ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 310

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
16 december 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2006/C 310/1

Zaak C-149/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione op 20 maart 2006 — Ministerio dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Porto Antico di Genova SpA

1

2006/C 310/2

Zaak C-360/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 5 september 2006 — Heinrich Bauer Verlag BeteiligungsGmbH/Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

1

2006/C 310/3

Zaak C-383/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1

2006/C 310/4

Zaak C-384/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Gemeente Rotterdam tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2

2006/C 310/5

Zaak C-385/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Sociaal Economische Samenwerking West-Brabant tegen Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening

3

2006/C 310/6

Zaak C-393/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vergabekontrollsenat des Landes Wien (Oostenrijk) op 22 september 2006 — Ing. Aigner, Wasser-Wärme-Umwelt GmbH/Fernwärme Wien GmbH

4

2006/C 310/7

Zaak C-400/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 26 september 2006 — Codirex Expeditie BV tegen Staatssecretaris van Financiën

4

2006/C 310/8

Zaak C-402/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 27 september 2006 — Op- en Overslagbedrijf Van der Vaart B.V. tegen Staatssecretaris van Financiën

5

2006/C 310/9

Zaak C-404/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 28 september 2006 — Quelle AG/Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände

5

2006/C 310/0

Zaak C-405/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 oktober 2006 door Miguel Torres, S.A. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 11 juli 2006 in zaak T-247/03, Miguel Torres, S.A./BHIM en Bodegas Muga, S.A.

6

2006/C 310/1

Zaak C-408/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 5 oktober 2006 — Landesanstalt für Landwirtschaft, Abteilung Förderwesen und Fachrecht/Franz Götz

6

2006/C 310/2

Zaak C-412/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart (Duitsland) op 10 oktober 2006 — Annelore Hamilton/Volksbank Filder eG

7

2006/C 310/3

Zaak C-417/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 oktober 2006 door Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) in zaak T-225/04, Italiaanse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

7

2006/C 310/4

Zaak C-419/06: Beroep ingesteld op 13 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

8

2006/C 310/5

Zaak C-424/06: Beroep ingesteld op 16 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

8

2006/C 310/6

Zaak C-440/06: Beroep ingesteld op 24 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

9

2006/C 310/7

Zaak C-441/06: Beroep ingesteld op 25 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

9

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2006/C 310/8

Zaak T-274/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 oktober 2006 — Ritek en Prodisc Technology/Raad (Dumping — Opneembare compact discs uit Taiwan — Vaststelling van dumpingmarge — Keuze voor asymmetrische berekeningsmethode — Naargelang van afnemers, gebieden of tijdvakken uiteenlopende exportprijzen — Techniek van gelijkstelling met nulmarges)

11

2006/C 310/9

Zaak T-302/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — PTV/BHIM (map&guide) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk map&guide — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94)

11

2006/C 310/0

Gevoegde zaken T-432/03 en T-95/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Dehon/Parlement (Ambtenaren — Vacature — Uitvoering van arrest van Gerecht houdende nietigverklaring van aanstellingsbesluit — Artikel 29, lid 1, van Statuut — Organisatie van intern vergelijkend onderzoek)

11

2006/C 310/1

Zaak T-87/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Arranz Benitez/Parlement (Ambtenaren — Bezoldiging — Daadwerkelijk gedeeld onderhoud van kinderen na echtscheiding van twee ambtenaren — Inaanmerkingneming voor berekening van fiscale aftrek)

12

2006/C 310/2

Zaak T-173/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006 — Carius/Commissie (Ambtenaren — Loopbaanontwikkelingrapport — Beoordelingsperiode 2001/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Exceptie van onwettigheid — Rechten van verdediging — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling)

12

2006/C 310/3

Zaak T-182/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Van der Spree/Commissie (Ambtenaren — Loopbaanontwikkelingrapport — Beoordelingsperiode 2001/2002 — Artikelen 26 en 43 van Statuut — Rechten van verdediging — Nietigverklaring)

12

2006/C 310/4

Zaak T-281/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006 — Staboli/Commissie (Ambtenaren — Uitoefening van nevenactiviteit — Deelneming aan conferenties in hoedanigheid van spreekster — Toestemming — Verzoek om toekenning van speciaal opleidingsverlof — Weigering)

13

2006/C 310/5

Zaak T-311/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2006 — Buendía Sierra/Commissie (Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2003 — Toekenning van gratificatiepunten)

13

2006/C 310/6

Gevoegde zaken T-350/04 tot en met T-352/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2006 — Bitburger Brauerei/BHIM — Anheuser-Busch (BUD, American Bud en Anheuser Busch Bud) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk BUD — Gemeenschapsmerkaanvragen voor beeldmerken American Bud en Anheuser Busch Bud — Oudere nationale woord- en beeldmerken die term bit bevatten — Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 40/94)

14

2006/C 310/7

Zaak T-406/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Bonnet/Hof van Justitie (Ambtenaren — Aanwerving — Tijdelijke functionarissen — Arrestenlezers — Artikel 2, sub c, van regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden — Bezwarend besluit — Vertrouwensrelatie)

14

2006/C 310/8

Zaak T-483/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Armour Pharmaceutical/BHIM — Teva Pharmaceutical Industries (GALZIN) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk GALZIN — Ouder nationaal woordmerk CALSYN — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijkheid van waren en overeenstemming van tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 — Conclusies van BHIM — Ontvankelijkheid)

15

2006/C 310/9

Zaak T-499/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Hammarplast/BHIM — Steninge Slott (STENINGE SLOTT) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk STENINGE SLOTT — Ouder woordmerk STENINGE KERAMIK — Verwarringsgevaar)

15

2006/C 310/0

Zaak T-503/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2006 — Pessoa e Costa/Commissie (Uitvoering van arrest van Gerecht — Overplaatsing naar Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) — Weigering — Invloed op voortzetting van tuchtprocedure)

15

2006/C 310/1

Zaak T-13/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006 — Castell des Remei/BHIM — Bodegas Roda (ODA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Ouder internationaal woordmerk RODA en oudere nationale woordmerken BODEGAS RODA, RODA I en RODA II — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ODA — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

16

2006/C 310/2

Zaak T-172/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Armacell/BHIM — nmc (ARMAFOAM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk ARMAFOAM — Ouder communautair woordmerk NOMAFOAM — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijkheid van waren en overeenstemming van tekens — Betwisting inzake soortgelijkheid van waren voor eerst voor Gerecht)

16

2006/C 310/3

Zaak T-366/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 september 2006 — Hensotherm/BHIM — Hensel (HENSOTHERM) (Gemeenschapsmerk — Nietigverklaringsprocedure — Communautair woord- en beeldmerk HENSOTHERM — Nationaal woordmerk HENSOTHERM — Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen beslissing houdende nietigverklaring — Termijnen — Herstel in vorige toestand)

17

2006/C 310/4

Zaak T-420/05 R II: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2006 — Vischim/Commissie (Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Richtlijn 91/414/EEG — Nieuw verzoek — Nieuwe feiten — Spoedeisendheid — Geen)

17

2006/C 310/5

Zaak T-442/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2006 — Biofarma/BHIM — Anca Health Care (CAFON) (Gemeenschapsmerk — Intrekking van inschrijvingsaanvraag — Afdoening zonder beslissing)

17

2006/C 310/6

Zaak T-49/06: Beroep ingesteld op 16 februari 2006 — González Sánchez/BHIM — Bankinter (ENCUENTA)

18

2006/C 310/7

Zaak T-243/06: Beroep ingesteld op 4 september 2006 — Promat/BHIM — Puertas Proma (Promat)

18

2006/C 310/8

Zaak T-285/06: Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — TORRES/BHIM — Bodegas Cándido (TORRE DE FRIAS)

19

2006/C 310/9

Zaak T-286/06: Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — TORRES/BHIM — Vinícola de Tomelloso (TORRE DE GAZATE)

19

2006/C 310/0

Zaak T-287/06: Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — TORRES/BHIM — Bodegas Peñalba López (Torre Albéniz)

20

2006/C 310/1

Zaak T-289/06: Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — CESD-Communautaire/Commissie

20

2006/C 310/2

Zaak T-290/06: Beroep ingesteld op 9 oktober 2006 — Italië/Commissie

21

2006/C 310/3

Zaak T-291/06: Beroep ingesteld op 18 oktober 2006 — Operator ARP/Commissie

22

2006/C 310/4

Zaak T-293/06: Beroep ingesteld op 19 oktober 2006 — NBC Fourth Realty/BHIM — Regalado Pareja en Pedrol (PK MAX)

23

2006/C 310/5

Zaak T-294/06: Beroep ingesteld op 20 oktober 2006 — Nordmilch/BHIM (Vitality)

23

2006/C 310/6

Zaak T-295/06: Beroep ingesteld op 19 oktober 2006 — BASE/Commissie

24

2006/C 310/7

Zaak T-296/06: Beroep ingesteld op 19 oktober 2006 — Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad

25

2006/C 310/8

Zaak T-297/06: Beroep ingesteld op 17 oktober 2006 — Majątek Hutniczy/Commissie

25

2006/C 310/9

Zaak T-298/06: Beroep ingesteld op 18 oktober 2006 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (1000)

26

2006/C 310/0

Zaak T-300/06: Beroep ingesteld op 4 september 2006 — Promat/BHIM — Puertas Proma (Promat)

27

2006/C 310/1

Zaak T-302/06: Beroep ingesteld op 6 november 2006 — Hartmann/BHIM (E)

27

2006/C 310/2

Zaak T-274/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service Station Borne/Commissie

28

2006/C 310/3

Zaak T-275/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service de Bleek/Commissie

28

2006/C 310/4

Zaak T-276/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service Station Hasselerbaan/Commissie

28

2006/C 310/5

Zaak T-277/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service Station Weghorst/Commissie

28

2006/C 310/6

Zaak T-278/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Shell Hengelo Zuid/Commissie

28

2006/C 310/7

Zaak T-281/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Visser's Oliehandel Horst/Commissie

28

2006/C 310/8

Zaak T-282/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Visser's Tankstations/Commissie

29

2006/C 310/9

Zaak T-286/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Tankstation en Automobielbedrijf Tromp/Commissie

29

2006/C 310/0

Zaak T-287/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Autobedrijf Nelissen St. Geertruid/Commissie

29

2006/C 310/1

Zaak T-309/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Snijders Olie/Commissie

29

2006/C 310/2

Zaak T-314/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Weghorst-Oliko/Commissie

29

2006/C 310/3

Zaak T-315/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Autobedrijf Geve/Commissie

29

2006/C 310/4

Zaak T-316/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Pierik-Bomers/Commissie

30

2006/C 310/5

Zaak T-339/99: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Achten/Commissie

30

 

GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

2006/C 310/6

Zaak F-120/06: Beroep ingesteld op 26 oktober 2006 — Dálnoky/Commissie

31

2006/C 310/7

Zaak F-122/06: Beroep ingesteld op 23 oktober 2006 — Roodhuijzen/Commissie

31

2006/C 310/8

Zaak F-125/06: Beroep ingesteld op 30 oktober 2006 — Deffaa/Commissie

32

2006/C 310/9

Zaak F-126/06: Beroep ingesteld op 30 oktober 2006 — Mangazzù/Commissie

32

 

III   Bekendmakingen

2006/C 310/0

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 294 van 2.12.2006

34

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/1


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione op 20 maart 2006 — Ministerio dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Porto Antico di Genova SpA

(Zaak C-149/06)

(2006/C 310/01)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte Suprema di Cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ministerio dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Verwerende partij: Porto Antico di Genova SpA

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 (1), volgens hetwelk op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen geen sommen mogen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd, aldus worden uitgelegd dat die bedragen niet in aanmerking kunnen worden genomen voor de bepaling van het belastbare inkomen met het oog op de inkomstenbelasting en andere belastingen die de begunstigden naderhand verschuldigd worden op basis van de nationale belastingwetgeving?

2)

Zo ja, heeft dan die vrijstellingsregeling uitsluitend betrekking op het deel van de bijstand ten laste van de Fondsen of ook op dat deel wat in het kader van dezelfde acties voor de economische ontwikkeling door de nationale, regionale of lokale autoriteiten wordt verleend?


(1)  PB L 193, blz. 20.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/1


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 5 september 2006 — Heinrich Bauer Verlag BeteiligungsGmbH/Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

(Zaak C-360/06)

(2006/C 310/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Heinrich Bauer Verlag BeteiligungsGmbH

Verwerende partij: Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

Prejudiciële vraag

Is het strijdig met artikel 52 juncto artikel 58 EEG-Verdrag/artikel 52 juncto artikel 58 EG-Verdrag (thans artikel 43 EG juncto artikel 48 EG), wanneer in het kader van de waardering van niet-beursgenoteerde aandelen in kapitaalvennootschappen de deelneming in een binnenlandse personenvennootschap lager wordt gewaardeerd dan de deelneming in een personenvennootschap in een andere lidstaat?


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/1


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-383/06)

(2006/C 310/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandse Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening

Verweerder: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Prejudiciële vragen:

1.

a.

Kan de lidstaat respectievelijk een bestuursorgaan van die staat een bevoegdheid rechtstreeks — dus zonder grondslag in het nationale recht — aan een verordening ontlenen?

b.

Zo ja, verleent artikel 23, eerste lid, van de Verordening nr. 4253/88 (1) van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van de Verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij de Verordening nr. 2082/93, (de Coördinatieverordening) de bevoegdheid om, gelet op de subsidievaststelling, onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terug te vorderen, ervan uitgaande dat artikel 23 van de Coördinatieverordening, indien sprake is van misbruik of nalatigheid als bedoeld in dat artikel, de lidstaten daartoe verplicht?

2.

Zo neen, brengt artikel 10 van het EG-verdrag, gelezen in verbinding met artikel 249 van het Verdrag, met zich dat een nationale bepaling als artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht — op grond waarvan onverschuldigd betaalde subsidie bedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd — verordeningconform moet worden uitgelegd?

3.

Zo ja, vindt deze uitleg zijn beperking in algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht, met name de rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen?

4.

a.

Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord dan rijst met betrekking tot deze beperking de vraag of aan het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel een verder strekkende betekenis toekomen dan de communautaire algemene beginselen, met name de rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen, die bij de toepassing van de Coördinatieverordening in acht moeten worden genomen?

b.

Speelt bij de toepassing van de communautaire rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen een rol dat het aan de subsidieverstrekkende lidstaat zelf is te wijten dat de subsidieontvanger subsidieverplichtingen die voortvloeien uit het desbetreffende relevante deel van het Gemeenschapsrecht niet heeft nageleefd?


(1)  PB L 374, blz. 1.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Gemeente Rotterdam tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-384/06)

(2006/C 310/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandse Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Gemeente Rotterdam

Verweerder: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Prejudiciële vragen

1.

a.

Kan de lidstaat respectievelijk een bestuursorgaan van die staat een bevoegdheid rechtstreeks — dus zonder grondslag in het nationale recht — aan een verordening ontlenen?

b.

Zo ja, verleent artikel 23, eerste lid, van de Verordening nr. 4253/88 (1) van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van de Verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij de Verordening nr. 2082/93, (de Coördinatieverordening) de bevoegdheid om een subsidievaststelling in te trekken en vervolgens het uitgekeerde bedrag terug te vorderen, ervan uitgaande dat artikel 23 van de Coördinatieverordening, indien sprake is van misbruik of nalatigheid als bedoeld in dat artikel, de lidstaten daartoe verplicht?

2.

Zo neen, brengt artikel 10 van het EG-Verdrag, gelezen in verbinding met artikel 249 van dat Verdrag, met zich dat een nationale bepaling als artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht — op grond van welke bepaling het bestuursorgaan de subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen (a) op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld, (b) indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of (c) indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen — verordeningconform moet worden uitgelegd?

3.

Zo ja, vindt deze uitleg zijn beperking in algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht, met name de rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen?

4.

Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord dan rijst met betrekking tot deze beperking de navolgende vraag: kan aan de aan artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginselen een verder strekkende betekenis toekomen dan de communautaire algemene beginselen, met name communautaire rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen, die bij de toepassing van de Coördinatieverordening in acht moeten worden genomen?

5.

Speelt, gelet op artikel 10 van het EG-Verdrag, bij de toepassing van de communautaire rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen een rol dat de subsidieontvanger een rechtspersoon naar publiekrecht is?


(1)  PB L 374, blz. 1.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Sociaal Economische Samenwerking West-Brabant tegen Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening

(Zaak C-385/06)

(2006/C 310/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandse Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Sociaal Economische Samenwerking West-Brabant

Verweerder: Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening

Prejudiciële vragen

1.

a.

Kan de lidstaat respectievelijk een bestuursorgaan van die staat een bevoegdheid rechtstreeks — dus zonder grondslag in het nationale recht — aan een verordening ontlenen?

b.

Zo ja, verleent artikel 23, eerste lid, van de Verordening nr. 4253/88 (1) van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van de Verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij de Verordening nr. 2082/93, (de Coördinatieverordening) de bevoegdheid om een subsidievaststelling in te trekken en vervolgens het uitgekeerde bedrag terug te vorderen, ervan uitgaande dat artikel 23 van de Coördinatieverordening, indien sprake is van misbruik of nalatigheid als bedoeld in dat artikel, de lidstaten daartoe verplicht?

2.

Zo neen, brengt artikel 10 van het EG-Verdrag, gelezen in verbinding met artikel 249 van dat Verdrag, met zich dat een nationale bepaling als artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht — op grond van welke bepaling het bestuursorgaan de subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen (a) op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld, (b) indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of (c) indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen — verordeningconform moet worden uitgelegd?

3.

Zo ja, vindt deze uitleg zijn beperking in algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht, met name de rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen?

4.

Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord dan rijst met betrekking tot deze beperking de navolgende vraag: kan aan de aan artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginselen een verder strekkende betekenis toekomen dan de communautaire algemene beginselen, met name de rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen, die bij de toepassing van de Coördinatieverordening in acht moeten worden genomen?

5.

Speelt, gelet op artikel 10 van het EG-Verdrag, bij de toepassing van de communautaire rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen een rol dat de subsidieontvanger een rechtspersoon naar publiekrecht is?

6.

Indien hetzij op basis van artikel 23, eerste lid, van de Coördinatieverordening, hetzij op basis van het verordeningconform geïnterpreteerde artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tot intrekking van de subsidievaststelling en terugvordering van de uitgekeerde bedragen moet worden overgegaan, brengt artikel 23, eerste lid, van de Coördinatieverordening dan met zich dat ook daartoe moet worden overgegaan indien vaststaat dat de lidstaat de ten onrechte verstrekte subsidie reeds aan het Europees Sociaal Fonds heeft terugbetaald, althans dat hiervoor een regeling is getroffen?

7.

Indien artikel 23, eerste lid, van de Coördinatieverordening niet tot intrekking en terugvordering verplicht, zijn er dan in het Gemeenschapsrecht andere bepalingen, zoals artikel 4, eerste lid, van de Verordening nr. 2988/95 (2) van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, aan te wijzen op grond waarvan de lidstaat rechtstreeks of op grond van de verordeningconforme uitleg van artikel 4:49 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verplicht is om tot intrekking en terugvordering van in strijd met het Gemeenschapsrecht uitgekeerde subsidies zoals in deze zaak aan de orde, over te gaan?


(1)  PB L 374, blz. 1.

(2)  PB L 312, blz. 1.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vergabekontrollsenat des Landes Wien (Oostenrijk) op 22 september 2006 — Ing. Aigner, Wasser-Wärme-Umwelt GmbH/Fernwärme Wien GmbH

(Zaak C-393/06)

(2006/C 310/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Vergabekontrollsenat des Landes Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ing. Aigner, Wasser-Wärme-Umwelt GmbH

Verwerende partij: Fernwärme Wien GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (1) (hierna: „richtlijn 2004/17/EG”) aldus worden uitgelegd dat een aanbesteder die activiteiten verricht in een van de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde sectoren, ook binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt ten aanzien van een activiteit die daarnaast wordt uitgeoefend in een commercieel kader?

2)

Voor het geval dit alleen voor openbare aanbestedende diensten geldt: moet een onderneming als Fernwärme Wien Ges.m.b.H. worden gekwalificeerd als publiekrechtelijke instelling in de zin van richtlijn 2004/17/EG of van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (2) (hierna: richtlijn 2004/18/EG), wanneer zij zonder echte concurrentie voorziet in de blokverwarming in een bepaald gebied, of moet worden uitgegaan van de markt voor binnenhuisverwarming, die ook energiebronnen als gas, olie, kolen e.d. omvat?

3)

Valt een commerciële activiteit van een vennootschap die ook niet-commerciële activiteiten verricht, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/17/EG of van richtlijn 2004/18/EG, wanneer door effectieve maatregelen zoals een gescheiden balans en boekhouding, kruiselingse financiering van de commerciële activiteiten kan worden uitgesloten?


(1)  PB L 134, blz. 1.

(2)  PB L 134, blz. 114.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 26 september 2006 — Codirex Expeditie BV tegen Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-400/06)

(2006/C 310/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Codirex Expeditie BV

Verweerder: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1.

Moet post 0202 30 50 van de GN aldus worden uitgelegd dat bevroren vlees, (zonder been), afkomstig van het in de aanvullende aantekening 1, A, letter h, sub 11, op hoofdstuk 2 van de GN, omschreven deel van de voorvoet van het rund, alleen voor indeling onder die post in aanmerking komt, indien het één samenhangend stuk vlees betreft?

2.

Indien het antwoord op vraag 1 met zich brengt dat ook vlees in losse deelstukken voor indeling onder post 0202 30 50 in aanmerking kan komen, volstaat dan voor indeling in die post de vaststelling dat de ingevoerde partij vlees bestaat uit stukken bevroren vlees die alle afkomstig zijn uit het in de aanvullende aantekening 1, A, letter h, sub 11, op hoofdstuk 2 van de GN omschreven gedeelte van de voorvoet of dient deze partij vlees als geheel dan wel de deelpartijen afzonderlijk (de kartons) daarenboven aan andere kenmerken of eigenschappen te voldoen?


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 27 september 2006 — Op- en Overslagbedrijf Van der Vaart B.V. tegen Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-402/06)

(2006/C 310/08)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Op- en Overslagbedrijf Van der Vaart B.V.

Verweerder: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1.

Moet post 0406 van de GN zo worden uitgelegd dat daaronder kan worden ingedeeld een door het stremmen van melk en het verwijderen van (een groot deel van) de wei verkregen product waarin tot 2 gewichtspercenten wei-eiwit voorkomt en waarvan tijdens een drogingproces van 24 tot 36 uren eiwitten door de werking van een toegevoegd enzym zijn afgebroken?

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:

2.

Aan de hand van welke criteria met betrekking tot het vetgehalte en de verschijningsvorm moet worden bepaald of een product als geraspte kaas of kaas in poedervorm kan worden ingedeeld onder postonderverdeling 0406 20, anders gezegd:

a.

Kan een product dat vetvrij of nagenoeg vetvrij is, worden ingedeeld onder deze postonderverdeling?

b.

Kan een product, bestaande uit caseïne en meer dan 50 % vocht (wei) en aangeboden in de vorm van regelmatige korrels van 2 tot 4 mm, worden ingedeeld onder deze postonderverdeling?


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 28 september 2006 — Quelle AG/Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände

(Zaak C-404/06)

(2006/C 310/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Quelle AG

Verwerende partij: Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände

Prejudiciële vraag

Dienen de bepalingen van artikel 3, lid 2, juncto lid 3, eerste volzin, en lid 4, of artikel 3, lid 3, derde volzin, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen aldus te worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de verkoper, wanneer hij consumptiegoederen vervangt en aldus een situatie creëert die met de koopovereenkomst in overeenstemming is, kan eisen dat de consument hem voor het gebruik van de aanvankelijk geleverde niet-contractconforme consumptiegoederen een vergoeding betaalt? (1)


(1)  PB L 171, blz. 12.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/6


Hogere voorziening ingesteld op 2 oktober 2006 door Miguel Torres, S.A. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 11 juli 2006 in zaak T-247/03, Miguel Torres, S.A./BHIM en Bodegas Muga, S.A.

(Zaak C-405/06 P)

(2006/C 310/10)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Miguel Torres, S.A. (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. A. Baz de San Ceferino en A. Castán Peréz-Gómez, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en Bodegas Muga, S.A.

Conclusies

het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarbij het beroep tot vernietiging van de omstreden beslissing is verworpen;

de omstreden beslissing te vernietigen voor zover deze niet is vernietigd door het bestreden arrest; en

het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Schending van de rechten van de verdediging van Miguel Torres, S.A., doordat in het bestreden arrest het eerste middel, betreffende schending van de rechten van de verdediging van rekwirante, van het voor het Gerecht van eerste aanleg ingestelde beroep tot vernietiging is afgewezen. De weigering van de eerste kamer van beroep van het BHIM om het bewijsmateriaal toe te laten dat Miguel Torres, S.A., bij haar uiteenzetting van de gronden van het beroep van 25 januari 2002 had gevoegd ten bewijze van de algemene bekendheid van het teken TORRES in de gehele Europese Unie, vormt volgens rekwirante een materiële onregelmatigheid, zodat het Gerecht van eerste aanleg de omstreden beslissing had moeten vernietigen. Door niet aldus te handelen heeft het Gerecht niet alleen de rechten van de verdediging van rekwirante geschonden, maar ook het beginsel van functionele continuïteit en artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. (1)

2.

Onjuiste uitlegging door het Gerecht van eerste aanleg van artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. De wijze waarop het Gerecht deze bepaling heeft toegepast, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat het criterium van het publiek dat voor de beoordeling van het gevaar van verwarring van twee conflicterende merken relevant is, onjuist is toegepast. Volgens rekwirante heeft het Gerecht immers niet het criterium van de perceptie van de gemiddelde Europese consument gehanteerd, maar dat van de perceptie van de Spaanse, Portugese en Italiaanse consument.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 5 oktober 2006 — Landesanstalt für Landwirtschaft, Abteilung Förderwesen und Fachrecht/Franz Götz

(Zaak C-408/06)

(2006/C 310/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Landesanstalt für Landwirtschaft, Abteilung Förderwesen und Fachrecht

Verwerende partij: Franz Götz

Prejudiciële vragen

1)

Is een door een Duitse deelstaat ingericht zogenoemd „melkquota-verkooppunt”, dat tegen betaling referentiehoeveelheden voor leveringen overdraagt aan melkproducenten,

a)

een landbouwinterventiebureau in de zin van artikel 4, lid 5, derde alinea, bijlage D, punt 7, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (1) (richtlijn 77/388/EEG), dat handelingen met betrekking tot de omzet van landbouwproducten verricht op grond van verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor deze producten, of

b)

een bedrijfswinkel in de zin van artikel 4, lid 5, derde alinea, bijlage D, punt 12, van richtlijn 77/388/EEG?

2)

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

a)

Is onder omstandigheden zoals in het hoofdgeding, waarin in een lidstaat zowel publieke als particuliere „melkquota-verkooppunten” tegen betaling referentiehoeveelheden voor leveringen overdragen, bij het onderzoek van de vraag of de behandeling van een door een publiekrechtelijk lichaam geëxploiteerd „melkquota-verkooppunt” als niet-belastingplichtig zal leiden tot „concurrentievervalsing van enige betekenis” in de zin van artikel 4, lid 5, tweede alinea, van richtlijn 77/388/EEG, de relevante geografische markt het door de lidstaat gedefinieerde overdrachtsgebied?

b)

Dient bij het onderzoek van de vraag of de behandeling van een publiek „melkquota-verkooppunt” als niet-belastingplichtig zal leiden tot „concurrentievervalsing van enige betekenis”, alleen rekening te worden gehouden met het gebruikelijke geval van de overdracht (door een verkooppunt) — zonder overdracht van gronden — of dienen ook andere soorten van overdracht (door landbouwers als belastingplichtigen) — zonder overdracht van gronden — te worden meegenomen, hoewel het daarbij slechts om uitzonderingen gaat?


(1)  PB L 145, blz. 1.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart (Duitsland) op 10 oktober 2006 — Annelore Hamilton/Volksbank Filder eG

(Zaak C-412/06)

(2006/C 310/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Annelore Hamilton

Verwerende partij: Volksbank Filder eG

Prejudiciële vragen

1.

Dienen de artikelen 4, eerste alinea, en 5, lid 1, van richtlijn 85/577/EEG (1) aldus te worden uitgelegd dat deze bepalingen niet eraan in de weg staan dat de nationale wetgever het in artikel 5 van de richtlijn bedoelde recht van opzegging ondanks gebrekkige informatie van de consument aldus in de tijd beperkt, dat het vervalt één maand nadat beide partijen hun prestatie uit de overeenkomst volledig hebben verricht?

Indien het Hof de eerste prejudiciële vraag ontkennend beantwoordt:

2.

Dient richtlijn 85/577/EEG aldus te worden uitgelegd dat de consument het recht van opzegging — in het bijzonder na afwikkeling van de overeenkomst — niet kan verwerken indien hij niet overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, van de richtlijn van dit recht in kennis is gesteld?


(1)  PB L 372, blz. 31.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/7


Hogere voorziening ingesteld op 12 oktober 2006 door Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) in zaak T-225/04, Italiaanse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-417/06 P)

(2006/C 310/13)

Procestaal:Italiaans.

Partijen

Rekwirante: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 13 juli 2006 in zaak T-225/04, houdende ongegrondverklaring van het door de Italiaanse Republiek ingestelde beroep tegen beschikking C(2003)3971 def. van de Commissie van 26 november 2003, waarbij een indicatieve verdeling tussen de lidstaten is vastgesteld van de vastleggingskredieten in het kader van de communautaire initiatieven voor de periode 1994-1999;

gehele toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde in de zin van artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1991, zoals gewijzigd, leidend tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie;

verwijzing van de Commissie in de kosten in beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Schending van het recht wegens het hanteren van een onjuiste rechtsgrondslag, tegenstrijdigheid en verkeerde toepassing van voorschriften, alsmede een ontoereikende motivering met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel voor het Gerecht (punten 70, 71, 72, 73, 75, 76 en 77 van het arrest).

2.

Schending van het recht wegens een ontoereikende en innerlijk tegenstrijdige motivering met betrekking tot het tweede onderdeel van het eerste middel voor het Gerecht (punten 91, 92, 93, 94 en 95 van het arrest).

3.

Schending van het recht wegens het ontbreken van een rechtsgrondslag, een ontoereikende en innerlijk tegenstrijdige motivering, met betrekking tot het eerste onderdeel van het tweede middel voor het Gerecht (punten 110-123 van het arrest).

4.

Schending van het recht wegens een ontoereikende en innerlijk tegenstrijdige motivering met betrekking tot het tweede, derde en vierde onderdeel van het tweede middel voor het Gerecht (punten 147, 148, 149, 151, 153, 154 en 155 van het arrest).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/8


Beroep ingesteld op 13 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-419/06)

(2006/C 310/14)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en E. Righini)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijnen alle maatregelen te treffen die nodig zijn

voor het afschaffen van de steun die onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is bevonden bij beschikking C(2005) 2706 van de Commissie van 14 september 2005 betreffende door Griekenland aan Olympiaki Aeroporia en Olympiakes Aerogrammes verleende steun (waarvan op 15 september 2005 kennis is gegeven bij document SG Greffe (2005) D/205062) en

voor de terugvordering van die steun bij de begunstigden

en, in ieder geval, door de Commissie niet van die maatregelen op de hoogte te brengen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van genoemde beschikking en het EG-Verdrag;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De beschikking van de Commissie legt Griekenland de verplichting op, de in artikel 1 vermelde steun van de begunstigden terug te vorderen en iedere betaling van steun aan Olympiaki Aeroporia en Olympiakes Aerogrammes onverwijld te staken. Anderzijds was Griekenland verplicht, de Commissie binnen twee maanden na de datum van de beschikking op de hoogte te brengen van de maatregelen die het heeft genomen om eraan te voldoen.

Deze termijn is op 15 november 2005 verstreken.

Volgens vaste rechtspraak is de enige grond die een lidstaat in het kader van de procedure van artikel 88, lid 2, EG kan aanvoeren, de absolute onmogelijkheid om de beschikking correct uit te voeren. De Commissie herinnert er bovendien aan, dat overeenkomstig de voormelde rechtspraak de Griekse autoriteiten zich niet op absolute onmogelijkheid zouden kunnen beroepen zonder te hebben gepoogd het te restitueren bedrag terug te vorderen, hetgeen niet is gebeurd.

De Griekse autoriteiten hebben zich zelfs niet beroepen op uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden die de uitvoering van de beschikking onmogelijk maken. Daarenboven hebben zij geen alternatieve wijze van toepassing van de beschikking voorgesteld, waardoor de moeilijkheden zouden kunnen worden overwonnen. De Griekse autoriteiten hebben zich ertoe beperkt de gegrondheid van de beschikking en van de berekening van het steunbedrag door de Commissie te betwisten, hetgeen aantoont dat zij geen enkele schorsings- of terugvorderingsmaatregel hebben getroffen.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/8


Beroep ingesteld op 16 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-424/06)

(2006/C 310/15)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Montaguti en N. Yerrell, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2002/15/EG in nationaal recht is op 23 maart 2005 verstreken.


(1)  PB L 80, blz. 35.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/9


Beroep ingesteld op 24 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-440/06)

(2006/C 310/16)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en M. Konstantinidis)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet ervoor te zorgen dat 24 agglomeraties worden voorzien van opvangsystemen voor stedelijk afvalwater die voldoen aan de vereisten van artikel 3 en/of van zuiveringssystemen voor stedelijk afvalwater die voldoen aan de vereisten van artikel 4, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG (1) inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 3 van richtlijn 91/271/EEG brengt voor de lidstaten de verplichting mee, in agglomeraties van een zekere omvang een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater te installeren. Artikel 4 van de richtlijn bepaalt van zijn kant, dat de lidstaten ervoor zorgen dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, wordt onderworpen aan een secundaire (of gelijkwaardige) behandeling in de zin van artikel 2, sub 8, van de richtlijn.

De onderhavige zaak betreft de schending door de Helleense Republiek van twee concrete verplichtingen die zijn neergelegd in de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG. Het gaat enerzijds om de verplichting ervoor te zorgen dat alle agglomeraties met meer dan 15 000 inwonerequivalenten uiterlijk op 31 december 2000 voorzien zijn van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater, overeenkomstig artikel 3 van de richtlijn. Anderzijds gaat het om de verplichting, uiterlijk op 31 december 2000 stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen van agglomeraties met meer dan 15 000 inwonerequivalenten terechtkomt, aan een secundaire behandeling te onderwerpen.

Bij het verstrijken van de door de Commissie in haar met redenen omkleed advies gestelde termijn (13 september 2005) beschikten 24 agglomeraties in Griekenland niet over een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater en/of over zuiveringssystemen voor stedelijk afvalwater overeenkomstig de vereisten van de richtlijn.


(1)  PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/9


Beroep ingesteld op 25 oktober 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-441/06)

(2006/C 310/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Giolito, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn uitvoering te geven aan de beschikking van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van France Télécom (steunmaatregel C 13/b/2003) (1), de krachtens de artikelen 2 en 3 van die beschikking, artikel 249, vierde alinea, EG en artikel 10 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster herinnert er om te beginnen aan dat de ongedaanmaking van onwettige steun door de terugvordering ervan, het logische gevolg is van de vaststelling dat deze steun onwettig is, en beroept zich op de schending van deze rechtspraak door verwerende partij, aangezien meer dan twee jaar na de vaststelling van de betrokken beschikking de aan France Télécom verleende steun niet is terugbetaald en er op nationaal vlak zelfs geen terugvorderingsprocedure is ingeleid. Bijgevolg zijn verschillende wezenlijke bepalingen van het gemeenschapsrecht geschonden en in het bijzonder de artikelen 10 EG en 249, vierde alinea, EG.

Verzoekster wijst er in dit verband op dat volgens de rechtspraak van het Hof geen enkele bepaling van gemeenschapsrecht vereist dat de Commissie het precieze bedrag vaststelt van de terug te vorderen onwettige steun. Het volstaat dat de beschikking waarbij de terugvordering is gelast van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun, gegevens bevat waarmee de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden dit bedrag zelf kan vaststellen. Zou deze vaststelling op praktische problemen stuiten, dan moeten de Commissie en de betrokken lidstaat op grond van de in artikel 10 EG neergelegde verplichting tot loyale samenwerking, hoe dan ook samenwerken om deze moeilijkheden te overwinnen.

Verzoekster betwist de zienswijze van de verwerende partij dat het onmogelijk is om een voldoende betrouwbare schatting te maken van het terug te vorderen steunbedrag, aangezien in de overwegingen van de beschikking van 2 augustus 2004 uitdrukkelijk wordt verwezen naar twee schattingen die de Franse autoriteiten in de loop van de administratieve procedure hebben voorgelegd; deze schattingen heeft de Commissie in haar beschikking als grondslag gehanteerd voor de vaststelling van de marge waarbinnen de steun moet worden teruggevorderd. Uit deze beschikking blijkt dus duidelijk dat de terug te vorderen steun overeenkomt met het verschil tussen de bedrijfsbelasting die France Télécom krachtens het gemene recht had moeten betalen en de belasting welke zij daadwerkelijk heeft betaald.

Verzoekster merkt overigens op dat in de loop van de terugvorderingsprocedure, de Commissie verschillende concrete voorstellen heeft gedaan betreffende het terug te vorderen bedrag, hoewel volgens vaste rechtspraak van het Hof de betrokken lidstaat in geval van moeilijkheden in beginsel als eerste dergelijke voorstellen moet doen. Daarenboven heeft de verwerende partij nooit enige verbetering van de voorstellen van de Commissie gesuggereerd.

Tot slot merkt verzoekster op dat uit de rechtspraak eveneens voortvloeit dat het feit dat tegen een beschikking van de Commissie houdende vaststelling van de onwettigheid van een steunmaatregel beroep is ingesteld, de verplichting om deze beschikking uit te voeren en dus om de terugbetaling van de onwettige en onverenigbare steun te verkrijgen niet schorst, behoudens indien het Gerecht krachtens artikel 242 EG voorlopige maatregelen heeft gelast.


(1)  PB L 269 van 2005, blz. 30.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/11


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 oktober 2006 — Ritek en Prodisc Technology/Raad

(Zaak T-274/02) (1)

(„Dumping - Opneembare compact discs uit Taiwan - Vaststelling van dumpingmarge - Keuze voor asymmetrische berekeningsmethode - Naargelang van afnemers, gebieden of tijdvakken uiteenlopende exportprijzen - Techniek van „gelijkstelling met nulmarges””)

(2006/C 310/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Ritek Corp. (Hsin-Chu, Taiwan) en Prodisc Technology Inc. (Taipei Hsien, Taiwan) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Adamantopoulos, V. Akritidis en D. De Notaris, advocaten, vervolgens K. Adamantopoulos en J. Branton, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Marquardt, gemachtigde, en G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Scharf en S. Meany, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1050/2002 van de Raad van 13 juni 2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op opneembare compactdiscs uit Taiwan (PB L 160, blz. 2)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ritek Corp. en Prodisc Technology Inc. worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad.

3)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 289 van 23.11.2002.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/11


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — PTV/BHIM (map&guide)

(Zaak T-302/03) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk map&guide - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 310/19)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PTV Planung Transport Verkehr AG (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: B. Müller en G. Schneider, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 1 juli 2003 (zaak R 1046/2001-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk map&guide als gemeenschapsmerk.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 264 van 1.11.2003.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/11


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Dehon/Parlement

(Gevoegde zaken T-432/03 en T-95/05) (1)

(„Ambtenaren - Vacature - Uitvoering van arrest van Gerecht houdende nietigverklaring van aanstellingsbesluit - Artikel 29, lid 1, van Statuut - Organisatie van intern vergelijkend onderzoek”)

(2006/C 310/20)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean Dehon (Hagen, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, X. Martin, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: H. von Hertzen, A. Bencomo Weber en A. Lukosiute, gemachtigen)

Voorwerp

In zaak T-432/03, vordering tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement om over te gaan tot de organisatie van een intern vergelijkend onderzoek om te voorzien in het in kennisgeving van vacature nr. 9192 bedoelde ambt van adjunct-afdelingshoofd van de Franse vertaalafdeling en, in zaak T-95/05, vordering tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 29 april 2004 om S. in dat ambt aan te stellen.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Arranz Benitez/Parlement

(Zaak T-87/04) (1)

(„Ambtenaren - Bezoldiging - Daadwerkelijk gedeeld onderhoud van kinderen na echtscheiding van twee ambtenaren - Inaanmerkingneming voor berekening van fiscale aftrek”)

(2006/C 310/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Milagros Irène Arranz Benitez (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Mustapha-Pascha en L. Knudsen, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 15 april 2003 voor zover dit een wijziging inhoudt, met ingang van 1 mei 2003, van verzoeksters recht op de fiscale aftrek voor kinderen ten laste.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006 — Carius/Commissie

(Zaak T-173/04) (1)

(„Ambtenaren - Loopbaanontwikkelingrapport - Beoordelingsperiode 2001/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Exceptie van onwettigheid - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling”)

(2006/C 310/22)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jürgen Carius (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en M. Velardo, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van 21 mei 2003 houdende definitieve opstelling van verzoekers loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 en, voor zover nodig, van het besluit van 23 december 2003 houdende afwijzing van verzoekers klacht.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Van der Spree/Commissie

(Zaak T-182/04) (1)

(„Ambtenaren - Loopbaanontwikkelingrapport - Beoordelingsperiode 2001/2002 - Artikelen 26 en 43 van Statuut - Rechten van verdediging - Nietigverklaring”)

(2006/C 310/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Daniel Van der Spree (Overijse, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van 25 juni 2003 houdende definitieve opstelling van verzoekers loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002.

Dictum

1)

Het besluit van 25 juni 2003 houdende definitieve opstelling van het loopbaanontwikkelingrapport van Daniel Van der Spree over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/13


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006 — Staboli/Commissie

(Zaak T-281/04) (1)

(„Ambtenaren - Uitoefening van nevenactiviteit - Deelneming aan conferenties in hoedanigheid van spreekster - Toestemming - Verzoek om toekenning van speciaal opleidingsverlof - Weigering”)

(2006/C 310/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Paola Staboli (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 12 maart en 6 april 2004 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster tegen het besluit van 9 mei 2003 had ingediend, voor zover de instelling heeft geweigerd haar een speciaal opleidingsverlof toe te kennen voor de uitoefening van een overigens bij datzelfde besluit toegestane nevenactiviteit en, voor zover nodig, nietigverklaring van bovenvermeld besluit van 9 mei 2003.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/13


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2006 — Buendía Sierra/Commissie

(Zaak T-311/04) (1)

(„Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2003 - Toekenning van gratificatiepunten”)

(2006/C 310/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: José Luis Buendía Sierra (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M. van der Woude en V. Landes, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en V. Joris, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van:

het besluit van de directeur-generaal van de juridische dienst van de Commissie om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2003 slechts één gratificatiepunt van het directoraat-generaal toe te kennen, welk besluit hem is meegedeeld op 2 juli 2003 en is bevestigd bij een besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag dat op 16 december 2003 te zijner kennis is gebracht;

het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2003 geen enkel speciaal gratificatiepunt voor supplementaire werkzaamheden in het belang van de instelling toe te kennen, welk besluit op 16 december 2003 via het Sysper-systeem te zijner kennis is gebracht;

de volgende besluiten: het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2003 een totaal van 20 punten toe te kennen; de in het kader van de bevorderingsronde 2003 opgestelde lijst van verdienstelijke ambtenaren in de rang A5, die in Mededelingen van de Administratie nr. 69-2003 van 13 november 2003 is bekendgemaakt; de in het kader van de bevorderingronde 2003 opgestelde lijst van naar de rang A4 bevorderde ambtenaren, die in Mededelingen van de Administratie nr. 73-2003 van 27 november 2003 is bekendgemaakt, en in elk geval het besluit om de naam van verzoeker niet op de genoemde lijsten te plaatsen;

voor zover nodig, het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 15 juni 2004 tot afwijzing van de klacht die hij op 12 februari 2004 heeft ingediend.

Dictum

1)

De besluiten van de Commissie om het totaal aantal bevorderingspunten van verzoeker vast te stellen op 20 punten en om hem niet op de lijst van de in het kader van de bevorderingsronde 2003 naar de rang A4 bevorderde ambtenaren te plaatsen, worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/14


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2006 — Bitburger Brauerei/BHIM — Anheuser-Busch (BUD, American Bud en Anheuser Busch Bud)

(Gevoegde zaken T-350/04 tot en met T-352/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk BUD - Gemeenschapsmerkaanvragen voor beeldmerken American Bud en Anheuser Busch Bud - Oudere nationale woord- en beeldmerken die term „bit” bevatten - Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 40/94”)

(2006/C 310/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH (Bitburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Huth-Dierig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Anheuser-Busch, Inc. (Saint Louis, Missouri, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: A. Renck, V. von Bomhard, A. Pohlmann, D. Ohlgart en B. Goebel, advocaten)

Voorwerp

Drie beroepen tegen de beslissingen van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 juni 2004 in zaken R 447/2002-2, R 451/2002-2 en R 453/2002-2 inzake oppositieprocedures tussen Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH en Anheuser-Busch, Inc.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 22.1.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/14


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Bonnet/Hof van Justitie

(Zaak T-406/04) (1)

(„Ambtenaren - Aanwerving - Tijdelijke functionarissen - Arrestenlezers - Artikel 2, sub c, van regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden - Bezwarend besluit - Vertrouwensrelatie”)

(2006/C 310/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: André Bonnet (Saint-Pierre-de-Vassols, Frankrijk) (vertegenwoordiger: H. de Lepinau, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Schauss, gemachtigde)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van de besluiten van het Hof van Justitie van 11 februari en van 4 maart 2004 waarbij de procedure voor aanwerving in het ambt van arrestenlezer bij de president van het Hof wat verzoeker betreft is afgesloten alsmede van het besluit houdende aanstelling in het betrokken ambt en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/15


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Armour Pharmaceutical/BHIM — Teva Pharmaceutical Industries (GALZIN)

(Zaak T-483/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk GALZIN - Ouder nationaal woordmerk CALSYN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijkheid van waren en overeenstemming van tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 - Conclusies van BHIM - Ontvankelijkheid”)

(2006/C 310/28)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Armour Pharmaceutical Co. (Bridgewater, New Jersey, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: R. Gilbey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Pétrequin, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Teva Pharmaceutical Industries Ltd (Jeruzalem, Israël)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 september 2004 (zaak R 295/2003-4) inzake een oppositieprocedure tussen Armour Pharmaceutical Co. en Teva Pharmaceutical Industries Ltd.

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 september 2004 (zaak R 295/2003-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van verzoekster.


(1)  PB C 69 van 19.3.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/15


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 2006 — Hammarplast/BHIM — Steninge Slott (STENINGE SLOTT)

(Zaak T-499/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk STENINGE SLOTT - Ouder woordmerk STENINGE KERAMIK - Verwarringsgevaar”)

(2006/C 310/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hammarplast AB (Tingsryd, Zweden) (vertegenwoordiger: R. Almaraz Palmero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Steninge Slott AB (Märast, Zweden) (vertegenwoordiger: M. Björkenfeldt, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 oktober 2004 (zaak R 394/2003-2) inzake de oppositie die de houder van het nationale merk STENINGE KERAMIK heeft ingesteld tegen de inschrijving van het gemeenschapsmerk STENINGE SLOTT.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/15


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 oktober 2006 — Pessoa e Costa/Commissie

(Zaak T-503/04) (1)

(„Uitvoering van arrest van Gerecht - Overplaatsing naar Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) - Weigering - Invloed op voortzetting van tuchtprocedure”)

(2006/C 310/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: José Pessoa e Costa (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van 9 oktober 2003 waarbij de directeur-generaal van het directoraat-generaal „Personeelszaken en algemeen beheer” van de Commissie heeft geweigerd om verzoeker over te plaatsen naar het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/16


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006 — Castell des Remei/BHIM — Bodegas Roda (ODA)

(Zaak T-13/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Ouder internationaal woordmerk RODA en oudere nationale woordmerken BODEGAS RODA, RODA I en RODA II - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ODA - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 310/31)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Castell del Remei, SL (Castell del Remei, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Grau Mora, A. Angulo, M. Baylos Morales, A. Velázquez Ibánez, F. de Visscher, E. Cornu, É. De Gryse, D. Moreau en P. Merino Baylos, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Bodegas Roda, SA (La Rioja, Spanje) (vertegenwoordiger: M. López Camba, advocaat)

Voorwerp

Vordering tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 oktober 2004 (zaak R 691/2003-1) inzake een oppositieprocedure tussen Bodegas Roda, SA en Castell del Remei, SL.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 19.3.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/16


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2006 — Armacell/BHIM — nmc (ARMAFOAM)

(Zaak T-172/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk ARMAFOAM - Ouder communautair woordmerk NOMAFOAM - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijkheid van waren en overeenstemming van tekens - Betwisting inzake soortgelijkheid van waren voor eerst voor Gerecht”)

(2006/C 310/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Armacell Enterprise GmbH (Münster, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Spuhler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: nmc SA (Raeren-Eynatten, België) (vertegenwoordigers: P. Péters en T. de Haan, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 februari 2005 (zaak R 552/2004-1) inzake een oppositieprocedure tussen nmc SA en Armacell Enterprise GmbH.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Armacell Enterprise GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en die van nmc SA.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/17


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 september 2006 — Hensotherm/BHIM — Hensel (HENSOTHERM)

(Zaak T-366/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigverklaringsprocedure - Communautair woord- en beeldmerk HENSOTHERM - Nationaal woordmerk HENSOTHERM - Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen beslissing houdende nietigverklaring - Termijnen - Herstel in vorige toestand”)

(2006/C 310/33)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Hensotherm AB (Trelleborg, Zweden) (vertegenwoordiger: S. Hallbäck, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Laitinen, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Rudolf Hensel GmbH (Börnsen, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Zöbisch, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 juli 2004 (zaak R 614/2003-1) inzake een procedure tot nietigverklaring van het communautaire beeldmerk HENSOTHERM.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

3)

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 31 van 5.2.2005.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/17


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2006 — Vischim/Commissie

(Zaak T-420/05 R II)

(„Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Richtlijn 91/414/EEG - Nieuw verzoek - Nieuwe feiten - Spoedeisendheid - Geen”)

(2006/C 310/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vischim Srl (Cesano Maderno, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en L. Parpala, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek strekkende tot opschorting van de op 31 augustus 2006 verstrijkende termijn gesteld in artikel 3 van richtlijn 2005/53/EG van de Commissie van 16 september 2005 tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad ten einde chloorthalonil, chloortoluron, cypermethrin, daminozide en thiofanaat-methyl op te nemen als werkzame stof (PB L 241, blz. 51).

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/17


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2006 — Biofarma/BHIM — Anca Health Care (CAFON)

(Zaak T-442/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Intrekking van inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”)

(2006/C 310/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Biofarma (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: V. Gil Vega en A. Ruiz López, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Anca Health Care Limited (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: Mathys & Squire)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2005 (zaak R 0098/2005-1) inzake een oppositieprocedure met betrekking tot de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „CAFON” als gemeenschapsmerk.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Verzoekster zal de kosten dragen.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/18


Beroep ingesteld op 16 februari 2006 — González Sánchez/BHIM — Bankinter (ENCUENTA)

(Zaak T-49/06)

(2006/C 310/36)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Francisco Javier González Sánchez (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: G. Justicia González, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: BANKINTER, S.A.

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 16 december 2005 in zaak R 1116/2005-2, waarvan op 21 december 2005 kennis is gegeven, te vernietigen en verzoekende partij een termijn toe te kennen voor het instellen van beroep tegen de oppositie tegen het aangevraagde merk, een rechtsmiddel dat haar is ontnomen vermits verwerende partij, het BHIM, heeft geoordeeld dat het instellen ervan buiten de termijn was gebeurd.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Confederación Española de Cajas de Ahorro

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ENCUENTA” voor waren en diensten van de klassen 16, 36 en 38 — aanvraagnr. 2.534.584

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: BANKINTER, S.A.

Oppositiemerk of -teken: communautair beeldmerk „ecuenta-ebankinter” voor waren en diensten van de klassen 16, 36 en 38 — aanvraagnr. 2.396.760

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: niet-ontvankelijkheid van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de regels 61 tot en met 69 van verordening (EG) nr. 2868/95, inzake kennisgevingen (1).


(1)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/18


Beroep ingesteld op 4 september 2006 — Promat/BHIM — Puertas Proma (Promat)

(Zaak T-243/06)

(2006/C 310/37)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Promat GmbH (Ratingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Puertas Proma, S.A.L.

Conclusies

de beslissing van verwerende partij van 4 mei 2006 (zaak R 1059/2005-1) aldus te wijzigen dat het beroep volledig wordt toegewezen;

verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PROMAT” voor waren en diensten van de klassen 1, 3, 6-12, 14, 16-17, 20-22, 25 en 37 (aanvraag nr. 932 202)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Puertas Proma, S.A.L.

Oppositiemerk of -teken: inz. beeldmerk „PROMA” voor waren en diensten van de klassen 6, 20 en 39 (gemeenschapsmerk nr. 239 984), waarbij de oppositie was gericht tegen de aanvraag voor de klassen 6 en 20

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat de conflicterende tekens niet overeenstemmen en de betrokken waren niet soortgelijk zijn. Bijgevolg bestaat er geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/19


Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — TORRES/BHIM — Bodegas Cándido (TORRE DE FRIAS)

(Zaak T-285/06)

(2006/C 310/38)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, S.A. (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. A. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bodegas Cándido, S.A.

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 27 juli 2006 in zaak R 1069/2000-2 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Bodegas Cándido, S.A.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk TORRE DE FRIAS voor waren van klasse 33 — aanvraagnr. 305.151

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale woordmerken TORRES, internationaal woordmerk TORRES en internationaal woordmerk LAS TORRES voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien de term TORRE het dominerende bestanddeel in de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk is, er fonetische en visuele overeenstemmingen tussen de voor de conflicterende merken geclaimde tekens bestaan en er gevaar van verwarring van deze merken is, waardoor deze merken in het handelsverkeer niet naast elkaar kunnen bestaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/19


Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — TORRES/BHIM — Vinícola de Tomelloso (TORRE DE GAZATE)

(Zaak T-286/06)

(2006/C 310/39)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, S.A. (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. A. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vinícola de Tomelloso, S.C.L.

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 27 juli 2006 in zaak R 421/2004-2 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Vinícola de Tomelloso, S.C.L.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk TORRE DE GAZATE voor waren van klasse 33 — aanvraagnr. 1 632 017

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale woordmerken TORRES, internationaal woordmerk TORRES en internationaal woordmerk LAS TORRES voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien de term TORRE het dominerende bestanddeel in de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk is, er fonetische en visuele overeenstemmingen tussen de voor de conflicterende merken geclaimde tekens bestaan en er gevaar van verwarring van deze merken is, waardoor deze merken in het handelsverkeer niet naast elkaar kunnen bestaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/20


Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — TORRES/BHIM — Bodegas Peñalba López (Torre Albéniz)

(Zaak T-287/06)

(2006/C 310/40)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, S.A. (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. A. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bodegas Peñalba López, S.L.

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau van 27 juli 2006 in zaak R 597/2004-2 te vernietigen met verwijzing van het Bureau in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Bodegas Peñalba López, S.L.

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk Torre Albéniz voor waren van de klassen 32, 33 en 39 — aanvraagnr. 1.191.683

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: verschillende communautaire woord- en beeldmerken en nationale beeldmerken voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en gedeeltelijke afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en vernietiging van de bestreden beslissing houdende afwijzing van de merkaanvraag voor waren van klasse 33

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien de term TORRE het dominerende bestanddeel in de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk is, er fonetische en visuele overeenstemmingen tussen de voor de conflicterende merken geclaimde tekens bestaan en er gevaar van verwarring van deze merken is, waardoor deze merken in het handelsverkeer niet naast elkaar kunnen bestaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/20


Beroep ingesteld op 11 oktober 2006 — CESD-Communautaire/Commissie

(Zaak T-289/06)

(2006/C 310/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre Européen pour la Statistique et le Développement ASBL — CESD-Communautaire ASBL (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordigers: D. Grisay en D. Piccininno, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige op artikel 230 EG gebaseerde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 augustus 2006 te ontvangen;

het beroep ontvankelijk te verklaren;

primair, het beroep gegrond te verklaren en voor recht te verklaren dat het besluit van de Commissie van 11 augustus 2006 nietig is, omdat daaraan misbruik van bevoegdheid ten grondslag ligt en/of het mank gaat aan een motiveringsgebrek alsmede aan een kennelijk onjuiste beoordeling;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij besluit van 11 augustus 2006 heeft de Commissie op basis van artikel 93, lid 1, sub f, van het Financieel Reglement (1) vastgesteld dat verzoekster ernstig in gebreke is gebleven wegens niet-nakoming van drie met Eurostat gesloten overeenkomsten betreffende de technische samenwerking op het gebied van de statistiek (PHARE-programma), als gevolg van haar weigering om de Commissie de informatie ter beschikking te stellen op grond waarvan deze een audit naar de uitvoering van de betrokken overeenkomsten kan verrichten. Bovendien wordt in het bestreden besluit gepreciseerd dat de Commissie zich het recht voorbehoudt om met elk adequaat middel, waaronder de gang naar de rechter, de geschonden contractuele bepalingen toepassing te doen vinden en in voorkomend geval de bedragen in te vorderen die verschuldigd blijken te zijn.

Ter onderbouwing van haar beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit voert verzoekster drie middelen aan:

In de eerste plaats stelt zij misbruik van bevoegdheid in de zin van misbruik van procedure, voor zover het bestreden besluit de bijzondere geschillenbeslechtingprocedures omzeilt waarin wordt voorzien in elke overeenkomst die verzoekster met de Commissie heeft gesloten en die zijn gebaseerd op de toepassing van artikel 57 van Financieel Reglement nr. 1605/2002, doordat zij daarvoor de eenzijdige benadering van het besluit in de plaats stelt die is gebaseerd op artikel 93, lid 1,sub f, van dat reglement. De Commissie maakt een oneigenlijk gebruik van de procedure van artikel 93, lid 1, sub f, gelet op de hoofddoelstelling ervan, die volgens verzoekster erin bestaat de inschrijvers die naar aanleiding van een eerste opdracht ernstig in gebreke zijn gesteld wegens niet-nakoming, uit te sluiten van deelneming aan de procedure voor de plaatsing van een latere opdracht, om vervolgens overeenkomsten te ontbinden die elk voorzien in verschillende wijzen van geschillenbeslechting bij de aanwijzing van de bevoegde rechter en de bepaling van het toepasselijke recht.

In de tweede plaats voert verzoekster een motiveringsgebrek aan. Het bestreden besluit is niet naar behoren gemotiveerd, noch juridisch, wegens ontoereikende motivering, voor zover het een bepaling inzake het goede beheer van gemeenschapsopdrachten toepast in de contractuele sfeer, noch feitelijk, aangezien de verwijten van de Commissie aan het adres van verzoekster volstrekt ongegrond zijn, nu verzoekster blijk heeft gegeven van haar wil om samen te werken met de auditdiensten van de Commissie.

In de derde plaats heeft de Commissie volgens verzoekster een kennelijke beoordelingsfout gemaakt, voor zover de aan verzoekster verweten feiten in het bestreden besluit worden gekwalificeerd zonder dat zij eerst ernstig in gebreke is gesteld wegens niet-nakoming met gebruikmaking van uit artikel 57, lid 2, van verordening nr. 1605/2002 voortvloeiende contractuele procedures.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/21


Beroep ingesteld op 9 oktober 2006 — Italië/Commissie

(Zaak T-290/06)

(2006/C 310/42)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, Avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren mededeling nr. 06863 van 27 juli 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende betalingen van de Commissie die afwijken van het verzochte bedrag. Ref. Programma POR Puglia (N.CCI 1991 IT 161 PO 009);

nietig te verklaren mededeling nr. 07231 van 3 augustus 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende betalingen van de Commissie die afwijken van het verzochte bedrag. Ref. DOCUP Toscana Ob. 2 (N.CCI 2000 IT 162 DO 001);

nietig te verklaren mededeling nr. 07248 van 3 augustus 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende certificering van de tussentijdse kostendeclaratie en verzoek om betaling. Ref. DOCUP Veneto Ob. 2 2000-2006 (N.CCI 2000 IT 162 DO 005);

nietig te verklaren mededeling nr. 07473 van 10 augustus 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende PON Ontwikkeling van het lokale bedrijfsleven (N.CCI 1999 IT 161 PO 002) — Betalingen van de Commissie die afwijken van het verzochte bedrag;

nietig te verklaren mededeling nr. 07755 van 22 augustus 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende betalingen van de Commissie die afwijken van het verzochte bedrag. Ref. POR Campania 2000-2006 (N.CCI 1999 IT 161 PO 007);

nietig te verklaren mededeling nr. 07768 van 23 augustus 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende betalingen van de Commissie die afwijken van het verzochte bedrag. Ref. POR Campania 2000-2006 (N.CCI 1999 IT 161 PO 007);

nietig te verklaren mededeling nr. 08861 van 20 september 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende betalingen van de Commissie die afwijken van het verzochte bedrag. Ref. POR Sardegna 2000-2006 (N.CCI 1999 IT 161 PO 010);

alle daarmee verband houdende en eerdere handelingen nietig te verklaren, onder verwijzing van de Commissie van de Europese in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn identiek aan die in zaak T-345/04, Italiaanse Republiek/Commissie. (1)


(1)  PB C 262 van 23.10.2004., blz. 55.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/22


Beroep ingesteld op 18 oktober 2006 — Operator ARP/Commissie

(Zaak T-291/06)

(2006/C 310/43)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij:„Operator ARP” Sp. z o.o. (vertegenwoordiger: J. Szymanowska, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 5 juli 2005 inzake staatssteun nr. C 20/24 (ex NN 25/05) ten gunste van Huta Częstochowa SA gedeeltelijk nietig te verklaren, dat wil zeggen voor zover in artikel 3, lid 2, tweede alinea, daarvan Polen wordt verplicht, alle noodzakelijke maatregelen te nemen om van Operator ARP Sp. z o.o. de staatssteun terug te vorderen die aan Huta Częstochowa SA op een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare wijze is verleend;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 5 juli 2005 inzake staatssteun nr. C 20/24 (ex NN 25/05), waarbij in artikel 3, lid 1, de steun die Polen in de periode van 1997 tot mei 2002 aan Huta „Częstochowa” SA heeft verleend in de vorm van bedrijfssteun en steun voor de herstructurering van het personeelsbestand, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard. De beschikking is op 21 augustus 2006 aan verzoekster betekend. In artikel 3, lid 2, van de bestreden beschikking heeft de Commissie Polen verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen om de onrechtmatig verleende steun van de in dat lid genoemde ondernemingen, waaronder verzoekster, terug te vorderen. Volgens die beschikking zijn alle in voormeld lid genoemde ondernemingen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van die steun, hetgeen onverwijld en volgens de procedures van nationaal recht dient te geschieden. Over de gehele periode vanaf de ontvangst van de steun tot het tijdstip waarop deze werkelijk is terugbetaald, moet volgens de bepalingen van hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (1) rente worden berekend.

Verzoekster vordert nietigverklaring van voornoemde beschikking op grond dat zij niet de begunstigde is van de steun die van 1997 tot 2002 aan Huta Częstochowa SA is verleend, en derhalve niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van die steun, zodat volgens verzoekster de aan Polen opgelegde verplichting alle noodzakelijke maatregelen te nemen om die steun van verzoekster terug te vorderen, ongegrond is.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

schending van het recht van verweer door inbreuk op artikel 88 EG omdat de verplichting de betrokken partijen in staat te stellen hun opmerkingen te maken in het kader van de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot de betrokken steun, niet is nagekomen. Verzoekster stelt dat zij niet heeft deelgenomen aan de door de Commissie geleide formele onderzoeksprocedure, zodat zij niet de gelegenheid heeft gehad in het kader van die procedure opmerkingen te maken of juridische argumenten aan te voeren, wat haars inziens ertoe zou hebben geleid dat de Commissie anderszins met betrekking tot de omschrijving van de kring van steunontvangers zou hebben beslist (uitsluiting van Operator ARP Sp. z o.o. van die kring);

schending van artikel 253 EG, dat wil zeggen geen passende motivering van de beschikking. Verzoekster voert aan dat de motivering van de beschikking, voor zover zij daarbij wordt aangemerkt als begunstigde van de steun, beknopt en onsamenhangend is, aangezien de Commissie verzoekster in de motivering van de beschikking niet behandelt als iemand die als begunstigde van de steun kan worden aangemerkt, maar haar tegelijkertijd in het beschikkende gedeelte aanduidt als iemand die tot terugbetaling daarvan verplicht is. Verzoekster voert vervolgens aan dat de bestreden beschikking geen licht werpt op de feitelijke omstandigheden betreffende de steun die aan Huta Częstochowa SA op een volgens de beschikking met de gemeenschappelijke markt onverenigbare wijze is verleend, in het bijzonder bevat de beschikking geen analyse, in het kader van de uitbreiding van de kring van begunstigden, van de kwestie van de eventuele overdracht van de uit die steun voortvloeiende voordelen aan degenen die de activa en passiva van Huta Częstochowa SA hebben overgenomen;

onjuiste uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG, alsmede van artikel 14 van verordening (EG) 659/1999 (2), doordat verzoekster daarbij als begunstigde van de steun wordt aangemerkt. Verzoekster voert aan dat de Commissie, door haar als begunstigde van de steun aan te merken, de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid heeft overschreden omdat verzoekster niet behoort tot degenen die in feite van die steun hebben geprofiteerd;

schending van het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel doordat verzoekster wordt aangeduid als iemand die verplicht is tot terugbetaling van de met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun, hoewel zij in feite niet de begunstigde daarvan is.


(1)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/23


Beroep ingesteld op 19 oktober 2006 — NBC Fourth Realty/BHIM — Regalado Pareja en Pedrol (PK MAX)

(Zaak T-293/06)

(2006/C 310/44)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NBC Fourth Realty Corp. (Las Vegas, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: A. Woodgate en A. Smith, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Isaias Regalado Pareja en Bibiana Pedrol, handelend onder de naam Rosell (Alicante, Spanje)

Conclusies

de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van 5 juli 2006 in zaak R 397/2005-1 te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van deze procedure en in die van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Miguel Isaias Regalado Pareja en Bibiana Pedrol, handelend onder de naam Rosell

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair beeldmerk PK MAX, waarbij de kleur marineblauw wordt geclaimd voor waren en diensten van de klassen 3, 25 en 28 in zaak R 397/2005-1

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale woordmerken T.K. MAXX voor waren en diensten van klasse 35, communautair woordmerk T.K. MAX voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 18, 25, 28 en 35, en oudere niet-ingeschreven nationale woordmerken met dezelfde naam die in Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland in de handel worden gebruikt.

Beslissing van de oppositieafdeling: volledige toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en terugwijzing van de zaak naar de oppositieafdeling voor de overige oppositiegronden.

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad.

Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat er geen gevaar van verwarring van het oudere merk met het litigieuze merk bestond. In het bijzonder stelt verzoekster dat de kamer van beroep de „consument” van de beschermde diensten onjuist heeft uitgelegd door een kennelijk onjuiste beoordeling van de visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemmingen tussen de respectieve merken. Bovendien heeft de kamer van beroep de omvang van de bescherming die het oudere merk geniet als gevolg van de bekendheid ervan en/of van het onderscheidend vermogen ervan van huis uit, onjuist beoordeeld. Ten slotte stelt verzoekster dat de kamer van beroep ten onrechte extra eisen met betrekking tot artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad heeft gesteld.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/23


Beroep ingesteld op 20 oktober 2006 — Nordmilch/BHIM (Vitality)

(Zaak T-294/06)

(2006/C 310/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nordmilch eG (Zeven, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Schneider, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 9 augustus 2006 in zaak R 746/2004-4 te vernietigen, voor zover daarbij verzoeksters beroep werd verworpen;

het Bureau te verwijzen in de eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Vitality” voor waren en diensten van de klassen 29, 30, 32, 33 en 43 (aanvraagnr. 2 835 684)

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) verzet zich niet tegen de inschrijving van het aangevraagde merk, aangezien dit merk het relevante publiek zonder meer in staat stelt, de herkomst van de door dit merk beschermde waren te onderkennen en deze te onderscheiden van waren van andere ondernemingen.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/24


Beroep ingesteld op 19 oktober 2006 — BASE/Commissie

(Zaak T-295/06)

(2006/C 310/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BASE NV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Verheyden, Y. Desmedt en F. Bimont, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vast te stellen dat de Commissie de in artikel 7, lid 4, van de kaderrichtlijn (1) vastgestelde procedureregels heeft geschonden door geen grondige onderzoeksprocedure in te leiden met betrekking tot het ontwerp van regelgevende maatregelen dat haar door het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) is meegedeeld;

vast te stellen dat de Commissie verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt bij het onderzoek van de door het BIPT meegedeelde ontwerpmaatregelen, door ervan uit te gaan dat BASE over aanzienlijke marktmacht (AMM) beschikte op de markt voor gespreksafgifte op haar eigen individuele mobiele netwerk in België;

vast te stellen dat de Commissie de algemene doelstellingen en fundamentele beginselen van het nieuwe regelgevingskader heeft geschonden door de door het BIPT voorgestelde maatregelen goed te keuren, hoewel elk van deze maatregelen kennelijk onevenredig en buitensporig is. De Commissie heeft de genoemde doelstellingen en beginselen in het bijzonder geschonden door op korte termijn de toepassing te eisen van uniforme gespreksafgiftetarieven, zonder de concrete gevolgen hiervan voor BASE als derde markttoetreder te evalueren;

om al deze redenen de beschikking van de Commissie in haar geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking van 4 augustus 2006 (zaak BE/2006/0433) heeft de Commissie aan het einde van de in artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/21/EG genoemde eerste onderzoeksfase het ontwerpbesluit met betrekking tot de markt voor gespreksafgifte op de afzonderlijke mobiele netwerken in België goedgekeurd dat de Belgische regelgevende instantie, het BIPT, haar op 7 juli 2006 had meegedeeld. Daarin is voorlopig vastgesteld dat elk van de drie mobiele operatoren in België, waaronder verzoekster, als onderneming met aanzienlijke marktmacht op de markt voor gespreksafgifte op de afzonderlijke mobiele netwerken dient te worden beschouwd, en zijn hun op die grond bepaalde verplichtingen opgelegd. Het door het BIPT meegedeelde ontwerpbesluit voorziet tevens in een „glide path”-regeling, volgens welke de Belgische mobiele operatoren hun gespreksafgiftetarieven geleidelijk dienen af te bouwen tegen 2008.

Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster drie middelen aan.

Met haar eerste middel verwijt zij de Commissie dat zij de bij artikel 7 van richtlijn 2002/21/EG ingevoerde raadplegingsprocedure niet in acht heeft genomen. Zij heeft immers geen grondige onderzoeksprocedure ingeleid, zoals vereist door artikel 7, lid 4, van deze richtlijn, hoewel de in het notificatiedossier opgenomen bewijzen en argumenten, waarnaar in het door het BIPT aangemelde ontwerpbesluit wordt verwezen, de kwalificatie van verzoekster als AMM-ondernemer op de markt voor mobiele gespreksafgifte in België niet konden rechtvaardigen.

Met het tweede middel stelt verzoekster dat de Commissie verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt bij de evaluatie van de aanzienlijke macht die zij volgens de verklaringen van het BIPT op de markt voor gespreksafgifte in België zou hebben.

Met haar derde middel stelt verzoekster dat de Commissie bij de beoordeling van de gegrondheid en het passende karakter van de door het BIPT voorgestelde maatregelen de beginselen en doelstellingen van het nieuwe regelgevingskader inzake elektronische communicatie heeft geschonden. Meer bepaald is het door de Commissie gestelde vereiste van uniforme gespreksafgiftetarieven kennelijk in strijd met de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie en heeft de Commissie onvoldoende rekening gehouden met de situatie van verzoekster en de objectieve verschillen die tussen haar en de andere mobiele operatoren bestaan. Bovendien houdt de door de Commissie goedgekeurde tariefregeling een bevoegdheidsoverschrijding in alsook een schending van artikel 2 van richtlijn 2002/77/EG. (2)


(1)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (PB 2002 L 108, blz. 33).

(2)  Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB 2002 L 249, blz. 21).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/25


Beroep ingesteld op 19 oktober 2006 — Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad

(Zaak T-296/06)

(2006/C 310/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd (Dongguan, China) (vertegenwoordiger: A. P. Bentley, QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1136/2006 van de Raad, voor zover zij van toepassing is op de verzoekende partij, en

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De verzoekende partij, een Chinese producent van hefboommechanismen, verzoekt om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1136/2006 van de Raad van 24 juli 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op hefboommechanismen uit de Volksrepubliek China (1), voor zover de verordening haar raakt.

Ter ondersteuning van haar verzoek stelt de verzoekende partij dat artikel 2, lid 10, van de basisverordening (2) is geschonden, omdat de gemeenschapsinstellingen de exportprijs van de verzoekende partij hebben vastgesteld op een niveau af-fabriek in China waarin de verkoopkosten en algemene en administratieve kosten niet zijn meegerekend, terwijl deze kosten in de normale waarde wel zijn meegerekend.

De verzoekende partij stelt voorts dat de beginselen van behoorlijk bestuur en van zorgvuldig onderzoek zijn geschonden, omdat de gemeenschapsinstellingen de gegevens met betrekking tot de verkoopkosten en algemene en administratieve kosten van de verkooponderneming via welke de verzoekende partij haar producten verkoopt, niet hebben nagegaan teneinde vast te stellen of de exportprijs van de verzoekende partij zou moeten worden vastgesteld op het prijsniveau van deze verkooponderneming in plaats van op het prijsniveau van de fabriek van de verzoekende partij in China.

Tot slot stelt de verzoekende partij dat artikel 2, lid 7, van de basisverordening, het beginsel van behoorlijk bestuur en het objectiviteitsbeginsel zijn geschonden, omdat de gemeenschapsinstellingen kennelijk zonder enige objectieve rechtvaardiging hun methode voor de vaststelling van de normale waarde hebben gewijzigd.


(1)  PB L 205, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/25


Beroep ingesteld op 17 oktober 2006 — Majątek Hutniczy/Commissie

(Zaak T-297/06)

(2006/C 310/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Majątek Hutniczy sp. z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordigers: C. Rapin en E. Van den Haute, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk te verklaren;

de artikelen 3 en 4 van de beschikking van de Commissie van 5 juli 2005 betreffende de steun van Polen aan Huta Częstochowa S.A. [kennisgeving geschied onder nummer C (2005) 1962] nietig te verklaren;

subsidiair, vast te stellen dat op de dag van het onderhavige beroep voor Polen geen verplichting tot terugvordering van de in artikel 3 van de beschikking vermelde steun en interesten bestaat, zodat de bedragen van deze steun en interesten niet verschuldigd zijn;

meer subsidiair, artikel 3, lid 2, tweede alinea, van de beschikking nietig te verklaren, en de kwestie van de interesten naar de Commissie terug te wijzen voor een nieuwe beschikking in de zin van bijlage A bij het verzoekschrift of van elke andere overweging van het Gerecht in de motivering van het arrest;

de Commissie hoe dan ook te verwijzen in alle kosten;

voor het geval het Gerecht oordeelt dat op het beroep geen uitspraak behoeft te worden gedaan, de Commissie overeenkomstig de bepalingen van artikel 87, lid 6, juncto artikel 90, sub a, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking C (2005) 1962 def. van 5 juli 2005 (steunmaatregel nr. C 20/04, ex NN 25/04) heeft de Commissie bepaalde vormen van herstructureringssteun van Polen aan staalproducent Huta Częstochowa S.A. onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard en de terugvordering ervan gelast. Verzoekster is een van de opvolgsters van de steunontvangende onderneming die in het kader van de herstructurering van Huta Częstochowa S.A. sommige activa en passiva van deze onderneming heeft ontvangen, en is daarna via dochteronderneming ISD Polska door Industrial Union of Donbass overgenomen. Verzoekster wordt in de bestreden beschikking genoemd bij de ondernemingen die gezamenlijk en hoofdelijk gehouden zijn tot terugbetaling van de met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun.

Tot staving van haar beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking, voert verzoekster vier middelen aan.

Met haar eerste middel betoogt zij dat de Commissie de feiten die beslissend zijn voor het resultaat van het onderzoek kennelijk onjuist heeft beoordeeld. Zij stelt dat na de verkoop van de activa van de aanvankelijke begunstigde van de onverenigbare steun aan ISD Polska (en Donbass), de verkoper van de aanvankelijke steunontvangende onderneming het voordeel van deze steun behoudt, zodat hij voor de terugbetaling van de betrokken steun moet instaan. Volgens verzoekster zou de Commissie, had zij de relevante feiten betreffende de verkoop van de activa van Huta Częstochowa, via onder meer Majątek Hutniczy, aan ISD Polska (en Donbass) naar behoren vastgesteld, tot de conclusie zijn gekomen dat als gevolg van de overname van de productiemiddelen van Huta Częstochowa tegen een prijs die overeenkomt met de marktprijs, de steun reeds aan de verkoper was terugbetaald. Volgens verzoekster heeft de Commissie bijgevolg in strijd gehandeld met haar verplichting om alle relevante gegevens van het concrete geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken.

Met haar tweede middel stelt verzoekster dat de Commissie het aan het Toetredingsverdrag gehechte Protocol nr. 8 betreffende de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie (1) heeft geschonden door sommige bepalingen daarvan zuiver letterlijk uit te leggen, terwijl zij deze volgens verzoekster had moeten uitleggen in het licht van de doelstellingen die met dit Protocol worden nagestreefd, en van de context waarin het is vastgesteld. Als gevolg van deze volgens haar onjuiste uitlegging zou de Commissie met haar beschikking terugbetaling hebben verlangd van staatssteun die vóór de vaststelling van Protocol nr. 8 is verleend aan vennootschappen die in bijlage 1 bij het Protocol niet worden genoemd als één van de acht ondernemingen die in afwijking van de artikelen 87 EG en 88 EG overheidssteun van Polen kunnen ontvangen. Zij betoogt eveneens dat, nu in Protocol nr. 8 niet uitdrukkelijk wordt verklaard dat het terugwerkende kracht heeft voor een precies afgebakende periode, de Commissie met haar uitlegging meerdere algemene beginselen heeft geschonden, zoals het beginsel van niet-terugwerkende kracht en het rechtszekerheidsbeginsel. Verzoekster stelt dat Protocol nr. 8, indien het juist wordt uitgelegd, de Commissie niet de bevoegdheid verleent terugbetaling te verlangen van staatssteun die vóór de vaststelling van dit protocol is verleend aan ondernemingen die in bijlage 1 niet worden genoemd. Verzoekster concludeert dat de Commissie zonder rechtsgrondslag heeft gehandeld, en aldus inbreuk heeft gemaakt op de bevoegdheid ratione temporis van andere gemeenschapsinstellingen.

Het derde middel, dat subsidiair wordt aangevoerd voor het geval dat het Gerecht oordeelt dat de Commissie de feiten juist heeft vastgesteld en Protocol nr. 8 juist heeft uitgelegd, is ontleend aan schending van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 (2). Verzoekster stelt dat de Commissie met de vaststelling van de beschikking tot terugvordering van de steun, handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

Met het vierde middel betoogt verzoekster, tot staving van haar subsidiaire verzoek tot nietigverklaring van artikel 3, lid 2, tweede alinea, van de bestreden beschikking, dat de Commissie bij de berekening van de rentevoet die in het onderhavige geval geldt voor de terugvordering van de steun, verordening nr. 794/2004 (3) heeft geschonden.


(1)  PB 2003, L 236, blz. 948.

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 140, blz. 1.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/26


Beroep ingesteld op 18 oktober 2006 — Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (1000)

(Zaak T-298/06)

(2006/C 310/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, A. Renck en T. Dolde, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 augustus 2006 in zaak R 447/2006-4 te vernietigen; en

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „1 000” voor waren en diensten van de klassen 16, 28 en 41 — aanvraagnr. 4 372 264

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien volgens verzoekster cijfers in beginsel geen onderscheidend vermogen missen en kunnen dienen als herkomstaanduiding op dezelfde wijze als woorden.

Schending van artikel 7, lid 1, sub c, van de verordening. Het aangevraagde merk is immers niet beschrijvend, aangezien consumenten die worden geconfronteerd met het merk „1 000” op gedrukte artikelen, niet in staat zullen zijn daaruit enige informatie over de kenmerken van de betrokken waren af te leiden.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/27


Beroep ingesteld op 4 september 2006 — Promat/BHIM — Puertas Proma (Promat)

(Zaak T-300/06)

(2006/C 310/50)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Promat GmbH (Ratingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Puertas Proma, S.A.L.

Conclusies

de beslissing van verwerende partij van 4 mei 2006 (zaak R 1058/2005-1) aldus te wijzigen dat het beroep volledig wordt toegewezen;

verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Promat” voor waren en diensten van de klassen 1, 2, 6, 17, 19, 20 en 42 (aanvraag nr. 803 825)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Puertas Proma, S.A.L.

Oppositiemerk of -teken: inz. beeldmerk „PROMA” voor waren en diensten van de klassen 6, 20 en 39 (gemeenschapsmerk nr. 239 984), waarbij de oppositie was gericht tegen de aanvraag voor de klassen 6, 19 en 20

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) doordat de conflicterende tekens niet overeenstemmen en de betrokken waren niet soortgelijk zijn. Bijgevolg bestaat er geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/27


Beroep ingesteld op 6 november 2006 — Hartmann/BHIM (E)

(Zaak T-302/06)

(2006/C 310/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Paul Hartmann Aktiengesellschaft (Heidenheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Gründig-Schnelle, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de bestreden beslissing te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „E” voor waren van de klassen 5, 10 en 25 — aanvraagnr. 4 316 949

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service Station Borne/Commissie

(Zaak T-274/99) (1)

(2006/C 310/52)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service de Bleek/Commissie

(Zaak T-275/99) (1)

(2006/C 310/53)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service Station Hasselerbaan/Commissie

(Zaak T-276/99) (1)

(2006/C 310/54)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Self Service Station Weghorst/Commissie

(Zaak T-277/99) (1)

(2006/C 310/55)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Shell Hengelo Zuid/Commissie

(Zaak T-278/99) (1)

(2006/C 310/56)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Visser's Oliehandel Horst/Commissie

(Zaak T-281/99) (1)

(2006/C 310/57)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Visser's Tankstations/Commissie

(Zaak T-282/99) (1)

(2006/C 310/58)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Tankstation en Automobielbedrijf Tromp/Commissie

(Zaak T-286/99) (1)

(2006/C 310/59)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Autobedrijf Nelissen St. Geertruid/Commissie

(Zaak T-287/99) (1)

(2006/C 310/60)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 4.3.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Snijders Olie/Commissie

(Zaak T-309/99) (1)

(2006/C 310/61)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 4.3.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Weghorst-Oliko/Commissie

(Zaak T-314/99) (1)

(2006/C 310/62)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 4.3.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Autobedrijf Geve/Commissie

(Zaak T-315/99) (1)

(2006/C 310/63)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 4.3.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/30


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Pierik-Bomers/Commissie

(Zaak T-316/99) (1)

(2006/C 310/64)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 4.3.2000.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/30


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 2006 — Achten/Commissie

(Zaak T-339/99) (1)

(2006/C 310/65)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 4.3.2000.


GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/31


Beroep ingesteld op 26 oktober 2006 — Dálnoky/Commissie

(Zaak F-120/06)

(2006/C 310/66)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Noémi Dálnoky (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Horváth, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de door het Europees bureau voor personeelsselectie (EPSO) gepubliceerde aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/47/06 (1) voor de aanwerving van administrateurs met — onder meer — de Roemeense nationaliteit;

verweerster te gelasten, in de toekomst geen aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek te publiceren en geen algemeen vergelijkend onderzoek te organiseren met het vereiste van grondige kennis van slechts een bepaalde gemeenschapstaal, maar met het vereiste van grondige kennis van een van de gemeenschapstalen, tenzij een bijzondere taal is vereist wegens de bijzondere aard van de te bekleden ambten;

indien voormeld algemeen vergelijkend onderzoek gedeeltelijk of volledig is afgesloten vóór de nietigverklaring door het Gerecht, verweerster te gelasten, nadelen die verzoekster of anderen ondervinden als gevolg van de in dit algemeen vergelijkend onderzoek toegepaste discriminerende bepaling op te heffen, onder meer door te voorzien in een andere mogelijkheid te solliciteren naar de met algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/47/06 te vervullen ambten voor degenen die zich als gevolg van voormelde discriminerende bepaling hebben onthouden van sollicitatie;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, een Roemeens onderdaan van Hongaarse origine en met Hongaars als moedertaal, stelt dat de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/47/06, door het vereiste dat de sollicitanten een grondige kennis van het Roemeens moeten hebben, in strijd is met het EG-recht op verschillende punten:

schending van verzoeksters rechten op gelijke behandeling en non-discriminatie op grond van etnische afstamming, aangezien Roemeense onderdanen met Roemeens als moedertaal oneerlijk worden bevoordeeld;

discriminatie op grond van nationaliteit, in strijd met het Ambtenarenstatuut en artikel 12 EG, voor zover in eerdere vergelijkende onderzoeken de sollicitanten bewijs mochten leveren van grondige kennis van een gemeenschapstaal die niet de meest gesproken taal in hun lidstaat was;

er wordt een vereiste gesteld dat niet is toegelaten door het Ambtenarenstatuut, dat alleen grondige kennis van een bepaalde gemeenschapstaal vereist, in tegenstelling tot één ervan, wanneer er een specifieke functiegerelateerde behoefte is of dit is gerechtvaardigd op grond van een ander objectief of rechtmatig beleid.


(1)  PB C 145 A, 21. 6. 2006.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/31


Beroep ingesteld op 23 oktober 2006 — Roodhuijzen/Commissie

(Zaak F-122/06)

(2006/C 310/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Anton Pieter Roodhuijzen (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 28 februari 2006, bevestigd op 20 maart 2006, om verzoekers geregistreerde partnerschap met H. niet te erkennen als geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk in de zin van de ziektekostenverzekering;

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 12 juli 2006 houdende afwijzing van de klacht die verzoeker op 27 maart 2006 onder nummer R/230/06 heeft ingediend;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, ambtenaar van de Commissie met de Nederlandse nationaliteit, heeft gevraagd om zijn partnerschap met H., dat wil zeggen een notarieel opgestelde en naar Nederlands recht erkende samenlevingsovereenkomst, in aanmerking te nemen om zijn partner recht te verlenen op aansluiting bij de gemeenschappelijke regeling ziektekostenverzekering. De administratie heeft die aanvraag afgewezen, en dit zelfs nadat verzoeker een certificaat van de Nederlandse Ambassade te Luxemburg had overgelegd volgens welke de betrokken overeenkomst aan verzoeker en zijn partner wel degelijk de hoedanigheid van geregistreerde partners buiten het huwelijk verleent.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker schending aan van artikel 72 van het Statuut, van artikel 1, lid 2, sub c-i, van bijlage VII bij het Statuut en van artikel 12 van de gemeenschappelijke regeling inzake ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. Voorts beroept hij zich op een kennelijk onjuiste beoordeling, schending van de motiveringsplicht en miskenning van algemene rechtsbeginselen, met name het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling van ambtenaren.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/32


Beroep ingesteld op 30 oktober 2006 — Deffaa/Commissie

(Zaak F-125/06)

(2006/C 310/68)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Walter Deffaa (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van de Commissie van 12 januari 2006 voor zover verzoeker, die met ingang van 1 augustus 2004 is bevorderd tot directeur-generaal van het DG IAS, daarbij is ingedeeld in de rang A*15, salaristrap 4;

subsidiair, nietigverklaring van dit besluit voor zover verzoeker daarbij de in artikel 44, tweede alinea, van het Statuut voorziene overgang naar de volgende salaristrap wordt geweigerd;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Als directeur bij het DG Begroting en ingedeeld in de rang A2 (thans A*15) heeft verzoeker gesolliciteerd naar het in kennisgeving van vacature COM/228/03 (1) bedoelde ambt van directeur-generaal (rang A1) van het DG IAS. Nadat de keuze op hem was gevallen, werd hij bevorderd tot bovenvermelde functie en ingedeeld in de rang A*15, salaristrap 4.

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker allereerst dat het bestreden besluit zowel in strijd is met artikel 45 van het Statuut, volgens hetwelk de bevordering leidt tot aanstelling van de ambtenaar in de hogere rang van zijn functiegroep, alsook met de kennisgeving van vacature, die volgens de communautaire rechtspraak het wettigheidskader vormt waarbinnen de procedure moet verlopen.

Voorts beroept hij zich op miskenning van de rechtspraak dat het precieze niveau van het ambt waarin zal worden voorzien wordt vastgesteld in de kennisgeving van vacature en van artikel 31 van het Statuut.

Ten slotte stelt hij subsidiair dat de Commissie met de weigering om hem de in artikel 44, tweede alinea, van het Statuut bedoelde overgang naar de volgende salaristrap te verlenen, ten onrechte de strekking van deze bepaling heeft beperkt, en dit met name op basis van een verkeerde uitlegging van artikel 7, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut waarin een verhoging van het maandelijkse salaris is voorzien die volgens hem geen verband houdt met de overgang naar de volgende salaristrap.


(1)  PB C 301 A van 12.12.2003, blz. 1.


16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/32


Beroep ingesteld op 30 oktober 2006 — Mangazzù/Commissie

(Zaak F-126/06)

(2006/C 310/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Salvatore Mangazzù (Brussel, België) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en J. Feld, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het individuele besluit betreffende de overgang van de hoedanigheid van tijdelijk functionaris naar die van ambtenaar, in de vorm van een aanstellingsbesluit dat op 1 januari 2006 is ingegaan en op 13 januari 2006 is betekend;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Nadat verzoeker een aantal jaren als tijdelijk functionaris in de rang A 5 en vervolgens A*11 bij de Commissie had gewerkt, is hij geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek COM/A/18/04, bekendgemaakt op 21 april 2004 en bestemd voor de vorming van een aanwervingreserve van administrateurs van de loopbaan A7/A6. Dientengevolge is hij als ambtenaar aangesteld in hetzelfde ambt dat hij als tijdelijk functionaris bekleedde en krachtens bijlage XIII bij het Statuut ingedeeld in de rang A*6, salaristrap 2.

Tot staving van zijn beroep stelt hij dat de artikelen 31 en 62 van het Statuut alsmede de artikelen 5 en 2 van bijlage XIII bij het Statuut zijn geschonden.

Voorts beroept hij zich op schending van de beginselen van gewettigd vertrouwen, van het behoud van verkregen rechten en van het beginsel van gelijke behandeling.


III Bekendmakingen

16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/34


(2006/C 310/70)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 294 van 2.12.2006

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 281 van 18.11.2006

PB C 261 van 28.10.2006

PB C 249 van 14.10.2006

PB C 237 van 30.9.2006

PB C 224 van 16.9.2006

PB C 212 van 2.9.2006

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://eur-lex.europa.eu