ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 91

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
19 april 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Commissie

2006/C 091/1

Wisselkoersen van de euro

1

2006/C 091/2

Wisselkoersen van de euro

2

2006/C 091/3

Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen ( 1 )

3

2006/C 091/4

Steunmaatregelen van de staten — Portugal — Steunmaatregel C 4/2006 (ex N 180/2005) — Steun ten faveure van Djebel SA — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken ( 1 )

25

2006/C 091/5

Steunmaatregelen van de staten — Frankrijk — Steunmaatregel C 9/2006 (ex NN 85/2005) — Fonds ter voorkoming van risico's voor de visserijsector — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken ( 1 )

30

2006/C 091/6

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4114 — Lottomatica/GTECH) ( 1 )

35

2006/C 091/7

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4121 — Allianz Group/Sofinim/United Broadcast Facilities) ( 1 )

36

2006/C 091/8

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4172 — Barclays/Tuja) ( 1 )

36

2006/C 091/9

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4130 — ENI/Grupo Amorim/CGD/GALP) ( 1 )

37

2006/C 091/0

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4087 — Eiffage/Macquarie/APRR) ( 1 )

37

 

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2006/C 091/1

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Commissie

19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/1


Wisselkoersen van de euro (1)

18 april 2006

(2006/C 91/01)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2252

JPY

Japanse yen

144,53

DKK

Deense kroon

7,4621

GBP

Pond sterling

0,6915

SEK

Zweedse kroon

9,3068

CHF

Zwitserse frank

1,5645

ISK

IJslandse kroon

93,15

NOK

Noorse kroon

7,854

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5762

CZK

Tsjechische koruna

28,565

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

266,67

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,696

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,9268

RON

Roemeense leu

3,4876

SIT

Sloveense tolar

239,6

SKK

Slowaakse koruna

37,48

TRY

Turkse lira

1,6464

AUD

Australische dollar

1,66

CAD

Canadese dollar

1,4029

HKD

Hongkongse dollar

9,5029

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,9576

SGD

Singaporese dollar

1,9626

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 168,6

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

7,4234

CNY

Chinese yuan renminbi

9,8188

HRK

Kroatische kuna

7,3048

IDR

Indonesische roepia

11 005,36

MYR

Maleisische ringgit

4,5008

PHP

Filipijnse peso

63,037

RUB

Russische roebel

33,778

THB

Thaise baht

46,482


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/2


Wisselkoersen van de euro (1)

13 april 2006

(2006/C 91/02)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2094

JPY

Japanse yen

143,48

DKK

Deense kroon

7,4624

GBP

Pond sterling

0,6903

SEK

Zweedse kroon

9,326

CHF

Zwitserse frank

1,5705

ISK

IJslandse kroon

92,25

NOK

Noorse kroon

7,8562

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5764

CZK

Tsjechische koruna

28,645

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

267,73

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6961

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,9476

RON

Roemeense leu

3,4904

SIT

Sloveense tolar

239,61

SKK

Slowaakse koruna

37,49

TRY

Turkse lira

1,635

AUD

Australische dollar

1,6634

CAD

Canadese dollar

1,3885

HKD

Hongkongse dollar

9,3822

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,9605

SGD

Singaporese dollar

1,9444

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 162,96

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

7,4242

CNY

Chinese yuan renminbi

9,7052

HRK

Kroatische kuna

7,3075

IDR

Indonesische roepia

10 869,48

MYR

Maleisische ringgit

4,4397

PHP

Filipijnse peso

61,982

RUB

Russische roebel

33,516

THB

Thaise baht

46,127


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/3


Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen

(2006/C 91/03)

(Voor de EER relevante tekst)

(Bekendmaking van titels en referentienummers van geharmoniseerde normen in het kader van de richtlijn)

ENO (1)

Referentienummer en titel van de norm

(en referentie document)

Eerste bekendmaking PB

Referentienummer van de vervangen norm

Datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt

Noot 1

CEN

EN 132:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Definities van termen en pictogrammen

4.6.1999

EN 132:1990

Datum verstreken

(30.6.1999)

CEN

EN 133:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Indeling

10.8.2002

EN 133:1990

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 134:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Benaming van onderdelen

13.6.1998

EN 134:1990

Datum verstreken

(31.7.1998)

CEN

EN 135:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Lijst van gelijkwaardige termen

4.6.1999

EN 135:1990

Datum verstreken

(30.6.1999)

CEN

EN 136:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Volgelaatmaskers — Eisen, beproevingsmethoden, merken

13.6.1998

EN 136:1989

EN 136-10:1992

Datum verstreken

(31.7.1998)

EN 136:1998/AC:1999

 

 

 

CEN

EN 137:1993

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Onafhankelijk persluchttoestel — Eisen, beproeving, merken

23.12.1993

EN 137:1986

Datum verstreken

(23.12.1993)

EN 137:1993/AC:1993

 

 

 

CEN

EN 138:1994

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Zelfaanzuigende slangmaskers voor gebruik met volgelaatmasker, halfmasker of mondstukgarnituur — Eisen, beproevingsmethoden, merken

16.12.1994

 

CEN

EN 140:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Halfmaskers en kwartmaskers — Eisen, beproevingsmethoden, merken

6.11.1998

EN 140:1989

Datum verstreken

(31.3.1999)

EN 140:1998/AC:1999

 

 

 

CEN

EN 142:2002

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Mondstukgarnituren — Eisen, beproeving, merken

10.4.2003

EN 142:1989

Datum verstreken

(10.4.2003)

CEN

EN 143:2000

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Deeltjesfilters — Eisen, beproeving, merken

24.1.2001

EN 143:1990

Datum verstreken

(24.1.2001)

Waarschuwing: Voor deeltjesfilters waarvan de filterefficiëntie uitsluitend of ten dele wordt bereikt door het gebruik van materiaal op basis van elektrisch geladen vezelvlies heeft deze publicatie geen betrekking op clausule 8.7.2.4, laatste zin, clausule 8.7.3.4, laatste zin, en clausule 10 van de norm, zodat ten aanzien van deze clausules geen vermoeden van overeenstemming met de fundamentele gezondheidsen veiligheidsvoorschriften van Richtlijn 89/686/EEG bestaat. Deze waarschuwing moet ook in acht worden genomen bij de toepassing van de volgende geharmoniseerde normen: EN 149:2001; EN 405:2001; EN 1827:1999; EN 12083:1998; EN 12941:1998; EN 12941:1998/A1:2003; EN 12942:1998; EN 12942:1998/A1:2002; EN 13274-7:2002.

CEN

EN 144-1:2000

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Afsluiters voor gasflessen — Deel 1: Schroefdraadverbindingen voor aansluiting

24.1.2001

EN 144-1:1991

Datum verstreken

(24.1.2001)

EN 144-1:2000/A1:2003

21.2.2004

Noot 3

Datum verstreken

(31.10.2003)

EN 144-1:2000/A2:2005

6.10.2005

Noot 3

Datum verstreken

(31.12.2005)

CEN

EN 144-2:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Afsluiters voor gasflessen — Deel 2: Schroefdraadverbindingen voor uitlaataansluitingen

4.6.1999

 

CEN

EN 144-3:2003

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Afsluiters voor gasflessen — Deel 3: Uitlaatverbindingen voor Nitrox en zuurstof duikgas

21.2.2004

 

CEN

EN 145:1997

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Onafhankelijk kringloopademhalingstoestel met samengeperste zuurstof of samengeperste zuurstof-stikstof — Eisen, beproeving, merken

19.2.1998

EN 145:1988

EN 145-2:1992

Datum verstreken

(28.2.1998)

EN 145:1997/A1:2000

24.1.2001

Noot 3

Datum verstreken

(24.1.2001)

CEN

EN 148-1:1999

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Schroefdraad voor gelaatstukken — Deel 1: Standaardschroefdraadverbinding

4.6.1999

EN 148-1:1987

Datum verstreken

(31.8.1999)

CEN

EN 148-2:1999

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Schroefdraad voor gelaatstukken — Deel 2: Centrale schroefkoppeling

4.6.1999

EN 148-2:1987

Datum verstreken

(31.8.1999)

CEN

EN 148-3:1999

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Schroefdraad voor gelaatstukken — Deel 3: Schroefkoppeling M 45 x 3

4.6.1999

EN 148-3:1992

Datum verstreken

(31.8.1999)

CEN

EN 149:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Filtrerende halfmaskers ter bescherming tegen deeltjes — Eisen, beproeving, merken

21.12.2001

EN 149:1991

Datum verstreken

(21.12.2001)

CEN

EN 165:2005

Oogbescherming — Termen en definities

Dit is de eerste bekendmaking

EN 165:1995

 31.5.2006

CEN

EN 166:2001

Oogbescherming — Eisen

10.8.2002

EN 166:1995

Datum verstreken

(10.08.2002)

CEN

EN 167:2001

Oogbescherming — Optische beproevingsmethoden

10.8.2002

EN 167:1995

Datum verstreken

(10.08.2002)

CEN

EN 168:2001

Oogbescherming — Niet-optische beproevingsmethoden

10.8.2002

EN 168:1995

Datum verstreken

(10.08.2002)

CEN

EN 169:2002

Oogbescherming — Filters voor lassen en aanverwante technieken — Doorlatingsfactoren en aanbevolen gebruik

28.8.2003

EN 169:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 170:2002

Oogbescherming — Ultravioletfilters — Doorlatingsfactoren en aanbevolen gebruik

28.8.2003

EN 170:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 171:2002

Oogbescherming — Infrarood filters — Doorlatingsfactoren en aanbevolen gebruik

10.4.2003

EN 171:1992

Datum verstreken

(10.4.2003)

CEN

EN 172:1994

Oogbescherming — Zonlichtfilters voor industrieel gebruik

15.5.1996

 

EN 172:1994/A1:2000

4.7.2000

Noot 3

Datum verstreken

(31.10.2000)

EN 172:1994/A2:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2005)

CEN

EN 174:2001

Oogbescherming — Skibrillen voor alpineskiën

21.12.2001

EN 174:1996

Datum verstreken

(21.12.2001)

CEN

EN 175:1997

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Middelen voor oog- en gezichtsbescherming tijdens lassen en aanverwante processen

19.2.1998

 

CEN

EN 207:1998

Persoonlijke oogbescherming — Filters en oogbeschermers tegen laserstraling

21.11.1998

EN 207:1993

Datum verstreken

(31.3.1999)

EN 207:1998/A1:2002

28.8.2003

Noot 3

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 208:1998

Oogbescherming — Oogbeschermers voor instelwerkzaamheden aan lasers en lasersystemen (oogbeschermers voor laserinstelling)

21.11.1998

EN 208:1993

Datum verstreken

(31.3.1999)

EN 208:1998/A1:2002

28.8.2003

Noot 3

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 250:2000

Ademhalingstoestellen — Onafhankelijk duiktoestel met gecomprimeerde ademlucht — Eisen, beproeving, merken

8.6.2000

EN 250:1993

Datum verstreken

(19.7.2000)

CEN

EN 269:1994

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Aangedreven slangademhalingstoestellen met een kap — Eisen, beproevingsmethoden, merken

16.12.1994

 

CEN

EN 340:2003

Beschermende kleding — Algemene eisen

6.10.2005

EN 340:1993

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 341:1992

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Afdalingsmateriaal

23.12.1993

 

EN 341:1992/A1:1996

6.11.1998

Noot 3

Datum verstreken

(6.11.1998)

EN 341:1992/AC:1993

 

 

 

CEN

EN 342:2004

Beschermende kleding — Pakken en kledingstukken voor bescherming tegen kou

6.10.2005

 

CEN

EN 343:2003

Beschermende kleding — Bescherming tegen regen

21.2.2004

 

CEN

EN 348:1992

Beschermende kleding — Beproevingsmethode: Bepaling van het gedrag van materialen onder invloed van kleine spetters van gesmolten metaal

23.12.1993

 

EN 348:1992/AC:1993

 

 

 

CEN

EN 352-1:2002

Gehoorbeschermers — Algemene eisen — Deel 1: Gehoorkappen

28.8.2003

EN 352-1:1993

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 352-2:2002

Gehoorbeschermers — Algemene eisen — Deel 2: Oorproppen

28.8.2003

EN 352-2:1993

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 352-3:2002

Gehoorbeschermers — Algemene eisen — Deel 3: Aan industriële veiligheidshelmen bevestigde gehoorkappen

28.8.2003

EN 352-3:1996

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 352-4:2001

Gehoorbeschermers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden — Deel 4: Niveau-afhankelijke gehoorkappen

10.8.2002

 

EN 352-4:2001/A1:2005

Dit is de eerste bekendmaking

Noot 3

30.4.2006

CEN

EN 352-5:2002

Gehoorbeschermers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden — Deel 5: Actieve geluidsreducerende oorkappen

28.8.2003

 

CEN

EN 352-6:2002

Gehoorbeschermers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden — Deel 6: Gehoorkappen met audiocommunicatie

28.8.2003

 

CEN

EN 352-7:2002

Gehoorbeschermers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden — Deel 7: Niveau-afhankelijke oorproppen

28.8.2003

 

CEN

EN 353-1:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Deel 1: Meelopende valbeveiliger met starre ankerlijn

28.8.2003

EN 353-1:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 353-2:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Deel 2: Meelopende valbeveiliger met flexibele ankerlijn

28.8.2003

EN 353-2:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 354:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegenvallen — Veiligheidslijnen

28.8.2003

EN 354:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 355:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Schokdempers

28.8.2003

EN 355:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 358:1999

Persoonlijke uitrusting voor werkplekpositionering en ter voorkoming van vallen — Gordels voor werkplekpositionering en behoud en verbindingsmiddelen voor gordels

21.12.2001

EN 358:1992

Datum verstreken

(21.12.2001)

CEN

EN 360:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Valbeveiligers met automatische lijnspanner

28.8.2003

EN 360:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 361:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Valbeveiligers met automatische lijnspanner

28.8.2003

EN 361:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 362:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Koppelingen

6.10.2005

EN 362:1992

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 363:2002

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegenvallen — Valbeveiligingssystemen

28.8.2003

EN 363:1992

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 364:1992

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Beproevingsmethoden

23.12.1993

 

EN 364:1992/AC:1993

 

 

 

CEN

EN 365:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Algemene eisen voor gebruiksaanwijzingen, onderhoud, periodiek onderzoek, reparatie, merken en verpakking

6.10.2005

EN 365:1992

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 367:1992

Beschermende kleding — Bescherming tegen hitte en vuur — Methode voor de bepaling van de warmtegeleiding bij blootstellen aan vlammen

23.12.1993

 

EN 367:1992/AC:1992

 

 

 

CEN

EN 373:1993

Beschermende kleding — Beoordeling van de weerstand van materialen tegen spetters van vloeibaar metaal

23.12.1993

 

CEN

EN 374-1:2003

Beschermende handschoenen tegen chemicaliën en micro-organismen — Deel 1: Terminologie en prestatie-eisen

6.10.2005

EN 374-1:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 374-2:2003

Beschermende handschoenen tegen chemicaliën en micro-organismen — Deel 2: Bepaling van de weerstand tegen indringen

6.10.2005

EN 374-2:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 374-3:2003

Beschermende handschoenen tegen chemicaliën en micro-organismen — Deel 3: Bepaling van de weerstand tegen permeatie van chemicaliën

6.10.2005

EN 374-3:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 379:2003

Oogbescherming — Automatische lasfilters

6.10.2005

EN 379:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 381-1:1993

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 1: Testbank voor de beproeving van de weerstand tegen doorsnijden met een kettingzaag

23.12.1993

 

CEN

EN 381-2:1995

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 2: Beproevingsmethode voor beenbeschermers

12.1.1996

 

CEN

EN 381-3:1996

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 3: Beproevingsmethoden voor schoeisel

10.10.1996

 

CEN

EN 381-4:1999

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 4: Beproevingsmethoden voor beschermende handschoenen

16.3.2000

 

CEN

EN 381-5:1995

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 5: Eisen voor beenbeschermers

12.1.1996

 

CEN

EN 381-7:1999

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 7: Eisen voor beschermende handschoenen

16.3.2000

 

CEN

EN 381-8:1997

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingszagen — Deel 8: Beproevingsmethoden voor beenkappen voor kettingszagen

18.10.1997

 

CEN

EN 381-9:1997

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 9: Eisen voor beenkappen voor kettingzagen

18.10.1997

 

CEN

EN 381-10:2002

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 10: Beproevingsmethoden voor beschermers voor het bovenlichaam

28.8.2003

 

CEN

EN 381-11:2002

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 11: Eisen voor beschermers voor het bovenlichaam

28.8.2003

 

CEN

EN 388:2003

Beschermende handschoenen tegen mechanische gevaren

6.10.2005

EN 388:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 393:1993

Redding- en zwemvesten — Zwemvesten, 50 N

16.12.1994

 

EN 393:1993/A1:1998

6.11.1998

Noot 3

Datum verstreken

(6.11.1998)

EN 393:1993/AC:1995

 

 

 

CEN

EN 394:1993

Redding- en zwemvesten — Toebehoren

16.12.1994

 

CEN

EN 395:1993

Redding- en zwemvesten — Reddingvesten — 100 N

16.12.1994

 

EN 395:1993/A1:1998

6.11.1998

Noot 3

Datum verstreken

(6.11.1998)

EN 395:1993/AC:1995

 

 

 

CEN

EN 396:1993

Redding- en zwemvesten — Reddingvesten — 150 N

16.12.1994

 

EN 396:1993/A1:1998

6.11.1998

Noot 3

Datum verstreken

(6.11.1998)

EN 396:1993/AC:1995

 

 

 

CEN

EN 397:1995

Industriële veiligheidshelmen

12.1.1996

 

EN 397:1995/A1:2000

24.1.2001

Noot 3

Datum verstreken

(24.1.2001)

CEN

EN 399:1993

Redding- en zwemvesten — Reddingvesten — 275 N

16.12.1994

 

EN 399:1993/A1:1998

6.11.1998

Noot 3

Datum verstreken

(6.11.1998)

EN 399:1993/AC:1995

 

 

 

CEN

EN 402:2003

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Door de longen aangestuurde onafhankelijke persluchtademhalingstoestellen met een volgelaatmasker of mondstukgarnituur voor vluchtdoeleinden — Eisen, beproeving, merken

21.2.2004

EN 402:1993

Datum verstreken

(21.2.2004)

CEN

EN 403:2004

Ademhalingsbeschermingsmiddelen voor vluchtdoeleinden — Filtrerende toestellen met kap voor vluchtdoeleinden bij brand — Eisen, beproeving, merken

6.10.2005

EN 403:1993

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 404:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen voor vluchtdoeleinden — Zelf-redmiddel met filter tegen koolmonoxide — Eisen, beproeving, merken

6.10.2005

EN 404:1993

 Datum verstreken

(2.12.2005)

CEN

EN 405:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Filtrerend halfmasker ter bescherming tegen gassen of gassen en stof — Eisen, beproeving, merken

10.8.2002

EN 405:1992

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 407:2004

Beschermende handschoenen tegen thermische gevaren (hitte en/of vuur)

6.10.2005

EN 407:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 420:2003

Beschermende handschoenen — Algemene eisen en beproevingsmethoden

Noot 4

2.12.2005

EN 420:1994

Datum verstreken

(2.12.2005)

CEN

EN 421:1994

Beschermende handschoenen tegen ioniserende straling en radioactieve besmetting

16.12.1994

 

CEN

EN 443:1997

Brandweerhelmen

19.2.1998

 

CEN

EN 458:2004

Gehoorbeschermers — Aanbevelingen voor keuze, gebruik, verzorging en onderhoud — Praktijkrichtlijn

6.10.2005

EN 458:1993

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 463:1994

Beschermende kleding tegen vloeibare chemicaliën — Beproevingsmethode: Bepaling van de weerstand tegen het doordringen van een vloeistofstraal (jet test)

16.12.1994

 

CEN

EN 464:1994

Beschermende kleding tegen vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeistof aerosolen en vaste deeltjes — Beproevingsmethode: Bepaling van de lekdichtheid van gasdichte pakken (Inwendige overdruktest)

16.12.1994

 

CEN

EN 468:1994

Beschermende kleding tegen vloeibare chemicaliën — Beproevingsmethode: Bepaling van de weerstand tegen het doordringen van nevels (neveltest)

16.12.1994

 

CEN

EN 469:2005

Beschermende kleding voor brandweerlieden — Prestatie-eisen voor beschermende kleding voor brandbestrijding

Dit is de eerste bekendmaking

EN 469:1995

30.6.2005

CEN

EN 470-1:1995

Beschermende kleding voor gebruik bij lassen en aanverwante processen — Deel1: Algemene eisen

12.1.1996

 

EN 470-1:1995/A1:1998

13.6.1998

Noot 3

Datum verstreken

(31.8.1998)

CEN

EN 471:2003

Waarschuwingskleding met hoge zichtbaarheid voor professioneel gebruik — Beproevingsmethoden en eisen

6.10.2005

EN 471:1994

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 510:1993

Beschermende kleding tegen het risico gegrepen te worden door bewegende delen

16.12.1994

 

CEN

EN 511:1994

Beschermende handschoenen tegen koude

16.3.2000

 

CEN

EN 530:1994

Schuurvastheid van materiaal voor beschermende kleding — Beproevingsmethoden

30.8.1995

 

EN 530:1994/AC:1995

 

 

 

CEN

EN 531:1995

Beschermende kleding voor industrie-arbeiders die worden blootgesteld aan hitte (uitgezonderd kleding voor brandweerlieden en lassers)

6.11.1998

 

EN 531:1995/A1:1998

4.6.1999

Noot 3

Datum verstreken

(4.6.1999)

CEN

EN 533:1997

Beschermende kleding — Bescherming tegen hitte en vlammen — Materialen en materiaalcombinaties met een beperkte vlamverspreiding

14.6.1997

 

CEN

EN 564:1997

Bergbeklimmersuitrusting — Hulplijnen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 565:1997

Bergbeklimmersuitrusting — Band — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 566:1997

Bergbeklimmersuitrusting — Lussen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 567:1997

Bergbeklimmersuitrusting — Touwklemmen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 568:1997

Bergbeklimmersuitrusting — Ijshaken — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

14.6.1997

 

CEN

EN 569:1997

Bergbeklimmersuitrusting — Pitons — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 659:2003

Beschermende handschoenen voor brandweerlieden

21.2.2004

EN 659:1996

Datum verstreken

(21.2.2004)

CEN

EN 702:1994

Beschermende kleding — Bescherming tegen hitte en vuur — Beproevingsmethoden: Bepaling van de geleidbaarheid voor contact-warme door beschermende kleding of materialen daarvoor

12.1.1996

 

CEN

EN 795:1996

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Verankeringsvoorzieningen — Eisen en beproeving

12.2.2000

 

Waarschuwing: Deze bekendmaking heeft geen betrekking op de uitrusting beschreven in de klassen A (structurele verankeringen), C (verankeringsvoorzieningen die uitgerust zijn met horizontale flexibele zekeringsklampen) en D (verankeringsvoorzieningen die uitgerust zijn met horizontale stijve zekeringsrails), waarvan sprake is in de volgende rubrieken: 3.13.1, 3.13.3, 3.13.4, 4.3.1, 4.3.3, 4.3.4, 5.2.1, 5.2.2, 5.2.4, 5.2.5, 5.3.2 (wat klasse A1 betreft), 5.3.3, 5.3.4, 5.3.5, 6 (wat de klassen A, C en D betreft), bijlage A (rubrieken A.2, A.3, A.5 en A.6), bijlage B, bijlage ZA (wat de klassen A, C en D betreft); deze uitrusting kan niet worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van Richtlijn 89/686/EEG.

 

EN 795:1996/A1:2000

24.1.2001

Noot 3

Datum verstreken

(30.4.2001)

CEN

EN 812:1997

Industriële veiligheidshelmen tegen stoten

19.2.1998

 

EN 812:1997/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 813:1997

Persoonlijke beschermingsmiddelen ter voorkoming van vallen — Zitgordels

14.6.1997

 

CEN

EN 863:1995

Beschermende kleding — Mechanische eigenschappen — Beproevingsmethode: Weerstand tegen perforatie

15.5.1996

 

CEN

EN 892:2004

Bergbeklimmersuitrusting — Dynamische klimtouwen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

EN 892:1996

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 893:1999

Bergbeklimmersuitrusting — Stijgijzers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 943-1:2002

Beschermende kleding tegen vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeistofaerosolen en vaste deeltjes — Deel 1: Prestatie-eisen voor geventileerde en ongeventileerde gasdichte (Type 1) en niet-gasdichte (Type 2) beschermende kleding

28.8.2003

 

CEN

EN 943-2:2002

Beschermende kleding tegen vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeistofaërosolen en vaste deeltjes — Deel 2: Prestatie-eisen voor gasdichte (Type 1) beschermende pakken tegen chemicaliën voor reddingsploegen (ET)

10.8.2002

 

CEN

EN 958:1996

Bergbeklimmersuitrusting — Energie-absorptiegsystemen voor gebruik op „klettersteig” — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

14.6.1997

 

CEN

EN 960:1994

Kunsthoofden voor de beproeving van veiligheidshelmen

15.5.1996

 

EN 960:1994/A1:1998

6.11.1998

Noot 3

Datum verstreken

(6.11.1998)

CEN

EN 966:1996

Helmen voor luchtsporten

10.10.1996

 

EN 966:1996/A1:2000

4.7.2000

Noot 3

Datum verstreken

(30.9.2000)

CEN

EN 1073-1:1998

Beschermende kleding tegen radioactieve besmetting — Deel 1: Eisen en beproevingsmethoden voor geventileerde beschermende kleding tegen radioactieve besmetting door vaste deeltjes

6.11.1998

 

CEN

EN 1073-2:2002

Beschermende kleding tegen radioactieve besmetting — Deel 2: Eisen en beproevingsmethoden voor niet-geventileerde beschermende kleding tegen radioactieve besmetting door vaste deeltjes

28.8.2003

 

CEN

EN 1077:1996

Helmen voor alpineskiërs

10.10.1996

 

CEN

EN 1078:1997

Helmen voor fietsers en voor gebruikers van „skateboards” en rolschaatsen

14.6.1997

 

EN 1078:1997/A1:2005

Dit is de eerste bekendmaking

Noot 3

30.6.2006

CEN

EN 1080:1997

Veiligheidshelmen voor jonge kinderen

14.6.1997

 

EN 1080:1997/A1:2002

28.8.2003

Noot 3

Datum verstreken

(28.8.2003)

EN 1080:1997/A2:2005

Dit is de eerste bekendmaking

Noot 3

30.6.2006

CEN

EN 1082-1:1996

Beschermende kleding — Handschoenen en armkappen tegen snijen steekverwondingen door handmessen — Deel 1: Handschoenen en armkappen van metaalringen

14.6.1997

 

CEN

EN 1082-2:2000

Beschermende kleding — Handschoenen en armkappen tegen snijen steekverwondingen door handmessen — Deel 2: Handschoenen en armkappen gemaakt van ander materiaal dan metaalringen

21.12.2001

 

CEN

EN 1082-3:2000

Beschermende kleding — Handschoenen en armkappen tegen snijen steekverwondingen door handmessen — Deel 3: Beproeving van snijden door stoten voor stof, leer en andere materialen

21.12.2001

 

CEN

EN 1095:1998

Veiligheidsgordel en veiligheidslijn voor gebruik op pleziervaartuigen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

6.11.1998

 

CEN

EN 1146:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Onafhankelijk ademluchttoestellen met een kap (ademluchtzelfredmiddel met kap) — Eisen, beproeving en merken

Dit is de eerste bekendmaking.

EN 1146:1997

30.04.2006

CEN

EN 1149-1:1995

Beschermende kleding — Elektrostatische eigenshappen — Deel 1: Oppervlakteweerstand (Beproevingsmethoden en eisen)

10.10.1996

 

CEN

EN 1149-2:1997

Beschermende kleding — Elektrostatische eigenschappen — Deel 2: Beproevingsmethoden voor de meting van de elektrische weerstand door een materiaal (verticale weerstand)

19.2.1998

 

CEN

EN 1149-3:2004

Beschermende kleding — Elektrostatische eigenschappen — Deel 3: Beproevingsmethoden voor de meting van het ladingverval

6.10.2005

 

CEN

EN 1150:1999

Beschermende kleding — Waarschuwingskleding met hoge zichtbaarheid voor niet-professioneel gebruik — Beproevingsmethoden en eisen

4.6.1999

 

CEN

EN 1384:1996

Helmen voor de ruitersport

14.6.1997

 

EN 1384:1996/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 1385:1997

Helmen voor kanovaren en wild-watersporten

13.6.1998

 

EN 1385:1997/A1:2005

6.10.2005

Noot 3

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 1486:1996

Beschermende kleding voor brandweerlieden — Beproevingsmethoden en eisen voor reflecterende kleding voor gespecialiseerde brandbestrijding

3.12.1996

 

CEN

EN 1621-1:1997

Beschermende kleding tegen mechanische belastingen voor motorrijders — Deel 1: Eisen en beproevingsmethoden voor stootbeschermers

13.6.1998

 

CEN

EN 1621-2:2003

Beschermende kleding tegen mechanische belastingen voor motorrijders — Deel 2: Rugbeschermers voor motorrijders — Eisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

 

CEN

EN 1731:1997

Oog- en gezichtsbeschermingsmiddelen van geweven metaaldraad voor industrieel en niet- industrieel gebruik, voor bescherming tegen mechanische gevaren en/of hitte

14.6.1997

 

EN 1731:1997/A1:1997

13.6.1998

Noot 3

Datum verstreken

(30.6.1998)

CEN

EN 1809:1997

Duiktoebehoren — Trimhulpmiddelen — Eisen en beproevingsmethoden

13.6.1998

 

CEN

EN 1827:1999

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Halfmaskers zonder inademventiel en met deelbare filters ter bescherming tegen gas of gas en deeltjes of tegen alleen deeltjes — Eisen, beproeving, merken

24.2.2001

 

CEN

EN 1836:2005

Oogbescherming — Zonnebrillen en zonlichtfilters voor algemeen gebruik en filters voor directe waarneming van de zon

2.12.2005

EN 1836:1997

Datum verstreken

(31.3.2006)

CEN

EN 1868:1997

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Lijst van gelijkwaardige termen

18.10.1997

 

CEN

EN 1891:1998

Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen — Kernmanteltouwen met geringe rek

6.11.1998

 

CEN

EN 1938:1998

Oogbescherming — Stofbrillen voor gebruikers van motor- en bromfietsen

4.6.1999

 

CEN

EN ISO 4869-2:1995

Akoestiek — Gehoorbeschermingsmiddelen — Deel 2: Schatting van bij het dragen van gehoorbeschermingsmiddelen effectieve A-gewogen geluiddrukniveau (ISO 4869-2:1994)

15.5.1996

 

CEN

EN ISO 4869-4:2000

Akoestiek — Gehoorbeschermingsmiddelen — Deel 4: Meting van effectieve geluiddrukniveaus voor niveau-afhankelijke oorkappen met geluiddoorvoer (ISO/TR 4869-4:1998)

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 6529:2001

Beschermende kleding — Bescherming tegenchemicaliën — Bepaling van de weerstand van materialenvoor beschermende kleding tegen permeatie vanvloeistoffen en gassen (ISO 6529:2001)

6.10.2005

EN 369:1993

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 6530:2005

Beschermende kleding — Bescherming tegen vloeibare chemicaliën — Bepaling van de weerstand van materialen tegen doordringen van vloeistoffen (ISO 6530:2005)

6.10.2005

EN 368:1992

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 6942:2002

Beschermende kleding — Bescherming tegen hitte envuur — Beproevingsmethode: Beoordeling van materialen ensamenstellingen van materialen bij blootstelling aanwarmtestraling (ISO 6942:2002)

28.8.2003

EN 366:1993

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN ISO 10256:2003

Hoofd- en gezichtsbescherming voor ijshockeyspelers (ISO 10256:2003)

6.10.2005

EN 967:1996

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 10819:1996

Mechanische trillingen en schok — Hand-armtrillingen — Methode voor het meten en het beoordelen van de overdraagbaarheid van trillingen door handschoenen bij de handpalm (ISO 10819:1996)

3.12.1996

 

CEN

EN 12083:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Niet op de ademluchtaansluiting gemonteerde filters — Deeltjesfilters, gasfilters en gecombineerde filters — Eisen, beproeving, merken

4.7.2000

 

EN 12083:1998/AC:2000

 

 

 

CEN

EN 12270:1998

Bergklimmersuitrusting — Klampen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

16.3.2000

 

CEN

EN 12275:1998

Bergklimmersuitrusting — Karabijnhaken — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

16.3.2000

 

CEN

EN 12276:1998

Bergklimmersuitrusting — Wrijvingsankers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

24.2.2001

 

EN 12276:1998/AC:2000

 

 

 

CEN

EN 12277:1998

Bergklimmersuitrusting — Harnasgordels — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

6.11.1998

 

CEN

EN 12278:1998

Bergklimmersuitrusting — Katrollen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

6.11.1998

 

CEN

EN 12477:2001

Beschermende handschoenen voor lassers

10.8.2002

 

EN 12477:2001/A1:2005

6.10.2005

Noot 3

Datum verstreken

(31.12.2005)

CEN

EN 12492:2000

Bergbeklimmersuitrusting — Helmen voor bergbeklimmers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

21.12.2001

 

EN 12492:2000/A1:2002

28.8.2003

Noot 3

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 12568:1998

Voet- en beenbescherming — Eisen en beproevingsmethoden voor beschermneuzen en metalen ondoordringbare tussenzolen

6.11.1998

 

CEN

EN 12628:1999

Duiktoebehoren — Gecombineerde trimhulp- en reddingsmiddelen — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

4.7.2000

 

EN 12628:1999/AC:2000

 

 

 

CEN

EN 12941:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Aangedreven filters gecombineerd met een helm of een kap — Eisen, beproeving, merken

4.6.1999

EN 146:1991

Datum verstreken

(4.6.1999)

EN 12941:1998/A1:2003

6.10.2005

Noot 3

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 12942:1998

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Aangedreven filters gecombineerd met volgelaatmaskers, halfgelaatmaskers of kwartgelaatmaskers — Eisen, beproeving, merken

4.6.1999

EN 147:1991

Datum verstreken

(4.6.1999)

EN 12942:1998/A1:2002

28.8.2003

Noot 3

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 13034:2005

Beschermende kleding tegen vloeibare chemicaliën — Prestatie-eisen voor beschermende kleding tegen chemicaliën die beperkte bescherming tegen vloeibare chemicaliën biedt (type 6 kleding)

6.10.2005

 

CEN

EN 13061:2001

Beschermende kleding; Scheenbeschermers voor voetbalspelers; eisen en beproevingsmethoden

10.8.2002

 

CEN

EN 13087-1:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 1: Voorwaarden en conditionering

10.8.2002

 

EN 13087-1:2000/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 13087-2:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 2: Dempingseigenschappen

10.8.2002

 

EN 13087-2:2000/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002

CEN

EN 13087-3:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 3: Weerstand tegen doordringen

10.8.2002

 

EN 13087-3:2000/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 13087-4:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 4: Effectiviteit van het bevestigingssysteem

21.12.2001

 

CEN

EN 13087-5:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 5: Sterkte van het bevestigingssysteem

24.2.2001

 

CEN

EN 13087-6:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 6: Gezichtsveld

10.8.2002

 

EN 13087-6:2000/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 13087-7:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 7: Vlambestendigheid

10.8.2002

 

EN 13087-7:2000/A1:2001

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(10.8.2002)

CEN

EN 13087-8:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 8: Elektrische eigenschappen

21.12.2001

 

EN 13087-8:2000/A1:2005

6.10.2005

Noot 3

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 13087-10:2000

Veiligheidshelmen — Beproevingsmethoden — Deel 10: Bescherming tegen warmtestraling

21.12.2001

 

CEN

EN 13138-1:2003

Zwemvesten voor zwemles — Deel 1: Veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor zwemvesten die moeten worden gedragen

6.10.2005

 

CEN

EN 13158:2000

Beschermende kleding — Beschermende jassen, lichaams- en schouderbeschermers voor ruiters — Eisen en beproevingsmethoden

24.2.2001

 

CEN

EN 13178:2000

Persoonlijke oogbescherming — Oogbeschermers voor gebruikers van sneeuwscooters

21.12.2001

 

CEN

EN 13274-1:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 1: Bepaling van lekkage naar binnen en totale lekkage naar binnen

21.12.2001

 

CEN

EN 13274-2:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 2: Praktische prestatieproeven

21.12.2001

 

CEN

EN 13274-3:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 3: Bepaling van de ademhalingsweerstand

10.8.2002

 

CEN

EN 13274-4:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 4: Bepaling van de vlambestendigheid en brandbaarheid

10.8.2002

 

CEN

EN 13274-5:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 5: Klimaatomstandigheden

21.12.2001

 

CEN

EN 13274-6:2001

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 6: Bepaling van het kooldioxidegehalte van de inhalatielucht

10.8.2002

 

CEN

EN 13274-7:2002

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 7: Bepaling van het doordringingsvermogen van deeltjesfilters

28.8.2003

 

CEN

EN 13274-8:2002

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden — Deel 8: Bepaling van verstopping door dolomietstof

28.8.2003

 

CEN

EN 13277-1:2000

Beschermingsmiddelen voor de vechtsport — Deel 1: Algemene eisen en beproevingsmethoden

24.2.2001

 

CEN

EN 13277-2:2000

Beschermingsmiddelen voor de vechtsport — Deel 2: Aanvullende eisen en beproevingsmethoden voor wreefbeschermers, scheenbeschermers en onderarmbeschermers

24.2.2001

 

CEN

EN 13277-3:2000

Beschermingsmiddelen voor de vechtsport — Deel 3: Aanvullende eisen en beproevingsmethoden voor beschermers van de romp

24.2.2001

 

CEN

EN 13277-4:2001

Beschermingsmiddelen voor de vechtsport — Deel 4: Aanvullende eisen en beproevingsmethoden voor beschermers van de hoofd

10.8.2002

 

CEN

EN 13277-5:2002

Beschermingsmiddelen voor de vechtsport — Deel 5: Aanvullende eisen en beproevingsmethoden voor genitale en buikbeschermers

10.8.2002

 

CEN

EN 13277-6:2003

Beschermingsmiddelen voor de vechtsport — Deel 6: Aanvullende eisen en beproevingsmethoden voor borstbeschermers voor vrouwen

21.2.2004

 

CEN

EN 13287:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Schoeisel — Beproevingsmethode voor de bepaling van slipweerstand

6.10.2005

 

CEN

EN 13356:2001

Zichtbaarheidsaccessoires voor niet-professioneel gebruik — Beproevingsmethoden en eisen

21.12.2001

 

CEN

EN 13484:2001

Helmen voor gebruikers van rodelsleeën

10.8.2002

 

CEN

EN 13546:2002

Beschermende kleding — Hand-, arm-, borst, buik-, been-, voet- en genitale beschermers voor veldhockey keepers, en beenbeschermers voor veldspelers — Eisen en beproevingsmethoden

28.8.2003

 

CEN

EN 13567:2002

Beschermende kleding — Hand-, arm-, buik-, been-, genitale en gezichtbeschermers voor schermers — Eisen en beproevingsmethoden

28.8.2003

 

CEN

EN 13594:2002

Prestatie-eisen en beproevingsmethoden voor beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders tegen mechanische belasting — Beschermende handschoenen voor motorrijders

28.8.2003

 

CEN

EN 13595-1:2002

Beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders — Jassen, broeken en ééndelige of meerdelige pakken — Deel 1: Algemene eisen

28.8.2003

 

CEN

EN 13595-2:2002

Beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders — Jassen, broeken en ééndelige of meerdelige pakken — Deel 2: Beproevingsmethode voor het vaststellen van de weerstand tegen schuren

28.8.2003

 

CEN

EN 13595-3:2002

Beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders — Jassen, broeken en ééndelige of meerdelige pakken — Deel 3: Beproevingsmethode voor het vaststellen van de barststerkte

28.8.2003

 

CEN

EN 13595-4:2002

Beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders — Jassen, broeken en ééndelige of meerdelige pakken — Deel 4: Beproevingsmethode voor het vaststellen van de weerstand tegen snijden bij het vallen

28.8.2003

 

CEN

EN 13634:2002

Eisen en beproevingsmethoden voor beschermschoeisel voor professionele motorrijders

28.8.2003

 

CEN

EN 13781:2001

Veiligheidshelmen voor bestuurders en passagiers van skimotoren en bobsleeën

10.8.2002

 

CEN

EN 13794:2002

Ademhalingsbeschermingsmiddelen -Onafhankelijk kringloopademhalingstoestel voor vluchtdoeleinden — Eisen, beproeving, merken

28.8.2003

EN 1061:1996

EN 400:1993

EN 401:1993

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 13819-1:2002

Gehoorbeschermers — Beproeving — Deel 1: Fysische beproevingsmethoden

28.8.2003

 

CEN

EN 13819-2:2002

Gehoorbeschermers — Beproeving — Deel 2: Akoestische beproevingsmethoden

28.8.2003

 

CEN

EN 13911:2004

Beschermende kleding voor brandweerlieden — Eisen en beproevingsmethoden voor brandweerkappen voor brandweerlieden

6.10.2005

 

CEN

EN 13949:2003

Ademhalingstoestellen — Onafhankelijke duiktoestellen met gecomprimeerde Nitrox — Eisen, beproevingsmethoden, merken

21.2.2004

 

CEN

EN ISO 13982-1:2004

Beschermende kleding voor gebruik tegen uit vaste deeltjes — Deel 1: Prestatie-eisen voor tegen chemicaliën beschermende kleding die het volledige lichaam beschermt tegen door de lucht verspreide vaste deeltjes bestaande chemicaliën (type 5 kleding) (ISO

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 13982-2:2004

Beschermende kleding voor gebruik tegen vaste deeltjes — Deel 2: Beproevingsmethode voor de bepaling van binnenwaartse lekkage in beschermende pakken van uit fijne deeltjes bestaande aërosolen (ISO 13982-2:2004)

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 13995:2000

Beschermende kleding — Mechanische eigenschappen — Beproevingsmethode voor het bepalen van de weerstand tegen perforatie en dynamisch verder scheuren van materialen (ISO 13995:2000)

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 13997:1999

Beschermende kleding — Mechanische eigenschappen — Bepaling van de weerstand tegen het snijden met een scherp voorwerp (ISO 13997:1999)

4.7.2000

 

EN ISO 13997:1999/AC:2000

 

 

 

CEN

EN ISO 13998:2003

Beschermende kleding — Schorten, broeken en vesten voor de bescherming tegen snij- en steekverwondingen door handmessen (ISO 13998:2003)

28.8.2003

EN 412:1993

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN 14021:2003

Beschermkappen tegen stenen voor motorcrossen geschikt voor bescherming van de rijders tegen stenen en puin — Eisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

 

CEN

EN 14052:2005

Industriële veiligheidshelmen met een hoog beschermingsniveau

Dit is de eerste bekendmaking

 

CEN

EN 14058:2004

Beschermende kleding — Kledingstukken voor bescherming tegen een koele omgeving

6.10.2005

 

CEN

EN 14120:2003

Beschermende kleding — Pols-, handpalm-, knie en elleboogbeschermers voor gebruiken van rolsportmaterieel — Eisen en beproevingsmethoden

21.2.2004

 

CEN

EN 14126:2003

Beschermende kleding — Prestatie-eisen en beproevingsmethoden voor beschermende kleding tegen besmettelijke agentia

6.10.2005

 

CEN

EN 14143:2003

Ademhalingstoestellen — Onafhankelijke duikapparatuur met gesloten kringloopsysteem

6.10.2005

 

CEN

EN 14225-1:2005

Duikpakken — Deel 1: Wetsuits, eisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

 

CEN

EN 14225-2:2005

Duikpakken — Deel 2: Drysuits — Eisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

 

CEN

EN 14225-3:2005

Duikerpakken — Deel 3: Actief verwarmde of verkoeldepakken — Eisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

 

CEN

EN 14225-4:2005

Duikerpakken — Deel 4: Duikpakken voor één atmosfeer

6.10.2005

 

CEN

EN 14325:2004

Beschermende kleding tegen chemicaliën — Beproevingsmethoden en prestatieclassificatie van tegen chemicaliën beschermende kledingmaterialen, naden, verbindingen en samenstellingen

6.10.2005

 

CEN

EN 14328:2005

Beschermende kleding — Handschoenen en armkappen ter bescherming tegen snijverwondingen door aangedreven messen — Eisen en beproevingsmethoden

6.10.2005

 

CEN

EN 14360:2004

Beschermende kleding tegen regen — Beproevingsmethode voor confectiekleding — Invloed van hevige regendruppels

6.10.2005

 

CEN

EN 14387:2004

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Gasfilter(s) en combinatiefilter(s) — Eisen, beproeving, merken

6.10.2005

EN 141:2000

EN 371:1992

EN 372:1992

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 14404:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Kniebeschermers voor werk in knielende positie

6.10.2005

 

CEN

EN 14435:2004

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Onafhankelijk ademluchttoestel (open circuit) met een halfmasker ontworpen om te worden gebruikt by overdruk — Eisen, beproeving en merken

6.10.2005

 

CEN

EN 14458:2004

Persoonlijke oogbescherming — Gezichtsbeschermkappen en vizieren voor helmen voor de brandweer, en veiligheidshelmen met een hoog beschermingsniveau voor gebruik door brandweer, ambulance- en hulpdiensten

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 14460:1999

Beschermende kleding voor autobestuurders — Bescherming tegen hitte en vlammen — Prestatie-eisen en beproevingsmethoden (ISO 14460:1999)

16.3.2000

 

EN ISO 14460:1999/A1:2002

10.8.2002

Noot 3

Datum verstreken

(30.9.2002)

EN ISO 14460:1999/AC:1999

 

 

 

CEN

EN 14529:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Onafhankelijkademluchttoestel (open circuit) met een halfmaskerontworpen als overdruklong-automaat uitsluitend voorvluchtdoeneinden — Eisen, beproeving en merken

Dit is de eerste bekendmaking

 

CEN

EN 14572:2005

Helmen met een hoog beschermingsniveau voor de ruitersport

6.10.2005

 

CEN

EN 14593-1:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Slangentoestel voorzien van een ademhalingsautomaat — Deel 1: Toestel met een volgelaatmasker — Eisen, beproeving en merken

6.10.2005

EN 139:1994

Datum verstreken

(2.12.2005)

CEN

EN 14593-2:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Slangentoestel voorzien van een ademhalingsautomaat — Deel 2: Toestel met een halfmasker, te gebruiken bij overdruk — Eisen, beproeving en merken

6.10.2005

EN 139:1994

Datum verstreken

(2.12.2005)

EN 14593-2:2005/AC:2005

 

 

 

CEN

EN 14594:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Slangentoestel geschikt voor continu stromende samengeperste ademlucht — Eisen, beproeving, merken

6.10.2005

EN 271:1995

EN 12419:1999

EN 139:1994

EN 1835:1999

EN 270:1994

Datum verstreken

(2.12.2005)

EN 14594:2005/AC:2005

 

 

 

CEN

EN 14605:2005

Beschermende kleding voor gebruik tegen vloeibare chemicaliën — Prestatie-eisen voor chemisch beschermende kleding met vloeistofdichte (type 3) of spraydichte (type 4) verbindingen tussen delen van de kleding, inclusief onderdelen die bescherming bieden t

6.10.2005

EN 467:1995

EN 466:1995

EN 465:1995

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 14877:2002

Beschermende kleding voor straalwerkzaamheden met korrelvormige schuurmaterialen (ISO 14877:2002)

28.8.2003

 

CEN

EN ISO 15025:2002

Beschermende kleding — Bescherming tegen hitte en vlammen — Beproevingsmethode voor beperkte vlamverspreiding (ISO 15025:2000)

28.8.2003

EN 532:1994

Datum verstreken

(28.8.2003)

CEN

EN ISO 15027-1:2002

Beschermende kleding tegen onderkoeling in water — Deel 1: Pakken om continu te dragen, eisen inclusief veiligheid (ISO 15027-1:2002)

10.4.2003

 

CEN

EN ISO 15027-2:2002

Beschermende kleding tegen onderkoeling in water — Deel 2: Bescherming tegen onderkoeling bij drenkelingen, eisen inclusief veiligheid (ISO 15027-2:2002)

10.4.2003

 

CEN

EN ISO 15027-3:2002

Beschermende kleding tegen onderkoeling in water — Deel 3: Beproevingsmethoden (ISO 15027-3:2002)

10.4.2003

 

CEN

EN ISO 15831:2004

Kleding — Fysiologische effecten — Meting van thermische isolatie door middel van een thermische beproevingspop (ISO 15831:2004)

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 17249:2004

Veiligheidsschoeisel ter bescherming tegen verwonding door kettingzagen (ISO 17249:2004)

6.10.2005

 

CEN

EN ISO 20344:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Beproevingsmethoden voor schoeisel (ISO 20344:2004)

6.10.2005

EN 344:1992

EN 344-2:1996

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 20345:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Veiligsheidsschoeisel (ISO 20345:2004)

6.10.2005

EN 345:1992

EN 345-2:1996

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 20346:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Beschermend schoeisel (ISO 20346:2004)

6.10.2005

EN 346-2:1996

EN 346:1992

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN ISO 20347:2004

Persoonlijke beschermingsmiddelen — Werkschoeisel (ISO 20347:2004)

6.10.2005

EN 347:1992

EN 347-2:1996

Datum verstreken

(6.10.2005)

CEN

EN 24869-1:1992

Akoestik — Gehoorbeschermingsmiddelen — Deel 1: Subjectieve methode voor het meten van de geluidverzwakking (ISO 4869-1:1990)

16.12.1994

 

CEN

EN 24869-3:1993

Akoestiek — Gehoorbeschermingsmiddelen — Deel 3 Vereenvoudige methode voor het meten van de demping van gehoorbeschermers van het type „oorkap” voor kwaliteitscontrole doeleinden (ISO/TR 4869-3:1989)

16.12.1994

 

CENELEC

EN 50237:1997

Handschoenen en wanten met mechanische bescherming voor elektrische doeleinden

4.6.1999

 

CENELEC

EN 50286:1999

Elektrisch isolerende beschermende kleding voor gebruik bij laagspanningsinstallaties

16.3.2000

 

CENELEC

EN 50321:1999

Elektrisch isolerend schoeisel voor gebruik bij laagspanningsinstallaties

16.3.2000

 

CENELEC

EN 50365:2002

Elektrisch isolerende helmen voor gebruik bij laagspanningsinstallaties

10.4.2003

 

CENELEC

EN 60743:2001

Onder spanning werken — Terminologie voor gereedschap, apparatuur en uitrustingen (IEC 60743:2001)

10.4.2003

EN 60743:1996

Noot 2.1

Datum verstreken

(1.12.2004)

CENELEC

EN 60895:2003

Onder spanning werken — Geleidende kleding voor gebruik bij nominale spanning tot en met 800 kV wisselspanning of +/- 400 kV gelijkspanning (IEC 60895:2002 (Gewijzigd))

6.10.2005

EN 60895:1996

Noot 2.1

1.7.2006

CENELEC

EN 60903:2003

Onder spanning werken — Handschoenen van geïsoleerd materiaal (IEC 60903:2002 (Gewijzigd))

6.10.2005

EN 60903:1992

en zijn wijzigingsblad + EN 50237:1997

Noot 2.1

1.7.2006

CENELEC

EN 60984:1992

Mouwen van isolerend materiaal voor onder spanning werken (IEC 60984:1990 (Gewijzigd))

4.6.1999

 

EN 60984:1992/A1:2002 (IEC 60984:1990/A1:2002)

10.4.2003

Noot 3

Datum verstreken

(6.10.2005)

EN 60984:1992/A11:1997

4.6.1999

Noot 3

Datum verstreken

(4.6.1999)

Noot 1

In het algemeen is de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt, de door de Europese normalisatie-instituten vastgestelde datum van intrekking, maar gebruikers van de norm worden erop gewezen dat dit in bepaalde uitzonderlijke gevallen anders kan zijn.

Noot 2.1

In het geval van wijzigingsbladen is de norm waarnaar verwezen wordt EN CCCCC:YYYY, de voorafgaande wijzigingsbladen, indien die er zijn, en het nieuw genoemde wijzigingsblad. De vervangen norm (kolom 4) bestaat daarom uit EN CCCCC:YYYY en de voorafgaande wijzigingsbladen, indien die er zijn, maar zonder het nieuw genoemde wijzigingsblad. Op genoemde datum eindigt het vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen van de richtlijn van de vervangen norm.

Noot 3

In het geval van wijzigingsbladen is de norm waarnaar verwezen wordt EN CCCCC:YYYY, de voorafgaande wijzigingsbladen, indien die er zijn, en het nieuw genoemde wijzigingsblad. De vervangen norm (kolom 4) bestaat daarom uit EN CCCCC:YYYY en de voorafgaande wijzigingsbladen, indien die er zijn, maar zonder het nieuw genoemde wijzigingsblad. Op genoemde datum eindigt het vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen van de richtlijn van de vervangen norm.

Noot 4

EN 420:2003 doet slechts een vermoeden van overeenstemming ontstaan met betrekking tot BHSR 1.2.1.1 en het gehalte aan Cr(VI) in het materiaal van de handschoenen wanneer bij de beproeving een detectielimiet voor Cr(VI) wordt toegepast van 3 mg/kg of lager.

WAARSCHUWING:

Iedere informatie betreffende de beschikbaarheid van de normen kan verkregen worden ofwel bij de Europese normalisatie-instellingen ofwel bij de nationale normalisatie-instellingen waarvan de lijst een bijlage is bij de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad 98/34/EG (2) gewijzigd door Richtlijn 98/48/EG (3).

De publicatie van de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie houdt niet in dat de normen beschikbaar zijn in alle talen van de Gemeenschap.

Deze lijst vervangt de vorige lijsten die in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd werden. De Commissie zal er zorg voor dragen dat de huidige lijst regelmatig wordt bijgewerkt.

Meer informatie kunt u vinden op Europa:

http://europa.eu.int/comm/enterprise/newapproach/standardization/harmstds/


(1)  ENO: Europese Normalisatie Organisatie:

CEN: rue de Stassart 36, B-1050 Brussel, Tel. (32-2) 550 08 11; fax (32-2) 550 08 19 (http://www.cenorm.be)

CENELEC: rue de Stassart 35, B-1050 Brussel, Tel. (32-2) 519 68 71; fax (32-2) 519 69 19 (http://www.cenelec.org)

ETSI: 650, route des Lucioles, F-06921 Sophia Antipolis, Tel. (33) 492 94 42 00; fax (33) 493 65 47 16 (http://www.etsi.org)

(2)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(3)  PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/25


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — PORTUGAL

Steunmaatregel C 4/2006 (ex N 180/2005) — Steun ten faveure van Djebel SA

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

(2006/C 91/04)

(Voor de EER relevante tekst)

De Commissie heeft Portugal bij schrijven van 22 februari 2006, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Staatssteun

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 12 42

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Portugal worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

TEKST VAN DE SAMENVATTING

De aangemelde maatregel betreft de toekenning van steun aan Djebel — SGPS SA (hierna „Djebel” genoemd), een grote onderneming uit Madeira (Portugal). Deze onderneming maakt deel uit van de Pestana-groep, de belangrijkste Portugese hotelgroep.

De steun is bedoeld ter dekking van een deel van de uitgaven van Djebel bij de verwerving van de aandelen in RASH — Administração de Hotéis de Turismo, Lda, een Braziliaanse onderneming, met als enige activa het hotel Rio Atlântico te Rio de Janeiro (Brazilië).

Het kapitaal van RASH werd in oktober 1999 verworven en het hotel was ten tijde van de overname al volledig operationeel.

Het steuninstrument dat voor dit project wordt gebruikt, is een zachte lening. De in aanmerking komende investeringskosten bedragen 14 720 474 EUR en het steunbedrag 573 464 EUR, hetgeen met een nettosteunintensiteit van 3,9 % overeenstemt.

De Commissie is van oordeel dat de aangemelde maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Zij heeft de maatregel op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt getoetst, op grond van een deel van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag — steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

Voorlopig is niet aangetoond dat het vooruitzicht van de steun noodzakelijk was om tot de investering aan te zetten, noch dat de steun een stimulerend effect had. De Commissie betwijfelt ook in hoeverre de steun zal bijdragen tot de ontwikkeling van de toeristische activiteiten in Portugal zonder dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor worden geschaad.

TEKST VAN DE BRIEF

„A Comissão informa o Governo português de que, após ter examinado as informações prestadas pelas Vossas autoridades sobre o auxílio citado em epígrafe, decidiu dar início ao procedimento previsto no n.o 2 do artigo 88.o do Tratado CE.

1.   PROCEDIMENTO

1.

Por carta de 5 de Abril de 2005 da Representação Permanente de Portugal, registada na Comissão em 7 de Abril de 2005, as autoridades portuguesas, nos termos do n.o 3 do artigo 88.o do Tratado, notificaram à Comissão o auxílio acima referido.

2.

Por cartas com a referência D/54365, de 7 de Junho de 2005, e D/57443, de 26 de Setembro de 2005, dirigidas à Representação Permanente de Portugal, os serviços da Comissão solicitaram as autoridades portuguesas informações adicionais sobre este auxílio.

3.

Por cartas de 25 de Julho, 26 de Setembro e 23 de Dezembro de 2005 da Representação Permanente de Portugal, registadas na Comissão respectivamente em 27 de Julho e 28 de Setembro de 2005 e 3 de Janeiro de 2006, as autoridades portuguesas forneceram informações adicionais.

2.   DESCRIÇÃO DO AUXÍLIO

Investimento e objectivo

4.

A medida notificada consiste na concessão de auxílio à Djebel — S.G.P.S., S.A. (a seguir denominada “Djebel”), uma empresa situada na Madeira — Portugal.

5.

A medida diz respeito a uma candidatura individual no âmbito do regime de auxílios N667/1999 — medida 1.2 do programa operacional para a economia. Este regime foi aprovado pela Comissão em 8 de Agosto de 2000 (1) e a decisão previa que os projectos de investimento directo no estrangeiro por parte de grandes empresas tivessem que ser notificados individualmente à Comissão. Este regime, em vigor de 2000 a 2006, destina-se a favorecer estratégias empresariais modernas e competitivas. A candidatura individual notificada é abrangida por uma das categorias específicas de investimento do regime, a saber, investimentos relacionados com a internacionalização de agentes económicos.

6.

O auxílio tem por objectivo suportar parte dos custos incorridos pela Djebel para adquirir acções no capital da RASH — Administração de Hotéis de Turismo, Lda, uma empresa brasileira cujo único activo é o hotel Rio Atlântico, situado no Rio de Janeiro, Brasil.

7.

O capital da RASH foi adquirido em Outubro de 1999 e o hotel encontrava-se já plenamente operacional no momento da aquisição.

As empresas envolvidas

8.

A Djebel não satisfaz os critérios de independência estabelecidos no artigo 3.o do anexo da Recomendação da Comissão de 3 de Abril de 1996 relativa à definição de pequenas e médias empresas (2), nem da Recomendação de 6 de Maio de 2003 relativa à definição de micro, pequenas e médias empresas (3). Esta empresa faz parte do grupo Pestana, que é o principal grupo hoteleiro em Portugal e que não é abrangido pela definição de PME. Por conseguinte, a Djebel é uma grande empresa.

9.

A Djebel gere uma sociedade holding no Brasil, cujo objectivo consiste em investir e em gerir hotéis e actividades turísticas.

10.

O grupo Pestana tinha já adquirido um hotel em Moçambique antes de realizar o investimento abrangido pela presente notificação e adquiriu 4 hotéis adicionais no Brasil posteriormente ao mesmo.

O auxílio

11.

O instrumento de auxílio a utilizar para efeitos do presente projecto é um empréstimo em condições favoráveis. Os custos elegíveis do investimento elevam-se a 14 720 474 euros e o montante do auxílio a 573 464 euros (4), o que corresponde a uma intensidade de auxílio líquida de 3,90 %.

12.

O Estado concederia à Djebel um montante adicional para cobrir os custos relativos a estudos e assistência técnica, garantias financeiras e assistência jurídica, no âmbito do Regulamento de minimis  (5).

Pedidos de auxílio estatal

13.

Em 24 de Maio de 1999, a Djebel apresentou uma proposta à F. Turismo — Capital de Risco, S.A. (a seguir denominada “FCR”), um fundo de capital de risco propriedade de empresas públicas e privadas, para a sua participação no projecto previsto. De acordo com as autoridades portuguesas, as intervenções deste fundo não contêm elementos de auxílio estatal na acepção do artigo 87.o do Tratado CE.

14.

O pedido formal de auxílio no âmbito do regime N667/1999 foi apresentado em 31 de Janeiro de 2001.

3.   APRECIAÇÃO DO AUXÍLIO

15.

A apreciação que se segue destina-se a resumir as questões relevantes de direito e de facto, a fim de incluir uma apreciação preliminar quanto ao carácter de auxílio da medida projectada e suprimir as dúvidas quanto à sua compatibilidade com o mercado comum.

A obrigação de notificação

16.

As autoridades portuguesas notificaram o auxílio projectado antes da sua concessão ao beneficiário. Referiram igualmente que o auxílio não seria concedido antes da sua aprovação pela Comissão.

17.

Consequentemente, a Comissão considera que, ao notificarem a intenção de conceder um auxílio a este beneficiário, as autoridades portuguesas cumpriram a obrigação que lhes incumbe por força do n.o 3 do artigo 88.o do Tratado CE de informarem a Comissão atempadamente dos projectos relativos à concessão ou alteração de auxílios, para que esta possa apresentar as suas observações.

A existência de auxílio estatal

18.

Nos termos da medida notificada, uma grande empresa receberia fundos para investir no sector do turismo no Brasil, no contexto de uma estratégia de internacionalização. Esta medida traduz-se num tratamento preferencial da empresa beneficiária, conferindo-lhe uma vantagem ou um incentivo em comparação com outras empresas, falseando ou ameaçando falsear desta forma a concorrência.

19.

O auxílio seria concedido a uma empresa no sector do turismo da UE, no qual existem ou podem existir trocas comerciais entre Estados-Membros ou ao qual empresas de outros Estados-Membros podem desejar aceder. Por conseguinte, a medida pode afectar o comércio entre Estados-Membros.

20.

O auxílio é financiado por recursos públicos.

21.

A Comissão considera, nesta fase, que a medida notificada constitui, por conseguinte, um auxílio na acepção do n.o 1 do artigo 87.o do Tratado CE e do n.o 1 do artigo 61.o do Acordo EEE.

Compatibilidade

22.

Nos termos do n.o 1 do artigo 87.o do Tratado CE, a Comissão considera, normalmente, incompatíveis com o mercado comum os auxílios ao investimento a favor de grandes empresas. Só são normalmente concedidas isenções no caso de auxílios ao investimento relativos a projectos realizados em regiões elegíveis para auxílios com finalidade regional na acepção do n.o 3, alíneas a) ou c), do artigo 87.o do Tratado CE. Contudo, o investimento notificado é realizado num país terceiro e as isenções de carácter regional previstas no n.o 3, alíneas a) e c), do artigo 87.o do Tratado CE não podem ser aplicáveis a tal investimento.

23.

Assim sendo, a isenção prevista no n.o 3, alínea c), do artigo 87.o do Tratado CE relativa aos auxílios destinados a facilitar o desenvolvimento de certas actividades económicas é a única possibilidade para aprovar este auxílio.

24.

Para o efeito, a Comissão deve demonstrar que este terá um impacto positivo no sector do turismo em Portugal (e, portanto, na UE) e que não afectará as condições comerciais na UE numa medida contrária ao interesse comum. Além disso, deve ser estabelecido que a perspectiva de obtenção do auxílio foi necessária para desencadear o investimento e que o auxílio terá um claro efeito de incentivo.

25.

Até à data, a Comissão aprovou auxílios a investimentos directos no estrangeiro (a seguir denominados “IDE”) principalmente a favor de PME. Em relação a grandes empresas, a Comissão ainda não desenvolveu uma linha de orientação precisa. Portanto, tem tomado decisões nestes casos com base numa análise individual detalhada. Nos casos em que a Comissão tinha dúvidas sobre a existência de uma falha de mercado e/ou sobre o cumprimento do critério da necessidade, procedeu à abertura do procedimento formal de investigação.

Contribuição para o desenvolvimento da actividade turística em Portugal

26.

De acordo com as autoridades portuguesas, o auxílio terá vários impactos positivos em Portugal, nomeadamente:

aumento das receitas consolidadas do grupo na Madeira,

aumento dos fluxos turísticos bilaterais entre a UE e o Brasil, uma vez que Portugal é o principal ponto de entrada de turistas brasileiros na Europa,

promoção de outras actividades conexas: transportes, operadores turísticos, etc.,

reforço das relações com o Mercosul, uma das principais prioridades da política externa da UE.

27.

As autoridades portuguesas explicam que o projecto notificado não conduz a qualquer perda de postos de trabalho em Portugal, nem à deslocalização de actividades. A posição do grupo em Portugal é mesmo reforçada graças ao investimento notificado, uma vez que:

o beneficiário possui a grande maioria dos seus hotéis em Portugal e a aquisição de um hotel no Brasil não altera a situação de forma significativa,

o investimento no Brasil faz parte de uma estratégia de diversificação destinada a desenvolver e consolidar as actividades do beneficiário. A internacionalização do grupo aumenta os seus resultados e a sua competitividade na Europa,

graças à internacionalização, o grupo reforça a sua estrutura de gestão em Portugal, uma vez que mantém todas as suas funções de coordenação financeira, operacional e comercial em Portugal.

28.

Portugal alega que o investimento é susceptível de ter um impacto positivo no sector do turismo em Portugal. Contudo, as autoridades portuguesas não forneceram dados exactos e concretos suficientes sobre o impacto do projecto no sector do turismo em Portugal, em especial em termos de criação directa e/ou indirecta de emprego, repatriação de rendimentos e evolução da política de investimento do beneficiário em Portugal. A Comissão convida, por conseguinte, as autoridades portuguesas a apresentarem informações pormenorizadas e concretas sobre esta questão, a fim de permitir uma apreciação do eventual impacto positivo do projecto no sector do turismo em Portugal, bem como o seu efeito de coesão positivo.

Efeito sobre as condições comerciais na UE

29.

As autoridades portuguesas alegam que o auxílio terá um efeito limitado sobre as condições comerciais na UE, nomeadamente porque:

o montante do auxílio é relativamente reduzido e corresponde apenas a 3,90 % do investimento elegível,

apesar de o grupo Pestana ser o maior grupo hoteleiro em Portugal, a sua quota de mercado em Portugal é apenas de 2 % e a sua quota de mercado na UE é, portanto, negligenciável,

no que diz respeito ao mercado brasileiro, os concorrentes do beneficiário têm quotas de mercado muito mais elevadas,

o projecto notificado constitui o primeiro investimento do beneficiário no Brasil e este hotel não aumenta de forma significativa a oferta local, não tendo afectado a posição relativa das empresas europeias já estabelecidas no Brasil nem a sua capacidade de atrair turistas,

o sector hoteleiro no Brasil é muito competitivo, tem um grau reduzido de concentração e tem crescido rapidamente nos últimos anos.

30.

Portugal alega que o investimento é susceptível de ter um efeito limitado sobre as condições comerciais na UE. Contudo, as autoridades portuguesas não forneceram dados exactos e concretos que sustentem suficientemente este impacto limitado, por exemplo, sobre a evolução das quotas de mercado dos concorrentes do beneficiário no Brasil, sobre a estrutura do mercado hoteleiro brasileiro, etc.

Efeito de incentivo

31.

Para que um auxílio tenha um efeito de incentivo, deve ser comprovado que foi apresentado um pedido de auxílio antes do início do investimento. O investimento realizou-se em Outubro de 1999, mais de um ano antes de o beneficiário ter apresentado o pedido de concessão de auxílio ao abrigo do regime de auxílios estatais N667/1999 (em 31 de Janeiro de 2001). As autoridades portuguesas alegam que a proposta de participação do FCR no investimento, que se realizou em 24 de Maio de 1999 (antes do investimento) é prova suficiente de que este critério foi cumprido.

32.

Todavia, nesta fase a Comissão duvida que esta proposta para a participação de uma empresa de capital de risco no investimento possa ser considerada como constituindo um pedido de concessão de auxílio estatal susceptível de justificar o seu efeito de incentivo.

33.

O investimento realizou-se em Outubro de 1999, cerca de cinco anos e meio antes da notificação ter sido apresentada à Comissão. De acordo com as autoridades portuguesas, o facto de o investimento ter sido realizado sem o auxílio demonstra que o promotor estava confiante em obter esse auxílio e que tinha que aproveitar esta oportunidade comercial. As autoridades portuguesas alegam que o beneficiário não deve ser penalizado pelo facto de ter demorado mais tempo a apresentar o pedido do que a executar o investimento. Referem igualmente as desvantagens e riscos excepcionais da operação, tais como a elevada volatilidade do real brasileiro e o facto de este ser o primeiro investimento da empresa no Brasil.

34.

Contudo, nesta fase, a Comissão tem sérias dúvidas quanto ao facto de a empresa necessitar realmente do auxílio notificado para realizar o seu investimento. A Djebel é propriedade do maior grupo hoteleiro de Portugal. Desde 1999, a empresa expandiu a sua actividade no Brasil, onde actualmente possui cinco hotéis e se encontra entre as dez maiores cadeias hoteleiras, o que parece indicar que o investimento teria avançado mesmo sem a perspectiva do auxílio. Além disso, não é provável que um auxílio concedido agora para um investimento realizado há mais de seis anos tenha ainda qualquer relação prática com o investimento.

35.

O projecto notificado não é o primeiro projecto de internacionalização do grupo Pestana, do qual a Djebel faz parte, que tinha já actividades em Moçambique. Afigura-se, por conseguinte, duvidoso que o auxílio fosse necessário para a realização da primeira experiência de internacionalização do grupo Pestana no Brasil.

36.

Deste modo, a Comissão tem actualmente sérias dúvidas quanto a saber se a perspectiva do auxílio era necessária para desencadear o investimento e se pode ser considerado que o auxílio terá um efeito de incentivo.

O regime de auxílios estatais N667/1999

37.

Durante esta primeira fase da investigação, a Comissão tomou conhecimento de um eventual problema com o regime ao abrigo do qual o presente projecto é notificado.

38.

Após a Comissão ter aprovado o regime, Portugal adoptou o seu regulamento de execução (6) sem notificação prévia à Comissão nos termos do n.o 3 do artigo 88.o do Tratado CE. Este regulamento inclui uma disposição que permite a elegibilidade retroactiva dos custos relativos a projectos em relação aos quais foi recebido um pedido até 31 de Janeiro de 2001. No que diz respeito a estes projectos, as despesas incorridas após 1 de Julho de 1999 são consideradas elegíveis. Esta disposição poderá ser incompatível com o ponto 4.2 das Orientações relativas aos auxílios estatais com finalidade regional (7). As autoridades portuguesas justificam esta disposição com problemas técnicos no estabelecimento da estrutura organizacional do regime. Alegam que a disposição se destinava a beneficiar exclusivamente projectos para os quais fora apresentado um pedido de auxílio ao abrigo de outros regimes e antes do início dos respectivos investimentos. A Comissão prosseguirá a investigação desta questão através de um pedido de informações adicionais às autoridades portuguesas.

Conclusão

39.

Em conclusão, por agora não foi ainda demonstrado que a perspectiva do auxílio era necessária para desencadear o investimento e que o auxílio terá um efeito de incentivo. A Comissão também tem dúvidas quanto à medida em que o auxílio contribuirá para o desenvolvimento da actividade turística em Portugal, sem afectar negativamente as condições comerciais na UE. Por conseguinte, existem actualmente sérias dúvidas de que o auxílio facilitasse certas actividades económicas e pudesse, por conseguinte, ser isento na acepção do n.o 3, alínea c), do artigo 87.o do Tratado CE.

4.   DECISÃO

40.

Consequentemente, após ter examinado as informações fornecidas pelas autoridades portuguesas, a Comissão informa o Governo português da sua decisão de dar início ao procedimento previsto no n.o 2 do artigo 88.o do Tratado CE.

41.

Tendo em conta as considerações anteriores, a Comissão notifica a Portugal para lhe apresentarem no prazo de um mês a contar da recepção da presente carta todos os documentos, informações e dados necessários para apreciar a compatibilidade do auxílio. Caso contrário, a Comissão adoptará uma decisão com base nos elementos de que dispõe. A Comissão solicita às autoridades competentes que transmitam imediatamente uma cópia da presente carta ao beneficiário potencial do auxílio.

42.

A Comissão recorda a Portugal o efeito suspensivo do n.o 3 do artigo 88.o do Tratado CE e remete para o artigo 14.o do Regulamento (CE) n.o 659/1999 do Conselho, que prevê que qualquer auxílio ilegal poderá ser recuperado junto do beneficiário.

43.

A Comissão comunica a Portugal que informará as partes interessadas através da publicação da presente carta e de um resumo da mesma no Jornal Oficial da União Europeia. Informará igualmente os interessados dos países da EFTA signatários do Acordo EEE mediante publicação de uma comunicação no suplemento EEE do Jornal Oficial da União Europeia, bem como o Órgão de Fiscalização da EFTA, através do envio de uma cópia da presente carta. As partes interessadas serão convidadas a apresentar as suas observações no prazo de um mês a contar da data de publicação da referida comunicação.”


(1)  Por carta SG(2000) D/106085, JO C 266 de 16. 9. 2000, p. 4.

(2)  JO L 107 de 30.4.1996.

(3)  JO L 124 de 20.5.2003.

(4)  O empréstimo em condições favoráveis ascende a 3 680 119 euros (25 % dos custos elegíveis), não vence juros e é concedido por um período de 6 anos. Será reembolsado em 11 prestações semestrais a começar no segundo semestre. A taxa de referência aplicável em Portugal na data da realização do investimento era de 4,76 %. O montante bruto do auxílio é igual ao seu montante líquido, uma vez que a empresa se encontra situada no offshore da Madeira e não está sujeita ao imposto sobre o rendimento das sociedades até ao final de 2011.

(5)  Regulamento (CE) n.o 69/2001 da Comissão, de 12 de Janeiro de 2001, relativo à aplicação dos artigos 87.o e 88.o do Tratado CE aos auxílios de minimis; JO L 10 de 13. 1. 2001, pp. 30-32.

(6)  Portaria n.o 687/2000, de 31 de Agosto, com a redacção que lhe foi dada pela Portaria n.o 243/2001, de 22 de Março.

(7)  JO C 74 de 10. 3. 1998, pp. 9-31.


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/30


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — FRANKRIJK

Steunmaatregel C 9/2006 (ex NN 85/2005) — Fonds ter voorkoming van risico's voor de visserijsector

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

(2006/C 91/05)

(Voor de EER relevante tekst)

De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 8 maart 2006, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel kenbaar maken door deze binnen een maand vanaf de datum van deze bekendmaking toe te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Visserij en maritieme zaken

DG FISH/D/3 „Juridische vraagstukken”

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 295 19 42

Deze opmerkingen zullen ter kennis worden gebracht van Frankrijk. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

Het fonds is in april 2004 opgericht op initiatief van de „Confédération de la Coopération, de la Mutualité et du Crédit maritimes”. Bij drie overeenkomsten tussen de Franse staat en het fonds is een totaalbedrag van 65 miljoen EUR aan het fonds toegewezen. Volgens deze drie overeenkomsten moeten deze bedragen met een rente van 4,45 % worden terugbetaald op respectievelijk 1 november 2006, 1 mei 2007 en 1 juli 2007.

Het fonds heeft twee doelstellingen: ten eerste maatregelen nemen tegen de schommelingen van de olieprijzen door opties te kopen op de futuresmarkt voor olie, en ten tweede de hoge brandstofkosten voor de vaartuigen van de ondernemingen die bij het fonds zijn aangesloten, gedeeltelijk compenseren zodra de olieprijs een bepaalde grens overschrijdt.

Wat de staatssteun betreft, moeten derhalve twee aspecten van het fonds worden onderzocht, ten eerste het feit dat de middelen van het fonds worden gebruikt voor de aanschaf van opties op de futuresmarkt en ten tweede dat deze worden gebruikt om de brandstofkosten van de vaartuigen te compenseren.

Aanschaf van opties op de futuresmarkt

In de praktijk kan de financiering door de Franse staat worden beschouwd als een lening op korte termijn tegen een rente van 4,45 %. De Commissie stelt vast dat het fonds niet over onroerend goed beschikt en dat bovendien het eigen vermogen erg gering is, aangezien het uitsluitend bestaat uit de bijdragen van de leden. Om deze reden zou een bank een dergelijke lening nooit hebben verstrekt.

Het fonds geniet derhalve een financieel voordeel ten opzichte van andere ondernemingen die op dezelfde futuresmarkt opereren. Dit voordeel moet worden beschouwd als staatssteun aan het fonds. Het EG-Verdrag bevat geen enkele bepaling op grond waarvan deze steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden geacht.

De visserijondernemingen die bij het fonds zijn aangesloten, kunnen profiteren van lagere prijzen voor de brandstof die zij kopen. Dit is een vorm van steun die de kosten voor de bedrijfsvoering van de ondernemingen die bij het fonds zijn aangesloten, verlaagt. Overeenkomstig punt 3.7 van de Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector is dergelijke steun, zonder dat de begunstigde enige verplichting wordt opgelegd, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Gedeeltelijke compensatie van de brandstofkosten voor de vaartuigen

Zoals hierboven beschreven is ook dit een vorm van steun die de kosten voor de bedrijfsvoering van de ondernemingen die bij het fonds zijn aangesloten, verlaagt. Bijgevolg is ook deze steun, waarbij de begunstigde geen verplichting wordt opgelegd, overeenkomstig punt 3.7 van de Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad kan alle onrechtmatige steun van de begunstigde worden teruggevorderd.

TEKST VAN DE BRIEF

„La Commission a l'honneur d'informer le Gouvernement de la France qu'après avoir examiné les informations fournies par ses autorités sur la mesure citée en objet, elle a décidé d'ouvrir la procédure formelle d'examen prévue par l'article 93 [devenu 88], paragraphe 2, du traité CE et par le règlement (CE) no 659/1999 du Conseil du 22 mars 1999 portant modalités d'application de cet article (1).

1.   PROCÉDURE

La Commission a eu connaissance de diverses informations relatives à l'existence d'un fonds destiné à compenser la hausse du carburant subie par les entreprises de pêche de France depuis l'année 2004. Selon ces informations, ce fonds, dénommé fonds de prévention des aléas à la pêche (ci-après FPAP), avait pour objectif annoncé de lisser les variations à court terme du prix du carburant à la pêche et a eu en pratique pour effet de permettre à ces entreprises de bénéficier d'un prix pour le carburant nettement inférieur au prix du marché. Il était apparemment prévu que ce fonds devait fonctionner uniquement grâce à des contributions des professionnels. Le principe de fonctionnement aurait été simple: le fonds aurait pris en charge la partie du coût du carburant supérieur à un prix de référence déterminé par litre (27 centimes semble-t-il pendant une certaine période) et, en contrepartie, les entreprises auraient apporté des contributions au FPAP quand le prix du carburant serait redescendu au-dessous de ce prix de référence. De cette manière, un équilibre aurait été atteint pour le financement du système sans qu'il y ait apport de fonds publics.

Cependant, étant donné que le prix de marché du carburant est toujours resté très largement au-dessus du prix de référence, la Commission a supposé que le fonctionnement du FPAP était possible seulement grâce à l'apport financier de l'État et que cet apport financier constituait une aide d'État au sens de l'article 87 du traité CE.

Conformément à ce qui est prévu à l'article 10 du règlement (CE) no 659/1999, la Commission a demandé à la France, à deux reprises, de lui fournir les informations relatives à ce fonds afin qu'elle puisse examiner s'il y avait effectivement présence d'aide d'État et, le cas échéant, si cette aide d'État était ou non compatible avec le marché commun. La France n'ayant pas répondu dans les délais impartis, la Commission a décidé, conformément au paragraphe 3 dudit article 10, de lui adresser une injonction de fournir les informations nécessaires à cet examen. Cette injonction, datée du 5 décembre 2005, a été notifiée à la France le 6 décembre 2005 avec un délai de réponse de trois semaines.

La France a répondu par courrier daté du 21 décembre 2005 et reçu à la Commission le 27 décembre. La Commission avait aussi reçu entre-temps, le 8 décembre 2005, un courrier de la France daté du 6 décembre.

Pour procéder à l'examen requis, la Commission a donc en sa possession les informations communiquées par ces deux courriers, datés des 6 et 21 décembre, ainsi que les documents joints à ces courriers.

Comme cela est indiqué ci-après (cf. paragraphe 3 “Appréciation”), la Commission n'a pas reçu toutes les informations qui lui auraient été nécessaires pour procéder à un examen exhaustif de cette mesure. Dans ces conditions, conformément à l'article 13 du règlement (CE) no 659/1999, la présente décision d'ouverture de la procédure formelle d'examen est prise sur la base des renseignements disponibles.

2.   DESCRIPTION

Le FPAP est constitué, conformément à la loi française du 21 mars 1884 modifiée par la loi du 12 mars 1920, sous forme de syndicat professionnel. Le projet de statuts a été approuvé par l'assemblée constitutive qui s'est tenue le 10 février 2004 et les statuts eux-mêmes portent la date du 9 avril 2004.

Selon ces statuts, ce syndicat est créé, pour une durée de 99 ans, à l'initiative de la Confédération de la Coopération, de la Mutualité et du Crédit Maritimes. Le siège est fixé à Paris, 24, rue du Rocher.

Les adhérents postulants doivent apporter la preuve que leur activité se trouve être impliquée dans la pêche; toutefois, le syndicat peut admettre en son sein toute autre personne prête à apporter son appui moral au syndicat sous réserve que l'effectif de cette catégorie d'adhérents ne dépasse pas 5 % du nombre des adhérents du syndicat. La France précise, dans son courrier du 6 décembre 2005, que le FPAP compte 2 013 adhérents et 2 385 navires représentant 30 % de la flotte française; 93,5 % des navires sont des navires de plus de 12 mètres.

L'article 2 des statuts indique que: “Le syndicat a pour objet de développer des produits destinés à permettre aux entrepreneurs de pêche d'assurer la couverture des risques suivants: fluctuation des prix du gazole, pollution maritime ou risque sanitaire relatif à la pollution, fermeture des quotas ou réduction importante des possibilités de pêche, risque relatif au marché. Il prend le nom de Fonds de prévention des aléas pêche.”.

La France a transmis les copies de trois conventions passées entre l'État et le FPAP et relatives à la mise en place d'avances remboursables par l'État en faveur de ce fonds. Ces avances sont versées par l'intermédiaire de l'Office national interprofessionnel des produits de la mer et de l'aquaculture (OFIMER). La première convention, datée du 12 novembre 2004, porte sur un montant de 15 millions d'EUR; la seconde, datée du 27 mai 2005, sur un montant de 10 millions d'EUR; la troisième, datée du 11 octobre 2005, sur un montant de 45 millions d'EUR. Selon ces trois conventions, c'est donc un montant de 65 millions d'EUR qui a été avancé au FPAP.

Selon l'article 1 de ces conventions, “le FPAP fonctionne sur la base de cotisations versées par ses adhérents de façon à couvrir la mise en place de couvertures financières contre les aléas résultant des fluctuations des cours du pétrole et des frais de gestion qui en découlent”.

Selon l'article 2 de la convention du 12 novembre 2004, “l'avance de trésorerie a pour objet la mise en place d'un mécanisme de couverture contre les fluctuations des cours internationaux du pétrole à compter du 1 er novembre 2004; cette avance pourra permettre l'acquisition sur les marchés à terme d'une option financière. Les compensations versées à l'adhérent du fonds doivent correspondre au différentiel de prix constaté entre le prix maximum couvert et le prix moyen mensuel de l'indice de référence pour le mois considéré.”. L'article 2 de la convention du 27 mai 2005 a une rédaction presque similaire: il prévoit, au lieu de la “mise en place” d'un mécanisme de couverture, la “poursuite” de ce mécanisme et il indique le 1er mars 2005 comme date à partir de laquelle la couverture pourra opérer pour l'avance versée dans le cadre de cette convention. Il en est de même pour la convention du 11 octobre 2005; l'article 2 prévoit que, pour l'avance versée, le fonds poursuit son activité de couverture “… à compter du 1 er juillet 2005 et au moins jusqu'au 31 décembre 2005 en achetant des options financières sur les marchés à terme, à concurrence de 17 centimes d'EUR/l.”. Il est précisé que “les compensations versées à l'adhérent du fonds doivent correspondre, au maximum, au différentiel de prix constaté entre le prix de 30 centimes d'EUR/l et le prix moyen mensuel de référence pour le mois considéré, si ce dernier est supérieur à 30 centimes d'EUR/l”.

L'article 3 de ces conventions indique que les avances ne peuvent être versées par l'OFIMER qu'après fourniture de certaines pièces justificatives. Parmi ces pièces, doit figurer le procès-verbal de l'organe délibérant du FPAP détaillant l'utilisation qui sera faite de l'avance accordée par l'État. Par sa note datée du 6 décembre 2005, la France a confirmé que les montants indiqués, représentant un total de 65 millions d'EUR, ont été effectivement consentis au FPAP. Cette note précise que ces avances sont consenties “afin d'assurer le fonctionnement du FPAP, dans les plus brefs délais, pour la période allant de novembre 2004 à fin décembre 2005”.

Par ailleurs, le FPAP s'engage à tenir une comptabilité permettant de connaître, sur demande, l'utilisation des avances ainsi que l'affectation des ressources et des dépenses. Les pièces comptables doivent être conservées pendant dix ans.

L'article 4 fixe le taux d'intérêt qui affectera le remboursement de ces avances par le FPAP à l'OFIMER à 4,45 %. Le montant de 10 millions d'EUR faisant l'objet de la convention du 12 novembre 2004 devra être remboursé au plus tard le 1er novembre 2006; celui de 10 millions d'EUR objet de la convention du 27 mai 2005 au plus tard le 1er mai 2007 et celui de 45 millions d'EUR objet de la convention du 11 octobre 2005 au plus tard le 1er juillet 2007.

3.   APPRÉCIATION

La Commission constate que le FPAP a un objet qui doit être considéré, au regard des aides d'État, d'une manière double.

En premier lieu, le FPAP a pour objet de permettre l'acquisition d'options financières sur les marchés à terme. Même si cela n'est pas explicitement précisé, les dits marchés à terme sont manifestement ceux du pétrole ou de ses produits dérivés. Il apparaît ainsi, que le FPAP, tout en étant constitué sous la forme d'un syndicat, agit sur ces marchés à terme en achetant et vendant des options, comme le ferait une société privée ordinaire active sur ce genre de marchés et fonctionnant selon les règles de l'économie de marché.

En second lieu, le FPAP a pour objet de verser aux entreprises de pêche adhérentes la différence entre le prix moyen mensuel de référence et le “prix maximal couvert” selon les conventions des 12 novembre 2004 et 27 mai 2005 ou le prix de 30 centimes d'EUR par litre selon la convention du 11 octobre 2005. La fonction du FPAP correspond alors en pratique à une fonction de gestion des fonds en provenance de l'État afin de les répartir entre les entreprises de pêche adhérentes en fonction du carburant qu'elles ont acheté pour la conduite de leur activité de pêche.

3.1.   Aide à l'acquisition d'options sur les marchés à terme

3.1.1.   Existence d'une aide d'État

Les sociétés intervenant sur les marchés à terme des produits des matières premières sont ordinairement des sociétés privées fonctionnant selon les règles de l'économie de marché. Étant donné que le traité CE, selon son article 295, ne préjuge en rien le régime de la propriété dans les États membres, une société fonctionnant à partir de fonds d'origine publique peut théoriquement intervenir de la même manière sur ces marchés à terme si son fonctionnement est conforme aux règles de l'économie de marché. Il convient donc d'apprécier si ces règles sont respectées ou non.

Le capital initial du FPAP est constitué des cotisations des adhérents. Celles-ci sont probablement d'un montant très modique. Aucune information communiquée à la Commission ne lui permet de penser que le montant global des cotisations aurait été suffisant pour permettre au FPAP d'intervenir sur un marché à terme sans apport de fonds extérieurs. Ces fonds extérieurs ont été fournis par l'État, au moyen des avances octroyées par l'intermédiaire de l'OFIMER, et constituent donc une partie de ces avances qui ont représenté, selon les informations communiquées par la France, 65 millions d'EUR.

La France n'a donné à la Commission aucune indication sur le montant des fonds engagés par le FPAP sur ces marchés à terme.

Par ailleurs, la Commission observe que la France n'a fourni aucune information lui permettant de savoir si les trois avances déjà consenties sont les seules qui le seront ou bien si le versement de nouvelles avances est possible.

Ces fonds doivent être remboursés avec un taux d'intérêt de 4,45 %. Cet apport de l'État correspond donc en pratique à un prêt accordé à ce taux.

La Commission constate que ce taux est supérieur au taux de référence utilisé par la Commission pour déterminer l'élément d'aide existant dans un prêt bonifié, taux de référence fixé à 4,43 % en 2004 (2) et à 4,08 % depuis le 1er janvier 2005 (3). Par conséquent, théoriquement, il pourrait ne pas y avoir d'aide d'État dans les avances consenties si celles-ci l'avaient été dans les conditions normales d'une économie de marché.

Or, la Commission observe que le FPAP, d'une part, ne possède apparemment aucun bien immobilier et que, d'autre part, ses biens mobiliers sont très réduits puisqu'ils sont constitués uniquement des cotisations des adhérents. Il n'y a aucune garantie que l'État puisse être remboursé par le FPAP. Pour cette raison, elle estime qu'une banque, dans les conditions normales d'une économie de marché, n'aurait jamais prêté les sommes en question au FPAP, voire seulement une partie de ces sommes, pour intervenir sur un marché à terme sans avoir suffisamment de garanties que les dites sommes lui seront remboursées. Par conséquent, ces avances de l'État représentent un avantage financier en faveur du FPAP accordé au moyen de ressources de l'État.

En outre, étant donné que les trois conventions passées entre l'État et le FPAP prévoient expressément que les fonds publics versés ont pour objet, entre autres, la mise en place d'un mécanisme de couverture contre les fluctuations des cours internationaux du pétrole, la Commission considère que cet avantage est imputable à l'État (4).

Cet avantage financier comporte deux aspects: l'avantage en faveur du FPAP lui-même et l'avantage qu'en retirent, par voie de conséquence, les entreprises de pêche adhérentes.

Avantage en faveur du FPAP lui-même

Le FPAP bénéficie d'un avantage financier par rapport aux autres sociétés intervenant sur les marchés à terme, qu'il s'agisse de sociétés habituellement actives sur ces marchés ou bien de sociétés étant ou pouvant être constituées de la même manière que le FPAP sous forme de syndicat professionnel dans les autres États membres, voire en France même.

Par conséquent, cet avantage financier affecte les échanges entre les États membres et fausse ou menace de fausser la concurrence. Pour cette raison, il constitue une aide d'État au sens de l'article 87 du traité CE.

Avantage en faveur des entreprises de pêche

Les fonds en provenance de l'État dont bénéficie le FPAP favorisent les entreprises de pêche qui ont adhéré à ce syndicat parce qu'elles sont les seules à pouvoir bénéficier des prix préférentiels obtenus pour le carburant à partir des options acquises sur les marchés à terme.

Par conséquent, étant donné que les entreprises de pêche bénéficiaires sont en concurrence sur le marché communautaire avec d'autres entreprises, qu'il s'agisse d'autres entreprises de pêche ou bien d'entreprises d'autres secteurs d'activité économique dont les produits sont en concurrence avec les produits de la pêche, ces fonds affectent les échanges entre les États membres et faussent ou menacent de fausser la concurrence.

Pour cette raison, cet avantage dont bénéficient les entreprises de pêche constitue aussi une aide d'État au sens de l'article 87 du traité CE.

3.1.2.   Compatibilité avec le marché commun

3.1.2.1.   Aide d'État en faveur du FPAP lui-même

Comme l'indiquent les conventions passées entre l'État et le FPAP, cette aide d'État a eu pour objet de permettre le démarrage des interventions du FPAP sur les marchés à terme du pétrole et de ses produits dérivés ainsi que leur poursuite. Il s'agit donc d'une aide au fonctionnement du FPAP.

Il convient d'apprécier si cette aide au fonctionnement en faveur du FPAP peut être considérée comme compatible avec le marché commun.

Selon l'article 87, paragraphes 2 et 3, du traité, certaines catégories d'aide sont ou peuvent être considérées comme compatibles avec le marché commun. Il convient d'examiner si cette aide au fonctionnement du FPAP peut entrer dans l'une de ces catégories.

La Commission observe d'abord que cette aide n'est pas destinée à remédier à des dommages causés par un événement extraordinaire. La Commission rappelle que les fluctuations du cours du pétrole sont inhérentes à l'activité économique normale et ne peuvent pas être considérées comme un événement extraordinaire au sens de l'article 87 du traité. Cette aide ne peut donc pas être considérée comme compatible avec le marché commun en vertu du paragraphe 2, sous-paragraphe b), de l'article 87 du traité CE.

Ensuite, la Commission observe qu'aucune des lignes directrices qu'elle a adoptées pour l'analyse des aides d'État ne s'applique au présent régime d'aide.

Cette aide ne peut pas non plus être considérée comme compatible avec le marché commun sur la base d'une application directe du paragraphe 3 du même article, avec les différents cas de figure qui y sont prévus.

En effet, il ne s'agit manifestement pas d'une aide destinée à favoriser le développement économique de régions dans lesquelles le niveau de vie est anormalement bas ou dans lesquelles sévit un grave sous-emploi (cas prévu au sous-paragraphe a). Cette aide a pour but de permettre au FPAP d'intervenir sur les marchés à terme pertinents. Elle n'a donc pas de rapport avec les aides visées à ce sous-paragraphe a).

D'autre part, le FPAP ne peut pas être considéré comme un projet important d'intérêt européen ou comme une aide destinée à remédier à une perturbation grave de l'économie d'un État membre (cas prévus au sous-paragraphe b). En effet, le FPAP est spécifiquement français et les autres États membres n'ont pas exprimé l'intention d'instituer des fonds du même genre; la dimension européenne de ce fonds fait par conséquent défaut. Quant à considérer qu'il s'agit d'une aide destinée à remédier à une perturbation grave de l'économie d'un État membre, la Commission pourrait, à première vue, envisager d'adopter une telle position puisque la hausse du prix du carburant a entraîné une perturbation avérée de la situation du secteur de la pêche. Cependant, tout en notant que le FPAP ne concerne qu'un seul secteur d'activité économique alors que différents secteurs sont touchés par la hausse du prix du pétrole, la Commission a toujours considéré qu'il n'appartient pas aux autorités publiques d'intervenir financièrement contre cette hausse du pétrole; leur rôle doit au contraire consister notamment à mener des politiques d'incitation envers les entreprises afin qu'elles s'adaptent aux nouvelles conditions économiques créées par cette hausse. C'est pourquoi une aide ayant pour seul objectif d'intervenir sur les marchés à terme pertinents ne correspond pas à l'objectif souhaité.

En outre, l'existence du FPAP ne peut pas, par elle-même, répondre à la condition du sous-paragraphe c), qui prévoit que peuvent être compatibles avec le marché commun les aides destinées à faciliter le développement de certaines activités ou de certaines régions économiques quand elles n'altèrent pas les conditions des échanges dans une mesure contraire à l'intérêt commun. En effet, aucun élément n'indique que le développement ou l'accroissement d'une activité d'intervention sur les marchés à terme du pétrole est souhaitable. En outre, cette activité n'est pas liée à une région économique. C'est pourquoi cette aide ne peut pas être considérée comme compatible avec le marché commun en vertu de ce sous-paragraphe c).

Enfin, cette catégorie d'aide ne figure pas parmi les catégories d'aide qui seraient considérées comme compatibles avec le marché commun par décision du Conseil adoptée conformément au sous-paragraphe e).

3.1.2.2.   Aide en faveur des entreprises de pêche

Comme pour l'aide en faveur du FPAP, la Commission observe que cette aide n'est pas destinée à remédier à des dommages causés par un événement extraordinaire et ne peut donc pas être considérée comme compatible avec le marché commun en vertu du paragraphe 2, sous-paragraphe b), de l'article 87 du traité CE.

Etant donné qu'il s'agit d'une aide aux entreprises de pêche, celle-ci doit être analysée à la lumière des lignes directrices pour l'examen des aides d'État destinées aux secteurs de la pêche et de l'aquaculture (5), dites ci-après lignes directrices.

Comme cela est indiqué ci-dessus (cf. paragraphe 3.1.1), cette aide permet aux entreprises de pêche ayant adhéré au syndicat de bénéficier des prix préférentiels obtenus pour le carburant à partir des options acquises sur les marchés à terme.

Cette aide a pour effet de diminuer les coûts de production. Elle n'est assortie d'aucune obligation de la part des bénéficiaires. Elle entre dans la catégorie des aides au fonctionnement visées au paragraphe 3.7 des lignes directrices qui indique que “les aides d'État qui sont octroyées sans être assorties d'une quelconque obligation pour les bénéficiaires de répondre aux objectifs de la politique commune de la pêche et qui sont destinées à améliorer la situation des entreprises et à accroître leur trésorerie ou dont les montants sont fonction de … ou des moyens de production et qui ont pour effet de diminuer les coûts de production ou d'améliorer les revenus du bénéficiaire sont, en tant qu'aides au fonctionnement, incompatibles avec le marché commun…”.

3.2.   Compensation pour l'achat de carburant par les entreprises de pêche

3.2.1.   Existence d'une aide d'État

Comme cela est décrit ci-dessus (cf. paragraphe 2 “Description”), le FPAP, grâce aux fonds avancés par l'État, prend en charge la différence de prix existant, selon les conventions des 12 novembre 2004 et 27 mai 2005, entre le “prix maximum couvert” et le prix moyen mensuel de référence et, selon la convention du 11 octobre 2005, entre 30 centimes d'EUR par litre et le prix moyen mensuel de référence.

Par conséquent, les avances qui sont consenties par l'État au FPAP et qui permettent la prise en charge d'une partie des coûts supportés par les entreprises de pêche adhérant au FPAP procurent un avantage à ces entreprises. La position de ces entreprises se trouve donc renforcée par rapport aux entreprises se trouvant en concurrence sur le marché communautaire avec ces entreprises de pêche, qu'il s'agisse d'autres entreprises de pêche ou bien d'entreprises d'autres secteurs d'activité économique dont les produits sont en concurrence avec elles.

En outre, étant donné que les trois conventions passées entre l'État et le FPAP prévoient expressément que les fonds publics versés ont pour objet, entre autres, de verser aux adhérents du FPAP la différence, pour le carburant utilisé, entre le prix maximum couvert et le prix moyen mensuel de l'indice de référence, la Commission considère que cet avantage est imputable à l'État (6).

Par conséquent, ces fonds de l'État dont bénéficie le FPAP pour prendre partiellement en charge le coût du carburant utilisé par les navires de pêche constituent une aide d'État au sens de l'article 87 du traité CE.

Comme pour l'acquisition d'options sur les marchés à terme, la Commission observe que la France n'a donné à la Commission aucune indication sur la partie des 65 millions d'EUR avancés par l'État qui ont servi à prendre en charge partiellement le coût du carburant. De la même manière, la France n'a fourni aucune information sur le fait de savoir si les trois avances déjà consenties sont les seules qui le seront ou bien si le versement de nouvelles avances est possible ou déjà prévu.

3.2.2.   Compatibilité avec le marché commun

Comme pour l'avantage dont bénéficient les entreprises de pêche par le moyen de l'acquisition d'options par le FPAP sur les marchés à terme, la Commission observe que cette aide n'est pas destinée à remédier à des dommages causés par un événement extraordinaire et ne peut donc pas être considérée comme compatible avec le marché commun en vertu du paragraphe 2, sous-paragraphe b), de l'article 87 du traité CE.

Etant donné qu'il s'agit d'une aide aux entreprises de pêche, elle doit également être analysée, comme ci-dessus, à la lumière des lignes directrices pour l'examen des aides d'État destinées aux secteurs de la pêche et de l'aquaculture.

Comme pour l'aide résultant de l'acquisition d'options sur les marchés à terme, cette aide a pour effet de diminuer les coûts de production.

De ce fait, elle entre aussi dans la catégorie des aides au fonctionnement visées au paragraphe 3.7 des lignes directrices. Elle n'est non plus assortie d'aucune obligation de la part des bénéficiaires.

4.   CONCLUSION

En conséquence, il existe, à ce stade de l'évaluation préliminaire telle qu'elle est prévue à l'article 6 du règlement (CE) no 659/1999, des doutes sérieux sur la compatibilité de cette mesure d'aide avec le marché commun, tant en ce qui concerne l'aide en faveur du FPAP que l'aide en faveur des entreprises de pêche.

À la lumière des considérations qui précèdent, la Commission, agissant dans le cadre de la procédure prévue à l'article 88, paragraphe 2, du Traité CE, demande à la France de lui présenter ses observations et de lui fournir tous les renseignements nécessaires pour apprécier l'aide en cause, dans un délai d'un mois à compter de la réception de la présente lettre.

Par la présente, la Commission avise la France qu'elle informera les intéressés par la publication de la présente lettre et d'un résumé de celle-ci au Journal Officiel de l'Union européenne. Elle informera également les intéressés dans les pays de l'AELE signataires de l'accord EEE par la publication d'une communication dans le supplément EEE du Journal Officiel, ainsi que l'autorité de surveillance de l'AELE en leur envoyant une copie de la présente. Tous les intéressés susmentionnés seront invités à présenter leurs observations à compter d'un mois à compter de la date de cette publication.”


(1)  JO L 83 du 27.3.1999, p. 1.

(2)  JO C 307 du 17.12.2003, p. 11.

(3)  JO C 220 du 8.9.2005, p. 2.

(4)  Affaires C-482/99, France/Commission, arrêt de la Cour du 16 mai 2002 et C-345/02, Pearle BV, arrêt de la Cour de justice du 15 juillet 2004.

(5)  JO C 229 du 14.9.2004, p. 5.

(6)  Affaire C-345/02, Commission/France, arrêt de la Cour de justice du 15 juillet 2004.


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/35


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4114 — Lottomatica/GTECH)

(2006/C 91/06)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 7 april 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Lottomatica S.p.A. („Lottomatica”, Italië) die onder zeggenschap staat van De Agostini S.p.A. („De Agostini”, Italië) in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over de onderneming GTECH Holdings Corporation („GTECH”, USA) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Lottomatica: zowel actief in de loterijen- en kansspelensector, als in automatische betaaldiensten in Italië;

voor De Agostini: actief in de media-, uitgeverijen-, financiële- en verzekeringensector;

voor GTECH: actief in de kansspelensector en automatische betaaldiensten op een wereldwijde schaal.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4114 — Lottomatica/GTECH, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

DG Concurrentie

Merger Registry

J-70

B–1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/36


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4121 — Allianz Group/Sofinim/United Broadcast Facilities)

(2006/C 91/07)

(Voor de EER relevante tekst)

Op 22 maart 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://europa.eu.int/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4121. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://europa.eu.int/eur-lex/lex)


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/36


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4172 — Barclays/Tuja)

(2006/C 91/08)

(Voor de EER relevante tekst)

Op 30 maart 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://europa.eu.int/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4172. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://europa.eu.int/eur-lex/lex)


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/37


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4130 — ENI/Grupo Amorim/CGD/GALP)

(2006/C 91/09)

(Voor de EER relevante tekst)

Op 24 maart 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://europa.eu.int/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4130. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://europa.eu.int/eur-lex/lex)


19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/37


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4087 — Eiffage/Macquarie/APRR)

(2006/C 91/10)

(Voor de EER relevante tekst)

Op 15 februari 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://europa.eu.int/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4087. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://europa.eu.int/eur-lex/lex)


De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

19.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/38


ADVIES VAN DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING

over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (COM(2005) 230 def.);

het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (COM(2005) 236 def.), en

het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (COM(2005) 237 def.)

(2006/C 91/11)

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 286,

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name op artikel 8,

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens,

Gelet op Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met name op artikel 41,

Gezien het verzoek om advies op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 dat op 17 juni 2005 van de Commissie is ontvangen;

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES AANGENOMEN:

1.   INLEIDING

1.1.   Achtergrond

Het Schengeninformatiesysteem (het SIS) is een IT-systeem dat in de EU is opgezet als compenserende maatregel voor de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van het Schengengebied. Het SIS stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat om informatie uit te wisselen ten behoeve van de controle van personen en voorwerpen aan de buitengrenzen of op het grondgebied, alsmede ten behoeve van de afgifte van visa en verblijfstitels.

De Schengenuitvoeringsovereenkomst is in 1995 als een intergouvernementele overeenkomst in werking getreden. Het SIS, een onderdeel van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, werd naderhand bij het Verdrag van Amsterdam in de EU opgenomen.

Een nieuw Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) zal in de plaats komen van het huidige systeem, zodat het Schengengebied tot de nieuwe EU-lidstaten kan worden uitgebreid. Er zullen tevens nieuwe functies in het systeem worden ingevoerd. De in een intergouvernementeel kader opgestelde Schengenbepalingen zullen volledig in klassieke Europese rechtsinstrumenten worden omgezet.

Op 1 juni 2005 heeft de Europese Commissie drie voorstellen voor de instelling van SIS II ingediend. Deze zijn:

een voorstel voor een verordening op basis van titel IV van het EG-Verdrag (visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen), die betrekking zal hebben op de met de eerste pijler (immigratie) verband houdende aspecten van SIS II, hierna „het verordeningsvoorstel” genoemd;

een voorstel voor een besluit op basis van Titel VI van het EU-Verdrag (politiële en justitiële samenwerking in strafzaken), dat betrekking zal hebben op het gebruik van het SIS voor doeleinden van de derde pijler, hierna „het voorstel voor een besluit” genoemd;

een voorstel voor een verordening op basis van Titel V (vervoer), dat specifiek betrekking heeft op de toegang tot het SIS van de autoriteiten die belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen; dit voorstel wordt afzonderlijk behandeld (zie punt 4.6).

In dit verband zij erop gewezen dat de Commissie de komende maanden een mededeling zal uitbrengen over interoperabiliteit en grotere synergieën tussen de EU-informatiesystemen (SIS, VIS, Eurodac).

SIS II bestaat uit een centrale gegevensbank, „het centrale Schengeninformatiesysteem” (CS-SIS), waarbij de Commissie zal zorgen voor het operationele beheer in verband met de door elke lidstaat vastgestelde nationale toegangspunten (N-SIS). De Sirene-autoriteiten zorgen voor de uitwisseling van alle aanvullende informatie (niet in SIS II opgeslagen informatie die echter gerelateerd is aan SIS II-signaleringen).

De lidstaten zullen in SIS II gegevens opnemen in verband met personen die met het oog op aanhouding, overlevering of uitlevering worden gezocht, personen die in het kader van een gerechtelijke procedure worden gezocht, personen die moeten worden onderworpen aan onopvallende of gerichte controle, personen aan wie aan de buitengrenzen de toegang moet worden ontzegd, en vermiste of gestolen voorwerpen. Aan de hand van een aantal in het SIS opgenomen gegevens, een zogenaamde „signalering”, kan de bevoegde autoriteit een persoon of voorwerp identificeren.

Het SIS II zal nieuwe kenmerken hebben: ruimere toegang tot het SIS (Europol, Eurojust, nationale officieren van justitie, instanties die belast zijn met de afgifte van voertuigkentekenbewijzen), onderlinge koppeling van signaleringen, invoering van nieuwe gegevenscategorieën, met inbegrip van biometrische gegevens (vingerafdrukken en foto's), en een technisch platform dat met het visuminformatiesysteem zal worden gedeeld. Deze nieuwe elementen waren aanleiding voor jarenlange, verhitte discussies over een verschuiving van het doel van het SIS van een controle-instrument naar een meld- en onderzoeksysteem.

1.2.   Algemene kenmerken van de voorstellen

1.

De EDPS is verheugd dat hij op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 is geraadpleegd. Gezien echter het dwingende karakter van artikel 28, lid 2, dient het onderhavige advies in de preambule van de teksten te worden vermeld.

2.

De EDPS is om verschillende redenen ingenomen met de voorstellen. De omzetting van een intergouvernementele structuur in Europese rechtsinstrumenten brengt een aantal positieve gevolgen met zich mee: de rechtskracht van de regels met betrekking tot SIS II zal worden verduidelijkt, het Hof van Justitie zal bevoegd zijn voor de uitlegging van het rechtsinstrument van de eerste pijler, het Europees Parlement zal, in ieder geval ten dele, (zij het in een vrij laat stadium) bij SIS II worden betrokken.

3.

Bovendien bevatten de voorstellen, wat de inhoud betreft, een groot aantal gegevensbeschermingsbepalingen, waarvan sommige welkome verbeteringen inhouden ten opzichte van de huidige situatie. Met name valt hierbij te denken aan de maatregelen ten gunste van slachtoffers van identiteitsmisbruik, de uitbreiding van Verordening (EG) nr. 45/2001 tot de werkzaamheden van de Commissie in verband met de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van titel VI, en een betere omschrijving van de gronden voor het signaleren van personen ter fine van weigering van toegang.

4.

Voorts is duidelijk dat de voorstellen met de grootste zorgvuldigheid zijn opgesteld; ze zijn complex, maar dat is een afspiegeling van de inherente complexiteit van het systeem waarop zij betrekking hebben. De meeste opmerkingen in dit advies zijn bedoeld om bepalingen te verduidelijken of aan te vullen, maar nopen niet tot volledige herwerking van de teksten.

Niettegenstaande deze in het algemeen positieve beoordeling, kan evenwel een aantal bezwaren worden geformuleerd met name aangaande de volgende punten:

1.

In tal van opzichten is het niet duidelijk wat de bedoeling van de tekst is; de afwezigheid van een toelichting is zeer betreurenswaardig. Gezien de uiterst complexe aard van deze documenten had een toelichting echter een basisvoorwaarde moeten zijn. De lezer is in sommige gevallen dan ook aangewezen op puur giswerk.

2.

Bovendien valt de afwezigheid van een effectbeoordeling alleen maar te betreuren. Dat er al een eerste versie van het systeem bestaat, is geen gegronde reden, omdat beide systemen op tal van punten van elkaar verschillen. Zo had men meer aandacht moeten schenken aan de gevolgen van de invoering van biometrische gegevens.

3.

Het wettelijk kader voor gegevensbescherming is zeer complex; het berust op de gecombineerde toepassing van lex generalis en lex specialis. Zelfs wanneer er specifieke wetgeving wordt uitgewerkt, moet ervoor worden gezorgd dat het bestaande kader voor gegevensbescherming in Richtlijn 95/46/EG en in Verordening (EG) nr. 45/2001 volledig van toepassing blijft. De gecombineerde toepassing van verschillende rechtsinstrumenten mag niet leiden tot discrepanties tussen nationale systemen op fundamentele punten, noch tot een afzwakking van het huidige gegevensbeschermingsniveau.

4.

De toegang van tal van nieuwe instanties, die niet strookt met het oorspronkelijke doel, te weten „controle van personen en voorwerpen”, moet vergezeld gaan van strengere waarborgen.

5.

De voorstellen zijn voor een groot deel gebaseerd op andere rechtsinstrumenten die nog volop worden uitgewerkt (en soms nog niet eens zijn ingediend). De EDPS heeft begrip voor de moeilijkheden die zich voordoen bij het opstellen van wetgeving in complexe en zich voortdurend ontwikkelende omstandigheden; toch acht hij deze werkwijze niet aanvaardbaar in het licht van de gevolgen voor de betrokkenen en de rechtsonzekerheid die een en ander met zich meebrengt.

6.

Er heerst enige verwarring over de verdeling van bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie. Duidelijkheid is niet alleen van het allergrootste belang voor de goede werking van het systeem, maar ook een basisvoorwaarde voor een alomvattend toezicht op het systeem.

1.3.   Structuur van het advies

De structuur van het advies is als volgt: eerst wordt het wettelijk kader voor SIS II verduidelijkt. Vervolgens wordt het doel van SIS II omschreven, alsmede de fundamentele verschillen ten opzichte van het huidige systeem. Punt 5 bevat opmerkingen over de rol van respectievelijk de Commissie en de lidstaten in verband met de werking van SIS II. Punt 6 heeft betrekking op de rechten van de betrokkene, terwijl punt 7 nader ingaat op het toezicht op nationaal niveau en dat van de EDPS, alsook op de samenwerking tussen de toezichthouders. Punt 8 bevat een aantal opmerkingen en mogelijke wijzigingen in verband met beveiliging; de punten 9 en 10 betreffen respectievelijk de comitologie en de interoperabiliteit. Tenslotte zijn de belangrijkste conclusies voor elk punt vervat in een samenvatting van conclusies.

2.   WETTELIJK KADER

2.1.   Kader voor gegevensbescherming voor SIS II

De voorstellen verwijzen, wat het wettelijk kader voor gegevensbescherming betreft, naar Richtlijn 95/46/EG, Verdrag 108 en Verordening (EG) nr. 45/2001. Ook andere instrumenten zijn relevant.

Ter verduidelijking van deze context en van de belangrijkste referentiepunten voor onze beoordeling is het dienstig om op het volgende te wijzen:

Het recht op eerbiediging van privéleven is in Europa gewaarborgd sinds de aanneming, in 1950, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna „EVRM” genoemd) door de Raad van Europa. Artikel 8 EVRM heeft betrekking op „het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven”.

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, is inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht alleen toegestaan, voorzover „bij de wet is voorzien” en „in een democratische samenleving noodzakelijk is” voor de bescherming van wezenlijke belangen. Deze voorwaarden hebben ertoe geleid dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens extra eisen heeft gesteld met betrekking tot de hoedanigheid van de rechtsgrond voor overheidsinmenging, de evenredigheid van een maatregel, en passende waarborgen tegen misbruik.

Het recht op eerbiediging van privéleven en op bescherming van persoonsgegevens is meer recentelijk verankerd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 52 van het Handvest wordt erkend dat deze rechten kunnen worden beperkt, mits soortgelijke voorwaarden zijn vervuld als die welke gelden voor artikel 8 EVRM.

Artikel 6, lid 2, van het EU-Verdrag bepaalt dat de Unie de grondrechten eerbiedigt, zoals die worden gewaarborgd door het EVRM.

De drie teksten die uitdrukkelijk van toepassing zijn op de voorstellen voor SIS II zijn de volgende:

Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (hierna „Verdrag 108” genoemd), bevat fundamentele beginselen voor de bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Alle lidstaten hebben Verdrag 108 bekrachtigd. Het geldt tevens voor op politieel en justitieel gebied verrichte activiteiten. Verdrag 108 is momenteel de gegevensbeschermingsregeling die op het SIS van toepassing is, samen met Aanbeveling R(87) 15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). Deze richtlijn wordt hierna „Richtlijn 95/46/EG” genoemd. Opgemerkt zij dat de nationale wetgeving ter uitvoering van de richtlijn in de meeste lidstaten tevens betrekking heeft op gegevensverwerking op politieel en justitieel gebied.

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.) Deze verordening wordt hierna „Verordening 45/2001” genoemd.

De uitlegging van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 moet ten dele berusten op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit hoofde van het EVRM. Met andere woorden, de richtlijn en de verordening moeten in het licht van de grondrechten worden uitgelegd, voorzover zij betrekking hebben op verwerking van persoonsgegevens die afbreuk kan doen aan de fundamentele vrijheden, met name het recht op persoonlijke levenssfeer. Dit vloeit ook voort uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (1).

Op 4 oktober 2005 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (hierna „ontwerp-kaderbesluit” genoemd) (2). Dit kaderbesluit is bedoeld ter vervanging van Verdrag 108 als referentiewetgeving voor het ontwerp-besluit inzake SIS II, dat in dat verband waarschijnlijk van invloed zal zijn op de gegevensbeschermingsregeling (zie punt 2.2.5).

2.2.   Wettelijke gegevensbeschermingsregeling voor SIS II

2.2.1.   Algemene opmerking

De wettelijke basis voor SIS II bestaat uit afzonderlijke instrumenten; dit „doet” evenwel „geen afbreuk aan het beginsel dat SIS II één informatiesysteem vormt, dat als zodanig moet functioneren”, zoals in de overwegingen wordt gesteld. „Een aantal bepalingen van deze instrumenten moet bijgevolg identiek zijn”.

De structuur van beide documenten is in wezen dezelfde; de hoofdstukken I-III zijn nagenoeg identiek. Dat SIS II moet worden beschouwd als één informatiesysteem met twee verschillende rechtsgrondslagen, komt ook tot uiting in de — veeleer complexe — gegevensbeschermingsregeling.

De gegevensbeschermingsregeling wordt deels bepaald in de voorstellen zelf, als „lex specialis”, en aangevuld met een referentiewetgeving („lex generalis”) die per sector verschilt (Commissie, lidstaten in het kader van de eerste pijler, lidstaten in het kader van de derde pijler).

Deze structuur werpt de vraag op hoe moet worden omgesprongen met gespecialiseerde regels in hun relatie tot algemene regels. In dit geval beschouwt de EDPS de specifieke regel als de toepassing van de algemene regel. Bijgevolg moet de lex specialis altijd sporen met de lex generalis; de lex specialis is een nadere uitwerking (of complementering) van de lex generalis, maar wordt niet als een uitzondering op die regels beschouwd.

Met betrekking tot de vraag welke regel in specifieke gevallen moet worden toegepast, geldt het beginsel dat de lex specialis voorrang heeft. Bij ontstentenis of onduidelijkheid van de lex specialis moet naar de lex generalis worden verwezen.

Overeenkomstig de hierboven geschetste structuur zijn er drie verschillende combinaties van lex generalis en lex specialis mogelijk. Een en ander kan als volgt worden samengevat.

2.2.2.   Toepasselijke regeling voor de Commissie

Op de Commissie is Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing, ook wat de rol van de EDPS betreft, ongeacht of de werkzaamheden in het kader van de eerste (verordeningsvoorstel), dan wel derde pijler (voorstel voor een besluit) worden verricht. Overweging 21 van het voorgestelde besluit luidt als volgt: „Verordening (EG) nr. 45/2001 (…) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie, voorzover die verwerking plaatsvindt ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden die geheel of gedeeltelijk onder de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallen. De verwerking van persoonsgegevens in het kader SIS II valt gedeeltelijk onder de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht.”

Hiervoor zijn praktische redenen: het zou inderdaad uiterst moeilijk zijn om, wat de Commissie betreft, te bepalen of de gegevens worden verwerkt in het kader van werkzaamheden die onder de wetgeving van de eerste dan wel de derde pijler vallen.

Bovendien is de toepassing van één rechtsinstrument op alle werkzaamheden van de Commissie in het kader van SIS II niet alleen logischer uit praktisch oogpunt, maar komt die ook de consistentie ten goede (door te zorgen voor, overeenkomstig overweging 21 van het verordeningsvoorstel, „de coherente en homogene toepassing van de regels inzake de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens”). Het verheugt de EDPS dan ook dat de Commissie erkent dat Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing is op alle gegevensverwerkingsactiviteiten van de Commissie in het kader van SIS II.

2.2.3.   Toepasselijke regeling voor de lidstaten

Voor de lidstaten is de situatie complexer. De verwerking van persoonsgegevens binnen de toepassing van het verordeningsvoorstel wordt beheerst door het verordeningsvoorstel zelf, alsmede door Richtlijn 95/46/EG. Uit de redactie van overweging 14 van het verordeningsvoorstel blijkt heel duidelijk dat de richtlijn moet worden beschouwd als lex generalis, terwijl de SIS II-verordening als lex specialis moet worden aangemerkt. De gevolgen daarvan worden hieronder toegelicht.

Wat het voorstel voor een besluit betreft, is Verdrag 108 het rechtsinstrument inzake gegevensbescherming dat als referentie (lex generalis) dient, wat ertoe kan leiden dat de gegevensbeschermingsregelingen voor de eerste en de derde pijler op een aantal punten in aanzienlijke mate van elkaar verschillen.

2.2.4.   Impact op het gegevensbeschermingsniveau

Bij wijze van algemene kanttekening bij deze gegevensbeschermingsarchitectuur wijst de EDPS op het volgende:

De toepassing van het verordeningsvoorstel als lex specialis van Richtlijn 95/46/EG (en, in dezelfde zin, de toepassing van het voorstel voor een besluit als lex specialis van Verdrag 108) mag er geenszins toe leiden dat het gegevensbeschermingsniveau uit hoofde van de richtlijn of het verdrag wordt afgezwakt. De EDPS zal daartoe strekkende aanbevelingen doen (zie bijvoorbeeld het recht op rechtsmiddelen).

Evenzo mag de gecombineerde toepassing van rechtsinstrumenten niet tot gevolg hebben dat het in de Schengenuitvoeringsovereenkomst gewaarborgde gegevensbeschermingsniveau wordt verlaagd (zie bijvoorbeeld onderstaande opmerkingen over artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG).

De toepassing van twee verschillende instrumenten, hoe noodzakelijk ook in het licht van het Europese rechtskader, mag niet leiden tot ongerechtvaardigde discrepanties tussen de gegevensbeschermingsregelingen die, afhankelijk van het soort gegevens dat wordt verwerkt, op de betrokkenen van toepassing zijn. Dit moet zoveel mogelijk worden vermeden. Onderstaande aanbevelingen zijn tevens bedoeld om de consistentie zoveel mogelijk te verbeteren (zie bijvoorbeeld de bevoegdheden van de nationale controleautoriteiten).

Het rechtskader is zo complex dat er wellicht enige verwarring zal ontstaan bij de praktische toepassing ervan. In sommige gevallen is de interactie tussen lex generalis en lex specialis onduidelijk, en zou het dienstig zijn om een en ander in de voorstellen te verduidelijken. Bovendien is het voorstel van de GCA Schengen vervat in haar „advies over de voorgestelde rechtsgrondslag voor SIS II” (27 september 2005), te weten het opstellen van een vademecum met alle rechten betreffende SIS II en met een duidelijke hiërarchie van de toepasselijke wetgeving, tegen de achtergrond van dit complexe rechtskader zeer dienstig.

Tenslotte wordt met dit advies een hoog niveau van gegevensbescherming, samenhang en duidelijkheid beoogd, zodat de betrokkene voldoende rechtszekerheid kan worden geboden.

2.2.5.   Impact van het ontwerp-kaderbesluit op gegevensbescherming in de derde pijler

Verdrag 108 zal als referentie-instrument voor het ontwerp-besluit inzake SIS II op het gebied van gegevensbescherming worden vervangen door het kaderbesluit inzake gegevensbescherming in de derde pijler (3). Dat wordt in het voorstel niet vermeld, maar vloeit voort uit het voorgestelde kaderbesluit. Artikel 34, lid 2, luidt als volgt: „Iedere verwijzing naar Verdrag 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, moet worden gelezen als een verwijzing naar dit kaderbesluit”. De EDPS zal de komende weken advies uitbrengen over het ontwerp-kaderbesluit; in onderhavig advies wordt dan ook niet nader ingaan op de inhoud ervan. Telkens wanneer de toepassing van het kaderbesluit een aanzienlijke invloed kan hebben op de gegevensbeschermingsregeling voor SIS II, zal dat worden vermeld.

2.2.6.   Toepassing van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en van artikel 9 van Verdrag 108

Artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en artikel 9 van Verdrag 108 voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om wettelijke maatregelen te treffen ter beperking van de reikwijdte van de in de deze artikelen bedoelde rechten en plichten, indien dat noodzakelijk is ter waarborging van andere wezenlijke belangen (bijvoorbeeld de veiligheid van de staat, de landsverdediging, de openbare veiligheid) (4).

In de overwegingen van zowel het verordeningsvoorstel als het voorstel voor een besluit wordt gesteld dat deze mogelijkheid door de lidstaten zou kunnen worden gebruikt bij de uitvoering van de voorstellen op nationaal niveau. In dit geval dient een dubbele test te worden gedaan: de toepassing van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG moet in overeenstemming zijn met artikel 8 EVRM en mag niet leiden tot een afzwakking van de huidige gegevensbeschermingsregeling.

Dat is des te belangrijker in het geval van SIS II, omdat het systeem voorspelbaar moet zijn. Aangezien de lidstaten gegevens delen, moet er een mogelijkheid zijn om met redelijke zekerheid te vernemen hoe deze op nationaal niveau zullen worden verwerkt.

In dat verband is er met name één element dat zorgen baart, omdat de voorstellen zouden leiden tot een verlaging van het huidige gegevensbeschermingsniveau. Artikel 102 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst voorziet in een systeem waarbij het gebruik van gegevens strikt geregeld en beperkt is, zelfs in de nationale wetgeving („Gebruik dat in strijd is met het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 wordt naar nationaal recht aangemerkt als afwijking van doelbinding”). Zowel Richtlijn 95/46/EG als Verdrag 108 bepalen evenwel dat uitzonderingen, onder meer op het beginsel van de beperking van het doel, in het nationaal recht kunnen worden opgenomen. Dat zou echter een discrepantie inhouden ten opzichte van het huidige, in de Schengenuitvoeringsovereenkomst vervatte systeem, waarbij het nationaal recht niet kan afwijken van het kernbeginsel van de beperking van het doel en van het gebruik.

De aanname van het kaderbesluit zou daar niets aan veranderen: het probleem is er veeleer in gelegen het strikte beginsel van de beperking van het doel bij de verwerking van SIS II-gegevens te handhaven, dan ervoor te zorgen dat de gegevens overeenkomstig het kaderbesluit worden verwerkt.

De EDPS stelt voor om in de SIS II-voorstellen (namelijk in artikel 21 van het verordeningsvoorstel en in artikel 40 van het voorstel voor een besluit) een bepaling op te nemen in de trant van artikel 102, lid 4, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, ter beperking van de mogelijkheid voor de lidstaten om te voorzien in gebruik van gegevens waarin de SIS II-teksten niet voorzien. Een andere mogelijkheid bestaat erin om in het voorstel voor een besluit en in het verordeningsvoorstel de werkingssfeer van de uitzonderingen uit hoofde van artikel 13 van de richtlijn en artikel 9 van het verdrag uitdrukkelijk te beperken, door bijvoorbeeld te bepalen dat de lidstaten alleen het recht van toegang en informatie kunnen beperken, maar niet het beginsel van de kwaliteit van de gegevens.

3.   DOEL

Luidens artikel 1 van beide documenten („Instelling en algemene doelstelling van SIS II”) wordt SIS II ingesteld om „de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat te stellen samen te werken door informatie uit te wisselen met het oog op controles van personen en voorwerpen”, en „bij te dragen aan de handhaving van een hoog niveau van zekerheid in een ruimte zonder controles aan de binnengrenzen tussen de lidstaten”.

Het doel van SIS II wordt in eerder algemene bewoordingen aangegeven. Bovengenoemde bepalingen zijn geen precieze indicatie van wat onder deze doelstelling wordt verstaan.

De doelstelling van SIS II lijkt veel ruimer dan de doelstelling van het huidige SIS, zoals vervat in artikel 92 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, dat specifiek verwijst naar „(…) signaleringen van personen en voorwerpen …bij de uitoefening…van grenscontroles … en andere politie- en douanecontroles (…), alsmede (voorzover het de in artikel 96 bedoelde categorie van signaleringen betreft) ten behoeve van de visumverleningsprocedure, de afgifte van verblijfstitels en de toepassing van het vreemdelingenrecht (…)”.

De ruimere doelstelling vloeit tevens voort uit de invoering in SIS II van nieuwe functies en toegangsmogelijkheden die niet stroken met het oorspronkelijke doel van controles van personen en voorwerpen, maar veeleer passen bij een onderzoeksinstrument. In het bijzonder wordt voorzien in toegang voor autoriteiten die de SIS II-gegevens zullen gebruiken voor hun eigen doeleinden, dus niet ter verwezenlijking van de SIS II-doeleinden (zie hieronder); koppeling van signaleringen wordt veralgemeend, terwijl dit een typisch kenmerk is van een politieel onderzoeksinstrument.

Er rijzen ook vragen bij de biometrische zoekmachine die de komende jaren zal worden ontwikkeld, en die het mogelijk zal maken in het systeem opzoekingen te doen die de noden van een controlesysteem overstijgen.

Concluderend: de voorstellen hebben een veel ruimer doel dan het bestaande kader. Dit vergt aanvullende waarborgen. In dat verband zal de EDPS zich in zijn analyse niet zozeer richten op de ruime definitie in artikel 1 als dusdanig, maar op de functies en andere elementen van SIS II.

4.   BELANGRIJKE WIJZIGINGEN IN SIS II

In dit hoofdstuk wordt vooreerst nader ingegaan op de nieuwe elementen van SIS II, namelijk de invoering van biometrische gegevens, het nieuwe concept van toegang, met bijzondere aandacht voor de toegang van Europol en Eurojust, de autoriteiten die belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen, de koppeling van signaleringen en de toegang van verschillende autoriteiten tot immigratiegegevens.

4.1.   Biometrische gegevens

In de SIS II-voorstellen wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om een nieuwe categorie gegevens te verwerken, die specifieke aandacht verdient: biometrische gegevens. Zoals reeds werd benadrukt in het advies van de EDPS over het visuminformatiesysteem, vergt de gevoelige aard van biometrische gegevens specifieke waarborgen, die niet in de SIS II-voorstellen zijn opgenomen (5).

In het algemeen zij opgemerkt dat de tendens om biometrische gegevens te gebruiken in EU- informatiesystemen (VIS, EURODAC, Informatiesysteem voor rijbewijzen enz.), steeds sterker wordt, maar niet vergezeld gaat van een zorgvuldige bestudering van de daaraan verbonden risico's en de vereiste waarborgen. Deze noodzaak van nadere bestudering is ook benadrukt in de recente resolutie over biometrische gegevens van de Internationale Conferentie van de functionarissen voor de gegevensbescherming in Montreux (6). Tot dusverre was de meerwaarde voor de ontwikkeling van normen uitsluitend gelegen in de grotere interoperabiliteit van systemen, niet in de verbetering van de kwaliteit van biometrische processen.

Het zou dienstig zijn om een aantal gemeenschappelijke verplichtingen of vereisten in verband met de specifieke kenmerken van die gegevens vast te stellen, alsmede een gemeenschappelijke methodologie voor de vervulling ervan.

Deze gemeenschappelijke vereisten zouden met name de volgende elementen kunnen bevatten (de noodzaak daarvan wordt geïllustreerd door de SIS II-voorstellen):

Gerichte effectbeoordeling: De voorstellen zijn niet onderworpen aan een effectbeoordeling van het gebruik van biometrische gegevens (7).

Nadruk op scholing: Er wordt niet nader ingegaan op de bron van de biometrische gegevens en de wijze waarop deze zullen worden verzameld. Scholing vormt een kritieke stap in het algehele proces van biometrische identificatie, en mag niet uitsluitend worden bepaald in bijlagen of verdere besprekingen in subgroepen, omdat scholing een rechtstreekse invloed zal hebben op het eindresultaat van het proces, dat wil zeggen de hoogte van het foutieve afwijzingspercentage of foutieve aanvaardingspercentage.

Nadruk op het niveau van accuraatheid: Het gebruik van biometrische gegevens voor identificatie (vergelijking één/vele), dat in het voorstel wordt aangemerkt als een toekomstige implementatie van een zoekmachine voor biometrische gegevens, ligt moeilijker, omdat de resultaten van dit proces minder accuraat zijn dan wanneer de biometrische gegevens voor authentificatie of controle (vergelijking één/één) worden gebruikt. Biometrische identificatie mag dan ook niet de enige wijze van identificatie of de enige toegangssleutel tot verdere informatie zijn.

Vangnetprocedures: Er moeten onmiddellijk beschikbare vangnetprocedures komen om de waardigheid te eerbiedigen van personen die verkeerd hadden kunnen worden geïdentificeerd, en om te vermijden dat de last van tekortkomingen van het systeem op hen wordt overgedragen.

Gebruik van biometrische gegevens zonder degelijke, voorafgaande beoordeling komt neer op overwaardering van de betrouwbaarheid van biometrische gegevens. Biometrische gegevens zijn „levende” gegevens die evolueren in de tijd; de in de gegevensbank opgeslagen monsters zijn slechts een momentopname van een dynamisch element. Het permanente karakter ervan is niet absoluut en dient te worden getoetst. Aangezien de accuraatheid van biometrische gegevens nimmer absoluut zal zijn, dient zij altijd in een juiste verhouding te worden geplaatst ten opzichte van andere elementen.

Het mogelijke gebruik van SIS II-gegevens voor onderzoeksdoeleinden brengt voor de betrokkene ernstige risico's met zich mee, wanneer men biometrisch bewijsmateriaal een (al te) belangrijke rol laat spelen, zoals eerder is aangetoond (8).

In de voorstellen zou dan ook ruimte moeten zijn voor erkenning van en bewustmaking omtrent de reële mogelijkheden van het gebruik van biometrische gegevens voor identificatiedoeleinden.

4.2.   Toegang tot SIS II-gegevens

4.2.1   Een nieuwe visie op toegang

De autoriteiten die toegang hebben tot de SIS-gegevens, worden voor elke signalering aangegeven. In beginsel wordt een dubbele test verricht, voordat toegang tot de SIS-gegevens wordt verleend: de autoriteiten moet toegang worden verleend in volledige overeenstemming met het algemene doel van het SIS en met het specifieke doel van elke signalering.

Dit vloeit voort uit de definitie van „signalering”, zowel in het verordeningsvoorstel als in het voorstel voor een besluit (art. 3, lid 1, punt a), van beide instrumenten: „signalering”: een in SIS II opgenomen reeks gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten een persoon of een voorwerp kunnen identificeren met het oog op het nemen van een specifieke maatregel). In artikel 39, lid 3, van het voorstel voor een besluit wordt dit nog versterkt door de bepaling dat „de in lid 1 bedoelde gegevens uitsluitend worden gebruikt ter identificatie van een persoon met het oog op de vaststelling van een specifieke maatregel overeenkomstig dit besluit”. In dat verband heeft SIS II nog altijd de kenmerken van een hit/no-hit systeem, waarbij elke signalering wordt opgenomen met een specifiek doel (overlevering, weigering van toegang enz.).

Voor de autoriteiten die toegang hebben tot de SIS-gegevens, is er een feitelijke beperking van het gebruik van deze gegevens, omdat zij in beginsel alleen toegang kunnen krijgen tot de gegevens met het oog op het nemen van een specifieke maatregel.

Enkele van de in de voorstellen genoemde toegangsmogelijkheden druisen evenwel in tegen deze logica: zij hebben immers tot doel om de autoriteiten informatie te verschaffen, niet om deze in staat te stellen een persoon te identificeren en de in de signalering genoemde maatregel te nemen.

Meer bepaald gaat het om de volgende toegangsmogelijkheden:

toegang van de voor asiel bevoegde autoriteiten tot immigratiegegevens;

toegang van de voor toekenning van de vluchtelingenstatus bevoegde autoriteiten tot immigratiegegevens;

toegang van Europol tot signaleringen ter fine van uitlevering en onopvallende controle en signaleringen inzake gestolen documenten, met het oog op inbeslagneming;

toegang van Eurojust tot gegevens inzake uitlevering en lokalisatie.

Al deze autoriteiten hebben dezelfde kenmerken met betrekking tot de SIS II-gegevens:

zij zijn niet in staat om de in de signalering genoemde specifieke maatregel te nemen. Er wordt hun toegang verleend als bron van informatie voor hun eigen doeleinden.

Zelfs bij deze autoriteiten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen diegenen die toegang hebben voor hun eigen doeleinden, maar met een eerder specifieke doelstelling, en diegenen (namelijk Europol en Eurojust) voor wie het doel van de toegang helemaal niet gespecificeerd is. Zo hebben de voor asiel bevoegde autoriteiten toegang voor een specifiek doel, zelfs wanneer dat niet het in de signalering genoemde doel is. Zij kunnen toegang krijgen tot immigratiegegevens „om vast te stellen of een asielzoeker illegaal in een andere lidstaat heeft verbleven”. Europol en Eurojust hebben echter toegang tot de in bepaalde categorieën van signaleringen opgenomen gegevens, „die nodig is om hun taken te vervullen”

Samengevat: er wordt toegang tot SIS II-gegevens verleend in drie gevallen:

toegang met het oog uitvoering van de signalering;

in de voorstellen welomschreven toegang voor een ander doel dan SIS II;

niet duidelijk omschreven toegang voor een ander doel dan SIS II.

De EDPS is van oordeel dat, hoe algemener het doel van de toegang is, des te strikter de te vervullen waarborgen moeten zijn. De algemene waarborgen worden hieronder nader toegelicht; vervolgens wordt nader ingegaan op de specifieke situatie van Europol en Eurojust.

4.2.2   Voorwaarden voor toegang

1.

Toegang kan in ieder geval alleen worden verleend wanneer deze verenigbaar is met het algemene doel van SIS II, en overeenstemt met de rechtsgrondslag.

Dat betekent in de praktijk dat de toegang tot immigratiegegevens uit hoofde van het verordeningsvoorstel moet strekken tot de uitvoering van het beleid op het gebied van het vrije verkeer van personen dat deel uitmaakt van het Schengenacquis.

Evenzo moet de toegang tot signaleringen uit hoofde van het besluit strekken tot ondersteuning van de operationele samenwerking van justitie en politie in strafzaken.

In dat verband attendeert de EDPS op het hoofdstuk dat betrekking heeft op de toegang tot SIS II van de diensten die belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen (zie punt 4.6).

2.

De noodzaak van toegang tot SIS II-gegevens moet worden aangetoond, alsmede de onmogelijkheid dan wel de grote moeilijkheid om de gegevens met andere, minder ingrijpende middelen te verkrijgen. Dat had moeten gebeuren in een toelichting; de afwezigheid daarvan wordt, zoals eerder werd opgemerkt, ten zeerste betreurd.

3.

Het beoogde gebruik van de gegevens moet uitdrukkelijk en restrictief worden omschreven.

Zo hebben de voor asiel bevoegde autoriteiten toegang tot immigratiegegevens „om vast te stellen of een asielzoeker illegaal in een andere lidstaat heeft verbleven”. Europol en Eurojust hebben echter toegang tot de in bepaalde categorieën van signaleringen opgenomen gegevens, „die nodig is om hun taken te vervullen”. Dat is niet voldoende gedetailleerd (zie hieronder).

4.

De voorwaarden voor toegang moeten welomschreven en restrictief zijn. Met name mogen alleen de diensten binnen de organisaties die zich bezighouden met SIS II-gegevens, toegang krijgen tot deze gegevens. Deze verplichting, als vervat in artikel 40 van het voorstel voor een besluit en in artikel 21, lid 2, van het verordeningsvoorstel, zou moeten worden aangevuld met een verplichting voor de nationale autoriteiten om een lijst bij te houden van de personen die toegang hebben tot SIS II. Hetzelfde geldt voor Europol en Eurojust.

5.

Dat deze autoriteiten toegang tot SIS II-gegevens krijgen, kan nimmer een grond zijn voor opneming of behoud in het systeem van gegevens die niet dienstig zijn voor de specifieke signalering waarop zij betrekking hebben. Nieuwe categorieën van gegevens mogen niet worden toegevoegd omdat zij andere informatiesystemen ten goede zouden komen. Zo voorziet artikel 39 van het voorstel voor een besluit in de opneming van gegevens betreffende de signalerende autoriteit in signaleringen. Deze gegevens zijn niet nodig om een maatregel (aanhouding, onopvallende controle, enz.) uit te voeren; de enige reden waarom zij zouden kunnen worden opgenomen, is om er Europol of Eurojust van te laten profiteren. De beginselen voor de verwerking van deze gegevens moeten duidelijk worden uiteengezet.

6.

De bewaartermijn van de gegevens mag niet worden verlengd, wanneer dat niet nodig is voor het doel waarvoor de gegevens zijn opgenomen. Dat betekent dat, zelfs wanneer Europol of Eurojust toegang heeft tot deze gegevens, zulks niet voldoende grond is om deze in het systeem te handhaven (zodra een gezochte persoon bijvoorbeeld is uitgeleverd, moeten de gegevens worden verwijderd, zelfs indien deze nuttig zouden kunnen zijn voor Europol). Ook hier is zorgvuldig toezicht geboden om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten zich daaraan houden.

4.2.3   Toegang van Europol en Eurojust

a.   Gronden voor toegang

Over de toegang van Europol en Eurojust tot bepaalde SIS-gegevens is reeds gesproken voordat deze werden opgenomen in het besluit van de Raad van 24 februari 2005 (9). Van alle autoriteiten die voor hun eigen doeleinden toegang hebben, genieten zij de meest ruime toegang. Hoewel het gebruik van deze gegevens wordt omschreven in hoofdstuk XII van het besluit, zijn de gronden voor toegang niet voldoende uitgewerkt. Dat geldt des te meer omdat de taken van Europol en Eurojust waarschijnlijk met de tijd zullen evolueren.

De EDPS verzoekt de Commissie met klem om de taken waarvoor toegang van Europol en Eurojust gerechtvaardigd is, restrictief te omschrijven.

b.   Restrictie van gegevens

Om „fishing expeditions” van Europol en Eurojust te vermijden, en om ervoor te zorgen dat zij alleen toegang krijgen tot de gegevens „die nodig zijn om hun taken te vervullen”, heeft de GCA in haar advies van 27 september 2005 over de SIS II-voorstellen de suggestie gedaan om de toegang van Europol en Eurojust te beperken tot gegevens over personen wier naam al in hun bestanden staat. Aldus zou worden gewaarborgd dat alleen signaleringen die voor hen relevant zijn, kunnen worden geraadpleegd. De EDPS onderschrijft deze aanbeveling.

c.   Beveiligingsaspecten

De EDPS is ingenomen met de verplichting om alle transacties in verband met Europol en Eurojust op te slaan, alsmede met het verbod om delen van het systeem te kopiëren of te downloaden.

Artikel 56 van het voorstel voor een besluit beoogt „één of twee” toegangspunten voor Europol en Eurojust. Hoe begrijpelijk het ook kan zijn dat een lidstaat vanwege de gedecentraliseerde structuur van zijn bevoegde autoriteiten meer dan één toegangspunt nodig heeft, de status en de activiteiten van Europol en Eurojust rechtvaardigen dit niet. Opgemerkt zij tevens dat, uit het oogpunt van de veiligheid, een verhoging van het aantal toegangspunten het gevaar van misbruik doet toenemen, en derhalve met consistentere elementen moet worden gerechtvaardigd. Bij gebreke van overtuigende argumenten stelt de EDPS derhalve voor om Europol en Eurojust slechts één toegangspunt te verlenen.

4.3.   Koppeling van signaleringen

Artikel 26 van de verordening en artikel 46 van het besluit bepalen dat een lidstaat signaleringen overeenkomstig zijn nationale wetgeving kan koppelen, om twee of meer signaleringen met elkaar te verbinden.

Hoewel koppeling van signaleringen nuttig kan zijn voor controles (zo kan een aanhoudingsbevel voor een autodief worden gekoppeld aan een gestolen voertuig), gaat het hier om een typisch kenmerk van een politieel onderzoeksinstrument.

Koppeling van signaleringen kan een belangrijk effect hebben op de rechten van de betrokkene, omdat die niet langer wordt „beoordeeld” op basis van de hem betreffende gegevens, maar op basis van mogelijke associatie met andere personen. Personen wier gegevens gekoppeld zijn aan die van misdadigers of gezochte personen, zullen waarschijnlijk met meer wantrouwen worden bejegend dan andere. Koppeling van signaleringen komt bovendien neer op uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van het SIS, omdat daardoor de registratie van vermeende bendes of netwerken mogelijk wordt (indien bijvoorbeeld gegevens over illegale immigranten worden gekoppeld aan gegevens over mensenhandelaars). Tenslotte heeft koppeling van signaleringen, aangezien daarop de nationale wetgeving van toepassing is, mogelijkerwijs tot gevolg dat een koppeling die in één lidstaat als illegaal wordt aangemerkt, door een andere lidstaat wel kan worden bewerkstelligd, en dat aldus „illegale” gegevens in het systeem worden opgenomen.

In de conclusies van de Raad van 14 juni 2004 over de aan SIS II te stellen functie-eisen wordt gesteld dat elke koppeling duidelijk moet beantwoorden aan operationele behoeften, het evenredigheidsbeginsel moet eerbiedigen en moet berusten op een duidelijk omschreven verband. Bovendien mag koppeling geen afbreuk doen aan de toegangsrechten. Hoe het ook zij, koppeling van signaleringen moet, aangezien het om een verwerking gaat, in overeenstemming zijn met de nationale wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG en/of Verdrag 108.

In de voorstellen wordt herhaald dat het bestaan van koppelingen geen afbreuk mag doen aan de toegangsrechten (anders zou toegang worden verleend tot gegevens waarvan de verwerking overeenkomstig de nationale wetgeving onwettig is, wat in strijd is met artikel 6 van de richtlijn).

De EDPS wijst op het belang van een strikte uitlegging van artikel 26 van het verordeningsvoorstel en van artikel 46 van het voorstel voor een besluit: dit kan worden gewaarborgd door duidelijk te stellen dat autoriteiten die geen toegang hebben tot bepaalde categorieën van gegevens, evenmin toegang mogen hebben tot koppelingen met die categorieën, en zelfs niet op de hoogte mogen zijn van het bestaan van deze koppelingen. Koppelingen mogen niet zichtbaar zijn wanneer er geen recht van toegang is tot de gekoppelde gegevens.

Bovendien zou de EDPS willen worden geraadpleegd over de technische maatregelen om een en ander te waarborgen.

4.4.   Signaleringen ter fine van weigering van toegang

4.4.1.   Gronden voor opneming

Het gebruik van „signaleringen van onderdanen van derde landen ter fine van weigering van toegang” (artikel 15 van de verordening) heeft een beduidende weerslag op de vrijheden van de betrokkene: een op grond van deze bepaling gesignaleerde persoon heeft gedurende verscheidene jaren geen toegang meer tot het Schengengebied. Het betreft tot dusverre de meest voorkomende signalering wat betreft het aantal gesignaleerde personen. Gezien de gevolgen van deze signaleringscategorie en het aantal betrokken personen, moet uiterst zorgvuldig te werk worden gegaan bij de invulling en de uitvoering ervan. Hoewel dat ook voor de andere signaleringscategorieën geldt, zal de EDPS een specifiek hoofdstuk wijden aan deze signaleringscategorie, omdat zij specifieke problemen doet rijzen in verband met de gronden voor opneming.

De nieuwe signalering ter fine van weigering van toegang houdt verbeteringen in ten opzichte van de huidige situatie, maar is ook niet volledig bevredigend, omdat zij goeddeels gebaseerd is op instrumenten die nog niet zijn aangenomen, of zelfs nog niet zijn ingediend.

De verbeteringen zijn gelegen in een preciezere omschrijving van de gronden voor opneming van gegevens. De huidige redactie van de Schengenuitvoeringsovereenkomst heeft geleid tot aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft het aantal op grond van artikel 96 SUO gesignaleerde personen. De GCA Schengen heeft een alomvattende studie (10) terzake verricht en aanbevolen dat „de beleidsmakers zouden moeten overwegen om de gronden voor opneming van signaleringen in de afzonderlijke Schengenstaten te harmoniseren”.

Het voorgestelde artikel 15 is gedetailleerder, wat positief moet worden onthaald.

Bovendien bevat artikel 15, lid 2, een opsomming van gevallen waarin personen niet kunnen worden gesignaleerd, omdat ze, op grond van verschillende statussen, legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven. Hoewel dat al uit de huidige Schengenuitvoeringsovereenkomst kon worden afgeleid, heeft de praktijk aangetoond dat de toepassing van dit mechanisme onderhevig is aan variatie tussen de lidstaten. Verduidelijking is dan ook een positief element.

De bovengenoemde bepaling staat echter ook bloot aan serieuze kritiek, omdat zij voor een groot deel gebaseerd is op een nog niet aangenomen tekst, namelijk de richtlijn betreffende terugkeer.

Na de aanname van de SIS II-voorstellen heeft de Commissie (op 1 september 2005) een richtlijn ingediend over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven; zolang deze tekst evenwel niet definitief is, kan hij niet worden beschouwd als geldige grondslag voor de opneming van gegevens in een systeem. De richtlijn druist met name in tegen artikel 8 EVRM, omdat inmenging in de persoonlijke levenssfeer van personen gerechtvaardigd moet worden met — onder meer — een duidelijke en toegankelijke wetgeving.

De EDPS verzoekt de Commissie dan ook met klem deze bepaling in te trekken, dan wel op grond van de bestaande wetgeving zo te herformuleren dat de betrokkene kan vernemen welke maatregelen de autoriteiten precies jegens hem kunnen nemen.

4.4.2.   Toegang tot de in artikel 15 bedoelde signaleringen

Artikel 18 bepaalt welke autoriteiten toegang hebben tot deze signaleringen, en voor welke doeleinden. In de leden 1 en 2 van artikel 18 wordt bepaald welke autoriteiten toegang hebben tot de op grond van de richtlijn betreffende terugkeer opgenomen signaleringen. Verwezen wordt naar de opmerkingen hierboven.

Artikel 18, lid 3, van het verordeningsvoorstel verleent toegang aan de voor toekenning van de vluchtelingenstatus bevoegde autoriteiten uit hoofde van een richtlijn die zelfs nog niet is ingediend. Bij gebreke van een beschikbare tekst verwijst de EDPS naar de opmerkingen hierboven.

4.4.3.   Bewaartermijn van de in artikel 15 bedoelde signaleringen

Volgens artikel 20 mag de signalering slechts worden bewaard gedurende de periode van weigering van toegang die is vastgesteld in de beslissing (tot verwijdering of terugkeer). Dit stemt overeen met de gegevensbeschermingsregels. Bovendien wordt de signalering na vijf jaar automatisch verwijderd, tenzij de lidstaat die de gegevens in SIS II heeft opgenomen, anders beslist.

Passend toezicht op nationaal niveau moet ervoor zorgen dat de bewaartermijn niet automatisch wordt verlengd wanneer dit niet gerechtvaardigd is, en dat de lidstaten de gegevens vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar verwijderen, indien de periode van weigering van toegang korter is.

4.5.   Bewaartermijnen

Hoewel het beginsel van bewaring hetzelfde blijft (als algemene regel geldt dat een signalering uit SIS II moet worden verwijderd zodra de in de signalering gevraagde maatregel is genomen), vloeit uit de voorstellen voort dat de bewaartermijn voor signaleringen in het algemeen is verlengd.

In de Schengenuitvoeringsovereenkomst is bepaald dat uiterlijk drie jaar (of één jaar, in het geval van ter fine van onopvallende controle opgenomen gegevens) na de opneming van de gegevens wordt getoetst of verdere opslag nodig is. De nieuwe voorstellen voorzien in automatische verwijdering (met de mogelijkheid van verzet van de signalerende lidstaat) na 5 jaar voor immigratiegegevens, na 10 jaar voor gegevens inzake aanhouding, vermiste personen en personen die in het kader van een gerechtelijke procedure worden gezocht, en na 3 jaar voor personen die moeten worden onderworpen aan onopvallende controle.

Ofschoon de lidstaten de gegevens in beginsel moeten verwijderen wanneer het doel van de signalering is verwezenlijkt, wordt de maximale bewaartermijn aanzienlijk verlengd (in de meeste gevallen is die drie keer zo lang), zonder enige motivering van de Commissie. Wat de immigratiegegevens betreft, kan men alleen maar gissen dat de termijn van 5 jaar gekoppeld is aan de periode van weigering van toegang die in de ontwerp-richtlijn betreffende terugkeer wordt voorgesteld. In alle andere gevallen is niet in te zien waarom de termijn is verlengd.

Signalering in het SIS kan aanzienlijke gevolgen met zich mee brengen voor het leven van de betrokkenen. Dat is met name zorgwekkend in het geval van signalering van personen ter fine van onopvallende of gerichte controle, omdat deze signaleringen op basis van vermoedens kunnen worden opgenomen.

De EDPS wil een gegronde reden voor de verlenging van de bewaartermijnen. Indien hiervoor geen overtuigende rechtvaardiging kan worden gegeven, stelt hij voor deze termijnen tot hun huidige duur te herleiden, met name in het geval van signaleringen ter fine van onopvallende of gerichte controle.

4.6.   Toegang van de autoriteiten die belast zijn met de afgifte van voertuigkentekenbewijzen

Het belangrijkste vraagstuk houdt verband met de keuze van een meer dan twijfelachtige rechtsgrondslag. De Commissie slaagt er niet in de EDPS te overtuigen van het gebruik van een rechtsgrondslag van de eerste pijler in verband met „vervoer” voor een maatregel die ertoe strekt bestuurlijke autoriteiten toegang tot het SIS te verlenen met het oog op de preventie en de bestrijding van criminaliteit (smokkel van gestolen voertuigen). De noodzaak van een gegronde reden en een solide rechtsgrondslag voor het verlenen van toegang tot SIS II wordt uiteengezet in punt 4.2.2 van dit advies.

De EDPS verwijst naar de opmerkingen vervat in het advies van de GCA Schengen over de voorgestelde rechtsgrondslag voor SIS II. Met name het voorstel van de GCA Schengen om het voorstel voor een besluit te wijzigen teneinde er deze toegang in op te nemen, verdient aanbeveling.

5.   ROL VAN DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN

Een duidelijke omschrijving en toewijzing van verantwoordelijkheden in het kader van SIS II is van het allergrootste belang, niet alleen voor de goede werking van het systeem, maar ook uit het oogpunt van toezicht. De bevoegdheidsverdeling op het gebied van het toezicht vloeit voort uit de omschrijving van de verantwoordelijkheden; absolute duidelijkheid is dan ook een noodzaak.

5.1.   Rol van de Commissie

De EDPS is ingenomen met hoofdstuk III van beide voorstellen, waarin de rol en de verantwoordelijkheden van de Commissie in het kader van SIS II (als een rol van „operationeel beheer”) worden omschreven. Die verduidelijking blijft in het VIS-voorstel achterwege. De rol van de Commissie wordt evenwel niet uitsluitend in hoofdstuk III bepaald. Zoals reeds besproken in hoofdstuk 9 van dit advies, is de Commissie via de comitologieprocedure tevens betrokken bij de uitvoering en het beheer van het systeem.

Wat gegevensbescherming betreft, heeft de Commissie een rol die al in het kader van het VIS en Eurodac is erkend, namelijk de rol van verantwoordelijke voor het operationele beheer. Samen met haar belangrijke rol op het vlak van de ontwikkeling en het onderhoud van het systeem, moet deze rol worden beschouwd als de rol van een toezichthouder sui generis. Zoals vermeld in het advies van de EDPS over het VIS, houdt dit veel meer in dan de taak van een gegevensverwerker, maar is het tegelijk beperkter dan de taak van een normale toezichthouder, doordat de Commissie geen toegang heeft tot de in het SIS II verwerkte gegevens.

Aangezien SIS II gebaseerd zal zijn op complexe systemen, waarvan sommige berusten op nieuwe technologieën, dringt de EDPS aan op een grotere verantwoordelijkheid van de Commissie voor het up-to-date houden van de systemen door de beste beschikbare technologie in verband met beveiliging en gegevensbescherming toe te passen.

In artikel 12 van de voorstellen dient derhalve te worden toegevoegd dat de Commissie regelmatig voorstellen moet doen voor de implementatie van nieuwe technologieën die beantwoorden aan de jongste stand van de techniek op dit gebied, de gegevensbescherming en veiligheidsniveaus zullen verbeteren en de taken van de nationale autoriteiten die toegang hebben tot deze gegevens, zullen vergemakkelijken.

5.2.   Rol van de lidstaten

De situatie van de lidstaten is niet echt duidelijk, omdat moeilijk uit te maken valt welke autoriteiten zullen fungeren als toezichthouder.

In de voorstellen wordt een omschrijving gegeven van de rol van de nationale SIS II-instantie (zorgen voor toegang van de bevoegde autoriteiten tot SIS II) en van de Sirene-autoriteit (zorgen voor de uitwisseling van alle aanvullende informatie). De lidstaten moeten tevens zorgen voor de werking en de beveiliging van hun „NS” („Nationaal Systeem”). Het is niet duidelijk of laatstgenoemde verantwoordelijkheid door één van de bovengenoemde autoriteiten moet worden gedragen. In ieder geval dient een en ander te worden verduidelijkt.

Wat gegevensbescherming betreft, moeten de Commissie en de lidstaten als één toezichthouder worden beschouwd, zij het elk met specifieke verantwoordelijkheden. Erkenning van deze complementaire taken is de enige weg naar volledig toezicht op alle SIS II-activiteiten.

6.   RECHTEN VAN DE BETROKKENE

6.1.   Informatie

6.1.1.   Verordeningsvoorstel

Artikel 28 van het verordeningsvoorstel voorziet in het recht van informatie van de betrokkene, en is voornamelijk gebaseerd op artikel 10 van Richtlijn 95/46. Dit is een wijziging ten goede, want de Schengenuitvoeringsovereenkomst voorziet niet uitdrukkelijk in een recht van informatie. De volgende punten zijn evenwel voor verbetering vatbaar.

Er moet informatie worden toegevoegd aan de lijst: dat zou bijdragen tot een eerlijke behandeling van de betrokkene (11). Die informatie heeft betrekking op de bewaartermijn van de gegevens, het bestaan van het recht om een besluit tot opneming van een signalering te laten toetsen of daartegen beroep in te stellen (in sommige gevallen, zie artikel 15, lid 3, van het verordeningsvoorstel), de mogelijkheid om bijgestaan te worden door de gegevensbeschermingsautoriteit, en het bestaan van rechtsmiddelen.

Het verordeningsvoorstel bevat geen aanwijzingen omtrent het tijdstip waarop de informatie moet worden verstrekt. Daardoor zou het voor de betrokkene onmogelijk kunnen zijn om zijn rechten te doen gelden Om deze rechten te kunnen doen gelden, dient de verordening te voorzien in een tijdstip waarop de informatie moet worden verstrekt, een tijdstip dat afhankelijk is van de signalerende autoriteit.

Een praktische oplossing zou erin bestaan informatie over de signalering op te nemen in het besluit dat aan de signalering ten grondslag ligt: een rechterlijke of administratieve beslissing die wordt gerechtvaardigd door een gevaar voor de openbare orde (…), een terugkeerbesluit of een uitzettingsbevel gepaard gaand met een verbod om het land opnieuw binnen te komen. Bovenstaande informatie moet worden toegevoegd aan artikel 28 van de verordening.

6.1.2.   Voorgestelde besluit

In artikel 50 van het besluit wordt bepaald dat informatie wordt verstrekt op verzoek van de persoon van wie gegevens worden verwerkt (de betrokkene), en worden de mogelijke gronden voor het weigeren van informatie genoemd. Gezien de aard van de gegevens en de context waarin deze worden verwerkt, valt het natuurlijk te begrijpen dat aan dit recht beperkingen worden gesteld.

Het recht van informatie mag echter niet afhankelijk worden gemaakt van een verzoek van de betrokkene (eigenlijk zou een verzoek om toegang eerder zo moeten worden gedefinieerd). Er kan worden verondersteld dat het gerechtvaardigd is om informatie te „verzoeken” in de gevallen waarin de betrokkene niet kan worden geïnformeerd omdat niet bekend is waar hij zich bevindt.

Dit zou beter worden aangepakt door een uitzondering op het recht van informatie toe te voegen in gevallen waarin het verstrekken van informatie onmogelijk is of een buitensporige inspanning vergt. Artikel 50 van het besluit moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Deze oplossing zou ook stroken met de toepassing van het ontwerp-kaderbesluit over gegevensbescherming in het kader van de derde pijler.

6.2.   Toegang

Het is positief te noemen dat zowel in het verordeningsvoorstel als in het voorgestelde besluit termijnen worden opgelegd voor het beantwoorden van verzoeken om toegang. Aangezien de procedure voor de uitoefening van het recht van toegang op nationaal niveau is gedefinieerd, kan echter de vraag worden gesteld hoe de termijnen die in deze voorstellen worden opgelegd, in de bestaande procedures kunnen worden ingepast, met name indien in bepaalde lidstaten kortere termijnen van toepassing zijn voor de beantwoording van een verzoek om toegang. Er moet duidelijk worden gemaakt dat de termijnen die het meest in het voordeel van de betrokkene zijn, moeten worden toegepast.

6.2.1.   Verordeningsvoorstel

Opgemerkt zij dat de huidige beperkingen op het recht van toegang in de Schengenovereenkomst („wordt geweigerd, wanneer dat voor de uitoefening van een rechtmatige taak in verband met de in SIS II opgenomen gegevens of ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokken persoon of van derden onontbeerlijk is”) niet in het verordeningsvoorstel zijn opgenomen.

Dit is echter wellicht het gevolg van de toepasselijkheid van Richtlijn 95/46/EG, die (in artikel 13) in de mogelijkheid van uitzonderingen in de nationale wetgeving voorziet. In elk geval moet worden aangetekend dat het gebruik van artikel 13 in de nationale wetgeving met het oog op het beperken van het recht van toegang steeds in overeenstemming moet zijn met artikel 8 EVRM en slechts in een beperkt aantal gevallen kan worden toegepast.

6.2.2.   Voorgestelde besluit

In het voorgestelde besluit wordt de beperking van het recht van toegang uit de Schengenovereenkomst overgenomen. Het voorstel voor het kaderbesluit bevat in essentie dezelfde beperkingen van het recht van toegang; op dit punt zal de aanneming van dit instrument bijgevolg geen significant verschil uitmaken.

Aangezien de toegang tot wetshandhavingsgegevens in verschillende lidstaten „indirect” is (dit betekent dat deze toegang wordt uitgeoefend via de nationale gegevensbeschermingsautoriteit), zou moeten worden voorzien in de verplichting dat de gegevensbeschermingsautoriteiten actief samenwerken bij de uitoefening van het recht van toegang.

6.3.   Recht om de beslissing tot opneming van een signalering te laten toetsen of daartegen beroep in te stellen

In artikel 15, lid 3, van de verordening is het recht opgenomen om een beslissing om een signalering op te nemen die door een administratieve autoriteit is vastgesteld, te laten toetsen door of daartegen beroep in te stellen bij een justitiële autoriteit. In vergelijking met de huidige Schengenovereenkomst is dit een welkome toevoeging.

Hiermee wordt kracht bijgezet aan de noodzaak om de betrokkene tijdig volledig te informeren, zoals gesteld in punt 6.1 hierboven: zonder deze informatie zou dit nieuwe recht inhoudsloos blijven.

6.4.   Rechtsmiddelen

In artikel 30 van het verordeningsvoorstel alsmede in artikel 52 van het voorgestelde besluit wordt bepaald dat eenieder het recht heeft op het grondgebied van een lidstaat een rechtsvordering in te stellen of een klacht in te dienen indien hem het recht is ontzegd om toegang te krijgen tot de hem betreffende gegevens of om deze gegevens te laten rechtzetten of verwijderen of om informatie of schadevergoeding te krijgen.

De gekozen formulering („Eenieder heeft het recht op het grondgebied van een lidstaat…”) suggereert dat de eiser fysiek op het grondgebied aanwezig moet zijn om een rechtsvordering te kunnen instellen. Deze territoriale beperking is niet gerechtvaardigd en kan afbreuk doen aan de efficiëntie van het recht op rechtsmiddelen, aangezien het voor de hand ligt dat in vele gevallen de eiser juist een rechtsvordering zal instellen omdat hem geen toegang tot het Schengengrondgebied wordt verleend. Wat het verordeningsvoorstel betreft, moet, aangezien de richtlijn de lex generalis is, rekening worden gehouden met artikel 22 van de richtlijn; daarin wordt bepaald dat „eenieder” het recht op rechtsmiddelen heeft, ongeacht zijn of haar verblijfplaats. Het voorgestelde kaderbesluit bevat evenmin een territoriale beperking. De EDPS stelt voor om de territoriale beperking in artikel 30 en in artikel 52 te schrappen.

7.   TOEZICHT

7.1.   Inleiding: gedeelde verantwoordelijkheden

In de voorstellen wordt de toezichthoudende taak over de nationale controleautoriteiten (12) en de EDPS verdeeld, elk voor wat hun eigen bevoegdheden betreft. Dit strookt met de wijze waarop in de voorstellen de toepasselijke wetgeving en de verantwoordelijkheden voor de werking en het gebruik van het SIS II worden benaderd, en met de noodzaak van een doeltreffend toezicht.

De EDPS juicht daarom deze benadering in artikel 31 van het verordeningsvoorstel en in artikel 53 van het voorgestelde besluit toe. Voor een beter begrip en ter verduidelijking van de respectieve taken stelt de EDPS echter voor om elk artikel op te splitsen in verschillende leden, die elk gewijd zijn aan een bepaald niveau van toezicht, naar analogie van het VIS-voorstel.

7.2.   Toezicht door de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten

Op grond van artikel 31 van het verordeningsvoorstel en artikel 53 van het voorgestelde besluit moet elke lidstaat ervoor zorgen dat een onafhankelijke autoriteit toezicht houdt op de rechtmatigheid van de verwerking van SIS II-persoonsgegevens.

In artikel 53 van het voorgestelde besluit wordt daaraan toegevoegd dat eenieder het recht heeft de controleautoriteiten te verzoeken de rechtmatigheid van de verwerking van de hem betreffende gegevens te toetsen. Een vergelijkbare bepaling is niet opgenomen in het verordeningsvoorstel, aangezien de richtlijn van toepassing is als lex generalis. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten met betrekking tot het SIS II alle bevoegdheden kunnen uitoefenen die hen in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG worden toegedeeld, met inbegrip van het toezicht op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking. Artikel 31, lid 1, van de verordening vormt een verduidelijking van hun taken, maar kan geen beperking van deze bevoegdheden inhouden. De erkenning van deze bevoegdheden moet in de tekst van het verordeningsvoorstel worden verduidelijkt.

In vergelijking met het voorgestelde besluit worden in het verordeningsvoorstel uitvoeriger taken van de nationale controleautoriteiten erkend, omdat de lex generalis anders is. Een situatie waarin de controleautoriteiten verschillende taken en bevoegdheden hebben al naargelang de categorie gegevens die worden verwerkt, is echter niet deugelijk en valt in de praktijk zeer moeilijk te beheren. Een dergelijke situatie moet derhalve worden voorkomen, hetzij door deze autoriteiten dezelfde bevoegdheden toe te delen in de tekst van het voorgestelde besluit, hetzij door naar een andere lex generalis te verwijzen (namelijk het kaderbesluit over gegevensbescherming in het kader van de derde pijler) waarin de gegevensbeschermingsautoriteiten meer bevoegdheden wordt gegeven.

7.3.   Toezicht door de EDPS

De EDPS ziet erop toe dat de verwerking van gegevens door de Commissie gebeurt overeenkomstig de betreffende wetgevingsvoorstellen. De EDPS moet tevens al zijn bevoegdheden op grond van Verordening (EG) nr. 45/2001 kunnen uitoefenen, met dien verstande evenwel dat de bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot de gegevens zelf beperkt zijn.

Hieraan moet worden toegevoegd dat, overeenkomstig artikel 46, punt f), van Verordening (EG) nr. 45/2001, de EDPS „met de nationale toezichthoudende autoriteiten samenwerkt, voorzover dat voor de uitoefening van hun onderscheiden taken nodig is”. De samenwerking met de lidstaten bij het toezicht op het SIS II vloeit niet alleen voort uit de nieuwe wetgevingsvoorstellen, maar ook uit Verordening (EG) nr. 45/2001.

7.4.   Gemeenschappelijk toezicht

In de voorstellen wordt ook erkend dat de controleactiviteiten van de verschillende betrokken autoriteiten moeten worden gecoördineerd. In artikel 31 van het verordeningsvoorstel en in artikel 53 van het voorgestelde besluit wordt het volgende bepaald: „De nationale controleautoriteiten en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming werken actief samen. De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming belegt daartoe minstens eenmaal per jaar een vergadering”.

De EDPS is verheugd over dit voorstel, dat de noodzakelijke elementen in zich draagt om te zorgen voor samenwerking — die inderdaad van cruciaal belang is — tussen de autoriteiten die op nationaal en op Europees niveau met toezicht zijn belast. Beklemtoond zij dat in de voorstellen weliswaar wordt bepaald dat ten minste eenmaal per jaar een vergadering plaatsvindt, maar dit moet als een minimum worden beschouwd.

Deze bepalingen (artikel 31 van het verordeningsvoorstel en artikel 53 van het voorgestelde besluit) behoeven echter verduidelijking met betrekking tot de inhoud van die coördinatie. De bestaande GCA is bevoegd om moeilijkheden bij de uitlegging of toepassing van de Schengenovereenkomst te behandelen, zich te buigen over problemen die zich kunnen voordoen bij de uitoefening van onafhankelijk toezicht of van het recht van toegang, en om geharmoniseerde voorstellen te doen voor gemeenschappelijke probleemoplossing.

De nieuwe voorstellen mogen de huidige reikwijdte van het gemeenschappelijke toezicht niet afzwakken. Het is duidelijk dat de gegevensbeschermingsautoriteiten met betrekking tot het SIS II alle toezichthoudende bevoegdheden kunnen uitoefenen die hen op grond van de richtlijn zijn toegedeeld, en dat de samenwerking tussen die autoriteiten tal van aspecten van het toezicht op het SIS II kan omvatten, daaronder begrepen de taken van de bestaande GCA als bedoeld in artikel 115 van de Schengenovereenkomst.

Om dit volkomen duidelijk te maken, zou dit echter in de voorstellen nog eens uitdrukkelijk moeten worden opgenomen.

8.   BEVEILIGING

Het beheer en de inachtneming van een optimaal beveiligingsniveau voor het SIS II is een basisvereiste voor een passende bescherming van de in het gegevensbestand opgenomen persoonsgegevens. Om dit beschermingsniveau te kunnen halen, moeten specifieke garanties worden ingebouwd om het hoofd te kunnen bieden aan de potentiële risico's die gepaard gaan met de systeeminfrastructuur en de betrokken personen. Dit punt wordt thans in verschillende delen van het voorstel behandeld en behoeft verbetering.

De artikelen 10 en 13 van het voorstel bevatten verschillende maatregelen voor de beveiliging van de gegevens en specificeren welke soorten misbruiken moeten worden voorkomen. De EDPS juicht toe dat in deze artikelen bepalingen betreffende systematische (interne) controle van de beveiligingsmaatregelen zijn opgenomen.

Artikel 59 van het voorgestelde besluit en artikel 34 van het verordeningsvoorstel, die bepalingen inzake toezicht en evaluatie bevatten, mogen echter niet alleen betrekking hebben op de resultaten, de kosteneffectiviteit en de kwaliteit van de dienstverlening, maar moeten ook gaan over de mate waarin aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan, met name op het gebied van gegevensbescherming. De EDPS beveelt derhalve aan de reikwijdte van deze artikelen uit te breiden tot toezicht op en rapportering over de rechtmatigheid van de verwerking.

Als aanvulling op artikel 10, lid 1, punt f), of artikel 18 van het voorgestelde besluit en artikel 17 van het verordeningsvoorstel betreffende de naar behoren gemachtigde personeelsleden die toegang hebben tot de gegevens, dient ook te worden toegevoegd dat de lidstaten (alsmede Europol en Eurojust) ervoor moeten zorgen dat er precieze gebruikersprofielen voorhanden zijn (die ten behoeve van controle ter beschikking van de nationale controleautoriteiten moeten worden gehouden). Naast deze gebruikersprofielen moet een volledige lijst van gebruikersidentiteiten worden opgesteld en permanent door de lidstaten worden bijgewerkt. Dit geldt mutatis mutandis ook voor de Commissie.

Deze beveiligingsmaatregelen worden aangevuld met organisatorische en controlegaranties. In artikel 14 van het voorstel staat beschreven onder welke voorwaarden en voor welke doeleinden een register van alle gegevensverwerkingshandelingen moet worden gehouden. Deze registers moeten worden opgeslagen om de gegevensbescherming te kunnen controleren en de gegevensbeveiliging te kunnen garanderen, alsook om de regelmatige interne controle van het SIS II op grond van artikel 10 te consolideren. De interne-controleverslagen zullen ertoe bijdragen dat de controleautoriteiten hun taken doeltreffend kunnen uitvoeren, doordat zij de zwakste punten zullen kunnen blootleggen en zich tijdens hun eigen controle daarop zullen kunnen toeleggen.

Zoals eerder gesteld in dit advies, moet uitvoerig worden gerechtvaardigd waarom er meer toegangspunten tot het systeem zijn, aangezien het gevaar van misbruik daardoor groter wordt. Op grond van artikel 4, lid 1, punt b), van de voorstellen moet derhalve worden verlangd dat concreet wordt aangetoond waarom een tweede toegangspunt nodig is.

In de voorstellen wordt niet duidelijk uitgelegd waarom er nationale kopieën van het centrale systeem nodig zijn, hetgeen aanleiding geeft tot grote bezorgdheid over het algemene risico- en veiligheidsniveau van het systeem, bijvoorbeeld:

de toename van het aantal kopieën verhoogt het risico van misbruik (met name gelet op de aanwezigheid van nieuwe gegevens, zoals biometrische gegevens);

er is niet duidelijk gedefinieerd welke gegevens worden gekopieerd;

de in artikel 9 opgenomen eisen inzake accuraatheid, kwaliteit en beschikbaarheid vormen een grote technische uitdaging en jagen de kosten bijgevolg de hoogte in, in verband met de nieuwste stand van de beschikbare technologie;

het toezicht op deze kopieën door de nationale autoriteiten zal extra personele en financiële middelen vergen, die misschien niet altijd beschikbaar zijn.

Gezien de daaraan verbonden risico's is de EDPS niet overtuigd van de noodzaak (gelet op de beschikbare technologie) of de meerwaarde van het gebruik van nationale kopieën. Hij beveelt aan om af te zien van de mogelijkheid dat de lidstaten nationale kopieën gebruiken.

Indien er nationale kopieën worden ontwikkeld, dan herinnert de EDPS eraan dat het gebruik van dergelijke nationale kopieën onderworpen moet zijn aan een strikt beginsel van doelbeperking. Voorts mag een nationale kopie nooit op een andere manier worden aangezocht dan de centrale gegevensbank.

De rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens berust op de strikte naleving van gegevensbeveiliging en gegevensintegriteit. De EDPS zal zorgen voor efficiënte controle; hij kan niet alleen de beveiliging van de gegevens, maar ook, door analyse van de beschikbare registers, de integriteit ervan controleren. Derhalve moet aan artikel 14, lid 6, „gegevensintegriteit” worden toegevoegd.

9.   COMITOLOGIE

De voorstellen voorzien in comitologieprocedures voor de verschillende gevallen waarin technische besluiten moeten worden genomen ten behoeve van de uitvoering of het beheer van het SIS II. Zoals om vergelijkbare redenen in het advies over het VIS is gesteld, zullen deze besluiten een grote stempel drukken op de eigenlijke toepassing van het beginsel van doelbinding en proportionaliteit.

De EDPS adviseert dat beslissingen die ingrijpende gevolgen hebben voor de gegevensbescherming, zoals toegang tot en invoering van gegevens, uitwisseling van aanvullende informatie, kwaliteit van gegevens en verenigbaarheid van signaleringen, technische overeenstemming van nationale kopieën, enz. in de vorm van een verordening of een besluit worden genomen, bij voorkeur in het kader van de medebeslissingsprocedure (13) .

Voor alle andere gevallen die gevolgen hebben voor de gegevensbescherming, moet de EDPS in de mogelijkheid worden gesteld advies uit te brengen over de door de betreffende comités gemaakte keuzes.

De adviserende rol van de EDPS moet worden opgenomen in de artikelen 60 en 61 van het besluit en in artikel 35 van de verordening.

Wat het meer specifieke geval van de technische voorschriften voor koppelingen tussen signaleringen betreft (artikel 26 van de verordening en artikel 46 van het besluit), moet worden verduidelijkt dat er een andere comitologieprocedure (adviesprocedure voor het besluit, en regelgevingsprocedure voor de verordening) vereist is.

10.   INTEROPERABILITEIT

Bij ontstentenis van de mededeling van de Commissie over de interoperabiliteit van nieuwe EU-systemen, valt de meerwaarde van de beoogde, maar nog niet gedefinieerde synergieën moeilijk naar behoren te evalueren.

In dit verband verwijst de EDPS tevens naar de verklaring van de Raad van 25 maart 2004 over de bestrijding van terrorisme, waarin de Commissie wordt verzocht voorstellen in te dienen voor het versterken van de interoperabiliteit en de synergieën tussen informatiesystemen (SIS, VIS en Eurodac). Ook verwijst hij naar het debat dat momenteel wordt gevoerd over de vraag welk orgaan in de toekomst kan worden belast met het beheer van de verschillende grootschalige systemen (zie ook punt 3.8 van dit advies).

In zijn advies over het Visuminformatiesysteem heeft de EDPS reeds verklaard dat interoperabiliteit een kritieke en essentiële voorwaarde is voor de doeltreffendheid van grootschalige IT-systemen zoals SIS II. De algemene kosten kunnen er consequent door worden teruggedrongen en de voorspelbare overbodigheid van heterogene elementen kan erdoor worden vermeden.

Interoperabiliteit kan ook bijdragen aan de beoogde handhaving van een hoog niveau van veiligheid in een ruimte zonder controles aan de binnengrenzen tussen de lidstaten doordat dezelfde procedurele standaard wordt toegepast op alle onderdelen van dit beleid. Het is echter van groot belang onderscheid te maken tussen twee niveaus van interoperabiliteit:

interoperabiliteit tussen de lidstaten van de EU is zeer wenselijk; de signaleringen die door de autoriteiten van de ene lidstaat worden toegestuurd moeten interoperabel zijn met de signaleringen die de autoriteiten van een andere lidstaat toesturen.

interoperabiliteit tussen systemen die voor uiteenlopende doelen zijn ingesteld of met systemen van derde landen is veel minder vanzelfsprekend.

Eén van de beschikbare beschermingen die worden gebruikt om het doel van het systeem af te bakenen en „functieverschuiving” te voorkomen, kan het gebruik van verschillende technologische normen zijn. Voorts moet iedere vorm van interactie tussen twee verschillende systemen terdege worden gedocumenteerd. Interoperabiliteit mag nooit leiden tot een situatie waarin een autoriteit die geen toegang heeft tot bepaalde gegevens en deze niet mag gebruiken, deze toegang kan verkrijgen via een ander informatiesysteem. Voorzover uit de voorstellen valt op te maken, blijkt bijvoorbeeld dat er in de eerste jaren van het SIS II geen automatisch vingerafdrukkenidentificatiesysteem (AFIS) voorhanden zal zijn; er is alleen sprake van een toekomstige biometrische zoekmachine. Indien een scenario wordt overwogen waarin een AFIS van een ander EU-systeem wordt gebruikt, moet dit duidelijk worden gedocumenteerd, met de nodige garanties die voor dergelijke synergieën vereist zijn.

De EDPS wenst nogmaals te benadrukken dat de invoering van interoperabiliteit tussen systemen niet mag inhouden dat het beginsel van de afbakening van het doel wordt geschonden, en dat ieder voorstel op dit gebied aan hem moet worden voorgelegd.

11.   SAMENVATTING VAN DE CONCLUSIES

11.1.   Algemene punten

1.

De EDPS is verheugd over de diverse positieve aspecten van deze voorstellen, die op een aantal punten een verbetering ten opzichte van de huidige situatie inhouden. Hij erkent dat de bepalingen inzake gegevensbescherming over het algemeen met de grootste zorg zijn opgesteld.

2.

De EDPS beklemtoont dat het nieuwe rechtskader, hoe complex ook,

moet zorgen voor een hoog niveau van gegevensbescherming;

voorspelbaar moet zijn voor de burgers en voor de autoriteiten die gegevens uitwisselen;

in zijn toepassing moet stroken met verschillende contexten (eerste of derde pijler).

3.

Voorts moet de toevoeging van nieuwe elementen in het SIS II, waardoor de mogelijke gevolgen van het systeem voor de individuele levenssfeer toenemen, gepaard gaan met stringentere garanties, zoals beschreven in dit advies. Meer bepaald het volgende:

er kan aan nieuwe instanties geen toegang tot het SIS II worden verleend zonder dat dit zeer uitvoerig wordt gerechtvaardigd. Bovendien moet de toegang zoveel mogelijk worden beperkt, zowel wat de toegankelijke gegevens als wat de gemachtigde personen betreft.

een koppeling tussen signaleringen mag nooit, zelfs niet indirect, leiden tot een wijziging van de toegangsrechten.

niet-aangenomen wetgeving kan niet worden beschouwd als geldige grond voor het opnemen van gegevens in het SIS II (signaleringen met het oog op weigering van toegang).

de rechtsgrondslag voor de toegang van de instanties die belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen moet opnieuw worden bekeken, aangezien deze hoofdzakelijk voor criminaliteitsbestrijding is bedoeld.

de EDPS erkent dat het gebruik van biometrische gegevens de prestaties van het systeem kan verbeteren en slachtoffers van identiteitsmisbruik kan helpen. Er lijkt echter niet voldoende te zijn nagedacht over de gevolgen van de opneming daarvan, en de betrouwbaarheid van deze gegevens lijkt te zijn overschat.

11.2.   Specifieke opmerkingen

1.

Het verheugt de EDPS dat de Commissie erkent dat Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing is op alle gegevensverwerkingsactiviteiten van de Commissie in het kader van het SIS II, want dit zal mede zorgen voor een samenhangende en eenvormige toepassing van de voorschriften ter bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van het individu in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

2.

Teneinde een strikte beperking van het doel op nationaal niveau te garanderen, stelt de EDPS voor om in de SIS II-voorstellen (namelijk in artikel 21 van de voorgestelde verordening en in artikel 40 van het voorgestelde besluit) een bepaling op te nemen in de trant van artikel 102, lid 4, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, ter beperking van de mogelijkheid voor de lidstaten om te voorzien in gebruik van gegevens waar de SIS II-teksten niet in voorzien.

3.

De volgende strikte voorwaarden moeten van toepassing zijn wanneer instanties toegang wordt verleend tot het SIS II:

de toegang moet verenigbaar zijn met het algemene doel van het SIS II, en in overeenstemming zijn met de rechtsgrondslag ervan.

de noodzaak van de toegang tot de in het SIS II opgenomen gegevens moet aangetoond zijn.

het beoogde gebruik van de gegevens moet uitdrukkelijk en restrictief worden omschreven.

de voorwaarden voor toegang moeten welomschreven en restrictief zijn. Meer in het bijzonder moet er een bijgewerkte lijst voorhanden zijn van personen die toegang hebben tot het SIS II, ook voor Europol en Eurojust.

het feit dat deze autoriteiten toegang tot SIS II-gegevens krijgen, kan nimmer een grond zijn voor opneming of handhaving in het systeem van gegevens die niet dienstig zijn voor de specifieke signalering waarop zij betrekking hebben.

de bewaartermijn van de gegevens mag niet worden verlengd wanneer dat niet nodig is voor het doel waarvoor de gegevens zijn opgenomen.

4.

Wat de specifieke gevallen van Europol en Eurojust betreft, verzoekt de EDPS de Commissie met klem om de taken waarvoor toegang gerechtvaardigd is, restrictief te omschrijven. De toegang van Europol en Eurojust moet bovendien worden beperkt tot gegevens over personen van wie de naam reeds in de Europol- of Eurojust-bestanden voorkomt. Verder wordt voorgesteld om Europol en Eurojust slechts één toegangspunt ter beschikking te stellen.

5.

Wat signaleringen met het oog op weigering van toegang betreft, moeten bepalingen die op nog niet aangenomen wetgeving zijn gebaseerd, worden ingetrokken of zodanig worden geherformuleerd — op basis van bestaande wetgeving — dat personen kunnen weten welke maatregelen de autoriteiten precies tegen hen kunnen nemen.

6.

De bewaartermijnen van de gegevens zijn verlengd zonder dat daarvoor gegronde redenen zijn aangevoerd. Indien hiervoor geen overtuigende rechtvaardiging kan worden gegeven, moeten deze termijnen tot hun huidige duur worden teruggebracht, met name in het geval van signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles.

7.

De rol van de Commissie wordt beschreven als de rol van verantwoordelijke voor het operationele beheer. Samen met haar belangrijke rol op het vlak van de ontwikkeling en het onderhoud van het systeem, moet deze rol worden beschouwd als toezichthouder sui generis. Dit houdt veel meer in dan de taak van een gegevensverwerker, maar is tegelijk beperkter dan de taak van een normale toezichthouder, doordat de Commissie geen toegang heeft tot de in het SIS II verwerkte gegevens.

In het verlengde van deze rol moet in artikel 12 van de beide voorstellen worden toegevoegd dat de Commissie regelmatig voorstellen moet doen voor de implementatie van nieuwe technologieën die beantwoorden aan de jongste stand van de techniek op dit gebied en de gegevensbescherming en veiligheidsniveaus zullen verbeteren.

8.

Wat de rol van de lidstaten betreft, moet worden verduidelijkt welke autoriteiten controle zullen uitoefenen.

9.

Wat betreft het informeren van de persoon wiens gegevens worden verwerkt:

moet in de voorgestelde verordening de volgende informatie aan de lijst worden toegevoegd: de bewaartermijn van de gegevens, het bestaan van het recht om een beslissing om een signalering op te nemen, te laten toetsen of daartegen beroep in te stellen, de mogelijkheid om bijgestaan te worden door de gegevensbeschermingsautoriteit, en het bestaan van rechtsmiddelen.

Wat het tijdstip betreft waarop deze informatie wordt verstrekt, moet de verplichting worden opgenomen dat de informatie over de signalering in de eerste plaats moet worden verstrekt in het besluit waarop de signalering is gebaseerd.

moet in het voorgestelde besluit artikel 50 zodanig worden gewijzigd dat het recht van informatie niet langer afhankelijk is van een verzoek van de betrokkene.

10.

Wat de termijnen voor de beantwoording van een verzoek om toegang betreft, is het verheugend dat in de voorstellen termijnen worden opgelegd. Wanneer in de nationale wetgeving eveneens termijnen worden opgelegd, moet duidelijk worden gemaakt dat de termijnen die het meest in het voordeel van de betrokkene zijn, toegepast moeten worden.

Verder zou het dienstig zijn om de gegevensbeschermingsautoriteiten te verplichten tot actieve samenwerking bij de uitoefening van het recht van toegang.

11.

Wat het recht op rechtsmiddelen betreft, stelt de EDPS voor om de territoriale beperking in artikel 30 en in artikel 52 te schrappen.

12.

Wat de bevoegdheden van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten betreft:

in de verordening: moet voor ogen worden gehouden dat zij, met betrekking tot het SIS II, alle bevoegdheden kunnen uitoefenen die hun op grond van artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG zijn toegedeeld; dit moet in de tekst van het verordeningsvoorstel worden verduidelijkt.

wat het voorgestelde besluit betreft: moeten de toezichthoudende autoriteiten dezelfde bevoegdheden krijgen als in de verordening/richtlijn.

13.

Wat de bevoegdheden van de EDPS betreft: de EDPS moet al zijn bevoegdheden op grond van Verordening (EG) nr. 45/2001 kunnen uitoefenen, evenwel rekening houdend met de beperkte bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot de gegevens zelf.

14.

Wat het gecoördineerde toezicht betreft: wordt in de voorstellen ook erkend dat de controleactiviteiten van de verschillende betrokken autoriteiten moeten worden gecoördineerd. De EDPS juicht toe dat de voorstellen de noodzakelijke elementen in zich dragen om te zorgen voor samenwerking tussen de autoriteiten die op nationaal en op Europees niveau met toezicht zijn belast. Deze bepalingen (artikel 31 van het verordeningsvoorstel en artikel 53 van het voorgestelde besluit) behoeven echter verduidelijking met betrekking tot de inhoud van die coördinatie.

15.

De artikelen 10 en 13 van het voorstel bevatten verschillende gegevensbeveiligingsmaatregelen: de opneming van bepalingen over systematische (interne) controle van de beveiligingsmaatregelen wordt toegejuicht.

Artikel 59 van het voorgestelde besluit en artikel 34 van het verordeningsvoorstel, die bepalingen inzake toezicht en evaluatie bevatten, mogen echter niet alleen betrekking hebben op de resultaten, de kosteneffectiviteit en de kwaliteit van de dienstverlening, maar moeten ook gaan over de mate waarin aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan, met name op het gebied van gegevensbescherming. Deze bepalingen moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Als aanvulling op artikel 10, lid 1, punt f), of artikel 18 van het voorgestelde besluit en artikel 17 van het verordeningsvoorstel dient te worden toegevoegd dat de lidstaten, Europol en Eurojust ervoor moeten zorgen dat precieze gebruikersprofielen voorhanden zijn (die ten behoeve van controle ter beschikking van de nationale controleautoriteiten moeten worden gehouden). Naast deze gebruikersprofielen moet een volledige lijst van gebruikersidentiteiten worden opgesteld en permanent door de lidstaten worden bijgewerkt. Dit geldt ook voor de Commissie.

De rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens berust op de strikte naleving van gegevensbeveiliging en gegevensintegriteit. De EDPS moet in staat worden gesteld om niet alleen de beveiliging, maar ook de integriteit van de gegevens — door analyse van de beschikbare registers — te controleren. Derhalve moet aan artikel 14, lid 6, „gegevensintegriteit” worden toegevoegd.

16.

Het gebruik van nationale kopieën kan heel wat extra gevaren opleveren. De EDPS is niet overtuigd van de noodzaak (gelet op de beschikbare technologie) of de meerwaarde van het gebruik van nationale kopieën. Hij beveelt aan om te voorkomen dat de lidstaten nationale kopieën kunnen gebruiken, of om deze mogelijkheid op zijn minst sterk te beperken. Indien nationale kopieën worden ontwikkeld, dan moet het gebruik daarvan onderworpen worden aan een strikt beginsel van doelbeperking. Voorts mag de nationale kopie nooit op een andere manier worden aangezocht dan de centrale gegevensbank.

17.

Wat de comitologie betreft: beslissingen die ingrijpende gevolgen hebben voor de gegevensbescherming, moeten in de vorm van een verordening of een besluit worden genomen, bij voorkeur in het kader van een medebeslissingsprocedure. Wanneer de comitologieprocedure wordt toegepast, moet de adviserende rol van de EDPS worden opgenomen in de artikelen 60 en 61 van het besluit en in artikel 35 van de verordening.

18.

De invoering van interoperabiliteit tussen systemen mag niet inhouden dat het beginsel van de afbakening van het doel wordt geschonden, en elk voorstel op dit gebied moet aan de EDPS worden voorgelegd.

Gedaan te Brussel op 19 oktober 2005

Peter HUSTINX

Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  In dit verband zij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaken van Österreichischer Rundfunk en anderen (gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01, arrest van 20 mei 2003, in voltallige zitting gewezen, Jurispr. 2003, blz. I-4989). Het Hof moest zich uitspreken over een Oostenrijkse wet die toestond dat salarisgegevens van ambtenaren aan de Oostenrijkse Rekenkamer werden meegedeeld en vervolgens werden gepubliceerd. Uit artikel 8 van het Europees Mensenrechtenverdrag leidde het Hof een aantal criteria af die moeten worden gehanteerd bij de toepassing van Richtlijn 95/46/EG, voorzover deze richtlijn beperkingen op het recht op eerbiediging van de privacy mogelijk maakt.

(2)  COM(2005) 475 def.

(3)  Het kaderbesluit zal ook in de plaats komen van de algemene gegevensbeschermingsregeling van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (artikelen 126 tot en met 130). Deze regeling is niet van toepassing op het SIS.

(4)  Een lidstaat die gebruik maakt van deze mogelijkheid om de rechten te beperken, kan dat alleen met inachtneming van artikel 8 EVRM, zoals eerder vermeld.

(5)  Advies van de EDPS van 23 maart 2005 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa voor kort verblijf (punt 3.4.2).

(6)  27e Internationale Conferentie van de functionarissen voor de gegevensbescherming en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 16 september 2005 te Montreux; Resolutie over het gebruik van biometrische gegevens in paspoorten, identiteitskaarten en reisdocumenten.

(7)  De beoordeling zou kunnen worden gebaseerd op de zogenaamde zeven pijlers van biometrische wijsheid in „Biometrics at the frontiers: Assessing the impact on Society”, IPTS, DG GCO, EUR 21585 EN, deel 1.2, blz. 32.

(8)  In juni 2004 belandde een advocaat uit Portland (VS) twee weken in de gevangenis omdat de FBI zijn vingerafdruk koppelde aan een vingerafdruk die bij de terroristische bomaanslag in Madrid werd gevonden (op het plastic zakje dat de detonator bevatte). Uiteindelijk werd aangetoond dat de koppeling onjuist was en tot een foutieve interpretatie leidde.

(9)  Besluit 2005/211/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 44).

(10)  Verslag van de gemeenschappelijke controleautoriteit van Schengen over een inspectie van het gebruik van de in artikel 96 bedoelde signaleringen in het Schengeninformatiesysteem, Brussel, 20 juni 2005.

(11)  Zie het advies van de EDPS over het visuminformatiesysteem, punt 3.10.1.

(12)  De controleautoriteiten van Europol en Eurojust spelen ook een rol, zij het in mindere mate.

(13)  Zie hierover ook punt 3.12 van het advies van de EDPS over het Visuminformatiesysteem, en punt 60 van het advies van de EDPS van 26 september 2005 over het voorstel voor een richtlijn betreffende de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten.