2007/C 069/15

Zaak C-25/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) op 25 januari 2007 — Alicja Sosnowska/Dyrektor Izby Skarbowej we Wrocławiu Ośrodek Zamiejscowy w Wałbrzychu

7

2007/C 069/16

Zaak C-30/07: Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Hongaarse Republiek

8

2007/C 069/17

Zaak C-34/07: Beroep ingesteld op 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

8

2007/C 069/18

Zaak C-37/07: Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

8

2007/C 069/19

Zaak C-41/07: Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

9

2007/C 069/20

Zaak C-42/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto (Portugal) op 2 februari 2007 — Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP) en Baw International Ltd/Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa

9

2007/C 069/21

Zaak C-43/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 2 februari 2007 — D.M.M.A. Arens-Sikken tegen Staatssecretaris van Financiën

9

2007/C 069/22

Zaak C-44/07: Beroep ingesteld op 2 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

10

2007/C 069/23

Zaak C-50/07: Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

10

2007/C 069/24

Zaak C-51/07: Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

11

2007/C 069/25

Zaak C-53/07: Beroep ingesteld op 6 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

11

2007/C 069/26

Zaak C-58/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

11

2007/C 069/27

Zaak C-59/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

12

2007/C 069/28

Zaak C-60/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

12

2007/C 069/29

Zaak C-62/07: Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

12

2007/C 069/30

Zaak C-63/07: Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

13

2007/C 069/31

Zaak C-64/07: Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

13

2007/C 069/32

Zaak C-65/07: Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

14

2007/C 069/33

Zaak C-66/07: Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

14

2007/C 069/34

Zaak C-70/07: Beroep ingesteld op 9 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

14

2007/C 069/35

Zaak C-77/07: Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

15

2007/C 069/36

Zaak C-80/07: Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

15

2007/C 069/37

Zaak C-81/07: Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

16

2007/C 069/38

Zaak C-83/07: Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

16

 

Gerecht van eerste aanleg

2007/C 069/39

Zaak T-340/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 januari 2007 — France Télécom/Commissie (Mededinging — Misbruik van machtspositie — Markt voor snelle-internettoegangsdiensten — Afbraakprijzen)

17

2007/C 069/40

Zaak T-166/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 — C/Commissie (Ambtenaren — Uitvoering van arrest van Gerecht — Beroep tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Dienstfout — Verlies van kans)

17

2007/C 069/41

Zaak T-242/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 1 februari 2007 — Commissie/IAMA Consulting (Esprit-programma — Communautaire financiering — Vordering in reconventie, ingediend met toepassing van arbitragebeding — Terugbetaling van door de Commissie teveel betaalde bijstaand)

17

2007/C 069/42

Zaak T-362/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 — Minin/Commissie (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Liberia — Bevriezing van tegoeden van medestanders van Charles Taylor — Bevoegdheid van Gemeenschap — Grondrechten — Beroep tot nietigverklaring)

18

2007/C 069/43

Zaak T-236/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 — Aldershoff/Commissie (Loopbaanontwikkelingrapport — Beoordelingsperiode 2003 — Kennelijk onjuiste beoordeling — Ontoereikende motivering — Recht om te worden gehoord)

18

2007/C 069/44

Zaak T-447/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 januari 2007 — SPM/Commissie (Gemeenschappelijke ordening der markten — Bananen — Invoerregeling voor bananen uit ACS-landen op grondgebied van Europese Unie — Verordening (EG) nr. 2015/2005 — Beroep tot nietigverklaring — Procesbevoegdheid — Niet-ontvankelijkheid)

19

2007/C 069/45

Zaak T-129/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 januari 2007 — Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret en Akar/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Wezenlijke vormvoorschriften — Verplichte procesvertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door een daartoe ten overstaan van een rechterlijke instantie van een lidstaat bevoegde advocaat — Te late indiening van geregulariseerd verzoekschrift — Niet-ontvankelijkheid van beroep)

19

2007/C 069/46

Zaak T-14/07: Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Bondsrepubliek Duitsland/Commissie

20

2007/C 069/47

Zaak T-15/07: Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Bondsrepubliek Duitsland/Commissie

20

2007/C 069/48

Zaak T-18/07: Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Kronberger/ Parlement

21

2007/C 069/49

Zaak T-19/07: Beroep ingesteld op 25 januari 2007 — Systran en Systran Luxembourg/Commissie

21

2007/C 069/50

Zaak T-20/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2007 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 november 2006 in zaak F-100/05, Chatziioannidou/Commissie

22

2007/C 069/51

Zaak T-21/07: Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — L'Oréal/BHIM — Spa Monopole (SPALINE)

23

2007/C 069/52

Zaak T-23/07: Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Borco-Marken-Import Matthiesen/BHIM (α)

24

2007/C 069/53

Zaak T-25/07: Beroep, ingesteld op 30 januari 2007 — Iride en Iride Energia/Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2007/C 069/54

Zaak T-27/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — US Steel Košice/Commissie

25

2007/C 069/55

Zaak T-28/07: Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Fels-Werke e.a./Commissie

26

2007/C 069/56

Zaak T-29/07: Beroep ingesteld op 9 februari 2007 — Lactalis Gestion Lait en Lactalis Investissements/Raad

27

2007/C 069/57

Zaak T-31/07: Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Du Pont de Nemours (France) e.a./Commissie

28

2007/C 069/58

Zaak T-32/07: Beroep, ingesteld op 7 februari 2007 — Slowakije/Commissie

29

2007/C 069/59

Zaak T-5/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 januari 2007 — Verband der Internationalen Caterer in Deutschland/Commissie

29

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2007/C 069/60

Zaak F-62/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 februari 2007 — Guarneri/Commissie (Ambtenaren — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Toelage voor kind ten laste — Anticumulatieregel van toepassing op nationale toelagen)

30

2007/C 069/61

Zaak F-7/07: Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Angioi/Commissie

30

2007/C 069/62

Zaak F-9/07: Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Angé Serrano/ Parlement

31

2007/C 069/63

Zaak F-10/07: Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Botos/Commissie

31

2007/C 069/64

Zaak F-33/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 februari 2007 — Campoli/Commissie

32

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/1


(2007/C 69/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 56 van 10.3.2007

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 42 van 24.2.2007

PB C 20 van 27.1.2007

PB C 331 van 30.12.2006

PB C 326 van 30.12.2006

PB C 310 van 16.12.2006

PB C 294 van 2.12.2006

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/2


Eedaflegging door de nieuwe leden van het Hof

(2007/C 69/02)

De heer Arababjiev en mevrouw Toader, bij besluit van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 1 januari 2007 (1) benoemd tot rechter in het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de periode van respectievelijk 1 januari 2007 tot en met 6 oktober 2012 en 1 januari 2007 tot en met 6 oktober 2009, hebben op 12 januari 2007 de eed voor het Hof afgelegd.


(1)  PB L 1 van 4.1.2007, blz. 18.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/2


Toevoeging van de rechters aan de kamers

(2007/C 69/03)

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 16 januari 2007 besloten A. Arababjiev toe te voegen aan de Derde en de Zevende kamer.

Bijgevolg zijn de Derde en de Zevende kamer samengesteld als volgt:

Derde kamer

A. Rosas, kamerpresident,

J. Klučka, J. N. Cunha Rodrigues, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh, P. Lindh en A. Arababjiev, rechters

Zevende kamer

J. Klučka, kamerpresident,

J. N. Cunha Rodrigues, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh, P. Lindh en A. Arababjiev, rechters

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering besloten C. Toader toe te voegen aan de Tweede en de Zesde kamer.

Bijgevolg zijn de Tweede en de Zesde kamer samengesteld als volgt:

Tweede kamer

C. W. A. Timmermans, kamerpresident,

P. Kūris, K. Schiemann, J. Makarczyk, L. Bay Larsen, J.-C. Bonichot en C. Toader, rechters

Zesde kamer

P. Kūris, kamerpresident,

K. Schiemann, J. Makarczyk, L. Bay Larsen, J.-C. Bonichot en C. Toader, rechters


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/2


Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties van de Grote kamer en de Tweede, de Derde, de Zesde en de Zevende kamer te bepalen

(2007/C 69/04)

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 16 januari 2007 de in artikel 11 ter, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de Grote kamer vastgesteld als volgt:

 

R. Schintgen

 

C. Toader

 

A. Tizzano

 

A. Arababjiev

 

J. N. Cunha Rodrigues

 

T. von Danwitz

 

R. Silva de Lapuerta

 

J.-C. Bonichot

 

K. Schiemann

 

P. Lindh

 

J. Makarczyk

 

L. Bay Larsen

 

P. Kūris

 

A. Ó Caoimh

 

E. Juhász

 

E. Levits

 

G. Arestis

 

U. Lõhmus

 

A. Borg Barthet

 

J. Klučka

 

M. Ilešič

 

J. Malenovský

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 16 januari 2007 de in artikel 11 quater, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijsten ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de Tweede en de Derde kamer vastgesteld als volgt:

Tweede kamer

 

K. Schiemann

 

C. Toader

 

J. Makarczyk

 

J.-C. Bonichot

 

P. Kūris

 

L. Bay Larsen

Derde kamer

 

J. N. Cunha Rodrigues

 

A. Arababjiev

 

J. Klučka

 

P. Lindh

 

U. Lõhmus

 

A. O'Caoimh

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 16 januari 2007 de in artikel 11 quater, lid 2, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijsten ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de Zesde en de Zevende kamer vastgesteld als volgt:

Zesde kamer

 

K. Schiemann

 

J. Makarczyk

 

L. Bay Larsen

 

J.-C. Bonichot

 

C. Toader

Zevende kamer

 

J. N. Cunha Rodrigues

 

U. Lõhmus

 

A. O'Caoimh

 

P. Lindh

 

A. Arababjiev


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/3


Eedaflegging door de nieuwe leden van het Gerecht van eerste aanleg

(2007/C 69/05)

De heren Chipev en Ciucă, bij besluit van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 1 januari 2007 (1) benoemd tot rechter in het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen voor de periode van respectievelijk 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2007 en 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2010, hebben op 12 januari 2007 de eed voor het Hof afgelegd.


(1)  PB L 1 van 4.1.2007, blz. 19.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/3


Hogere voorziening, ingesteld op 28 december 2006 door Moser Baer India Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 4 oktober 2006 in zaak T-300/03, Moser Baer India Ltd tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak C-535/06 P)

(2007/C 69/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Moser Baer India Ltd (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos, Δικηγόρος, R. MacLean en J. Branton, Solicitors)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Committee of European CD-R and DVD+/-R Manufacturers (CECMA)

Conclusies

te vernietigen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 oktober 2006 in zaak T-300/03, Moser Baer India Ltd/ Raad van de Europese Unie;

de voor het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-300/03, Moser Baer India Ltd/ Raad van de Europese Unie, geformuleerde vordering, te weten nietigverklaring van verordening (EG) nr. 960/2003 van de Raad (1), toe te wijzen voor zover deze verordening rekwirante raakt;

de Raad te verwijzen in rekwirantes kosten van de hogere voorziening, alsook in haar kosten in zaak T-300/03, Moser Baer India Ltd/ Raad van de Europese Unie.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in hogere voorziening drie middelen aan tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg.

Het eerste middel van de hogere voorziening stelt schending door het Gerecht van eerste aanleg van het coherentiebeginsel en het beginsel van nauwgezet onderzoek bij de vaststelling van het bedrag van het compenserend recht dat krachtens de bestreden verordening ten aanzien van de invoer van CD-R's in de Europese Gemeenschap is begroot. Met dit middel betoogt verzoekster dat het Gerecht van eerste aanleg deze beginselen niet heeft geëerbiedigd door te bevestigen dat de gemeenschapsinstellingen rechtmatig hebben gehandeld door alle activa van rekwirante in te delen in de categorie van activa waarvoor tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies waren verkregen. Dit heeft tot de niet-inachtneming door het Gerecht van eerste aanleg van de hierboven genoemde beginselen van gemeenschapsrecht geleid.

Het tweede middel van de hogere voorziening bestaat uit twee onderdelen: (i) het Gerecht van eerste aanleg heeft het tegenstrijdige bewijsmateriaal dat in het dossier en de bestreden verordening is vervat, onjuist beoordeeld met betrekking tot een sleutelelement inzake de vaststelling van de schade, te weten de prijs van de invoer uit India van CD-R's tijdens het tijdvak van onderzoek van de schade, en (ii) de goedkeuring door het Gerecht van eerste aanleg van de conclusies van de bestreden verordening met betrekking tot de voorraden van de CD-R-bedrijfstak van de Gemeenschap vormde een factor die de in de bestreden verordening gedane vaststelling van het bestaan van schade heeft ondersteund.

Het derde middel van de hogere voorziening betreft de omstandigheid dat het Gerecht van eerste aanleg heeft verzuimd, de bewoordingen van artikel 8, lid 7, van de communautaire antisubsidiebasisverordening op correcte wijze in aanmerking te nemen en om bij het onderzoek van het causaal verband tussen de Indiase invoer en de zogenaamd aan de CD-R-bedrijfstak van de Gemeenschap berokkende schade rekening te houden met de weerslag van factoren die geen verband hielden met de invoer van CD-R's uit India.


(1)  Verordening (EG) nr. 960/2003 van de Raad van 2 juni 2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op opneembare compact discs uit India (PB L 138, blz. 1).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 4 januari 2007 — Paul Abraham, Eugène Dehalleux e.a./Waals Gewest, Société de développement et de promotion de l'aéroport de Liège-Bierset SA, T.N.T. Express Worldwide (Euro Hub) SA, Société nationale des voies aériennes — Belgocontrol, Belgische Staat, Cargo Airlines Ltd

(Zaak C-2/07)

(2007/C 69/07)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Paul Abraham, Eugène Dehalleux e.a.

Verwerende partijen: Waals Gewest, Société de développement et de promotion de l'aéroport de Liège-Bierset SA, T.N.T. Express Worldwide (Euro Hub) SA, Société nationale des voies aériennes — Belgocontrol, Belgische Staat, Cargo Airlines Ltd

Prejudiciële vragen

1)

Vormt een overeenkomst tussen de overheid en een particuliere onderneming, die gesloten is met de bedoeling dat deze onderneming zich vestigt op het terrein van een luchthaven die over een start- en landingsbaan van ten minste 2 100 meter beschikt, waarin nauwkeurig wordt beschreven welke infrastructuurwerken zullen worden uitgevoerd met betrekking tot de aanpassing van de start- en landingsbaan, zonder dat deze verlengd wordt, en de bouw van een verkeerstoren, teneinde vluchten van wide-body vliegtuigen 24 uur per dag en 365 dagen per jaar mogelijk te maken, en waarin zowel dag- als nachtvluchten zijn voorzien zodra de onderneming is gevestigd, een project in de zin van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1), zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij richtlijn 97/11/EEG van de Raad van 3 maart 1997 (2)?

2)

Beantwoorden de werkzaamheden tot wijziging van de infrastructuur van een bestaande luchthaven met de bedoeling deze aan te passen aan een geplande uitbreiding van het aantal nacht- en dagvluchten, zonder verlenging van de start- en landingsbaan, aan het begrip project, waarvoor een milieueffectstudie moet worden verricht in de zin van de artikelen 1, 2 en 4 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij richtlijn 97/11/EEG van de Raad van 3 maart 1997?

3)

Moet de lidstaat, ook al wordt de geplande uitbreiding van de activiteiten van een luchthaven niet rechtstreeks genoemd in de bijlagen bij richtlijn 85/337/EEG, bij het onderzoek van het mogelijke milieueffect van de aan de infrastructuur van deze luchthaven aangebrachte wijzigingen om deze toename van activiteiten op te vangen, niettemin rekening houden met deze uitbreiding?


(1)  PB L 175, blz. 40.

(2)  PB L 73, blz. 5.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/5


Beroep ingesteld op 11 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-3/07)

(2007/C 69/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande, R. Troosters, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/110/EG in nationaal recht is op 5 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 321 van 6.12.2003, blz. 26.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/5


Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-7/07)

(2007/C 69/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: W. Wils, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/84/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2001/84/EG in nationaal recht is op 31 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 272, blz. 32.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/6


Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

(Zaak C-8/07)

(2007/C 69/10)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: W. Wils, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

Vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan Richtlijn 2001/84/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad, van 27 september 2001, betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk of althans deze de Commissie niet mede te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen

Het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 31 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 272, blz. 32.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/6


Beroep ingesteld op 16 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-9/07)

(2007/C 69/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Enegren en G. Rozet, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan 2002/74/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2002/74/EG in nationaal recht is op 8 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 270, blz. 10.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/6


Beroep ingesteld op 16 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-10/07)

(2007/C 69/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Enegren, G. Rozet, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/74/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2002/74/EG in nationaal recht is op 8 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 270, blz. 10.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 22 januari 2007 — 01081 Telecom AG/Bondsrepubliek (Duitsland)

(Zaak C-15/07)

(2007/C 69/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: 01081 Telecom AG

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vraag

Verzetten artikel 27, eerste volzin, van richtlijn 2002/21/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en diensten (kaderrichtlijn) en artikel 7 van richtlijn 2002/19/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) zich tegen een nationale regeling waarbij een in het vroegere nationale rechtskader geldende wettelijke verplichting op grond waarvan de interconnectietarieven dienen te worden bepaald op basis van de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, tijdelijk wordt gehandhaafd, hoewel het gemeenschapsrecht daarin niet voorziet?


(1)  PB L 108, blz. 33.

(2)  PB L 108, blz. 7.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation, chambre commerciale, financière et économique (Frankrijk) op 23 januari 2007 — Paul Chevassus-Marche/Groupe Danone SA, Kro beer brands SA (BKSA), Eaux minérales d'Evian SA (SAEME)

(Zaak C-19/07)

(2007/C 69/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Paul Chevassus-Marche,

Verwerende partijen: Groupe Danone SA, Kro beer brands SA (BKSA), Eaux minérales d'Evian SA (SAEME)

Prejudiciële vraag

„Dient artikel 7, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (1), aldus te worden uitgelegd, dat de handelsagent aan wie een geografisch gebied is toegewezen, recht heeft op een provisie wanneer een commerciële transactie is gesloten tussen een derde en een klant binnen dat gebied, zonder dat de volmachtgever direct of indirect betrokken is bij deze transactie?”


(1)  PB L 382, blz. 17.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) op 25 januari 2007 — Alicja Sosnowska/Dyrektor Izby Skarbowej we Wrocławiu Ośrodek Zamiejscowy w Wałbrzychu

(Zaak C-25/07)

(2007/C 69/15)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alicja Sosnowska

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej we Wrocławiu Ośrodek Zamiejscowy w Wałbrzychu

Prejudiciële vragen

1)

Geeft artikel 5, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in samenhang met artikel 2 van de Eerste richtlijn (67/227/EEG) (1) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, en artikel 18, lid 4, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) (2) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, een lidstaat het recht in de nationale regeling inzake de belasting op goederen en diensten de regelingen als neergelegd in artikel 97, leden 5 en 7, van de wet van 11 maart 2004 inzake belasting op goederen en diensten op te nemen (omissis)?

2)

Behoren de regelingen als neergelegd in artikel 97, leden 5 en 7, van de wet van 11 maart 2004 inzake belasting op goederen en diensten, tot de bijzondere maatregelen van artikel 27, lid 1, van de Zesde richtlijn, die tot doel hebben bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen?


(1)  PB L 71, blz. 1301.

(2)  PB L 145, blz. 1.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/8


Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Hongaarse Republiek

(Zaak C-30/07)

(2007/C 69/16)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en D. Simon, gemachtigden)

Verwerende partij: Hongaarse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Hongaarse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/109/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Hongaarse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 23 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 16, blz. 44.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/8


Beroep ingesteld op 30 januari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-34/07)

(2007/C 69/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Condou-Durande, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/109/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/109/EG in nationaal recht is op 23 januari 2006 verstreken.


(1)  PB 2004, L 16, blz. 44.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/8


Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-37/07)

(2007/C 69/18)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Condou-Durande, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan 2003/109/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/109/EG in nationaal recht is op 23 januari 2006 verstreken.


(1)  PB 2004, L 16, blz. 44.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/9


Beroep ingesteld op 1 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-41/07)

(2007/C 69/19)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Caeiros en B. Stromsky, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

primair, vast te stellen dat de Portugese Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/28/EG (1) van de Commissie van 8 april 2005 tot vaststelling van beginselen en gedetailleerde richtsnoeren inzake goede klinische praktijken wat geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik betreft en tot vaststelling van de eisen voor vergunningen voor de vervaardiging of invoer van die geneesmiddelen, de krachtens artikel 31 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

subsidiair, te verklaren dat de Portugese Republiek in elk geval door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens dezelfde bepaling van deze richtlijn op haar rustende verplichting niet is nagekomen;

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/28/EG in nationaal recht is op 29 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 91, blz. 13.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto (Portugal) op 2 februari 2007 — Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP) en Baw International Ltd/Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa

(Zaak C-42/07)

(2007/C 69/20)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP) en Baw International Ltd

Verwerende partij: Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa

Prejudiciële vragen

1)

De vraag die rijst, is in wezen of bovengenoemde exclusiviteitsregeling ten gunste van Santa Casa voor Baw, dat wil zeggen een dienstverrichter die is gevestigd in een andere lidstaat, waar hij rechtmatig soortgelijke diensten verricht, zonder dat hij in Portugal over een fysieke vestiging beschikt, een belemmering voor het vrij verrichten van diensten vormt, in strijd met de beginselen van vrije dienstverrichting, vrijheid van vestiging en vrij verkeer van kapitaal, zoals neergelegd in respectievelijk de artikelen 49, 43 en 56 EG-Verdrag.

2)

Bijgevolg dient te worden verduidelijkt of het gemeenschapsrecht en, meer in het bijzonder, de genoemde beginselen in de weg staan aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij aan één enkele entiteit het exclusieve recht wordt verleend om loterijspelen en weddenschappen te exploiteren, en wordt bepaald dat deze exclusiviteitsregeling geldt voor „het gehele nationale grondgebied, met inbegrip van […] internet”.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 2 februari 2007 — D.M.M.A. Arens-Sikken tegen Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-43/07)

(2007/C 69/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: D.M.M.A. Arens-Sikken

Verweerder: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 73B en 73D EG-verdrag (thans artikelen 56 en 58 EG) aldus worden uitgelegd dat deze artikelen eraan in de weg staan dat een lidstaat een verkrijging krachtens erfrecht van een in die lidstaat gelegen onroerende zaak die behoort tot de nalatenschap van een — op het moment van overlijden — ingezetene van een andere lidstaat, belast naar de waarde van de onroerende zaak zonder rekening te houden met op de verkrijger rustende overbedelingsschulden uit hoofde van een testamentaire ouderlijke boedelverdeling?

2)

Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt en bovendien via vergelijking moet worden bepaald of en zo ja in hoeverre met overbedelingsschulden rekening moet worden gehouden, welke vergelijkingsmethode — één van de twee in 3.6.6. [van het arrest] genoemde methoden, of nog een andere methode — moet dan in een geval als in dit geding aan de orde worden gebruikt om te bepalen of het successierecht dat zou zijn geheven indien de erflater ten tijde van zijn overlijden inwoner van Nederland zou zijn geweest, lager zou zijn geweest dan het recht van overgang ?

3)

Maakt het voor de beoordeling van de eventuele uit het EG-verdrag voortvloeiende verplichting van de lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen om de aftrek van de overbedelingsschulden geheel of gedeeltelijk toe te staan, verschil of die aftrek leidt tot een lagere tegemoetkoming ter verkoming van dubbele belasting in de lidstaat die zich ter zake van de nalatenschap heffingsbevoegd acht op de grond van de woonplaats van de erflater ?


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/10


Beroep ingesteld op 2 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-44/07)

(2007/C 69/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker, gemachtigde)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan 2003/4/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/4/EG in nationaal recht is op 14 februari 2005 verstreken.


(1)  PB L 41, blz. 26.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/10


Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-50/07)

(2007/C 69/23)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/24/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging, wat traditionele kruidengeneesmiddelen betreft, van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2004/24/EG in nationaal recht is op 30 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 136, blz. 85.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/11


Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-51/07)

(2007/C 69/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Condou-Durande, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG (1) van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/110/EG in nationaal recht is op 5 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 321 van 6.12.2003, blz. 26.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/11


Beroep ingesteld op 6 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-53/07)

(2007/C 69/25)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/104/EG van de Commissie van 14 oktober 2004 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 72/245/EEG van de Raad betreffende door voertuigen veroorzaakte radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit) en tot wijziging van richtlijn 70/156/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2004/104/EG in nationaal recht is op 31 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 337 van 13.11.2004, blz. 13.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/11


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-58/07)

(2007/C 69/26)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/110/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/110/EG in nationaal recht is op 5 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 321, blz. 26.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/12


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-59/07)

(2007/C 69/27)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/109/EG in nationaal recht is op 23 januari 2006 verstreken.


(1)  PB 2004, L 16, blz. 44.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/12


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

(Zaak C-60/07)

(2007/C 69/28)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Šmerdová en L. Pignataro, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Tsjechische Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/33/EG van de Commissie van 22 maart 2004 tot uitvoering van richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bepaalde technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 9, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Tsjechische Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 8 februari 2005 verstreken.


(1)  PB L 91, blz. 25.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/12


Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-62/07)

(2007/C 69/29)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

te verklaren dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/28/EG (1) van de Commissie van 8 april 2005 tot vaststelling van beginselen en gedetailleerde richtsnoeren inzake goede klinische praktijken wat geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik betreft en tot vaststelling van de eisen voor vergunningen voor de vervaardiging of invoer van die geneesmiddelen, de krachtens artikel 31, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de uitvoering van richtlijn 2005/28/EG is op 29 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 91, blz. 13.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/13


Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-63/07)

(2007/C 69/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en I. Kaufmann-Bühler, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 14, lid 1, van richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 6 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 177, blz. 13.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/13


Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-64/07)

(2007/C 69/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en D. Lawunmi, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vast te stellen dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van richtlijn 1999/13/EG (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 14 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 143, blz. 87.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/14


Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-65/07)

(2007/C 69/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky en D. Lawunmi, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vast te stellen dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging, wat traditionele kruidengeneesmiddelen betreft, van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 136, blz. 85.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/14


Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-66/07)

(2007/C 69/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky en D. Lawunmi, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vast te stellen dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 3 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 oktober 2005 verstreken.


(1)  PB L 136, blz. 34.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/14


Beroep ingesteld op 9 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-70/07)

(2007/C 69/34)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en I. Kaufmann-Bühler)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 14, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 6 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 177, blz. 13.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/15


Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-77/07)

(2007/C 69/35)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en W. Wils, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2001/84/EG in nationaal recht is op 31 december 2005 verstreken.


(1)  PB L 272 van 13.10.2001, blz. 32.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/15


Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-80/07)

(2007/C 69/36)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en B. Stromsky, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/28/EG (1) van de Commissie van 8 april 2005 tot vaststelling van beginselen en gedetailleerde richtsnoeren inzake goede klinische praktijken wat geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik betreft en tot vaststelling van de eisen voor vergunningen voor de vervaardiging of invoer van die geneesmiddelen, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/28/EG in nationaal recht is op 29 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 91 van 9.4.2005, blz. 13.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/16


Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-81/07)

(2007/C 69/37)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en K. Simonsson)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de plannen voor ontvangst en verwerking van scheepsafval en landingsresiduen vast te stellen, goed te keuren en uit te werken, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, lid 1, en 16, lid 1, van richtlijn 2000/59/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2000/59/EG in nationaal recht is op 28 december 2000 verstreken.


(1)  PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/16


Beroep ingesteld op 14 februari 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-83/07)

(2007/C 69/38)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en J.-B. Laignelot)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot wijziging van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2004/12/EG in nationaal recht is op 18 augustus 2005 verstreken.


(1)  PB L 47 van 18.2.2004, blz. 26-32.


Gerecht van eerste aanleg

24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/17


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 januari 2007 — France Télécom/Commissie

(Zaak T-340/03) (1)

(„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Markt voor snelle-internettoegangsdiensten - Afbraakprijzen’)

(2007/C 69/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: France Télécom SA, voorheen Wanadoo Interactive SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: O. Brouwer, H. Calvet, M. Pittie, J. Philippe en T. Janssens, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Rating en É. Gippini Fournier, gemachtigden, vervolgens É. Gippini Fournier)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking van de Commissie van 16 juli 2003 betreffende een procedure op grond van artikel 82 EG (COMP/38.233 — Wanadoo Interactive) of, subsidiair, intrekking of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/17


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 — C/Commissie

(Zaak T-166/04) (1)

(„Ambtenaren - Uitvoering van arrest van Gerecht - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Dienstfout - Verlies van kans’)

(2007/C 69/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: C (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Sambon, P.-P. Van Gehuchten en P. Reyniers, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek strekkende tot uitvoering van het arrest van het Gerecht van [vertrouwelijk] (2) in zaak [vertrouwelijk] alsmede, voor zover nodig, van het besluit tot afwijzing van zijn klacht van 12 februari 2004 en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de gestelde materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over de vordering tot nietigverklaring.

2)

De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker, C, van het bedrag van 15 000 EUR.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.

(2)  Vertrouwelijke informatie die is gemaskeerd.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/17


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 1 februari 2007 — Commissie/IAMA Consulting

(Zaak T-242/04) (1)

(„Esprit-programma - Communautaire financiering - Vordering in reconventie, ingediend met toepassing van arbitragebeding - Terugbetaling van door de Commissie teveel betaalde bijstaand’)

(2007/C 69/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. de March, gemachtigde, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Verwerende partij: IAMA Consulting Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk, V. Salvatore, vervolgens P. Sorteni, advocaten)

Voorwerp

Vordering van de Commissie tot veroordeling van IAMA Consulting Srl tot terugbetaling van de bedragen die de Commissie haar ten onrechte heeft betaald uit hoofde van het communautaire programma Esprit, in het kader van de uitvoering van de overeenkomsten Regis 22337 en Refiag 23200.

Dictum

1)

IAMA Consulting Srl wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van 31 757 EUR ter zake van de overeenkomst Refiag, vermeerderd met vertragingsrente ad 4,78530 EUR per dag, te rekenen vanaf 16 mei 2004 tot en met de voldoening van het eindsaldo, waarop de tussentijds door IAMA overgemaakte bedragen in mindering moeten worden gebracht, en tot betaling van 164 345 EUR ter zake van de overeenkomst Regis, vermeerderd met vertragingsrente ad 24,76432 EUR per dag, te rekenen vanaf 16 mei 2004 tot en met de voldoening van het eindsaldo, waarop de tussentijds door IAMA overgemaakte bedragen in mindering moeten worden gebracht.

2)

IAMA Consulting zal haar eigen kosten alsmede de helft van de kosten van de Commissie dragen.

3)

De Commissie zal de helft van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004 (voorheen zaak C-517/03).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/18


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 — Minin/Commissie

(Zaak T-362/04) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Liberia - Bevriezing van tegoeden van medestanders van Charles Taylor - Bevoegdheid van Gemeenschap - Grondrechten - Beroep tot nietigverklaring’)

(2007/C 69/42)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Leonid Minin (Tel-Aviv, Israël) (vertegenwoordigers: T. Ballarino en C. Bovio, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Montaguti, L. Visaggio en C. Brown, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Marquardt en F. Ruggeri Laderchi, vervolgens S. Marquardt en A. Vitro, gemachtigden); en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Caudwell, vervolgens E. Jenkinson, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1149/2004 van de Commissie van 22 juni 2004 tot wijziging van verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia (PB L 222, blz. 17), alsmede gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 874/2005 van de Commissie van 9 juni 2005 tot wijziging van verordening nr. 872/2004 (PB L 146, blz. 5)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoeker zal naast zijn eigen kosten ook de kosten van de Commissie dragen.

3)

De Raad en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/18


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 — Aldershoff/Commissie

(Zaak T-236/05) (1)

(„Loopbaanontwikkelingrapport - Beoordelingsperiode 2003 - Kennelijk onjuiste beoordeling - Ontoereikende motivering - Recht om te worden gehoord’)

(2007/C 69/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Willem Aldershoff (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, X. Martin, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en M. Velardo, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingrapport over de beoordelingsperiode 2003

Dictum

1)

Het loopbaanontwikkelingrapport van verzoeker, Willem Aldershoff, over de beoordelingsperiode 2003 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van verzoeker.


(1)  PB C 205 van 20.8.2005.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/19


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 januari 2007 — SPM/Commissie

(Zaak T-447/05) (1)

(„Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Invoerregeling voor bananen uit ACS-landen op grondgebied van Europese Unie - Verordening (EG) nr. 2015/2005 - Beroep tot nietigverklaring - Procesbevoegdheid - Niet-ontvankelijkheid’)

(2007/C 69/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société des plantations de Mbanga SA (SPM) (Douala, Kameroen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Soler Couteaux en S. Cahn, vervolgens B. Doré, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en L. Visaggio, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2015/2005 van de Commissie van 9 december 2005 met betrekking tot de invoer, in de maanden januari en februari 2006, van bananen van oorsprong uit ACS-landen in het kader van het bij verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen geopende tariefcontingent (PB L 324, blz. 5)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Société des plantations de Mbanga SA (SPM) zal haar eigen kosten en die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/19


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 januari 2007 — Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret en Akar/Commissie

(Zaak T-129/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Wezenlijke vormvoorschriften - Verplichte procesvertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door een daartoe ten overstaan van een rechterlijke instantie van een lidstaat bevoegde advocaat - Te late indiening van geregulariseerd verzoekschrift - Niet-ontvankelijkheid van beroep’)

(2007/C 69/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi en Musa Akar (Ankara, Turkije) (vertegenwoordiger: Ç. Şahin, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. van Nuffel en F. Hoffmeister, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering strekkende tot nietigverklaring van beschikking MK/KS/DELTUR/(2005)/SecE/D/1614 van 23 december 2005 met betrekking tot de aanbesteding van de bouw van onderwijsvoorzieningen in de provincies Siirt en Diyarbakir, en strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de betrokken aanbestedingsprocedure.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoekers, Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi en Musa Akar worden verwezen in hun eigen kosten en hoofdelijk in de kosten van de Commissie.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/20


Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Bondsrepubliek Duitsland/Commissie

(Zaak T-14/07)

(2007/C 69/46)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma, C. Schulze-Bahr, bijgestaan door C. von Donat, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C (2006) 5163 def. van de Commissie van 3 november 2006 betreffende de vermindering van de bij beschikking C(95) 1427 van de Commissie van 11 juli 1995 voor het operationele programma van Nordrhein-Westfalen in het kader van het communautaire initiatief MKB toegekende financiële bijstand van het EFRO (EFRO nr. 94.02.10.029), voor zover de vermindering het bedrag van de nog niet ontvangen EFRO-bijstand overschrijdt.

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden beschikking heeft de Commissie de bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor het operationele programma van Nordrhein-Westfalen in het kader van het communautaire initiatief MKB verminderd.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster dat de bestreden beschikking de goedkeuringsbeschikking C(95) 1427 van de Commissie van 11 juli 1995 schendt.

Voorts stelt zij dat artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 (1) is geschonden daar de voorwaarden voor een vermindering niet zijn vervuld. In dit verband voert zij met name aan dat de afwijkingen van het indicatieve financieringsplan geen aanzienlijke wijziging van het programma opleveren.

Zelfs al zou het programma aanzienlijk zijn gewijzigd, dan heeft de Commissie volgens verzoekster vooraf toestemming gegeven voor een flexibele uitvoering van de indicatieve financieringsplannen bij de „richtsnoeren voor de financiële afsluiting van de operationele maatregelen (1994-1999) van de Structuurfondsen ”(SEC (1999) 1316).

Voor het geval zou worden aangenomen dat de voorwaarden voor een vermindering zijn vervuld, wijst verzoekster erop dat verweerster met betrekking tot het concrete programma geen gebruik heeft gemaakt van haar beoordelingsvrijheid. De Commissie had moeten nagaan of een vermindering van de EFRO-bijstand in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, van 31.12.1988, blz. 1).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/20


Beroep ingesteld op 15 januari 2007 — Bondsrepubliek Duitsland/Commissie

(Zaak T-15/07)

(2007/C 69/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Schulze-Bahr, bijgestaan door C. von Donat, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C (2006) 5164 def. van de Commissie van 3 november 2006 betreffende de vermindering van de bij beschikking C(95) 1739 van de Commissie van 27 juli 1995 voor het operationele programma van Nordrhein-Westfalen in het kader van gemeenschapsinitiatief RECHAR II toegekende financiële bijstand (EFRO nr. 94.02.10.041/ARINCO nr. 94.DE.16.056);

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking heeft de Commissie de financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor het operationele programma van Nordrhein-Westfalen in het kader van gemeenschapsinitiatief RECHAR II verminderd.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster dat de bestreden beschikking goedkeuringsbeschikking C(95) 1739 van de Commissie van 27 juli 1995 schendt.

Bovendien stelt zij schending van artikel 24, lid 2, van verordening 4253/88 (1) daar niet is voldaan aan de voorwaarden voor vermindering. In dit verband voert zij met name aan dat de afwijkingen van het indicatieve financieringsplan geen aanzienlijke wijziging van het programma opleveren.

Zelfs al zou het programma aanzienlijk zijn gewijzigd, dan heeft de Commissie volgens verzoekster vooraf toestemming voor een soepele toepassing van het indicatieve financieringsplan gegeven bij de „richtsnoeren voor de financiële afsluiting van de operationele maatregelen (1994-1999) van de Structuurfondsen ”[SEC (1999) 1316].

Voor het geval zou worden aangenomen dat de voorwaarden voor een vermindering zijn vervuld, wijst verzoekster erop dat verweerster met betrekking tot het concrete programma geen gebruik heeft gemaakt van haar beoordelingsvrijheid. Verweerster had moeten nagaan of een vermindering van de EFRO-bijstand evenredig was.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, van 31.12.1988, blz. 1).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/21


Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Kronberger/ Parlement

(Zaak T-18/07)

(2007/C 69/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hans Kronberger (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: W. L. Weh, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het besluit van het Parlement tot geldigverklaring van het mandaat van een van zijn leden nietig te verklaren;

het Parlement te gelasten, verzoeker te vergoeden voor de tarifaire kosten van zijn vertegenwoordiging in rechte.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, die in Oostenrijk op 13 juni 2004 plaatsvonden, kandideerde verzoeker voor een mandaat in het Europees Parlement.

Met het onderhavige beroep komt hij op tegen het besluit van het Europees Parlement van 28 april 2005, waarbij verzoekers bezwaar tegen de geldigheid van het mandaat van een van zijn leden ongegrond werd verklaard.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker in het bijzonder aan, dat de Oostenrijkse regeling inzake voorkeurstemmen in strijd is met het gemeenschapsrecht doordat zij onverenigbaar is met artikel 1 van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (1).


(1)  PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/21


Beroep ingesteld op 25 januari 2007 — Systran en Systran Luxembourg/Commissie

(Zaak T-19/07)

(2007/C 69/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Systran SA en Systran Luxembourg (vertegenwoordigers: J.-P. Spitzer en E. de Boissieu, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de onmiddellijke staking van de inbreuk- en de openbaarmakingshandelingen van de Europese Gemeenschappen in de persoon van de Commissie te gelasten;

de inbeslagneming van alle in het bezit van de Commissie en van de vennootschap GOSSELIES zijnde gegevensdragers met daarop de informatica-bewerkingen die de vennootschap GOSSELIES op basis van de versies EC-SYSTRAN Unix en SYSTRAN Unix heeft gerealiseerd met schending van de rechten van SYSTRAN, en de teruggave van die gegevensdragers aan SYSTRAN of althans de vernietiging ervan onder toezicht van een ministeriële beambte te gelasten;

de Europese Gemeenschap in de persoon van de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden door de inbreuk van de Commissie en met name van DGT bij de uitoefening van diens functies;

waarbij deze schade is opgebouwd als volgt:

voor SYSTRAN Luxembourg 1 531 000 EUR;

voor SYSTRAN SA 47 014 000 EUR, zonodig te vermeerderen, en 2 000 000 EUR aan immateriële schade;

de bekendmaking van de door het Gerecht te geven beslissing, op kosten van de Commissie, in gespecialiseerde kranten en tijdschriften en op gespecialiseerde internetsites, ter keuze van SYSTRAN, te gelasten;

in elk geval de Commissie in alle kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Door middel van licentieovereenkomsten inzake het gebruik van SYSTRAN-software voor automatische vertaling, gesloten tussen de rechtsvoorgangers van verzoeksters en de Commissie, heeft deze laatste het recht verkregen de software voor eigen gebruik en gebruik door de Europese administraties in te zetten. Volgens verzoeksters voorzagen de overeenkomsten niet in overdracht van intellectuele eigendomsrechten op de SYSTRAN-software aan de Commissie. Van 1999 tot 2002 heeft SYSTRAN via haar dochteronderneming SYSTRAN Luxembourg de migratie naar het nieuwe besturingssysteem verzorgd. De hiertoe met de Commissie getekende overeenkomst bepaalde dat het gehele vertaalsysteem van de Commissie haar eigendom blijft, „echter zonder dat aan reeds bestaande intellectuele of industriële eigendomsrechten afbreuk wordt gedaan”.

In oktober 2003 publiceerde de Commissie een aanbesteding voor een opdracht met betrekking tot het „onderhoud en de taalkundige versterking van de dienst van automatisch vertalen van de Europese Commissie, en het leveren van aanverwante diensten” (1). Verzoeksters hebben aan deze procedure niet deelgenomen. SYSTRAN heeft niettemin haar reserves uitgesproken over het voorwerp van de aanbesteding en de te sluiten overeenkomst, aangezien deze volgens haar inbreuk zou kunnen maken op haar intellectuele eigendomsrechten op de software.

In het onderhavige beroep stellen verzoeksters dat de gunning van een opdracht aan een andere vennootschap dan SYSTRAN op zich inbreuk maakt op hun intellectuele eigendomsrechten en noodzaakt tot een openbaarmaking van hun know-how aan de verkrijger van de opdracht. Zij stellen dat de uitvoering van de in aanbesteding voorziene taken, die onder meer bestaan in wijzigingen en bewerkingen van het oorspronkelijk door SYSTRAN gecreëerde systeem, ten minste haar voorafgaande toestemming zou behoeven. Zij betogen dat de Commissie, door nooit om een dergelijke toestemming te hebben gevraagd, inbreuk maakt op de aan het SYSTRAN-systeem verbonden rechten, en bijgevolg aan openbaarmaking van verzoeksters' know-how in strijd met artikel 4 van richtlijn 91/250/EEG (2) zoals omgezet in de nationale rechtsstelsels.

Verzoeksters stellen derhalve dat de inbreuk op de rechten op de SYSTRAN-software en de bekendmaking van hun know-how onrechtmatige daden zijn die leiden tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap op grond van de artikelen 235 en 288, tweede alinea, EG. Bovendien stellen zij dat door deze onrechtmatige daden schade is ontstaan die de Commissie dient te vergoeden.


(1)  Aanbesteding nr. 2003/S 191-171556 (PB S 191).

(2)  Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (PB L 122, blz. 42).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/22


Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2007 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 november 2006 in zaak F-100/05, Chatziioannidou/Commissie

(Zaak T-20/07 P)

(2007/C 69/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (Brussel, België) (vertegenwoordigers: K. Herrmann en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Eleni Chatziioannidou (Auderghem, België)

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 november 2006 in zaak F-100/05 te vernietigen;

het door Chatziioannidou ingestelde beroep te verwerpen;

te beslissen dat elke partij de eigen kosten zal dragen van deze procedure en van die voor het Ambtenarengerecht van de Europese Gemeenschappen.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij het arrest van 14 november 2006, waarvan in deze zaak vernietiging wordt gevorderd, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken de besluiten van de Commissie van 30 november 2004 en 20 februari 2005 houdende berekening van de pensioenjaren van Chatziioannidou na overschrijving van de actuariële tegenwaarde van haar in Griekenland verworven pensioenrechten naar het pensioenstelsel van de Gemeenschappen, nietig verklaard.

Tot staving van de vordering tot vernietiging van dat arrest voert de Commissie één middel aan, ontleend aan schending van de verordeningen nrs. 1103/97 (1) en 974/98 (2) alsmede van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut (3). De veronderstelling waarop de gehele redenering van het Gerecht voor ambtenarenzaken berust vloeit voort uit een verkeerde uitlegging van de strekking van verordening nr. 1103/97. Anders dan dat Gerecht overweegt, beoogt de betrokken verordening het behoud van de contractuele verplichtingen die particulieren zijn aangegaan, maar niet van die welke overheidslichamen zijn aangegaan. Voorts stelt zij dat deze opmerking in casu hoe dan ook irrelevant is, aangezien de Commissie op de datum van de invoering van de euro geen enkele verplichting ten opzichte van Chatziioannidou was aangegaan, en het in artikel 3 van verordening nr. 1103/97 neergelegde beginsel van de continuïteit van contracten in casu rechtens dus niet van toepassing was. Daarentegen is de Commissie van mening dat verordening nr. 974/98, en vooral artikel 14 ervan, in casu wel moet worden toegepast en dat de algemene uitvoeringsbepalingen in het licht daarvan moeten worden gelezen. Worden na de invoering van de euro pensioenrechten overgeschreven die in Griekenland, een land dat de euro heeft ingevoerd, zijn verworven, dan is de bepaling van artikel 4, lid 4, van de algemene uitvoeringsbepalingen, die de omzetting in euro's regelt van bedragen die in een andere valuta dan de euro zijn overgeschreven, dus niet van toepassing. Wegens de verdeling van bevoegdheden bij de toepassing van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut tussen de Commissie en de nationale autoriteiten kan Chatziioannidou, anders dan het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft overwogen, de Commissie niet de methode van berekening verwijten van het bedrag van de actuariële tegenwaarde dat de Griekse autoriteiten aan haar hebben overgemaakt, aangezien alleen die autoriteiten bevoegd zijn om een juiste methode te kiezen en zij een reeds in euro's uitgedrukt bedrag naar de rekening van de Commissie hebben overgemaakt.


(1)  Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (PB L 139, blz. 1).

(3)  Algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 (PB L 124, blz. 1).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/23


Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — L'Oréal/BHIM — Spa Monopole (SPALINE)

(Zaak T-21/07)

(2007/C 69/51)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: L'Oréal SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Baud, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SA Spa Monopole, Compagnie fermière de Spa, afgekort SA Spa Monopole NV (Spa, België)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 oktober 2006 in zaak R 415/2005-1 te vernietigen;

verweerder en, indien dit passend lijkt, interveniënte te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair woordmerk „SPALINE ”voor waren van klasse 3 (bad- en douchezepen, vochtinbrengende middelen voor de huid, bodylotions, vitaliseermiddelen voor de huid, astringerende middelen, reinigingsmiddelen voor de huid en het lichaam, gezichtsmaskers, scrubs en geurende producten) — aanvraagnr. 989 236

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: SA Spa Monopole NV

Oppositiemerk of -teken: nationale en internationale woord- en beeldmerken „SPA”, „LIP SPA”, „SPA SKIN CARE ”en „Les Thermes de Spa ”voor waren van de klassen 3, 32 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, volgens hetwelk de bestreden beslissing artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad schendt.

Verzoekster stelt om te beginnen dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 onjuist zijn beoordeeld in de bestreden beslissing, voor zover daarin geen rekening werd gehouden met en dus volledig werd voorbijgegaan aan het beschrijvende en generieke karakter van het woord „spa ”met betrekking tot cosmetica in het Beneluxgebied.

In het bijzonder betoogt verzoekster dat in de bestreden beslissing een aantal voorwaarden van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 niet juist werd beoordeeld, aangezien, anders dan de eerste kamer van beroep heeft gesteld, de betrokken tekens niet dermate visueel, fonetisch of begripsmatig overeenstemmen dat de relevante consument daartussen een verband legt. Verder stelt verzoekster dat door het gebruik van het gemeenschapsmerk „SPALINE ”geen ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit de reputatie van het oudere Benelux-merk „SPA ”en ten slotte dat dit gemeenschapsmerk niet wordt gebruikt zonder geldige reden.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/24


Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Borco-Marken-Import Matthiesen/BHIM (α)

(Zaak T-23/07)

(2007/C 69/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Borco-Marken-Import Matthiesen GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Wolter, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 30 november 2006 in beroepsprocedure R0808/2006-4 te vernietigen;

vast te stellen dat de bepalingen van artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 zich niet verzetten tegen de publicatie van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 33 [„alcoholhoudende dranken (uitgezonderd bieren), wijnen, mousserende wijnen en dranken met wijn”];

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „α ”voor waren van klasse 33 (aanvraagnr. 4 634 663)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien ten onrechte werd vastgesteld dat er absolute weigeringsgronden bestaan. Bovendien werden de draagwijdte en betekenis van artikel 12 van verordening (EG) nr. 40/94 miskend.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/24


Beroep, ingesteld op 30 januari 2007 — Iride en Iride Energia/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-25/07)

(2007/C 69/53)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Iride en Iride Energia (Turijn, Italië) (vertegenwoordigers: L. G. Radicati di Brozolo, M. Merola, C. Bazoli, avvocati)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren, voor zover daarbij de maatregelen als staatsteun worden gekwalificeerd en voor zover daarbij de uitkering van de steun wordt geschorst tot Italië het bewijs heeft geleverd dat AEM Torino de steun heeft terugbetaald die bij beschikking 2003/193/EG van 5 juni 2002 inzake de belastingvrijstellingen voor de vroegere gemeentelijke nutsbedrijven onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het door Iride SpA en Iride Energia SpA (hierna: „verzoekende partijen”) ingestelde beroep wordt opgekomen tegen de beschikking van 8 november 2006 tot beëindiging door de Commissie van de krachtens artikel 88, lid 2, EG ingeleide procedure van onderzoek van de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van een terugbetaling die Italië voornemens is te verlenen aan AEM Torino voor gestrande kosten in de energiesector (1).

Verzoekende partijen verzoeken het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, de beschikking nietig te verklaren, voor zover daarbij de maatregelen tot terugbetaling aan AEM Torino van de gestrande kosten die tijdens het proces van liberalisering van de energiesector zijn opgekomen, als staatssteun worden aangemerkt, en voor zover daarbij de uitkering van steun wordt geschorst tot Italië aan de Commissie het bewijs heeft geleverd dat AEM Torino de eerdere steun die bij beschikking 2003/193/EG inzake de belastingvrijstellingen voor de vroegere municipalizzate [gemeentelijke nutsbedrijven] onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard (hierna: „beschikking inzake de belastingvrijstellingen”), niet heeft ontvangen, dan wel het bewijs heeft geleverd dat AEM Torino de eerder in het kader van de voornoemde regeling verkregen steun heeft terugbetaald, vermeerderd met rente.

Het beroep is inzonderheid gebaseerd op volgende hoofdoverwegingen:

a)

De betrokken maatregel is geen staatssteun omdat hij niet is gefinancierd uit overheidsmiddelen en geen kosteloos voordeel voor de begunstigden ervan oplevert.

b)

Het arrest Deggendorf (2) is in casu niet van toepassing. De Commissie heeft namelijk niet aangetoond dat was voldaan aan de voorwaarden (inzonderheid het feit dat de vorige maatregelen in voorkomend geval met de nieuwe maatregelen werden gecumuleerd) die volgens de in dat arrest geformuleerde beginselen vervuld moeten zijn voor opschorting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Meer bepaald heeft de Commissie niet uitgelegd op welke manier cumulatieve effecten kunnen ontstaan als gevolg van de steun uit hoofde van de beschikking inzake de belastingvrijstellingen en van steunmaatregelen zoals de stranded costs (gestrande kosten) die enkel tot aanpassing strekken en waarvan de effecten dus volledig zijn opgeslorpt in het verleden, waarbij de ten tijde van de geregelde markt opgekomen kosten kunnen worden afgeschreven op de wijze als de ondernemingen zouden hebben gedaan indien de liberalisering van de sector niet had plaatsgevonden voordat deze kosten volledig waren afgeschreven.


(1)  PB L 366, blz. 62.

(2)  Arrest TwD/Commissie van 15 mei 1997, C-355/95 (Jurispr. blz. I-2549).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/25


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — US Steel Košice/Commissie

(Zaak T-27/07)

(2007/C 69/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: US Steel Košice sro (Košice, Slowakije) (vertegenwoordigers: E. Vermulst, lawyer, en C. Thomas, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 29 november 2006 betreffende het nationale plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat Slowakije in overeenstemming met richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad heeft meegedeeld;

de Commissie te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 29 november 2006 betreffende het nationale plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2008-2012, dat Slowakije in overeenstemming met richtlijn 2003/87/EG (1) heeft meegedeeld.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster in de eerste plaats aan dat de bestreden beschikking titel 4, punt 2a, van bijlage XIV bij de Toetredingsakte 2003 (2) schendt, doordat in deze beschikking ten onrechte wordt gesteld dat de voorwaarden waarin deze bepaling voorziet tot en met 2009 kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of Slowakije al dan niet doorgaat met het verlenen aan verzoekster van de belastingvrijstelling die deze lidstaat, in afwijking van de artikelen 87 en 88 EG, tot aan het einde van het belastingjaar 2009 aan verzoekster mag blijven toekennen. Verzoekster stelt dat de beschikking derhalve ook in strijd is met criterium 4 van bijlage III bij richtlijn 2003/87/EG, volgens hetwelk het nationale toewijzingsplan in overeenstemming moet zijn met andere wetgevende instrumenten en beleidsinstrumenten van de Gemeenschap.

Verzoekster betoogt in de tweede plaats dat de bestreden beschikking het vertrouwensbeginsel schendt, doordat de Commissie bij verscheidene gelegenheden bij verzoekster de verwachting heeft gewekt, dat deze erop kon rekenen dat de productiebeperkingen waarin titel 4, punt 2a, van bijlage XIV bij de Toetredingsakte voorziet, niet meer zouden worden toegepast zodra verzoekster niet meer in aanmerking zou komen voor de belastingvrijstelling.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking onwettig is, omdat de Commissie, in plaats van haar beperkte taken ingevolge artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG uit te voeren, een volledig onafhankelijke berekening heeft uitgevoerd van de passende totale emissies in Slowakije en deze aan de Slowaakse Republiek heeft opgelegd. Daarbij heeft de Commissie zich de bevoegdheid van de lidstaten krachtens de artikelen 9 en 11 van richtlijn 2003/87/EG toegeëigend.

Ten vierde voert verzoekster aan dat de bestreden beschikking onwettig is, omdat zij berust op een rigide wiskundige berekening, die werd opgelegd zonder raadpleging van het publiek en geen rekening hield met specifieke factoren die van invloed zijn op de emissies in Slowakije in de periode 2008-2012. Verzoekster is van mening dat deze benadering de artikelen 9, lid 1, en 11, lid 2, van richtlijn 2003/87/EG schendt, alsmede de criteria 1, 2 en 3 van bijlage III bij deze richtlijn en het vertrouwensbeginsel. Verzoekster stelt dat voor zover de Commissie al over enige beoordelingsmarge beschikte, de Commissie bij deze beoordeling een kennelijke fout heeft gemaakt.

Ten slotte betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking gebrekkig is wegens misbruik van bevoegdheid, aangezien zij werd gemotiveerd door de wens om emissierechten als zodanig schaars te maken, teneinde de prijzen van deze rechten op te drijven.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).

(2)  Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB L 236, blz. 33).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/26


Beroep ingesteld op 7 februari 2007 — Fels-Werke e.a./Commissie

(Zaak T-28/07)

(2007/C 69/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Fels-Werke GmbH (Goslar, Duitsland), Saint-Gobain Glass Deutschland GmbH (Aachen, Duitsland) en Spenner Zement GmbH & Co. KG (Erwitte, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Posser en S. Altenschmidt, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1, lid 2, van de beschikking van de Commissie van 29 november 2006 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten waarvan door Duitsland is kennisgegeven overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (nummer van het document niet bekendgemaakt), voor zover daarbij de garanties voor toewijzingen uit de eerste handelsperiode die zijn beschreven in hoofdstuk 6.2 van het nationale toewijzingsplan van Duitsland, onder de titels „Bijkomende nieuwe installaties overeenkomstig artikel 11 ZuG 2007 ”en „Toewijzingen overeenkomstig § 8 ZuG 2007”, met richtlijn 2003/87 onverenigbaar zijn verklaard,

nietigverklaring van artikel 2, lid 2, van die beschikking, voor zover daarbij aan de Bondsrepubliek Duitsland eisen worden gesteld inzake de toepassing van de garanties voor toewijzingen uit de eerste handelsperiode die zijn beschreven in hoofdstuk 6.2 van het nationale toewijzingsplan van Duitsland, onder de titels „Bijkomende nieuwe installaties overeenkomstig artikel 11 ZuG 2007 ”en „Toewijzingen overeenkomstig § 8 ZuG 2007”, en daarbij ook wordt gelast, dezelfde vervullingsfactor toe te passen als voor andere vergelijkbare bestaande installaties,

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters bestrijden de beschikking van de Commissie van 29 november 2006 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten waarvan door Duitsland is kennisgegeven overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad. In deze beschikking heeft de Commissie kritiek geuit op bepaalde aspecten van het nationale toewijzingsplan voor Duitsland wegens onverenigbaarheid ervan met bijlage III van richtlijn 2003/87 (1).

Verzoeksters, exploitanten van installaties waarvoor de verplichting tot emissiehandel geldt, betogen dat zij rechtstreeks en individueel worden geraakt door de bestreden beschikking.

Ter onderbouwing van hun beroep voeren zij vier middelen aan.

In de eerste plaats betogen zij dat verweerster het Duitse nationale toewijzingsplan niet meer mocht afwijzen op 29 november 2006, aangezien de daartoe in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 dwingend voorgeschreven termijn reeds was verstreken.

Bovendien stellen verzoeksters, wat de grond van de zaak betreft, dat artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, in samenhang met de criteria van bijlage III daarbij, onjuist is toegepast. Volgens hen vormen de door de Commissie bekritiseerde garanties voor toewijzingen voor nieuwe installaties geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG. De betrokken installaties genieten evenmin een ongerechtvaardigd voordeel.

Voorts is de bestreden beschikking niet voldoende gemotiveerd, zodat zij artikel 253 EG schendt.

Tot slot druist de bestreden beschikking in tegen het communautaire vertrouwensbeginsel.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/27


Beroep ingesteld op 9 februari 2007 — Lactalis Gestion Lait en Lactalis Investissements/Raad

(Zaak T-29/07)

(2007/C 69/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Lactalis Gestion Lait SNC en Lactalis Investissements SNC (Laval, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Philippart, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

voor recht te verklaren dat artikel 1, eerste alinea, van richtlijn 67/227/EEG, zoals nader toegelicht door de vierde overweging van de considerans, de lidstaten verplicht tot afschaffing en vervanging van de cumulatieve cascadestelsels die de mededinging vervalsen en de handel tussen lidstaten belemmeren;

voor recht te verklaren dat artikel 1, derde alinea, van richtlijn 67/227/EEG, zoals nader toegelicht door de achtste overweging van de considerans, de (oude en nieuwe) lidstaten verbiedt om bij in- of uitvoer forfaitaire compenserende maatregelen uit hoofde van de omzetbelasting voor het handelsverkeer tussen lidstaten te handhaven of in te stellen;

voor recht te verklaren dat artikel 1 van de Eerste richtlijn (67/227/EEG) de cumulatieve cascadestelsels vervangt door het gemeenschappelijke btw-stelsel en dat voortaan het handhaven of instellen van cumulatieve cascadestelsels die de mededinging vervalsen en de handel belemmeren, moet worden verboden;

voor recht te verklaren dat richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke btw-stelsel, door de Eerste richtlijn (67/227/EEG) met uitzondering van artikel 2, waarin de kenmerken van de btw worden omschreven, in te trekken, in strijd met haar doel een onvolledig en onjuist beeld van de bestaande btw-wetgeving geeft en afbreuk doet aan de harmonisatie van de wetgevingen inzake omzetbelasting;

voor recht verklaren dat de Raad de doelstellingen van de artikelen 3 en 93 EG schendt en de belangen van verzoeksters rechtstreeks en individueel schaadt, door elke verwijzing naar het beginsel van het verbod op cumulatieve cascadestelsels te schrappen en aldus de handhaving en de herinvoering van omzetbelasting mogelijk te maken, waardoor de mededinging kan worden vervalst en de handel tussen lidstaten kan worden belemmerd;

nietig te verklaren artikel 411-1 van richtlijn 2006/112/EG voor zover dit de overwegingen 4 en 8 van de considerans en artikel 1, eerste en derde alinea, van richtlijn 67/227/EG van de Raad intrekt en kennelijk de artikelen 3 en 93 EG schendt;

de Raad te veroordelen tot vergoeding aan verzoeksters van de onverhaalbare kosten die in de onderhavige procedure zijn gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vorderen verzoeksters nietigverklaring van artikel 411-1 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), voor zover daarbij artikel 1, eerste en derde alinea, van de Eerste Richtlijn (67/227/EEG) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (2), die in de afschaffing van de cumulatieve cascadestelsels voorzien en de handhaving of invoering van dergelijke belastingen verbiedt, is ingetrokken.

Verzoeksters stellen dat de Raad door het vaststellen van een dergelijke richtlijn de doelstellingen schendt van de artikelen 3 en 93 EG, die voorzien in de harmonisatie van wetgevingen inzake omzetbelastingen. Tevens stellen zij dat de intrekking van richtlijn 67/277/EEG door richtlijn 2006/112/EG meebrengt, dat het beginsel van het verbod op cumulatieve cascadestelsels, die naar hun aard de mededingingsvoorwaarden kunnen vervalsen en de handel tussen de lidstaten belemmeren, wordt ondermijnd.


(1)  PB L 347, blz. 1.

(2)  PB L 71, blz. 1301.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/28


Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Du Pont de Nemours (France) e.a./Commissie

(Zaak T-31/07)

(2007/C 69/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Du Pont de Nemours (France) SAS (Puteaux, Frankrijk), Du Pont Portugal Serviços (Lissabon, Portugal), Du Pont Ibérica SL (Barcelona, Spanje), Du Pont de Nemours (Belgium) BVBA (Mechelen, België), Du Pont de Nemours Italiana Srl (Milaan, Italië), Du Pont de Nemours (Nederland) BV (Dordrecht, Nederland), Du Pont de Nemours (Deutschland) GmbH (Bad Homburg, Duitsland), DuPont CZ s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek), DuPont Hungary Trading Ltd (Budaors, Hongarije), DuPont Poland Sp.z o.o. (Warschau, Polen), DuPont Romania Srl (Boekarest, Roemenië), Du Pont (UK) Ltd (Herts, Verenigd Koninkrijk), Du PontAGro Hellas SA (Athene, Griekenland), DuPont International Operations Sarl (Zwitserland), DuPont Solutions (France) SAS (Puteaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: D. Waelbroeck en N. Rampal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bijlage bij richtlijn 2006/133/EG van de Commissie tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG teneinde flusilazool op te nemen als werkzame stof nietig te verklaren, voor zover daarbij wordt vastgesteld dat de opnemingsperiode voor flusilazool op 30 juni 2008 afloopt;

artikel 3, lid 2, van richtlijn 2006/133/EG tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG teneinde flusilazool op te nemen als werkzame stof nietig te verklaren, voor zover daarbij 30 juni 2008 wordt vastgesteld als uiterste datum voor de lidstaten om ervoor zorgen dat de toelating voor middelen die flusilazool bevatten, na een nieuwe evaluatie, wordt gewijzigd of ingetrokken;

deel A van de specifieke bepalingen in de bijlage bij richtlijn 2006/133/EG van de Commissie tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG nietig te verklaren, voor zover daarbij een beperking wordt gesteld aan de soorten gewassen waarvoor het gebruik van flusilazool na de opneming ervan in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG door de lidstaten mag worden toegelaten, en die beperking uiterlijk op 30 juni 2007 moet zijn omgezet (hierna: „bestreden beperkingen”);

de Commissie te veroordelen tot vergoeding van alle schade die verzoeksters als gevolg van de bestreden beperkingen hebben geleden, en het bedrag van de vergoeding van de door hen geleden schade, die thans op ongeveer 109 miljoen USD (circa 84 miljoen EUR) wordt geraamd, vast te stellen, of een ander bedrag dat overeenkomt met de schade die verzoeksters hebben geleden of nog zullen lijden, zoals door hen in de loop van het geding wordt aangetoond, in het bijzonder om met toekomstige schade rekening te houden;

subsidiair, de partijen te gelasten binnen een redelijke termijn na de uitspraak cijfergegevens over te leggen betreffende het bedrag van de schadevergoeding waarover de partijen het eens zijn geworden of, zo de partijen het niet eens kunnen worden, hen te gelasten hun conclusies met gedetailleerde cijfergegevens binnen diezelfde termijn over te leggen;

vast te stellen dat, vanaf de uitspraak van het Gerecht tot de volledige betaling, over het verschuldigde bedrag interest moet worden betaald tegen het door de Europese Centrale Bank voor de voornaamste herfinancieringstransacties vastgestelde percentage, vermeerderd met twee procentpunten, of tegen een ander door het Hof vast te stellen passend percentage;

verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters stellen beroep in tot gedeeltelijke nietigverklaring van de bijlage bij richtlijn 2006/133/EG van de Commissie van 11 december 2006 (1) tot wijziging van bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG (2) betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, voor zover daarbij zowel aan de opnemingsperiode van flusilazool als aan de soorten gewassen waarvoor het gebruik van flusilazool door de lidstaten mag worden toegelaten, beperkingen worden gesteld.

Verzoeksters voeren aan dat de bestreden beperkingen onrechtmatig zijn, aangezien zij enkel op een gevarenbeoordeling zijn gebaseerd, en niet op een risicobeoordeling, zoals richtlijn 91/414 dit verlangt. Meer in het bijzonder voeren zij aan dat de Commissie, door de beperking van de opnemingsperiode tot 18 maanden in plaats van de gebruikelijke periode van 10 jaar, en door de beperking van het toegelaten gebruik van flusilazool tot welbepaalde gewassen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens het EG-Verdrag en de hiervoor genoemde richtlijn, zoals gewijzigd, en inbreuk heeft gemaakt op een aantal fundamentele beginselen en doelstellingen van het Gemeenschapsrecht. Verzoeksters stellen dat verweerster namelijk inbreuk heeft gemaakt op het evenredigheidsbeginsel, de beginselen van behoorlijk bestuur en van hoor- en wederhoor, alsmede op het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, het non-discriminatiebeginsel, en de motiveringsplicht. Ten slotte wordt aangevoerd dat verweerster haar bevoegdheid heeft misbruikt doordat zij de beperkingen willekeurig heeft vastgesteld, zonder te zien naar de in de richtlijn neergelegde criteria.

Naast de vordering tot nietigverklaring hebben verzoeksters ook een vordering op grond van de artikelen 235 en 288, lid 2, EG ingesteld, tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de bestreden beperkingen.


(1)  Richtlijn 2006/133/EG van de Commissie van 11 december 2006 tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde flusilazool op te nemen als werkzame stof (PB L 349, blz. 27).

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/29


Beroep, ingesteld op 7 februari 2007 — Slowakije/Commissie

(Zaak T-32/07)

(2007/C 69/58)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

zo het Gerecht van eerste aanleg de in punt 95 van het verzoekschrift geformuleerde stelling niet kan aanvaarden, de gevolgen van de bestreden beschikking op basis waarvan verzoekster de totale hoeveelheid rechten en de toewijzing ervan aan individuele marktdeelnemers op haar grondgebied heeft vastgesteld, overeenkomstig artikel 231, tweede alinea, EG te handhaven;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 29 november 2006 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat de Slowaakse Republiek heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1). Volgens het bestreden besluit zijn een aantal aspecten van het Slowaakse nationale toewijzingsplan niet verenigbaar met bijlage II bij richtlijn 2003/87/EG.

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar vordering aan dat de Commissie artikel 9, lid 3, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87/EG, alsook het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen heeft geschonden op grond dat zij, zonder rekening te houden met het nationale toewijzingsplan, in de bestreden beschikking haar eigen methode tot vaststelling van de jaarlijkse gemiddelde maximumhoeveelheid emissierechten heeft toegepast, waardoor zij, zonder daartoe bevoegd te zijn, zelf de taak heeft verricht die de richtlijn aan de lidstaten opdraagt.

Daarnaast betoogt verzoekster dat, zelfs indien verweerster bevoegd zou zijn om haar eigen methode tot vaststelling van de totale hoeveelheid emissierechten toe te passen, zij wegens haar verzuim om die toepassing vóór de bekendmaking van de bestreden beschikking met verzoekster te bespreken, het beginsel van samenwerking van de gemeenschapsinstellingen met de autoriteiten van de lidstaten heeft geschonden.

Bovendien heeft verzoekster artikel 9, lid 3, gelezen in samenhang met de artikelen 1 en 9, lid 1, en de criteria 1 tot en met 4 van bijlage III bij richtlijn 2003/87/EG geschonden, voor zover de door haar toegepaste methode tot vaststelling van de totale hoeveelheid emissierechten geen rekening houdt met de behoefte om de elektriciteitsproductie uit koolstofintensieve energiebronnen op het grondgebied van verzoekster te verhogen als gevolg van de verplichting om twee reactoren van de kerncentrale te Jaslovské Bohunice te sluiten.

Ten slotte betoogt verzoekster dat er sprake is van schending van een fundamenteel vormvereiste, te weten het verstrekken van een toereikende motivering.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 januari 2007 — Verband der Internationalen Caterer in Deutschland/Commissie

(Zaak T-5/05) (1)

(2007/C 69/59)

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/30


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 februari 2007 — Guarneri/Commissie

(Zaak F-62/06) (1)

(Ambtenaren - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Toelage voor kind ten laste - Anticumulatieregel van toepassing op nationale toelagen)

(2007/C 69/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Daniela Guarneri (Sint-Stevens-Woluwe, België) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Curall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van, enerzijds, het besluit van de Commissie van 5 augustus 2005 om krachtens de anticumulatieregel voorzien in artikel 67, lid 2, van het Statuut het Belgische wezenpensioen in aftrek te brengen op de door verzoekster ontvangen gezinstoelagen en, anderzijds, van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 14 februari 2006 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster tegen het bestreden besluit heeft ingediend

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 5 augustus 2005 wordt nietig verklaard voor zover daarbij het bedrag van het door Guarneri ontvangen Belgisch wezenpensioen in mindering wordt gebracht op de aan haar betaalde toelage voor een kind ten laste.

2)

De overige vorderingen worden afgewezen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

4)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 165 van 15.7.2006, blz. 35.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/30


Beroep ingesteld op 29 januari 2007 — Angioi/Commissie

(Zaak F-7/07)

(2007/C 69/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marie-Thèrese Angioi (Valenciennes, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Europees bureau voor personeelsselectie (EPSO) van 14 maart 2006 houdende vaststelling van verzoeksters resultaten voor de voorselectietests van arbeidscontractanten UE 25;

nietigverklaring van het besluit van het EPSO en/of het Selectiecomité om verzoekster niet op te nemen in de databank van kandidaten die voor de voorselectietests zijn geslaagd;

nietigverklaring van het vervolg van de selectiehandelingen;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

In het kader van haar eerste middel stelt zij dat de door het EPSO op 20 juni 2005 bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in strijd is met artikel 12, lid 1, EG en met artikel 82, leden 1 en 3, sub a, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (RAP). Zij levert met name kritiek op het feit dat in die oproep de hoofdtaal van de kandidaten wordt gedefinieerd als die van hun nationaliteit (of, in het geval van lidstaten met meerdere officiële talen, die van hun verplicht onderwijs) en dat deze bepaalt dat de voorselectietests voor elke kandidaat in een andere taal dan hun hoofdtaal worden afgenomen, waarbij tussen Engels, Frans of Duits moet worden gekozen. Deze bepalingen hebben tot gevolg dat de kandidaten, in de eerste plaats, wordt belet om als hoofdtaal een andere taal van de Gemeenschappen te kiezen waarvan zij een grondige kennis, maar niet de bijbehorende nationaliteit hebben en, in de tweede plaats, verplicht zijn om de examens in één van de drie voormelde talen af te leggen. Dit levert een verschil in behandeling op grond van nationaliteit op die niet objectief wordt gerechtvaardigd door de eisen van de te vervullen werkzaamheden.

Het tweede middel is ontleend aan schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, gelijke behandeling, objectiviteit en gewettigd vertrouwen, aangezien tijdens verzoeksters voorselectietests een aantal voorvallen plaatsvond, waardoor zij werd gestoord en een deel van de haar gestelde tijd verloor, zonder dat zij opnieuw mocht beginnen of extra tijd kreeg.

In het kader van het derde middel beroept zij zich op, enerzijds, schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de gestelde vragen willekeurig zijn uitgezocht uit een bestand met vragen van zeer verschillend niveau en met een soms twijfelachtige geldigheid en, anderzijds, schending van de beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen, transparantie en de motiveringsplicht, aangezien het EPSO haar geen inzage heeft gegeven in de vragen die haar waren gesteld.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/31


Beroep ingesteld op 5 februari 2007 — Angé Serrano/ Parlement

(Zaak F-9/07)

(2007/C 69/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Pilar Angé Serrano (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 20 maart 2006 houdende herindeling van verzoekster in de rang B*6, salaristrap 8, met ingang van 1 mei 2004;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding van 25 000 EUR voor verzoeksters materiële en immateriële schade en haar loopbaanschade, onder voorbehoud van vermeerdering en/of vermindering in de loop van de procedure;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, ambtenaar van het Europees Parlement die vóór de inwerkingtreding van de hervorming van het Statuut op 1 mei 2004 is geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie (overgang van categorie C naar categorie B), heeft bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen reeds beroep ingesteld tegen het besluit om haar in de rang B*5 te herindelen (1).

In deze zaak komt zij op tegen het besluit van 20 maart 2006 waarbij het Parlement haar in de rang B*6, salaristrap 8, heeft heringedeeld. Tot staving van haar beroep voert zij middelen aan die in grote mate overeenstemmen met die welke in zaak T-47/05 zijn aangevoerd. Voorts stelt zij dat de uit de hervorming van het Statuut volgende regeling, ondanks haar nieuwe indeling, de zin ontneemt aan haar overgang van de categorie C naar de categorie B, aangezien de nieuwe indeling haar geen enkel voordeel oplevert ten opzichte van de situatie van collega's die niet voor een vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie zijn geslaagd.


(1)  Zaak T-47/05, Angé Serrano e.a./Parlement, PB C 93 van 14.4.2005, blz. 36.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/31


Beroep ingesteld op 8 februari 2007 — Botos/Commissie

(Zaak F-10/07)

(2007/C 69/63)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Patricia Botos (Meise, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 30 oktober 2006 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster op 24 april 2006 heeft ingediend tegen de zes volgende administratieve besluiten: i) het besluit van het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO) van 23 januari 2006; ii) het op 23 januari 2006 genomen besluit van het hoofd van het afwikkelingsbureau Brussel van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering; iii) het besluit van het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten van 9 februari 2006; iv) het op 9 februari 2006 genomen besluit van het hoofd van het afwikkelingsbureau Brussel van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering; v) het op 20 februari 2006 genomen besluit van het hoofd van het afwikkelingsbureau Brussel van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering; vi) de afrekening van de terugbetaling van ziektekosten die het hoofd van het afwikkelingsbureau Brussel van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering op 23 februari 2006 heeft opgesteld;

voor zover nodig, nietigverklaring van de zes voormelde besluiten;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster één middel aan, ontleend aan schending van artikel 72 van het Statuut en kennelijk onjuiste beoordeling. Bij de bestreden besluiten heeft het TABG ten onrechte geweigerd, te erkennen dat het „chronisch vermoeidheidssyndroom ”waaraan zij lijdt, een ernstige ziekte is in de zin van voormeld artikel en, dientengevolge, de kosten te vergoeden van de met die ziekte verband houdende laboratoriumonderzoeken en medicijnen. Uit meerdere documenten, met name een diepgaande medische studie, zou de ernst van de betrokken ziekte blijken en de noodzaak om de kosten van de medicijnen en onderzoeken die verzoekster stelt nodig te hebben (gehad) zonder enige beperking voor 100 % te vergoeden.


24.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/32


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 februari 2007 — Campoli/Commissie

(Zaak F-33/06) (1)

(2007/C 69/64)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006, blz. 52.