|
ISSN 1725-2474 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 67 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
48e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Mededelingen |
|
|
|
Rekenkamer |
|
|
2005/C 067/1 |
||
|
NL |
|
I Mededelingen
Rekenkamer
|
18.3.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 67/1 |
SPECIAAL VERSLAG Nr. 9/2004
over bosbouwmaatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid, vergezeld van de antwoorden van de Commissie
(uitgebracht krachtens artikel 248, lid 4, tweede alinea, van het EG-Verdrag)
(2005/C 67/01)
INHOUD
|
I-XIII |
SAMENVATTING |
|
1-13 |
INLEIDING |
|
1-3 |
Bossen in de EU: basisgegevens |
|
4-6 |
EU-steun voor bosbouw en de bosbouwstrategie van de EU |
|
7-10 |
Financiële steun van de EU voor bosbouw |
|
11-13 |
De controle van de Rekenkamer |
|
14-22 |
DE STRATEGIE VAN DE EU EN DE UITVOERING ERVAN |
|
14 |
Rechtsvoorschriften |
|
15-16 |
Duurzaamheid in de praktijk |
|
17-18 |
De lidstaten definiëren de term „bos” verschillend |
|
19-22 |
Het gedeelde beheer van de uitvoering van de bosbouwstrategie is niet duidelijk geregeld |
|
23-36 |
NATIONALE BOSBOUWPROGRAMMA'S (NBP'S) OF GELIJKWAARDIGE INSTRUMENTEN |
|
34-36 |
De informatie van de Commissie over bosbouwmaatregelen op het niveau van de lidstaten is nog onvolledig |
|
37-39 |
VEEL MIDDELEN VLOEIEN NAAR MAATREGELEN UIT DE VOORGAANDE PROGRAMMERINGSPERIODE |
|
40-42 |
EEN INGEWIKKELD SYSTEEM |
|
40-42 |
Moeilijk voor de beheersautoriteiten en de begunstigden |
|
43-64 |
UITVOERING VAN DE BOSBOUWMAATREGELEN |
|
43-57 |
Bebossing van landbouwgrond |
|
46 |
Milieuvriendelijke uitbreiding van bosgebieden |
|
47 |
Administratieve uitvoering (onduidelijke criteria voor de selectie van projecten) |
|
48-51 |
Ontoereikende verificatie van het voorafgaande gebruik van de grond |
|
52 |
Berekening van de compensatie van inkomensderving |
|
53-56 |
Geen verifieerbaarheid bij de criteria om als landbouwer te worden aangemerkt |
|
57 |
Gebrekkige controles ter plaatse door de nationale instantie |
|
58-64 |
Andere bosbouwmaatregelen |
|
59-61 |
Subsidiabiliteit van grond in overheidsbezit |
|
62-63 |
Veel middelen besteed aan herstel van schade door natuurrampen |
|
64 |
Naleving van aanbestedingsprocedures |
|
65-76 |
EFFECT VAN DE MAATREGEL BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND |
|
65-69 |
De bebossing van landbouwgrond is zeer duur, voornamelijk wegens de compensatie van inkomensderving gedurende 20 jaar (spaarzaamheid) |
|
70-74 |
Geen zeer grote toename van het bosbestand (doeltreffendheid) |
|
75 |
Er zijn betere manieren om resultaat te bereiken (doelmatigheid) |
|
76 |
Het effect is zeer versnipperd |
|
77-78 |
EFFECT VAN ANDERE BOSBOUWMAATREGELEN |
|
79-87 |
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN |
BIJLAGE I — Communautaire acties met betrekking tot de bosbouw in de periode 1964-1999
BIJLAGE II — Het begrip „bos” in de lidstaten
Antwoorden van de Commissie
LIJST VAN GEBRUIKTE TERMEN
Bebossing van landbouwgrond: aanleg van nieuwe bossen en bosgebieden op landbouwgrond (dit bebossingsbeleid werd oorspronkelijk gevoerd in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van 1992 en maakte deel uit van een aantal beleidslijnen waarbij minder landbouwgrond voor de voedselproductie zou worden bestemd).
Bosareaal: in het eindrapport van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FRA: Forest Ressources Assessment) van 1995 wordt bosareaal gedefinieerd als gebied met een kroonsluiting van 20 % in geïndustrialiseerde landen of 10 % in ontwikkelingslanden.
Bosbeleid: bebossing en andere bosbouwmaatregelen.
Bosbouwmaatregelen: maatregelen i) om de multifunctionele aard van bossen en bosgebieden beter tot zijn recht te laten komen en om bossen te beschermen tegen natuurrampen (brand, overstromingen, windschade enz.) of daarna het herstel ervan te bevorderen, ii) om de ecologische stabiliteit van bossen te behouden en te verbeteren wanneer de beschermende en ecologische rol ervan van openbaar belang is en iii) om niet-landbouwgrond te bebossen.
Bosbouwprogramma's: de steun voor bosbeheer in de EU is gebaseerd op nationale of subnationale bosbeheerprogramma's (of gelijkwaardige instrumenten) (1). Deze programma's bieden een kader voor duurzaam bosbeheer. Ze vormen instrumenten voor de planning en uitvoering van en het toezicht op activiteiten die deel uitmaken van of verband houden met de bosbouw en voorzien in regels voor de gezamenlijke en gecoördineerde uitvoering van programma's en activiteiten door alle betrokken partijen op basis van onderling overeengekomen doelstellingen en strategieën (2).
Bosgebied: in het eindrapport van de FAO (Global Forest Resources Assessment) van 1995 wordt dit voor ontwikkelde landen gedefinieerd als gebied dat een aantal kenmerken van bos vertoont maar geen bos is. Er groeit houtgewas met een hoogte van meer dan 50 cm en minder dan 7 m, dat meer dan circa 20 % van de oppervlakte beslaat.
DG: directoraat-generaal.
Duurzaam bosbeheer: een gangbare definitie luidt: „ontwikkeling die in de huidige behoeften voorziet zonder het vermogen van toekomstige generaties aan te tasten om in hun eigen behoeften te voorzien.” Duurzaam bosbeheer betekent dus voor de huidige en de toekomstige generaties het juiste evenwicht vinden tussen economische, milieu- en sociale aspecten.
EOGFL: Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw.
EU: Europese Unie.
GLB: gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Kroonsluiting: door de verticale projectie van de boomkronen ingenomen gedeelte van de oppervlakte.
OP: operationeel programma.
Star-comité: Comité van de Commissie voor landbouwstructuren en plattelandsontwikkeling.
Structurele maatregelen voor de bosbouw: maatregelen ter ontwikkeling van bossen en bosbouw, ter bescherming van de bossen tegen luchtverontreiniging en brand en voor bosbouwkundig onderzoek.
SAMENVATTING
|
I. |
Van het grondgebied van de Europese Unie met 15 lidstaten bestaat 136 miljoen ha (36 %) uit bossen en bosgebieden. Bosbouw en daarmee samenhangende bedrijvigheid verschaffen werk aan 2,6 miljoen mensen. Bossen en bosgebieden leveren belangrijke voordelen voor het milieu op, zoals het behoud van fauna en flora en bescherming tegen bodemerosie. |
|
II. |
Hoewel bosbouw in de Verdragen nauwelijks aan de orde komt, bestaat er al sinds 1964 EU-steun voor de bosbouw. In 1998 stippelde de Raad een bosbouwstrategie voor de EU uit (3) op basis van twee grondbeginselen: a) bosbeheer moet duurzaam zijn (4) en b) bossen zijn multifunctioneel (vervullen een ecologische, economische en sociale functie). |
|
III. |
Sinds 2000 worden de bosbouwmaatregelen, die in twee categorieën zijn ingedeeld, bebossing en andere bosbouwmaatregelen, gefinancierd uit de middelen voor plattelandsontwikkeling. Voor de periode 2000-2006 is 4,7 miljard EUR aan EU-uitgaven voor bosbouw uitgetrokken, de helft voor bebossing van landbouwgrond en de helft voor andere bosbouwmaatregelen. |
|
IV. |
De controleurs van de Rekenkamer gingen na of de bosbouwmaatregelen waren gebaseerd op bosbouwprogramma's of gelijkwaardige instrumenten, hoe de maatregelen werden geprogrammeerd en gefinancierd, hoe ze werden uitgevoerd en welk effect ze sorteerden. Er werden controlebezoeken afgelegd bij de Commissie en in de voornaamste begunstigde lidstaten (Spanje, Portugal, Italië, Ierland en Frankrijk). Een steekproef van op basis van hun financiële gewicht en representativiteit geselecteerde projecten werd ter plaatse bezocht. |
|
V. |
De bosbouwstrategie van de EU gaat ervan uit dat de (hoofdzakelijk economische, ecologische en sociale) doelstellingen van het bosbouwbeleid complementair zijn; in werkelijkheid zijn ze vaak tegenstrijdig. Bij gebreke van een gemeenschappelijke definitie van „bos”, kan moeilijk worden nagegaan in hoeverre de doelstelling is bereikt (zie de paragrafen 15-18). |
|
VI. |
Het beheer van de bosbouwstrategie van de EU wordt gedeeld door de Commissie en de lidstaten. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling in hoeverre de gefinancierde projecten bijdragen tot het welslagen van de EU-strategie is niet duidelijk toegewezen (zie de paragrafen 19-22). |
|
VII. |
Sinds 2000 moeten de lidstaten hun bosbouwmaatregelen baseren op nationale of subnationale bosbouwprogramma's. Deze zijn echter niet altijd voorhanden, en wanneer ze bestaan, lopen ze inhoudelijk sterk uiteen. Waar geen bosbouwprogramma’s bestonden, aanvaardde de Commissie plannen voor plattelandsontwikkeling (PPO's) en operationele programma's (OP's) als gelijkwaardig aan de nationale programma's. Maar de beoordeling ervan werd beïnvloed door de interne organisatie van de Commissie zelf en door tijdsdruk. De informatie van de Commissie over bosbouwmaatregelen in de lidstaten is nog steeds onvolledig (zie de paragrafen 23-36). |
|
VIII. |
De steun voor de bosbouw wordt verleend met behulp van de instrumenten voor de programmering van de plattelandsontwikkeling, maar ondervindt hinder van de grote vraag naar middelen voor de reeds lopende begeleidende GLB-maatregelen inzake bosbouw. De lange looptijd van bosbouwcontracten laat niet veel speelruimte over: een groot deel van het beschikbare geld is in de praktijk reeds toegewezen in de vorm van begeleidende GLB-maatregelen. (zie de paragrafen 37-39). |
|
IX. |
Het bestaande systeem voor de uitvoering van bosbouwmaatregelen is ingewikkeld. Dit levert zowel de beherende autoriteiten als de begunstigden moeilijkheden op (zie de paragrafen 40-42). |
|
X. |
De controleurs constateerden een aantal gebreken in de uitvoering van de bosbouwmaatregelen (zie de paragrafen 43-58 en 62-64), zoals:
|
|
XI. |
Wanneer de bebossing door gemeenten wordt uitgevoerd, ontvangen deze geen steun voor het verzorgen van zaailingen en jonge aanplant. Omdat sommige van deze lokale autoriteiten beweerden, wellicht niet over de nodige financiële middelen te beschikken, dreigen projecten waarnaar veel EU-steun is gegaan, na enige jaren te mislukken (zie de paragrafen 59-61). |
|
XII. |
Uitbreiding van bosgebieden door gesubsidieerde bebossing van landbouwgrond is zeer duur, voornamelijk wegens de compensatie van de inkomensderving van de landbouwers gedurende 20 jaar. Bovendien is er niet bijster veel bereikt en had het goedkoper gekund (zie de paragrafen 65-78). |
|
XIII. |
Diverse aspecten van de steunregeling moeten opnieuw worden bekeken. De Commissie moet met name opnieuw bezien hoe de bosbouwmaatregel doelgerichter en tegen geringere kosten voor de EU-begroting kan worden ingezet, waarbij rekening wordt gehouden met de verschuivingen in de behoeften van de bevolking en met het feit dat het accent in de communautaire regelgeving thans op duurzame voordelen voor het milieu ligt (zie de paragrafen 79-87). |
INLEIDING
Bossen in de EU: basisgegevens
|
1. |
Van het totale grondgebied van de EU bestaat 136 miljoen ha (5) ofwel ongeveer 36 % uit bossen en bosrijke gebieden. Bossen bevorderen het toerisme en worden beschouwd als een belangrijk bestanddeel van de Europese natuur en als leefgebied van een groot aantal zoogdier-, vogel- en reptielsoorten. Ze bieden bescherming tegen bodemerosie, lawines en wind. |
|
2. |
Bossen zijn van groot sociaal-economisch belang. Ongeveer 65 % van de bossen zijn privé-bezit van ongeveer 12 miljoen eigenaren in de EU. De eigendomsstructuren in de EU lopen echter sterk uiteen. In Griekenland en Ierland bezit de staat ongeveer tweederde van het bosbestand. In België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Spanje zijn de voornaamste boseigenaren lokale overheden en in de Noordse landen geeft privé-bezit de toon aan. Economisch gezien is de EU-15 's werelds op een na grootste producent van papier en zaaghout en de op twee na grootste exporteur van bosbouwproducten. De productie van de bedrijfstakken die van bossen afhankelijk zijn, is ongeveer 300 miljard EUR waard, ofwel 10 % van de totale waarde van in de EU gefabriceerde goederen (5). |
|
3. |
De bosbouwsector is een belangrijke werkgever, met name in de plattelandsgebieden van de EU. Volgens de Commissie (6) verschaft de sector werk aan naar schatting 2,6 miljoen personen. |
EU-steun voor bosbouw en de bosbouwstrategie van de EU
|
4. |
De EU steunt de bosbouw sinds 1964. Meer dan 30 jaar lang was de steun gericht op verbetering van de bosstructuur; sinds 1992 komt daarbij de bebossing van landbouwgrond. Op 15 december 1998 kreeg de sector een nieuwe impuls toen de Raad een resolutie vaststelde (7) waarin een bosbouwstrategie voor de Europese Unie werd uitgestippeld. |
|
5. |
De strategie omvat een kader voor bosbouwmaatregelen, waarin uitzicht wordt geboden op de integratie van het bosbeleid in andere beleidsterreinen en een transparante aanpak wordt aangemoedigd waaraan alle belanghebbenden (8) kunnen deelnemen. Deze strategie is gebaseerd op internationale verbintenissen die de Commissie en de lidstaten voorheen zijn aangegaan en moest worden uitgevoerd op basis van nationale en regionale bosbouwprogramma's. |
|
6. |
De strategie berust op twee grondbeginselen:
|
Financiële steun van de EU voor bosbouw
|
7. |
In de periode 1992-1999 werd ongeveer 1 500 miljoen EUR aan de bebossing van landbouwgrond besteed. In de periode 2000-2006 moet de EU-bijdrage volgens plan 2 387 miljoen EUR voor bebossing en 2 420 miljoen EUR voor andere bosbouwmaatregelen bedragen (10) (zie de tabel).
|
|
8. |
In het jaar 2000 werden de bosbouwuitgaven bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 geïntegreerd in de steun voor plattelandsontwikkeling (11). Met deze steun wordt met name één of meer van de volgende doelstellingen nagestreefd (artikel 29):
Er werden twee soorten maatregelen ingevoerd:
|
|
9. |
Alle financiële steun van de EU voor de bebossing van landbouwgrond komt ten laste van het EOGFL, afdeling Garantie. De bebossing van „andere” grond wordt gefinancierd uit de afdeling Oriëntatie van het EOGFL indien ze plaatsvindt in regio's die onder doelstelling 1 van de Structuurfondsen vallen (14), en uit de afdeling Garantie van het EOGFL indien ze elders plaatsvindt. |
|
10. |
De cijfers in de tabel tonen aan dat de lidstaten de strategie verschillend aanpakken. De noordelijke EU-landen (Zweden en Finland) beschikken reeds over een groot bosareaal en voeren geen noemenswaardig bebossingsbeleid, maar leggen zich liever toe op andere prioriteiten in de plattelandsontwikkeling. De uitgaven zijn het hoogst in Spanje, Italië en Portugal, waar niet alleen het gevaar van schade aan het bosbestand door brand en droogte groot is, maar waar bosbouwmaatregelen ook om economische, sociale en milieuredenen worden bevorderd. |
De controle van de Rekenkamer
|
11. |
De conclusie van een eerdere controle van de Rekenkamer (15) luidde dat er onvoldoende analyses van het effect, evaluaties en toezicht op de uitvoering door de lidstaten waren. |
|
12. |
De onderhavige controle had betrekking op de bosbouwmaatregelen van de verordening voor plattelandsontwikkeling die in paragraaf 8 zijn samengevat (16). De controle van de Rekenkamer had voornamelijk ten doel uit te maken:
|
|
13. |
Er werden controlebezoeken gebracht aan de Commissie (directoraat-generaal Landbouw), waar de informatie over de uitvoering van de strategie werd onderzocht. Ook werden er controles verricht op het beheer van de bosbouwmaatregelen en -projecten door de nationale, regionale en lokale bestuursinstanties in de voornaamste ontvangende lidstaten (Spanje, Portugal, Italië, Ierland en Frankrijk). 34 projecten, geselecteerd op basis van het financiële gewicht en de representativiteit van de maatregelen, werden ter plaatse gecontroleerd. |
DE STRATEGIE VAN DE EU EN DE UITVOERING ERVAN
Rechtsvoorschriften
|
14. |
Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voorziet niet in een gemeenschappelijk bosbouwbeleid en in de artikelen van het EG-Verdrag met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn geen bepalingen over de markt voor producten van de bosbouw, zoals hout, opgenomen. Communautaire acties op bosbouwgebied worden dan ook verricht met toepassing van voor andere beleidsterreinen geldende bepalingen van het EG-Verdrag (17). Bijlage I geeft een samenvatting van de voornaamste bosbouwmaatregelen uit het verleden. |
Duurzaamheid in de praktijk
|
15. |
Het begrip duurzaamheid is ontwikkeld op internationale conferenties en heeft meestal met politieke toezeggingen te maken. Op conferenties in Helsinki en Lissabon, respectievelijk in 1993 en 1998, werd het concept duurzaam bosbeheer nader omschreven door een lijst van toezichtindicatoren op te stellen. Het blijft echter een vaag begrip omdat het is gebaseerd op een geheel van (hoofdzakelijk economische, milieu- en sociale) doelstellingen en intenties (bijvoorbeeld bescherming van de biodiversiteit en productiviteit) die onderling tegenstrijdig kunnen zijn. |
|
16. |
Het moet bijzonder moeilijk zijn geweest een goed evenwicht te vinden tussen de economische, ecologische en sociale doelstellingen. De betrokken partijen definiëren dit evenwicht, naar gelang van hun eigen belangen, uiteenlopend en er bestaan conflicten tussen deze belanghebbenden. In een bezochte lidstaat werd op het beleid scherpe kritiek geleverd door milieu-NGO's, die beweerden dat het te zeer zou zijn toegespitst op de economische aspecten en te weinig op de noodzaak de biodiversiteit in stand te houden. Andere lidstaten schonken weinig aandacht aan de sociale functie van bossen. De grafiek illustreert de diverse componenten van duurzaamheid.
|
De lidstaten definiëren de term „bos” verschillend
|
17. |
De lidstaten hanteren uiteenlopende definities van bosgebieden. Er bestaat een internationaal ontwikkelde definitie (met name bij de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties — FAO (18)), maar deze wordt niet in alle lidstaten op dezelfde wijze gehanteerd, zoals blijkt uit een verslag van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (19). |
|
18. |
Bijlage II laat de verschillen tussen de door de lidstaten gehanteerde definities van het begrip „bos” zien. Zo zou het bosareaal van de hele EU ruwweg 5 % kleiner uitvallen indien de door Ierland gehanteerde definitie werd gebezigd, terwijl het met de Luxemburgse definitie ongeveer 3 % groter zou worden (20). Een van de doelstellingen van de EU-steunverlening voor bossen is de uitbreiding van bosgebieden. Bij gebreke van een uniform gehanteerde omschrijving kan echter moeilijk worden nagegaan in hoeverre de doelstelling is bereikt. |
Het gedeelde beheer van de uitvoering van de bosbouwstrategie is niet duidelijk geregeld
|
19. |
Het beheer van de bosbouwstrategie van de EU wordt gedeeld tussen de Commissie en de lidstaten. De verschillende verantwoordelijkheden voor de uitvoering van de strategie in het kader van de verordening inzake plattelandsontwikkeling zijn:
|
|
20. |
Bijgevolg moeten bosbouwmaatregelen in de lidstaten voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1257/1999, waarvoor de financiële verantwoordelijkheid, met inbegrip van de evaluatie van de deugdelijkheid ervan (efficiëntie, doeltreffendheid, zuinigheid) bij de Commissie ligt (22), terwijl de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de opstelling en uitvoering van de nationale programma's waarmee uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen (23). |
|
21. |
De controle wees uit dat noch de Commissie, noch de lidstaten de verantwoordelijkheid namen, te beoordelen of een project bijdroeg tot het welslagen van de bosbouwstrategie van de EU. Verder gingen de nationale instanties niet stelselmatig na of een voor EU-cofinanciering goedgekeurd project paste in de strategie en de doelstellingen ervan. |
|
22. |
Er moet duidelijkheid komen over de verantwoordelijkheden en de rol van de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van de strategie, niet alleen om in algemene zin het beheer doeltreffender te maken, maar ook om het effect van de EU-steun voor de bosbouw te maximaliseren. Dat zal de Commissie ook helpen, geheel te voldoen aan de rechtsvoorschriften betreffende haar financiële verantwoordingsplicht inzake de uitvoering van de begroting. |
NATIONALE BOSBOUWPROGRAMMA'S (NBP'S) OF GELIJKWAARDIGE INSTRUMENTEN
|
23. |
Zoals aangegeven in paragraaf 19, sub a) en bepaald in de basisverordening over de steun voor plattelandsontwikkeling (24), moesten de lidstaten vanaf 1999 hun bosbouwmaatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling op nationale of subnationale bosbouwprogramma's of gelijkwaardige instrumenten baseren. |
|
24. |
In een door de Commissie gecofinancierde studie (25), bedoeld om de beleidsbepalers verbeterde middelen aan de hand te doen voor de opstelling en uitvoering van nationale bosbouwprogramma's, is het bestaan van dergelijke programma's in de lidstaten onderzocht. De beschikbaarheid en inhoud van dergelijke programma's bleken sterk uiteen te lopen. In de studie wordt opgemerkt dat sommige lidstaten in 2001 nog steeds niet over zulke programma's beschikten, dat andere deze aan het ontwikkelen en slechts een paar lidstaten deze al aan het uitvoeren waren. |
|
25. |
Tot een gemeenschappelijke aanpak van de omschrijving van de beginselen voor nationale bosbouwprogramma's werd in feite pas in april 2003 besloten (26). |
|
26. |
De voornaamste in de studie vermelde problemen waren: de ontwikkeling van de bosbouwprogramma's verloopt traag; de formulering bevat vaagheden en de uitvoering, wanneer daarvan al sprake is, verloopt versnipperd. De studie wees onder meer het bestaan van vele actoren en de vaagheid van het concept duurzaamheid als oorzaken van deze situatie aan. |
|
27. |
Krachtens de verordening mag steun voor de bosbouw, wanneer er geen bosbouwprogramma's zijn, op gelijkwaardige instrumenten worden gebaseerd (27). De verordening bepaalt uitdrukkelijk dat het instrument gelijkwaardig moet zijn en dus de verbinding moet vormen en rechtvaardigen tussen de bosbouwstrategie van de EU en de door de EU gecofinancierde nationale bosbouwmaatregelen. Als gelijkwaardig aan bosbouwprogramma's heeft de Commissie plannen voor plattelandsontwikkeling (PPO's) en operationele programma's (OP's) aanvaard. |
|
28. |
De PPO's leggen echter verband tussen diverse maatregelen voor plattelandsontwikkeling om het beleid voor plattelandsontwikkeling uit te voeren. Gewoonlijk zijn ze niet toegespitst op bosbouw, maar op andere agrarische prioriteiten, waarnaar dan ook de meeste financiële middelen gaan. De bosbouwprogramma's zijn gericht op prioriteiten in verband met bossen, waaronder de uitvoering van de strategie, maar de in de PPO's neergelegde bosbouwmaatregelen zijn vaak slechts van marginaal belang in vergelijking met de meer op de landbouw gerichte maatregelen in de tweede pijler van het GLB. |
|
29. |
Bovendien werd de beoordeling van de Commissie van de gelijkwaardige instrumenten beïnvloed door zowel tijdsdruk als de interne organisatie, zoals hieronder wordt uiteengezet. |
|
30. |
Krachtens de regelgeving (28) moesten de nationale autoriteiten zowel de PPO's als de OP's uiterlijk eind 1999 bij de Commissie indienen. De programmeringsperiode ging in op 1 januari 2000. Eind 1999 en begin 2000 stond de Commissie onder een uiterst hoge werkdruk en maandenlang moesten de eenheden van de Commissie grote hoeveelheden documenten binnen een zeer kort tijdsbestek beoordelen (29). |
|
31. |
Vóór de goedkeuring van de plannen vonden er vaak uitvoerige discussies en onderhandelingen plaats tussen de Commissie en de nationale autoriteiten. Bosbouwmaatregelen vormden slechts één van de discussie-onderwerpen en er volgden vele wijzigingen. Bij de meeste lidstaten nam het goedkeuringsproces meer dan een jaar in beslag en de programma's en plannen werden pas in 2001 goedgekeurd. |
|
32. |
Één van de oorzaken hiervan is dat bij het goedkeuringsproces van de Commissie voor PPO's en OP's en dus bij de goedkeuring van de bosbouwmaatregelen veel verschillende DG's en eenheden zijn betrokken (30). Voor de analyse van de PPO's was het DG Landbouw verantwoordelijk, terwijl de OP's hoofdzakelijk werden gecoördineerd door het DG Regionaal beleid. In totaal zijn meer dan acht eenheden binnen het DG Landbouw en zeven andere DG's (bijvoorbeeld Milieu, Energie en Vervoer, Gezondheid en consumentenbescherming) betrokken bij kwesties in verband met bossen. De versnippering van de bevoegdheden voor bosbouw over zo vele diensten van de Commissie bedreigt de samenhang en bemoeilijkt de besluitvorming. |
|
33. |
Deze kwestie werd reeds in 1997 door het Europees Economisch en Sociaal Comité aan de orde gesteld (31) in de volgende bewoordingen: „Voorbereiding en toepassing van de voor de bosbouw relevante regelgeving is verdeeld over verschillende DG's van de Commissie, waardoor het moeilijk is om de doelstellingen van het bosbeleid op een samenhangende wijze aan elkaar te relateren”. |
De informatie van de Commissie over bosbouwmaatregelen op het niveau van de lidstaten is nog onvolledig
|
34. |
Om de samenhang met de bosbouwmaatregelen met EU-financiering te beoordelen, heeft de Commissie informatie nodig over de bosbouwmaatregelen in de lidstaten die niet uit de EU-begroting worden gefinancierd. Deze informatie was bij de Commissie echter niet beschikbaar toen Verordening (EG) nr. 1257/1999 werd voorgesteld en vastgesteld, en ontbreekt nog steeds. Volgens de Commissie bezitten de lidstaten zelf geen inventaris van de verschillende bosbouwmaatregelen. |
|
35. |
De Commissie moet in kennis worden gesteld van staatssteun in de bosbouwsector (en andere sectoren). De eenheid die voor bosbouw verantwoordelijk is bij het DG Landbouw ontvangt een kopie van de door de lidstaten ingezonden gegevens. Er wordt van deze steun echter geen inventaris opgemaakt. |
|
36. |
Er loopt een door de EU gefinancierd onderzoeksproject (gecoördineerd door het European Forestry Institute) met als doel betrouwbaarder kennis van de overheidsfinanciering van de bosbouwsector te verkrijgen. De eerste resultaten zouden in de loop van het jaar 2004 beschikbaar moeten komen. Deze basisinformatie over de bestaande financiële instrumenten en het effect ervan zou een essentiële voorwaarde voor extra EU-financiering moeten zijn. |
VEEL MIDDELEN VLOEIEN NAAR MAATREGELEN UIT DE VOORGAANDE PROGRAMMERINGSPERIODE
|
37. |
De benutting van de programmering voor plattelandsontwikkeling wordt belemmerd doordat veel middelen naar begeleidende bosbouwmaatregelen van het GLB vloeien waarvoor reeds eerder contracten zijn aangegaan. Door de lange looptijd van bosbouwcontracten rest er weinig speelruimte omdat een groot deel van het beschikbare geld in de praktijk reeds is toegewezen in de vorm van begeleidende GLB-maatregelen, zoals hieronder wordt verduidelijkt. |
|
38. |
Aan bebossingscontracten met een looptijd van maximaal 20 jaar die zijn aangegaan vóór 2000 (toen de maatregel werd gefinancierd als begeleidende maatregel in het kader van de GLB-hervorming) zijn veel middelen besteed die waren bestemd voor de bebossingsmaatregel in het kader van de plattelandsontwikkeling. In de periode 2000-2002 werden de meeste voor bebossing in de programmeringsperiode 2000-2006 toegewezen middelen in feite aan eerdere contracten in het kader van regelingen voor begeleidende maatregelen besteed. Hoewel er voor de nieuwe programmeringsperiode veel strengere milieu-eisen worden gesteld, valt er daardoor vooralsnog geen gunstiger effect op het milieu te constateren, want voor de meeste opgenomen middelen gelden nog de minder strikte verbintenissen van vóór 2000. |
|
39. |
De zevenjarige duur van de huidige programmeringsperiode is niet goed toegesneden op bebossingscontracten, waarvan de looptijd 20 jaar kan bedragen en vaak ook bedraagt. Met name het recht van de begunstigde op een jaarlijkse premie voor elke hectare, ter dekking van een veronderstelde inkomensderving gedurende wel 20 jaar, gaat de financiële middelen van de programma's ver te boven. |
EEN INGEWIKKELD SYSTEEM
Moeilijk voor de beheersautoriteiten en de begunstigden
|
40. |
Zoals opgemerkt in paragraaf 5 zijn de financieringsregelingen complex. Het voorschrift dat de beheersautoriteiten twee reeksen regels moeten hanteren, vormt een ernstige en overbodige complicatie. De door de lidstaten uit te voeren controles op verrichtingen verschillen naargelang de verrichtingen uit de afdeling Garantie of de afdeling Oriëntatie van het EOGFL zijn gefinancierd (32). Deze dualiteit van de systemen vermindert de duidelijkheid en doeltreffendheid ervan. Op de conferentie van Salzburg over plattelandsontwikkeling werd dit uitvoeringssysteem door diverse betrokken partijen bekritiseerd (33). |
|
41. |
De regelgeving is bij diverse gelegenheden gewijzigd. Voor het laatst werden er in 2003 diverse wijzigingen ingevoerd waarvan er twee van bijzonder belang zijn. Opnieuw werd toegestaan de kosten van sommige bosbouwinvesteringen aan de hand van standaardprijzen per eenheid te bepalen, terwijl voorheen facturen of gelijkwaardige documenten ter onderbouwing van de gedane uitgaven werden verlangd. Verder werd het op de GBCS-vereisten gebaseerde sanctiesysteem (34) voor oppervlaktesteun met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 niet langer van toepassing geacht. Daardoor is niet duidelijk welke sancties moeten worden opgelegd wanneer de gedeclareerde oppervlakte verschilt van die welke tijdens de controle wordt geconstateerd. |
|
42. |
Voor de begunstigden is het systeem al even ingewikkeld. Om voor de maatregel in aanmerking te komen, moeten zij wel 22 documenten indienen. De daarvoor toegestane tijd is kort en een bijkomende moeilijkheid is dat de aanvraagtermijnen van tevoren niet altijd goed bekend zijn. In alle bezochte lidstaten laten de begunstigden bijgevolg de aanvragen gewoonlijk door gespecialiseerde bureaus en consultants indienen, waardoor de administratieve rompslomp wordt vergroot (Italië, Ierland, Spanje, Portugal en Frankrijk). |
UITVOERING VAN DE BOSBOUWMAATREGELEN
Bebossing van landbouwgrond
|
43. |
Voor de periode 1992-1999 werd de bebossing van landbouwgrond geregeld bij Verordening (EEG) nr. 2080/92. Dit was een begeleidende GLB-maatregel, verplicht voor de lidstaat en bedoeld ter bevordering van alternatief gebruik van landbouwgrond en de ontwikkeling van bosbouwactiviteiten op landbouwbedrijven. |
|
44. |
Voor de periode 2000-2006 bestaat de bebossing van landbouwgrond zoals bepaald in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 in de omzetting van landbouwgrond in bossen en bosgebieden. Met bebossing wordt beoogd de uitbreiding van bosgebieden te bevorderen met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (zie paragraaf 8). Er wordt steun toegekend indien de aanplant is aangepast aan de lokale omstandigheden en milieuvriendelijk is. De lidstaat moet specificeren welke landbouwgrond voor steun in aanmerking komt. Deze omvat met name bouwland, grasland, blijvend weiland en voor meerjarige teelten gebruikte grond waarop geregeld landbouw wordt beoefend (Verordening (EG) nr. 445/2002, artikel 26). |
|
45. |
Bijgevolg werd bij de bebossing van landbouwgrond de klemtoon verlegd van bevordering van alternatief gebruik van landbouwgrond overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2080/92 naar bevordering van de uitbreiding van bosgebieden met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1257/1999. Ook maakt bebossing thans deel uit van de PPO's, waarvan de administratie, uitvoering en controle variëren volgens de criteria van de lidstaten. Bebossing is niet langer verplicht gesteld. |
Milieuvriendelijke uitbreiding van bosgebieden
|
46. |
De vraag welke grond prioriteit verdiende voor een milieuvriendelijke bebossing, bleek voor uiteenlopende interpretaties vatbaar. In sommige landen werd gekozen voor weinig vruchtbare, goedkope grond op onbeschutte hellingen om erosie tegen te gaan (Spanje), zodat rekening werd gehouden met de milieubehoeften, maar niet altijd werd voldaan aan de eis dat het om landbouwgrond moest gaan. In andere landen (Italië, Portugal), waar vergelijkbare klimatologische omstandigheden heersen en het milieu soortgelijke eisen stelt, viel bebossing van vruchtbare en dure landbouwgrond te constateren. Er werd niet in duidelijke operationele doelstellingen of richtlijnen aangegeven hoe bebossing door het stellen van prioriteiten kan worden ingepast in de strategie, met name in het onderdeel milieu. In drie van de vijf bezochte lidstaten (Spanje, Portugal en Frankrijk) werden niet stelselmatig vóór de goedkeuring van de projecten verificaties van de milieuvriendelijkheid verricht, en in één lidstaat (Ierland) bleek bij een van de bezochte projecten geen goedkeuring vooraf te zijn verleend, hoewel de procedures dit voorschreven. |
Administratieve uitvoering (onduidelijke criteria voor de selectie van projecten)
|
47. |
Bij de meeste maatregelen werden er meer projectaanvragen ingediend dan er middelen beschikbaar waren. Om uit te maken welke projecten zouden worden gefinancierd, moest dan ook een keuze worden gemaakt uit de subsidiabele aanvragen. Ondanks de door de Commissie uitgebrachte richtsnoeren (35) constateerden de controleurs een aantal gebreken in de procedure voor de selectie van de projecten: frequent gebrek aan duidelijke, transparante en objectieve criteria voor het rangschikken en selecteren van de verschillende projectaanvragen (Italië, Spanje, Portugal en Frankrijk). Vaak werd het beginsel „die eerst komt, eerst maalt” gehanteerd (36). Soms waren de selectieprocedures onvoldoende gedocumenteerd. Er was geen behoorlijk informatiesysteem opgezet om afgewezen of uitgesloten aanvragen te registreren (Italië, Portugal). |
Ontoereikende verificatie van het voorafgaande gebruik van de grond
|
48. |
Een belangrijk kenmerk van de bebossingsmaatregel is dat de grond slechts in aanmerking kan komen indien hij voorheen voor landbouwdoeleinden in gebruik is geweest. Het voorafgaande gebruik van de grond bepaalt ook de compenserende steun voor inkomensderving, die hoger is naarmate het voorafgaande gebruik winstgevender was. Daarom is het van het grootste belang dat er betrouwbare systemen bestaan om te verifiëren of de informatie ter rechtvaardiging van het compensatiebedrag juist is (37). |
|
49. |
Tijdens de controle werd geconstateerd dat de verstrekte informatie meestal afkomstig is van de opgaven van de aanvrager zelf. Doorgaans werden als voorafgaande teelten gewassen opgegeven die recht geven op het hoogste compensatiebedrag (bijvoorbeeld tarwe). De overheidsinstanties pasten echter geen deugdelijke procedures toe om de juistheid van deze opgave te verifiëren. Er werd met name niet stelselmatig nagegaan welk gewas in de voorgaande jaren in het GBCS (38) was geregistreerd (Italië, Ierland, Spanje en Portugal). Sommige bestuursinstanties accepteerden (ten dele verouderde) kadastrale informatie ter onderbouwing van de opgave (Spanje en Ierland). Andere verifieerden de juistheid van de opgaven van de landbouwers tijdens controles ter plaatse die door de beheersautoriteit werden uitgevoerd voordat de investering werd goedgekeurd (Italië en Ierland). Maar hoewel deze controlebezoeken nuttig waren, kon daarmee niet altijd nauwkeurig worden bepaald welk gewas voorheen op de grond was verbouwd. |
|
50. |
In sommige gevallen werd een hoge compensatie voor inkomensderving toegekend hoewel de omliggende percelen uit arme grond bestonden en ten tijde van het controlebezoek als weideland voor schapen werd gebruikt (Ierland). In andere gevallen (Spanje) was het voorafgaande grondgebruik discutabel, omdat de grond al vele jaren niet meer in gebruik was. |
|
51. |
Gedurende de controle werd geconstateerd dat de referentieperiode ter rechtvaardiging van de indeling van grond als landbouwgrond van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschilde. In één lidstaat (Spanje) was die periode vijf keer zo lang als die in andere bezochte lidstaten (10 jaar tegen twee). Zo'n lange periode maakt het moeilijker; het gebruik van de grond in het verleden te verifiëren en maakt het twijfelachtig of de grond werkelijk is gebruikt zoals opgegeven. Blijkens de controle waren sommige gevallen waarin voorafgaand gebruik als landbouwgrond was aanvaard betwistbaar. Er is duidelijk behoefte aan een coherente aanpak; de Commissie zou een leidraad moeten geven. |
Berekening van de compensatie van inkomensderving
|
52. |
Het bedrag dat per hectare moet worden betaald ter compensatie van inkomensderving gedurende maximaal 20 jaar is vastgesteld in het PPO. De rechtsgrondslag (Verordening (EG) nr. 1257/1999 schrijft niet voor dat de lidstaten de berekening van deze bedragen in hun ontwerp-programma moeten motiveren, terwijl dit bij milieumaatregelen in de landbouw wel een vereiste is. Op deze kwestie heeft de Rekenkamer in het verleden gewezen (39). Uit de controle in de lidstaten bleek dat de bedragen die waren vastgesteld als compensatie van inkomensderving de in de verordening vastgestelde grenzen niet overschreden. In vrijwel alle bezochte lidstaten werd echter geen toereikende documentatie verstrekt om de inkomensderving te bewijzen waarvoor in het PPO een compensatie was vastgesteld (Italië, Ierland, Spanje en Portugal). Deze essentiële informatie moet verstrekt en door de Commissie onderzocht worden. |
Geen verifieerbaarheid bij de criteria om als landbouwer te worden aangemerkt
|
53. |
Een ander aspect van de compensatie van inkomensderving is dat de begunstigde een hogere compensatie ontvangt als hij landbouwer is. De criteria waaraan een landbouwer moet voldoen, verschillen naar gelang van de lidstaat en ook van het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 2080/92 en Verordening (EG) nr. 1257/1999. In de regel worden als criteria gehanteerd de werktijd die aan landbouw wordt besteed en het daaruit verkregen inkomen. |
|
54. |
Uit de controle bleek dat zeer moeilijk kon worden nagegaan of de begunstigde werkelijk landbouwer was. Met name het percentage van de werktijd dat werkelijk aan landbouwactiviteiten wordt besteed, is doorgaans niet verifieerbaar. Bijgevolg wordt ook de status van landbouwer toegekend op basis van een verklaring van de begunstigde zelf dat hij aan de criteria voldoet (Italië, Ierland en Portugal). |
|
55. |
De controle bracht betwistbare gevallen aan het licht van begunstigden die als landbouwers werden betaald. In door de nationale instantie aanvaarde gevallen was grond aangekocht door iemand die een ander perceel bewerkte. Hij werd als landbouwer erkend op grond van zijn activiteit op de andere grond en ontving bijgevolg compensatie voor inkomensderving voor de pas gekochte grond, hoewel hij deze zelf voordien nooit had bewerkt (40). |
|
56. |
De Commissie was vóór de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bekend met de moeilijkheden die het onderscheid tussen landbouwers en niet-landbouwers oplevert bij de uitvoering van de maatregel in de praktijk. In haar verslag 1997 (41) aan het Parlement en de Raad over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2080/92 wordt verklaard dat het verschil in steun naargelang de begunstigde al dan niet als hoofdberoep de landbouw beoefent, de betrokken instanties in de lidstaten ten aanzien van de premie ter vergoeding van inkomensverlies met moeilijkheden confronteert. De Commissie heeft naar aanleiding hiervan echter geen leidraad gegeven, en er zijn geen corrigerende maatregelen getroffen. |
Gebrekkige controles ter plaatse door de nationale instantie
|
57. |
De lidstaten moeten controles ter plaatse organiseren om de regelmatigheid van de betalingen te verifiëren (42). Daarin zijn verscheidene gebreken geconstateerd:
|
Andere bosbouwmaatregelen
|
58. |
Onder de andere bosbouwmaatregelen valt een groot aantal acties en ingrepen die zijn opgesomd in de artikelen 30 en 32 van Verordening (EG) nr. 1257/1999. Het betreft hoofdzakelijk investeringen in de bosbouw maar ook de bebossing van niet-landbouwgrond. Sommige maatregelen zijn gericht op het behoud en de verbetering van de ecologische stabiliteit van bossen wanneer de beschermende en ecologische functie van deze bossen van openbaar nut is. Andere zijn gericht op het voorkómen van brand en andere natuurrampen, en op het tegengaan van erosie. |
Subsidiabiliteit van grond in overheidsbezit
|
59. |
Krachtens de toepasselijke verordening (43) kan bosbouwsteun slechts worden verleend voor bossen en gronden die eigendom zijn van particuliere personen of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan. |
|
60. |
Grond en bos in eigendom van andere overheidsinstanties dan gemeenten (bijvoorbeeld staat of regio) zijn niet subsidiabel. Tijdens de controle leverden verscheidene beheersinstanties hierop de kritiek dat acties van grote ecologische waarde niet werden aangemoedigd (Italië en Spanje). In één lidstaat (Ierland) verkreeg een semi-overheidsorgaan, dat op het eerste gezicht niet in aanmerking kwam, toch deze subsidies. Dankzij een wijziging (44) van de basisverordening kan er nu in overheidsbossen worden geïnvesteerd met het doel de ecologische of maatschappelijke waarde ervan te verhogen (artikel 30, lid 1, tweede streepje). De bebossing van grond in overheidsbezit (met uitzondering van gemeenten) blijft echter niet-subsidiabel. |
|
61. |
Bij bebossing door gemeenten wordt in de huidige steunregeling geen steun voor onderhoud verleend. Gemeenten beweerden dat zij wellicht niet de financiële middelen zouden hebben om te waarborgen dat zaailingen en jonge aanplant naar behoren zouden worden verzorgd en onderhouden. Hierdoor is het risico groot dat projecten waarvoor aanzienlijke EU- en nationale steun is verleend, in latere jaren zullen mislukken. |
Veel middelen besteed aan herstel van schade door natuurrampen
|
62. |
In 1999 hadden een aantal landen, waaronder Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Denemarken, te lijden van hevige winden. Slechts één lidstaat (Frankrijk) besloot, gebruik te maken van de mogelijkheid om de kosten van het schadeherstel uit middelen voor plattelandsontwikkeling te cofinancieren. Daardoor besteedde het echter alleen al aan deze maatregel tweederde van de beschikbare middelen. In de andere lidstaten werden extra middelen uitgetrokken, waarvan de geplande strategie of de programmeringsregelingen geen hinder ondervonden. |
|
63. |
Er bestaan dus uiteenlopende benaderingen van hetzelfde probleem. Hoewel dit legaal is, valt te betwijfelen of deze verschillende benaderingen van de financiering van stormschade en de uitvoering van de strategie op lange termijn even doeltreffend zijn. De Commissie zou moeten nagaan welke aanpak het best voorziet in de toekomstige behoeften van de bossen in de EU. Zo werd in Denemarken na de stormen van 1999 een regeling ingevoerd waarin verzekering tegen toekomstige stormschade gepaard ging met staatssteun voor het herstel van particuliere bossen. |
Naleving van aanbestedingsprocedures
|
64. |
Uit de controles bleek dat de procedures voor de controle op openbare aanbestedingen voor bosbouwmaatregelen moeten worden verbeterd, met name gezien de beperkte concurrentie op dit gebied. In twee lidstaten (Italië en Ierland) werden overtredingen van de aanbestedingsprocedure geconstateerd. |
EFFECT VAN DE MAATREGEL BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND
De bebossing van landbouwgrond is zeer duur, voornamelijk wegens de compensatie van inkomensderving gedurende 20 jaar (spaarzaamheid)
|
65. |
Gedurende de periode 1992-1999 kostte de bebossing van landbouwgrond in het kader van Verordening (EEG) nr. 2080/92 de EU-begroting 1,519 miljard EUR. Gedurende de periode 2000-2006 werd nog eens 2,38 miljard EUR uit de EU-begroting toegewezen aan de bebossing van landbouwgrond in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999. |
|
66. |
Wanneer de landbouwgrond aan een particulier toebehoort (het meest voorkomende geval), bestaan de financieringskosten uit drie elementen:
|
|
67. |
Het meest kost de compensatie van de inkomensderving. Zo beliep de EU-steun die aan een gecontroleerd bebossingsproject werd toegekend 847 487 EUR (75 % van de totale kosten). De steun bestond uit: aanlegkosten: 137 940 EUR (16 %); onderhoudskosten gedurende vijf jaar: 101 748 EUR (12 %); kosten wegens inkomensderving gedurende 20 jaar: 607 799 EUR (72 %). |
|
68. |
Bij alle gecontroleerde projecten vormde de compensatie van inkomensderving meer dan de helft van de totale kosten. De begunstigden zien deze compensatie als een gegarandeerd inkomen. Het is de voornaamste drijfveer geworden om aanvragen voor de maatregel in te dienen. |
|
69. |
Gedurende de periode 1992-1999 was de bebossing van landbouwgrond overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2080/92 een begeleidende GLB-maatregel waarmee werd beoogd een alternatief gebruik van landbouwgrond te stimuleren. Sinds 2000 maakt de maatregel deel uit van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling, die ten doel heeft de uitbreiding van bosgebieden met inachtneming van het milieu-effect te bevorderen. In het licht van deze heroriëntatie lijkt het gebruik van de meeste middelen voor de compensatie van inkomensderving gedurende 20 jaar in geval van particuliere landbouwgrond niet de meest spaarzame manier om het gestelde doel te bereiken en dient het opnieuw te worden bezien (zie ook de volgende paragrafen). |
Geen zeer grote toename van het bosbestand (doeltreffendheid)
|
70. |
Volgens de officiële eindevaluatie van Verordening (EEG) nr. 2080/92 zijn er voor 1,519 miljard EUR bossen aangelegd. In deze evaluatie wordt aangegeven dat de aangelegde opstanden 0,92 % (1 041 589 hectare) van het Europese bosareaal van 1998 uitmaakten. De evaluator concludeerde dat deze bijdrage al bij al niet erg groot leek te zijn en dat het effect op de verlaging van de landbouwproductie, die met de verordening was beoogd, vrij beperkt was. |
|
71. |
Bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 werd nog eens 2,38 miljard EUR voor de bebossing van landbouwgrond over de periode 2000-2006 bestemd. Doel was thans de uitbreiding van bosgebieden. Aan het mechanisme werd echter vrijwel niets veranderd. Waarschijnlijk zal de bijdrage van Verordening (EG) nr. 1257/1999 tot de uitbreiding van het bosbestand dan ook niet groter zijn dan die van Verordening (EEG) nr. 2080/92. |
|
72. |
In 1995 nam door de toetreding van Finland, Zweden en Oostenrijk het bosareaal van de EU met circa 57 miljoen hectare toe, van 79 tot 136 miljoen hectare (+72 %). De uitbreiding van 2004 betekent een nieuwe toename van het bosareaal van de EU, en wel met 24 miljoen hectare van 136 tot 160 miljoen hectare. |
|
73. |
Op een conferentie over de toekomst van de plattelandsontwikkeling in november 2003 werd de bebossing van landbouwgrond besproken (46). De veranderende context en de opeenvolgende uitbreidingen zijn echter van invloed geweest op prioriteiten waarmee tot dusver onvoldoende rekening is gehouden. |
|
74. |
Reeds in 1997 uitte het Europees Economisch en Sociaal Comité (47) twijfels over de doeltreffendheid van bebossing, toen het stelde: „Tevens dient te worden onderzocht of het op de lange termijn uit een oogpunt van efficiency gewenst zou zijn om de middelen van de EU te concentreren op bevordering van de houtafzet (onder andere ten bate van energieopwekking), in plaats van deze rechtstreeks te vertalen in steunmaatregelen voor bebossing. Middelen van de EU zouden met name bestemd dienen te worden voor onderzoek en onderwijs, alsmede voor voorlichting en advisering; ook dient er geld te gaan naar steunmaatregelen ten behoeve van het platteland, waardoor op de lange termijn de voorwaarden voor de bos- en houtsector worden verbeterd. De steun van de EU voor bebossing zou gericht dienen te worden op verbetering van de kwaliteit van bossen, zoals bestrijding van erosie, bescherming van grondwater, voorkoming van stormschade en herbebossing van gronden waar bosbranden hebben gewoed. In het kader van de structuurfondsen en fondsen voor regionale ontwikkeling van de EU zouden op ruimere schaal middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor het bedrijven van een economisch rendabele en milieuvriendelijke bosbouw en houtverwerking.” Met veel van de aanbevelingen is rekening gehouden in Verordening (EG) nr. 1257/1999, maar de voornaamste uitgaven gaan nog steeds naar bebossing. |
Er zijn betere manieren om resultaat te bereiken (doelmatigheid)
|
75. |
Ten aanzien van de doelstelling het bosgebied te vergroten (zie paragraaf 8), bestaan er andere soorten grond die kunnen worden bebost. In de verordening wordt bepaald dat steun voor de bebossing van landbouwgrond die eigendom is van overheidsinstanties uitsluitend dient ter dekking van de aanlegkosten (48), dat wil zeggen dat er geen compensatie van inkomensderving of onderhoudskosten behoeft te worden betaald, zoals bij de bebossing van particuliere grond het geval is. Indien de uitbreiding van het bosgebied wordt beoogd, kan dus theoretisch worden betoogd dat het veel efficiënter zou zijn deze actie op grond in overheidsbezit te richten. Dit zou grote besparingen opleveren (geen betaling van de compensatie van inkomensderving), zodat met hetzelfde steunbedrag een veel groter gebied zou kunnen worden bebost. |
Het effect is zeer versnipperd
|
76. |
Bovendien is met de bebossing een zeer versnipperd effect bereikt, gedeeltelijk doordat ze op vrijwillige basis geschiedde. Sommige landbouwers passen de maatregelen toe, andere niet. Bijgevolg bestaat er geen gecoördineerde strategie en worden bebossingsprojecten één voor één goedgekeurd, zodat het regionale of lokale effect ervan vaak niet kan worden gemeten. |
EFFECT VAN ANDERE BOSBOUWMAATREGELEN
|
77. |
Verscheidene lidstaten (Denemarken, Italië, Portugal en Griekenland) hebben te kennen gegeven dat de daadwerkelijke uitvoering van een bosbouwbeleid over de gehele EU werd beïnvloed door de lijst van maatregelen in de artikelen 30 en 32, die volgens hen meer op een raamwerk lijkt dan op gerichte maatregelen. |
|
78. |
De maatregelen in artikel 32 zijn meer gericht op milieuvoordelen. Er is echter zeer weinig gebruik van gemaakt, blijkbaar omdat de maximaal toegestane premie door potentiële begunstigden niet aantrekkelijk genoeg wordt bevonden (alle lidstaten). De Commissie zou dit fenomeen moeten bestuderen om ervoor te kunnen zorgen dat dit aspect van de strategie volgens plan functioneert. |
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
|
79. |
De EU ondersteunt bosbouwmaatregelen sinds 1964, hoewel de regelgeving niet voorziet in een gemeenschappelijk bosbouwbeleid. Sedert 2000 wordt financiële steun verleend in het kader van de verordening betreffende plattelandsontwikkeling in de EU, maar zij is gebaseerd op internationale politieke verbintenissen. De concepten in deze verbintenissen (duurzaamheid en multifunctionaliteit) zijn vaag, zodat de meerwaarde van de steun voor de EU moeilijk kan worden vastgesteld. Daarbij komt dat de lidstaten het begrip „bos” uiteenlopend definiëren (zie de paragrafen 14-18).
|
|
80. |
Het gedeelde beheer voor de uitvoering van de bosbouwstrategie is niet duidelijk. Wegens dit gebrek aan duidelijkheid voelt noch de lidstaat noch de Commissie zich verantwoordelijk voor de beoordeling van de bijdrage van een bosbouwproject tot het welslagen van de bosbouwstrategie van de EU (zie de paragrafen 19-22).
|
|
81. |
De Commissie gaat bij haar bosbouwsteun uit van het bestaan van nationale of subnationale bosbouwprogramma's of gelijkwaardige instrumenten, maar daarvan is slechts zelden sprake, en zo ja, dan zijn ze van zeer uiteenlopende kwaliteit (zie de paragrafen 23-26). |
|
82. |
Wanneer gelijkwaardige instrumenten worden gehanteerd, gewoonlijk plannen voor plattelandsontwikkeling, heeft de kwalitatieve beoordeling van de bosbouwmaatregelen te lijden van tijdsdruk en gebrek aan personeel. De kwalitatieve beoordeling kampt ook met een gebrek aan informatie bij de Commissie over bosbouwmaatregelen van de lidstaten (zie de paragrafen 27-36).
|
|
83. |
Aan bebossingscontracten die vóór 2000 zijn opgesteld en een looptijd van maximaal 20 jaar hebben, zijn grote bedragen besteed die bestemd waren voor de uitvoering van bebossingsmaatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling. Verder is een programmeringsperiode van zeven jaar niet goed toegesneden op de voor bosbouwmaatregelen vereiste planning op langere termijn, die 20 jaar kan bedragen (zie de paragrafen 37-39). |
|
84. |
Het gebruik van uiteenlopende financieringsregelingen (een combinatie van financiering uit het EOGFL-Oriëntatie en het EOGFL-Garantie) heeft geleid tot een ingewikkeld systeem voor de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid (zie de paragrafen 40-42).
|
|
85. |
Onderzoek van een selectie van projecten heeft een aantal gebreken aan het licht gebracht. De vraag welke grond prioriteit verdiende voor bebossing, werd uiteenlopend geïnterpreteerd. Wanneer de projectaanvragen meer middelen vergden dan er beschikbaar waren, bestonden er geen duidelijke criteria voor de keuze (rangschikking) van de projecten. Verder heerste er onzekerheid over het voorafgaande grondgebruik en de status van landbouwer van de begunstigde. Er waren ook gevallen waarin de door de lidstaten gehanteerde controlesystemen gebrekkig en ontoereikend waren (zie de paragrafen 43-58 en 62-64).
|
|
86. |
Bij bebossing door gemeenten (lokale instanties) wordt in de huidige steunregeling geen steun voor onderhoud verleend. Deze instanties bezitten wellicht niet de nodige financiën om te waarborgen dat zaailingen en jonge aanplant goed worden verzorgd (onderhoud). Daardoor is het risico groot dat projecten waarvoor aanzienlijke EU- en nationale steun is verleend, in latere jaren zullen mislukken (zie de paragrafen 59-61).
|
|
87. |
Het effect van de maatregel voor de bebossing van landbouwgrond is gering. Er is niet noemenswaardig bebost en het resultaat zou goedkoper kunnen worden bereikt. De gefinancierde projecten leiden in plattelandsgebieden tot een versnipperde en ongecoördineerde uitvoering. Al bij al zijn de bosbouwmaatregelen niet doelgericht genoeg (zie de paragrafen 65-78).
|
Dit verslag werd door de Rekenkamer te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 14 oktober 2004.
Voor de Rekenkamer
Juan Manuel FABRA VALLÉS
President
(1) Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).
(2) COM(1998) 649 van 3.11.1998.
(3) Resolutie van de Raad van 15 december 1998 (PB C 56 van 26.2.1999, blz. 1). Volgens de Resolutie van de Raad berust de verantwoordelijkheid voor bosbeleid bij de lidstaten en zijn de acties van de Gemeenschap gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel: „noemt het subsidiariteitsbeginsel, indachtig het feit dat het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet voorziet in een specifiek gemeenschappelijk bosbouwbeleid en de verantwoordelijkheid voor het bosbouwbeleid bij de lidstaten berust, evenwel in aanmerking nemend dat de Gemeenschap volgens het subsidiariteitsbeginsel en het concept van gedeelde verantwoordelijkheid, een positieve bijdrage kan leveren tot het voeren van een duurzaam bosbeheer en tot de multifunctionele rol van bossen”.
(4) Pan-Europese ministeriële conferentie 1993 te Helsinki.
(5) Bron: Commissie.
(6) COM(1998) 649.
(7) Resolutie van de Raad van 15 december 1998.
(8) Resolutie van de Raad van 15 december 1998. Volgens de Resolutie van de Raad berust de verantwoordelijkheid voor bosbeleid bij de lidstaten en zijn de acties van de Gemeenschap gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel: „noemt het subsidiariteitsbeginsel, indachtig het feit dat het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet voorziet in een specifiek gemeenschappelijk bosbouwbeleid en de verantwoordelijkheid voor het bosbouwbeleid bij de lidstaten berust, evenwel in aanmerking nemend dat de Gemeenschap volgens het subsidiariteitsbeginsel en het concept van gedeelde verantwoordelijkheid, een positieve bijdrage kan leveren tot het voeren van een duurzaam bosbeheer en tot de multifunctionele rol van bossen”.
(9) Pan-Europese ministeriële conferentie 1993 te Helsinki.
(10) Bron: Commissie.
(11) Verordening (EG) nr. 1257/1999, de kaderverordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling.
(12) Zie lijst van gebruikte termen.
(13) Zie lijst van gebruikte termen.
(14) Doelstelling 1 van de Structuurfondsen bestaat in de bevordering van de ontwikkeling en structurele aanpassing van gebieden met een ontwikkelingsachterstand.
(15) Speciaal verslag nr. 14/2000 (PB C 353 van 8.12.2000, blz. 1).
(16) De reikwijdte van de controle omvatte niet de overige steunverlening aan de bosbouw ten laste van de EU-begroting, zoals Bosbouwonderzoek, Forest Natura 2000, Forest Focus.
(17) De Commissie (COM(1998) 649) schetst het belang van de bosbouw als volgt:
|
— |
met hun vele functies zijn bossen van essentieel belang voor het platteland en vormen ze een hoofdbestanddeel van een geïntegreerd beleid voor plattelandsontwikkeling, met name wegens hun bijdrage tot het inkomen en de werkgelegenheid en hun ecologische en maatschappelijke waarde; |
|
— |
bossen en de diversiteit ervan vormen een belangrijk deel van de Europese natuurlijke omgeving en de bescherming en instandhouding ervan passen in een aantal beleidslijnen van de Gemeenschap waarvoor met name specifieke milieu-initiatieven zijn genomen, zoals de strategie van de Gemeenschap inzake biodiversiteit, Natura 2000 en de uitvoering van het verdrag inzake klimaatverandering; |
|
— |
voor bosbouwproducten, met name hout (maar ook kurk en harsen) gelden de regels van de interne markt, met inbegrip van de normale EU-mededingingsregels voor staatssteun, fusies en kartels. |
(18) In het eindrapport van de FAO (Global Forest Resources Assessment) van 1995 wordt bosareaal gedefinieerd als gebied met een kroonsluiting van 20 % in geïndustrialiseerde landen of 10 % in ontwikkelingslanden.
(19) Studie over het Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (EFICS), 1997.
(20) Referentie VN/FAO-verslag „Forest Resources” jaar 2000, blz. 34.
(21) Met haar mededeling gaf de Commissie gevolg aan een desbetreffend verzoek van het Europees Parlement (A4-0414/96, PB C 55 van 24.2.1997, blz. 22).
(22) Artikel 274 van het EG-Verdrag: „De Commissie voert de begroting overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 279 vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met het beginsel van goed financieel beheer. De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende begrotingsmiddelen volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt”.
(23) Overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt de steun „gebaseerd op de nationale of subnationale bosplannen of gelijkwaardige instrumenten waarin rekening wordt gehouden met de verbintenissen die zijn aangegaan tijdens de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa”.
(24) Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.
(25) Bron: „National forest programmes in European countries: an initial overview based on a quick survey in countries participating in the COST E-19 Action”, blz. 11.
(26) Vierde ministeriële conferentie over de bescherming van bossen in Europa (Wenen, april 2003).
(27) Artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.
(28) Verordening (EG) nr. 1257/1999 en Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1).
(29) 69 operationele programma's voor doelstelling 1-regio's plus de programmacomplementen, 20 enige programmeringsdocumenten voor doelstelling 2, inclusief maatregelen van het EOGFL-Garantie, 68 PPO's van het EOGFL-Garantie en 73 programma's van LEADER Plus.
(30) De voornaamste DG's zijn het DG Landbouw, het DG Regionaal beleid en het DG Milieu.
(31) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Situatie en problemen van de bosbouw in de Europese Unie en mogelijkheden voor ontwikkeling van het bosbeleid” (PB C 206 van 7.7.1997, blz. 128).
(32) EOGFL-Garantie: Artikel 69 van Verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 153 van 30.4.2004, blz. 30) bepaalt: „De controles ter plaatse worden uitgevoerd overeenkomstig titel III van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Zij betreffen elk jaar een steekproef van ten minste 5 % van de begunstigden, welke steekproef alle verschillende soorten maatregelen voor plattelandsontwikkeling bestrijkt die in de programmeringsdocumenten zijn vastgesteld. De controles ter plaatse worden gespreid over het jaar uitgevoerd overeenkomstig een analyse van de risico's voor elke maatregel voor plattelandsontwikkeling. Alle verbintenissen en verplichtingen van een begunstigde die op het ogenblik van de controle ter plaatse kunnen worden gecontroleerd, moeten in de controle worden opgenomen.”
EOGFL-Oriëntatie: artikel 10 van Verordening (EG) nr. 438/2001 van de Commissie (in verband met het beheer van de Structuurfondsen) (PB L 63 van 3.3.2001, blz. 21) bepaalt: „Controles van de verrichtingen worden door de lidstaten uitgevoerd op grond van een passende steekproef, die met name erop gericht is: a) de effectiviteit van de bestaande beheers- en controlesystemen te verifiëren; b) selectief, op basis van een risicoanalyse, de op de verschillende betrokken niveaus gedane aangiften van uitgaven te verifiëren. De vóór de afsluiting van elk bijstandspakket verrichte controles betreffen ten minste 5 % van de totale voor subsidie in aanmerking komende uitgaven en zijn gebaseerd op een representatieve steekproef van goedgekeurde verrichtingen, waarbij met de in lid 3 gestelde eisen rekening wordt gehouden. De lidstaten streven ernaar de uitvoering van de controles gelijkmatig over de betrokken periode te spreiden. Zij waarborgen een passende scheiding tussen taken met betrekking tot dergelijke controles en taken met betrekking tot de uitvoerings- of betalingsprocedures betreffende de verrichtingen.”
(33) In de conclusies van de Europese conferentie over plattelandsontwikkeling van november 2003 in Salzburg werd bezorgdheid geuit over de complexiteit van het huidige systeem voor de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU, met zijn verschillende financieringsbronnen en -procedures naargelang een actie in of buiten doelstelling 1-regio's wordt uitgevoerd.
(34) Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1).
(35) Richtsnoeren VI/10535/99 rev. 7 van de diensten van de Commissie voor de uitvoering van het beheer, de controles en sancties met betrekking tot maatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999, punt 3.5.
(36) Vooral wanneer slechts eenmaal, en niet herhaaldelijk, een uitnodiging tot inschrijving plaatsvindt, worden gemakkelijk de projecten goedgekeurd die het eerst zijn ingediend.
(37) Zie ook richtsnoeren VI/10535/99 rev. 7, punt 3.7.
(38) Verordening (EEG) nr. 3508/92.
(39) Speciaal verslag nr. 14/2000 „over de maatregelen voor een milieuvriendelijker gemeenschappelijk landbouwbeleid”, paragraaf 47: „(Zo) moeten de lidstaten met betrekking tot ML (milieuvriendelijke landbouw) gedetailleerde bewijzen overleggen tot staving van de voorgestelde steuntarieven voor de programma's; deze specifieke tarieven worden vervolgens goedgekeurd door de Commissie. Voor bebossing wordt dergelijke informatie daarentegen niet van de nationale autoriteiten verlangd; de Commissie keurt de maximale steuntarieven goed, en het staat de lidstaten vrij om tot deze grens steunbedragen vast te stellen, zonder dat de Commissie deze behoeft goed te keuren.”
(40) Artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bepaalt dat de jaarlijkse premie per hectare kan worden betaald „ter dekking van de door de bebossing gederfde inkomsten gedurende een periode van maximaal 20 jaar voor de landbouwers of verenigingen van landbouwers die de grond vóór de bebossing ervan bewerkten, of voor welke andere privaatrechtelijke persoon ook”.
(41) Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2080/92 (COM(1997) 630 van 28.11.1997).
(42) Artikel 61 van Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie (PB L 74 van 15.3.2002, blz. 1).
(43) Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1783/2003 van de Raad (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 70).
(44) Verordening (EG) nr. 1783/2003.
(45) In de PPO's wordt het bedrag per hectare vastgelegd dat voor de volgende 20 jaar wordt betaald ter compensatie van gederfde inkomsten. De compensatie voor inkomensderving varieert naar gelang van het voorafgaande gebruik van de beboste grond en is hoger in geval van winstgevender gebruik en indien de begunstigde als landbouwer wordt aangemerkt.
(46) De conclusie van de conferentie luidde dat het wenselijk was de bebossingsmaatregelen te heroriënteren om de multifunctionaliteit en duurzaamheid te versterken (bijvoorbeeld risicobeheer, vergroting van voordelen voor het milieu en vermindering van brandrisico's).
(47) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Situatie en problemen van de bosbouw in de Europese Unie en mogelijkheden voor ontwikkeling van het bosbeleid”.
(48) Artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.
BIJLAGE I
COMMUNAUTAIRE ACTIES MET BETREKKING TOT DE BOSBOUW IN DE PERIODE 1964-1999
1964-1988:
Tot 1998 nam de Europese Gemeenschap enige maatregelen ter ontwikkeling van de bosbouwsector die altijd rechtstreeks gekoppeld waren aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name het beleid ter verbetering van de landbouwstructuur. De maatregelen betroffen harmonisatie van de wetgeving, ontwikkeling van bossen en bosbouw, bescherming van bossen tegen luchtverontreiniging en brand, en bosbouwonderzoek.
1988-1992:
De Gemeenschap ging over tot een samenhangendere aanpak van haar bosbouwprojecten. In september 1988 legde de Commissie de Raad een communautair actieprogramma voor de bosbouw voor. Dit werd door de Raad in 1989 vastgesteld en was gericht op vijf hoofdterreinen:
|
— |
bebossing van landbouwgrond; |
|
— |
ontwikkeling en optimaal gebruik van bossen in plattelandsgebieden; |
|
— |
kurk; |
|
— |
bescherming van bossen; |
|
— |
begeleidende maatregelen. |
1992-1999:
In 1992 ging voor de communautaire maatregelen in de bosbouwsector een ambitieuzere fase in. Door besluiten op twee hoofdterreinen werd het actieprogramma van 1988 fundamenteel gewijzigd:
|
— |
De maatregelen ter bescherming van bossen tegen luchtverontreiniging en brand werden versterkt (1); |
|
— |
In het kader van de maatregelen ter begeleiding van de hervorming van het GLB werden bosbouwmaatregelen in de landbouw vastgesteld (2) ter ondersteuning van de bebossing van landbouwgrond. |
Andere communautaire maatregelen in de bosbouwsector, vanaf 1992, hadden betrekking op het Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (EFICS) (3) en bosbouwonderzoek, gecofinancierd in het kader van de programma's voor onderzoek en ontwikkeling van de EU op het gebied van landbouw en milieu.
In de jaren'90 was de Europese discussie over de bosbouw toegespitst op de omschrijving en uitvoering van de beginselen van duurzame bosbouw. Het concept duurzaam bosbeheer werd in 1993 gedefinieerd op de pan-Europese ministeriële conferentie van Helsinki over de bescherming van de bossen in Europa. Duurzaam bosbeheer bestaat in een evenwichtige combinatie van ecologische, economische, sociale en culturele activiteiten. De discussie over de bosbouwstrategie van de EU ontspon zich onder meer na een verslag van het Europees Parlement (4), de mededeling van de Commissie over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie (5) en een resolutie van de Raad over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie (6). De discussie bekrachtigde met name de beginselen dat bossen multifunctioneel zijn, dat de regels van de markteconomie erop van toepassing moeten zijn en dat de strategie, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, op een zo laag mogelijk niveau moet worden uitgevoerd. Hoewel het subsidiariteitsbeginsel moet gelden en met de bosbouwstrategie wordt beoogd de coördinatie binnen de Gemeenschap te verbeteren, ontbreekt het aan concrete voorstellen ter verbetering van de samenwerking.
(1) Verordening (EEG) nr. 2157/92 en Verordening (EEG) nr. 2158/92 van 23 juli 1992.
(2) Verordening (EEG) nr. 2080/92 van 30 juli 1992.
(3) Verordening (EG) nr. 400/94.
(4) A4-0414/96; PE 213.578/def. (het „verslag Thomas”).
(5) COM(1998) 649 def.
(6) Resolutie van de Raad van 15 december 1998.
BIJLAGE II
HET BEGRIP „BOS” IN DE LIDSTATEN
Definitie van bos: voornaamste gehanteerde criteria en minima per land volgens het Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (EFICS)
|
Land |
Minimum |
Hoogte kaprijpe opstand |
|||
|
Breedte |
Kroonsluiting |
Oppervlakte |
Potentiële productie |
||
|
Oostenrijk |
10 m |
30 % |
0,05 ha |
|
|
|
België (Waalse Gewest) |
9 m |
|
0,1 ha |
|
|
|
België (Vlaamse Gemeenschap) |
25 m |
20 % |
0,5 ha |
|
|
|
Denemarken |
20 m |
|
0,5 ha |
|
6 m |
|
Finland |
|
|
0,25 ha |
1 m3/ha/jaar |
|
|
Frankrijk |
15 m |
10 % of 500 stammen/ha met c.b.h. < 24,5 cm |
0,05 ha |
|
|
|
Duitsland |
10 m |
|
0,1 ha |
|
|
|
Griekenland |
30 m |
10 % |
0,5 ha |
|
|
|
Ierland |
40 m |
20 % |
0,5 ha |
4 m3/ha/jaar (naaldhout) 2 m3/ha/jaar (loofhout) |
|
|
Italië |
20 m |
20 % |
0,2 ha |
|
|
|
Luxemburg |
geen |
geen |
geen |
|
|
|
Portugal |
15 m |
10 % |
0,2 ha |
|
|
|
Spanje |
20 m |
30 % |
0,25 ha |
|
|
|
Zweden |
|
|
0,25 ha |
1 m3/ha/jaar |
|
|
Nederland |
30 m |
20 % |
0,5 ha |
|
|
|
Verenigd Koninkrijk |
50 m |
20 % |
2 ha |
|
|
|
Bronnen: EG 1997. Studie over het Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (EFICS). Verslagen over bosinventarisatie- en overzichtssystemen. Europese Commissie. Luxemburg. |
|||||
ANTWOORDEN VAN DE COMMISSIE
SAMENVATTING
|
II. |
De Commissie spreekt haar waardering uit voor dit verslag; dankzij de tijdige bekendmaking daarvan zal daarmee op passende wijze rekening kunnen worden gehouden bij de komende herziening van de EU-strategie inzake bossen en in het toekomstige kader voor plattelandsontwikkeling (COM 2004/490 def.). Met het oog op het subsidiariteitsbeginsel is de Commissie van mening dat een aantal uitvoeringsbesluiten onder het ressort van de lidstaten valt, zoals zij op diverse plaatsen in het onderhavige antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer heeft aangegeven. |
|
V. |
Duurzaam bosbeheer is gebaseerd op de evenwichtige integratie van economische, sociale en milieudoelstellingen, waarbij de diverse relevante belangen tegen elkaar worden afgewogen. De Commissie is van mening dat de kwaliteit van de controle ook kan worden gegarandeerd zonder dat een gemeenschappelijke definitie van „bos” wordt gehanteerd. Het resultaat van het beleid kan eerst op lidstaatniveau en vervolgens op EU-niveau worden gecontroleerd. |
|
VI. |
Voor de koppeling tussen de bosbouwstrategie en de afzonderlijke projecten die door het EOGFL worden medegefinancierd, zorgen de programma’s voor plattelandsontwikkeling (PPO’s). De Commissie ziet erop toe dat deze programma’s in overeenstemming zijn met de bosbouwstrategie. De nationale of regionale autoriteiten keuren de afzonderlijke projecten goed op basis van het PPO. In het voorstel voor een toekomstig kader voor plattelandsontwikkeling voorziet de Commissie in een duidelijkere afbakening van de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten. De bijdrage die elk programma voor plattelandsontwikkeling levert aan de uitvoering van de bosbouwstrategie van de EU wordt geëvalueerd in de beoordelingsverslagen die door de lidstaten worden opgesteld en door de Commissie worden samengevat. In juli 2004 heeft de Commissie voorgesteld striktere beoordelingscriteria toe te passen met betrekking tot het toekomstige kader voor plattelandsontwikkeling (COM 2004/490 def.). |
|
VII. |
De landen van Europa hebben in het kader van de Ministerconferenties voor de bescherming van de bossen in Europa (MCPFE) een gemeenschappelijke benadering van de nationale bosprogramma’s ontwikkeld, en met het opstellen van deze programma’s is reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt. Waar dergelijke programma’s evenwel niet voorhanden zijn, lijkt het verantwoord bestaande programma’s voor plattelandsontwikkeling (PPO’s) en operationele programma’s (OP’s) als gelijkwaardige instrumenten te aanvaarden teneinde de tenuitvoerlegging van de in de programma’s vervatte bosbouwmaatregelen niet te hinderen. Om de kwaliteit van de goedgekeurde programma’s te waarborgen, is een diepgaande analyse uitgevoerd. Alle betrokken diensten van de Commissie hebben daartoe samengewerkt en daarbij heeft ook intensief contact met de lidstaten plaatsgevonden. Een en ander heeft enige tijd gevraagd. |
|
VIII. |
Langetermijncontracten zijn noodzakelijk om te garanderen dat maatregelen zoals de bebossing van landbouwgrond in voldoende mate worden opgepakt. Per definitie heeft dit soort contracten gevolgen voor meerdere programmeringsperiodes. Wat de duur van de contracten en de omvang van de steun betreft, bevatten de voorstellen voor het kader voor plattelandsontwikkeling voor de periode na 2006 een reeks aanpassingen om deze problemen te beperken, met name door een vermindering van de duur en het maximumbedrag van de compensatie van inkomensverliezen. |
|
IX. |
De Commissie is zich bewust van het feit dat de regeling complex is en zij heeft daarom reeds vereenvoudigingen ingevoerd en aanvullende, vérstrekkende voorstellen geformuleerd met betrekking tot het kader voor plattelandsontwikkeling voor de periode na 2006. Een van deze vereenvoudigingen is de instelling van één enkel fonds voor plattelandsontwikkeling. |
|
X. |
|
|
XI. |
De gemeenten zijn ook zelf verantwoordelijk voor de instandhouding van hun eigen bossen. De autoriteiten die projecten goedkeuren, dienen van de gemeentelijke overheden adequate garanties te verlangen dat ook in het onderhoud van de betrokken bossen is voorzien. |
|
XII. |
Wil de bebossing van landbouwgrond voor landbouwers een aantrekkelijke optie zijn, dan moet in compensatie op langere termijn worden voorzien. Toch wordt in de voorstellen betreffende het kader voor plattelandsontwikkeling voor de periode na 2006 de compensatie van de inkomensderving tot 10 jaar beperkt. Naast de globale effecten moet overigens ook rekening worden gehouden met een aanzienlijk groter effect in bepaalde specifieke regio’s. |
|
XIII. |
Duurzaamheid is nu reeds een van de leidende beginselen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad. Met de voorstellen betreffende het kader voor plattelandsontwikkeling voor de periode na 2006 wordt nog verder uitvoering gegeven aan deze aanbeveling doordat de bebossing explicieter op milieudoelstellingen wordt afgestemd en doordat de aanwijzing wordt geëist van gebieden die geschikt zijn (en bijgevolg alleen in aanmerking komen) voor bebossing om milieuredenen. |
INLEIDING
|
4. |
De Resolutie van de Raad over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie biedt een referentiekader voor activiteiten in verband met de bossen in de EU. Op te merken valt dat de strategie de toepasselijkheid van het subsidiariteitsbeginsel op het gebied van de bosbouw bevestigt. |
|
5. |
Wat het subsidiariteitsbeginsel betreft, is de Commissie van mening dat bepaalde uitvoeringsbesluiten onder de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten vallen, zoals op diverse plaatsen in dit antwoord van de Commissie op de opmerkingen van de Rekenkamer is aangegeven. |
|
10. |
De verordening plattelandsontwikkeling is gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel en het is de taak van de lidstaten een eigen programma voor plattelandsontwikkeling op te stellen, rekening houdend met de nationale en regionale prioriteiten. |
|
11. |
De Commissie heeft in 2001 een evaluatie van Verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad uitgevoerd; bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn duidelijkere richtsnoeren met betrekking tot toezichtsmaatregelen ingevoerd. Bij deze verordening is de verplichting ingevoerd om een ex-ante-evaluatie van de programma’s voor plattelandsontwikkeling (PPO’s) uit te voeren, alsook een grondige tussentijdse evaluatie daarvan die — in voorkomend geval — kan resulteren in een aanpassing van de betrokken programma’s. |
DE STRATEGIE VAN DE EU EN DE UITVOERING ERVAN
|
15. |
Onze interpretatie van „duurzaamheid” is in overeenstemming met de inhoud van dat begrip zoals het is geïntroduceerd en omschreven in het rapport-Brundtland aan de Wereldcommissie voor Milieu en Ontwikkeling (1987) en zoals het thans wordt gehanteerd in alle sectoren van de economie en in de duurzame-ontwikkelingsstrategieën die overal ter wereld worden uitgewerkt. Duurzaam bosbeheer is gebaseerd op de evenwichtige integratie van economische, maatschappelijke en milieudoelstellingen. Tussen deze drie soorten doelstellingen kunnen conflicten bestaan, maar dit moet als een gezonde toestand worden gezien; een en ander dient te resulteren in samenwerking tussen verschillende belangengroepen en in een constructief streven naar optimale oplossingen. De vorderingen bij de vaststelling van criteria en indicatoren van duurzaam bosbeheer en de toepassing in de EU van op vrijwillige participatie gebaseerde certificeringsregelingen voor duurzaam beheerde bossen vormen het tastbare bewijs van de vooruitgang die de voorbije jaren met betrekking tot duurzaam bosbeheer is geboekt. |
|
16. |
Duurzaam bosbeheer vereist een participatieve benadering alsook de medewerking van alle belanghebbende partijen om te komen tot een consensus en tot voor iedereen aanvaardbare oplossingen. De diverse landen ontwikkelen momenteel, met name in de context van hun nationale bosbeheerprogramma’s, passende mechanismen en structuren voor de participatie van de belanghebbende partijen in het proces van beleidsontwikkeling en -tenuitvoerlegging met betrekking tot de bossen. Lidstaten die in het verleden om sociaal-economische redenen meer nadruk hebben gelegd op het aspect economische ontwikkeling in deze sector, krijgen geleidelijk meer belangstelling voor op diversificatie gerichte strategieën waarin maatschappelijke en milieudoelstellingen zijn geïntegreerd, en maken ook werk van de ontwikkeling daarvan. Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling zijn niet synoniem voor een toestand van statisch evenwicht, maar impliceren juist een dynamisch, op voortdurende verbetering gericht veranderingsproces. |
|
17. |
Het zijn de lidstaten die bepalen wat als „bos” moet worden aangemerkt. Het hanteren van verschillende definities hangt samen met de historische, sociale, juridische en ecologische situatie in de diverse landen. Met het oog op de statistische verwerking passen de lidstaten de gegevens evenwel aan overeenkomstig een gemeenschappelijke methodiek die in het kader van de gemeenschappelijke FAO/VN-ECE/EUROSTAT/ITTO-vragenlijst voor het vergaren van cijfermateriaal over de bossen is ontwikkeld. Op die manier worden de gegevens over de bossen vergelijkbaar, zowel wat het bosareaal als wat de staande houtvoorraad betreft. |
|
18. |
De Commissie gelooft dat de kwaliteit van de monitoring ook zonder een gemeenschappelijke definitie van „bos” kan worden gegarandeerd. De resultaten van het beleid kunnen op lidstaatniveau worden bewaakt in het licht van de in de PPO’s vastgestelde doelstellingen, waarna achteraf een beoordeling op EU-niveau (ex-post-evaluatie) mogelijk is. Zoals aangegeven in punt 17 worden de gegevens met betrekking tot de bossen daartoe voor de verschillende landen vergelijkbaar gemaakt. De geregelde rapportage door de lidstaten, op basis van monitoring waarbij gebruik wordt gemaakt van onderling overeengekomen indicatoren, maakt het mogelijk de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de PPO’s te meten. |
|
19. |
Bij zijn resolutie van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie heeft de Raad in een dergelijk gedeeld beheer voorzien en de specifieke verantwoordelijkheden van de Commissie inzake de uitvoering van de EU-bosbouwstrategie vastgesteld. Op te merken valt dat evaluatie een integrerend onderdeel van het programmabeheer is, zodat wordt getoetst in welke mate de doelstellingen van het programma werden bereikt. |
|
20. |
Bosbouwmaatregelen worden, als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, uitgevoerd in het kader van gedeeld beheer en de Commissie is derhalve van mening dat bepaalde uitvoeringsregelingen onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. De Commissie dient erop toe te zien dat de programma’s in overeenstemming zijn met de communautaire doelstellingen en het Gemeenschapsrecht. De uitvoering van de goedgekeurde programma’s wordt overgelaten aan de lidstaten. Het gaat daarbij met name om alle contacten met de begunstigden, vanaf de beoordeling van het project tot de eindafrekening. De Commissie ziet door middel van monitoring en evaluatie toe op de uitvoering van de programma’s. Zij controleert of de uitvoering in overeenstemming is met de goedgekeurde programma’s en de toepasselijke communautaire regels, teneinde een eventueel risico voor de Fondsen te kunnen inschatten en de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de communautaire begroting op zich te nemen. Indien de controles van de Commissie aan het licht brengen dat de beheer- en toezichtsystemen van de lidstaten tekortkomingen vertonen en/of dat de communautaire regels bij de uitvoering van een of ander project niet worden nageleefd, kan de Commissie een financiële correctie voorstellen in het kader van haar procedure voor de goedkeuring van de rekeningen. |
|
21.-22. |
De bosbouwstrategie biedt een referentiekader voor bosbouwgerelateerde acties in de EU. De in de programma’s vervatte maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de EU-doelstellingen, in dit geval met name de bosbouwstrategie. De goedkeuringsprocedure voor plattelandsontwikkelingsprogramma’s houdt in dat wordt getoetst of zij aan deze eis voldoen. Bij de selectie van de afzonderlijke projecten dienen de bevoegde nationale of regionale instanties erop toe te zien dat de geselecteerde projecten in overeenstemming zijn met het programma. Zie ook het antwoord met betrekking tot punt 20. Het voorstel voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 voorziet in een duidelijkere afbakening van de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten. Wat de uitvoering van de EU-strategieën (met inbegrip van de bosbouwstrategie) betreft, voorziet het voorstel in het opstellen van een strategisch EU-plan voor plattelandsontwikkeling dat door de Raad en het Europees Parlement wordt aangenomen. De bijdrage die ieder plattelandsontwikkelingsprogramma levert aan het realiseren van de EU-bosbouwstrategie, wordt voor ieder programma afzonderlijk geëvalueerd in de beoordelingsverslagen die door de lidstaten worden opgesteld en door de Commissie worden samengevat. De Commissie heeft in juli 2004 voorgesteld striktere beoordelingscriteria toe te passen met betrekking tot het toekomstige kader voor plattelandsontwikkeling (COM 2004/490 def.). |
NATIONALE BOSBOUWPROGRAMMA'S (NBP'S) OF GELIJKWAARDIGE INSTRUMENTEN
|
24. |
De COST-studie (Co-operation on Science and Technology) waarnaar de Rekenkamer verwijst, was een terreinverkennend onderzoek van de situatie in de landen die aan de COST-actie deelnamen. Deze studie was bedoeld om de discussie op gang te brengen. Bij de start van de huidige programmeringsperiode hadden slechts enkele lidstaten een nationaal bosbouwprogramma opgesteld, maar de jongste jaren is terzake vooruitgang geboekt. Ten aanzien van het beleidsvormingsproces met betrekking tot de bossen maken de lidstaten in mindere of meerdere mate werk van de ontwikkeling van mechanismen en benaderingen die in overeenstemming zijn met de beginselen van de nationale bosbouwprogramma’s. |
|
25.-26. |
Het concept „nationaal bosbouwprogramma” heeft zich de voorbije 20 jaar ontwikkeld onder invloed van een hele reeks intergouvernementele processen. Nu is de term een belangrijk begrip geworden dat een breed scala van mogelijkheden ter bereiking van duurzaam bosbeheer behelst. Op internationaal niveau bestaat er overeenstemming over de algemene beginselen en krachtlijnen van nationale bosbouwprogramma’s. Een universeel aanvaarde omschrijving is er evenwel niet. Om deze lacune aan te vullen hebben de landen van Europa in het kader van de Ministerconferentie voor de bescherming van de bossen in Europa (MCPFE) een gemeenschappelijke benadering ten aanzien van nationale bosbouwprogramma's ontwikkeld. |
|
27. |
Toen in 2000 in sommige lidstaten geen nationaal bosbouwprogramma bleek te bestaan, leek het gerechtvaardigd om in plaats daarvan PPO’s en OP’s te aanvaarden. Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voorziet in deze mogelijkheid. Waar zulks nodig was, heeft de Commissie bij de beoordeling ex ante van de programma’s om nadere informatie verzocht over het verband tussen de voorgestelde bosbouwmaatregelen en het nakomen van de verplichtingen die de Gemeenschap en haar lidstaten op internationaal niveau zijn aangegaan. |
|
28. |
Aangezien plattelandsontwikkeling een onderdeel vormt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en een overeenkomstige rechtsgrond heeft in het Verdrag, ligt de klemtoon daarbij vanzelfsprekend op de landbouwsector. Bosbouw wordt niettemin gezien als een integrerend en essentieel onderdeel van de plattelandseconomie en de plattelandsontwikkeling, zoals naar voren komt uit het hoofdstuk bosbouw van Verordening (EG) nr. 1257/1999. De lidstaten kunnen hun bosbouwgerelateerde doelstellingen opnemen in de programma's voor plattelandsontwikkeling. De essentiële bijdrage die bosbouw levert aan plattelandsontwikkeling dient te worden versterkt overeenkomstig de voorstellen in het plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006. Bosbouw is met name aan de orde binnen de krachtlijnen I en II; diverse bosbouwmaatregelen dienen beter te worden uitgewerkt en gefocust, bijvoorbeeld door bijzondere aandacht te schenken aan het belang van bossen voor de totstandbrenging van Natura 2000. |
|
29.-30. |
De Commissie erkent dat de overgang tussen twee programmeringsperiodes gepaard gaat met een grote werkdruk voor haar diensten. Dit is het gevolg van het feit dat de Commissie alle door de lidstaten ingediende programma’s onderzoekt alvorens ze goed te keuren. |
|
31. |
Bosbouwmaatregelen vormen een integrerend onderdeel van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s (zie ook het antwoord op punt 28). De lange duur van het goedkeuringsproces geeft aan hoeveel tijd en inspanningen de Commissie in de totstandbrenging van goede programma’s heeft geïnvesteerd. Intensieve contacten met de lidstaten maken deel uit van dit proces. |
|
32. |
Dat ook vele andere eenheden en DG’s bij dit beleidsproces betrokken zijn, hangt samen met het feit dat maatregelen inzake plattelandsontwikkeling (met inbegrip van bosbouwmaatregelen) niet alleen verband houden met landbouwvraagstukken, maar moeten worden gezien in een bredere rurale context en dat aan die maatregelen diverse economische, maatschappelijke en milieueffecten kunnen zijn verbonden. Daarom wordt de goedkeuring ervan bij voorkeur gebaseerd op een zo breed mogelijke consensus tussen de diensten van de Commissie, waarbij aan het DG Landbouw wel de belangrijkste rol toebedeeld blijft waar het gaat om de bebossing van landbouwgrond. |
|
33. |
In maart 2002 heeft de Commissie een overleggroep voor de bosbouw ingesteld om de coördinatie met betrekking tot bosbouwvraagstukken tussen de diensten die bevoegd zijn voor de verschillende takken van het communautaire beleid te versterken. In deze interne coördinatiegroep, die door het DG Landbouw wordt voorgezeten, komen de betrokken deskofficers en bevoegde ambtenaren van tien verschillende directoraten-generaal bijeen. |
|
34. |
De programma’s voor plattelandsontwikkeling verschaffen informatie over de samenhang tussen de voorgestelde maatregelen en de nationale/subnationale bosbouwprogramma’s of gelijkwaardige instrumenten (Verordening (EG) nr. 817/2004, bijlage II, punt 9.3.X) zodat de Commissie in staat wordt gesteld zich van de onderlinge coherentie daarvan te vergewissen. Bovendien verplicht Verordening (EG) nr. 1257/1999 elke lidstaat ertoe om als onderdeel van het programma voor plattelandsontwikkeling de informatie mee te delen die het mogelijk maakt om te controleren of dit programma verenigbaar is met de concurrentieregels. |
|
35. |
Het klopt dat er geen specifieke inventaris van beslissingen over staatssteun met betrekking tot de bosbouwsector wordt opgesteld. Alle besluiten van de Commissie in verband met staatssteun, en bijgevolg ook alle besluiten over staatssteun in de bosbouwsector, worden evenwel onverkort op de website van het secretariaat-generaal van de Commissie gepubliceerd. Bovendien wordt een korte samenvatting van elke staatssteunmaatregel met betrekking tot bosbouw in de C-reeks van het Publicatieblad gepubliceerd. |
|
36. |
De Commissie heeft voorgesteld dit project te financieren in het kader van het specifieke programma „Kwaliteit van het bestaan” van het vijfde kaderprogramma (1998-2002). Het project is bedoeld om de effecten van de verschillende financieringsinstrumenten in de bosbouwsector te evalueren. De Commissie hecht veel belang aan de resultaten van dit project, waaruit zij lessen inzake goede praktijken alsook algemenere conclusies hoopt te kunnen trekken. Het project kan echter geen algemeen overzicht van alle financieringsinstrumenten bieden, aangezien het tot enkele specifieke landen is beperkt. De Commissie werkt momenteel ook aan een analyse van de tussentijdse beoordelingen van de programma’s voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/1999, die onder meer ook een evaluatie van de bosbouwmaatregelen in een aantal lidstaten omvat. |
VEEL MIDDELEN VLOEIEN NAAR MAATREGELEN UIT DE VOORGAANDE PROGRAMMERINGSPERIODE
|
37.-39. |
Bij plattelandsontwikkeling moet voor continuïteit worden gezorgd. Verordening (EEG) nr. 2080/92 en Verordening (EG) nr. 1257/1999 voorzien in een compensatie van inkomensderving gedurende een langere periode (tot 20 jaar), en dit heeft uiteraard consequenties voor meerdere programmeringsperioden. Wil men de bebossing van (min of meer) productieve landbouwpercelen voor landbouwers aantrekkelijk maken, dan is langdurige compensatie van inkomensderving van cruciaal belang; de enige alternatieven zijn de eenmalige uitbetaling van een gekapitaliseerd steunbedrag en de periodieke betaling van (eventueel hogere) bedragen over een kortere periode. In beide gevallen ontstaat er een probleem wat betreft het toezicht op de naleving van de verbintenissen op langere termijn. Met haar voorstellen inzake plattelandsontwikkeling voor de periode na 2006 (COM 2004/490 def.) wil de Commissie dit probleem aanpakken door de dekking van de inkomensderving te beperken tot ten hoogste tien jaar en het plafond voor compensatie van inkomensderving te verlagen. De milieufocus van bebossingsactiviteiten wordt in het voorstel voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 versterkt. In de 37e overweging van het voorstel wordt als doel van bebossing in eerste instantie milieubescherming genoemd; voorts wordt gesteld dat „eerste bebossing moet zijn aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, verenigbaar [moet] zijn met het milieu en de biodiversiteit [moet] vergroten”. Voorts zullen de lidstaten gebieden moeten aanwijzen waar bebossing om milieuredenen wenselijk is (artikel 47, lid 5). |
EEN INGEWIKKELD SYSTEEM
|
40. |
Ook de Commissie is van mening dat de huidige financieringsregelingen complex zijn en moeten worden vereenvoudigd. In de documenten die de Commissie op de Conferentie van Salzburg heeft voorgesteld, is dit thema aan de orde. In dezelfde lijn voorziet het voorstel van de Commissie voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 in één enkel financieringsfonds en een uniform, aanzienlijk vereenvoudigd uitvoeringssysteem. |
|
41. |
Het regelgevingskader werd gewijzigd teneinde het te vereenvoudigen en beter af te stemmen op de reële situatie en de courante „goede praktijk”. De toepassing van normbedragen voor de prijzen per eenheid in de bosbouw is gerechtvaardigd gezien de specifieke aard van de ondersteunde projecten. Dit is een kwantificeerbare en controleerbare methode (de autoriteiten van de lidstaten zijn er namelijk toe gehouden van tevoren een op objectieve criteria gebaseerd prijsstellingssysteem in te voeren) die zorgt voor een daadwerkelijke vereenvoudiging van de administratieve procedures. Wat betreft het sanctiesysteem dat van toepassing is op andere bosbouwmaatregelen dan de bebossing van landbouwgrond: aangezien het hier in het algemeen geen oppervlaktegerelateerde maatregelen betreft, zijn sancties op basis van de GBCS-regels ongeschikt. De toepasselijke sancties zijn bijgevolg deze waarin wordt voorzien bij artikel 73 van Verordening (EG) nr. 817/2004, dat in de plaats is gekomen van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 445/2002 en als volgt luidt: „De lidstaten stellen de regeling inzake sancties bij niet-naleving van de bepalingen van de onderhavige verordening vast en nemen alle voor de toepassing van die regeling benodigde maatregelen. De aldus vastgestelde sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.” Hiermee wordt rekening gehouden bij de controles die de Commissie uitvoert. |
|
42. |
De procedures voor het indienen van aanvragen worden in wezen door de lidstaten vastgesteld overeenkomstig hun eigen bestuurlijke organisatie. Het aantal documenten dat is vereist voor steunaanvragen in het kader van een bepaalde maatregel hangt hoofdzakelijk af van de in het programmeringsdocument vastgestelde subsidiabiliteitscriteria en de door de lidstaat verlangde ondersteunende bescheiden. De hulp van externe consultants kan de kwaliteit van de projecten ten goede komen. |
UITVOERING VAN DE BOSBOUWMAATREGELEN
|
46. |
Bebossingsstrategieën worden door de lidstaten hetzij op nationaal, hetzij op regionaal niveau vastgesteld. De lidstaten geven in hun programma’s voor plattelandsontwikkeling aan welk type grond zal worden bebost, met welke specifieke prioriteiten rekening moet worden gehouden en hoe de voorgestelde acties dienen te zijn afgestemd op de zorg voor het milieu. De diensten van de Commissie controleren deze aspecten in het kader van de goedkeuringsprocedure voor plattelandsontwikkelingsprogramma’s. De Commissie heeft in het verleden reeds juridische stappen ondernomen tegen lidstaten die hadden nagelaten systematisch de milieuvriendelijkheid van de gesteunde acties te controleren, en zij zal niet nalaten dit indien nodig ook in de toekomst te doen. Van de voorstellen inzake plattelandsontwikkeling voor de periode na 2006 mag een aanzienlijke verbetering op het vlak van milieugerichtheid en milieuvriendelijkheid worden verwacht. Beide aspecten worden aanzienlijk versterkt doordat de lidstaten uitdrukkelijk rekening moeten houden met milieuaspecten bij
Het cruciale element om een en ander a posteriori te controleren is versterkte monitoring en een toetsing van de bereikte resultaten, met name ten aanzien van de vraag welke milieuvoordelen zij hebben opgeleverd. |
|
47. |
Bij de beoordeling van alle plattelandsontwikkelingsmaatregelen waarbij wegens de beperktheid van de beschikbare middelen een keuze moest worden gemaakt tussen verschillende voor financiering in aanmerking komende aanvragen, hanteren de controlediensten van het DG Landbouw consequent de aanpak die is omschreven in het richtsnoerendocument dat aan de lidstaten is bezorgd. Wanneer in de loop van de controles aan het licht komt dat het selectiesysteem van een lidstaat tekortschiet op het stuk van transparantie of objectiviteit, worden aanbevelingen gedaan en kunnen financiële correcties worden opgelegd. Over het algemeen omvatten plattelandsontwikkelingsprogramma’s wel degelijk selectiecriteria, al geeft de Commissie toe dat er in bepaalde gevallen ruimte is voor verbeteringen. Het probleem van de niet-registratie van afgewezen projecten heeft vooral te maken met Verordening (EEG) nr. 2080/92. Voor de huidige programmeringsperiode is op dit punt sprake van een verbetering. |
|
48. |
De nationale/regionale definitie van „landbouwgrond” moet in het programma voor plattelandsontwikkeling zijn opgenomen. |
|
49. |
Het DG Landbouw heeft gepleit voor kruiscontroles met het GBCS-systeem of (waar passend) met andere betrouwbare databanken en heeft zich ingespannen om ervoor te zorgen dat deze aanbeveling wordt toegepast. |
|
50.-51. |
Het zijn de lidstaten die moeten verifiëren of en in welke mate een bepaald perceel voorheen als landbouwgrond is gebruikt. De enige relevante communautaire bepaling is artikel 32 van Verordening (EG) nr. 817/2004 („… wordt door de lidstaat bepaald en omvat… grond waarop de landbouw op regelmatige basis wordt beoefend.”). De Commissie is voornemens om voor de volgende programmeringsperiode de voorwaarden terzake te specificeren in de uitvoeringsbepalingen. Voorts wordt weldra van start gegaan met een onderzoekproject over passende en geharmoniseerde methoden voor de berekening van oppervlaktegerelateerde premies, met inbegrip van de compensatie voor inkomensderving (waarvan het niveau dient te worden vastgesteld op basis van het werkelijke voorafgaande gebruik) en de onderhoudskosten. Bovendien zal de aanwijzing van voor bebossing geschikte gebieden (voorstel voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 — zie punt 38) ertoe bijdragen mogelijke misbruiken te beperken. |
|
52. |
Voor de volgende programmeringsperiode is de Commissie voornemens de berekeningswijze van de compensatiebedragen opnieuw te bezien (zie ook de punten 50-51). |
|
53. |
Gezien de grote diversiteit van fiscale systemen en stelsels van goederenrecht in de lidstaten kan moeilijk een algemeen geldende communautaire definitie van „landbouwer” worden gegeven. Omdat een communautaire definitie ontbreekt, aanvaardt de Commissie de nationale definities van dit begrip; de nationale/regionale definitie van „landbouwer” moet in het programma voor plattelandsontwikkeling zijn opgenomen. De verificatie van iemands landbouwerstatus valt evenwel onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat. Objectieve verificatie is moeilijk. Voor de volgende programmeringsperiode wordt gedacht aan versterkte communautaire richtsnoeren (bijvoorbeeld door het eisen van een bewijs in de vorm van officiële bescheiden zoals registratiedocumenten, belastingaangiften en aanvragen voor rechtstreekse betalingen). |
|
54. |
Wat in het kader van de bebossingsmaatregelen onder het begrip „landbouwer” moet worden verstaan, wordt door elke lidstaat afzonderlijk vastgesteld aan de hand van nadere criteria (artikel 33 van Verordening (EG) nr. 817/2004). Van de lidstaten wordt geëist dat zij passende verificatiecriteria vaststellen om te controleren of de gehanteerde definitie correct wordt toegepast. Meestal wordt voor deze verificatie gebruik gemaakt van officiële documenten (bijvoorbeeld inkomstenverklaring, betaling van bijdragen aan de ziektekostenverzekering voor landbouwers, opname in het landbouwregister). Zie ook het antwoord op punt 53. |
|
55. |
Voor de Commissie is het belangrijkste uitgangspunt dat de omschrijving van de subsidiabiliteitscriteria in de programma’s van de lidstaten in overeenstemming moet zijn met de doelstellingen van de verordening. Dat individuele personen pogingen ondernemen om de vigerende bepalingen te omzeilen, kan nooit helemaal worden voorkomen. De lidstaten dienen de aanvragen op dit punt zorgvuldig te onderzoeken en in twijfelgevallen de passende stappen te ondernemen. Als de diensten van de Commissie bij de controles in de lidstaten op tekortkomingen van de controlesystemen stuiten, formuleren zij aanbevelingen en kunnen zij eventueel financiële correcties toepassen. |
|
57. |
De Commissie heeft op basis van deze en andere bevindingen financiële correcties toegepast en zij heeft aanbevelingen doen toekomen aan alle gecontroleerde lidstaten waar tekortkomingen werden geconstateerd. Het probleem van de „ontoereikende verificatie van de gedane uitgaven” is aangepakt doordat met betrekking tot bosbouwmaatregelen bij Verordening (EG) nr. 963/2003 in een mogelijkheid tot afwijking is voorzien door de toepassing van normbedragen ingeval de lidstaat gebruik maakt van een passend normbedragsysteem. |
|
60. |
De bebossing van landbouwgrond uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2080/92 beoogde een dubbel doel: vermindering van het landbouwproductiepotentieel enerzijds, verhoging van de bosbouwproductie anderzijds. Om beide doelstellingen te realiseren met het beperkte budget dat voor plattelandsontwikkeling beschikbaar is, leek het verantwoord om de maatregelen in eerste instantie toe te spitsen op particuliere eigenaren en gemeenten. Op te merken valt dat Verordening (EG) nr. 1783/2003 de maatregel heeft verbreed met het oog op de verbetering van de ecologische en maatschappelijke waarde van bossen die eigendom zijn van overheidsinstanties. De bebossing van landbouwgrond in overheidsbezit zou overeenkomstig het voorstel voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 subsidiabel zijn. In het geval van Ierland was de Commissie van mening dat aan de betrokken organisatie ten onrechte financiële steun was verleend; zij heeft daarom in het kader van de procedure ter goedkeuring van de rekeningen het totale uitbetaalde bedrag ingevorderd. Sedert de Commissie — die onlangs door het Hof van Justitie terzake in het gelijk is gesteld — deze procedure heeft ingeleid, hebben de Ierse autoriteiten de organisatie in kwestie verder geen EU-subsidies meer uitbetaald. |
|
61. |
Zie, wat de doelgroep van begunstigden betreft, het antwoord op punt 60. De gemeenten zijn mede verantwoordelijk voor het onderhoud van hun eigen bossen. De autoriteiten die de projecten goedkeuren, dienen van de gemeentelijke instanties passende garanties te verlangen dat de nodige onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd. |
|
62. |
Dit soort grootschalige en onvoorziene natuurrampen heeft een enorme impact op het vermogen van het bosbouwareaal om naar behoren te functioneren. Het is dan ook onvermijdelijk dat als gevolg daarvan de strategie opnieuw wordt bezien en waar nodig wordt aangepast. De lidstaten kunnen bij de bestrijding van de problemen waarmee zij zich plotseling geconfronteerd zien, een verschillende aanpak hanteren. Gezien de omvang van de schade in Frankrijk lijkt de keuze van de Franse overheid om de middelen te herbestemmen ten gunste van herstel- en preventiemaatregelen, gerechtvaardigd. In milieuopzicht is dit volstrekt verantwoord, aangezien in veel gevallen van de uitvoering van herstelmaatregelen gebruik is gemaakt om over te schakelen op een meer ecologisch gerichte bosbouw, geheel in overeenstemming met de krachtlijnen van de bosbouwstrategie inzake biodiversiteit. |
|
63. |
Er zijn in de bosbouw allerlei technieken voor de aanplant en het beheer van opstanden die — in zekere mate — stormschade kunnen beperken door het vergroten van de stabiliteit van de opstanden (bijvoorbeeld door het bevorderen van een geschikte vegetatie in de bosranden en een voldoende diversiteit qua soortensamenstelling en leeftijdsopbouw). Dit soort investeringen is subsidiabel in het kader van plattelandsontwikkeling. Acties van dit type sorteren evenwel slechts een beperkt resultaat. De verwoestende kracht van stormen wordt door deze technieken niet verminderd. Wat evenwel andere natuurrampen zoals overstromingen en bosbranden betreft, ontwikkelt de Commissie een reeks initiatieven om het risico te verminderen en de negatieve effecten te verzachten. Als onderdeel van het door het voorzitterschap uitgewerkte compromis van Luxemburg over de herziening van het GLB (juni 2003) heeft de Commissie zich ertoe verbonden een analyse te maken van de maatregelen inzake het beheer van risico’s en crisissituaties in de landbouw. In het kader daarvan zal zij aandacht besteden aan diverse aspecten van risicobeheer met betrekking tot natuurrampen in de bosbouw. |
|
64. |
Waar sprake is van maatregelen die de subsidiëring van overheidsinstellingen in het kader van plattelandsontwikkeling mogelijk maken, besteden de controlediensten van de Commissie extra aandacht aan de naleving van de correcte controleprocedures voor openbare aanbestedingen. |
EFFECT VAN DE MAATREGEL BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND
|
67. |
Het door de Rekenkamer aangehaalde voorbeeld onderstreept het belang van de compensatie van inkomensderving in samenhang met de bebossing van landbouwgrond. Dit is het gevolg van de noodzaak om gedurende langere tijd premies ter compensatie van inkomensderving uit te betalen, wil men de maatregel überhaupt aantrekkelijk maken voor landbouwers. |
|
68. |
Het inkomensverlies over een groot aantal jaren als gevolg van de bebossing van landbouwpercelen vormt inderdaad de grootste kostprijs voor landbouwers die gebruik maken van de regeling. |
|
69. |
Bebossing lijkt inderdaad een dure optie, maar valt te rechtvaardigen als langetermijninvestering in ecologische stabiliteit en hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. Zie ook het antwoord op punt 70. |
|
70. |
Op te merken valt dat in het beoordelingsverslag over Verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad met betrekking tot de bijdrage van die verordening tot plattelandsontwikkeling ook wordt gesteld: „Deze bijdrage lijkt over het algemeen belangrijk en positief, en Verordening (EEG) nr. 2080/92 heeft haar beoogde rol als begeleidende maatregel van de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid helemaal waargemaakt”. Naast het globale effect moet ook rekening worden gehouden met de aanzienlijke resultaten die in bepaalde specifieke regio’s zijn geboekt, bijvoorbeeld met de aanleg van 100 000 ha kurkeikenaanplant in Spanje en Portugal. |
|
71. |
Uit een recent onderzoek van de diensten van de Commissie met het oog op het opstellen van het verslag over de uitvoering van de EU-bosbouwstrategie komt naar voren dat de bosbouwmaatregelen die zijn medegefinancierd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/1999 een positieve bijdrage hebben geleverd tot de verbetering van de natuurlijke rijkdommen in de sector bosbouw. Bovendien blijven de voordelen van een vergroting van het bosareaal niet beperkt tot een toename van de hulpbronnen voor de bosbouw. Een uitbreiding van het bosareaal is bevorderlijk voor de diversificatie van de economische activiteit in landbouwgebieden alsook voor de bescherming van het milieu. De maatregel kan uiterst positieve effecten sorteren in sommige specifieke gebieden en regio’s. |
|
73. |
In de discussiedocumenten die op de Conferentie van Salzburg zijn rondgedeeld, hebben de diensten van de Commissie de kwestie van een uitdrukkelijke heroriëntering van het bebossingsbeleid in de richting van meer milieugerichte doelstellingen zelf aan de orde gesteld. De conclusies van de Conferentie van Salzburg zijn verwerkt in de uitgebreide effectbeoordeling van plattelandsontwikkeling die aan het voorstel van de Commissie voor een nieuwe verordening voor de volgende programmeringsperiode is gehecht. Deze heroriëntering komt trouwens in de bepalingen van het voorgestelde rechtsinstrument zelf tot uiting (37e overweging en artikel 47, lid 5, waarin de eis is opgenomen om gebieden aan te wijzen waar bebossing om milieuredenen wenselijk is). |
|
74. |
De voorstellen voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 moeten ervoor zorgen dat het hele bosbouwmaatregelenpakket beter wordt uitgewerkt en een meer doelgericht karakter krijgt. Artikel 32 van de huidige Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad wordt opgesplitst. De steun voor investeringen wordt nader gespecificeerd. Voorts wordt het niveau van de medefinanciering verminderd waar het gaat om inkomensderving ten gevolge van bebossing en verhoogd voor maatregelen in samenhang met de doelstellingen van het nieuwe artikel dat in de plaats komt van artikel 32. Ten slotte zullen de geplande richtsnoeren met betrekking tot de EU-strategie het hele spectrum van doelstellingen voor de bosbouwsector bestrijken. |
|
75. |
De doelstelling om het bosareaal te vergroten kan — zelfs met de versterkte nadruk die in de voorstellen voor de periode na 2006 op milieuaspecten wordt gelegd — niet volledig los worden gezien van de algemene doelstelling van plattelandsontwikkeling als aanvulling op het gemeenschappelijk landbouwbeleid; bijgevolg blijft de landbouwbevolking de belangrijkste doelgroep van dit beleid. Het belang dat aan de bebossing van landbouwgrond wordt gehecht, weerspiegelt dit feit. Niettemin vormen de voorstellen voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 voor de lidstaten geen beletsel om zich desgewenst te concentreren op de bebossing van landbouwgrond die eigendom is van de overheid. Daarnaast blijft ook de bebossing van andere grond dan landbouwgrond subsidiabel (relevant voor particuliere eigenaren en gemeenten en hun respectieve verenigingen). Verder voorziet het voorstel in de aanwijzing van gebieden waar bebossing om milieuredenen wenselijk is. In dit geval speelt het geen rol of de grond in particulier of in openbaar bezit is. |
|
76. |
De wisselende mate waarin van de regeling gebruik wordt gemaakt, hangt samen met diverse intrinsieke factoren en voorts met het feit dat de uitvoeringsbesluiten conform het subsidiariteitsbeginsel grotendeels door de lidstaten worden genomen. Om te beginnen hangt veel af van de individuele situatie (structuur van het landbouwbedrijf, leeftijd van de exploitant, persoonlijke voorkeuren, enz.). Bebossing van pachtgronden is meestal niet aan de orde. In veel gebieden is het aandeel gepachte grond in de OCG van het gemiddelde landbouwbedrijf relatief hoog. Op de tweede plaats moet in dit verband rekening worden gehouden met het feit dat het hier een langetermijnmaatregel betreft. Eenmaal beboste landbouwpercelen zijn voor decennia daadwerkelijk onbeschikbaar voor de landbouwproductie. Landbouwers zullen de beslissing om een perceel te bebossen daarom pas na rijp beraad, en dan vaak nog schoorvoetend, nemen. In sommige regio’s en landen wordt het succes van de maatregel mede bepaald door de zeer kleine omvang van het gemiddelde landbouwbedrijf en de noodzaak kleine boeren niet te discrimineren. Wat het globale resultaat van de maatregel betreft, moet worden opgemerkt dat de looptijd van de programma’s nog maar voor de helft is verstreken, zodat het moeilijk is om in deze fase reeds conclusies te trekken. De jongste verslagen van de lidstaten tonen aan dat de maatregel in bepaalde landen, bijvoorbeeld Spanje, de laatste jaren een stijgend succes kent. |
EFFECT VAN ANDERE BOSBOUWMAATREGELEN
|
77. |
Er zijn echter ook landen (AT, IR, ES, UK) die de reikwijdte van de subsidiabele maatregelen juist adequaat vinden, rekening houdend met de meerwaarde die deze opleveren. Andere landen (BE, FR, DE) pleiten ervoor om de reikwijdte van de maatregelen of het scala van activiteiten te verbreden. |
|
78. |
Artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 is moeilijk uitvoerbaar gebleken. Dat neemt niet weg dat steun voor de instandhouding van de ecologische rol van bossen gerechtvaardigd blijft in het algemene belang. Daarom omvatten de voorstellen voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 een herziening en een meer doelgerichte aanpak van de maatregelen waarin het huidige artikel 32 voorziet. Er zal een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen verbindende verplichtingen waarvan de uitvoering moet worden vergoed (bepalingen in samenhang met Natura 2000) en vrijwillig aangegane verbintenissen (vergelijkbaar met de agro-milieumaatregelen). De plafonds voor medefinanciering worden verhoogd om het gebruik van de regeling te stimuleren. |
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
|
79. |
De aanpak die sedert 2000 ingevolge de vaststelling van de verordening plattelandsontwikkeling (Verordening (EG) nr. 1257/1999) wordt gevolgd, is in overeenstemming met de EU-bosbouwstrategie, die het algemene referentiekader vormt voor acties met betrekking tot de bosbouw in de EU. De algemene beginselen van de EU-bosbouwstrategie (duurzaamheid en multifunctionaliteit) zijn eveneens van toepassing in het plattelandsontwikkelingsbeleid, dat erop gericht is de drie dimensies van duurzaamheid (economisch, maatschappelijk en ecologisch) te vertalen in een coherent maatregelenpakket. Die maatregelen vergemakkelijken en ondersteunen de uitvoering van de nationale bosbouwprogramma's of vergelijkbare instrumenten op gebieden waar een synergie tot stand kan worden gebracht met de doelstellingen van plattelandsontwikkeling.
|
|
80. |
De plattelandsontwikkelingsprogramma’s (PPO’s) zorgen voor de koppeling tussen de bosbouwstrategie en de afzonderlijke, door het EOGFL medegefinancierde projecten. De Commissie ziet erop toe dat deze programma’s in overeenstemming zijn met de bosbouwstrategie. De nationale of regionale autoriteiten keuren de afzonderlijke projecten goed op basis van het PPO.
|
|
81. |
Bij het begin van de huidige programmeringsperiode beschikten slechts enkele lidstaten over een uitgewerkt nationaal bosbouwprogramma. Het leek verantwoord om bij ontbreken van een dergelijk programma een PPO of een OP als gelijkwaardig instrument te aanvaarden, een mogelijkheid waarin Verordening (EG) nr. 1257/1999 trouwens voorziet. Overigens hebben de lidstaten de jongste jaren vooruitgang geboekt bij het opstellen en tenuitvoerleggen van hun nationale bosbouwprogramma’s. |
|
82. |
Bij het begin van de programmeringsperiode werden alle voorstellen voor programma’s binnen een kort tijdsbestek bij de diensten van de Commissie ingediend. De lidstaten hebben belang bij een snelle goedkeuring door de Commissie om van start te kunnen gaan met de uitvoering van het programma. De Commissie heeft alle voorstellen binnen de kortst mogelijke tijd grondig onderzocht. Wel moesten bij de beoordeling alle beschikbare gegevens over bosbouwmaatregelen alsook de beoordeling ex ante worden meegenomen. Deze beoordeling werd uitgevoerd door meerdere diensten van de Commissie onder leiding van het DG Landbouw.
|
|
83. |
Langdurige compensatie is noodzakelijk, wil bebossing van landbouwgrond voor landbouwers een aantrekkelijke optie zijn. Onvermijdelijk bestrijkt deze compensatie dus meerdere programmeringsperiodes. Niettemin voorzien de voorstellen voor een plattelandsontwikkelingskader voor de periode na 2006 in een beperking van de compensatie van inkomensderving tot 10 jaar alsook in een verlaging van het plafond voor subsidiëring. |
|
84. |
De Commissie is het ermee eens dat de huidige financieringsregelingen complex zijn.
|
|
85. |
De lidstaten omschrijven in hun programma’s welk soort grond moet worden bebost en met welke specifieke prioriteiten rekening moet worden gehouden. De diensten van de Commissie oefenen terzake toezicht uit. Als blijkt dat de selectiesystemen van de lidstaten tekortschieten op het stuk van transparantie of objectiviteit, worden aanbevelingen gedaan en kunnen financiële correcties worden voorgesteld. De vigerende wetgeving bepaalt dat de lidstaten vaststellen welke gronden voor de maatregel in aanmerking komen en hoe de status van „landbouwer” wordt omschreven. De Commissie heeft zich voorgenomen voor de volgende programmeringsperiode nadere uitvoeringsbepalingen en/of richtsnoeren vast te stellen. Wanneer bij de controles door de diensten van de Commissie wordt vastgesteld dat de controlesystemen van de lidstaten niet adequaat zijn of niet goed functioneren, worden financiële correcties toegepast.
|
|
86. |
De gemeentelijke overheden zijn medeverantwoordelijk voor de instandhouding van hun eigen bossen. De autoriteiten die de projecten goedkeuren, dienen van de gemeenten adequate garanties te verlangen dat in het nodige onderhoud zal worden voorzien.
|
|
87. |
Op te merken valt dat in het beoordelingsverslag over Verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad ook wordt gesteld dat die verordening inderdaad tot de plattelandsontwikkeling heeft bijgedragen („Deze bijdrage lijkt over het algemeen belangrijk en positief.”). De belangrijkste doelgroep van plattelandsontwikkeling is de landbouwbevolking. Of op vrijwilligheid berustende maatregelen door de individuele landbouwers worden opgenomen, hangt mede af van de persoonlijke situatie van de betrokkenen. In dit licht kunnen de bereikte resultaten als bevredigend worden aangemerkt. Wel zijn bepaalde aspecten van de huidige doelstellingen en van de opzet van de maatregel voor verbetering vatbaar.
|