ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 298

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
8 december 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Raad

2006/C 298/1

Besluit van de Raad van 7 november 2006 betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Internationale Raad voor tropisch hout met betrekking tot de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994

1

2006/C 298/2

Besluit van de Raad van 28 november 2006 houdende vervanging van een plaatsvervangend lid van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk

2

2006/C 298/3

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding

3

2006/C 298/4

Besluit van de Raad van 28 november 2006 houdende vervanging van een gewoon lid en van een plaatsvervangend lid van de Raad van Bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

7

2006/C 298/5

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de toekomstige prioriteiten van de intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (Herziening van de conclusies van de Raad van 15 november 2004)

8

 

Commissie

2006/C 298/6

Wisselkoersen van de euro

12

2006/C 298/7

Aankondiging betreffende een verzoek uit hoofde van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG

13

2006/C 298/8

Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen ( 1 )

14

2006/C 298/9

Mededeling van de Commissie betreffende de geldende bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages voor 25 lidstaten, van toepassing vanaf 1 september 2006— Gepubliceerd in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1) en met de Mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3)

15

2006/C 298/0

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4461 — Accor Services France/Groupe Caisse d'Épargne/Accor Emploi Services Universel JV) — Zaak die in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure ( 1 )

16

2006/C 298/1

Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken ( 1 )

17

2006/C 298/2

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4390 — PHL/IBFF) ( 1 )

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Raad

8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 november 2006

betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Internationale Raad voor tropisch hout met betrekking tot de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994

(2006/C 298/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 in samenhang met artikel 300, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 is bij Besluit 96/493/EG van de Raad (2) door de Gemeenschap ondertekend en wordt door haar voorlopig toegepast.

(2)

De overeenkomst ter opvolging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 is in januari 2006 in het kader van UNCTAD gesloten.

(3)

De Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 blijft van kracht tot 31 december 2006, tenzij zij overeenkomstig artikel 46, lid 3, bij besluit van de Internationale Raad voor tropisch hout wordt verlengd tot de datum waarop de opvolgingsovereenkomst in werking treedt.

(4)

De verlenging van de Overeenkomst is in het belang van de Gemeenschap.

(5)

Het standpunt van de Europese Gemeenschap in de Internationale Raad voor tropisch hout moet worden vastgesteld,

BESLUIT:

Artikel 1

De Europese Gemeenschap zal in de Internationale Raad voor tropisch hout stemmen voor de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 tot de voorlopige of definitieve inwerkingtreding van de opvolgingsovereenkomst van 2006.

Artikel 2

De Europese Gemeenschap zal streven naar een besluit van de Internationale Raad voor tropisch hout dat is gericht op beperking van de duur van de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 of op de vaststelling van een herzieningsclausule.

Gedaan te Brussel, 7 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. HEINÄLUOMA


(1)  Doc. 12953/03 — COM (2006) 469 def.

(2)  PB L 208 van 17.08.1996, blz. 1.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/2


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 november 2006

houdende vervanging van een plaatsvervangend lid van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk

(2006/C 298/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (1), met name op artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij zijn besluiten van 3 juni 2002 (2) en 29 april 2004 (3) heeft de Raad de gewone en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk benoemd voor het tijdvak dat verstrijkt op 2 juni 2005; dit tijdvak is verlengd op grond van artikel 1, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1112/2005.

(2)

Ten gevolge van het aftreden van de heer Bo BARREFELT is in de categorie regeringsvertegenwoordigers van die raad van bestuur een zetel van plaatsvervangend lid vacant geworden.

(3)

De regering van Zweden heeft voor de vrijgekomen zetel een voordracht ingediend,

BESLUIT:

Enig artikel

Mevrouw Anna-Lena HULTGÅRD SANCINI wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, ter vervanging van de heer Bo BARREFELT, voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot een nieuwe raad van bestuur is geïnstalleerd overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1112/2005.

Gedaan te Brussel, 28 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. HEINÄLUOMA


(1)  PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1643/95 (PB L 156 van 7.7.1995, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 1112/2005 (PB L 184 van 15.7.2005, blz. 5).

(2)  PB C 161 van 5.7.2002, blz. 5.

(3)  PB C 116 van 30.4.2004, blz. 16.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/3


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding

(2006/C 298/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

INDACHTIG:

1.

het op 23-24 maart 2000 door de Europese Raad van Lissabon voor de Europese Unie geformuleerde strategische doel om „de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang” en het mandaat dat de Raad van Lissabon aan de Raad Onderwijs heeft gegeven om „over de concrete doelstellingen die de onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, een algemene gedachtewisseling te houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit (1);

2.

het verslag van de Raad Onderwijs van 12 februari 2001 over „De concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels”, dat op 23 en 24 maart 2001 bij de Europese Raad te Stockholm is ingediend en drie strategische doelstellingen en dertien geassocieerde doelstellingen bevat (2);

3.

de eerste en de tweede strategische doelstelling van het werkprogramma „Onderwijs en Opleiding 2010”, „Hogere kwaliteit en grotere effectiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU” — met inbegrip van haar geassocieerde doelstelling „Financiële middelen optimaal inzetten (3) — en „Grotere toegankelijkheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor iedereen” — met inbegrip van haar geassocieerde doelstellingen „Open leersituaties” en „Actieve participatie van burgers in de maatschappij, gelijke kansen en sociale samenhang ondersteunen”;

4.

de Mededeling van de Commissie van 10 januari 2003, „Efficiënt investeren in onderwijs en beroepsopleiding: een dwingende noodzaak voor Europa”, waarin wordt opgeroepen tot „een forse groei van investeringen in human resources” en „een efficiëntere besteding van de huidige middelen (4);

5.

de Conclusies van de Raad van 5 mei 2003 over referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (benchmarks), waarin er met nadruk op gewezen wordt dat de Raad besloten heeft „om … een reeks referentieniveaus vast te stellen van Europese gemiddelde prestaties, die worden gebruikt als een van de instrumenten voor het beoordelen van de uitvoering” van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”; (5).

6.

het gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie van 26 februari 2004 over de uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”, waarin wordt benadrukt dat „er dringend meer, efficiënter en effectiever in menselijk kapitaal moet worden geïnvesteerd” en wordt opgeroepen tot „meer investeringen van de overheidssector … en waar nodig meer particuliere investeringen, met name op het gebied van hoger onderwijs, volwasseneneducatie en voortgezette beroepsopleiding (6);

7.

het gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie van 23 februari 2006 over de uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”, waarin wordt onderstreept dat doelmatigheid, kwaliteit en rechtvaardigheid doelstellingen op onderwijs- en opleidingsgebied zijn die allemaal evenveel aandacht verdienen, en dat, „men hier niet omheen kan, wil men de Lissabondoelstellingen verwezenlijken en tegelijkertijd het Europees sociaal model versterken”, en dat „doelmatigheid en rechtvaardigheid niet ten koste van elkaar gaan” en voorts dat „met name investeringen in preprimair onderwijs van eminent belang zijn om falen op school te voorkomen en maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan (7);

8.

de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 23-24 maart 2006, waarin wordt benadrukt dat „onderwijs en opleiding van doorslaggevend belang zijn om het langetermijnpotentieel van de EU voor concurrentiekracht én voor sociale samenhang te ontwikkelen”, dat „hervormingen moeten worden geïntensiveerd om te zorgen voor onderwijsstelsels van hoge kwaliteit die zowel efficiënt als billijk zijn” en dat „investeringen in onderwijs en opleiding een hoog rendement bieden dat in belangrijke mate opweegt tegen de kosten en veel verder reikt dan 2010 (8);

9.

de mededeling van de Commissie over „Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels (9), waarin de lidstaten wordt verzocht een evaluatiecultuur te ontwikkelen, en die, omdat zij in samenwerking met onderzoeksnetwerken tot stand is gekomen, een stap voorwaarts vormt in de verdere ontwikkeling van empirisch onderbouwd beleid op het gebied van onderwijs en opleiding.

MERKT OP dat:

de bevoegde autoriteiten in de lidstaten onderwijs en opleiding zelf moeten organiseren en inrichten overeenkomstig hun eigen wetgeving, beleid en praktijken. Daarnaast moet echter op Europees niveau worden samengewerkt, zodat men van elkaars ervaringen en goede praktijken kan leren, en zijn er indicatoren en benchmarks nodig om een eventuele vooruitgang te kunnen meten. Een succesvol onderwijs- en opleidingsbeleid in een context van een levenlang leren vereist een sectordoorsnijdende aanpak in combinatie met relevant beleid op andere gebieden, met name onderzoek en innovatie, werkgelegenheid, economische zaken, sociale zorg en gezondheidszorg, en jongeren en cultuur.

VERKLAART dat

1.

onderwijs en opleiding, als essentiële factoren die bijdragen tot democratie, sociale cohesie en duurzame economische groei, als een prioritaire investering voor de toekomst moeten worden beschouwd. De uitdaging voor de lidstaten in hun strategieën voor een levenlang leren bestaat in het vaststellen van de prioriteiten voor onderwijsinvesteringen die de beste impact op de kwaliteit en de rechtvaardigheid van leerresultaten zullen hebben;

2.

meer doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding van cruciaal belang zijn gezien de uitdagingen die worden gevormd door de mondialisering, demografische veranderingen, snelle technologische ontwikkelingen en toenemende druk op overheidsbudgetten. Ondanks strikte beperkingen op de overheidsuitgaven wordt in brede kring erkend dat er voldoende en, waar nodig, meer middelen voor menselijk potentieel nodig zijn en derhalve moet worden bezien hoe een toename en/of beter gebruik van particuliere bijdragen kunnen worden verwezenlijkt;

3.

onrechtvaardigheden in onderwijs- en opleidingsstelsels, die bijvoorbeeld in slecht presteren, schooluitval, vroegtijdig schoolverlaten resulteren, grote latente sociale kosten voor de toekomst veroorzaken die veel zwaarder kunnen wegen dan de gedane investeringen. Het ontwikkelen van doelmatige en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels van hoge kwaliteit draagt aanmerkelijk bij tot verlaging van het risico op werkloosheid, sociale uitsluiting en verspilling van menselijk potentieel in een moderne kenniseconomie;

4.

kwaliteit een gemeenschappelijke doelstelling voor alle vormen van onderwijs en opleiding in de Europese Unie is die op gezette tijden gecontroleerd en geëvalueerd moet worden. Kwaliteit is niet alleen een kwestie van leerresultaten of het verstrekken van onderricht, maar ook van de mate waarin onderwijs- en opleidingsstelsels voldoen aan individuele, sociale en economische behoeften, de rechtvaardigheid vergroten en het welzijn verbeteren;

5.

de motivatie, vaardigheden en competenties van leerkrachten, opleiders, ander onderwijzend personeel, begeleidingsdiensten en welzijnsdiensten, alsmede de kwaliteit van de schoolleiding sleutelfactoren zijn die bijdragen tot hoogwaardige leerresultaten. De inspanningen van het onderwijzend personeel moeten worden ondersteund door permanente bijscholing en goede samenwerking met de ouders, welzijnsdiensten voor leerlingen en de bredere gemeenschap. Voorts garanderen kwaliteitsvolle onderwijs- en leeromgevingen goede leeromstandigheden en dragen zij bij tot positieve leerresultaten;

6.

uit onderzoeksgegevens gebleken is dat preprimair onderwijs en gerichte programma's voor vroegtijdige ondersteuning op lange termijn in de loop van het gehele proces van een levenlang leren de hoogste rendementspercentages kunnen opleveren, voornamelijk voor de kansarmsten. Zij leveren positieve menselijke en sociaaleconomische resultaten op die worden meegedragen in het verdere onderwijs en in het volwassen leven. Hoewel de lidstaten verantwoordelijk blijven voor de organisatie van hun eigen onderwijs- en opleidingsstelsels zijn er ook aanwijzingen dat het op te vroege leeftijd op basis van capaciteit opsplitsen van leerlingen in aparte scholen van verschillende types soms negatieve gevolgen kan hebben voor de prestaties van kansarme leerlingen;

7.

onderwijsinstellingen zich als leergemeenschappen moeten toeleggen op de ruimere leeromgeving, teneinde de doelmatigheid, de rechtvaardigheid en het algemene welzijn te bevorderen en te handhaven. Er moeten speciale maatregelen worden genomen om leerlingen met speciale leerbehoeften te identificeren en te steunen. Deze maatregelen houden onder meer in dat er voor voldoende speciaal opgeleid onderwijzend en begeleidend personeel wordt gezorgd, tezamen met hoogwaardige welzijnsdiensten voor leerlingen en passende middelen. Hoewel de sectordoorsnijdende samenwerking die nodig is voor vroegtijdige ondersteuning, en andere speciale maatregelen die op het waarborgen van rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding gericht zijn, onvermijdelijk extra kosten meebrengen, zijn zij op de lange termijn wel lonend, doordat zij bijdragen tot het vermijden van toekomstige kosten ten gevolge van uitsluiting;

8.

een betere toegang tot hoger middelbaar onderwijs en een kleiner percentage vroegtijdige schoolverlaters van cruciaal belang zijn voor een grotere inzetbaarheid van mensen in een moderne kennismaatschappij en voor het stimuleren van sociale insluiting en actief burgerschap, en voor de versteviging van het Europese sociale model. Aangezien de vraag van de arbeidsmarkt naar vaardigheden stijgt, wordt het steeds belangrijker kwalificaties en vaardigheden binnen het bereik van de jongere generatie te brengen, en daardoor hun vooruitzichten op werkgelegenheid en sociale integratie te verbeteren;

9.

de noodzaak om de Europese universiteiten te moderniseren, gezien hun onderling samenhangende onderwijs-, onderzoeks- en innovatietaken, niet alleen als een absolute voorwaarde voor het welslagen van de ruimere strategie van Lissabon is erkend, maar ook als onderdeel van een algemene beweging in de richting van een steeds mondialere en steeds meer op kennis gebaseerde economie. De toename van het aantal studenten en de kosten voor onderwijs en onderzoek van hoge kwaliteit zullen een toename en/of een efficiënter gebruik van zowel openbare als particuliere middelen vergen. Kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs heeft eveneens een kerntaak op het gebied van onderwijs en opleiding als geheel te vervullen, door toekomstig onderwijzend personeel op te leiden en de volledige kennisbasis van het onderwijs te actualiseren en te vernieuwen;

10.

beroepsonderwijs en -opleiding een aanzienlijke impact hebben op de werkgelegenheid en de maatschappelijke integratie. Het garanderen van relevante, hoogwaardige kwalificaties voor jongeren en het verbeteren van de vaardigheden en competenties van laaggeschoolde en kansarme groepen leveren aanzienlijke economische winst op, zelfs op korte termijn. Referentiekaders voor kwalificaties op basis van competenties en andere mechanismen voor het erkennen van eerdere leerervaringen bevorderen de doelmatigheid en de rechtvaardigheid door, behalve met de formele kwalificaties, rekening te houden met de resultaten van niet-formeel en informeel leren. Ook het aanmoedigen van partnerschappen tussen belanghebbenden — met inbegrip van de sociale partners en de sectororganisaties — kan de doeltreffendheid en de aantrekkelijkheid van programma's voor beroepsonderwijs en -opleiding vergroten;

11.

het door de snelle technologische ontwikkeling en de wijzigingen in de demografische structuur van Europa noodzakelijk wordt meer te investeren in het actualiseren en verbeteren van de vaardigheden, kwalificaties en sleutelcompetenties van volwassenen, met name laaggeschoolden. Op korte termijn is het afstemmen van investeringen op het actualiseren en verbeteren van bestaande vaardigheden en competenties van de werknemers een snelle manier om bij te dragen tot economische groei en concurrentievermogen, en om vervroegde uittreding van oudere werknemers te ontmoedigen. Volwasseneneducatie heeft ook een centrale rol te vervullen bij het voorzien in nieuwe kernvaardigheden, zoals digitale geletterdheid, en dus het bijdragen tot een grotere sociale integratie en actieve deelname aan de gemeenschap en de samenleving, ook na de uittreding.

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

1.

nader te bezien of de huidige regelingen voor het financieren, sturen en beheren van hun onderwijs- en opleidingsstelsels voldoende tegemoetkomen aan de behoefte om zowel doelmatigheid als rechtvaardigheid te garanderen, en zodoende optimaal gebruik maken van de middelen. Met het oog hierop wordt hun verzocht mogelijke manieren te bestuderen om de huidige regelingen te verbeteren, teneinde de latente maar hoge kosten van onrechtvaardigheid op onderwijsgebied te vermijden;

2.

te zorgen voor een doelmatige afstemming van hervormingen en investeringen op het gebied van onderwijs en opleiding, zowel op lange als op korte termijn, teneinde aan de behoeften van de kennismaatschappij te voldoen door middel van betere kwaliteit en meer rechtvaardigheid, met name door meer aandacht te besteden aan preprimair onderwijs, gerichte programma's voor vroegtijdige ondersteuning en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels die erop gericht zijn kansen, toegangsmogelijkheden, benaderingen en resultaten te bieden die niet afhangen van de sociaal-economische achtergrond en andere factoren die tot een onderwijsachterstand kunnen leiden. Voorts moet met name het verstrekken van kwaliteitsonderwijs in kansarme gebieden worden aangemoedigd;

3.

te zorgen voor voldoende middelen voor menselijk potentieel en, waar nodig, de overheidsfinanciering te vergroten en grotere aanvullende particuliere bijdragen aan te moedigen, teneinde een rechtvaardiger toegang tot het hoger onderwijs te verzekeren. De modernisering van het hoger onderwijs en van de onderzoekssector is ook belangrijk voor het verbeteren van de doelmatigheid van deze sectoren. Er moet ook worden nagedacht over het stimuleren van samenwerkingsbanden met het bedrijfsleven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

4.

te zorgen voor voldoende middelen voor volwasseneneducatie, voortgezet beroepsonderwijs en voortgezette beroepsopleiding, en actieve partnerschappen met werkgevers aan te moedigen, teneinde de aandacht te richten op de competentiebehoeften van de economie, met inbegrip van het regionale en het lokale niveau;

5.

onderzoek naar de resultaten van hervormingen en investeringen op het gebied van onderwijs en naar de sociale voordelen die daaruit voortvloeien, te stimuleren. Coherente, relevante, betrouwbare, empirisch onderbouwde informatie vormt de basis voor verantwoording alsook voor het treffen van de nodige maatregelen om tot kwaliteit, rechtvaardigheid en doelmatigheid in het gehele onderwijs- en opleidingsstelsel te komen. Daarnaast moeten toezicht, evaluatie en kwaliteitsborging objectieve en transparante feedback en steun opleveren voor de ontwikkeling van onderwijs- en leermethoden en -praktijken.

VERZOEKT DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN:

1.

met de desbetreffende onderzoeksnetwerken samen te werken teneinde diepgaandere en geïntegreerde analyses te verstrekken ter ondersteuning van hervormingen op het gebied van onderwijs en opleiding, en, waar passend, internationaal vergelijkbare indicatoren te ontwikkelen met betrekking tot de doelmatigheid en rechtvaardigheid van onderwijs- en opleidingsstelsels;

2.

onderzoek naar de sociale en economische impact van hervormingen op onderwijs- en opleidingsgebied en investeringen op nationaal en internationaal niveau aan te moedigen en te steunen. Er is behoefte aan meer onderzoek, met name in sectoren waar momenteel onvoldoende onderzoek wordt verricht, zoals preprimair onderwijs, beroepsopleiding, levenslang leren en de onderwijseconomie, met name wat betreft de impact van particuliere bijdragen;

3.

van de desbetreffende onderzoeksresultaten en de bestaande gegevens gebruik te maken om de dimensies kwaliteit, rechtvaardigheid en doelmatigheid te combineren zowel bij het opstellen van de nationale verslagen in het kader van „Onderwijs en opleiding 2010” en het gezamenlijk tussentijds verslag 2008 als met betrekking tot een eventueel voorstel inzake gemeenschappelijke doelstellingen voor Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en de bevordering daarvan na 2010;

4.

„peer learning”-activiteiten op het gebied van doelmatigheid en rechtvaardigheid te ontwikkelen en te verrichten in het kader van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”;

5.

goed gebruik te maken van het programma „Een leven lang leren”, de structuurfondsen en het zevende kaderprogramma voor onderzoek om de doelmatigheid en rechtvaardigheid van onderwijs- en opleidingsstelsels te steunen.


(1)  Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Lissabon, 23-24 maart 2000 (doc. SN100/1/00 REV 1).

(2)  „De concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels” — Verslag van de Raad Onderwijs aan de Europese Raad (doc. 5980/01).

(3)  Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa (PB C 142 van 14.6.2002).

(4)  „Doeltreffend investeren in onderwijs en opleiding: een dwingende noodzaak voor Europa” Mededeling van de Commissie (doc. 5269/03).

(5)  PB C 134 van 7.6.03, blz. 3.

(6)  „Onderwijs en Opleiding 2010: het welslagen van de strategie van Lissabon staat of valt met dringende hervormingen” — Gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa (doc. 6905/04).

(7)  „Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa”Gezamenlijk tussentijds verslag 2006 van de Raad en de Commissie over de met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geboekte vooruitgang ( PB C 79 van 1.4.2006, blz. 1).

(8)  Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Brussel, 23/24 maart 2006, (doc. 7775/06).

(9)  „Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels” — Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement (doc. 12677/06).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/7


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 november 2006

houdende vervanging van een gewoon lid en van een plaatsvervangend lid van de Raad van Bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

(2006/C 298/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (1), met name op artikel 6;

overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij besluit van 13 december 2004 (2) heeft de Raad de gewone en de plaatsvervangende leden van de Raad van Bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden benoemd voor het tijdvak dat afloopt op 18 oktober 2007.

(2)

Door het aftreden van de heren Marc BOISNEL en Emmanuel GERAT zijn in de categorie regeringsvertegenwoordigers van dit Comité een zetel voor een lid en een zetel voor een plaatsvervangend lid vrijgekomen.

(3)

De Franse regering heeft de kandidaten voor de vrijgekomen zetels voorgedragen,

BESLUIT:

Enig artikel

1.   Mevrouw Mireille JARRY wordt benoemd tot lid van de Raad van Bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden ter vervanging van de heer Marc BOISNEL, voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 18 oktober 2007.

2.   De heer Robert PICCOLI wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van de Raad van Bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden ter vervanging van de heer Emmanuel GERAT, voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 18 oktober 2007.

Gedaan te Brussel, 28 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. HEINÄLUOMA


(1)  PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1111/2005, PB L 184 van 15.7.2005, blz. 1.

(2)  PB C 317 van 22.12.2004, blz. 4.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/8


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de toekomstige prioriteiten van de intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding

(Herziening van de conclusies van de Raad van 15 november 2004)

(2006/C 298/05)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

ZICH BEWUST van het volgende:

1.

de Raad heeft op 12 november 2002 zijn goedkeuring gehecht aan een resolutie (1) betreffende bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding. Deze resolutie was de basis voor de verklaring die de voor beroepsonderwijs en -opleiding bevoegde ministers van de lidstaten van de EU, de EVA/EER-landen en de kandidaat-lidstaten, de Commissie en de Europese sociale partners tijdens hun bijeenkomst in Kopenhagen op 29-30 november 2002 hebben aangenomen en die moet dienen als strategie ter verbetering van de prestaties, de kwaliteit en de attractiviteit van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding (proces van Kopenhagen);

2.

op basis van de conclusies van de Raad van 15 november 2004 (2) is tijdens de eerste herziening van het proces, op 14 december 2004 in Maastricht, geconstateerd dat de zichtbaarheid en het profiel van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding zijn verbeterd en dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt. Daartoe behoorden een aantal gemeenschappelijke instrumenten en beginselen. (3) In het communiqué van Maastricht zijn prioriteiten voor het nationale en Europese niveau geformuleerd en wordt het proces van Kopenhagen nauwer verbonden met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”;

3.

sedert de aanneming van het communiqué van Maastricht zijn het gemeenschappelijk kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) en de conclusies van de Raad over de rol van de ontwikkeling van vaardigheden en competenties aangenomen (4). De raadpleging over de Europese kwalificatiestructuur is met succes voltooid en er is voortgewerkt aan de ontwikkeling van een puntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET), dat momenteel het voorwerp uitmaakt van een openbare raadpleging;

4.

uit de herziene strategie van Lissabon en haar geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2005-2008 (5) komt de spilfunctie van onderwijs en opleiding in de agenda van de Europese Unie duidelijk naar voren. In deze richtsnoeren worden de lidstaten opgeroepen méér en gerichter te investeren in menselijk kapitaal en hun onderwijs- en opleidingsstelsels aan te passen aan de uitdagingen van de globalisering, de demografische veranderingen en de technologische innovatie;

5.

in het gezamenlijk tussentijds verslag 2006 over de met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geboekte vooruitgang (6) wordt geconcludeerd dat „verbetering van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van beroepsopleidingen […] dan ook nog steeds een van de belangrijkste uitdagingen [blijft] waaraan het hoofd moet worden geboden”. Voorts wordt gesteld dat „het streven naar topkwaliteit […] hand in hand [moet] gaan met inspanningen om de toegang tot onderwijs te verruimen en maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan.”,

BEKLEMTONEN het volgende:

1.

beroepsonderwijs en -opleiding moeten zorgen voor een breed scala van voor het beroepsleven relevante basiskennis en -vaardigheden, met een sterk accent op uitmuntendheid op alle niveaus. In het beleid en in de praktijk moet de relatieve invloed van investeringen in de verschillende niveaus van vaardigheden en competenties beoordeeld worden. Het aanbod van intermediaire en technische vaardigheden moet worden vergroot om tekorten aan bepaalde vaardigheden te voorkomen en de innovatie en de groei van de kennismaatschappij te helpen ondersteunen;

2.

beroepsonderwijs en -opleiding hebben een tweeledige functie, namelijk bijdragen tot het concurrentievermogen en de sociale samenhang bevorderen. (7) Het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding moet gericht zijn op alle geledingen van de samenleving en aantrekkelijke en uitdagende carrièremogelijkheden bieden aan mensen met veel potentieel, en terzelfder tijd tegemoet te komen aan de behoeften van personen die lijden onder een onderwijsachterstand en uitsluiting van de arbeidsmarkt, met name schooluitvallers, laaggeschoolden, ongeschoolden, personen met speciale behoeften, personen met een immigrantenachtergrond en oudere werknemers;

3.

de basisopleiding moet jongeren de kennis, vaardigheden, waarden en attitudes verschaffen die nodig zijn voor verder leren, werken en ondernemerschap, en moet scholieren voorbereiden op een traject in het algemeen onderwijs of in het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding, dan wel een combinatie daarvan;

4.

jongeren in beroepsonderwijs en -opleiding moeten vaardigheden en competenties verwerven die relevant zijn voor de eisen van de arbeidsmarkt en voor levenslang leren. Hiervoor zijn beleidsmaatregelen nodig die erop gericht zijn het aantal jongeren dat vroegtijdig het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding verlaat, te verminderen en de overgang van de school naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door onderwijs en opleiding te combineren met leercontracten en leren op de werkplek;

5.

de vaardigheden en competenties van de volwassen beroepsbevolking moeten worden bevorderd door de erkenning van eerder door opleiding en werkervaring verworven kennis te stimuleren. Aan personen die in het beroepsleven actief zijn, moeten opleidingsmogelijkheden worden geboden, en tegelijk moeten de mogelijkheden en de voordelen van een evenwichtige verdeling van de financiële last worden geëvalueerd. Tegelijkertijd moeten scholingskansen worden geboden aan kansarme individuen en groepen, met name laaggeschoolden;

6.

de diversiteit van de Europese beroepsonderwijs- en beroepsopleidingssystemen is een troef die aan de basis ligt van wederzijds leren en inspireert tot hervormingen. Tegelijkertijd leidt deze diversiteit tot een grotere behoefte aan transparantie en gemeenschappelijk inzicht in kwaliteitsvraagstukken, en bijgevolg wederzijds vertrouwen tussen systemen en praktijken voor beroepsonderwijs en -opleiding. Doel is te streven naar een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en -opleiding waarbinnen kwalificaties die in één land zijn verworven, overal in Europa worden erkend, teneinde de mobiliteit van jongeren en volwassenen te bevorderen.

ERKENNEN het volgende:

het proces van Kopenhagen heeft een cruciale rol gespeeld in de bewustmaking van de politieke verantwoordelijken van het belang van beroepsonderwijs en -opleiding. Het heeft het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding een duidelijker profiel gegeven in het kader van de strategie van Lissabon. Het proces vergemakkelijkt de consensus over gemeenschappelijke Europese doelstellingen en streefdoelen, de bespreking van nationale modellen en initiatieven en de uitwisseling van goede voorbeelden van praktijken op Europees niveau Op nationaal niveau heeft het proces geleid tot een sterkere klemtoon op beroepsonderwijs en -opleiding.

BENADRUKKEN het volgende:

1.

speciale acties ter bevordering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding in de toekomst moeten worden geïntensiveerd. Het proces van Kopenhagen moet worden voortgezet binnen het kader van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010. Er moet worden gezorgd voor een gerichte en holistische aanpak, met onderling afhankelijke en elkaar aanvullende initiatieven en instrumenten, waarin beroepsonderwijs en -opleiding op alle niveaus wordt ontwikkeld als een wezenlijk onderdeel van een levenslang leren dat aansluit bij het algemeen onderwijs. Van het grootste belang is dat de sociale partners en de sectorale organisaties bij alle stadia van de werkzaamheden worden betrokken, en dat voor de ontwikkeling op Europees niveau profijt kan worden getrokken uit de ervaringen op nationaal niveau;

2.

de maatregelen moeten vrijwillig zijn en worden ontwikkeld door middel van bottom-up-samenwerking.

ZIJN HET EENS over het volgende:

De prioriteiten van Kopenhagen en Maastricht blijven geldig en moeten in de volgende fase meer aandacht krijgen, en wel als volgt:

1.   Beleid om de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren

De lidstaten moeten meer aandacht besteden aan het imago, de status en de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding. Zulks vergt:

betere levenslange begeleiding om beter in te spelen op de kansen en de eisen van beroepsonderwijs en -opleiding en van het beroepsleven, inclusief intensievere beroepskeuzebegeleiding, -voorlichting en -advisering in scholen;

open systemen voor beroepsonderwijs en -opleiding die toegang bieden tot soepele, op het individu afgestemde trajecten en betere omstandigheden scheppen voor de overgang naar het beroepsleven, de doorstroming naar voortgezet onderwijs en voortgezette opleiding, met inbegrip van hogere studies, en die bijdragen tot het ontwikkelen van de vaardigheden van volwassenen op de arbeidsmarkt;

nauwe contacten met het beroepsleven, zowel in de eerste fase van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding als daarna, en betere leerkansen op de werkplek;

het bevorderen van de erkenning van de bijdrage van niet-formele en informele leervormen tot de loopbaanontwikkeling en het levenslang leren;

maatregelen om de belangstelling en de participatie te vergroten van mannen en vrouwen op die gebieden van beroepsonderwijs en -opleiding waarop zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, zoals vrouwen op het gebied van de technologie;

het ontwikkelen en benadrukken van uitmuntendheid in de vaardigheden, bijvoorbeeld door normen van wereldklasse toe te passen of beroepenwedstrijden te organiseren. (8)

Bij het verbeteren van de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van de stelsels en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding moet meer nadruk komen te liggen op goed bestuur bij de uitvoering van de vastgestelde agenda (9). Dit houdt in:

dat ingespeeld moet worden op de behoeften van zowel individuen als de arbeidsmarkt, en onder meer ook wordt geanticipeerd op de behoeften aan vaardigheden. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de behoeften van het midden- en kleinbedrijf;

kwaliteitsborging en -verbetering op nationaal niveau, overeenkomstig de conclusies van de Raad inzake kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (10);

verbetering van overheidsinvesteringen en particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding door de ontwikkeling van evenwichtige en gezamenlijke financierings- en investeringsmechanismen;

verbetering van de transparantie van de beroepsonderwijs- en opleidingsstelsels;

meer leiderschap op het niveau van de instellingen en/of opleidingsverstrekkers in het kader van nationale strategieën;

hoog opgeleide leerkrachten en opleiders die zich permanent laten bijscholen;

actief partnerschap tussen verschillende besluitvormers en belanghebbenden, met name de sociale partners en de sectorale organisaties op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau.

2.   Ontwikkeling en toepassing van gemeenschappelijke instrumenten voor beroepsonderwijs en -opleiding

De ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese instrumenten moet worden voortgezet om het pad te effenen voor een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en -opleiding en het concurrentievermogen van de Europese arbeidsmarkt te ondersteunen. Er moet naar worden gestreefd dat de overeengekomen instrumenten in 2010 beschikbaar zijn.

Verdere ontwikkeling van:

a)

gemeenschappelijke Europese instrumenten die specifiek gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding door:

het ontwikkelen en testen van een Europees puntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) als instrument voor het verzamelen en overdragen van studiepunten, rekening houdend met de specifieke kenmerken van beroepsonderwijs en -opleiding en met de ervaring die in het hoger onderwijs is opgedaan met het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS);

het intensiveren van de samenwerking op het gebied van kwaliteitsverbetering door gebruik te maken van het Europees Netwerk voor kwaliteitsborging op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding (ENQA-VET), teneinde tot een gemeenschappelijke opvatting over kwaliteitsborging te komen en het wederzijds vertrouwen te bevorderen. De samenwerking met het hoger onderwijs moet worden voortgezet;

b)

gemeenschappelijke Europese instrumenten waarin beroepsonderwijs en -opleiding een belangrijke rol spelen door:

het ontwikkelen en testen van een Europese kwalificatiestructuur op basis van leerresultaten, waardoor een grotere pariteit en betere betrekkingen tussen het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding enerzijds en het hoger onderwijs anderzijds ontstaan en rekening wordt gehouden met internationale sectorgebonden kwalificaties;

het verder ontwikkelen van EUROPASS als het ene Europese kader voor transparantie, en van instrumenten voor de erkenning van niet-formele en informele leervormen, teneinde de invoering van het EQF en het ECVET te ondersteunen en aan te vullen.

Toepassing van:

a)

gemeenschappelijke Europese instrumenten die specifiek gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding door:

het deelnemen aan het testen van het ECVET en het gebruik ervan aan te moedigen;

gebruik te maken van de beginselen die ten grondslag liggen aan het gemeenschappelijk kader voor kwaliteitsborging als bedoeld in de conclusies van de Raad van mei 2004 over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding, teneinde een cultuur van kwaliteitsverbetering en ruimere deelname aan het ENQA-VET-netwerk te bevorderen;

b)

gemeenschappelijke Europese instrumenten waarin beroepsonderwijs en -opleiding een belangrijke rol spelen door:

nationale kwalificatiesystemen of nationale kwalificatiekaders te koppelen aan het EQF;

nationale kwalificatiesystemen te ondersteunen bij de integratie van internationale sectorale kwalificaties, waarbij het EQF als referentiepunt wordt gebruikt;

een grootschalig gebruik van EUROPASS te bevorderen.

3.   Wederzijds leren bevorderen

Een stelselmatiger aanpak is nodig om wederzijds leren, coöperatieve leervormen en het delen van ervaring en kennis ruimer ingang te doen vinden. Dit zou vergemakkelijkt kunnen worden door:

op Europees niveau uitgewerkte gemeenschappelijke concepten en definities om de nationale oplossingen, modellen en normen beter te kunnen begrijpen;

financiering door de Commissie van onderzoek naar en overzichten van specifieke onderwerpen, teneinde te zorgen voor grondiger kennis over de Europese systemen en praktijken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding en de verbanden met de arbeidsmarkt en de andere onderwijssectoren;

toezicht door de Commissie van de netwerken, de uitwisseling van voorbeelden en goede praktijken en de ontwikkeling van mechanismen die kunnen worden gebruikt voor het verspreiden van kennis en deskundigheid;

een systematisch en soepel kader voor het ondersteunen van peer-learningactiviteiten op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. Het kader moet ook steun verlenen voor gedecentraliseerde peer-learningactiviteiten.

Geschikte en consistente gegevens en indicatoren zijn de sleutel om te begrijpen wat er in de sector van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding omgaat, het wederzijds leren te bevorderen en de basis te leggen voor een empirisch onderbouwd opleidingsbeleid.

Vóór de volgende ministeriële follow-upconferentie in 2008 dient de Commissie:

speciale aandacht te geven aan het verbeteren van de reikwijdte, de precisie en de betrouwbaarheid van statistieken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, zodat de resultaten bij de ontwikkeling daarvan kunnen worden geëvalueerd;

aandacht te schenken aan het ontwikkelen van het onderdeel beroepsonderwijs en -opleiding binnen het samenhangende kader van indicatoren en benchmarks (11);

bijzondere aandacht te schenken aan het ontwikkelen van statistische informatie over investeringen in en de financiering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding.

Dat kan het best geschieden door maximaal profijt te trekken uit het gebruiken en combineren van bestaande gegevens, en tegelijkertijd te zorgen voor passende nationale/regionale gegevens over beroepsonderwijs en -opleiding en voor de consistentie van en de vergelijkbaarheid met andere gegevens over onderwijs en opleiding.

4.   Alle belanghebbenden erbij betrekken

Het succes van het proces van Kopenhagen is afhankelijk van de actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, in het bijzonder de sociale partners op Europees en nationaal niveau, de sectorale organisaties en de verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding. Zulks vergt:

beknopte en duidelijke informatie over het proces, de achtergrond daarvan, de prioriteiten en activiteiten en de effectieve overdracht van resultaten;

de actieve deelneming, in alle stadia van het proces, van de belanghebbenden op Europees, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau;

nadruk op de betrokkenheid van de verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding, de leerkrachten en de opleiders bij het testen en uitvoeren van alle resultaten van het proces;

in voorkomend geval de betrokkenheid van de leerlingen en hun organisaties op nationaal en Europees niveau.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN,

het proces van Kopenhagen uit te voeren door:

een efficiënt gebruik van de structuurfondsen ter ondersteuning van de hervorming van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding op nationaal niveau;

een gericht gebruik van het nieuwe programma Een leven lang leren om het proces te ondersteunen, met name wat betreft innovatie, het testen, het experimenteren en de uitvoering;

de actieve deelneming van de ter zake bevoegde communautaire agentschappen, organen en commissies;

nauwe samenwerking op het gebied van statistiek, indicatoren en benchmarks, met EUROSTAT, de OESO, CEDEFOP en de ETF;

het uitwisselen van informatie, deskundigheid en resultaten met derde landen, met name de landen die onder het beleid inzake de grotere Europese nabuurschap vallen. De samenwerking met op hoog niveau presterende landen en internationale organisaties zoals de OESO moet worden geïntensiveerd.

Alle lidstaten moeten het recht hebben aan bedoelde werkzaamheden deel te nemen.

In de jaarlijkse voortgangsverslagen over de nationale hervormingsprogramma's ter uitvoering van de Lissabonagenda moet speciale aandacht uitgaan naar de vorderingen op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleiding.

In het geïntegreerde tweejaarlijkse verslag over het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” moet een specifiek onderdeel aan beroepsonderwijs en -opleiding worden gewijd, zodat de resultaten worden vastgelegd en de belangrijkste daarvan aan de Europese Raad kunnen worden gemeld.


(1)  PB C 13 van 18.1.2003, blz. 2.

(2)  Doc. 13832/04.

(3)  Resolutie over levenslange begeleiding (doc. 9286/04);

Conclusies over de identificatie en validatie van niet-formeel en informeel leren (doc. 9600/04);

Conclusies over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (doc. 9599/04).

(4)  Europass (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6);

Conclusies over vaardigheden en competenties (PB C 292 van 24.11.2005, blz. 3).

(5)  Doc. 9341/05.

(6)  „Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa” — Gezamenlijk tussentijds verslag 2006 van de Raad en de Commissie over de met het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geboekte vooruitgang (PB C 79 van 1.4.2006, blz. 1.).

(7)  Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Brussel, 23/24 maart 2006 (doc. 7775/06).

(8)  Zoals de Europese beroepenwedstrijd die in 2008 in Nederland wordt georganiseerd, en de tweejaarlijkse op wereldniveau georganiseerde beroepenwedstrijden.

(9)  Kernboodschappen voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (doc. 7620/06).

(10)  Conclusies over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (doc. 9599/04).

(11)  Conclusies van de Raad van 24 mei 2005 over nieuwe indicatoren voor onderwijs en opleiding (PB C 141 van 10.6.2005, blz. 7).


Commissie

8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/12


Wisselkoersen van de euro (1)

7 december 2006

(2006/C 298/06)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3297

JPY

Japanse yen

152,87

DKK

Deense kroon

7,4554

GBP

Pond sterling

0,67610

SEK

Zweedse kroon

9,0345

CHF

Zwitserse frank

1,5875

ISK

IJslandse kroon

91,85

NOK

Noorse kroon

8,0945

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5781

CZK

Tsjechische koruna

27,968

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

256,04

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6986

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,8103

RON

Roemeense leu

3,4270

SIT

Sloveense tolar

239,67

SKK

Slowaakse koruna

35,460

TRY

Turkse lira

1,9045

AUD

Australische dollar

1,6827

CAD

Canadese dollar

1,5275

HKD

Hongkongse dollar

10,3283

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,9261

SGD

Singaporese dollar

2,0449

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 215,21

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,3800

CNY

Chinese yuan renminbi

10,4030

HRK

Kroatische kuna

7,3495

IDR

Indonesische roepia

12 063,70

MYR

Maleisische ringgit

4,7105

PHP

Filipijnse peso

65,727

RUB

Russische roebel

34,8610

THB

Thaise baht

47,293


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/13


Aankondiging betreffende een verzoek uit hoofde van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG

(2006/C 298/07)

Verzoek van een lidstaat

Op 20 november 2006 heeft de Commissie een verzoek ontvangen uit hoofde van artikel 30, lid 4, van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad (1). De eerste werkdag volgende op de ontvangst van het verzoek is 21 november 2006.

Dit verzoek van Denemarken betreft postpakketdiensten in dat land. In het genoemde artikel 30 is bepaald dat Richtlijn 2004/17/EG niet van toepassing is indien de betrokken activiteit rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet beperkt is. De beoordeling van deze voorwaarden vindt uitsluitend uit hoofde van Richtlijn 2004/17/EG plaats en laat de toepassing van de mededingingsregels onverlet.

De Commissie beschikt vanaf de hierboven vermelde werkdag over een termijn van drie maanden om een besluit over dit verzoek te nemen. Deze termijn loopt dus af op 21 februari 2007.

De bepalingen van het eerdergenoemd lid 4, derde alinea, zijn van toepassing. De termijn waarover de Commissie beschikt, kan bijgevolg eventueel met een maand worden verlengd. In geval van een dergelijke verlenging wordt een desbetreffende aankondiging gepubliceerd.


(1)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1874/2004 van de Commissie (PB L 326 van 29.10.2004, blz. 17).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/14


Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/C 298/08)

Nummer van de steunmaatregel

XS 58/05

Lidstaat

Hongarije

Regio

Het gehele grondgebied

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Partner-kredietprogramma

Rechtsgrond

A Magyar Fejlesztési Bank Rt. Igazgatóságának 14/2005. (I. 17.) számú határozata

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Uitgaven in het kader van het programma (te verstrekken leningen): 10 miljard HUF (40 miljoen EUR)

Maximale steunintensiteit

Kleine ondernemingen: 15 %

Middelgrote ondernemingen: 7,5 %

Datum van tenuitvoerlegging

De Raad van bestuur van de Hongaarse Ontwikkelingsbank heeft het programma op 17 januari 2005 goedgekeurd.

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2006

Doel van de steun

Het verstrekken van leningen met lage rentevoet voor investeringen die buiten de Europese Unie verricht worden.

Economische sectoren

Noot:

Alle sectoren

In het kader van het programma wordt geen steun toegekend voor landbouw, visserij en mijnbouw

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Magyar Fejlesztési Bank Rt.

Nádor u. 31.

H-1051 Budapest


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/15


Mededeling van de Commissie betreffende de geldende bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages voor 25 lidstaten, van toepassing vanaf 1 september 2006

Gepubliceerd in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1) en met de Mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3)

(2006/C 298/09)

Van

Tot

AT

BE

CY

CZ

DE

DK

EE

EL

ES

FI

FR

HU

IE

IT

LT

LU

LV

MT

NL

PL

PT

SE

SI

SK

UK

1.9.2006

4,36

4,36

6,34

4,34

4,36

4,49

5,50

4,36

4,36

4,36

4,36

8,12

4,36

4,36

6,49

4,36

6,64

7,00

4,36

5,56

4,36

4,31

4,43

5,62

5,33

1.6.2006

31.8.2006

4,36

4,36

6,34

3,72

4,36

4,49

5,50

4,36

4,36

4,36

4,36

7,04

4,36

4,36

6,49

4,36

6,64

7,00

4,36

5,56

4,36

4,31

4,43

4,77

5,33

1.3.2006

31.5.2006

3,70

3,70

6,34

3,72

3,70

3,74

5,50

3,70

3,70

3,70

3,70

7,04

3,70

3,70

6,49

3,70

6,64

7,00

3,70

5,56

3,70

3,74

4,43

3,98

5,33

1.1.2006

28.2.2006

3,70

3,70

6,34

3,72

3,70

3,74

5,50

3,70

3,70

3,70

3,70

7,04

3,70

3,70

6,49

3,70

6,64

7,00

3,70

5,56

3,70

3,74

5,10

3,98

5,33

1.12.2005

31.12.2005

4,08

4,08

6,34

3,40

4,08

3,54

5,50

4,08

4,08

4,08

4,08

8,59

4,08

4,08

6,49

4,08

6,64

7,00

4,08

6,24

4,08

3,96

5,10

7,55

5,81

1.9.2005

30.11.2005

4,08

4,08

7,53

3,40

4,08

3,54

5,50

4,08

4,08

4,08

4,08

8,59

4,08

4,08

6,49

4,08

6,64

7,00

4,08

6,24

4,08

3,96

5,10

7,55

5,81

1.7.2005

31.8.2005

4,08

4,08

7,53

4,05

4,08

4,23

5,50

4,08

4,08

4,08

4,08

8,59

4,08

4,08

6,49

4,08

6,64

7,00

4,08

6,24

4,08

3,96

5,10

7,55

5,81

1.6.2005

30.6.2005

4,08

4,08

7,53

4,05

4,08

4,23

5,50

4,08

4,08

4,08

4,08

8,59

4,08

4,08

6,49

4,08

6,64

7,00

4,08

6,24

4,08

4,69

5,10

7,55

5,81

1.4.2005

31.5.2005

4,08

4,08

7,88

4,05

4,08

4,23

5,50

4,08

4,08

4,08

4,08

8,59

4,08

4,08

6,49

4,08

6,64

7,00

4,08

7,62

4,08

4,69

5,10

7,55

5,81

1.1.2005

31.3.2005

4,08

4,08

7,88

4,86

4,08

4,23

5,50

4,08

4,08

4,08

4,08

8,59

4,08

4,08

6,49

4,08

6,64

7,00

4,08

7,62

4,08

4,69

5,10

7,55

5,81


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/16


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4461 — Accor Services France/Groupe Caisse d'Épargne/Accor Emploi Services Universel JV)

Zaak die in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/C 298/10)

1.

Op 28 november 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat de onderneming Accor Services France („ASF”, France), die deel uitmaakt van het Accor-concern („Accor”, France), en de onderneming Groupe Caisse d'épargne („GCE”, Frankrijk) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening van de Raad gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over de nieuw opgerichte gemeenschappelijke onderneming ACE („ACE”, Frankrijk).

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor ASF: het opzetten en verlenen van diensten aan ondernemingen en gemeenschappen in Frankrijk, met name door de uitgifte van dienstenbonnen;

voor GCE: het leveren van producten en het verlenen van bank- en financiële diensten aan particulieren, ondernemingen, gemeenschappen en financiële instellingen;

voor ACE: nieuw opgerichte gemeenschappelijke onderneming die alle functies vervult en belast is met de uitgifte en verhandeling van CESU-bonnen (Universele Dienstencheques) met een vast bedrag.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) moet worden opgemerkt dat deze zaak in aanmerking komt voor de in de mededeling uiteengezette procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie aan haar kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen de Commissie per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentie nummer COMP/M.4461 — Accor Services France/Groupe Caisse d'Épargne/Accor Emploi Services Universel JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Fusiezaken

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/17


Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/C 298/11)

I.   INLEIDING

(1)

Deze mededeling geeft het kader aan voor het belonen van ondernemingen die partij zijn of zijn geweest bij geheime kartels die de Gemeenschap treffen, voor de medewerking die zij verlenen aan het onderzoek van de Commissie. Kartels zijn overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen twee of meer concurrenten met als doel hun concurrerend handelen op de markt te coördineren en/of de relevante parameters van mededinging te beïnvloeden via praktijken zoals het afspreken van aan- of verkoopprijzen, de toewijzing van productie- of verkoopquota, de verdeling van markten (met inbegrip van offertevervalsing), het beperken van importen of exporten en/of mededingingsverstorende maatregelen tegen andere concurrenten. Dergelijke praktijken behoren tot de zwaarste schendingen van artikel 81 van het EG-Verdrag (1).

(2)

Door hun normale onderlinge concurrentie kunstmatig te beperken, ontsnappen deze ondernemingen aan de druk die hen aanzet tot innoveren, zowel op het gebied van productontwikkeling als wat de invoering van efficiëntere productiemethoden betreft. Dergelijke praktijken leiden tevens tot duurdere grondstoffen en onderdelen voor de communautaire ondernemingen die afnemers van deze producenten zijn. Zij resulteren uiteindelijk in kunstmatige prijzen en een beperkte keuze voor de consument. Op lange termijn hebben zij een verlies aan concurrentievermogen en lagere werkgelegenheidskansen tot gevolg.

(3)

Geheime kartels zijn, naar hun aard, vaak moeilijk op te sporen en te onderzoeken zonder de medewerking van ondernemingen of personen die daarbij betrokken zijn. Daarom is de Commissie van oordeel dat het in het belang van de Gemeenschap is een clemente behandeling te verlenen aan ondernemingen die bij dit soort onrechtmatige praktijken betrokken zijn en die bereid zijn hun aandeel daarin stop te zetten en met het onderzoek van de Commissie mee te werken, onafhankelijk van de andere ondernemingen die bij het kartel betrokken zijn. Het ontdekken en bestraffen van geheime kartels is voor consumenten en burgers immers van groter belang dan het beboeten van die ondernemingen die de Commissie in staat hebben gesteld deze praktijken op te sporen en te verbieden.

(4)

De Commissie is van mening dat de medewerking van een onderneming bij het opsporen van een kartel een intrinsieke waarde heeft. Een doorslaggevende bijdrage tot de inleiding van een onderzoek of de vaststelling van een inbreuk kan rechtvaardigen dat aan de betrokken onderneming immuniteit tegen een geldboete wordt verleend, mits aan bepaalde aanvullende voorwaarden is voldaan.

(5)

Voorts kan medewerking van één of meer ondernemingen een vermindering van een geldboete door de Commissie rechtvaardigen. Een vermindering van een geldboete moet de daadwerkelijke bijdrage, in termen van kwaliteit en tijdstip, van een onderneming aan de vaststelling van de inbreuk door de Commissie weerspiegelen. Verminderingen moeten worden beperkt tot die ondernemingen die de Commissie bewijsmateriaal verstrekken dat een aanzienlijk toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het materiaal waarover de Commissie reeds beschikt.

(6)

Ondernemingen kunnen niet alleen reeds bestaande stukken verschaffen, zij kunnen ook de Commissie vrijwillig op de hoogte brengen van de kennis die zij hebben van een kartel en van hun rol daarin; een dergelijke, presentatie wordt dan speciaal voorbereid om in het kader van onderhavige clementieregeling te worden ingediend. Dit soort initiatieven zijn nuttig gebleken om kartelinbreuken op effectieve wijze te onderzoeken en te beëindigen, en mogen niet ontmoedigd worden door „discovery”-bevelen die in burgerlijke zaken worden afgegeven. Kandidaat-clementieverzoekers zouden van medewerking met de Commissie in het kader van deze regeling kunnen worden afgeschrikt indien daardoor hun positie in burgerlijke zaken in het gedrang komt ten opzichte van ondernemingen die niet meewerken. Zo'n ongewenst effect zou aanzienlijke schade toebrengen aan het publieke belang bij de effectieve publieke handhaving van artikel 81 van het Verdrag in kartelzaken — en dus aan het publieke belang bij de daaropvolgende of parallel verlopende particuliere handhaving.

(7)

Het mededingingstoezicht waarmee de Commissie door het Verdrag is belast, omvat niet alleen de verplichting individuele inbreuken op te sporen en te bestraffen, maar ook de verplichting een algemeen beleid te voeren. De bescherming van ondernemingsverklaringen in het algemeen belang staat er niet aan in de weg dat deze worden geopenbaard aan andere geadresseerden van de mededeling van punten van bezwaar om hun rechten van verdediging in de procedure voor de Commissie te vrijwaren, voor zover het technisch mogelijk is beide belangen te combineren door alleen in de lokalen van de Commissie toegang tot ondernemersverklaringen mogelijk te maken en normaal gesproken slechts bij één gelegenheid volgend op de formele kennisgeving van de punten van bezwaar. Bovendien zal de Commissie persoonlijke gegevens binnen het kader van onderhavige mededeling behandelen in overeenstemming met haar verplichtingen onder Verordening (EG) nr. 45/2001 (2).

II.   IMMUNITEIT TEGEN GELDBOETEN

A.   Vereisten om voor immuniteit tegen geldboeten in aanmerking te komen

(8)

De Commissie zal een onderneming die haar deelname onthult aan een vermeend kartel dat de Gemeenschap treft, immuniteit verlenen tegen een geldboete die haar anders zou zijn opgelegd, indien die onderneming als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft dat, naar de mening van de Commissie, de Commissie in staat zal stellen:

(a)

een gerichte inspectie uit te voeren in verband met het vermeende kartel (3); of

(b)

een inbreuk op artikel 81 van het Verdrag vast te stellen in verband met het vermeende kartel.

(9)

Om de Commissie in staat te stellen een gerichte inspectie in de zin van punt 8, onder a), te kunnen uitvoeren, moet de onderneming de Commissie de informatie en het bewijsmateriaal verschaffen zoals hieronder aangegeven, voor zover dat dit niet, naar de mening van de Commissie, de inspecties in gevaar zou brengen:

(a)

een ondernemingsverklaring (4) die, voor zover de clementieverzoeker bekend op het moment van de indiening van de verklaring, bevat:

een gedetailleerde beschrijving van de vermeende kartelregeling. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om doelstellingen, activiteiten en functioneren; het betrokken product of de betrokken dienst, de geografische omvang, de duur van het vermeende kartel en de geraamde marktvolumes die van het vermeende kartel te lijden hadden; de specifieke data, locaties, inhoud van en deelnemers aan vermeende kartelcontacten, en alle relevante toelichting in verband met het bewijsmateriaal dat ter staving van het clementieverzoek werd verschaft;

naam en adres van de rechtspersoon die het immuniteitsverzoek indient, alsmede naam en adres van de overige ondernemingen die aan het vermeende kartel deelnemen of deelnamen;

de namen, posities, kantoorlocaties en, waar nodig, thuisadressen van alle natuurlijke personen die, voor zover de clementieverzoeker bekend, betrokken zijn of waren bij het vermeende kartel, met inbegrip van de natuurlijke personen die namens de clementieverzoeker betrokken waren;

informatie aangaande de vraag welke andere mededingingsautoriteiten, al dan niet binnen de EU, zijn benaderd of mogelijk zullen worden benaderen in verband met het vermeende kartel, en

(b)

overig bewijsmateriaal in verband met het vermeende kartel dat de clementieverzoeker in bezit heeft of die voor hem beschikbaar is op het tijdstip van de indiening en met name bewijsmateriaal dat dateert van de periode van de inbreuk.

(10)

Er wordt geen immuniteit uit hoofde van punt 8, onder a) verleend wanneer de Commissie, ten tijde van de indiening, al over voldoende materiaal beschikte om een beschikking te nemen tot het verrichten van een inspectie in verband met het vermeende kartel of al een dergelijke inspectie had uitgevoerd.

(11)

Immuniteit uit hoofde van punt 8, onder b), wordt uitsluitend verleend onder de cumulatieve voorwaarden dat de Commissie, ten tijde van de indiening, niet over voldoende bewijsmateriaal beschikte om, met betrekking tot het vermeende kartel, een inbreuk op artikel 81 van het Verdrag vast te stellen en dat aan geen enkele onderneming voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten op grond van punt 8, onder a), werd verleend in verband met het vermeende kartel. Om in aanmerking te komen moet een onderneming als eerste contemporain, belastend bewijsmateriaal over het vermeende kartel alsmede een ondernemingsverklaring die de in punt 9, onder a) genoemde informatie bevat, verschaffen op basis waarvan de Commissie een inbreuk op artikel 81 van het Verdrag kan vaststellen.

(12)

Naast de voorwaarden die in de punten 8, onder a), 9 en 10 of in de punten 8, onder b), en 11 zijn vermeld, moet in ieder geval aan elk van de volgende voorwaarden worden voldaan om voor immuniteit tegen geldboeten in aanmerking te komen:

(a)

de onderneming verleent oprecht (5), volledig, onafgebroken en snelmedewerking vanaf het tijdstip van de indiening van haar verzoek en dit gedurende de hele administratieve procedure voor de Commissie. Dit houdt onder meer in dat de onderneming:

de Commissie dadelijk alle relevante informatie en bewijsmateriaal verschaft die zij in haar bezit krijgt of die voor haar beschikbaar is;

ter beschikking blijft van de Commissie om dadelijk antwoord te geven op ieder verzoek dat kan bijdragen tot de vaststelling van de betrokken feiten;

ervoor zorgt dat huidige (en, zo mogelijk, vroegere) medewerkers en directeuren door de Commissie kunnen worden ondervraagd;

geen relevante informatie of bewijsmateriaal met betrekking tot het vermeende kartel vernietigt, vervalst of verbergt; en

vooraleer de Commissie in de zaak een mededeling van punten van bezwaar heeft doen uitgaan, niet onthult dat zij een clementieverzoek heeft ingediend of wat daarvan de inhoud is, tenzij anders is overeengekomen;

(b)

de onderneming heeft onmiddellijk na het indienen van haar clementieverzoek een eind aan haar betrokkenheid bij het vermeende kartel gemaakt, behalve voor zover haar voortgezette deelname volgens de Commissie redelijkerwijs noodzakelijk is om de integriteit van de inspecties te vrijwaren;

(c)

wanneer een onderneming overweegt bij de Commissie een clementieverzoek in te dienen, mag zij geen bewijsmateriaal van het vermeende kartel hebben vernietigd, vervalst of verborgen, noch hebben onthuld dat zij een clementieverzoek overweegt in te dienen of wat daarvan de inhoud is, tenzij aan andere mededingingsautoriteiten.

(13)

Een onderneming die stappen heeft ondernomen om andere ondernemingen te dwingen zich bij het kartel aan te sluiten of binnen het kartel te blijven, komt niet voor immuniteit tegen geldboeten in aanmerking. Wel kan zij nog in aanmerking komen voor een vermindering van een geldboete indien zij voldoet aan de desbetreffende vereisten en alle voorwaarden daarvoor vervult.

B.   Procedure

(14)

Een onderneming die een verzoek tot immuniteit tegen geldboeten wil indienen, neemt daartoe contact op met directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie. De onderneming kan ofwel in een eerste fase een „marker” aanvragen of onmiddellijk bij de Commissie een formeel verzoek voor immuniteit tegen geldboeten indienen om te voldoen aan de voorwaarden van punt 8, onder a) of b), afhankelijk van het geval. De Commissie kan een verzoek om immuniteit tegen geldboeten naast zich neerleggen op grond van het feit dat deze is ingediend nadat de mededeling van punten van bezwaar is uitgegaan.

(15)

De diensten van de Commissie kunnen een marker toekennen waarmee de plaats van een verzoeker om immuniteit in de rij gedurende een van geval tot geval te bepalen periode wordt gereserveerd, zodat hij de nodige informatie en het nodige bewijsmateriaal kan verzamelen. Om voor een marker in aanmerking te kunnen komen, moet de verzoeker de Commissie informatie verschaffen met betrekking tot zijn naam en adres, de partijen bij het vermeende kartel, getroffen product(en) en grondgebied(en), de geschatte duur van het vermeende kartel en de aard van het vermeende kartelgedrag. De verzoeker dient de Commissie ook te informeren over andere clementieverzoeken die hij in het verleden in verband met het vermeende kartel bij andere autoriteiten heeft ingediend of mogelijk nog zal indienen. Ook dient hij zijn verzoek om een marker te rechtvaardigen. Wordt een marker toegekend, dan bepalen de diensten van de Commissie de termijn waarbinnen de verzoeker de marker moet „vervolledigen” door de informatie en het bewijsmateriaal mee te delen die vereist zijn om de desbetreffende bewijsdrempel voor immuniteit te halen. Ondernemingen die een marker hebben gekregen, kunnen deze niet vervolledigen door een hypothetisch gesteld formeel verzoek in te dienen. Vervolledigt de verzoeker de marker binnen de door de diensten van de Commissie vastgestelde periode, dan worden de verschafte informatie en het verschafte bewijsmateriaal geacht te zijn ingediend op het tijdstip waarop de marker werd toegekend.

(16)

Een onderneming die bij de Commissie een formeel verzoek om immuniteit indient, moet:

(a)

de Commissie alle voor haar beschikbare informatie en bewijsmateriaal in verband met het vermeende kartel verstrekken, zoals gespecificeerd in punten 8 en 9, inclusief ondernemingsverklaringen; of

(b)

deze informatie en dit bewijsmateriaal in eerste instantie op hypothetische wijze verstrekken, in welk geval de onderneming een lijst moet indienen met een gedetailleerde beschrijving van het bewijsmateriaal dat ze op een overeengekomen later tijdstip bereid is te verschaffen. Op deze lijst moeten de aard en de inhoud van het bewijsmateriaal nauwkeurig zijn weergegeven, zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan de hypothetische aard van de informatieverstrekking. Om de aard en inhoud van het bewijsmateriaal te illustreren, kunnen kopieën van documenten worden gebruikt waaruit de gevoelige informatie is geschrapt. De naam van de verzoekende onderneming en van andere bij het vermeende kartel betrokken ondernemingen hoeven pas te worden onthuld wanneer het in het verzoek beschreven bewijsmateriaal wordt ingediend. Wel moeten de door het vermeende kartel getroffen product of dienst, de geografische omvang van het vermeende kartel en de geschatte duur duidelijk worden aangegeven.

(17)

Directoraat-generaal Concurrentie geeft, op verzoek, een bevestiging van ontvangst van het verzoek van de onderneming om immuniteit tegen geldboeten, waarin de datum en, waar van toepassing, het tijdstip van het verzoek worden bevestigd.

(18)

Nadat de Commissie de informatie en het bewijsmateriaal heeft ontvangen dat de onderneming overeenkomstig punt 16, onder a), heeft verschaft en zich ervan heeft vergewist dat dit, naar gelang het geval, aan de in punt 8, onder a) of b), beschreven voorwaarden voldoet, kent zij de onderneming schriftelijk voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten toe.

(19)

Heeft de onderneming informatie en bewijsmateriaal in hypothetische vorm verschaft, dan gaat de Commissie na of de aard en inhoud van het bewijsmateriaal dat in de in punt 16, onder b), bedoelde gedetailleerde lijst wordt beschreven, voldoen aan de voorwaarden van punt 8, onder a) of b), naar gelang het geval, en stelt zij de onderneming hiervan op de hoogte. Nadat het bewijsmateriaal uiterlijk op de overeengekomen datum is verschaft en de Commissie heeft vastgesteld dat het overeenkomt met de beschrijving in de lijst, zal de Commissie de onderneming schriftelijk voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten toekennen.

(20)

Wordt duidelijk dat immuniteit niet beschikbaar is of dat de onderneming niet aan de voorwaarden van punt 8, onder a) of b), naar gelang het geval, voldeed, dan stelt de Commissie de onderneming daarvan schriftelijk in kennis. In dat geval kan de onderneming het bewijsmateriaal dat met het oog op het verkrijgen van immuniteit is ingediend, intrekken of de Commissie verzoeken dit in het kader van deel III van onderhavige mededeling in aanmerking te nemen. Dit weerhoudt de Commissie er niet van gebruik te maken van haar gewone onderzoeksbevoegdheden om de desbetreffende informatie te verkrijgen.

(21)

De Commissie zal geen andere verzoeken om immuniteit tegen geldboeten in aanmerking nemen zolang zij geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van een voorliggend verzoek met betrekking tot dezelfde vermeende inbreuk, of het immuniteitsverzoek nu formeel ingediend is of gedaan is door het vragen van een marker.

(22)

Indien de onderneming aan het eind van de administratieve procedure voldaan heeft aan de in punt 12 uiteengezette voorwaarden, zal de Commissie haar in de desbetreffende beschikking immuniteit tegen geldboeten verlenen. Indien de onderneming aan het eind van de administratieve procedure niet aan de in punt 12 uiteengezette voorwaarden heeft voldaan, zal de onderneming geen clemente behandeling in het kader van deze mededeling krijgen. Indien de Commissie na het verlenen van voorwaardelijke immuniteit uiteindelijk tot de bevinding komt dat de verzoeker om immuniteit andere ondernemingen onder druk heeft gezet, zal zij geen immuniteit verlenen.

III.   VERMINDERING VAN EEN GELDBOETE

A.   Vereisten om voor ermindering van een geldboete in aanmerking te komen

(23)

Wanneer ondernemingen hun deelname aan een vermeend kartel dat de Gemeenschap treft, onthullen en niet voldoen aan de voorwaarden die in deel II zijn uiteengezet, kunnen zij toch in aanmerking komen voor een vermindering van de geldboete die hun anders zou zijn opgelegd.

(24)

Om in aanmerking te komen, moet een onderneming de Commissie bewijsmateriaal van de vermeende inbreuk verstrekken dat een significant toegevoegde waarde heeft vergeleken met het bewijsmateriaal waarover de Commissie reeds beschikt, en moet de onderneming aan alle in punt 12, onder a), b) en c), uiteengezette voorwaarden voldoen.

(25)

Het begrip „toegevoegde waarde” verwijst naar de mate waarin het verstrekte bewijsmateriaal, door de aard en/of nauwkeurigheid ervan, het vermogen van de Commissie versterkt om het vermeende kartel te bewijzen. Bij haar beoordeling zal de Commissie er over het algemeen van uitgaan dat schriftelijk bewijsmateriaal dat dateert van de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, een grotere waarde heeft dan later opgesteld bewijsmateriaal. Belastend bewijsmateriaal dat rechtstreeks relevant is voor de betrokken feiten, zal over het algemeen als van grotere waarde beschouwd worden dan bewijsmateriaal dat slechts zijdelings relevant is. Evenzo zal ook de mate waarin bevestiging door andere bronnen nodig is om het verschafte bewijsmateriaal tegen andere, bij de zaak betrokken ondernemingen te kunnen gebruiken, invloed hebben op de waarde van dat bewijsmateriaal. Daarom wordt aan beslissend bewijsmateriaal grotere waarde toegekend dan aan verklaringen die bij betwisting verder moeten worden gestaafd.

(26)

De Commissie bepaalt in haar eindbeschikking die aan het einde van de administratieve procedure wordt gegeven voor welk niveau van vermindering van de geldboete, die anders zou zijn opgelegd, een onderneming in aanmerking komt. Voor:

de eerste onderneming die bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde verstrekt: een vermindering van 30 % tot 50 %;

de tweede onderneming die bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde verstrekt: een vermindering van 20 % tot 30 %; en

voor de volgende ondernemingen die bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde verstrekken: een vermindering van ten hoogste 20 %.

Om het niveau van de vermindering te bepalen binnen deze marges, zal de Commissie rekening houden met het moment waarop het bewijsmateriaal dat aan het in punt 24 bepaalde voldoet, werd verschaft en de mate waarin dat bewijsmateriaal toegevoegde waarde had.

Wanneer een verzoeker om vermindering van een geldboete als eerste beslissend bewijsmateriaal in de zin van punt 25 verschaft dat de Commissie gebruikt om additionele feiten aan te tonen waardoor de zwaarte of de duur van de inbreuk toeneemt, zal de Commissie deze additionele feiten niet in aanmerking nemen bij het bepalen van een geldboete die wordt opgelegd aan de onderneming die dat bewijsmateriaal heeft verschaft.

B.   Procedure

(27)

Een onderneming die voor een vermindering van een geldboete in aanmerking wenst te komen, moet bij de Commissie een formeel verzoek daartoe indienen en moet de Commissie voldoende bewijsmateriaal aangaande het vermeende kartel verschaffen om voor vermindering van een geldboete in de zin van punt 24 van deze mededeling in aanmerking te komen. Wenst een onderneming die vrijwillig bij de Commissie bewijsmateriaal indient, dat dit bewijsmateriaal in aanmerking wordt genomen voor de clemente behandeling van deel III van deze mededeling, dan moet op het tijdstip van de indiening ervan duidelijk worden aangegeven dat het bewijsmateriaal deel uitmaakt van een formeel verzoek om vermindering van een geldboete.

(28)

Directoraat-generaal Concurrentie geeft, op verzoek, een bevestiging van de ontvangst van het verzoek van de onderneming om vermindering van een geldboete, alsmede van de ontvangst van eventueel later ingediend bewijsmateriaal. Daarmee wordt de datum en, waar van toepassing, het tijdstip van iedere indiening bevestigd. De Commissie zal geen standpunt innemen ten aanzien van een verzoek om vermindering van een geldboete zolang zij nog geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van voorliggende verzoeken om voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten die op hetzelfde vermeende kartel betrekking hebben.

(29)

Indien de Commissie tot de voorlopige conclusie komt dat het bewijsmateriaal dat door een onderneming is verstrekt, significant toegevoegde waarde heeft in de zin van punten 24 en 25 en dat de onderneming aan de voorwaarden van punten 12 en 27 heeft voldaan, stelt zij de onderneming, uiterlijk op de datum van kennisgeving van de mededeling van punten van bezwaar, schriftelijk in kennis van haar voornemen om een vermindering van een geldboete toe te kennen binnen een in punt 26 aangegeven bandbreedte. De Commissie zal ook, binnen diezelfde termijn, de onderneming schriftelijk informeren, indien zij tot de voorlopige conclusie komt dat de onderneming niet voor een vermindering van een geldboete in aanmerking komt. De Commissie kan een verzoek om vermindering van een geldboete naast zich neerleggen wanneer dat is ingediend nadat de mededeling van punten van bezwaar is uitgegaan.

(30)

De Commissie zal de uiteindelijke situatie van elke onderneming die om vermindering van een geldboete verzoekt, aan het einde van de administratieve procedure beoordelen wanneer zij haar beschikking geeft. In die eindbeschikking bepaalt de Commissie:

(a)

of het door een onderneming verschafte bewijsmateriaal significant toegevoegde waarde had ten opzichte van het bewijsmateriaal waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte;

(b)

of aan de voorwaarden van punt 12, onder a), b) en c), is voldaan;

(c)

het precieze niveau van vermindering dat een onderneming — binnen de in punt 26 aangegeven bandbreedten — krijgt.

Indien de Commissie tot de bevinding komt dat de onderneming niet aan de in punt 12 uiteengezette voorwaarden heeft voldaan, krijgt de onderneming geen clemente behandeling in het kader van deze mededeling.

IV.   ONDERNEMINGSVERKLARINGEN AFGELEGD MET HET OOG OP EEN CLEMENTE BEHANDELING IN HET KADER VAN DEZE MEDEDELING

(31)

In een ondernemingsverklaring wordt vrijwillig door of namens een onderneming aan de Commissie uiteengezet wat een onderneming van een kartel weet en welke rol zij daarbij speelde; dergelijke verklaring is speciaal opgesteld om in het kader van onderhavige mededeling te worden ingediend. Verklaringen die in verband met deze mededeling tegenover de Commissie zijn afgelegd, maken deel uit van het dossier van de Commissie en kunnen dus als bewijsmateriaal worden gebruikt.

(32)

Op vraag van de clementieverzoeker kan de Commissie ermee instemmen dat ondernemingsverklaringen mondeling worden afgelegd, behalve wanneer de verzoeker de inhoud van de ondernemingsverklaring al heeft bekend gemaakt aan derde partijen. Mondelinge ondernemingsverklaringen worden door de Commissie opgenomen en getranscribeerd. Overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (6) en de artikelen 3 en 17 van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie (7) zullen ondernemingen die mondelinge ondernemingsverklaringen afleggen, de gelegenheid krijgen de technische getrouwheid te controleren van de opname, die beschikbaar is in de lokalen van de Commissie, en de inhoud van hun mondelinge verklaringen binnen een bepaalde termijn te corrigeren. Ondernemingen kunnen binnen diezelfde termijn van deze rechten afzien; in dat geval geldt de opname vanaf dat tijdstip als goedgekeurd. Na de expliciete of impliciete goedkeuring van de mondelinge verklaring of de indiening van eventuele correcties daarop, zal de onderneming binnen een bepaalde termijn de opnamen in de lokalen van de Commissie beluisteren en de getrouwheid van de transcriptie controleren. Niet-naleving van deze voorwaarde kan resulteren in het verlies van clementie in het kader van deze mededeling.

(33)

Toegang tot ondernemingsverklaringen wordt alleen verleend aan de geadresseerden van een mededeling van punten van bezwaar mits zijzelf — en hun raadslieden die namens hen toegang krijgen — zich ertoe verbinden geen kopie te maken met mechanische of elektronische middelen van informatie in de ondernemingsverklaring waartoe zij toegang krijgen, en te verzekeren dat de via de ondernemingsverklaring verkregen informatie uitsluitend voor de hierna te noemen doeleinden wordt gebruikt. Andere partijen zoals klagers krijgen geen toegang tot ondernemingsverklaringen. De Commissie is van mening dat deze bijzondere bescherming van een ondernemingsverklaring niet langer gerechtvaardigd is vanaf het moment dat de verzoeker de inhoud van zijn mondelinge verklaring onthult aan derde partijen.

(34)

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie (8) wordt uitsluitend aan de geadresseerden van de mededeling van punten van bezwaar toegang tot het dossier verleend mits de aldus verkregen informatie alleen wordt gebruikt voor gerechtelijke of administratieve procedures met het oog op de toepassing van de communautaire mededingingsregels die in de desbetreffende administratieve procedure in het geding zijn. Indien dergelijke informatie in de loop van de procedure voor de Commissie voor andere doeleinden wordt gebruikt, kan zulks worden beschouwd als gebrek aan medewerking in de zin van de punten 12 en 27 van onderhavige mededeling. Voorts kan de Commissie, wanneer dergelijk gebruik van informatie plaatsvindt nadat de Commissie in de procedure reeds een verbodsbeschikking heeft gegeven, in een juridische procedure voor de communautaire rechtscolleges, het rechtscollege verzoeken de geldboete voor de verantwoordelijke onderneming te verhogen. Mocht de informatie op enig tijdstip voor een ander doel worden gebruikt, en is daarbij een externe raadsman betrokken, dan kan de Commissie het incident ter kennis brengen van de balie van die raadsman, met het oog op disciplinaire maatregelen.

(35)

Ondernemingsverklaringen die in het kader van deze mededeling zijn afgelegd, worden, overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1/2003, alleen doorgegeven aan mededingingsautoriteiten van de lidstaten indien aan de voorwaarden van de ECN-mededeling (9) is voldaan en mits de door de ontvangende mededingingsautoriteit verleende bescherming tegen onthulling evenwaardig is aan die welke de Commissie biedt.

V.   ALGEMENE OVERWEGINGEN

(36)

De Commissie zal geen standpunt innemen ten aanzien van de vraag of al dan niet voorwaardelijke immuniteit moet worden toegekend, of anderszins ten aanzien van het al dan niet honoreren van een clementieverzoek, wanneer duidelijk wordt dat het verzoek inbreuken betreft die onder de in artikel 25, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1/2003 bepaalde verjaringstermijn van vijf jaar voorhet opleggen van geldboeten en dwangsommen vallen, aangezien dergelijke verzoeken zonder voorwerp zouden zijn.

(37)

Deze mededeling vervangt vanaf de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie de mededeling van de Commissie van 2002 betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken voor alle zaken waarin geen enkele onderneming met de Commissie contact heeft opgenomen om in aanmerking te komen voor de in die mededeling beschreven clemente behandeling. Daarentegen zullen de punten 31 tot en met 35 van onderhavige mededeling worden toegepast vanaf het tijdstip van de bekendmaking ervan op alle lopende en nieuwe verzoeken om immuniteit tegen of vermindering van geldboeten.

(38)

De Commissie is zich ervan bewust dat deze mededeling rechtmatige verwachtingen wekt waarop ondernemingen mogen vertrouwen wanneer zij het bestaan van een kartel aan de Commissie bekend maken.

(39)

Overeenkomstig de praktijk van de Commissie zal het feit dat een onderneming tijdens de administratieve procedure met de Commissie heeft meegewerkt, in de beschikking vermeld worden om te verduidelijken waarom immuniteit tegen of vermindering van geldboeten werd verleend. Het feit dat immuniteit tegen of vermindering van geldboeten wordt verleend, kan een onderneming niet beschermen tegen de civielrechtelijke gevolgen van haar deelname aan een inbreuk op artikel 81 van het Verdrag.

(40)

De Commissie is van mening dat openbaarmaking aan het publiek van documenten en geschreven of opgenomen verklaringen die in het kader van deze mededeling zijn ontvangen, over het algemeen afbreuk zou doen aan bepaalde publieke en particuliere belangen, bijvoorbeeld de bescherming van het doel van inspecties en onderzoeken in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 (10), zelfs nadat de beschikking is genomen.


(1)  De verwijzing in deze tekst naar artikel 81 van het Verdrag omvat tevens artikel 53 van de EER-Overeenkomst wanneer dit wordt toegepast door de Commissie overeenkomstig de voorschriften die in artikel 56 van de EER-Overeenkomst zijn vastgesteld.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  De beoordeling of de drempel wordt gehaald, moet vooraf plaatsvinden — dus zonder rekening te houden met de vraag of een bepaalde inspectie succesvol was en de vraag of een inspectie is uitgevoerd. De beoordeling vindt uitsluitend plaats op basis van het soort en de kwaliteit van de door de clementieverzoeker verschafte informatie.

(4)  Ondernemingsverklaringen kunnen schriftelijke documenten zijn die ondertekend zijn door of namens de onderneming, of verklaringen die mondeling zijn afgelegd.

(5)  Dit vereist in het bijzonder dat de verzoeker juiste, niet misleidende en volledige informatie verstrekt. Zie het arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 2006 in zaak C-301/04P Commission/SGL Carbon AG e.a., punten 68-70 en het arrest van het Hof van Justitie van 28 juni 2005 in de zaken C-189/02P, C-202/02P, C-205/02P, C-208/02P en C-213/02P Dansk Rørindustri A/S e.a../Commissie, punten 395-399.

(6)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(7)  PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18.

(8)  PB C 325 van 22.12.2005, blz. 7.

(9)  Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, PB C 101 van 27.4.2004, blz. 43.

(10)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/23


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4390 — PHL/IBFF)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/C 298/12)

Op 20 oktober 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4390. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://ec.europa.eu/eur-lex/lex)