ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 36

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
11 februari 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2006/C 036/1

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 november 2005 in zaak C-384/02 (verzoek van het Københavns Byret om een prejudiciële beslissing): strafzaak tegen Knud Grøngaard, Allan Bang (Richtlijn 89/592/EEG — Transacties van ingewijden — Mededeling van voorwetenschap aan derden — Verbod)

1

2006/C 036/2

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 december 2005 in zaak C-46/03: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Structuurfondsen — Annulering van bedragen — Voorwaarden — Programma Manchester/Salford/Trafford 2 (MST 2)

2

2006/C 036/3

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 december 2005 in zaak C-78/03 P: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum eV (Hogere voorziening — Steun van Duitse autoriteiten voor aankoop van grond — Programma voor privatisering van gronden en herstructurering van landbouw in de nieuwe deelstaten)

2

2006/C 036/4

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 november 2005 in de gevoegde zaken C-138/03, C-324/03 en C-431/03: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Structuurfondsen — Medefinanciering — Verordeningen (EG) nrs. 1260/1999 en 1685/2000 — Voorwaarden voor subsidiabiliteit van door nationale instanties in kader van staatssteunregelingen uitbetaalde voorschotten)

3

2006/C 036/5

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 december 2005 in zaak C-220/03: Europese Centrale Bank tegen Bondsrepubliek Duitsland (Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen — Overeenkomst inzake de zetel van de Europese Centrale Bank — Arbitragebeding — Door ECB gehuurde gebouwen — In huurprijzen doorberekende indirecte belastingen)

3

2006/C 036/6

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 december 2005 in zaak C-301/03: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Structuurfondsen — Subsidiabiliteit van uitgaven — Wijziging van programmacomplementen — Niet-ontvankelijkheid)

4

2006/C 036/7

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 november 2005 in zaak C-320/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Artikelen 28 EG tot en met 30 EG — Vrij verkeer van goederen — Artikelen 1 en 3 van verordening (EEG) nr. 881/92 — Artikelen 1 en 6 van verordening (EEG) nr. 3118/93 — Vervoer — Sectoraal rijverbod voor vrachtauto's van meer dan 7,5 ton die bepaalde goederen vervoeren — Luchtkwaliteit — Bescherming van gezondheid en milieu — Evenredigheidsbeginsel)

4

2006/C 036/8

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 december 2005 in zaak C-411/03 (verzoek van het Landgericht Koblenz om een prejudiciële beslissing): procedure ingeleid door SEVIC Systems AG (Vrijheid van vestiging — Artikelen 43 EG en 48 EG — Grensoverschrijdende fusies — Weigering tot inschrijving in nationaal handelsregister — Verenigbaarheid)

5

2006/C 036/9

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 december 2005 in zaak C-446/03 [verzoek van de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division om een prejudiciële beslissing]: Marks & Spencer plc tegen David Halsey (Her Majesty's Inspector of Taxes) (Artikelen 43 EG en 48 EG — Vennootschapsbelasting — Vennootschapsgroepen — Belastingaftrek — Winst van moedervennootschappen — Aftrek van verlies van ingezeten dochtervennootschap — Machtiging — Aftrek van in andere lidstaat geleden verlies van niet-ingezeten dochtervennootschap — Daarvan uitgesloten)

5

2006/C 036/0

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 december 2005 in de gevoegde zaken C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04 [verzoeken van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (C-453/03), de Consiglio di Stato (C-11/04 en C-12/04) en de Rechtbank 's-Gravenhage (C-194/04) om een prejudiciële beslissing]: The Queen, op verzoek van ABNA Ltd (C-453/03), Denis Brinicombe, BOCM Pauls Ltd, Devenish Nutrition Ltd, Nutrition Services (International) Ltd, Primary Diets Ltd tegen Secretary of State for Health, Food Standards Agency, Fratelli Martini & C. SpA (C-11/04), Cargill Srl tegen Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive, Ferrari Mangimi Srl (C-12/04), Associazione nazionale tra i produttori di alimenti zootecnici (Assalzoo) tegen Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive, en Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) (C-194/04) tegen Productschap Diervoeder (Veterinairrechtelijke voorschriften — Mengvoeders — Vermelding van exact percentage van bestanddelen van product — Schending van evenredigheidsbeginsel)

6

2006/C 036/1

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 december 2005 in zaak C-461/03 (verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een prejudiciële beslissing): Gaston Schul Douane-expediteur BV tegen Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Artikel 234 EG — Verplichting voor nationale rechter om prejudiciële vraag te stellen — Ongeldigheid van gemeenschapsbepaling — Suiker — Aanvullend invoerrecht — Verordening (EG) nr. 1423/95 — Artikel 4)

7

2006/C 036/2

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 november 2005 in zaak C-506/03: Bondsrepubliek Duitsland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Financiële bijstand — Haalbaarheidsstudie — Overeenkomst tot overdracht van intellectuele-eigendomsrechten)

7

2006/C 036/3

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 december 2005 in zaak C-14/04 (verzoek van de Conseil d'État om een prejudiciële beslissing): Abdelkader Dellas e.a. tegen Premier ministre e.a. (Sociale politiek — Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers — Richtlijn 93/104/EG — Begrip arbeidstijd — Strekking — Nationale regeling die met name voor maximale wekelijkse arbeidstijd voorziet in voor werknemer gunstiger plafond — Vaststelling van arbeidstijd in bepaalde sociale instellingen — Wachtdienst die aanwezigheid van werknemer op werkplek vereist — Tijdvakken van inactiviteit van werknemer in kader van dergelijke dienst — Nationaal mechanisme voor gedifferentieerde telling van uren van aanwezigheid naargelang van intensiteit van activiteit)

8

2006/C 036/4

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 december 2005 in zaak C-33/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Telecommunicatiesector — Richtlijn 97/33/EG — Artikel 7, lid 5 — Verplichting tot controle van overeenstemming van kostenberekeningssystemen door onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van overeenstemmingsverklaring — Richtlijn 98/10/EG — Artikel 18, leden 1 en 2 — Geen correcte toepassing van maatregelen betreffende controle van overeenstemming van kostenberekeningssysteem door nationale regelgevende instantie en betreffende jaarlijkse publicatie van overeenstemmingsverklaring — Ontvankelijkheid — Procesbelang — Precontentieuze procedure — Rechten van verdediging — Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG — Overgangsbepalingen — Nalaten van lidstaten om gedurende termijn voor uitvoering van richtlijn maatregelen te nemen die door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen — Referentie-interconnectieaanbiedingen)

8

2006/C 036/5

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-63/04 [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division om een prejudiciële beslissing]: Centralan Property Ltd tegen Commissioners of Customs & Excise (Zesde BTW-richtlijn — Artikel 20, lid 3 — Investeringsgoederen — Aftrek van voorbelasting — Herziening van aftrek — Onroerende goederen — Vervreemding door middel van twee verbonden handelingen waarvan de ene vrijgesteld is en de andere belast is — Omslag)

9

2006/C 036/6

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 december 2005 in zaak C-66/04: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (Levensmiddelen — Verordening (EG) nr. 2065/2003 — Rookaroma's — Keuze van rechtsgrondslag)

9

2006/C 036/7

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 november 2005 in zaak C-136/04 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Deutsches Milch-Kontor GmbH tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Uitvoerrestituties — Verordeningen (EEG) nrs. 804/68, 1706/89 en 3445/89 — Kaas bestemd voor verwerking in derde land)

10

2006/C 036/8

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 november 2005 in zaak C-144/04 (verzoek van het Arbeitsgericht München om een prejudiciële beslissing): Werner Mangold tegen Rüdiger Helm (Richtlijn 1999/70/EG — Clausules 2, 5 en 8 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Richtlijn 2000/78/EG — Artikel 6 — Gelijke behandeling inzake arbeid en beroep — Discriminatie op grond van leeftijd)

10

2006/C 036/9

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 december 2005 in zaak C-148/04 (verzoek van de Commissione tributaria provinciale di Genova om een prejudiciële beslissing): Unicredito Italiano SpA tegen Agenzia delle Entrate, Ufficio Genova 1 (Steunmaatregelen van staten — Beschikking 2002/581/EG — Belastingvoordelen voor banken — Motivering van beschikking — Kwalificatie als staatssteun — Voorwaarden — Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt — Voorwaarden — Artikel 87, lid 3, sub b en c, EG — Belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang — Ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid — Eerder verleende belastingvoordelen — Terugvordering van steun — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheidsbeginsel — Evenredigheidsbeginsel)

11

2006/C 036/0

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 27 oktober 2005 in de gevoegde zaken C-187/04 en C-188/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 93/37/EEG — Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Concessies voor openbare werken — Regels inzake bekendmaking)

11

2006/C 036/1

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 december 2005 in zaak C-213/04 (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing): Ewald Burtscher tegen Josef Stauderer (Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 56 EG — Procedure van verklaring van eigendomsverkrijging van bouwgronden — Nietigheid ex tunc van transactie in geval van niet-tijdige verklaring door koper)

12

2006/C 036/2

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-250/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/19/EG — Toegang tot elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

12

2006/C 036/3

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-253/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/21/EG — Elektronische-communicatienetwerken en -diensten — Gemeenschappelijk regelgevingskader — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

13

2006/C 036/4

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-254/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/20/EG — Elektronische-communicatienetwerken en -diensten — Machtiging — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

13

2006/C 036/5

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 december 2005 in zaak C-280/04 (verzoek van het Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing): Jyske Finans A/S tegen Skatteministeriet (Zesde BTW-richtlijn — Artikel 13, B, sub c — Vrijstellingen — Vrijstelling voor levering van goederen waarvoor recht op aftrek is uitgesloten — Wederverkoop van gebruikte voertuigen door leaseonderneming — Artikel 26 bis — Bijzondere regeling voor verkoop van gebruikte goederen)

13

2006/C 036/6

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 november 2005 in zaak C-366/04 (verzoek van de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg om een prejudiciële beslissing): Georg Schwarz tegen Bürgermeister der Landeshauptstadt Salzburg (Vrij verkeer van goederen — Kwantitatieve beperkingen — Maatregelen van gelijke werking — Nationale bepaling die verkoop van niet-verpakte suikerwaren in automaten verbiedt — Levensmiddelenhygiëne)

14

2006/C 036/7

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 november 2005 in zaak C-378/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Bescherming van werknemers — Risico's van blootstelling aan carcinogene agentia en mutagene agentia — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

14

2006/C 036/8

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 december 2005 in de gevoegde zaken C-394/04 en C-395/04 (verzoeken van het Symvoulio tis Epikrateias om een prejudiciële beslissing): Diagnostiko & Therapeftiko Kentro Athinon-Ygeia AE tegen Ypourgos Oikonomikon (Zesde BTW-richtlijn — Artikel 13, A, lid 1, sub b — Vrijstellingen — Handelingen die nauw samenhangen met ziekenhuisverpleging of medische verzorging — Terbeschikkingstelling van telefoons en verhuur van televisietoestellen aan ziekenhuispatiënten — Levering van bedden en maaltijden aan hun begeleiders)

15

2006/C 036/9

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 december 2005 in zaak C-445/04 (verzoek van het Finanzgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing): Possehl Erzkontor GmbH tegen Hauptzollamt Duisburg (Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Postonderverdeling 2519 90 10 — Gesmolten magnesia verkregen door smelting in lichtboogoven van tevoren gebrand magnesiet — Gesmolten magnesia)

15

2006/C 036/0

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 november 2005 in zaak C-22/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 93/104/EG — Arbeidsvoorwaarden — Organisatie van arbeidstijd — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

16

2006/C 036/1

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 december 2005 in zaak C-38/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland (Niet-nakoming — Verordening (EEG) nr. 2847/93 — Controleregeling in visserijsector — Informatie over soorten en hoeveelheden aangevoerde vis en visserijinspanning)

16

2006/C 036/2

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-67/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/60/EG — Communautaire maatregelen betreffende waterbeleid — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

17

2006/C 036/3

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-88/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Finland (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/59/EG — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

17

2006/C 036/4

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 december 2005 in zaak C-115/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/65/EG — Jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

17

2006/C 036/5

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 november 2005 in zaak C-131/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG )

18

2006/C 036/6

Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 oktober 2005 in zaak C-234/05 (verzoek van het Hof van Beroep te Brussel om een prejudiciële beslissing): Minister van Sociale Zaken, Staatssecretaris voor volksgezondheid tegen BVBA De Backer (Prejudiciële verwijzing — Niet-ontvankelijkheid)

18

2006/C 036/7

Zaak C-400/05: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden van 11 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen B.A.S. Trucks B.V. en de Staatssecretaris van Financiën

19

2006/C 036/8

Zaak C-401/05: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden van 11 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen VDP Dental Laboratory N.V. en Staatssecretaris van Financiën

19

2006/C 036/9

Zaak C-402/05 P: Hogere voorziening, op 17 november 2005 ingesteld door Yassin Abdullah Kadi tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-315/01, Yassin Abdullah Kadi tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

19

2006/C 036/0

Zaak C-410/05: Beroep, op 21 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

20

2006/C 036/1

Zaak C-411/05: Verzoek van Juzgado de lo Social nr. 33 (Madrid) van 14 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Félix Palacios de la Villa enerzijds, en Cortefiel Servicios SA, José Maria Sanz Corral en Martin Tebar Less anderzijds, interveniënt: het Openbaar Ministerie

20

2006/C 036/2

Zaak C-421/05: Verzoek van de Rechtbank van Koophandel te Brussel van 21 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen N.V. City Motors Groep en N.V. Citroën Belux

21

2006/C 036/3

Zaak C-427/05: Verzoek van de Commissione Tributaria Regionale di Genova van 31 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Porto Antico di Genova SPA en Agenzia delle Entrate — Ufficio Genova 1

21

2006/C 036/4

Zaak C-428/05: Verzoek van het Finanzgericht Hamburg van 21 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Firma Laub GmbH & Co. Vieh & Fleisch Import-Export en Hauptzollamt Hamburg-Jonas

22

2006/C 036/5

Zaak C-429/05: Verzoek van het Tribunal d'instance de Saintes van 16 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding Max Rampion en Marie-Jeanne Godard (echtgenote Rampion) tegen Franfinance SA en K par K SAS

22

2006/C 036/6

Zaak C-431/05: Verzoek van het Suprema Tribunal de Justiça van 3 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Merck Genéricos-Produtos Farmacêuticos, Lda. en Merck & Co. Inc. en Merck Sharp & Dohme, Lda.

22

2006/C 036/7

Zaak C-432/05: Verzoek van Högsta domstolen van 24 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Unibet (London) Ltd, 2. Unibet (International) Ltd en Justitiekanslern

23

2006/C 036/8

Zaak C-433/05: Verzoek van Handens tingsrätt van 21 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Åklagaren en Lars Sandström

23

2006/C 036/9

Zaak C-436/05: Verzoek van het Hof van Beroep te Antwerpen van 29 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Lucien De Graaf 2. Gudula Daniels en de Belgische Staat

24

2006/C 036/0

Zaak C-437/05: Verzoek van de Okresní Soud (arrondissementsrechtbank) te Český Krumlov van 28 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Jan Vorel en Ziekenhuis van Český Krumlov

25

2006/C 036/1

Zaak C-441/05: Verzoek van de Cour administrative d'appel de Douai van 1 december 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Roquette Frères en Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche en de la Ruralité

25

2006/C 036/2

Zaak C-443/05 P: Hogere voorziening, op 14 december 2005 ingesteld door Common Market Fertilizers SA (CMF) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer, uitgebreid) van 27 september 2005 in de gevoegde zaken T-134/03 en T-135/03, Common Market Fertilizers SA (CMF) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

26

2006/C 036/3

Zaak C-449/05: Beroep, op 16 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

26

2006/C 036/4

Doorhaling van zaak C-541/03

27

2006/C 036/5

Doorhaling van zaak C-67/04

27

2006/C 036/6

Doorhaling van zaak C-147/05

27

2006/C 036/7

Doorhaling van zaak C-153/05

27

2006/C 036/8

Doorhaling van zaak C-204/05

27

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2006/C 036/9

Zaak T-33/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — Britannia Alloys & Chemicals tegen Commissie (Mededinging — Artikel 81 EG — Mededingingsregeling — Zinkfosfaatmarkt — Geldboete — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Relevante omzet — Beroep tot nietigverklaring)

28

2006/C 036/0

Zaak T-48/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 december 2005 — Brouwerij Haacht/Commissie (Concurrence — Ententes — Amendes — Lignes directrices pour le calcul des amendes — Capacité effective de l'auteur de l'infraction à créer un dommage important aux autres opérateurs — Circonstances atténuantes — Communication sur la coopération)

28

2006/C 036/1

Zaak T-52/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — SNCZ tegen Commissie (Mededinging — Artikel 81 EG — Mededingingsregeling — Markt van zinkfosfaat — Geldboete — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel — Beroep tot nietigverklaring)

29

2006/C 036/2

Zaak T-62/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — Union Pigments tegen Commissie (Mededinging — Artikel 81 EG — Mededingingsregeling — Markt van zinkfosfaat — Geldboete — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Zwaarte en duur van inbreuk — Evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel — Beroep tot nietigverklaring)

29

2006/C 036/3

Zaak T-64/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — Heubach tegen Commissie (Mededinging — Artikel 81 EG — Mededingingsregeling — Zinkfosfaatmarkt — Geldboete — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten — Beroep tot nietigverklaring — Exceptie van onwettigheid — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Zwaarte van inbreuk — Evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel — Motivering)

29

2006/C 036/4

Zaak T-361/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 november 2005 — Vanlangendonck tegen Commissie (Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Schending van kennisgeving van vergelijkend onderzoek — Gelijke behandeling)

30

2006/C 036/5

Zaak T-12/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 november 2005 — Almdudler-Limonade tegen BHIM (Gemeenschapsmerk — Driedimensionaal merk — Vorm van limonadefles — Weigering van inschrijving — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

30

2006/C 036/6

Zaak T-343/03: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2005 — Deutsche Post en Securicor Omega Express tegen Commissie (Staatssteun — Artikel 88, lid 3, EG — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Klacht — Afwijzing — Ontbreken van voorwerp)

31

2006/C 036/7

Zaak T-426/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 november 2005 — Tramarin tegen Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Steunmaatregelen van staten — Verzoek van Commissie om aangemeld steunproject te wijzigen — Handeling waartegen beroep openstaat — Handeling met rechtsgevolgen — Beroepstermijnen — Aanvang — Summiere bekendmaking in Publicatieblad — Website)

31

2006/C 036/8

Zaak T-507/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Ruiz Bravo-Villasante tegen Commissie (Ambtenaren — Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Niet-ontvankelijkheid)

32

2006/C 036/9

Zaak T-411/05: Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Gerolf Annemans/Commissie

32

2006/C 036/0

Zaak T-414/05: Beroep ingesteld op 22 november 2005 — NHL Enterprises tegen BHIM

33

2006/C 036/1

Zaak T-420/05: Beroep ingesteld op 25 november 2005 — Vischim tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

33

2006/C 036/2

Zaak T-432/05: Beroep ingesteld op 8 december 2005 — EMC Development tegen Commissie

34

2006/C 036/3

Zaak T-433/05: Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Sanchez Ferriz tegen Commissie

35

2006/C 036/4

Zaak T-162/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2005 — Grijseels en Lopez Garcia tegen Europees Economisch en Sociaal Comité

35

 

III   Bekendmakingen

2006/C 036/5

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 22 van 28.1.2006

36

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/1


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 22 november 2005

in zaak C-384/02 (verzoek van het Københavns Byret om een prejudiciële beslissing): strafzaak tegen Knud Grøngaard, Allan Bang (1)

(Richtlijn 89/592/EEG - Transacties van ingewijden - Mededeling van voorwetenschap aan derden - Verbod)

(2006/C 36/01)

Procestaal: Deens

In zaak C-384/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Københavns Byret (Denemarken), bij beslissing van 14 augustus 2002, ingekomen bij het Hof op 25 oktober 2002, in de strafzaak tegen Knud Grøngaard, Allan Bang, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, kamerpresidenten, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, S. von Bahr (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues en R. Silva de Lapuerta, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro, griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592/EEG van de Raad van 13 november 1989 tot coördinatie van de voorschriften inzake transacties van ingewijden staat eraan in de weg dat een persoon die voorwetenschap verkrijgt in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de werknemers in de raad van bestuur van een vennootschap of in zijn hoedanigheid van lid van het comité voor samenwerking van een groep van ondernemingen, die informatie meedeelt aan de voorzitter van de vakorganisatie van deze werknemers die de betrokkene als lid van het comité voor samenwerking heeft aangewezen, behoudens:

indien er een nauwe band bestaat tussen de mededeling en de uitoefening van zijn werk, beroep of functie, en

indien deze mededeling strikt noodzakelijk is voor de uitoefening van dit werk, dit beroep of deze functie.

In het kader van zijn onderzoek moet de nationale rechter tegen de achtergrond van de toepasselijke nationale regels met name rekening houden:

met het feit dat deze uitzondering op het verbod om voorwetenschap mee te delen, restrictief moet worden uitgelegd;

met de omstandigheid dat elke aanvullende mededeling het risico van een met richtlijn 89/592 strijdig gebruik van deze informatie verhoogt, en

met de gevoeligheid van de voorwetenschap.

2)

Artikel 3, sub a, van richtlijn 89/592 staat eraan in de weg dat de voorzitter van een vakorganisatie voorwetenschap meedeelt aan medewerkers zoals die welke in de derde en de vierde vraag worden genoemd, behoudens in de omstandigheden die in het antwoord op de eerste en de tweede vraag zijn genoemd.

In het kader van zijn onderzoek moet de nationale rechter tegen de achtergrond van de toepasselijke nationale regels met name rekening houden met de factoren die eveneens in dit antwoord zijn genoemd.


(1)  PB C 7 van 11.1.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/2


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 1 december 2005

in zaak C-46/03: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Structuurfondsen - Annulering van bedragen - Voorwaarden - Programma Manchester/Salford/Trafford 2 („MST 2”)

(2006/C 36/02)

Procestaal: Engels

In zaak C-46/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 31 januari 2003, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigden: P. Ormond, R. Caudwell en K. Manji, bijgestaan door D. Lloyd-Jones, QC, en S. Lee, barrister) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: L. Flynn), ondersteund door: Raad van de Europese Unie (gemachtigden: M. Balta, F. Florindo Gijón en J. Carbery), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, J. Makarczyk, R. Silva de Lapuerta, P. Kūris en G. Arestis, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 1 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De in de brief van 22 november 2002 vervatte beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarbij het bedrag van 11 632 600 EUR voor uitgaven in het kader van het operationele programma Manchester/Salford/Trafford 2 is geannuleerd, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/2


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 13 december 2005

in zaak C-78/03 P: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum eV (1)

(Hogere voorziening - Steun van Duitse autoriteiten voor aankoop van grond - Programma voor privatisering van gronden en herstructurering van landbouw in de nieuwe deelstaten)

(2006/C 36/03)

Procestaal: Duits

In zaak C-78/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 19 februari 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Flett en V. Kreuschitz), andere partij in de procedure: Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigde: M. Lumma), interveniënte in eerste aanleg, Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum eV, gevestigd te Borken (Duitsland), (Professor: M. Pechstein), verzoekster in eerste aanleg, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Schiemann en J. Makarczyk, kamerpresidenten, C. Gulmann (rapporteur), A. La Pergola, J.-P. Puissochet, P. Kūris, E. Juhász, E. Levits en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 13 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 5 december 2002, Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum/Commissie (T-114/00), wordt vernietigd.

2)

Het door Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum eV bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 22 december 1999 houdende goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 (voorheen artikelen 92 en 93) van het EG-Verdrag, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum eV wordt verwezen in de kosten van de beide procedures.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/3


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 24 november 2005

in de gevoegde zaken C-138/03, C-324/03 en C-431/03: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Structuurfondsen - Medefinanciering - Verordeningen (EG) nrs. 1260/1999 en 1685/2000 - Voorwaarden voor subsidiabiliteit van door nationale instanties in kader van staatssteunregelingen uitbetaalde voorschotten)

(2006/C 36/04)

Procestaal: Italiaans

In de gevoegde zaken C-138/03, C-324/03 en C-431/03, betreffende beroepen tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 27 maart 2003 (zaak C-138/03), 24 juli 2003 (zaak C-324/03) en 9 oktober 2003 (zaak C-431/03), Italiaanse Republiek (gemachtigde: I. M. Braguglia, bijgestaan door A. Cingolo, avvocato dello Stato) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: E. de March en L. Flynn, bijgestaan door A. Dal Ferro, avvocato), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Schiemann, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 24 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Op het beroep in zaak C-138/03 behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

2)

Het beroep in zaak C-324/03 wordt verworpen.

3)

Het beroep in zaak C-431/03 is niet-ontvankelijk.

4)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten van zaak C-138/03.

5)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten van de zaken C-324/03 en C-431/03.


(1)  PB C 135 van 7.6.2003.

PB C 226 van 20.9.2003.

PB C 304 van 13.12.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/3


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 8 december 2005

in zaak C-220/03: Europese Centrale Bank tegen Bondsrepubliek Duitsland (1)

(Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen - Overeenkomst inzake de zetel van de Europese Centrale Bank - Arbitragebeding - Door ECB gehuurde gebouwen - In huurprijzen doorberekende indirecte belastingen)

(2006/C 36/05)

Procestaal: Duits

In zaak C-220/03, betreffende een beroep krachtens artikel 238 EG, ingesteld op 21 mei 2003, Europese Centrale Bank (gemachtigden: C. Zilioli en M. Benisch, bijgestaan door H.-G. Kamann en M. Selmayr) tegen Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigde: U. Forsthoff, bijgestaan door W. Hölters), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Schiemann (rapporteur), K. Lenaerts, E. Juhász en M. Ilešič, rechters, advocaat-generaal: C. Stix Hackl, griffier: K. Sztranc, administrateur, op 8 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Centrale Bank wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 200 van 23.8.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/4


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 1 december 2005

in zaak C-301/03: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Structuurfondsen - Subsidiabiliteit van uitgaven - Wijziging van programmacomplementen - Niet-ontvankelijkheid)

(2006/C 36/06)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-301/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 2 juli 2003, Italiaanse Republiek (gemachtigde: I. M. Braguglia, bijgestaan door G. Aiello en A. Cingolo, avvocati dello Stato) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: E. de March en L. Flynn, bijgestaan door A. Dal Ferro, avvocato), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 1 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/4


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 15 november 2005

in zaak C-320/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 28 EG tot en met 30 EG - Vrij verkeer van goederen - Artikelen 1 en 3 van verordening (EEG) nr. 881/92 - Artikelen 1 en 6 van verordening (EEG) nr. 3118/93 - Vervoer - Sectoraal rijverbod voor vrachtauto's van meer dan 7,5 ton die bepaalde goederen vervoeren - Luchtkwaliteit - Bescherming van gezondheid en milieu - Evenredigheidsbeginsel)

(2006/C 36/07)

Procestaal: Duits

In zaak C-320/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 24 juli 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Schmidt, W. Wils en G. Braun), ondersteund door: Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigden: W.-D. Plessing en A. Tiemann, bijgestaan door T. Lübbig, Rechtsanwalt), Italiaanse Republiek, (gemachtigde: I. M. Braguglia, bijgestaan door G. De Bellis, avvocato dello Stato), Koninkrijk der Nederlanden (gemachtigde: H. G. Sevenster) tegen Republiek Oostenrijk (gemachtigden: E. Riedl en H. Dossi), heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en K. Schiemann, kamerpresidenten, R. Schintgen (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis en A. Borg Barthet, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: K. Sztranc, op 15 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door bij de Verordnung des Landeshauptmanns von Tirol, mit der auf der A 12 Inntalautobahn verkehrsbeschränkende Maßnahmen erlassen werden (sektorales Fahrverbot) [verordening van de minister-president van Tirol, waarbij op de A 12 Inntalautobahn verkeersbeperkende maatregelen worden vastgesteld (sectoraal rijverbod)] van 27 mei 2003, vrachtauto's van meer dan 7,5 ton die bepaalde goederen vervoeren een rijverbod op te leggen op een gedeelte van de A 12 Inntalautobahn, is de Republiek Oostenrijk de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG en 29 EG.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.

4)

De Bondsrepubliek Duitsland, de Italiaanse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/5


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 13 december 2005

in zaak C-411/03 (verzoek van het Landgericht Koblenz om een prejudiciële beslissing): procedure ingeleid door SEVIC Systems AG (1)

(Vrijheid van vestiging - Artikelen 43 EG en 48 EG - Grensoverschrijdende fusies - Weigering tot inschrijving in nationaal handelsregister - Verenigbaarheid)

(2006/C 36/08)

Procestaal: Duits

In zaak C-411/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Landgericht Koblenz (Duitsland) bij beslissing van 16 september 2003, ingekomen bij het Hof op 2 oktober 2003, in de procedure ingeleid door SEVIC Systems AG, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en K. Schiemann, kamerpresidenten, C. Gulmann (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis en A. Borg Barthet, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 13 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

De artikelen 43 EG en 48 EG verzetten zich ertegen dat in een lidstaat de inschrijving in het nationaal handelsregister van een fusie door ontbinding zonder liquidatie van een vennootschap en door overdracht onder algemene titel van het vermogen ervan aan een andere vennootschap, in het algemeen wordt geweigerd wanneer één van beide vennootschappen in een andere lidstaat is gevestigd, terwijl een dergelijke inschrijving mogelijk is, voorzover bepaalde voorwaarden zijn vervuld, wanneer beide bij de fusie betrokken vennootschappen op het grondgebied van de eerstbedoelde lidstaat zijn gevestigd.


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/5


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 13 december 2005

in zaak C-446/03 [verzoek van de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division om een prejudiciële beslissing]: Marks & Spencer plc tegen David Halsey (Her Majesty's Inspector of Taxes) (1)

(Artikelen 43 EG en 48 EG - Vennootschapsbelasting - Vennootschapsgroepen - Belastingaftrek - Winst van moedervennootschappen - Aftrek van verlies van ingezeten dochtervennootschap - Machtiging - Aftrek van in andere lidstaat geleden verlies van niet-ingezeten dochtervennootschap - Daarvan uitgesloten)

(2006/C 36/09)

Procestaal: Engels

In zaak C-446/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 16 juli 2003, ingekomen bij het Hof op 22 oktober 2003, in de procedure Marks & Spencer plc tegen David Halsey (Her Majesty's Inspector of Taxes), heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans en A. Rosas, kamerpresidenten, C. Gulmann (rapporteur), A. La Pergola, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric, J. Klučka, U. Lõhmus, E. Levits en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 13 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

De artikelen 43 EG en 48 EG staan bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht niet in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat, volgens welke het voor een ingezeten moedervennootschap algemeen niet mogelijk is, het verlies van een in een andere lidstaat gevestigde dochtervennootschap af te trekken van haar belastbare winst, terwijl het voor deze moedervennootschap wel mogelijk is, het verlies van een ingezeten dochtervennootschap af te trekken. Het is evenwel strijdig met de artikelen 43 EG en 48 EG om de ingezeten moedervennootschap van een dergelijke mogelijkheid uit te sluiten in een situatie waarin de niet-ingezeten dochtervennootschap de in haar vestigingsstaat bestaande mogelijkheden van verliesverrekening heeft uitgeput voor het belastingjaar waarvoor het verzoek om een belastingaftrek is ingediend, alsmede voor vroegere belastingjaren, en er geen mogelijkheid bestaat dat het verlies van de buitenlandse dochtervennootschap in toekomstige belastingjaren in de vestigingsstaat wordt verrekend, hetzij door de dochtervennootschap zelf, hetzij door een derde, met name ingeval de dochtervennootschap aan een derde is verkocht.


(1)  PB C 304 van 13.12.2003.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/6


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 6 december 2005

in de gevoegde zaken C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04 [verzoeken van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (C-453/03), de Consiglio di Stato (C-11/04 en C-12/04) en de Rechtbank 's-Gravenhage (C-194/04) om een prejudiciële beslissing]: The Queen, op verzoek van ABNA Ltd (C-453/03), Denis Brinicombe, BOCM Pauls Ltd, Devenish Nutrition Ltd, Nutrition Services (International) Ltd, Primary Diets Ltd tegen Secretary of State for Health, Food Standards Agency, Fratelli Martini & C. SpA (C-11/04), Cargill Srl tegen Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive, Ferrari Mangimi Srl (C-12/04), Associazione nazionale tra i produttori di alimenti zootecnici (Assalzoo) tegen Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive, en Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) (C-194/04) tegen Productschap Diervoeder (1)

(Veterinairrechtelijke voorschriften - Mengvoeders - Vermelding van exact percentage van bestanddelen van product - Schending van evenredigheidsbeginsel)

(2006/C 36/10)

Procestalen: Engels, Italiaans en Nederlands

In de gevoegde zaken C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04, betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) (C-453/03), de Consiglio di Stato (Italië) (C-11/04 en C-12/04) en de Rechtbank 's-Gravenhage (Nederland) (C-194/04) bij beslissingen van 23 oktober 2003, 11 november 2003 en 22 april 2004, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 27 oktober 2003, 15 januari en 26 april 2004, in de procedures The Queen, op verzoek van ABNA Ltd (C-453/03), Denis Brinicombe, BOCM Pauls Ltd, Devenish Nutrition Ltd, Nutrition Services (International) Ltd, Primary Diets Ltd tegen Secretary of State for Health, Food Standards Agency, Fratelli Martini & C. SpA (C-11/04), Cargill Srl tegen Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive, Ferrari Mangimi Srl (C-12/04), Associazione nazionale tra i produttori di alimenti zootecnici (Assalzoo) tegen Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Ministero della Salute, Ministero delle Attività Produttive, en Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) (C-194/04) tegen Productschap Diervoeder, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas (rapporteur), kamerpresidenten, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffiers: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, en K. Sztranc, administrateur, op 6 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Bij onderzoek van onderdeel a van de in zaak C-453/03 gestelde vraag, de eerste vraag in elk van de zaken C-11/04 en C-12/04 alsmede de eerste vraag, sub a, in zaak C-194/04 is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat artikel 1, punt 1, sub b, en punt 4, van richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot wijziging van richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders en tot intrekking van richtlijn 91/357/EEG van de Commissie, niet geldig op de grondslag van artikel 152, lid 4, sub b, EG is vastgesteld.

2)

Bij onderzoek van de vierde vraag in zaak C-12/04 is niet gebleken van feiten of omstandigheden die, gelet op het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie, de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, punt 1, sub b, en punt 4, van richtlijn 2002/2.

3)

Artikel 1, punt 1, sub b, van richtlijn 2002/2, dat de fabrikanten van mengvoeders verplicht om op verzoek van de klant de exacte samenstelling van een voeder mee te delen, is, gelet op het evenredigheidsbeginsel, ongeldig. Bij onderzoek van onderdeel c van de in zaak C-453/03 gestelde vraag, de tweede vraag in elk van de zaken C-11/04 en C-12/04 alsmede de eerste vraag, sub c, in zaak C-194/04 is daarentegen niet gebleken van feiten of omstandigheden die, gelet op dit beginsel, de geldigheid van artikel 1, punt 4, van die richtlijn kunnen aantasten.

4)

Richtlijn 2002/2 moet aldus worden uitgelegd dat de toepassing ervan niet afhankelijk is van de vaststelling van de positieve lijst van voedermiddelen met hun specifieke namen als bedoeld in overweging 10 van die richtlijn.

5)

Zelfs wanneer een rechterlijke instantie van een lidstaat heeft vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder zij de tenuitvoerlegging van een gemeenschapshandeling kan opschorten, in het bijzonder wanneer de vraag van de geldigheid van die handeling reeds aan het Hof is voorgelegd, zijn de bevoegde nationale overheidsinstanties van de overige lidstaten niet bevoegd om die handeling op te schorten totdat het Hof over de geldigheid ervan heeft beslist. Het staat immers alleen aan de nationale rechter om, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak, na te gaan of wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van voorlopige maatregelen.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004

PB C 59 van 6.3.2004

PB C 179 van 10.7.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/7


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 6 december 2005

in zaak C-461/03 (verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een prejudiciële beslissing): Gaston Schul Douane-expediteur BV tegen Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (1)

(Artikel 234 EG - Verplichting voor nationale rechter om prejudiciële vraag te stellen - Ongeldigheid van gemeenschapsbepaling - Suiker - Aanvullend invoerrecht - Verordening (EG) nr. 1423/95 - Artikel 4)

(2006/C 36/11)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-461/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland), bij beschikking van 24 oktober 2003, ingekomen bij het Hof op 4 november 2003, in de procedure Gaston Schul Douane-expediteur BV tegen Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en J. Malenovský, kamerpresidenten, N. Colneric (rapporteur), S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, G. Arestis, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: R. Grass, op 6 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 234, derde alinea, EG houdt voor een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, de verplichting in een vraag over de geldigheid van bepalingen van een verordening naar het Hof van Justitie te verwijzen, ook indien het Hof overeenkomstige bepalingen van een vergelijkbare verordening reeds ongeldig heeft verklaard.

2)

Artikel 4, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1423/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten uit de sector suiker, andere dan melasse, is ongeldig voorzover het bepaalt dat het daarin genoemde aanvullende recht in beginsel wordt vastgesteld op basis van de representatieve prijs als bedoeld in artikel 1, lid 2, van deze verordening, en dat dit recht slechts op basis van de cif-invoerprijs van de betrokken zending wordt vastgesteld, indien de importeur daarom verzoekt.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/7


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 24 november 2005

in zaak C-506/03: Bondsrepubliek Duitsland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Financiële bijstand - Haalbaarheidsstudie - Overeenkomst tot overdracht van intellectuele-eigendomsrechten)

(2006/C 36/12)

Procestaal: Duits

In zaak C-506/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 26 november 2003, Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigde: M. Lumma, bijgestaan door C. von Donat, advocaat) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Zavvos en C. Schmidt, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, M. Ilešič en E. Levits (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 24 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/8


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 1 december 2005

in zaak C-14/04 (verzoek van de Conseil d'État om een prejudiciële beslissing): Abdelkader Dellas e.a. tegen Premier ministre e.a. (1)

(Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Richtlijn 93/104/EG - Begrip „arbeidstijd” - Strekking - Nationale regeling die met name voor maximale wekelijkse arbeidstijd voorziet in voor werknemer gunstiger plafond - Vaststelling van arbeidstijd in bepaalde sociale instellingen - Wachtdienst die aanwezigheid van werknemer op werkplek vereist - Tijdvakken van inactiviteit van werknemer in kader van dergelijke dienst - Nationaal mechanisme voor gedifferentieerde telling van uren van aanwezigheid naargelang van intensiteit van activiteit)

(2006/C 36/13)

Procestaal: Frans

In zaak C-14/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) bij beslissing van 3 december 2003, ingekomen bij het Hof op 15 januari 2004, in de procedure Abdelkader Dellas, Confédération générale du travail, Fédération nationale des syndicats des services de santé et des services sociaux CFDT, Fédération nationale de l'action sociale Force ouvrière tegen Premier ministre, Ministre des Affaires sociales, du Travail et de la Solidarité, in tegenwoordigheid van: Union des fédérations et syndicats nationaux d'employeurs sans but lucratif du secteur sanitaire, social et médico-social, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur), R. Silva de Lapuerta, P. Kūris en G. Arestis, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 1 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

 

Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan de regeling van een lidstaat die met betrekking tot wachtdiensten die werknemers van bepaalde sociale en medisch-sociale instellingen verrichten volgens het stelsel van fysieke aanwezigheid op de werkplek zelf, voor de aanrekening van de werkelijke arbeidstijd voorziet in een stelsel van gelijkstelling als dat waarom het gaat in het hoofdgeding, wanneer niet is verzekerd dat wordt voldaan aan alle minimumvoorschriften die in deze richtlijn zijn vastgesteld om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers doeltreffend te beschermen.

 

Wanneer het nationale recht met name voor de maximale wekelijkse arbeidstijd een plafond vaststelt dat voor de werknemers gunstiger uitvalt, zijn voor de vraag of de beschermende regels van de richtlijn worden geëerbiedigd, enkel de drempels of plafonds van belang die worden genoemd in de richtlijn.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/8


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 8 december 2005

in zaak C-33/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (1)

(Niet-nakoming - Telecommunicatiesector - Richtlijn 97/33/EG - Artikel 7, lid 5 - Verplichting tot controle van overeenstemming van kostenberekeningssystemen door onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van overeenstemmingsverklaring - Richtlijn 98/10/EG - Artikel 18, leden 1 en 2 - Geen correcte toepassing van maatregelen betreffende controle van overeenstemming van kostenberekeningssysteem door nationale regelgevende instantie en betreffende jaarlijkse publicatie van overeenstemmingsverklaring - Ontvankelijkheid - Procesbelang - Precontentieuze procedure - Rechten van verdediging - Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG - Overgangsbepalingen - Nalaten van lidstaten om gedurende termijn voor uitvoering van richtlijn maatregelen te nemen die door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen - Referentie-interconnectieaanbiedingen)

(2006/C 36/14)

Procestaal: Frans

In zaak C-33/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 29 januari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: W. Wils en M Shotter) tegen Groothertogdom Luxemburg (gemachtigden: M. Thill en S. Schreiner, bijgestaan door A. Verheyden en F. Bimont, avocats), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, P. Kūris, G. Arestis (rapporteur) en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 8 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door voor 1998 en 1999 niet te hebben voldaan aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen door een onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van een overeenstemmingsverklaring, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), en door voor 2000 in de praktijk niet correct toepassing te hebben gemaakt van de maatregelen betreffende de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door deze regelgevende instantie is erkend, overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat, zoals gehandhaafd bij artikel 27 van richtlijn 2002/21/EG van het Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en diensten (Kaderrichtlijn), juncto artikel 16 van richtlijn 2002/22/EG van het Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en diensten (Universeledienstrichtlijn), is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze bepalingen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Groothertogdom Luxemburg zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 71 van 23.3.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/9


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-63/04 [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division om een prejudiciële beslissing]: Centralan Property Ltd tegen Commissioners of Customs & Excise (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Artikel 20, lid 3 - Investeringsgoederen - Aftrek van voorbelasting - Herziening van aftrek - Onroerende goederen - Vervreemding door middel van twee verbonden handelingen waarvan de ene vrijgesteld is en de andere belast is - Omslag)

(2006/C 36/15)

Procestaal: Engels

In zaak C-63/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 21 februari 2003, ingekomen bij het Hof op 13 februari 2004, in de procedure Centralan Property Ltd tegen Commissioners of Customs & Excise, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. La Pergola, J.-P. Puissochet, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 20, lid 3, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een investeringsgoed voor 999 jaar aan een persoon wordt verhuurd tegen betaling van een aanzienlijke premie en het residuele eigendomsrecht op dit goed drie dagen later voor een veel lagere prijs wordt overgedragen aan een andere persoon, terwijl deze twee handelingen

onlosmakelijk verbonden zijn, en

bestaan in een eerste handeling die is vrijgesteld en een tweede handeling die belast is,

en indien deze handelingen wegens de overdracht van de macht om als een eigenaar over dit investeringsgoed te beschikken, leveringen in de zin van artikel 5, lid 1, van deze richtlijn vormen,

het betrokken goed tot aan het einde van de herzieningsperiode wordt geacht gebruikt te zijn voor een economische activiteit die wordt geacht gedeeltelijk belast en gedeeltelijk vrijgesteld te zijn, naar rato van de respectieve waarde van de twee handelingen.


(1)  PB C 85 van 3.4.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/9


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 6 december 2005

in zaak C-66/04: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (1)

(Levensmiddelen - Verordening (EG) nr. 2065/2003 - Rookaroma's - Keuze van rechtsgrondslag)

(2006/C 36/16)

Procestaal: Engels

In zaak C-66/04, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 11 februari 2004, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigden: R. Caudwell en M. Bethell, bijgestaan door Lord P. Goldsmith, QC, en N. Paines, QC, alsmede door T. Ward) tegen Europees Parlement (gemachtigden: K. Bradley en M. Moore), Raad van de Europese Unie (gemachtigden: M. Sims en E. Karlsson, alsmede door F. Ruggeri Laderchi) ondersteund door: Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J.-P. Keppenne en N. Yerrel) heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en K. Schiemann, kamerpresidenten, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), K. Lenaerts, P. Kūris, E. Juhász, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: K. Sztranc, administrateur op 6 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004 .


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/10


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 24 november 2005

in zaak C-136/04 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Deutsches Milch-Kontor GmbH tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas (1)

(Uitvoerrestituties - Verordeningen (EEG) nrs. 804/68, 1706/89 en 3445/89 - Kaas bestemd voor verwerking in derde land)

(2006/C 36/17)

Procestaal: Duits

In zaak C-136/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 3 februari 2004, ingekomen bij het Hof op 15 maart 2004, in de procedure Deutsches Milch-Kontor GmbH tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas, heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Schintgen en R. Silva de Lapuerta (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: B. Fülöp, administrateur, op 24 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

In 1990 uitgevoerde kaas die naar zijn aard voor verwerking in een derde land is bestemd, komt voor een uitvoerrestitutie op grond van artikel 17, lid 1, van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten in aanmerking op voorwaarde dat hij, gelet op de soort en de aard ervan, wordt ingedeeld onder een van de in de bijlage bij verordening (EEG) nr. 1706/89 van de Commissie van 15 juni 1989 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in de sector melk en zuivelproducten opgenomen productcodes, zoals deze zijn gedefinieerd in de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties die als bijlage bij verordening (EEG) nr. 3445/89 van de Commissie van 15 november 1989 tot vaststelling van de volledige versie van de met ingang van 1 januari 1990 geldende landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties is gevoegd.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/10


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 22 november 2005

in zaak C-144/04 (verzoek van het Arbeitsgericht München om een prejudiciële beslissing): Werner Mangold tegen Rüdiger Helm (1)

(Richtlijn 1999/70/EG - Clausules 2, 5 en 8 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Richtlijn 2000/78/EG - Artikel 6 - Gelijke behandeling inzake arbeid en beroep - Discriminatie op grond van leeftijd)

(2006/C 36/18)

Procestaal: Duits

In zaak C-144/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbeitsgericht München (Duitsland) bij beslissing van 26 februari 2004, ingekomen bij het Hof op 17 maart 2004, in de procedure: Werner Mangold tegen Rüdiger Helm, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en K. Schiemann, kamerpresidenten, R. Schintgen (rapporteur), S. von Bahr, J.N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 22 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Clausule 8, punt 3, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, welke ten uitvoer is gelegd bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij om redenen verband houdend met de noodzaak de werkgelegenheid te bevorderen en onafhankelijk van de uitvoering van deze raamovereenkomst, de leeftijd waarboven het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd onbeperkt is toegestaan, is verlaagd.

2)

Het gemeenschapsrecht, met name artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader van gelijke behandeling in arbeid en beroep, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd onbeperkt is toegestaan wanneer de werknemer 52 jaar of ouder is, tenzij er een nauw zakelijk verband bestaat met een eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met dezelfde werkgever

Het is aan de nationale rechter om de volle werking van het algemene beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd te verzekeren door elke strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing te laten, ook wanneer de termijn voor omzetting van deze richtlijn nog niet is verstreken.


(1)  PB C 146 van 29.5.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/11


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-148/04 (verzoek van de Commissione tributaria provinciale di Genova om een prejudiciële beslissing): Unicredito Italiano SpA tegen Agenzia delle Entrate, Ufficio Genova 1 (1)

(Steunmaatregelen van staten - Beschikking 2002/581/EG - Belastingvoordelen voor banken - Motivering van beschikking - Kwalificatie als staatssteun - Voorwaarden - Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt - Voorwaarden - Artikel 87, lid 3, sub b en c, EG - Belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang - Ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid - Eerder verleende belastingvoordelen - Terugvordering van steun - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheidsbeginsel - Evenredigheidsbeginsel)

(2006/C 36/19)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-148/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova (Italië) bij beslissing van 11 februari 2004, ingekomen bij het Hof op 23 maart 2004, in de procedure Unicredito Italiano SpA tegen Agenzia delle Entrate, Ufficio Genova 1, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Bij onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van beschikking 2002/581/EG van de Commissie van 11 december 2001 inzake de fiscale maatregelen voor banken en bancaire stichtingen, ten uitvoer gelegd door Italië.

2)

De artikelen 87 EG en volgende, artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, en het vertrouwens-, het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel kunnen niet in de weg staan aan een nationale maatregel die de terugbetaling van steun gelast ter uitvoering van een beschikking van de Commissie waarbij die steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en bij toetsing waarvan aan die bepalingen en algemene beginselen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/11


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 27 oktober 2005

in de gevoegde zaken C-187/04 en C-188/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 93/37/EEG - Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Concessies voor openbare werken - Regels inzake bekendmaking)

(2006/C 36/20)

Procestaal: Italiaans

In de gevoegde zaken C-187/04 en C-188/04, betreffende twee beroepen wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 22 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: K. Wiedner, advocaat: G. Bambara) tegen Italiaanse Republiek (gemachtigde: I. M. Braguglia, advocaat: M. Fiorilli), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk (rapporteur), R. Silva de Lapuerta, P. Kūris, en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: R. Grass, op 27 oktober 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Voorzover de openbare instelling ANAS SpA de aanleg en het beheer van de autowegen Valtrompia en Pedemontana Veneta Ovest aan Società per l'autostrada Brescia-Verona-Vincenza-Padova SpA heeft opgedragen in het kader van rechtstreekse concessies zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging, ofschoon aan de daartoe gestelde voorwaarden niet was voldaan, heeft de Italiaanse Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, inzonderheid de artikelen 3, lid 1, en 11, leden 3, 6 en 7 daarvan.

2)

De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.

PB C 168 van 26.6.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/12


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 1 december 2005

in zaak C-213/04 (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing): Ewald Burtscher tegen Josef Stauderer (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 56 EG - Procedure van verklaring van eigendomsverkrijging van bouwgronden - Nietigheid ex tunc van transactie in geval van niet-tijdige verklaring door koper)

(2006/C 36/21)

Procestaal: Duits

In zaak C-213/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 29 april 2004, ingekomen bij het Hof op 19 mei 2004, in de procedure Ewald Burtscher tegen Josef Stauderer, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský, J. P. Puissochet (rapporteur), S. von Bahr en U. Lõhmus, rechters, advocaat-generaal: F. G. Jacobs, griffier: K. Sztranc, administrateur, op 1 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 56, lid 1, EG staat in de weg aan de toepassing van een nationale regeling als het Vorarlberger Grundverkehrsgesetz (de wet inzake grondtransacties) van 23 september 1993, in de gewijzigde versie ervan, volgens welke het laattijdig overleggen van een verklaring van verkrijging op zichzelf de nietigheid ex tunc van de betrokken grondtransactie meebrengt.


(1)  PB C 190 van 24.7.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/12


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-250/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/19/EG - Toegang tot elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/22)

Procestaal: Grieks

In zaak C-250/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 juni 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Zavvos en M. Shotter) tegen Helleense Republiek (gemachtigde: N. Dafniou), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta en P. Kūris (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn), is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/13


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-253/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/21/EG - Elektronische-communicatienetwerken en -diensten - Gemeenschappelijk regelgevingskader - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/23)

Procestaal: Grieks

In zaak C-253/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 juni 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Zavvos en M. Shotter) tegen Helleense Republiek (gemachtigde: N. Dafniou), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta en P. Kūris (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn), is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/13


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-254/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/20/EG - Elektronische-communicatienetwerken en -diensten - Machtiging - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/24)

Procestaal: Grieks

In zaak C-254/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 juni 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Zavvos en M. Shotter) tegen Helleense Republiek (gemachtigde: N. Dafniou), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta en P. Kūris (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn), is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/13


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 8 december 2005

in zaak C-280/04 (verzoek van het Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing): Jyske Finans A/S tegen Skatteministeriet (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Artikel 13, B, sub c - Vrijstellingen - Vrijstelling voor levering van goederen waarvoor recht op aftrek is uitgesloten - Wederverkoop van gebruikte voertuigen door leaseonderneming - Artikel 26 bis - Bijzondere regeling voor verkoop van gebruikte goederen)

(2006/C 36/25)

Procestaal: Deens

In zaak C-280/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 25 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 29 juni 2004, in de procedure Jyske Finans A/S tegen Skatteministeriet, in tegenwoordigheid van: Nordania Finans A/S, BG Factoring A/S, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur), J.-P. Puissochet, S. von Bahr en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 8 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 13 B, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/5/EG van de Raad van 14 februari 1994, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan belasting over de toegevoegde waarde is verschuldigd over handelingen waarbij een belastingplichtige goederen doorverkoopt, na deze voor zijn bedrijf te hebben gebruikt, waarvoor bij de aanschaffing geen uitsluiting van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 17, lid 6, van deze richtlijn bestond, zelfs indien deze goederen waren aangeschaft van belastingplichtigen die geen BTW-aangifte hadden kunnen doen, zodat daardoor geen recht op aftrek is geopend.

2)

Artikel 26 bis, A, sub e, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 94/5, moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming die in het kader van haar normale bedrijfsactiviteiten voertuigen doorverkoopt die zij tweedehands had gekocht voor haar leaseactiviteiten, waarbij de wederverkoop ten tijde van de aanschaffing van het gebruikte goed niet het voornaamste doel maar een aan de leasing ondergeschikt secundair doel was, kan worden aangemerkt als „belastingplichtige wederverkoper” in de zin van dit artikel.


(1)  PB C 228 van 11.9.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/14


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 24 november 2005

in zaak C-366/04 (verzoek van de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg om een prejudiciële beslissing): Georg Schwarz tegen Bürgermeister der Landeshauptstadt Salzburg (1)

(Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Nationale bepaling die verkoop van niet-verpakte suikerwaren in automaten verbiedt - Levensmiddelenhygiëne)

(2006/C 36/26)

Procestaal: Duits

In zaak C-366/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Salzburg (Oostenrijk) bij beslissing van 16 augustus 2004, ingekomen bij het Hof op 23 augustus 2004, in de procedure: Georg Schwarz tegen Bürgermeister der Landeshauptstadt Salzburg, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues, E. Juhász (rapporteur), M. Ilešič en E. Levits, rechters, advocaat-generaal: L. A. Geelhoed, griffier: R. Grass, op 24 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

De bepalingen van de artikelen 28 EG en 30 EG en artikel 7 van richtlijn 93/43/EEG van de Raad van 14 juni 1993 inzake levensmiddelenhygiëne, staan niet in de weg aan een nationale bepaling die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn is vastgesteld en op grond waarvan het verboden is, suikerwaren of met gebruik van suikervervangende stoffen vervaardigde waren zonder verpakking in automaten te koop aan te bieden.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/14


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 17 november 2005

in zaak C-378/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk (1)

(Niet-nakoming - Bescherming van werknemers - Risico's van blootstelling aan carcinogene agentia en mutagene agentia - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/27)

Procestaal: Duits

In zaak C-378/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 2 september 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: D. Martin en V. Kreuschitz) tegen Republiek Oostenrijk (gemachtigde: C. Pesendorfer), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, (rapporteur), waarnemend voor de president van de Zesde kamer, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 17 november 29005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om volledig uitvoering te geven aan richtlijn 1999/38/EG van de Raad van 29 april 1999 tot tweede wijziging van richtlijn 90/394/EEG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk en uitbreiding van die richtlijn tot mutagene agentia, heeft de Republiek Oostenrijk niet voldaan aan de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/15


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 1 december 2005

in de gevoegde zaken C-394/04 en C-395/04 (verzoeken van het Symvoulio tis Epikrateias om een prejudiciële beslissing): Diagnostiko & Therapeftiko Kentro Athinon-Ygeia AE tegen Ypourgos Oikonomikon (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Artikel 13, A, lid 1, sub b - Vrijstellingen - Handelingen die nauw samenhangen met ziekenhuisverpleging of medische verzorging - Terbeschikkingstelling van telefoons en verhuur van televisietoestellen aan ziekenhuispatiënten - Levering van bedden en maaltijden aan hun begeleiders)

(2006/C 36/28)

Procestaal: Grieks

In de gevoegde zaken C-394/04 en C-395/04, betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissingen van 16 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 17 september 2004, in de procedures Diagnostiko & Therapeftiko Kentro Athinon-Ygeia AE tegen Ypourgos Oikonomikon, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J.-P. Puissochet, S. von Bahr, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 1 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De levering van diensten bestaande in de terbeschikkingstelling van telefoons en de verhuur van televisietoestellen aan ziekenhuispatiënten door de personen bedoeld in artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, alsmede de levering van bedden en maaltijden aan hun begeleiders door deze personen zijn in de regel geen handelingen die nauw samenhangen met de ziekenhuisverpleging en medische verzorging in de zin van deze bepaling. Dit kan slechts anders zijn wanneer deze prestaties onontbeerlijk zijn voor het bereiken van de therapeutische doelstellingen van de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging en zij er niet in hoofdzaak toe strekken aan degene die ze levert extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen die verricht worden in rechtstreekse mededinging met die van commerciële ondernemingen welke aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.

2)

Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle concrete elementen van de bij hem aanhangige geschillen en in voorkomend geval met de inhoud van de voor de betrokken patiënten opgestelde doktersvoorschriften, uit te maken of de geleverde prestaties aan deze voorwaarden voldoen.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/15


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 8 december 2005

in zaak C-445/04 (verzoek van het Finanzgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing): Possehl Erzkontor GmbH tegen Hauptzollamt Duisburg (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Postonderverdeling 2519 90 10 - Gesmolten magnesia verkregen door smelting in lichtboogoven van tevoren gebrand magnesiet - Gesmolten magnesia)

(2006/C 36/29)

Procestaal: Duits

In zaak C-445/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) bij beslissing van 13 oktober 2004, ingekomen bij het Hof op 21 oktober 2004, in de procedure Possehl Erzkontor GmbH tegen Hauptzollamt Duisburg, heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 8 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Gesmolten magnesia als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, valt onder postonderverdeling 2519 90 10 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij de verordeningen (EG) nrs. 3115/94 van de Commissie van 20 december 1994, 1359/95 van de Commissie van 13 juni 1995, 2448/95 van de Commissie van 10 oktober 1995 en 3009/95 van de Commissie van 22 december 1995.


(1)  PB C 314 van 18.12.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/16


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 17 november 2005

in zaak C-22/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 93/104/EG - Arbeidsvoorwaarden - Organisatie van arbeidstijd - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/30)

Procestaal: Frans

In zaak C-22/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 25 januari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Rozet en N. Yerrell) tegen Koninkrijk België (gemachtigde: M. Wimmer), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, S. von Bahr en A. Borg Barthet (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: R. Grass, op 17 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door in een kermisonderneming tewerkgestelde personen uit te sluiten van de toepassing van de nationale maatregelen ter uitvoering van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, heeft het Koninkrijk België niet voldaan aan de krachtens de artikelen 1, lid 3, en 17 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen.

2)

Het Koninkrijk België wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/16


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 8 december 2005

in zaak C-38/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland (1)

(Niet-nakoming - Verordening (EEG) nr. 2847/93 - Controleregeling in visserijsector - Informatie over soorten en hoeveelheden aangevoerde vis en visserijinspanning)

(2006/C 36/31)

Procestaal: Engels

In zaak C-38/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 1 februari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: B. Doherty) tegen Ierland (gemachtigde: D. O'Hagan, bijgestaan door A. Schuster en E. Fannon, barristers), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Schintgen en P. Kūris (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 8 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door geen mededeling te doen van de gegevens verlangd door artikelen 15, lid 4, 18, lid 1, en 19 decies, eerste en tweede streepje, van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2635/97 van de Raad van 18 december 1997, is Ierland de krachtens deze bepalingen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/17


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-67/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/60/EG - Communautaire maatregelen betreffende waterbeleid - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/32)

Procestaal: Duits

In zaak C-67/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 11 februari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: U. Wölker en S. Pardo Quintillán) tegen Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigde: U. Forsthoff), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J. Malenovský, kamerpresident, J.-P. Puissochet en A. Ó Caoimh (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/17


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-88/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Finland (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/59/EG - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/33)

Procestaal: Fins

In zaak C-88/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 18 februari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: Huttunen en K. Simonsson) tegen Republiek Finland (gemachtigde: A. Guimaraes-Purokoski), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, president van de Vijfde kamer, R. Schintgen en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad, heeft de Republiek Finland niet pvoldaan aan de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen.

2)

De Republiek Finland wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/17


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 8 december 2005

in zaak C-115/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/65/EG - Jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 36/34)

Procestaal: Frans

In zaak C-115/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 8 maart 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: G. Braun) tegen Groothertogdom Luxemburg (gemachtigde: S. Schreiner), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Schiemann, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: R. Grass, op 8 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/18


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 17 november 2005

in zaak C-131/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (1)

(Niet-nakoming - Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG )

(2006/C 36/35)

Procestaal: Engels

In zaak C-131/95, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 21 maart 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: M. van Beek, bijgestaan door F. Louis en A. Capobianco, advocaten) tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigde: S. Nwaokolo), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: R. Schintgen, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, R. Silva de Lapuerta en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: R. Grass, op 17 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen die nodig zijn voor het volgen van artikel 6, lid 1, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand en de artikelen 12, lid 2, en 13, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, van deze richtlijn, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/18


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 27 oktober 2005

in zaak C-234/05 (verzoek van het Hof van Beroep te Brussel om een prejudiciële beslissing): Minister van Sociale Zaken, Staatssecretaris voor volksgezondheid tegen BVBA De Backer (1)

(Prejudiciële verwijzing - Niet-ontvankelijkheid)

(2006/C 36/36)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-234/05, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) bij beslissing van 25 mei 2005, ingekomen bij het Hof op 27 mei 2005, in de procedure Minister van Sociale Zaken, Staatssecretaris voor volksgezondheid tegen BVBA De Backer, heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J. Malenovský, kamerpresident, A. La Pergola (rapporteur) en J.-P. Puissochet, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 27 oktober 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Beroep te Brussel bij beslissing van 25 mei 2005, is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 205 van 20.8.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/19


Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden van 11 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen B.A.S. Trucks B.V. en de Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-400/05)

(2006/C 36/37)

Procestaal: Nederlands

De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij beschikking van 11 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 16 november 2005, in het geding tussen B.A.S. Trucks B.V. en de Staatssecretaris van Financiën, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Verhindert de omstandigheid dat dumpers blijkens de kenmerkende eigenschappen die zij hebben mede zijn ontworpen voor gebruik op de verharde, openbare weg, indeling onder post 8704 10 van de Gecombineerde Nomenclatuur?


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/19


Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden van 11 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen VDP Dental Laboratory N.V. en Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-401/05)

(2006/C 36/38)

Procestaal: Nederlands

De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 11 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 16 november 2005, in het geding tussen VDP Dental Laboratory N.V. en Staatssecretaris van Financiën, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet artikel 13, A, aanhef en letter e, van de Zesde richtlijn (1) zo worden uitgelegd dat onder het verschaffen van tandprothesen door tandtechnici begrepen is het leveren van tandprothesen door een belastingplichtige die het vervaardigen ervan uitbesteedt aan een tandtechnicus?

2.

Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt:

moet artikel 17, lid 3, aanhef en letter a, van de Zesde richtlijn zo worden uitgelegd dat een lidstaat die de hiervóór vermelde leveringen heeft vrijgesteld van BTW, recht op aftrek aan deze leveringen moet verbinden voorzover de leveringen (in het bijzonder op grond van artikel 28 ter, B, lid 1, aanhef en eerste gedachtestreepje, van de Zesde richtlijn) plaatsvinden in een andere lidstaat, die deze met toepassing van artikel 28, lid 3, letter a, juncto bijlage E, punt 2, van de Zesde richtlijn van de vrijstelling heeft uitgesloten?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad, van 17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag PB L 145, blz. 1.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/19


Hogere voorziening, op 17 november 2005 ingesteld door Yassin Abdullah Kadi tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-315/01, Yassin Abdullah Kadi tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-402/05 P)

(2006/C 36/39)

Procestaal: Engels

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 17 november 2005 hogere voorziening ingesteld door Yassin Abdullah Kadi, wonende te Jeddah (Saoedi-Arabië), vertegenwoordigd door Ian Brownlie CBE QC, David Anderson QC, Pushpinder Saini, barrister, en Guy Martin, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-315/01, Yassin Abdullah Kadi tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirant concludeert dat het den Hove behage:

a)

het arrest van het Gerecht in zijn geheel te vernietigen.

b)

verordening (EG) nr. 881/2001 van de Raad van 27 mei 2002 (1) nietig te verklaren.

c)

de Raad en/of de Commissie te verwijzen in de door rekwirant in deze hogere voorziening en in de procedure voor het Gerecht gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het heeft beslist dat artikel 308 EG, junctis de artikelen 60 EG en 301 EG een toereikende rechtsgrondslag voor verordening nr. 881/2001 vormde.

Rekwirant voert verder aan dat het Gerecht de relevante beginselen van het volkenrecht onjuist heeft uitgelegd:

in het arrest van het Gerecht wordt de kwestie van het Handvest van de Verenigde Naties als bron van uit een verdrag voortvloeiende verplichtingen verward met een andere kwestie, namelijk die van de gevolgen van besluiten van de Veiligheidsraad voor de Leden;

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het ervan is uitgegaan dat in het kader van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties aangenomen resoluties automatisch worden opgenomen in het nationale recht en in de nationale bevoegdheidsvoorschriften;

het Gerecht heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het thans bevoegd is om de wettigheid te toetsen van de in het kader van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties aangenomen resoluties van de Veiligheidsraad;

uit de redenering van het Gerecht blijkt dat het bij zijn behandeling van het beginsel van het jus cogens niet erg samenhangend te werk is gegaan;

het Gerecht heeft de juridische betekenis van de omstandigheid dat de Veiligheidsraad er niet in is geslaagd een onafhankelijke internationale rechterlijke instantie in te stellen, niet naar waarde geschat.


(1)  Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaïda-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad van 6 maart 2001 tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PB L 139, blz. 9)


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/20


Beroep, op 21 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-410/05)

(2006/C 36/40)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 21 november 2005 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Zavvos en G. Braun, leden van haar juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/97/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 15 juni 2003 verstreken.


(1)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/20


Verzoek van Juzgado de lo Social nr. 33 (Madrid) van 14 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Félix Palacios de la Villa enerzijds, en Cortefiel Servicios SA, José Maria Sanz Corral en Martin Tebar Less anderzijds, interveniënt: het Openbaar Ministerie

(Zaak C-411/05)

(2006/C 36/41)

Procestaal: Spaans

Het Juzgado de lo Social nr. 33 (Madrid) heeft bij beschikking van 14 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 22 november 2005, in het geding tussen Félix Palacios de la Villa enerzijds, en Cortefiel Servicios SA, José Maria Sanz Corral en Martin Tebar Less anderzijds, interveniënt: het Openbaar Ministerie, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„Verzet het beginsel van gelijke behandeling, dat elke discriminatie op grond van leeftijd verbiedt en dat is neergelegd in artikel 13 EG en in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/78 (1), zich tegen een nationale wettelijke regeling (in concreto, Disposicion Transitoria unica, eerste lid, van Ley 14/2005 van 1 juli inzake clausules in collectieve overeenkomsten betreffende het bereiken van de normale pensioenleeftijd) waarin de geldigheid wordt erkend van in collectieve overeenkomsten voorkomende clausules betreffende gedwongen pensionering die als enige vereisten stellen dat de werknemer de gewone pensioenleeftijd heeft bereikt en voldoet aan de in de Spaanse socialezekerheidswetgeving gestelde voorwaarden om recht te hebben op het door premiebetaling verkregen ouderdomspensioen?

In geval van een bevestigend antwoord:

Is dit gerecht op grond van het beginsel van gelijke behandeling, dat elke discriminatie op grond van leeftijd verbiedt en dat is neergelegd in artikel 13 EG en in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/78, verplicht om de genoemde Disposicion Transitoria unica, eerste lid, van Ley 14/2005 in casu niet toe te passen?”


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/21


Verzoek van de Rechtbank van Koophandel te Brussel van 21 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen N.V. City Motors Groep en N.V. Citroën Belux

(Zaak C-421/05)

(2006/C 36/42)

Procestaal: Nederlands

De Rechtbank van Koophandel te Brussel heeft bij beschikking van 21 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 november 2005, in het geding tussen N.V. City Motors Groep en N.V. Citroën Belux, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Moet artikel 3, 6. van de Verordening (EG) Nr. 1400/2002 (1) van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector aldus worden uitgelegd dat dit artikel een uitdrukkelijk ontbindend beding in een motorvoertuigenconcessieovereenkomst die van de vrijstelling wil genieten, uitsluit?


(1)  (PB L 203, blz. 30).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/21


Verzoek van de Commissione Tributaria Regionale di Genova van 31 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Porto Antico di Genova SPA en Agenzia delle Entrate — Ufficio Genova 1

(Zaak C-427/05)

(2006/C 36/43)

Procestaal: Italiaans

De Commissione Tributaria Regionale di Genova heeft bij beschikking van 31 januari 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 1 december 2005, in het geding tussen Porto Antico di Genova SPA en Agenzia delle Entrate — Ufficio Genova 1, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

„Is artikel 55 van DPR (presidentieel decreet) nr. 917 van 22 december 1986 (in de versie van 2000), volgens hetwelk de communautaire bijstand bij de vaststelling van het belastbare inkomen wordt betrokken, verenigbaar met artikel 21, lid 3, van verordening nr. 2082/93 (1), volgens hetwelk'op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen geen sommen mogen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd'?

2)

Zo nee, heeft dit alleen betrekking op ten laste van communautaire organen verleende bijstand of geldt dit ook voor in het enig programmeringsdocument ten laste van de nationale organen vastgestelde bijstand?”


(1)  PB L 193 van 31.7.1993, blz. 20.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/22


Verzoek van het Finanzgericht Hamburg van 21 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Firma Laub GmbH & Co. Vieh & Fleisch Import-Export en Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(Zaak C-428/05)

(2006/C 36/44)

Procestaal: Duits

Het Finanzgericht Hamburg heeft bij beschikking van 21 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 2 december 2005, in het geding tussen Firma Laub GmbH & Co. Vieh & Fleisch Import-Export en Hauptzollamt Hamburg-Jonas, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Is een restitutie ten onrechte betaald in de zin van artikel 11, lid 3, eerste alinea, eerste zin, van verordening (EEG) nr. 3665/87 (1), en moet zij bijgevolg worden terugbetaald, indien de begunstigde een voor de uitbetaling vereist document pas tijdens de terugvorderingsprocedure en na het verstrijken van de in de artikelen 47, lid 2, en 48, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde termijnen overlegt?


(1)  PB L 351, blz. 1 (gewijzigd PB 1997, L 77, blz. 12).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/22


Verzoek van het Tribunal d'instance de Saintes van 16 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding Max Rampion en Marie-Jeanne Godard (echtgenote Rampion) tegen Franfinance SA en K par K SAS

(Zaak C-429/05)

(2006/C 36/45)

Procestaal: Frans

Het Tribunal d'instance de Saintes heeft bij vonnis van 16 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 2 december 2005, in het geding Max Rampion en Marie-Jeanne Godard (echtgenote Rampion) tegen Franfinance SA en K par K SAS, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moeten de artikelen 11 en 14 van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 (1) aldus worden uitgelegd dat zij toestaan dat de rechter de regels van onderlinge samenhang tussen de kredietovereenkomst en de overeenkomst tot levering van de met dit krediet gefinancierde goederen of diensten toepast wanneer de kredietovereenkomst het gefinancierde goed niet vermeldt of werd gesloten in de vorm van een doorlopend krediet zonder vermelding van het gefinancierde goed?

2.

Heeft richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 een doelstelling die verder gaat dan de bescherming van de consumenten en die de ordening van de markt omvat, zodat de rechter de bepalingen ervan ambtshalve kan toepassen?


(1)  Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 42, blz. 48).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/22


Verzoek van het Suprema Tribunal de Justiça van 3 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Merck Genéricos-Produtos Farmacêuticos, Lda. en Merck & Co. Inc. en Merck Sharp & Dohme, Lda.

(Zaak C-431/05)

(2006/C 36/46)

Procestaal: Portugees

Het Suprema Tribunal de Justiça heeft bij beschikking van 3 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 5 december 2005, in het geding tussen Merck Genéricos-Produtos Farmacêuticos, Lda. en Merck & Co. Inc. en Merck Sharp & Dohme, Lda., het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd om artikel 33 van de TRIPs-overeenkomst (1) uit te leggen?

2.

In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, dienen de nationale rechters dit artikel ambtshalve of op verzoek van een van de partijen toe te passen in een bij hen aanhangig geding?


(1)  Besluit van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/23


Verzoek van Högsta domstolen van 24 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Unibet (London) Ltd, 2. Unibet (International) Ltd en Justitiekanslern

(Zaak C-432/05)

(2006/C 36/47)

Procestaal: Zweeds

Högsta domstolen heeft bij beschikking van 24 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 5 december 2005, in het geding tussen 1. Unibet (London) Ltd, 2. Unibet (International) Ltd en Justitiekanslern, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet het gemeenschaprechtelijk vereiste dat nationale procesregels een doeltreffende bescherming van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten van de justitiabelen moeten bieden, aldus worden uitgelegd dat een vordering om een declaratoire uitspraak dat bepaalde nationale materieelrechtelijke bepalingen in strijd zijn met artikel 49 EG, moet kunnen worden ingesteld wanneer de verenigbaarheid van de materieelrechtelijke bepalingen met voornoemd artikel anders enkel prejudicieel kan worden onderzocht, in het kader van bijvoorbeeld een schadevordering, een procedure wegens inbreuk op de nationale materieelrechtelijke bepaling of een aangelegenheid betreffende een toetsing in rechte?

2.

Betekent het gemeenschapsrechtelijke vereiste van een doeltreffende bescherming in rechte, dat de nationale rechtsorde een voorlopige bescherming moet bieden waardoor nationale bepalingen die in de weg staan aan de uitoefening van een beweerdelijk op gemeenschapsrecht gebaseerd recht, buiten toepassing kunnen worden gelaten jegens een justitiabele particulier, zodat hij dat recht kan uitoefenen totdat de nationale rechter over het bestaan van dat recht definitief heeft beslist?

3.

Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt:

Volgt uit het gemeenschaprecht dat een nationale rechter in een geval waarin de verenigbaarheid van nationale bepalingen met het gemeenschapsrecht aan de orde wordt gesteld, bij een materieel onderzoek van de verzoeken om voorlopige bescherming van door het gemeenschapsrecht verleende rechten nationale bepalingen inzake de voorwaarden voor voorlopige bescherming moet toepassen, of moet de nationale rechter in een dergelijke situatie gemeenschapsrechtelijke criteria voor de voorlopige bescherming toepassen?

4.

Indien op vraag 3 wordt geantwoord dat gemeenschapsrechtelijke criteria moeten worden toegepast, welke zijn dan die criteria?


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/23


Verzoek van Handens tingsrätt van 21 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Åklagaren en Lars Sandström

(Zaak C-433/05)

(2006/C 36/48)

Procestaal: Zweeds

Handens tingsrätt heeft bij beschikking van 21 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 5 december 2005, in het geding tussen Åklagaren en Lars Sandström, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„1)

a)

Staat richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen, in de weg aan nationale bepalingen die verbieden om waterscooters elders te gebruiken dan op openbare waterwegen of in watergebieden waarvoor de plaatselijke autoriteit een vergunning overeenkomstig § 3, lid 1, van de Zweedse waterscooterverordening (1993:1053, zoals gewijzigd bij 2004:607) heeft verleend?

b)

Hangt de toelaatbaarheid van een dergelijk verbod als bedoeld sub 1 a, ervan af of de plaatselijke autoriteit bij de beoordeling van de vergunning volgens § 3, lid 1, rekening heeft gehouden met het vereiste dat de vergunning steeds wordt verleend voor het gebied waar aan de criteria van § 3, lid 1, punten 1-3, is voldaan?

2)

Staan anders de artikelen 28 EG-30 EG in de weg aan dergelijke nationale bepalingen inzake het verbod van het gebruik van waterscooters als bedoeld sub 1 a, in het algemeen of enkel onder de overeenkomstig sub 1 b hierboven gestelde voorwaarde?

3)

Los van het bovenstaande, staat het ontbreken van een mededeling aan de Commissie vóór de vaststelling van het nieuwe waterscooterverbod op 20 juni 2004 volgens richtlijn 83/189/EEG en richtlijn 98/34/EEG in de weg aan voormelde nationale bepalingen?”


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/24


Verzoek van het Hof van Beroep te Antwerpen van 29 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Lucien De Graaf 2. Gudula Daniels en de Belgische Staat

(Zaak C-436/05)

(2006/C 36/49)

Procestaal: Nederlands

Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft bij arrest van 29 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 5 december 2005, in het geding tussen 1. Lucien De Graaf 2. Gudula Daniels en de Belgische Staat, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is Verordening 1408/71 (1) van toepassing op een door een nationale wetgever opgelegde aanvullende crisisbijdrage (ACB) die een alteratieve financiering beoogt van de sociale zekerheid ?

2.

Staat artikel 39 EG België toe om een natuurlijke persoon die woont in België, maar zijn beroepswerkzaamheid (nagenoeg) volledig verricht in een andere lidstaat, te onderwerpen aan de aanvullende crisisbijdrage ter financiering van de sociale zekerheid, wanneer de betrokkene met betrekking tot de sociale zekerheid niet bijdrageplichtig is in België maar in de werkstaat, terwijl alle andere ingezetenen van de woonstaat die onderworpen zijn aan de aanvullende crisisbijdrage bijdrageplichtig zijn aan de sociale zekerheid in België ?

3.

Laat artikel 39 EG toe dat een lidstaat een onderscheid maakt, door inwoners van de grensstreek die in een andere lidstaat werken aanzienlijk zwaarder te belasten dan inwoners die niet in de grensstreek wonen en die ook in een andere lidstaat werken ?

4.

Kan een inwoner van een lidstaat, die zijn beroepswerkzaamheden nagenoeg volledig uitoefent in een andere lidstaat (A), zich beroepen op het beginsel van de „meestbegunstigingsbehandeling”, wanneer de lidstaat een gunstiger fiscale behandeling voorziet voor andere inwoners die eveneens hun beroepswerkzaamheid nagenoeg volledig uitoefenen in een derde lidstaat (B).

5.

Staat artikel 39 EG of enige andere bepaling eraan in de weg dat een woonstaat de belastingaftrek weigert van een verzekeringspremie voor ziektekosten in hoofde van een inwoner die zijn beroepswerkzaamheid nagenoeg volledig in een andere lidstaat verricht, wanneer een gelijkaardige belastingaftrek wel openstaat, zowel voor ingezetenen van de woonstaat als voor die van de werkstaat, die geen gebruik maken van het vrij verkeer van werknemers ?

6.

Staat artikel 39 EG of enige andere bepaling eraan in de weg dat een woonstaat de fiscale aftrek van de bijdragen voor de ziekteverzekering onder meer afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze ziekteverzekering wordt gesloten bij een door de woonstaat erkende mutualiteit, terwijl het volgens de wetgeving van de woonstaat voor ingezetenen van de woonstaat die gebruik maken van het vrij verkeer van werknemers wettelijk onmogelijk is om een aanvullende ziekteverzekering bij een dergelijke mutualiteit af te sluiten?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad, van 14 juni 1971, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen PB L 149 blz. 2


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/25


Verzoek van de Okresní Soud (arrondissementsrechtbank) te Český Krumlov van 28 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Jan Vorel en Ziekenhuis van Český Krumlov

(Zaak C-437/05)

(2006/C 36/50)

Procestaal: Tsjechisch

De Okresní Soud (arrondissementsrechtbank) te Český Krumlov (Tsjechische Republiek) heeft bij beschikking van 28 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 5 december 2005, in het geding tussen Jan Vorel en Ziekenhuis van Český Krumlov, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Moet het wachten op werk door een arts die op zijn werkplek in het ziekenhuis wachtdienst volbrengt, conform richtlijn 93/104/EG (1) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak C 151/02, Stadt Kiel/Norbert Jaeger, als het verrichten van arbeid worden beschouwd?


(1)  PB L 307, blz. 18.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/25


Verzoek van de Cour administrative d'appel de Douai van 1 december 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Roquette Frères en Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche en de la Ruralité

(Zaak C-441/05)

(2006/C 36/51)

Procestaal: Frans

De Cour administrative d'appel de Douai heeft bij beschikking van 1 december 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 12 december 2005, in het geding tussen Roquette Frères en Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche en de la Ruralité, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Kon Roquette Frères zonder twijfel voor [het Hof van Justitie] rechtstreeks de geldigheid betwisten van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1785/81 (1), artikel 27, lid 3, van verordening nr. 2038/1999 (2), artikel 1 van verordening nr. 2073/2000 (3), artikel 11, lid 2, van verordening nr. 1260/2001 (4), artikel 1 van verordening nr. 1745/2002 (5) en artikel 1 van verordening nr. 1739/2003 (6)?

2)

In de veronderstelling dat Roquette Frères de exceptie van onwettigheid van voormelde bepalingen kan inroepen, zijn dan artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1785/81, artikel 27, lid 3, van verordening nr. 2038/1999, artikel 1 van verordening nr. 2073/2000, artikel 11, lid 2, van verordening nr. 1260/2001, artikel 1 van verordening nr. 1745/2002 en artikel 1 van verordening nr. 1739/2003 geldig voorzover zij maximumbasishoeveelheden voor de isoglucoseproductie voor Frankrijk (moederland) vaststellen zonder rekening te houden met de isoglucose die in deze lidstaat tussen 1 november 1978 en 30 april 1979 is vervaardigd als tussenproduct voor de bereiding van andere voor verkoop bestemde producten?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 326, blz. 22).

(2)  Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad van 13 september 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 252, blz. 1)

(3)  Verordening (EG) nr. 2073/2000 van de Commissie van 29 september 2000 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2000/2001, van de gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker in het kader van de productiequotaregeling, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoerregelingen (PB L 246, blz. 38).

(4)  Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1745/2002 van de Commissie van 30 september 2002 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2002/2003, van de in het kader van de productiequotaregeling gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoerregelingen (PB L 263, blz. 31).

(6)  Verordening (EG) nr. 1739/2003 van de Commissie van 30 september 2003 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2003/2004, van de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoer (PB L 249, blz. 38).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/26


Hogere voorziening, op 14 december 2005 ingesteld door Common Market Fertilizers SA (CMF) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer, uitgebreid) van 27 september 2005 in de gevoegde zaken T-134/03 en T-135/03, Common Market Fertilizers SA (CMF) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-443/05 P)

(2006/C 36/52)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 14 december 2005 hogere voorziening ingesteld door Common Market Fertilizers SA (CMF), vertegenwoordigd door A. Sutton en N. Flandin, avocats, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer, uitgebreid) van 27 september 2005 in de gevoegde zaken T-134/03 en T-135/03, Common Market Fertilizers SA (CMF) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

het bestreden arrest geheel te vernietigen;

het door rekwirante in eerste aanleg gevorderde in zijn geheel toe te wijzen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep tot vernietiging voert verzoeker aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bestaande in de volgende vier punten:

een onvolledige weergave van het rechtskader, met als gevolg een onjuiste uitlegging van verordening nr. 3319/94 (1) voor wat betreft de voorwaarden voor het heffen van een specifiek recht en een onjuiste rechtsopvatting aangaande het karakter van het geraadpleegde comité;

een onvolledige weergave van de feiten, met als gevolg een vertekend beeld hiervan en een onjuiste toepassing van verordening nr. 3319/94 voor wat betreft het bestaan van een situatie van niet-rechtstreekse facturering;

een onjuiste rechtsopvatting aangaande de schending van wezenlijke vormvoorschriften en meer bepaald aangaande het rechtskarakter van het geraadpleegde comité; en

een onjuiste rechtsopvatting aangaande de voorwaarden voor toepassing van artikel 239 van het communautair douanewetboek (2), en meer bepaald aangaande de toepassing van de voorwaarde van het ontbreken van kennelijke nalatigheid.


(1)  Verordening (EG) nr. 3319/94 van de Raad van 22 december 1994 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Bulgarije en Polen, uitgevoerd door firma's die niet vrijgesteld zijn van het anti-dumpingrecht, en tot definitieve inning van het voorlopige recht (PB L 350, blz. 20).

(2)  Verordening EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/26


Beroep, op 16 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-449/05)

(2006/C 36/53)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 16 december 2005 beroep ingesteld tegen Italiaanse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en L. Visaggio als gemachtigden.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/99/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van beschikking 90/424/EEG (2) van de Raad en intrekking van richtlijn 92/117/EEG (3) van de Raad, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 14, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2)

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 12 april 2004 verstreken.


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.

(3)  PB L 62 van 15.3.1993, blz. 38.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/27


Doorhaling van zaak C-541/03 (1)

(2006/C 36/54)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 7 oktober 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-541/03 (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing): Lambert Roodbeen tegen Republiek Oostenrijk.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/27


Doorhaling van zaak C-67/04 (1)

(2006/C 36/55)

(Procestaal: Grieks)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 10 november 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-67/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/27


Doorhaling van zaak C-147/05 (1)

(2006/C 36/56)

(Procestaal: Nederlands)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 14 november 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-147/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/27


Doorhaling van zaak C-153/05 (1)

(2006/C 36/57)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 11 oktober 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-153/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/27


Doorhaling van zaak C-204/05 (1)

(2006/C 36/58)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 17 november 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-204/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/28


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — Britannia Alloys & Chemicals tegen Commissie

(Zaak T-33/02) (1)

(„Mededinging - Artikel 81 EG - Mededingingsregeling - Zinkfosfaatmarkt - Geldboete - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Relevante omzet - Beroep tot nietigverklaring”)

(2006/C 36/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Britannia Alloys & Chemicals Ltd (Gravesend, Verenigd Koninkrijk) [vertegenwoordigers: S. Mobley, H. Bardell en M. Commons, solicitors]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordigers: R. Wainwright en F. Castillo de la Torre, gemachtigden]

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2003/437/EG van de Commissie van 11 december 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/E-1/37.027 — Zinkfosfaat) (PB 2003, L 153, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/28


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 december 2005 — Brouwerij Haacht/Commissie

(Zaak T-48/02) (1)

(„Concurrence - Ententes - Amendes - Lignes directrices pour le calcul des amendes - Capacité effective de l'auteur de l'infraction à créer un dommage important aux autres opérateurs - Circonstances atténuantes - Communication sur la coopération”)

(2006/C 36/60)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Brouwerij Haacht NV (Boortmeerbeek, België) [vertegenwoordigers: Y. van Gerven, F. Louis en H. Viaene, advocaten]

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordiger: A. Bouquet en W. Wils als gemachtigden]

Voorwerp van de zaak

Demande d'annulation et, à titre subsidiaire, de réduction de l'amende infligée à la requérante par l'article 4 de la décision 2003/569/CE de la Commissie, van 5 december 2001, relative à une procédure d'application de l'article 81 van traité CE (affaire IV/37.614/F3 PO/Interbrew en Alken-Maes) (JO 2003, L 200, p. 1)

Dictum van het arrest

1)

Le recours est rejeté.

2)

La requérante est condamnée aux dépens.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/29


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — SNCZ tegen Commissie

(Zaak T-52/02) (1)

(„Mededinging - Artikel 81 EG - Mededingingsregeling - Markt van zinkfosfaat - Geldboete - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel - Beroep tot nietigverklaring”)

(2006/C 36/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Société nouvelle des couleurs zinciques SA (SNCZ) (Bouchain, Frankrijk) [vertegenwoordigers: R. Saint-Esteben en H. Calvet, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Castillo de la Torre en F. Lelievre, en vervolgens F. Castillo de la Torre en O. Beynet, als gemachtigden]

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 3 van beschikking 2003/437/EG van de Commissie van 11 december 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER — Overeenkomst (Zaak COMP/E-1/37.027 — Zinkfosfaat) (PB 2003, L 153, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/29


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — Union Pigments tegen Commissie

(Zaak T-62/02) (1)

(„Mededinging - Artikel 81 EG - Mededingingsregeling - Markt van zinkfosfaat - Geldboete - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Zwaarte en duur van inbreuk - Evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel - Beroep tot nietigverklaring”)

(2006/C 36/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Union Pigments AS (Bergen, Noorwegen) [vertegenwoordigers: J. Magne Langseth en T. Olavson Laake, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordiger: F. Castillo de la Torre als gemachtigde]

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2003/437/EG van de Commissie van 11 december 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER — Overeenkomst (Zaak COMP/E-1/37.027 — Zinkfosfaat) (PB 2003, L 153, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van die welke op de procedure in kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 131 van 1.6.2002.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/29


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 november 2005 — Heubach tegen Commissie

(Zaak T-64/02) (1)

(„Mededinging - Artikel 81 EG - Mededingingsregeling - Zinkfosfaatmarkt - Geldboete - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten - Beroep tot nietigverklaring - Exceptie van onwettigheid - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Zwaarte van inbreuk - Evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel - Motivering”)

(2006/C 36/63)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Dr. Hans Heubach GmbH & Co. KG (Langelsheim, Duitsland) [vertegenwoordigers: F. Montag en G. Bauer, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, gemachtigde, bijgestaan door H.-J. Freund, advocaat]

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2003/437/EG van de Commissie van 11 december 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER overeenkomst (Zaak COMP/E-1/37.027 — Zinkfosfaat) (PB 2003, L 153, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 144 van 15.6.2002.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 november 2005 — Vanlangendonck tegen Commissie

(Zaak T-361/03) (1)

(„Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-plaatsing op reservelijst - Schending van kennisgeving van vergelijkend onderzoek - Gelijke behandeling”)

(2006/C 36/64)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Philippe Vanlangendonck (Overijse, België) (vertegenwoordiger: B. Laurent, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: J. Currall, gemachtigde)

Voorwerp van de zaak

Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/A/10/01 om verzoeker niet op de reservelijst van dit vergelijkend onderzoek te plaatsen, en anderzijds, verzoek tot schadevergoeding.

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 november 2005 — Almdudler-Limonade tegen BHIM

(Zaak T-12/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Driedimensionaal merk - Vorm van limonadefles - Weigering van inschrijving - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 36/65)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Almdudler-Limonade A. & S. Klein (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: G. Schönherr, advocaat)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 november 2003 (zaak R 490/2003-2) inzake de inschrijving van een driedimensionaal merk in de vorm van een limonadefles

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/31


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2005 — Deutsche Post en Securicor Omega Express tegen Commissie

(Zaak T-343/03) (1)

(„Staatssteun - Artikel 88, lid 3, EG - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Klacht - Afwijzing - Ontbreken van voorwerp”)

(2006/C 36/66)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoeksters: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) en Securicor Omega Express Ltd (Sutton, Surrey, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: T. Lübbig, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz, N. Khan en M. Niejahr als gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verweerster: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: M. Bethell als gemachtigde)

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2003)1652 def. van de Commissie van 27 mei 2003, waarbij de maatregelen die de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voornemens zijn vast te stellen ten behoeve van Post Office Limited verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zijn verklaard (steunmaatregel N 784/2002)

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten van zijn interventie.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/31


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 november 2005 — Tramarin tegen Commissie

(Zaak T-426/04) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Steunmaatregelen van staten - Verzoek van Commissie om aangemeld steunproject te wijzigen - Handeling waartegen beroep openstaat - Handeling met rechtsgevolgen - Beroepstermijnen - Aanvang - Summiere bekendmaking in Publicatieblad - Website”)

(2006/C 36/67)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: Tramarin Snc di Tramarin Andrea e Sergio (Montagnana, Italië) (vertegenwoordiger: M. Calabrese, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: V. Di Bucci, gemachtigde)

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van, enerzijds, een brief van de Commissie waarbij de Italiaanse autoriteiten worden verzocht een aangemeld steunproject te wijzigen, en anderzijds, de beschikking van de Commissie van 12 juli 2000 waarbij een steunregeling voor investeringen in de achtergebleven gebieden van Italië verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard [staatssteunregeling N 715/99 — Italië (SG 2000 D/105754)]

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.


(1)  PB C 314 van 18.12.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/32


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Ruiz Bravo-Villasante tegen Commissie

(Zaak T-507/04) (1)

(„Ambtenaren - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Niet-ontvankelijkheid”)

(2006/C 36/68)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoeker: Arturo Ruiz Bravo-Villasante (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Fuertes Suárez, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en L. Lozano Palacios als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van het besluit waarbij de jury van vergelijkend onderzoek COM/B/2/02 verzoeker een onvoldoende heeft gegeven voor zijn mondelinge proef, en hem niet op de lijst van geschikte kandidaten heeft geplaatst

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elke partij zal haar kosten dragen.


(1)  PB C 115 van 14.5.2005.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/32


Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Gerolf Annemans/Commissie

(Zaak T-411/05)

(2006/C 36/69)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Gerolf Annemans [vertegenwoordigd door: C. Symons, advocaat]

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij(en)

De klager verzoekt het Gerecht conform artikel 231, eerste lid, van het EG-Verdrag de beschikking van de Europese Commissie van 5 september 2005 (zaak COMP/39.225) nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker geeft aan dat hij bij de Commissie een klacht heeft ingediend tegen Belgacom en Telenet wegens schending van artikelen 81 en 82 EG op de markt van breedband internetaansluitingen aan eindgebruikers.

Hierop heeft de Commissie verzoeker laten weten dat zij op dat ogenblik, in de door verzoeker aangebrachte feiten, geen aanleiding zag om een verder onderzoek in te stellen en dat haar standpunt, gebaseerd op de informatie waarover haar diensten beschikken, voorlopig is in afwachting van bijkomende aanwijzingen die verzoeker eventueel wenst over te maken.

Verzoeker voert in de eerste plaats aan dat het niet aan de klager is om naar bewijzen te zoeken voor zijn klacht, maar dat dit aan de Commissie zelf is op basis van de substantiële vermoedens, aangevoerd door de klager.

Volgens de verzoeker is de verklaring van de Commissie dat aanbieders vaak hun prijzen vastleggen in functie van de marktleider niet een afdoende verklaring op de vraag of het quasi onbestaande verschil tussen de internetprijzen van Belgacom en Telenet een gevolg is van louter toeval binnen de vrije markt, of een gevolg is van een inbreuk op artikel 81 EG.

Verzoeker voert eveneens aan dat hogere prijzen in België, aangehaald door verzoeker in zijn klacht, op zichzelf inderdaad niet bewijzen dat er een inbreuk is gepleegd op artikel 82 EG, maar dat ze ook niet bewijzen dat er geen inbreuk is gepleegd. Zodoende kan de Commissie op basis hiervan de aangeklaagde bedrijven niet vrijpleiten van inbreuken op artikel 82 EG.

Verzoeker verklaart verder dat de Commissie dwaalt door te twijfelen aan de dominante positie van Belgacom en Telenet op de Belgische markt. Verzoeker wijst erop dat beide operatoren ongeveer dezelfde hoge prijzen hanteren en onder elkaar bijna 90 % van de Belgische markt voor breedband internettoegang verdelen. Verzoeker meent ook dat er geen conclusie kan getrokken worden uit het feit dat er concurrerende en minder prijzige internetverbindingen met een lagere downloadsnelheid op de markt zijn. Volgens verzoeker spreekt de Commissie zichzelf bovendien tegen wanneer zij stelt dat aan de ene kant het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) de concurrentie garandeert en aan de andere kant dat dit instituut momenteel onderzoekt of de concurrentie op de Belgische markt wel degelijk gegarandeerd wordt.

Verzoeker voert tenslotte aan dat de Commissie nalaat te staven waarom er een onvoldoende communautair belang is.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/33


Beroep ingesteld op 22 november 2005 — NHL Enterprises tegen BHIM

(Zaak T-414/05)

(2006/C 36/70)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekster: NHL Enterprises B.V. (Rijswijk, Nederland) (vertegenwoordiger: G. Llewelyn, solicitor)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Glory & Pompea (Mataró, Spanje)

Conclusies van verzoekster

de bestreden beslissing te vernietigen;

het BHIM en interveniënte te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „LA KINGS” voor waren van de klassen 16, 25 en 41 — aanvraagnr. 1 041 102

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Manufacturas Antonio Gassol S.A. Het oppositiemerk werd naderhand overgedragen aan Glory & Pompea, S.A.

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „KING” voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle opgegeven waren van klasse 25

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de betrokken merken onvoldoende overeenstemmen niettegenstaande het feit dat de waren dezelfde zijn.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/33


Beroep ingesteld op 25 november 2005 — Vischim tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-420/05)

(2006/C 36/71)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Vischim Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. van Maldegem, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

De gedeeltelijke nietigverklaring te gelasten van richtlijn 2005/53/EG van de Commissie, voorzover deze de opname, onder nr. 102, van de voor gewasbescherming werkzame stof chloorthalonil omvat in bijlage I bij de gewasbeschermingsmiddellenrichtlijn (hierna: „GBMR”), met een zuiverheidspecificatie die niet overeenstemt met de specificatie die was meegedeeld aan en beoordeeld door de Commissie en het Permanent Plantenziektekundig Comité; subsidiair, opname nr. 102 onmiddellijk te wijzigen, om te voldoen aan de nieuwe FAO-specificatie van november 2005;

De gedeeltelijke nietigverklaring te gelasten van het evaluatieverslag dat ten grondslag ligt aan de opname van chloorthalonil in bijlage I bij richtlijn 91/414, voorzover dit verzoekster niet de status toekent van „voornaamste kennisgever” en verzoeksters gegevens niet opneemt in aanhangsel III A daarvan;

Verweerster te gelasten haar gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen en gevolg te geven aan verzoeksters verzoek;

Verweerster te veroordelen tot betaling van het voorlopige bedrag van 1 (één) EUR, ter vergoeding van de schade die is geleden tengevolge van de bestreden beschikking of, subsidiair, tengevolge van het feit dat verweerster, door verzoekster niet te antwoorden, haar gemeenschapsrechtelijke verplichtingen niet is nagekomen, alsmede tot betaling van elke toepasselijke rente, totdat het exacte bedrag is berekend en vastgesteld;

Verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster produceert gewasbeschermingsmiddelen op basis van chloorthalonil en wenst deze stof derhalve opgenomen te zien in bijlage I bij de GBMR (1), zodat zij haar product kan blijven produceren. Zij bestrijdt daarom richtlijn 2005/53 (2), voorzover de genoemde stof daarin is opgenomen in bijlage I met een specificatie die het door verzoekster geproduceerde product zou uitsluiten.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster een aantal procedurefouten bij de bestreden maatregel aan, alsmede een aantal substantiële juridische gebreken. Wat de procedure betreft, stelt verzoekster dat zij ten onrechte is afgewezen als voornaamste kennisgever en dat haar onderzoeksgegevens onrechtmatig zijn verwijderd uit aanhangsel III A van het evaluatieverslag. In dit verband voert zij voorts aan dat de huidige versie van dat verslag geen goedkeuring kan hebben verkregen van het Permanent Comité, aangezien deze versie dateerde van na de vergadering waarin genoemd Comité het evaluatieverslag goedkeurde. Ook stelt zij dat zij, in strijd met de procedurele waarborgen waarin de GBMR en verordening 3600/92 (3) voorzien, is uitgesloten van bepaalde cruciale vergaderingen en/of gedachtewisselingen, en dat haar chloorthalonil-specificatie, ondanks de betrouwbaarheid van haar gegevens, onrechtmatig is verwijderd uit bijlage I bij de GBMR. Verzoekster betwist ook het besluit van de Commissie om uit te gaan van de nieuwe FAO-specificatie bij de wijziging van de chloorthalonil-specificatie volgens de GMBR, waarbij zij aanvoert dat een dergelijke wijziging wetenschappelijk niet noodzakelijk was.

Verzoekster stelt voorts dat haar eigen chloorthalonil-specificatie voldoet aan de vereisten van artikel 5, zodat de Commissie verplicht was, zowel volgens deze laatste bepaling als volgens artikel 95 EG, deze op te nemen in bijlage I. Ook meent zij dat het subsidiariteitsbeginsel is geschonden, doordat de Commissie voor chloorthalonil een „hoogste norm” heeft gehanteerd en aldus het prerogatief van de lidstaten om krachtens de GBMR besluiten tot herinschrijving te nemen heeft geschonden. Verder beroept verzoekster zich op schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, vastgelegd in artikel 211 EG, alsmede op schending van artikel 13 van de GBMR en van haar wettelijke rechten en gewettigd vertrouwen.

Bovendien stelt verzoekster dat de bestreden maatregel een schending vormt van haar recht op hoor en wederhoor, haar recht van verweer, de motiveringsplicht van de Commissie alsmede van fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht zoals het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling. Voorts zou de maatregel een schending vormen van verzoeksters eigendomsrechten, omdat haar het recht zou worden ontnomen om zakelijke activiteiten te ondernemen. Verder is verzoekster van mening dat de bestreden maatregel de mededinging verstoort, voorzover deze feitelijk een monopolie creëert voor een concurrerend product, dat als enige aan de vastgestelde specificatie zou voldoen.

Subsidiair komt verzoekster op tegen het gestelde verzuim van de Commissie om gevolg te geven aan haar formeel verzoek om hetzij de bestreden maatregel formeel vast te stellen, met een gewijzigde definitie van de chemische identiteit/zuiverheid die voldoet aan verzoeksters beweringen, hetzij, hangende een besluit inzake een gewijzigde definitie van de chemische identiteit/zuiverheid zich ervan te onthouden om de maatregel in zijn huidige vorm vast te stellen.

Ten slotte verzoekt verzoekster om vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden doordat zij het in de handel brengen van haar gewasbeschermingsmiddelen op basis van chloorthalonil heeft moeten staken.


(1)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, PB L 230, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2005/53/EG van de Commissie van 16 september 2005 tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde chloorthalonil, chloortoluron, cypermethrin, daminozide en thiofanaat-methyl op te nemen als werkzame stof.

(3)  Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, PB L 366, blz. 10, laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2266/2000, PB L 259, blz. 27.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/34


Beroep ingesteld op 8 december 2005 — EMC Development tegen Commissie

(Zaak T-432/05)

(2006/C 36/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: EMC Development AB (Lulea, Zweden) (vertegenwoordiger: M. Elvinger, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

Nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 28 september 2005 waarbij is afgewezen de door verzoekster krachtens artikel 3, lid 2, van verordening nr. 17/62 ingediende klacht;

De Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een rechtspersoon die onder meer verantwoordelijk is voor het bij voortduring testen en het nader onderzoeken en ontwikkelen van een alternatief cementproduct dat bekend staat als energetisch gemodificeerd cement. Verzoekster diende bij de Commissie een klacht in op grond van verordening nr. 17/62, waarbij zij de Europese producenten van Portland cement (de op de Europese markt meest voorkomende soort cement) van een reeks gedragingen beschuldigde die ernstig inbreuk maken op artikel 81 EG. Meer in het bijzonder betrof de klacht de in het kader van richtlijn 89/106 (1) vastgestelde norm EN 197-1. Volgens verzoekster is deze norm met opzet opgesteld om bestaande hoofddeelnemers op de markt te bevoordelen, met uitsluiting van andere cementproducenten of concurrerende producten en technologieën. Dit werd beweerdelijk bereikt door nauwe samenwerking tussen het technische subcomité van het Europese comité voor standaardisatie en CEMBUREAU, de bevoegde handelsvereniging van Europese cementproducenten, waarvan de grote meerderheid der leden gevestigde producenten van Portland cement zijn.

Verzoekster vecht thans de beschikking aan waarbij haar klacht is afgewezen. Zij voert aan dat de bestreden norm neerkomt op een met artikel 81 EG strijdige horizontale samenwerkingsovereenkomst. Subsidiair betoogt verzoekster dat de norm inbreuk maakt op het doel van de artikelen 28 EG en 29 EG en in elk geval niet door een lidstaat kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 30 EG.


(1)  Richtlijn 89/106 van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/35


Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Sanchez Ferriz tegen Commissie

(Zaak T-433/05)

(2006/C 36/73)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Carlos Sanchez Ferriz (Brussel, België) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

Nietigverklaring van de lijst van de in het kader van bevorderingsronde 2004 (1) bevorderde ambtenaren, voorzover verzoekers naam niet op deze lijst staat, alsmede, incidenteel, van de handelingen ter voorbereiding van dit besluit;

Nietigverklaring van de tijdens bevorderingsronde 2004 toegekende promotiepunten, met name als gevolg van de aanbevelingen van de bevorderingscomités;

Verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, die ambtenaar van de Commissie is, komt op tegen het besluit om hem in het kader van de bevorderingsronde 2004 niet te bevorderen. Tot staving van zijn beroep voert hij aan dat ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit zijn loopbaanontwikkelingsrapport over de periode 1 juli 2001 — 31 december 2002 nog niet definitief was opgesteld. Verder is hij van mening dat de Commissie bij de toekenning van „voorrangspunten” aan de ambtenaren, op basis waarvan zij met het oog op bevordering worden gerangschikt, te veel belang heeft gehecht aan de „overgebleven” ambtenaren die in het kader van de vorige bevorderingsronden niet waren bevorderd, hoewel zij daarvoor in aanmerking kwamen. Verzoeker heeft ook een meer algemeen bezwaar tegen de wijze van toekenning van de punten, waarbij volgens hem is voorbijgegaan aan het vereiste dat met het oog op bevordering een vergelijkend onderzoek van de verdiensten plaats moet vinden.

Op deze grond stelt verzoeker schending van artikel 45 van het Statuut, alsmede van de algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel en van de Administratieve gids voor beoordeling en bevordering van de Commissie, het non-discriminatiebeginsel, het verbod van willekeur, de motiveringsplicht, het vertrouwensbeginsel en de zorgplicht.


(1)  Lijst gepubliceerd in Mededelingen van de Administratie, nr. 130 van 30.11.2004.


11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 november 2005 — Grijseels en Lopez Garcia tegen Europees Economisch en Sociaal Comité

(Zaak T-162/05) (1)

(2006/C 36/74)

Procestaal: Frans

De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


III Bekendmakingen

11.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/36


(2006/C 36/75)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 22 van 28.1.2006

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 10 van 14.1.2006

PB C 330 van 24.12.2005

PB C 315 van 10.12.2005

PB C 296 van 26.11.2005

PB C 281 van 12.11.2005

PB C 271 van 29.10.2005

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex