ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 249

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
14 oktober 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2006/C 249/1

Zaak C-235/05 P: Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 27 april 2006 — L'Oréal SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Revlon (Suisse) SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Overeenstemming van twee merken — Verwarringsgevaar — Gemeenschapsmerkaanvraag FLEXI AIR — Ouder woordmerk FLEX — Weigering van inschrijving)

1

2006/C 249/2

Zaak C-268/05 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 7 februari 2006 — Giorgio Lebedef/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Ambtenaren — Regels betreffende overlegniveaus, overleginstantie en overlegprocedures, overeengekomen tussen meerderheid van vak- en beroepsorganisaties en Commissie — Uitsluiting van vakorganisatie Action & Défense — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

1

2006/C 249/3

Zaak C-300/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 6 juli 2006 — Ursula Voss/Land Berlin, Belanghebbende partij: Die Vertreterin des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

2

2006/C 249/4

Zaak C-302/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 7 juli 2006 — František Kovaľský/Mesto Prešov, Dopravný podnik Mesta Prešov as

2

2006/C 249/5

Zaak C-306/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) op 14 juli 2006 — Deutsche Telekom AG/01051 Telecom GmbH

2

2006/C 249/6

Zaak C-311/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Consiglio di Stato (Italië) op 17 juli 2006 — Consiglio Nazionale degli Ingegneri/Ministerie van Justitie, Marco Cavallera

3

2006/C 249/7

Zaak C-329/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen (Duitsland) op 31 juli 2006 — Arthur Wiedemann/Land Baden-Württemberg

3

2006/C 249/8

Zaak C-340/06: Beroep ingesteld op 4 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

3

2006/C 249/9

Zaak C-341/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2006 door Chronopost SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 7 juni 2006 in zaak T-613/97, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

4

2006/C 249/0

Zaak C-342/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2006 door La Poste tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 7 juni 2006 in zaak T-613/97, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

5

2006/C 249/1

Zaak C-348/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2006 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 6 juni 2006 in zaak T-10/02, Girardot/Commissie

5

2006/C 249/2

Zaak C-351/06: Beroep ingesteld op 24 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

6

2006/C 249/3

Zaak C-354/06: Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

6

2006/C 249/4

Zaak C-356/06: Beroep ingesteld op 29 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

7

2006/C 249/5

Zaak C-358/06: Beroep ingesteld op 30 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

7

2006/C 249/6

Zaak C-359/06: Beroep ingesteld op 31 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

7

2006/C 249/7

Zaak C-364/06: Beroep ingesteld op 7 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

8

2006/C 249/8

Zaak C-426/04 P: Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 25 januari 2006 — Europees Bureau voor wederopbouw (EBW)/Norbert Schmitt

8

2006/C 249/9

Zaak C-451/04: Beschikking van de president van het Hof van 30 januari 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

8

2006/C 249/0

Zaak C-185/05: Beschikking van de president van het Hof van 29 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

8

2006/C 249/1

Zaak C-22/06: Beschikking van de president van het Hof van 27 april 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

8

2006/C 249/2

Zaak C-41/06: Beschikking van de president van het Hof van 15 mei 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

9

2006/C 249/3

Zaak C-105/06: Beschikking van de president van het Hof van 15 mei 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

9

2006/C 249/4

Zaak C-106/06: Beschikking van de president van het Hof van 15 mei 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

9

2006/C 249/5

Zaak C-170/06: Beschikking van de president van het Hof van 13 juni 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Italië) — Giuseppina Montoro, Michelangelo Liguori/Beth Israel Deaconess Medical Center

9

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2006/C 249/6

Zaak T-87/94: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 mei 2006 — Blom e.a./Raad en Commissie (Beroep tot schadevergoeding — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Melk — Extra heffing — Referentiehoeveelheid — Producent die verbintenis tot niet-levering is aangegaan — SLOM 1983-producenten — Niet-hervatten van productie na afloop van verbintenis)

10

2006/C 249/7

Zaak T-69/06 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 2 augustus 2006 — Aughinish Alumina/Commissie (Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Staatssteun — Spoedeisendheid)

10

2006/C 249/8

Zaak T-209/06: Beroep ingesteld op 10 augustus 2006 — European Association of Im- and Exporters of Birds and live Animals e.a./Commissie

11

2006/C 249/9

Zaak T-211/06: Beroep ingesteld op 4 augustus 2006 — Euro-Information/BHIM (woordmerk CYBERCREDIT)

11

2006/C 249/0

Zaak T-213/06: Beroep ingesteld op 4 augustus 2006 — Euro-Information/BHIM (woordmerk CYBERGESTION)

12

2006/C 249/1

Zaak T-215/06: Beroep ingesteld op 8 augustus 2006 — American Clothing Associates/BHIM (beeldmerk — esdoornblad en letters RW)

12

2006/C 249/2

Zaak T-217/06: Beroep ingesteld op 10 augustus 2006 — Arkema e.a./Commissie

13

2006/C 249/3

Zaak T-220/06: Beroep ingesteld op 16 augustus 2006 — JAKO-O/BHIM — P.I. Fashion (JAKO-O)

14

2006/C 249/4

Zaak T-222/06: Beroep ingesteld op 14 augustus 2006 — Italiaanse Republiek/Commissie

14

2006/C 249/5

Zaak T-223/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 augustus 2006 door Europees Parlement tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 juli 2006 in zaak F-102/05, O. Eistrup tegen Europees Parlement

15

2006/C 249/6

Zaak T-226/06: Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — PTV/BHIM (MAP&GUIDE The Mapware Company)

15

2006/C 249/7

Zaak T-227/06: Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — RSA Security Ireland Ltd/Commissie

15

2006/C 249/8

Zaak T-228/06: Beroep ingesteld op 28 augustus 2006 — Giorgio Beverly Hills/BHIM — WHG Westdeutsche Handelsgesellschaft (GIORGIO BEVERLY HILLS)

16

 

GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

2006/C 249/9

Zaak F-99/06: Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — Lopez Teruel/BHIM

18

 

III   Bekendmakingen

2006/C 249/0

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 237 van 30.9.2006

19

 

Rectificaties

2006/C 249/1

Rectificatie van de mededeling met betrekking tot zaak T-200/06

20

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/1


Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 27 april 2006 — L'Oréal SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Revlon (Suisse) SA

(Zaak C-235/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Overeenstemming van twee merken - Verwarringsgevaar - Gemeenschapsmerkaanvraag FLEXI AIR - Ouder woordmerk FLEX - Weigering van inschrijving)

(2006/C 249/01)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: L'Oréal SA (vertegenwoordiger: X. Buffet Delmas d'Autane, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), Revlon (Suisse) SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 16 maart 2005, L'Oréal/BHIM (T-112/03) houdende verwerping van het door de aanvrager van het communautaire woordmerk „FLEXI AIR” voor waren van klasse 3 ingestelde beroep tot vernietiging van beslissing R 0396/2001-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 januari 2003 waarbij het beroep werd verworpen tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositieprocedure ingesteld door de houder van de nationale woordmerken „FLEX” voor waren van de klassen 3 en 34

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

L'Oréal SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 205 van 20.08.2005.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/1


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 7 februari 2006 — Giorgio Lebedef/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-268/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaren - Regels betreffende overlegniveaus, overleginstantie en overlegprocedures, overeengekomen tussen meerderheid van vak- en beroepsorganisaties en Commissie - Uitsluiting van vakorganisatie „Action & Défense” - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2006/C 249/02)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Giorgio Lebedef (vertegenwoordigers: G. Bounéou en F. Frabetti, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en V. Joris, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 12 april 2005, Lebedef/Commissie (T-191/02) houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie de kaderovereenkomst van 20 september 1974 betreffende de betrekkingen tussen de Commissie en de vak- en beroepsorganisaties heeft opgezegd en de op 19 januari 2000 tussen de Commissie en de meerderheid van de vak- en beroepsorganisaties overeengekomen Werkingsregels betreffende de overlegniveaus, de overleginstantie en de daarmee verbonden procedures, die bij arrest van het Gerecht van 15 november 2001 nietig waren verklaard voor zover zij de vakorganisatie „Action et Défense” van de overleginstantie uitsloten, opnieuw heeft vastgesteld

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Lebedef wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 243 van 1.10.2006.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 6 juli 2006 — Ursula Voss/Land Berlin, Belanghebbende partij: Die Vertreterin des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

(Zaak C-300/06)

(2006/C 249/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ursula Voss

Verwerende partij: Land Berlin

Belanghebbende partij: Die Vertreterin des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

Prejudiciële vraag

Staat artikel 141 EG in de weg aan een nationale regeling volgens welke de vergoeding voor overwerk buiten de normale arbeidstijd voor zowel voltijd- als deeltijdambtenaren hetzelfde bedrag beloopt — dat lager is dan het evenredige bedrag aan salaris dat voltijdambtenaren ontvangen voor een even lang gedeelte van hun normale arbeidstijd — wanneer vooral vrouwen in deeltijd werkzaam zijn?


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 7 juli 2006 — František Kovaľský/Mesto Prešov, Dopravný podnik Mesta Prešov as

(Zaak C-302/06)

(2006/C 249/04)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: František Kovaľský

Verwerende partijen: Mesto Prešov, Dopravný podnik Mesta Prešov as

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, tweede alinea, van het aanvullend protocol (nr. 1) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat betrekking heeft op het recht van de staten om wetten vast te stellen die het gebruik van eigendom reguleren, aldus worden uitgelegd dat die wetten niet enkel moeten voldoen aan de voorwaarde van overeenstemming met het algemeen belang, maar tevens aan de voorwaarde van overeenstemming met de algemene beginselen van internationaal recht?

2)

Verleent artikel 1 van het aanvullend protocol (nr. 1) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aan natuurlijke en rechtspersonen bescherming van de eigendom ongeacht de waarde daarvan?

3)

Hoe moeten voor de toepassing van artikel 1 van het aanvullend protocol (nr. 1) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de algemene beginselen van internationaal recht worden omschreven en geconcretiseerd?


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) op 14 juli 2006 — Deutsche Telekom AG/01051 Telecom GmbH

(Zaak C-306/06)

(2006/C 249/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Deutsche Telekom AG

Verweerster: 01051 Telecom GmbH

Prejudiciële vraag

Is een nationale regeling, krachtens welke voor de door overmaking per bank verrichte betaling ter vermijding van het intreden van debiteursverzuim of ter beëindiging van reeds ingetreden debiteursverzuim, niet het tijdstip van bijschrijving van het bedrag op de rekening van de crediteur beslissend is, doch het tijdstip van de door de debiteur gegeven en door de bank geaccepteerde betaalopdracht, vooropgesteld dat diens rekening voldoende dekking of overeenkomstige kredietruimte biedt, in overeenstemming met artikel 3, lid 1, sub c, punt ii, van richtlijn 2000/35/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties?


(1)  PB L 200, blz. 35.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Consiglio di Stato (Italië) op 17 juli 2006 — Consiglio Nazionale degli Ingegneri/Ministerie van Justitie, Marco Cavallera

(Zaak C-311/06)

(2006/C 249/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Consiglio Nazionale degli Ingegneri

Verwerende partij: Ministerie van Justitie, Marco Cavallera

Prejudiciële vragen

1)

„Is richtlijn 89/48/EEG (1) van toepassing op het geval van een Italiaans staatsburger die: a) in Italië een driejarige ingenieursopleiding met succes heeft voltooid; b) de erkenning van de gelijkwaardigheid van de Italiaanse titel aan de overeenkomstige Spaanse titel heeft verkregen; c) de inschrijving in het Spaanse register van ingenieurs heeft verkregen, maar dat beroep nooit in Spanje heeft uitgeoefend; d) op grond van de Spaanse homologatie om inschrijving in het register van ingenieurs in Italië heeft verzocht?”

2)

„Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is dan verenigbaar met richtlijn 89/48/EEG het nationale voorschrift (artikel 1 van decreto legislativo nr. 115 van 1992) dat zich verzet tegen de erkenning in Italië van een titel van een lidstaat die op zijn beurt uitsluitend het resultaat is van de erkenning van een vorige, Italiaanse titel?”


(1)  PB L 19, blz. 16.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen (Duitsland) op 31 juli 2006 — Arthur Wiedemann/Land Baden-Württemberg

(Zaak C-329/06)

(2006/C 249/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Sigmaringen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Arthur Wiedemann

Verwerende partij: Land Baden-Württemberg

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 1, lid 2, en artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/493/EEG (1) aldus worden uitgelegd dat de administratieve intrekking van een rijbewijs wegens gebrek aan rijvaardigheid in de woonstaat niet in de weg staat aan de afgifte van een rijbewijs door een andere lidstaat en dat de woonstaat ook een dergelijk rijbewijs in beginsel moet erkennen?

2)

Moeten artikel 1, lid 2, artikel 7, lid 1 a, juncto bijlage III, en artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/493/EEG aldus worden uitgelegd dat de woonstaat niet gehouden is een rijbewijs te erkennen dat de houder na intrekking van zijn rijbewijs in de woonstaat bedrieglijk door doelgerichte misleiding van de met de afgifte van rijbewijzen belaste dienst van de afgiftestaat en zonder bewijs dat hij opnieuw in het bezit is van zijn rijvaardigheid, of door collusie met medewerkers van de overheidsdienst van de afgiftestaat heeft verkregen?

3)

Moeten artikel 1, lid 2, en artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG aldus worden uitgelegd dat de woonstaat na intrekking van het rijbewijs door zijn administratie de erkenning van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs voorlopig kan schorsen of het gebruik ervan kan verbieden, zolang de afgiftestaat onderzoekt of hij het met misbruik verkregen rijbewijs terugneemt?


(1)  PB L 237, blz. 1.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/3


Beroep ingesteld op 4 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-340/06)

(2006/C 249/08)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: U. Wölker, gemachtigde)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 14 februari 2005 verstreken.


(1)  PB L 41, blz. 26-32.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/4


Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2006 door Chronopost SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 7 juni 2006 in zaak T-613/97, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-341/06 P)

(2006/C 249/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Chronopost SA (vertegenwoordiger: D. Berlin, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, de Franse Republiek, La Poste, Union française de l'express (Ufex), DHL International SA, Federal express international (France) SNC, CRIE SA

Conclusies

Met haar hogere voorziening concludeert rekwirante dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 juni 2006 te vernietigen, voor zover daarbij beschikking 98/365/EG van de Commissie van 1 oktober 1997 (1) nietig is verklaard wegens ontoereikende motivering en schending van het begrip staatssteun;

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg over te nemen voor het overige, de zaak zelf af te doen, en vast te stellen dat beschikking 98/365/EG van de Commissie van 1 oktober 1997 wettig is;

de verzoekende partijen in de zaak ten gronde in alle kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert drie middelen aan tot staving van haar hogere voorziening.

Met haar eerste middel stelt rekwirante schending door het Gerecht van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, en meer in het bijzonder van het recht op een eerlijk proces, voor zover deze rechterlijke instantie niet alle nodige waarborgen van onpartijdigheid zou bieden, daar de rechter die de functie van rechter-rapporteur heeft uitgeoefend in de zaak waarin het bestreden arrest van 7 juni 2006 is gewezen, ook deel uitmaakte van de rechtsprekende formatie die het — door het Hof vernietigde — arrest van 14 december 2000 (Ufex e.a./Commissie, T-613/97, Jurispr. blz. II-4055) heeft gewezen.

Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht verder dat het zijn bevoegdheden heeft overschreden en de artikelen 230 EG en 253 EG heeft geschonden, voor zover het onder het mom van toezicht op de motivering, een toetsing ten gronde heeft verricht van beschikking 98/365/EG van de Commissie van 1 oktober 1997 inzake de steun die Frankrijk aan SFMI-Chronopost zou hebben verleend (PB 1998, L 164, blz. 37) en op de kennelijke beoordelingsfouten die de Commissie bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid zou hebben begaan. Rekwirante verwijt het Gerecht voorts dat het zijn eigen beoordeling in de plaats van die van de Commissie heeft gesteld en daarmee zijn bevoegdheden heeft overschreden, wat een nieuwe schending van de artikelen 230 en 253 EG vormt.

Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht ten slotte dat het meermaals blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

het gedrag van een openbare onderneming die in een gereserveerde sector werkzaam is, te vergelijken met dat van een particuliere onderneming;

op de oprichting van een onderneming door een moedermaatschappij de rechtspraak inzake de relaties tussen moedermaatschappijen en bestaande dochterondernemingen toe te passen, en

te oordelen dat SFMI een voordeel geniet als gevolg van de opname in haar boekhouding van de klantenkring van Postadex.

Op al deze gronden zou het Gerecht artikel 87 EG hebben geschonden.


(1)  PB L 164, blz. 37.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/5


Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2006 door La Poste tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 7 juni 2006 in zaak T-613/97, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-342/06 P)

(2006/C 249/10)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: La Poste (vertegenwoordiger: H. Lehman, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, de Franse Republiek, Chronopost SA, Union française de l'Express (Ufex), DHL International SA, Federal express international (France) SNC, CRIE SA

Conclusies

Met haar hogere voorziening concludeert rekwirante dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 juni 2006 te vernietigen, voor zover daarbij is geoordeeld dat beschikking 98/365/EG van de Commissie van 1 oktober 1997 inzake de steun die Frankrijk aan SFMI-Chronopost zou hebben verleend (1), nietig wordt verklaard, omdat daarin wordt vastgesteld dat de logistieke en commerciële bijstand van La Poste aan haar dochteronderneming SFMI-Chronopost en de overdracht van Postadex geen staatssteun ten gunste van SFMI-Chronopost vormen;

Union française de l'express en de ondernemingen DHL International, Federal express international en CRIE te verwijzen in de kosten van La Poste in de procedure voor het Gerecht en voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert drie middelen aan tot staving van haar hogere voorziening.

Met haar eerste middel stelt rekwirante schending door het Gerecht van de artikelen 6 EU en 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, voor zover deze rechterlijke instantie niet alle nodige waarborgen van onpartijdigheid zou bieden, daar de rechter die de functie van rechter-rapporteur heeft uitgeoefend in de zaak waarin het bestreden arrest van 7 juni 2006 is gewezen, ook president was van de kamer die het — door het Hof vernietigde — arrest van 14 december 2000 (Ufex e.a./Commissie, T-613/97, Jurispr. blz. II-4055) heeft gewezen.

Met haar tweede middel, dat uit twee onderdelen bestaat, verwijt rekwirante het Gerecht verder dat het meermaals blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een aantal procedurefouten heeft gemaakt. Om te beginnen zou het Gerecht namelijk bepaalde middelen die in het oorspronkelijke verzoekschrift van de verzoekende partijen niet waren opgenomen, niet niet-ontvankelijk hebben verklaard, en zou het deze middelen in strijd met artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht hebben onderzocht. Voorts zou deze rechterlijke instantie blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ten onrechte te oordelen dat het uitbesteden van een economische activiteit aan een dochteronderneming per definitie staatssteun vormt. Meer in het bijzonder zou het Gerecht laatstgenoemd begrip hebben geschonden door geen rekening te houden met de bijzondere situatie van de uitbesteding aan een dochteronderneming van een voorheen door de staat uitgeoefende economische activiteit, en door de weerslag van de onderzochte maatregel op de markt niet te specificeren.

Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht ten slotte dat het de Commissie een te zware motiveringsplicht heeft opgelegd, hetgeen schending oplevert, niet alleen van artikel 88 EG, op grond waarvan de Commissie met betrekking tot complexe economische beoordelingen een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft, maar ook van artikel 253 EG, dat niet zou verlangen dat de motivering van een beschikking houdende afwijzing van een klacht even gedetailleerd is als een boekhoudkundig verslag.


(1)  PB L 164, blz. 37.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/5


Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2006 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 6 juni 2006 in zaak T-10/02, Girardot/Commissie

(Zaak C-348/06 P)

(2006/C 249/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Marie-Claude Girardot

Conclusies van rekwirante

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van 6 juni 2006 in zaak T-10/02 te vernietigen;

de Commissie te veroordelen aan mevrouw Girardot een bedrag van 23 917,40 EUR te betalen;

te beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen betreffende de onderhavige procedure en betreffende de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante één middel aan, gebaseerd op schending van artikel 236 EG en van de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de Commissie. Rekwirante verwijt het Gerecht in wezen een onjuiste opvatting omtrent het begrip verlies van een „kans” om in een ambt te worden aangesteld en een begrip dat equivalent is aan het verlies van een „verzekering” van aanstelling in dit ambt — waardoor het Gerecht de beoordelingsmarge miskent waarover de Commissie op het gebied van aanstelling van oudsher beschikt — en dientengevolge een onjuiste methode te hebben gevolgd voor de berekening van de som die de Commissie verschuldigd is ter compensatie van het verlies, ten gevolge van een onrechtmatig besluit van deze instelling, van de kans op aanstelling. Enkel reële en zekere schade kan namelijk leiden tot schadevergoeding. In casu is de enige reële en zekere schade van belanghebbende de schade die voortvloeit uit het niet onderzoeken door de Commissie van haar sollicitatie en niet die welke voortvloeit uit het hypothetische salarisverlies.

De Commissie merkt bovendien op dat het door het Gerecht voor de berekening van de vergoedbare schade in aanmerking genomen criterium van het salarisverlies zelf wisselvallig is, omdat indien de belanghebbende gedurende de betrokken periode buiten de communautaire instellingen een betrekking had gehad met een hoger salaris dan hetgeen zij bij de Commissie had kunnen verdienen, er geen enkel salarisverlies zou hoeven te worden gecompenseerd. De door het Gerecht gevolgde methode kan dus aanleiding geven tot discriminatie van kandidaten voor eenzelfde aanstelling al naargelang deze al dan niet een betrekking hebben met een hoger salaris dan de betrekking waarin zij kans hadden te worden aangesteld.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/6


Beroep ingesteld op 24 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-351/06)

(2006/C 249/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin en I. Kaufmann-Bühler, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 31 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 152, blz. 16.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/6


Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-354/06)

(2006/C 249/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Hottiaux en F. Simonetti, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn 2003/35/EG in nationaal recht is op 25 juni 2005 verstreken.


(1)  PB L 156, blz. 17.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/7


Beroep ingesteld op 29 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-356/06)

(2006/C 249/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: B. Schima, gevolmachtigde)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn 2003/35/EG in nationaal recht is op 1 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 345, blz. 97.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/7


Beroep ingesteld op 30 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-358/06)

(2006/C 249/15)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en B. Schima)

Verweerster: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 juli 2005 verstreken.


(1)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 97.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/7


Beroep ingesteld op 31 augustus 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-359/06)

(2006/C 249/16)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en I. Kaufmann-Bühler, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 tot wijziging van richtlijn 89/655/EEG van de Raad betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (2e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 19 juli 2004 verstreken.


(1)  PB L 195, blz. 46.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/8


Beroep ingesteld op 7 september 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-364/06)

(2006/C 249/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: N. Yerrell, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de uitvoering van richtlijn 2002/15/EG is op 23 maart 2005 verstreken.


(1)  PB L 80, blz. 35.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/8


Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 25 januari 2006 — Europees Bureau voor wederopbouw (EBW)/Norbert Schmitt

(Zaak C-426/04 P) (1)

(2006/C 249/18)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/8


Beschikking van de president van het Hof van 30 januari 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-451/04) (1)

(2006/C 249/19)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 314 van 18.12.2004.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/8


Beschikking van de president van het Hof van 29 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-185/05) (1)

(2006/C 249/20)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/8


Beschikking van de president van het Hof van 27 april 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-22/06) (1)

(2006/C 249/21)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/9


Beschikking van de president van het Hof van 15 mei 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-41/06) (1)

(2006/C 249/22)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/9


Beschikking van de president van het Hof van 15 mei 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-105/06) (1)

(2006/C 249/23)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/9


Beschikking van de president van het Hof van 15 mei 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-106/06) (1)

(2006/C 249/24)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/9


Beschikking van de president van het Hof van 13 juni 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Italië) — Giuseppina Montoro, Michelangelo Liguori/Beth Israel Deaconess Medical Center

(Zaak C-170/06) (1)

(2006/C 249/25)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/10


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 mei 2006 — Blom e.a./Raad en Commissie

(Zaak T-87/94) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Melk - Extra heffing - Referentiehoeveelheid - Producent die verbintenis tot niet-levering is aangegaan - SLOM 1983-producenten - Niet-hervatten van productie na afloop van verbintenis”)

(2006/C 249/26)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekers: J. C. Blom (Blokker, Nederland) en de andere verzoekers wier namen worden vermeld in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. Bronkhorst en E. Pijnacker Hordijk, vervolgens E. Pijnacker Hordijk, advocaten)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Brautigam en A.-M. Colaert, vervolgens A.-M. Colaert, gemachtigden), en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. van Rijn, gemachtigde, bijgestaan door H.-J. Rabe, advocaat, vervolgens T. van Rijn)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 178 EG-Verdrag (thans artikel 235 EG) en artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag (thans artikel 288, tweede alinea, EG), strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden omdat zij geen melk hebben kunnen leveren ingevolge verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 90, blz. 13), zoals aangevuld bij verordening (EEG) nr. 1371/84 van de Commissie van 16 mei 1984 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening nr. 804/68 ingestelde extra heffing (PB L 132, blz. 11)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen voor zover het is ingesteld door J. C. Blom.

2)

Verzoeker wordt verwezen in de kosten.

3)

De uitspraak op het beroep in deze zaak wordt aangehouden voor zover het is ingesteld door de verzoekers wier namen worden vermeld in de bijlage.


(1)  PB C 90 van 26.3.1994.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/10


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 2 augustus 2006 — Aughinish Alumina/Commissie

(Zaak T-69/06 R)

(„Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Staatssteun - Spoedeisendheid”)

(2006/C 249/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Aughinish Alumina Ltd (Askeaton, Ierland) (vertegenwoordigers: J. Handoll en C. Waterson, solicitors)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Khan en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio-Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (PB L119, blz. 12), voor zover zij verzoekster betreft.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/11


Beroep ingesteld op 10 augustus 2006 — European Association of Im- and Exporters of Birds and live Animals e.a./Commissie

(Zaak T-209/06)

(2006/C 249/28)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: European Association of Im- and Exporters of Birds and live Animals, Vereniging van Im- en Exporteurs van Vogels en Hobbydieren, Willem Plomp, h.o.d.n. Plomps Vogelhandel en Marinus Borgstein (vertegenwoordigd door: J. Wouters, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeksters

De beschikking d.d. 25 juli 2006 van de Europese Commissie, gegeven onder nr. 2006/522/EG nietig te verklaren;

De Europese Commissie te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters zijn enerzijds verenigingen die de belangen van in- en exporteurs van vogels en hobbydieren behartigen en anderzijds in- en exporteurs van ondermeer vogels. Zij vechten de beschikking 2006/522/EG (1) van de Commissie aan.

Verzoeksters menen dat de aangevochten beschikking een niet noodzakelijke maatregel is, aangezien de bestaande quarantaineregels voldoende bescherming zouden bieden.

Verzoeksters voeren verder aan dat de beschikking strijdig zou zijn met het voorzorgbeginsel, doordat de Commissie zich niet gebaseerd heeft op een zo volledig mogelijke wetenschappelijke evaluatie.

Een volledige importstop zou volgens verzoeksters eveneens disproportioneel zijn in het licht van de feitelijke grondslag van de beschikking, namelijk de infectie van vogels uit Taiwan met aviaire influenza.

Verzoeksters voeren eveneens aan dat de Commissie haar macht heeft misbruikt en dat de ware reden voor de verlenging van de beschermende maatregelen de wens van de Commissie is om te wachten op de uitkomst van het rapport van het panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.

De maatregelen zouden bovendien discriminerend zijn, doordat pluimvee van de reikwijdte ervan wordt uitgezonderd.


(1)  2006/522/EG: Beschikking van de Commissie van 25 juli 2006 tot wijziging van de Beschikkingen 2005/759/EG en 2005/760/EG wat betreft bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza en het verkeer van bepaalde levende vogels naar de Gemeenschap (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3303) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 205, blz. 28)


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/11


Beroep ingesteld op 4 augustus 2006 — Euro-Information/BHIM (woordmerk „CYBERCREDIT”)

(Zaak T-211/06)

(2006/C 249/29)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Européenne de traitement de l'information SAS (Euro-Information) (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Jacquet, J. Schouman en P. Greffe, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Conclusies

volledige vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 juni 2006 in zaak R 66/2006-1, waarbij de inschrijving van gemeenschapsmerk CYBERCREDIT (aanvraagnr. 4 114 336) werd geweigerd voor alle opgegeven waren en diensten van de klassen 9, 36 en 38;

het gemeenschapsmerk CYBERCREDIT (aanvraagnr. 4 114 336) in te schrijven voor alle opgegeven waren en diensten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CYBERCREDIT” voor waren en diensten van de klassen 9, 36 en 38 (aanvraagnr. 4 114 336)

Beslissing van de onderzoeker: weigering van inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: verzoekster stelt dat, anders dan de kamer van beroep van het BHIM in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, haar merk willekeurig is en voor de opgegeven waren en diensten voldoende onderscheidend vermogen heeft zoals vereist door verordening nr. 40/94 van de Raad.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/12


Beroep ingesteld op 4 augustus 2006 — Euro-Information/BHIM (woordmerk „CYBERGESTION”)

(Zaak T-213/06)

(2006/C 249/30)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Européenne de traitement de l'information SAS (Euro-Information) (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Jacquet, J. Schouman en P. Greffe, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Conclusies

volledige vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 mei 2006 in zaak R 68/2006-1, waarbij de inschrijving van gemeenschapsmerk CYBERGESTION (aanvraagnr.4 114 716) werd geweigerd voor alle opgegeven waren en diensten van de klassen 9, 36 en 38;

het gemeenschapsmerk CYBERGESTION (aanvraagnr. 4 114 716) in te schrijven voor alle opgegeven waren en diensten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CYBERGESTION” voor waren en diensten van de klassen 9, 36 en 38 (aanvraagnr. 4 114 716)

Beslissing van de onderzoeker: weigering van inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: verzoekster stelt dat, anders dan de kamer van beroep van het BHIM in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, haar merk willekeurig is en voor de opgegeven waren en diensten voldoende onderscheidend vermogen heeft zoals vereist door verordening nr. 40/94 van de Raad.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/12


Beroep ingesteld op 8 augustus 2006 — American Clothing Associates/BHIM (beeldmerk — esdoornblad en letters RW)

(Zaak T-215/06)

(2006/C 249/31)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: American Clothing Associates (Evergem, België) (vertegenwoordigers: P. Maeyaert en N. Clarembeaux, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 mei 2006 in zaak R 1463/2005-1 te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk bestaande uit de weergave van een esdoornblad en de letters RW voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 40 (aanvraagnr. 2 785 368)

Beslissing van de onderzoeker: weigering van inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Verzoekster voert om te beginnen schending van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94 en artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs aan. De kamer van beroep van het BHIM heeft immers geen rekening gehouden met de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk en zij heeft ten onrechte geoordeeld dat een esdoornblad dat een bestanddeel van het merk is, een heraldische nabootsing vormt. Verzoekster stelt tevens dat de kamer van beroep ten onrechte weigert rekening te houden met de bekendheid van het merk in het kader van de toepassing van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/13


Beroep ingesteld op 10 augustus 2006 — Arkema e.a./Commissie

(Zaak T-217/06)

(2006/C 249/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Arkema France SA (Puteaux, Frankrijk), Altuglas International SA (Puteaux, Frankrijk) en Altumax Europe SAS (Puteaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Winckler, S. Sorinas en P. Geffriaud, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren, op basis van artikel 230 EG, de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 31 mei 2006 in zaak COMP/F/38.645, voor zover zij Arkema betreft;

subsidiair, in te trekken of te verminderen, op basis van artikel 229 EG, de geldboete die haar bij deze beschikking is opgelegd;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep verzoekt verzoekster om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006 (zaak COMP/F/38.645 — Methacrylaten), voor zover daarbij aan de moedervennootschappen van verzoekster is toegerekend de inbreuk die laatstgenoemde zou hebben gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst door deel te nemen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector methacrylaten, bestaande in discussies over de prijzen, in het sluiten en de uitvoering van en het toezicht op de overeenkomsten over de prijzen, in de uitwisseling van vanuit commercieel oogpunt belangrijke informatie en vertrouwelijke informatie over de markten en/of de ondernemingen, alsmede in de deelneming aan regelmatige bijeenkomsten en in andere contacten om de inbreuk te vergemakkelijken. Subsidiair verzoekt verzoekster om vermindering van de geldboete die haar bij deze beschikking is opgelegd.

Tot staving van haar primaire vorderingen betoogt verzoekster dat de Commissie, door de door haar begane inbreuk aan haar moedervennootschappen toe te rekenen op basis van een louter vermoeden dat verband hield met de omstandigheid dat ten tijde van de feiten verzoeksters kapitaal nagenoeg volledig in handen was van deze vennootschappen, blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten bij de toepassing van de regels inzake de toerekening van de door een dochteronderneming begane inbreuken aan haar moedervennootschap, en het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden. Verzoekster stelt voorts dat de Commissie de krachtens artikel 253 EG op haar rustende motiveringsplicht niet is nagekomen en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door niet te antwoorden op de argumenten die verzoekster tijdens de administratieve procedure had aangevoerd ten bewijze dat zij haar commercieel beleid volledig vrij kon bepalen, ook al was haar kapitaal ten tijde van de feiten nagenoeg volledig in handen van de moedervennootschappen.

Subsidiair vordert verzoekster intrekking of vermindering van de geldboete die haar bij de bestreden beschikking is opgelegd. Tot staving van haar vorderingen op dit punt beroept zij zich op diverse middelen, waaronder de onjuiste opvatting van het recht en van de feiten waarvan de Commissie blijk heeft gegeven bij de bepaling van het aanvangsbedrag van de geldboete. Verzoekster betoogt dat dit bedrag buitensporig is, daar de inbreuk slechts een zeer beperkte weerslag heeft gehad op de relevante productmarkten. Voorts stelt verzoekster dat de Commissie de motiveringsplicht niet is nagekomen en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door te oordelen dat de concrete weerslag van de inbreuk niet in aanmerking hoefde te worden genomen bij de bepaling van het aanvangsbedrag van verzoeksters geldboete.

Bovendien betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht door het aanvangsbedrag van de geldboete ter afschrikking met 200 % te vermeerderen met een beroep op de omzet van verzoeksters moedervennootschap in die tijd, daar de inbreuk volgens verzoekster niet aan die vennootschap kan worden toegerekend, gelet op de commerciële autonomie waarover verzoekster in die tijd beschikte en het vermeende ontbreken van betrokkenheid van de bestuurders van de moedervennootschappen bij de aan de orde zijnde praktijken.

Verzoekster stelt ook dat de Commissie bij de vermeerdering van de geldboete die haar is opgelegd, rekening heeft gehouden met de veroordelingen van 1984, 1986 en 1994 en dat zij daardoor, in strijd met het beginsel dat er geen straf kan worden opgelegd zonder wet en het rechtszekerheidsbeginsel, het begrip recidive kennelijk onevenredig heeft toegepast. Voorts betoogt verzoekster dat de Commissie het „non bis in idem”-beginsel en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door het beginsel van recidive toe te passen, aangezien de Commissie de vroegere veroordelingen reeds herhaaldelijk in aanmerking had genomen in recente beschikkingen.

Verzoekster stelt ook nog dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten door de geldboete niet te verminderen uit hoofde van de omstandigheid dat bepaalde verweten praktijken niet daadwerkelijk zijn toegepast.

Met haar laatste middel betoogt verzoekster dat de Commissie bij de bepaling van de geldboete uit hoofde van andere factoren tevens rekening had moeten houden met de omstandigheid dat verzoekster recentelijk tot hoge geldboeten is veroordeeld.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/14


Beroep ingesteld op 16 augustus 2006 — JAKO-O/BHIM — P.I. Fashion (JAKO-O)

(Zaak T-220/06)

(2006/C 249/33)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: JAKO-O Möbel und Spielmittel für die junge Familie GmbH (Bad Rodach, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Bertram, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: P.I. Fashion BV (Amsterdam, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 14 juni 2006 (zaak R 1178/2005-2) van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te vernietigen;

oppositie nr. B 553695 tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 2395564 af te wijzen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: communautair woordmerk „JAKO-O” voor waren en diensten van de klassen 3, 8, 9, 11, 12, 14, 15, 16, 18, 20, 21, 24, 25, 28, 39 en 41 (zepen, parfumerieën, etherische oliën, middelen voor de lichaamsverzorging) — aanvraagnr. 2395564

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: P.I. Fashion B.V.

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „LAGERFELD JAKO” voor waren en diensten van klasse 3

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor de in geding zijnde waren

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad

Volgens verzoekster is er geen fonetische, visuele of begripsmatige overeenstemming tussen het oudere recht en het aangevraagde gemeenschapsmerk, en is er dus geen verwarringsgevaar in de zin van bovengenoemd artikel. Het verwarringsgevaar wordt volgens verzoekster nog verkleind door de bekendheid die de gemiddelde consument toeschrijft aan het element LAGERFELD, dat als het dominerende bestanddeel van het merk moet worden beschouwd.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/14


Beroep ingesteld op 14 augustus 2006 — Italiaanse Republiek/Commissie

(Zaak T-222/06)

(2006/C 249/34)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, Avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van mededeling nr. 04673 van 6 juni 2006 van de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid — Programma's en projecten in Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland — betreffende van het gevorderde bedrag afwijkende betalingen door de Commissie. Ref. programma DOCUP Piemonte (nr. CCI 2000 IT 16 2 DO 007);

nietigverklaring van alle daarmee verband houdende en eerdere handelingen; verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-345/04, Italiaanse Republiek/Commissie. (1)


(1)  PB C 262 van 23.10.2004, blz. 55.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/15


Hogere voorziening ingesteld op 23 augustus 2006 door Europees Parlement tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 juli 2006 in zaak F-102/05, O. Eistrup tegen Europees Parlement

(Zaak T-223/06 P)

(2006/C 249/35)

Procestaal: Deens

Partijen

Rekwirant: Europees Parlement (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordigers: H. von Hertzen en L. Knudsen)

Andere partij(en) in de procedure: O. Eistrup

Conclusies

Vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor Ambtenarenzaken.

Afdoening door het Gerecht van eerste aanleg in die zin dat de door rekwirant opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond wordt verklaard.

Ongegrondverklaring van het beroep van O. Eistrup.

Kosten rechtens.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Europees Parlement voert tot staving van zijn hogere voorziening aan dat het Gerecht voor Ambtenarenzaken artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft geschonden door het beroep niet niet-ontvankelijk te verklaren ofschoon het verzoekschrift niet met de hand door verzoekers raadsman was ondertekend, maar een stempel van diens handtekening droeg.

Het Europees Parlement betoogt voorts dat het Gerecht voor Ambtenarenzaken het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door de toepasselijkheid van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van voormeld Reglement afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat sprake is van een onevenredige miskenning van het recht op toegang tot de rechter. Daarmee is niet voorzienbaar, of een beroep ontvankelijk is en ten gronde zal kunnen worden onderzocht.


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/15


Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — PTV/BHIM (MAP&GUIDE The Mapware Company)

(Zaak T-226/06)

(2006/C 249/36)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PTV Planung Transport Verkehr AG (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 juni 2006 (beroepsprocedure R 1175/2005-1) te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MAP&GUIDE The Mapware Company” voor waren en diensten van de klassen 9, 16 en 42

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: het aangevraagde merk heeft onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1).


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/15


Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — RSA Security Ireland Ltd/Commissie

(Zaak T-227/06)

(2006/C 249/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RSA Security Ireland Ltd (Shannon, Ierland) (vertegenwoordigers: B. Conway, Barrister, en S. Daly, Solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren verordening (EG) nr. 888/2006 van de Commissie van 16 juni 2006 omdat daarin geen tariefindeling van het product van verzoekster overeenkomstig de gecombineerde nomenclatuur plaatsvindt op grond van de objectieve kenmerken en kwaliteiten van het product;

subsidiair, nietig te verklaren verordening nr. 888/2006 op grond dat de vaststelling daarvan berust op misbruik van bevoegdheid door de Commissie en/of schending van substantiële vormvereisten;

vast te stellen dat de tariefindeling in casu moet worden bepaald op basis van de intrinsieke kenmerken van het product, dat behoort tot de categorie „gegevensverwerkende machines” en dus moet worden ingedeeld onder post 8471 van de gecombineerde nomenclatuur;

subsidiair, vast te stellen dat het wezenlijke kenmerk van het product zijn bijzondere geschiktheid is om door de gebruiker bij de koop gedefinieerde aritmetische bewerkingen te genereren en uit te voeren en dat het product bijgevolg als „rekenmechanisme” moet worden ingedeeld onder post 8470 van de gecombineerde nomenclatuur;

vast te stellen dat het wezenlijke kenmerk van het product overeenkomstig de erkende regels ter zake van de indeling van producten voor douanedoeleinden niet dat is van een beveiligingsapparaat, ontworpen om toegang te bewerkstelligen tot gegevens die in een automatische gegevensverwerkende machine of elders zijn opgeslagen;

de terugbetaling te gelasten aan verzoekster van de douanerechten die zij vanaf de dag van inwerkingtreding van verordening nr. 888/2006 heeft betaald voor de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap, vermeerderd met de rente;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster importeert en verhandelt het product „RSA SecurID authenticator” in de Gemeenschap. Zij vordert nietigverklaring van verordening (EG) nr. 888/2006 van de Commissie (1), op grond waarvan dit product is ingedeeld onder post 8543 van de gecombineerde nomenclatuur.

Verzoekster is van mening dat de Commissie bij de vaststelling van verordening nr. 888/2006 niet de wezenlijke kenmerken van het product heeft vastgesteld en dat zij in de bijlage bij deze verordening het product ten onrechte heeft omschreven als „een beveiligingsapparaat” en een apparaat „ontworpen om toegang te bewerkstelligen tot gegevens die zijn opgeslagen in een automatische gegevensverwerkende machine”. Verzoekster betoogt dat het daarbij gaat om een onjuiste rechtsopvatting die de nietigverklaring van de verordening rechtvaardigt.


(1)  Verordening (EG) nr. 888/2006 van de Commissie van 16 juni 2006 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 165, blz. 6).


14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/16


Beroep ingesteld op 28 augustus 2006 — Giorgio Beverly Hills/BHIM — WHG Westdeutsche Handelsgesellschaft (GIORGIO BEVERLY HILLS)

(Zaak T-228/06)

(2006/C 249/38)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Beverly Hills Inc. (Cincinnati, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: M. Schaeffer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: WHG Westdeutsche Handelsgesellschaft mbH (Hagen, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 21 juni 2006 in gevoegde zaken R 107/2005-2 en R 187/2005-2 te vernietigen voor zover beroep nr. 187/2005-2 werd verworpen;

oppositie B 57259 van 6 juli 1998 af te wijzen voor zover deze oppositie werd toegewezen bij beslissing 4157/2004 van de oppositieafdeling van 10 december 2004;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure;

interveniënte te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Bureau voor harmonisatie.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GIORGIO BEVERLY HILLS” voor waren van de klassen 3, 14, 18 en 25 — aanvraagnr. 417 709

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: WHG Westdeutsche Handelsgesellschaft mbH

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk en communautair beeldmerk „GIORGIO” voor waren van de klassen 18, 24 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor een gedeelte van de betrokken waren

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: er is onvoldoende gevaar van verwarring van de conflicterende merken, aangezien de merken niet op relevante wijze overeenstemmen.


GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/18


Beroep ingesteld op 25 augustus 2006 — Lopez Teruel/BHIM

(Zaak F-99/06)

(2006/C 249/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Adelaida Lopez Teruel (El Casar, Spanje) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden, L. Levi en C. Ronzi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM)

Conclusies

het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag (TABG) van 20 oktober 2005, genomen na de conclusie van de in artikel 59, lid 1, van het Statuut bedoelde arbiter-geneesheer, nietig te verklaren;

voor zover nodig het besluit van het TABG van 17 mei 2006 tot afwijzing van de door verzoekster op 20 januari 2006 ingediende klacht, nietig te verklaren;

verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, een ambtenaar bij het BHIM, heeft medische attesten overgelegd die haar afwezigheid van het werk van 7 april tot 7 augustus 2005 rechtvaardigen. De geldigheid van deze attesten werd betwist door het BHIM, dat verzoekster heeft onderworpen aan medische controles. Op basis van deze controles heeft het BHIM verzoekster gelast, haar werk te hervatten op 2 augustus 2005. De arbitrageprocedure, die op verzoek van verzoekster overeenkomstig artikel 59, lid 1, van het Statuut is ingeleid, heeft de onregelmatigheid van de afwezigheid van verzoekster bevestigd.

Ter staving van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan. Het eerste middel betreft schending van de vijfde en zesde alinea van bovengenoemde bepaling. Wat de vijfde alinea betreft, levert verzoekster kritiek op de berekening van het aantal dagen afwezigheid die het BHIM onregelmatig acht na de medische controles. Met betrekking tot de zesde alinea is verzoekster van mening dat het TABG onrechtmatig is overgegaan tot de eenzijdige aanwijzing van de arbiter-geneesheer, terwijl er tussen de arts van de instelling en de arts van verzoekster wél overeenstemming bestond over de aanwijzing van de derde arts. Bovendien begon de in de betrokken alinea gestelde termijn van vijf dagen pas te lopen vanaf het ogenblik waarop de arts van de instelling contact opneemt met de arts van de ambtenaar. Subsidiair is deze termijn niet van openbare orde.

Met haar tweede middel voert verzoekster onjuiste motivering en onregelmatigheid van het advies van de arbiter-geneesheer aan, aangezien de conclusie van dit advies en de erin vermelde medische vaststellingen niet coherent zijn.

Met haar derde middel voert verzoekster niet-nakoming van de zorgplicht en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, van het transparantiebeginsel en van de rechten van de verdediging aan.


III Bekendmakingen

14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/19


(2006/C 249/40)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 237 van 30.9.2006

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 224 van 16.9.2006

PB C 212 van 2.9.2006

PB C 190 van 12.8.2006

PB C 178 van 29.7.2006

PB C 165 van 15.7.2006

PB C 154 van 1.7.2006

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://eur-lex.europa.eu


Rectificaties

14.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/20


Rectificatie van de mededeling met betrekking tot zaak T-200/06

(2006/C 249/41)

De mededeling met betrekking tot zaak T-200/06, IBERDROLA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, in het Publicatieblad (artikel 24, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg) is tweemaal gepubliceerd, te weten op 16 (PB C 224, blz. 49) en 30 september 2006 (PB C 237, blz. 9).

In verband met het bepaalde in artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt opgemerkt dat de tweede publicatie van de genoemde mededeling in het Publicatieblad de enige is die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de termijn van artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.