ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 326

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
30 december 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2006/C 326/1

Eedaflegging door de nieuwe leden van het Hof

1

2006/C 326/2

Verkiezing van de president van het Hof

1

2006/C 326/3

Verkiezing van de kamerpresidenten

1

2006/C 326/4

Samenstelling van de kamers

1

2006/C 326/5

Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

2

2006/C 326/6

Benoeming van de eerste advocaat-generaal

3

2006/C 326/7

Eedaflegging door de nieuwe leden van het Gerecht van eerste aanleg

3

2006/C 326/8

Zaak C-239/04: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna — Artikel 6, lid 4 — Specialebeschermingszone Castro Verde — Ontbreken van alternatieve oplossingen)

4

2006/C 326/9

Zaak C-248/04: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — Koninklijke Coöperatie Cosun UA/Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening der markten — Suiker — Artikel 26 van verordening (EEG) nr. 1785/81 en artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2670/81 — Bedrag verschuldigd voor op interne markt afgezette C-suiker — Niet-toepasselijkheid van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 — Ontbreken van recht op kwijtschelding of terugbetaling om billijkheidsredenen — Geldigheid van verordeningen (EEG) nrs. 1785/81 en 2670/81 — Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel — Billijkheid)

4

2006/C 326/0

Zaak C-371/04: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Vrij verkeer van werknemers — Betrekking in overheidsdienst — Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaten verworven beroepservaring en anciënniteit — Artikelen 10 EG en 39 EG — Artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68)

5

2006/C 326/1

Zaak C-433/04: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Artikelen 49 EG en 50 EG — Vrij verrichten van diensten — Werkzaamheden in de bouwsector — Bestrijding van belastingfraude in de bouwsector — Nationale regeling die verplichting oplegt om op bedragen die verschuldigd zijn aan niet in België geregistreerde medecontractanten 15 % in te houden — Nationale regeling die voorziet in hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden van niet in België geregistreerde medecontractanten)

5

2006/C 326/2

Zaak C-513/04: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent — België) — Mark Kerckhaert, Bernadette Morres/Belgische Staat (Inkomstenbelasting — Dividenden — Belastingdruk op dividenden van aandelen van in andere lidstaat gevestigde vennootschappen — Ontbreken van verrekening in woonstaat van in andere lidstaat aan bron geheven belasting)

6

2006/C 326/3

Zaak C-520/04: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Pirkko Marjatta Turpeinen (Vrij verkeer van personen — Inkomstenbelasting — Rustpensioen — Hogere belasting voor gepensioneerden die ingezetenen van andere lidstaat zijn)

6

2006/C 326/4

Zaak C-4/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Aachen — Duitsland) — Hasan Güzeli/Oberbürgermeister der Stadt Aachen (Prejudiciële verwijzing — Associatie EEG-Turkije — Vrij verkeer van werknemers — Artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van Associatieraad — Weigering verblijfsvergunning van Turkse werknemer te verlengen)

7

2006/C 326/5

Zaak C-36/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 92/100/EEG — Auteursrecht — Verhuur- en uitleenrecht — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

7

2006/C 326/6

Zaak C-65/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 28 EG en 30 EG — Vrij verkeer van goederen — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Artikel 49 EG — Vrij verrichten van diensten — Verbod elektrische, elektromechanische en elektronische spelen te installeren en te exploiteren, op straffe van strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties — Richtlijn 98/34/EG — Technische normen en voorschriften — Nationale regeling met betrekking tot elektrische, elektromechanische en elektronische spelen)

8

2006/C 326/7

Zaak C-68/05 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 — Koninklijke Coöperatie Cosun UA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening der markten — Suiker — Artikel 26 van verordening (EEG) nr. 1785/81 en artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2670/81 — Bedrag dat verschuldigd is over op interne markt afgezette C-suiker — Verzoek om kwijtschelding — Billijkheidsclausule van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 — Begrip in- of uitvoerrechten — Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel — Billijkheid)

8

2006/C 326/8

Zaak C-120/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Heinrich Schulze GmbH & Co. KG i.L./Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Restituties bij uitvoer — Voorwaarden voor toekenning — Uitvoeraangifte — Ontbreken van bewijsdocumenten — Gebruik van andere vormen van bewijs)

9

2006/C 326/9

Zaak C-168/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Madrid — Spanje) — Elisa María Mostaza Claro/Centro Móvil Milenium SL (Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Oneerlijkheid van beding niet betwist tijdens arbitrale procedure — Mogelijkheid om deze exceptie op te werpen in kader van beroepsprocedure tegen arbitraal vonnis)

9

2006/C 326/0

Gevoegde zaken C-187/05 tot en met C-190/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 september 2006 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos — Griekenland) — G. Agorastoudis/Goodyear Hellas ABEE (Collectief ontslag — Richtlijn 75/129/EEG — Artikel 1, lid 2, sub d — Beëindiging van activiteiten van plaatselijke eenheid na rechterlijke beslissing — Beëindiging van activiteiten van plaatselijke eenheid uitsluitend omdat werkgever dit wenst)

10

2006/C 326/1

Zaak C-192/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — K. Tas-Hagen, R. A. Tas/Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (Uitkering toegekend door lidstaat aan burger-oorlogsslachtoffers — Voorwaarde van woonplaats in deze lidstaat op datum van indiening van uitkeringsaanvraag — Artikel 18, lid 1, EG)

10

2006/C 326/2

Zaak C-198/05: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 92/100/EEG — Naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom — Openbaar leenrecht — Niet-omzetting binnen de gestelde termijn)

11

2006/C 326/3

Zaak C-199/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Europese Gemeenschap/Belgische Staat (Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van Europese Gemeenschappen — Artikel 3 — Indirecte belastingen — Beslissingen van nationale rechterlijke instanties — Registratierechten)

11

2006/C 326/4

Zaak C-205/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Longwy — Frankrijk) — Fabien Nemec/Caisse régionale d'assurance maladie du Nord-Est (Sociale zekerheid van migrerende werknemers — Artikel 42 EG — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 58 — Uitkering voor aan asbest blootgestelde werknemers — Berekening van uitkeringen — Weigering rekening te houden met in andere lidstaat ontvangen loon)

12

2006/C 326/5

Zaak C-206/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming — Richtlijn 90/427/EEG — Intracommunautair handelsverkeer in paardachtigen — Verplichting om dekhengsten te onderwerpen aan beoordeling van hun genetische waarde in Zweden)

12

2006/C 326/6

Zaak C-216/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten — Richtlijnen 85/337/EEG en 97/11/EG — Nationale wettelijke regeling — Deelneming van publiek aan bepaalde beoordelingsprocedures tegen betaling van vergoeding)

13

2006/C 326/7

Zaak C-236/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Verordening (EEG) nr. 2847/93 — Controleregeling in visserijsector — Te late mededeling van vereiste gegevens)

13

2006/C 326/8

Zaak C-243/05 P: Arrest van het Hof (eerste kamer) 9 november 2006 — Agraz, SA, e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Gemeenschappelijke ordening der markten in sector van verwerkte producten op basis van groenten en fruit — Productiesteun voor verwerkte producten op basis van tomaten — Methode voor berekening van steun — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Zekere schade)

13

2006/C 326/9

Zaak C-250/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Finanzgericht, Kassel — Duitsland) — Turbon International GmbH, als rechtsopvolgster onder algemene titel van Kores Nordic Deutschland GmbH/Oberfinanzdirektion Koblenz (Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefposten — Indeling in gecombineerde nomenclatuur van inktcartridges die kunnen worden gebruikt in printers van merk Epson Stylus Color — Inkt (post 3215) — Delen en toebehoren van machines bedoeld bij post 8471 (post 8473)

15

2006/C 326/0

Zaak C-275/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen — Duitsland) — Alois Kibler jun./Land Baden-Württemberg (Melk en zuivelproducten — Artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 — Extra heffing in sector melk en zuivelproducten — Verordeningen (EEG) nrs. 857/84, 590/85 en 1546/88 — Overdracht van referentiehoeveelheid na teruggave van bedrijfsdeel — Verpachter die zelf geen producent van melk of zuivelproducten is — Pachtovereenkomst die vrijwillig is beëindigd)

15

2006/C 326/1

Zaak C-281/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Montex Holdings Ltd/Diesel SpA (Merken — Richtlijn 89/104/EEG — Recht van houder van merk om doorvoer te verbieden van goederen met identiek teken over grondgebied van lidstaat waar dat merk bescherming geniet — Onrechtmatige vervaardiging — Geassocieerde staat)

16

2006/C 326/2

Zaak C-302/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/35/EG — Artikel 4, lid 1 — Eigendomsvoorbehoud — Tegenwerpbaarheid)

16

2006/C 326/3

Zaak C-317/05: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Köln — Duitsland) — G. Pohl-Boskamp GmbH & Co. KG/Gemeinsamer Bundesausschuss (Richtlijn 89/105/EEG — Artikel 6, punten 1 en 2 — Positieve lijst — Verplichting tot motivering en kennisgeving van rechtsmiddelen)

17

2006/C 326/4

Zaak C-344/05 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Joël De Bry (Hogere voorziening — Ambtenaar — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsronde 2001/2002 — Rechten van verdediging — Artikel 26, tweede alinea, van Statuut)

17

2006/C 326/5

Zaak C-345/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Belastingwetgeving — Voorwaarden voor vrijstelling van meerwaarde bij overdracht onder bezwarende titel van onroerende zaak — Artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG — Artikelen 28 en 31 van Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte — Samenhang van belastingstelsel — Huisvestingsbeleid)

18

2006/C 326/6

Zaak C-346/05: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2005 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Luik — België) — Monique Chateigner/Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) (Verzoek om prejudiciële beslissing — Artikel 39 EG en artikelen 3 en 67 van verordening (EEG) nr. 1408/71 — Toekenning van werkloosheidsuitkeringen afhankelijk gesteld van vervulling van tijdvak van arbeid in bevoegde lidstaat)

18

2006/C 326/7

Zaak C-77/06: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/42/EG — Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma's — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

19

2006/C 326/8

Zaak C-94/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006. — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Niet-uitvoering — Richtlijn 2002/49/EG)

19

2006/C 326/9

Zaak C-102/06: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Richtlijn 2003/9/EG — Minimumnormen voor opvang van asielzoekers in de lidstaten — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

20

2006/C 326/0

Zaak C-152/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/95/EG — Gevaarlijke stoffen — Elektrische en elektronische apparatuur — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

20

2006/C 326/1

Zaak C-154/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland (Niet-nakoming — Richtlijn 2003/108/EG — Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur — Niet-uitvoering binnen voorgeschreven termijn)

21

2006/C 326/2

Zaak C-159/06: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/42/EG — Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma's — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

21

2006/C 326/3

Zaak C-336/04: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Pordenone — Italië) — Banca Popolare FriulAdria SpA/Agenzia delle Entrate, Ufficio Pordenone (Steunmaatregelen van staten — Beschikking 2002/581/EG — Belastingvoordelen voor banken — Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Prejudiciële vraag identiek met vraag waarover Hof zich reeds heeft uitgesproken)

22

2006/C 326/4

Zaak C-104/05 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 28 september 2006 — El Corte Inglés, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Verwarringsgevaar — Beeldmerk EMILIO PUCCI — Oppositie door houder van nationale beeldmerken EMIDIO TUCCI — Soortgelijkheid van waren)

22

2006/C 326/5

Zaak C-285/05: Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 28 september 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Enosi Efopliston Aktoploïas, ANEK, Minoikes grammes, N.E. Lésvou, Blue Star Ferries/Ypourgos Emporikis Naftilías, Ypourgos Aigaíou (Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering — Verordening (EEG) nr. 3577/92 — Cabotage in het zeevervoer — Overgangsperiode — Rechtstreekse toepasselijkheid — Richtlijn 98/18/EG — Veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen — Verenigbaarheid van nationale regelgeving die diensten op gebied van zeevervoer door schepen die bepaalde leeftijd hebben bereikt verbiedt)

23

2006/C 326/6

Zaak C-340/05: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 28 september 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München — Duitsland) — Strafzaak tegen Stefan Kremer (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Richtlijn 91/439/EEG — Wederzijdse erkenning van rijbewijzen — Intrekking van rijbewijs in eerste lidstaat — Rijbewijs afgegeven in andere lidstaat — Erkenning van rijbevoegdheid geweigerd in eerste lidstaat — Vereiste dat nationale voorwaarden voor verkrijging van nieuw rijbewijs na intrekking worden nageleefd)

23

2006/C 326/7

Zaak C-436/05: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van beroep te Antwerpen — België) — Lucien De Graaf, Gudula Daniels/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing — Niet-ontvankelijkheid)

24

2006/C 326/8

Zaak C-111/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Berlin op 24 februari 2006 — Irene Werich/Deutsche Rentenversicherung Bund

24

2006/C 326/9

Zaak C-374/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 14 september 2006 — BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH/Hauptzollamt Bielefeld

25

2006/C 326/0

Zaak C-409/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Keulen (Duitsland) op 9 oktober 2006 — Firma Winner Wetten GmbH/Bürgermeisterin der Stadt Bergheim

25

2006/C 326/1

Zaak C-413/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 oktober 2006 door Bertelsmann AG, Sony Corporation of America tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 13 juli 2006 in zaak T-464/04, Independent Music Publishers and Labels Association (Impala, internationale vereniging)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2006/C 326/2

Zaak C-414/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 11 oktober 2006 — Lidl Belgium GmbH & Co. KG/Finanzamt Heilbronn

26

2006/C 326/3

Zaak C-415/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 11 oktober 2006 — Stahlwerk Ergste Westig GmbH/Finanzamt Düsseldorf-Mettmann

26

2006/C 326/4

Zaak C-416/06: Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

27

2006/C 326/5

Zaak C-420/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin (Duitsland) op 16 oktober 2006 — Rüdiger Jager/Amt für Landwirtschaft Bützow

27

2006/C 326/6

Zaak C-421/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 16 oktober 2006 — Fratelli Martini & C. SpA, Cargill Srl/Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive

27

2006/C 326/7

Zaak C-422/06: Beroep ingesteld op 16 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Poolse Republiek

28

2006/C 326/8

Zaak C-423/06: Beroep ingesteld op 16 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Poolse Republiek

28

2006/C 326/9

Zaak C-425/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 16 oktober 2006 — Ministero dell'Economia e delle Finanze/Part Service Srl, in liquidatie

28

2006/C 326/0

Zaak C-426/06: Beroep ingesteld op 17 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

29

2006/C 326/1

Zaak C-427/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 18 oktober 2006 — Birgit Bartsch/Bosch und Siemens Hausgeräte (BSH) Altersfürsorge GmbH

29

2006/C 326/2

Zaak C-428/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Unión General de Trabajadores de La Rioja UGT-RIOJA/Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

30

2006/C 326/3

Zaak C-429/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de la Rioja/Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

31

2006/C 326/4

Zaak C-430/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de la Rioja/Diputación Foral de Álava, Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava, Confederación Empresarial Vasca

31

2006/C 326/5

Zaak C-431/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de la Rioja/Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca

31

2006/C 326/6

Zaak C-432/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de Castilla y León/Juntas Generales de Guipúzcoa, Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca

32

2006/C 326/7

Zaak C-433/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de Castilla y León/Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava, Diputación Foral de Álava, Confederación Empresarial Vasca

32

2006/C 326/8

Zaak C-434/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de Castilla y León/Diputación Foral de Vizcaya, Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

32

2006/C 326/9

Zaak C-435/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 17 oktober 2006 — C

33

2006/C 326/0

Zaak C-436/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 23 oktober 2006 — Per Gronfeldt, Tatiana Gronfeldt/Finanzamt Hamburg-Am Tierpark

33

2006/C 326/1

Zaak C-437/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Nedersaksen (Duitsland) op 24 oktober 2006 — SECURENTA Göttinger Immobilienanlagen und Vermögensmanagement AG, als rechtsopvolgster van Göttinger Vermögensanlagen AG/Finanzamt Göttingen

34

2006/C 326/2

Zaak C-438/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Würzburg (Duitsland) op 24 oktober 2006 — Ottmar Greser/Bundesagentur für Arbeit

34

2006/C 326/3

Zaak C-439/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Dresden (Duitsland) op 24 oktober 2006 — citiworks AG/Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit als Landesreguliersbehörde

34

2006/C 326/4

Zaak C-442/06: Beroep ingesteld op 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

35

2006/C 326/5

Zaak C-443/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 27 oktober 2006 — Erika Hollmann/Fazenda Pública

35

2006/C 326/6

Zaak C-444/06: Beroep ingesteld op 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

36

2006/C 326/7

Zaak C-445/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 6 november 2006 — Danske Slagterier/Bondsrepubliek Duitsland

36

2006/C 326/8

Zaak C-446/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) op 31 oktober 2006 — A. G. Winkel tegen Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

37

2006/C 326/9

Zaak C-447/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság/Hongarije op 2 november 2006 — Vodafone Magyarország Mobil Távközlési Zártkörűen Működő Részvénytársaság en Innomed Medical Orvostechnikai/Magyar Állam, Budapest Főváros Képviselő-testülete en Esztergom Város Önkormányzat Képviselő-testülete

37

2006/C 326/0

Zaak C-448/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln (Duitsland) op 2 november 2006 — Firma cp-Pharma Handels GmbH/Bondsrepubliek Duitsland

38

2006/C 326/1

Zaak C-449/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel (België) op 6 november 2006 — Sophiane Gysen/ASBL GROUPE S — Sociale verzekeringskas voor zelfstandigen

38

2006/C 326/2

Zaak C-450/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 6 november 2006 — VAREC SA/Belgische Staat

39

2006/C 326/3

Zaak C-451/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien (Oostenrijk) op 6 november 2006 — Gabriele Walderdorff/Finanzamt Waldviertel

39

2006/C 326/4

Zaak C-452/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 9 november 2006 — The Queen, op verzoek van Synthon BV/Licensing Authority, tussenkomende partij: SmithKline Beecham plc

40

2006/C 326/5

Zaak C-453/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 13 november 2006 — 01051 Telecom GmbH/Bundesrepublik Deutschland

41

2006/C 326/6

Zaak C-454/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesvergabeamt (Oostenrijk) op 13 november 2006 — pressetext Nachrichtenagentur GmbH/1. Republiek Oostenrijk (Bund), 2. APA-OTS Originaltext-Service GmbH, 3. APA AUSTRIA PRESSE AGENTUR registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung

41

2006/C 326/7

Zaak C-456/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 16 november 2006 — Peek & Cloppenburg KG/Cassina S.p.A.

43

2006/C 326/8

Zaak C-457/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 november 2006 door Republiek Finland tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 september 2006 in zaak T-350/05, Republiek Finland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

43

2006/C 326/9

Zaak C-458/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten (Zweden) op 16 november 2006 — Skatteverket/Gourmet Classic Ltd

44

2006/C 326/0

Zaak C-460/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel (België) op 17 november 2006 — Nadine Paquay/Société d'architectes Hoet + Minne SPRL

44

2006/C 326/1

Zaak C-461/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2006 door Elliniki Etaireia Pnevmatikis Idioktisias AE (AEPI) tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) in zaak T-242/05, AEPI/Commissie

45

2006/C 326/2

Zaak C-462/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 20 november 2006 — Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline/Jean-Pierre Rouard

45

2006/C 326/3

Zaak C-463/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 20 november 2006 — FBTO Schadeverzekeringen N.V./Jack Odenbreit

46

2006/C 326/4

Zaak C-464/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 20 november 2006 — Avena Nordic Grain Oy

46

2006/C 326/5

Zaak C-465/06: Beroep ingesteld op 20 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

47

2006/C 326/6

Zaak C-466/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Nanterre (Frankrijk) op 21 november 2006 — Société Roquette Frères SA/Direction générale des douanes et des droits indirects en Recette principale de Gennevilliers de la direction générale des douanes et des droits indirects

47

2006/C 326/7

Zaak C-467/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Genova (Italië) op 21 november 2006 — Consel Gi. Emme Srl/Sistema Logistico dell'Arco Ligure e Alessandrino Srl (SLALA)

48

2006/C 326/8

Zaak C-479/06: Beroep ingesteld op 23 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

48

2006/C 326/9

Zaak C-481/06: Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

48

2006/C 326/0

Zaak C-482/06: Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

49

2006/C 326/1

Zaak C-485/06: Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

49

2006/C 326/2

Zaak C-489/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

50

2006/C 326/3

Zaak C-490/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

51

2006/C 326/4

Zaak C-491/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 28 november 2006 — Danske svineproducenter/Justitsministeriet

51

2006/C 326/5

Zaak C-496/06: Beroep ingesteld op 4 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

52

2006/C 326/6

Zaak C-181/05: Beschikking van de president van het Hof van 26 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

52

2006/C 326/7

Zaak C-364/05: Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 26 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

52

2006/C 326/8

Zaak C-369/05: Beschikking van de president van het Hof van 18 juli 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

52

2006/C 326/9

Zaak C-425/05: Beschikking van de president van het Hof van 8 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

53

2006/C 326/0

Zaak C-46/06: Beschikking van de president van het Hof van 28 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Tsjechië

53

2006/C 326/1

Zaak C-85/06: Beschikking van de president van het Hof van 9 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

53

2006/C 326/2

Zaak C-86/06: Beschikking van de president van het Hof van 18 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

53

2006/C 326/3

Zaak C-101/06: Beschikking van de president van het Hof van 2 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

53

2006/C 326/4

Zaak C-298/06: Beschikking van de president van het Hof van 4 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

53

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2006/C 326/5

Zaak T-138/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2006 — Nanjing Metalink/Raad (Dumping — Invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit China — Intrekking van status van marktgericht bedrijf — Artikel 2, lid 7, sub b en c, en artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 384/96)

54

2006/C 326/6

Zaak T-333/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Masdar (UK)/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap — TACIS-programma — In onderaanneming verrichte diensten — Weigering tot betaling — Ongerechtvaardigde verrijking — Zaakwaarneming — Terugvordering van onverschuldigd betaalde — Gewettigd vertrouwen — Zorgplicht)

54

2006/C 326/7

Zaak T-32/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Lichtwer Pharma/BHIM — Laboratoire Lafon (Lyco-A) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord Lyco-A — Ontvankelijkheid van beroep voor kamer van beroep — Procedurekosten — Verdeling)

55

2006/C 326/8

Zaak T-120/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Peróxidos Orgánicos, SA/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Organische peroxiden — Geldboeten — Artikel 81 EG — Verordening (EEG) nr. 2988/74 — Verjaring — Duur van inbreuk — Verdeling van bewijslast — Gelijke behandeling)

55

2006/C 326/9

Zaak T-278/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Jabones Pardo/BHIM — Quimi Romar (YUKI) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Ouder nationaal woordmerk YUPI — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk YUKI — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Vorderingen van BHIM — Ontvankelijkheid)

55

2006/C 326/0

Zaak T-357/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2006 — Chetcuti/Commissie (Ambtenaren — Intern vergelijkend onderzoek — Niet-toelating tot examen als hulpfunctionaris)

56

2006/C 326/1

Zaak T-494/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2006 — Neirinck/Commissie (Ambtenaren — Arbeidscontractant — Ambt van jurist bij Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) — Afwijzing van sollicitatie — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

56

2006/C 326/2

Zaak T-32/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 oktober 2006 — Staelen/Parlement (Ambtenaren — Uitvoering van arrest van Gerecht — Beroep tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Geen precontentieuze procedure — Geen rechtstreeks verband — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

57

2006/C 326/3

Zaak T-94/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 26 september 2006 — Athinaïki Techniki/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Klacht — Ad acta leggen van klacht — Niet-ontvankelijkheid)

57

2006/C 326/4

Zaak T-106/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Aanbesteding betreffende technische bijstand voor de verbetering van het informatie- en communicatietechnologiesysteem van het Staatsinstituut voor de Statistiek van de Republiek Turkije — Afwijzing van de inschrijving — Termijn — Bevestigend besluit — Niet-ontvankelijkheid)

57

2006/C 326/5

Zaak T-307/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 oktober 2006 — Fermont/Commissie (Procesincidenten — Exceptie van niet-ontvankelijkheid — Inleidend verzoekschrift — Vormvereisten — Niet-ontvankelijkheid)

58

2006/C 326/6

Zaak T-52/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Harry's Morato/BHIM — Ferrero Deutschland (MORATO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Doorhaling van het oudere merk — Afdoening zonder beslissing)

58

2006/C 326/7

Zaak T-209/06 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 26 oktober 2006 — European Association of Im- and Exporters of Birds and live Animals e.a./Commissie (Kort geding — Verzoek om voorlopige maatregelen en opschorting van tenuitvoerlegging — Ontvankelijkheid — Spoedeisendheid — Geen)

59

2006/C 326/8

Zaak T-299/06: Beroep ingesteld op 25 oktober 2006 — Sylvie Leclerq/Commissie van de Europese Gemeenschappen

59

2006/C 326/9

Zaak T-301/06: Beroep ingesteld op 27 oktober 2006 — Lemaître Sécurité/Commissie

60

2006/C 326/0

Zaak T-303/06: Beroep ingesteld op 6 november 2006 — UniCredito Italiano/BHIM — Union Investment Privatfonds (Uniweb)

60

2006/C 326/1

Zaak T-304/06: Beroep ingesteld op 10 november 2006 — Reber/BHIM (Mozart)

61

2006/C 326/2

Zaak T-305/06: Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Air Products and Chemicals/BHIM — Messer Group (FERROMIX)

61

2006/C 326/3

Zaak T-306/06: Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Air Products and Chemicals/BHIM — Messer Group (INOMIX)

62

2006/C 326/4

Zaak T-307/06: Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Air Products and Chemicals/BHIM — Messer Group (ALUMIX)

63

2006/C 326/5

Zaak T-308/06: Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Buffalo Milke Automotive Polishing Products/BHIM — Werner & Mertz (Buffalo Milke Automotive Polishing Products)

63

2006/C 326/6

Zaak T-309/06: Beroep ingesteld op 14 november 2006 — Budějovický Budvar/BHIM — Anheuser-Busch (BUD)

64

2006/C 326/7

Zaak T-310/06: Beroep ingesteld op 17 november 2006 — Republiek Hongarije/Commissie van de Europese Gemeenschappen

64

2006/C 326/8

Zaak T-311/06: Beroep ingesteld op 7 november 2006 — FMC Chemical en Arysta Lifesciences/EAVV

65

2006/C 326/9

Zaak T-312/06: Beroep ingesteld op 17 november 2006 — FMC Chemical/EAVV

66

2006/C 326/0

Zaak T-313/06: Beroep ingesteld op 18 november 2006 — Otsuka Chemical/EAVV

67

2006/C 326/1

Zaak T-314/06: Beroep ingesteld op 17 november 2006 — Whirlpool Europe/Raad

67

2006/C 326/2

Zaak T-315/06: Beroep ingesteld op 17 november 2006 — Ercros/BHIM — Degussa (TAI CROS)

68

2006/C 326/3

Zaak T-316/06: Beroep ingesteld op 9 november 2006 — Commissie/Premium

68

2006/C 326/4

Zaak T-317/06: Beroep ingesteld op 23 november 2006 — Panrico/BHIM — HDN Development (Krispy Kreme DOUGHNUTS)

69

2006/C 326/5

Zaak T-318/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

70

2006/C 326/6

Zaak T-319/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

70

2006/C 326/7

Zaak T-320/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

71

2006/C 326/8

Zaak T-321/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

71

2006/C 326/9

Zaak T-322/06: Beroep ingesteld op 21 november 2006 — Espinosa Labella e.a./Commissie

72

2006/C 326/0

Zaak T-323/06: Beroep ingesteld op 21 november 2006 — FRESYGA/Commissie

73

2006/C 326/1

Zaak T-324/06: Beroep ingesteld op 23 november 2006 — Gemeente Gondomar/Commissie

73

2006/C 326/2

Zaak T-325/06: Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Boston Scientific/BHIM — Terumo (CAPIO)

74

2006/C 326/3

Zaak T-326/06: Beroep ingesteld op 21 november 2006 — Total/BHIM — Peterson (Beverly Hills Formula TOTAL PROTECTION)

75

2006/C 326/4

Zaak T-327/06: Beroep ingesteld op 22 november 2006 — Altana Pharma/BHIM — Avensa (PNEUMO UPDATE)

75

2006/C 326/5

Zaak T-329/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Enercon/BHIM (E)

76

2006/C 326/6

Zaak T-330/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Novartis/BHIM (BLUE SOFT)

76

2006/C 326/7

Zaak T-331/06: Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Evropaïki Dynamiki/EMA

77

2006/C 326/8

Zaak T-332/06: Beroep ingesteld op 29 november 2006 — Alcoa Trasformazioni/Commissie

77

2006/C 326/9

Zaak T-334/06: Beroep ingesteld op 29 november 2006 — Commissie/Northumbrian Water

78

2006/C 326/0

Zaak T-335/06: Beroep ingesteld op 22 november 2006 — Italië/Commissie

79

2006/C 326/1

Zaak T-337/06: Beroep ingesteld op 28 november 2006 — UniCredito Italiano/BHIM — Union Investment Privatfonds (UniCredit Wealth Management)

79

2006/C 326/2

Zaak T-339/06: Beroep ingesteld op 30 november 2006 — Griekenland/Commissie

80

2006/C 326/3

Zaak T-340/06: Beroep ingesteld op 30 november 2006 — Stradivarius España/BHIM — Ricci (Stradivari 1715)

80

2006/C 326/4

Zaak T-341/06: Beroep ingesteld op 1 december 2006 — Compagnie générale de Diététique/BHIM (GARUM)

81

2006/C 326/5

Zaak T-342/06: Beroep ingesteld op 1 december 2006 — Angiotech Pharmaceuticals/BHIM (VASCULAR WRAP)

81

2006/C 326/6

Gevoegde zaken T-530/93, T-531/93, T-533/93, T-1/94, T-3/94, T-4/94, T-11/94, T-53/94, T-71/94, T-73/94, T-87/94, T-91/94, T-102/94, T-103/94, T-106/94, T-120/94, T-121/94, T-123/94, T-124/94, T-253/94 en T-372/94: Beschikkingen van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Kat e.a./Raad en Commissie

82

 

GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

2006/C 326/7

Zaak F-100/05: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 november 2006 — Chatziioannidou/Commissie (Ambtenaren — Pensioenen — Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen — Overschrijving naar stelsel van Gemeenschappen — Berekening van pensioenjaren — Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij Statuut — Niet-toepassing, wegens invoering van euro, van bepalingen betreffende monetaire omrekening van overgeschreven bedrag)

83

2006/C 326/8

Zaak F-4/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 november 2006 — Villa e.a./Parlement (Pensioen — Overschrijving van pensioenrechten — Berekening van reeds verkregen extra rechten)

83

2006/C 326/9

Zaak F-121/06: Beroep ingesteld op 29 september 2006 — Spee/Europol

84

2006/C 326/0

Zaak F-123/06: Beroep ingesteld op 23 oktober 2006 — Timmer/Rekenkamer

84

2006/C 326/1

Zaak F-127/06: Beroep ingesteld op 3 november 2006 — H/Raad

85

2006/C 326/2

Zaak F-129/06: Beroep ingesteld op 16 november 2006 — Salvador Roldán/Commissie

85

2006/C 326/3

Zaak F-130/06: Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Sotgia/Commissie

86

2006/C 326/4

Zaak F-131/06: Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Steinmetz/Commissie

86

2006/C 326/5

Zaak F-134/06: Beroep ingesteld op 29 november 2006 — Bordini/Commissie

87

2006/C 326/6

Zaak F-135/06: Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Lafleur-Tighe/Commissie

87

2006/C 326/7

Zaak F-11/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 november 2006 — Larsen/Commissie

88

2006/C 326/8

Zaak F-69/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 november 2006 — Andersson e.a./Commissie

88

 

III   Bekendmakingen

2006/C 326/9

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 310 van 16.12.2006

89

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/1


Eedaflegging door de nieuwe leden van het Hof

(2006/C 326/01)

De heer Bonichot, mevrouw Lindh en de heer von Danwitz, bij besluit van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2006 (1) en van 6 juli 2006 (2) benoemd tot rechter in het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de periode van 7 oktober 2006 tot en met 6 oktober 2012, hebben op 6 oktober 2006 de eed voor het Hof afgelegd.

De heer Bot, de heer Mazák en mevrouw Trstenjak, bij besluit van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2006 (1) benoemd tot advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de periode van 7 oktober 2006 tot en met 6 oktober 2012, hebben op 6 oktober 2006 de eed voor het Hof afgelegd.


(1)  PB L 104 van 13.4.2006, blz. 39.

(2)  PB L 215 van 5.8.2006, blz. 30.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/1


Verkiezing van de president van het Hof

(2006/C 326/02)

De rechters van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hebben in een vergadering op 9 oktober 2006 overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de heer Skouris gekozen tot president van het Hof voor de periode van 9 oktober 2006 tot en met 6 oktober 2009.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/1


Verkiezing van de kamerpresidenten

(2006/C 326/03)

De rechters van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hebben in een vergadering op 9 oktober 2006 overeenkomstig artikel 10, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering de heren Jann, Timmermans, Rosas en Lenaerts gekozen tot president van respectievelijk de Eerste, de Tweede, de Derde en de Vierde kamer van vijf rechters, voor een periode van drie jaar eindigend op 6 oktober 2009.

De rechters van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hebben in een vergadering op 12 oktober 2006 overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering de heren Schintgen, Kūris, Klučka en Juhász gekozen tot president van respectievelijk de Vijfde, de Zesde, de Zevende en de Achtste kamer van drie rechters, voor een periode van een jaar eindigend op 6 oktober 2007.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/1


Samenstelling van de kamers

(2006/C 326/04)

Het Hof heeft tijdens zijn vergaderingen van 11 en 13 oktober 2006 de samenstelling van de kamers vastgesteld als volgt:

Eerste kamer

P. Jann, kamerpresident,

R. Schintgen, A. Tizzano, A. Borg Barthet, M. Ilešič en E. Levits, rechters

Tweede kamer

C. W. A. Timmermans, kamerpresident,

P. Kūris, K. Schiemann, J. Makarczyk, L. Bay Larsen en J.-C. Bonichot, rechters

Derde kamer

A. Rosas, kamerpresident,

J. Klučka, J. N. Cunha Rodrigues, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh en P. Lindh, rechters

Vierde kamer

K. Lenaerts, kamerpresident,

E. Juhász, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters

Vijfde kamer

R. Schintgen, kamerpresident,

A. Tizzano, A. Borg Barthet, M. Ilešič en E. Levits, rechters

Zesde kamer

P. Kūris, kamerpresident,

K. Schiemann, J. Makarczyk, L. Bay Larsen en J.-C. Bonichot, rechters

Zevende kamer

J. Klučka, kamerpresident,

J. N. Cunha Rodrigues, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh en P. Lindh, rechters

Achtste kamer

E. Juhász, kamerpresident,

R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/2


Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

(2006/C 326/05)

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 11 oktober 2006 de in artikel 11 ter, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de grote kamer vastgesteld als volgt:

 

R. Schintgen

 

T. von Danwitz

 

A. Tizzano

 

J.-C. Bonichot

 

J. N. Cunha Rodrigues

 

P. Lindh

 

R. Silva de Lapuerta

 

L. Bay Larsen

 

K. Schiemann

 

A. O'Caoimh

 

J. Makarczyk

 

E. Levits

 

P. Kūris

 

U. Lõhmus

 

E. Juhász

 

J. Klučka

 

G. Arestis

 

J. Malenovský

 

A. Borg Barthet

 

M. Ilešič

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 11 oktober 2006 de in artikel 11 quater, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijsten ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de kamers van vijf rechters vastgesteld als volgt:

Eerste kamer

R. Schintgen

E. Levits

A. Tizzano

M. Ilešič

A. Borg Barthet

Tweede kamer

K. Schiemann

J.-C. Bonichot

J. Makarczyk

L. Bay Larsen

P. Kūris

Derde kamer

J. N. Cunha Rodrigues

P. Lindh

J. Klučka

A. O'Caoimh

U. Lõhmus

Vierde kamer

R. Silva de Lapuerta

T. von Danwitz

E. Juhász

J. Malenovský

G. Arestis

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 13 oktober 2006 de in artikel 11 quater, lid 2, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijsten ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de kamers van drie rechters vastgesteld als volgt:

Vijfde kamer

A. Tizzano

A. Borg Barthet

M. Ilešič

E. Levits

Zesde kamer

K. Schiemann

J. Makarczyk

L. Bay Larsen

J.-C. Bonichot

Zevende kamer

J. N. Cunha Rodrigues

U. Lõhmus

A. O'Caoimh

P. Lindh

Achtste kamer

R. Silva de Lapuerta

G. Arestis

J. Malenovský

T. von Danwitz


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/3


Benoeming van de eerste advocaat-generaal

(2006/C 326/06)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering heeft het Hof mevrouw Kokott benoemd tot eerste advocaat-generaal, voor een periode van een jaar eindigend op 6 oktober 2007.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/3


Eedaflegging door de nieuwe leden van het Gerecht van eerste aanleg

(2006/C 326/07)

De heren Wahl en Prek, bij besluit van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 2006 (1) en 20 september 2006 (2) benoemd tot rechter in het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen voor de periode van 7 oktober 2006 tot en met 31 augustus 2007, hebben op 6 oktober 2006 de eed voor het Hof afgelegd.


(1)  PB L 189 van 12.7.2006, blz. 15.

(2)  PB L 274 van 5.10.2006, blz. 15.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-239/04) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna - Artikel 6, lid 4 - Specialebeschermingszone Castro Verde - Ontbreken van alternatieve oplossingen)

(2006/C 326/08)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. van Beek en A. Caeiros, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Fernandes, gemachtigde, J. F. Ganderez en R. Gomes da Silva, advogados)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 6, lid 4, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Aanleg van een autoweg waarvan het tracé een speciale beschermingszone voor wilde vogels doorkruist — Bestaan van een milieueffectbeoordeling van het project waarin de negatieve gevolgen van het tracé zijn vastgesteld — Bestaan van alternatieven voor het aangelegde traject

Dictum

1)

Door een project voor de aanleg van een autosnelweg te realiseren waarvan het tracé de specialebeschermingszone Castro Verde doorsnijdt, ondanks de negatieve conclusies van de milieueffectbeoordeling en zonder het bewijs te hebben geleverd dat er geen alternatieve oplossingen voor het tracé waren, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, lid 4, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/62/EG van de Raad van 27 oktober 1997.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 228 van 11.9.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — Koninklijke Coöperatie Cosun UA/Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(Zaak C-248/04) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Suiker - Artikel 26 van verordening (EEG) nr. 1785/81 en artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2670/81 - Bedrag verschuldigd voor op interne markt afgezette C-suiker - Niet-toepasselijkheid van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 - Ontbreken van recht op kwijtschelding of terugbetaling om billijkheidsredenen - Geldigheid van verordeningen (EEG) nrs. 1785/81 en 2670/81 - Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel - Billijkheid)

(2006/C 326/09)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Koninklijke Coöperatie Cosun UA

Verwerende partij: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — College van Beroep voor het bedrijfsleven — Geldigheid van verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 177, blz. 4) en van verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (PB L 262, blz. 14), bij ontbreken van procedure voor de kwijtschelding van extra heffingen die vergelijkbaar is met die van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB L 175, blz.1) — Kwijtschelding om redenen van billijkheid — Producent van suiker buiten de quota (C-suiker) die niet betrokken is bij de door de nationale autoriteiten vastgestelde fraude en die in het belang van het onderzoek niet onmiddellijk in kennis is gesteld

Dictum

Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 305/91 van de Raad van 4 februari 1991, en van verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3559/91 van de Commissie van 6 december 1991.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-371/04) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van werknemers - Betrekking in overheidsdienst - Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaten verworven beroepservaring en anciënniteit - Artikelen 10 EG en 39 EG - Artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68)

(2006/C 326/10)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en A. Aresu, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, G. Albenzio, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikelen 10 en 39 EG en artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) — Personen die in Italiaanse overheidsdienst werken — Niet-inaanmerkingneming van in een andere lidstaat verworven beroepservaring en anciënniteit

Dictum

1)

Door bij de aanwerving van een communautaire werknemer in Italiaanse overheidsdienst geen rekening te houden met de beroepservaring en de anciënniteit die deze werknemer in een vergelijkbare functie in overheidsdienst van een andere lidstaat heeft verworven, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-433/04) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 49 EG en 50 EG - Vrij verrichten van diensten - Werkzaamheden in de bouwsector - Bestrijding van belastingfraude in de bouwsector - Nationale regeling die verplichting oplegt om op bedragen die verschuldigd zijn aan niet in België geregistreerde medecontractanten 15 % in te houden - Nationale regeling die voorziet in hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden van niet in België geregistreerde medecontractanten)

(2006/C 326/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Triantafyllou, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: E. Dominkovits, gemachtigde, B. van de Walle de Ghelcke, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikelen 49 en 50 EG-Verdrag — Nationale regeling die opdrachtgevers en aannemers op straffe van geldboete verplicht om 15 % van door hun niet in België geregistreerde medecontractanten gefactureerde bedrag in te houden en door te storten aan Belgische autoriteiten om betaling van belastingschulden van die medecontractanten te verzekeren — Hoofdelijke aansprakelijkheid van opdrachtgevers en aannemers voor belastingschulden van hun niet-geregistreerde medecontractanten

Dictum

1)

Door opdrachtgevers en aannemers die een beroep doen op niet in België geregistreerde buitenlandse aannemers te verplichten 15 % van het voor de uitgevoerde werken verschuldigde bedrag in te houden en hen hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de belastingschulden van die medecontractanten, heeft het Koninkrijk België niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 49 EG en 50 EG.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent — België) — Mark Kerckhaert, Bernadette Morres/Belgische Staat

(Zaak C-513/04) (1)

(Inkomstenbelasting - Dividenden - Belastingdruk op dividenden van aandelen van in andere lidstaat gevestigde vennootschappen - Ontbreken van verrekening in woonstaat van in andere lidstaat aan bron geheven belasting)

(2006/C 326/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Gent

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mark Kerckhaert, Bernadette Morres

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Gent — Uitlegging van artikel 56, lid 1, EG — Beperking die voortvloeit uit een nationale bepaling inzake inkomstenbelasting — Binnenlandse en buitenlandse dividenden — Uniform belastingtarief — Hogere belastingdruk op dividenden van aandelen van in andere lidstaat gevestigde vennootschappen — Bronheffing — Niet-in-aanmerkingneming — Vrije verkeer van kapitaal — Discriminatie

Dictum

Artikel 73 B, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 56, lid 1, EG) verzet zich niet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals de Belgische belastingwetgeving, die in het kader van de inkomstenbelasting hetzelfde uniforme belastingtarief toepast op dividenden van aandelen van in deze lidstaat gevestigde vennootschappen en op dividenden van aandelen van in een andere lidstaat gevestigde vennootschappen en niet voorziet in de mogelijkheid om de in die andere lidstaat aan de bron geheven belasting te verrekenen.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Pirkko Marjatta Turpeinen

(Zaak C-520/04) (1)

(Vrij verkeer van personen - Inkomstenbelasting - Rustpensioen - Hogere belasting voor gepensioneerden die ingezetenen van andere lidstaat zijn)

(2006/C 326/13)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pirkko Marjatta Turpeinen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de artikelen 12 EG en 39 EG alsmede van richtlijn 90/365/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende het verblijfsrecht van werknemers en zelfstandigen die hun beroepswerkzaamheid hebben beëindigd (PB L 180, blz. 28) — Nationale wettelijke regeling volgens welke op de inkomsten van niet-ingezetenen een bronheffing tegen een vast tarief wordt toegepast — Pensioen betaald aan een in een andere lidstaat wonende gepensioneerde dat zwaarder wordt belast dan indien de gepensioneerde in de betrokken lidstaat zou wonen

Dictum

Artikel 18 EG dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij de inkomstenbelasting over het rustpensioen dat een orgaan van de betrokken lidstaat uitkeert aan een ingezetene van een andere lidstaat, in bepaalde gevallen hoger is dan de belasting die verschuldigd zou zijn indien deze persoon een ingezetene van eerstgenoemde lidstaat was, wanneer dat pensioen het volledige inkomen of nagenoeg het volledige inkomen van deze persoon vormt.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Aachen — Duitsland) — Hasan Güzeli/Oberbürgermeister der Stadt Aachen

(Zaak C-4/05) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Associatie EEG-Turkije - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van Associatieraad - Weigering verblijfsvergunning van Turkse werknemer te verlengen)

(2006/C 326/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Aachen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hasan Güzeli

Verwerende partij: Oberbürgermeister der Stadt Aachen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Aachen — Uitlegging van artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van Associatieraad EEG/Turkije –Discriminatieverbod ter zake van inzake arbeidsvoorwaarden van tot legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemers — Weigering van verlenging van verblijfsvergunning waarmee einde wordt gemaakt aan tewerkstelling van Turkse seizoenarbeider die in bezit is van werkvergunning voor onbepaalde tijd

Dictum

Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie moet aldus worden uitgelegd dat een Turkse werknemer zich alleen kan beroepen op de rechten die deze bepaling hem verleent, wanneer zijn arbeid in loondienst bij een tweede werkgever in overeenstemming is met de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de gastlidstaat ter zake van binnenkomst op zijn grondgebied en inzake arbeid. Het is aan de nationale rechter om de vaststellingen te doen die nodig zijn om uit te maken of dit het geval is bij een Turkse werknemer die van werkgever is veranderd vóór het einde van de in artikel 6, lid 1, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 genoemde periode van drie jaar.

Artikel 6, lid 2, tweede zin, van besluit nr. 1/80 moet aldus worden uitgelegd dat deze beoogt te garanderen dat perioden waarin de legale arbeid wordt onderbroken wegens onvrijwillige werkloosheid of langdurige ziekte, geen afbreuk doen aan de rechten die de Turkse werknemer reeds heeft verworven uit hoofde van eerder vervulde tijdvakken van arbeid, welke een vaste duur hebben zoals in de drie onderdelen van lid 1 van deze bepaling is vastgelegd.


(1)  PB C 57 van 5.4.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-36/05) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 92/100/EEG - Auteursrecht - Verhuur- en uitleenrecht - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 326/15)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Vidal Puig en W. Wils, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: I. del Cuvillo Contreras, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61)

Dictum

1)

Door de meeste of zelfs alle categorieën instellingen voor openbare uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken vrij te stellen van de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs, is het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 19.3.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-65/05) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 28 EG en 30 EG - Vrij verkeer van goederen - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Artikel 49 EG - Vrij verrichten van diensten - Verbod elektrische, elektromechanische en elektronische spelen te installeren en te exploiteren, op straffe van strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties - Richtlijn 98/34/EG - Technische normen en voorschriften - Nationale regeling met betrekking tot elektrische, elektromechanische en elektronische spelen)

(2006/C 326/16)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Patakia, gemachtigde)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: A. Samoni-Rantou en N. Dafniou, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikelen 28, 43 en 49 EG en artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37) — Nationale regeling van toepassing op elektronische spelen voor computers

Dictum

1)

Door in de artikelen 2, lid 1, en 3 van wet nr. 3037/2002 op straffe van in de artikelen 4 en 5 van deze wet geformuleerde strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties een algeheel verbod in te stellen om elektrische, elektromechanische en elektronische spelen, daaronder begrepen computerspelen, te installeren en te exploiteren in openbare of privégelegenheden, met uitzondering van casino's, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG, alsmede artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 — Koninklijke Coöperatie Cosun UA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-68/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Suiker - Artikel 26 van verordening (EEG) nr. 1785/81 en artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2670/81 - Bedrag dat verschuldigd is over op interne markt afgezette C-suiker - Verzoek om kwijtschelding - Billijkheidsclausule van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 - Begrip „in- of uitvoerrechten” - Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel - Billijkheid)

(2006/C 326/17)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Koninklijke Coöperatie Cosun UA (vertegenwoordigers: M. M. Slotboom en N. J. Helder, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis, gemachtigde, F. Tuytschaever, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 7 december 2004, Koninklijke Coöperatie Cosun U.A./Commissie (T-240/02) waarbij het Gerecht een verzoek tot nietigverklaring van beschikking REM 19/01 van de Commissie van 2 mei 2002 waarbij een verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden om kwijtschelding van invoerrechten ten gunste van verzoekster niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verworpen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Koninklijke Coöperatie Cosun UA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Heinrich Schulze GmbH & Co. KG i.L./Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(Zaak C-120/05) (1)

(Restituties bij uitvoer - Voorwaarden voor toekenning - Uitvoeraangifte - Ontbreken van bewijsdocumenten - Gebruik van andere vormen van bewijs)

(2006/C 326/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Heinrich Schulze GmbH & Co. KG i.L.

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 7, lid 2, derde alinea, van verordening (EG) nr. 1222/94 van de Commissie van 30 mei 1994 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen (PB L 136, blz. 5) — Onmogelijkheid voor de exporteur om te voldoen aan de verplichting om tot staving van zijn aangifte de bevoegde instanties alle door deze dienstig geachte documenten en inlichtingen te verstrekken — Geval van overmacht waardoor documenten zijn vernietigd — Mogelijkheid van gebruik van andere bewijsmiddelen

Dictum

Artikel 7, lid 1, derde alinea, van verordening (EG) nr. 1222/94 van de Commissie van 30 mei 1994 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, in de versie van verordening (EG) nr. 229/96 van de Commissie van 7 februari 1996, dient aldus te worden uitgelegd dat het er zich niet tegen verzet dat wanneer een exporteur — in voorkomend geval wegens overmacht — niet in staat is om tot staving van zijn uitvoeraangifte documenten over te leggen ten bewijze van de bij de vervaardiging van een uitgevoerd goed daadwerkelijk gebruikte hoeveelheden producten, hij het bewijs met andere middelen levert. De nationale instanties beoordelen die andere vorm van bewijs op de door het nationale recht voorgeschreven wijze, op voorwaarde evenwel dat de betrokken voorschriften noch de draagwijdte, noch de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht aantasten. Wanneer de aanvraag wordt ingediend in het kader van de vereenvoudigde procedure van artikel 3, lid 2, derde alinea, van deze verordening, dienen de nationale instanties tevens rekening te houden met de reeds met de exporteur uitgewisselde documenten.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Madrid — Spanje) — Elisa María Mostaza Claro/Centro Móvil Milenium SL

(Zaak C-168/05) (1)

(Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Oneerlijkheid van beding niet betwist tijdens arbitrale procedure - Mogelijkheid om deze exceptie op te werpen in kader van beroepsprocedure tegen arbitraal vonnis)

(2006/C 326/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Elisa María Mostaza Claro

Verwerende partij: Centro Móvil Milenium SL

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Madrid — Uitlegging van de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, alsmede van de bijlage, punt 1, sub q, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) — Doeltreffende en geschikte middelen om aan het gebruik van oneerlijke bedingen een einde te maken — Nietigheid van een arbitrageovereenkomst die de consument niet tijdens de arbitrageprocedure heeft opgeworpen

Dictum

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat zij van een nationale rechter die kennis neemt van een beroep tot vernietiging van een arbitraal vonnis verlangt dat hij de nietigheid van een arbitrageovereenkomst beoordeelt en dat vonnis vernietigt wanneer hij van oordeel is dat deze overeenkomst een oneerlijk beding bevat, ook wanneer de consument die nietigheid niet tijdens de arbitrageprocedure, maar enkel in het kader van het beroep tot vernietiging heeft opgeworpen.


(1)  PB C 155 van 25.6.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 september 2006 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos — Griekenland) — G. Agorastoudis/Goodyear Hellas ABEE

(Gevoegde zaken C-187/05 tot en met C-190/05) (1)

(Collectief ontslag - Richtlijn 75/129/EEG - Artikel 1, lid 2, sub d - Beëindiging van activiteiten van plaatselijke eenheid na rechterlijke beslissing - Beëindiging van activiteiten van plaatselijke eenheid uitsluitend omdat werkgever dit wenst)

(2006/C 326/20)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Areios Pagos

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georgios Agorastoudis e.a. (C-187/05), Ioannis Pannou e.a. (C-188/05), Kostandinos Kotsabougioukis e.a. (C-189/05), Georgios Akritopoulos e.a. (C-190/05)

Verwerende partij: Goodyear Hellas ABEE

Interveniënten: Geniki Synomospondia Ergaton Elladas (GSEE), Ergatoypalliliko kentro Thessalonikis (C-187/05 en C-189/05)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Areios Pagos — Uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 75/129/EEG van de Raad van 17 februari 1975 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 48, van 1975, blz. 29) — Niet-toepasselijkheid van de richtlijn op werknemers die worden getroffen door het beëindigen van de werkzaamheden van de plaatselijke eenheid dat voortvloeit uit een rechterlijke beslissing — Draagwijdte

Dictum

Richtlijn 75/129/EEG van de Raad van 17 februari 1975 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is in geval van collectief ontslag dat het gevolg is van de definitieve beëindiging van de werkzaamheden van een onderneming of een plaatselijke eenheid, waartoe uitsluitend op initiatief van de ondernemer is besloten en waaraan geen rechterlijke beslissing is voorafgegaan, zonder dat de toepassing van deze richtlijn kan worden uitgesloten op grond van de in artikel 1, lid 2, sub d, van die richtlijn neergelegde uitzondering.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — K. Tas-Hagen, R. A. Tas/Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad

(Zaak C-192/05) (1)

(Uitkering toegekend door lidstaat aan burger-oorlogsslachtoffers - Voorwaarde van woonplaats in deze lidstaat op datum van indiening van uitkeringsaanvraag - Artikel 18, lid 1, EG)

(2006/C 326/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K. Tas-Hagen, R. A. Tas

Verwerende partij: Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Centrale Raad van Beroep — Toekenning door lidstaat van uitkering aan burger-oorlogsslachtoffers — Uitkering voorbehouden aan onderdanen van betrokken lidstaat die op moment van indiening van aanvraag op nationale grondgebied woonachtig zijn — Verenigbaarheid met artikel 18 EG

Dictum

Artikel 18, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die de toekenning van een uitkering ten behoeve van burger-oorlogsslachtoffers aan een van zijn onderdanen weigert op de uitsluitende grond dat de belanghebbende op de datum van indiening van de aanvraag niet woont op het grondgebied van deze staat, maar op het grondgebied van een andere lidstaat.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-198/05) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 92/100/EEG - Naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom - Openbaar leenrecht - Niet-omzetting binnen de gestelde termijn)

(2006/C 326/22)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Wils en L. Pignataro, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, M. Massella Ducci Teri, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 6) — Afwijking van het uitsluitende openbare uitleenrecht — Draagwijdte

Dictum

1)

Door alle categorieën instellingen voor openbare uitlening in de zin van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, van het openbare uitleenrecht vrij te stellen, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 1 en 5 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Europese Gemeenschap/Belgische Staat

(Zaak C-199/05) (1)

(Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van Europese Gemeenschappen - Artikel 3 - Indirecte belastingen - Beslissingen van nationale rechterlijke instanties - Registratierechten)

(2006/C 326/23)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Europese Gemeenschap

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Brussel — Uitlegging van artikel 3, tweede en derde alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 — Nationale wetgeving die voorziet in heffing van recht over arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken houdende veroordeling of vereffening gaande over sommen en roerende waarden

Dictum

1)

Rechten zoals registratierechten die moeten worden betaald ten gevolge van door de nationale rechterlijke instanties gewezen arresten en vonnissen houdende veroordeling tot betaling van geldsommen of vereffening van roerende waarden, zijn geen eenvoudige vergoeding voor diensten van openbaar nut in de zin van artikel 3, derde alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.

2)

Artikel 3, tweede alinea, van ditzelfde Protocol dient aldus te worden uitgelegd dat rechten zoals registratierechten die moeten worden betaald ten gevolge van door de nationale rechterlijke instanties gewezen arresten en vonnissen houdende veroordeling tot betaling van geldsommen of vereffening van roerende waarden, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/12


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Longwy — Frankrijk) — Fabien Nemec/Caisse régionale d'assurance maladie du Nord-Est

(Zaak C-205/05) (1)

(Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Artikel 42 EG - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 58 - Uitkering voor aan asbest blootgestelde werknemers - Berekening van uitkeringen - Weigering rekening te houden met in andere lidstaat ontvangen loon)

(2006/C 326/24)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal des affaires de sécurité sociale de Longwy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fabien Nemec

Verwerende partij: Caisse régionale d'assurance maladie du Nord-Est

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal des affaires de sécurité sociale de Longwy — Uitlegging van artikel 39 EG-Verdrag, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (voor de EER en Zwitserland relevante tekst) (PB L 166, blz. 1), en van artikel 15 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74, blz. 1) — Niet in aanmerking nemen van op grondgebied van een andere lidstaat ontvangen loon bij berekening van uitkering voor asbestarbeiders, wanneer dit loon niet was onderworpen aan premieplicht ingevolge het nationale socialezekerheidsstelsel

Dictum

Artikel 58, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, uitgelegd overeenkomstig de doelstelling van artikel 42 EG, vereist dat in een situatie als die van het hoofdgeding de „gemiddelde verdienste” in de zin van eerstgenoemde bepaling wordt berekend met inachtneming van het loon dat de betrokkene, gelet op het verloop van zijn beroepsloopbaan, redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien hij zijn werkzaamheden in de lidstaat van het bevoegde orgaan had voortgezet.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-206/05) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 90/427/EEG - Intracommunautair handelsverkeer in paardachtigen - Verplichting om dekhengsten te onderwerpen aan beoordeling van hun genetische waarde in Zweden)

(2006/C 326/25)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en K. Simonsson, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: K. Norman, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 28 EG en van artikel 3 van richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PB L 224, blz. 55) — Verplichting tot vaststelling van beoordeling van genetische waarde van fokhengsten in Zweden

Dictum

1)

Door in zijn nationale wetgeving te bepalen dat hengsten moeten worden onderworpen aan een beoordeling van hun genetische waarde in Zweden om te kunnen worden gebruikt voor de openbare dekdienst, heeft het Koninkrijk Zweden niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten ingevolge artikel 3 van richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen.

2)

Het Koninkrijk Zweden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 229 van 17.9.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-216/05) (1)

(Niet-nakoming - Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten - Richtlijnen 85/337/EEG en 97/11/EG - Nationale wettelijke regeling - Deelneming van publiek aan bepaalde beoordelingsprocedures tegen betaling van vergoeding)

(2006/C 326/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: X. Lewis, gemachtigde)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordiger: D. O'Hagan, gemachtigde, B. Murray, BL, en G. Simons, Barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 6 en 8 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 (PB L 73, blz. 5) — Nationale wettelijke regeling die publiek mogelijkheid biedt om tegen vergoeding aan bepaalde beoordelingsprocedures deel te nemen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 193 van 6.8.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-236/05) (1)

(Niet-nakoming - Verordening (EEG) nr. 2847/93 - Controleregeling in visserijsector - Te late mededeling van vereiste gegevens)

(2006/C 326/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: K. Banks, gemachtigde)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Nwaokolo, gemachtigde, D. J. Rhee, barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 19 decies van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 261, blz. 1) — Ontbreken van mededeling van voorgeschreven gegevens binnen gestelde termijn

Dictum

1)

Door de gegevens die zijn vereist volgens artikel 19 decies, eerste en derde streepje, van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003, met vertraging mee te delen, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens deze verordening op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 193 van 6.8.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/13


Arrest van het Hof (eerste kamer) 9 november 2006 — Agraz, SA, e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-243/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschappelijke ordening der markten in sector van verwerkte producten op basis van groenten en fruit - Productiesteun voor verwerkte producten op basis van tomaten - Methode voor berekening van steun - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Zekere schade)

(2006/C 326/28)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Agraz, SA, gevestigd te Madrid (Spanje), Agrícola Conservera de Malpica, SA, gevestigd te Toledo (Spanje), Agridoro Soc. coop. arl, gevestigd te Pontenura (Italië), Alfonso Sellitto SpA, gevestigd te Mercato San Severino (Italië), Alimentos Españoles, Alsat, SL, gevestigd te Don Benito, Badajoz (Spanje), AR Industrie Alimentari SpA, gevestigd te Angri (Italië), Argo Food — Packaging & Innovation Co. SA, gevestigd te Serres (Griekenland), Asteris SA, gevestigd te Athene (Griekenland), Attianese Srl, gevestigd te Nocera Superiore (Italië), Audecoop Distillerie Arzens — Techniques séparatives (AUDIA), gevestigd te Bram (Frankrijk), Benincasa Srl, gevestigd te Angri, Boschi Luigi e Figli SpA, gevestigd te Fontanellato (Italië), CAS SpA, gevestigd te Castagnaro (Italië), Calispa SpA, gevestigd te Castel San Giorgio (Italië), Campil — Agro Industrial do Campo do Tejo, Lda, gevestigd te Cartaxo (Portugal), Campoverde Srl, gevestigd te Nocelleto di Carinola (Italië), Carlo Manzella & C. Sas, gevestigd te Castel San Giovanni (Italië), Carnes y Conservas Españolas SA, gevestigd te Mérida (Spanje), CO.TRA.PO Soc. coop. arl., in staat van faillissement verkerende vennootschap, gevestigd te Adria (Italië), Columbus Srl, gevestigd te Parma (Italië), Compal — Companhia Produtora de Conservas Alimentares SA, gevestigd te Almeirim (Portugal), Conditalia Srl, gevestigd te Nocera Superiore, Conservas El Cidacos, SA, gevestigd te Autol (Spanje), Conservas Alagón, SA, gevestigd te Coria (Spanje), Conservas Martinete, SA, gevestigd te Puebla de la Calzada (Spanje), Conservas Vegetales de Extremadura, SA, gevestigd te Villafranco del Guadiana (Spanje), Conserve Italia Soc. coop. arl, gevestigd te San Lazzaro di Savena (Italië), Conserves France SA, gevestigd te Nîmes (Frankrijk), Conserves Guintrand SA, gevestigd te Carpentras (Frankrijk), Conservificio Cooperativo Valbiferno Soc. coop. arl, gevestigd te Guglionesi (Italië), Consorzio Casalasco del Pomodoro Soc. coop. arl, gevestigd te Rivarolo del Re ed Uniti (Italië), Consorzio Padano Ortofrutticolo (Copador) Soc. coop. arl, gevestigd te Collecchio (Italië), Copais Food and Beverage Company SA, gevestigd te Nea Ionia (Griekenland), Tin Industry D. Nomikos SA, gevestigd te Marousi (Griekenland), Davia Srl, gevestigd te Gragnano (Italië), De Clemente Conserve Srl, gevestigd te Fisciano (Italië), De.Con Srl, gevestigd te Scafati (Italië), Desco SpA, gevestigd te Terracina (Italië), Di Leo Nobile SpA — Industria Conserve Alimentari, gevestigd te Castel San Giorgio, Ditta Emilio Marotta, gevestigd te Sant'Antonio Abate (Italië), E. & O. von Felten SpA, gevestigd te Fontanini (Italië), Elais SA, gevestigd te Athene, Emiliana Conserve Srl, gevestigd te Busseto (Italië), Enrico Perano & Figli Spa, gevestigd te San Valentino Torio (Italië), FIT — Fomento da Indústria do Tomate, SA, gevestigd te Águas de Moura (Portugal), Faiella & C. Srl, gevestigd te Scafati, Feger di Gerardo Ferraioli SpA, gevestigd te Angri, Fratelli D'Acunzi Srl, gevestigd te Nocera Superiore, Fruttagel Soc. coop. arl, gevestigd te Alfonsine (Italië), Giaguaro SpA, gevestigd te Sarno (Italië), Giulio Franzese Srl, gevestigd te Carbonara di Nola (Italië), Greci Geremia & Figli SpA, gevestigd te Parma, Greci — Industria Alimentare SpA, gevestigd te Parma, Greek Canning Co. SA „Kyknos”, gevestigd te Nauplion (Griekenland), „Grilli Paolo & Figli Sas” di Grilli Enzo e Togni Selvino, gevestigd te Gambettola (Italië), Heinz Iberica, SA, gevestigd te Alfaro (Spanje), IAN — Industrias Alimentarias de Navarra, SA, gevestigd te Vilafranca (Spanje), Indústrias de Alimentação Idal, Lda, gevestigd te Benavente (Portugal), Industrie Rolli Alimentari SpA, gevestigd te Roseto degli Abruzzi (Italië), Italagro — Indústria de Transformação de Produtos Alimentares, SA, gevestigd te Castanheira do Ribatejo (Portugal), La Cesenate Conserve Alimentari SpA, gevestigd te Cesena (Italië), La Doria SpA, gevestigd te Angri, La Dorotea di Giuseppe Alfano & C. Srl, gevestigd te Sant'Antonio Abate, La Rosina Srl, gevestigd te Angri, Le Quattro Stelle Srl, gevestigd te Angri, Louis Martin Production SAS, gevestigd te Monteux (Frankrijk), Menu Srl, gevestigd te Medolla (Italië), Mutti SpA, gevestigd te Montechiarugolo (Italië), National Conserve Srl, gevestigd te Sant'Egidio del Monte Albino (Italië), Nestlé España SA, gevestigd te Miajadas (Spanje), Nuova Agricast Srl, gevestigd te Verignola (Italië), Pancrazio SpA, gevestigd te Cava De' Tirreni (Italië), Pecos SpA, gevestigd te Castel San Giorgio, Pomagro Srl, gevestigd te Fisciano (Italië), Raffaele Viscardi Srl, gevestigd te Scafati, Rodolfi Mansueto SpA, gevestigd te Ozzano Taro, Salvati Mario & C. SpA, gevestigd te Mercato di San Severino, Sefa Srl, gevestigd te Nocera Superiore, Serraiki Konservopia Oporokipeftikon Serko SA, gevestigd te Serres, Soc. coop. arl. A.R.P. — Agricoltori Riuniti Piacentini, gevestigd te Gariga di Podenzano (Italië), Sociedade de Industrialização de Produtos Agrícolas — Sopragol, SA, gevestigd te Mora (Portugal), Spineta SpA, gevestigd te Pontecagnano Faiano (Italië), Star Stabilimento Alimentare SpA, gevestigd te Agrate Brianza (Italië), Sugal Alimentos, SA, gevestigd te Azambuja (Portugal), Sutol — Indústrias Alimentares, Lda, gevestigd te Alcácer do Sal (Portugal), Tomsil — Sociedade Industrial de Concentrado de Tomate, SA, gevestigd te Ferreira do Alentejo (Portugal), Zanae — Nicoglou levures de boulangerie SA, Industrie commerce alimentaire SA, gevestigd te Thessaloniki (Griekenland), alle vertegenwoordigd door J. L. da Cruz Vilaça, advogado, en D. Choussy, advocaten,

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Nolin, F. Clotuche-Duvieusart en L. Visaggio als gemachtigden,

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 17 maart 2005, Agraz e.a./Commissie (T-285/03), waarbij het Gerecht heeft verworpen de beroepen tot vergoeding van de schade die rekwirantes zouden hebben geleden wegens de methode voor de berekening van het bedrag van de productiesteun die is neergelegd in verordening (EG) nr. 1519/2000 van de Commissie van 12 juli 2000 tot vaststelling van de minimumprijs en het steunbedrag voor verwerkte producten op basis van tomaten voor het verkoopseizoen 2000/2001 (PB L 174, blz. 29)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 maart 2005, Agraz e.a./Commissie (T-285/03), wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep van rekwirantes in de onderhavige hogere voorziening is verworpen op grond dat de beweerde schade niet zeker was en, bijgevolg, voor zover daarbij rekwirantes zijn verwezen in vijf zesden van hun kosten en de Commissie is verwezen in haar eigen kosten en in een zesde van de kosten van rekwirantes.

2)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 193 van 06.08.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/15


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Finanzgericht, Kassel — Duitsland) — Turbon International GmbH, als rechtsopvolgster onder algemene titel van Kores Nordic Deutschland GmbH/Oberfinanzdirektion Koblenz

(Zaak C-250/05) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Indeling in gecombineerde nomenclatuur van inktcartridges die kunnen worden gebruikt in printers van merk Epson Stylus Color - Inkt (post 3215) - Delen en toebehoren van machines bedoeld bij post 8471 (post 8473)

(2006/C 326/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hessische Finanzgericht, Kassel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Turbon International GmbH, als rechtsopvolgster onder algemene titel van Kores Nordic Deutschland GmbH

Verwerende partij: Oberfinanzdirektion Koblenz

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hessische Finanzgericht, Kassel –Uitlegging van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1 ) — Posten nr. 3215 90 80 („Inkt, andere dan drukinkt, schrijfinkt, tekeninkt”) en nr. 8473 („Delen en toebehoren voor machines van nr. 8471”, dat wil zeggen automatische machines voor informatieverwerking en hun eenheden) — Inktpatroon

Dictum

Bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996, dient aldus te worden uitgelegd dat een inktcartridge zonder geïntegreerde printkop, die is samengesteld uit een kunststofbehuizing, schuimstof, een metaalzeef, dichtingen, een zegelfolie, een etiket, inkt en verpakkingsmateriaal en die, zowel wat de inktcartridge als wat de inkt betreft, enkel kan worden gebruikt in een printer met de kenmerken van de inktjetprinters van het merk Epson Stylus Color, moet worden ingedeeld onder postonderverdeling 3215 90 80 van de gecombineerde nomenclatuur.


(1)  PB C 217 van 3.9.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen — Duitsland) — Alois Kibler jun./Land Baden-Württemberg

(Zaak C-275/05) (1)

(Melk en zuivelproducten - Artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 - Extra heffing in sector melk en zuivelproducten - Verordeningen (EEG) nrs. 857/84, 590/85 en 1546/88 - Overdracht van referentiehoeveelheid na teruggave van bedrijfsdeel - Verpachter die zelf geen producent van melk of zuivelproducten is - Pachtovereenkomst die vrijwillig is beëindigd)

(2006/C 326/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Sigmaringen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alois Kibler jun.

Verwerende partij: Land Baden-Württemberg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Sigmaringen –Uitlegging van artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 90, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985 (PB L 68, blz. 1), en van artikel 7, punten 2, 3 en 4 van verordening (EEG) nr. 1546/88 van de Commissie van 3 juni 1988 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 ingestelde extra heffing (PB L 139, blz. 12) — Overname van gedeelte van melkveebedrijf dat was verpacht door eigenaar die zelf geen producent is — Overdracht van daaraan verbonden referentiehoeveelheid

Dictum

1)

Artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985, en artikel 7, eerste alinea, punten 2, 3 en 4, van verordening (EEG) nr. 1546/88 van de Commissie van 3 juni 1988 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 ingestelde extra heffing moeten aldus worden uitgelegd dat bij teruggave van een verpacht bedrijfsdeel de daarop betrekking hebbende referentiehoeveelheid niet kan overgaan op de verpachter indien hij geen melkproducent is en niet voornemens is om melk te produceren of om de betrokken onderneming opnieuw aan een melkproducent te verpachten.

2)

Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd bij verordening nr. 590/85, en artikel 7, eerste alinea, punt 4, van verordening nr. 1546/88 verzetten zich ertegen dat de referentiehoeveelheid bij beëindiging van de pachtovereenkomst bij de pachter blijft, indien de pachtovereenkomst vrijwillig werd beëindigd.


(1)  PB C 229 van 17.9.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Montex Holdings Ltd/Diesel SpA

(Zaak C-281/05) (1)

(Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Recht van houder van merk om doorvoer te verbieden van goederen met identiek teken over grondgebied van lidstaat waar dat merk bescherming geniet - Onrechtmatige vervaardiging - Geassocieerde staat)

(2006/C 326/31)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Montex Holdings Ltd

Verwerende partij: Diesel SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 28 EG, 29 EG en 30 EG alsmede van artikel 5, leden 1 en 3, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) — Recht van de houder van een merk om de doorvoer te verbieden van goederen met een identiek teken over het grondgebied van een lidstaat waar dat merk bescherming geniet — Ontbreken van bescherming in het land van bestemming

Dictum

1)

Artikel 5, leden 1 en 3, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

2)

Het is in dat opzicht in beginsel irrelevant of de voor een lidstaat bestemde goederen afkomstig zijn uit een geassocieerde staat dan wel uit een derde staat, en of zij in het land van oorsprong rechtmatig dan wel in strijd met een aldaar bestaand merkrecht van de merkhouder zijn vervaardigd.


(1)  PB C 243 van 1.10.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-302/05) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/35/EG - Artikel 4, lid 1 - Eigendomsvoorbehoud - Tegenwerpbaarheid)

(2006/C 326/32)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Schima en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, M. Massella Ducci Teri, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200, van 8.8.2000, blz. 35) –Eigendomsvoorbehoud — Nationale wettelijke regeling die bepaalt dat het beding van eigendomsvoorbehoud slechts aan de schuldeisers van de koper kan worden tegengeworpen wanneer het wordt herhaald op elke voor de achtereenvolgende leveringen afgegeven factuur waarop een aan het beslag voorafgaande datum is vermeld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 229 van 17.9.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/17


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Köln — Duitsland) — G. Pohl-Boskamp GmbH & Co. KG/Gemeinsamer Bundesausschuss

(Zaak C-317/05) (1)

(Richtlijn 89/105/EEG - Artikel 6, punten 1 en 2 - Positieve lijst - Verplichting tot motivering en kennisgeving van rechtsmiddelen)

(2006/C 326/33)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sozialgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G. Pohl-Boskamp GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Gemeinsamer Bundesausschuss

In tegenwoordigheid van: AOK-Bundesverband KdöR, IKK-Bundesverband, Bundesverband der Betriebskrankenkassen (BKK), Bundesverband der landwirtschaftlichen Krankenkassen, Verband der Angestellten-Krankenkassen eV, AEV-Arbeiter-Ersatzkassen-Verband eV, Bundesknappschaft, Seekrankenkasse, Bundesrepublik Deutschland

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sozialgericht Köln — Uitlegging van artikel 6, punten 1 en 2, van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (PB L 40, blz. 8) — Begrip „positieve lijst” — Nationale regeling die voorziet in opstelling van lijst van normaliter niet-receptplichtige en niet-terugbetaalde geneesmiddelen die bij wijze van uitzondering worden terugbetaald door nationale ziektekostenverzekering wanneer zij bij behandeling van ernstige ziekten als standaardtherapie gelden — Verplichting om beslissing tot al dan niet opneming in lijst binnen bepaalde termijn te nemen, om weigering met redenen te omkleden en om aanvrager te melden welke rechtsmiddelen te zijner beschikking staan

Dictum

1)

Richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg, moet aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die na uitsluiting van niet-recept geneesmiddelen van vergoeding krachtens het nationale stelsel van gezondheidszorg, een instelling van dit stelsel normerende bevoegdheid verleent om voor bepaalde medicijnen een uitzondering op deze uitsluiting te maken zonder daarbij te voorzien in een procedure als bedoeld in artikel 6, punten 1 en 2, van deze richtlijn.

2)

Artikel 6, punt 2, van richtlijn 89/105 moet aldus worden uitgelegd, dat het geneesmiddelenproducenten die worden geraakt door een besluit op grond waarvan bepaalde geneesmiddelen die werkzame stoffen bevatten als bedoeld in dit besluit, voor vergoeding in aanmerking komen, het recht verleent op een gemotiveerd besluit waarin de openstaande rechtsmiddelen worden vermeld, ook wanneer de nationale regeling niet in een desbetreffende procedure of rechtsmiddelen voorziet.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/17


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Joël De Bry

(Zaak C-344/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaar - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsronde 2001/2002 - Rechten van verdediging - Artikel 26, tweede alinea, van Statuut)

(2006/C 326/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en H. Kraemer, gemachtigden)

Andere partij bij de procedure: Joël De Bry (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (alleensprekend rechter) van 12 juli 2005, De Bry/Commissie (T-157/04), waarbij de beschikking van 26 mei 2003 tot opstelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 nietig wordt verklaard

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 2005, De Bry/Commissie (T-157/04), wordt gedeeltelijk vernietigd, voor zover daarbij het besluit van de Commissie van 26 mei 2003 houdende definitieve vaststelling van het loopbaanontwikkelingsrapport van De Bry over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002, nietig is verklaard wegens schending van het door artikel 26 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen gewaarborgde recht van verweer, en, dientengevolge, wegens ontbreken van samenhang tussen bepaalde beschrijvende commentaren en de desbetreffende punten, wat het verwijt van niet-naleving van de arbeidstijden betreft.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten in de onderhavige procedure en in de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/18


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-345/05) (1)

(Niet-nakoming - Belastingwetgeving - Voorwaarden voor vrijstelling van meerwaarde bij overdracht onder bezwarende titel van onroerende zaak - Artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG - Artikelen 28 en 31 van Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte - Samenhang van belastingstelsel - Huisvestingsbeleid)

(2006/C 326/35)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Fernandes en J. Menezes Leitão, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 18, 39, 43 en 56, lid 1, EG en van de artikelen 31 en 40 EER-overeenkomst — Nationale bepalingen die belastingvrijstelling voor meerwaarde bij overdracht onder bezwarende titel van onroerende zaak bestemd voor permanente bewoning door de belastingplichtige of diens gezin, afhankelijk stellen van de voorwaarde dat die meerwaarde wordt geherinvesteerd in de aanschaf van op nationaal grondgebied gelegen onroerend goed

Dictum

1)

Door fiscale bepalingen, zoals artikel 10, lid 5, van de Código do Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Singulares, te handhaven die het voordeel van belastingvrijstelling van de meerwaarde bij de overdracht onder bezwarende titel van een onroerende zaak bestemd voor eigen, permanente bewoning door de belastingplichtige of door leden van diens huishouding afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de behaalde winst wordt geherinvesteerd in de aanschaf van een op Portugees grondgebied gelegen onroerende zaak, heeft de Portugese Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG alsmede de artikelen 28 en 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/18


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2005 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Luik — België) — Monique Chateigner/Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)

(Zaak C-346/05) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Artikel 39 EG en artikelen 3 en 67 van verordening (EEG) nr. 1408/71 - Toekenning van werkloosheidsuitkeringen afhankelijk gesteld van vervulling van tijdvak van arbeid in bevoegde lidstaat)

(2006/C 326/36)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Monique Chateigner

Verwerende partij: Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidshof te Luik — Uitlegging van artikel 39, lid 2, EG en van de artikelen 3, lid 1, en 67, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Bepaling van de verordening die de toekenning van werkloosheidsuitkeringen aan een gemeenschapsonderdaan afhankelijk stelt van de vervulling van een tijdvak van arbeid in de lidstaat van woonplaats, terwijl de nationale wetgeving deze verplichting niet oplegt aan gemeenschapsonderdanen noch aan onderdanen van derde landen

Dictum

Artikel 39, lid 2, EG en artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling krachtens welke het bevoegde orgaan van de lidstaat van woonplaats aan een onderdaan van een andere lidstaat werkloosheidsuitkeringen weigert op grond dat de belanghebbende op de datum van de indiening van de aanvraag voor uitkeringen op het grondgebied van genoemde lidstaat van woonplaats niet een bepaald tijdvak van arbeid heeft vervuld, terwijl aan onderdanen van deze laatste lidstaat een dergelijke voorwaarde niet wordt gesteld.


(1)  PB C 315 van 10.12.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/19


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-77/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma's - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 326/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Hottiaux en F. Simonetti, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: S. Schreiner, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197, blz. 30)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/19


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006. — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-94/06) (1)

(Niet-nakoming - Niet-uitvoering - Richtlijn 2002/49/EG)

(2006/C 326/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en B. Schima, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: E. Riedl, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai — Verklaring van de Commissie in het Bemiddelingscomité over de richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189, blz. 12)

Dictum

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, wat Burgenland, Kärnten, Oberösterreich, Salzburg, Stiermarken en Tirol betreft, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 14, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/20


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-102/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/9/EG - Minimumnormen voor opvang van asielzoekers in de lidstaten - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 326/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. O'Reilly en W. Bogensberger, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB L 31, blz. 18)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, heeft de Republiek Oostenrijk niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt in de kosten verwezen.


(1)   PB C 96 van 22.04.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/20


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-152/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/95/EG - Gevaarlijke stoffen - Elektrische en elektronische apparatuur - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 326/40)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en K. Nyberg, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: E. Bygglin, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn voor wat betreft de autonome provincie Åland uitvoering te geven aan richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 37, blz. 19)

Dictum

1)

Door voor wat betreft de Åland-eilanden niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, heeft de Republiek Finland niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

2)

De Republiek Finland wordt in de kosten verwezen.


(1)   PB C 131 van 3.6.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/21


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-154/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/108/EG - Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur - Niet-uitvoering binnen voorgeschreven termijn)

(2006/C 326/41)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: Konstantinidis en Nyberg, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: E. Bygglin, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn voor de zelfstandige provincie Åland van richtlijn 2003/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 december 2003 tot wijziging van richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 345, blz. 106)

Dictum

1)

Door voor Åland niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 december 2003 tot wijziging van richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, is de Republiek Finland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 131 van 3 juni 2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/21


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-159/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma's - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 326/42)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker, F. Simonetti en K. Nyberg, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: E. Bygglin, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om met betrekking tot de autonome provincie Åland binnen de gestelde termijn uitvoering te geven aan richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197, blz. 30)

Dictum

1)

Door met betrekking tot de autonome regio van de Åland-eilanden niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, is de Republiek Finland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/22


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Pordenone — Italië) — Banca Popolare FriulAdria SpA/Agenzia delle Entrate, Ufficio Pordenone

(Zaak C-336/04) (1)

(Steunmaatregelen van staten - Beschikking 2002/581/EG - Belastingvoordelen voor banken - Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Prejudiciële vraag identiek met vraag waarover Hof zich reeds heeft uitgesproken)

(2006/C 326/43)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Pordenone

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banca Popolare FriulAdria SpA

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate, Ufficio Pordenone

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Commissione tributaria provinciale di Pordenone — Geldigheid van beschikking 2002/581/EG van de Commissie van 11 december 2001 inzake de fiscale maatregelen voor banken en bancaire stichtingen, ten uitvoer gelegd door Italië [kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 3955] (PB 2002, L 184, blz. 27)

Dictum

1)

Bij onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van beschikking 2002/581/EG van de Commissie van 11 december 2001 inzake de fiscale maatregelen voor banken en bancaire stichtingen, ten uitvoer gelegd door Italië.

2)

De artikelen 87 EG en volgende, artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, en het vertrouwens-, het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel kunnen niet in de weg staan aan een nationale maatregel die de terugbetaling van steun gelast ter uitvoering van een beschikking van de Commissie waarbij die steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en bij toetsing waarvan aan die bepalingen en algemene beginselen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.


(1)  PB C 251 van 9.10.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/22


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 28 september 2006 — El Corte Inglés, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-104/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Verwarringsgevaar - Beeldmerk „EMILIO PUCCI” - Oppositie door houder van nationale beeldmerken „EMIDIO TUCCI” - Soortgelijkheid van waren)

(2006/C 326/44)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: El Corte Inglés, SA (vertegenwoordiger: J. L. Rivas Zurdo, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Montalto en P. Bullock, gemachtigden), Emilio Pucci Srl (vertegenwoordigers: P. L. Roncaglia, G. Lazzeretti, M. Boletto en E. Gavuzzi, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 13 december 2004, El Corte Inglés/BHIM — Pucci (T-8/03), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 oktober 2002 houdende verwerping van het door rekwirante ingestelde beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „EMILIO PUCCI” als gemeenschapsmerk voor waren van de klassen 3, 18, 24 en 25

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

El Corte Inglés, SA wordt verwezen in 80 % van de kosten.

3)

Het BHIM wordt verwezen in 20 % van de kosten.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/23


Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 28 september 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Enosi Efopliston Aktoploïas, ANEK, Minoikes grammes, N.E. Lésvou, Blue Star Ferries/Ypourgos Emporikis Naftilías, Ypourgos Aigaíou

(Zaak C-285/05) (1)

(Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Verordening (EEG) nr. 3577/92 - Cabotage in het zeevervoer - Overgangsperiode - Rechtstreekse toepasselijkheid - Richtlijn 98/18/EG - Veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen - Verenigbaarheid van nationale regelgeving die diensten op gebied van zeevervoer door schepen die bepaalde leeftijd hebben bereikt verbiedt)

(2006/C 326/45)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Enosi Efopliston Aktoploïas, ANEK, Minoïkes Grammes, N.E. Lesvou, Blue Star Ferries

Verwerende partij: Ypourgos Emporikis Naftilias, Ypourgos Aigaiou

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, 4 en 6, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364, blz. 7) — Mogelijkheid voor particulieren, met een beroep op de verordening de geldigheid aan de orde te stellen van een vóór het einde van de in de verordening neergelegde uitzonderingsregeling vastgestelde nationale regeling — Uitlegging van de artikelen 5, lid 2, 6, lid 3, sub a, b, c, f en g, van richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 144, blz. 1) — Verenigbaarheid van nationale regelgeving die diensten op gebied van zeevervoer door schepen die bepaalde leeftijd hebben bereikt verbiedt

Dictum

1)

Gelet op het bepaalde in artikel 6, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer), moet deze verordening aldus worden uitgelegd dat zij particulieren vóór 1 januari 2004 geen rechten kan toekennen op het gebied van cabotage met de Griekse eilanden voor geregelde passagiers- en veerdiensten en voor diensten met schepen van minder dan 650 bruto ton.

2)

De artikelen 5, lid 2, en 6, lid 3, sub a tot en met c, f en g, van richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regelgeving als die aan de orde in het hoofdgeding, die in absolute termen verbiedt dat schepen die een bepaalde leeftijd hebben bereikt voor binnenlandse reizen worden gebruikt, wanneer de betrokken lidstaat geen maatregelen heeft getroffen ter verbetering van de veiligheidsvoorschriften volgens de procedure van artikel 7, lid 4, van deze richtlijn.


(1)  PB C 243 van 1.10.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/23


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 28 september 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München — Duitsland) — Strafzaak tegen Stefan Kremer

(Zaak C-340/05) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Richtlijn 91/439/EEG - Wederzijdse erkenning van rijbewijzen - Intrekking van rijbewijs in eerste lidstaat - Rijbewijs afgegeven in andere lidstaat - Erkenning van rijbevoegdheid geweigerd in eerste lidstaat - Vereiste dat nationale voorwaarden voor verkrijging van nieuw rijbewijs na intrekking worden nageleefd)

(2006/C 326/46)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht München

Partij in de strafzaak

Stefan Kremer

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht München — Uitlegging van artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1) — Weigering om geldigheid van door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, jegens de houder wiens nationale rijbewijs is ingetrokken wegens herhaalde inbreuken op het verkeersreglement, zonder dat hem een tijdelijk verbod is opgelegd om een nieuw rijbewijs te verkrijgen — Verplichting om tevoren medisch-psychologisch attest over te leggen waaruit rijvaardigheid blijkt

Dictum

Artikel 1, lid 2, juncto artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/26/EG van de Raad van 2 juni 1997, staat eraan in de weg dat een lidstaat weigert om op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs en derhalve ook de geldigheid van dat rijbewijs, zolang de houder ervan, wiens vroegere rijbewijs op het grondgebied van de eerste lidstaat is ingetrokken zonder dat hem een tijdelijk verbod is opgelegd om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, niet voldoet aan de voorwaarden die de regeling van de eerste staat stelt voor de afgifte van een nieuw rijbewijs na die intrekking, met inbegrip van een onderzoek naar zijn rijvaardigheid, waaruit blijkt dat de redenen voor de intrekking niet langer bestaan.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/24


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hof van beroep te Antwerpen — België) — Lucien De Graaf, Gudula Daniels/Belgische Staat

(Zaak C-436/05) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Niet-ontvankelijkheid)

(2006/C 326/47)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Lucien De Graaf, Gudula Daniels

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van beroep te Antwerpen — Uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB L 28, blz. 1) — Materiële werkingssfeer — Vraag of een door een lidstaat ter financiering van zijn socialezekerheidsstelsel geheven aanvullende crisisbijdrage daaronder begrepen is — Verplichting voor de betrokkene om die bijdrage ook te betalen ingeval hij onderworpen is aan een ander socialezekerheidsstelsel dan dat van de woonstaat — Verenigbaarheid met artikel 39 EG

Dictum

Het door het Hof van beroep te Antwerpen bij beslissing van 29 november 2005 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 36 van 11.2.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Berlin op 24 februari 2006 — Irene Werich/Deutsche Rentenversicherung Bund

(Zaak C-111/06)

(2006/C 326/48)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sozialgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Irene Werich

Verwerende partij: Deutsche Rentenversicherung Bund

Prejudiciële vraag

Is de bepaling van bijlage VI, D. (voorheen C.) Duitsland, punt 1, bij verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (verordening nr. 1408/71), verenigbaar met het gemeenschapsrecht van hogere rang, inzonderheid het vrije verkeer van personen alsmede de in artikel 42 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) geformuleerde verplichting tot betaling van uitkeringen in andere lidstaten, voor zover daarbij ook worden uitgesloten ouderdomspensioenen toegekend op grond van tijdvakken waarvoor overeenkomstig de „Reichsversicherungsgesetzen” verplichte bijdragen zijn betaald? (1)


(1)  PB L 149, blz. 2.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 14 september 2006 — BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH/Hauptzollamt Bielefeld

(Zaak C-374/06)

(2006/C 326/49)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Bielefeld

Prejudiciële vraag

Moet richtlijn 92/12/EEG (1) van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die accijns op tabaksproducten heft door middel van fiscale merktekens, verplicht is om aan de afnemer van de merktekens het hiervoor door hem betaalde bedrag te restitueren indien de in een andere lidstaat van dit fiscale merkteken voorziene tabaksproducten op onregelmatige wijze aan de schorsingsregeling worden onttrokken, met het gevolg dat deze lidstaat accijns op de tabaksproducten heft van het aldaar gevestigde bedrijf dat de tabaksproducten onder de intracommunautaire schorsingsregeling heeft verzonden?


(1)  PB 1992 L 76, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Keulen (Duitsland) op 9 oktober 2006 — Firma Winner Wetten GmbH/Bürgermeisterin der Stadt Bergheim

(Zaak C-409/06)

(2006/C 326/50)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Keulen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Firma Winner Wetten GmbH

Verwerende partij: Bürgermeisterin der Stadt Bergheim

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 43 en 49 EG aldus worden uitgelegd dat nationale regelingen betreffende een staatsmonopolie inzake sportweddenschappen, die ongeoorloofde beperkingen van de in de artikelen 43 en 49 EG gegarandeerde vrijheid van vestiging en vrijheid van diensten bevatten omdat zij niet overeenkomstig de rechtspraak van het Hof (arrest van 6 november 2003, Gambelli, C-243/01, Jurispr. blz. I-13031) ertoe bijdragen dat de weddenschappen op samenhangende en stelselmatige wijze worden beperkt, ondanks de principiële voorrang van rechtstreeks toepasselijk gemeenschapsrecht bij uitzondering voor een overgangsperiode verder mogen worden toegepast?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, onder welke voorwaarden kan een uitzondering op de voorrang worden toegestaan en hoe moet de overgangsperiode worden berekend?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/25


Hogere voorziening ingesteld op 10 oktober 2006 door Bertelsmann AG, Sony Corporation of America tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 13 juli 2006 in zaak T-464/04, Independent Music Publishers and Labels Association (Impala, internationale vereniging)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-413/06 P)

(2006/C 326/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Bertelsmann AG, Sony Corporation of America (vertegenwoordigers: P. Chappatte, J. Boyce, Solicitors, N. Levy, Barrister, R. Snelders, advocaat, T. Graf, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Independent Music Publishers and Labels Association (Impala, internationale vereniging), Sony BMG Music Entertainment BV

Conclusies

Rekwirantes concluderen dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 juli 2006 in zaak T-464/06 te vernietigen;

Impala's verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie af te wijzen, subsidiair de zaak voor afdoening te verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg; en

Impala te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van hun hogere voorziening voeren rekwirantes zeven middelen aan.

In de eerste plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het voor zijn materieelrechtelijke beoordeling van de beschikking is uitgegaan van de punten van bezwaar van de Commissie.

In de tweede plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het van de Commissie heeft verlangd dat zij een nieuw marktonderzoek uitvoert na het antwoord van de aanmeldende partijen op de punten van bezwaar.

In de derde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het voor beschikkingen inzake de goedkeuring van een fusie een onjuist en buitensporig hoog bewijsniveau heeft toegepast.

In de vierde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg de grenzen van de rechterlijke toetsing overschreden doordat het zijn eigen beoordeling in de plaats van die van de Commissie heeft gesteld en aldus kennelijke fouten heeft gemaakt en het bewijsmateriaal fundamenteel verkeerd heeft opgevat.

In de vijfde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het de in de zaak Airtours ontwikkelde criteria voor de beoordeling van stilzwijgende afspraken onjuist heeft toegepast.

In de zesde plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het onjuiste en buitensporige eisen heeft gesteld aan de motivering van beschikkingen inzake de goedkeuring van een fusie.

In de zevende plaats heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het zich heeft gebaseerd op bewijsmateriaal dat niet aan rekwirantes was overgelegd en waarover de Commissie niet beschikte bij de vaststelling van haar beschikking.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 11 oktober 2006 — Lidl Belgium GmbH & Co. KG/Finanzamt Heilbronn

(Zaak C-414/06)

(2006/C 326/52)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lidl Belgium GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Finanzamt Heilbronn

Prejudiciële vraag

Is het met de artikelen 43 EG en 56 EG verenigbaar dat een Duitse onderneming die bedrijfsinkomsten heeft, verliezen die een vaste inrichting in een andere lidstaat (in casu: Luxemburg) lijdt, niet kan aftrekken bij de bepaling van de winst, omdat op grond van de relevante overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting de inkomsten van die vaste inrichting in Duitsland niet worden belast?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 11 oktober 2006 — Stahlwerk Ergste Westig GmbH/Finanzamt Düsseldorf-Mettmann

(Zaak C-415/06)

(2006/C 326/53)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stahlwerk Ergste Westig GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Düsseldorf-Mettmann

Prejudiciële vragen

1)

Is het met de artikelen 56 en 58 EG verenigbaar dat een Duitse onderneming die bedrijfsinkomsten heeft, verliezen die een vaste inrichting in een derde land (in casu: de Verenigde Staten van Amerika) lijdt, niet kan aftrekken bij de bepaling van de winst, omdat op grond van de relevante overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting de inkomsten van die vaste inrichting in Duitsland niet worden belast?

2)

Is een in een overeenkomst neergelegde regeling met de genoemde inhoud, gelet op de voorbehoudclausule van artikel 57, lid 1, eerste volzin, van het EG-Verdrag, met het gemeenschapsrecht verenigbaar wanneer de relevante bepalingen van de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting reeds op 31 december 1993 bestonden, terwijl het daarin vervatte verbod op verliesverrekening evenwel tot 1998 door het Duitse recht werd opgeheven?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/27


Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-416/06)

(2006/C 326/54)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Shotter en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Polen, door er niet voor te zorgen dat ten minste één volledige telefoongids en één volledige telefooninlichtingendienst daadwerkelijk beschikbaar zijn overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 5, leden 1 en 2, en 25, leden 1 en 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (1), de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

de Republiek Polen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de uitvoering van richtlijn 2002/22/EG is op 30 april 2004 verstreken.


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin (Duitsland) op 16 oktober 2006 — Rüdiger Jager/Amt für Landwirtschaft Bützow

(Zaak C-420/06)

(2006/C 326/55)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Schwerin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rüdiger Jager

Verwerende partij: Amt für Landwirtschaft Bützow

Prejudiciële vraag

Moet artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom), nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 (1) betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, aldus worden uitgelegd dat een gunstiger sanctiebepaling (met betrekking tot dierpremies) ook met terugwerkende kracht moet worden toegepast wanneer deze bepaling in beginsel pas van toepassing is voor een tijdvak waarin geen dierpremies meer worden toegekend in de betrokken lidstaat, waar in plaats daarvan een systeem van rechtstreekse betaling is ingevoerd?


(1)  PB L 312, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 16 oktober 2006 — Fratelli Martini & C. SpA, Cargill Srl/Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive

(Zaak C-421/06)

(2006/C 326/56)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Fratelli Martini & C. SpA, Cargill Srl

Verwerende partijen: Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de gemeenschapsinstellingen die richtlijn 2002/2 hebben vastgesteld, ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 6 december 2005 in de gevoegde zaken C-453/03, C-11/04, C-12/04, en C-194/04 waarbij richtlijn 2002/2 (1) ten dele ongeldig is verklaard, gelet op artikel 233 EG (betreffende nietig verklaarde handelingen), „gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie”?

2)

Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de maatregelen die de Europese instellingen dienen te nemen om richtlijn 2002/2 in overeenstemming te brengen met het genoemde arrest van het Hof, door de lidstaten pas in hun eigen rechtsorde worden omgezet nadat zij in werking zijn getreden in de communautaire rechtsorde?

3)

Moeten de in de tweede vraag bedoelde maatregelen door de gemeenschapsinstellingen worden vastgesteld en door de lidstaten worden geïmplementeerd met inachtneming van de nieuwe verordening nr. 183/2005 (2)?

4)

Moet verordening nr. 183/2005, gelezen in samenhang met de artikelen 8 en 16 van verordening nr. 178/2002 (3), aldus worden uitgelegd dat aan fabrikanten van voeders wordt verboden, op hun producten etiketten aan te brengen die de afnemers kunnen misleiden?

5)

Moeten de op voeders aangebrachte etiketten waarop de percentages van de daarin verwerkte ingrediënten door de fabrikanten met opzet kunnen worden aangegeven met afwijkingen van 15 % ten opzichte van elk ingrediënt dat het product bevat, worden geacht misleidend te zijn voor de afnemers?


(1)  PB L 63, blz. 23.

(2)  PB L 35, blz. 1.

(3)  PB L 31, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/28


Beroep ingesteld op 16 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Poolse Republiek

(Zaak C-422/06)

(2006/C 326/57)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Verwerende partij: Poolse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Poolse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 74/557/EEG van de Raad van 4 juni 1974 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden en voor de werkzaamheden van tussenpersonen welke onder de handel in en de distributie van giftige producten ressorteren (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 8 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Poolse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 74/557/EEG in nationaal recht is op 30 april 2004 verstreken.


(1)  PB L 307 van 18.11.1974, blz. 5.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/28


Beroep ingesteld op 16 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Poolse Republiek

(Zaak C-423/06)

(2006/C 326/58)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Verwerende partij: Poolse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Poolse Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 74/556/EEG van de Raad van 4 juni 1974 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden welke ressorteren onder de handel in en de distributie van giftige producten en de werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik van die producten meebrengen met inbegrip van de werkzaamheden van tussenpersonen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 7 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Poolse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 74/556/EEG in nationaal recht is op 30 april 2004 verstreken.


(1)  PB L 307 van 18.11.1974, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 16 oktober 2006 — Ministero dell'Economia e delle Finanze/Part Service Srl, in liquidatie

(Zaak C-425/06)

(2006/C 326/59)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministero dell'Economia e delle Finanze

Verwerende partij: Part Service Srl, in liquidatie

Prejudiciële vragen

1)

Is het begrip „rechtsmisbruik” dat in het arrest van het Hof in zaak C-255/02 is omschreven als transacties met het wezenlijke doel een belastingvoordeel te verkrijgen, gelijk aan, ruimer dan, of beperkter dan het begrip transacties met geen andere economische motieven dan het verkrijgen van een belastingvoordeel?

2)

Kan het afzonderlijk sluiten van lease-, financierings-, verzekerings- en bemiddelingsovereenkomsten, waardoor alleen over de vergoeding voor het recht van gebruik van het goed btw wordt geheven, terwijl het sluiten van één enkele lease-overeenkomst volgens de praktijk en de uitlegging in de nationale rechtspraak ook de financiering zou omvatten en dus btw-heffing over de totale vergoeding zou meebrengen, voor de toepassing van de btw worden aangemerkt als rechtsmisbruik (of als misbruik van rechtsvormen), met het gevolg dat uit de belasting over de toegevoegde waarde voortvloeiende eigen middelen van de Gemeenschap niet worden geïnd?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/29


Beroep ingesteld op 17 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-426/06)

(2006/C 326/60)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en M. Konstantinidis)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om artikel 2 (punten 27, 28, 31, 32, 34 en 36), de artikelen 4 en 5, artikel 6, lid 2, artikel 7, artikel 8, leden 1 en 2, artikel 9, artikel 10, lid 2, artikel 11, leden 2 tot en met 6, artikel 13, lid 4, en artikel 14, alsook de bijlagen II tot en met VIII van richtlijn 2000/60/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, volledig en correct uit te voeren, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens die bepalingen en artikel 24, lid 1, van genoemde richtlijn;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Griekse autoriteiten hebben richtlijn 2000/60/EG in Grieks recht omgezet bij wet nr. 3199/2003, die is gepubliceerd in het Griekse Staatsblad (FEK/A/280/9.12.2003) en als nationale uitvoeringsmaatregel aan de Commissie is meegedeeld. Bij de controle van de verenigbaarheid van die wetgevende handeling met richtlijn 2000/60/EG is gebleken dat het gaat om een wet die moet worden gepreciseerd door de vaststelling van uitvoerende handelingen, waarbij alle bepalingen van de richtlijn volledig zouden worden uitgevoerd.

Naar de mening van de Commissie is de nauwkeurige omzetting van de richtlijn in Grieks recht in de onderhavige zaak van bijzonder belang, omdat richtlijn 2000/60/EG, door haar uitgebreid voorwerp en toepassingsgebied, een wetgevende tekst vormt die van fundamenteel belang is voor de bescherming en het duurzaam beheer van het water.

De Griekse autoriteiten erkennen bovendien dat de richtlijn niet volledig is uitgevoerd, en dat het noodzakelijk is aanvullende maatregelen vast te stellen, waarvan de goedkeuringsprocedure is begonnen maar nog niet voltooid.


(1)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 18 oktober 2006 — Birgit Bartsch/Bosch und Siemens Hausgeräte (BSH) Altersfürsorge GmbH

(Zaak C-427/06)

(2006/C 326/61)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Birgit Bartsch

Verwerende partij: Bosch und Siemens Hausgeräte (BSH) Altersfürsorge GmbH

Prejudiciële vragen

1)

a)

Bestaat er binnen het primaire recht van de EG een verbod op discriminatie op grond van leeftijd, waarvan de naleving door de rechters van de lidstaten ook gewaarborgd dient te worden indien de mogelijk discriminerende behandeling geen band met het gemeenschapsrecht heeft?

b)

Indien de vraag onder a) ontkennend wordt beantwoord:

Wordt een dergelijk gemeenschapsrechtelijke band bewerkstelligd door artikel 13 EG of — ook reeds vóór het verstrijken van de omzettingstermijn — door de richtlijn 2000/78/EG van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1)?

2)

Is een uit de beantwoording van de eerste vraag voortvloeiend gemeenschapsrechtelijk discriminatieverbod op grond van leeftijd ook van toepassing tussen particuliere werkgevers enerzijds en hun werknemers of pensioengerechtigden en de nabestaanden daarvan anderzijds?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)

Geldt een dergelijk discriminatieverbod op grond van leeftijd voor een bedrijfspensioenregeling volgens welke een nabestaandenpensioen aan de achtergebleven echtgeno(o)t(e) niet wordt toegekend, indien hij/zij meer dan 15 jaar jonger is dan de overleden voormalig werknemer?

b)

Indien de vraag onder a) bevestigend wordt beantwoord:

Kan als rechtvaardigingsgrond voor een dergelijke regeling worden aangevoerd dat de werkgever belang heeft bij een beperking van de uit de bedrijfspensioenregeling voortvloeiende risico's?

c)

Indien de vraag onder 3 b) ontkennend wordt beantwoord:

Heeft het discriminatieverbod op grond van leeftijd, dat mogelijk van toepassing is op de bedrijfspensioenregels, onbeperkt terugwerkende kracht of is het voor het verleden beperkt en, zo ja, op welke manier?


(1)  PB L 303, blz. 16.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Unión General de Trabajadores de La Rioja UGT-RIOJA/Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-428/06)

(2006/C 326/62)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Unión General de Trabajadores de La Rioja (UGT-RIOJA)

Verwerende partijen: Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, 37 en 39 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een aantal gevallen van belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaan?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de la Rioja/Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-429/06)

(2006/C 326/63)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de la Rioja

Verwerende partijen: Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, 37 en 39 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een aantal gevallen van belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaan?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de la Rioja/Diputación Foral de Álava, Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-430/06)

(2006/C 326/64)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de la Rioja

Verwerende partijen: Diputación Foral de Álava, Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Diputación Foral en de Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, en 37 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een aantal gevallen van belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaan?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de la Rioja/Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-431/06)

(2006/C 326/65)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de la Rioja

Verwerende partijen: Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Diputación Foral en de Juntas Generales del Territorio Histórico de Guipúzcoa vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, en 37 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een aantal gevallen van belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaan?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de Castilla y León/Juntas Generales de Guipúzcoa, Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-432/06)

(2006/C 326/66)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de Castilla y León

Verwerende partijen: Juntas Generales de Guipúzcoa, Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Diputación Foral en de Juntas Generales del Territorio Histórico de Guipúzcoa vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, en 37 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een aantal gevallen van belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaan?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de Castilla y León/Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava, Diputación Foral de Álava, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-433/06)

(2006/C 326/67)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de Castilla y León

Verwerende partijen: Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava, Diputación Foral de Álava, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Diputación Foral en de Juntas Generales del Territorio Histórico de Álava vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, en 37 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een aantal gevallen van belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaan?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 18 oktober 2006 — Comunidad Autónoma de Castilla y León/Diputación Foral de Vizcaya, Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

(Zaak C-434/06)

(2006/C 326/68)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comunidad Autónoma de Castilla y León

Verwerende partijen: Diputación Foral de Vizcaya, Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca

Prejudiciële vraag

Moet artikel 87, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat de door de Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya vastgestelde belastingmaatregelen, waarbij de artikelen 29, lid 1, sub a, en 37 van de wet op de vennootschapsbelasting worden gewijzigd, als selectieve maatregelen in de zin van het begrip „staatssteun” in artikel 87, lid 1, EG, moeten worden aangemerkt, zodat zij overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie moeten worden aangemeld, omdat daarbij voor het grondgebied van de regionale autonome entiteit een lagere aanslagvoet wordt vastgesteld dan de basisaanslagvoet die krachtens de Spaanse nationale wettelijke regeling geldt, en wordt voorzien in een belastingaftrek die in de nationale belastingwetgeving niet bestaat?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 17 oktober 2006 — C

(Zaak C-435/06)

(2006/C 326/69)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partij in het hoofdgeding

Verzoekende partij: C

Prejudiciële vragen

1)

a)

Is verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (1) (Brussel IIbis-verordening), van toepassing op de uitvoering van een besluit in al zijn onderdelen, zoals in casu aan de orde, wanneer dit besluit is vastgesteld in de vorm van één enkel besluit inzake de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing van een kind buiten het eigen gezin in een pleeggezin in het kader van de aan het publiekrecht onderworpen kinderbescherming,

b)

of is de verordening, gelet op artikel 1, lid 2, sub d, ervan, enkel van toepassing op het onderdeel van het besluit dat betrekking heeft op de plaatsing buiten het eigen gezin in een pleeggezin,

c)

en is in laatstgenoemd geval de Brussel IIbis-verordening van toepassing op het besluit inzake de plaatsing dat is vervat in het besluit inzake de ondertoezichtstelling, ook al is het besluit inzake de ondertoezichtstelling zelf, waarvan het besluit inzake de plaatsing afhangt, onderworpen aan wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de wederzijdse erkenning en uitvoering van rechterlijke uitspraken en administratieve besluiten, die de betrokken lidstaten hebben geharmoniseerd in het kader van een samenwerking?

2)

Ingeval vraag 1a) bevestigend wordt beantwoord, is het, gelet op het feit dat in de verordening geen rekening wordt gehouden met deze op initiatief van de Raad van de Noordse landen geharmoniseerde wettelijke bepalingen inzake de erkenning en uitvoering van de aan het publiekrecht onderworpen besluiten inzake verzorging van kinderen, maar alleen met de desbetreffende op het gebied van het burgerlijk recht gesloten overeenkomst, desalniettemin mogelijk om de hierboven genoemde geharmoniseerde wettelijke bepalingen, die zijn gebaseerd op de onmiddellijke uitvoering en erkenning van administratieve besluiten in de vorm van een samenwerking tussen de administratieve autoriteiten, toe te passen op de ondertoezichtstelling van een kind?

3)

Ingeval vraag 1a) bevestigend en vraag 2 ontkennend wordt beantwoord, is dan de Brussel IIbis-verordening, gelet op de artikelen 72 en 64, lid 2, van de verordening alsmede op de genoemde geharmoniseerde wettelijke bepalingen van de Noordse landen over de aan het publiekrecht onderworpen besluiten inzake verzorging, ratione temporis van toepassing op een zaak, wanneer de Zweedse administratieve autoriteiten hun besluit over zowel de onmiddellijke ondertoezichtstelling als de plaatsing in een gezin op 23 februari 2005 hebben vastgesteld en hun besluit wat de onmiddellijke ondertoezichtstelling betreft op 25 februari 2005 ter bekrachtiging hebben voorgelegd aan het Länsrätt, dat hierop het besluit op 3 maart 2005 heeft bekrachtigd?


(1)  PB L 338, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 23 oktober 2006 — Per Gronfeldt, Tatiana Gronfeldt/Finanzamt Hamburg-Am Tierpark

(Zaak C-436/06)

(2006/C 326/70)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Per Gronfeldt, Tatiana Gronfeldt

Verwerende partij: Finanzamt Hamburg-Am Tierpark

Prejudiciële vraag

„Is het met artikel 56 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap („EG”), inzake het vrije verkeer van kapitaal, verenigbaar dat de meerwaarde uit de verkoop van aandelen in een buitenlandse kapitaalvennootschap in 2001 reeds belastbaar was zodra de verkoper gedurende de laatste vijf jaar rechtstreeks of indirect een deelneming van ten minste één procent in het kapitaal van de vennootschap bezat, terwijl de meerwaarde uit de verkoop van aandelen in een in de vennootschapsbelasting onbeperkt belastingplichtige (binnenlandse) kapitaalvennootschap onder voor het overige gelijke omstandigheden in 2001 slechts belastbaar was indien de verkoper een aanzienlijke deelneming van ten minste tien procent bezat?”


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Nedersaksen (Duitsland) op 24 oktober 2006 — SECURENTA Göttinger Immobilienanlagen und Vermögensmanagement AG, als rechtsopvolgster van Göttinger Vermögensanlagen AG/Finanzamt Göttingen

(Zaak C-437/06)

(2006/C 326/71)

Procestaal:

Verwijzende rechter

Finanzgericht Nedersaksen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SECURENTA Göttinger Immobilienanlagen und Vermögensmanagement AG, als rechtsopvolgster van Göttinger Vermögensanlagen AG

Verwerende partij: Finanzamt Göttingen

Prejudiciële vragen

1)

In het geval dat een belastingplichtige tegelijkertijd ondernemingsactiviteiten en niet-ondernemingsactiviteiten verricht, wordt het recht op aftrek van de voorbelasting dan bepaald naar de verhouding van de belaste en belastbare handelingen enerzijds en de belaste en vrijgestelde handelingen anderzijds (standpunt van verzoekster), of is aftrek van de voorbelasting enkel toegestaan voor zover de aan de uitgifte van aandelen en stille deelnemingen verbonden kosten kunnen worden toegerekend aan de economische activiteit van verzoekster als bedoeld in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1)?

2)

Voor het geval dat de aftrek van de voorbelasting enkel is toegestaan voor zover de aan de uitgifte van aandelen en stille deelnemingen verbonden kosten kunnen worden toegerekend aan de economische activiteit: dient de verdeling van de voorbelasting in een ondernemingsdeel en een niet-ondernemingsdeel volgens een zogenoemde „verdeelsleutel op basis van de investeringen” te worden verricht of is — zoals verzoekster stelt — met overeenkomstige toepassing van artikel 17, lid 5, van richtlijn 77/388/EEG ook een „verdeelsleutel op basis van de omzet” juist?


(1)  PB L 145, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Würzburg (Duitsland) op 24 oktober 2006 — Ottmar Greser/Bundesagentur für Arbeit

(Zaak C-438/06)

(2006/C 326/72)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sozialgericht Würzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ottmar Greser

Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit

Prejudiciële vraag

Beslissend voor de beslechting van dit geschil is de uitlegging van artikel 71, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71. (1) Vereist deze bepaling dat een werknemer naar zijn woonplaats terugkeert, of volstaat het dat hij een keer per week terugkeert naar een andere plaats in de lidstaat?


(1)  PB L 149, blz. 2.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Dresden (Duitsland) op 24 oktober 2006 — citiworks AG/Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit als Landesreguliersbehörde

(Zaak C-439/06)

(2006/C 326/73)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Dresden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: citiworks AG

Verwerende partij: Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit als Landesreguliersbehörde

Andere partijen: 1. Flughafen Leipzig/Halle GmbH, 2. Bundesnetzagentur

Prejudiciële vraag

„Is § 110, lid 1, punt 1, van het Gesetz über die Elektrizitäts- und Gasversorgung Energiewirtschaftsgesetz — EnWG van 7 juli 2005 (BGBl. I 2005, 1970, blz. 3621) verenigbaar met artikel 20, lid 1, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 (1) (PB L 176, blz. 37), voor zover onder de in § 110, lid 1, punt 1, EnWG genoemde voorwaarden de algemene bepalingen inzake de toegang tot het net (§§ 20-28a EnWG) zelfs dan niet van toepassing zijn op een zogenoemd bedrijvennet, wanneer een vrije toegang tot het net geen onredelijke hindernissen zou opleveren?”


(1)  PB L 176, blz. 37.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/35


Beroep ingesteld op 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-442/06)

(2006/C 326/74)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia en M. Konstantinidis als gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door decreto legislativo (wetsbesluit) nr. 36 van 13 januari 2003, zoals gewijzigd, vast te stellen en te handhaven, waarbij richtlijn 1999/31/EG (1) in het nationale recht te hebben omgezet op een wijze die niet in overeenstemming is met deze richtlijn, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Na ontvangst van een klacht heeft de Commissie onderzocht of de nationale wetgeving in overeenstemming is met richtlijn 1999/31/EG. De door de Commissie vastgestelde strijdigheid is het gevolg van de te late omzetting door de Italiaanse Republiek. De richtlijn voorziet immers in twee verschillende rechtsregelingen al naar gelang sprake is van nieuwe dan wel reeds bestaande afvalstortplaatsen. Wegens de te late omzetting door het wetsbesluit is op een aantal afvalstortplaatsen waarop de regeling voor nieuwe afvalstortplaatsen van toepassing had moeten zijn, evenwel de regeling voor reeds bestaande afvalstortplaatsen van toepassing.


(1)  PB L 1999 182, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 27 oktober 2006 — Erika Hollmann/Fazenda Pública

(Zaak C-443/06)

(2006/C 326/75)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo tribunal administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Erika Hollmann

Verwerende partij: Fazenda Pública

Interveniënte: Ministério Público

Prejudiciële vraag

Is artikel 43, lid 2, CIRS, zoals vastgesteld bij decreto-lei nr. 442-A/88 van 30 november 1988 en gewijzigd bij wet nr. 109-B/2001 van 27 december 2001, dat vermogenswinst gerealiseerd door Portugese ingezetenen ten belope van 50 % van belasting vrijstelt, in strijd met de artikelen 12, 18, 39, 43 en 56 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voor zover vermogenswinst die door een ingezetene van een andere lidstaat van de Europese Unie is gerealiseerd, van deze vrijstelling wordt uitgesloten?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/36


Beroep ingesteld op 26 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-444/06)

(2006/C 326/76)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis, gemachtigde, C. Fernandez Vicién en I. Moreno-Tapia Rivas, advocaten)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door geen verplichte termijn vast te stellen waarin de aanbestedende dienst van de gunningsbeslissing kennis moet geven aan alle inschrijvers, door geen verplichte wachtperiode in te lassen tussen de aanbesteding en het sluiten van het contract en door toe te laten dat een nietigverklaard contract rechtsgevolgen blijft hebben, de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 2, lid 1, sub a en b, van richtlijn nr. 89/665/EEG (1) van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat de Spaanse regeling betreffende de beroepsprocedures inzake overheidsopdrachten niet in overeenstemming is met richtlijn 89/665 zoals uitgelegd door het Gerecht in het arrest van 28 oktober 1999, Alcatel Austria e.a. (C-81/98, Jurispr. blz. I-7671).

In het bijzonder

stelt de Spaanse wetgeving geen verplichte termijn vast waarin de aanbestedende dienst aan alle inschrijvers kennis moet geven van de gunningsbeslissing;

last zij geen verplichte wachtperiode in tussen de aanbesteding en de sluiting van het contract;

staat zij toe dat een nietigverklaard contract rechtsgevolgen blijft hebben.


(1)  PB L 395, blz. 33.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/36


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 6 november 2006 — Danske Slagterier/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-445/06)

(2006/C 326/77)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Danske Slagterier

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

1)

Verkeren varkensvleesproducenten en -handelaars ingevolge de artikelen 5, lid 1, sub o, en 6, lid 1, sub b-iii, van richtlijn 64/433/EEG (1) van de Raad van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/497/EEG (2) van de Raad van 29 juli 1991 (PB L 268, blz. 69), juncto de artikelen 5, lid 1, 7 en 8 van richtlijn 89/662/EEG (3) van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 395, blz. 13), in een rechtspositie die, in het geval van onjuiste omzetting of toepassing ervan, een op het gemeenschapsrecht gebaseerde vordering wegens overheidsaansprakelijkheid kan doen ontstaan?

2)

Kunnen varkensvleesproducenten en -handelaars, ongeacht het antwoord op de eerste vraag, in het geval van een met het gemeenschapsrecht strijdige omzetting en toepassing van bedoelde richtlijnen tot staving van een op het gemeenschapsrecht gebaseerde vordering wegens overheidsaansprakelijkheid schending stellen van artikel 30 EG-Verdrag (thans artikel 28 EG)?

3)

Verlangt het gemeenschapsrecht dat de verjaring van een op het gemeenschapsrecht gebaseerde vordering wegens overheidsaansprakelijkheid met het oog op een niet-nakomingsprocedure in de zin van artikel 226 EG wordt onderbroken, of in ieder geval tot het einde van die procedure wordt opgeschort indien er naar nationaal recht geen doeltreffend rechtmiddel bestaat om de lidstaat te verplichten tot omzetting van een richtlijn?

4)

Neemt de verjaringstermijn van een recht op schadevergoeding wegens overheidsaansprakelijkheid dat op het gemeenschapsrecht, met name op de onvolledige omzetting van een richtlijn en een daarmee gepaard gaand (feitelijk) invoerverbod, is gebaseerd — ongeacht het toepasselijke nationale recht — eerst een aanvang met de volledige omzetting van die richtlijn, of kan de verjaringstermijn in overeenstemming met het nationale recht reeds aanvangen wanneer de eerste nadelige gevolgen zich hebben voorgedaan en nog meer nadelige gevolgen te voorzien zijn? Zo de volledige omzetting relevant is voor de aanvang van de verjaringstermijn, gaat het dan om een algemene regel, of om een regel die enkel toepassing vindt wanneer de richtlijn aan particulieren een recht toekent?

5)

Bestaat, gelet op de omstandigheid dat de voorwaarden die de lidstaten in de wettelijke regelingen ter zake van de schadeloosstelling voor op het gemeenschapsrecht gebaseerde vorderingen wegens overheidsaansprakelijkheid vaststellen, niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor gelijksoortige louter nationale vorderingen gelden, en dat het verkrijgen van schadevergoeding niet nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk mag worden gemaakt, in het algemeen bezwaar tegen een nationale regeling, op grond waarvan geen verplichting tot schadeloosstelling ontstaat wanneer de benadeelde opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft verzuimd de schade te voorkomen door de uitoefening van een rechtsmiddel? Bestaat eveneens bezwaar tegen deze „voorrang van de primaire rechtsbescherming”, wanneer slechts voorrang moet worden gegeven indien dit redelijkerwijs van de betrokkenen kan worden gevergd? Kan, overeenkomstig het gemeenschapsrecht, reeds dan niet redelijkerwijs worden gevergd dat die voorrang wordt gegeven, wanneer de geadieerde rechter de kwestieuze vragen van gemeenschapsrecht waarschijnlijk niet kan beantwoorden zonder deze aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor te leggen, dan wel wanneer reeds een niet-nakomingsprocedure in de zin van artikel 226 EG is ingeleid?


(1)  PB L 121, blz. 2012.

(2)  PB L 268, blz. 69.

(3)  PB L 395, blz. 13.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/37


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) op 31 oktober 2006 — A. G. Winkel tegen Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(Zaak C-446/06)

(2006/C 326/78)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: A. G. Winkel

Verweerder: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Prejudiciële vragen

1)

Is een regeling die voor het recht op zoogkoeienpremie op grond van de gangbare veeteeltpraktijk vereist dat een aan te houden koe ten minste één maal heeft gekalfd in de periode die loopt van twintig maanden voor tot en met vier maanden na de datum waarop de aanvraagperiode is geopend en waarvan het kalf niet binnen vier maanden na de geboorte uit het betrokken beslag is afgevoerd, verenigbaar met artikel 3, eerste lid, onder f, van Verordening (EG) (1) nr. 1254/1999?

2)

Welke criteria moeten ingeval van een ontkennende beantwoording van vraag 1 worden gehanteerd om vast te stellen of het beslag wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie alsmede welke koeien tot dit beslag behoren?


(1)  Verordening (EG) nr. 1254/1999, van 17 mei 1999, houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 160, blz. 21).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/37


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság/Hongarije op 2 november 2006 — Vodafone Magyarország Mobil Távközlési Zártkörűen Működő Részvénytársaság en Innomed Medical Orvostechnikai/Magyar Állam, Budapest Főváros Képviselő-testülete en Esztergom Város Önkormányzat Képviselő-testülete

(Zaak C-447/06)

(2006/C 326/79)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság (Hongarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Vodafone Magyarország Mobil Távközlési Zártkörűen Működő Részvénytársaság en Innomed Medical Orvostechnikai

Verwerende partijen: Magyar Állam, Budapest Főváros Képviselő-testülete en Esztergom Város Önkormányzat Képviselő-testülete

Prejudiciële vragen

1)

Moet punt 3, sub a, van hoofdstuk 4 van bijlage X (1) bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (hierna: „Toetredingsakte”), dat krachtens artikel 24 van deze Toetredingsakte van toepassing is en volgens hetwelk Hongarije onverminderd de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag tot en met 31 december 2007 verlagingen van de lokale belastingen voor ondernemingen [lees: verlagingen van bedrijfsbelastingen] van maximaal 2 % van de netto-ontvangsten van bedrijven mag toepassen welke voor een beperkte duur door een lokaal bestuur zijn verleend uit hoofde van de artikelen 6 en 7 van Wet C van 1990 op de lokale belastingen, aldus worden uitgelegd dat het om een tijdelijke uitzondering gaat op grond waarvan Hongarije de bedrijfsbelasting mag handhaven tot de afloop van de genoemde termijn?

2)

Moet vanuit dit oogpunt artikel 33, lid 1, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG (2) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid- Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen belasting mag handhaven of invoeren, die wordt geheven over op winst gerichte ondernemersactiviteiten en in wezen drukt op de netto-ontvangsten, na aftrek van de aankoopprijs van de verkochte goederen en de diensten van derden alsmede van de materiaalkosten?

3)

Naargelang het antwoord op de eerste twee vragen en gelet op de rechtspraak van het Hof, moet de huidige praktijk van de Hongaarse lagere en hogere belastingautoriteiten, inhoudende dat zonder enige toetsing van de verenigbaarheid van de betrokken lokale belasting met het gemeenschapsrecht de belastingplichtigen wordt voorgesteld hun belastingaangifte vrijwillig te corrigeren, worden geacht de belastingplichtigen in de uitoefening van hun rechten te belemmeren in zoverre de effectieve toepassing van het gemeenschapsrecht dientengevolge wordt bemoeilijkt of zelfs verhinderd en de belastingplichtigen gedwongen worden een belastingprocedure met een onzekere uitkomst te voeren, zodat de Republiek Hongarije inbreuk maakt op artikel 10 EG?


(1)  PB L 236, blz. 846.

(2)  PB L 145, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/38


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln (Duitsland) op 2 november 2006 — Firma cp-Pharma Handels GmbH/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-448/06)

(2006/C 326/80)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Firma cp-Pharma Handels GmbH

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vraag

Is verordening (EG) nr. 1873/2003 van de Commissie van 24 oktober 2003 (1) tot wijziging van bijlage II bij verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2) gedeeltelijk nietig wegens schending van gemeenschapsrecht van hogere rang (artikelen 1, lid 1, en 3 van verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad (3) jo. artikel 4, lid 1, van richtlijn 96/22/EEG van de Raad) in zoverre in de met (*) gemarkeerde toevoeging bij de opneming van progesteron in bijlage II bij verordening nr. 2377/90 van de Raad het gebruik van injectievloeistof als farmaceutische vorm wordt uitgesloten?


(1)  PB L 275, blz. 9.

(2)  PB L 224, blz. 1.

(3)  PB L 125, blz. 3.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/38


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel (België) op 6 november 2006 — Sophiane Gysen/ASBL GROUPE S — Sociale verzekeringskas voor zelfstandigen

(Zaak C-449/06)

(2006/C 326/81)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidsrechtbank te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sophiane Gysen

Verwerende partij: ASBL GROUPE S — Sociale verzekeringskas voor zelfstandigen

Prejudiciële vraag

„Kunnen of mogen verordening (EEG, Euratom, EGKS) [nr. 259/68] van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (1) (PB L 56, blz. 1) en bijlage VII daarbij, getiteld „Nadere bepalingen betreffende bezoldiging […]”, [in het bijzonder] artikel 67, lid 1, onder afdeling 1, „gezinstoelagen”, waaronder wordt begrepen:

a)

de kostwinnerstoelage;

b)

de kindertoelage;

c)

de toelage voor schoolgaande kinderen,

al dan niet worden beschouwd als „een internationale overeenkomst van de sociale zekerheid van kracht in België”, als bedoeld in de thans aan de orde zijnde nationale regeling?”


(1)  PB L 56, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/39


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 6 november 2006 — VAREC SA/Belgische Staat

(Zaak C-450/06)

(2006/C 326/82)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State (België)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VAREC SA

Verwerende partij: Belgische Staat

Interveniërende partij: Diehl Remscheid GmbH & Co

Prejudiciële vraag

„Moet artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (1), juncto artikel 15, lid 2, van richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (2), en artikel 6 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3), aldus worden uitgelegd dat de beroepsinstantie in de zin van dit artikel de vertrouwelijkheid en het recht op eerbiediging van de zakengeheimen in de door de betrokken partijen — waaronder de aanbestedende dienst — aan haar overgelegde dossiers moet garanderen, terwijl zijzelf van deze inlichtingen kennis mag nemen en ze in de beschouwing mag betrekken?”


(1)  PB L 395, blz. 33.

(2)  PB L 199, blz. 1.

(3)  PB L 134, blz. 114.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/39


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien (Oostenrijk) op 6 november 2006 — Gabriele Walderdorff/Finanzamt Waldviertel

(Zaak C-451/06)

(2006/C 326/83)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gabriele Walderdorff

Verwerende partij: Finanzamt Waldviertel

Prejudiciële vragen

Moet artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2006/69/EG van de Raad van 24 juli 2006 (2) (hierna: „Zesde richtlijn”), aldus worden uitgelegd dat de overdracht onder bezwarende titel van een visrecht, in de vorm van een 10-jarige pachtovereenkomst, gesloten

1.

door de eigenaar van het onroerend goed waarop zich het water waarvoor het recht werd verleend bevindt,

2.

door de houder van het visrecht in een in publiek domein gelegen water

„verhuur en verpachting van onroerende goederen” vormt?


(1)  PB L 145, blz. 1.

(2)  PB L 221, blz. 9.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/40


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 9 november 2006 — The Queen, op verzoek van Synthon BV/Licensing Authority, tussenkomende partij: SmithKline Beecham plc

(Zaak C-452/06)

(2006/C 326/84)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Synthon BV

Verwerende partij: Licensing Authority

Tussenkomende partij: SmithKline Beecham plc

Prejudiciële vragen

1)

Is het wanneer:

bij een lidstaat (hierna: „betrokken lidstaat”) een aanvraag wordt ingediend krachtens artikel 28 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1) (hierna: „richtlijn”), voor wederzijdse erkenning in de betrokken lidstaat van een door een andere lidstaat (hierna: „referentielidstaat”) verleende vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel,

die vergunning voor het in de handel brengen door de referentielidstaat is verleend volgens de verkorte aanvraagprocedure van artikel 10, lid 1, sub a-iii, van de richtlijn op de grond dat het geneesmiddel in wezen gelijkwaardig is aan een ander geneesmiddel dat reeds in de Europese Unie is toegelaten gedurende de vereiste periode (hierna: „referentiegeneesmiddel”),

de betrokken lidstaat de aanvraag aan een validatieprocedure onderwerpt en daarbij controleert of ze de door de artikelen 8, 10, lid 1, sub a-iii, en 28 van de richtlijn vereiste gegevens en bescheiden bevat en of de verstrekte gegevens verenigbaar zijn met de rechtsgrondslag van de aanvraag;

(a)

verenigbaar met de richtlijn, met name met artikel 28, dat de betrokken lidstaat controleert of het geneesmiddel in wezen gelijkwaardig is aan het referentiegeneesmiddel (zonder een materiële beoordeling uit te voeren) en de aanvraag niet aanvaardt en onderzoekt en de door de referentielidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen niet erkent op de grond dat hij van oordeel is dat het geneesmiddel niet in wezen gelijkwaardig is aan het referentiegeneesmiddel? of

(b)

is de betrokken lidstaat krachtens artikel 28, lid 4, van de richtlijn verplicht, de door de referentielidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen te erkennen binnen negentig dagen na de ontvangst van de aanvraag en van het beoordelingsrapport, behoudens wanneer de betrokken lidstaat zich beroept op de procedure van de artikelen 29 tot en met 34 van de richtlijn (die toepassing vindt wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel een risico voor de volksgezondheid kan opleveren in de zin van artikel 29 van de richtlijn)?

2)

Indien de eerste vraag, sub a, ontkennend moet worden beantwoord en het antwoord op de eerste vraag, sub b, bevestigend luidt, en wanneer de betrokken lidstaat de aanvraag in het stadium van de validatie afwijst op de grond dat het product niet in wezen gelijkwaardig is aan het referentiegeneesmiddel en daarbij de door de referentielidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen niet erkent en zich niet beroept op de procedure van de artikelen 29 tot en met 34 van de richtlijn, is de niet-erkenning door de betrokken lidstaat van de door de referentielidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen dan een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht in de zin van de tweede voorwaarde van het arrest Brasserie du Pêcheur en Factortame (gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93)? Subsidiair, aan de hand van welke factoren moet de nationale rechter bepalen of die niet-erkenning een voldoende gekwalificeerde schending is?

3)

Wanneer de niet-erkenning door de betrokken lidstaat van de door de referentielidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in de eerste vraag haar grondslag vindt in een algemeen beleid van de betrokken lidstaat, volgens hetwelk verschillende zouten van hetzelfde werkzame bestanddeel rechtens niet kunnen worden geacht in wezen gelijkwaardig te zijn, is de niet-erkenning door de betrokken lidstaat van de door de referentielidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen dan een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht in de zin van de tweede voorwaarde van het arrest Brasserie du Pêcheur en Factortame (gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93)? Subsidiair, aan de hand van welke factoren moet de nationale rechter bepalen of die niet-erkenning een voldoende gekwalificeerde schending is?


(1)  PB L 311, blz. 67.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/41


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 13 november 2006 — 01051 Telecom GmbH/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-453/06)

(2006/C 326/85)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: 01051 Telecom GmbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

In het geding geroepen partij: Vodafone D2 GmbH

Prejudiciële vraag

Verzetten artikel 27, eerste volzin, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (1) en artikel 7 van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (2) zich tegen een nationale regeling waarbij een in het vroegere nationale rechtskader geldende wettelijke verplichting op grond waarvan de interconnectietarieven dienen te worden bepaald op basis van de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, tijdelijk wordt gehandhaafd, hoewel het gemeenschapsrecht daarin niet voorziet?


(1)  PB L 108, blz. 33.

(2)  PB L 108, blz. 7.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/41


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesvergabeamt (Oostenrijk) op 13 november 2006 — pressetext Nachrichtenagentur GmbH/1. Republiek Oostenrijk (Bund), 2. APA-OTS Originaltext-Service GmbH, 3. APA AUSTRIA PRESSE AGENTUR registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung

(Zaak C-454/06)

(2006/C 326/86)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesvergabeamt (Oostenrijk)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: pressetext Nachrichtenagentur GmbH

Verwerende partijen: 1. Republiek Oostenrijk (Bund), 2. APA-OTS Originaltext-Service GmbH, 3. APA AUSTRIA PRESSE AGENTUR registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de begrippen „opdracht” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (1), aldus worden uitgelegd dat zij mede situaties omvatten waarin een aanbestedende dienst voornemens is om voortaan diensten af te nemen van een dienstverrichter in de vorm van een kapitaalvennootschap, wanneer deze diensten voorheen werden verricht door een andere dienstverrichter, die enerzijds enig aandeelhouder is van de toekomstige dienstverrichter en anderzijds tegelijkertijd door middel van instructies de zeggenschap uitoefent over de toekomstige dienstverrichter? Is het in een dergelijk geval rechtens relevant, wanneer het daarbij voor de aanbestedende dienst niet zeker is dat tijdens de volledige looptijd van de oorspronkelijke overeenkomst het aandelenpakket in de toekomstige dienstverrichter niet geheel of gedeeltelijk aan derden wordt verkocht, noch dat de ledensamenstelling van de, oorspronkelijk als coöperatie georganiseerde, dienstverrichter tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst ongewijzigd blijft?

2)

Moeten de begrippen „opdracht” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9 van richtlijn 92/50/EEG aldus worden uitgelegd dat zij mede situaties omvatten waarin een aanbestedende dienst tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd met de dienstverrichters gesloten overeenkomst inzake gemeenschappelijke dienstverrichting met deze dienstverrichters wijzigingen van de vergoedingen voor bepaalde contractuele prestaties overeenkomt en een indexeringsclausule opnieuw formuleert, wanneer deze wijzigingen leiden tot andere vergoedingen en intreden bij de omschakeling op de euro?

3)

Moeten de begrippen „opdracht” in artikel 3, lid 1, en „geplaatst” in de artikelen 8 en 9, van richtlijn 92/50/EEG aldus worden uitgelegd dat zij mede situaties omvatten waarin een aanbestedende dienst tijdens de geldigheidsduur van een voor onbepaalde tijd met de dienstverrichters gesloten overeenkomst inzake gemeenschappelijke dienstverrichting, middels een wijziging van de overeenkomst met deze dienstverrichters (i) een ten tijde van de nieuwe overeenkomst niet meer geldende afstand van de opzegmogelijkheid opnieuw voor drie jaar overeenkomt, en (ii) voor bepaalde hoeveelheidafhankelijke vergoedingen een hogere korting dan daarvóór vastlegt voor een specifiek gebied van dienstverrichting?

4)

In geval van bevestiging van de uitlegging van het begrip „opdracht” in de zin van een van de eerste drie vragen:

Moet artikel 11, lid 3, sub b, van richtlijn 92/50/EEG of moeten andere voorschriften van gemeenschapsrecht, inzonderheid het transparantiebeginsel, aldus worden uitgelegd, dat een openbare aanbesteder opdrachten in één dienstverleningsovereenkomst middels onderhandelingen zonder voorafgaande aankondiging mag plaatsen, wanneer de diensten deels vallen onder de exclusieve rechten, zoals genoemd in artikel 11, lid 3, sub b, van richtlijn 92/50/EEG? Of vereisen het transparantiebeginsel respectievelijk andere voorschriften van gemeenschapsrecht dat bij de plaatsing van overwegend niet-prioritaire diensten in een dergelijk geval toch een aankondiging van opdracht wordt bekendgemaakt, om de belangstellende kringen van ondernemers in staat te stellen na te gaan of daadwerkelijk diensten worden geplaatst die vallen onder een exclusief recht? Of vereisen de gemeenschapsrechtelijke voorschriften inzake de plaatsing van overheidsopdrachten, dat in een dergelijk geval de diensten al naar gelang of zij wel of niet onder een exclusief recht vallen, enkel in afzonderlijke aanbestedingsprocedures worden geplaatst, om tenminste ten dele mededinging mogelijk te maken?

5)

Ingeval de vierde vraag aldus wordt beantwoord, dat een aanbestedende dienst de niet onder exclusieve rechten vallende diensten tegelijk met de wel onder exclusieve rechten vallende diensten in één aanbestedingsprocedure mag plaatsen:

Kan een ondernemer die geen eigen recht heeft om te beschikken over gegevens die onder een exclusief recht van een onderneming met een machtspositie vallen, als zodanig zijn aanbestedingsrechtelijke capaciteit om de opdracht van de aanbestedende dienst volledig uit te voeren onderbouwen met een beroep op artikel 82 EG en een uit deze bepaling af te leiden plicht van een onderneming met een machtspositie in een lidstaat van de EG die het recht heeft om te beschikken over gegevens, om de gegevens op redelijke voorwaarden door te geven?

6)

Ingeval de eerste, de tweede en de derde vraag aldus worden beantwoord, dat door de gedeeltelijke overname van de overeenkomst in het jaar 2000 en/of door een van de, respectievelijk beide wijzigingen van de overeenkomst nieuwe plaatsingen hebben plaatsgevonden; en voorts ingeval ofwel de vierde vraag aldus moet worden beantwoord dat een aanbestedende dienst bij de plaatsing van niet onder exclusieve rechten vallende diensten een afzonderlijke aanbesteding had moeten uitschrijven, ofwel bij de plaatsing van de volledige dienstverleningsovereenkomst (in casu persberichten, basisdienst en gebruiksrechten op APADok) de voorgenomen plaatsing van de opdracht met het oog op transparantie en controleerbaarheid vooraf had moeten aankondigen:

Moeten de begrippen „worden gelaedeerd” in artikel 1, lid 3, en „zijn gelaedeerd” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (2), aldus worden uitgelegd dat een ondernemer in een geval als het onderhavige reeds dan wordt/is gelaedeerd in de zin van deze bepalingen van richtlijn 89/665/EEG, wanneer hem de mogelijkheid van deelneming aan een aanbestedingsprocedure is ontnomen doordat de aanbestedende dienst geen aankondiging van opdracht heeft bekendgemaakt, op grond waarvan de ondernemer naar de te plaatsen opdracht had kunnen meedingen, een offerte had kunnen uitbrengen of de bewering dat hier exclusieve rechten in het spel zouden zijn ter verificatie had kunnen voorleggen aan de tot controle van plaatsing van de opdracht bevoegde autoriteit?

7)

Moeten het gemeenschapsrechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het gemeenschapsrechtelijke gebod van effectieve rechtsbescherming, respectievelijk het doeltreffendheidsbeginsel met inachtneming van de overige voorschriften van gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd, dat daardoor een ondernemer een subjectief en onvoorwaardelijk recht tegenover een lidstaat wordt verleend, zich gedurende ten minste zes maanden na de mogelijkheid van kennisname van de in strijd met het aanbestedingsrecht geplaatste opdracht tegenover de bevoegde nationale autoriteit te beroepen op zijn rechtsmiddelen ter verkrijging van vergoeding van de schade na plaatsing van een opdracht, wegens schending van gemeenschapsrechtelijke aanbestedingsregels, waarbij hem bovendien aanvullend de tijd ter beschikking moet staan waarin een dergelijk beroep wegens het ontbreken van nationale wettelijke grondslagen niet mogelijk was, wanneer voor op nationaal recht gebaseerde vorderingen tot vergoeding van schade in de nationale rechtsorde doorgaans verjaringstermijnen van drie jaar na het bekend worden van de veroorzaker van de schade en de schade zijn voorzien en bij gebreke van rechtsbedeling op een bepaald rechtsgebied ook verjaringstermijnen niet (door)lopen?


(1)  PB L 209, blz. 1.

(2)  PB L 395, blz. 33.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/43


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 16 november 2006 — Peek & Cloppenburg KG/Cassina S.p.A.

(Zaak C-456/06)

(2006/C 326/87)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peek & Cloppenburg KG

Verwerende partij: Cassina S.p.A.

Prejudiciële vragen

1.

a.

Is er sprake van „[enige] vorm van distributie onder het publiek […] anderszins” in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn (1) wanneer het voor derden mogelijk wordt gemaakt om van auteursrechtelijk beschermde werken afkomstige producten te gebruiken zonder dat met de afstand van het gebruiksrecht een overdracht van de daadwerkelijke beschikkingsbevoegdheid over de werken gepaard gaat?

b.

Is er eveneens sprake van distributie in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn wanneer van auteursrechtelijk beschermde werken afkomstige producten aan het publiek worden getoond zonder dat derden de mogelijkheid krijgen gebruik te maken van de producten?

2.

Zo ja: kan de bescherming van het vrije verkeer van goederen in voornoemde gevallen in de weg staan aan de uitoefening van het distributierecht wanneer de aangeboden producten in de lidstaten waar zij zijn vervaardigd en in de handel gebracht geen auteursrechtelijke bescherming genieten?


(1)  PB L 167, blz. 10.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/43


Hogere voorziening ingesteld op 16 november 2006 door Republiek Finland tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 september 2006 in zaak T-350/05, Republiek Finland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-457/06 P)

(2006/C 326/88)

Procestaal: Fins

Partijen

Rekwirante: Republiek Finland (vertegenwoordiger: E. Bygglin)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 5 september 2006 in zaak T-350/05, Republiek Finland/Commissie van de Europese Gemeenschappen, te vernietigen, het door Finland op grond van artikel 230 EG ingestelde beroep ontvankelijk te verklaren, de zaak voor afdoening te verwijzen naar het Gerecht, en de Commissie ook te verwijzen in de kosten van Finland in de procedure in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens Finland schendt de beschikking van het Gerecht het gemeenschapsrecht in de zin van artikel 58 van het Statuut van het Hof.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bestreden beschikking van de Commissie geen beschikking is waartegen op grond van artikel 230 EG kan worden opgekomen.

Volgens Finland is de bestreden beschikking van de Commissie een beschikking waartegen op grond van artikel 230 EG kan worden opgekomen. Met die beschikking heeft de Commissie Finland de mogelijkheid ontnomen van een betaling onder voorwaarden in de zin van de rechtspraak van het Hof.

Overeenkomstig de rechtspraak inzake de toepassing van artikel 230 EG heeft die beschikking derhalve dwingende rechtsgevolgen welke de belangen van Finland schaden en zijn rechtspositie ingrijpend wijzigen. Overigens heeft de beschikking geleid tot een verval van recht voor Finland en is zij derhalve duidelijk bezwarend voor Finland.

Het Gerecht heeft bij de beoordeling van de zaak blijk gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen; derhalve is de beschikking in strijd met het gemeenschapsrecht.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/44


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten (Zweden) op 16 november 2006 — Skatteverket/Gourmet Classic Ltd

(Zaak C-458/06)

(2006/C 326/89)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Regeringsrätten

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteverket

Verwerende partij: Gourmet Classic Ltd

Prejudiciële vraag

Moet de alcohol in kookwijn worden ingedeeld als ethylalcohol in de zin van artikel 20, eerste streepje, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (1)?


(1)  PB L 316, blz. 21.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/44


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel (België) op 17 november 2006 — Nadine Paquay/Société d'architectes Hoet + Minne SPRL

(Zaak C-460/06)

(2006/C 326/90)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidsrechtbank te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nadine Paquay

Verwerende partij: Société d'architectes Hoet + Minne SPRL

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (1) aldus worden uitgelegd dat het enkel een verbod behelst om kennis te geven van een ontslagbesluit tijdens de in lid 1 van dit artikel bedoelde beschermingsperiode, of behelst het eveneens een verbod om het ontslagbesluit te nemen en de definitieve vervanging van de werkneemster voor te bereiden vóór het einde van de beschermingsperiode?

2)

Vormt het ontslag waarvan kennis wordt gegeven na de in artikel 10 van richtlijn 92/85 bedoelde beschermingsperiode, maar dat niet losstaat van de zwangerschap en/of de geboorte van een kind, een schending van artikel 2, lid 1 (of artikel 5, lid 1) van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (2), en zo ja, moet de sanctie minstens gelijkwaardig zijn aan de sanctie die het nationale recht oplegt ter uitvoering van artikel 10 van richtlijn 92/85?


(1)  PB L 348, blz. 1.

(2)  PB L 39, blz. 40.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/45


Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2006 door Elliniki Etaireia Pnevmatikis Idioktisias AE (AEPI) tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) in zaak T-242/05, AEPI/Commissie

(Zaak C-461/06 P)

(2006/C 326/91)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Elliniki Etaireia Pnevmatikis Idioktisias AE (AEPI) (vertegenwoordiger: Theodoros Asprogerakas-Grivas)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

de bestreden beschikking nr. 303852 van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 september 2006 in zaak T-242/05 in haar geheel te vernietigen;

ervoor te zorgen dat haar op 4 juni 2005 bij het Gerecht van eerste aanleg ingesteld beroep (krachtens artikel 230 EG) wordt behandeld en ten gronde wordt onderzocht, hetzij door het Hof, hetzij door het Gerecht van eerste aanleg dat de bestreden beschikking heeft gegeven, zodat het wordt toegewezen overeenkomstig de conclusies van haar verzoekschrift;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

In de hogere voorziening wordt het volgende gesteld:

a)

De bestreden beschikking heeft de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid aanvaard en het beroep verworpen, zonder rekening te houden met het persoonlijke recht op rechtsbescherming, dat in ieder geval de verplichting meebrengt om, wanneer een burger zich tot een rechtbank wendt, zijn zaak in haar geheel en in volle omvang te beoordelen en een voldoende en juridisch gefundeerde beslissing te geven.

b)

Ofschoon de bestreden beschikking erkent dat de Commissie in geval van inbreuk op de mededingingsregels over een discretionaire bevoegdheid beschikt, controleert zij niet in hoeverre de Commissie binnen de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid heeft gehandeld of deze heeft overschreden, terwijl het elke administratieve dienst in ieder geval verboden is de grenzen van zijn eventuele discretionaire bevoegdheid te overschrijden.

c)

De bestreden beschikking erkent op totaal onaanvaardbare wijze, dat de Commissie in geval van inbreuk op de mededingingsregels zonder enige controle handelt en zich, wanneer zij ter verantwoording wordt geroepen, daaraan kan onttrekken door eenvoudig een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/45


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 20 november 2006 — Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline/Jean-Pierre Rouard

(Zaak C-462/06)

(2006/C 326/92)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de Cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline

Verwerende partij: Jean-Pierre Rouard

Prejudiciële vraag

Is de regel van bijzondere bevoegdheid van artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), krachtens welke een persoon met woonplaats in een lidstaat kan worden aangesproken „indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven”, van toepassing op het geding dat door een werknemer aanhangig wordt gemaakt voor het gerecht van een lidstaat tegen twee ondernemingen van dezelfde groep, waarvan de ene, die hem in dienst heeft genomen voor de groep en later heeft geweigerd hem opnieuw in dienst te nemen, in deze lidstaat is gevestigd, en de andere, voor wie de betrokkene het laatst heeft gewerkt in een derde staat en die hem heeft ontslagen, gevestigd is in een andere lidstaat, gelet op de omstandigheid dat de eiser met een beroep op een bepaling van de arbeidsovereenkomst stelt dat beide verweersters tezamen zijn werkgevers waren van wie hij schadevergoeding vordert voor zijn ontslag; of sluit de regel van artikel 18, lid 1, van de verordening, bepalende dat voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst de bevoegdheid wordt geregeld door afdeling 5 van hoofdstuk II, de toepassing van artikel 6, punt 1, uit, zodat elk van beide ondernemingen voor het gerecht van de lidstaat waar zij gevestigd is moet worden opgeroepen?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/46


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 20 november 2006 — FBTO Schadeverzekeringen N.V./Jack Odenbreit

(Zaak C-463/06)

(2006/C 326/93)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FBTO Schadeverzekeringen N.V.

Verwerende partij: Jack Odenbreit

Prejudiciële vraag

Moet de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „verordening nr. 44/2001”), naar artikel 9, lid 1, sub b, van deze verordening aldus worden begrepen dat de getroffene voor het gerecht van zijn woonplaats tegen de verzekeraar rechtstreeks een vordering kan instellen indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat? (1)


(1)  PB L 12, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/46


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 20 november 2006 — Avena Nordic Grain Oy

(Zaak C-464/06)

(2006/C 326/94)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Avena Nordic Grain Oy

Verwerende partij: Maa- ja metsätalousministeriö

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5 van verordening (EG) nr. 800/1999 (1) van de Commissie, in samenhang met de beginselen van evenredigheid en goed bestuur, aldus worden uitgelegd dat de nationale bevoegde autoriteit een uitsluitend per fax verstuurde kopie van de uitvoeraangifte kan aanvaarden wanneer zij vaststelt dat het geen enkele twijfel lijdt dat er geen sprake was van manipulatie, dat de tekortkoming bij de indiening van de uitvoeraangifte berust op een vergissing die toe te schrijven is aan een door een autoriteit gegeven advies, en dat de achteraf ingediende originele ondertekende uitvoeraangifte volledig identiek is met de vooraf per fax verstuurde kopie van de uitvoeraangifte?


(1)  Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 102, blz. 11).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/47


Beroep ingesteld op 20 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-465/06)

(2006/C 326/95)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Montaguti en R. Vidal Puig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/98/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2003/98/EG in nationaal recht is op 1 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 345, blz. 90.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/47


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Nanterre (Frankrijk) op 21 november 2006 — Société Roquette Frères SA/Direction générale des douanes et des droits indirects en Recette principale de Gennevilliers de la direction générale des douanes et des droits indirects

(Zaak C-466/06)

(2006/C 326/96)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de grande instance de Nanterre

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société Roquette Frères SA

Verwerende partijen: Direction générale des douanes et des droits indirects en Recette principale de Gennevilliers de la direction générale des douanes et des droits indirects

Prejudiciële vragen

1)

Primair

Zijn artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1785/81 (1), artikel 27, lid 3, van verordening nr. 2038/1999 (2), artikel 1 van verordening nr. 2073/2000 (3), artikel [1] van verordening nr. 1745/2002 (4) en artikel 1 van verordening nr. 1739/2003 (5) geldig voor zover zij maximumbasishoeveelheden voor de isoglucoseproductie in Frankrijk (moederland) vaststellen zonder rekening te houden met de isoglucose die tussen 1 november 1978 en 30 april 1979 in deze lidstaat is vervaardigd als tussenproduct voor de bereiding van andere voor de verkoop bestemde producten?

2)

Subsidiair, voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Zijn de verordeningen nrs. 1443/82 (6) en 314/2002 (7) van de Commissie ongeldig gelet op artikel 33 van verordening nr. 2038/1999 respectievelijk artikel 15 van verordening nr. 1260/2001 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (8), en gelet op het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, doordat zij de hoeveelheden suiker in verwerkte producten die zonder uitvoerrestitutie worden uitgevoerd, voor de berekening van de productieheffing niet uitsluiten van de financieringsbehoefte?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 177, blz. 4).

(2)  Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad van 13 september 1999 houdende een gemeenschappeIijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 252, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 2073/2000 van de Commissie van 29 september 2000 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2000/2001, van de gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker in het kader van de productiequotaregeling, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoerregelingen (PB L 246, blz. 28).

(4)  Verordening (EG) nr. 1745/2002 van de Commissie van 30 september 2002 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2002/2003, van de in het kader van de productiequotaregeling gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoerregelingen (PB L 263, blz. 31).

(5)  Verordening (EG) nr. 1739/2003 van de Commissie van 30 september 2003 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2003/2004, van de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoer (PB L 249, blz. 38).

(6)  Verordening (EEG) nr. 1443/82 van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker (PB L 158, blz. 17).

(7)  Verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie van 20 februari 2002 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker (PB L 50, blz. 40).

(8)  Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/48


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Genova (Italië) op 21 november 2006 — Consel Gi. Emme Srl/Sistema Logistico dell'Arco Ligure e Alessandrino Srl (SLALA)

(Zaak C-467/06)

(2006/C 326/97)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale civile di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Consel Gi. Emme Srl

Verwerende partij: Sistema Logistico dell'Arco Ligure e Alessandrino Srl (SLALA)

Prejudiciële vragen

1)

Verzet het gemeenschapsrecht (met bijzondere verwijzing naar de artikelen 43 EG, 49 EG, 82 EG, 86 EG en 87 EG) zich ertegen dat een lidstaat openbare diensten en het beheer van de openbare infrastructuur — door middel van een regeling die vergelijkbare kenmerken heeft als die welke bij artikel 12 van decreto-legge nr. 262 van 3 oktober 2006 in de Italiaanse rechtsorde is ingevoerd — toevertrouwt aan privaatrechtelijke ondernemingen (in casu ANAS s.p.a.) die tegelijkertijd een regelgevende en controlerende functie over de specifieke markt uitoefenen (als die welke bij de betrokken regeling aan ANAS s.p.a. is toevertrouwd), en in staat zijn om de inhoud, de uitvoering en de eventuele beëindiging te bepalen van de concessieovereenkomst tussen de staat en de concurrenten van het subject dat die functie vervult?

2)

Is (gelet op de relevante gemeenschapsregels betreffende de vrije uitoefening van economische activiteiten en rekening houdend met de rechtspraak van het Hof op dit punt) een regeling (als die welke de Italiaanse Staat bij voormeld artikel 12 heeft ingevoerd) die reeds bestaande concessieovereenkomsten aanvult of wijzigt (met name door deze te vervangen door een enkele, van overheidswege opgelegde overeenkomst) en daardoor het evenwicht van die prestaties aanmerkelijk verstoort, verenigbaar met het gemeenschapsrecht?


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/48


Beroep ingesteld op 23 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-479/06)

(2006/C 326/98)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en D. Lawunmi)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/26/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot wijziging van richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige-verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2004/26/EG in nationaal recht is op 20 mei 2005 verstreken.


(1)  PB L 146 van 30.4.2004, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/48


Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-481/06)

(2006/C 326/99)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en X. Lewis)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door handhaving van artikel 7, lid 2, van wet nr. 2955/2001 en de interministeriële uitvoeringsbesluiten daarvan (nr. 6a/ec. 38611 en nr. 6a/ec. 38609 van 12.4.2005), niet heeft voldaan aan haar verplichting krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 93/36/EEG (1) betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, en aan haar verplichting om een daadwerkelijke en eerlijke concurrentie te verzekeren;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft een klacht ontvangen over de Griekse wettelijke regeling die medisch materiaal in categorieën heeft ingedeeld en voor elke categorie een bepaalde maximumprijs heeft vastgesteld. De betrokken regeling vormt, in samenhang met de interministeriële uitvoeringsbesluiten, een rechtskader dat de rechtstreekse gunning mogelijk maakt van opdrachten voor de levering van hele groepen van de voornoemde producten, die als niet-vergelijkbaar worden beschreven.

In het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie is de Commissie van mening dat bedoeld rechtskader in strijd is met artikel 6, lid 3, van richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, en met de verplichting om een daadwerkelijke een eerlijke concurrentie te verzekeren. Voor zover de genoemde bepaling een uitzonderingskarakter heeft, moet zij beperkend worden uitgelegd en kan de rechtstreekse gunning van hele categorieën producten niet worden toegestaan. Bovendien moeten de aanbestedende diensten in de sector van het plaatsen van overheidsopdrachten een daadwerkelijke concurrentie en transparantie verzekeren, hetgeen onmogelijk is in het geval van rechtstreekse gunning, behoudens in de uitzonderlijke omstandigheden van artikel 6, lid 3, van genoemde richtlijn.

De Griekse autoriteiten hebben de argumenten van de Commissie en het bestaan van de beschreven inbreuk niet betwist, en hebben het voornemen te kennen gegeven om de litigieuze wettelijke bepaling te wijzigen. Tot op de dag van neerlegging van het verzoekschrift is echter geen enkele dergelijke wijziging meegedeeld.

De Commissie is bijgevolg van mening dat de Helleense Republiek niet heeft voldaan aan haar verplichting krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 93/36/EEG en haar verplichting om een daadwerkelijke en eerlijke concurrentie te verzekeren.


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/49


Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-482/06)

(2006/C 326/100)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Montaguti en G. Braga da Cruz, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Portugese Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/98/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 12 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 345, blz. 90.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/49


Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-485/06)

(2006/C 326/101)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou en W. Bogensberger, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/90/EG (1) van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 5 december 2004 verstreken.


(1)  PB L 328, blz. 17.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/50


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-489/06)

(2006/C 326/102)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en X. Lewis)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door aanbiedingen van medische hulpmiddelen met de EG-markering te weigeren, zonder dat de bevoegde aanbestedende diensten van de Griekse ziekenhuizen de procedure van richtlijn 93/42/EEG hebben gevolgd, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (1), en krachtens de artikelen 17 en 18 van richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (2).

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft een klacht ontvangen over de weigering van medische hulpmiddelen in het kader van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen aan openbare ziekenhuizen in Griekenland, om redenen die verband hielden met de „algemene geschiktheid en gebruiksveiligheid” ervan, ofschoon die producten de EG-markering droegen, zonder dat de procedure van richtlijn 93/42/EEG voor medische hulpmiddelen werd gevolgd.

Overeenkomstig richtlijn 93/36/EEG, die de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen coördineert, moeten dergelijke aanbestedingen plaatsvinden op grond van de nationale technische voorschriften, met toepassing van de overeenkomstige Europese normen of op grond van Europese technische goedkeuringen of gemeenschappelijke technische specificaties. De Commissie is van mening dat de Griekse aanbestedende diensten, door in de onderhavige gevallen te besluiten dat de EG-markering geen passende en bindende waarborg voor de geschiktheid van de aanbestede producten vormt, en zonder dat zich een van de buitengewone omstandigheden voordoet die een afwijking van de bepalingen van de richtlijn kunnen rechtvaardigen, de krachtens artikel 8, lid 2, op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen.

Tevens wijst de Commissie op een schending van de bepalingen van richtlijn 93/42/EEG betreffende medische hulpmiddelen, die voorziet in specifieke en exclusieve procedures betreffende de conformiteit en het in de handel brengen, maar ook betreffende de betwisting van de geschiktheid van de genoemde producten. Uit de stukken waarover de Commissie beschikt, blijkt een voortdurende schending van de wettelijke procedures voor de controle van de geschiktheid van de medische hulpmiddelen door de bevoegde Griekse autoriteiten die de aanbiedingen afwezen. Geen van de in artikel 18 van de richtlijn vermelde procedurestappen is gevolgd, toen zij de juistheid van de in artikel 17 van de richtlijn bedoelde EG-markering hebben betwist.

Bovendien wordt, naar de mening van de Commissie, de beweerde geschiktheid van de maatregelen die de Griekse autoriteiten hebben getroffen om de voormelde fenomenen tegen te gaan, door de feiten weerlegd, en in ieder geval kan, volgens de rechtspraak van het Hof, het bestaan van nationale procedures om onregelmatigheden bij openbare aanbestedingen tegen te gaan, geen schending van de desbetreffende gemeenschapsbepalingen door de lidstaat rechtvaardigen.

De Commissie is bijgevolg van mening dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens richtlijn 93/36/EEG, meer bepaald artikel 8, lid 2, en krachtens richtlijn 93/42/EEG, artikelen 17 en 18.


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 1.

(2)  PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/51


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-490/06)

(2006/C 326/103)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en D. Lawunmi)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/88/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 tot wijziging van richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2022/88/EG in nationaal recht is op 11 augustus 2004 verstreken.


(1)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 28.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/51


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 28 november 2006 — Danske svineproducenter/Justitsministeriet

(Zaak C-491/06)

(2006/C 326/104)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Danske svineproducenter

Verwerende partij: Justitsministeriet

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van hoofdstuk I, deel A, punt 2, sub b, en hoofdstuk VII, punt 48, nr. 3, derde streepje van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad (2), aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale overgangsbepalingen mag vaststellen, volgens welke bij het vervoer van varkens met een gewicht van 40 tot en met 110 kilogram, waarbij de reistijd meer dan acht uur bedraagt, bij toepassing van mechanische ventilatie de inwendige hoogte per verdieping — gemeten vanaf het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond — ten minste 100 centimeter dient te bedragen?

2)

Moeten de bepalingen van hoofdstuk I, deel A, punt 2, sub b, en hoofdstuk VII, punt 48, nr. 3, derde streepje, van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale overgangsregeling mag vaststellen, volgens welke het vervoer van varkens met een gewicht van 40 kilogram of meer, waarbij de totale reistijd meer dan acht uur bedraagt, dient plaats te vinden in vervoermiddelen waarin — bijvoorbeeld door middel van een in hoogte verstelbaar dak in combinatie met beweegbare laadvloeren of een gelijksoortige constructie — te allen tijde een inwendige hoogte van ten minste 140 centimeter per verdieping kan worden bewerkstelligd — gemeten vanaf het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond — terwijl de inwendige hoogte van de overige verdiepingen bij het vervoer van dieren in verschillende lagen boven elkaar ten minste 92 centimeter dient te blijven bedragen indien het gemiddelde gewicht van de te vervoeren varkens 100 kilogram bedraagt en er sprake is van mechanische ventilatie?

3)

Moeten de bepalingen van hoofdstuk VI, punt 47, D Varkens, van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale overgangsregeling mag vaststellen, die voor het vervoer van varkens bij een reisduur van meer dan acht uur een beladingsdichtheid voorschrijft van maximaal 100 kilogram per 0,50 m2?


(1)  Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17).

(2)  Richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van Richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (PB L 148, blz. 52).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/52


Beroep ingesteld op 4 december 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-496/06)

(2006/C 326/105)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en W. Bogensberger, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan Richtlijn 2003/9/EG (1) van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 6 februari 2000 verstreken.


(1)  PB L 31, blz. 18.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/52


Beschikking van de president van het Hof van 26 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-181/05) (1)

(2006/C 326/106)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 171 van 09.7.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/52


Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 26 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-364/05) (1)

(2006/C 326/107)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/52


Beschikking van de president van het Hof van 18 juli 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-369/05) (1)

(2006/C 326/108)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/53


Beschikking van de president van het Hof van 8 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-425/05) (1)

(2006/C 326/109)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 48 van 25.2.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/53


Beschikking van de president van het Hof van 28 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Tsjechië

(Zaak C-46/06) (1)

(2006/C 326/110)

Procestaal: Tsjechisch

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/53


Beschikking van de president van het Hof van 9 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-85/06) (1)

(2006/C 326/111)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/53


Beschikking van de president van het Hof van 18 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-86/06) (1)

(2006/C 326/112)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 25.03.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/53


Beschikking van de president van het Hof van 2 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-101/06) (1)

(2006/C 326/113)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/53


Beschikking van de president van het Hof van 4 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-298/06) (1)

(2006/C 326/114)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 237 van 30.9.2006.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/54


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2006 — Nanjing Metalink/Raad

(Zaak T-138/02) (1)

(„Dumping - Invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit China - Intrekking van status van marktgericht bedrijf - Artikel 2, lid 7, sub b en c, en artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 384/96”)

(2006/C 326/115)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nanjing Metalink International Co. Ltd (Nanjing, China) (vertegenwoordiger: P. Waer, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Marquardt, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Scharf en S. Meany, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van artikel 1 van verordening (EG) nr. 215/2002 van de Raad van 28 januari 2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 35, blz. 1), voor zover het een antidumpingrecht instelt op de invoer van ferromolybdeen afkomstig uit de productie van verzoekster

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad.

3)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 169 van 13.7.2002.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/54


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Masdar (UK)/Commissie

(Zaak T-333/03) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap - TACIS-programma - In onderaanneming verrichte diensten - Weigering tot betaling - Ongerechtvaardigde verrijking - Zaakwaarneming - Terugvordering van onverschuldigd betaalde - Gewettigd vertrouwen - Zorgplicht”)

(2006/C 326/116)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Masdar (UK) Ltd (Eversley, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Bentley, QC en P. Green, barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Enegren en M. Wilderspin, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG tot betaling van de door verzoekster in het kader van de TACIS-contracten MO.94.01/01.01/B002 en RU 96/5276/00 verrichte diensten, tot vergoeding van de schade die verzoekster als gevolg van de niet-betaling van die diensten heeft geleden, en tot betaling van rente.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/55


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Lichtwer Pharma/BHIM — Laboratoire Lafon (Lyco-A)

(Zaak T-32/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord Lyco-A - Ontvankelijkheid van beroep voor kamer van beroep - Procedurekosten - Verdeling”)

(2006/C 326/117)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lichtwer Pharma AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Weberndörfer, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Laboratoire L. Lafon SA (Maisons-Alfort, Frankrijk)

Voorwerp

Vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 13 november 2003 (zaak R 1007/2002-4), voor zover daarbij uitspraak wordt gedaan over de verdeling van de kosten van de oppositieprocedure en van de beroepsprocedure.

Dictum

1)

Punt 2 van het dispositief van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 13 november 2003 (zaak R 1007/2002-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/55


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Peróxidos Orgánicos, SA/Commissie

(Zaak T-120/04) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Organische peroxiden - Geldboeten - Artikel 81 EG - Verordening (EEG) nr. 2988/74 - Verjaring - Duur van inbreuk - Verdeling van bewijslast - Gelijke behandeling”)

(2006/C 326/118)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Peróxidos Orgánicos, SA (San Cugat, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Creus Carreras en B. Uriarte Valiente, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking 2005/349/EG van de Commissie van 10 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/E-2/37.857 — Organische peroxiden) (PB 2005, L 110, blz. 44)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/55


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2006 — Jabones Pardo/BHIM — Quimi Romar (YUKI)

(Zaak T-278/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Ouder nationaal woordmerk YUPI - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk YUKI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Vorderingen van BHIM - Ontvankelijkheid”)

(2006/C 326/119)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jabones Pardo, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Astiz Suárez, vervolgens A. Tarí Lázaro, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Laporta Insa, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Quimi Romar, SL (Moncada, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Sanz-Bermell y Martínez en J. Carlos Heder, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 april 2004 (gevoegde zaken R 547/2003-1 en R 604/2003-1) inzake een oppositieprocedure tussen Jabones Pardo, SA en Quimi Romar, SL.

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 23 april 2004 (gevoegde zaken R 547/2003-1 en R 604/2003-1) wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep van interveniënte werd toegewezen voor „zepen; parfumerieën, etherische oliën, cosmetische middelen, haarlotions; tandreinigingsmiddelen” van klasse 3 en voor „hygiënische producten” van klasse 5, waarop de gemeenschapsmerkaanvraag betrekking heeft.

2)

Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de helft van de kosten van Jabones Pardo, SA.

3)

Quimi Romar, SL zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 251 van 9.10.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/56


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2006 — Chetcuti/Commissie

(Zaak T-357/04) (1)

(„Ambtenaren - Intern vergelijkend onderzoek - Niet-toelating tot examen als hulpfunctionaris”)

(2006/C 326/120)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marguerite Chetcuti (Zejtun, Malta) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en M. Velardo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 22 juni 2004 van de jury van het vergelijkend onderzoek waarbij verzoeksters sollicitatie terzijde is gelegd en van de daarop volgende handelingen in de procedure van het vergelijkend onderzoek.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Iedere partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 284 van 20.11.2004.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/56


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2006 — Neirinck/Commissie

(Zaak T-494/04) (1)

(„Ambtenaren - Arbeidscontractant - Ambt van jurist bij Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) - Afwijzing van sollicitatie - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding”)

(2006/C 326/121)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Wineke Neirinck (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Vandersanden, L. Levi en A. Finchelstein, vervolgens G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall, D. Martin en L. Lozano Palacios, gemachtigden, bijgestaan door F. Herbert en L. Eskenazi, advocaten)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie houdende afwijzing van verzoeksters sollicitatie naar het ambt van jurist in de sector vastgoedbeleid bij het Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) en aanstelling van een andere sollicitant in dat ambt en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie zal alle kosten dragen, daaronder begrepen die van verzoekster.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/57


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 oktober 2006 — Staelen/Parlement

(Zaak T-32/05) (1)

(„Ambtenaren - Uitvoering van arrest van Gerecht - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Geen precontentieuze procedure - Geen rechtstreeks verband - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2006/C 326/122)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Claire Staelen (Bridel, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Choucroun, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. de Wachter en M. Mustapha-Pacha, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds nietigverklaring van het besluit van de jury in het kader van vergelijkend onderzoek EUR/A/151/98, heropend na het arrest van het Gerecht van 5 maart 2003, Staelen/Parlement (T-24/01, JurAmbt. blz. I-A-79 en II-423), om verzoekster niet op de reservelijst van dit onderzoek te plaatsen, en anderzijds schadevergoeding.

Dictum

1)

Op de vordering tot nietigverklaring hoeft niet te worden beslist.

2)

De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen.

3)

Het Parlement wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in twee derden van verzoeksters kosten.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/57


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 26 september 2006 — Athinaïki Techniki/Commissie

(Zaak T-94/05) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Klacht - Ad acta leggen van klacht - Niet-ontvankelijkheid”)

(2006/C 326/123)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Athinaïki Techniki (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Triantafyllou, gemachtigde)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Athens Resort Casino AE Symmetochon (Marrousi, Griekenland) (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, N. Niejahr, J. Dryllerakis, F. Spyropoulos en N. Korogiannakis, advocaten)

Voorwerp

Nietigverklaring van de brief van de Commissie van 2 december 2004 waarbij verzoekster in kennis is gesteld van het ad acta leggen van haar klacht met betrekking tot staatssteun die de Helleense Republiek aan het consortium van Hyatt Regency zou hebben toegekend in het kader de overheidsopdracht „Casino Mont Parnès”

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Athinaïki Techniki AE wordt verwezen in alle kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/57


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-106/05) (1)

(„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbesteding betreffende technische bijstand voor de verbetering van het informatie- en communicatietechnologiesysteem van het Staatsinstituut voor de Statistiek van de Republiek Turkije - Afwijzing van de inschrijving - Termijn - Bevestigend besluit - Niet-ontvankelijkheid”)

(2006/C 326/124)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Tufvesson en K. Kańska, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeksters inschrijving niet op te nemen op de beperkte lijst in het kader van de aanbestedingsprocedure betreffende technische bijstand voor de verbetering van het informatie- en communicatietechnologiesysteem van het Staatsinstituut voor de Statistiek van de Republiek Turkije, en, anderzijds, een beroep tot nietigverklaring van de besluiten tot afwijzing van verzoeksters verzoek tot herziening van het besluit om haar inschrijving te weigeren.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/58


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 oktober 2006 — Fermont/Commissie

(Zaak T-307/05) (1)

(„Procesincidenten - Exceptie van niet-ontvankelijkheid - Inleidend verzoekschrift - Vormvereisten - Niet-ontvankelijkheid”)

(2006/C 326/125)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alain Fermont (Kraainem, België) (vertegenwoordigers: L. Kakiese en N. Luzeyemo, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en F. Dintilhac, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoeker zal zijn eigen kosten en die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/58


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Harry's Morato/BHIM — Ferrero Deutschland (MORATO)

(Zaak T-52/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Doorhaling van het oudere merk - Afdoening zonder beslissing”)

(2006/C 326/126)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Harry's Morato SpA (Altavilla Vicentina, Italië) (vertegenwoordigers: N. Ferretti, G. Casucci en F. Trevisan, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: C. Negro en O. Montaldo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Ferrero Deutschland GmbH (Frankfurt/Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Kefferpütz, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 16 december 2005 (zaak R 600/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen de vennootschappen Harry's Morato SpA en Ferrero Deutschland GmbH.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Iedere partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/59


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 26 oktober 2006 — European Association of Im- and Exporters of Birds and live Animals e.a./Commissie

(Zaak T-209/06 R)

(„Kort geding - Verzoek om voorlopige maatregelen en opschorting van tenuitvoerlegging - Ontvankelijkheid - Spoedeisendheid - Geen”)

(2006/C 326/127)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: European Association of Im- and Exporters of Birds and live Animals (West Maas en Waal, Nederland), Vereniging van Im- en Exporteurs van Vogels en Hobbydieren (West Maas en Waal), Plomps Vogelhandel (Woerden, Nederland) en Borgstein Birds & Zoofood Trading (West Maas en Waal) (vertegenwoordiger: J. Wouters, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en M. van Heezik, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot nietigverklaring van beschikking 2006/522/EG van de Commissie van 25 juli 2006 tot wijziging van de beschikkingen 2005/759/EG en 2005/760/EG wat betreft bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza en het verkeer van bepaalde levende vogels naar de Gemeenschap (PB L 205, blz. 28), alsmede tot toekenning van elke andere noodzakelijke voorlopige maatregel.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/59


Beroep ingesteld op 25 oktober 2006 — Sylvie Leclerq/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-299/06)

(2006/C 326/128)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sylvie Leclerq (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, lawyers)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Het beroep ontvankelijk te verklaren;

Nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 27 juli 2006, voor zover daarbij verzoekster de toegang tot de gevraagde documenten van de Commissie wordt geweigerd;

Verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure;

Verweerster uit hoofde van haar niet-contractuele aansprakelijkheid te veroordelen, verzoekster 50 EUR per dag te betalen vanaf de datum van de bestreden beschikking.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van 27 juli 2006 van de secretaris-generaal van de Commissie, waarbij haar tweede verzoek om toegang tot een uittreksel uit de databanken dat informatie bevat met betrekking tot functionarissen van de Commissie, is afgewezen. Als redenen voor de afwijzing heeft de Commissie aangevoerd dat het verzoek buiten de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 (1) viel op grond dat het, in casu, geen verzoek betrof om toegang tot een bestaand document dat in het bezit is van een instelling, in de zin van deze verordening.

Tot staving van haar verzoek voert verzoekster twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 3, sub a, van verordening nr. 1049/2001, op grond dat de Commissie in de bestreden beschikking een database uitzondert van de betekenis van het begrip „document”. Verzoekster betoogt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door het hanteren van deze uitzondering, die in de verordening niet is voorzien en die indruist tegen de ruime uitlegging die volgens verzoekster moet worden gegeven aan het begrip „document” in verordening nr. 1049/2001.

Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 en van de motiveringsplicht, op grond dat de Commissie in de bestreden beschikking niet heeft verklaard hoe de openbaarmaking van het gevraagde document zou leiden tot ondermijning van een openbaar of persoonlijk belang, waardoor deze kon worden geweigerd op basis van een van de uitzonderingen van artikel 4 van de verordening.

Verzoekster betoogt dat de handelwijze van de Commissie, die volgens haar onrechtmatig is, want strijdig met verordening nr. 1049/2001, kan leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG. Zij vordert derhalve vergoeding van de door haar als gevolg van de handelwijze van de Commissie geleden materiële en immateriële schade.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/60


Beroep ingesteld op 27 oktober 2006 — Lemaître Sécurité/Commissie

(Zaak T-301/06)

(2006/C 326/129)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Lemaître Sécurité SAS (La Walck, Frankrijk), (vertegenwoordiger: D. Bollecker, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

ontvankelijk te verklaren het door de vennootschap Lemaître Sécurité ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 28 augustus 2006 tot beëindiging van de antidumpingprocedure;

overeenkomstig artikel 231, eerste alinea, EG nietig te verklaren het besluit van 28 augustus 2006 tot beëindiging van de antidumpingprocedure;

te gelasten dat de beëindiging van de antidumpingprocedure voor veiligheidsschoeisel opnieuw wordt onderzocht;

toe te zien op de uitvoering van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 233 EG;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij besluit 2006/582/EG van 28 augustus 2006 (1) heeft de Commissie de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van schoeisel met een beschermende neuskap uit de Volksrepubliek China en India beëindigd nadat de hoofdklager zijn klacht had ingetrokken ten vervolge op de brief van 5 juli 2006 waarbij de Commissie na onderzoek het bestaan van dumping met betrekking tot veiligheidsschoeisel had erkend, maar de instelling van antidumpingrechten had geweigerd op grond dat de Europese Gemeenschap daar geen belang bij had. Verzoekster, een Europese producent van veiligheidsschoeisel, stelt dat zij door de invoer van schoeisel uit China en India economische en strategische schade lijdt zolang geen maatregelen zijn getroffen om een gezonde mededinging te herstellen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Het eerste middel betreft ontoereikende motivering doordat de Commissie volgens verzoekster niet duidelijk en ondubbelzinnig heeft aangegeven waarom zij weigert antidumpingmaatregelen vast te stellen.

Het tweede middel betreft schending van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 384/96 (2) junctis de artikelen 2, 3, sub m, 127, tweede alinea, en 157, eerste alinea, EG doordat de Commissie in casu het bestaan van een communautair belang bij de vaststelling van antidumpingmaatregelen niet juist heeft beoordeeld.

Als derde middel voert verzoekster aan dat de Commissie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door het bestaan van dumping met betrekking tot veiligheidsschoeisel uitdrukkelijk te erkennen, maar te weigeren maatregelen te treffen om dit te verhelpen.


(1)  PB L 234, blz. 33.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340, blz. 17).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/60


Beroep ingesteld op 6 november 2006 — UniCredito Italiano/BHIM — Union Investment Privatfonds (Uniweb)

(Zaak T-303/06)

(2006/C 326/130)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: UniCredito Italiano S.p.A. (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: G. Floridia en R. Floridia, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Union Investment Privatfonds GmbH

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2006 in gevoegde zaken R 196/2005-2 en R 211/2005-2 met betrekking tot oppositieprocedure B490971 tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 2.236.164 te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „UNIWEB” (aanvraagnr. 2.236.164) voor diensten van de klassen 35, 36 en 42

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Union Investment Privatfonds GmbH, voorheen Union Investment Gesellschaft GmbH

Oppositiemerk of -teken: Duitse woordmerken „UNIFONDS” (nr. 991.995) en „UNIRAK” (nr. 991.997) en Duits beeldmerk„UNIZINS” (nr. 2.016.954) ter aanduiding van beleggingen in de zin van klasse 36

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie, voor zover gevaar van verwarring wordt vastgesteld „alleen met betrekking tot de diensten die soortgelijk worden geacht”

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: in de bestreden beslissing wordt de theorie van de ruimere bescherming van seriemerken, die door het Gerecht van eerste aanleg is ontwikkeld in het arrest van 23 februari 2006 in zaak T-194/03 (Bainbridge), onjuist toegepast, omdat niet is voldaan aan de twee noodzakelijke voorwaarden daarvoor: a) dat het gemeenschappelijke element van de serie van oudere merken onderscheidend vermogen heeft en b) dat de oudere merken worden gebruikt en door het relevante publiek worden opgevat in die zin dat zij betrekking hebben op meerdere waren en/of diensten.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/61


Beroep ingesteld op 10 november 2006 — Reber/BHIM (Mozart)

(Zaak T-304/06)

(2006/C 326/131)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Paul Reber GmbH & Co. KG (Bad Reichenall, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Spuhler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG (Kilchberg, Zwitserland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 8 september 2006 in beroepsprocedure R 97/2005-2 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „Mozart” voor waren van klasse 30 (gemeenschapsmerk nr. 21 071)

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de motiveringsplicht van artikel 73 van verordening (EG) nr. 40/94 (1), schending van het beginsel van ambtshalve onderzoek overeenkomstig artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94, schending van het vertrouwensbeginsel en schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/61


Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Air Products and Chemicals/BHIM — Messer Group (FERROMIX)

(Zaak T-305/06)

(2006/C 326/132)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Air Products and Chemicals Inc. (Allentown, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: S. Heurung, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Messer Group GmbH (Sulzbach, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 september 2006 in de gevoegde zaken R 1270/2005-2 en R 1408/2005-2 te vernietigen;

de omstreden aanvraag tot inschrijving van het merk „FERROMIX” (CTM 3 190 063) volledig af te wijzen;

de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg over te maken aan het BHIM;

Messer Group te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Messer Group GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „FERROMIX” voor waren van de klassen 1 en 4 — aanvraagnr. 3 190 063

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: communautair woordmerk „FERROMAXX” voor waren van klasse 1

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie met betrekking tot alle waren van klasse 1; afwijzing van de oppositie met betrekking tot alle waren van klasse 4

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep (R 1270/2005-2); toewijzing van het door Messer Group GmbH ingestelde beroep (R 1408/2005-2)

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep onder meer:

de kennis en de oplettendheid van niet-professionele consumenten van lasgas heeft overschat;

ten onrechte heeft aangenomen dat het merk „FERROMAXX” van huis uit een gering onderscheidend vermogen heeft;

onvoldoende belang heeft gehecht aan het feit dat de betrokken waren deels dezelfde en deels zeer soortgelijk zijn; en

is voorbijgegaan aan de totaalindruk die door de merken, in hun geheel beschouwd, wordt opgeroepen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/62


Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Air Products and Chemicals/BHIM — Messer Group (INOMIX)

(Zaak T-306/06)

(2006/C 326/133)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Air Products and Chemicals Inc. (Allentown, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: S. Heurung, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Messer Group GmbH (Sulzbach, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 september 2006 in de gevoegde zaken R 1226/2005-2 en R 1398/2005-2 te vernietigen;

de omstreden aanvraag tot inschrijving van het merk „INOMIX” (CTM 3 190 031) volledig af te wijzen;

de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg over te maken aan het BHIM;

Messer Group te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Messer Group GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „INOMIX” voor waren van de klassen 1 en 4 — aanvraagnr. 3 190 031

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: communautair woordmerk „INOMAXX” voor waren van klasse 1

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie met betrekking tot alle waren van klasse 1; afwijzing van de oppositie met betrekking tot alle waren van klasse 4

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep (R 1226/2005-2); toewijzing van het door Messer Group GmbH ingestelde beroep (R 1398/2005-2)

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep onder meer:

de kennis en de oplettendheid van niet-professionele consumenten van lasgas heeft overschat;

ten onrechte heeft aangenomen dat het merk „INOMAXX” van huis uit een gering onderscheidend vermogen heeft;

onvoldoende belang heeft gehecht aan het feit dat de betrokken waren deels dezelfde en deels zeer soortgelijk zijn; en

is voorbijgegaan aan de totaalindruk die door de merken, in hun geheel beschouwd, wordt opgeroepen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/63


Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Air Products and Chemicals/BHIM — Messer Group (ALUMIX)

(Zaak T-307/06)

(2006/C 326/134)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Air Products and Chemicals Inc. (Allentown, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: S. Heurung, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Messer Group GmbH (Sulzbach, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 september 2006 in de gevoegde zaken R 1225/2005-2 en R 1397/2005-2 te vernietigen;

de omstreden aanvraag tot inschrijving van het merk „ALUMIX” (CTM 3190022) volledig af te wijzen;

de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg over te maken aan het BHIM;

Messer Group te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Messer Group GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ALUMIX” voor waren van de klassen 1 en 4 — aanvraagnr. 3 190 022

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: communautair woordmerk „ALUMAXX” voor waren van klasse 1

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie met betrekking tot alle waren van klasse 1; afwijzing van de oppositie met betrekking tot alle waren van klasse 4

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep (R 1225/2005-2); toewijzing van het door Messer Group GmbH ingestelde beroep (R 1397/2005-2)

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep onder meer:

de kennis en de oplettendheid van niet-professionele consumenten van lasgas heeft overschat;

ten onrechte heeft aangenomen dat het merk „ALUMAXX” van huis uit een gering onderscheidend vermogen heeft;

onvoldoende belang heeft gehecht aan het feit dat de betrokken waren deels dezelfde en deels zeer soortgelijk zijn; en

is voorbijgegaan aan de totaalindruk die door de merken, in hun geheel beschouwd, wordt opgeroepen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/63


Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Buffalo Milke Automotive Polishing Products/BHIM — Werner & Mertz (Buffalo Milke Automotive Polishing Products)

(Zaak T-308/06)

(2006/C 326/135)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Buffalo Milke Automotive Polishing Products, Inc. (Pleasanton, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: F. de Visscher, E. Cornu en D. Moreau, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Werner & Mertz GmbH (Mainz, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 8 september 2006 in zaak R 1094/2005-2 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „BUFFALO MILKE Automotive Polishing Products” voor waren en diensten van de klassen 3, 18 en 25 — aanvraagnr. 2 099 018

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Werner & Mertz GmbH

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „BÚFALO” voor waren van klasse 3

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 43 van verordening nr. 40/94 van de Raad en schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie doordat de kamer van beroep geen rekening had mogen houden met het bewijs van gebruik dat voor het eerst voor haar werd overgelegd buiten de door de oppositieafdeling gestelde termijn.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/64


Beroep ingesteld op 14 november 2006 — Budějovický Budvar/BHIM — Anheuser-Busch (BUD)

(Zaak T-309/06)

(2006/C 326/136)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Budějovický Budvar, národní podnik (České Budějovice, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: F. Fajgenbaum, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Anheuser-Busch, Inc.

Conclusies

bestreden beslissing R 305/2005-2 van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 1 september 2006 te vernietigen;

de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „BUD” (nr. 24 711) ter aanduiding van waren van klasse 32 af te wijzen;

de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen toe te zenden aan het BHIM;

de vennootschap Anheuser-Busch te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Anheuser-Busch, Inc.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BUD” voor waren van klasse 32 — aanvraagnr. 24 711

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: beschermde oorsprongsbenaming „BUD” ter aanduiding van bier

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 (1) en schending van artikel 20 van uitvoeringsverordening nr. 2868/95 (2), aangezien de kamer van beroep niet bevoegd is om uitspraak te doen over de geldigheid van de oorsprongsbenaming die verzoekster in het kader van haar oppositie aanvoert. Zij stelt ook dat het teken „BUD” een in Frankrijk en Oostenrijk beschermde oorsprongsbenaming is. Voorts voert verzoekster aan dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 onjuist is toegepast, aangezien de oorsprongsbenaming „BUD” een in het economisch verkeer gebruikt teken is.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/64


Beroep ingesteld op 17 november 2006 — Republiek Hongarije/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-310/06)

(2006/C 326/137)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Hongarije (vertegenwoordiger: J. Fazekas)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de zaak te verwijzen naar de Grote kamer van het Gerecht van eerste aanleg ingevolge de artikelen 14, lid 1, en 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering ervan;

nietig te verklaren de volgende bepalingen van verordening (EG) nr. 1572/2006 van de Commissie van 18 oktober 2006 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 824/2000 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus en tot vaststelling van de analysemethoden voor de bepaling van de kwaliteit (1):

in artikel 1, lid 1, sub a: het gedeelte betreffende maïs;

in artikel 1, lid 3: het gedeelte betreffende maïs in het gewijzigde artikel 9, sub b, van de basisverordening;

in onderdeel E van punt 1 van de bijlage: het minimaal soortelijk gewicht van maïs;

in tabel III van punt 2 van de bijlage: het gedeelte betreffende maïs.

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1 en van de bijlage bij verordening nr. 1572/2006, omdat zij onwettig zijn.

Ter onderbouwing van haar beroep voert zij de volgende middelen aan:

de Commissie heeft het gewettigd vertrouwen van de producenten geschonden door in de loop van het jaar een criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs in te voeren. Door te voorzien in een uiterst korte voorbereidingstijd tussen de datum van bekendmaking en de datum van inwerkingtreding en geen rekening te houden met de noodzaak van een geleidelijke uitvoering heeft de Commissie voorts het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel geschonden;

de Commissie was niet bevoegd om het criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs vast te stellen;

indien de Commissie wél bevoegd was om het litigieuze criterium inzake het soortelijk gewicht vast te stellen, stelt verzoekster dat verweerster de grenzen van haar bevoegdheden heeft overschreden omdat zij onder het mom van een wijziging van de kwalitatieve criteria voor de interventie, in wezen de interventieregeling voor maïs praktisch heeft gewijzigd;

indien de Commissie wél bevoegd was om het litigieuze criterium inzake het soortelijk gewicht vast te stellen, heeft zij een kennelijke beoordelingsfout gemaakt voor zover zij bij de vaststelling van dat criterium, dat op de gemiddelde kwaliteit van maïs moet zijn afgestemd, geen rekening heeft gehouden met het feit dat maïs in de Gemeenschap voornamelijk voor diervoeder wordt gebruikt;

de Commissie heeft niet voldaan aan de krachtens artikel 253 EG op haar rustende verplichting om haar handelingen passend te motiveren;

de Commissie heeft de procedureregels van het Comité van beheer voor granen geschonden door de daarin gestelde termijn niet in acht te nemen.


(1)  PB L 290, blz. 29.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/65


Beroep ingesteld op 7 november 2006 — FMC Chemical en Arysta Lifesciences/EAVV

(Zaak T-311/06)

(2006/C 326/138)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: FMC Chemical SPRL (Brussel, België) en Arysta Lifesciences SAS (Nogueres, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAVV)

Conclusies

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het eindrapport van de EAVV met als titel „Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Carbofuran” (conclusie betreffende de peer review van de risicobeoordeling pesticiden van de werkzame stof carbofuran) nietig te verklaren;

de EAVV en/of de Europese Commissie overeenkomstig de artikelen 63 en 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht incidenteel te gelasten, het voorstel voor de (niet-)opneming van carbofuran in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG dat op de vergadering van 22-24 november 2006 of op enige andere vergadering ter stemming zal worden voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, over te leggen;

te verklaren dat artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie onwettig is en buiten toepassing moet worden gelaten jegens verzoeksters en de beoordeling van hun carbofuran-dossiers;

verweerster te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden als gevolg van de omstreden maatregel, en bij tussenarrest te verklaren dat verweerster gehouden is tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden, en dat het bedrag van de schadevergoeding zal worden bepaald bij wijze van een overeenkomst tussen de partijen of, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, door het Gerecht;

verweerster te verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep, dat krachtens artikel 230 EG is ingesteld, strekt tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid (hierna: „EAVV”) van 28 juli 2006, met de conclusie over de beoordeling van de werkzame stof carbofuran krachtens richtlijn 91/414/EEG (1) (hierna: „gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn” of „GBMR”), voor zover daarin geen rekening wordt gehouden met cruciale nieuwe bewijzen betreffende carbofuran die verzoeksters hebben overgelegd aan de als rapporteur aangewezen lidstaat, in casu België, en voor zover daarin nieuwe gegevens- en informatie-eisen worden gesteld op basis van de toepassing, met terugwerkende kracht, van nieuwe richtsnoeren, die voor verzoeksters niet voorzienbaar waren en waarvoor het wetenschappelijk onmogelijk was om tijdig nieuwe studies uit te voeren en over te leggen.

Verzoeksters stellen met name dat de omstreden maatregel de laatste procedurefase is van de administratieve evaluatie van de stof overeenkomstig verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 (2) houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, GBMR, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie; volgens verzoeksters zijn zij voor deze evaluatie de enige kennisgevers en belangrijkste informatieverstrekkers.

Bovendien stellen verzoeksters onwettigheid van artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 (3), dat bepaalt dat de EAVV moet worden betrokken bij de evaluatie van werkzame stoffen die vallen onder de tweede fase van de beoordeling, en de EAVV verplicht, te beoordelen of mag worden verwacht dat de betrokken stof zal voldoen aan de veiligheidsvereisten van de GBMR en in bijlage I ervan zal worden opgenomen. Verzoeksters voeren meer bepaald aan dat bovengenoemde verordening, die in werking is getreden nadat zij de laatste hand aan hun dossiers hadden gelegd, niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast op de lopende beoordeling van carbofuran; bijgevolg kan de omstreden maatregel niet dienen als basis voor het voorstel van de Commissie betreffende de opneming van carbofuran in bijlage I bij de GBMR.

Ten slotte vorderen verzoeksters vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van het gedrag van verweerster tijdens de procedure van beoordeling van carbofuran en bij de vaststelling van de omstreden maatregel.


(1)  PB 1991, L 230, blz. 1.

(2)  PB 2000, L 55, blz. 25.

(3)  PB 2002, L 224, blz. 23.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/66


Beroep ingesteld op 17 november 2006 — FMC Chemical/EAVV

(Zaak T-312/06)

(2006/C 326/139)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FMC Chemical SPRL (Brussel, België) (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAVV)

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het eindrapport van de EAVV met als titel „Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Carbosuflan” (conclusie betreffende de peer review van de risicobeoordeling pesticiden van de werkzame stof carbosuflan) nietig te verklaren;

de EAVV en/of de Europese Commissie overeenkomstig de artikelen 63 en 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht incidenteel te gelasten, het voorstel voor de (niet-)opneming van carbosuflan in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG dat op de vergadering van 22-24 november 2006 of op enige andere vergadering ter stemming zal worden voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, over te leggen;

te verklaren dat artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie onwettig is en buiten toepassing moet worden gelaten jegens verzoekster en de beoordeling van haar carbosuflan-dossier;

verweerster te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden als gevolg van de omstreden maatregel, en bij tussenarrest te verklaren dat verweerster gehouden is tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden, en dat het bedrag van de schadevergoeding zal worden bepaald bij wege van een overeenkomst tussen de partijen of, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, door het Gerecht;

verweerster te verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert dezelfde middelen en voornaamste argumenten aan als in zaak T-311/06, FMC Chemical en Arysta Lifesciences/Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/67


Beroep ingesteld op 18 november 2006 — Otsuka Chemical/EAVV

(Zaak T-313/06)

(2006/C 326/140)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Otsuka Chemical Co, Ltd (Osaka, Japan) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem, C. Mereu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAVV)

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het eindrapport van de EAVV met als titel „Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Benfuracarb” (conclusie betreffende de peer review van de risicobeoordeling pesticiden van de werkzame stof benfuracarb) nietig te verklaren;

de EAVV en/of de Europese Commissie overeenkomstig de artikelen 63 en 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht incidenteel te gelasten, het voorstel voor de (niet-)opneming van benfuracarb in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG dat op de vergadering van 22-24 november 2006 of op enige andere vergadering ter stemming zal worden voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, over te leggen;

te verklaren dat artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie onwettig is en buiten toepassing moet worden gelaten jegens verzoekster en de beoordeling van haar benfuracarb-dossier;

verweerster te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden als gevolg van de omstreden maatregel, en bij tussenarrest te verklaren dat verweerster gehouden is tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden, en dat het bedrag van de schadevergoeding zal worden bepaald bij wege van een overeenkomst tussen de partijen of, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, door het Gerecht;

verweerster te verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert dezelfde middelen en voornaamste argumenten aan als in zaak T-311/06, FMC Chemical en Arysta Lifesciences/Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/67


Beroep ingesteld op 17 november 2006 — Whirlpool Europe/Raad

(Zaak T-314/06)

(2006/C 326/141)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Whirlpool Europe Srl (Comerio, Italië) (vertegenwoordigers: M. Bronckers en F. Louis, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van de definitieve verordening voor zover alle koelkast-vrieskastcombinaties met een grote capaciteit en met ten minste twee naast elkaar geplaatste buitendeuren niet onder de definitie van de betrokken/soortgelijke producten zijn begrepen;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, een Europese producent van huishoudtoestellen waaronder koelkasten, vordert gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1289/2006 van de Raad van 25 augustus 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde „side-by-side”-koelkasten uit de Republiek Korea (1).

Ter ondersteuning van haar beroep stelt verzoekster dat de gemeenschapsinstellingen artikel 253 EG hebben geschonden doordat zij de uitsluiting van driedeurs side-by-side-koelkasten van de productiedefinitie ontoereikend hebben gemotiveerd, inzonderheid gelet op de omstandigheden van de zaak.

Verder stelt verzoekster dat de gemeenschapsinstellingen haar recht om te worden gehoord hebben geschonden doordat driedeurs side-by-side-koelkasten op het allerlaatste ogenblik van de productdefinitie zijn uitgesloten.

Bovendien stelt verzoekster schending van artikel 15, lid 2, van de basisverordening (2) doordat de gemeenschapsinstellingen hebben nagelaten, het raadgevend comité te raadplegen op het ogenblik van de uitsluiting van driedeurs side-by-side-koelkasten van de betrokken productiedefinitie.

Ten slotte stelt verzoekster dat de gemeenschapsinstellingen de basisverordening hebben geschonden doordat zij zich bij de productdefinitie op de fysieke kenmerken hebben gebaseerd zonder rekening te houden met de perceptie door de consument.


(1)  PB 2006 L 236, blz. 11.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996 L 56, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/68


Beroep ingesteld op 17 november 2006 — Ercros/BHIM — Degussa (TAI CROS)

(Zaak T-315/06)

(2006/C 326/142)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ercros, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Thierie, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Degussa AG (Düsseldorf, Duitsland)

Conclusies

de bestreden beslissing (beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 september 2006 in beroepsprocedure R 29/2006-1) „gewoonweg te wijzigen”;

de oppositie toe te wijzen en de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „TAICROS” (nr. 2 768 851) af te wijzen;

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Degussa AG

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „TAI CROS” voor waren van klasse 1 (aanvraagnr. 2 768 851)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaanse woordmerken „CROS”, Spaans woordmerk „SOCIEDAD ANONIMA CROS”, Spaanse beeldmerken „CROS” en Spaans woordmerk „ERCROS” voor waren van klasse 1

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/68


Beroep ingesteld op 9 november 2006 — Commissie/Premium

(Zaak T-316/06)

(2006/C 326/143)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (Brussel, België) (vertegenwoordigers: E. Montaguti, gemachtigde, bijgestaan door J.-L. Fagnart en F. Longfils, advocaten)

Verwerende partij: Premium SA

Conclusies

het bij het onderhavige verzoekschrift ingediende verzoek ontvankelijk en gegrond te verklaren, en derhalve

Premium SA te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van 88 594,493 EUR, namelijk 57 605,74 EUR voor overeenkomst ISAR A 2052 en 30 988,74 EUR voor overeenkomst KAVAS-2 A2019;

Premium SA te veroordelen tot betaling van vertragingsrente op het bedrag van 57 605,74 EUR voor de ISAR-overeenkomst [tegen de vermelde rentevoet volgens de op de overeenkomst toepasselijke bepalingen van Frans recht]

Premium SA te veroordelen tot betaling van vertragingsrente op de hoofdsom van 30 988,74 EUR voor de KAVAS-2-overeenkomst [tegen de vermelde rentevoet volgens de op de overeenkomst toepasselijke bepalingen van Deens recht]

Premium SA te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 11 maart 1992 en 29 december 1993 sloot de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, met een consortium waaraan werd deelgenomen door een vennootschap waarmee verweerster een overeenkomst had gesloten, twee overeenkomsten betreffende de projecten KAVAS-2, A2019 („Knowledge acquisition visualization and assessment system”), en ISAR-AIM, A2052 („Integration System ARchitecture”), in het kader van een bij beschikking 91/394/EG van de Raad (1) vastgesteld specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie (1990-1994).

De overeenkomsten bepaalden welke kosten van de projecten subsidieerbaar waren, op grond waarvan de financiële bijdrage van de Gemeenschap is berekend. Volgens de bepalingen van de overeenkomsten moesten alle betalingen van de Commissie als voorschotten worden beschouwd tot het eindverslag was goedgekeurd. De contractanten verbonden zich ertoe om, indien de door de Commissie te betalen totale financiële bijdrage lager bleek te zijn dan hetgeen zij reed had betaald, het verschil dadelijk aan de Commissie terug te betalen. Voorts was in de overeenkomsten bepaald dat de contractanten gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk waren voor elke niet-nakoming van de contractuele verplichtingen, behalve voor het geval dat een van hen geen dan wel onjuiste of onvolledige financiële gegevens verstrekte. In dat geval was slechts die ene contractant aansprakelijk.

Krachtens de overeenkomsten moest het consortium periodieke kostenstaten en periodieke verslagen over de voortgang van de werkzaamheden indienen.

De in 1996 door de Commissie verrichte financiële audit bracht aan het licht dat Premium SA verschillende niet-subsidieerbare kosten had gefactureerd. In haar commentaar op het auditverslag stelde verweerster dat zij niet kon aanvaarden dat het verslag verschillende kosten afwees. Na een briefwisseling tussen verweerster en de Commissie stelde de Commissie debetnota's op jegens Premium SA, die deze nota's betwistte. Voor zover bepaalde voorschotten die de Commissie in haar eerste debetnota's in aanmerking had genomen, door de coördinator niet aan Premium SA waren overgemaakt, stelde de Commissie nieuwe debetnota's voor de daadwerkelijk te veel betaalde bedragen op, waarbij zij echter de vaststellingen in het auditverslag betreffende de door verweerster gefactureerde niet-subsidieerbare uitgaven handhaafde. Premium SA heeft ook die nota's betwist.

De Commissie heeft haar verzoeken om betaling waarop verweerster niet was ingegaan, verschillende keren herhaald. Op basis van de arbitragebedingen in de overeenkomsten heeft de Commissie daarom het onderhavige beroep ingesteld, dat ertoe strekt dat Premium SA wordt veroordeeld tot terugbetaling van een deel van het door de Gemeenschap betaalde voorschot, vermeerderd met vertragingrente, op grond dat verweerster geen enkele gegronde reden heeft aangevoerd om de juistheid van de opvatting van de Commissie betreffende de kosten die in het auditverslag als niet-subsidieerbaar zijn aangemerkt, te betwisten.


(1)  PB L 218, blz. 22.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/69


Beroep ingesteld op 23 november 2006 — Panrico/BHIM — HDN Development (Krispy Kreme DOUGHNUTS)

(Zaak T-317/06)

(2006/C 326/144)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Panrico, S.L. (Unipersonal) (Santa Perpètua de Mogola, Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: D. Pellisé Irquiza, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: HDN Development Corp.

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau van 8 augustus 2006 in beroepsprocedure R 0194/2005-1 met betrekking tot oppositieprocedure nr. B 303 992 tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1.298.785 te vernietigen;

het Bureau en de aanvrager van gemeenschapsmerk nr. 1.298.785, HDN Development Corporation, te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: HDN Development Corporation

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woorden „KRISPY KREME DOUGHNUTS” (aanvraagnr. 1.298.785) voor waren van de klassen 25 en 30 en diensten van klasse 42

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaanse woordmerken „DOGHNUTS” (nr. 1.288.926) en „DONUT” (nr. 399.563) voor waren van klasse 30 en beeldmerk „donuts” voor waren van klasse 25 en diensten van klasse 42

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Dienaangaande wordt aangevoerd dat het hoofdbestanddeel van het in geding zijnde gemeenschapsmerk het woord „DOUGHNUTS” is, dat kan worden verward met de oppositiemerken van de familie DONUT-DONUTS-DOGHNUTS, die voor dezelfde waren en diensten worden gebruikt, waardoor er bij het Spaanse publiek een ernstig gevaar voor verwarring ontstaat.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/70


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

(Zaak T-318/06)

(2006/C 326/145)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alberto Jorge Moreira da Fonseca Lda (Santo Tirso, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Oehen Mendes, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: General Óptica SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 augustus 2006 in nietigverklaringsprocedure nr. 827C (zaak R 947/2005-1), waarvan op 4 oktober 2006 aan verzoekster kennis is gegeven, te vernietigen en bijgevolg gemeenschapsmerk „GENERAL OPTICA” (nr. 573 592), waarvan de inschrijving op 10 juli 1997 werd gevraagd en dat op 13 september 1999 werd ingeschreven, nietig te verklaren of, subsidiair, vervallen te verklaren;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk „GENERAL OPTICA” voor diensten van klasse 42 (Diensten van opticiens) — gemeenschapsmerk nr. 573 592

Houder van het gemeenschapsmerk: General Óptica SA

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: oudere nationale handelsnaam „Generalóptica” voor invoer en detailverkoop van optische en fotografische apparaten en van precisieapparatuur

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van onder meer artikel 8, leden 1 en 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar voor verwarring van de twee tekens bestaat en verzoeksters teken nationale bescherming geniet.

Schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie doordat het BHIM zijn verplichting om verzoekster te vragen het bewijs van het aangevoerde eerdere gebruik te leveren, niet is nagekomen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/70


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

(Zaak T-319/06)

(2006/C 326/146)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alberto Jorge Moreira da Fonseca Lda (Santo Tirso, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Oehen Mendes, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: General Óptica SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 augustus 2006 in nietigverklaringsprocedure nr. 828C (zaak R 944/2005-1), waarvan op 27 september 2006 aan verzoekster kennis is gegeven, te vernietigen en bijgevolg gemeenschapsmerk „GENERAL OPTICA” (nr. 2 436 798), waarvan de inschrijving op 5 november 2001 werd gevraagd en dat op 20 november 2002 werd ingeschreven, nietig te verklaren of, subsidiair, vervallen te verklaren;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk „GENERAL OPTICA” voor diensten van klasse 42 (Diensten van opticiens) — gemeenschapsmerk nr. 2 436 798

Houder van het gemeenschapsmerk: General Óptica SA

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: oudere nationale handelsnaam „Generalóptica” voor invoer en detailverkoop van optische en fotografische apparaten en van precisieapparatuur

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van onder meer artikel 8, leden 1 en 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar voor verwarring van de twee tekens bestaat en verzoeksters teken nationale bescherming geniet.

Schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie doordat het BHIM zijn verplichting om verzoekster te vragen het bewijs van het aangevoerde eerdere gebruik te leveren, niet is nagekomen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/71


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

(Zaak T-320/06)

(2006/C 326/147)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alberto Jorge Moreira da Fonseca Lda (Santo Tirso, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Oehen Mendes, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: General Óptica SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 augustus 2006 in nietigverklaringsprocedure nr. 829C (zaak R 946/2005-1), waarvan op 27 september 2006 aan verzoekster kennis is gegeven, te vernietigen en bijgevolg gemeenschapsmerk „GENERAL OPTICA” (nr. 2 436 723), waarvan de inschrijving op 5 november 2001 werd gevraagd en dat op 31 januari 2003 werd ingeschreven, nietig te verklaren of, subsidiair, vervallen te verklaren;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk „GENERAL OPTICA” voor diensten van klasse 42 (Diensten van opticiens) — gemeenschapsmerk nr. 2 436 723

Houder van het gemeenschapsmerk: General Óptica SA

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: oudere nationale handelsnaam „Generalóptica” voor invoer en detailverkoop van optische en fotografische apparaten en van precisieapparatuur

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van onder meer artikel 8, leden 1 en 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar voor verwarring van de twee tekens bestaat en verzoeksters teken nationale bescherming geniet.

Schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie doordat het BHIM zijn verplichting om verzoekster te vragen het bewijs van het aangevoerde eerdere gebruik te leveren, niet is nagekomen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/71


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Moreira da Fonseca/BHIM — General Óptica (GENERAL OPTICA)

(Zaak T-321/06)

(2006/C 326/148)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alberto Jorge Moreira da Fonseca Lda (Santo Tirso, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Oehen Mendes, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: General Óptica SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 augustus 2006 in nietigverklaringsprocedure nr. 830C (zaak R 945/2005-1), waarvan op 27 september 2006 aan verzoekster kennis is gegeven, te vernietigen en bijgevolg gemeenschapsmerk „GENERAL OPTICA” (nr. 573 774), waarvan de inschrijving op 10 juli 1997 werd gevraagd en dat op 10 september 1999 werd ingeschreven, nietig te verklaren of, subsidiair, vervallen te verklaren;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk „GENERAL OPTICA” voor diensten van klasse 42 (Diensten van opticiens) — gemeenschapsmerk nr. 573 774

Houder van het gemeenschapsmerk: General Óptica SA

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: oudere nationale handelsnaam „Generalóptica” voor invoer en detailverkoop van optische en fotografische apparaten en van precisieapparatuur

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van onder meer artikel 8, leden 1 en 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat er gevaar voor verwarring van de twee tekens bestaat en verzoeksters teken nationale bescherming geniet.

Schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie doordat het BHIM zijn verplichting om verzoekster te vragen het bewijs van het aangevoerde eerdere gebruik te leveren, niet is nagekomen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/72


Beroep ingesteld op 21 november 2006 — Espinosa Labella e.a./Commissie

(Zaak T-322/06)

(2006/C 326/149)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Manuel Espinosa Labella e.a. (Almería, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Rovira, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partijen

nietig te verklaren de opneming van GCB ES 166 0014 „Artos de El Ejido” in de beschikking van de Commissie over de Mediterrane Regio en de doorhaling van dit GCB te gelasten op de in deze beschikking opgenomen lijst van „gebieden van communautair belang”;

subsidiair, nietig te verklaren de opneming van de percelen die gelegen zijn in de gemeente El Ejido ten noorden van Santa María del Águila in bovengenoemd GCB, of, wat op hetzelfde neerkomt, nietig te verklaren de opneming van de landbouwbedrijven die gelegen zijn tussen de serres ten noorden van Santa María del Águila en het GCB „Artos de El Ejido”;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de beschikking van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio (1) voor zover daarbij ES611 0014 „Artos de El Ejido” in zijn geheel tot Gebied van Communautair Belang wordt verklaard of, subsidiair, voor zover bepaalde, aan de verzoekers toebehorende boerderijen in deze lijst zijn opgenomen.

Tot staving van hun vorderingen voeren verzoekers de volgende argumenten aan:

verweerster heeft, in strijd met artikel 4 van richtlijn 94/43/EG, het voorstel van het Koninkrijk Spanje om „Artos de El Ejido” in de lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio op te nemen, niet naar behoren beoordeeld. Verzoekers betogen in dit verband dat zij zich vanaf het ogenblik dat zij op de hoogte waren van dit voorstel, herhaaldelijk tot de verantwoordelijken van de DG Milieuzaken van de Commissie hebben gericht, waarbij zij het volgende hebben aangevoerd:

de grote mate van „anthropisatie” (invloed van de mens op het landschap) van het betrokken gebied, waardoor het geen geschikte habitat is voor in het wild levende (dier)soorten;

het ontbreken van afbakening van het gebied dat zij tot GCB wilde verklaren, subsidiair de ontoereikende afbakening ervan aan de hand van de grenzen van de particuliere eigendommen en niet aan de hand van de natuurlijke eigenschappen van het terrein;

het ontbreken van wetenschappelijke basis voor de bescherming van bepaalde soorten op landbouwbedrijven in gebieden waar aan industriële of intensieve landbouw in broeikassen wordt gedaan.

In het geval van dit GCB is de betrokken gebied niet juist gekozen aangezien de nationale administratie niet de volledige wetenschappelijke steun heeft geboden waartoe zij verplicht was. Als de Spaanse administratie dat niet deed, had de Commissie het moeten eisen. In dit opzicht dient te worden beklemtoond dat de motivering van de handeling waarbij een gebied beschermenswaardig wordt verklaard, op serieuze wetenschappelijke gronden moet berusten, waarbij aan alle criteria van bijlage III van genoemde richtlijn moet zijn voldaan.

Door te aanvaarden dat er in de procedure van opneming van „Artos de El Ejido” in de lijst van GCB's geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en door de brieven van verzoekers niet te beantwoorden, heeft verweerster de wezenlijke procedureregels geschonden met een kennelijke schending van de rechten van de verdediging als gevolg.


(1)  PB L 259, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/73


Beroep ingesteld op 21 november 2006 — FRESYGA/Commissie

(Zaak T-323/06)

(2006/C 326/150)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fresyga, SA (Almería, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Rovira Daudí, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

onderhavig beroep tot nietigverklaring ontvankelijk te verklaren en de beschikking van 19 juli 2006 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de Lijst van Gebieden van Communautair Belang voor de mediterrane biogeografische regio gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover zij GCB ES6110006 betreft, en dit aldus aan de werkingssfeer ervan te onttrekken;

subsidiair, de beschikking van 19 juli 2006 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de Lijst van Gebieden van Communautair Belang voor de mediterrane biogeografische regio gedeeltelijk nietig te verklaren, in dier voege dat de op het grondgebied van de gemeente Níjar gelegen boerderij „Coto de Padilla” met een oppervlakte van 8 500 000 m2 van GCB ES6110006 op de lijst wordt doorgehaald.

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de beschikking van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio (1) voor zover zij ES611 0014 „Ramblas de Gergal, Tabernas y Sur de Sierrra Alhamilla” in zijn geheel Gebied van Communautair Belang verklaart of, subsidiair, voor zover een aan verzoekster toebehorende boerderij in deze lijst is opgenomen.

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-322/06, Manuel Espinosa e.a./Commissie.

Verzoekster betoogt in het bijzonder dat in het tijdvak tussen het voorstel en de goedkeuring van GCB ES6110006 de Commissie ondanks de verzoeken in die zin van het gemeentebestuur van Níjar, noch de sociale en economische aspecten van het gebied, noch de staat van bescherming van de terreinen heeft beoordeeld, maar daarentegen alleen het voorstel van de Junta de Andalucía heeft aanvaard, zonder na te gaan of de terreinen zich daartoe leenden.


(1)  PB L 259, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/73


Beroep ingesteld op 23 november 2006 — Gemeente Gondomar/Commissie

(Zaak T-324/06)

(2006/C 326/151)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Gemeente Gondomar (Portugal) (vertegenwoordigers: J. L. da Cruz Vilaça, D. Choussy en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vast te stellen dat beschikking C(2006) 3782 van de Commissie van 16 augustus 2006, waarbij de financiële bijstand van het Cohesiefonds aan project nr. 95/10/61/017 — Sanering van Groot-Porto/Zuiden — Subsysteem voor Gondomar, toegekend bij beschikking C(95) 3281 van de Commissie van 18 december 1995, ten belope van het totale bedrag van 7 778 535 EUR wordt ingetrokken en verzoekster wordt gelast 6 222 828 EUR terug te betalen, berust op kennelijke beoordelingsfouten en in strijd is met verordening nr. 1164/94 (1) en de beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid, en dienvolgens

primair, de bestreden beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, de bestreden beschikking gedeeltelijk nietig te verklaren en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op de volledige door het Cohesiefonds toegekende financiële bijstand, onder aftrek van 537 863 EUR;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert krachtens artikel 230 EG nietigverklaring van de bestreden beschikking, voor zover hierbij de aan project nr. 95/10/61/017 toegekende bijstand ten belope van het totale bedrag van 7 778 535 EUR wordt ingetrokken en verzoekster wordt gelast 6 222 828 EUR terug te betalen.

In de bestreden beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat verzoekster onregelmatigheden heeft begaan, gelet op de vereisten gesteld door verordening nr. 1164/94 en beschikking C(95) 3281 van de Commissie, waarin werd voorzien in de cofinanciering van het project door de Europese Gemeenschap. Deze onregelmatigheden hebben voornamelijk betrekking op betalingen buiten de subsidiëringsperiode, ongerechtvaardigde uitgaven en het feit dat verzoekster de werkzaamheden niet binnen de gestelde termijn heeft voltooid.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd en het rechtszekerheidsbeginsel schendt. De Commissie heeft de beschikking gebaseerd op onduidelijke criteria en een aantal van verzoeksters argumenten zonder enige motivering verworpen.

In de tweede plaats berust de bestreden beschikking op kennelijke feitelijke beoordelingsfouten, aangezien:

alle door verzoekster ingediende bedragen naar behoren gerechtvaardigd zijn;

de Commissie niet duidelijk heeft bepaald welke bedragen dienden te worden gerechtvaardigd en evenmin de bewijzen heeft onderzocht die verzoekster ter rechtvaardiging van deze uitgaven heeft voorgelegd;

de Commissie een aantal argumenten van verzoekster heeft verworpen zonder hiervoor een concrete juridische grond aan te voeren;

de Commissie de haar meegedeelde feiten en stukken verkeerd heeft uitgelegd, met als enige doel het bedrieglijke opzet van verzoekster aan te tonen, terwijl daarvan geen sprake was.

In de derde plaats is de intrekking van de bijstand in de omstandigheden van het onderhavige geval in strijd met verordening nr. 1164/94, aangezien (1) alle doelstellingen van deze verordening en van de beschikking van de Commissie zijn bereikt en (2) artikel H van bijlage II is geschonden.

Ten slotte is de bestreden beschikking, gelet op het feit dat het project volledig is gerealiseerd en er geen sprake was van bedrieglijk opzet, in strijd met het evenredigheidsbeginsel en artikel 5 EG.


(1)  Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/74


Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Boston Scientific/BHIM — Terumo (CAPIO)

(Zaak T-325/06)

(2006/C 326/152)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Boston Scientific Ltd (Christ Church, Barbados) (vertegenwoordigers: P. Rath en W. Festl-Wietek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Terumo Kabushiki Kaisha (Tokyo, Japan)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 september 2006 in zaak R 61/2006-2, waarvan op 18 september 2006 aan de vertegenwoordigers van verzoekster kennis is gegeven, te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CAPIO” voor waren van klasse 10 — aanvraagnr. 2 554 434

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Terumo Kabushiki Kaisha

Oppositiemerk of -teken: de nationale en communautaire woordmerken „CAPIOX” en „CAPIOX PULSE” voor waren van klasse 10

Beslissing van de oppositieafdeling: volledige afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 43 van verordening nr. 40/94 van de Raad en schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie, doordat Terumo het bewijs van voldoende gebruik van haar merk niet heeft geleverd. Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening van de Raad doordat er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/75


Beroep ingesteld op 21 november 2006 — Total/BHIM — Peterson (Beverly Hills Formula TOTAL PROTECTION)

(Zaak T-326/06)

(2006/C 326/153)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Total SA (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Aldred, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Eric Peterson (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 5 september 2006 te vernietigen;

de kamer van beroep of het Bureau te gelasten, gemeenschapsmerkaanvraag nr. 2 988 228 van Peterson af te wijzen of, indien het Gerecht dit passend acht, de oppositie terug te wijzen naar de kamer van beroep voor een nieuwe beoordeling;

verzoekster vergoeding toe te kennen van haar kosten in de oppositieprocedure, in de procedure voor de kamer van beroep en in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Eric Peterson

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Beverly Hills Formula TOTAL PROTECTION” voor waren van klasse 3 — aanvraagnr. 2 988 228

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „TOTAL” voor waren van de klassen 3, 10 en 21

Beslissing van de oppositieafdeling: volledige afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat de kamer van beroep van oordeel was dat de twee betrokken merken onvoldoende overeenstemmen. Schending van artikel 63, lid 2, van de verordening, doordat de kamer van beroep geen enkele van de door Eric Peterson ingediende opmerkingen heeft toegezonden aan verzoekster.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/75


Beroep ingesteld op 22 november 2006 — Altana Pharma/BHIM — Avensa (PNEUMO UPDATE)

(Zaak T-327/06)

(2006/C 326/154)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Altana Pharma AG (Konstanz, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Becker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Avensa AG (Zug, Zwitserland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 september 2006 (zaak R 668/2005-2) te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te gelasten, oppositie nr. B 575 524 van opposante af te wijzen;

subsidiair, het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te gelasten, opnieuw uitspraak te doen over oppositie nr. B 575 524 van opposante, rekening houdend met het oordeel van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PNEUMO UPDATE” voor waren en diensten van de klassen 5, 9, 16, 35, 38 en 41 (aanvraagnr. 2 462 049)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Avensa AG

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „Pneumo” voor waren van klasse 5, waarbij de oppositie uitsluitend is gericht tegen de inschrijving voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: de bestreden beslissing is onbegrijpelijk gemotiveerd en schendt artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat. Voorts voert verzoekster aan dat het oppositiemerk niet werd gebruikt.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/76


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Enercon/BHIM (E)

(Zaak T-329/06)

(2006/C 326/155)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Böhm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 september 2006 (zaak R 0394/2006-1) te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „E” voor waren van de klassen 7, 9 en 19 (aanvraagnr. 3 817 566)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat werd geoordeeld dat het aangevraagde merk geen onderscheidend vermogen heeft en dat een vrijhoudingsbehoefte voor dit merk bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/76


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Novartis/BHIM (BLUE SOFT)

(Zaak T-330/06)

(2006/C 326/156)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Basel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 14 september 2006 in zaak R 270/2006-1 te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BLUE SOFT” voor waren van klasse 9 (aanvraagnr. 3 007 846)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Er is geen absolute weigeringsgrond voorhanden en derhalve komt het aangevraagde merk voor bescherming in aanmerking. In zijn geheel beschouwd is het teken niet zuiver beschrijvend en het heeft tevens onderscheidend vermogen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/77


Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Evropaïki Dynamiki/EMA

(Zaak T-331/06)

(2006/C 326/157)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en N. Keramidas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Milieuagentschap

Conclusies

het besluit van het EMA om verzoeksters offerte af te wijzen en de opdracht aan de gekozen inschrijver te gunnen, nietig te verklaren;

het EMA te verwijzen in de gerechtelijke en andere kosten die verzoekster in verband met dit beroep zijn opgekomen, zelfs indien het beroep zou worden verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar vorderingen stelt verzoekster dat het Europees Milieuagentschap (EMA) in zijn besluit in het kader van aanbesteding EEA/IDS/06/002 voor het „Verlenen van IT-adviesdiensten” (PB 2006, S 118-125101), dat aan verzoekster is meegedeeld bij brief van 14 september 2006, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de uitvoeringsregels, richtlijn 2004/18/EG en het transparantiebeginsel, doordat het de inschrijvers niet op voorhand heeft meegedeeld hoe de subcriteria die later in de selectieprocedure zijn gehanteerd, zouden worden gewogen.

Verder stelt verzoekster dat het EMA verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt ten gevolge waarvan haar offerte is afgewezen.

Verzoekster vordert nietigverklaring van het besluit van het EMA om haar offerte af te wijzen en de opdracht aan drie andere inschrijvers te gunnen, en verwijzing van verweerder in alle gerechtelijke kosten van deze procedure, zelfs indien het beroep zou worden verworpen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/77


Beroep ingesteld op 29 november 2006 — Alcoa Trasformazioni/Commissie

(Zaak T-332/06)

(2006/C 326/158)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alcoa Trasformazioni Srl (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, T. Müller-Ibord, F. M. Salerno en T. Graf, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het besluit van de Commissie van 19 juli 2006 (1) nietig te verklaren voor zover het betrekking heeft op verzoekster en de elektriciteitstarieven die zij betaalt te Portovesme en Fusina, of, subsidiair, het besluit nietig te verklaren voor zover het deze tarieven als onrechtmatige nieuwe steun beschouwt;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit verzoek krachtens artikel 230 EG strekt tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 juli 2006 (hierna: „besluit van 2006”) waarbij de elektriciteitstarieven voor verzoeksters aluminiumfabrieken in Portovesme in Sardinië en Fusina in de regio Veneto zijn aangemerkt als onrechtmatige nieuwe steun en waarbij tegen die tarieven de formele procedure van artikel 88, lid 2, EG is ingeleid.

Verzoekster stelt dat het besluit van 2006 onjuist en onrechtmatig is, aangezien het afwijkt van een eerder besluit van de Commissie volgens hetwelk de betrokken tarieven geen steunmaatregel opleveren, en het niet is vastgesteld na de procedure die de Commissie in een dergelijk geval moet volgen. Verzoekster voert inzonderheid drie middelen aan.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de Commissie, door tegen de betrokken tarieven de formele procedure in te leiden en door die tarieven aan te merken als onrechtmatige nieuwe steun, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 88, lid 2, EG heeft geschonden aangezien i) er geen reden is voor de vaststelling dat de tarieven een voordeel vormen dat staatssteun oplevert, en ii) de Commissie geen betekenisvol onderzoek heeft verricht met betrekking tot de vraag of de tarieven voor verzoekster daadwerkelijk een dergelijk voordeel opleveren. Verder stelt verzoekster dat de tarieven, zoals ook blijkt uit het besluit van 1996, overeenkomen met de prijzen die een rationeel marktdeelnemer onder normale marktomstandigheden kan worden verwacht aan te rekenen, en dat zij verzoekster derhalve geen voordeel opleveren dat steun vormt. In het besluit van 2006 wordt daarentegen enkel gesteld dat de tarieven een voordeel opleveren, zonder dat een dergelijk onderzoek is verricht. Aldus is de Commissie voorbijgegaan aan haar eigen bevindingen in het vorige besluit en haar eigen feitelijke vaststellingen in het onderhavige besluit, die bevestigen dat van een dergelijk voordeel geen sprake is. Verder stelt verzoekster dat de Commissie de krachtens artikel 253 EG op haar rustende motiveringsplicht niet is nagekomen.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door eigenlijk het besluit van 1996 in te trekken en de tarieven, duidelijk in tegenspraak met haar eerdere bevindingen, aan te merken als nieuwe staatssteun. Volgens verzoekster blijven de aanvankelijke conclusies van de Commissie gelden zolang de omstandigheden waarop het oorspronkelijke besluit van de Commissie was gebaseerd, materieel niet veranderen.

In de derde plaats stelt verzoekster dat de Commissie artikel 86 EG en de door deze bepaling geregelde procedure voor bestaande steunregelingen, alsmede de artikelen 1, sub b-v, en 17 tot en met 19 van verordening (EG) nr. 659/99 (2) en algemene beginselen van gemeenschapsrecht heeft geschonden.


(1)  PB C 214, blz. 5.

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 (PB L 83, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/78


Beroep ingesteld op 29 november 2006 — Commissie/Northumbrian Water

(Zaak T-334/06)

(2006/C 326/159)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: R. Lyal als gemachtigde)

Verwerende partij: Northumbrian Water Ltd. (Durham, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

verwerende partij, Northumbrian Water Ltd.:

te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een bedrag van 561 732,65 EUR zijnde de hoofdsom ad 443 307,67 EUR vermeerderd met 10 922,84 EUR vertragingsrente op de voet van 4,75 % over het aanvankelijk verschuldigde bedrag (456 159,71 EUR) voor de periode tussen 1 juli 2002 en 31 december 2002, met 99 795,87 EUR vertragingsrente op de voet van 6,75 % over dat aanvankelijk verschuldigde bedrag voor de periode tussen 1 januari 2003 en 28 maart 2006, en met 17 790,00 EUR vertragingsrente op de voet van 6,75 % over de nieuwe hoofdsom voor de periode tussen 29 maart 2006 en 31 oktober 2006;

te veroordelen tot betaling van 81,98 EUR rente vanaf 1 november 2006 tot de dag waarop de schuld volledig is betaald;

te verwijzen in de kosten van het onderhavige geding.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, heeft in 1997 met onder meer de verwerende partij een overeenkomst gesloten voor de uitvoering van het project „Elektriciteitsopwekking door LR-vergassing van gedroogd, ongecomposteerd zuiveringslib” in het kader van de communautaire werkzaamheden op het gebied van niet-nucleaire energie (1).

De verwerende partij heeft de Commissie in 2000 medegedeeld dat zij besloten had de overeenkomst te beëindigen vanwege de oplopende kosten. De Commissie heeft het verrichte werk beoordeeld en was van mening dat dit met de ontwerpfase van het project overeenstemde. De Commissie heeft om die reden vergeefs gepoogd de voorschotten terug te krijgen die verwerende partij had ontvangen boven het bedrag dat voor de ontwerpfase, dit is de eerste fase van het project, was vastgesteld.

Tot staving van zijn verzoek voert de Commissie aan dat zij op grond van de Algemene Voorwaarden van de overeenkomst niet verplicht is om voor de ontwerpfase meer te betalen dan het in de overeenkomst vastgestelde bedrag, en dat begrotingsbedragen voor categorieën uitgaven niet kunnen worden overgedragen tussen de verschillende fasen van het project.


(1)  Beschikking 94/806/EG van de Raad van 23 november 1994 houdende aanneming van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van niet-nucleaire energie (1994-1998) (PB L 334, blz. 87).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/79


Beroep ingesteld op 22 november 2006 — Italië/Commissie

(Zaak T-335/06)

(2006/C 326/160)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: G. Aiello, Avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vaststelling dat de Commissie nalatig is geweest doordat zij op onrechtmatige wijze heeft verzuimd, na daartoe formeel te zijn aangemaand in de zin van artikel 232 EG, om krachtens artikel 14 van verordening nr. 2777/75 buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de Italiaanse markt in de sector slachtpluimvee te nemen ten aanzien van de kuikens die zijn vernietigd omdat zij nergens konden worden ondergebracht in de door de aviaire influenza getroffen gebieden waarvoor in de periode tussen december 1999 en september 2003 veterinaire vervoersbeperkende maatregelen golden.

verwijzing van verweerster in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De regering van de Italiaanse Republiek heeft bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen beroep wegens nalaten ingesteld omdat de Commissie geen buitengewone maatregelen heeft vastgesteld ter ondersteuning van de markt in de sector slachtpluimvee in Italië.

Tot staving van haar beroep voert de Italiaanse regering aan:

1)

schending van het beginsel van non-discriminatie tussen gemeenschapsproducenten zoals neergelegd in artikel 34, lid 2, EG, voor zover buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt aan Italië enkel zijn toegekend voor de sector eieren, en analoge maatregelen voor de sector slachtpluimvee zijn geweigerd, hetgeen tot discriminatie van de Italiaanse ten opzichte van de Nederlandse pluimveeproducenten leidt en dus schending van artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG oplevert;

2)

misbruik van bevoegdheid en kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie die, door te weigeren de buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt ook vast te stellen ten aanzien van de eendagskuikens die zijn vernietigd omdat zij nergens konden worden ondergebracht, de bevoegdheden heeft overschreden die haar zijn toegekend bij de basisverordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee, en een onjuiste beoordeling heeft gemaakt van de situatie van de Italiaanse pluimveemarkt alsmede van de haar ter beschikking staande gegevens over de productiestructuur;

3)

schending en verkeerde uitlegging van artikel 14 van verordening nr. 2777/75 voor zover de ongerechtvaardigde weigering van de Commissie om de buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt vast te stellen voor de eendagskuikens die zijn vernietigd omdat zij nergens konden worden ondergebracht, het gevolg is van een onjuiste uitlegging van artikel 14 van verordening nr. 2777/75;

4)

schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, onpartijdigheid, billijkheid en transparantie.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/79


Beroep ingesteld op 28 november 2006 — UniCredito Italiano/BHIM — Union Investment Privatfonds (UniCredit Wealth Management)

(Zaak T-337/06)

(2006/C 326/161)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: UniCredito Italiano S.p.A. (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: G. Floridia en R. Floridia, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Union Investment Privatfonds GmbH

Conclusies

de bestreden beslissing te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „UniCredit Wealth Management” (aanvraagnr. 2.330.066) voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 36, 41 en 42

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Union Investment Privatfonds GmbH

Oppositiemerk of -teken: Duitse woordmerken „UNIFONDS” (nr. 881.995) en UNIRAK (nr. 991.997) en beeldmerk „UNIZINS” (nr. 2.016.954) voor diensten van klasse 36 (beleggingen)

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie, voor zover gevaar voor verwarring wordt vastgesteld met betrekking tot beleggingen

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van de theorie van de ruimere bescherming van seriemerken, die door het Gerecht van eerste aanleg is ontwikkeld in het arrest van 23 februari 2006 in zaak T-194/03 (Bainbridge).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/80


Beroep ingesteld op 30 november 2006 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-339/06)

(2006/C 326/162)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias, S. Papaioannou)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking van de Commissie nietig te verklaren of te wijzigen voor zover zij betrekking heeft op de verlening van financiële toewijzingen voor de herstructurering en omschakeling van wijngaarden aan Griekenland, zodat rekening wordt gehouden met de correcte statistische gegevens die verzoekster op 22 september 2006 aan de Commissie heeft toegezonden en de financiële toewijzingen aan Griekenland worden verleend.

Middelen en voornaamste argumenten

De Helleense Republiek stelt beroep in tegen beschikking C(2006) 4348 def. van de Commissie van 4 oktober 2006 tot vaststelling, voor het begrotingsjaar 2006, van de definitieve financiële toewijzingen per lidstaat, voor een bepaald aantal hectaren, voor de herstructurering en omschakeling van wijngaarden overeenkomstig verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad (PB L 275, blz. 62), en vordert nietigverklaring of wijziging ervan, voor zover zij Griekenland betreft, omdat de Commissie:

a)

de in de betrekkingen tussen de Commissie en de lidstaten bestaande verplichting tot samenwerking heeft geschonden, door geen rekening te houden met de gegevens die haar door verzoekster zijn toegezonden,

b)

het beginsel van goede trouw en behoorlijk bestuur heeft geschonden, door het niet erkennen van een duidelijke tikfout, die haar tijdig en passend ter kennis is gebracht door middel van de correctie die erop volgde,

c)

het beginsel van billijkheid en evenredigheid heeft geschonden, aangezien het verlies van financiële toewijzingen voor Griekenland (1 129 015 euro) onevenredig is met de gestelde te late correctie van de tikfout in de oorspronkelijk toegezonden gegevens en, ten slotte

d)

het doeltreffendheidsbeginsel heeft geschonden, aangezien de maatregel van de herstructurering en omschakeling van wijngaarden [artikelen 11, 13 en 14 van verordening (EG) nr. 1493/1999 (1) en artikelen 16 en 17 van verordening (EG) nr. 1227/2000 (2)] een belangrijke maatregel voor de kwalitatieve herwaardering van de communautaire wijngaarden vormt, en de ongerechtvaardigde vermindering van de financiële toewijzingen aan Griekenland dat communautaire doel verijdelt.


(1)  PB L 179, blz. 1.

(2)  PB L 143, blz. 1.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/80


Beroep ingesteld op 30 november 2006 — Stradivarius España/BHIM — Ricci (Stradivari 1715)

(Zaak T-340/06)

(2006/C 326/163)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Stradivarius España, S.A. (Arteixo, La Coruña, España) (vertegenwoordigers: G. Marín Raigal en P. López Ronda, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cristina Ricci

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 oktober 2006 in beroepsprocedure R 1024/2005-1 te vernietigen in die zin dat het beroep tegen beslissing nr. 2205/2005 van de oppositieafdeling van 22 juni 2005 wordt toegewezen en de aanvraag tot inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 2.269.256 (beeldmerk Stradivari 1715) wordt afgewezen met verwijzing van de merkaanvrager in de kosten van beide procedures.

het BHIM te verwijzen in de eigen kosten en in verzoeksters kosten van de onderhavige procedure.

in voorkomend geval, interveniënte te verwijzen in de eigen kosten en in verzoeksters kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Cristina Ricci

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Stradivari 1715” (aanvraagnr. 2.269.256) voor waren van de klassen 14, 16 en 18

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: beeldmerk „Stradivarius” voor waren van de klassen 14 en 16 (nr. 1.246.164) en van klasse 18 (nr. 506.469)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/81


Beroep ingesteld op 1 december 2006 — Compagnie générale de Diététique/BHIM (GARUM)

(Zaak T-341/06)

(2006/C 326/164)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Compagnie générale de Diététique SAS (Caen, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-J. Evrard en T. de Haan, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Conclusies

de bestreden beslissing te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GARUM” voor waren van klasse 29 (aanvraagnr. 3501939)

Beslissing van de onderzoeker: weigering van inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1) van de Raad. Anders dan de kamer van beroep van het BHIM in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, is verzoeksters merk uit het oogpunt van het relevante publiek niet beschrijvend voor de geclaimde waren.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/81


Beroep ingesteld op 1 december 2006 — Angiotech Pharmaceuticals/BHIM (VASCULAR WRAP)

(Zaak T-342/06)

(2006/C 326/165)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Angiotech Pharmaceuticals, Inc. (Vancouver, Canada) (vertegenwoordiger: T. Clark, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

beslissing R 751/2006-2 van de tweede kamer van beroep van 20 september 2006 te vernietigen en de aanvraag terug te wijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt voor verdere afdoening ervan; of

subsidiair, indien het Gerecht van oordeel is dat de aanvraag slechts kan worden aanvaard met betrekking tot bepaalde in de aanvraag opgegeven waren, de beslissing van de tweede kamer van beroep alleen met betrekking tot deze waren te vernietigen en de aanvraag terug te wijzen naar het Bureau voor verdere afdoening overeenkomstig dit oordeel;

het Bureau te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „VASCULAR WRAP” voor waren en diensten van de klassen 5 en 10 (verbandmateriaal, coatings, samengesteld materiaal en medische apparatuur voor chirurgische doeleinden) — aanvraagnr. 4220811

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94 van de Raad.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/82


Beschikkingen van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Kat e.a./Raad en Commissie

(Gevoegde zaken T-530/93, T-531/93, T-533/93, T-1/94, T-3/94, T-4/94, T-11/94, T-53/94, T-71/94, T-73/94, T-87/94, T-91/94, T-102/94, T-103/94, T-106/94, T-120/94, T-121/94, T-123/94, T-124/94, T-253/94 en T-372/94) (1)

(2006/C 326/166)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vijfde kamer heeft de gedeeltelijke doorhaling van de gevoegde zaken gelast.


(1)  PB C 334 van 9.12.2003.


GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/83


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 november 2006 — Chatziioannidou/Commissie

(Zaak F-100/05) (1)

(Ambtenaren - Pensioenen - Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen - Overschrijving naar stelsel van Gemeenschappen - Berekening van pensioenjaren - Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij Statuut - Niet-toepassing, wegens invoering van euro, van bepalingen betreffende monetaire omrekening van overgeschreven bedrag)

(2006/C 326/167)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Eleni Chatziioannidou (Oudergem, België) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie betreffende de overschrijving van in Griekenland verkregen pensioenrechten naar het stelsel van de Gemeenschappen.

Dictum

1)

De besluiten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 november 2004 en 20 februari 2005 houdende berekening van verzoeksters pensioenjaren na de overschrijving van de actuariële tegenwaarde van haar in Griekenland verkregen pensioenrechten naar het stelsel van de Gemeenschappen, worden nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 10 van 14.1.2006, blz. 25 (zaak die aanvankelijk was ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nr. T-387/05 en bij beschikking van 15.12.2005 is overgedragen aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie).


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/83


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 14 november 2006 — Villa e.a./Parlement

(Zaak F-4/06) (1)

(Pensioen - Overschrijving van pensioenrechten - Berekening van reeds verkregen extra rechten)

(2006/C 326/168)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Renata Villa (Senningerberg, Luxemburg) en anderen (vertegenwoordigers: G. Bouneou en F. Frabetti, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. F. De Wachter en M. Mustapha-Pacha, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de besluiten van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van het Europees Parlement van 8 februari 2005 houdende weigering om aan verzoeksters te vergoeden het saldo van de extra rechten, voortvloeiend uit het verschil tussen de tijdens de jaren van aansluiting bij het Italiaanse stelsel verkregen rechten en het aantal naar het stelsel van de Gemeenschappen overgeschreven pensioenjaren ten gevolge van een nieuwe berekening van haar overgeschreven pensioenrechten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen draagt de eigen kosten.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006, blz. 34.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/84


Beroep ingesteld op 29 september 2006 — Spee/Europol

(Zaak F-121/06)

(2006/C 326/169)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: David Spee (Rijswijk, Nederland) (vertegenwoordiger: D. C. Coppens, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van Europol van 5 juli 2006;

veroordeling van Europol tot toekenning aan verzoeker van twee salaristrappen met ingang van 1 november 2005;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker betwist het besluit om hem slechts een salarisverhoging overeenkomende met één van de in artikel 29 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol bedoelde salaristrappen toe te kennen, terwijl hij zijns inziens recht had op een verhoging overeenkomende met twee salaristrappen.

Hij stelt dat Europol niet alleen rekening heeft gehouden met de beoordeling bedoeld in artikel 29 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol, maar eveneens met die bedoeld in artikel 28 van dat Statuut. Hiermee heeft de administratie, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, met terugwerkende kracht toepassing gegeven aan het document van 24 maart 2006, genaamd „Policy on the Determination of Salary Scale and Incremental Points of Europol Staff”.

Voorts stelt hij dat zelfs al had de administratie rekening mogen houden met beide beoordelingen, de toegepaste methode rekenkundig onjuist is en nadelig voor de werknemer.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/84


Beroep ingesteld op 23 oktober 2006 — Timmer/Rekenkamer

(Zaak F-123/06)

(2006/C 326/170)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marianne Timmer (Saint Sauves d'Auvergne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)

Verwerende partij: Europese Rekenkamer

Conclusies

nietigverklaring van alle beoordelingsrapporten van verzoekster die door L. zijn opgesteld;

nietigverklaring van de daarmee verband houdende en/of latere besluiten, daaronder begrepen het besluit houdende aanstelling van L.;

veroordeling tot vergoeding van de materiële schade bestaande in het verlies aan inkomsten dat verzoekster heeft geleden in vergelijking met de situatie waarin zij zich zou hebben bevonden indien zij gedurende de periode dat zij onder L. werkzaam was telkens wanneer dat theoretisch mogelijk was, was bevorderd;

veroordeling tot betaling van een bedrag van 250 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade en de gevolgen die bovenvermelde onwettigheden voor de gezondheid van verzoekster hebben gehad;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster in de eerste plaats dat haar loopbaan is geblokkeerd en dat zij zelfs uit de dienst is verwijderd om haar meerdere in staat te stellen, de onrechtmatige uitoefening van zijn functie voort te zetten. De vertraagde instelling van het beroep is te wijten aan het feit dat verzoekster pas had vernomen dat de besluiten over haar loopbaan onwettig waren toen bepaalde nieuwe feiten werden ontdekt die de geldigheid van haar beoordelingsrapporten aantasten, namelijk, onder meer: i) een tweevoudige niet-inachtneming van artikel 11 bis van het Statuut door haar meerdere; ii) dat haar meerdere bij zijn aanstelling onvoldoende anciënniteit in de dienst had; iii) onwettigheden in het kader van vergelijkend onderzoek CC/LA/18/82; iv) onwettige vervulling van een ambt dat verzoekster had kunnen vervullen; v) persoonlijk belang van haar meerderen, vi) verzuim van tuchtmaatregelen.

Verzoekster stelt voorts dat de besluiten die de secretaris-generaal van de Rekenkamer jegens haar heeft genomen in het geheel niet zijn gemotiveerd en dat de door hem gevolgde besluitvormingsprocedures onwettigheden vertonen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/85


Beroep ingesteld op 3 november 2006 — H/Raad

(Zaak F-127/06)

(2006/C 326/171)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: H (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Raad van 15 maart 2006 om verzoekster ambtshalve te pensioneren, voor zover haar daarbij een invaliditeitspensioen uit hoofde van artikel 78, eerste alinea, van het Statuut wordt toegekend;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, die met ingang van 30 april 2003 wegens invaliditeit was gepensioneerd, is op 1 november 2004 herplaatst. Nadat zij een aantal malen wegens ziekte afwezig was geweest, heeft de Raad haar opnieuw gepensioneerd en haar met ingang van 1 april 2006 het in artikel 78, eerste alinea, van het Statuut bedoelde invaliditeitspensioen toegekend.

Tot staving van haar beroep stelt zij dat de invaliditeitscommissie geen uitspraak heeft gedaan over de oorzaak van haar ziekte of over een eventueel verband tussen de verergering van haar ziekte en haar arbeidsomstandigheden. De Raad heeft daarom niet over de noodzakelijke gegevens beschikt om vast te stellen, of zij recht had op het pensioen bedoeld in artikel 78, eerste alinea, van het Statuut dan wel het pensioen bedoeld in artikel 78, vijfde alinea. De voor verzoekster nadelige keuze van de Raad is onwettig.

Voorts stelt zij dat het besluit een kennelijk onjuiste beoordeling bevat van de aard van haar ziekte, die wel degelijk is verergerd door de hervatting van het werk en de met haar beroepswerkzaamheden verbonden stress.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/85


Beroep ingesteld op 16 november 2006 — Salvador Roldán/Commissie

(Zaak F-129/06)

(2006/C 326/172)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rocío Salvador Roldán (Brussel, België) (vertegenwoordigers: F. Tuytschaever en H. Burez, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit dat het tot aanstelling bevoegd gezag in antwoord op verzoeksters klacht (nr. R/320/06) van 18 augustus 2006 heeft genomen;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van de bedragen overeenkomende met de ontheemdingstoelage waarop verzoekster met ingang van 1 april 2006 recht heeft, vermeerderd met 7 % vertragingsrente vanaf de datum waarop elk bedrag verschuldigd was en tot aan de datum van daadwerkelijke betaling;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gebaseerd op twee grieven:

1)

Verzoekster betwist de beslissing van de Commissie dat zij niet voldoet aan de in artikel 4, lid 1, sub a, tweede streepje, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut gestelde voorwaarde voor betaling van de ontheemdingstoelage. Het betwiste besluit gaat er ten onrechte van uit dat zij gedurende de referentieperiode haar gewone verblijfplaats in België had. Meer bepaald stelt zij dat de verlening van diensten door haar aan een in België gevestigd internationaal advocatenkantoor niet betekent dat zij in die lidstaat duurzame banden had gevestigd.

2)

Verzoekster stelt dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard omdat het in strijd is met het non-discriminatiebeginsel. Om te beginnen is artikel 4, lid 1, sub a, tweede streepje, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut onwettig. Het artikel maakt ten onrechte onderscheid tussen, enerzijds, ambtenaren die in dezelfde lidstaat als waar zij door een Europese instelling zijn aangeworven, diensten verrichtten voor een andere staat of een internationale organisatie en, anderzijds, ambtenaren als verzoekster, wier situatie eveneens wordt gekenmerkt door een gebrek aan duurzame banden met de lidstaat waarin zij vóór aanwerving door een Europese instelling werkzaam waren. Voorts stelt zij dat de Commissie deze bepaling op discriminerende wijze heeft toegepast, voor zover zij geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster waaruit bleek dat zij niet de bedoeling had, duurzame banden in België te vestigen.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/86


Beroep ingesteld op 13 november 2006 — Sotgia/Commissie

(Zaak F-130/06)

(2006/C 326/173)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Stefano Sotgia (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en J. Feld, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het individuele besluit betreffende de overgang van de hoedanigheid van tijdelijk functionaris naar die van ambtenaar, ingaande op 6 april 2006 en bekendgemaakt op 2 mei 2006;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Nadat verzoeker een aantal jaren als tijdelijk functionaris, ingedeeld in de rang A5 en vervolgens A*11, bij de Commissie had gewerkt, is hij geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/A/18/04 met het oog op de vorming van een aanwervingreserve van administrateurs van de loopbaan A7/A6. Op grond daarvan is hij als ambtenaar aangesteld in hetzelfde ambt dat hij als tijdelijk functionaris vervulde en krachtens bijlage XIII bij het Statuut ingedeeld in de rang A*6, salaristrap 2.

Tot staving van zijn beroep stelt hij dat de artikelen 31 en 62 van het Statuut alsmede de artikelen 5 en 2 van bijlage XIII bij het Statuut zijn geschonden.

Voorts beroept hij zich op schending van de beginselen van gewettigd vertrouwen, het behoud van verkregen rechten en gelijke behandeling.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/86


Beroep ingesteld op 24 november 2006 — Steinmetz/Commissie

(Zaak F-131/06)

(2006/C 326/174)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Robert Steinmetz (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Choucroun, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 21 februari 2006 houdende weigering om de overeenkomst tussen partijen volledig uit te voeren;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van 1 EUR als symbolische vergoeding voor de immateriële schade die verzoeker door het bestreden besluit heeft geleden;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker heeft met de Commissie een overeenkomst gesloten om door middel van een minnelijke regeling het geschil te beëindigen dat hij in zaak T-155/05 (1) aan het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft voorgelegd.

Verzoeker verwijt de Commissie dat zij de overeenkomst slechts ten dele uitvoert.

Tot staving van zijn beroep stelt hij onder meer dat de Commissie de beginselen van legaliteit, van pacta sunt servanda, van bescherming van gewettigd vertrouwen, de zorgplicht, en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.


(1)  PB C 155 van 25.6.2006, blz. 26.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/87


Beroep ingesteld op 29 november 2006 — Bordini/Commissie

(Zaak F-134/06)

(2006/C 326/175)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Giovanni Bordini (Dover, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: L. Levi, C. Ronzi, I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van 25 januari 2006 waarbij het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) heeft geweigerd te erkennen dat verzoeker in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was en, dientengevolge, heeft geweigerd om de aanpassingscoëfficiënt van het Verenigd Koninkrijk op zijn pensioen toe te passen;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling, over de bedragen die vanaf 1 april 2004 krachtens de retroactieve toepassing van de aanpassingscoëfficiënt van het Verenigd Koninkrijk op verzoekers pensioen verschuldigd waren, van rente berekend op basis van het rentepercentage voor de voornaamste herfinancieringtransacties dat door de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode is vastgesteld, vermeerderd met twee procentpunten;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker in de eerste plaats dat het bestreden besluit niet voldoet aan de motiveringsplicht, aangezien het in zo vage bewoordingen is opgesteld dat het onmogelijk is, de onderliggende redenering te begrijpen.

Voorts beroept hij zich op schending van artikel 82 van het oude Statuut, artikel 20 van bijlage XIII bij het nieuwe Statuut, kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten die tot een verkeerde rechtsopvatting heeft geleid, schending van het evenredigheidsbeginsel en van het recht op een privé-leven.

Ten slotte heeft de Commissie inbreuk gemaakt op de zorgplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur niet geëerbiedigd.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/87


Beroep ingesteld op 27 november 2006 — Lafleur-Tighe/Commissie

(Zaak F-135/06)

(2006/C 326/176)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Virgine Lafleur-Tighe (Makati, Filippijnen) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) om verzoekster bij haar aanwerving als arbeidscontractant in te delen in rang 13, salaristrap 1, zoals dit besluit voortvloeit uit het op 22 december 2005 ondertekende aanstellingcontract;

het TABG te wijzen op de gevolgen van de nietigverklaring van het bestreden besluit, in het bijzonder dat rekening wordt gehouden met verzoeksters beroepservaring vanaf 1993, de datum waarop zij haar Bachelordiploma heeft behaald, en zij met terugwerkende kracht tot 22 december 2005 in rang 14 wordt ingedeeld;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster stelt in de eerste plaats dat het TABG, door te eisen dat zij een verklaring van gelijkwaardigheid van haar Bachelordiploma overlegt met een regelgevend karakter als het besluit dat de regering van de Franse Gemeenschap van België haar voor haar vakdiploma heeft afgegeven, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat het TABG de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie heeft geschonden, aangezien het geen rekening heeft willen houden met de verklaring van gelijkwaardigheid van dit diploma die door de National Qualifications Authority of Ireland is afgegeven.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/88


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 november 2006 — Larsen/Commissie

(Zaak F-11/06) (1)

(2006/C 326/177)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast nadat een minnelijke schikking is bereikt.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006, blz. 36.


30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/88


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 november 2006 — Andersson e.a./Commissie

(Zaak F-69/06) (1)

(2006/C 326/178)

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006, blz. 35.


III Bekendmakingen

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/89


(2006/C 326/179)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 310 van 16.12.2006

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 294 van 2.12.2006

PB C 281 van 18.11.2006

PB C 261 van 28.10.2006

PB C 249 van 14.10.2006

PB C 237 van 30.9.2006

PB C 224 van 16.9.2006

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://eur-lex.europa.eu