ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 22

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
28 januari 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2006/C 022/1

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 november 2005 in zaak C-90/03: Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie (Visserij — Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad — Structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector — Modaliteiten en voorwaarden — Schending van wezenlijk vormvoorschrift — Schending van artikel 254 EG)

1

2006/C 022/2

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 oktober 2005 in zaak C-41/04 (verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing): Levob Verzekeringen BV, OV Bank NV tegen Staatssecretaris van Financiën (Zesde BTW-richtlijn — Artikelen 2, 5, 6 en 9 — Overdracht van op drager opgeslagen software — Latere aanpassing van software aan specifieke behoeften van verkrijger — Eén belastbare prestatie — Dienst — Plaats van dienst)

1

2006/C 022/3

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 november 2005 in zaak C-476/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/55/EG — Massale toestroom van ontheemden — Tijdelijke bescherming — Minimumnormen)

2

2006/C 022/4

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 november 2005 in zaak C-73/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/34/EG — Organisatie van arbeidstijd)

2

2006/C 022/5

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 13 oktober 2005 in zaak C-1/05 SA: Intek Co. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Verzoek om toestemming tot leggen van derdenbeslag onder Commissie van Europese Gemeenschappen)

3

2006/C 022/6

Zaak C-379/05: Verzoek van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 september 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Amurta S.G.P.S. en de Inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam

3

2006/C 022/7

Zaak C-382/05: Beroep, op 20 oktober 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

4

2006/C 022/8

Zaak C-387/05: Beroep ingesteld op 24 oktober 2005 tegen de Italiaanse Republiek door de Commissie van de Europese Gemeenschappen

4

2006/C 022/9

Zaak C-388/05: Beroep, op 24 oktober 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

5

2006/C 022/0

Zaak C-394/05: Beroep, op 9 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

5

2006/C 022/1

Zaken C-396/05 en C-419/05: Verzoek van het Sozialgericht Berlin van 27 september 2005 om een prejudiciële beslissing in de gedingen tussen Doris Habelt (C-396/05) en Martha Möser (C-419/05) enerzijds en Deutsche Rentenversicherung Bund

6

2006/C 022/2

Zaak C-398/05: Verzoek van het Finanzgericht Düsseldorf van 2 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen AGST Draht- und Biegetechnik GmbH en Hauptzollamt Aachen

7

2006/C 022/3

Zaak C-399/05: Beroep, op 15 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

7

2006/C 022/4

Zaak C-406/05: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden van 18 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Staatssecretaris van Financiën en P. Jurriëns Beheer BV

8

2006/C 022/5

Zaak C-407/05: Verzoek van het Hof van Cassatie van België van 8 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Reyniers & Sogama bvba en 1. Belgisch Interventie- en Restitutiebureau 2. Belgische Staat

8

2006/C 022/6

Zaak C-413/05: Beroep, op 22 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

9

2006/C 022/7

Zaak C-426/05: Verzoek van het Verwaltungsgerichtshof van 22 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Tele2 UTA Telecommunication GmbH en Telekom-Control-Kommission

9

2006/C 022/8

Zaak C-440/05: Beroep, op 8 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie

10

2006/C 022/9

Doorhaling van zaak C-109/05

10

2006/C 022/0

Doorhaling van zaak C-158/05

10

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2006/C 022/1

Zaak T-236/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Marcuccio tegen Commissie (Ambtenaren — Nieuwe tewerkstelling in belang van dienst — Beroep tot nietigverklaring — Motivering — Zorgplicht — Rechten van verdediging — Misbruik van bevoegdheid — Artikelen 25 en 26 van Statuut — Kennelijk verkeerde beoordeling — Beroep tot schadevergoeding)

11

2006/C 022/2

Zaak T-396/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 november 2005 — Vanhellemont tegen Commissie (Ambtenaren — Personeelscomité — Verkiezingen van plaatselijke afdeling van personeelscomité van Commissie te Brussel — Telling van stembiljetten — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

11

2006/C 022/3

Zaak T-3/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Simonds Farsons Cisk/BHIM (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement KINJI by SPA bevat — Ouder communautair woordmerk KINNIE — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 73 van verordening nr. 40/94)

12

2006/C 022/4

Zaak T-135/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — GfK/BHIM (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord Online Bus — Ouder beeldmerk dat woordelement BUS en figuur bestaande uit drie verstrengelde driehoeken bevat — Normaal gebruik van ouder merk — Artikel 15, lid 2, sub a, en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94)

12

2006/C 022/5

Zaak T-346/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Sadas/BHIM (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ARTHUR ET FELICIE — Ouder beeldmerk dat woordelement Arthur bevat — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

13

2006/C 022/6

Zaak T-396/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Soffass/BHIM (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van beeldmerk dat woordelement NICKY bevat — Oudere nationale beeldmerken die woordelement NOKY bevatten — Afwijzing van oppositie wegens ontbreken van verwarringsgevaar — Vernietiging door kamer van beroep — Terugwijzing naar oppositieafdeling voor onderzoek van soortgelijkheid van waren en van bewijs van gebruik — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

13

2006/C 022/7

Zaak T-178/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Verenigd Koninkrijk/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Voorstel tot wijziging van nationaal toewijzingsplan — Weigering van Commissie — Beroep tot nietigverklaring)

14

2006/C 022/8

Zaak T-392/05: Beroep ingesteld op 27 oktober 2005 — Mecklenburg-Strelitzer Montage- und Tiefbau tegen Commissie

14

2006/C 022/9

Zaak T-400/05: Beroep ingesteld op 2 november 2005 — T tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

15

2006/C 022/0

Zaak T-401/05: Beroep ingesteld op 2 november 2005 — Toth tegen Commissie

15

2006/C 022/1

Zaak T-402/05: Beroep ingesteld op 3 november 2005 — Italiaanse Republiek tegen Commissie

16

2006/C 022/2

Zaak T-404/05: Beroep ingesteld op 9 november 2005 — Helleense Republiek tegen Commissie

17

2006/C 022/3

Zaak T-405/05: Beroep ingesteld op 14 november 2005 — Manpower Personalservice tegen BHIM

17

2006/C 022/4

Zaak T-407/05: Beroep ingesteld op 16 november 2005 — Evian tegen BHIM

18

2006/C 022/5

Zaak T-408/05: Beroep ingesteld op 16 oktober 2005 –Marcuccio tegen Commissie

18

2006/C 022/6

Zaak T-409/05: Beroep ingesteld op 8 november 2005 — A.S.TER. tegen Commissie

19

2006/C 022/7

Zaak T-415/05: Beroep ingesteld op 25 november 2005 — Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

19

2006/C 022/8

Zaak T-417/05: Beroep ingesteld op 29 november 2005 — ENDESA/Commissie

20

2006/C 022/9

Zaak T-418/05: Beroep ingesteld op 9 november 2005 — Investire Partecipazioni tegen Commissie

21

2006/C 022/0

Zaak T-422/05: Beroep ingesteld op 21 november 2005 — Combescot tegen Commissie

22

2006/C 022/1

Zaak T-424/05: Beroep ingesteld op 16 november 2005 — Italiaanse Republiek tegen Commissie

23

2006/C 022/2

Zaak T-427/05: Beroep ingesteld op 29 november 2005 — Vienne e.a./Parlement

24

2006/C 022/3

Zaak T-87/01: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Rica Foods tegen Commissie

24

2006/C 022/4

Zaak T -211/01: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Rica Foods tegen Commissie

24

2006/C 022/5

Zaak T-242/01: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Rica Foods tegen Commissie

25

2006/C 022/6

Zaak T-397/03: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2005 — Fédération de l'hospitalisation privée tegen Commissie

25

2006/C 022/7

Zaak T-104/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 november 2005 — Degussa Initiators tegen Commissie

25

2006/C 022/8

Zaak T-179/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 november 2005 — Siegfried Krahl tegen Commissie

25

2006/C 022/9

Zaak T-421/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 november 2005 — Carreira tegen Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk

25

2006/C 022/0

Zaak T-480/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 november 2005 — Muller Touw en A&C Braid and Rope tegen Raad

26

2006/C 022/1

Zaak T-77/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2005 — Balduini tegen Commissie

26

2006/C 022/2

gevoegde zaken T-130/05, T-160/05 en T-183/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2005 — Albert-Bousquet e.a. tegen Commissie

26

2006/C 022/3

Zaak T-257/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 oktober 2005 — Duitse Telekom tegen BHIM

26

 

III   Bekendmakingen

2006/C 022/4

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 10 van 14.1.2006

27

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/1


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 17 november 2005

in zaak C-90/03: Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie (1)

(Visserij - Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad - Structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector - Modaliteiten en voorwaarden - Schending van wezenlijk vormvoorschrift - Schending van artikel 254 EG)

(2006/C 22/01)

Procestaal: Spaans

In zaak C-90/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 28 februari 2003, Koninkrijk Spanje (gemachtigde: N. Díaz Abad), ondersteund door Helleense Republiek (gemachtigden: V. Kontolaimos en G. Kanellopoulos) en Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues en A. Colomb), tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: J. Monteiro en F. Florindo Gijón), ondersteund door Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: T. van Rijn en S. Pardo Quintillán), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský, S. von Bahr (rapporteur), A. Borg Barthet en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: R. Grass, op 17 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

3.

De Franse Republiek, de Helleense Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 135 van 7.6.2003.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/1


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 27 oktober 2005

in zaak C-41/04 (verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing): Levob Verzekeringen BV, OV Bank NV tegen Staatssecretaris van Financiën (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Artikelen 2, 5, 6 en 9 - Overdracht van op drager opgeslagen software - Latere aanpassing van software aan specifieke behoeften van verkrijger - Eén belastbare prestatie - Dienst - Plaats van dienst)

(2006/C 22/02)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-41/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 30 januari 2004, ingekomen bij het Hof op 2 februari 2004, in de procedure Levob Verzekeringen BV, OV Bank NV tegen Staatssecretaris van Financiën, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Schiemann (rapporteur), N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 27 oktober 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer twee of meer elementen of handelingen die een belastingplichtige levert aan of verricht ten behoeve van een als modaal beschouwde consument, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien economisch één geheel vormen waarvan de splitsing kunstmatig zou zijn, het geheel van deze elementen of deze handelingen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde één enkele prestatie vormt.

2)

Dit is het geval bij een handeling waarmee een belastingplichtige aan een consument eerder ontwikkelde en op de markt gebrachte, op een drager opgeslagen standaardsoftware verschaft en deze software later aanpast aan de specifieke behoeften van die verkrijger, zelfs wanneer daarvoor afzonderlijke vergoedingen worden betaald.

3)

Artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat een enkele prestatie als bedoeld in punt 2 van dit dictum als „dienst” moet worden gekwalificeerd, wanneer blijkt dat de betrokken aanpassing noch gering noch van ondergeschikte aard is, maar juist een overheersend karakter heeft; dit is met name het geval wanneer deze aanpassing, gelet op elementen als de omvang, de kosten of de duur ervan, van doorslaggevend belang is om de verkrijger in staat te stellen op maat gemaakte software te gebruiken.

4)

Artikel 9, lid 2, sub e, derde streepje, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op één enkele dienst als bedoeld in punt 3 van dit dictum die wordt verleend aan een belastingplichtige die weliswaar in de Gemeenschap, maar buiten het land van de dienstverrichter is gevestigd.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/2


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 17 november 2005

in zaak C-476/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/55/EG - Massale toestroom van ontheemden - Tijdelijke bescherming - Minimumnormen)

(2006/C 22/03)

Procestaal: Grieks

In zaak C-476/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 12 november 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: M. Kontoy en C. O'Reilly) tegen Helleense Republiek (gemachtigde: N. Dafniou), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), waarnemend voor de president van de Zesde kamer, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh, rechters, avocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: R. Grass, op 17 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, heeft de Helleense Republiek niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

2)

De Helleense Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 6 van 8.1.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/2


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 17 november 2005

in zaak C-73/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/34/EG - Organisatie van arbeidstijd)

(2006/C 22/04)

Procestaal: Frans

In zaak C-73/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 15 februari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: N. Yerrell) tegen Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues en O. Christmann), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), waarnemend voor de president van de Zesde kamer, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: R. Grass, op 17 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000 tot wijziging van richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken, is de Franse Republiek de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/3


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 13 oktober 2005

in zaak C-1/05 SA: Intek Co. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Verzoek om toestemming tot leggen van derdenbeslag onder Commissie van Europese Gemeenschappen)

(2006/C 22/05)

Procestaal: Frans

In zaak C-1/05 SA, betreffende een verzoek om toestemming tot het leggen van derdenbeslag onder de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ingediend op 28 januari 2005 in de procedure Intek Co., gevestigd te Asjchabad (Turkmenistan), (advocaat: R. Nathan) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J.-F. Pasquier en E. Manhaeve), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur), A. La Pergola, J.-P. Puissochet en A. Ó Caoimh, rechters, advocaat-generaal: C. Stix-Hackl, griffier: R. Grass, op 13 oktober 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Op het verzoek hoeft niet te worden beslist.

2.

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/3


Verzoek van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 september 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Amurta S.G.P.S. en de Inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam

(Zaak C-379/05)

(2006/C 22/06)

Procestaal: Nederlands

Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 21 september 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 17 oktober 2005, in het geding tussen Amurta S.G.P.S. en de Inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is de vrijstelling van artikel 4 van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals omschreven in de onderdelen 5.3. tot en met 5.5. van deze uitspraak, bezien in samenhang met de vrijstelling van artikel 4a van die Wet, in overeenstemming met de bepalingen omtrent het vrij verkeer van kapitaal (artikelen 56 tot en met 58, ex artikelen 73B tot en met 73D) van het EG- Verdrag, nu deze vrijstelling alleen van toepassing is op dividenduitkeringen aan in Nederland vennootschapsbelastingplichtige aandeelhouders of aan buitenlandse aandeelhouders met een vaste inrichting in Nederland waarbij de aandelen behoren tot het vermogen van die vaste inrichting, voor wie de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is?

2.

Is voor de beantwoording van de onder 6.1. gestelde vraag van belang of de woonstaat van de buitenlandse aandeelhouder/vennootschap, voor wie de vrijstelling van artikel 4 van de Wet niet van toepassing is, aan die aandeelhouder/vennootschap een full credit verleent voor de Nederlandse dividendbelasting?


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/4


Beroep, op 20 oktober 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-382/05)

(2006/C 22/07)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 20 oktober 2005 beroep ingesteld tegen Italiaanse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu en X. Lewis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat Italiaanse Republiek, doordat de Presidenza del Consiglio dei Ministri (diensten van de eerste minister) — Dipartimento per la protezione civile (afdeling Civiele bescherming) — Ufficio del Commissario delegato per l'emergenza rifiuti e la tutela delle acque in Sicilia (dienst van de commissaris voor afvalstoffen en bescherming van de wateren in Sicilië) de procedure voor het sluiten van overeenkomsten voor het gebruik van het restgedeelte van het huishoudelijk afval, daaronder niet begrepen het selectief opgehaalde afval, van de gemeenten in de Regione Sicilia heeft ingeleid en die overeenkomsten heeft gesloten zonder toepassing van de procedure van richtlijn 92/50/EEG (1) van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, en inzonderheid zonder bekendmaking van een aankondiging van opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie, de krachtens deze richtlijn, en inzonderheid de artikelen 11, 15 en 17 daarvan, op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie blijkt bij onderzoek van de stukken betreffende de betrokken overeenkomsten dat deze als overheidsopdrachten voor dienstverlening in de zin van richtlijn 92/50/EEG moeten worden aangemerkt.

Bijgevolg dienden die opdrachten te worden geplaatst met inachtneming van de regels inzake bekendmaking en deelneming neergelegd in de titels III tot en met VI van die richtlijn en inzonderheid na bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de aankondiging van opdracht bedoeld in de artikelen 15 en 17 ervan en volgens de procedure van artikel 11.

In het onderhavige geval kan de door de Commissario delegato gepubliceerde aankondiging niet als een afdoende nakoming van de bekendmakingsverplichtingen van bovengenoemde artikelen worden aangemerkt. Niet alleen is voor de bekendmaking het formulier voor de zogenaamde procedure van voorinformatie en niet het formulier voor het plaatsen van opdrachten gebruikt, maar ook en vooral is de daarin verstrekte informatie volstrekt ontoereikend vergeleken met de informatie die wordt geëist in het model van aankondiging van opdracht dat als bijlage bij richtlijn 92/50/EEG, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG, is gehecht.


(1)  PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/4


Beroep ingesteld op 24 oktober 2005 tegen de Italiaanse Republiek door de Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-387/05)

(2006/C 22/08)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 24 oktober 2005 beroep ingesteld tegen de Italiaanse Republiek door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Wilms en L. Visaggio als gemachtigden,

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

Vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door eenzijdig te besluiten materialen voor militair en civiel gebruik niet aan invoerrechten te onderwerpen en door te verzuimen, de ten gevolge van die vrijstelling ten onrechte niet geïnde eigen middelen alsmede de wegens het niet tijdig ter beschikking van de Commissie stellen van die eigen middelen verschuldigde vertragingrente te betalen, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens enerzijds artikel 26 EG, artikel 20 van verordening (EG) nr. 2913/92 (1) alsmede, als uitvloeisel daarvan, het gemeenschappelijk douanetarief, en anderzijds de artikelen 2, 9, 10 en 17, lid 1, van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 (2), alsmede de overeenkomstige bepalingen van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000. (3)

De Italiaanse Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten:

Tot schorsing van douanerechten (of, in bepaalde gevallen, toepassing van het nultarief) voor bepaalde wapens en militaire uitrusting is op communautair niveau per 1 januari 2003 besloten bij verordening (EG) nr. 150/2003 (4) van de Raad.

Volgens de Commissie is de vrijstelling die Italië eenzijdig heeft toegekend voor het tijdvak vóór de inwerkingtreding van voormelde verordening, in strijd met artikel 26 EG en de communautaire douanewetgeving, waardoor de inkomsten aan douanerechten, die eigen middelen van de Gemeenschap vormen, onrechtmatig zijn verminderd.


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  PB L 155 van 7.6.1989, blz. 1.

(3)  PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1.

(4)  PB L 25 van 31.1.2003, blz. 1.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/5


Beroep, op 24 oktober 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-388/05)

(2006/C 22/09)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 24 oktober 2005 beroep ingesteld tegen Italiaanse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu en D. Recchia als gemachtigden.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek,

a)

vóór 28 december 1998, tijdstip van aanwijzing van de speciale beschermingszone (SBZ) „Valloni e steppe pedegarganiche”, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 4, van richtlijn 79/409/EEG (1) van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, aangezien zij, in verband met het plan „territoriaal pact” en de daarin vastgestelde projecten, die binnen IBA nr. 94 „Promontorio del Gargano” (IBA-89 lijst) een invloed op de woongebieden en de soorten konden hebben en daadwerkelijk de verslechtering van de woongebieden hebben veroorzaakt en de vogels binnen bedoeld IBA hebben gestoord, niet de passende maatregelen heeft genomen om vervuiling en verslechtering van de woongebieden te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voorzover deze vervuiling, verslechtering en storing van wezenlijke invloed zijn;

b)

sinds 28 december 1998, tijdstip van aanwijzing van de speciale beschermingszone (SBZ) „Valloni e steppe pedegarganiche” de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, leden 2, 3, 4 en 7, van richtlijn 92/43/EEG (2) van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Italiaanse Republiek heeft, in verband met het plan „territoriaal pact” en de daarin vastgestelde projecten, voor de zone die daarna als speciale beschermingszone (SBZ) „Valloni e steppe pedegarganiche” is aangewezen, niet de passende maatregelen genomen om vervuiling en verslechtering van de woongebieden te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voorzover deze vervuiling, verslechtering en storing van wezenlijke invloed zijn, zodat zij de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 4, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, en, sinds 28 december 1998, krachtens artikel 6, leden 2, 3, 4 en 7, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.


(1)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

(2)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/5


Beroep, op 9 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-394/05)

(2006/C 22/10)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 9 november 2005 beroep tegen Italiaanse Republiek ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Recchia en M. Konstantinidis als gemachtigden.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door bij wege van het decreto legislativo (wetsbesluit) nr. 209 van 24 juni 2003 de bepalingen van richtlijn 2000/53/EG (1) in het nationale recht te hebben omgezet op een wijze die niet in overeenstemming is met deze richtlijn, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 2, punten 2 en 5, artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 2, sub a, in samenhang met bijlage II, artikel 5, leden 1 tot en met 4, artikel 6, lid 3, sub a, en lid 4, artikel 7, leden 1 en 2, artikel 8, leden 3 en 4, artikel 10, lid 3, en artikel 12, lid 2, van richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken;

2)

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft op 7 november 2005 bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Italiaanse Republiek, door niet de maatregelen te hebben genomen die nodig zijn:

om autowrakken (als afvalstoffen) en de verwerking ervan te definiëren volgens de voorschriften van de richtlijn;

om in het decreto legislativo tot implementatie van de richtlijn te bepalen dat het begrip autowrakken ook kan slaan op driewielige motorvoertuigen;

om nauwkeurig te bepalen dat alle gevaarlijke materialen en onderdelen, bedoeld in bijlage II bij de richtlijn, uit de voertuigen worden verwijderd vóór elke verdere verwerking;

om, indien dat technisch haalbaar is, te voorzien in het inzamelen in adequate centra van gebruikte onderdelen die bij reparaties van de voertuigen zijn weggenomen;

om met betrekking tot de afgifte van certificaten van vernietiging te waarborgen dat deze worden afgegeven door verwerkingscentra die een vergunning bezitten in de zin van artikel 6 van de richtlijn. De afgifte van deze certificaten blijkt voorts geen voorwaarde voor de uitschrijving van de voertuigen uit het Openbare voertuigenregister te zijn, zoals de richtlijn eist;

om ervoor te zorgen dat de producenten alle of een aanzienlijk deel van de kosten voor de uitvoering van het stelsel van kosteloze overdracht van de voertuigen voor hun rekening nemen;

om ervoor te zorgen dat de gevaarlijke onderdelen van de voertuigen vóór de verwerking ervan veilig worden opgeslagen;

om ervoor te zorgen dat aan recycling de voorkeur wordt gegeven boven andere vormen van nuttige toepassing van de voertuigen in kwestie;

om uit te sluiten dat sommige specifieke, in de richtlijn genoemde bepalingen van deze richtlijn worden geïmplementeerd door middel van convenanten in de zin van artikel 10 van deze richtlijn;

om een controle- en beoordelingssysteem tot stand te brengen om de voortgang van de verwezenlijking van de in de richtlijn genoemde doelstellingen te kunnen beoordelen, zodat deze doelstellingen uiterlijk op 1 januari 2006 worden bereikt;

om ervoor te zorgen dat de door de producenten van voertuigen en onderdelen te verstrekken informatie overeenkomt met hetgeen vereist is voor de verwerkingsinrichtingen;

voor het nakomen van de verplichting om de bereikte resultaten geregeld te controleren en deze resultaten mee te delen aan de bevoegde instanties en de Commissie, en om de bevoegde instanties de verplichting op te leggen, ervoor te zorgen dat wordt nagegaan welke vooruitgang met de convenanten wordt geboekt;

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 2, punten 2 en 5, artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 2, sub a, in samenhang met bijlage II, artikel 5, leden 1 tot en met 4, artikel 6, lid 3, sub a, en lid 4, artikel 7, leden 1 en 2, artikel 8, leden 3 en 4, artikel 10, lid 3, en artikel 12, lid 2, van richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt eveneens de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten van het geding.


(1)  PB L 269, van 21.10.2000, blz. 34.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/6


Verzoek van het Sozialgericht Berlin van 27 september 2005 om een prejudiciële beslissing in de gedingen tussen Doris Habelt (C-396/05) en Martha Möser (C-419/05) enerzijds en Deutsche Rentenversicherung Bund

(Zaken C-396/05 en C-419/05)

(2006/C 22/11)

Procestaal: Duits

Het Sozialgericht Berlin (Duitsland) heeft bij beschikkingen van 27 september 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 14 respectievelijk 28 november 2005, in de gedingen tussen Doris Habelt (C-396/05) en Martha Möser (C-419/05) enerzijds en Deutsche Rentenversicherung Bund, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

„Is de bepaling van bijlage VI, D. (voorheen C.), Duitsland, punt 1, bij verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, verenigbaar met Europees recht van hogere rang, met name met het vrije verkeer van werknemers — in casu: met de bij artikel 42 EG opgelegde verplichting van betaling van uitkeringen in andere lidstaten — voorzover daarbij ook pensioenbetalingen op grond van tijdvakken waarin op het grondgebied van het „Reich” bijdragen zijn betaald, zijn uitgesloten?”


(1)  PB L 149, blz. 2.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/7


Verzoek van het Finanzgericht Düsseldorf van 2 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen AGST Draht- und Biegetechnik GmbH en Hauptzollamt Aachen

(Zaak C-398/05)

(2006/C 22/12)

Procestaal: Duits

Het Finanzgericht Düsseldorf heeft bij beschikking van 2 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 15 november 2005, in het geding tussen AGST Draht- und Biegetechnik GmbH en Hauptzollamt Aachen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Is verordening (EG) nr. 1599/1999 van de Raad van 12 juli 1999 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van roestvrij staaldraad met een diameter van 1 mm of meer uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van de invoer van roestvrij staaldraad met een diameter van 1 mm of meer uit de Republiek Korea (1), ongeldig voorzover op grond hiervan over het door Venus Wire Industries Ltd, gevestigd te Mumbai/India, geproduceerd draad van postonderverdeling 7223 00 19 van de gecombineerde nomenclatuur een compenserend recht moet worden geheven?


(1)  PB L 189, blz. 1.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/7


Beroep, op 15 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-399/05)

(2006/C 22/13)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 15 november 2005 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur M. Patakia en door A.X.P. Lewis, lid van haar juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat de Helleense Republiek, doordat de DEI tot de eindfase van een aanbesteding voor de bouw en de inwerkingstelling van een thermo-elektrische centrale te Lavrio twee vennootschappen heeft toegelaten die niet aan de voorwaarden van de aankondiging en het bestek voldeden, de krachtens artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/38/EEG (1) op haar rustende verplichtingen en de beginselen van transparantie en gelijke behandeling van de inschrijvers heeft geschonden;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft een klacht ontvangen over het verloop, en meer bepaald de niet-inachtneming van de voorwaarden van de aankondiging, van een aanbesteding van de DEI voor de bouw en de inwerkingstelling van een thermo-elektrische centrale te Lavrio.

In het licht van de rechtspraak van het Hof is de Commissie van mening dat de DEI, om redenen van gelijkheid en transparantie, de inschrijving moest weigeren van vennootschappen die niet voldeden aan de door haarzelf in de aankondiging en het bestek gestelde voorwaarden, namelijk het bezitten van ervaring in het project, het beheer van de uitvoering van de overeenkomsten volgens de methode Turn-Key en de inschrijving voor het onderhoud van een gasturbine uitsluitend door de constructeur ervan.

De Commissie is van mening dat de inhoud van die voorwaarden duidelijk is en — hoe streng ook — door de DEI in acht had moeten worden genomen om de gelijke behandeling te verzekeren, niet alleen van de inschrijvers maar ook van de belangstellenden die aan de aanbesteding hadden kunnen deelnemen indien zij hadden geweten dat de aanbestedende dienst andere voorwaarden zou toepassen dan die welke hijzelf in de aankondiging had gesteld.

Bovendien rechtvaardigt de door de Helleense autoriteiten aangevoerde noodzaak van een snelle toewijzing van de betrokken overeenkomsten, gedurende de aanbestedingsprocedure niet de miskenning van de voorwaarden die zijzelf heeft gesteld.

De Commissie is van mening dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/38/EEG op haar rustende verplichtingen en de beginselen van transparantie en gelijke behandeling van de inschrijvers heeft geschonden.


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 84.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/8


Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden van 18 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Staatssecretaris van Financiën en P. Jurriëns Beheer BV

(Zaak C-406/05)

(2006/C 22/14)

Procestaal: Nederlands

De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 18 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 21 november 2005, in het geding tussen Staatssecretaris van Financiën en P. Jurriëns Beheer BV, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Is de toepassing van artikel 13, B, aanhef en letter d, aanhef en punt 6, van de Zesde richtlijn (1) voor beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds enkel afhankelijk van de aard van de verrichte dienst, of is de toepassing mede afhankelijk van de voorwaarde dat de diensten van beheer worden verricht door de persoon die een rechtsbetrekking onderhoudt met de deelnemers van het betreffende fonds?

2)

Kan een met een organisatie overeengekomen dienst die wat betreft de werkzaamheden bestaat uit het beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds, worden aangemerkt als beheer in de zin van de hiervoor onder vraag 1 genoemde vrijstelling, indien degene die de dienst verricht, deze uitvoert in zijn hoedanigheid van directeur van de organisatie?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad, van 17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag PB L 145, blz. 1.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/8


Verzoek van het Hof van Cassatie van België van 8 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Reyniers & Sogama bvba en 1. Belgisch Interventie- en Restitutiebureau 2. Belgische Staat

(Zaak C-407/05)

(2006/C 22/15)

Procestaal: Nederlands

Het Hof van Cassatie van België heeft bij arrest van 8 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 21 november 2005, in het geding tussen Reyniers & Sogama bvba en 1. Belgisch Interventie- en Restitutiebureau 2. Belgische Staat, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Moeten artikel 11 bis van de Verordening (EEG) nr. 1062/87 (1) van de Commissie van 27 maart 1987 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer, ingevoegd bij artikel 1 van de Verordening (EEG) nr. 1429/90 (2) van de Commissie van 29 mei 1990 tot wijziging van de vermelde verordening, artikel 34 van de Verordening (EEG) nr. 2726/90 (3) van de Raad van 17 september 1990 betreffende communautair douanevervoer en artikel 49 van Verordening (EEG) nr. 1214/92 (4) van de Commissie van 21 april 1992 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer, zo uitgelegd worden:

dat ondanks dat de kennisgeving aan de aangever geen melding maakte van de termijn van drie maanden waarbinnen aan het kantoor van vertrek, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, de regelmatigheid van het douanevervoer kan worden bewezen of de plaats waar de onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan, de rechter naar feitelijke omstandigheden die zijn beslissing kunnen wettigen, kan oordelen dat de kennisgeving zonder melding van de ter mijn van drie maanden toch het wettelijke normdoel heeft verwezenlijkt;

dan wel dat de kennisgeving aan de aangever verplicht melding moet maken van de termijn van drie maanden waarbinnen aan het kantoor van vertrek, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, de regelmatigheid van het douanevervoer kan worden bewezen of de plaats waar de onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan, zodat de bevoegde autoriteit slechts tot inning kan overgaan nadat hij de aangever er expliciet op gewezen heeft dat hij over drie maanden beschikt om het gevraagde bewijs te leveren en wanneer dal bewijs niet binnen deze termijn geleverd is.


(1)  PB L 107, blz. 1

(2)  PB L 137, blz. 21

(3)  PB L 262, blz. 1

(4)  PB L 132, blz. 1


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/9


Beroep, op 22 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-413/05)

(2006/C 22/16)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 november 2005 beroep ingesteld tegen Italiaanse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Simonsson en C. Loggi als gemachtigden.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/84/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 houdende wijziging van de richtlijnen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie te hebben meegedeeld, de krachtens artikel 13 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2)

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 23 november 2003 verstreken.


(1)  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/9


Verzoek van het Verwaltungsgerichtshof van 22 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Tele2 UTA Telecommunication GmbH en Telekom-Control-Kommission

(Zaak C-426/05)

(2006/C 22/17)

Procestaal: Duits

Het Verwaltungsgerichtshof heeft bij beschikking van 22 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 1 december 2005, in het geding tussen Tele2 UTA Telecommunication GmbH en Telekom-Control-Kommission, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moeten de artikelen 4 en 16 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (1) aldus worden uitgelegd dat onder „getroffen” partijen of „partijen die gevolgen ondervinden” ook de op de relevante markt concurrerende ondernemingen moeten worden begrepen, ten aanzien waarvan in een marktanalyseprocedure geen specifieke verplichtingen worden opgelegd, gehandhaafd of gewijzigd?

2.

Zo ja:

Staat artikel 4 van richtlijn 2002/21/EG in de weg aan een nationale bepaling die in een marktanalyseprocedure de hoedanigheid van partij enkel toekent aan de onderneming ten aanzien waarvan specifieke verplichtingen worden opgelegd, gewijzigd of ingetrokken?


(1)  PB L 108, blz. 33.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/10


Beroep, op 8 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak C-440/05)

(2006/C 22/18)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 8 december 2005 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Bogensberger en R. Troosters als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat kaderbesluit 2005/667/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen (1), onwettig is;

dat kaderbesluit nietig te verklaren;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat, gelet op de functionele benadering van het Hof in het arrest van 13 september 2005 in zaak C-176/03 (Commissie/Raad, nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), en op het feit dat de maatregelen bedoeld in de artikelen 1 tot en met 10 van kaderbesluit 2005/667/JBZ maatregelen van strafrechtelijke aard vormen die noodzakelijk zijn ter waarborging van de doeltreffendheid van het gemeenschappelijk vervoerbeleid, zoals door richtlijn 2005/35/EG (2) ontwikkeld, het kaderbesluit wegens de ondeelbaarheid ervan in zijn geheel indruist tegen artikel 47 VEU en derhalve onwettig is.


(1)  PB L 255 van 30 september 2005, blz. 164.

(2)  Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (PB L 255 van 30 september 2005, blz. 11).


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/10


Doorhaling van zaak C-109/05 (1)

(2006/C 22/19)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 11 oktober 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-109/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/10


Doorhaling van zaak C-158/05 (1)

(2006/C 22/20)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 7 oktober 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-158/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/11


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Marcuccio tegen Commissie

(Zaak T-236/02) (1)

(„Ambtenaren - Nieuwe tewerkstelling in belang van dienst - Beroep tot nietigverklaring - Motivering - Zorgplicht - Rechten van verdediging - Misbruik van bevoegdheid - Artikelen 25 en 26 van Statuut - Kennelijk verkeerde beoordeling - Beroep tot schadevergoeding”)

(2006/C 22/21)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeker: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: L. Garofalo, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. de March en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. dal Ferro, advocaat)

Voorwerp van de zaak

Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 18 maart 2002, waarbij verzoeker van het directoraat-generaal „Ontwikkeling”, delegatie van de Commissie te Luanda (Angola), is overgeplaatst naar datzelfde directoraat-generaal te Brussel, van elke voorafgaande, daarmee verband houdende en/of daarop volgende handeling, in het bijzonder die welke verband houden met de eventuele aanwerving van een andere ambtenaar om zijn post te bekleden, alsmede van de nota's van de Commissie van 13 en 14 november 2001 en van het advies of de adviezen van het Directiecomité van de Buitenlandse Dienst, en anderzijds, verzoek tot toekenning van alle aan zijn ambt in Angola verbonden toelagen alsmede verzoek tot schadevergoeding.

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding voor het Gerecht.


(1)  PB C 233 van 28.9.2002.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/11


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 november 2005 — Vanhellemont tegen Commissie

(Zaak T-396/03) (1)

(„Ambtenaren - Personeelscomité - Verkiezingen van plaatselijke afdeling van personeelscomité van Commissie te Brussel - Telling van stembiljetten - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding”)

(2006/C 22/22)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Joseph Vanhellemont (Merchtem, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Kraemer, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 augustus 2003 houdende afwijzing van verzoekers klacht strekkende tot het organiseren van een nieuwe telling van de stembiljetten van de verkiezingen van de plaatselijke afdeling van het personeelscomité van de Commissie te Brussel van december 2002 alsmede, voorzover noodzakelijk, verzoek tot nietigverklaring van de besluiten waartegen deze klacht was gericht, en anderzijds, verzoek tot schadevergoeding.

Dictum van het arrest

1)

Het besluit van de Commissie om niet tussenbeide te komen naar aanleiding van de betwisting van verzoeker van 23 december 2002 strekkende tot het organiseren van een nieuwe telling van de stembiljetten in het kader van de verkiezingen van de plaatselijke afdeling van het personeelscomité van de Commissie te Brussel van december 2002, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Simonds Farsons Cisk/BHIM

(Zaak T-3/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement „KINJI by SPA” bevat - Ouder communautair woordmerk KINNIE - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 73 van verordening nr. 40/94”)

(2006/C 22/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Simonds Farsons Cisk plc (Mrieħel, Malta) [vertegenwoordigers: M. Bagnall, I. Wood, solicitor, R. Hacon, barrister]

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) [vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde]

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, interveniërend voor het Gerecht: Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV (Spa, België) [vertegenwoordigers: L. de Brouwer, E. Cornu, É. De Gryse en D. Moreau, advocaten]

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 november 2003 (affaire R 996/2002-1) inzake een oppositieprocedure tussen Simonds Farsons Cisk plc en Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — GfK/BHIM

(Zaak T-135/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord Online Bus - Ouder beeldmerk dat woordelement „BUS” en figuur bestaande uit drie verstrengelde driehoeken bevat - Normaal gebruik van ouder merk - Artikel 15, lid 2, sub a, en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94”)

(2006/C 22/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: GfK AG (Nürnberg, Duistland) (vertegenwoordigers: U. Brückmann en R. Lange, advocaten)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: T. Lorenzo Eichenberg als gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, interveniërend voor het Gerecht: BUS — Betreuungs- und Unternehmensberatungs GmbH (München, Duitsland)

Voorwerp van de zaak

Vordering tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 februari 2004 (zaak R 327/2003-1) inzake de oppositie die de houder van een Duits beeldmerk dat het woordelement „BUS” en een figuur bestaande uit drie verstrengelde driehoeken bevat, heeft ingesteld tegen de inschrijving van het woord Online Bus als gemeenschapsmerk voor diensten van klasse 35.

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 190 van 24.7.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/13


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Sadas/BHIM

(Zaak T-346/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ARTHUR ET FELICIE - Ouder beeldmerk dat woordelement „Arthur” bevat - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 22/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij(en): Sadas SA (Tourcoing, Frankrijk) [vertegenwoordiger(s): A. Bertrand, advocaat]

Verwerende partij(en): Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) [vertegenwoordiger(s): A. Folliard-Monguiral en G. Schneider, gemachtigden]

Andere partij(en) in de procedure voor de kamer van beroep, interveniërend voor het Gerecht: LTJ Diffusion SA (Colombes, Frankrijk) [vertegenwoordiger(s): F. Fajgenbaum en S. Lederman, advocaten]

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 juni 2004 (zaak R 393/2003-1) inzake een oppositieprocedure tussen Sadas SA en LTJ Diffusion SA

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten, met uitzondering van die van interveniënte.

3)

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/13


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Soffass/BHIM

(Zaak T-396/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van beeldmerk dat woordelement „NICKY” bevat - Oudere nationale beeldmerken die woordelement „NOKY” bevatten - Afwijzing van oppositie wegens ontbreken van verwarringsgevaar - Vernietiging door kamer van beroep - Terugwijzing naar oppositieafdeling voor onderzoek van soortgelijkheid van waren en van bewijs van gebruik - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 22/26)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij(en): Soffass SpA (Porcari, Italië) [vertegenwoordiger(s): V. Bilardo en C. Bacchini, advocaten]

Verwerende partij(en): Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) [vertegenwoordiger(s): M. Capostagno, gemachtigde]

Andere partij(en) in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Sodipan SCA (Saint-Étienne-du-Rouvray, Frankrijk) [vertegenwoordiger(s): N. Boespflug, advocaat]

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 16 juli 2004 (zaak R 699/2003-1) inzake een oppositieprocedure tussen Soffass SpA en Sodipan SCA

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 8.1.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/14


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-178/05) (1)

(Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Voorstel tot wijziging van nationaal toewijzingsplan - Weigering van Commissie - Beroep tot nietigverklaring)

(2006/C 22/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij(en): Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland [vertegenwoordiger(s): C. Jackson, gemachtigde, M. Hoskins, barrister, vervolgens R. Caudwell, gemachtigde, en M. Hoskins]

Verwerende partij(en): Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordiger(s): U. Wölker en X. Lewis]

Voorwerp van de zaak

Beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2005) 1081 def. van de Commissie van 12 april 2005 betreffende het voorstel tot wijziging van het nationaal plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad heeft meegedeeld

Dictum van het arrest

1)

Beschikking C(2005) 1081 def. van de Commissie van 12 april 2005 betreffende het voorstel tot wijziging van het nationaal plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat het Verenigd Koninkrijk heeft meegedeeld, wordt nietigverklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Verenigd Koninkrijk.


(1)  PB C 155 van 15.6.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/14


Beroep ingesteld op 27 oktober 2005 — Mecklenburg-Strelitzer Montage- und Tiefbau tegen Commissie

(Zaak T-392/05)

(2006/C 22/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Mecklenburg-Strelitzer Montage- und Tiefbau GmbH (Neustrelitz, Duitsland) [vertegenwoordiger: M. Grehsin, advocaat]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

Nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 5 maart 2003 (C(2003)519), voorzover in artikel 1, lid 3, daarvan de richtsnoeren van de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern, wat het subprogramma C (gezamenlijke kantoren) op het grondgebied van „officiële toetredingskandidaten” betreft, als onrechtmatige staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn aangemerkt.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat de richtsnoeren inzake de verlening van steun voor de verkoop en export van producten uit Mecklenburg-Vorpommern staatssteun behelzen in de zin van artikel 87, lid 1, EG, indien daarbij steun wordt verleend die niet onder het toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 69/2001 (1) valt. Volgens de Commissie is er ook sprake van staatssteun indien steun wordt verleend voor maatregelen voor de export naar landen die officieel kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie.

Verzoekster voert aan dat de bestreden beschikking onrechtmatig is op grond dat verweerster een officiële toetredingskandidaat met een lidstaat van de Europese Unie heeft gelijkgesteld en dientengevolge de voorschriften inzake de interne markt heeft toegepast. Voorts stelt verzoekster dat de steunregeling geen inbreuk maakt op verordening (EG) nr. 69/2001 of verordening nr. 70/2001 (2). Ten slotte betoogt zij dat de bestreden beschikking onbegrijpelijk is. Dienaangaande verklaart zij dat de aanmeldingsprocedure voor „de minimis”-steun niet van toepassing zou mogen zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun.

(2)  Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/15


Beroep ingesteld op 2 november 2005 — T tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-400/05)

(2006/C 22/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: T (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en Y. Minatchy, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

voor zoveel nodig, nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 20 juli 2005, houdende afwijzing van de door verzoekster op 10 februari 2005 en 21 maart 2005 ingediende klachten tegen het besluit van de Commissie betreffende het verlies van zijn verlofdagen over 2004 en tegen het besluit van de Commissie om verzoeksters afwezigheden sinds 15 november 2004 als onregelmatig aan te merken;

vast te stellen dat de Europese Gemeenschap aansprakelijk is wegens het bestreden besluit;

verzoekster voor de schade die zij heeft geleden een vergoeding toe te kennen ten bedrage van 58 395,39 EUR;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, voormalig ambtenaar van de Commissie, is op 1 september 2005 met pensioen gegaan. Met haar beroep komt zij op tegen het besluit van verweerster dat sommige van haar afwezigheden in 2004 als onregelmatig waren aan te merken en in mindering moesten worden gebracht op haar vakantieverlof en haar salaris. Ter ondersteuning van haar beroep voert zij schending aan van de motiveringsplicht, van de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijk bestuur en van de zorgplicht.

Verzoekster voert voorts schending aan van artikel 59 van het Statuut, voor zover zij beschikt over medische attesten voor de betrokken periodes van afwezigheid. Bovendien beroept zij zich op schending van artikel 57 van het Statuut en van bijlage V daarbij, betreffende het vakantieverlof, kennelijk onjuiste beoordeling en misbruik van bevoegdheid.

Verzoekster concludeert tevens tot vergoeding van de zowel materiële als immateriële schade, die zij stelt te hebben geleden als gevolg van verweersters gedrag.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/15


Beroep ingesteld op 2 november 2005 — Toth tegen Commissie

(Zaak T-401/05)

(2006/C 22/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Gergely Toth (Besozzo, Italië) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en Y. Minatchy, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

Nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 20 juli 2005 waarbij de klacht van verzoeker van 15 april 2005 is verworpen, tezamen met de door verzoeker op 17 januari 2005 ondertekende arbeidsovereenkomst, voorzover daarin zijn rang is vastgesteld op basis van artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut en zijn salaristrap krachtens het vigerende artikel 32 van het Statuut;

De Commissie te wijzen op de gevolgen van de nietigverklaring van het bestreden besluit en met name de herindeling van verzoeker in rang A*9 met terugwerkende kracht;

Subsidiair: de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeker heeft geleden doordat hij niet met ingang van 17 januari 2005 is ingedeeld in rang A*9;

Hoe dan ook, verweerster in elk geval te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker heeft deelgenomen aan een door de Commissie op 25 juli 2003 bekendgemaakte oproep tot inschrijving voor de aanwerving van een administrateur in rang A8/A5. Na te zijn gekozen heeft hij op 17 januari 2005 met de Commissie een overeenkomst als tijdelijk functionaris gesloten, waarbij hij werd ingedeeld in rang A*6.

Met zijn beroep bestrijdt verzoeker zijn indeling waarbij hij zich primair erop beroept dat artikel 12 van bijlage XIII bij het Statuut in casu niet van toepassing is op grond dat deze bepaling uitsluitend geldt voor ambtenaren en niet voor tijdelijke functionarissen. Subsidiair beroept hij zich op een exceptie van onwettigheid omdat de toepassing jegens hem van deze laatste bepaling in strijd is met de gelijke behandeling van kandidaten die op grond van een vóór 1 mei 2004 bekendgemaakte oproep geschikt waren bevonden en een discriminatie op grond van nationaliteit alsmede een schending van het vrije verkeer van werknemers inhoudt, gezien het feit dat de onderdanen van de nieuwe lidstaten onvermijdelijk worden benoemd op grond van minder gunstige bepalingen.

Verzoeker beroept zich ook op discriminatie tussen functionarissen die dezelfde taken uitoefenen, alsmede op schending van het beginsel van gelijkwaardigheid tussen taken en vergoedingen. Bovendien betoogt hij dat artikel 12 van bijlage XIII bij het Statuut in strijd is met artikel 31 van het Statuut en inbreuk maakt op zijn gewettigd vertrouwen alsook op het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgplicht.

Verzoeker concludeert eveneens tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij stelt te hebben geleden.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/16


Beroep ingesteld op 3 november 2005 — Italiaanse Republiek tegen Commissie

(Zaak T-402/05)

(2006/C 22/31)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: Danilo Del Gaizo, Avvocato dello Stato)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

nietig te verklaren nota nr. 08799 van 24 augustus 2005 van de Europese Commissie, Directoraat-generaal regionaal beleid — Programma's en projecten op Cyprus en in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende betalingen door de Europese Commissie van andere dan de gevraagde bedragen (Ref. Programma POR Campania 2000-2006, nr. CCI 1999 IT 16 1 PO 007);

nietig te verklaren nota nr. 08978 van 30 augustus 2005 van de Europese Commissie, Directoraat-generaal regionaal beleid — Programma's en projecten op Cyprus en in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende betalingen door de Europese Commissie van andere dan de gevraagde bedragen (Ref. Programma DOCUP Lombardia 2000-2006, nr. CCI 2000 IT 16 2 DO 014);

nietig te verklaren nota nr. 09753 van 19 september 2005 van de Europese Commissie, Directoraat-generaal regionaal beleid — Programma's en projecten op Cyprus en in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende betalingen door de Europese Commissie van andere dan de gevraagde bedragen (Ref. Programma DOCUP Ob.2 Lazio 2000-2006, nr. CCI 2000 IT 16 2 DO 009);

nietig te verklaren nota nr. 09985 van 23 september 2005 van de Europese Commissie, Directoraat-generaal regionaal beleid — Programma's en projecten op Cyprus en in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende betalingen door de Europese Commissie van andere dan de gevraagde bedragen (Ref. Programma DOCUP Toscana Ob. 2, nr. CCI 2000 IT 16 2 PO 001);

nietig te verklaren nota nr. 10654 van 11 oktober 2005 van de Europese Commissie, Directoraat-generaal regionaal beleid — Programma's en projecten op Cyprus en in Griekenland, Hongarije, Italië, Malta en Nederland, betreffende betalingen door de Europese Commissie van andere dan de gevraagde bedragen (Ref. Programma DOCUP Piemonte, nr. CCI 2000 IT 16 2 DO 007);

de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die in zaak T-345/04, Italiaanse Republiek/Commissie (1).


(1)  PB C 262 van 23.10.2004, blz. 55.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/17


Beroep ingesteld op 9 november 2005 — Helleense Republiek tegen Commissie

(Zaak T-404/05)

(2006/C 22/32)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekster: Helleense Republiek (vertegenwoordigers N. Koroyiannakis en N. Keramidas, advocaten, bijgestaan door M. Tassopoulou)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

beschikking nr. C(2005)3243 van de Commissie van 1 september 2005 tot vermindering van de steun die door het cohesiefonds aan project nr. 95/09/65/040 (nieuwe internationale luchthaven van Athene te Spata) was toegekend bij beschikking nr. C(96)1356 van de Commissie van 24 mei 1996, nietig te verklaren

de Commissie te veroordelen tot terugbetaling van het door de Helleense Republiek betaalde bedrag overeenkomend met de vermindering van de steun, inclusief de wettelijke rente.

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden beschikking eist de Commissie terugbetaling als onverschuldigd betaald van het bedrag van 12 781 410 EUR, wegens onregelmatigheden bij de verlening van steun van het cohesiefonds aan het project „nieuwe internationale luchthaven van Athene te Spata”.

De Helleense Republiek vordert nietigverklaring van deze beschikking op grond dat de beschikking niet is gegeven binnen de termijn die is gesteld in artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1386/2002 en artikel H van bijlage II bij verordening nr. 1164/1994.

Subsidiair betwist de Helleense Republiek de opvatting van de Commissie dat een bedrag van 48 000 000 EUR voor luchtverkeersleidingsinstrumentarium niet is meegeteld. Voorts is zij van mening dat de Commissie, door een correctie toe te passen van 2 % omdat naar haar mening de voorschriften ter zake van publiciteit niet waren nageleefd, ten onrechte haar beschikking nr. 455/96 met terugwerkende kracht heeft toegepast op bovengenoemd project, dat, daar het dateert van na die beschikking, niet onder de bepalingen daarvan viel. Ten slotte is de Helleense Republiek van mening dat de betrokken correctie in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en onwettig en ongerechtvaardigd is.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/17


Beroep ingesteld op 14 november 2005 — Manpower Personalservice tegen BHIM

(Zaak T-405/05)

(2006/C 22/33)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekster: Manpower Personalservice GmbH (Sankt Pölten, Oostenrijk) [vertegenwoordiger: B. Kuchar, advocaat]

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Manpower Inc. (Milwaukee, Wisconsin, Verenigde Staten van Amerika)

Conclusies van verzoekster

de bestreden beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 juli 2005 in zaak R 499/2004-4 te vernietigen en gemeenschapsmerk nr. 000076059 voor alle waren en diensten nietig te verklaren;

subsidiair, de bestreden beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 juli 2005 in zaak R 499/2004-4 te vernietigen voorzover zij betrekking heeft op het niet-geleverde bewijs van verkregen onderscheidend vermogen van gemeenschapsmerk nr. 000076059, en de zaak terug te wijzen;

in elk geval het BHIM en — in geval van schriftelijke tussenkomst — de houder van het gemeenschapsmerk te verwijzen in de eigen kosten en in verzoeksters kosten van de procedure voor het BHIM en van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „MANPOWER” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 41 en 42 — gemeenschapsmerk nr. 76059

Houder van het gemeenschapsmerk: Manpower Inc.

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien het ingeschreven merk in de gehele Gemeenschap beschrijvend is en geen onderscheidend vermogen heeft. Bovendien bestaat er een vrijhoudingsbehoefte met betrekking tot het begrip „MANPOWER”


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/18


Beroep ingesteld op 16 november 2005 — Evian tegen BHIM

(Zaak T-407/05)

(2006/C 22/34)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekster: Société Anonyme des Eaux Minérales d'Evian (Evian, Frankrijk) [vertegenwoordiger: C. Herzt-Eichenrode, advocaat]

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: A. Racke GmbH & Co. OHG (Bingen, Duitsland)

Conclusies van verzoekster

beslissing nr. 2754/2001 van de oppositieafdeling van het BHIM van 23 november 2001 te vernietigen;

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 juli 2005 (zaak R 82/2002-4) te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: A. Racke GmbH & Co. OHG

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „REVIAN's” in de kleuren goud, zwart en wit voor waren van klasse 33 (wijn en mousserende wijn) — aanvraagnr. 945 758

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale en internationale woord- en beeldmerken „EVIAN” voor waren van de klassen 32 en 33 (bier, alcoholhoudende dranken, water, limonade, …)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien is geconcludeerd tot het ontbreken van gevaar van verwarring van de merken zonder vaststellingen inzake het onderscheidend vermogen van het merk EVIAN, en aangezien de soortgelijkheid van de waren rechtens onjuist werd beoordeeld.

Bovendien is de oppositie niet van alle grond ontbloot, aangezien de overeenkomstig regel 17, lid 2, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie vereiste vertalingen werden overgelegd.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/18


Beroep ingesteld op 16 oktober 2005 –Marcuccio tegen Commissie

(Zaak T-408/05)

(2006/C 22/35)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeker: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: Avv. Alessandro Distante)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

nietig te verklaren het stilzwijgend genomen besluit houdende afwijzing van het verzoek van 11 oktober 2004;

voorzover nodig, nietig te verklaren het besluit van 4 augustus 2005;

verweerster te gelasten, verzoeker ter vergoeding van zijn medische kosten tot 100 % (honderd procent) het bedrag van 381,04 EUR te betalen;

verweerster te veroordelen tot betaling van vertragingsrente van 10 % (tien procent) op jaarbasis, te rekenen vanaf 11 oktober 2004 tot daadwerkelijke betaling;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen de weigering van verweerster om de door hem gemaakte ziektekosten voor 100 % te vergoeden.

De middelen en voornaamste argumenten zijn gelijk aan die in zaak T-18/04, Marcuccio/Commissie (1).

Tot staving van zijn vordering beroept verzoeker zich op volledig gebrek aan motivering, kennelijk onjuiste beoordeling alsmede schending van artikel 72 van het Statuut, van de zorgplicht, van het discriminatieverbod en van het beginsel van goed bestuur.


(1)  PB L 71, van 20.3.2004, blz. 38.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/19


Beroep ingesteld op 8 november 2005 — A.S.TER. tegen Commissie

(Zaak T-409/05)

(2006/C 22/36)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: A.S.TER. S.p.A. (Genua, Italië) [vertegenwoordigers: L. Acquarone en D. Anselmi, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

de bestreden besluiten nietig te verklaren, het recht van toegang te erkennen en bijgevolg een volledige kopie van de klacht en van de bijlagen erbij mede te delen;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak, een vennootschap op aandelen waarin de stad Genua een meerderheiddeelneming bezit, verzoekt om nietigverklaring van verweersters besluit tot afwijzing van het op grond van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1) geformuleerde verzoek om toegang tot de op 21 februari 2005 aan de Commissie toegestuurde klacht (en de bijlagen erbij) op basis waarvan een onderzoek is geopend dat zou kunnen leiden tot de inleiding van een formele inbreukprocedure tegen verzoekster.

De toegang is geweigerd omdat vrijgave van de stukken het onderzoek van de Commissie zou kunnen bemoeilijken.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster schending aan van artikel 4, lid 2, van de reeds vermelde verordening nr. 1049/2001, van de beginselen van hoor en wederhoor, transparantie, medewerking en deelname aan de procedure, alsmede ontoereikende motivering.

Dienaangaande moet worden gepreciseerd dat de gestelde noodzaak om documenten betreffende de inbreukprocedure niet vrij te geven, om het onderzoek niet te schaden, niet bestaat. Integendeel, het onderzoek zelf vereist dat dit zo transparant als mogelijk verloopt en dat daarbij zoveel als mogelijk wordt samengewerkt, zodat de stad Genua en verzoekster de voor de voortzetting ervan noodzakelijke documenten kunnen overleggen.

Voorts maakt het bestreden besluit inbreuk op het beginsel van hoor en wederhoor, nu verzoekster in de administratieve procedure tegenover verweerster staat.

Hieraan voegt verzoekster toe, dat de uitzonderingen op het recht van toegang restrictief en in het licht van het beginsel van het recht op informatie en het evenredigheidsbeginsel moeten worden uitgelegd.


(1)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/19


Beroep ingesteld op 25 november 2005 — Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-415/05)

(2006/C 22/37)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekster: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: A. Samoni, P. Mylonopoulos)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

beschikking C(2005) 2706 def. van de Commissie van 14 september 2005 geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In het kader van de privatisering van de Griekse nationale luchtvaartmaatschappij „Olympic Airways” is een nieuwe vennootschap „Olympic Airlines” („NOA”), belast met de vliegactiviteiten, opgericht, terwijl „Olympic Airways-Services S.A.” („OA”), zoals de oude vennootschap voortaan heet, alle andere activiteiten, met name de gronddiensten, het onderhoud en de herstelling van vliegtuigen, blijft verzorgen. Bij de bestreden beschikking heeft de Commissie bepaalde steunmaatregelen ten gunste van NOA en OA met het Verdrag onverenigbaar verklaard, wegens:

de betaling door NOA voor de onderhuur van vliegtuigen, van huurprijzen beneden de eigenlijke leasingkost, ten nadele van de Griekse Staat en OA,

de te hoge waardering van de activa van NOA ten tijde van haar oprichting,

de levering van contanten aan OA door de Griekse Staat en de betaling door deze laatste, in plaats van door OA, van bepaalde rente- en leasingbedragen,

het feit dat de Griekse Staat zich jegens OA voortdurend tolerant opstelt, wat de verschuldigde belastingen en socialezekerheidsbijdragen betreft.

Met haar beroep betwist de Helleense Republiek allereerst het onderdeel van de bestreden beschikking dat betrekking heeft op de door NOA betaalde huurprijs voor vliegtuigen. Zij betoogt dat het niet om staatssteun gaat en dat de bestreden beschikking artikel 87, lid 1 EG schendt. Volgens de Helleense Republiek heeft zowel OA als de Griekse Staat gehandeld zoals elke verstandige particulier zou handelen, en komt de door NOA betaalde huur trouwens overeen met de marktprijzen. In ditzelfde kader beroept de Helleense Republiek zich op schending van de verplichting tot motivering van de bestreden beschikking.

Aangaande het onderdeel van de beschikking dat betrekking heeft op de waarde van de activa van NOA, is de Helleense Republiek van mening dat de Commissie de activa van OA die aan NOA zijn overgedragen, kennelijk onjuist heeft gewaardeerd en dat de desbetreffende conclusies van de Commissie niet zijn gemotiveerd. In ieder geval is de Helleense Republiek van mening dat er ook een gebrek aan motivering is, wat betreft het onderdeel van de bestreden beschikking dat betrekking heeft op het niet vervuld zijn van de voorwaarden voor reddingssteun en voor toepassing van artikel 87, lid 3, EG, en beroept zij zich bovendien op een onjuiste juridische beoordeling van de Commissie op dit punt.

Wat de betaling door de Griekse Staat van bepaalde rente- en leasingbedragen betreft, wijst de Helleense Republiek erop dat zij die bedragen heeft betaald wegens haar aansprakelijkheid als borg, krachtens borgstellingen die dateren van vóór de bestreden beschikking en hierdoor ook worden gedekt. Volgens de Helleense Republiek is na de betaling van de betrokken bedragen de in het Griekse recht voorziene procedure voor de gedwongen inning ervan bij OA gevolgd. Op grond van deze argumenten beroept de Helleense Republiek zich op onvoldoende motivering van de bestreden beschikking die, volgens haar, een kennelijk onjuiste beoordeling bevat.

Met betrekking tot het onderdeel van de beschikking waarin wordt geconcludeerd dat NOA de opvolger van OA is, voert de Helleense Republiek een reeks argumenten ter weerlegging van het oordeel van de Commissie aan en beroept zij zich op die grondslag, op schending van de artikelen 87, lid 1, en 88, lid 2, EG en op een gebrek aan motivering.

De Helleense Republiek beroept zich voorts op schending van het recht om te worden gehoord en het beginsel van goed bestuur, omdat haar niet de mogelijkheid zou zijn geboden om haar standpunt met betrekking tot de door de Commissie bestelde studie van onafhankelijke deskundigen kenbaar te maken. Ten slotte beroept zij zich op schending van het evenredigheidsbeginsel en gebrek aan motivering, omdat de bestreden beschikking voorschrijft dat de steun voor de periode 2002-2004 wordt teruggevorderd ook van NOA, die echter pas op 11 december 2003 actief is geworden.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/20


Beroep ingesteld op 29 november 2005 — ENDESA/Commissie

(Zaak T-417/05)

(2006/C 22/38)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekster: Endesa SA (vertegenwoordigers: M. Merola, M. Odriozola, S. Baxter en M. Muñoz de Juan, advocaten; J. Flynn, QC, barrister)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 15 november 2005 in zaak COMP/M.3986, Gas Natural/Endesa

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep strekt tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 15 november 2005, waarbij is vastgesteld dat het op 5 september 2005 door Gas Natural SDG SA aangekondigde openbaar bod om 100 % van de aandelen van Endesa SA te verwerven, geen concentratie van communautaire dimensie oplevert.

Preliminair stelt verzoekster verschillende procedurefouten. Dienaangaande verklaart zij in de eerste plaats dat de bestreden beschikking vastgesteld had moeten worden vóór de beschikking betreffende het verzoek om verwijzing van artikel 22 van de concentratieverordening, daar uit deze bepaling kan worden opgemaakt dat beschikkingen betreffende dergelijke verzoeken betrekking moeten hebben op concentraties die de drempels van één of meer nationale wettelijke regelingen in acht nemen en die geen communautaire dimensie hebben.

In de tweede plaats verwijt verzoekster de Commissie dat de procedure niet transparant is verlopen, zodat haar rechten van verdediging zijn geschonden.

Ten slotte betoogt zij dat de Commissie had moeten verzoeken dat de procedure die gelijktijdig voor de nationale autoriteiten liep, werd opgeschort. Volgens verzoekster vormt het feit dat om deze opschorting niet is verzocht een ernstige procedurefout in het licht van de grondbeginselen van het stelsel van concentratiecontrole.

Ten gronde stelt verzoekster schending van bepaalde artikelen van verordening (EG) nr. 139/2004 (1) en kennelijke beoordelingsfouten. Zo schendt de beschikking volgens verzoekster om te beginnen de in de concentratieverordening vastgestelde bevoegdheidsregels, doordat zij de bewijslast met betrekking tot de bepaling van de communautaire dimensie bij Endesa beoogt te leggen, hetgeen duidelijk in strijd is met de regels die de uitsluitende bevoegdheden van de Commissie vastleggen, daar deze regels van openbare orde zijn.

Voorts schendt de beschikking, aldus verzoekster, artikel 5 van de concentratieverordening, doordat zij in afwijking van de praktijk van de Commissie en in strijd met de in de mededeling betreffende de berekening van de omzet neergelegde beginselen geen rekening houdt met de geconsolideerde rekeningen van Endesa van het laatste boekjaar, die rechtsgeldig, volgens de ten tijde van de concentratie heersende communautaire boekhoudregels (IFRS/IAS) zijn opgesteld.

Verzoekster stelt verder dat verschillende van de aanpassingen die in de beschikking worden getoetst aan de mededeling betreffende de berekening van de omzet, berusten op de strikte toepassing van de geldende communautaire boekhoudregels, en dat die aanpassingen niet mogen worden verward met aanpassingen op grond van artikel 5 van de concentratieverordening. Hoe dan ook dienden alle in de beschikking geanalyseerde aanpassingen te worden erkend, aangezien zij de werkelijke economische waarde van de bij de concentratie betrokken ondernemingen beogen vast te stellen.

Ten slotte stelt verzoekster dat de beschikking het rechtszekerheidsbeginsel schendt en afbreuk doet aan de uniforme toepassing van de concentratieverordening, omdat zij de exclusieve bevoegdheden van de Commissie onjuist afbakent.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/21


Beroep ingesteld op 9 november 2005 — Investire Partecipazioni tegen Commissie

(Zaak T-418/05)

(2006/C 22/39)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekers: Investire Partecipazioni S.p.A (Italië) (vertegenwoordigers: Gian Michele Roberti en Alessandra Franchi, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 augustus 2005, ref. 08405, en het aanvullende besluit van 23 augustus 2005, ref. 08720 nietig te verklaren;

subsidiair, onderdeel B, punt 12, en onderdeel C, punt 2, van notitie nr. 19 bij beschikking [97/322/EG] van de Commissie van 23 april 1997 krachtens artikel 241 EG onwettig en niet-toepasselijk te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de deelneming van een risicokapitaalfonds in een onderneming (Sys S.p.A) zodat laatstgenoemde een investering kan doen in een krachtens doelstelling 2 in aanmerking komend gebied. Met dit beroep vraagt de vennootschap Investire Partecipazioni S.p.A het Gerecht om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 augustus 2005, ref. 08405, betreffende het definitieve standpunt over de financiële correctie van de Commissie in de zin van artikel 24 van verordening (EEG) nr. 4253/88 (1) met betrekking tot maatregel 1.5 van het DOCUP Piemonte Obiettivo 2 (1997-1999) — Risicokapitaalfonds wegens een investering in de vennootschap Sys S.p.A — en van het aanvullend besluit van 23 augustus 2005, ref. 08720. Uit deze twee besluiten zou volgen dat de niet-subsidieerbare communautaire bijdrage gelijk is aan 542 277,60 EUR, hetgeen overeenkomt met het communautaire aandeel van de deelneming van het risicokapitaalfonds in de onderneming Sys.

Tot staving van haar vorderingen voert verzoekster aan:

in de eerste plaats berust de vaststelling van de betwiste besluiten door de Commissie op een kennelijk onjuiste beoordeling, zowel feitelijk als rechtens. De Commissie heeft de feiten betreffende de investering in de vennootschap Sys S.p.A. onjuist beoordeeld en heeft de relevante regeling onjuist toegepast, in het bijzonder notitie nr. 19, Subsidieerbaarheid van de uitgaven in het kader van de Structuurfondsen, „Financiële instrumentering: venture-kapitaalfondsen”, die bij de beschikking van de Commissie van 23 april 1997 (2) is gevoegd, en artikel 24 van verordening nr. 4253/88. In dit verband beklemtoont verzoekster dat de vennootschap Sys daadwerkelijk handelingen heeft verricht die geschikt zijn voor en zonder meer gericht zijn op de vorming van een in een gebied van doelstelling 2 operationeel netwerk;

in de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie bij de vaststelling van het bestreden besluit het beginsel van gezond financieel beheer heeft geschonden zoals dat in artikel 274 EG en in artikel 24 van verordening nr. 4253/88 is neergelegd;

subsidiair, voorzover de uitlegging die de Commissie aan de relevante bepaling heeft gegeven juist moet worden geacht, stelt verzoekster dat de in deze procedure aan de orde zijnde besluiten in elk geval in strijd zijn met de algemene beginselen van rechtszekerheid, de bescherming van gewettigd vertrouwen en de evenredigheid, met betrekking tot het gedrag en de standpunten die gedurende de fase van beheer van het Fondo Piemonte, hetzij door de Regione Piemonte hetzij door de gemeenschapsinstelling zijn ingenomen ten aanzien van de uitlegging van de bestreden bepaling.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1).

(2)  Beschikking 97/322/EG van de Commissie van 23 april 1997 tot wijziging van de beschikkingen houdende goedkeuring van communautaire bestekken, enige programmeringsdocumenten en communautaire initiatieven ten behoeve van Italië, (PB L 146 van 5.6.1997, blz. 11).


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/22


Beroep ingesteld op 21 november 2005 — Combescot tegen Commissie

(Zaak T-422/05)

(2006/C 22/40)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeker: Philippe Combescot (Lecce, Italië) [vertegenwoordigers: A. Maritati en V. Messa, advocaten]

Verweerster: Europese Commissie

Conclusies van verzoeker

nietig te verklaren het besluit van het TABG van 29 juli 2004 waarbij Philippe Combescot is tewerkgesteld in de zetel te Brussel na intrekking en vervanging van een soortgelijk besluit van 13 juni 2003;

te erkennen dat Philippe Combescot daardoor immateriële schade, schade aan zijn gezondheid en schade aan zijn imago heeft geleden, met ernstige gevolgen voor zijn psychisch evenwicht;

Combescot als schadevergoeding een bedrag van 150 000 EUR toe te kennen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep wordt opgekomen tegen het besluit van het administratieve gezag van 29 juli 2004 waarbij verzoeker in de zetel van de Commissie is tewerkgesteld.

Ter ondersteuning van zijn vorderingen stelt verzoeker dat de bestreden handeling:

onrechtmatig, ongerechtvaardigd en willekeurig is omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met het feit dat op het tijdstip van de tewerkstelling de medische commissie reeds had vastgesteld dat hij tot 31 december 2004 arbeidsongeschikt was;

de ambtenaar niet in staat stelt door te gaan met de door zijn behandelend arts voorgeschreven therapie;

niet kan worden gerechtvaardigd door het belang van de dienst aangezien een ambtenaar met ziekteverlof met met zijn werk kan voorzien in de behoeften van de dienst.

Verzoeker voegt daaraan toe dat het bestreden besluit het verlies van zijn rechten als ambtenaar in een derde land heeft meegebracht, aangezien zijn ziekte is ontstaan op een tijdstip waarop hij werkzaam was als adviseur in Guatemala.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/23


Beroep ingesteld op 16 november 2005 — Italiaanse Republiek tegen Commissie

(Zaak T-424/05)

(2006/C 22/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: Paolo Gentili, Avv. dello Stato)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

nietigverklaring van de bestreden beschikking

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep van de Italiaanse Republiek betreft beschikking C(2005) 3302 van de Commissie van 6 september 2005.

Bij deze beschikking heeft de Commissie artikel 12 van decreto legge nr. 269/2003, omgezet in wet nr. 326/2003, onverenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt.

Daarin wordt in wezen bepaald dat het percentage van de vervangende inkomstenbelasting die wordt geheven over de netto kapitaalinkomsten van verschillende soorten investeringsfondsen en van SICAV's (beleggingsmaatschappijen met variabel kapitaal), van 12,5 % tot 5 % wordt verlaagd wanneer de fondsen of SICAV's ten minste tweederde van de waarde van hun tijdens het kalenderjaar aangehouden activa gedurende meer dan een zesde van het totale aantal dagen waarop het fonds operationeel is, hebben belegd in beursgenoteerde kleine en middelgrote aandelenvennootschappen. Dergelijke fondsen of SICAV's worden als „gespecialiseerd”[-e investeringsinstrumenten] aangemerkt.

Volgens de Commissie gaat het om een selectieve maatregel die enerzijds kleine en middelgrote aandelenvennootschappen begunstigt ten opzichte van andere, doordat de investering van de fondsen daar naartoe worden gekanaliseerd, en anderzijds de gespecialiseerde fondsen of SICAV's begunstigt ten opzichte van niet-gespecialiseerde fondsen of SICAV's omdat het hun is toegestaan een hogere opbrengst aan de afzonderlijke participaties toe te kennen nu daarover een lagere vervangende belasting wordt geheven. Bovendien gaat het om een maatregel die geen verband houdt met het algemene belastingsysteem en die louter neerkomt op exploitatiesteun. Ten slotte geldt er geen afwijking op grond waarvan de maatregel ingevolge artikel 87, lid 3, sub c, EG zou kunnen worden gerechtvaardigd.

Volgens de Italiaanse regering is de beschikking vooral nietig wegens vormfouten, omdat de beslissing om een procedure op basis van artikel 88, lid 2, EG in te leiden is genomen zonder voorafgaande uitwisseling van standpunten tussen de Commissie en de Italiaanse overheid, zoals is bepaald bij verordening nr. 659/99 inzake „staatssteunprocedures” (eerste middel).

Voorts is er een motiveringsgebrek met betrekking tot de fundamentele kwestie die de Italiaanse regering gedurende de procedure aan de orde heeft gesteld: in de Italiaanse regeling (waarbij de richtlijnen inzake de regeling van de financiële markten zijn omgezet) hebben de gemeenschappelijke beleggingsfondsen en de SICAV's de vorm van een in aandelen onderverdeeld autonoom vermogen. Zij zijn dus geen ondernemingen in de zin van het gemeenschapsrecht. De Commissie heeft kennisgenomen van deze situatie doch heeft opgemerkt dat deze investeringsinstrumenten „in bepaalde gevallen” ondernemingen vormen; de Commissie heeft echter niet nader bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de fondsen en de SICAV's die hoedanigheid verkrijgen (tweede middel).

Met het derde middel wordt schending van artikel 87 EG aangevoerd, juist met het argument dat de fondsen en de SICAV's naar hun aard nooit als ondernemingen in de zin van het gemeenschapsrecht kunnen worden aangemerkt, aangezien zij enkel vormen van collectieve eigendom van effecten zijn. Zelfs al zou men deze als zodanig willen aanmerken, dan zou de vermeende steun niet selectief zijn, aangezien iedere belanghebbende (gewone „contractuele” beleggingsmaatschappijen of oprichters van een SICAV's) naast de algemene instrumenten gespecialiseerde instrumenten kan creëren en aldus aanspraak kan maken op het belastingvoordeel.

Met het vierde middel wordt bezwaar gemaakt tegen de beschikking voorzover daarin is vastgesteld dat de begunstigden van de vermeende steun de beursgenoteerde kleine en middelgrote aandelenvennootschappen zijn, terwijl de daadwerkelijke begunstigden van het voordeel enkel de inschrijvers op de fondsen en de SICAV's zijn, dat wil zeggen potentieel iedere belastingplichtige: daarom betreft het belastingvoordeel niet ondernemingen en is het niet selectief. De Commissie heeft niet aangetoond dat de rechtstreekse belastingverlaging voor de inschrijvers zich heeft vertaald in een indirecte belastingverlaging voor genoemde vennootschappen.

Met het vijfde middel wordt voorts schending van artikel 87 EG alsmede een motiveringsgebrek aangevoerd, voorzover de Commissie heeft vastgesteld dat de maatregel, niettegenstaande de beslist te verwaarlozen economische impact (volgens de Commissie zelf: in 2004 1 100 000 EUR), gevolgen heeft voor de intracommunautaire mededinging. Evenmin heeft de Commissie verduidelijkt waarom het om exploitatiesteun gaat, want de vervangende belasting vormt voor de tussenpersonen die de instrumenten van collectieve investering exploiteren, geen exploitatiekosten. Het doel van versterking van de vennootschappen met geringe of gemiddelde kapitalisatie toont voorts aan dat de maatregel ten aanzien van die vennootschappen een structurele draagwijdte heeft.

Met het zesde middel wordt bezwaar gemaakt tegen de beschikking voorzover daarin wordt ontkend dat de afwijking van artikel 87, lid 3, sub c, EG kan worden toegepast. Het doel van verruiming van de vermogensbasis van vennootschappen met beperkte kapitalisatie, die moeilijker dan ondernemingen met een ruime beursnotering toegang krijgen tot de markt van risicokapitaal, is in feite een doelstelling van economisch beleid die kan worden gedekt door genoemde afwijkingsbepaling.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/24


Beroep ingesteld op 29 november 2005 — Vienne e.a./Parlement

(Zaak T-427/05)

(2006/C 22/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekers: Philippe Vienne (Bascharage, Luxemburg) en anderen [vertegenwoordigers: G. Bounéou, F. Frabetti, advocaten]

Verweerder: Europees Parlement

Conclusies van verzoekers

nietig te verklaren de stilzwijgende weigering om overeenkomstig artikel 24 van het Statuut bijstand te verlenen;

het Europees Parlement te veroordelen tot gezamenlijke vergoeding van de schade die verzoekers daardoor hebben geleden;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers bevinden zich in dezelfde situatie als verzoekers in zaak T-359/05 en voeren ter ondersteuning van hun beroep dezelfde middelen en argumenten aan als verzoekers in laatstgenoemde zaak.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/24


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Rica Foods tegen Commissie

(Zaak T-87/01) (1)

(2006/C 22/43)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 186 van 30.6.2001.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/24


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Rica Foods tegen Commissie

(Zaak T -211/01) (1)

(2006/C 22/44)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 317 van 10.11.2001.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/25


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 november 2005 — Rica Foods tegen Commissie

(Zaak T-242/01) (1)

(2006/C 22/45)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 3 van 5.1.2002.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/25


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2005 — Fédération de l'hospitalisation privée tegen Commissie

(Zaak T-397/03) (1)

(2006/C 22/46)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/25


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 november 2005 — Degussa Initiators tegen Commissie

(Zaak T-104/04) (1)

(2006/C 22/47)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/25


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 november 2005 — Siegfried Krahl tegen Commissie

(Zaak T-179/04) (1)

(2006/C 22/48)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/25


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 november 2005 — Carreira tegen Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk

(Zaak T-421/04) (1)

(2006/C 22/49)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 6 van 8.1.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 november 2005 — Muller Touw en A&C Braid and Rope tegen Raad

(Zaak T-480/04) (1)

(2006/C 22/50)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2005 — Balduini tegen Commissie

(Zaak T-77/05) (1)

(2006/C 22/51)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2005 — Albert-Bousquet e.a. tegen Commissie

(gevoegde zaken T-130/05, T-160/05 en T-183/05) (1)

(2006/C 22/52)

Procestaal: Frans

De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.


28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 oktober 2005 — Duitse Telekom tegen BHIM

(Zaak T-257/05) (1)

(2006/C 22/53)

Procestaal: Duits

De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


III Bekendmakingen

28.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/27


(2006/C 22/54)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 10 van 14.1.2006

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 330 van 24.12.2005

PB C 315 van 10.12.2005

PB C 296 van 26.11.2005

PB C 281 van 12.11.2005

PB C 271 van 29.10.2005

PB C 257 van 15.10.2005

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex