ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 52

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

48e jaargang
2 maart 2005


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Commissie

2005/C 052/1

Door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties: 2,05 % per 1 maart 2005 — Wisselkoersen van de euro

1

2005/C 052/2

Bericht van het naderende vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen en van bepaalde compenserende maatregelen

2

2005/C 052/3

Mededeling in verband met het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

4

2005/C 052/4

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in zaak COMP/M.3333 — SONY/BMG (opgesteld overeenkomstig artikel 15 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21) ( 1 )

5

2005/C 052/5

Advies van het Adviescomité voor concentraties uitgebracht op de 127e bijeenkomst van 9 juli 2004 betreffende een voorontwerp van beschikking in Zaak nr. COMP/M.3333 — SONY/BMG ( 1 )

7

2005/C 052/6

Door de Commissie aangenomen COM-documenten, andere dan wetsvoorstellen

8

2005/C 052/7

Staatssteunmaatregelen — Griekenland — Staatssteunmaatregel nr. C 23/2004 (ex NN 153/2003) — Steunverlening aan ondernemingen uit de departementen Kastoria en Euboea (Ministerieel Besluit nr. 69836/B1461, gewijzigd bij Besluiten nrs. 2035824/5887, 2045909/7431/0025, 2071670/11297 en 72742/B1723) — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

9

2005/C 052/8

Informatieprocedure — Technische regels ( 1 )

18

2005/C 052/9

Staatssteunmaatregelen — Italië — Staatssteunmaatregel nr. C 21/2004 (ex N 590/B/2001) — artikel 99, lid 2, onder a), (wat de landbouwsector betreft) en artikel 124, leden 1 en 2, van regionale wet nr. 32/2000: Bepalingen houdende uitvoering van het POP (operationeel meerfondsenprogramma) 2000-2006 en houdende aanpassing van steunregelingen voor bedrijven (Sicilië) — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2 van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

23

 

Europese Centrale Bank

2005/C 052/0

Advies van de Europese Centrale Bank van 17 februari 2005 op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot herschikking van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (CON/2005/4)

37

 

II   Voorbereidende besluiten

 

Commissie

2005/C 052/1

Door de Commissie aangenomen wetsvoorstellen

47

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Commissie

2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/1


Door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties (1):

2,05 % per 1 maart 2005

Wisselkoersen van de euro (2)

1 maart 2005

(2005/C 52/01)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3216

JPY

Japanse yen

137,90

DKK

Deense kroon

7,4420

GBP

Pond sterling

0,68790

SEK

Zweedse kroon

9,0517

CHF

Zwitserse frank

1,5357

ISK

IJslandse kroon

80,25

NOK

Noorse kroon

8,2120

BGN

Bulgaarse lev

1,9559

CYP

Cypriotische pond

0,5834

CZK

Tsjechische koruna

29,630

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

241,78

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6961

MTL

Maltese lira

0,4311

PLN

Poolse zloty

3,8763

ROL

Roemeense leu

36 281

SIT

Sloveense tolar

239,71

SKK

Slovaakse koruna

37,838

TRY

Turkse lira

1,6941

AUD

Australische dollar

1,6771

CAD

Canadese dollar

1,6306

HKD

Hongkongse dollar

10,3082

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8201

SGD

Singaporese dollar

2,1448

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 327,55

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

7,7193


(1)  Rentevoet die is toegepast op de laatst uitgevoerde transactie vóór de opgegeven dag. In geval van een tender met variabele rente, verwijst deze rentevoet naar de marginale interestvoet.

(2)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/2


Bericht van het naderende vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen en van bepaalde compenserende maatregelen

(2005/C 52/02)

1.

Ingevolge artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) en artikel 18, lid 4 van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2), deelt de Commissie mede dat, tenzij volgens onderstaande procedure een herzieningsonderzoek wordt geopend, de hierna vermelde anti-dumping- en compenserende maatregelen op de in de onderstaande tabel vermelde data zullen vervallen.

2.   Procedure

De producenten in de Gemeenschap kunnen een schriftelijk verzoek om een herzieningsonderzoek indienen. Dit verzoek dient voldoende bewijs te bevatten dat het vervallen van de maatregelen vermoedelijk voortzetting of herhaling van de invoer met dumping/subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade ten gevolge zou hebben.

Indien de Commissie besluit de betrokken maatregelen aan een herzieningsonderzoek te onderwerpen, dan zullen de importeurs, de exporteurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid worden gesteld de in het verzoek om een herzieningsonderzoek verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarop commentaar te leveren.

3.   Termijn

De communautaire producenten kunnen overeenkomstig voornoemde basis, bij de Europese Commissie, directoraat-generaal Handel (Afdeling B-1), J-79 5/16, B-1049 Brussel (3), een schriftelijk verzoek om een herzieningsonderzoek indienen vanaf de datum van publicatie van dit bericht, doch uiterlijk drie maanden voor de in onderstaande tabel vermelde datum.

4.

Dit bericht wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 en overeenkomstig artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2026/97.

Product

Land(en) van oorsprong of van uitvoer

Maatregel

Referentie

Vervaldatum

PET

(polyethyleen-tereftalaat)

India

Indonesië

Republiek Korea

Maleisië

Taiwan

Thailand

Anti-dumpingrecht

Verordening (EG) nr. 2604/2000 van de Raad (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 83/2005 (PB L 19 van 21.1.2005, blz. 1)

1.12.2005

 

India

Indonesië

Verbintenissen

Besluit 2000/745/EG van de Commissie (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88), laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2002/232/EG (PB L 78 van 21.3.2002, blz. 12)

1.12.2005

PET

(polyethyleen-tereftalaat)

India

Maleisië

Thailand

Compenserend recht

Verordening (EG) nr. 2603/2000 van de Raad (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 822/2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 3)

1.12.2005

 

India

Verbintenis

Besluit 2000/745/EG van de Commissie (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88)

1.12.2005

Elektronische weegschalen

Volksrepubliek China

Republiek Korea

Taiwan

Anti-dumpingrecht

Verordening (EG) nr. 2605/2000 van de Raad (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 42)

1.12.2005


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(3)  Telex COMEU B 21877; fax (32-2) 295 65 05.


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/4


Mededeling in verband met het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

(2005/C 52/03)

Na de publicatie van een bericht dat de maatregelen op het punt stonden te vervallen (1) werd geen verzoek om een nieuw onderzoek ingediend. Derhalve deelt de Commissie mede dat de hierna vermelde maatregelen weldra zullen vervallen.

Deze mededeling wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (2) van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap.

Product

Land(en) van oorsprong of van uitvoer

Maatregel

Referentie

Vervaldatum

Elektronische weegschalen

Japan

Anti-dumpingrecht

Verordening (EG) nr. 468/2001 van de Raad (PB L 67 van 9.3.2001, blz. 24)

10.3.2005

Elektronische weegschalen

Singapore

Anti-dumpingrecht

Verordening (EG) nr. 469/2001 van de Raad (PB L 67 van 9.3.2001, blz. 37)

10.3.2005


(1)  PB C 214 van 26.8.2004, blz. 2.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/5


EINDVERSLAG VAN DE RAADADVISEUR-AUDITEUR

IN ZAAK COMP/M.3333 — SONY/BMG

(opgesteld overeenkomstig artikel 15 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

(2005/C 52/04)

(Voor de EER relevante tekst)

De ontwerpbeschikking geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Schriftelijke procedure

Er zij aan herinnerd dat de ondernemingen Bertelsmann AG („Bertelsmann”) en Sony Corporation of America die behoort tot het Sony-concern in Japan („Sony”) (1) op 9 januari 2004 bij de Commissie de concentratie van hun wereldwijde activiteiten inzake muziekopname hebben aangemeld krachtens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen („de concentratieverordening”) (2).

Bij beschikking van 12 februari 2004 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van de concentratieverordening de procedure ingeleid.

Van 7 april tot 5 mei 2004 werd de procedure overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de concentratieverordening opgeschort omdat de partijen de gevraagde inlichtingen onvolledig hadden verstrekt.

Op 24 mei 2004 werd de aanmeldende partijen een beschikking van punten van bezwaar toegestuurd.

De aanmeldende partijen werd verzocht uiterlijk op 9 juni 2004 te antwoorden. Deze termijn werd in acht gehouden.

Toegang tot het dossier

Op 19 mei 2004 werd de aanmeldende partijen toegang tot het dossier verleend.

Na een bijeenkomst tussen mezelf, de vertegenwoordigers van de aanmeldende partijen en het behandelende team op 1 juni 2004, gaf ik toegang tot bijkomende informatie in het dossier van de Commissie.

Om de economisten van de aanmeldende partijen in de dataruimte van de Commissie toegang te kunnen verlenen tot de vertrouwelijke gegevens van derden, ondertekenden de economisten een vertrouwelijkheidsverklaring, waarvan de inhoud was goedgekeurd door Universal Music International, Warner Music Group en EMI Group. Met de wederzijdse instemming van de aanmeldende partijen en de betrokken derden heb ik erop toegezien dat deze clausule werd eerbiedigd.

Tenslotte kregen de aanmeldende partijen op 10 juni 2004 nogmaals toegang tot het dossier, toen zij konden beschikken over de niet-vertrouwelijke versie van de door de Europese Radio-Unie en Apple Computer Inc. verstrekte documenten.

De betrokkenheid van derden

Ik heb de volgende ondernemingen erkend als derden overeenkomstig artikel 11, onder c), van Verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie: Apple Computer Inc., Universal Music International, Syndicat des Détaillants Spécialisés du Disque en Union des Producteurs Phonographiques Français Indépendants, European Consumer's Organisation, European Broadcasting Union, Playlouder, IMPALA, International Music Managers Forum, the Swedish Society of Popular Music Composers, EMI group, Warner Music Group, Time Warner Inc. Om deze ondernemingen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie in kennis te stellen van de aard en het voorwerp van de procedure heeft DG Concurrentie hen een niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar gestuurd.

Mondelinge hoorzitting

Op 14 en 15 juni 2004 vond een mondelinge hoorzitting plaats.

Het merendeel van de derden die betrokken waren bij de procedure namen ook deel aan de mondelinge hoorzitting.

EMI Group en Warner Music Group hebben verzocht om als waarnemers te mogen deelnemen aan de mondelinge hoorzitting. Zoals ik beide ondernemingen reeds schriftelijk had medegedeeld, ben ik van mening dat belanghebbende derden niet aan hoorzittingen kunnen deelnemen zonder actief te participeren. Derhalve was hun deelname afhankelijk van hun bereidheid om hun standpunten tijdens de hoorzitting uiteen te zetten. Aangezien zij niet in staat waren dit te doen, konden zij niet deelnemen.

Hoewel zij niet konden deelnemen aan de mondelinge hoorzitting, ben ik de mening toegedaan dat beide ondernemingen, alsook de andere derden, voldoende mogelijkheden hebben gekregen om aan de lopende procedure deel te nemen en ervoor te zorgen dat de Commissie op de hoogte is van hun standpunten. Alle derden hebben de mogelijkheid gekregen om zich te verdiepen in de vraagstukken die in het kader van de zaak tijdens de procedure aan het licht zijn gekomen; een aantal derden heeft een omvangrijke bijdrage geleverd aan de analyse van de Commissie, zowel vóór de bekendmaking van de mededeling van punten van bezwaar als na ontvangst van de niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar.

Rekening houdend met de antwoorden van de partijen op de mededeling van punten van bezwaar en de toelichtingen die zij tijdens de mondelinge hoorzitting hebben gegeven, is DG Concurrentie tot de conclusie gekomen dat de bezwaren die zij in de mededeling van punten van bezwaar had uiteengezet, niet meer op gingen.

In het licht van het bovenstaande ben ik van mening dat het recht van alle deelnemers aan de procedure in kwestie om gehoord te worden, in acht werd genomen.

Brussel, 13 juli 2004.

(ondertekend)

Serge DURANDE


(1)  Hierna beide de „aanmeldende partijen” genoemd.

(2)  PB L 395 van 30.12.1989, blz.1; gerectificeerd in PB L 257 van 21.9.1990, blz. 13, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1319/97 (PB L 180 van 9.7.1997, blz.1; gerectificeerd in PB L 40 van 13.2.1998, blz. 17.


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/7


Advies van het Adviescomité voor concentraties uitgebracht op de 127e bijeenkomst van 9 juli 2004 betreffende een voorontwerp van beschikking in Zaak nr. COMP/M.3333 — SONY/BMG

(2005/C 52/05)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de aangemelde transactie een concentratie vormt in de zin van Concentratieverordening (EEG) nr. 4064/89 en dat zij een communautaire dimensie heeft in de zin van die verordening.

2.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat er een relevante productmarkt bestaat voor:

a)

muziekopnames, die onderverdeeld kan worden in afzonderlijke markten voor verschillende genres en voor compilaties,

b)

on line-muziek, onderverdeeld in de groothandelsmarkt voor licenties voor on line-muziek en de kleinhandelsmarkt voor de distributie van on line-muziek,

c)

muziekuitgeverij, die onderverdeeld kan worden in afzonderlijke markten voor mechanische rechten, rechten van uitvoering, synchronisatierechten, drukrechten en andere rechten.

3.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de bovenstaande productmarkten nationale markten zijn, behalve de muziekuitgeverijmarkt, waarvoor de afbakening van de geografische markt kan worden opengelaten.

4.

De meerderheid van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie niet zal leiden tot het ontstaan of het versterken van een gezamenlijke machtspositie op de markten voor:

a)

muziekopnames, of

b)

de groothandelsmarkt voor licenties voor on line-muziek.

Een minderheid is het daar niet mee eens.

5.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie niet zal leiden tot het ontstaan of het versterken van een individuele machtspositie op:

a)

de markten voor muziekopnames in Duitsland, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk, en

b)

de nationale markten voor de distributie van on line-muziek.

6.

De meerderheid van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie niet zal leiden tot de coördinatie van het concurrentiegedrag van Sony en Bertelsmann op de muziekuitgeverijmarkten. Een minderheid is het daar niet mee eens.

7.

De meerderheid van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de voorgenomen concentratie niet leidt tot het ontstaan of het versterken van een machtspositie als gevolg waarvan de daadwerkelijke concurrentie aanzienlijk zou worden belemmerd in de gehele of een belangrijk deel van de gemeenschappelijke markt en dat de concentratie derhalve verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst kan worden verklaard. Een minderheid is het daar niet mee eens.

8.

Het Adviescomité beveelt aan dat zijn advies wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

9.

Het Adviescomité verzoekt de Commissie rekening te houden met alle opmerkingen die de lidstaten tijdens de discussie hebben gemaakt.


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/8


Door de Commissie aangenomen COM-documenten, andere dan wetsvoorstellen

(2005/C 52/06)

Document

Deel

Datum

Titel

COM(2004) 447

 

30.6.2004

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Mobiele breedbanddiensten

COM(2004) 480

 

13.7.2004

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Naar een mondiaal partnerschap in de informatiemaatschappij: Omzetten van de beginselen van Genève in acties — Voorstellen van de Commissie voor de tweede fase van de Wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS)

COM(2004) 642

 

12.10.2004

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad en het Europees Parlement over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs

COM(2004) 694

 

22.10.2004

Mededeling van de Commissie aan de Raad: Follow-up van het Witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”: balans van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde acties

COM(2004) 701

 

20.10.2004

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Terrorismebestrijding: paraatheid en beheersing van de gevolgen

COM(2004) 702

 

20.10.2004

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Terrorismebestrijding: bescherming van kritieke infrastructuur

COM(2004) 757

 

19.11.2004

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Uitdagingen voor de Europese informatiemaatschappij na 2005

COM(2004) 818

 

20.12.2004

Verslag van de Commissie: „De Kyoto-doelstelling van de Gemeenschap weer dichterbij gebracht”

COM(2004) 833

 

27.12.2004

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 450/2003 van het Europees Parlement en de Raad

COM(2005) 9

 

25.1.2005

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de mogelijke invoering van elektronische identificatie van runderen

COM(2005) 20

 

28.1.2005

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Strategie van de Gemeenschap voor kwik

COM(2005) 25

 

28.1.2005

Voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 1 bij de begroting voor 2005 — Algemene staat van ontvangsten — Staat van ontvangsten en uitgaven per afdeling — Afdeling III — Commissie

Deze teksten zijn beschikbaar op: EUR-Lex: http://europa.eu.int/eur-lex/lex/


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/9


STAATSSTEUNMAATREGELEN — GRIEKENLAND

Staatssteunmaatregel nr. C 23/2004 (ex NN 153/2003) — Steunverlening aan ondernemingen uit de departementen Kastoria en Euboea (Ministerieel Besluit nr. 69836/B1461, gewijzigd bij Besluiten nrs. 2035824/5887, 2045909/7431/0025, 2071670/11297 en 72742/B1723)

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

(2005/C 52/07)

De Commissie heeft Griekenland bij brief van 16 juni 2004, die na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen een maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Landbouw

Directoraat H2

L 130 5/120

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 76 72.

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Griekenland worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

De hierboven genoemde besluiten voorzien in diverse steunmaatregelen ten gunste van ambachtelijke en industriële ondernemingen. Het lijkt erop dat deze maatregelen ook ten gunste zijn gekomen van ondernemingen uit de landbouwsector. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:

a)

omzetting van dure schulden in verband met leningen die zijn verstrekt voor investeringen en/of de vorming of verschaffing van bedrijfskapitaal, in een nieuwe zachte lening met mogelijkheid tot vrijstelling van terugbetaling;

b)

verlening van een staatsgarantie voor het herschikken van schulden;

c)

toepassing van een preferentieel tarief, zelfs vóór de rentesubsidie.

Deze maatregelen zijn bedoeld voor ondernemingen met liquiditeitsproblemen.

Beoordeling

In dit stadium is het om de volgende redenen twijfelachtig of de toegekende steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt:

toen de Griekse autoriteiten werd verzocht uitleg te geven over de betrokken steunmaatregelen hebben zij aangegeven dat de hierboven genoemde besluiten niet waren aangemeld omdat zij van mening waren dat de steun geen steunmaatregelen van de staten in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag waren; bovendien hebben zij aangegeven dat, hoewel het precieze aantal begunstigden niet bij hen bekend was, de betrokken steunbedragen waarschijnlijk onder de „de minimis”-regeling zouden vallen,

aangezien de „de minimis”-regeling niet geldt voor de landbouwsector en de betrokken besluiten zijn bedoeld voor ondernemingen met liquiditeitsproblemen moeten de steunmaatregelen worden onderzocht in het licht van de diverse voorschriften die sinds de inwerkingtreding van het eerste van de hierboven genoemde besluiten golden voor de redding en de herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden; op grond van de beschikbare informatie kan evenwel niet worden bepaald of aan de voorschriften is voldaan,

voor de landbouwsector kan op grond van de beschikbare informatie niet worden bepaald of de staatsgarantie is verleend met inachtneming van de diverse voorschriften die sinds de inwerkingtreding van het eerste van de hierboven genoemde besluiten van toepassing waren op steun in de vorm van garanties;

voor de industriële en ambachtelijke sector is de „de minimis”-regeling weliswaar van toepassing, maar aangezien het aantal begunstigden van de bij de bovengenoemde besluiten getroffen maatregelen niet bij de Griekse autoriteiten bekend is en de maximumbedragen voor de 'de minimis'-steun worden berekend voor een periode van drie jaar en niet voor één enkele actie, is het onmogelijk vast te stellen of de bij de bovengenoemde besluiten vastgestelde maatregelen daadwerkelijk onder de „de minimis”-regeling mogen vallen. Bijgevolg moeten de steunmaatregelen eveneens worden onderzocht aan de hand van de voorschriften die sinds de inwerkingtreding van het eerste van de hierboven genoemde besluiten golden voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden; op grond van de beschikbare informatie kan evenwel niet worden bepaald of aan de voorschriften is voldaan,

voor de betrokken sectoren kan op grond van de beschikbare informatie niet worden bepaald of de staatsgarantie is verleend met inachtneming van de diverse voorschriften die sinds de inwerkingtreding van het eerste van de hierboven genoemde besluiten van toepassing waren op steun in de vorm van garanties.

TEKST VAN DE BRIEF

„1.

Με την παρούσα, η Επιτροπή έχει την τιμή να πληροφορήσει την Ελλάδα ότι αφού εξέτασε τις υποβληθείσες από τις αρχές της χώρας σας πληροφορίες, αποφάσισε να κινήσει την προβλεπόμενη από το άρθρο 88, παράγραφος 2, της συνθήκης ΕΚ διαδικασία έναντι των ενισχύσεων που προβλέπονται στις ανωτέρω υπουργικές αποφάσεις.

ΔΙΑΔΙΚΑΣΙΑ

2.

Περιήλθαν στην Επιτροπή πληροφορίες σύμφωνα με τις οποίες χορηγήθηκαν το 1993 όπως και στη διάρκεια των επομένων ετών, ορισμένες ενισχύσεις σε επιχειρήσεις των νομών Καστοριάς και Εύβοιας, στο πλαίσιο ενός σχεδίου ρύθμισης (αναδιαπραγμάτευσης) οφειλών, που διέπεται από τις ανωτέρω αποφάσεις. Οι ενισχύσεις αυτές, οι οποίες σύμφωνα με τον τίτλο των προαναφερομένων αποφάσεων θα περιορίζονταν στις βιομηχανικές και βιοτεχνικές επιχειρήσεις, φέρονται να έχουν επίσης χορηγηθεί στον γεωργικό τομέα, και ιδιαίτερα στις επιχειρήσεις μεταποίησης/εμπορίας γεωργικών προϊόντων.

3.

Με επιστολή της 27ης Μαΐου 2003, οι υπηρεσίες της Επιτροπής ζήτησαν από τις ελληνικές αρχές να τους κοινοποιήσουν, εντός προθεσμίας τεσσάρων εβδομάδων, το κείμενο των εν λόγω αποφάσεων όπως και κάθε άλλη χρήσιμη πληροφορία ενόψει εξέτασης των διατάξεών τους βάσει των άρθρων 87 και 88 της συνθήκης.

4.

Με επιστολή της 10ης Ιουλίου 2003, που πρωτοκολλήθηκε στις 17 Ιουλίου 2003, η Μόνιμη Ελληνική Αντιπροσωπεία στην Ευρωπαϊκή Ένωση κοινοποίησε στις υπηρεσίες της Επιτροπής σημείωμα των ελληνικών αρχών με το οποίο οι τελευταίες ζητούσαν παράταση ενός μηνός της ανωτέρω στο σημείο 3 προθεσμίας.

5.

Με επιστολή της 4ης Αυγούστου 2003, που πρωτοκολλήθηκε στις 6 Αυγούστου 2003, η Μόνιμη Ελληνική Αντιπροσωπεία στην Ευρωπαϊκή Ένωση κοινοποίησε στις υπηρεσίες της Επιτροπής τις πληροφορίες που ζητήθηκαν με την επιστολή της 27ης Μαΐου 2003.

6.

Από την εξέταση των πληροφοριών αυτών προέκυψε ότι οι ενισχύσεις είχαν πράγματι καταβληθεί χωρίς την έγκριση της Επιτροπής. Συνεπώς, οι υπηρεσίες της Επιτροπής αποφάσισαν να ανοίξουν φάκελο μη κοινοποιηθείσας ενίσχυσης, υπ' αριθ. NN 153/03.

7.

Η παρούσα απόφαση αναφέρεται στις διατάξεις της αποφάσεως αριθ. 69836/B1461, και μόνον, όπως αυτή τροποποιήθηκε από τις αποφάσεις αριθ. 2035824/5887, 2045909/7431/0025, 2071670/11297 και 72742/B1723. Οι διατάξεις των αποφάσεων αριθ. 66336/B.1398 της 14.9.93 και 30755/B1199 θα εξεταστούν στο πλαίσιο άλλου φακέλου, δεδομένου ότι, βάσει των σήμερα διαθέσιμων πληροφοριών, φαίνεται να αφορούν άλλους από τους αναφερόμενους στο θέμα νομούς.

ΠΕΡΙΓΡΑΦΗ

8.

Η υπουργική απόφαση αριθ. 69836/B.1461 της 30 Σεπτεμβρίου 1993, με την οποία εγκρίνεται η χορήγηση επιδότησης επιτοκίου επί των οφειλομένων υπολοίπων χορηγήσεων από δάνεια για κεφάλαια κίνησης και πάγιες επενδύσεις των βιομηχανικών και βιοτεχνικών επιχειρήσεων των νομών Καστοριάς και Εύβοιας, προβλέπει τα ακόλουθα:

το σύνολο των υφισταμένων μέχρι 30 Ιουνίου 1993 ληξιπρόθεσμων και μη οφειλών από πάσης φύσεως δάνεια (κεφάλαια κινήσεως και πάγιες εγκαταστάσεις) σε δραχμές ή συνάλλαγμα και από καταπτώσεις εγγυητικών επιστολών σε δραχμές ή συνάλλαγμα των βιομηχανικών και βιοτεχνικών επιχειρήσεων που είναι εγκατεστημένες και λειτουργούν, ανεξάρτητα από την έδρα της επιχείρησης, στους νομούς Καστοριάς και Εύβοιας, θα αποτελέσει ένα νέο δάνειο που θα εξοφληθεί σε δέκα έτη με ίσες εξαμηνιαίες τοκοχρεωλυτικές δόσεις ή με ίσες εξαμηνιαίες χρεωλυτικές δόσεις (απλό χρεωλύσιο) και υπολογισμό των τόκων ανά εξάμηνο με το εκάστοτε εφαρμοζόμενο για τη ρύθμιση επιτόκιο,

το επιτόκιο των ανωτέρω δανείων επιδοτείται με 10 εκατοστιαίες μονάδες από το λογαριασμό του Νόμου 128/75 (1), κατά τα πέντε πρώτα έτη, με την προϋπόθεση ότι ο δανειολήπτης θα έχει καταβάλει προηγουμένως τη δική του συμμετοχή,

το επιτόκιο του νέου δανείου (κεφάλαια κίνησης και πάγιες εγκαταστάσεις) θα είναι το επιτόκιο των εντόκων γραμματίων Δημοσίου δωδεκάμηνης διάρκειας της εκάστοτε τελευταίας έκδοσης που χρονικά προηγείται της έναρξης κάθε περιόδου εκτοκισμού των δανείων, προσαυξημένο κατά δύο μονάδες,

οι υπαγόμενες στην απόφαση αυτή οφειλές από δάνεια σε συνάλλαγμα θα ρυθμίζονται αφού δραχμοποιηθούν οι σχετικές οφειλές με τη μέση τιμή fixing της προηγούμενης της ρυθμίσεως ημέρας,

ως αφετηρία της ρύθμισης για την εφαρμογή των όσων καθορίζει η παρούσα θα λαμβάνεται η ημερομηνία δραχμοποίησης, με την προϋπόθεση ότι η δραχμοποίηση θα έχει πραγματοποιηθεί μέχρι και 30 Ιουνίου 1994,

οι εγγυητικές επιστολές προκειμένου να υπαχθούν στη νέα ρύθμιση θα πρέπει να έχουν κατατεθεί μέχρι 30 Ιουνίου 1993,

σε περίπτωση κατά την οποία δεν πληρωθούν δύο συνεχόμενες τοκοχρεωλυτικές δόσεις, το δάνειο θα καθίσταται ληξιπρόθεσμο και απαιτητό και θα παύει η ισχύουσα ρύθμιση,

εναλλακτικώς, οι ανωτέρω επιχειρήσεις δύνανται να τύχουν της επιδοτήσεως του επιτοκίου των 10 εκατοστιαίων μονάδων επί πέντε έτη για τις υφιστάμενες οφειλές την 30 Ιουνίου 1993 για πάγιες εγκαταστάσεις και κεφάλαια κίνησης σε δραχμές και σε συνάλλαγμα.

9.

Η υπαγωγή στις προβλεπόμενες από την απόφαση αυτή ρυθμίσεις υπόκειται στην τήρηση των ακόλουθων προϋποθέσεων:

οι επιχειρήσεις πρέπει να είναι βιώσιμες μετά τη ρύθμιση· κρίνεται από τις τράπεζες, οι οποίες διαθέτουν τρίμηνη προθεσμία για να αποφανθούν επί της βιωσιμότητας των επιχειρήσεων,

οι επιχειρήσεις οφείλουν να έχουν καταβάλει τουλάχιστον το 5 % των τόκων που τους αναλογεί για τα έτη 1991-1992, και να έχουν ανταποκριθεί σε αυτή την υποχρέωση μέχρι την ημέρα της ρύθμισης των δανείων (ημερομηνία υπογραφής του νέου δανειακού συμφώνου),

οι οφειλές πρέπει να προέρχονται από δάνεια που αποδεδειγμένα χρησιμοποιήθηκαν είτε για αγορά παγίων εγκαταστάσεων είτε για κεφάλαιο κινήσεως των επιχειρήσεων,

ο έλεγχος της εφαρμογής των ανωτέρω ανατίθεται στις αρμόδιες υπηρεσίες του Υπουργείου Εθνικής Οικονομίας και του Υπουργείου Οικονομικών,

στις περιπτώσεις επιχειρήσεων, επενδύσεις των οποίων έχουν υπαχθεί στους Αναπτυξιακούς Νόμους και έχουν κάνει χρήση τραπεζικών δανείων για την υλοποίησή τους, η εφαρμογή των μέτρων του ανωτέρω σημείου 7 αποκλείει την περαιτέρω επιδότηση του νέου αυτού δανείου των Αναπτυξιακών Νόμων, διότι το νέο αυτό δάνειο δεν αποτελεί ουσιαστικά δάνειο που έχει ληφθεί για την πραγματοποίηση των επενδύσεων κατά την έννοια του άρθρου 11 των Αναπτυξιακών Νόμων,

στην περίπτωση των βιοτεχνικών δανείων παγίων που επιδοτούνται ήδη βάσει της υπ' αριθ. 2067234 της 31ης Οκτωβρίου 1991 με επιδότηση 4 %, η επιδότηση της παρούσας απόφασης (νομών Καστοριάς και Εύβοιας) παρέχεται κατά τη διαφορά για όσο χρόνο διαρκεί η επιδότηση επιτοκίου της προαναφερόμενης απόφασης.

10.

Η απόφαση αριθ. 2035824/5887 της 1ης Ιουνίου 1994:

α)

αντικαθιστά το κεφάλαιο 1 της απόφασης 69836/B1461 (βλ. σημείο 7) με το ακόλουθο κείμενο:

„1.   ΧΟΡΗΓΗΣΕΙΣ ΓΙΑ ΠΑΓΙΕΣ ΕΓΚΑΤΑΣΤΑΣΕΙΣ ΚΑΙ ΓΙΑ ΚΕΦΑΛΑΙΑ ΚΙΝΗΣΗΣ

Το σύνολο των υφισταμένων μέχρι 30 Ιουνίου 1993 ληξιπρόθεσμων και μη οφειλών από πάσης φύσεως δάνεια τραπεζών (κεφάλαια κινήσεως και πάγιες εγκαταστάσεις) σε δραχμές ή συνάλλαγμα και από καταπτώσεις εγγυητικών επιστολών σε δραχμές ή συνάλλαγμα των βιομηχανικών και βιοτεχνικών επιχειρήσεων που είναι εγκατεστημένες και λειτουργούν, ανεξάρτητα από την έδρα της επιχείρησης, στους νομούς Καστοριάς και Εύβοιας, θα αποτελέσει ένα νέο δάνειο που θα εξοφληθεί σε δέκα έτη με ίσες εξαμηνιαίες τοκοχρεωλυτικές δόσεις, ή με ίσες εξαμηνιαίες χρεωλυτικές δόσεις (απλό χρεωλύσιο) και υπολογισμό των τόκων ανά εξάμηνο.

Το επιτόκιο των νέων δανείων, για το τμήμα τους που καλύπτεται από την εγγύηση του Δημοσίου κατά τα οριζόμενα στο επόμενο κεφάλαιο της παρούσας, ορίζεται ίσο με αυτό των εντόκων γραμματίων Δημοσίου δωδεκάμηνης διάρκειας της εκάστοτε τελευταίας έκδοσης που χρονικά προηγείται της έναρξης κάθε περιόδου εκτοκισμού των δανείων, προσαυξημένο με πέντε εκατοστιαίες μονάδες, ενώ για το τμήμα των νέων δανείων που δεν καλύπτεται με την εγγύηση του δημοσίου, θα καθορίζεται ύστερα από συμφωνία μεταξύ των τραπεζών και των ενδιαφερομένων επιχειρήσεων.

Το επιτόκιο αυτό (και στις δύο περιπτώσεις) επιδοτείται, κατά τα πέντε πρώτα έτη, με δέκα εκατοστιαίες μονάδες από τον λογαριασμό του Ν 128/75, με την προϋπόθεση ότι ο δανειολήπτης θα έχει καταβάλει προηγουμένως και τη δική του συμμετοχή.

Οι υπαγόμενες στην παρούσα απόφαση οφειλές από δάνεια σε συνάλλαγμα θα ρυθμίζονται αφού δραχμοποιηθούν οι σχετικές οφειλές με τη μέση τιμή fixing της προηγούμενης της ρυθμίσεως ημέρας.

Ως αφετηρία της ρύθμισης για την εφαρμογή των όσων καθορίζει η παρούσα θα λαμβάνεται η ημερομηνία δραχμοποίησης, με την προϋπόθεση ότι η δραχμοποίηση θα έχει πραγματοποιηθεί μέχρι και 30 Σεπτεμβρίου 1994.

Οι εγγυητικές επιστολές προκειμένου να υπαχθούν στη νέα ρύθμιση θα πρέπει να έχουν καταπέσει μέχρι τις 30 Ιουνίου 1993.

Σε περίπτωση κατά την οποία δεν πληρωθούν δύο συνεχόμενες τοκοχρεωλυτικές δόσεις, το δάνειο θα καθίσταται ληξιπρόθεσμο και απαιτητό και θα παύει η ισχύουσα ρύθμιση.”,

β)

προβλέπει τα εξής:

το Ελληνικό Δημόσιο παρέχει ανεπιφύλακτα, παραιτούμενο του δικαιώματος της προβολής της ένστασης της δίζησης, την εγγύησή του προς τις τράπεζες για την κάλυψη οφειλών μέχρι ποσού δραχμών 150 εκατομ. (440 205 €), κατά επιχείρηση, που θα ρυθμιστούν σύμφωνα με την απόφαση αριθ. 69836/B1461 της 30ής Σεπτεμβρίου 1993, όπως θα ισχύει μετά από τα οριζόμενα στο ανωτέρω κεφάλαιο Ι,

στην περίπτωση που επιχείρηση έχει οφειλές προς ρύθμιση σε περισσότερες της μιας Τράπεζες συνολικού ποσού μεγαλύτερου των δραχμών 150 000 000 εκατομ. (440 205 €), τότε θα έχει την εγγύηση του δημοσίου πρώτα η τράπεζα με το μεγαλύτερο ύψος οφειλών και θα ακολουθούν οι άλλες τράπεζες πάλι με κριτήριο το ύψος των οφειλών (από μεγαλύτερο προς μικρότερο) μέχρι συμπληρώσεως του ως άνω καθοριζόμενου ορίου εγγύησης των δραχμών 150 000 000 (440 205 €),

οι τράπεζες, σε περίπτωση καθυστέρησης της καταβολής δύο συνεχόμενων ληξιπρόθεσμων δόσεων, πρέπει να κηρύσσουν αμέσως ληξιπρόθεσμο και απαιτητό ολόκληρο το ποσό των ρυθμιζόμενων οφειλών και εφόσον θέλουν να εξοφληθούν από τον εγγυητή Ελλ. Δημόσιο θα πρέπει να απευθύνονται σε αυτό (Γενικό Λογιστήριο του Κράτους, διεύθυνση 25-Δ) μετά από προηγούμενη βεβαίωση στην αρμόδια Δ.Ο.Υ. σε βάρος της κάθε οφειλέτριας επιχείρησης, του συνολικού ποσού των απαιτήσεών τους, στον ειδικό λογαριασμό „ΚΕΦΑΛΑΙΟΝ ΑΣΦΑΛΙΣΕΩΣ ΧΡΗΜΑΤΟΔΟΤΗΣΕΩΝ ΕΚ ΚΕΦΑΛΑΙΩΝ Ή ΕΓΓΥΗΣΕΙ ΤΟΥ ΕΛΛΗΝΙΚΟΥ ΔΗΜΟΣΙΟΥ (ΚΑΧΚΕΕΔ)”,

το Ελληνικό Δημόσιο, ως εγγυητής αναλαμβάνει την υποχρέωση εξόφλησης των απαιτήσεων των τραπεζών που θα περιλαμβάνουν το ανεξόφλητο εγγυημένο ποσό (από κεφάλαιο και τόκους) των ρυθμιζόμενων οφειλών και όσους από τους νέους τόκους, μέχρι κι'ένα τρίμηνο κατ'ανώτατο όριο μετά την κήρυξη του δανείου ως ληξιπρόθεσμου και απαιτητού, αναλογούν πάνω στο εγγυημένο τμήμα των ρυθμιζόμενων οφειλών και τέλος, όσα από τα αναλογούντα συναφή έξοδα, που αφορούν χρονικό διάστημα για το οποίο καλύπτονται από το Δημόσιο ανεξόφλητοι τόκοι, είναι ανεξόφλητα.

11.

Η υπουργική απόφαση αριθ. 2045909/7431/0025 της 26ης Αυγούστου 1994:

α)

μετά το τρίτο εδάφιο του κεφαλαίου Ι της απόφασης αριθ. 69836/B.1461 όπως τροποποιήθηκε από την απόφαση αριθ. 2035824/5887 (βλ. σημείο 9) παρεμβάλλει το εξής εδάφιο:

„Εναλλακτικά, σε όσες επιχειρήσεις επιθυμούν, χορηγείται περίοδος χάριτος για ενάμισυ έτος, δηλαδή μέχρι την 31η Δεκεμβρίου 1994, χωρίς επιμήκυνση της συνολικής διάρκειας εξόφλησης των 10 ετών και υπό τον όρο ότι στην περίπτωση αυτή η οριζόμενη πενταετής επιδότηση του επιτοκίου των ρυθμιζομένων οφειλών θα μειωθεί από 10 εκατοστιαίες μονάδες σε 8,5 εκατοστιαίες μονάδες. Οι τόκοι της περιόδου χάριτος που βαρύνουν τον δανειολήπτη θα κεφαλαιοποιηθούν την 31η Δεκεμβρίου 1994, θα προστεθούν το αρχικό ρυθμιζόμενο κεφάλαιο και θα εξυπηρετηθούν με αυτό ενιαία σε 17 εξαμηνιαίες τοκοχρεωλυτικές δόσεις ή σε 17 ίσες εξαμηνιαίες χρεωλυτικές δόσεις (απλό χρεωλύσιο) και υπολογισμό των τόκων ανά εξάμηνο με το εκάστοτε εφαρμοζόμενο για τη ρύθμιση επιτόκιο. Η πρώτη δόση θα καταβληθεί την 1η Ιουλίου 1995.”·

β)

διατυπώνει τις εξής διευκρινίσεις:

η διάταξη της κοινής υπουργικής απόφασης αριθ. 69836/B1461 της 30ής Σεπτεμβρίου 1993, σύμφωνα με την οποία, „εναλλακτικώς οι ανωτέρω επιχειρήσεις δύνανται να τύχουν της επιδοτήσεως του επιτοκίου των 10 εκατοστιαίων μονάδων επί πέντε έτη για τις υφιστάμενες οφειλές την 30.6.1993 για πάγιες εγκαταστάσεις και κεφάλαια κίνησης σε δραχμές και σε συνάλλαγμα” (βλ. τελευταία περίπτωση του σημείου 7), εξακολουθεί να έχει ισχύ μόνο για όσες επιχειρήσεις είχαν αποδεδειγμένα ζητήσει από τις τράπεζες την υπαγωγή τους σ' αυτή και μόνο σ' αυτή, μέχρι την ημέρα έκδοσης της αριθ. 035824/5887 της 1ης Ιουνίου 1994 απόφασής μας με την οποία απαλείφθηκε η διάταξη αυτή,

στη ρύθμιση της δεκαετούς εξόφλησης υπάγεται το σύνολο των υφισταμένων την 30ή Ιουνίου 1993 οφειλών από δάνεια για πάγιες εγκαταστάσεις και για κεφάλαια κίνησης. Για τα μεσομακροπρόθεσμα δάνεια οι καταβολές που τυχόν έχουν γίνει μετά την ανωτέρω ημερομηνία και μέχρι την ημερομηνία υπογραφής της συμφωνίας ρύθμισης, θα άγονται σε εξόφληση των δόσεων και τόκων του νέου δανείου που προκύπτει από τη ρύθμιση. Για τα κεφάλαια κίνησης τα υφιστάμενα την 30ή Ιουνίου 1993 ποσά που εξοφλήθηκαν μερικά ή ολικά μετά την ημερομηνία αυτή και επαναχορηγήθηκαν ή ανακυκλώθηκαν πριν την ημερομηνία υπογραφής της συμφωνίας ρύθμισης, μπορούν να ρυθμιστούν υπό την προϋπόθεση ότι το ύψος τους δεν θα υπερβαίνει το ποσό της οφειλής που υφίστατο την 30ή Ιουνίου 1993. Τα ποσά που καταβλήθηκαν από 1η Ιουλίου 1993 μέχρι την ημερομηνία υπογραφής της συμφωνίας ρύθμισης και δεν επαναχορηγήθηκαν θα παραμείνουν σε έντοκο λογαριασμό στην τράπεζα προς εξόφληση δανείων και τόκων του νέου δανείου που προκύπτει από τη ρύθμιση.

12.

Η υπουργική απόφαση αριθ. 2071670/11297 της 9ης Νοεμβρίου 1994 προβλέπει την παροχή της εγγυήσεως του Δημοσίου για τη ρύθμιση των προαναφερομένων οφειλών. Η εγγύηση αυτή ισχύει με τον όρο της διατήρησης των ασφαλειών που έχουν συσταθεί στις Τράπεζες.

13.

Τέλος, η απόφαση αριθ. 72742/B1723 επιφέρει ορισμένες τελευταίες τροποποιήσεις στην απόφαση αριθ. 69836/B1461 της 30ής Σεπτεμβρίου 1993, όπως επίσης και σε μια άλλη απόφαση υπ' αριθ. 66336/B1398, με ημερομηνία 14 Σεπτεμβρίου 1993, ορίζοντας τα ακόλουθα:

„Οι επιχειρήσεις που κάνουν χρήση της εναλλακτικής δυνατότητας ρύθμισης οφειλών που προβλέπεται στις κοινές υπουργικές αποφάσεις αριθ. 30755/B1199 της 21.7.94 και 2045909/7431/0025 της 26ης Αυγούστου 1994, έχουν την ευχέρεια να εξοφλήσουν τους τόκους της περιόδου χάριτος, που τις βαρύνουν αντί να τους κεφαλαιοποιήσουν.

Στην περίπτωση αυτή, η πενταετής επιδότηση του επιτοκίου ορίζεται σε δέκα εκατοστιαίες μονάδες, με την προϋπόθεση ότι η συνολική δαπάνη από την επιδότηση του επιτοκίου, που βαρύνει το λογαριασμό του Ν 128/75, δεν θα είναι μεγαλύτερη της δαπάνης που αναλογεί σε κάθε μία επιχείρηση όταν κάνει χρήση των διατάξεων των κοινών υπουργικών αποφάσεων αριθ. 30755/B1199 της 21ης Ιουλίου 1994 και 2045909/7431/0025 της 26ης Αυγούστου 1994.”

ΑΞΙΟΛΟΓΗΣΗ

14.

Δυνάμει του άρθρου 87, παράγραφος 1 της Συνθήκης, ενισχύσεις που χορηγούνται υπό οποιαδήποτε μορφή από τα κράτη ή με κρατικούς πόρους και που νοθεύουν ή απειλούν να νοθεύσουν τον ανταγωνισμό δια της ευνοϊκής μεταχειρίσεως ορισμένων επιχειρήσεων ή ορισμένων κλάδων παραγωγής είναι ασυμβίβαστες με την κοινή αγορά, κατά το μέτρο που επηρεάζουν τις μεταξύ κρατών μελών συναλλαγές. Στο παρόν στάδιο, το εξεταζόμενο μέτρο φαίνεται να αντιστοιχεί με τον ορισμό αυτό, κατά την έννοια ότι ευνοεί ορισμένες επιχειρήσεις των οποίων ελαφρύνει το βάρος ορισμένων τρεχουσών δαπανών (των βιομηχανικών και βιοτεχνικών επιχειρήσεων, σύμφωνα με τον τίτλο της απόφασης αριθ. 69836/B1461 της 30ής Σεπτεμβρίου 1993, αλλά επίσης, λαμβανομένων υπόψη των πληροφοριών που περιήλθαν στην Επιτροπή, των επιχειρήσεων μεταποίησης και εμπορίας γεωργικών προϊόντων του τομέα των λιπαρών ουσιών), και ότι δύναται να επηρεάσει τις συναλλαγές λόγω της θέσης που κατέχει η Ελλάδα στις αντίστοιχες παραγωγές (για παράδειγμα, στον γεωργικό τομέα και ειδικότερα στις λιπαρές ουσίες, η Ελλάδα είχε το 2000 ποσοστό 21,6 % της κοινοτικής παραγωγής ελιών, και 17,6 % το 2001).

15.

Εντούτοις, στις προβλεπόμενες από το άρθρο 87 παράγραφοι 2 και 3 της Συνθήκης περιπτώσεις, ορισμένα μέτρα δύνανται, κατά παρέκκλιση, να θεωρηθούν ως συμβιβάσιμα με την κοινή αγορά.

16.

Στη συγκεκριμένη περίπτωση, θα μπορούσε να προταθεί μόνον η παρέκκλιση που προβλέπεται από το άρθρο 87 παράγραφος 3, στοιχείο γ) της Συνθήκης, που αναφέρει ότι δύνανται να θεωρηθούν ότι συμβιβάζονται με την κοινή αγορά οι ενισχύσεις για την προώθηση της αναπτύξεως ορισμένων οικονομικών δραστηριοτήτων ή οικονομικών περιοχών, εφόσον δεν αλλοιώνουν τους όρους των συναλλαγών κατά τρόπο που θα αντέκειτο προς το κοινό συμφέρον.

17.

Σύμφωνα με τις πληροφορίες των οποίων έλαβε γνώση η Επιτροπή, όλα τα ανωτέρω περιγραφόμενα μέτρα ενδεχομένως περιέχουν ορισμένες μορφές κρατικών ενισχύσεων, λαμβανομένου υπόψη του γεγονότος ότι έχουν οριστεί και χρηματοδοτηθεί από τις δημόσιες αρχές (βλ. σημείο 8 δεύτερη περίπτωση και υποσημείωση αριθ. 1):

α)

η ομαδοποίηση, στα πλαίσια νέων δανείων δεκαετούς διάρκειας, υφισταμένων μέχρι 30 Ιουνίου 1993 ληξιπρόθεσμων και μη οφειλών, προερχόμενων από τραπεζικά δάνεια για πάγιες εγκαταστάσεις και για κεφάλαια κίνησης·

β)

ο υπολογισμός των τόκων ανά εξάμηνο αντί του τρίμηνου που κανονικά ισχύει για κάθε επιχείρηση που συνάπτει δάνεια·

γ)

η παροχή της εγγυήσεως του Δημόσιου μέχρι ποσού 150 εκατομμυρίων δραχμών (440 205 €)·στο πλαίσιο της εγγύησης αυτής, το ελληνικό Δημόσιο εξοφλεί τις απαιτήσεις των Τραπεζών και αναλαμβάνει εξίσου την υποχρέωση να καταβάλει τους αναλογούντες νέους τόκους, μέχρι και ένα τρίμηνο μετά τη κήρυξη του δανείου ως ληξιπροθέσμου, καθώς και τα αναλογούντα συναφή έξοδα (βεβαίως, οι ενδιαφερόμενες επιχειρήσεις οφείλουν να προβούν στη σύσταση ασφαλειών για να συμμετάσχουν στο σύστημα ενισχύσεων, αλλά στο παρόν στάδιο, δεν διαθέτουμε καμιά πληροφορία όσον αφορά τη σχέση μεταξύ του ποσού των ασφαλειών και αυτού της εγγύησης)·

δ)

η εφαρμογή, στο τμήμα εκείνο των δανείων που καλύπτει η εγγύηση του Ελληνικού Δημοσίου, επιτοκίου ισοδύναμου προς αυτό των εντόκων γραμματίων Δημοσίου δωδεκάμηνης διάρκειας, προσαυξημένο κατά δύο μονάδες (η προσαύξηση ανήλθε σε 5 μονάδες βάσει της αποφάσεως αριθ. 2035824/5887 της 1ης Ιουνίου 1994)· η υφιστάμενη πριν από οποιαδήποτε επιδότηση διαφορά μεταξύ των επιτοκίων που εφαρμόζονται στις υπαγόμενες στη ρύθμιση των οφειλών τους επιχειρήσεις και των επιτοκίων που επιβάλλονται στις άλλες επιχειρήσεις, εμφαίνεται στον παρακάτω συγκριτικό πίνακα (με την προβλεπόμενη από τις αποφάσεις αριθ. 69836/B1461 και 2035824/5887 προσαύξηση) (2):

ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ

ΕΠΙΤΟΚΙΟ ΤΩΝ ΕΤΗΣΙΩΝ ΕΝΤΟΚΩΝ ΓΡΑΜΜΑΤΙΩΝ ΔΗΜΟΣΙΟΥ %

(+ προσαύξηση)

ΜΕΣΟΣ ΟΡΟΣ ΤΩΝ ΚΑΝΟΝΙΚΩΝ ΕΠΙΤΟΚΙΩΝ (%)

30.6.1993

21,25 + 2 = 23,25

28,60

31.12.1993

20,25 + 2 = 22,25

15.7.1994

20,25 + 5 = 25,25

27,40

16.12.1994

17,75 + 5 = 22,75

17.7.1995

15,50 + 5 = 20,50

23,10

18.12.1995

13,90 + 5 = 18,90

1.7.1996

13,30 + 5 = 18,90

21

2.12.1996

11,50 + 5 = 16,50

1.7.1997

9,60 + 5 = 14,60

18,20

10.12.1997

11,30 + 5 = 16,30

1.7.1998

11,70 + 5 = 16,70

18,60

2.12.1998

10,50 + 5 = 15,50

2.7.1999

8,69 + 5 = 13,69

15,00

17.12.1999

8,26 + 5 = 13,26

28.7.2000

6,22 + 5 = 11,22

12,33

22.12.2000

4,59 + 5 = 9,59

30.8.2001

3,74 + 5 = 8,74

8,58

13.12.2001

3,02 + 5 = 8,02

6.6.2002

3,72 + 5 = 8,72

7,40

28.11.2002

2,69 + 5 = 7,69

7,24

ε)

η χορήγηση επιδότησης επιτοκίων κατά δέκα μονάδες επί του συνόλου του ποσού των δανείων, στη διάρκεια των πέντε πρώτων ετών (η επιδότηση υπολογίζεται στα προσαυξημένα επιτόκια που αναφέρονται στη δεύτερη στήλη του ανωτέρω πίνακα)·

στ)

η δυνατότητα χορήγησης περιόδου χάριτος για ενάμισυ έτος (μέχρι τις 31 Δεκεμβρίου 1994), υπό τον όρο μείωσης επιδότησης επιτοκίου από 10 μονάδες σε 8,5 μονάδες· στο μέτρο όμως που η πρώτη δόση θα έπρεπε να καταβληθεί την 1η Ιουλίου 1995, η περίοδος χάριτος στην αποπληρωμή διαρκεί στην πραγματικότητα δύο έτη·

ζ)

η δυνατότητα για τους δικαιούχους, που θεσπίστηκε με την απόφαση αριθ. 72742/B1723, να εξοφλήσουν τους τόκους της περιόδου χάριτος που τους βαρύνουν, αντί να τους κεφαλαιοποιήσουν· στην περίπτωση αυτή, η επιδότηση επιτοκίου ορίζεται εκ νέου σε 10 μονάδες·

η)

η αποδέσμευση των ασφαλειών που έχουν δοθεί στις επιχειρήσεις από τις υποβοηθούμενες επιχειρήσεις, η οποία προβλέπεται από την απόφαση αριθ. 2071670/11297· όσον αφορά τις οφειλές που καλύπτονται από την εγγύηση του Ελληνικού Δημοσίου, διατηρούνται οι εμπράγματες επί των παγίων στοιχείων ασφάλειες, οι λοιπές εμπράγματες επί των εξωεπιχειρηματικών ακινήτων, οι ενοχικές και αυτές επί των χρεογράφων και αξιογράφων που καλύπτουν μέχρι και το 100 % της οφειλής·οι ασφάλειες οι σχετικές με ποσά που υπερβαίνουν το ποσό της οφειλής αποδεσμεύονται· όμως, σύμφωνα με τις πληροφορίες που γνωστοποιήθηκαν στην Επιτροπή, οι τράπεζες συχνά χρεώνουν έξοδα με τα οποία οι απαιτήσεις αυτές υπερβαίνουν κατά πολύ το ποσό του δανείου.

18.

Όλα αυτά τα στοιχεία πιθανών ενισχύσεων πρέπει να τύχουν ανάλυσης από δύο απόψεις: αυτή της εφαρμογής τους στον γεωργικό τομέα και αυτήν της εφαρμογής τους στο βιομηχανικό και βιοτεχνικό τομέα, λαμβανομένων γενικότερα υπόψη των παρατηρήσεων που διατυπώθηκαν από τις ελληνικές αρχές στις 4 Αυγούστου 2003, σε απάντησή τους στις ερωτήσεις των υπηρεσιών της Επιτροπής, της 27ης Μαΐου 2003.

Όσον αφορά τον γεωργικό τομέα

19.

Η Επιτροπή σημειώνει καταρχάς ότι, στην επιστολή τους της 4ης Αυγούστου 2003, οι ελληνικές αρχές διευκρινίζουν ότι δεν είχαν κοινοποιήσει τις εν λόγω ενισχύσεις επειδή θεωρούσαν ότι δεν συνιστούσαν κρατικές ενισχύσεις κατά την έννοια του άρθρου 87, παράγραφος 1 της συνθήκης. Ανέφεραν επίσης ότι, σύμφωνα με τα διαθέσιμα στοιχεία, το συνολικό ύψος της επιδότησης επιτοκίου ανήλθε κατά την περίοδο της εφαρμογής των αποφάσεων στα 47 εκατομμύρια ευρώ· όσον αφορά τις καταβληθείσες εγγυήσεις του Δημοσίου, ανήλθαν σε 7 εκατομμύρια ευρώ, από τα οποία το μεγαλύτερο μέρος έχει ήδη επιστραφεί από τους δικαιούχους στο Δημόσιο. Τέλος, προσέθεσαν ότι δεν διέθεταν αναλυτικά στοιχεία ανά επιχείρηση και νομό, μπορούσαν ωστόσο να εκτιμήσουν ότι ο κύριος όγκος των κατ' αυτόν τον τρόπο χορηγηθεισών ενισχύσεων αφορούσε ποσά τα οποία εμπίπτουν στον κανόνα de minimis.

20.

Καθώς πρόκειται για μη κοινοποιηθείσες ενισχύσεις, αυτές θα πρέπει να εξεταστούν με βάση τους ισχύοντες κατά τον χρόνο της χορήγησής τους κανόνες και κατευθυντήριες γραμμές, σύμφωνα με τις διατάξεις του σημείου 23.3 δεύτερο εδάφιο των κατευθυντηρίων γραμμών της Κοινότητας όσον αφορά τις κρατικές ενισχύσεις στον γεωργικό τομέα (3).

21.

Αλλά, κατά τις ημερομηνίες έναρξης ισχύος της απόφασης αριθ. 69836/B1461 και των τροποποιήσεών της, ο κανόνας de minimis, ο οποίος είχε προσδιοριστεί στο κοινοτικό πλαίσιο των ενισχύσεων στις μικρομεσαίες επιχειρήσεις του 1992 (4), δεν είχε εφαρμογή στον γεωργικό τομέα (5).

22.

Στο πλαίσιο αυτό, και καθώς ο εν λόγω κανόνας προβάλλεται ρητά από τις ελληνικές αρχές για δικαιολόγηση των ενισχύσεων, η Επιτροπή δεν μπορεί παρά να αμφιβάλλει για το συμβιβάσιμο των ενισχύσεων αυτών με την κοινή αγορά.

23.

Πράγματι, δυνάμει της απόφασης αριθ. 69836/B1461, οι επιχειρήσεις θα έπρεπε να είναι βιώσιμες μετά τη ρύθμιση των οφειλών τους (βλ. ανωτέρω σημείο 9), πράγμα που σημαίνει ότι κατά τον χρόνο της ρύθμισης θα έπρεπε να αντιμετωπίζουν προβλήματα (το στοιχείο αυτό αποτυπώνεται στο προοίμιο της απόφασης αριθ. 2045909/7431/0025, η οποία αναφέρει την ανάγκη υποβοήθησης των βιομηχανικών και βιοτεχνικών επιχειρήσεων των νομών Καστοριάς και Εύβοιας που αντιμετωπίζουν προβλήματα ρευστότητας).

24.

Κατά τον χρόνο έναρξης ισχύος της απόφασης αριθ. 69836/B1461, η Επιτροπή ακολουθούσε την πολιτική να θεωρεί ότι οι ενισχύσεις στις προβληματικές επιχειρήσεις, όπως είναι οι ανωτέρω περιγραφόμενες, συνιστούσαν ενισχύσεις στη λειτουργία, οι οποίες δεν μπορούσαν, καταρχήν, να θεωρηθούν ως συμβιβάσιμες με την κοινή αγορά παρά μόνον εάν πληρούσαν τις κατωτέρω τρεις προϋποθέσεις:

α)

οι εν λόγω ενισχύσεις θα έπρεπε να αφορούν χρηματοοικονομικά βάρη δανείων συναφθέντων για τη χρηματοδότηση ήδη πραγματοποιηθεισών επενδύσεων,

β)

το σωρευτικό ισοδύναμο επιδότησης των ενισχύσεων που ενδεχομένως είχαν χορηγηθεί κατά τη σύναψη των δανείων και των εν λόγω ενισχύσεων δεν θα μπορούσε να υπερβαίνει τους γενικώς παραδεκτούς συντελεστές, ήτοι:

για τις επενδύσεις στο επίπεδο της πρωτογενούς γεωργικής παραγωγής: 35 % ή 75 % στις μειονεκτικές περιοχές κατά την έννοια της οδηγίας 75/268/ΕΟΚ·

για τις επενδύσεις στο επίπεδο της μεταποίησης ή της εμπορίας γεωργικών προϊόντων: 55 % ή 75 % στις περιοχές στόχου 1, για τα σχέδια που είναι σύμφωνα με τα τομεακά προγράμματα ή με κάποιον από τους στόχους του άρθρου 1 του κανονισμού (ΕΟΚ) αριθ. 866/90, και 35 % (ή 50 % στις περιοχές στόχου 1) για τα λοιπά σχέδια, στο μέτρο που δεν αποκλείονται βάσει των κριτηρίων επιλογής που αναφέρονται στο σημείο 2 του παραρτήματος της απόφασης 90/342/ΕΟΚ (ή της απόφασης 94/173/ΕΟΚ)·

γ)

οι εν λόγω ενισχύσεις θα έπρεπε να ήταν μεταγενέστερες αναπροσαρμογών των επιτοκίων των νέων δανείων που πραγματοποιούνται ώστε να λαμβάνεται υπόψη η διακύμανση των επιτοκίων (το δε ποσό των ενισχύσεων θα έπρεπε να είναι κατώτερο από ή ίσο προς τη διαφορά των επιτοκίων των νέων δανείων) ή θα έπρεπε να αφορούν γεωργικές εκμεταλλεύσεις που να παρέχουν εγγυήσεις βιωσιμότητας, ιδίως στην περίπτωση που τα χρηματοοικονομικά βάρη των υφιστάμενων δανείων είναι τέτοια που να κινδυνεύει η βιωσιμότητα των εκμεταλλεύσεων ή και να κινδυνεύουν να χρεοκοπήσουν.

25.

Το 1997, οι προϋποθέσεις αυτές αντικαταστάθηκαν από τις διατάξεις των κοινοτικών κατευθυντήριων γραμμών όσον αφορά τις κρατικές ενισχύσεις για τη διάσωση και την αναδιάρθρωση προβληματικών επιχειρήσεων (6). Το σημείο 4.4 των εν λόγω κατευθυντήριων γραμμών ορίζει ότι „όσον αφορά τον γεωργικό τομέα, [οι κατευθυντήριες γραμμές] θα αρχίσουν να ισχύουν την 1η Ιανουαρίου 1998 για τις νέες κρατικές ενισχύσεις και για τις υφιστάμενες κρατικές ενισχύσεις ισχύει η ίδια ημερομηνία, σε περίπτωση δε που η Επιτροπή έχει κινήσει στο πλαίσιο αυτό τη διαδικασία του άρθρου 93 (σήμερα άρθρου 88), παράγραφος 2 της Συνθήκης κατά ενός ή περισσοτέρων κρατών μελών, αφότου η Επιτροπή εκδώσει την οριστική απόφαση έναντι του(των) συγκεκριμένου(ων) κράτους(κρατών) μέλους(μελών) βάσει του άρθρου 93 (σήμερα άρθρου 88) παράγραφος 2 της Συνθήκης”.

26.

Οι κοινοτικές κατευθυντήριες γραμμές για τη διάσωση και την αναδιάρθρωση των προβληματικών επιχειρήσεων του 1997 αντικαταστάθηκαν από νέες κατευθυντήριες γραμμές, στις 9 Οκτωβρίου 1999 (7). Στο σημείο 6.3 των νέων αυτών κατευθυντήριων γραμμών, αναφέρεται ότι „τα κράτη μέλη πρέπει να προσαρμόσουν τα καθεστώτα ενισχύσεων διάσωσης και αναδιάρθρωσης που εφαρμόζουν και που παραμένουν σε ισχύ μετά τις 30 Ιουνίου 2000 και να τα ευθυγραμμίσουν με τις … κατευθυντήριες γραμμές … μετά την ημερομηνία αυτή ”. Επίσης, „για να μπορέσει η Επιτροπή να ελέγξει την προσαρμογή αυτή, τα κράτη μέλη [πρέπει να της διαβιβάσουν] πριν τις 31 Δεκεμβρίου 1999, κατάσταση με όλα αυτά τα καθεστώτα. Εν συνεχεία, και εν πάση περιπτώσει, πριν από τις 30 Ιουνίου 2000, πρέπει να της διαβιβάσουν επαρκή στοιχεία που θα της επιτρέψουν να διαπιστώσει κατά πόσον τα καθεστώτα αυτά τροποποιήθηκαν σύμφωνα με τις … κατευθυντήριες γραμμές”.

27.

Στη συγκεκριμένη περίπτωση, καθώς οι ελληνικές αρχές ανέφεραν, στην επιστολή τους της 4ης Αυγούστου 2003, ότι η ισχύς των εν λόγω υπουργικών αποφάσεων είχε λήξει, χωρίς να διευκρινίζουν την ημερομηνία που κατέστησαν ανενεργείς (8), η Επιτροπή οφείλει να προβεί στην εξέταση των εν λόγω μέτρων λαμβάνοντας υπόψη όλους τους προαναφερόμενους στα σημεία 24 έως 26 κανόνες.

Ενισχύσεις που χορηγήθηκαν μεταξύ 1ης Οκτωβρίου 1993 και 31ης Δεκεμβρίου 1997

28.

Όσον αφορά τους κανόνες που εφαρμόζονται στις κρατικές ενισχύσεις για προβληματικές επιχειρήσεις μεταξύ της ημερομηνίας έναρξης ισχύος της αποφάσεως αριθ. 69836/B1461 (την 1η Οκτωβρίου 1993) και 31ης Δεκεμβρίου 1997 (για τους παρατιθέμενους στο σημείο 25 λόγους), η Επιτροπή διαπιστώνει τα εξής:

οι ενισχύσεις θα έπρεπε να αφορούν αποκλειστικώς δάνεια για επενδύσεις· όμως, στην περίπτωση των εν λόγω μέτρων, τα δάνεια που έχουν υπαχθεί σε ρύθμιση φαίνεται ότι είχαν επίσης ως σκοπό τη σύσταση και/ή τροφοδότηση κεφαλαίων κίνησης,

στο παρόν στάδιο και λόγω ελλείψεως πληροφοριών, η Επιτροπή δεν γνωρίζει κατά πόσον τα επενδυτικά δάνεια (για πάγιες εγκαταστάσεις) που υπήχθησαν στη ρύθμιση είχαν ήδη τύχει κρατικής ενισχύσεως· της είναι συνεπώς αδύνατο να προσδιορίσει κατά πόσον το ισοδύναμο επιδότησης της ενίσχυσης ή των ενισχύσεων που χορηγήθηκαν για τα δάνεια παραμένει εντός των αποδεκτών ορίων, δηλαδή στη συγκεκριμένη περίπτωση του 75 % των δαπανών, καθώς φαίνεται ότι στην περίπτωση αυτή έχουν χορηγηθεί ενισχύσεις στον τομέα της μεταποίησης και της εμπορίας γεωργικών προϊόντων (λιπαρές ουσίες) και ότι η Ελλάδα κατατάσσεται στο στόχο 1,

ελλείψει πληροφοριών, η Επιτροπή δεν είναι σε θέση να προσδιορίσει κατά πόσον οι χρηματοδοτηθείσες από τα δάνεια επενδύσεις που υπήχθησαν στη ρύθμιση ήταν σύμφωνες με τους όρους της αποφάσεως 90/342/ΕΟΚ της Επιτροπής σχετικά με τη θέσπιση των κριτηρίων επιλογής που πρέπει να λαμβάνονται υπόψη για τις επενδύσεις που αφορούν τη βελτίωση των συνθηκών μεταποίησης και εμπορίας των αγροτικών προϊόντων και προϊόντων δασοκομίας (9), όπως επίσης προς τα οριζόμενα από την απόφαση 94/173/ΕΟΚ της Επιτροπής της 22ας Μαρτίου 1994, για την κατάρτιση κριτηρίων επιλογής που πρέπει να ληφθούν υπόψη για τις επενδύσεις όσον αφορά τη βελτίωση των συνθηκών μεταποίησης και εμπορίας των γεωργικών προϊόντων και προϊόντων δασοκομίας και για την κατάργηση της απόφασης 90/342/ΕΟΚ (10).

29.

Λαμβανομένων υπόψη των σκέψεων αυτών, η Επιτροπή ασφαλώς αμφιβάλλει, στο παρόν στάδιο, σχετικά με την τήρηση των προαναφερομένων στο σημείο 24 προϋποθέσεων, και συνεπώς όσον αφορά το συμβιβάσιμο με την κοινή αγορά των εν λόγω ενισχύσεων που χορηγήθηκαν μεταξύ 1ης Οκτωβρίου 1993 και 31ης Δεκεμβρίου 1997.

30.

Οι αμφιβολίες αυτές ενισχύονται ακόμη από το γεγονός ότι, μέχρι σήμερα, τίποτε δεν επιτρέπει στην Επιτροπή να διαπιστώσει ότι η παρεχόμενη από Δημόσιο εγγύηση για την πράξη ρύθμισης των οφειλών συνάδει με τους κανόνες σε θέματα κρατικών ενισχύσεων που χορηγούνται υπό τη μορφή εγγυήσεων, κανόνες που εφαρμόζονταν κατά την ημερομηνία έναρξης ισχύος της αποφάσεως αριθ. 69836/B1461 (11).

Πιθανές ενισχύσεις που χορηγήθηκαν μεταξύ της 1ης Ιανουαρίου 1998 και της 30ής Ιουνίου 2000

31.

Η Επιτροπή, ελλείψει πληροφοριών, δεν είναι σε θέση να προσδιορίσει κατά πόσον οι ελληνικές αρχές έχουν προβεί στην προσαρμογή των εν λόγω μέτρων ενίσχυσης στις διατάξεις των κοινοτικών κατευθυντηρίων γραμμών για τις κρατικές ενισχύσεις στη διάσωση και αναδιάρθρωση των προβληματικών επιχειρήσεων, του 1997. Μπορεί ωστόσο να διατυπώσει την ανησυχία ότι δεν έπραξαν κάτι τέτοιο, στο μέτρο που, όπως αναφέρεται στο ανωτέρω σημείο 19, θεωρούσαν ότι τα μέτρα δεν συνιστούσαν κρατικές ενισχύσεις κατά την έννοια του άρθρου 87, παράγραφος 1 της Συνθήκης.

32.

Στο πλαίσιο αυτό και στο παρόν στάδιο, η Επιτροπή ασφαλώς αμφιβάλλει για το συμβιβάσιμο των εν λόγω μέτρων ενίσχυσης με την κοινή αγορά στη διάρκεια της εξεταζόμενης περιόδου.

33.

Οι αμφιβολίες αυτές ενισχύονται ακόμη από το γεγονός ότι μέχρι σήμερα, τίποτε δεν επιτρέπει στην Επιτροπή να διαπιστώσει ότι η παρεχόμενη από Δημόσιο εγγύηση για την πράξη ρύθμισης των οφειλών συνάδει με τους κανόνες σε θέματα κρατικών ενισχύσεων που χορηγούνται υπό τη μορφή εγγυήσεων, που ίσχυαν στη διάρκεια της εξεταζόμενης περιόδου (12).

Πιθανές ενισχύσεις που χορηγήθηκαν από την 1η Ιουλίου 2000

34.

Ελλείψει πληροφοριών, η Επιτροπή δεν είναι σε θέση να προσδιορίσει κατά πόσον οι ελληνικές αρχές έχουν προσαρμόσει τα εν λόγω μέτρα ενισχύσεων στις διατάξεις των κοινοτικών κατευθυντήριων γραμμών για τις κρατικές ενισχύσεις στη διάσωση και αναδιάρθρωση των προβληματικών επιχειρήσεων, του 1999. Μπορεί ωστόσο να διατυπώσει την ανησυχία ότι δεν έπραξαν κάτι τέτοιο, για τους προαναφερόμενους στο σημείο 30 λόγους.

35.

Στο πλαίσιο αυτό και στο παρόν στάδιο, η Επιτροπή ασφαλώς αμφιβάλλει για το συμβιβάσιμο των εν λόγω μέτρων ενίσχυσης με την κοινή αγορά στη διάρκεια της εξεταζόμενης περιόδου.

36.

Οι αμφιβολίες αυτές ενισχύονται ακόμη από το γεγονός ότι μέχρι σήμερα, τίποτε δεν επιτρέπει στην Επιτροπή να διαπιστώσει ότι η παρεχόμενη από Δημόσιο εγγύηση για την πράξη ρύθμισης των οφειλών συνάδει με τους κανόνες σε θέματα κρατικών ενισχύσεων που χορηγούνται υπό τη μορφή εγγυήσεων, που ίσχυαν στη διάρκεια της εξεταζόμενης περιόδου (13).

Όσον αφορά το βιομηχανικό και βιοτεχνικό τομέα

37.

Στους δύο αυτούς τομείς, ο κανόνας de minimis στον οποίο παραπέμπουν οι αρχές, όντως εφαρμόζεται. Εντούτοις, η Επιτροπή διερωτάται πώς οι ελληνικές αρχές μπορούν να εκτιμήσουν ότι τα ποσά ενισχύσεων τα οποία ανέφεραν (βλ. ανωτέρω σημείο 19) υπάγονται στον κανόνα de minimis (ότι δηλαδή χορηγήθηκαν τηρουμένων των όρων που καθορίζονται στα διάφορα προαναφερόμενα στο σημείο 21 κείμενα και στην υποσημείωση της σελίδας 6), στο μέτρο που δεν φαίνεται να γνωρίζουν τον ακριβή αριθμό των δικαιούχων που υπήχθησαν στο καθεστώς (το τελευταίο αυτό σημείο μας υποχρεώνει επίσης να αναρωτηθούμε με ποιον τρόπο ήταν οι ελληνικές αρχές σε θέση να προσδιορίσουν αυτό καθαυτό το ποσό των ενισχύσεων που χορηγήθηκαν) και στο μέτρο που τα ανώτατα όρια τα υπαγόμενα στον κανόνα de minimis υπολογίζονται βάσει τριετούς περιόδου, και όχι σε σχέση με μια μεμονωμένη πράξη.

38.

Σε μια τέτοια κατάσταση όπου, στο παρόν στάδιο, είναι αδύνατο να προσδιοριστεί κατά πόσον οι ενισχύσεις που χορηγήθηκαν στις βιομηχανικές και βιοτεχνικές επιχειρήσεις των εν λόγω δύο νομών υπάγονται πράγματι στον κανόνα de minimis, ότι δηλαδή δεν συνιστούν κρατικές ενισχύσεις κατά την έννοια του άρθρου 87 παράγραφος 1 της Συνθήκης, η Επιτροπή οφείλει να διατυπώσει την υπόθεση περί υπάρξεως κρατικών ενισχύσεων και, εξαιτίας αυτού, να προβεί στην ανάλυση των εν λόγω μέτρων με βάση τους οικείους κοινοτικούς κανόνες. Λαμβανομένων υπόψη των σκέψεων που αναπτύσσονται στο ανωτέρω σημείο 23, οι εν λόγω κανόνες είναι αυτοί που διέπουν τις κρατικές ενισχύσεις για τη διάσωση και αναδιάρθρωση προβληματικών επιχειρήσεων, από την έναρξη ισχύος της αποφάσεως αριθ. 69836/B1461, και συγκεκριμένα, κατά σειρά:

α)

οι αρχές που διατυπώθηκαν στην Όγδοη έκθεση επί της πολιτικής ανταγωνισμού (14)·

β)

οι κοινοτικές κατευθυντήριες γραμμές για τις κρατικές ενισχύσεις στη διάσωση και αναδιάρθρωση προβληματικών επιχειρήσεων του 1994 (15), που επιβεβαιώθηκαν, όσον αφορά τους δύο εξεταζόμενους τομείς, από τις κοινοτικές κατευθυντήριες γραμμές για τις κρατικές ενισχύσεις στη διάσωση και αναδιάρθρωση προβληματικών επιχειρήσεων του 1997 (16), και των οποίων η εφαρμογή παρατάθηκε με την ανακοίνωση της Επιτροπής του 1998 όσον αφορά την παράταση των κατευθυντήριων γραμμών σχετικά με τις ενισχύσεις για τη διάσωση και αναδιάρθρωση των προβληματικών επιχειρήσεων (17)·

γ)

τις κοινοτικές κατευθυντήριες γραμμές για τις κρατικές ενισχύσεις στη διάσωση και αναδιάρθρωση προβληματικών επιχειρήσεων του 1999 (18).

39.

Στο στάδιο αυτό, και λαμβανομένων υπόψη των διαθέσιμων πληροφοριών, η Επιτροπή δεν είναι σε θέση να προσδιορίσει κατά πόσον η χορήγηση των ενισχύσεων με βάση τις εν λόγω αποφάσεις έγινε τηρουμένων των προαναφερομένων στο σημείο 35 κανόνων, οι οποίοι προβλέπουν ιδίως την κατάρτιση σχεδίων αναδιάρθρωσης. Δύναται ωστόσο να αμφιβάλλει ότι τηρήθηκαν οι κανόνες αυτοί, στο μέτρο που, όπως αναφέρεται ανωτέρω στο σημείο 19, οι ελληνικές αρχές θεώρησαν, με την επιστολή τους της 4ης Αυγούστου 2003, ότι τα εν λόγω μέτρα δεν συνιστούσαν κρατικές ενισχύσεις κατά την έννοια του άρθρου 87 παράγραφος 1 της Συνθήκης.

40.

Μέσα σε ένα τέτοιο πλαίσιο, και στο παρόν στάδιο, η Επιτροπή ασφαλώς αμφιβάλλει σχετικά με το συμβιβάσιμο των εν λόγω ενισχύσεων με την κοινή αγορά.

41.

Οι αμφιβολίες αυτές ενισχύονται ακόμη από το γεγονός ότι, μέχρι σήμερα, τίποτε δεν επιτρέπει στην Επιτροπή να διαπιστώσει ότι η παρεχόμενη από το Δημόσιο εγγύηση για την πράξη ρύθμισης των οφειλών συνάδει με τους κανόνες σε θέματα κρατικών ενισχύσεων που χορηγούνται υπό τη μορφή εγγυήσεων, που ίσχυαν στη διάρκεια της εξεταζόμενης περιόδου (19).

ΣΥΜΠΕΡΑΣΜΑ

42.

Λαμβανομένων υπόψη όλων των αμφιβολιών που διατυπώθηκαν στην ανωτέρω ανάλυση, η Επιτροπή αποφάσισε να κινήσει τη διαδικασία εξέτασης που προβλέπεται από το άρθρο 88 παράγραφος 2 της Συνθήκης.

43.

Στο πλαίσιο της διαδικασίας αυτής, η Επιτροπή καλεί την Ελλάδα να υποβάλει τις παρατηρήσεις της όπως και κάθε άλλη πληροφορία χρήσιμη για την αξιολόγηση των εν λόγω ενισχύσεων, εντός προθεσμίας ενός μηνός από την ημερομηνία παραλαβής της παρούσας. Καλεί επίσης τις αρχές της χώρας σας να διαβιβάσουν αμέσως αντίγραφο της επιστολής αυτής στους πιθανούς δικαιούχους-αποδέκτες ενισχύσεων.

44.

Η Επιτροπή υπενθυμίζει στην Ελλάδα το ανασταλτικό αποτέλεσμα της διατάξεως του άρθρου 88 παράγραφος 3 της συνθήκης ΕΚ και παραπέμπει στο άρθρο 14 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 659/1999 του Συμβουλίου, το οποίο προβλέπει ότι κάθε παράνομη ενίσχυση δυνατόν να αποτελέσει το αντικείμενο ανάκτησης από τον δικαιούχο της.

45.

Με την παρούσα, η Επιτροπή γνωστοποιεί στην Ελλάδα ότι θα ενημερώσει τα ενδιαφερόμενα μέρη με δημοσίευση της παρούσας επιστολής και με περίληψή της στην Επίσημη Εφημερίδα της Ευρωπαϊκής Ένωσης. Όλοι οι ανωτέρω ενδιαφερόμενοι θα κληθούν να υποβάλουν τις παρατηρήσεις τους εντός προθεσμίας ενός μηνός από την ημερομηνία της δημοσίευσης αυτής.”


(1)  Ο λογαριασμός αυτός, που ανοίχθηκε στην Τράπεζα της Ελλάδας, τροφοδοτείται από την παρακράτηση επί των χορηγήσεων των εμπορικών τραπεζών. Κάθε ακάλυπτο ποσό του λογαριασμού αυτού βαραίνει το κράτος (σύμφωνα με τις πληροφορίες που διαθέτει η Επιτροπή, ο λογαριασμός παρέμεινε επί μακρόν ελλειμματικός και, κατά συνέπεια, τροφοδοτείτο από το κράτος). Στην απόφασή του της 7ης Ιουνίου 1978, στην υπόθεση C 57/86 (Συλλογή 1988, σ. 439), το Δικαστήριο διαπίστωσε ότι η δραστηριότητα της Τράπεζας της Ελλάδας σε θέματα διαχείρισης και πληρωμών υπόκειτο σε άμεσο κρατικό έλεγχο.

(2)  Δεδομένου ότι, στο παρόν στάδιο, οι υπηρεσίες της Επιτροπής δεν γνωρίζουν τον χρόνο κατά τον οποίο έπαυσαν να ισχύουν οι αποφάσεις (στην επιστολή τους της 4ης Αυγούστου 2003, οι ελληνικές αρχές ανέφεραν ότι αυτές δεν εφαρμόζονται πλέον, χωρίς να διευκρινίσουν από πότε), η προσαύξηση του 5 % λογικά εφαρμόστηκε για όλες τις μεταγενέστερες της 1ης Ιουνίου 1994 περιόδους που αναφέρονται στον πίνακα· συνεπώς, ο πίνακας αυτός είναι δυνατό να τροποποιηθεί ανάλογα με τις ημερομηνίες παύσης ισχύος των αποφάσεων, τις οποίες οι ελληνικές αρχές θα οφείλουν να κοινοποιήσουν.

(3)  ΕΕ C 232 της 12.8.2000, σ. 17.

(4)  ΕΕ C 213 της 19.8.1992, σ. 2.

(5)  Ο κανόνας αυτός στη συνέχεια επαναπροσδιορίστηκε, στην ανακοίνωση της Επιτροπής σχετικά με τις ενισχύσεις de minimis του 1996 (ΕΕ C 68 της 6.3.1996, σ. 9), και μετά στον κανονισμό (ΕΚ) αριθ. 69/2001 της Επιτροπής, της 12ης Ιανουαρίου 2001, για την εφαρμογή των άρθρων 87 και 88 της συνθήκης ΕΚ στις ενισχύσεις ήσσονος σημασίας (ΕΕ L 10 της 13.1.2001, σ. 30).

(6)  ΕΕ C 283 της 19.9.1997, σ. 2.

(7)  ΕΕ C 288 της 9.10.1999, σ. 2.

(8)  Βλ. υποσημείωση αριθ. 2.

(9)  ΕΕ L 163 της 29.6.1990, σ. 71.

(10)  ΕΕ L 79 της 23.3.1994, σ. 29.

(11)  Πρβλ. επιστολές της Επιτροπής στα κράτη μέλη SG(89) D/4328 της 5ης Απριλίου 1989 και SG(89) D/12772 της 12ης Οκτωβρίου 1989 καθώς και σημείο 38 της ανακοίνωσης της Επιτροπής προς τα κράτη μέλη σχετικά με την εφαρμογή των άρθρων 92 και 93 της Συνθήκης και του άρθρου 5 της οδηγίας 80/723/ΕΟΚ της Επιτροπής στις δημόσιες επιχειρήσεις του τομέα μεταποίησης (ΕΕ C 307 της 13.11.1993, σ. 3).

(12)  Βλ. υποσημειώσεις 9 και 11.

(13)  ΕΕ C 71 της 11.3.2000, σ. 14.

(14)  Ειδικότερα στα σημεία 177, 227 και 228 της εν λόγω Έκθεσης.

(15)  ΕΕ C 368 της 23.12.1994, σ. 12.

(16)  Βλ. υποσημείωση 6.

(17)  ΕΕ C 74 της 10.3.1998, σ. 31.

(18)  ΕΕ C 288 της 9.10.1999, σ. 2.

(19)  Βλ. υποσημειώσεις 9 και 11.


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/18


Informatieprocedure — Technische regels

(2005/C 52/08)

(Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37; PB L 217 van 5.8.1998, blz. 20).

Door de Commissie ontvangen kennisgevingen van nationale voorstellen van technische regels

Referentie (1)

Titel

Vervaldatum van de standstill-termijn van drie maanden (2)

2005/0033/S

Voorschriften en algemene aanbevelingen van de Dienst voor de Zeevaart betreffende de constructie van de romp, de stabiliteit en het vrijboord

3.5.2005

2005/0034/CZ

Ontwerp van een regeringsbesluit houdende wijziging van regeringsbesluit nr. 368/2003 Sb. (verzameling wetten) inzake een geïntegreerd milieuvervuilingsregister

4.5.2005

2005/0035/SK

Besluit van het ministerie van Binnenlandse zaken van de Slowaakse Republiek inzake de effectieve eigenschappen van vast gemonteerde brandbestrijdingssystemen en gedeeltelijk vast gemonteerde brandbestrijdingssystemen, alsmede de voorwaarden voor het gebruik daarvan en bepalingen inzake regelmatige controles van deze systemen

5.5.2005

2005/0036/NL

Besluit houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met enkele technische aanpassingen

6.5.2005

2005/0037/UK

Voorschriften van 2005 voor meetapparatuur (vloeibare brandstoffen en smeermiddelen) (Noord-Ierland) (wijziging)

5.5.2005

2005/0038/D

Model-verordening inzake de bouw en de exploitatie van verzamelgebouwen (Muster-Versammlungsstättenverordnung — MVStättV), versie 2005

9.5.2005

2005/0039/F

Ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit van 17 mei 2001, als gewijzigd door het besluit van 26 april 2002, houdende vaststelling van de technische voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij de distributie van energie

9.5.2005

2005/0040/S

Wijziging van de voorschriften en algemene aanbevelingen van de Inspectiedienst voor Kernenergie betreffende mechanische inrichtingen, SKIFS 2000:2

10.5.2005

De Commissie vestigt de aandacht op het arrest „CIA Security” van 30 april 1996 in zaak C-194/94 (Jur. 1996, blz. I-2201), waarin het Hof van Justitie een interpretatie van de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 98/34/EG (voorheen 83/189/EEG) geeft die inhoudt dat derden zich erop kunnen beroepen bij de nationale rechter; deze dient de toepassing van een niet overeenkomstig de richtlijn aangemeld nationaal technisch voorschrift te weigeren.

Met dit arrest wordt de mededeling van de Commissie van 1 oktober 1986 (PB C 245 van 1.10.1986, blz. 4) bevestigd.

Het feit dat niet aan de verplichting tot kennisgeving is voldaan, impliceert dus dat de desbetreffende technische voorschriften niet kunnen worden toegepast jegens derden.

Voor meer informatie over de notificatieprocedure kan contact worden opgenomen met:

Europese Commissie

DG Ondernemingen en industrie, Eenheid C3

B-1049 Brussel

E-mail: Dir83-189-Central@cec.eu.int

Zie ook de website http://europa.eu.int/comm/enterprise/tris/

Voor eventuele inlichtingen over deze kennisgevingen kunt u terecht bij de nationale diensten waarvan de lijst hieronder is gepubliceerd:

LIJST VAN DE NATIONALE INSTANTIES DIE BELAST ZIJN MET HET BEHEER VAN RICHTLIJN 98/34/EG

BELGIË

BELCERT

Bestuur Kwaliteit en Veiligheid

FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

North Gate III – 4e etage

Koning Albert II-laan 16

B-1000 Brussel

Mw. Pascaline Descamps

Tel. (32) (0)2 206 46 89

Fax (32) (0)2 206 57 46

E-mail: pascaline.descamps@mineco.fgov.be

paolo.caruso@mineco.fgov.be

Algemene e-mail: belnotif@mineco.fgov.be

Website: http://www.mineco.fgov.be

TSJECHISCHE REPUBLIEK

Czech Office for Standards, Metrology and Testing

Gorazdova 24

P.O. BOX 49

CZ-128 01 Praha 2

Mw. Helena Fofonkova

Tel. (420) 224 907 125

Fax (420) 224 907 122

E-mail: fofonkova@unmz.cz

Algemene e-mail: eu9834@unmz.cz

Website: http://www.unmz.cz

DENEMARKEN

Erhvervs- og Boligstyrelsen

Dahlerups Pakhus

Langelinie Allé 17

DK-2100 København Ø

Tel. (45) 35 46 66 89 (direct)

Fax (45) 35 46 62 03

E-mail: Mw. Birgitte Spühler Hansen - bsh@ebst.dk

Gezamenlijke mailbox voor kennisgevingen - noti@ebst.dk

Website: http://www.ebst.dk/Notifikationer

DUITSLAND

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Referat XA2

Scharnhorststr. 34 - 37

D-10115 Berlin

Mw. Christina Jäckel

Tel. (49-30) 20 14 63 53

Fax (49-30) 20 14 53 79

E-mail: infonorm@bmwa.bund.de

Website: http://www.bmwa.bund.de

ESTLAND

Ministry of Economic Affairs and Communications

Harju str. 11

EE-15072 Tallinn

Dhr. Margus Alver

Tel. (372) 6 25 64 05

Fax (372) 6 31 36 60

E-mail: margus.alver@mkm.ee

Algemene e-mail: el.teavitamine@mkm.ee

GRIEKENLAND

Ministry of Development

General Secretariat of Industry

Mesogeion 119

GR-101 92 ATHENS

Tel.: (30) 21 06 96 98 63

Fax: (30) 21 06 96 91 06

ELOT

(Griekse normalisatie-instelling)

Acharnon 313

GR-111 45 ATHENS

Tel. (30) 21 02 12 03 01

Fax (30) 21 02 28 62 19

E-mail: 83189in@elot.gr

Website: http://www.elot.gr

SPANJE

Ministerio de Asuntos Exteriores

Secretaría de Estado de Asuntos Europeos

Direccion General de Coordinacion del Mercado Interior y otras Políticas Comunitarias

Subdireccion General de Asuntos Industriales, Energéticos, de Transportes y Comunicaciones y de Medio Ambiente

C/Padilla, 46, Planta 2a, Despacho: 6218

E-28006 MADRID

Dhr. Angel Silván Torregrosa

Tel. (34-91) 379 83 32

Mw. Esther Pérez Peláez

Technisch Adviseur

E-mail: esther.perez@ue.mae.es

Tel. (34-91) 379 84 64

Fax (34-91) 379 84 01

E-mail: d83-189@ue.mae.es

FRANKRIJK

Délégation interministérielle aux normes

Direction générale de l'Industrie, des Technologies de l'information et des Postes (DiGITIP)

Service des politiques d'innovation et de compétitivité (SPIC)

Sous-direction de la normalisation, de la qualité et de la propriété industrielle (SQUALPI)

DiGITIP 5

12, rue Villiot

F-75572 Paris Cedex 12

Mw. Suzanne Piau

Tel. (33) 153 44 97 04

Fax (33) 153 44 98 88

E-mail: suzanne.piau@industrie.gouv.fr

Mw. Françoise Ouvrard

Tel. (33) 153 44 97 05

Fax (33) 153 44 98 88

E-mail: francoise.ouvrard@industrie.gouv.fr

IERLAND

NSAI

Glasnevin

Dublin 9

Ireland

Dhr. Tony Losty

Tel. (353-1) 807 38 80

Fax (353-1) 807 38 38

E-mail: tony.losty@nsai.ie

Website: http://www.nsai.ie/

ITALIË

Ministero delle attività produttive

Dipartimento per le imprese

Direzione Generale per lo sviluppo produttivo e la competitività

Ispettorato tecnico dell'industria - Ufficio F1

Ministerie van Productieve Activiteiten

Via Molise 2

I-00187 Roma

Dhr. Vincenzo Correggia

Tel. (39) 06 47 05 26 69

Fax (39) 06 47 88 78 05

E-mail: vincenzo.correggia@minindustria.it

Dhr. Enrico Castiglioni

Tel. (39) 06 47 05 26 69

Fax (39) 06 47 88 77 48

E-mail: enrico.castiglioni@minindustria.it

E-mail: ispettoratotecnico@minindustria.flexmail.it

Website: http://www.minindustria.it

CYPRUS

Cyprus Organization for the Promotion of Quality

Ministry of Commerce, Industry and Tourism

13, A. Araouzou street

CY-1421 Nicosia

Tel. (357) 22 40 93 13 of (357) 22 37 50 53

Fax (357) 22 75 41 03

Dhr. Antonis Ioannou

Tel. (357) 22 40 94 09

Fax (357) 22 75 41 03

E-mail: aioannou@cys.mcit.gov.cy

Mw. Thea Andreou

Tel. (357) 22 40 94 04

Fax (357) 22 75 41 03

E-mail: tandreou@cys.mcit.gov.cy

Algemene e-mail: dir9834@cys.mcit.gov.cy

Website: http://www.cys.mcit.gov.cy

LETLAND

Division of the Commercial Normative, SOLVIT and Notification

Internal Market Department of the

Ministry of Economics of the Republic of Latvia

55, Brvibas str.

Riga

LV-1519

Mw. Agra Ločmele

Senior Officer of the Division of the Commercial Normative, SOLVIT and Notification

E-mail: agra.locmele@em.gov.lv

Tel. (371) 703 12 36

Fax (371) 728 08 82

E-mail: notification@em.gov.lv

LITOUWEN

Lithuanian Standards Board

T. Kosciuskos g. 30

LT-01100 Vilnius

Mw. Daiva Lesickiene

Tel. (370) 52 70 93 47

Fax (370) 52 70 93 67

E-mail: dir9834@lsd.lt

Website: http://www.lsd.lt

LUXEMBURG

SEE — Service de l'Energie de l'Etat

34, avenue de la Porte-Neuve

B.P. 10

L-2010 Luxembourg

Dhr. J.P. Hoffmann

Tel. (352) 46 97 46 1

Fax (352) 22 25 24

E-mail: see.direction@eg.etat.lu

Website: http://www.see.lu

HONGARIJE

Hungarian Notification Centre –

Ministry of Economy and Transport

Budapest

Honvéd u. 13-15.

H-1055

Dhr. Zsolt Fazekas

E-mail: fazekaszs@gkm.hu

Tel. (36) 13 74 28 73

Fax (36) 14 73 16 22

E-mail: notification@gkm.hu

Website: http://www.gkm.hu/dokk/main/gkm

MALTA

Malta Standards Authority

Level 2

Evans Building

Merchants Street

VLT 03

MT-Valletta

Tel. (356) 21 24 24 20

Fax (356) 21 24 24 06

Mw. Lorna Cachia

E-mail: lorna.cachia@msa.org.mt

Algemene e-mail: notification@msa.org.mt

Website: http://www.msa.org.mt

NEDERLAND

Ministerie van Financiën

Belastingdienst/Douane Noord

Team bijzondere klantbehandeling

Centrale Dienst voor In- en uitvoer

Engelse Kamp 2

Postbus 30003

9700 RD Groningen

Nederland

Dhr. Ebel van der Heide

Tel. (31-50) 523 21 34

Mw. Hennie Boekema

Tel. (31-50) 523 21 35

Mw.Tineke Elzer

Tel. (31-50) 523 21 33

Fax (31-50) 523 21 59

Algemene e-mail:

Enquiry.Point@tiscali-business.nl

Enquiry.Point2@tiscali-business.nl

OOSTENRIJK

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Abteilung C2/1

Stubenring 1

A-1010 Wien

Mw. Brigitte Wikgolm

Tel. (43-1) 711 00 58 96

Fax (43-1) 715 96 51 of (43-1) 712 06 80

E-mail: not9834@bmwa.gv.at

Website: http://www.bmwa.gv.at

POLEN

Ministry of Economy and Labour

Department for European and Multilateral Relations

Plac Trzech Krzyży 3/5

PL-00-507 Warszawa

Mw. Barbara Nieciak

Tel. (48) 226 93 54 07

Fax (48) 226 93 40 28

E-mail: barnie@mg.gov.pl

Mw. Agata Gągor

Tel.: (48) 226 93 56 90

Algemene e-mail: notyfikacja@mg.gov.pl

PORTUGAL

Instituto Portugês da Qualidade

Rua Antonio Gião, 2

P-2829-513 Caparica

Mw. Cândida Pires

Tel. (351-21) 294 82 36 of 81 00

Fax (351-21) 294 82 23

E-mail: c.pires@mail.ipq.pt

Algemene e-mail: not9834@mail.ipq.pt

Website: http://www.ipq.pt

SLOVENIË

SIST — Slovenian Institute for Standardization

Contact point for 98/34/EC and WTO-TBT Enquiry Point

Šmartinska 140

SLO-1000 Ljubljana

Tel. (386) 14 78 30 41

Fax (386) 14 78 30 98

E-mail: contact@sist.si

Mw. Vesna Stražišar

SLOWAKIJE

Mw. Kvetoslava Steinlova

Director of the Department of European Integration,

Office of Standards, Metrology and Testing of the Slovak Republic

Stefanovicova 3

SK-814 39 Bratislava

Tel. (421) 252 49 35 21

Fax (421) 252 49 10 50

E-mail: steinlova@normoff.gov.sk

FINLAND

Kauppa-ja teollisuusministeriö

(Ministry of Trade and Industry)

Bezoekersadres:

Aleksanterinkatu 4

FIN-00171 Helsinki

en

Katakatu 3

FIN-00120 Helsinki

Postadres:

PO Box 32

FIN-00023 Government

Dhr. Henri Backman

Tel. (358-9) 16 06 36 27

Fax (358-9) 16 06 46 22

E-mail: henri.backman@ktm.fi

Mw. Katri Amper

Algemene e-mail: maaraykset.tekniset@ktm.fi

Website: http://www.ktm.fi

ZWEDEN

Kommerskollegium

(National Board of Trade)

Box 6803

Drottninggatan 89

S-113 86 Stockholm

Mw. Kerstin Carlsson

Tel. (46) 86 90 48 82 of (46) 86 90 48 00

Fax (46) 86 90 48 40 of (46) 830 67 59

E-mail: kerstin.carlsson@kommers.se

Algemene e-mail: 9834@kommers.se

Website: http://www.kommers.se

VERENIGD KONINKRIJK

Department of Trade and Industry

Standards and Technical Regulations Directorate 2

151 Buckingham Palace Road

London SW1 W 9SS

United Kingdom

Dhr. Philip Plumb

Tel. (44-207) 215 14 88

Fax (44-207) 215 15 29

E-mail: philip.plumb@dti.gsi.gov.uk

Algemene e-mail: 9834@dti.gsi.gov.uk

Website: http://www.dti.gov.uk/strd

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

EFTA Surveillance Authority

Rue Belliard 35

B-1040 Brussel

Mw. Adinda Batsleer

Tel. (32) (0)2 286 18 61

Fax (32) (0)2 286 18 00

E-mail: aba@eftasurv.int

Mw. Tuija Ristiluoma

Tel. (32) (0)2 286 18 71

Fax (32) (0)2 286 18 00

E-mail: tri@eftasurv.int

Algemene e-mail: DRAFTTECHREGESA@eftasurv

Website: http://www.eftasurv.int

EFTA

Goods Unit

EFTA Secretariat

Trierstraat 74

B-1040 Brussel

Mw. Kathleen Byrne

Tel. (32) (0)2 286 17 34

Fax (32) (0)2 286 17 42

E-mail: kathleen.byrne@efta.int

Algemene e-mail: DRAFTTECHREGEFTA@efta.int

Website: http://www.efta.int

TURKIJE

Undersecretariat of Foreign Trade

General Directorate of Standardisation for Foreign Trade

Inönü Bulvari no 36

06510

Emek — Ankara

Dhr. Saadettin Doğan

Tel. (90-312) 212 58 99

(90-312) 204 81 02

Fax (90-312) 212 87 68

E-mail: dtsabbil@dtm.gov.tr

Website: http://www.dtm.gov.tr


(1)  Jaar — registratienummer — kennisgevende lidstaat.

(2)  Periode tijdens dewelke een ontwerp niet mag worden goedgekeurd.

(3)  Geen standstill-termijn omdat de Commissie de motivering inzake de urgentie heeft aanvaard.

(4)  Geen standstill-termijn, want het betreft hier technische specificaties of andere eisen of regels betreffende diensten die vergezeld gaan van fiscale of financiële maatregelen in de zin van artikel 1, punt 11, tweede alinea, derde streepje, van Richtlijn 98/34/EG.

(5)  Informatieprocedure stopgezet.


2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/23


STAATSSTEUNMAATREGELEN — ITALIË

Staatssteunmaatregel nr. C 21/2004 (ex N 590/B/2001) — artikel 99, lid 2, onder a), (wat de landbouwsector betreft) en artikel 124, leden 1 en 2, van regionale wet nr. 32/2000: „Bepalingen houdende uitvoering van het POP (operationeel meerfondsenprogramma) 2000-2006 en houdende aanpassing van steunregelingen voor bedrijven” (Sicilië)

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2 van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

(2005/C 52/09)

De Commissie heeft Italië bij schrijven van 8 september 2004, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregelen.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de steunmaatregelen ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen een maand vanaf de datum van bekendmaking van deze samenvatting en de brief die erop volgt, te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Landbouw

Directoraat H2

Kamer: Loi 130 5/120

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 76 72.

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Italië worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

Artikel 99, lid 2, onder a), van regionale wet nr. 32/2000 van Sicilië voorziet in steunverlening voor de oprichting of aanvulling van fondsen die waarborgen verstrekken opdat de aangesloten ondernemingen financieringen kunnen verkrijgen van kredietmaatschappijen en -instellingen, maatschappijen voor financiële lease, maatschappijen voor de verschaffing van bedrijfskrediet en semi-bancaire instellingen.

Om de volgende redenen betwijfelt de Commissie in dit stadium of deze maatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt:

Als een waarborg wordt verstrekt, gaat het per definitie om een lening. Blijkens de door de Italiaanse autoriteiten meegedeelde lijst van de voor de verstrekking van een waarborg in aanmerking komende regelingen kan bij sommige van die regelingen echter moeilijk sprake zijn van financiering door middel van leningen, gelet op de aard van de betrokken maatregelen (zo is het niet aannemelijk dat steun voor verzekeringspremies in de landbouwsector wordt verleend in de vorm van een lening).

Ten aanzien van de mogelijkheid waarborgen te verstrekken voor bepaalde maatregelen als bedoeld in artikel 124 van de betrokken wet moet een voorbehoud worden gemaakt omdat de Commissie om de hierna uiteengezette redenen in dit stadium betwijfelt of die maatregelen verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. Een waarborg voor een maatregel die mogelijk niet kan worden toegestaan, is op zijn beurt voorwerp van twijfel.

De Commissie beschikt niet over informatie met betrekking tot de wijze waarop de Italiaanse autoriteiten zullen nagaan of cumulatie van een steunregeling met het steunelement dat voortvloeit uit een waarborg, niet dreigt te leiden tot overschrijding van het voor die steunregeling toegestane steunniveau.

In artikel 124, leden 1 en 2, van regionale wet nr. 32/2000 van Sicilië is bepaald dat steun wordt verleend aan overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1) erkende telersverenigingen die niet de volledige steun hebben ontvangen waarop zij in het verleden aanspraak konden maken, omdat op regionaal niveau de nodige financiële middelen ontbraken. Deze maatregel moet worden gefinancierd uit een deel van de in totaal beschikbare 3 615 198 EUR.

Om de volgende redenen betwijfelt de Commissie in dit stadium of deze maatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt:

Voor drie van de vier telersverenigingen die van de maatregel zouden profiteren, is duidelijk dat de geplande steun geruime tijd na de periode van zeven jaar na de erkenning van de telersvereniging zou worden toegekend, wat betekent dat de rechten op steun van die telersverenigingen inmiddels zijn komen te vervallen (op grond van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad zoals gewijzigd moet de steun in vijf jaartranches binnen zeven jaar na de erkenning van de telersvereniging worden uitbetaald).

Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad is ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (2). Bijgevolg zou op grond van een regeling die niet langer bestaat, steun worden verleend aan telersverenigingen waarvan de rechten op die steun zijn komen te vervallen, wat een verstorende werking zou hebben op het functioneren van de mechanismen van de bij Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad ingestelde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit. Nu is in punt 3.2 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (3) duidelijk bepaald dat de Commissie in geen geval haar goedkeuring kan hechten aan steun die onverenigbaar is met de bepalingen inzake een gemeenschappelijke marktordening of die een belemmering zou vormen voor het naar behoren functioneren van een gemeenschappelijke marktordening.

Steun die onder de beschreven omstandigheden wordt verleend, zou achteraf toegekende steun zijn die bij punt 3.6 van de richtsnoeren uitdrukkelijk is verboden omdat het stimulerende element ontbreekt dat aanwezig moet zijn in alle steun in de landbouwsector (met uitzondering van steun waarbij het om schadevergoeding gaat).

Eén van de door de Italiaanse autoriteiten aangevoerde argumenten, namelijk dat het EOGFL de financiële dekking van de in Italië aangegane verbintenissen niet zou hebben gegarandeerd, verbaast de Commissie. Medefinanciering van de oprichting van telersverenigingen houdt immers in dat het EOGFL automatisch een deel vergoedt van het steunbedrag dat in het kader van de gemeenschappelijke marktordening is goedgekeurd.

TEKST VAN DE BRIEF

„1.

Con la presente, ho l'onore di informarLa che la Commissione, dopo aver esaminato le informazioni fornite dalle autorità italiane, ha deciso di avviare la procedura di cui all'articolo 88, paragrafo 2 del trattato CE con riguardo agli aiuti previsti dall'articolo 99, paragrafo 2, lettera a) della legge regionale in oggetto, per quanto riguarda il settore agricolo, nonché in merito agli aiuti previsti dall'articolo 124, paragrafi 1 e 2 della stessa legge, a favore di talune associazioni di produttori e di non sollevare obiezioni in merito agli aiuti previsti dagli altri articoli della stessa legge citati in oggetto, eccetto l'articolo 111 (ritirato – cfr. punto 9 in appresso) e l'articolo 123 (già esaminato nell'ambito di un altro fascicolo di aiuto – cfr. punto 5 in appresso).

Procedimento

2.

Con lettera del 28 agosto 2001, protocollata il 29 agosto 2001, la Rappresentanza permanente d'Italia presso l'Unione europea ha notificato alla Commissione le misure di cui all'oggetto, a norma dell'articolo 88, paragrafo 3 del trattato.

3.

Con lettere del 17 maggio 2002 e del 10 ottobre 2002, protocollate rispettivamente il 21 maggio 2002 e l'11 ottobre 2002, detta Rappresentanza ha trasmesso alla Commissione i complementi d'informazione chiesti alle autorità italiane con lettere in data 24 ottobre 2001 e 18 luglio 2002.

4.

Nella lettera del 10 ottobre 2002, le autorità italiane hanno comunicato ulteriori informazioni concernenti unicamente l'aiuto di cui all'articolo 123 della legge regionale in oggetto, dato il carattere d'urgenza da questo presentato.

5.

L'aiuto previsto dall'articolo 123 della legge regionale in questione è stato scorporato dagli altri aiuti di cui agli articoli suindicati ed è stato dichiarato compatibile con il mercato comune nel quadro del fascicolo relativo all'aiuto N 590/A/2001 (4).

6.

Siccome la lettera delle autorità italiane in data 10 ottobre verteva unicamente sull'articolo 123 della legge regionale in oggetto, i servizi della Commissione hanno inviato, con lettera datata 11 febbraio 2003, un sollecito alle autorità in questione, pregandole di rispondere anche alle altre domande formulate nella lettera del 18 luglio 2002.

7.

Con lettera del 5 marzo 2003, protocollata il 6 marzo 2003, la Rappresentanza permanente d'Italia presso l'Unione europea ha comunicato alla Commissione la risposta delle autorità italiane alle domande contenute nella lettera del 18 luglio 2002.

8.

I servizi della Commissione, dopo aver esaminato questa risposta, hanno chiesto ulteriori informazioni alle autorità italiane con lettera in data 2 maggio 2003.

9.

Con lettera del 13 agosto 2003, protocollata il 18 agosto 2003, la Rappresentanza permanente d'Italia presso l'Unione europea ha comunicato alla Commissione la risposta delle autorità italiane alla lettera del 2 maggio 2003. In questa risposta, le autorità italiane annunciavano il ritiro dell'articolo 111 dalla legge regionale in oggetto e chiedevano alla Commissione di adottare una decisione distinta per alcuni articoli della stessa.

10.

Con lettera del 1o ottobre 2003, i servizi della Commissione hanno spiegato alle autorità italiane che avrebbero preso una decisione sull'insieme del fascicolo N 590/B/2001 e hanno chiesto ancora qualche precisazione su uno degli articoli della legge regionale.

11.

Con lettera del 7 gennaio 2004, protocollata il 14 gennaio 2004, la Rappresentanza permanente d'Italia presso l'Unione europea ha comunicato alla Commissione la risposta delle autorità italiane alla lettera del 1o ottobre 2003.

12.

Con lettera del 10 marzo 2004, i servizi della Commissione hanno ufficialmente chiesto alle autorità italiane talune precisazioni già richieste nel corso di contatti informali.

13.

Con le lettere del 20 aprile 2004, protocollata il 21 aprile 2004, e del 24 maggio, protocollata il 25 maggio 2004, le autorità italiane hanno trasmesso alla Commissione le precisazioni di cui al punto 12.

14.

La presente decisione verte su tutto l'articolato della legge regionale in oggetto, ad eccezione:

dell'articolo 99, per quanto riguarda il settore della pesca, dato che la notifica iniziale è stata effettuata dall'Assessorato all'agricoltura della Regione siciliana e che, nella lettera trasmessa dalla Rappresentanza permanente d'Italia presso l'Unione europea il 24 maggio 2004, l'Assessorato alla pesca della Regione siciliana ha comunicato che sarebbe stata effettuata una notifica separata ulteriore per il settore della pesca,

degli articoli 111 (ritirato) e 123 (trattato nell'ambito del fascicolo N 590/A/2001).

15.

Inoltre, per i motivi esposti ai paragrafi da 95 a 100, gli aiuti di cui all'articolo 124, paragrafi 1 e 2, a favore di un'associazione di produttori, nonché gli aiuti di cui all'articolo 124, paragrafo 3 non formano oggetto della presente decisione.

Descrizione

16.

Gli articoli citati in oggetto istituiscono le seguenti misure di aiuto (tutte relative al periodo 2000-2006):

Articolo 99

17.

Questo articolo prevede, a favore dei consorzi fidi di primo e secondo grado (in altri termini, i consorzi fidi e le loro associazioni) del settore agricolo:

Paragrafo 2, lettera a)

contributi per costituire o integrare i fondi rischi destinati all'attività di prestazione di garanzie ai fini della concessione di finanziamenti da parte di aziende e istituti di credito, di società di locazione finanziaria, di società di cessione di crediti di imprese e di enti parabancari, alle imprese associate;

Paragrafo 2, lettera b)

contributi per l'attività d'informazione, consulenza, assistenza alle imprese consorziate (reperimento e migliore utilizzo delle fonti finanziarie, prestazione di servizi volti al miglioramento della gestione delle imprese).

18.

I contributi di cui al paragrafo 2, lettera a) sono concessi ai consorzi fidi che ne facciano richiesta e non sono cumulabili con altre provvidenze aventi finalità analoghe. Detti contributi non possono essere di importo superiore all'ammontare complessivamente sottoscritto dai soci e da enti sostenitori dei consorzi medesimi.

19.

I contributi di cui al paragrafo 2, lettera b) sono parimenti concessi ai consorzi fidi che ne facciano richiesta; sono cumulabili con gli altri aiuti di cui al punto 14 degli Orientamenti comunitari per gli aiuti di Stato nel settore agricolo  (5) e con altre agevolazioni per la prestazione di assistenza tecnica, nei limiti del 90 % delle spese ammissibili e per un importo non superiore a 100 000 euro per beneficiario per un periodo di tre anni, ovvero, per aziende assimilabili a piccole e medie imprese, nella misura del 50 % delle spese ammissibili, nel qual caso si applica l'importo massimo.

20.

Entrambe le categorie di aiuti saranno finanziate mediante stanziamenti annuali di bilancio. Per l'insieme degli aiuti di cui all'articolo 99 è prevista una dotazione globale di 20 000 000 EUR per tutto il periodo considerato.

Articolo 107

21.

Questo articolo prevede l'erogazione dei seguenti contributi alle imprese di produzione, lavorazione, trasformazione e commercializzazione di prodotti agricoli:

Paragrafi 1 e 2

22.

Un contributo per:

a)

la certificazione di sistemi di qualità dei prodotti e di gestione ambientale, compresi i sistemi obbligatori di igiene e sicurezza dei processi e dei prodotti, incluse le spese per la formazione e riqualificazione del personale e per gli studi preliminari, la consulenza e l'assistenza tecnica necessarie per la certificazione dei prodotti;

b)

l'utilizzazione di software, servizi e consulenze, legati ai processi di informatizzazione dell'azienda e all'uso di sistemi avanzati di comunicazione anche per la vendita dei prodotti, all'introduzione di tecnologie pulite;

c)

l'utilizzazione di ausiliari biologici e relativi servizi di assistenza per migliorare le caratteristiche igienico-sanitarie dei prodotti agroalimentari.

23.

Il contributo è erogato fino al 75 % delle spese ammissibili a finanziamento e per un importo non superiore a 200 milioni di lire (103 291 EUR). Nel caso in cui le norme sui controlli di qualità siano obbligatorie, il contributo è concesso a totale copertura della spesa. Sono escluse le spese per impianti ed attrezzature. I beneficiari sono le aziende agricole e le imprese di trasformazione e commercializzazione dei prodotti agricoli.

Paragrafo 3

24.

Un contributo per la costituzione di organismi di controllo delle denominazioni di origine protette.

25.

Il contributo, non cumulabile, di durata quinquennale, è concesso a totale copertura delle spese sostenute per la costituzione del consorzio nel primo anno e in misura decrescente del 20 % annuo per gli anni successivi. Non possono essere concessi aiuti in relazione a spese sostenute dopo il quinto anno d'intervento, né dopo sette anni dalla costituzione dell'organismo. Le spese ammissibili comprendono l'affitto dei locali o, in caso di acquisto, l'equivalente del valore locativo a prezzi di mercato, l'acquisto di materiale per ufficio e di attrezzatura informatica, le spese di personale, i costi di esercizio e altri oneri amministrativi.

26.

La dotazione globale destinata a queste due misure durante il periodo considerato ammonta ad un massimo di 70 miliardi di lire (36 151 983 EUR).

Articolo 110

27.

Questo articolo prevede aiuti per i seguenti investimenti nel settore dell'elicicoltura:

a)

acquisto, costruzione o ristrutturazione di locali adibiti all'allevamento delle chiocciole nonché alla loro trasformazione e commercializzazione;

b)

ricerca idrica e realizzazione di impianti di irrigazione.

28.

L'aiuto è concesso alle piccole e medie imprese nella misura del 50 % delle spese ammissibili e per investimenti fino a 500 000 euro per azienda singola e a 1 500 000 euro per azienda associata. L'aiuto non è cumulabile. Il bilancio previsto ammonta a 3 000 000 EUR.

Articolo 112

29.

Questo articolo prevede la concessione di un aiuto per la costituzione o per l'ampliamento delle attività delle organizzazioni di produttori riconosciute ai sensi della normativa comunitaria che non abbiano beneficiato di analoghi finanziamenti nell'ambito di specifiche organizzazioni comuni di mercato.

30.

L'importo dei contributi può raggiungere il 100 % dei costi sostenuti nel primo anno ed è ridotto del 20 % per ciascun anno di esercizio, in modo che sia limitato al 20 % nel quinto e ultimo anno.

31.

Sono ammissibili le spese sostenute per ottenere la disponibilità della sede dell'organizzazione (affitto o acquisto, in quest'ultimo caso l'aiuto è limitato al valore locativo a prezzi di mercato), l'acquisto di attrezzature di ufficio, compresi i materiali e le attrezzature informatiche, i costi del personale, le spese necessarie per il funzionamento ordinario, nonché l'assistenza tecnica, economica, giuridica e commerciale.

32.

In caso di estensione significativa delle attività (a nuovi prodotti o a nuovi settori di intervento), sono ammissibili ai contributi unicamente le spese di funzionamento amministrativo derivanti dai compiti aggiuntivi.

33.

Il bilancio assegnato a questa misura durante il periodo considerato ammonta ad un massimo di 30 miliardi di lire (15 493 707 EUR).

Articolo 120

34.

Questo articolo istituisce un incentivo finanziario per incoraggiare gli imprenditori agricoli a tenere la contabilità aziendale. Il contributo, per un importo complessivo di lire 5 000 000 (2 582 EUR) per azienda, sarà ripartito in cinque quote annuali di lire 1 000 000 (circa 516 EUR). Ogni quota sarà versata nell'anno successivo a quello della chiusura di ciascun esercizio contabile, previa verifica della corretta tenuta della contabilità.

35.

Il contributo è cumulabile con gli altri aiuti di cui al punto 14 degli Orientamenti.

36.

Il bilancio assegnato a questa misura durante il periodo considerato ammonta a 14 miliardi di lire (7 230 397 EUR).

Articolo 122

37.

Quest'articolo prevede una dotazione massima di 30 miliardi di lire (15 493 707 EUR) per la concessione di aiuti finalizzati ad interventi di ricomposizione fondiaria. Possono beneficiare della misura gli imprenditori agricoli (in particolare i giovani agricoltori), i coltivatori diretti, gli affittuari e i salariati agricoli singoli o associati, dotati di adeguate competenze professionali e che si impegnino a tenere una contabilità semplificata almeno durante i dieci anni successivi al loro insediamento.

38.

L'aiuto, non cumulabile, è pari al 30 % delle spese sostenute (40 % nelle zone svantaggiate) per l'acquisto di terreni destinati ad operazioni di ricomposizione fondiaria e copre interamente le spese legali, amministrative e tecniche connesse alle transazioni effettuate in relazione alla ricomposizione.

Articolo 124

39.

Questo articolo prevede due tipi di aiuti:

Paragrafi 1 e 2

40.

Contributi di avviamento in favore delle associazioni di produttori riconosciute ai sensi del regolamento (CEE) n. 1035/72 del Consiglio, del 18 maggio 1972, relativo all'organizzazione comune dei mercati nel settore degli ortofrutticoli (6).

41.

L'aiuto è concesso per una durata di cinque anni, a totale copertura delle spese sostenute per l'avviamento durante il primo anno, e in misura decrescente del 20 % annuo negli anni successivi, fino all'azzeramento al termine del quinto anno. Non possono essere concessi aiuti in relazione a spese sostenute dopo il quinto anno, né dopo sette anni dal riconoscimento.

Paragrafo 3

42.

Aiuti per la costituzione e l'avviamento dei gruppi di produttori che hanno presentato un piano di riconoscimento ai sensi dell'articolo 14 del regolamento (CE) n. 2200/96 del Consiglio, del 28 ottobre 1996, relativo all'organizzazione comune dei mercati nel settore degli ortofrutticoli (7). L'aiuto è concesso a copertura delle spese di costituzione e avviamento in conformità al disposto del regolamento (CE) n. 20/98 della Commissione, del 7 gennaio 1998, recante modalità di applicazione del regolamento (CE) n. 2200/96 del Consiglio per quanto riguarda gli aiuti ai gruppi di produttori prericonosciuti (8), ed è erogato entro i seguenti massimali:

fino a 100 000 euro per anno, per il primo e secondo anno;

fino a 80 000 euro, per il terzo anno;

fino a 60 000 euro, per il quarto anno;

fino a 50 000 euro, per il quinto anno.

43.

Si considerano come spese di avviamento l'affitto dei locali (o, in caso di acquisto, l'equivalente del valore locativo a prezzi di mercato), l'acquisto di materiale per ufficio e di attrezzatura informatica, le spese di personale e i normali costi di esercizio.

44.

In entrambi i casi, non possono essere concessi aiuti in relazione a spese sostenute dopo il quinto anno, né dopo sette anni dal riconoscimento o dal prericonoscimento.

45.

Nessuno dei due aiuti è cumulabile con altre provvidenze aventi finalità analoghe. Il bilancio assegnato a queste due misure per il periodo considerato è limitato ad un massimo di 7 miliardi di lire (3 615 198 EUR).

Articolo 135

46.

Questo articolo prevede, ai paragrafi 3 e 4, aiuti per progetti di ricerca nel settore agricolo. Si applicano le aliquote seguenti (intensità lorda):

Paragrafo 3

per progetti di ricerca volti alla messa a punto di nuovi prodotti, di nuovi processi produttivi o di nuovi servizi o che comportino il miglioramento di quelli già esistenti: 50 % dei costi ritenuti ammissibili in conformità a quanto disposto nell'allegato II della „Disciplina comunitaria per gli aiuti di Stato alla ricerca e sviluppo (9), con possibilità di maggiorazione del 10 % per progetti di ricerca presentati da piccole e medie imprese e del 15 % per progetti di ricerca i cui obiettivi rientrano all'interno di progetti o programmi specifici realizzati nell'ambito del programma quadro comunitario di ricerca e sviluppo;

Paragrafo 4

per progetti di ricerca precompetitiva secondo la definizione di cui all'allegato I della precitata Disciplina comunitaria: 25 % dei costi ammissibili, con possibilità di maggiorazione del 10 % per progetti di ricerca presentati da piccole e medie imprese e del 15 % per progetti di ricerca i cui obiettivi rientrano all'interno di progetti o programmi specifici realizzati nell'ambito del programma quadro comunitario di ricerca e sviluppo.

47.

I progetti sono selezionati attraverso bandi pubblici. I risultati della ricerca devono essere resi accessibili agli operatori regionali, nazionali e comunitari interessati. Gli aiuti previsti non sono cumulabili con altri aiuti aventi le stesse finalità. Il bilancio assegnato a queste misure per il periodo considerato è limitato ad un massimo di 80 miliardi di lire (41 316 552 EUR).

48.

In termini generali, l'articolo 200 della legge in oggetto dispone che gli stanziamenti annuali di bilancio potranno essere svincolati soltanto dopo che la Commissione avrà autorizzato i regimi di aiuto notificati. Il bilancio destinato a finanziare l'insieme degli aiuti summenzionati ammonta a complessivi 142 301 544 EUR.

Valutazione

49.

Ai sensi dell'articolo 87, paragrafo 1 del trattato, sono incompatibili con il mercato comune, nella misura in cui incidano sugli scambi tra Stati membri, gli aiuti concessi dagli Stati, ovvero mediante risorse statali, sotto qualsiasi forma che, favorendo talune imprese o talune produzioni, falsino o minaccino di falsare la concorrenza. Le misure previste dalla decisione in oggetto corrispondono a questa definizione, in quanto fanno parte di un complesso di misure suscettibili di alterare gli scambi, data la vasta gamma di prodotti a cui si applicano (è interessato tutto il settore agricolo e, negli scambi comunitari di prodotti agricoli, l'Italia svolge un ruolo non trascurabile, poiché nel 2000 ha realizzato scambi di tali prodotti per un importo pari a 16,419 miliardi di euro per le importazioni e a 10,691 miliardi di euro per le esportazioni; nel corso dello stesso anno, gli scambi di prodotti agricoli nell'UE sono ammontati a 139,280 miliardi di euro, per le importazioni, e a 146,975 miliardi di euro per le esportazioni).

50.

Tuttavia, nei casi previsti dall'articolo 87, paragrafi 2 e 3 del trattato, alcune misure possono, in via derogatoria, essere considerate compatibili con il mercato comune.

51.

Nella fattispecie, tenendo conto della natura degli aiuti sopra descritti, l'unica deroga applicabile è quella prevista dall'articolo 87, paragrafo 3, lettera c) del trattato, in base alla quale possono essere ritenuti compatibili con il mercato comune gli aiuti destinati ad agevolare lo sviluppo di talune attività o di talune regioni economiche, sempre che non alterino le condizioni degli scambi in misura contraria al comune interesse.

52.

Per poter beneficiare di tale deroga, gli aiuti in questione devono essere conformi alle normative ad essi applicabili, ossia:

per gli aiuti nel settore agricolo in generale, gli Orientamenti comunitari per gli aiuti di Stato nel settore agricolo (in appresso denominati „Orientamenti”) (10), che sono applicabili nella fattispecie ai sensi del regolamento (CE) n. 1/2004 della Commissione, del 23 dicembre 2003, relativo all'applicazione degli articoli 87 e 88 del trattato CE agli aiuti di Stato a favore delle piccole e medie imprese attive nel settore della produzione, trasformazione e commercializzazione dei prodotti agricoli (11), dato che il regime non è diretto soltanto alle PMI e che le condizioni di applicazione non sono quindi soddisfatte (12);

per gli aiuti di Stato sotto forma di garanzia, la comunicazione della Commissione sull'applicazione degli articoli 87 e 88 del trattato CE agli aiuti di Stato concessi sotto forma di garanzie (13);

per gli aiuti destinati alla ricerca e allo sviluppo, la Disciplina comunitaria per gli aiuti di Stato alla ricerca e sviluppo  (14) ed eventualmente la comunicazione del 1998 che modifica detta Disciplina  (15).

53.

A questo proposito la Commissione osserva quanto segue in merito ai vari articoli di legge in esame.

Articolo 99

Paragrafo 2, lettera a)

54.

L'aiuto previsto da questo paragrafo deve essere esaminato sotto due aspetti: la dotazione e la prestazione di garanzie vera e propria.

55.

Per quanto riguarda la dotazione, la Commissione rileva che, ai sensi del paragrafo 3 dell'articolo 99, i contributi regionali non possono oltrepassare il 50 % della dotazione globale dei consorzi, mentre il resto può essere fornito da enti pubblici o da operatori privati. Interrogate sull'entità complessiva della partecipazione pubblica all'operazione, le autorità italiane si sono impegnate affinché essa non superi in alcun caso il 70 %, sottolineando che una simile percentuale è già stata accettata in passato dalla Commissione (aiuto N 62/2001) (16). Esse hanno inoltre assicurato che i fondi pubblici versati in dotazione saranno impiegati unicamente per la prestazione di garanzie e in nessun caso per coprire le spese di funzionamento dei consorzi.

56.

Avendo effettivamente accettato una partecipazione pubblica globale del 70 % nell'ambito del precitato regime, la Commissione non ha motivo di modificare la propria posizione e può quindi accettare la partecipazione proposta dalle autorità italiane.

57.

Quanto alle garanzie vere e proprie, le autorità italiane hanno precisato che:

l'equivalente sovvenzione lordo delle garanzie prestate dai consorzi sarà calcolato secondo il metodo descritto al punto 3.2, secondo trattino, della comunicazione della Commissione sull'applicazione degli articoli 87 e 88 del trattato CE agli aiuti di Stato concessi sotto forma di garanzie;

la garanzia prestata da un consorzio non coprirà più dell'80 % del prestito, conformemente a quanto disposto ai punti 3.3 e 3.4 della citata comunicazione della Commissione;

conformemente al disposto dei punti 3.5 e 5.2 della comunicazione di cui al punto 49, secondo trattino, le garanzie saranno prestate per operazioni aventi caratteristiche (aliquota di aiuto, beneficiari e finalità) conformi ai requisiti degli Orientamenti; esse saranno inoltre concesse unicamente ad imprese solvibili e in buona situazione finanziaria;

dato che circa il 70 % delle aziende agricole siciliane sono di dimensioni ridotte, alcune di esse potrebbero non essere in grado di fornire le coperture necessarie per garantire il prestito o per ottenere garanzie (punto 4.5 della comunicazione);

lo svincolo della garanzia sarà subordinato all'espletamento delle procedure legali previste nei confronti del debitore in caso d'insolvenza (dichiarazione di fallimento dell'impresa beneficiaria, ecc.);

l'affiliazione ai consorzi è aperta a tutti gli operatori del settore agricolo senza restrizioni;

potranno ottenere garanzie anche gli operatori che non sono soci dei consorzi;

le garanzie potranno coprire soltanto prestiti concessi nel quadro e alle condizioni di regimi autorizzati dalla Commissione.

58.

Sulla base di tali informazioni e alla luce dei criteri della citata comunicazione che consentono di determinare se un regime di aiuti sotto forma di garanzie comporti o meno elementi di aiuto di Stato, la Commissione constata, alla luce del quarto trattino di cui sopra, che il regime proposto potrebbe contenere un elemento di aiuto, in quanto le indicazioni fornite dalle autorità italiane non permettono di verificare il rispetto di tutte le condizioni previste affinché un regime di garanzie non venga considerato come un aiuto di Stato ai sensi dell'articolo 87, paragrafo 1 del trattato.

59.

Quanto alla compatibilità di tale elemento di aiuto con il mercato comune (punto 5 della comunicazione), la Commissione constata anzitutto che l'elemento di aiuto interessa soltanto il mutuatario, poiché i fondi pubblici versati in dotazione saranno impiegati unicamente per la prestazione di garanzie e non per coprire le spese di funzionamento dei consorzi (ossia dei mutuanti). In secondo luogo, essa prende atto che lo svincolo della garanzia sarà subordinato all'espletamento delle procedure legali previste nei confronti del debitore in caso d'insolvenza (eventualmente, dichiarazione di fallimento dell'impresa beneficiaria) e che la percentuale del prestito sulla quale potrà valere la garanzia corrisponde a quella prescritta dalla precitata comunicazione. Infine e soprattutto, essa osserva che le garanzie potranno essere applicate solo nel rispetto delle condizioni previste dai regimi di aiuti approvati dalla Commissione.

60.

A questo riguardo, i regimi attualmente identificati dalle autorità italiane come possibili beneficiari delle garanzie previste dall'articolo 99 della legge in oggetto sono i seguenti:

A livello regionale:

i regimi istituiti dagli articoli 99, 107, 110, 112, 120, 122, 124 e 135 della legge regionale in oggetto, esaminati nel quadro del presente fascicolo (cfr. „descrizione”);

i regimi istituiti dagli articoli 104, 109 e 119 della legge regionale in oggetto, esaminati nel quadro del fascicolo N 591/01 e approvati dalla decisione della Commissione C(2003) 240 del 15 aprile 2003 (tali articoli riguardano rispettivamente il mantenimento del paesaggio agricolo tradizionale, l'allevamento di struzzi e il miglioramento fondiario);

i regimi istituiti dagli articoli 114, e 126 della legge regionale in oggetto, esaminati nel quadro del fascicolo N 592/01 e approvati dalla decisione della Commissione C(2002) 4168 del 13 novembre 2002 (tali articoli riguardano rispettivamente il sostegno alle organizzazioni interprofessionali e la promozione di prodotti agro-alimentari);

i regimi istituiti dagli articoli 131, 132 e 134 della legge regionale in oggetto, esaminati nel quadro del fascicolo N 593/01 e approvati dalla decisione della Commissione C(2003) 3274 dell'8 settembre 2003 (tali articoli riguardano rispettivamente la copertura dei premi di assicurazione, l'indennizzo di danni dovuti a condizioni climatiche sfavorevoli e il sostegno agli allevatori);

il regime istituito dall'articolo 108 della legge regionale in oggetto, esaminato nel quadro del fascicolo N 342/02 e approvato (per quanto riguarda l'aspetto „apicoltura”) dalla decisione della Commissione C(2003) 2914 del 4 agosto 2003 (tale articolo riguarda contemporaneamente l'apicoltura e la bachicoltura).

A livello nazionale

Il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 274/2001 e approvato dalla decisione della Commissione C(2001) 2937 del 26 settembre 2001 (regolamento per la concessione degli aiuti di Stato sui programmi realizzati dalle Unioni nazionali tra le associazioni di produttori);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 110/2001 e approvato dalla decisione della Commissione comunicata con lettera SG (2001) D/288933 del 5 giugno 2001 ( Interventi a favore del riordino fondiario);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 759/2000 e approvato dalla decisione della Commissione C(2001) 3844 del 27 novembre 2001 (Promozione dei prodotti agroalimentari nei paesi terzi);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 729/A/2000 e approvato dalla decisione della Commissione comunicata con lettera SG (2001) D/286847 del 13 marzo 2001 (Estensione all'agricoltura e alla pesca degli strumenti previsti dalla programmazione negoziata);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 646/C/2000 e approvato dalla decisione della Commissione comunicata con lettera SG (2001) D/289229 del 14 giugno 2001 (Crediti di imposta per gli investimenti nelle aree svantaggiate);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 558/2000 e approvato dalla decisione della Commissione comunicata con lettera SG (2001) D/286564 del 28 febbraio 2001 (Trasformazione e commercializzazione di prodotti agricoli);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 241/2001 e approvato dalla decisione della Commissione C(2002) 1786 def. del 7 maggio 2002 (Camere di commercio);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 220/2002 e approvato dalla decisione della Commissione C(2002) 2934 del 25 luglio 2002 (Modifica del regime di aiuto N 646/C/2000 – cfr. quinto trattino);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 122/2002 e approvato dalla decisione della Commissione C(2002) 3432 del 23 settembre 2002 (Promozione di prodotti di qualità);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 30/2002 e approvato dalla decisione della Commissione C(2002) 579 def. del 27 febbraio 2002 (Pubblicità per i prodotti agricoli);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 381/2003 e approvato dalla decisione della Commissione C(2003) 4105 def. dell'11 novembre 2003 (Regime dei contratti di filiera);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 121/2003 e approvato dalla decisione della Commissione C(2003) 3219 del 2 settembre 2003 (Riordino fondiario e ricambio generazionale in agricoltura);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo NN 6/2003 e approvato dalla decisione della Commissione C(2003) 781 def. del 19 marzo 2003 (Modifiche ai crediti di imposta per investimenti);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 336/2001 e approvato dalla decisione della Commissione C(2003) 129 del 13 febbraio 2003 (Incentivi a favore dell'autoimprenditorialità e della nuova imprenditorialità);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 313/2001 e approvato dalla decisione della Commissione C(2003) 369 def. del 5 febbraio 2003 (Interventi a favore dell'agrumicoltura);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 384/2003 e approvato dalla decisione della Commissione C(2004) 169 def. del 3 febbraio 2004 (Accesso al mercato dei capitali);

il regime esaminato nel quadro del fascicolo N 111/2003 e approvato dalla decisione della Commissione C(2004) 25 del 7 gennaio 2004 (Attuazione delle attività previste dalla legge n. 499/99).

Misure cofinanziate (che sono state tutte approvate dalle decisioni della Commissione C(2000) 2348 dell'8 agosto 2000 e C(2003) 3982 del 21 ottobre 2003)

Misura 4.6 del POR (programma operativo regionale) della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 100 della legge regionale in oggetto),

misura 4.7 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 102 della legge regionale in oggetto),

misura 4.8 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 117 della legge regionale in oggetto),

misura 4.9 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 105 della legge regionale in oggetto),

misura 4.11 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 121 della legge regionale in oggetto),

misura 4.12 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 115 della legge regionale in oggetto),

misura 4.13 A del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 125 della legge regionale in oggetto),

misura 4.13 B del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 128 della legge regionale in oggetto),

misura 4.15 C del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 130 della legge regionale in oggetto),

misura 4.15 A del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 87 della legge regionale in oggetto),

misura 4.15 B del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 87 della legge regionale in oggetto),

misura 4.10 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 118 della legge regionale in oggetto),

misura 4.14 del POR della Sicilia per il periodo 2000/2006 (articolo 129 della legge regionale in oggetto).

61.

Nella loro lettera del 20 aprile 2004, le autorità italiane hanno inoltre precisato che per il futuro esse si sarebbero preoccupate di comunicare alla Commissione tutti i regimi di aiuto nazionali e regionali ai quali potrebbero essere applicate le garanzie.

62.

La Commissione desidera sottolineare anzitutto che il principio stesso dell'eventuale concessione di una garanzia comporta l'esistenza di un prestito. Ora, alla luce dell'elenco di cui al punto 60 supra, la Commissione constata che taluni dei regimi che potrebbero beneficiare di garanzie da parte dei Fondi di cui all'articolo 99, difficilmente potrebbero essere finanziati tramite prestiti, tenuto conto della natura delle misure previste nel loro ambito (per fare un esempio, è difficile pensare che gli aiuti diretti alla copertura di premi assicurativi nel settore agricolo possano rivestire la forma di un prestito). Al fine di eliminare qualsiasi ambiguità a questo livello, le autorità italiane dovrebbero indicare, per ogni regime o misura menzionati nell'elenco di cui al punto 60 supra, se gli aiuti previsti rivestano la forma di sovvenzioni a fondo perduto o di prestiti, agevolati o meno, nonché limitare l'applicazione delle garanzie alle misure il cui finanziamento viene assicurato da un prestito.

63.

Un altro elemento di perplessità per la Commissione, in questa fase, è dato dalla possibilità di prestare delle garanzie connesse alle misure previste dall'articolo 124 della legge in oggetto. In effetti, oltre al fatto che le considerazioni sviluppate al punto 62 sono valide anche in questo caso (dato che difficilmente si può immaginare che degli aiuti all'avviamento siano concessi sotto forma di prestito), la Commissione dubita, in questa fase, della compatibilità con il mercato comune delle misure previste per diverse associazioni di produttori dall'articolo 124 precitato, per le ragioni menzionate ai punti da 103 a 108 infra e il fatto di concedere un aiuto supplementare ad una misura la cui ammissibilità è già soggetta a cauzione non può che far nascere a sua volta nuovi dubbi sull'ammissibilità della garanzia stessa.

64.

Infine, in questa fase, la Commissione non dispone di indicazioni sul modo in cui le autorità italiane verificheranno che il cumulo dell'aiuto potenziale delle garanzie e dell'aiuto previsto per le misure alle quali esse sono applicabili non comporti un superamento delle percentuali di aiuto ammissibili nell'ambito dei suddetti regimi.

65.

Tenuto conto di quanto precede, la Commissione si chiede se gli aiuti sotto forma di garanzie, verranno utilizzati in modo pertinente dalle autorità italiane e, in questa fase, non può non nutrire dei dubbi sulla compatibilità con il mercato comune delle modalità di concessione delle garanzie che potrebbero essere prestate dall'intemediario di Fondi alimentati da risorse pubbliche.

Paragrafo 2, lettera b)

66.

L'aiuto di cui al paragrafo 2, lettera b) è un aiuto finalizzato alla prestazione di assistenza tecnica ai sensi del punto 14 degli Orientamenti. Per quanto riguarda il rispetto di questa disposizione, la Commissione osserva che:

il massimale dell'aiuto corrisponde a quello fissato dal suddetto punto 14;

nel complemento d'informazione fornito dalle autorità italiane, queste ultime hanno sottolineato innanzitutto che l'affiliazione ai consorzi è aperta a tutte le imprese del settore agricolo e agroalimentare, nonché alle loro associazioni, senza alcuna restrizione; esse hanno inoltre precisato che gli operatori non affiliati ai consorzi potranno fruire delle prestazioni di assistenza tecnica alle stesse condizioni dei soci (il testo dell'articolo 99, paragrafo 2, lettera b) sarà modificato in tal senso);

qualsiasi partecipazione alle spese amministrative del consorzio sarà limitata ai costi inerenti alla prestazione del servizio;

poiché l'aiuto previsto è cumulabile con altri regimi di aiuti ricadenti nel campo di applicazione del punto 14 degli Orientamenti, le autorità italiane hanno assicurato che intendono creare una banca dati regionale per tutti gli aiuti disciplinati dai punti 13 e 14 degli Orientamenti, onde evitare che un cumulo di aiuti dia luogo al superamento dei massimali consentiti; inoltre, le autorità pubbliche procederanno a regolari controlli e ogni irregolarità accertata comporterà l'annullamento degli aiuti, seguito dal rimborso degli importi già percepiti e dall'irrogazione di sanzioni amministrative che possono arrivare fino al 50 % dell'indebito.

67.

Tenuto conto di quanto precede, l'aiuto di cui all'articolo 99, paragrafo 2, lettera b) della legge in oggetto può considerarsi conforme al punto 14 degli Orientamenti e può beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c) del trattato in quanto aiuto destinato ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Articolo 107

Paragrafi 1 e 2

68.

Dalla lettura di questo articolo, la Commissione evince che l'aiuto previsto può coprire non solo prestazioni di assistenza tecnica riconducibili al punto 13 (cfr. lettere a) e c) della descrizione) o al punto 14 (cfr. lettera b) della descrizione) degli Orientamenti, ma anche l'esecuzione di controlli di qualità ai sensi del punto 13 degli Orientamenti.

69.

Per quanto riguarda il rispetto di quest'ultima disposizione, la Commissione osserva che:

Per le prestazioni di assistenza tecnica:

nel complemento d'informazione trasmesso, le autorità italiane si sono impegnate a limitare l'aiuto ad un massimo di 100 000 EUR per beneficiario e per triennio, per l'insieme delle prestazioni di assistenza tecnica di cui all'articolo 107, o al 50 % delle spese ammissibili per le PMI ai sensi del regolamento (CE) n. 70/2001;

in caso di cumulo, il rispetto dei massimali autorizzati sarà verificato tramite la banca dati che la Regione intende costituire per tutti gli aiuti disciplinati dai punti 13 e 14 degli Orientamenti. Saranno anche effettuati controlli come indicato sopra, riguardo all'aiuto di cui all'articolo 99, paragrafo 2, lettera b) della legge in oggetto, con le stesse sanzioni in caso d'infrazione.

70.

Tenuto conto di quanto precede, si può ritenere che le condizioni di cui ai punti 13 e 14 degli Orientamenti, applicabili nella fattispecie, siano rispettate.

Per l'esecuzione di controlli:

nel complemento d'informazione trasmesso, le autorità italiane hanno assicurato che l'aiuto sarà concesso non solo per i controlli obbligatori, ma anche per quelli facoltativi, a condizione che siano effettuati da terzi o per conto terzi; esse hanno precisato che i controlli di routine effettuati dal produttore stesso nell'ambito del normale ciclo di produzione saranno esclusi dalla copertura dell'aiuto;

per quanto riguarda i controlli obbligatori, la Commissione rileva che il punto 13.4 degli Orientamenti ammette la copertura totale, tranne quando la normativa comunitaria stabilisce gli importi che i produttori devono pagare. Poiché le autorità italiane si sono impegnate a rispettare questa restrizione, la Commissione ritiene che il disposto del punto 13.4 sia ottemperato;

in merito agli altri controlli, la Commissione prende atto che, nel complemento d'informazione trasmesso, le autorità italiane hanno deciso di applicare le seguenti modalità di concessione dell'aiuto:

per i controlli finalizzati alla certificazione delle denominazioni di origine e delle attestazioni di specificità nell'ambito dei regolamenti (CEE) nn. 2081/92 e 2082/92 del Consiglio: contributo del 100 % nel primo anno e in seguito applicazione di un'aliquota decrescente (80 %, 60 %, 40 %, 20 % e 10 %), con estinzione al termine del sesto anno;

per i controlli sul metodo di produzione biologico ai sensi del regolamento (CEE) n. 2092/91: contributo del 100 %;

per i controlli attinenti alla supervisione dell'uso dei marchi di qualità nell'ambito di regimi di garanzia della qualità (ad esempio, certificazioni ISO 9000 e/o 14000, tracciabilità dei prodotti): contributo del 100 % nel primo anno e in seguito applicazione di un'aliquota decrescente (85 %, 70 %, 55 %, 40 %, 25 %, 0 %), con estinzione al termine del sesto anno.

71.

Dato che queste modalità di concessione sono conformi alle disposizioni dei punti 13.4 e 13.5 degli Orientamenti, la Commissione può considerarle ammissibili.

Paragrafo 3

72.

In considerazione della destinazione dell'aiuto e della natura dei beneficiari, questa misura deve essere analizzata alla luce delle disposizioni della sezione 10 degli Orientamenti, concernenti gli aiuti alle associazioni di produttori (17). Per quanto riguarda il rispetto di queste disposizioni, la Commissione osserva che:

la durata dell'aiuto (cinque anni) corrisponde a quella prevista nella sezione 10 degli Orientamenti;

la degressività dell'aiuto, a cominciare dal 100 % nel primo anno per poi diminuire ogni anno di 20 punti percentuali, in modo da estinguersi al termine del quinto anno, corrisponde a quella prevista nella sezione 10 degli Orientamenti;

le spese ammissibili rientrano tra quelle autorizzate dalla sezione 10 degli Orientamenti.

73.

Dato che queste modalità di concessione sono conformi alle disposizioni della sezione 10 degli Orientamenti, la Commissione può considerarle ammissibili.

74.

Tenuto conto di quanto precede, la Commissione ritiene che gli aiuti di cui all'articolo 107, paragrafo 3 della legge in oggetto possono beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c), del trattato, in quanto aiuti destinati ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Articolo 110

75.

Nei complementi d'informazione trasmessi, le autorità italiane hanno precisato che sono coperti dall'aiuto unicamente gli investimenti per l'impianto e l'ampliamento degli allevamenti di chiocciole della specie Helix aspersa, ad esclusione quindi delle chiocciole catturate in mare o nelle acque interne, oppure prodotte in impianti di acquacoltura. Esse hanno inoltre dichiarato che gli investimenti finalizzati alla ricerca idrica e alla realizzazione di impianti di irrigazione sono giustificati dal fatto che le chiocciole si nutrono degli ortaggi coltivati negli allevamenti stessi.

76.

Quanto alle modalità di concessione dell'aiuto, le autorità italiane hanno precisato che sarà applicato un tasso del 50 % nelle zone svantaggiate e del 40 % nelle altre zone (l'aiuto sarà concesso in via prioritaria nelle zone svantaggiate e secondariamente nelle altre zone). Riguardo al rispetto delle altre condizioni applicabili agli aiuti agli investimenti nelle aziende, di cui al punto 4.1 degli Orientamenti, esse hanno assicurato che si atterranno rigorosamente alle disposizioni relative alle misure 4.06 e 4.09 del programma operativo regionale della Regione siciliana, approvato dalla Commissione, e del relativo complemento di programmazione, stabiliti in conformità degli Orientamenti.

77.

Alla luce di tali informazioni, la Commissione constata che le chiocciole di cui trattasi non rientrano nella disciplina dell'organizzazione comune dei mercati nel settore della pesca e dell'acquacoltura, né di alcun'altra organizzazione comune dei mercati.

78.

Secondo il punto 3.8 degli Orientamenti comunitari per gli aiuti di Stato nel settore agricolo  (18), quando un prodotto agricolo non è disciplinato da un'organizzazione comune dei mercati, gli aiuti di Stato concernenti specificamente quel prodotto rimangono soggetti alle disposizioni dell'articolo 4 del regolamento n. 26 relativo all'applicazione di alcune regole di concorrenza alla produzione e al commercio di prodotti agricoli (19).

79.

A norma dell'articolo 4 del regolamento precitato, a questi aiuti si applicano esclusivamente le disposizioni dell'articolo 88, paragrafo 1, e della prima frase del paragrafo 3 dello stesso articolo, il che implica che la Commissione non può opporsi all'erogazione degli aiuti in questione, ma può eventualmente formulare osservazioni in merito.

80.

In base alle informazioni fornite dalle autorità italiane, la Commissione constata che gli aiuti agli investimenti saranno concessi secondo i tassi prescritti al punto 4.1 degli Orientamenti e che le altre condizioni per la loro concessione saranno quelle che figurano in un documento di programmazione approvato dalla Commissione.

81.

Tuttavia, la Commissione rileva che la ricerca idrica propriamente detta potrebbe rientrare in una delle categorie di spese ammissibili agli aiuti agli investimenti soltanto se viene considerata come prestazione di esperti da ascriversi alle spese generali, le quali possono essere annoverate tra spese ammissibili solo fino ad un massimo del 12 % del costo degli investimenti materiali descritti al punto 4.1 degli Orientamenti.

82.

Inoltre, sarebbe opportuno prevedere non solo l'acquisto, ma anche l'ammodernamento dei locali, in modo che la misura sia realmente incentrata su un miglioramento della produzione, come disposto al punto 4.1.1.1 degli Orientamenti.

83.

La Commissione raccomanda pertanto alle autorità italiane di computare le spese per la ricerca idrica tra le spese ammissibili solo fino ad un massimo del 12 % del costo degli investimenti materiali per l'irrigazione delle colture praticate negli allevamenti di chiocciole e di combinare l'aiuto per l'acquisto di locali con l'ammodernamento dei medesimi.

Articolo 112

84.

In considerazione della sua natura, questo aiuto deve essere analizzato alla luce delle disposizioni della sezione 10 degli Orientamenti, concernenti gli aiuti alle associazioni di produttori. Per quanto riguarda il rispetto di queste disposizioni, la Commissione osserva che:

la durata dell'aiuto (cinque anni) corrisponde a quella prevista nella sezione 10 degli Orientamenti;

la degressività dell'aiuto, a cominciare dal 100 % nel primo anno per poi diminuire ogni anno di 20 punti percentuali, in modo da estinguersi al termine del quinto anno, corrisponde a quella prevista nella sezione 10 degli Orientamenti;

le spese ammissibili rientrano tra quelle autorizzate dalla sezione 10 degli Orientamenti;

nel complemento d'informazione trasmesso, le autorità italiane hanno specificato che per „ampliamento significativo delle attività dell'organizzazione” si intende l'estensione delle attività a prodotti e a settori d'intervento diversi da quelli per i quali l'associazione era stata riconosciuta a livello comunitario; in caso di estensione dell'attività, l'aiuto è limitato alle spese di funzionamento amministrativo derivanti dai compiti aggiuntivi; in caso di adesione di nuovi soci, la concessione dell'aiuto è subordinata alla condizione che l'estensione dell'attività rappresenti almeno il 30 % in termini di fatturato, di valore dei prodotti commercializzati e di valore dei prodotti forniti dai nuovi soci;

le autorità italiane hanno precisato che, contrariamente a quanto indicato nella scheda descrittiva dell'aiuto, l'assistenza tecnica, economica, giuridica e commerciale annoverata tra le spese ammissibili è quella ricevuta dall'organizzazione (se fosse stata prestata dall'organizzazione, quest'ultima non avrebbe potuto fruire di un aiuto all'avviamento, conformemente al punto 10.7 degli Orientamenti).

85.

Tenuto conto di quanto precede, la Commissione ritiene che l'aiuto di cui all'articolo 112 della legge in oggetto risponda ai requisiti della sezione 10 degli Orientamenti e possa beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c) del trattato in quanto aiuto destinato ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Articolo 120

86.

Nei complementi d'informazione trasmessi, le autorità italiane hanno precisato che questo aiuto non costituisce un premio forfettario, bensì un contributo a favore delle aziende agricole che adottano un sistema di contabilità che richiede una formazione e prestazioni di consulenti. Da questo punto di vista, esso si configura come un aiuto alla prestazione di assistenza tecnica ai sensi della sezione 14 degli Orientamenti. Per quanto riguarda il rispetto di queste disposizioni, la Commissione osserva che:

l'importo dell'aiuto (2 582 EUR) è nettamente inferiore al massimale stabilito dagli Orientamenti (100 000 EUR per beneficiario e per triennio);

l'aiuto verrà concesso solo dietro presentazione dei giustificativi delle spese effettivamente sostenute per i servizi ricevuti;

l'aiuto è cumulabile con le altre prestazioni contemplate dalla sezione 14 degli Orientamenti, ma il rispetto del massimale in caso di cumulo sarà verificato mediante i dispositivi di controllo previsti dagli articoli 99 e 107.

87.

Tenuto conto di quanto precede, la Commissione ritiene che l'aiuto di cui all'articolo 120 della legge in oggetto risponda ai requisiti della sezione 14 degli Orientamenti e possa beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c) del trattato in quanto aiuto destinato ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Articolo 122

88.

Gli aiuti finalizzati ad interventi di ricomposizione fondiaria sono disciplinati dalla sezione 12 degli Orientamenti. Per quanto riguarda il rispetto delle disposizioni di tale sezione, la Commissione osserva che, nel complemento d'informazione da esse trasmesso, le autorità italiane hanno dichiarato che, per l'attuazione del regime di cui all'articolo 122 della legge in oggetto, verranno applicate le stesse condizioni e gli stessi tassi di aiuto previsti per il regime nazionale di ricomposizione fondiaria approvato dalla Commissione nel quadro del fascicolo N 110/01 (20).

89.

Si ricorda che, nel quadro del succitato fascicolo, la Commissione aveva approvato gli aiuti alla ricomposizione fondiaria essenzialmente sulla base dei seguenti elementi:

a)

l'aiuto per l'acquisto di terreni poteva assumere la forma di prestito agevolato o di „leasing”, regolato da un contratto contenente una clausola di riscatto del terreno;

b)

l'elemento di aiuto era calcolato in base al valore attualizzato della differenza tra la quota di interessi a tasso ordinario e la quota di interessi a tasso agevolato (il tasso di riferimento utilizzato per il calcolo era quello della Commissione);

c)

sia in caso di prestito agevolato, sia in caso di „leasing”, l'elemento di aiuto così calcolato doveva rimanere, al momento della concessione dell'aiuto come anche in occasione degli ulteriori controlli, al di sotto dei tassi massimi previsti al punto 4.1.1.2 degli Orientamenti, vale a dire il 40 % nelle zone normali e il 50 % nelle zone svantaggiate, con una maggiorazione di 5 punti percentuali per i giovani agricoltori partecipanti ad un'operazione di ricomposizione fondiaria nel corso dei cinque anni successivi all'insediamento;

d)

potevano beneficiare dell'aiuto unicamente le aziende redditizie con buone prospettive, condotte da una persona dotata delle competenze richieste e rispettose delle norme minime in materia di ambiente, igiene e benessere degli animali definite nel piano di sviluppo rurale (PSR) o nel programma operativo regionale (POR); occorreva altresì che i terreni fossero adibiti a produzioni per le quali esistevano sbocchi di mercato, valutati secondo i parametri indicati nel PSR/POR;

e)

il contributo a copertura degli oneri legali e amministrativi connessi alle operazioni di ricomposizione fondiaria non superava il 100 % ammissibile in virtù della sezione 12 degli Orientamenti.

90.

Poiché tutte queste condizioni saranno applicate nella fattispecie, la Commissione non ha motivo di modificare la posizione da essa adottata nel quadro del fascicolo sopraccitato.

91.

Di conseguenza, gli aiuti previsti dall'articolo 122 della legge in oggetto possono beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c), del trattato in quanto aiuti destinati ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Articolo 124

Paragrafi 1 e 2

92.

Nei complementi d'informazione trasmessi, le autorità italiane hanno dichiarato che questi aiuti sono destinati esclusivamente a saldare un arretrato di pagamenti di contributi alle associazioni di produttori riconosciute in forza del regolamento (CEE) n. 1035/72. Tali contributi avrebbero già dovuto essere pagati, ma non lo sono stati per mancanza di risorse finanziarie e perché il FEAOG non aveva garantito la copertura degli impegni finanziari assunti a livello italiano. La Commissione prende atto dell'impegno da parte italiana a rispettare tutte le condizioni prescritte dal regolamento (CEE) n. 1035/72. Per quanto riguarda, più in particolare, il rispetto delle disposizioni dell'articolo 14 del regolamento suddetto, le autorità italiane si sono impegnate a raccogliere tutti i documenti necessari e ad effettuare controlli presso le sedi delle organizzazioni di produttori per verificare il volume della produzione commercializzata e le spese effettivamente sostenute per la costituzione e il funzionamento amministrativo delle organizzazioni stesse. Possono beneficiare dell'aiuto unicamente i soggetti che ne abbiano acquisito il diritto prima del 21 novembre 1996, data dell'entrata in vigore del regolamento (CE) n. 2200/96, e che non siano decaduti da tale diritto.

93.

La Commissione constata che, ai sensi dell'articolo 53 del regolamento (CE) n. 2200/96, i diritti acquisiti dalle organizzazioni di produttori prima dell'entrata in vigore del regolamento, in virtù dell'articolo 14 e del titolo II bis del regolamento (CEE) n. 1035/72 del Consiglio, sono mantenuti sino ad estinzione degli stessi.

94.

Pertanto, nell'ipotesi che ricorrano tutte le condizioni dell'articolo 14, gli aiuti nazionali eventualmente erogati sulla base di questo articolo sarebbero ipso iure compatibili con l'OCM ortofrutticoli e non dovrebbero formare oggetto della presente decisione (un approccio analogo era stato seguito per gli aiuti previsti a livello nazionale a favore delle associazioni di produttori a norma dell'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72 nel quadro del fascicolo di aiuto N 157/2000 (21)).

95.

Secondo l'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72, modificato, gli Stati membri possono concedere alle organizzazioni di produttori riconosciute, per i cinque anni successivi alla data del loro riconoscimento, aiuti intesi a incoraggiarne la costituzione e ad agevolarne il funzionamento amministrativo. L'importo massimo di tali aiuti è pari, a titolo del primo, del secondo, del terzo, del quarto e del quinto anno, rispettivamente al 5 %, al 5 %, al 4 %, al 3 % e al 2 % del valore della produzione commercializzata coperta dall'azione dell'organizzazione di produttori. L'importo dell'aiuto non può superare le spese reali di costituzione e di funzionamento amministrativo dell'organizzazione in questione. Esso è versato in rate annuali, per un periodo massimo di sette anni a decorrere dalla data del riconoscimento.

96.

Nel complemento d'informazione fornito, le autorità italiane si sono impegnate a modificare i paragrafi 1 e 2 dell'articolo 124 in modo tale che l'aiuto, limitato alle spese di costituzione e di funzionamento amministrativo dell'organizzazione interessata, sia calcolato sulla base delle percentuali del valore della produzione commercializzata indicate al precedente punto 95.

97.

La Commissione rileva che tali modifiche renderebbero le modalità di concessione dell'aiuto conformi ad alcuni dei requisiti dell'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72. Essa osserva peraltro che, sulla base delle informazioni fornite dalle autorità italiane, l'aiuto sarebbe erogato esclusivamente alle seguenti organizzazioni:

l'associazione ASPROSUD di Messina, riconosciuta il 13 marzo 1992, per il quarto e quinto anno successivi al riconoscimento (1995 e 1996);

l'associazione Sicilia Verde di Bagheria, riconosciuta l'8 luglio 1993, per il terzo, quarto e quinto anno successivi al riconoscimento (1996, 1997 e 1998);

l'associazione AGRISUD di Vittoria, riconosciuta il 15 novembre 1994, per il secondo, terzo, quarto e quinto anno successivi al riconoscimento (1996, 1997, 1998 e 1999);

l'associazione APRO FRUS di Capo d'Orlando, riconosciuta il 23 novembre 1990, per il quarto e quinto anno successivi al riconoscimento (1994-1995 e 1995-1996).

98.

Da queste informazioni risulta chiaramente che, nel caso delle associazioni ASPROSUD, Sicilia Verde e APRO FRUS, sarebbe ampiamente superato il termine di sette anni dal riconoscimento per il versamento dell'aiuto, il che significa che non tutti i requisiti dell'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72 sarebbero soddisfatti (in quanto uno di essi prescrive che l'aiuto sia versato in cinque rate annuali entro i sette anni successivi al riconoscimento), sicché l'aiuto deve essere analizzato alla luce degli articoli 87 e 88 del trattato.

99.

In virtù di tale analisi, la Commissione osserva che il regolamento (CEE) n. 1035/72 è stato abrogato dal regolamento (CE) n. 2200/96. Pertanto, la concessione di un aiuto a norma di un regolamento non più esistente ad associazioni i cui diritti sono estinti (il che rende inapplicabile l'articolo 53 del regolamento (CE) n. 2200/96 – cfr. punti 92 e 93) verrebbe ad interferire con il funzionamento dell'organizzazione comune dei mercati nel settore degli ortofrutticoli quale istituita dal regolamento (CE) n. 2200/96. D'altra parte, il punto 3.2 degli Orientamenti indica chiaramente che la Commissione non può approvare in alcun caso un aiuto incompatibile con le disposizioni che disciplinano un'organizzazione comune dei mercati o contrario al buon funzionamento dell'OCM stessa.

100.

A queste considerazioni si aggiunge il fatto che un aiuto concesso nelle circostanze sopra descritte sarebbe un aiuto retroattivo, espressamente vietato dal punto 3.6 degli Orientamenti in quanto privo dell'elemento d'incentivo che deve essere insito in tutti gli aiuti nel settore agricolo (eccetto quelli a carattere compensativo).

101.

Infine, l'argomento secondo cui il FEAOG non avrebbe garantito la copertura finanziaria degli impegni assunti a livello italiano è quanto meno singolare, dal momento che il cofinanziamento della costituzione di associazioni di produttori implica il rimborso automatico, da parte del FEAOG, di una parte dell'importo dell'aiuto approvato nel quadro dell'OCM.

102.

In simili circostanze, la Commissione non può fare a meno di dubitare, allo stato attuale, della compatibilità con il mercato comune degli aiuti previsti a favore di queste tre associazioni di produttori.

103.

Per quanto riguarda l'aiuto ad AGRISUD, poiché i diritti dell'associazione si sono estinti soltanto il 15 novembre 2001, cioè dopo la notifica della legge n. 32, la Commissione ritiene che le autorità italiane avrebbero potuto procedere direttamente al pagamento dell'aiuto fino al 15 novembre 2001 senza ricorrere alla suddetta legge, impiegando i fondi che esse hanno poi deciso d'imputare al bilancio di quest'ultima. Inoltre, se l'associazione avesse ottenuto un aiuto dalle autorità italiane, si sarebbe semplicemente trattato del seguito delle prime rate corrisposte in conformità dell'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72 e quindi anche questo aiuto sarebbe stato conforme alle disposizioni del regolamento in parola.

104.

In tali circostanze, e in considerazione del fatto che le autorità italiane si sono impegnate a modificare i paragrafi 1 e 2 dell'articolo 124 in modo tale che l'aiuto, limitato alle spese di costituzione e di funzionamento amministrativo dell'organizzazione interessata, sia calcolato sulla base delle percentuali del valore della produzione commercializzata indicate al punto 95, come previsto all'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72, la Commissione, riferendosi all'approccio menzionato al punto 94, ritiene che siano soddisfatte le condizioni dell'articolo 14 del regolamento (CEE) n. 1035/72 in ordine all'associazione interessata e che l'aiuto in parola, fondato su questo stesso articolo, sia ipso iure compatibile con l'OCM ortofrutticoli e non debba formare oggetto della presente decisione.

Paragrafo 3

105.

La Commissione rileva che l'aiuto previsto in questo paragrafo si fonda sull'articolo 14, paragrafo 2, lettera a) del regolamento (CE) n. 2200/96 del Consiglio, del 28 ottobre 1996, relativo all'organizzazione comune dei mercati nel settore degli ortofrutticoli (22), nonché sull'articolo 2 del regolamento (CE) n. 20/98 della Commissione, del 7 gennaio 1998, recante modalità di applicazione del regolamento (CE) n. 2200/96 del Consiglio per quanto riguarda gli aiuti ai gruppi di produttori prericonosciuti (23).

106.

A norma dell'articolo 14, paragrafo 2, lettera a) del regolamento (CE) n. 2200/96, nei cinque anni successivi alla data del prericonoscimento, gli Stati membri possono accordare ai gruppi di produttori aiuti intesi ad incentivarne la costituzione e ad agevolarne il funzionamento amministrativo.

107.

A norma dell'articolo 2 del regolamento (CE) n. 20/98 della Commissione, l'aiuto di cui all'articolo 14, paragrafo 2, lettera a) del regolamento (CE) n. 2200/96 è concesso per le spese di costituzione e di funzionamento amministrativo del gruppo di produttori sotto forma di aiuto forfettario limitato a:

100 000 ecu il primo anno,

100 000 ecu il secondo anno,

80 000 ecu il terzo anno,

60 000 ecu il quarto anno,

50 000 ecu il quinto anno,

ed è versato in rate annue, per un periodo massimo di sette anni a decorrere dalla data del prericonoscimento.

108.

Nella fattispecie, la Commissione constata che l'aiuto previsto soddisfa i requisiti dell'articolo 2 del regolamento (CE) n. 20/98 e, di conseguenza, anche i pertinenti requisiti del regolamento (CE) n. 2200/96. L'aiuto è dunque compatibile con le disposizioni dell'organizzazione comune dei mercati nel settore degli ortofrutticoli e, in quanto aiuto nazionale espressamente autorizzato da un regolamento che istituisce un'organizzazione comune dei mercati, non deve essere esaminato alla luce degli articoli 87 e 88 del trattato (cfr. punto 94). Pertanto, esso non forma oggetto della presente decisione.

Articolo 135

109.

In questo articolo, le autorità italiane fanno espresso riferimento alla Disciplina comunitaria degli aiuti di Stato per la ricerca e lo sviluppo  (24) anziché alla comunicazione della Commissione del 1998 che la modifica (25). È quindi sulla base di questa Disciplina che sarà valutato l'articolo 135 della legge in oggetto.

Paragrafo 3

110.

A giudicare dalla descrizione, l'aiuto previsto in questo paragrafo si configura come un aiuto per attività di ricerca industriale. La Commissione constata che il tasso di aiuto e le maggiorazioni previste (50 % delle spese ammissibili, con possibilità di maggiorazione del 10 % per progetti di ricerca presentati da piccole e medie imprese e del 15 % per progetti di ricerca i cui obiettivi rientrano all'interno di progetti o programmi specifici realizzati nell'ambito del vigente programma quadro comunitario di ricerca e sviluppo) corrispondono a quanto previsto per questo tipo di attività ai punti 5.3, 5.10.1 e 5.10.3 della Disciplina succitata e che il cumulo di tali aiuti non darà luogo al superamento dell'intensità massima fissata al punto 5.10.6 (75 % per attività di ricerca industriale). Essa rileva altresì che le spese ammissibili sono limitate a quelle menzionate nell'allegato II della Disciplina e che i risultati della ricerca saranno accessibili a tutti gli interessati.

111.

Tenuto conto di tali elementi, la Commissione ritiene che l'aiuto di cui all'articolo 135, paragrafo 3 della legge in oggetto risponda ai requisiti della Disciplina comunitaria degli aiuti di Stato per la ricerca e lo sviluppo e possa beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c) del trattato in quanto aiuto destinato ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Paragrafo 4

112.

A giudicare dalla descrizione, l'aiuto previsto in questo paragrafo si configura come un aiuto per attività preconcorrenziali. La Commissione constata che il tasso di aiuto e le maggiorazioni previste (25 % delle spese ammissibili, con possibilità di maggiorazione del 10 % per progetti di ricerca presentati da piccole e medie imprese e del 15 % per progetti di ricerca i cui obiettivi rientrano all'interno di progetti o programmi specifici realizzati nell'ambito del vigente programma quadro comunitario di ricerca e sviluppo) corrispondono a quanto previsto per questo tipo di attività ai punti 5.3, 5.10.1 e 5.10.3 della Disciplina succitata e che il cumulo di tali aiuti non darà luogo al superamento dell'intensità massima fissata al punto 5.10.6 (50 % per attività di ricerca preconcorrenziali). Essa rileva altresì che le spese ammissibili sono limitate a quelle menzionate nell'allegato II della Disciplina e che i risultati della ricerca saranno accessibili a tutti gli interessati.

113.

Tenuto conto di tali elementi, la Commissione ritiene che l'aiuto di cui all'articolo 135, paragrafo 4 della legge in oggetto risponda ai requisiti della Disciplina comunitaria degli aiuti di Stato per la ricerca e lo sviluppo e possa beneficiare della deroga prevista all'articolo 87, paragrafo 3, lettera c) del trattato in quanto aiuto destinato ad agevolare lo sviluppo di alcune attività o regioni economiche senza alterare gli scambi in misura contraria al comune interesse.

Decisione

114.

Riassumendo, alla luce degli elementi suesposti, la Commissione ha deciso:

di non sollevare obiezioni riguardo agli aiuti di cui agli articoli 99, paragrafo 2, lettera b) (per quanto riguarda il settore agricolo), 107, 112, 120, 122 e 135 della legge in oggetto, avendo constatato che essi sono compatibili con il mercato comune;

di non sollevare obiezioni riguardo agli aiuti di cui all'articolo 110 della legge in oggetto, raccomandando però alle autorità italiane di computare le spese per la ricerca idrica tra le spese ammissibili solo fino ad un massimo del 12 % del costo degli investimenti materiali per l'irrigazione delle colture praticate negli allevamenti di chiocciole e di combinare l'aiuto per l'acquisto di locali con l'ammodernamento dei medesimi;

di avviare la procedura di cui all'articolo 88, paragrafo 2 del trattato in merito agli aiuti di cui all'articolo 99, paragrafo 2, lettera a) (per quanto riguarda il settore agricolo), nonché all'articolo 124, paragrafi 1 e 2, della legge in oggetto.

115.

Nel quadro di detta procedura, la Commissione invita le autorità italiane a presentare le proprie osservazioni e a fornire tutte le informazioni utili ai fini della valutazione degli aiuti in questione, entro un mese dalla data di ricezione della presente, nonché a trasmettere senza indugio copia della presente lettera ai beneficiari potenziali degli aiuti.

116.

La Commissione desidera richiamare all'attenzione dell'Italia che l'articolo 88, paragrafo 3 del trattato CE ha effetto sospensivo e che, in forza dell'articolo 14 del regolamento (CE) n. 659/1999 del Consiglio, essa può imporre allo Stato membro interessato di recuperare ogni aiuto illegale dal beneficiario.

117.

Con la presente la Commissione comunica all'Italia che informerà gli interessati attraverso la pubblicazione della presente lettera e di una sintesi della stessa nella Gazzetta ufficiale dell'Unione europea. Tutti gli interessati anzidetti saranno invitati a presentare osservazioni entro un mese dalla data di detta pubblicazione.

118.

Si richiama inoltre l'attenzione delle autorità italiane sul fatto che la legge n. 32 dovrà essere modificata conformemente agli impegni assunti dalle autorità italiane nell'ambito dell'esame degli articoli citati in oggetto. Il nuovo testo di legge dovrà essere notificato alla Commissione affinché questa possa verificare se gli impegni in questione sono stati debitamente recepiti.”


(1)  PB L 118 van 20.5.1972, blz. 1.

(2)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1.

(3)  PB C 232 van 12.8.2000, blz. 17.

(4)  Lettera SG (2002) D/233133 del 18.12.2002.

(5)  GU C 232 del 12.8.2000, pag. 17.

(6)  GU L 118 del 20.5.1972, pag. 1.

(7)  GU L 297 del 21.11.1996, pag. 1

(8)  GU L 4 dell'8.1.1998, pag. 40.

(9)  GU C 45 del 17.2.1996, pag. 5.

(10)  Cfr. nota in calce n. 1.

(11)  GU L 1 del 3.1.2004, pag. 1.

(12)  Cfr. articolo 20, paragrafo 2, primo comma del regolamento.

(13)  GU C 71 dell'11.3.2000, pag. 14.

(14)  Cfr. nota 6.

(15)  GU C 48 del 13.2.1998, pag. 2

(16)  Lettera SG (2001) D/290914 dell'8.8.2001.

(17)  Il punto 10.7 degli Orientamenti dispone infatti che la Commissione applicherà i principi enunciati nella sezione 10 agli aiuti concessi a copertura delle spese di avviamento delle associazioni di produttori incaricate di controllare l'utilizzazione delle denominazioni di origine o dei marchi di qualità.

(18)  GU C 232 del 12.8.2000, pag. 17.

(19)  GU 30 del 20.4.1962, pag. 993/62.

(20)  Lettera SG (2001) D/288933 del 5.6.2001.

(21)  Cfr. lettera SG(2001) D/288558 del 16.5.2001.

(22)  GU L 297 del 21.11.1996, pag. 1.

(23)  GU L 4 dell'8.1.1998, pag. 40.

(24)  Cfr. nota 4.

(25)  Cfr. nota 12.


Europese Centrale Bank

2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/37


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 17 februari 2005

op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot herschikking van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

(CON/2005/4)

(2005/C 52/10)

1.

Op 15 september 2004 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie voor een advies inzake een voorstel voor twee richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad (1): de eerste richtlijn (hierna de „ontwerprichtlijn Banken” te noemen) die Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (2) herschikt en de tweede richtlijn (hierna de „ontwerprichtlijn Kapitaaltoereikendheid” te noemen) die Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (3) herschikt (hierna gezamenlijk de „ontwerprichtlijnen” te noemen).

2.

De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op het eerste streepje van artikel 105, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat stipuleert dat de ECB wordt geraadpleegd over elk voorstel voor een communautair besluit op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De ontwerprichtlijnen bevatten bepalingen die essentieel zijn voor de soliditeit en de stabiliteit van het financiële stelsel. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

3.

De ontwerprichtlijnen zijn essentiële onderdelen van het Actieplan voor financiële diensten. Zij beogen de modernisering van het vigerende kader voor kapitaaltoereikendheid voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. In de hele EU zullen zij de coherente toepassing verzekeren van het herziene kader voor internationale convergentie van kapitaalberekening en kapitaalstandaarden voor internationaal opererende banken (4) (hierna „Bazel II” te noemen) die in juni 2004 werd overeengekomen door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) en goedgekeurd door de presidenten van centrale banken en de hoofden van bankentoezichthouders in de Groep van Tien landen. Met name vormen de ontwerprichtlijnen een ruimere en risicogevoeligere methode, die een versterkt risicobeheer van de financiële instellingen bevordert, hetgeen de financiële stabiliteit zal verhogen, het vertrouwen in financiële instellingen zal doen toenemen en de consumentenbescherming zal versterken.

4.

In haar vorige bijdragen (5), heeft de ECB zich een zeer sterk voorstander getoond van het werk van de BCBS en de Europese Commissie van de afgelopen jaren om te komen tot een herziening van de regels inzake kapitaaltoereikendheid voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. De ECB verwelkomt dat de BCBS inzake Bazel II een eindakkoord heeft bereikt. Zij verwelkomt eveneens dat de Commissie kort daarna voorstellen heeft goedgekeurd die verzekeren dat internationaal opererende banken en beleggingsondernemingen in de EU Bazel II consistent en tijdig zullen implementeren, en waardoor ook de Bazel II-methode van toepassing zal zijn op andere financiële instellingen in de EU, rekening houdend met hun specifieke kenmerken.

5.

De ECB is ervan overtuigd dat de ontwerprichtlijnen, indien de lidstaten deze op de juiste manier omzetten, de soliditeit en stabiliteit van het EU-bankstelsel aanzienlijk zullen versterken door de toepassing van meer geacheveerde risicogevoelige kapitaalstandaarden. De ECB benadrukt derhalve haar globaal positieve visie op de ontwerprichtlijnen. Zonder afbreuk te doen aan deze globale visie heeft de ECB evenwel een aantal algemene en specifieke opmerkingen ten aanzien van de ontwerprichtlijnen en hun toekomstige implementatie (6).

ALGEMENE OPMERKINGEN

Rechtsinstrumenten voor consistente implementatie in de EU

6.

De aanbevelingen van de Interinstitutionele Controlegroep om communautaire rechtshandelingen van Niveau-1 te beperken tot kaderbeginselen en waar mogelijk verordeningen op Niveau-2 te gebruiken, heeft de ECB heeft herhaaldelijk gesteund, met name in het ECB-Advies CON/2004/7 inzake de ontwerprichtlijn betreffende de comitéstructuur (7) (inzake de beoogde invoering van de vereiste wijzigingen in een aantal vigerende communautaire richtlijnen, teneinde het „Lamfalussy-proces” inzake financiële regulering voor de effectensector uit te breiden naar alle overige financiële sectoren). In punt 6 van het ECB-Advies CON/2004/7, stelt de ECB dat de implementatie van de aanbevelingen van de Interinstitutionele Controlegroep er op den duur toe zou kunnen leiden dat Niveau-2 rechtshandelingen de kern van de technische regelgeving gaan vormen die op de financiële instellingen in de EU van toepassing is.

7.

In dezelfde geest heeft de ECB in haar opmerkingen op het derde consultatiedocument voorgesteld dat ter implementatie van Bazel II de technische bijlagen bij de ontwerprichtlijnen direct als Niveau-2 maatregelen zouden worden aangenomen, en middels communautaire verordeningen, indien de op het vlak van nationale implementatie noodzakelijke flexibiliteit zulks toestaat.

8.

De ECB is van mening dat de implementatie van Bazel II een unieke gelegenheid was om de kapitaalvereisten van de EU in die zin te herzien, maar dat die gelegenheid niet werd benut. De ECB erkent dat ingevolge artikel 150, lid 1, van de ontwerprichtlijn Banken de Commissie bevoegd zal zijn overeenkomstig de in artikel 151 van ontwerprichtlijn Banken genoemde „comitologie”-procedure „wijziging[en] van bepalingen in de bijlagen V tot en met XII goed te keuren, om rekening te houden met ontwikkelingen op financiële markten, met name nieuwe financiële producten, dan wel wijziging[en] in standaarden voor jaarrekeningen of vereisten neergelegd in communautaire wetgeving”.

9.

Overeenkomstig het akkoord evenwel het „Lamfalussy-proces” van de effectensector uit te breiden naar alle overige financiële sectoren (8), ware het verkieslijk gewezen de reikwijdte van de ontwerprichtlijnen te beperken tot kaderbeginselen die de fundamentele beleidskeuzes en inhoudelijke kwesties weergeven op het gebied van kapitaaltoereikendheid voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en de technische bepalingen inzake kapitaaltoereikendheid op te nemen in één direct toepasselijke Niveau-2 verordening. Deze aanpak zou een convergente implementatie van Bazel II in het hele EU versterken, naleving door in verschillende EU-landen opererende financiële groepen bevorderen en kosten verlagen, alsook gelijke omstandigheden bevorderen en financiële integratie stimuleren.

10.

Indien ervan uitgegaan wordt dat de ontwerprichtlijnen in deze fase niet overeenkomstig deze aanpak kunnen worden gewijzigd, meent de ECB dat de overwogen juridische structuur niet als de finale wenselijke uitkomst moet worden beschouwd, maar veeleer als een stap in een langetermijn- proces uiteindelijk leidend tot, waar mogelijk, een direct toepasselijke reeks technische Niveau-2 regels voor financiële instellingen binnen de EU.

Minder nationale opties en nationale discretionaire bevoegdheid

11.

Minder nationale opties zijn uitermate belangrijk, aangezien zulks het regelgevende kader zou vereenvoudigen, convergentie van toezichtspraktijken zou ondersteunen en zou bijdragen tot gelijke omstandigheden. De ECB erkent dat het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT) erin is geslaagd opties en waivers te verminderen. Zij steunt de inspanningen van het CEBT volledig en moedigt verdere werkzaamheden ter zake met klem aan, aangezien in weerwil van de geboekte vooruitgang een aanzienlijk aantal opties resteert die in beginsel aan gelijke omstandigheden in de weg staan. Artikel 68 tot en met 73 van de ontwerprichtlijn Banken bevatten opties om van kapitaalvereisten af te zien op uitlopende niveau's binnen groepen. De ECB meent dat wanneer deze opties in sommige jurisdicties te belangrijk en derhalve onontbeerlijk zijn, de toepassing ervan tenminste convergent en transparant dient te zijn, teneinde gelijke omstandigheden in de EU te verzekeren. Aangezien nationale opties verder moeten worden teruggedrongen, zou de ECB het opnemen van een specifieke bepaling steunen die de Commissie ertoe noopt toezicht te houden op ter zake geboekte vooruitgang en, binnen een redelijke tijdspanne (bijv. drie jaar), aan de communautaire instellingen verslag uit te brengen over de toepassing van de resterende nationale discretionaire bevoegdheid, de noodzaak ervan vaststellende en vaststellende of verdere regelgeving vereist is.

12.

De algemene formulering van sommige bepalingen in de ontwerprichtlijnen laat veel ruimte over voor uiteenlopende interpretaties door nationale autoriteiten, waardoor er mogelijkerwijze ongelijke omstandigheden in de EU heersen. Een specifiek, maar niet op zich staand voorbeeld hiervan is artikel 84, lid 2, van de ontwerprichtlijn Banken dat stipuleert dat de bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat een kredietinstelling de interne-ratingmethode (hierna de „IRB-methode” te noemen) toepast, indien haar beheers- en ratingsystemen voor kredietrisico's aan een aantal voorwaarden voldoen (bijv., zijnde „solide”, „wordt zorgvuldig toegepast” en levert een „bruikbare beoordeling” op). Dit artikel verwijst naar aanvullende voorwaarden in deel 4 van bijlage VII bij de ontwerprichtlijn Banken, die een hoge mate van discretionaire bevoegdheid voor nationale implementatie toestaan. De ECB erkent weliswaar dat somtijds formuleringen noodzakelijk zijn die een aanzienlijke discretionaire bevoegdheid aan de nationale autoriteiten toestaan (bijvoorbeeld om de ontwikkeling van risicobeheerspraktijken in kredietinstellingen niet te belemmeren, dan wel flexibele omzetting en toepassing te vergemakkelijken, rekening houdend met de uiteenlopende structuren van het nationale bankstelsel of nationale regelgeving), gezien de opkomst van beste praktijken in de markt zou het nuttig zijn een consistente interpretatie van dergelijke termen door de bevoegde autoriteiten te bevorderen. Te dien einde zou de Commissie tot het uitvaardigen van op CEBT-advies gebaseerde aanbevelingen kunnen besluiten.

13.

De ECB beveelt tevens het gebruik van consistente terminologie aan, teneinde aan te geven hoe de bevoegde autoriteiten kunnen interveniëren voorafgaande aan de toepassing van bepaalde risicogewichten en berekeningstechnieken. Een duidelijk onderscheid zou kunnen worden gemaakt tussen gevallen waarin van de bevoegde autoriteiten wordt verwacht, dat zij op verzoek van de kredietinstelling een formeel administratief besluit communiceren en die gevallen waarin de bevoegde autoriteiten eenvoudigweg de voorgestelde techniek kunnen beoordelen zonder een formeel besluit te moeten nemen.

Rol van de voor toezicht op geconsolideerde basis verantwoordelijke autoriteit

14.

De ECB vindt een versterkte rol voor de voor toezicht op geconsolideerde basis verantwoordelijke autoriteit (hierna de „toezichthouder op geconsolideerde basis” te noemen), zoals neergelegd in de artikelen 129 tot en met 132 van de ontwerprichtlijn Banken, een vooruitgang, hetgeen evenwel complexe kwesties kan opwerpen bij de omzetting en de toepassing van de ontwerprichtlijn. De coördinerende rol zoals voorzien in artikel 129, lid 1, gecombineerd met de bepalingen inzake het delen van informatie zoals neergelegd in artikel 130, lid 2, en artikel 132 zal relaties tussen toezichthoudende autoriteiten en tussen toezichthoudende autoriteiten en banken stroomlijnen, waardoor de efficiëntie toeneemt, gezien de vereenvoudiging van het besluitvormingsproces, en de globale kosten van toezichthouding dalen. Zulks vormt een passend antwoord op de toenemende vraag van bankgroepen met substantiële grensoverschrijdende activiteiten (9) tot verlaging van nalevingskosten inzake toezichts- en regelgevingsvereisten, die de uiteenlopende nationale toezichthouders en regelgevers hun hebben opgelegd en welke in sommige gevallen elkaar overlappen of niet volledig zijn geharmoniseerd.

15.

Voorts verwacht de ECB dat de coördinerende rol van de toezichthouder op geconsolideerde basis, gecombineerd met het expliciete informatie-uitwisselingsvereiste, zal bijdragen tot de stabiliteit van de bancaire sector, zowel op EU-niveau, alsook op het niveau van de lidstaten. Vanuit het perspectief van de toezichthouder op geconsolideerde basis dient een versterkte inbreng door nationale toezichthouders met betrekking tot de lokale activiteiten en risico's van EU-dochterondernemingen van een groep te worden gebundeld voor een grondige herziening en evaluatie van de groep als geheel, zoals vereist in artikel 124, in samenhang met de artikelen 71 tot en met 73 van de ontwerprichtlijn Banken. Vanuit het perspectief van de nationale toezichthouders zou de informatie die de toezichthouder op geconsolideerde basis verzamelt, het vaststellen van potentiële financiële problemen in andere entiteiten van een groep vergemakkelijken, die mogelijkerwijze lokale dochterondernemingen betreffen. Daarenboven zou de nationale toezichthouders ter beschikking staande additionele informatie ook het uitoefenen van centrale-bank functies op het gebied van financiële stabiliteit, betalingssystemen en monetair beleid dienen te vergemakkelijken.

16.

Artikel 129, lid 2, van de ontwerprichtlijn Banken (in samenhang met artikel 37, lid 2 van de ontwerprichtlijn Kapitaaltoereikendheid) kan financiële integratie bevorderen. Het vormt de rechtsgrondslag voor de toepassing van de IRB-methode, geavanceerde berekeningsmethodes (AMA's) en de interne-modellen methode voor marktrisico's op groepsniveau, aangevuld door een stroomlijnprocedure voor het goedkeuringsproces op groepsniveau. Daardoor zouden beheerspraktijken op groepsniveau inzake het naleven van kapitaalvereisten in het kader van toezicht gelijkgetrokken kunnen worden, hetgeen de integratie van groepsstructuren zou moeten verbeteren en, dientengevolge, van het bankwezen als geheel.

17.

Niettegenstaande potentiële voordelen van artikel 129, lid 2, kunnen zich bij de implementatie complicaties voordoen, die anticipatie en oplossing vereisen voor een maximaal resultaat. Een probleem zou bijvoorbeeld kunnen ontstaan indien ten aanzien van de interpretatie van vereisten van de ontwerprichtlijn Banken meningsverschillen ontstaan tussen de toezichthouders in het land van herkomst en die in het land van ontvangst ten aanzien van significante (10) dochterondernemingen van een groep. Alhoewel de derde alinea van artikel 129, lid 2, vereist dat de toezichthouder op geconsolideerde basis tot een besluit komt bij gebreke van overeenstemming tussen de toezichthouders binnen zes maanden, dienen meningsverschillen tussen de toezichthouders in het land van herkomst en die in het land van ontvangst te worden geadresseerd, om de bevoegdheden van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten niet te ondermijnen, immers zij moeten op lokaal niveau kunnen bouwen op de uitkomst van de op groepsniveau toepaste methode en dienen gelijke omstandigheden te garanderen (11).

18.

De potentiële voordelen van artikel 129, lid 2, hangen eveneens af van de wisselwerking tussen de bevoegdheden van de bevoegde nationale toezichthouders, om uit hoofde van de tweede pijler van Bazel II (het herzieningsproces in het kader van toezicht) toezichtsmaatregelen op te leggen aan lokale dochterondernemingen, en goedkeuringen op groepsniveau. Kredietinstellingen die uit hoofde van artikel 129, lid 2, verzoeken indienen, hebben rechtszekerheid nodig. Te dien aanzien verdienen toepasselijke procedures en rechterlijke toetsing van besluiten op groepsniveau, alsook het continue toezicht op de toepassing op groepsniveau van de IRB-methode en AMA's, aandacht. De respectieve bevoegdheden van toezichthoudende autoriteiten om na verleende goedkeuring gebleken tekortkomingen in een groepsmethode bij te stellen, en goedkeuring in te trekken, dienen derhalve in de ontwerprichtlijn Banken te worden geadresseerd.

19.

Gezien het belang van de voornoemde kwesties voor een effectieve toepassing van artikel 129, lid 2, van de ontwerprichtlijn Banken, ondersteunt de ECB het door het CEBT in zijn geheel uit te voeren werk inzake de toepassing van artikel 129 ten zeerste en vertrouwt op een consistente implementatie. Zij beveelt evenwel aan een bepaling in de ontwerprichtlijn Banken op te nemen die een evaluatie vereist van artikel 129 en, indien nodig, een herziening ervan drie jaar na de omzetting van de richtlijn, om rekening te houden met de toepassingspraktijk van artikel 129 en om te bezien of dit artikel zijn doel bereikt.

20.

De ECB steunt eveneens het werk van het CEBT ten aanzien van artikel 131 van de ontwerprichtlijn Banken, welk artikel vereist dat de toezichthouder op geconsolideerde basis en de andere bevoegde toezichthoudende autoriteiten coördinatie en samenwerking schriftelijk regelen. De ECB steunt derhalve, dat het CEBT een door alle betrokken toezichthoudende autoriteiten toe te passen modelregeling ontwikkelt voor coördinatie en samenwerking.

Timing en overgangsbepalingen

21.

De ECB verwelkomt de bepalingen inzake de timing van de invoering van de nieuwe kapitaalvereisten in hoofdstuk 1 van titel VII van de ontwerprichtlijn Banken. Deze bepalingen weerspiegelen de timing van Bazel II en dienen te verzekeren dat Europese kredietinstellingen ten opzichte van hun concurrenten in derde landen niet benadeeld worden. Voorts zou een uitgestelde implementatie tot op zekere hoogte de voorbereidingen ondergraven die EU-kredietinstellingen hebben getroffen om aan het initiële tijdschema te voldoen. Om deze redenen moedigt de ECB de communautaire instellingen aan het door de Commissie voorgestelde schema te handhaven.

22.

Bovendien is de ECB van mening dat de verreikende aard van de hervorming en de resterende onzekerheid over haar invloed op het kapitaalniveau in het financiële stelsel van de EU als geheel aandacht verdienen (zelfs indien deze onzekerheid voorzover mogelijk is gereduceerd door kwantitatieve impactstudies). Om die reden is de ECB geheel voor de opname van overgangsbepalingen in artikel 152 van de ontwerprichtlijn Banken, die de impact op de minimumkapitaalvereisten voor de kredietinstellingen gedurende de eerste drie jaar na omzetting van de richtlijn verminderen.

23.

Alhoewel ramingen van risicofactoren op historische gegevens dienen te worden gebaseerd, die zover teruggaan dat zij ook economische fluctuaties bestrijken, dienen de overgangsbepalingen kredietinstellingen bij de overschakeling naar een meer geavanceerde IRB-methode te ondersteunen door tijdelijk bepaalde vereisten te versoepelen, die langzamerhand worden aangescherpt al naar gelang een instelling beter in staat is gegevens te verzamelen. Zulks verwijst naar de verplichting minimaal over een vijfjarige periode historische gegevens aan te houden inzake mogelijke niet-nakoming (paragraaf 66 van deel 4 van bijlage VII bij de ontwerprichtlijn Banken). Dienaangaande zal artikel 154, lid 5, van de ontwerprichtlijn lidstaten toestaan een tot twee jaar verkorte verplichting voor kredietinstellingen tot het aanhouden van gegevens toe te passen, indien deze instellingen hebben besloten voor 31 december 2007 de IRB-methode te implementeren. Voor instellingen die na 31 december 2007 de IRB-methode aannemen, geldt evenwel tegen eind 2008 een driejarige periode, tegen eind 2009 een vierjarige periode en tegen eind 2010 een vijfjarige periode. In de praktijk kunnen zij tegen eind 2008 onmogelijk gegevens over een driejarige periode tot hun beschikking hebben, ten ware dat zij tegen eind 2007 reeds gegevens over een tweejarige periode verzameld hebben. De ECB is derhalve van mening dat het wenselijk ware deze bepaling zodanig te wijzigen dat ook gedurende de overgangsperiode de erkenning van toegepaste IRB-methodes haalbaar is. Dienaangaande verwelkomt de ECB de in de algemene aanpak van de Raad verwoorde wijzigingen van artikel 154, leden 5 en 6, die een pragmatische oplossing vormen.

Toezicht op de structurele en mogelijk pro-cyclische impact van het nieuwe kader

24.

De globale structurele impact van de ontwerprichtlijnen gaf aanleiding tot bezorgdheid vanwege onder meer de uitdaging kapitaalneutraliteit te combineren met steeds geavanceerdere methodes. De ECB onderschrijft de uitkomst van de globale kalibratie van de in de ontwerprichtlijnen neergelegde wettelijke kapitaalvereisten geheel en merkt op dat een kwantitatieve de lidstaten betreffende impactstudie (QIS3) (12) globaal gezien een positief beeld te zien gaf voor kleine EU-kredietinstellingen, EU-beleggingsondernemingen en kredietverstrekking aan kleine en middelgrote ondernemingen (die naar het zich laat aanzien door de ontwerprichtlijnen niet benadeeld worden), alsook voor het instandhouden van gelijke omstandigheden binnen de EU ten overstaan van concurrenten uit derde landen. De ECB merkt tevens het globaal positieve beeld op van een onder auspiciën van de Europese Commissie voorbereid rapport inzake de financiële en macro-economische gevolgen van herziene kapitaalvereisten (13). Een ex-ante beoordeling van de kwantitatieve impact van de ontwerprichtlijnen kan evenwel niet hun dynamische effecten bestrijken, aangezien het gedrag van financiële instellingen kan veranderen door andere risicowegingsfactoren in de herziene kapitaalvereisten in vergelijking met de vigerende. De ECB zou om die reden regelmatig ex-post toezicht steunen, dat ook de structurele implicaties en de allocatie van risico's zou moeten bestrijken.

25.

Naast het toezicht op de algemene impact van de ontwerprichtlijnen, vereisen bepaalde specifieke kenmerken in de toekomst wellicht eveneens toezicht. De ECB merkt bijvoorbeeld op dat de preferentiële behandeling voor commerciële kredietverstrekking voor onroerend goed krachtens de gestandaardiseerde methode (14) en de elementaire IRB-methode meer flexibiliteit biedt in vergelijking met Bazel II. Zij benadrukt evenwel dat de wisselwerking tussen dergelijke beschikbare commerciële kredietverstrekking voor onroerend goed en de onroerend-goed prijzen, afgezien van een voorzichtige berekening van onderpand door de banken, vanuit macro-prudentieel perspectief nauwlettend gevolgd dient te worden. De ECB is voornemens aan dit toezichthouden bij te dragen.

26.

Aangaande de potentiële pro-cyclische impact van de ontwerprichtlijnen (d.w.z. eventueel aangescherpte kapitaalvereisten tijdens een recessie en minder strenge vereisten tijdens een economische opleving, waardoor cyclische schommelingen heviger worden), erkent de ECB dat het belangrijk is deze aangelegenheid te adresseren, en de significante vooruitgang bij het terugdringen van deze problematiek door het aanpassen van de ontwerprichtlijnen om pro-cyclische effecten te beperken. In feite is het een gemeenschappelijk belang voor de toezichthoudende autoriteiten in de EU te bezien hoe het risico van een toegenomen pro-cyclische beweging op passende wijze kan worden teruggedrongen, aangezien met name in het eurogebied de macro-economische omstandigheden zich geleidelijk aan steeds meer verstrengelen. Een gemeenschappelijk aanpak van pro-cyclische bewegingen bevordert tevens gelijke omstandigheden en transparantie in de gemeenschappelijke markt. De ECB is evenwel nog steeds van mening dat de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten toezicht moeten houden.

27.

Om die reden steunt de ECB het voorstel dat de Commissie regelmatig dient na te gaan of de ontwerprichtlijn Banken significante effecten heeft op de economische cyclus, zoals bepaald in artikel 156. Voorts merkt de ECB het Commissie-prerogatief op voorstellen goed te keuren ter wijziging van de herschikte geconsolideerde Bankrichtlijn, en dat zulks ook geldt voor de mogelijke wetgevende „corrigerende maatregelen” in artikel 156. Macro-prudentieel gezien is het evenwel cruciaal dat mogelijke wetgevende „corrigerende maatregelen” symmetrisch zijn en dat kapitaalstandaarden slechts dan worden gewijzigd indien de aanpassing gedurende de hele cyclus prudentieel houdbaar is. De ECB stelt voor zulks in overweging 59 van de ontwerprichtlijn Banken toe te lichten.

SPECIFIEKE OPMERKINGEN

Definitie van centrale banken

28.

De ECB acht het noodzakelijk haar status toe te lichten in verband met de vrijstelling van centrale banken van de ontwerprichtlijn Banken. Ingevolge het eerste gedachtenstreepje van artikel 2 vallen „centrale banken van lidstaten” buiten het toepassingsbereik van de ontwerprichtlijn Banken, daarnaast definieërt artikel 4, punt 23, de term „centrale banken” (in tegenstelling tot „centrale banken van lidstaten”) waaronder de ECB valt, tenzij anderszins wordt vermeld. De ECB stelt voor artikel 2 zodanig te wijzigen dat de vrijstelling expliciet ook van toepassing is op de ECB.

Solo consolidatie

29.

Ingevolge artikel 70 van de ontwerprichtlijn Banken kunnen de bevoegde autoriteiten van geval tot geval en onder bepaalde voorwaarden, moedermaatschappijen van kredietinstellingen in een specifieke lidstaat toestaan om in de EU gevestigde dochterondernemingen op te nemen in de door artikel 68, lid 1 van de ontwerprichtlijn Banken vereiste berekeningen. Dit proces wordt ook aangeduid als „solo consolidatie”.

30.

De ECB beveelt heroverweging aan van de voorwaarden voor de toepassing van solo consolidatie (15). Een van deze vereisten is artikel 69, lid 1, onder a), van de ontwerprichtlijn Banken, dat vereist dat niets aan een overdracht van eigen vermogen van de moederonderneming naar de dochteronderneming in de weg staat. De ECB meent dat binnen de context van solo consolidatie vereisten het opleggen van die voorwaarde aan de moederonderneming ongepast is. Dienaangaande verwelkomt de ECB de in de algemene aanpak van de Raad verwoorde wijzigingen van artikel 70 van de ontwerprichtlijn Banken, die eisen stellen aan de overdraagbaarheid van eigen vermogen van de dochteronderneming naar de moederonderneming en niet langer eisen dat niets aan een overdracht van eigen vermogen van de moederonderneming naar de dochteronderneming in de weg staat. Voorts merkt de ECB op dat solo consolidatie ook van toepassing zou zijn op dochterondernemingen, die in andere lidstaten zijn gevestigd dan de moederonderneming. In de praktijk betekent zulks dat de financiële positie van een dochteronderneming binnen het kader van kapitaaltoereikendheid zal worden behandeld als zijnde deel van de financiële positie van de moederonderneming. De toezichthouder van de moederonderneming dient derhalve volledige toegang te hebben tot informatie inzake de kwaliteit van de activa, passiva en het kapitaal van de dochteronderneming. De ECB stelt voor hier nog een criterium aan toe te voegen om te verzekeren dat de toezichthoudende autoriteit van de moederonderneming daadwerkelijk in staat is dergelijke informatie betreffende de financiële positie van in een andere lidstaat gevestigde dochterondernemingen, te verifiëren. Principieel gezien is de ECB tevens een sterk voorstander van transparantie inzake de toepassing van artikel 70 van de richtlijn en verwelkomt de daartoe strekkende bepalingen in de algemene aanpak van de Raad.

31.

De ECB merkt op dat artikel 70 van de ontwerprichtlijn Banken geen vraagtekens plaatst bij de toepassing van individuele kapitaalvereisten op EU-dochterondernemingen die zijn opgenomen in de individuele kapitaalvereisten van de moederonderneming van de kredietinstelling. Het ware nuttig te verduidelijken dat artikel 70 de vereisten ingevolge artikel 68 inzake de betrokken dochterondernemingen, onverlet laat.

Kapitaalvereisten voor interbank kredietverschaffing binnen de groep

32.

Ingevolge artikel 80, lid 7 van de ontwerprichtlijn Banken kunnen de bevoegde autoriteiten onder bepaalde voorwaarden vrijstelling verlenen van kapitaalvereisten voor kredietrisico's, wanneer een kredietinstelling krediet verleent aan haar moederonderneming, aan haar dochteronderneming of aan andere dochterondernemingen van dezelfde moederonderneming (16). De ECB benadrukt dat alle kredietrisico's dienen te zijn onderworpen kapitaaltoereikendheidsvereisten. De voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling ingevolge artikel 80, lid 7, elimineren het kredietrisico van leningtransacties niet, aangezien bijvoorbeeld een kredietinstelling niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen ten overstaan van een andere kredietinstelling, die dezelfde moederonderneming controleert. Daarenboven merkt de ECB op dat artikel 80, lid 7, primair van toepassing zal zijn op interbank kredietverschaffing, waarbij kapitaalvereisten essentieel zijn voor het beperken van systeemrisico's. De ECB merkt voorts op dat een dergelijke vrijstelling ingevolge Bazel II niet beschikbaar is (17) en in bepaalde bankstelsels op nationaal niveau de gelijke omstandigheden zou kunnen aantasten. De ECB beveelt derhalve aan dat deze vorm van kredietverschaffing blijft onderworpen aan kapitaalvereisten.

Externe kredietbeoordelingsinstellingen

33.

Aangaande de erkenning van externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI's), zou de ECB drie kwesties aan de orde willen stellen.

34.

Ten eerste, ziet de ECB ruimte voor verdere toespitsing van het „onafhankelijkheids”-vereiste in sectie 1.2 van deel 2 van bijlage VI bij de ontwerprichtlijn Banken. In het beoordelingsproces dienen bevoegde autoriteiten rekening te houden met factoren zoals eigendoms- en organisatiestructuur van de EKBI, haar financiële bronnen, personeel en deskundigheid, alsook haar ondernemingsbestuur. De ECB is van mening dat de bevoegde autoriteiten ook dienen te verifiëren of EKBI's effectieve interne procedures ingevoerd hebben om potentiële belangenconflicten te identificeren, te vermijden en te beheren, waardoor verzekerd wordt dat vertrouwelijke informatie niet onbedoeld wordt verspreid, onthuld of misbruikt. Deze kwesties zijn op ruime schaal erkend als fundamentele beleidskwesties en worden bevestigd in de International Organization of Securities Commission (IOSCO) Statement of Principles Regarding the Activities of Credit Rating Agencies of 25 September 2003 (Beginselverklaring inzake de activiteiten van ratingbureaus van 25 september 2003) (18).

35.

Ten tweede zou de ECB willen benadrukken dat het noodzakelijk is de beoordeling door toezichthouders van de geloofwaardigheid en marktacceptatie van EKBI's zorgvuldig en rechtvaardig te bezien. Het is met name van belang dat de bevoegde autoriteiten bij de beoordeling van EKBI's geen belemmeringen opwerpen voor toetreding van nieuwe marktdeelnemers middels het opleggen van een onredelijke last om te voldoen aan de criteria van sectie 2.1 van deel 2 van bijlage VI bij de ontwerprichtlijn Banken (marktaandeel, inkomsten en financiële bronnen, impact op prijsvorming). In plaats daarvan wordt de bevoegde autoriteiten verzocht hun beoordeling naar behoren te concentreren op de robuustheid en de evenwichtigheid van de beoordelingsmethodologie. De relevante bepalingen dienen derhalve verder te worden uitgewerkt om een voldoende gedifferentieerd beoordelingsproces mogelijk te maken. Binnen dit kader zou de ECB de herformulering van deze sectie overeenkomstig Bazel II steunen, teneinde te verzekeren dat de geloofwaardigheid zowel stoelt op marktaanvaarding, alsook op een evenwichtige methodologie.

36.

Ten derde benadrukt de ECB dat inzake de erkenning van EKBI's adequate convergentie en samenwerking zijdens toezichthouders noodzakelijk is. Een hoge mate van consistentie tussen de praktijken van lidstaten zal onontbeerlijk zijn ter verzekering van vergelijkbare externe ratingbeoordelingen en gelijke omstandigheden voor kredietinstellingen die gebruik maken van deze beoordelingen onder de gestandaardiseerde methode ten aanzien van kredietrisico's, en draagt tevens bij tot het verminderen van de kans op toezichtarbitrage. Bovendien zal samenwerking tussen toezichthouders cruciaal zijn bij het terugdringen van regelgevingskosten voor de EKBI's die in meer dan een lidstaat erkenning nastreven. Momenteel is in artikel 81, lid 3, artikel 82, lid 2, en artikel 97, lid 3, van de ontwerprichtlijn Banken slechts een discretionaire optie voor wederzijdse erkenning opgenomen. Overeenkomstig consistente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de vrijheid van dienstverlening, is de ECB van mening dat binnen de EU wederzijdse erkenning het algemeen toepasselijke beginsel ten aanzien van EKBI's dient te zijn. Zulks zou niet beletten dat een toezichthouder aanvullende toelatingscriteria oplegt, teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de nationale markt, zolang die vereisten geen herhaling vormen van equivalente voorwaarden waaraan in de lidstaat van herkomst reeds is voldaan. De ECB verwelkomt het CEER-consultatiedocument inzake mogelijke benaderingen van de regelgever ten aanzien van ratingbureaus (19). Zij is ook een sterk voorstander van het huidige werk van het CEBT inzake de harmonisatie van EKBI-erkenningscriteria. De ECB is van mening dat het proces inzake de koppeling van kredietbeoordelingen (uiteengezet in bijlage 2 bij Bazel II), krachtens welke nationale autoriteiten onder meer beoordelingen van kredietrisico's koppelen aan de beschikbare risicowegingsfactoren, zeer belangrijk is, en het CEBT dient derhalve convergentie ter zake aan te moedigen.

Permanent gedeeltelijke toepassing voor bepaalde vorderingen

37.

De ECB merkt op dat in tegenstelling tot Bazel II, de ontwerprichtlijn Banken permanent gedeeltelijke toepassing van de IRB-methode toestaat voor aanzienlijke vorderingen en in belangrijke bedrijfseenheden, zulks onder de uiteenlopende omstandigheden, neergelegd in artikel 89, lid 1, onder a), b) en d) tot en met g), van de ontwerprichtlijn Banken. De ECB merkt op dat het beperken van de permanent gedeeltelijke toepassing beoogt te vermijden dat banken op hoge-risico vorderingen permanent de gestandaardiseerde methode toepassen, terwijl zij hun eigen ramingen van risicoparameters voor portfolio's met een lager risico gebruiken, aldus steeds de voordeligste methode hanterend.

38.

De ECB steunt dat de kleine kredietinstellingen voor hun vorderingen op de overheid, kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de permanent gedeeltelijke toepassing kunnen hanteren, omdat in dergelijke gevallen de toepassing van eigen ramingen veel te bezwaarlijk zou zijn, waardoor kleine kredietinstellingen de IRB-methode niet zouden kunnen aannemen. De positie van kleine kredietinstellingen wordt correct geadresseerd in een nieuwe overweging 35A, die in de algemene aanpak van de Raad is voorgesteld. De ECB beveelt aan dat de Commissie drie jaar na de omzetting van de richtlijn nagaat of de toepassing van artikel 89 van de ontwerprichtlijn Banken haar doel bereikt heeft.

Consistente behandeling van verplichtingen binnen de IRB- en de gestandaardiseerde methodes

39.

De kapitaalbehandeling van verplichtingen ingevolge de gestandaardiseerde en de elementaire IRB-methodes is inconsistent gebleken. De ECB begrijpt dat de divergentie onbedoeld is. Indien onberoerd zou het evenwel ingevolge de elementaire IRB-methode het effect van een kapitaalvereiste voor bepaalde garanties kunnen hebben die risico's verminderen en de stabiliteit van het financiële stelsel beschermen door de voltooiing van verevening in bepaalde betalingssystemen te verzekeren. De ECB beveelt derhalve aan dat de tekst van paragraaf 1.11, onder a), van deel 3 van bijlage VII bij de ontwerprichtlijn Banken wordt aangepast opdat de tekst zou stroken met de equivalente clausule voor de gestandaardiseerde methode, i.e. stipulerende dat een conversiefactor van 0 % geldt voor ongebonden kredietlijnen, voor kredietlijnen die de instelling te allen tijde zonder voorafgaande kennisgeving onvoorwaardelijk kan opzeggen, dan wel daadwerkelijk automatische opzegging vanwege de verslechterde kredietwaardigheid van de kredietnemer stipulerende.

Herziening door de toezichthouder

40.

De ECB benadrukt dat het van belang is dat de tweede pijler op gelijke voet wordt behandeld met de overige Bazel-II pijlers, te weten minimumkapitaalvereisten en marktdiscipline. De ECB is van mening dat de zeer algemene tekst van de artikelen 123 en 124 van de ontwerprichtlijn Banken, oftewel de tweede pijler, onterecht zou kunnen impliceren dat de drie pijlers niet even belangrijk zijn.

41.

Vanuit het perspectief van de ECB, aangezien de ontwerprichtlijn Banken het concept „intern kapitaal” niet definieert (het concept wordt in artikel 123 van de richtlijn gebruikt), dienen toezichthouders en kredietinstellingen bij veranderende sectorpraktijken onder intern kapitaal hetzelfde te verstaan. De ECB acht het wenselijk richtsnoeren te ontwikkelen die aangeven waartoe kredietinstellingen zijn gehouden om te voldoen aan de vereisten van artikel 123. De ECB weet dat dergelijke richtsnoeren alleen geleidelijk aan kunnen worden ontwikkeld overeenkomstig veranderende sectorpraktijken en ervaring van nationale toezichthouders en dringt nu niet aan op een nader gedetailleerde definitie van intern kapitaal.

42.

Inzake kapitaalbuffers zij gewezen op de verklaring van het BCBS van juli 2002 dat expliciet het belang van kapitaalbuffers erkent in verband met potentiële kwesties inzake pro-cyclische bewegingen (20). De ontwerprichtlijn banken stelt deze kwestie nu niet aan de orde, en de ECB stelt voor zulks te doen in een overweging van de ontwerprichtlijn Banken, zeggende dat toezichthouders van banken moeten verlangen dat deze met kapitaalbuffers opereren, zodat zij kunnen voldoen aan de minimumkapitaalniveau's, zelfs in geval van stress.

43.

Tenslotte merkt de ECB op dat een aantal lidstaten nu onder specifieke omstandigheden de minimumkapitaalratio boven de 8 %-drempel van artikel 75 van de ontwerprichtlijn banken vastleggen. Een automatische toepassing van hogere kapitaalvereisten voor bepaalde categorieën instellingen is onwenselijk aangezien uiteenlopende minimumkapitaalratio's de gelijke omstandigheden binnen de EU op het spel zetten en herstructurering van groepen stimuleren met het oog op toezichtarbitrage tussen kapitaalregimes.

Samenwerking in een noodsituatie

44.

De ECB verwelkomt artikel 130, lid 1, van de ontwerprichtlijn Banken dat van bijzonder belang is, omdat het de toezichthouder op geconsolideerde basis ertoe verplicht om in noodgevallen die de stabiliteit van het financiële stelsel zouden kunnen bedreigen, de in artikel 49bis en artikel 50 genoemde autoriteiten daarvan in kennis te stellen.

45.

De ECB begrijpt dat artikel 130, lid 1, zowel op de nationale, alsook op de EU-dimensie van het financiële stelsel van toepassing is. Bijgevolg begrijpt de ECB dat informatie dient te worden verstrekt aan de in artikel 49bis genoemde autoriteiten, hetzij nationaal, hetzij grensoverschrijdend. Zulks is van belang aangezien de vooruitgang bij de integratie van financiële markten en marktinfrastructuren in de EU weliswaar de liquiditeit en efficiency van de markten versterkt, maar de kans op meer dan een lidstaat betreffende systeemontregelingen ook kan verhogen en wellicht het risico van grensoverschrijdende gevolgen in de EU-bankensector kan vergroten. In deze context verwelkomt de ECB dat artikel 130, lid 1, een aanbeveling volgt van het rapport van het Economisch en Financieel Comité inzake management van financiële crises (21) door ertoe te verplichten deze autoriteiten in een crisissituatie tijdig te informeren. Teneinde de reikwijdte van artikel 130, lid 1, te verduidelijken, beveelt de ECB aan te expliciteren, dat de verplichting om de in artikel 49bis genoemde autoriteiten te waarschuwen van toepassing is op autoriteiten binnen de EU.

46.

De ECB begrijpt eveneens dat de verwijzing in artikel 130, lid 1, naar de in artikel 50 (22) genoemde autoriteiten ertoe strekt zeker te stellen dat leden van regeringen van lidstaten die verantwoordelijk zijn voor financiële diensten zo snel mogelijk van een noodsituatie op de hoogte worden gebracht. De ECB stelt voor dit te expliciteren door de verwijzing naar de in artikel 50 genoemde autoriteiten te vervangen door een expliciete verwijzing naar „bevoegde leden van regeringen”, aldus zekerstellend dat de voor het beheer van een noodsituatie benodigde vertrouwelijke informatie kan worden verstrekt, zulks onderworpen aan in de nationale en communautaire wetgeving neergelegde voorwaarden (i.e. indien de noodsituatie hun beleidsfunctie betreft).

47.

De ECB steunt de tekst van artikel 130, lid 1, van de ontwerprichtlijn Banken ten zeerste, aangezien het de betrokken autoriteiten op zowel nationaal, alsook op EU-niveau voldoende ruimte laat om flexibele regelingen op te zetten die noodzakelijk zijn binnen de context van crisisbeheer. Te dien aanzien zou de ECB de aandacht willen vestigen op de bestaande regelingen tussen centrale banken en toezichthouders, die ter zake van financieel crisismanagement beginselen en procedures vastleggen voor communicatie en samenwerking. Met name het „Memorandum of Understanding on high-level principles of co-operation between the banking supervisors and central banks of the European Union in crisis management situations” (Memorandum van Overeenstemming inzake hoog-niveau beginselen van samenwerking tussen bankentoezichthouders en centrale banken van de Europese Unie in geval van crisisbeheer) (hierna het „MoU” te noemen) adresseert de specifieke beginselen en procedures inzake de identificatie van de voor crisismanagement verantwoordelijke autoriteiten, de vereiste informatiestromen tussen alle betrokken autoriteiten en de praktische voorwaarden voor het grensoverschrijdend delen van informatie. Het MoU voorziet ook in het opzetten van een logistieke infrastructuur ter ondersteuning van versterkte grensoverschrijdende samenwerking tussen autoriteiten (23).

48.

Daarenboven merkt de ECB op dat bepaalde initiatieven al zijn genomen ter nadere uitwerking van de crisisbeheersregelingen ingevolge artikel 130 van de ontwerprichtlijn Banken. Met name het Comité voor bankentoezicht (CBT) van het Europees Stelsel van centrale banken en CEBT hebben een gemeenschappelijke Task Force Crisisbeheer opgezet ter ondersteuning van de ontwikkeling van nadere praktische regelingen voor het aanpakken van crises. Binnen dit kader moedigt de ECB het verder ontwikkelen van efficiënte samenwerkingsregelingen aan. De ECB is van mening dat soepele interactie tussen toezichthoudende en centrale-bank functies een vroegtijdige beoordeling van de impact van een crisis op het systeem bevordert en bijdraagt tot effectief crisisbeheer zowel op nationaal, alsook op EU-niveau.

Consistentie met Bazel II in de context van operationeel risico

49.

De ECB merkt op dat de bepalingen van de ontwerprichtlijn Banken inzake operationeel risico zodanig van Bazel II afwijken dat gelijke omstandigheden in het gedrang zouden kunnen komen. De ECB beveelt derhalve aan de volgende elementen van de ontwerprichtlijn te herzien.

50.

Ten eerste, de relevante indicator in deel 1 en 2 van bijlage X bij de ontwerprichtlijn Banken, berekend op basis van de „laatste 6 twaalfmaandelijkse observaties halverwege en aan het einde van het boekjaar” en de aanvaarding van geraamde cijfers bij gebreke van gecontroleerde cijfers, strookt niet met Bazel II dat het gebruik van jaarlijkse observaties stipuleert. De ECB verwelkomt dat de in de algemene aanpak van de Raad neergelegde wijzigingen aan paragraaf 3 van deel 1 en paragraaf 5 van deel 2 van bijlage X bij de richtlijn ter zake met Bazel II op één lijn zouden brengen.

51.

Ten tweede, de voorgestelde berekening van kapitaalvereisten ingevolge de gestandaardiseerde methode benadeelt EU-kredietinstellingen ten opzichte kredietinstellingen uit derde landen op wie Bazel II van toepassing is. Daarenboven kan deze methode de doelstelling belemmeren banken ertoe aan te moedigen over te schakelen van de basisindicatormethode op de gestandaardiseerde methode. Bazel II staat binnen elk jaar het gedeeltelijk verrekenen van negatieve bruto inkomsten in bepaalde divisies met positieve bruto inkomsten in andere divisies toe, en verwezenlijkt aldus consistentie met de basisindicatormethode, ingevolge welke verrekening tussen divisies in elk jaar een normale zaak is. De ECB merkt op dat de methode van de ontwerprichtlijn Banken eigenlijk voorzichtiger is. De ECB geeft er evenwel de voorkeur aan de ontwerprichtlijn Banken met Bazel II op één lijn te brengen.

52.

Ten derde, de vereisten in deel 4 van bijlage X bij de ontwerprichtlijn Banken wijken van Bazel II af, omdat zij in beginsel onbeperkt permanente gedeeltelijke toepassing van AMA's toestaan. De ECB merkt op dat inperkingen van de reikwijdte en de duur van de gedeeltelijke toepassing van AMA's in Bazel II als doorslaggevend werden beschouwd, teneinde potentiële toezichtarbitrage en een mogelijk negatieve uitwerking op gelijke omstandigheden te vermijden. De ECB deelt de bekommernis van het BCBS en beveelt aan de gedeeltelijke toepassing van AMA's in beginsel te beperken en niet slechts van geval tot geval.

53.

Tenslotte, de overgangsbepalingen in artikel 155 van de ontwerprichtlijn Banken staan toe, dat tot en met 31 december 2012 een relevante indicator van 15 % wordt toegepast op de divisie „handel en verkoop”, wanneer die divisie ten tenminste 50 % van de totale relevante indicatoren uitmaakt. Zulks is een onwelkome afwijking van Bazel II, dat een dergelijke overgangsbepaling niet biedt.

Juridisch risico als deel van operationeel risico

54.

De ECB merkt op dat artikel 4, lid 22, van de ontwerprichtlijn Banken het concept van „juridisch risico” invoert als een element van een breder begrip „operationeel risico”. De ECB erkent dat juridisch risico een belangrijke risicocategorie is waarmee bij kapitaalberekening rekening moet worden gehouden, maar zij merkt eveneens op dat het concept van juridisch risico in de ontwerprichtlijn niet nader wordt gedefinieerd en derhalve een bron van onzekerheid en uiteenlopende omzetting en toepassing zou kunnen vormen. In dit opzicht meent de ECB dat het dienstig ware in het EU-kader de preciezere tekst van Bazel II op te nemen, dat met name stelt dat operationeel risico „juridisch risico omvat, maar strategisch en reputatierisico uitsluit” (paragraaf 644 van Bazel II). De voetnoot van deze Bazel-II paragraaf vermeldt dat „juridisch risico onder meer mogelijke boetes, straffen, of hoge schadevergoedingen voortvloeiend uit uitgeoefend toezicht omvat, alsook particuliere oplossingen”; het ware dienstig zulks eveneens in een overweging van de ontwerprichtlijn Banken op te nemen.

55.

Een algemene definitie van juridisch risico zou passende risicobeoordeling en risicobeheer vergemakkelijken, alsook een consistente aanpak tussen EU-kredietinstellingen verzekeren. Het zou ook lonend zijn na te gaan in hoeverre men rekening moet houden met het inherent onvoorspelbare karakter van juridische risico's, die over het algemeen geen patroon volgen. Daarenboven dient het beheer van juridische risico's te stroken met het beheer van operationeel risico als geheel. Om deze redenen stelt de ECB voor dat CEBT nadere studie verricht ter verduidelijking van de definitie van juridisch risico.

56.

De ECB merkt op dat rechtszekerheidsvereisten inzake kredietrisico-limiteringstechnieken opgenomen in de bijlagen VII tot en met IX bij de ontwerprichtlijn Banken, geacht kunnen worden de juridische risico's te limiteren die betrekking hebben op deze toegepaste technieken. Zulks is het geval, omdat deze vereisten de berekening van risicogewogen activa niet direct adresseren, maar veeleer de vraag of kredietrisico-limiteringstechnieken een degelijke rechtsgrondslag hebben. Tegen de achtergrond van paragraaf 14 van sectie 1.2 van deel 3 van bijlage X bij de ontwerprichtlijn Banken, begrijpt de ECB evenwel dat verliezen, die te wijten zijn aan een juridische onvolkomenheid in de kredietrisico-limiteringstechnieken, niet onderworpen zullen zijn aan een dekking voor operationeel risico, indien zij worden behandeld als kredietrisico voor het berekenen van minimumkapitaalvereisten.

Kapitaalvereisten voor bepaalde beleggingsondernemingen

57.

Ingevolge artikel 20 van de ontwerprichtlijn Kapitaaltoereikendheid hebben de bevoegde autoriteiten de discretionaire bevoegdheid bepaalde beleggingsondernemingen vrij te stellen van kapitaalvereisten voor operationeel risico. Overweging 22 van de ontwerprichtlijn benadrukt evenwel, dat operationeel risico, dat dekking vereist middels eigen vermogen, een aanzienlijk risico voor instellingen vormt. De Commissie heeft deze discretionaire bevoegdheid opgenomen op basis van een in juli 2004 gepubliceerde studie (24), welke discretionaire bevoegdheid de verlichting beoogde van de impact van kapitaalvereisten voor operationeel risico op de globale op beleggingsondernemingen opgelegde vereisten. De ECB merkt op dat de auteurs van deze studie relatief behoedzaam waren ten aanzien van de vraag of aangescherpte kapitaalvereisten voor beleggingsondernemingen vanwege de invoering van een kapitaalvereiste voor operationeel risico als buitensporig zou moeten gelden. Voorts stipt de studie aan dat de gehanteerde gegevens onvolledig zouden zijn geweest. De ECB waarschuwt ervoor dat de discretionaire en ondernemingseigen aard van de vrijstellingen ingevolge de ontwerprichtlijn Kapitaaltoereikendheid de gelijke omstandigheden in drie opzichten zouden kunnen aantasten: tussen de verschillende soorten beleggingsondernemingen; tussen gelijkaardige beleggingsondernemingen die grensoverschrijdend concurreren; en tussen beleggingsondernemingen en kredietinstellingen. Dientengevolge stelt de ECB voor dat de Commissie te zijner tijd het effect van deze vrijstellingen en de toepassing ervan door de bevoegde autoriteiten, nagaat, en dat in de ontwerprichtlijn Kapitaaltoereikendheid een daartoe strekkende bepaling dient te worden opgenomen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 17 februari 2005.

De president van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  COM(2004) 486 definitief, Deel I en II en technische bijlagen.

(2)  PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1 (hierna de „Geconsolideerde Bankrichtlijn” te noemen). Richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/69/EG van de Commissie (PB L 125 van 28.4.2004, blz. 44).

(3)  PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1 (hierna de „Richtlijn Kapitaaltoereikendheid” te noemen). Richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/39/EG (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  Bazels Comité voor bankentoezicht, „International Convergence of Capital Measurement and Capital Standards (Internationale convergentie van kapitaalberekening en kapitaalstandaarden): A Revised Framework” (een herzien kader), Bank voor Internationale Betalingen (BIB), juni 2004; kan op de website van de BIB worden ingezien.

(5)  Zie met name de opmerkingen van de ECB op het tweede consultatiepakket van de BCBS van 31 mei 2001, het antwoord van de ECB op de derde consultatievoorstellen van de BCBS (CP3) van augustus 2003, en de opmerkingen van de ECB bij het derde consultatiedocument van de Europese Commissie inzake herziening van het toetsingsvermogen (hierna het „derde consultatiedocument” te noemen) van november 2003; alle documenten kunnen worden ingezien op de website van de ECB.

(6)  Er zij op gewezen dat de ECOFIN-Raad tijdens zijn vergadering van 7 december 2004 overeenstemming bereikte over een algemene aanpak ten aanzien van de ontwerprichtlijnen (hierna de „algemene aanpak van de Raad” te noemen). De ECOFIN-Raad verzocht het Voorzitterschap van de Raad de contacten met vertegenwoordigers van het Europees Parlement te blijven onderhouden, teneinde een mogelijke goedkeuring van de ontwerprichtlijnen tijdens de eerste lezing na te gaan. De algemene aanpak van de Raad adresseert ook een aantal kwesties die de ECB in dit Advies aan de orde stelt. Indien toepasselijk zal worden verwezen naar de algemene aanpak van de Raad.

(7)  ECB-Advies CON/2004/7 van 20 februari 2004 op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten (PB C 58 van 6.3.2004, blz. 23).

(8)  Zie pagina 12 van het persbericht van de 2580e vergadering van de ECOFIN-Raad gehouden te Brussel op 11 mei 2004; kan worden ingezien op de website van de Raad.

(9)  Een indicator van de toenemende betekenis van grensoverschrijdende activiteiten is het stijgende aandeel van niet-binnenlandse bijkantoren en dochterondernemingen in de totale activa van het bankwezen dat in 2003 meer dan 20 % bedroeg. Zie ECB-„Report on EU Banking Structure” (Rapport inzake Structuur EU-Bankwezen, november 2004); kan op de website van de ECB worden ingezien.

(10)  „Significant” kan hetzij het relatieve belang van de dochterondernemingen voor de groep als geheel betreffen of voor de banksector in de jurisdictie van het land van ontvangst.

(11)  Gelijke omstandigheden kunnen in gevaar komen, indien de IRB-methodes van sommige banken door een toezichthouder op geconsolideerde basis zouden worden gevalideerd, terwijl de validatie voor andere banken zou zijn uitgevoerd door de toezichthouder van het land van oorsprong.

(12)  Europese Commissie „Review of the Capital Requirements for Credit Institutions and Investment Firms, Third Quantitative Impact Study: EU Results” (Herziening van de kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, derde kwantitatieve impactstudie: EU-resultaten), 1 juli 2003; kan op de website van de Commissie worden ingezien.

(13)  PricewaterhouseCoopers, MARKT/2003/02/F, „Study on the financial and macroeconomic consequences of the draft proposed new capital requirements for banks and investment firms in the EU” (studie inzake de financiële en macro-economische gevolgen van nieuwe ontwerpkapitaalvereisten voor banken en beleggingsondernemingen in de EU), 8 april 2004; kan op de website van de Commissie worden ingezien.

(14)  De gestandaardiseerde methode wordt in de artikelen 78 tot en met 83 van de ontwerprichtlijn Banken beschreven. De elementaire IRB-methode is een IRB-methode zoals beschreven in de artikelen 84 tot en met 89 van de ontwerprichtlijn Banken, maar in welk geval een kredietinstelling geen gebruik maakt van eigen ramingen van verlies bij wanbetaling en/of conversiefactoren krachtens artikel 84, lid 4.

(15)  Solo consolidatie is een element van de ontwerprichtlijn Banken dat in Bazel II niet aan de orde komt. Paragraaf 23 van Bazel II vereist dat toezichthouders nagaan dat „individuele banken voldoende gekapitaliseerd zijn op een stand-alone basis”.

(16)  Deze vrijstelling is slechts van toepassing op de gestandaardiseerde methode; deze methode kan evenwel ook worden toegepast op kredietinstellingen door middel van een specifieke vorm van permanent gedeeltelijke toepassing (artikel 89, lid 1, onder e) van de ontwerprichtlijn Banken).

(17)  Bazel II is van toepassing op internationaal opererende banken op ieder niveau van de bankengroep op een geconsolideerde basis. Zulks betekent dat een dochteronderneming, zijnde een internationaal opererende bank, kapitaal dient aan te houden ter dekking van kredietrisico's ten aanzien van andere groepsentiteiten die niet haar dochterondernemingen zijn. Bazel II staat een waiver van dergelijke kapitaalvereisten niet toe.

(18)  Kan op de website van IOSCO worden ingezien.

(19)  „CESR's technical advice to the European Commission on possible measures concerning credit rating agencies — Consultation Paper”, 30 November 2004 (Technisch advies van CEER aan de Europese Commissie inzake mogelijke maatregelen aangaande ratingbureaus — consultatiedocument, 30 november 2004); kan op de CEER-website worden ingezien.

(20)  „Teneinde ertoe bij te dragen potentiële kwesties inzake het cyclische karakter van de IRB-methodes aan de orde te stellen, was het Comité erover eens dat het uitvoeren van betekenisvolle conservatieve stresstests van kredietrisico's door banken een vereiste zou moeten zijn ingevolge de IRB-methodes, aldus zekerstellend dat banken ingevolge de Tweede Pijler van het nieuwe Akkoord een toereikende kapitaalbuffer aanhouden” BCBS persbericht, 10 juli 2002; kan op de website van de BIB worden ingezien.

(21)  Economic and Financial Committee, „Report on financial crisis management” of 17 April 2001, Economic Paper No 156, July 2001 (Economisch en Financieel Comité „Rapport inzake management van financiële crises” van 17 april 2001, Economic Paper nr. 156, juli 2001); kan op de website van de Commissie worden ingezien.

(22)  Artikel 50 van de ontwerprichtlijn Banken, dat artikel 30, lid 9 van de Geconsolideerde Bankrichtlijn deels herschikt, machtigt de lidstaten toe te staan vertrouwelijke toezichtinformatie mede te delen „aan centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, of financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsmaatschappijen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden”.

(23)  Zie ECB-persbericht van 10 maart 2003; kan ingezien worden op de ECB-website.

(24)  Europese Commissie, „Review of the Capital Requirements for EU Investment Firms — 2004 Quantitative Impact Study — Main Conclusions” („herziening van de kapitaalvereisten voor EU-beleggingsondernemingen — 2004 kwantitatieve impactstudie — belangrijkste conclusies”), zonder datum; kan op de Commissie-website worden ingezien.


II Voorbereidende besluiten

Commissie

2.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 52/47


Door de Commissie aangenomen wetsvoorstellen

(2005/C 52/11)

Document

Deel

Datum

Titel

COM(2004) 492

 

14.7.2004

Voorstel verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

COM(2004) 551

 

19.8.2004

Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/51/EG van de Raad betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen en Besluit nr. 848/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn

COM(2004) 594

1

17.9.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend en van Verordening (EG) nr. 2725/2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

COM(2004) 594

2

17.9.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend en van Verordening (EG) nr. 2725/2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

COM(2004) 699

 

20.10.2004

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties

COM(2004) 710

 

25.10.2004

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, en van Verordening (EG) nr. 1788/2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten

COM(2004) 716

 

12.11.2004

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof

COM(2004) 725

 

27.10.2004

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen en de geconsolideerde jaarrekening

COM(2004) 781

 

7.12.2004

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2000/819/EG van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) (2001-2005)

COM(2004) 787

 

9.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten in te nemen standpunt in de Samenwerkingsraad die is ingesteld bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Moldavië

COM(2004) 788

 

9.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten in te nemen standpunt in de Associatieraad die is ingesteld bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Marokko

COM(2004) 789

 

9.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in het Gemengd Comité dat is ingesteld bij de interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Palestijnse Autoriteit

COM(2004) 790

 

9.10.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Gemeenschappen en hun lidstaten in te nemen standpunt in de Associatieraad die is ingesteld bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Israël

COM(2004) 791

 

9.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Gemeenschappen en hun lidstaten in te nemen standpunt in de Samenwerkingsraad die is ingesteld bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Oekraïne

COM(2004) 792

 

9.10.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten in te nemen standpunt in de Associatieraad die is ingesteld bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Tunesië

COM(2004) 796

 

9.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten in te nemen standpunt in de Associatieraad die is ingesteld bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, inzake de goedkeuring van een aanbeveling voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU–Jordanië

COM(2004) 798

 

16.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten, zoals herzien te Genève op 19 maart 1991

COM(2004) 809

1

16.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Albanië aan communautaire programma's

COM(2004) 809

2

16.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina inzake de algemene beginselen voor de deelname van Bosnië en Herzegovina aan communautaire programma's

COM(2004) 809

3

16.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kroatië inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Kroatië aan communautaire programma's

COM(2004) 809

4

16.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van een protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds, betreffende een kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië inzake de algemene beginselen voor de deelname van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië aan communautaire programma's

COM(2004) 809

5

16.12.2004

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Servië en Montenegro inzake de algemene beginselen voor de deelname van Servië en Montenegro aan communautaire programma's

COM(2004) 835

 

28.12.2004

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa voor kort verblijf

COM(2004) 852

 

5.1.2005

Voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij Zweden overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG wordt gemachtigd een verlaagd belastingtarief toe te passen op de elektriciteit die wordt verbruikt door bepaalde huishoudens en ondernemingen in de dienstensector

COM(2005) 4

 

19.1.2005

Voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij de Republiek Cyprus wordt gemachtigd tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 11 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

Deze teksten zijn beschikbaar op: http://europa.eu.int/eur-lex/lex/