ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 155

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

48e jaargang
25 juni 2005


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2005/C 155/1

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2005 in zaak C-285/03: Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (EOGFL — Goedkeuring van rekeningen — Akkerbouwgewassen — Begrotingsjaren 2000-2001)

1

2005/C 155/2

Zaak C-117/05: Verzoek van de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich van 4 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Manfred Seidl en Bezirkshauptmannschaft Grieskirchen

1

2005/C 155/3

Zaak C-124/05: Verzoek van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 3 maart 2005, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Federatie Nederlandse Vakbeweging en de Staat der Nederlanden

2

2005/C 155/4

Zaak C-148/05: Beroep, op 1 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland

2

2005/C 155/5

Zaak C-150/05: Verzoek van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Jean Leon van Straaten en de Staat der Nederlanden en de Republiek Italië

3

2005/C 155/6

Zaak C-154/05: Verzoek van de Rechtbank Amsterdam van 4 april 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. J.J. Kersbergen-Lap en 2. D. Dams-Schipper en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

3

2005/C 155/7

Zaak C-155/05: Verzoek van de Commissione tributaria regionale di Firenze — Sezione 33 van 23 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Villa Maria Beatrice Hospital srl en Agenzia Entrate Ufficio Firenze 1

4

2005/C 155/8

Zaak C-168/05: Verzoek van de Audiencia Provincial de Madrid van 15 februari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Elisa María Mostaza Claro en Centro Móvil Milenium S.L.

4

2005/C 155/9

Zaak C-170/05: Verzoek van de Conseil d'Etat (Frankrijk), afdeling geschillen, van 15 december 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Société Denkavit International BV en Denkavit France SARL, enerzijds en Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie, anderzijds

4

2005/C 155/0

Zaak C-171/05 P: Hogere voorziening, op 15 april 2005 ingesteld door L. Piau tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 26 januari 2005 in zaak T-193/02, L. Piau tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Fédération Internationale de Football Association (FIFA)

5

2005/C 155/1

Zaak C-173/05: Beroep, op 18 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

6

2005/C 155/2

Zaak C-174/05: Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 april 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie, 2. Stichting Natuur en Milieu en het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en belanghebbende partij Bayer CropScience B.V.

6

2005/C 155/3

Zaak C-175/05: Beroep, op 19 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland

7

2005/C 155/4

Zaak C-177/05: Verzoek van de Juzgado de lo Social Único de Algeciras van 30 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen María Cristina Guerrero Pecino en Fondo de Garantía Salarial (FOGASA)

7

2005/C 155/5

Zaak C-178/05: Beroep, op 19 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

8

2005/C 155/6

Zaak C-179/05: Beroep, op 21 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

8

2005/C 155/7

Zaak C-182/05: Beroep, op 22 april 2005 ingesteld door tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

9

2005/C 155/8

Zaak C-191/05: Beroep, op 28 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek

9

2005/C 155/9

Zaak C-193/05: Beroep, op 29 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg

10

2005/C 155/0

Doorhaling van zaak C-47/04

10

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2005/C 155/1

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 april 2005 in zaak T-88/01, Sniace, SA, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Handeling die verzoekster individueel raakt)

11

2005/C 155/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 12 april 2005 in zaak T-191/02, Giorgio Lebedef tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Kaderovereenkomst van 1974 tussen Commissie en vakbonds- en beroepsorganisaties — Opzegging — Vaststelling van werkingsregels — Bevestiging van overeenkomst van 4 april 2001 — Ontvankelijkheid)

11

2005/C 155/3

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 21 april 2005 in zaak T-269/02, PepsiCo, Inc., tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord RUFFLES — Ouder nationaal merk RIFFELS — Nog ouder nationaal merk RUFFLES — Coëxistentie en gelijkwaardigheid van nationale merken en gemeenschapsmerken)

12

2005/C 155/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 20 april 2005 in zaak T-273/02, Krüger GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk CALPICO als gemeenschapsmerk — Ouder nationaal merk CALYPSO — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Recht om te worden gehoord)

12

2005/C 155/5

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 april 2005 in zaak T-353/02: Duarte y Beltrán, SA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk INTEA als gemeenschapsmerk — Oudere nationale woordmerken INTESA — Weigering van inschrijving — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

13

2005/C 155/6

Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 19 april 2005 in de gevoegde zaken T-380/02 en T-128/03, Success-Marketing Unternehmensberatungsgesellschaft mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Verzoek tot herstel in vorige toestand — Wijze van kennisgeving van beslissingen en mededelingen van BHIM — Verzending per fax)

13

2005/C 155/7

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 april 2005 in zaak T-2/03, Verein für Konsumenteninformation tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Verzoek betreffende zeer groot aantal documenten — Algehele weigering van toegang — Verplichting om concreet en individueel onderzoek te verrichten — Uitzonderingen)

14

2005/C 155/8

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 21 april 2005 in zaak T-28/03, Holcim (Deutschland) AG (Duitsland) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) — Uitvoering van arrest van Gerecht — Vergoeding van kosten van bankgarantie — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap)

14

2005/C 155/9

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 21 april 2005 in zaak T-164/03, Ampafrance SA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van communautair beeldmerk dat woordelement monBeBé bevat — Oudere woordmerken bebe — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94)

15

2005/C 155/0

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 20 april 2005 in zaak T-211/03, Faber Chimica Srl tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag van beeldmerk Faber — Oppositie van houder van nationaal woordmerk en beeldmerk NABER — Weigering van inschrijving)

15

2005/C 155/1

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 april 2005 in zaak T-260/03, Celltech R & D Ltd tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Woordmerk CELLTECH — Absolute weigeringsgronden — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

16

2005/C 155/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 april 2005 in zaak T-286/03: The Gillette Company tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van beeldmerk RIGHT GUARD XTREME sport als gemeenschapsmerk — Ouder nationaal beeldmerk WILKINSON SWORD XTREME III — Verwarringsgevaar — Weigering van inschrijving — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

16

2005/C 155/3

Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 20 april 2005 in zaak T-318/03, Atomic Austria GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Woordmerk ATOMIC BLITZ — Oppositie door houder van nationale woordmerken ATOMIC — Bewijs van vernieuwing van inschrijving van ouder merk — Omvang van onderzoek door BHIM — Afwijzing van oppositie — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

17

2005/C 155/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 april 2005 in zaak T-353/03, Inge-Lise Nielsen tegen Raad van de Europese Unie (Ambtenaren — Weigering van bevordering — Artikel 45 van Statuut — Kennelijk verkeerde beoordeling — Vergelijking van verdiensten — Ontvankelijkheid)

17

2005/C 155/5

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 20 april 2005 in zaak T-86/04, Asa Sundholm tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenarenzaken — Loopbaanontwikkelingsverslag — Beoordeling over 2001-2002)

18

2005/C 155/6

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 maart 2005 in zaak T-266/00, Confartigianato Venezia, Transport Lines Snc e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun — Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure — Beroep tot nietigverklaring — Ontbreken procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

18

2005/C 155/7

Beschikking van het Gerecht van Eerste aanleg van 10 maart 2005 in zaak T-269/00, Baglioni Hotels SpA en Sagar Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun — Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure — Beroep tot nietigverklaring — Ontbreken procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

19

2005/C 155/8

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 maart 2005 in zaak T-273/00, Unione degli industriali della provincia di Venezia (Unindustria) e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun — Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure — Beroep tot nietigverklaring — Ontbreken procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

19

2005/C 155/9

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 maart 2005 in zaak T-288/00, Gardena Hotels Srl e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun — Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure — Beroep tot nietigverklaring — Ontbreken procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

20

2005/C 155/0

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 maart 2005 in zaak T-184/01, IMS Health, Inc., tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Opschorting van tenuitvoerlegging gevolgd door intrekking van bestreden beschikking tijdens geding — Afdoening zonder beslissing)

20

2005/C 155/1

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 28 februari 2005 in zaak T-108/03, Elisabeth von Pezold tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (EOGFL — Bosbouw — Beschikking tot goedkeuring van ontwerpprogramma inzake plattelandsontwikkeling — Beroep tot nietigverklaring — Natuurlijke of rechtspersonen — Hen individueel rakende handelingen — Onbevoegdheid — Niet-ontvankelijkheid)

21

2005/C 155/2

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 2 maart 2005 in zaak T-305/03, Opus Dent GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

21

2005/C 155/3

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 april 2005 in zaak T-401/03, Deirdre McCabe tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Aanwerving — Proeftijd bij Eurostat — Ontslag aan einde van proeftijd — Verzoek tot nietigverklaring — Schadevordering — Voorafgaande administratieve klacht — Niet-ontvankelijkheid)

22

2005/C 155/4

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 maart 2005 in zaak T-84/04, Axiom Medical, Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

22

2005/C 155/5

Zaak T-86/05: Beroep, op 22 februari 2005 ingesteld door K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

22

2005/C 155/6

Zaak T-88/05: Beroep, op 22 februari 2005 ingesteld door Quelle Aktiengesellschaft tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

23

2005/C 155/7

Zaak T-145/05: Beroep, op 4 april 2005 ingesteld door José Antonio de Brito Sequeira Carvalho tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2005/C 155/8

Zaak T-147/05: Beroep, op 4 april 2005 ingesteld door Federico José Garcia Resusta tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2005/C 155/9

Zaak T-153/05: Beroep, op 14 april 2005 ingesteld door Carlos Sanchez Ferriz tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2005/C 155/0

Zaak T-154/05: Beroep, op 15 april 2005 ingesteld door Carmela Lo Giudice tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2005/C 155/1

Zaak T-155/05: Beroep, op 18 april 2005 ingesteld door Robert Steinmetz tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

26

2005/C 155/2

Zaak T-156/05: Beroep, op 18 april ingesteld door Dimitra Lantzoni tegen Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

27

2005/C 155/3

Zaak T-161/05: Beroep, op 25 april 2005 ingesteld door Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2005/C 155/4

Zaak T-163/05: Beroep, op 27 april 2005 ingesteld door Bundesverband deutscher Banken e.V. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

28

2005/C 155/5

Zaak T-165/05: Beroep, op 21 april 2005 ingesteld door Neophytos Neophytou tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2005/C 155/6

Zaak T-166/05: Beroep, op 29 april 2005 ingesteld door Borax Europe Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2005/C 155/7

Zaak T-177/05: Beroep, op 6 mei 2005 ingesteld door Republiek Finland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

30

2005/C 155/8

Zaak T-178/05: Beroep, op 5 mei 2005 ingesteld door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

30

2005/C 155/9

Zaak T-179/05: Beroep, op 6 mei 2005 ingesteld door Stradeblu srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

31

2005/C 155/0

Zaak T-185/05: Beroep, op 3 mei 2005 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

32

2005/C 155/1

Doorhaling van zaak T-237/99

33

2005/C 155/2

Doorhaling van zaak T-163/02

33

 

III   Bekendmakingen

2005/C 155/3

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 143 van 11.6.2005

34

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/1


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 17 maart 2005

in zaak C-285/03: Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Akkerbouwgewassen - Begrotingsjaren 2000-2001)

(2005/C 155/01)

Procestaal: Grieks

In zaak C-285/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 1 juli 2003, Helleense Republiek (gemachtigden: V. Kontolaimos en I. Chalkias) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: M. Condou Durande, bijgestaan door N. Korogiannakis), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, K. Lenaerts, J. N. Cunha Rodrigues, E. Juhász en M. Ilešič, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 17 maart 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst de Helleense Republiek in de kosten.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/1


Verzoek van de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich van 4 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Manfred Seidl en Bezirkshauptmannschaft Grieskirchen

(Zaak C-117/05)

(2005/C 155/02)

Procestaal: Duits

De Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich heeft bij beschikking van 4 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 10 maart 2005, in het geding tussen Manfred Seidl en Bezirkshauptmannschaft Grieskirchen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Dienen de artikelen 43 en volgende EG aldus te worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een aanvrager van een vergunning voor een rijschool die als onderdaan van een lidstaat een vergunning voor een rijschool in een andere lidstaat wil verkrijgen, volgens de wettelijke regeling van de lidstaat van vestiging geen andere rijschoolvergunning mag bezitten, moet worden aangemerkt als een beperking die onverenigbaar is met de door artikel 43 EG gewaarborgde vrijheid van vestiging?


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/2


Verzoek van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 3 maart 2005, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Federatie Nederlandse Vakbeweging en de Staat der Nederlanden

(Zaak C-124/05)

(2005/C 155/03)

Procestaal: Nederlands

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage Nederland heeft, bij arrest van 3 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 16 maart 2005, in het geding tussen de Federatie Nederlandse Vakbeweging en de Staat der Nederlanden. het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Verdraagt zich met het gemeenschapsrecht en in het bijzonder met artikel 7 lid 2 van de EG Richtlijn 93/104/EG (1) van de Raad van 23 november 1993, een wettelijk voorschrift van een Lid Staat dat de mogelijkheid biedt tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst schriftelijk overeen te komen dat aan een werknemer die in enig jaar niet, of niet volledig, zijn jaarlijkse minimum vakantie heeft opgenomen in een volgend jaar een financiële vergoeding daarvoor wordt toegekend?

Bij de vraag geldt als uitgangspunt dat de vergoeding dan niet wordt gegeven voor aanspraak van de werknemer op minimumvakantie in het lopende jaar of in de daarop volgende jaren.


(1)  Richtlijn 93/104/EG is vervangen door Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad, van 4 november 2003, betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299 van 18 november 2003, blz. 9).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/2


Beroep, op 1 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland

(Zaak C-148/05)

(2005/C 155/04)

Procestaal: Engels

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 1 april 2005 beroep ingesteld tegen Ierland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Barry Doherty and Donatella Recchia als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat Ierland:

a)

door niet overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 79/923/EEG van de Raad (1) alle schelpdierwater aan te wijzen waarvoor zulks is vereist;

b)

door niet overeenkomstig artikel 3 van die richtlijn alle vereiste waarden vast te stellen voor de schelpdierwateren die zijn aangewezen of ingevolge artikel 4 moeten worden aangewezen,

c)

door niet overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn, al het nodige te doen om programma's op te stellen ter vermindering van de verontreiniging van wateren die ingevolge artikel 4 hadden moeten worden aangewezen, maar niet zijn aangewezen,

de krachtens die artikelen van voornoemde richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; en

2.

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie betoogt dat Ierland inbreuk heeft gemaakt op richtlijn 79/923/EEG van de Raad inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater:

a)

door niet overeenkomstig artikel 4 van de richtlijn alle schelpdierwater aan te wijzen waarvoor zulks is vereist;

b)

door niet overeenkomstig artikel 3 van de richtlijn alle vereiste waarden vast te stellen voor de schelpdierwateren die zijn aangewezen of ingevolge artikel 4 moeten worden aangewezen,

c)

door niet overeenkomstig artikel 5 van de richtlijn al het nodige te doen om programma's op te stellen ter vermindering van de verontreiniging van wateren die ingevolge artikel 4 moeten worden aangewezen.


(1)  Richtlijn 79/923/EEG van de Raad van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater (PB L 281 van 10.11.1979, blz. 47).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/3


Verzoek van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Jean Leon van Straaten en de Staat der Nederlanden en de Republiek Italië

(Zaak C-150/05)

(2005/C 155/05)

Procestaal: Nederlands

De Rechtbank 's-Hertogenbosch te Nederland heeft bij beschikking van 23 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 4 april 2005, in het geding tussen Jean Leon van Straaten en de Staat der Nederlanden en de Republiek Italië. het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Wat dient te worden verstaan onder dezelfde feiten in de zin van artikel 54 SUO (1)? (Is het aanwezig hebben van ongeveer 1000 gram heroïne in Nederland in of omstreeks de periode van 27 tot en met 30 maart 1983 hetzelfde feit is als het in bezit hebben van ongeveer 5 kilogram heroïne in Italië op of omstreeks 27 maart 1983, in aanmerking nemende dat de partij heroïne in Nederland onderdeel uitmaakte van de partij heroïne in Italië? Is de export van een partij heroïne van Italië naar Nederland hetzelfde feit als de import van dezelfde partij heroïne vanuit Italië in Nederland, in aanmerking nemende ook dat de medeverdachten van Van Straaten in Nederland en Italië niet geheel dezelfde zijn? Is er ten aanzien van het geheel van handelingen bestaande in bezit in Italië, export uit Italië, import in Nederland, aanwezig hebben in Nederland van bedoelde heroïne sprake van „dezelfde feiten”?)

2.

Is er sprake van berechting van een persoon als bedoeld in artikel 54 van de SUO indien het aan die persoon ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is verklaard en die persoon daarvan bij vonnis is vrijgesproken?


(1)  Het Schengenacquis - Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239, van 22 september 2000, blz. 19).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/3


Verzoek van de Rechtbank Amsterdam van 4 april 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. J.J. Kersbergen-Lap en 2. D. Dams-Schipper en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

(Zaak C-154/05)

(2005/C 155/06)

Procestaal: Nederlands

De Rechtbank Amsterdam in Nederland heeft bij beschikking van 4 april 2005 ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 6 april 2005, in het geding tussen 1. J.J. Kersbergen-Lap en 2. D. Dams-Schipper en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Dient een uitkering op grond van de Wajong, die wordt vermeld in bijlage II bis bij Verordening 1408/71 (1) te worden aangemerkt als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, van Vo 1408/71, zodat op personen zoals eiseressen in het hoofdgeding uitsluitend de bij artikel 10 bis van Vo1408/71 ingevoerde coördinatieregeling moet worden toegepast en deze Wajong-uitkeringderhalve niet kan worden verstrekt aan iemand die buiten Nederland woont?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad, van 30 april 1992, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 136, van 19 mei 2002, blz. 1).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/4


Verzoek van de Commissione tributaria regionale di Firenze — Sezione 33 van 23 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Villa Maria Beatrice Hospital srl en Agenzia Entrate Ufficio Firenze 1

(Zaak C-155/05)

(2005/C 155/07)

Procestaal: Italiaans

De Commissione tributaria regionale di Firenze — Sezione 33 heeft bij beschikking van 23 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 6 april 2005, in het geding tussen Villa Maria Beatrice Hospital srl en Agenzia Entrate Ufficio Firenze 1, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

„Is artikel 10, punt 27 quinquies, van decreet nr. 633 van de president van de Republiek van 26 oktober 1972 verenigbaar met artikel 13, B, Overige vrijstellingen, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977?” (1)


(1)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/4


Verzoek van de Audiencia Provincial de Madrid van 15 februari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Elisa María Mostaza Claro en Centro Móvil Milenium S.L.

(Zaak C-168/05)

(2005/C 155/08)

Procestaal: Spaans

De Audiencia Provincial de Madrid heeft bij beschikking van 15 februari 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 14 april 2005, in het geding tussen Elisa María Mostaza Claro en Centro Móvil Milenium S.L., het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

„Moet richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de daarin gewaarborgde bescherming van de consumenten, van de rechter die kennis neemt van een beroep tot nietigverklaring van een arbitrage-uitspraak verlangt dat hij de nietigheid van de arbitrageovereenkomst beoordeelt en de uitspraak nietig verklaart op grond dat deze arbitrageovereenkomst een oneerlijk beding ten nadele van de consument bevat, wanneer deze nietigheid eerst in het kader van het beroep tot nietigverklaring is opgeworpen, en niet tijdens de arbitrageprocedure?”


(1)  PB L 95, van 21.4.1993, blz. 29.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/4


Verzoek van de Conseil d'Etat (Frankrijk), afdeling geschillen, van 15 december 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Société Denkavit International BV en Denkavit France SARL, enerzijds en Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie, anderzijds

(Zaak C-170/05)

(2005/C 155/09)

Procestaal: Frans

De Conseil d'Etat (Frankrijk), afdeling geschillen, heeft bij beschikking van 15 december 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 8 februari 2005, in het geding tussen Société Denkavit International BV en Denkavit France SARL, enerzijds en Ministre de l'Économie, des Finances, en de l'Industrie, anderzijds, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is een regeling die een niet in Frankrijk gevestigde moedermaatschappij bij ontvangst van dividenden aan een belasting onderwerpt, doch de in Frankrijk gevestigde moedermaatschappijen daarvan vrijstelt, vatbaar voor kritiek vanuit het oogpunt van het beginsel van de vrijheid van vestiging?

2.

Is een dergelijke bronbelastingregeling als zodanig vatbaar voor kritiek vanuit het oogpunt van het beginsel van vrijheid van vestiging, of dient bij de beoordeling van de verenigbaarheid van deze regeling met het beginsel van de vrijheid van vestiging rekening te worden gehouden met een belastingverdrag tussen Frankrijk en een andere lidstaat, dat deze bronbelasting toestaat en voorziet in de mogelijkheid om krachtens deze regeling gedragen belasting af te trekken van de in de andere staat verschuldigde belasting?

3.

Ingeval het tweede onderdeel van de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, is dan het bestaan van voormeld verdrag voldoende om deze regeling te kunnen beschouwen als een gewone methode ter verdeling van het belastingobject tussen de twee betrokken staten, die geen invloed op de ondernemingen heeft, of moet deze regeling, gelet op de omstandigheid dat het voor een niet in Frankrijk gevestigde moedermaatschappij onmogelijk kan zijn de aftrek krachtens het verdrag toe te passen, worden beschouwd als een schending van het beginsel van de vrijheid van vestiging?


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/5


Hogere voorziening, op 15 april 2005 ingesteld door L. Piau tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 26 januari 2005 in zaak T-193/02, L. Piau tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Fédération Internationale de Football Association (FIFA)

(Zaak C-171/05 P)

(2005/C 155/10)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 15 april 2005 hogere voorziening ingesteld door L. Piau, vertegenwoordigd door M. Fauconnet, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 26 januari 2005 in zaak T-193/02, L. Piau tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Fédération Internationale de Football Association (FIFA).

Rekwirant concludeert dat het het Hof behage:

1.

het arrest van het Gerecht in zaak T-193/02 te vernietigen;

2.

de beschikking van de Commissie van 15 april 2002 nietig te verklaren;

3.

aangezien de zaak in staat van wijzen is, deze overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie zelf af te doen;

4.

FIFA te verwijzen in de kosten gemaakt in zaak T-193/02 en in de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Schending van de rechten van rekwirant

Door niet ambtshalve te hebben opgeworpen dat de Commissie artikel 253 EG heeft geschonden wegens gebrekkige motivering van de afwijzing van de klacht van rekwirant uit hoofde van artikel 49 EG, heeft het Gerecht de hem toekomende bevoegdheden geschonden. Bovendien heeft het Gerecht artikel 6, lid 1, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden omdat het geen rekening heeft gehouden met bepaalde middelen van rekwirant.

2.

Schending van artikel 81 EG

Doordat niet is bewezen dat de reglementering van het beroep noodzakelijk is en evenmin dat het FIFA-reglement betreffende spelersmakelaars bijdraagt tot economische of technische vooruitgang, is de beslissing van het Gerecht niet in rechte gefundeerd. Het Gerecht geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat er geen communautair belang bestond bij de voortzetting van de klachtprocedure, terwijl zijn arrest niet in rechte gefundeerd is en artikel 81 EG wordt geschonden.

3.

Schending van artikel 82 EG

Voorzover de Commissie de machtspositie van de FIFA en een eventueel misbruik daarvan niet heeft onderzocht, kon het Gerecht zich niet in de plaats van de Commissie stellen en kon het, na deze machtspositie te hebben vastgesteld, niet oordelen dat er geen sprake was van misbruik. Daardoor geeft het Gerecht in strijd met de rechtspraak en met artikel 82 EG blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

4.

Tegenstrijdige en gebrekkige motivering van het Gerecht, in die zin dat het voortduren van de mededingingsbeperkende gevolgen onvoldoende wordt gemotiveerd.

5.

Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de equivalentie van de „FIFA-diploma's”.

6.

Schending van het algemene beginsel van rechtszekerheid.

7.

Onjuiste rechtsopvatting inzake de taken en de bevoegdheden van de Commissie.

8.

Schending van artikel 39 EG.

9.

Schending van artikel 49 EG.

10.

Onjuiste rechtsopvatting bij de omschrijving van het communautair belang.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/6


Beroep, op 18 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-173/05)

(2005/C 155/11)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 18 april 2005 beroep ingesteld tegen de Italiaanse Republiek door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en J. Hottiaux, leden van de juridische dienst van de Commissie.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door de in artikel 6 van de Siciliaanse regionale wet nr. 2 van 26 maart 2002 (bekendgemaakt in GURS, deel I, nr. 14 van 2002) bedoelde „tributo ambientale” (milieubelasting) op gaspijpleidingen te hebben ingevoerd en gehandhaafd, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 23, 25, 26 en 133 EG en de artikelen 4 en 9 van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Volksrepubliek Algerije, ondertekend op 26 april 1976 en goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2210/78 van de Raad van 26 september 1978 (1);

2)

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 6 van de genoemde wet van de Regione Siciliana schendt de beginselen van het gemeenschappelijk douanetarief, voorzover hierin een belasting met gelijke werking als een recht bij invoer (in de Gemeenschap) of uitvoer (naar andere lidstaten) wordt ingevoerd, een belasting die krachtens bovengenoemde verdragsartikelen en bepalingen van secundair recht verboden is.

Uit formeel oogpunt en naar de letter van de betwiste wettelijke regeling is het belastbare feit de eigendom van de installatie, terwijl de belastinggrondslag wordt gevormd door het volume, in kubieke meter uitgedrukt, van de leidingen. De Siciliaanse wetgever heeft evenwel vermeld, in artikel 6, lid 3, dat het belastbare feit de eigendom is van de gaspijpleidingen „die het gas bevatten” alsmede, in lid 4 van hetzelfde artikel, dat belastingplichtig zijn de eigenaars van deze gaspijpleidingen „die ten minste een van de activiteiten (vervoer, verkoop, aankoop) verrichten” welke met het gas verbonden zijn. De Commissie leidt daaruit af dat de Siciliaanse wetgever in werkelijkheid de bedoeling heeft het vervoerde product (methaan) te treffen en niet de infrastructuur (gaspijpleiding) als dusdanig.

Volgens de rechtspraak van het Hof inzake de in artikel 90 EG bedoelde binnenlandse belastingen valt een belasting die op het vervoermiddel wordt geheven op basis van het gewicht van de vervoerde goederen, binnen de werkingssfeer van de bepalingen van gemeenschapsrecht inzake belastingen op producten, omdat deze belasting een onvermijdelijk en rechtstreeks gevolg heeft voor de kosten van het nationale en het ingevoerde product. Uit het in die rechtspraak geformuleerde uitleggingsbeginsel, dat zonder meer kan worden toegepast op het gebied van de belastingen met gelijke werking als een douanerecht, volgt dat zelfs indien de nationale belasting formeel het vervoermiddel (gaspijpleiding) treft op basis van het volume van het vervoerde product (methaan), deze in werkelijkheid op het product zelf drukt en onvermijdelijk een rechtstreeks gevolg heeft voor de kostprijs ervan.


(1)  PB L 263 van 27.09.1978.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/6


Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 april 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie, 2. Stichting Natuur en Milieu en het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en belanghebbende partij Bayer CropScience B.V.

(Zaak C-174/05)

(2005/C 155/12)

Procestaal: Nederlands

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven te Nederland heeft bij arrest van 19 april 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 19 april 2005, in het geding tussen 1. Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie, 2. Stichting Natuur en Milieu en het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en belanghebbende partij Bayer CropScience B.V. het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Is artikel 2, aanhef en onder 3, van beschikking 2003/199/EG (1) geldig?


(1)  Beschikking van de Raad, van 18 maart 2003, betreffende de niet-opneming van aldicarb in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB L 76, van 22 maart 2003, blz. 21).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/7


Beroep, op 19 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland

(Zaak C-175/05)

(2005/C 155/13)

Procestaal: Engels

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 19 april 2005 beroep ingesteld tegen Ierland door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Shotter en W. Wills als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het den Hove behage:

1.

vast te stellen dat Ierland, door alle categorieën instellingen voor openbare uitlening in de zin van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (1), vrij te stellen, zijn verplichtingen op grond van de artikelen 1 en 5 van deze richtlijn niet is nagekomen;

2.

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 1, lid 3, van de richtlijn definieert „uitlening” als het voor gebruik ter beschikking stellen voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel, „indien dat plaatsvindt via voor het publiek toegankelijke instellingen”. Artikel 5, lid 3, staat de lidstaten toe om „bepaalde categorieën instellingen” vrij te stellen van de betaling van een vergoeding.

De Ierse autoriteiten hebben zich gebaseerd op artikel 5, lid 3, van de richtlijn en bij Order „voormelde categorieën van instellingen [vrijgesteld] van de betaling van een vergoeding met betrekking tot het uitlenen als activiteit”. De reikwijdte van deze vrijstelling is zo ruim dat alle openbare onderwijs- en academische instellingen die voor het publiek toegankelijk zijn, openbaar mogen uitlenen, met als gevolg dat alle instellingen voor openbare uitlening van uitleenrechten zijn vrijgesteld en dus geen vergoeding hoeven te betalen.

De Commissie voert aan dat deze situatie kennelijk verder gaat dan op grond van de uitzonderingen van artikel 5, lid 3, van de richtlijn is toegestaan en dat Ierland daarom zijn verplichtingen op grond van de artikelen 1 en 5 van de richtlijn niet is nagekomen.


(1)  PB L 346, 27.11.1992, blz. 61


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/7


Verzoek van de Juzgado de lo Social Único de Algeciras van 30 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen María Cristina Guerrero Pecino en Fondo de Garantía Salarial (FOGASA)

(Zaak C-177/05)

(2005/C 155/14)

Procestaal: Spaans

De Juzgado de lo Social Único de Algeciras heeft bij beschikking van 30 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 20 april 2005, in het geding tussen María Cristina Guerrero Pecino en Fondo de Garantía Salarial (FOGASA), het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

 

Zijn, tegen de achtergrond van het algemene gelijkheids- en nondiscriminatiebeginsel, het door artikel 33, lid 2, van het Estatuto de los Trabajadores [Spaans werknemersstatuut] tot stand gebrachte verschil in behandeling en de wijze van uitlegging van dit voorschrift door het Tribunal Supremo [Spaanse hooggerechtshof], objectief gerechtvaardigd, zodat ontslagvergoedingen voor de werknemer die bij gerechtelijke schikking zijn erkend, niet vallen onder richtlijn 80/987/EEG (1) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002;

 

of zijn, tegen de achtergrond van het algemene gelijkheids- en nondiscriminatiebeginsel, het door artikel 33, lid 2, van het Estatuto de los Trabajadores tot stand gebrachte verschil in behandeling en de wijze van uitlegging van dit voorschrift door het Spaanse Tribunal Supremo, daarentegen niet objectief gerechtvaardigd, zodat de ontslagvergoedingen voor de werknemer die bij gerechtelijke schikking zijn erkend, vallen onder richtlijn 80/987/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002?


(1)  Van de Raad van 20 oktober 1980, PB L 283, van 28.10.1980, blz. 23. EE 05/02, blz. 219

(2)  PB L 270, van 8.10.2002, blz. 10.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/8


Beroep, op 19 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-178/05)

(2005/C 155/15)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 19 april 2005 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou, vertegenwoordiger, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door de wettelijke regelingen inzake de heffing van belasting bij het overbrengen van de statutaire zetel en de zetel van het feitelijk bestuur, en inzake de vrijstelling van die belasting voor elke vorm van coöperatieve landbouworganisatie en elk soort unie of consortium hiervan, de gezamenlijke eigendom van schepen, de maritieme consortia en elke vorm van scheepvaartmaatschappij, de krachtens richtlijn 69/335/EEG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2)

de Helleense Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie is de beslissende factor voor de heffing van de belasting bij het overbrengen van de zetel, of de vennootschap in de staat van herkomst al dan niet als een kapitaalvennootschap wordt aangemerkt, met als gevolg dat de belasting wordt geheven wanneer de staat van herkomst een vennootschap niet als een kapitaalvennootschap beschouwt. De Commissie acht het dus afkeurenswaardig, dat de Griekse wetgeving enkel belang hecht aan het al dan niet heffen van een recht op de inbreng in de staat van herkomst, en enkel vrijstelling verleent voor de overbrenging van de zetel naar Griekenland uit een lidstaat die een recht op de inbreng heft. De opvatting van de Commissie berust zowel op de grammaticale als op de systematische uitlegging van de richtlijn, die samenhangt met de hoedanigheid van kapitaalvennootschap van de aan de belasting onderworpen vennootschappen, en vindt steun in de wijziging bij richtlijn 85/303/EEG, die strekt tot afschaffing van het recht op de inbreng.

Bij de vrijgestelde landbouwcoöperaties en scheepvaartmaatschappijen gaat het om volledige economische sectoren, waarvoor de Griekse autoriteiten niet uitleggen waarom de hoedanigheid van kapitaalvennootschap ontbreekt. De algemene vrijstelling wordt ook niet gedekt door de in de richtlijn voorziene mogelijkheid om bepaalde handelingen vrij te stellen. Bovendien heeft de richtlijn, wanneer zij volledige sectoren wilde vrijstellen, dit uitdrukkelijk gedaan (bijvoorbeeld voor de openbare ondernemingen van algemeen belang).


(1)  PB L 249 van 3.10.1969, blz. 25.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/8


Beroep, op 21 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

(Zaak C-179/05)

(2005/C 155/16)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 21 april 2005 beroep ingesteld tegen Franse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Nolin als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Franse Republiek, door de Commissie niet de in de artikelen 18, lid 1, en 19 decies, eerste en derde streepje, van verordening nr. 2847/93 (1) bedoelde gegevens te hebben meegedeeld, de krachtens deze verordening op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Franse autoriteiten hebben voor de jaren 1999 en 2000 de in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 2847/93 bedoelde gegevens nog altijd niet meegedeeld. Verder zijn voor de jaren daarna die gegevens met vertraging meegedeeld.

De Franse autoriteiten hebben voor de jaren 1999, 2000, 2001 en 2002 de in artikel 19 decies van verordening nr. 2847/93 bedoelde gegevens niet meegedeeld. Voor de jaren daarna zijn die gegevens evenmin meegedeeld.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 261 van 20 oktober 1993, blz. 1).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/9


Beroep, op 22 april 2005 ingesteld door tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-182/05)

(2005/C 155/17)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 april 2005 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur M. Patakia en door B. Schima, lid van haar juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet te verzekeren dat de Dimosia Epicheirisi Ilektrismou (DEI) voor de activiteiten bruinkooldelving en elektriciteitsproductie afzonderlijke jaarrekeningen publiceert, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14 van richtlijn 96/92/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit;

de Helleense Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Na het ontvangen van een desbetreffende klacht en op grond van de door Griekenland verstrekte inlichtingen (verschillende brieven van het Ministerie van Ontwikkeling en van de Regulerende Autoriteit voor Energie) over het vereiste van publicatie van afzonderlijke rekeningen door de vennootschap „Dimosia Epicheirisi Ilektrismou” (DEI) overeenkomstig artikel 14 van richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB L 27, blz. 20), kwam de Commissie tot de slotsom dat Griekenland de bepalingen van het betrokken artikel had geschonden.

2.

De Commissie is van mening dat het publiceren van een gemeenschappelijke rekening voor de activiteiten bruinkooldelving en elektriciteitsproductie van DEI en het niet-scheiden van die twee activiteiten een schending van artikel 14, lid 3, van richtlijn 96/92/EG oplevert.

3.

In het binnenlands logistiek systeem van DEI is — zoals vereist — de activiteit bruinkooldelving gescheiden van de activiteit elektriciteitsproductie. Naar de mening van de Commissie moet de betrokken scheiding echter ook weerspiegeld worden in de gepubliceerde rekeningen van DEI. De Commissie wijst erop, dat de inspanningen van de Griekse autoriteiten tot op heden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het verstrekken van informatie over de gescheiden rekeningen aan de Regulerende Autoriteit volstaat niet om aan het publiciteitsvereiste te voldoen.


(1)  PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/9


Beroep, op 28 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek

(Zaak C-191/05)

(2005/C 155/18)

Procestaal: Portugees

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 28 april 2005 beroep ingesteld tegen Portugese Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. van Beek en A. Caeiros als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Portugese Republiek, door de grenzen van de speciale beschermingszone „Moura, Mourão en Barancos” te wijzigen, waardoor gebieden worden uitgesloten die in het wild levende vogelsoorten herbergen waarvan de bescherming de aanwijzing van de genoemde zone als SBZ rechtvaardigde, de krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.;

2)

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De speciale beschermingszone „Moura, Mourão en Barancos” werd door de Portugese regering ingesteld bij wetsdecreet nr. 384-B/99 van 23 september 1999. De grenzen van deze zone waren in bijlage XXIV van dit decreet vastgesteld.

2.

Uit de door de Portugese autoriteiten verstrekte gegevens blijkt dat de wijziging van de grenzen van de speciale beschermingszone „Moura, Mourão en Barancos” bij wetsdecreet nr. 141/2002 van 20 mei 2002 geen wetenschappelijke basis heeft. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat uitsluiting van soorten waarvan de bescherming als noodzakelijk wordt beschouwd, enkel mogelijk is op gronden van wetenschappelijke aard.


(1)  PB L 103, blz. 1.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/10


Beroep, op 29 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-193/05)

(2005/C 155/19)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 april 2005 beroep ingesteld tegen Groothertogdom Luxemburg door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Maidani en H. Støvlbæk als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door voor de vestiging onder de oorspronkelijke beroepstitel voorwaarden inzake talenkennis, een verbod om als domicilieadres te fungeren en de verplichting om elk jaar de door de lidstaat van herkomst afgegeven verklaring over te leggen, te handhaven, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (1), in het bijzonder de artikelen 2, 3 en 5 ervan;

2.

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De invoering van een taaltoets als voorafgaande voorwaarde voor de inschrijving van de Europese advocaat op de lijst van de orde van advocaten druist in tegen de algemene doelstelling van de richtlijn, te weten de vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, en schendt met name artikel 3, lid 2, van de richtlijn, volgens hetwelk de lidstaat van ontvangst uitsluitend „op vertoon van de verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst” moet overgaan tot inschrijving van de advocaat.

Het verbod om als domicilieadres te fungeren is in strijd met artikel 5, lid 1, volgens hetwelk de Europese advocaat „dezelfde werkzaamheden uit[oefent] als de onder de relevante beroepstitel van de lidstaat van ontvangst werkzame advocaat”.

In haar antwoord op het met redenen omkleed advies verklaart de Luxemburgse regering nota te hebben genomen van het argument van de Commissie dat de voorwaarde van jaarlijkse overlegging van de verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst een administratieve last vormt die geen rechtvaardiging vindt in de bepalingen van de richtlijn.

De Commissie stelt echter vast dat thans die voorwaarde, die om de in het met redenen omkleed advies gegeven redenen in strijd is met de richtlijn, nog steeds deel uitmaakt van de wet van 13 november 2002 houdende omzetting in Luxemburgs recht van richtlijn 98/5.


(1)  PB L 77 van 14 maart 1998, blz. 36.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/10


Doorhaling van zaak C-47/04 (1)

(2005/C 155/20)

(Procestaal: Frans)

De president van de Vijfde kamer van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 14 februari 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak C-47/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/11


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 april 2005

in zaak T-88/01, Sniace, SA, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Handeling die verzoekster individueel raakt)

(2005/C 155/21)

Procestaal: Spaans

In zaak T-88/01, Sniace, SA, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door J. Baró Fuentes, M. Gómez de Liaño y Botella en F. Rodríguez Carretero, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: D. Triantafyllou en J. Buendía Sierra, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), ondersteund door Republiek Oostenrijk (gemachtigden: H. Dossi en M. Burgstaller, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), door Lenzing Lyocell GmbH & Co. KG, gevestigd te Heiligenkreuz im Lafnitztal (Oostenrijk), en door Land Burgenland (Oostenrijk), vertegenwoordigd door U. Soltész, advocaat, betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2001/102/EG van de Commissie van 19 juli 2000 inzake overheidssteun die Oostenrijk aan Lenzing Lyocell GmbH & Co. KG heeft verleend (PB 2001, L 38, blz. 33), heeft het Gerecht (Vijfde kamer uitgebreid), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas, J. D. Cooke, P. Mengozzi en M. E. Martins Ribeiro, rechters, griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 14 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2.

Verzoekster zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.

3.

Interveniënten zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 186 van 30.6.2001.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/11


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 12 april 2005

in zaak T-191/02, Giorgio Lebedef tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Kaderovereenkomst van 1974 tussen Commissie en vakbonds- en beroepsorganisaties - Opzegging - Vaststelling van werkingsregels - Bevestiging van overeenkomst van 4 april 2001 - Ontvankelijkheid)

(2005/C 155/22)

Procestaal: Frans

In zaak T-191/02, Giorgio Lebedef, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Senningerberg (Luxemburg), vertegenwoordigd door G. Bounéou en F. Fabretti, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. Currall, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 december 2001 waarbij zij de kaderovereenkomst van 20 september 1974 heeft opgezegd, de op 19 januari 2000 tussen de administratie van de Commissie en de meeste vakbonds- en beroepsorganisaties overeengekomen werkingsregels betreffende de overlegniveaus, de overleginstantie en de overlegprocedures opnieuw heeft vastgesteld, de overeenkomst van 4 april 2001 over de ter beschikking van de vertegenwoordiging van het personeel staande middelen heeft bevestigd, de in bijlage 1 bij de kaderovereenkomst van 1974 opgenomen stakingsbepalingen heeft bevestigd, de vice-voorzitter van de Commissie, de heer Neil Kinnock, heeft verzocht met de vakbonds- en beroepsorganisaties te onderhandelen en vóór eind maart 2002 een nieuwe kaderovereenkomst aan het college ter goedkeuring voor te leggen en in de wijzigingen van het Statuut waarover met de vakbonds- en beroepsorganisaties overleg moet worden gevoerd, een wijziging op te nemen volgens welke bij wege van referendum onder de personeelsleden van de instelling een nieuw kiesreglement kan worden vastgesteld, en voorzover nodig een beroep tot nietigverklaring van een brief van 22 december 2001 waarbij de heer Kinnock de voorzitter van elke vakbond in kennis stelt van zijn besluit, de Commissie te vragen voormelde kaderovereenkomst van 20 september 1974 per 5 december 2001 op te zeggen en een aantal van voormelde punten vast te stellen, alsmede een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de heer Erik Halskov van 6 december 2001 houdende weigering om verzoeker een opdracht voor een dienstreis te geven om deel te nemen aan het overleg van 7 december 2001 over het „totale pakket van voorstellen tot wijziging van het Statuut”, heeft het Gerecht (Eerste kamer), samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, P. Mengozzi en M. E. Martins Ribeiro, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 12 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Elke partij draagt haar eigen kosten, met inbegrip van de op de kortgedingprocedure gevallen kosten.


(1)  PB C 233, van 28.09.2002.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/12


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 21 april 2005

in zaak T-269/02, PepsiCo, Inc., tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord RUFFLES - Ouder nationaal merk RIFFELS - Nog ouder nationaal merk RUFFLES - Coëxistentie en gelijkwaardigheid van nationale merken en gemeenschapsmerken)

(2005/C 155/23)

Procestaal: Engels

In zaak T-269/02, PepsiCo, Inc., gevestigd te Purchase, New-York (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door E. Armijo Chávarri, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigden: aanvankelijk J. Novais Gonçalves en J. Crespo Carrillo, vervolgens A. von Mühlendahl en J. Novais Gonçalves), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht, Intersnack Knabber-Gebäck GmbH & Co. KG, voorheen Convent Knabber Gebäck GmbH & Co. KG, gevestigd te Keulen (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Schaeffer, advocaat, betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 juni 2002 (zaak R 114/2000-1) inzake een oppositieprocedure tussen PepsiCo, Inc., en Intersnack Knabber-Gebäck GmbH & Co. KG, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, F. Dehousse en D. Šváby, rechters; griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 21 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

3)

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 261 van 26.10.2002.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/12


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 20 april 2005

in zaak T-273/02, Krüger GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk CALPICO als gemeenschapsmerk - Ouder nationaal merk CALYPSO - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Recht om te worden gehoord)

(2005/C 155/24)

Procestaal: Duits

In zaak T-273/02, Krüger GmbH & Co. KG, gevestigd te Bergisch Gladbach (Duitsland), vertegenwoordigd door S. von Petersdorff-Campen, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigde: G. Schneider), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht, Calpis Co. Ltd, gevestigd te Tokio (Japan), vertegenwoordigd door O. Jüngst en M. Schork, advocaten, betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 25 juni 2002 (zaak R 484/2000-1) inzake een oppositieprocedure tussen Calpis Co. Ltd en Krüger GmbH & Co. KG, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Mengozzi en I. Wiszniewska-Białecka, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 20 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 274 van 9.11.2002.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/13


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 april 2005

in zaak T-353/02: Duarte y Beltrán, SA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk INTEA als gemeenschapsmerk - Oudere nationale woordmerken INTESA - Weigering van inschrijving - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 155/25)

Procestaal: Spaans

In zaak T-353/02, Duarte y Beltrán, SA, gevestigd te Santander (Spanje), aanvankelijk vertegenwoordigd door N. Moya Fernández en vervolgens door J. Calderón Chavero en T. Villate Consonni, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigden: G. Schneider en P. Jurado Montejano), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Mirato SpA, gevestigd te Novare (Italië), betreffende een beroep tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 augustus 2002 (zaak R 407/2001-2) inzake een oppositieprocedure tussen Duarte y Beltrán, SA en Mirato SpA, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, N. J. Forwood en I. Pelikánová, rechters, griffier: B. Pastor, adjunct-griffier, op 13 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 22.2.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/13


ARREST VAN HET GERECHT

(Vijfde kamer)

van 19 april 2005

in de gevoegde zaken T-380/02 en T-128/03, Success-Marketing Unternehmensberatungsgesellschaft mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Verzoek tot herstel in vorige toestand - Wijze van kennisgeving van beslissingen en mededelingen van BHIM - Verzending per fax)

(2005/C 155/26)

Procestaal: Duits

In de gevoegde zaken T-380/02 en T-128/03, Success-Marketing Unternehmensberatungsgesellschaft mbH, gevestigd te Linz (Oostenrijk), vertegenwoordigd door G. Secklehner en C. Ofner, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: J. Weberndörfer en G. Schneider), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht in zaak T-128/03: Chipita International SA, gevestigd te Athene (Griekenland), vertegenwoordigd door P. Hoffmann, advocaat, betreffende een vordering tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2002 (zaak R 26/2001-1) houdende afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek tot herstel in de vorige toestand, en tevens van de beslissing van 13 februari 2003 en/of van de beslissing van 13 maart 2003 van de eerste kamer van beroep van het BHIM (zaak R 1124/2000-1) inzake een oppositieprocedure tussen Success-Marketing Unternehmensberatungsgesellschaft mbH en Chipita International SA, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, M. E. Martins Ribeiro en K. Jürimäe, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 19 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).

3)

Chipita International SA wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/14


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 april 2005

in zaak T-2/03, Verein für Konsumenteninformation tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Verzoek betreffende zeer groot aantal documenten - Algehele weigering van toegang - Verplichting om concreet en individueel onderzoek te verrichten - Uitzonderingen)

(2005/C 155/27)

Procestaal: Duits

In zaak T-2/03, Verein für Konsumenteninformation, gevestigd te Wenen (Oostenrijk), vertegenwoordigd door A. Klauser, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: S. Rating en P. Aalto, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), ondersteund door Bank für Arbeit und Wirtschaft AG, gevestigd te Wenen, vertegenwoordigd door H.-J. Niemeyer, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, en door ÖsterreichischeVolksbanken AG, gevestigd te Wenen, en Niederösterreichische Landesbank-Hypothekenbank AG, gevestigd te Sankt Pölten (Oostenrijk), vertegenwoordigd door R. Roniger, A. Ablasser en W. Hemetsberger, advocaten, betreffende een verzoek tot nietigverklaring van besluit D(2002) 330472 van de Commissie van 18 december 2002 betreffende een verzoek om toegang tot het administratieve dossier in zaak COMP/36.571/D-1, Oostenrijkse banken — „Lombardclub”, heeft het Gerecht (Eerste kamer uitgebreid), samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, M. Jaeger, P. Mengozzi, M. E. Martins Ribeiro en I. Labucka, rechters; griffier: H. Jung, op 13 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Besluit D(2002) 330472 betreffende een verzoek om toegang tot het administratieve dossier in zaak COMP/36.571/D 1, Oostenrijkse banken — „Lombardclub” wordt nietig verklaard.

2.

De Commissie wordt verwezen in de kosten.

3.

Interveniënten zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 55 van 8.2.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/14


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 21 april 2005

in zaak T-28/03, Holcim (Deutschland) AG (Duitsland) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Uitvoering van arrest van Gerecht - Vergoeding van kosten van bankgarantie - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap)

(2005/C 155/28)

Procestaal: Duits

In zaak T-28/03, Holcim (Deutschland) AG, voorheen Alsen AG, gevestigd te Hamburg (Duitsland), aanvankelijk vertegenwoordigd door F. Wiemer en K. Moosecker, vervolgens door F. Wiemer, P. Niggemann en B. Menkhaus, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: R. Lyal en W. Mölls, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een vordering tot vergoeding van de kosten van de bankgarantie die verzoekster heeft gemaakt naar aanleiding van een geldboete die is vastgesteld bij beschikking 94/815/EG van de Commissie van 30 november 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (Zaak IV/33.126 en 33.322 Cement) (PB L 343, blz. 1), die nietig is verklaard bij het arrest van het Gerecht van 15 maart 2000, Cimenteries CBR e.a./Commissie, „Cement-arrest” (T-25/95, T-26/95, T-30/95–T-32/95, T-34/95–T-39/95, T-42/95–T-46/95, T-48/95, T-50/95–T-65/95, T-68/95–T-71/95, T-87/95, T-88/95, T-103/95 en T-104/95, Jurispr. blz. II-491), heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en F. Dehousse, rechters; griffier: H. Jung, op 21 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, voorzover het op artikel 233 EG is gebaseerd.

2.

Het subsidiaire verzoek dat het beroep, voorzover het op artikel 233 EG is gebaseerd, wordt uitgelegd als een beroep tot nietigverklaring of wegens nalaten, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3.

De schadevordering wordt, wat de kosten van de bankgarantie betreft die verzoekster vóór 31 januari 1998 heeft gemaakt, niet-ontvankelijk verklaard.

4.

Het beroep wordt voor het overige ongegrond verklaard.

5.

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 124 van 24.5.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/15


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 21 april 2005

in zaak T-164/03, Ampafrance SA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van communautair beeldmerk dat woordelement „monBeBé” bevat - Oudere woordmerken bebe - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 155/29)

Procestaal: Frans

In zaak T-164/03, Ampafrance SA, gevestigd te Cholet (Frankrijk), vertegenwoordigd door C. Bercial Arias, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: A. Rasset en A. Folliard-Monguiral), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Johnson & Johnson GmbH, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland), vertegenwoordigd door D. von Schultz, advocaat, betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 maart 2003 (zaak R 220/2002-1) inzake een oppositieprocedure tussen Ampafrance SA en Johnson & Johnson GmbH, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, V. Tiili en O. Czúcz, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 21 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Verzoekster wordt verwezen in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

3.

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 184 van 2.8.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/15


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 20 april 2005

in zaak T-211/03, Faber Chimica Srl tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag van beeldmerk Faber - Oppositie van houder van nationaal woordmerk en beeldmerk NABER - Weigering van inschrijving)

(2005/C 155/30)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-211/03, Faber Chimica Srl, gevestigd te Fabriano (Italië), vertegenwoordigd door P. Tartuferi en M. Andreano, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigden: M. Capostagno en O. Montalto), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Industrias Quimicas Naber, SA Nabersa, gevestigd te Valencia (Spanje), betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 maart 2003 (zaak R 620/2001-4), betreffende een oppositieprocedure tussen Faber Chimica Srl en Industrias Quimicas Naber, SA Nabersa, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, N. J. Forwood en S. Papasavvas, rechters, griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 20 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 maart 2003 (zaak R 620/2001-4) wordt vernietigd voorzover de oppositie van de houder van het Spaanse woordmerk NABER hierin wordt toegewezen.

2

Verweerder wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 200 van 23.8.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 april 2005

in zaak T-260/03, Celltech R & D Ltd tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Woordmerk CELLTECH - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 155/31)

Procestaal: Engels

In zaak T-260/03, Celltech R & D Ltd, gevestigd te Slough, Berkshire (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door D. Alexander, barrister, en N. Jenkins, solicitor, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: I. de Medrano Caballero en A. Folliard-Monguiral), betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 mei 2003 (zaak R 659/2002-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken CELLTECH als gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, V. Tiili en O. Czúcz, rechters; griffier: C. Kristensen, administrateur, op 14 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 mei 2003 (zaak R 659/2002-2) wordt vernietigd.

2)

Verweerder wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 239 van 4. 10. 2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 april 2005

in zaak T-286/03: The Gillette Company tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van beeldmerk RIGHT GUARD XTREME sport als gemeenschapsmerk - Ouder nationaal beeldmerk WILKINSON SWORD XTREME III - Verwarringsgevaar - Weigering van inschrijving - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 155/32)

Procestaal: Duits

In zaak T-286/03, The Gillette Company, gevestigd te Boston (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door A. Ebert-Weidenfeller en L. Kouker, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigden: G. Schneider en J. Weberndörfer), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërende partij voor het Gerecht: Wilkinson Sword GmbH, gevestigd te Solingen (Duitsland), vertegenwoordigd door E. Kessler, advocaat, betreffende een beroep tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 april 2003 (zaak R 221/2002-4) waarbij inschrijving van het beeldmerk RIGHT GUARD XTREME sport werd geweigerd, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en I. Pelikánová, rechters, griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 13 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten


(1)  PB C 251 van 18.10.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/17


ARREST VAN HET GERECHT

(Tweede kamer)

van 20 april 2005

in zaak T-318/03, Atomic Austria GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Woordmerk ATOMIC BLITZ - Oppositie door houder van nationale woordmerken ATOMIC - Bewijs van vernieuwing van inschrijving van ouder merk - Omvang van onderzoek door BHIM - Afwijzing van oppositie - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 155/33)

Procestaal: Duits

In zaak T-318/03, Atomic Austria GmbH, gevestigd te Altenmarkt (Oostenrijk), vertegenwoordigd door G. Kucsko en C. Schumacher, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigden: G. Schneider en B. Müller), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Fabricas Agrupadas de Muñecas de Onil, SA, gevestigd te Onil (Spanje), betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 juli 2003 (zaak R 95/2003-2) inzake een oppositieprocedure tussen Atomic Austria GmbH en Fabricas Agrupadas de Muñecas de Onil, SA, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en I. Pelikánová, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 20 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 juli 2003 (zaak R 95/2003-2) wordt vernietigd.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 304 van 13.12.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/17


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 april 2005

in zaak T-353/03, Inge-Lise Nielsen tegen Raad van de Europese Unie (1)

(Ambtenaren - Weigering van bevordering - Artikel 45 van Statuut - Kennelijk verkeerde beoordeling - Vergelijking van verdiensten - Ontvankelijkheid)

(2005/C 155/34)

Procestaal: Frans

In zaak T-353/03, Inge-Lise Nielsen, voormalig ambtenaar van de Raad van de Europese Unie, wonende te Villers-la-Ville (België), vertegenwoordigd door S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: F. Anton en M. Sims), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoekster bij de bevorderingsronde 2002 niet tot de rang C 1 te bevorderen, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Lindh en M. Vadapalas, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 13 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/18


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 20 april 2005

in zaak T-86/04, Asa Sundholm tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenarenzaken - Loopbaanontwikkelingsverslag - Beoordeling over 2001-2002)

(2005/C 155/35)

Procestaal: Frans

In zaak T-86/04, Asa Sundholm, ambtenaar bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Berardis Kayser en H. Kraemer, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van verzoeksters loopbaanontwikkelingsverslag over de periode 2001-2002, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, N.J. Forwood en S. Papasavvas, rechters; griffier: I. Natsinas, op 20 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het besluit van 10 april 2003 tot opstelling van het loopbaanontwikkelingsverslag over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 wordt nietig verklaard.

2.

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/18


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 maart 2005

in zaak T-266/00, Confartigianato Venezia, Transport Lines Snc e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun - Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure - Beroep tot nietigverklaring - Ontbreken procesbelang - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 155/36)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-266/00, Confartigianato Venezia, Transport Lines, en de 15 andere op de lijst in bijlage bij de beschikking vermelde verzoekers, alle gevestigd te Venetië (Italië), vertegenwoordigd door A. Vianello, advocaat domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: V. Di Bucci, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50), heeft het Gerecht (Tweede kamer uitgebreid), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij, N. J. Forwood, I. Pelikánová, S. Papasavvas, rechters; griffier: H. Jung, op 10 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voorzover het is ingesteld door Transport Lines Snc, CATIL Consorzio Artigiano Trasportatori Interni Lagunari, CATIL Servizi srl, Translion snc, Cooperativa Trasportatori Lagunari arl, Barich aldo e figlio snc, SALPA Trasporti snc, Laguna Trasporti di Tosi Pietro, Puppola Trasporti e C. snc, Simionato Roberto, Venerando Gianfranco snc, Boscolo „Bielo” Ivano srl, Grassi Mario, Laguna Veneta Cooperativa Trasporti srl, Brussa Sas, Il Fornaio di Colussi Gloria.

2.

Transport Lines Snc, CATIL Consorzio Artigiano Trasportatori Interni Lagunari, CATIL Servizi srl, Translion snc, Cooperativa Trasportatori Lagunari arl, Barich aldo e figlio snc, SALPA Trasporti snc, Laguna Trasporti di Tosi Pietro, Puppola Trasporti e C. snc, Simionato Roberto, Venerando Gianfranco snc, Boscolo „Bielo” Ivano srl, Grassi Mario, Laguna Veneta Cooperativa Trasporti srl, Brussa Sas en Il Fornaio di Colussi Gloria zullen hun eigen kosten dragen.

3.

De Commissie zal de kosten dragen die zij tot op heden in verband met het beroep van de zestien bovenvermelde verzoekende ondernemingen heeft gemaakt.

4.

De beslissing omtrent de kosten wordt voor het overige aangehouden.


(1)  PB C 355, van 9.12.2000.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/19


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 maart 2005

in zaak T-269/00, Baglioni Hotels SpA en Sagar Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun - Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure - Beroep tot nietigverklaring - Ontbreken procesbelang - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 155/37)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-269/00, Baglioni Hotels SpA en Sagar Srl, beide gevestigd te Venetië (Italië), vertegenwoordigd door A. Vianello, M. Merola en M. Pappalardo, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, ondersteund door Italiaanse Republiek (gemachtigde: U. Leanza, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: V. Di Bucci, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50), heeft het Gerecht (Tweede kamer uitgebreid), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij, N. J. Forwood, I. Pelikánová, S. Papasavvas, rechters; griffier: H. Jung, op 10 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voorzover het is ingesteld door Baglioni Hotels SpA.

2)

Baglioni Hotels SpA zal haar eigen kosten dragen.

3)

De Commissie zal de kosten dragen die zij tot op heden in verband met het beroep heeft gemaakt voorzover dit is ingesteld door Baglioni Hotels SpA.

4)

De Italiaanse Republiek zal de kosten dragen die zij tot op heden in verband met het beroep heeft gemaakt voorzover dit is ingesteld door Baglioni Hotels SpA.

5)

De beslissing omtrent de kosten wordt voor het overige aangehouden.


(1)  PB C 355, van 9.12.2000.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/19


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 maart 2005

in zaak T-273/00, Unione degli industriali della provincia di Venezia (Unindustria) e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun - Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure - Beroep tot nietigverklaring - Ontbreken procesbelang - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 155/38)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-273/00, Unione degli industriali della provincia di Venezia (Unindustria), Comitato Venezia Vuole Vivere, Mingardi Srl en de twaalf andere op de lijst in bijlage bij de beschikking vermelde verzoekers, alle gevestigd te Venetië (Italië), vertegenwoordigd door A. Vianello, M. Merola en A. Sodano, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, ondersteund door Italiaanse Republiek (gemachtigde: U. Leanza, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: V. Di Bucci, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50), heeft het Gerecht (Tweede kamer uitgebreid), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij, N. J. Forwood, I. Pelikánová, S. Papasavvas, rechters; griffier: H. Jung, op 10 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt

1

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voorzover het is ingesteld door Mingardi Srl en Marsilio Editori SpA.

2

Mingardi Srl en Marsilio Editori SpA zullen hun eigen kosten dragen.

3

De Commissie zal de kosten dragen die zij tot op heden in verband met het beroep heeft gemaakt voorzover dit is ingesteld door Mingardi Srl en Marsilio Editori SpA.

4

De Italiaanse Republiek zal de kosten dragen die zij tot op heden in verband met het beroep heeft gemaakt voorzover dit is ingesteld door Mingardi Srl en Marsilio Editori SpA.

5

De beslissing omtrent de kosten wordt voor het overige aangehouden.


(1)  PB C 355, van 9.12.2000.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/20


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 maart 2005

in zaak T-288/00, Gardena Hotels Srl e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering van onverenigbare steun - Uitsluiting van nationale terugvorderingsprocedure - Beroep tot nietigverklaring - Ontbreken procesbelang - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 155/39)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-288/00, Gardena Hotels Srl, Principessa Srl en Comitato Venezia Vuole Vivere, beide gevestigd te Venetië (Italië), vertegenwoordigd door A. Bianchini, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: V. Di Bucci, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50), heeft het Gerecht (Tweede kamer uitgebreid), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij, N. J. Forwood, I. Pelikánová, S. Papasavvas, rechters; griffier: H. Jung, op 10 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voorzover het is ingesteld door Gardena Hotels Srl en door het Comitato Venezia Vuole Vivere.

2

Gardena Hotels Srl zal haar eigen kosten dragen.

3

Het Comitato Venezia Vuole Vivere zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie tot op heden in verband met het beroep heeft gemaakt voorzover dit is ingesteld door het Comitato Venezia Vuole Vivere.

4

De Commissie zal de kosten dragen die zij tot op heden in verband met het beroep heeft gemaakt voorzover dit is ingesteld door Gardena Hotels Srl.

5

De beslissing omtrent de kosten wordt voor het overige aangehouden.


(1)  PB C ,372 van 23.12.2000.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/20


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 maart 2005

in zaak T-184/01, IMS Health, Inc., tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Opschorting van tenuitvoerlegging gevolgd door intrekking van bestreden beschikking tijdens geding - Afdoening zonder beslissing)

(2005/C 155/40)

Procestaal: Engels

In zaak T-184/01, IMS Health, Inc., gevestigd te Fairfield, Connecticut (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door N. Levy, J. Temple-Lang, solicitors, en R. O'Donoghue, barrister, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: aanvankelijk A. Whelan, É. Gippini Fournier en F. Siredey-Garnier, daarna A. Whelan, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), ondersteund door NDC Health Corp., voorheen National Data Corp., gevestigd te Atlanta, Georgia (Verenigde Staten van Amerika) (aanvankelijk vertegenwoordigd door I. Forrester, QC, F. Fine, solicitor, C. Price en A. Gagliardi, advocaten, vervolgens door C. Price, J. Bourgeois, advocaten, en F. Fine, ten slotte door F. Fine), NDC Health GmbH & Co. KG, gevestigd te Bad Camberg (Duitsland) (aanvankelijk vertegenwoordigd door I. Forrester, QC, F. Fine en M. Powell, solicitors, C. Price en A. Gagliardi, advocaten, vervolgens door F. Fine, C. Price en J. Bourgeois, advocaten, ten slotte door F. Fine), en AzyX Deutschland GmbH Geopharma Information Services, gevestigd te Neu-Isenburg (Duitsland) (aanvankelijk vertegenwoordigd door GK Vandersanden, L. Levi en D. Dugois, advocaten, vervolgens door GK Vandersanden en L. Levi), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2002/165/EG van de Commissie van 3 juli 2001 inzake een procedure op grond van artikel 82 EG (zaak COMP D3/38.044 NDC Health/IMS Health: voorlopige maatregelen) (PB 2002, L 59, blz. 18), heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, F. Dehousse en D. Šváby, rechters; griffier: H. Jung, op 10 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2

Elke partij draagt haar eigen kosten, ook die van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 303, van 27.10.2001.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/21


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 28 februari 2005

in zaak T-108/03, Elisabeth von Pezold tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(EOGFL - Bosbouw - Beschikking tot goedkeuring van ontwerpprogramma inzake plattelandsontwikkeling - Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Hen individueel rakende handelingen - Onbevoegdheid - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 155/41)

Procestaal: Duits

In zaak T-108/03, Elisabeth von Pezold, wonende te Pöls (Oostenrijk), vertegenwoordigd door R. von Pezold, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: G. Braun, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 14 juli 2000 houdende goedkeuring van de ontwerpprogramma's inzake plattelandsontwikkeling van de Republiek Oostenrijk 2000-2006, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, V. Tiili en O. Czúcz, rechters; griffier: H. Jung, op 28 februari 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1

Het beroep wordt verworpen.

2

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 19.7.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/21


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 2 maart 2005

in zaak T-305/03, Opus Dent GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

(2005/C 155/42)

Procestaal: Duits

In zaak T-305/03, Opus Dent GmbH, gevestigd te Freising (Duitsland), vertegenwoordigd door P. J. A. Munzinger en S. Abel, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: B. Müller); interveniënte voor het Gerecht: Dornier MedTech Systems GmbH (voorheen: Dornier Medizintechnik GmbH), gevestigd te Weßling (Duitsland), vertegenwoordigd door J. Kroher en A. Hettenkofer, advocaten, betreffende een beroep tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 23 juni 2003 (zaak R 579/2002-2) inzake een oppositieprocedure tussen Opus Dent GmbH en Dornier MedTech Systems GmbH, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Lindh en V. Vadapalas, rechters; griffier: H. Jung, op 2 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2

Verzoekster en interveniënte zullen ieder de eigen kosten alsmede ieder de helft van de kosten van verweerder dragen.


(1)  PB C 275 van 15.11.2003.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/22


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 april 2005

in zaak T-401/03, Deirdre McCabe tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Aanwerving - Proeftijd bij Eurostat - Ontslag aan einde van proeftijd - Verzoek tot nietigverklaring - Schadevordering - Voorafgaande administratieve klacht - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 155/43)

Procestaal: Frans

In zaak T-401/03, Deirdre McCabe, voormalig ambtenaar op proef bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Mondorf-les-Bains (Luxemburg), vertegenwoordigd door M. Spandre en B. Zammitto, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en H. Kraemer, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 25 augustus 2003 houdende ontslag van verzoekster aan het einde van haar proeftijd, en een schadevordering, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Lindh en V. Vadapalas, rechters; griffier: H. Jung, op 8 april 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 35, van 7.2.2004.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/22


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 maart 2005

in zaak T-84/04, Axiom Medical, Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

(2005/C 155/44)

Procestaal: Duits

In zaak T-84/04, Axiom Medical, Inc., gevestigd te Rancho Dominguez (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door R. Köbbing, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: G. Schneider); andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Paul Hartmann Aktiengesellschaft, gevestigd te Heidenheim (Duitsland), betreffende een beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 december 2003 (zaak R 193/2002-1) inzake een oppositieprocedure tussen Axiom Medical, Inc. en Paul Hartmann Aktiengesellschaft, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Lindh en V. Vadapalas, rechters; griffier: H. Jung, op 8 maart 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/22


Beroep, op 22 februari 2005 ingesteld door K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-86/05)

(2005/C 155/45)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 22 februari 2005 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG, gevestigd te Weilheim (Duitsland), vertegenwoordigd door D. Spohn, advocaat.

Andere partij voor de kamer van beroep: Natália Cristina Lopes de Almeida Cunha, Cláudia Couto Simões en Marly Lima Jatobá, wonende te Vila Nova de Gaia (Portugal).

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 7 december 2004 in zaak R 328/2004-1 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

Natália Cristina Lopes de Almeida Cunha, Cláudia Couto Simões en Marly Lima Jatobá

Betrokken gemeenschapsmerk:

beeldmerk „CORPO livre” voor waren van de klassen 18 en 25 (tassen, kledingartikelen…) — aanvraagnummer 1 811 470.

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

verzoekster

Oppositiemerk of -teken:

nationaal en internationaal woordmerk „LIVRE” voor waren van klasse 25 (kledingstukken en schoeisel)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie, omdat de bewijsstukken in verband met het gebruik van het merk te laat zijn overgelegd en het gebruik van het oppositiemerk derhalve niet als bewezen kan worden beschouwd.

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep van verzoekster

Middelen:

Onjuiste toepassing van regel 71 juncto regel 22 van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (1), alsmede van artikel 74, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94.

Ook in een procedure inter partes bieden deze bepalingen een zekere vrijheid bij de beoordeling van de bewijsstukken. Verweerder heeft van deze beoordelingsmarge echter geen gebruik gemaakt.


(1)  PB L 303, blz. 1.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/23


Beroep, op 22 februari 2005 ingesteld door Quelle Aktiengesellschaft tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-88/05)

(2005/C 155/46)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 22 februari 2005 beroep tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Quelle Aktiengesellschaft, gevestigd te Fürth (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Lindner, advocaat.

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nars Cosmetics, Inc., gevestigd te Madrid.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 17 december 2004 in zaak R 379/2004-2 te vernietigen;

beslissing nr. 1138/2004 van de oppositieafdeling van 6 april 2004 met betrekking tot oppositie nr. B288706 te vernietigen;

de oppositie toe te wijzen en de aanvraag tot inschrijving van merk nr. 1 333 657 af te wijzen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

Nars Cosmetics, Inc.

Betrokken gemeenschapsmerk:

beelmerk „NARS” voor waren van de klassen 3, 18 en 25 (bleekmiddelen en andere wasmiddelen, leder, kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels, …) — aanvraagnr. 1 333 657

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

verzoekster

Oppositiemerk of -teken:

nationaal beeldmerk „MARS” voor waren van klasse 25 (schoeisel, in het bijzonder sportschoenen, kledingstukken)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van verzoeksters beroep

Middelen:

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 doordat onvoldoende rekening is gehouden met de overeenstemming van de merken en de gelijkheid of soortgelijkheid van de waren.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/24


Beroep, op 4 april 2005 ingesteld door José Antonio de Brito Sequeira Carvalho tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-145/05)

(2005/C 155/47)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 4 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door José Antonio de Brito Sequeira Carvalho, wonende te Lissabon, vertegenwoordigd door K. Hartog Hagenaar, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

de bestreden handeling non-existent te verklaren en nietig te verklaren;

2.

alle latere handelingen die naar deze non-existente handeling verwijzen, deze bevestigen of tot doel hebben de vermeende gevolgen ervan te laten voortduren, nietig te verklaren of in te trekken;

3.

betaling te gelasten van een schadevergoeding voor de nadelige gevolgen van deze handeling, welke voorlopig op 30 000 EUR wordt geraamd, voor een schade die totaal op 300 000 EUR is geraamd;

4.

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is met name gericht tegen de handeling die de waarnemend directeur-generaal van het directoraat-generaal Ontwikkeling verzoeker zou hebben laten ondertekenen en aan diens administratieve dossier zou hebben toegevoegd, waarbij hij besloot hem ambtshalve met ziekteverlof te zenden. In het beroep wordt tevens bezwaar gemaakt tegen het bijhouden van een parallel dossier.

Volgens verzoeker moet de betrokken handeling als juridisch non-existent worden aangemerkt.

Tot staving van zijn stellingen voert hij voorts aan:

dat de gronden van de handeling onjuist zijn;

dat het besluit tot afwijzing van zijn bezwaar dat op basis van artikel 90 van het Statuut was ingediend, op aan verzoeker verweten feiten en gedragingen berust waarvan hij geen kennis heeft gehad en die enerzijds nooit in zijn beoordelingsrapporten zijn vermeld en anderzijds nooit door zijn hiërarchieke meerderen ter sprake zijn gebracht;

misbruik van bevoegdheid en van procedure;

schending van het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/25


Beroep, op 4 april 2005 ingesteld door Federico José Garcia Resusta tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-147/05)

(2005/C 155/48)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 4 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Federico José Garcia Resusta, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door J. Van Rossum, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

het besluit van de Commissie houdende afwijzing van zijn verzoek tot erkenning van de beroepsmatige oorsprong van zijn ziekte, die hem belet om een tot zijn categorie behorend ambt uit te oefenen dat met zijn rang overeenkomt, of van de verergering van deze ziekte, nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft het bestreden besluit vastgesteld na het arrest van het Gerecht van 23 november 2004 in zaak T-376/02 (1), waarbij haar besluit van 14 januari 2002 tot toekenning van een invaliditeitspensioen aan verzoeker nietig werd verklaard.

Verzoeker stelt schending van de motiveringsplicht en van artikel 3 van de regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten, aangezien het advies van de medische commissie, die heeft beslist dat onvoldoende is aangetoond dat de verergering van de ziekte van verzoeker rechtstreeks in verband staat met de door hem uitgeoefende functies, in tegenspraak is met het advies van de invaliditeitscommissie, die heeft beslist dat de reeds bestaande ziekte van verzoeker is verergerd door de aan zijn functies verbonden stress.


(1)  Perscommuniqué in PB C 44 van 22.2.2003, blz. 37, arrest gepubliceerd in PB C 45 van 19.2.2005, blz. 23.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/25


Beroep, op 14 april 2005 ingesteld door Carlos Sanchez Ferriz tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-153/05)

(2005/C 155/49)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 14 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Carlos Sanchez Ferriz, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door G. Bounéou en F. Frabetti, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

de beoordelingsronde 2003 nietig te verklaren wat verzoeker betreft;

2.

subsidiair, verzoekers loopbaanontwikkelingsverslag over de periode 1 januari 2003 — 31 december 2003 nietig te verklaren;

3.

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten van verzoeker in de onderhavige zaak komen overeen met die in de zaken T-43/04 en T-47/04.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/25


Beroep, op 15 april 2005 ingesteld door Carmela Lo Giudice tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-154/05)

(2005/C 155/50)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 15 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Carmela Lo Giudice, wonende te Strombeek-Bever (België), vertegenwoordigd door Gilles Bounéou en Frédéric Frabetti, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

nietig te verklaren het uitdrukkelijke afwijzingsbesluit nr. 05/399 van 18 januari 2005;

2.

voorzover nodig, nietig te verklaren het stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoekster verzoek om bijstand van 28 november 2003, en nietig te verklaren het stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoekster verzoek om bijstand van 23 december 2003;

3.

vast te stellen dat verzoekster het slachtoffer is geweest van pesterijen op het werk;

4.

verweerster te veroordelen verzoekster een morele schadevergoeding te betalen van 100 000 euro (honderdduizend euro), onder voorbehoud van met die pesterijen verband houdende verhoging of herziening, aangezien verzoeksters toekomst totaal onzeker is en haar gezondheid zwaar is aangetast;

5.

onder voorbehoud van verdere maatregelen die rechtens noodzakelijk zijn, met name het recht om kennisname te vorderen van de getuigenverhoren die in de conclusie van IDOC van 7 januari 2005 zijn vermeld;

6.

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, ambtenaar van de Commissie, heeft op 28 november 2003 en op 23 december 2003 bij haar hiërarchieke chefs een verzoek om bijstand ingediend, waarin zij stelde binnen haar eenheid het slachtoffer te zijn van pesterijen op het werk. Met haar beroep komt zij op tegen de afwijzing van haar verzoeken en van haar daarna ingediende klacht.

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster dat, gelet op het aantal taken waarmee zij door haar chef werd belast en op de emails die haar chef haar stuurde, niet valt te ontkennen dat zij het slachtoffer is geweest van echte pesterijen op het werk. Derhalve schenden de bestreden besluiten artikel 12 van het Statuut.

De afwijzing van haar verzoeken om bijstand schendt volgens verzoekster artikel 24 van het Statuut en het voorstel van 15 oktober 2003 van N. Kinnock inzake het beleid op het gebied van pesterijen op het werk. Voorts betoogt verzoekster dat het besluit van 18 januari 2005 niet met redenen is omkleed en beroept zij zich op het beginsel van verbod van willekeur, misbruik van bevoegdheid, schending van het gewettigd vertrouwen en van de regel „Patere legem quam ipse fecisti”, en schending van de zorgplicht.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/26


Beroep, op 18 april 2005 ingesteld door Robert Steinmetz tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-155/05)

(2005/C 155/51)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 18 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Robert Steinmetz, wonende te Luxemburg, vertegenwoordigd door J. Choucroun, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

het besluit van de Commissie van 10 januari 2005 op de klachten R/376/04 en R/857/04 van verzoeker van 29 april 2004 en 20 augustus 2004 nietig te verklaren;

2.

de Commissie te veroordelen tot terugbetaling aan verzoeker van 26,19 EUR;

3.

verzoeker een symbolische schadevergoeding van 1 EUR toe te kennen ter vergoeding van de morele schade die hij ten gevolge van de bestreden besluit heeft geleden;

4.

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker in de onderhavige zaak komt op tegen de weigering van het TABG om zijn verzoek tot vergoeding van de kosten van een dienstreis in te willigen en een bedrag van 26,19 EUR terug te betalen dat ten onrechte op zijn loon van maart 2005 is ingehouden. Hij verzet zich tevens tegen de weigering een verzoek om bijstand, ingediend overeenkomstig artikel 24 van het Statuut, in te willigen.

Op 29 juli 2003 heeft verzoeker in Brussel deelgenomen aan de werkzaamheden van de jury van een vergelijkend onderzoek waarvan hij voorzitter was. Voor de reis maakte hij gebruik van een door de Commissie ter beschikking gestelde huurauto. Bij terugkomst in Luxemburg heeft hij de auto volgetankt, en het is juist de verkeerde vermelding van het betrokken tijdstip op de kassabon die aan de oorsprong ligt van het onderhavige beroep.

Verzoeker stelt:

schending van de artikelen 24, 62, 64 en 71 van het Statuut en van artikel 11 van bijlage VII, en van de bepalingen van de Leidraad voor dienstreizen (besluit van de Commissie van 23 mei 2003) en de Leidraad voor ambtenaren belast met de vergoeding van dienstreizen van maart 2003;

schending van het vertrouwensbeginsel;

kennelijke beoordelingsfouten.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/27


Beroep, op 18 april ingesteld door Dimitra Lantzoni tegen Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-156/05)

(2005/C 155/52)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 18 april 2005 beroep ingesteld tegen Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen door Dimitra Lantzoni, wonende te Luxemburg, vertegenwoordigd door M. Bouché, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 8 maart 2005 tot afwijzing van de twee klachten die verzoekster op 22 september 2004 heeft ingediend tegen de aan haar toegekende bevorderingspunten voor het jaar 2002, respectievelijk het feit dat zij in het jaar 2003 niet is bevorderd.

2.

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In november 2003 is aan verzoekster, ambtenaar van het Hof van Justitie, meegedeeld dat haar geen bevorderingspunten waren toegekend. Zij heeft dit besluit betwist, omdat haar beoordelingsrapport op het tijdstip van de toekenning van de punten nog niet definitief was. Na deze betwisting en nadat de tweede beoordelaar een verbetering in haar beoordelingsrapport had aangebracht, heeft haar hiërarchieke meerdere haar geval in het licht van de definitieve beoordeling heroverwogen, maar opnieuw besloten haar voor 2002 geen bevorderingspunten toe te kennen. In het beroep komt verzoekster op tegen laatstgenoemd besluit, evenals tegen het besluit om haar in het jaar 2003 niet te bevorderen.

Tot staving van het beroep voert verzoekster aan dat er sprake is van een kennelijke beoordelingsfout, omdat elk verband tussen het besluit om haar geen bevorderingspunten toe te kennen en de bevindingen in het beoordelingsrapport haars inziens ontbreekt. Ook stelt zij dat verweerder, in strijd met artikel 45 van het Statuut en punt 8 van de bijlage bij het besluit van het Hof tot invoering van de bevorderingsprocedure, haar verdiensten niet heeft vergeleken met alle ambtenaren van de instelling die voor dezelfde bevordering in aanmerking komen, maar enkel met de andere ambtenaren van haar dienst. Bovendien voert zij aan dat het bevorderingscomité zich niet aan de regels heeft gehouden door het recht op tegenspraak en verweer niet te eerbiedigen.

Met betrekking tot het besluit om haar niet te bevorderen betoogt verzoekster dat haar beoordelingsrapport een blokkering van haar loopbaan absoluut niet rechtvaardigde, te meer omdat de haar in de beoordelingsrapporten gemaakte verwijten vaag en niet gemotiveerd zijn.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/27


Beroep, op 25 april 2005 ingesteld door Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-161/05)

(2005/C 155/53)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 25 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Hoechst AG, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Klusmann en U. Itzen, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de artikelen 2 en 3 van de beschikking van de Commissie van 17.2.2005 te vernietigen wat verzoekster betreft;

subsidiair, het in artikel 2 van de bestreden beschikking vastgestelde bedrag van de geldboete op passende wijze te verminderen;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft in de bestreden beschikking nr. C(2004)4876, die op 19.1.2005 definitief is geworden, vastgesteld dat verzoekster en andere ondernemingen inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG (en sinds 1 januari 1994, op artikel 53, lid 1, EER), doordat zij quota en afnemers onder elkaar hebben verdeeld, prijsverhogingen hebben afgesproken, een schadevergoedingsregeling hebben ingevoerd, informatie over afzethoeveelheden en prijzen hebben uitgewisseld, regelmatig elkaar hebben ontmoet en andere contacten hebben onderhouden om de genoemde beperkingen overeen te komen en in de praktijk om te zetten. Wegens deze inbreuken werd verzoekster een geldboete opgelegd.

In haar verzoekschrift voert verzoekster zeven middelen aan. In de eerste plaats stelt zij dat haar onterecht een geldboete is opgelegd daar zij de betrokken onderneming heeft afgesplitst en vervolgens heeft verkocht.

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat de geldboete zelfs niet kan worden opgelegd wanneer wordt aangenomen dat verzoekster aan een geldboete kan worden onderworpen, aangezien de latere moedervennootschap van de vennootschap die amnestie had gevraagd, amnestie kreeg, doch niet verzoekster in haar hoedanigheid van voormalige moedervennootschap. In dit verband stelt verzoekster dat er duidelijk geen rechtsgrondslag voor een dergelijke differentiëring bestaat.

Het derde middel betreft de begroting van de geldboete. Volgens verzoekster had op grond van de clementieregeling van 1996 de aan verzoekster opgelegde boete met 10 % moeten worden verminderd omdat zij de belangrijkste feiten die aan de punten van bezwaar ten grondslag lagen, niet fundamenteel heeft betwist.

In de vierde plaats beroept verzoekster zich op de absolute en relatieve onevenredigheid en buitensporigheid van het basisbedrag van de boete tegen de achtergrond van de beschikkingspraktijk van de Commissie.

In de vijfde plaats komt verzoekster op tegen het feit dat rekening is gehouden met de vroegere procedure, waarnaar uitdrukkelijk is verwezen, om het bedrag van de geldboete te verhogen, en zij stelt subsidiair schending van het beginsel ne bis in idem.

Voor het overige betoogt verzoekster dat zij geen toegang tot de documenten heeft verkregen en dat het verslag van de raadadviseur-auditeur grove onregelmatigheden bevat; ten slotte betwist zij de rechtmatigheid van het bevel tot nalaten.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/28


Beroep, op 27 april 2005 ingesteld door Bundesverband deutscher Banken e.V. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-163/05)

(2005/C 155/54)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 27 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Bundesverband deutscher Banken e.V., gevestigd te Berlijn, vertegenwoordigd door H.-J. Niemeyer en K.-S. Scholz, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

verweersters beschikking van 20 oktober 2004 in zaak C(2004) 3931 def. COR — Landesbank Hessen-Thüringen — Girozentrale nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 20 oktober 2004 in zaak C(2004) 3931 def. COR betreffende steun van Duitsland aan de Landesbank Hessen-Thüringen-Girozentrale (Helaba). In de bestreden beschikking stelt de Commissie onder meer vast, dat het feit dat wordt afgezien van een passende vergoeding van 0,3 % per jaar voor het deel van het door de deelstaat Hessen aan Helaba afgestane kapitaal een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel vormt.

Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking artikel 87, lid 1, EG schendt, aangezien:

de Commissie bij het onderzoek van de marktconforme vergoeding een onjuiste beoordelingsperiode heeft gehanteerd en aldus het criterium van de kapitaalverstrekker in een markteconomie verkeerd heeft toegepast;

de juridische en economische classificatie van het ingebrachte kapitaal onjuist is;

de vaststelling van de voor de vergoeding relevante kapitaalbasis onjuist is;

de Commissie de passende vergoeding voor de Helaba-inbreng onjuist heeft vastgesteld.

Verzoekster stelt verder dat de bestreden beschikking nietig moet worden verklaard omdat zij de motiveringsplicht van artikel 253 EG schendt. Volgens verzoekster is de aftrek van de volledige herfinancieringskosten van Helaba wegens ontbrekende liquiditeit van de inbreng niet toereikend gemotiveerd. Deze aftrek van de herfinancieringskosten levert bovendien schending van artikel 87, lid 1, EG op.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/29


Beroep, op 21 april 2005 ingesteld door Neophytos Neophytou tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-165/05)

(2005/C 155/55)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 21 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Neophytos Neophytou, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door S. Pappas, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beslissing nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen de beslissing van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/A/1/03 om zijn naam niet op te nemen in de reservelijst voor de aanwerving van adjunct-administrateurs voor onderdanen van de Republiek Cyprus.

Ter ondersteuning van zijn beroep betoogt verzoeker dat bij de samenstelling van de jury het non-discriminatiebeginsel is geschonden, dat bij de eindselectie van de kandidaten de in de aankondiging van het algemeen vergelijkend onderzoek gestelde vereisten niet in acht zijn genomen en dat de jury zijn discretionaire bevoegdheden te buiten is gegaan door kandidaten met een rechtendiploma te aanvaarden voor een algemeen vergelijkend onderzoek op het gebied van overheidsmanagement. Voorts voert verzoeker aan dat de afwijzing van zijn klacht ontoereikend is gemotiveerd.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/29


Beroep, op 29 april 2005 ingesteld door Borax Europe Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-166/05)

(2005/C 155/56)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 29 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Borax Europe Ltd, gevestigd te Guildford (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door D. Vandermeersch en K. Noorlander, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie, SG/B/2/IS/md D(2005)1644 van 21 februari 2005;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De door verzoekster aangevoerde middelen en argumenten zijn dezelfde als die in zaak T-121/05.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/30


Beroep, op 6 mei 2005 ingesteld door Republiek Finland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-177/05)

(2005/C 155/57)

Procestaal: Fins

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 mei 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Republiek Finland, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde en A. Guimaraes-Purokoski als plaatsvervangend gemachtigde.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1

nietig te verklaren het besluit van de Commissie dat is vervat in het schrijven van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begrotingen van de Commissie van 28 februari 2005 aan de permanente vertegenwoordiger van de Republiek Finland bij de Europese Unie en in het schrijven van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begrotingen van de Commissie van 25 april 2005 aan de permanente vertegenwoordiger van de Republiek Finland bij de Europese Unie tot bevestiging van dit besluit, waarmee de Commissie weigert onderhandelingen met Finland te beginnen over de betaling onder voorwaarden van retroactieve douanerechten vermeerderd met vertragingsrente tot de dag van betaling van die rechten, die de Commissie van Finland vordert in het kader van de krachtens artikel 226 EG ingeleide inbreukprocedure 2003/2180;

2

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Directeur-generaal Romero van het directoraat-generaal Begrotingen van de Commissie richtte op 28 februari 2005 een schrijven aan de permanente vertegenwoordiger van de Republiek Finland bij de Europese Unie. Hierin geeft de Commissie te kennen dat zij weigert onderhandelingen te beginnen over de betaling onder voorwaarden van retroactieve douanerechten vermeerderd met vertragingsrente tot de dag van betaling van die rechten, die in het kader van inbreukprocedure 2003/2180 van Finland worden gevorderd op grond van verordening (EG/Euratom) nr. 1150/2000. (1) De Commissie bevestigde dit besluit bij het schrijven van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begrotingen van de Commissie van 25 april 2005 aan de permanente vertegenwoordiger van de Republiek Finland bij de Europese Unie.

De Republiek Finland is van mening dat de Commissie met het bestreden besluit het EG-Verdrag of enige uitvoeringsregeling daarvan in de zin van artikel 230 EG, tweede alinea, heeft geschonden door in strijd met het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 10 EG en de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake betaling onder voorwaarden, te weigeren onderhandelingen te beginnen over de betaling onder voorwaarden van retroactieve douanerechten vermeerderd met vertragingsrente tot de dag van betaling van die rechten, die in het kader van inbreukprocedure 2003/2180 van Finland worden gevorderd op grond van verordening (EG/Euratom) nr. 1150/2000, en in strijd met artikel 253 EG het weigeringsbesluit niet te hebben gemotiveerd.

De weigering van onderhandelingen leidt ertoe dat de Republiek Finland niet kan overgaan tot betaling onder voorwaarden van de in inbreukprocedure 2003/2180 door de Commissie op grond van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van haar gevorderde retroactieve douanerechten en vertragingsrente, waardoor tegelijkertijd wordt verzekerd dat de in inbreukprocedure 2003/2180 litigieuze rechtsvragen aan het Hof van Justitie worden voorgelegd.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/30


Beroep, op 5 mei 2005 ingesteld door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-178/05)

(2005/C 155/58)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 5 mei 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door C. Jackson als gemachtigde, bijgestaan door M. Hoskins, Barrister.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

dit beroep te voegen met het door het Verenigd Koninkrijk op 11 april 2005 krachtens artikel 230 EG ingestelde beroep waarbij om nietigverklaring wordt verzocht van de weigering van de Commissie in haar brief van 1 februari 2005 om het gewijzigde nationale toewijzingsplan in aanmerking te nemen;

nietig te verklaren beschikking C(2005) 1081 def. van de Commissie van 12 april 2005 betreffende de voorgestelde wijziging van het nationale toewijzingsplan voor de toewijzing van broekasemissierechten dat het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad heeft meegedeeld;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 30 april 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk een voorlopig nationaal toewijzingsplan aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad. (1)

Op 7 juli 2004 heeft de Commissie beschikking C(2004) 2515/4 def. betreffende het nationale toewijzingsplan van het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn vastgesteld.

Na de voltooiing van de in het voorlopige nationale toewijzingsplan genoemde activiteiten heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie op 10 november 2004 meegedeeld dat het het voorlopige nationale toewijzingsplan wenste te wijzigen om rekening te houden met de resultaten van die werkzaamheden.

Bij de betwiste beschikking heeft de Commissie de niet-ontvankelijkheid vastgesteld van de voorgestelde wijziging van het nationale toewijzingsplan, die het Verenigd Koninkrijk op 10 november 2004 aan de Commissie heeft meegedeeld en die op 18 februari 2005 voor het laatst is bijgewerkt, en waarbij het ging om een stijging van de emissierechten met 19,8 miljoen ton CO2eq.

Het Verenigd Koninkrijk stelt dat die vaststelling van niet-ontvankelijkheid rechtens onjuist is en nietig moet worden verklaard.

Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de bestreden beschikking rechtens onjuist is op grond dat:

de Commissie het voorlopige nationale toewijzingsplan van het Verenigd Koninkrijk in de bestreden beschikking niet als definitief mocht behandelen, gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van het nationale toewijzingsplan;

de Commissie verplicht was de door het Verenigd Koninkrijk in het nationale toewijzingsplan aangebrachte wijzigingen zo snel mogelijk in aanmerking te nemen zodat het Verenigd Koninkrijk kon voldoen aan de krachtens de richtlijn op hem rustende verplichtingen;

beschikking C(2004) 2515/4 def. van de Commissie de inachtneming van de opmerkingen van het publiek als vereist bij punt 9 van bijlage III en artikel 11, lid 1, van de richtlijn niet kan beletten of beperken, en een lidstaat de vrijheid dient te hebben de noodzakelijke wijzigingen voor te stellen na raadpleging van het publiek;

volgens artikel 3 van beschikking C(2004) 2515/4 def. van de Commissie het Verenigd Koninkrijk wijzigingen aan de Commissie mag meedelen, met inbegrip van wijzigingen als gevolg van een stijging van de toegewezen hoeveelheid emissierechten.


(1)  PB L 275, van 25 oktober 2003, blz. 32.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/31


Beroep, op 6 mei 2005 ingesteld door Stradeblu srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-179/05)

(2005/C 155/59)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 mei 2005 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Stradeblu srl, gevestigd te Cagliari, vertegenwoordigd door A. M. Rossi, advocaat, strekkende tot nietigverklaring van beschikking 2005/163/EG van de Commissie van 16 maart 2004 betreffende staatssteun van Italië aan de scheepvaartmaatschappijen Adriatica, Caremar, Siremar, Saremar en Toremar (Gruppo Tirrenia), in het bijzonder met betrekking tot artikel 1 van deze beschikking, dat bepaalt: „Behoudens de bepaling van lid 2, is de steun die vanaf 1 januari 1992 door Italië aan Adriatica is uitgekeerd, in de vorm van compensaties voor het verrichten van openbare diensten, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 86, lid 2, van het Verdrag.”

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1)

de bestreden beschikking nietig te verklaren met betrekking tot artikel 1, voorzover de (tot dan) aan Adriatica (thans Tirrenia di Navigazione Spa) verleende staatssteun voor de verbinding Genova (Voltri)/ Palermo (Termini Imerese) wordt toegestaan;

2)

terugbetaling te gelasten van de door Adriatica (en vanaf 26 juli 2004 door Tirrenia di Navigazione Spa) onrechtmatig ontvangen staatssteun voor het verrichten van vervoerdiensten op de lijn Genova (Voltri)/ Palermo (Termini Imerese);

3)

de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de beschikking van de Commissie betreffende staatssteun van Italië aan de scheepvaartmaatschappijen Adriatica, Caremar, Siremar, Saremar en Toremar (Gruppo Tirrenia) (1), in het bijzonder met betrekking tot artikel 1, waarin wordt bepaald: „Behoudens de bepaling van lid 2, is de steun die vanaf 1 januari 1992 door Italië aan Adriatica is uitgekeerd, in de vorm van compensaties voor het verrichten van openbare diensten, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 86, lid 2, van het Verdrag.”

Tot staving van haar beroep voert verzoekster aan dat de bestreden beschikking en beschikking nr. 2001/851/EG van 21 juni 2001 betreffende staatssteun van Italië aan de scheepvaartmaatschappij Tirrenia di Navigazione Spa blijk geven van een gebrek aan logica. In laatstgenoemde beschikking nam verweerster nota van de toezegging van de Italiaanse autoriteiten om de diensten van Tirrenia op de lijn Genova (Voltri)/Palermo (Termini Imerese) voor de nieuwe periode van vijf jaar af te schaffen, met als gevolg dat deze lijn niet meer in beschouwing zou worden genomen bij de berekening van de compensatie voor de geleverde openbare dienst. Voorts werd in die beschikking verklaard dat de diensten van de particuliere exploitant op bovengenoemde lijn inzake capaciteit en frequentie konden voldoen aan de in de overeenkomst met de staat gestelde vereisten van openbare dienstverlening.

In de bestreden beschikking evenwel:

neemt de Commissie geen maatregelen ten aanzien van de Italiaanse autoriteiten, omdat deze geen gevolg hebben gegeven aan de verbintenis die zij tegenover verweerster fomeel waren aangegaan met betrekking tot de afschaffing van de dienst op de genoemde lijn;

verklaart zij dat dezelfde lijn Voltri/Termini Imerese, die nog steeds door Adriatica in concurrentie met andere particuliere exploitanten wordt geëxploiteerd, kan worden gesubsidieerd omdat „het aanbod van deze ondernemingen […] niet vergelijkbaar [is] met dat van Adriatica, als er wordt gekeken naar de vereisten inzake regelmaat, aantal afvaarten en scheepstype die in het openbare-dienstcontract door de Italiaanse autoriteiten worden gesteld” (punt 103 van de beschikking).

Verzoekster voert ten slotte aan dat de motivering van de bestreden beschikking gebrekkig en tegenstrijdig is en dat verordening nr. 3577/92 (2) wordt geschonden.


(1)  Beschikking 2005/163/EG van de Commissie van 16 maart 2004 betreffende staatssteun van Italië aan de scheepvaartmaatschappijen Adriatica, Caremar, Siremar, Saremar en Toremar (Gruppo Tirrenia) [kennisgeving geschied onder nr. C(2004) 470] (PB L 53 van 26.2.05, blz. 29).

(2)  Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7).


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/32


Beroep, op 3 mei 2005 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-185/05)

(2005/C 155/60)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 3 mei 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door M. Fiorilli, Avvocato dello Stato.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren besluit DG ADMIN — Taalregeling — publicatie artikel 29, lid 2 — EUR-ambten — 25, goedgekeurd in de loop van de 1678ste administratieve en begrotingsvergadering van 10 november 2004;

nietig te verklaren de aankondiging van een vergelijkend onderzoek voor „(Directorate-General OLAF Publications of a vacancy for a Director-General (grade A*15-16) Article 29(2) of the Staff Regulation COM/2005/335)”, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 9 februari 2005, serie C 34 A.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen

besluit DG ADMIN — Taalregeling — publicatie artikel 29, lid 2 — EUR-ambten — 25, goedgekeurd in de loop van de 1678ste administratieve en begrotingsvergadering van 10 november 2004, voorzover het bepaalt dat de kennisgevingen van vacature voor aan externe kandidaten voorbehouden ambten van hoger niveau, enkel in het Duits, Engels en Frans in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zullen worden gepubliceerd;

de aankondiging van een vergelijkend onderzoek voor „(Directorate-General OLAF Publications of a vacancy for a Director-General (grade A*15-16) Article 29(2) of the Staff Regulation COM/2005/335)”, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 9 februari 2005, serie C 34 A. Deze aankondiging is niet in de Italiaanse taal gepubliceerd.

Tot staving van haar aanspraken voert verzoekster aan:

1)

De bestreden handelingen maken inbreuk op een wezenlijk beginsel van het gemeenschapsrecht, dat in de eerste plaats de lidstaten betreft. Uit artikel 290 EG volgt, dat de instellingen van den Gemeenschap hun bevoegdheden uitoefenen met eerbiediging van de taaldiversiteit. De eerbiediging van de taaldiversiteit is een van de wezenlijke aspecten van de bescherming die aan de nationale identiteit van de lidstaten wordt verleend, zoals blijkt uit de artikelen 12 en 148 EG en artikel 6, lid 3, EU. Met name artikel 12 EG poneert volgens de communautaire rechtspraak een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, aangezien het een specifieke uitdrukking vormt van het algemene gelijkheidsbeginsel. Dit is een van de fundamentele beginselen van de communautaire rechtsorde.

2)

De beperking tot drie talen van de publicatie van aankondigingen van een vergelijkend onderzoek voor ambten in het personeelsbestand van de Commissie, die tot het jaar 2004 in alle „officiële talen” van de Gemeenschap werden gepubliceerd, maakt niet alleen inbreuk op verordening (EEG) nr. 1/1958, maar ook op artikel 18, laatste alinea, van het reglement van orde van de Commissie, de artikelen 1 quinquies, lid 1, en 27 van het Ambtenarenstatuut, het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit en het beginsel van bescherming van de taaldiversiteit.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/33


Doorhaling van zaak T-237/99 (1)

(2005/C 155/61)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 11 april 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak T-237/99: BP Nederland V.O.F., BP Direct V.O.F. en Actomat B.V., ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 20 van 22.1.2000.


25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/33


Doorhaling van zaak T-163/02 (1)

(2005/C 155/62)

(Procestaal: Duits)

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 26 april 2005 de doorhaling in het register gelast van zaak T-163/02: Montan Gesellschaft Voss mbH Stahlhandel e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 191 van 10.8.2002.


III Bekendmakingen

25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/34


(2005/C 155/63)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 143 van 11.6.2005

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 132 van 28.5.2005

PB C 115 van 14.5.2005

PB C 106 van 30.4.2005

PB C 93 van 16.4.2005

PB C 82 van 2.4.2005

PB C 69 van 19.3.2005

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex