ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 38E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

48e jaargang
15 februari 2005


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Raad

2005/C 038E/1

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 6/2005 van 15 november 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Richtlijn oneerlijke handelspraktijken)

1

2005/C 038E/2

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 7/2005 van 15 november 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71

21

2005/C 038E/3

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 8/2005 van 29 november 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

36

2005/C 038E/4

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 9/2005 van 29 november 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad

45

NL

 


I Mededelingen

Raad

15.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 38/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 6/2005

vastgesteld door de Raad op 15 november 2004

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/C 38 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 153, lid 1 en lid 3, onder a), van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap dient bij te dragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die zij op grond van artikel 95 van het Verdrag neemt.

(2)

De interne markt omvat volgens artikel 14, lid 2, van het Verdrag een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd. De ontwikkeling van eerlijke handelspraktijken binnen die ruimte is van wezenlijk belang om grensoverschrijdende activiteiten te bevorderen.

(3)

De wetten van de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken vertonen duidelijke verschillen, die aanzienlijke concurrentieverstoringen en belemmeringen voor een goede werking van de interne markt kunnen veroorzaken. Wat reclame betreft, worden bij Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame (3) minimumcriteria ter harmonisatie van wetgeving op het gebied van misleidende reclame vastgesteld, hetgeen de lidstaten echter niet belet voorschriften te handhaven of aan te nemen die consumenten een verdergaande bescherming bieden. Daardoor lopen de bepalingen van de lidstaten inzake misleidende reclame sterk uiteen.

(4)

Deze verschillen scheppen onduidelijkheid over de vraag welke nationale regels van toepassing zijn op oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden, en werpen een groot aantal belemmeringen op voor ondernemingen en consumenten. Deze barrières verhogen de kosten voor ondernemingen die de vrijheden van de interne markt willen gebruiken, met name wanneer zij over de grenzen heen willen verkopen, reclamecampagnes willen voeren of aan verkoopbevordering willen doen. Daarnaast maken deze verschillen consumenten onzeker over hun rechten en wordt hun vertrouwen in de interne markt ondermijnd.

(5)

Bij gebreke van uniforme regels op communautair niveau, kunnen belemmeringen voor het grensoverschrijdend verrichten van diensten, het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van vestiging volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd zijn, indien zij tot doel hebben erkende doelstellingen van algemeen belang te beschermen en indien zij met deze doelstellingen evenredig zijn. In het licht van de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in de Verdragsbepalingen en het afgeleide communautaire recht inzake het vrije verkeer, en in overeenstemming met het beleid van de Commissie inzake commerciële communicatie zos vermeld in haar mededeling „De follow-up van het groenboek inzake commerciële communicatie in de interne markt”, moeten deze belemmeringen worden weggenomen. Dat kan alleen door op communautair niveau uniforme regels vast te stellen die een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen, en door bepaalde rechtsbegrippen op communautair niveau te verduidelijken tot het niveau dat noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt en de rechtszekerheid te verzekeren.

(6)

Daarom wordt de wetgeving van de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken, waaronder oneerlijke reclame, die de economische belangen van de consumenten rechtstreeks en aldus de economische belangen van legitieme concurrenten onrechtstreeks schaden, bij deze richtlijn geharmoniseerd. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel beschermt deze richtlijn de consumenten tegen de gevolgen van oneerlijke handelspraktijken indien deze gevolgen substantieel zijn, maar erkent de richtlijn ook dat de gevolgen voor de consumenten in sommige gevallen verwaarloosbaar kunnen zijn. Deze richtlijn is niet van toepassing of van invloed op de nationale wetten betreffende oneerlijke handelspraktijken die alleen de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaren; met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel behouden de lidstaten de mogelijkheid om dergelijke praktijken aan banden te leggen, overeenkomstig de communautaire wetgeving, indien zij zulks wensen. Deze richtlijn is evenmin van toepassing of van invloed op de bepalingen van Richtlijn 84/450/EEG aangaande reclame die misleidend is voor ondernemingen, maar niet voor consumenten, en aangaande vergelijkende reclame. Deze richtlijn is evenmin van invloed op algemeen aanvaarde reclame- en marketingpraktijken zoals het op legitieme wijze in de markt zetten van een product („product placement”), merkdifferentiatie en het aanbieden van premies, die het beeld dat de consument van het product heeft, en zijn gedrag op wettige wijze kunnen beïnvloeden zonder daarom het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, te beperken.

(7)

Deze richtlijn betreft handelspraktijken die rechtstreeks verband houden met het beïnvloeden van beslissingen van de consument over transacties met betrekking tot producten. Deze richtlijn is niet van toepassing op handelspraktijken die hoofdzakelijk voor andere doeleinden bedoeld zijn, bijvoorbeeld commerciële communicatie gericht op beleggers, zoals jaarverslagen en promotiemateriaal over bedrijven. Deze richtlijn is niet van toepassing op wettelijke voorschriften in verband met smaak en fatsoen, die van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen. Handelspraktijken zoals het op straat aanklampen van personen voor commerciële doeleinden, kunnen in sommige lidstaten om culturele redenen niet gewenst zijn. De lidstaten moeten dan ook, overeenkomstig de communautaire regelgeving, handelspraktijken op hun grondgebied aan banden kunnen blijven leggen om redenen van smaak en fatsoen, ook indien die praktijken de keuzevrijheid van de consument niet beperken.

(8)

Deze richtlijn beschermt de economische belangen van de consument op rechtstreekse wijze tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten. Daarnaast beschermt zij indirect legitieme ondernemingen tegen concurrenten die de regels in de richtlijn niet in acht nemen; hierdoor is binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn een eerlijke concurrentie gewaarborgd. Uiteraard zijn er andere handelspraktijken waardoor weliswaar niet de consumenten maar wel concurrenten en zakelijke klanten worden benadeeld. De Commissie dient zorgvuldig na te gaan in hoeverre buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn communautair optreden op het gebied van oneerlijke concurrentie noodzakelijk is en in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel betreffende die andere aspecten van oneerlijke concurrentie op te stellen.

(9)

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor het instellen van individuele vorderingen door degenen die schade hebben geleden ten gevolge van oneerlijke handelspraktijken. Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan de communautaire en nationale regels inzake verbintenissenrecht, intellectuele-eigendomsrechten, gezondheids- en veiligheidsaspecten van producten, voorwaarden inzake vestiging en vergunning, met inbegrip van die regels die, conform het Gemeenschapsrecht, betrekking hebben op gokactiviteiten, of aan de communautaire regels inzake concurrentie en de desbetreffende nationale omzettingsbepalingen. De lidstaten behouden derhalve de mogelijkheid om beperkingen en verbodsbepalingen inzake handelspraktijken te handhaven om redenen van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de consumenten op hun grondgebied, bijvoorbeeld met betrekking tot alcohol, tabak of farmaceutische producten, zulks ongeacht de plaats waar de handelaar is gevestigd. Met betrekking tot financiële diensten en onroerend goed moeten, gezien de complexiteit en de eraan verbonden ernstige risico's, uitgebreide eisen worden gesteld, waaronder positieve verplichtingen voor handelaren. Om die reden beperkt deze richtlijn op het gebied van financiële diensten en onroerend goed niet het recht van de lidstaten om verder te gaan dan de bepalingen van deze richtlijn, teneinde de economische belangen van de consumenten te beschermen. Het wordt niet dienstig geacht in deze richtlijn de certificering en de vermelding van het edelmetaalgehalte voor werken van edelmetaal te regelen.

(10)

Deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met de bestaande communautaire wetgeving, met name ten aanzien van de gedetailleerde bepalingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die op die specifieke sectoren van toepassing zijn. Deze richtlijn wijzigt bijgevolg Richtlijn 84/450/EEG, Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (4), Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (5) en Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (6). Deze richtlijn is bijgevolg slechts van toepassing voorzover er geen specifieke communautaire wetsbepalingen bestaan betreffende specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken, zoals de informatieverplichtingen en regels voor de wijze waarop de informatie aan de consument wordt gepresenteerd. Deze richtlijn beschermt de consument in gevallen waarvoor op communautair niveau geen specifieke, sectorale wetgeving bestaat, en verbiedt handelaren een verkeerde indruk te geven van de aard van producten. Dit is met name van belang voor complexe producten die veel risico's voor consumenten inhouden, zoals bepaalde financiële diensten. De richtlijn vormt bijgevolg een aanvulling op het „acquis communautaire” dat van toepassing is op handelspraktijken die de economische belangen van consumenten schaden.

(11)

Het hoge niveau van convergentie dat door de onderlinge afstemming van de nationale bepalingen door deze richtlijn wordt bereikt, zorgt voor een hoog gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming. Deze richtlijn voorziet in één algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. De richtlijn geeft ook regels inzake agressieve handelspraktijken, die momenteel niet op communautair niveau gereglementeerd zijn.

(12)

Door de harmonisatie zullen zowel consumenten als ondernemingen aanzienlijk meer juridische zekerheden krijgen. Zij zullen zich kunnen verlaten op één regelgevend kader op basis van duidelijk omschreven rechtsbegrippen, dat alle aspecten van oneerlijke handelspraktijken in de gehele Europese Unie regelt. Daardoor zullen de belemmeringen worden weggenomen welke het gevolg zijn van de fragmentarische regels inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden, en zal de interne markt op dit gebied kunnen worden voltooid.

(13)

Om de doelstellingen van de Gemeenschap te kunnen verwezenlijken door belemmeringen voor de interne markt weg te nemen, moeten de bestaande, uiteenlopende algemene bepalingen en rechtsbeginselen van de lidstaten worden vervangen. Het bij deze richtlijn ingestelde ene gemeenschappelijke, algemene verbod geldt voor oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. Teneinde het consumentenvertrouwen te versterken, dient het algemene verbod evenzeer van toepassing te zijn op oneerlijke handelspraktijken die buiten een contractuele relatie tussen een handelaar en een consument staan of na de sluiting van een contract en gedurende de uitvoering daarvan worden toegepast. Dit algemene verbod wordt verder uitgewerkt in regels betreffende de twee soorten handelspraktijken die veruit het meeste voorkomen, namelijk misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken.

(14)

Het is wenselijk dat onder misleidende handelspraktijken die praktijken worden verstaan waarbij de consument wordt bedrogen en hem wordt belet een geïnformeerde en dus efficiënte keuze te maken, inclusief misleidende reclame. Overeenkomstig de wetten en praktijken van lidstaten met betrekking tot misleidende reclame, worden misleidende praktijken in de richtlijn onderverdeeld in misleidende handelingen en misleidende omissies. Met betrekking tot omissies wordt in deze richtlijn een beperkte hoeveelheid essentiële informatie bepaald die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie. Deze informatie hoeft niet in alle reclame te worden vermeld, maar wel wanneer de handelaar een uitnodiging tot aankoop tot de consument richt, een begrip dat in deze richtlijn duidelijk wordt gedefinieerd. De in deze richtlijn gehanteerde aanpak van volledige harmonisatie belet niet dat de lidstaten in hun nationale wetgeving van bepaalde producten, zoals verzamelobjecten of elektrische apparaten, de hoofdkenmerken specifiëren, die in een uitnodiging tot aankoop niet mogen worden weggelaten. Deze richtlijn beoogt niet de keuze van de consument te beperken door de verkoopbevordering van „look-alike”-producten te verbieden, tenzij de gelijkenis bij de consument verwarring doet ontstaan over de commerciële oorsprong van het product en derhalve misleidend is. De richtlijn mag geen afbreuk doen aan het bestaande Gemeenschapsrecht dat de lidstaten ten aanzien van de consumentenbescherming op het gebied van handelspraktijken uitdrukkelijk de keuze tussen verschillende regelingen laat. Deze richtlijn laat met name artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (7) onverlet.

(15)

Wanneer de communautaire wetgeving met betrekking tot commerciële communicatie, reclame en marketing de vereiste informatie voorschrijft, wordt die informatie in het kader van deze richtlijn als essentieel beschouwd. De lidstaten kunnen informatieverplichtingen handhaven of toevoegen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het verbintenissenrecht, wanneer zulks mogelijk is op grond van de minimumbepalingen in de bestaande communautaire rechtsinstrumenten. In bijlage II staat een niet-limitatieve lijst van dergelijke informatieverplichtingen in het acquis. Gegeven de bij deze richtlijn ingevoerde volledige harmonisatie wordt alleen de uit hoofde van communautaire wetgeving vereiste informatie als essentieel beschouwd voor de toepassing van artikel 7, lid 5, van deze richtlijn. Het niet geven van informatie die door de lidstaten is vereist boven de minimumclausules in het Gemeenschapsrecht, is geen omissie in de zin van deze richtlijn. De lidstaten kunnen daarentegen, indien zulks krachtens de minimumclausules in het Gemeenschapsrecht mogelijk is, overeenkomstig het Gemeenschapsrecht strengere bepalingen handhaven dan wel invoeren om een hoger niveau van bescherming van de individuele contractuele rechten van consumenten te verzekeren.

(16)

De bepalingen betreffende agressieve handelspraktijken moeten van toepassing zijn op praktijken die de keuzevrijheid van de consument aanzienlijk beperken. Het gaat om intimidatie, dwang, met inbegrip van het gebruik van lichamelijk geweld, en ongepaste beïnvloeding.

(17)

Met het oog op een grotere rechtszekerheid is het wenselijk te bepalen welke handelspraktijken in alle omstandigheden oneerlijke zijn. Bijlage I bevat daarom een uitputtende lijst van deze praktijken. Alleen deze handelspraktijken worden verondersteld oneerlijk te zijn zonder een individuele toetsing aan het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 9.

(18)

Alle consumenten moeten tegen oneerlijke handelspraktijken worden beschermd; het Hof van Justitie heeft het sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 84/450/EEG evenwel noodzakelijk geacht om bij uitspraken in zaken over reclamekwesties na te gaan wat de gevolgen voor een fictieve doorsneeconsument zijn. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, en om de uit hoofde van dat beginsel geboden bescherming ook effectief te kunnen toepassen, wordt in deze richtlijn het door het Hof van Justitie ontwikkelde criterium van de gemiddelde of gewone consument als maatstaf genomen, maar wordt er tevens voorzien in bepalingen die voorkomen dat wordt geprofiteerd van consumenten die bijzonder vatbaar zijn voor oneerlijke handelspraktijken. Indien een handelspraktijk op een bepaalde groep consumenten gericht is, zoals bijvoorbeeld kinderen, is het wenselijk dat het effect van de handelspraktijk vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep wordt beoordeeld. Het criterium van de gemiddelde consument is geen statistisch criterium. Nationale rechtbanken en autoriteiten moeten, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, hun eigen oordeel volgen om vast te stellen wat de typische reactie van de gemiddelde consument in een bepaald geval is.

(19)

Indien bepaalde kenmerken, zoals leeftijd, lichamelijke of geestelijke handicap of lichtgelovigheid, consumenten bijzonder bevattelijk maken voor een handelspraktijk of het via die praktijk aangeboden product en het economische gedrag van alleen die groep consumenten door deze praktijk kan worden beïnvloed op een manier die de handelaar redelijkerwijs kan voorzien, is het dienstig ervoor te zorgen dat die groep consumenten op passende wijze beschermd wordt door de betrokken handelspraktijk vanuit het gezichtspunt van een gemiddeld lid van die groep te beoordelen.

(20)

Het is wenselijk een plaats in te ruimen voor gedragscodes aan de hand waarvan handelaren in bepaalde economische sectoren de beginselen van deze richtlijn effectief kunnen toepassen. In sectoren waar voor het gedrag van de handelaren specifieke bindende voorschriften gelden, moeten de handelaren ook het bewijs van de in die sector vereiste professionele toewijding leveren. Het op nationaal of communautair niveau uitoefenen van controle door codehouders om oneerlijke handelspraktijken uit te bannen, kan het inschakelen van een administratieve of rechterlijke instantie voorkomen en moet dan ook worden aangemoedigd. Met het oog op een hoog niveau van consumentenbescherming kunnen consumentenorganisaties worden geïnformeerd over en betrokken bij het opstellen van de gedragscodes.

(21)

Personen of organisaties die krachtens de nationale wetgeving in dezen een rechtmatig belang hebben, moeten over rechtsmiddelen beschikken om tegen oneerlijke handelspraktijken stappen te ondernemen, hetzij voor een rechterlijke instantie, hetzij bij een administratieve instantie die bevoegd is zelf een uitspraak te doen over een klacht of een passende gerechtelijke procedure in te leiden. Ofschoon de bewijslast op grond van de nationale wetgeving wordt vastgesteld, is het wenselijk om rechterlijke en administratieve autoriteiten de bevoegdheid te geven om van handelaren te verlangen dat zij bewijzen aandragen voor de juistheid van hun feitelijke beweringen.

(22)

De lidstaten moeten sancties vaststellen voor inbreuken op de bepalingen van deze richtlijn en moeten erop toezien dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

(23)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het verwijderen van de barrières die de nationale wetten inzake oneerlijke handelspraktijken voor de werking van de interne markt opwerpen, en het bieden van een hoog gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming, door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken onderling aan te passen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vermelde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om de belemmeringen voor de interne markt te verwijderen en een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen.

(24)

Het is gewenst deze richtlijn te toetsen om na te gaan of de belemmeringen voor de interne markt zijn aangepakt en een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand is gebracht. De toetsing zou kunnen leiden tot een Commissievoorstel tot wijziging van deze richtlijn, die zou kunnen bestaan in een beperkte uitbreiding van de in artikel 3, lid 5, bedoelde afwijking, en/of in wijzigingen van andere regelgeving inzake consumentenbescherming, als afspiegeling van de toezegging die de Commissie in het kader van haar strategie voor het consumentenbeleid heeft gedaan om het bestaande acquis opnieuw te bezien teneinde een hoog, gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen.

(25)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Het doel van deze richtlijn is om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en om een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden, te harmoniseren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„consument”: een natuurlijke persoon die die handelspraktijken verricht die onder deze richtlijn vallen en die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

b)

„handelaar”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die die handelspraktijken verricht die onder deze richtlijn vallen en die betrekking hebben op zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, alsook degene die in naam van of voor rekenschap van hem optreedt;

c)

„product”: een goed of dienst, met inbegrip van onroerend goed, rechten en verplichtingen;

d)

„handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten”: (hierna „handelspraktijken” genoemd) iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten;

e)

„het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren”: een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, merkbaar te beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten;

f)

„gedragscode”: een overeenkomst of een aantal niet bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat voorgeschreven regels waarin wordt vastgesteld hoe handelaren die zich aan de code binden, zich moeten gedragen met betrekking tot één of meer bepaalde handelspraktijken of bedrijfssectoren;

g)

„houder van een gedragscode”: een instantie, met inbegrip van een handelaar of een groep handelaren, die verantwoordelijk is voor het opstellen en herzien van een gedragscode en/of voor het toezicht op de naleving van de gedragscode door degenen die zich eraan hebben gebonden;

h)

„professionele toewijding”: het normale niveau van bijzondere vakkundigheid en zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten mag worden verwacht, overeenkomstig eerlijke marktpraktijken en/of het algemene beginsel van goede trouw in de sector van de handelaar;

i)

„uitnodiging tot aankoop”: een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;

j)

„ongepaste beïnvloeding”: het uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de consument om, zelfs zonder gebruik van of dreiging met fysiek geweld, pressie uit te oefenen op een wijze die het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt;

k)

„besluit over een transactie”: een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat;

l)

„gereglementeerd beroep”: een beroepsactiviteit of een geheel van beroepsactiviteiten waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of een van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, zoals omschreven in artikel 5, vóór, gedurende en na een commerciële transactie met betrekking tot een product.

2.   Deze richtlijn laat het verbintenissenrecht en, in het bijzonder, de regels betreffende de geldigheid, de opstelling en de rechtsgevolgen van contracten onverlet.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de communautaire of nationale voorschriften inzake gezondheids- en veiligheidsaspecten van producten.

4.   In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deze richtlijn en andere communautaire voorschriften betreffende specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken, prevaleren laatstgenoemde voorschriften en zijn deze van toepassing op deze specifieke aspecten.

5.   De lidstaten kunnen gedurende een periode van zes jaar, te rekenen vanaf … (8) op het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied nationale bepalingen toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn en die uitvoering geven aan richtlijnen die clausules voor minimale harmonisatie bevatten. Deze maatregelen moeten onontbeerlijk zijn om een toereikende bescherming van de consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken te waarborgen en evenredig zijn met dit doel. De in artikel 18 bedoelde toetsing kan, in voorkomend geval, gepaard gaan met de indiening van een voorstel om deze afwijking voor een beperkte periode te verlengen.

6.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de nationale bepalingen die uit hoofde van lid 5 worden toegepast.

7.   Deze richtlijn laat de regels voor de bepaling van de rechtsmacht onverlet.

8.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de vestigingsvoorwaarden, de vergunningsregelingen, de deontologische gedragscodes of andere specifieke voorschriften voor gereglementeerde beroepen ter handhaving van hoge integriteitsnormen van de beroepsbeoefenaar, die de lidstaten overeenkomstig het communautaire recht aan beroepsbeoefenaren kunnen opleggen.

9.   Wat „financiële diensten” in de zin van Richtlijn 2002/65/EG en onroerend goed betreft, mogen de lidstaten vereisten opleggen die voor het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

10.   Deze richtlijn geldt niet voor de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake certificering en vermelding van het edelmetaalgehalte voor artikelen van edelmetaal.

Artikel 4

Interne markt

De lidstaten mogen geen beperkingen opleggen aan het vrij verrichten van diensten of aan het vrije verkeer van goederen om redenen die vallen binnen het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied.

HOOFDSTUK 2

ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN

Artikel 5

Verbod op oneerlijke handelspraktijken

1.   Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden.

2.   Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer zij:

a)

in strijd is met de vereisten van professionele toewijding, en

b)

het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is of, indien zij op een bepaalde groep consumenten gericht is, het economisch gedrag van het gemiddelde lid van deze groep, met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren.

3.   Een handelspraktijk die zich richt tot de consument in het algemeen, maar die op voor de handelaar redelijkerwijs voorzienbare wijze het economische gedrag van slechts een groep consumenten wezenlijk verstoort of kan verstoren, namelijk van consumenten die wegens een mentale of lichamelijke handicap, hun leeftijd of goedgelovigheid bijzonder vatbaar zijn voor die handelspraktijken of voor de onderliggende producten, wordt beoordeeld vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep. Dit laat onverlet de gangbare, legitieme reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen.

4.   Meer in het bijzonder zijn handelspraktijken oneerlijk die:

a)

misleidend zijn in de zin van de artikelen 6 en 7; of

b)

agressief zijn in de zin van de artikelen 8 en 9.

5.   Bijlage I bevat de lijst van handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd.

DEEL 1

MISLEIDENDE HANDELSPRAKTIJKEN

Artikel 6

Misleidende handelingen

1.   Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van één of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:

a)

het bestaan of de aard van het product;

b)

de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid, voordelen, risico's, uitvoering, samenstelling, accessoires, klantenservice en klachtenbehandeling, procédé en datum van fabricage of verrichting, levering, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, hoeveelheid, specificatie, geografische of commerciële oorsprong, van het gebruik te verwachten resultaten, of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles;

c)

de reikwijdte van de verplichtingen van de handelaar, de motieven voor de handelspraktijk en de aard van het verkoopproces, een verklaring of een symbool in verband met directe of indirecte sponsoring of erkenning van de handelaar of het product;

d)

de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel;

e)

de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie;

f)

de hoedanigheid, kenmerken en rechten van de handelaar of zijn tussenpersoon, zoals zijn identiteit, vermogen, kwalificaties, status, erkenning, affiliatie, connecties, industriële, commerciële of intellectuele-eigendomsrechten of zijn prijzen, bekroningen en onderscheidingen;

g)

de rechten van de consument of de risico's die hij eventueel loopt.

2.   Als misleidend wordt eveneens beschouwd een handelspraktijk die in de feitelijke context, alle kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, en die het volgende behelst:

a)

marketing van een product, onder andere door vergelijkende reclame, op zodanige wijze dat verwarring wordt geschapen met producten, handelsmerken, handelsnamen en andere onderscheidende kenmerken van een concurrent;

b)

niet-nakoming door de handelaar van verplichtingen die opgenomen zijn in een gedragscode waaraan hij zich heeft gebonden, voor zover:

i)

het niet gaat om een intentieverklaring maar om een verplichting die verifieerbaar is, en

ii)

de handelaar in de context van een handelspraktijk aangeeft dat hij aan de gedragscode gebonden is.

Artikel 7

Misleidende omissies

1.   Als misleidende omissie wordt beschouwd een handelspraktijk die, in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naar gelang van de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen over een transactie een besluit te nemen dat hij anders niet had genomen.

2.   Als misleidende omissie wordt voorts beschouwd een handelspraktijk die essentiële informatie zoals bedoeld in lid 1 verborgen houdt, op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laattijdig verstrekt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken.

3.   Indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, wordt bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten, met deze beperkingen rekening gehouden, alsook met maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.

4.   In het geval van een uitnodiging tot aankoop wordt de volgende informatie als essentieel beschouwd, indien deze niet reeds uit de context blijkt:

a)

de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin zulks gezien het medium en het product passend is;

b)

het geografische adres en de identiteit van de handelaar, in het bijzonder zijn handelsnaam, en, in voorkomend geval, het geografische adres en de identiteit van de handelaar namens wie hij optreedt;

c)

de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald;

d)

de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake klachtenbehandeling, indien deze afwijken van de vereisten van professionele toewijding;

e)

voor producten en transacties met recht op herroeping of annulering, het bestaan van dit recht.

5.   Overeenkomstig de communautaire wetgeving vereiste informatie met betrekking tot commerciële communicatie, inclusief reclame en marketing, wordt als essentieel beschouwd (een niet-limitatieve lijst staat in bijlage II).

DEEL 2

AGRESSIEVE HANDELSPRAKTIJKEN

Artikel 8

Agressieve handelspraktijken

Als agressief wordt beschouwd een handelspraktijk die, in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperken, waardoor hij ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht over een transactie een besluit te nemen dat hij anders niet had genomen.

Artikel 9

Gebruik van intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding

Om te bepalen of er bij een handelspraktijk gebruik wordt gemaakt van intimidatie, dwang, inclusief lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, wordt rekening gehouden met:

a)

het tijdstip, de plaats, de aard en de persistentie van de handelspraktijk;

b)

het gebruik van dreigende of grove taal of gedragingen;

c)

het uitbuiten door de handelaar van bepaalde tegenslagen of omstandigheden die zo ernstig zijn dat zij het beoordelingsvermogen van de consument kunnen beperken, hetgeen de handelaar bekend is, met het oogmerk om het besluit van de consument met betrekking tot het product te beïnvloeden;

d)

door de handelaar opgelegde, kosten met zich meebrengende of bovenmatige niet-contractuele belemmeringen ten aanzien van rechten die de consument uit hoofde van het contract wil uitoefenen, waaronder het recht om het contract te beëindigen of een ander product of een andere handelaar te kiezen;

e)

het dreigen met maatregelen die wettelijk niet kunnen worden genomen.

HOOFDSTUK 3

GEDRAGSCODES

Artikel 10

Gedragscodes

Deze richtlijn sluit eventueel door de lidstaten aangemoedigd toezicht op oneerlijke handelspraktijken door houders van gedragscodes en het inschakelen van deze instanties door de in artikel 11 bedoelde personen of organisaties niet uit, indien de mogelijkheid van behandeling door dergelijke instanties bestaat naast de gerechtelijke of de administratieve procedure bedoeld in dat artikel.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Handhaving

1.   De lidstaten zorgen voor passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken en voor de naleving van deze richtlijn in het belang van de consumenten.

Daartoe behoren wettelijke bepalingen op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een rechtmatig belang hebben bij het bestrijden van oneerlijke handelspraktijken, met inbegrip van de concurrenten:

in rechte kunnen optreden tegen die oneerlijke handelspraktijken, en/of

die oneerlijke handelspraktijken kunnen voorleggen aan een administratieve instantie die bevoegd is om hetzij zelf een uitspraak te doen over een klacht, hetzij een passende gerechtelijke procedure in te leiden.

Elke lidstaat beslist welke van deze procedures wordt gevolgd en of de rechterlijke of administratieve instantie mag eisen dat afdoening van de klacht eerst langs andere wegen, waaronder die bedoeld in artikel 10, wordt beproefd. Deze procedures kunnen worden gevolgd ongeacht of de getroffen consumenten zich bevinden op het grondgebied van de lidstaat waar de handelaar gevestigd is, of in een andere lidstaat.

Elke lidstaat beslist

of deze rechtsmiddelen afzonderlijk of gezamenlijk tegen een aantal handelaren uit dezelfde economische sector mogen worden gebruikt, en

of deze rechtsmiddelen tegen een houder van een gedragscode mogen worden gebruikt als de gedragscode het niet-naleven van wettelijke voorschriften bevordert.

2.   In het kader van de in lid 1 bedoelde wettelijke bepalingen verlenen de lidstaten aan rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden om, ingeval deze instanties dergelijke maatregelen, rekening houdend met alle belangen die op het spel staan en met name het algemeen belang, nodig achten:

te bevelen dat de oneerlijke handelspraktijken worden gestaakt of een gerechtelijke procedure in te leiden ter verkrijging van zo'n bevel, of

indien de oneerlijke handelspraktijk nog niet is uitgevoerd, maar op het punt staat om te worden uitgevoerd, de praktijk te verbieden of een gerechtelijke procedure in te leiden om de praktijk te laten verbieden,

ook zonder bewijs van daadwerkelijk geleden verlies of schade of van opzet of onachtzaamheid van de handelaar.

De lidstaten bepalen voorts dat de in de eerste alinea bedoelde maatregelen in het kader van een versnelde procedure kunnen worden getroffen

bij wege van voorlopige voorziening, of

bij wege van definitieve voorziening,

met dien verstande dat elke lidstaat bepaalt welke van deze twee mogelijkheden wordt gekozen.

Voorts kunnen de lidstaten aan rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden verlenen om, ter ondervanging van het voortdurende effect van oneerlijke handelspraktijken waarvan de stopzetting bij een definitieve beslissing is bevolen,

de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van die beslissing te bevelen in een vorm die zij passend achten, en

bovendien de publicatie van een rechtzetting te bevelen.

3.   De in lid 1 bedoelde administratieve instanties moeten:

a)

samengesteld zijn op een wijze die geen twijfel omtrent hun onpartijdigheid kan doen ontstaan;

b)

over voldoende bevoegdheden beschikken om een doeltreffende controle te kunnen uitoefenen en om hun beslissingen te doen naleven wanneer zij een uitspraak over klachten doen;

c)

hun beslissingen in beginsel met redenen omkleden.

Wanneer de in lid 2 bedoelde bevoegdheden uitsluitend door een administratieve instantie worden uitgeoefend, moeten de beslissingen altijd met redenen omkleed zijn. In dat geval moet voorts worden voorzien in procedures die de mogelijkheid bieden tot beroep bij de rechter tegen onjuist of onredelijk uitoefenen van de bevoegdheden van de administratieve instantie en tegen onjuist of onredelijk verzuim om deze bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 12

Rechterlijke en administratieve instanties: staving van beweringen

De lidstaten verlenen de rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden om, tijdens de in artikel 11 bedoelde civielrechtelijke of administratieve procedure,

a)

te eisen dat de handelaar bewijzen aandraagt voor de juistheid van de feitelijke beweringen in verband met een handelspraktijk indien, met inachtneming van de rechtmatige belangen van de handelaar en van elke andere partij bij de procedure, die eis passend lijkt, gelet op de omstandigheden van de zaak in kwestie, en

b)

feitelijke beweringen als onjuist te beschouwen, indien de overeenkomstig het bepaalde onder a) geëiste bewijzen niet worden aangedragen of door de rechterlijke of administratieve instantie onvoldoende worden geacht.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en treffen alle maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van deze sancties. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

Artikel 14

Wijzigingen in Richtlijn 84/450/EEG

Richtlijn 84/450/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Deze richtlijn beoogt handelaren te beschermen tegen misleidende reclame en de onbillijke gevolgen daarvan, en de voorwaarden vast te stellen waaronder vergelijkende reclame is geoorloofd.”.

2)

In artikel 2:

wordt punt 3 vervangen door:

„3.

wordt onder „handelaar” verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die handelt voor doeleinden welke betrekking hebben op zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, alsook eenieder die in naam van of namens een handelaar optreedt”;

wordt het volgende punt toegevoegd:

„4.

wordt onder „houder van een gedragscode” verstaan een instantie, met inbegrip van een handelaar of een groep handelaren, die verantwoordelijk is voor het opstellen en herzien van een gedragscode en/of voor het toezicht op de naleving ervan door degenen die zich eraan hebben gebonden”.

3)

Artikel 3 bis wordt vervangen door:

„Artikel 3 bis

1.   Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat deze:

a)

niet misleidend is in de zin van artikel 2, lid 2, artikel 3 en artikel 7, lid 1, van deze richtlijn of de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … (9) betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (10);

b)

goederen of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd;

c)

op objectieve wijze één of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze goederen en diensten, waartoe ook de prijs kan behoren, met elkaar vergelijkt;

d)

niet de goede naam schaadt van en zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent;

e)

voor producten met een oorsprongsbenaming in elk geval betrekking heeft op producten met dezelfde benaming;

f)

geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten;

g)

niet goederen of diensten voorstelt als een imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd handelsmerk of beschermde handelsnaam;

h)

er niet toe leidt dat onder handelaren de adverteerder met een concurrent wordt verward of dat de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward.

4)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten dragen zorg voor passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van misleidende reclame en voor de naleving van de bepalingen inzake vergelijkende reclame, zulks in het belang van handelaren en concurrenten. Daartoe behoren wettelijke bepalingen op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een rechtmatig belang hebben bij het bestrijden van misleidende reclame of het reguleren van vergelijkende reclame:

a)

in rechte kunnen optreden tegen dergelijke reclame of

b)

deze reclame kunnen voorleggen aan een administratieve instantie die bevoegd is, hetzij zelf een uitspraak te doen over een klacht, hetzij een passende gerechtelijke procedure in te leiden.

Elke lidstaat beslist welke procedure wordt gevolgd en of de rechterlijke of administratieve instantie mag eisen dat afdoening van de klacht eerst langs andere wegen, waaronder die vermeld in artikel 5, wordt beproefd.

Elke lidstaat beslist

a)

of deze rechtsmiddelen afzonderlijk of gezamenlijk tegen een aantal handelaren uit dezelfde economische sector mogen worden gebruikt en

b)

of deze rechtsmiddelen tegen de houder van een gedragscode mogen worden gebruikt als de gedragscode het niet-naleven van wettelijke voorschriften bevordert.”.

5)

Artikel 7, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Deze richtlijn belet de lidstaten niet voorschriften te handhaven of aan te nemen met het oog op een verdergaande bescherming van handelaren en concurrenten met betrekking tot misleidende reclame.”.

Artikel 15

Wijziging van Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 2002/65/EG

1)   Artikel 9 van Richtlijn 97/7/EG wordt vervangen door:

„Artikel 9

Niet-gevraagde leveringen

Gezien het verbod op het verstrekken van niet-gevraagde leveringen in Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … (11) betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (12) nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de consument vrij te stellen van elke tegenprestatie in geval van niet-gevraagde levering, waarbij het feit dat de consument niet reageert niet betekent dat hij met de levering instemt.

2)   Artikel 9 van Richtlijn 2002/65/EG wordt vervangen door:

„Artikel 9

Gezien het verbod op het verstrekken van niet-gevraagde leveringen in Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … (11) betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (13) en onverminderd de bepalingen van de lidstaten betreffende stilzwijgende verlenging van overeenkomsten op afstand, nemen de lidstaten, wanneer stilzwijgende verlenging is toegestaan, de nodige maatregelen om de consument vrij te stellen van elke verplichting in geval van niet-gevraagde levering, waarbij het feit dat de consument niet reageert niet betekent dat hij met de levering instemt.

Artikel 16

Wijziging van Richtlijn 98/27/EG en Verordening (EG) nr. 2006/2004

1)   In de bijlage bij Richtlijn 98/27/EG wordt punt 1 vervangen door:

„1.

Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van...... (11) betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PB L …).”.

2)   Aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (14) wordt het volgende punt toegevoegd:

„15.

Richtlijn 2005/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van … (15) betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PB L …).”.

Artikel 17

Informatie

De lidstaten nemen passende maatregelen om de consumenten op de hoogte te brengen van de nationale wettelijke bepalingen die met het oog op de omzetting van deze richtlijn zijn vastgesteld en moedigen, waar passend, handelaren en houders van een gedragscode aan om de consumenten over hun rechten in te lichten.

Artikel 18

Toetsing

1.   De Commissie legt uiterlijk vier jaar na … (16) aan het Europees Parlement en de Raad een uitvoerig verslag voor over de toepassing van de richtlijn, inzonderheid over de toepassing van artikel 4 en bijlage II, alsook over de mogelijkheden voor verdere harmonisatie en vereenvoudiging van de communautaire wetgeving inzake consumentenbescherming en, wat artikel 3, lid 5, betreft, over alle op communautair niveau vereiste maatregelen om te garanderen dat passende niveaus van consumentenbescherming worden gehandhaafd. Bij het verslag wordt indien nodig een voorstel tot herziening van deze richtlijn of van andere toepasselijke delen van het Gemeenschapsrecht gevoegd.

2.   Het Europees Parlement en de Raad streven ernaar om binnen twee jaar in overeenstemming met het Verdrag een besluit te nemen over eventuele voorstellen die uit hoofde van lid 1 door de Commissie worden ingediend.

Artikel 19

Omzetting

De lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om vóór … (16) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze bepalingen en eventuele latere wijzigingen.

Zij passen die bepalingen uiterlijk op … (17) toe. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 81.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 november 2004 en standpunt van het Europees Parlement van ….

(3)  PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18).

(4)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/65/EG (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16).

(5)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/65/EG.

(6)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

(7)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(8)  24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(9)  Deze richtlijn.

(10)  PB L …”.

(11)  Deze richtlijn.

(12)  PB L …”.

(13)  PB L …”.

(14)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(15)  Deze richtlijn.

(16)  24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(17)  30 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

HANDELSPRAKTIJKEN DIE ONDER ALLE OMSTANDIGHEDEN ALS ONEERLIJK WORDEN BESCHOUWD

Misleidende handelspraktijken

1.

Beweren een gedragscode te hebben ondertekend wanneer dit niet het geval is.

2.

Een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label aanbrengen zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben gekregen.

3.

Beweren dat een gedragscode door een publieke of andere instantie is erkend wanneer dit niet het geval is.

4.

Beweren dat een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl zulks niet het geval is, of iets dergelijks beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring wordt voldaan.

5.

Producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden zonder dat de handelaar aangeeft dat er een gegrond vermoeden bestaat dat hij deze producten of gelijkwaardige producten niet tegen die prijs kan leveren of door een andere handelaar kan doen leveren gedurende een periode en in hoeveelheden die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het product gevoerde reclame en de aangeboden prijs, redelijk zijn (lokkertjes).

6.

Producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden en vervolgens:

a)

weigeren het aangeboden artikel aan de consument te tonen, of

b)

weigeren een bestelling op te nemen of het product binnen een redelijke termijn te leveren, of

c)

een exemplaar van het artikel met gebreken tonen,

met de bedoeling om een ander product aan te prijzen („bait and switch”).

7.

Bedrieglijk beweren dat het product slechts gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn om de consument onmiddellijk te doen beslissen en hem geen kans of onvoldoende tijd te geven om een geïnformeerd besluit te nemen.

8.

Beloven de consumenten, met wie de handelaar voorafgaand aan de transactie heeft gecommuniceerd in een taal die geen officiële taal is van de lidstaat waar de handelaar gevestigd is, een klantendienst te verschaffen en deze dienst vervolgens enkel beschikbaar stellen in een andere taal zonder dit duidelijk aan de consument te laten weten alvorens deze zich tot de transactie verbindt.

9.

Beweren of anderszins de indruk wekken dat een product legaal kan worden verkocht wanneer dit niet het geval is.

10.

Wettelijke rechten van consumenten voorstellen als een onderscheidend kenmerk van het aanbod van de handelaar.

11.

Redactionele inhoud in de media, waarvoor de handelaar heeft betaald, gebruiken om reclame te maken voor een product, zonder dat dit duidelijk uit de inhoud of uit duidelijk door de consument identificeerbare beelden of geluiden blijkt (advertorial), zulks onverminderd het bepaalde in Richtlijn 89/552/EEG (1).

12.

Feitelijk onjuiste beweringen doen betreffende de aard en de omvang van het gevaar dat de persoonlijke veiligheid van de consument of zijn gezin zou bedreigen indien de consument het product niet koopt.

13.

Een piramidesysteem opzetten, beheren of promoten waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van goederen.

14.

Beweren dat de handelaar op het punt staat om zijn zaak stop te zetten of te verhuizen, indien zulks niet het geval is.

15.

Beweren dat producten het winnen bij kansspelen kunnen vergemakkelijken.

16.

Bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen.

17.

Feitelijk onjuiste informatie verstrekken over marktomstandigheden of de mogelijkheid om het product te bemachtigen met de bedoeling om de consument het product te doen aanschaffen tegen voorwaarden die minder gunstig zijn dan de normale marktvoorwaarden.

18.

In de context van een handelspraktijk beweren dat er een wedstrijd wordt georganiseerd of prijzen worden uitgeloofd zonder de aangekondigde prijzen of een redelijk alternatief daadwerkelijk toe te kennen.

19.

Een product als „gratis”, „voor niets”, „kosteloos” e.d. omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod, en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen.

20.

Marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dat niet het geval is.

Agressieve handelspraktijken

21.

De indruk geven dat de consument het pand niet mag verlaten alvorens er een overeenkomst is opgesteld.

22.

De consument thuis opzoeken en zijn verzoek om weg te gaan of niet meer terug te komen, negeren, behalve indien, en voorzover gerechtvaardigd volgens de nationale wetgeving, wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven.

23.

Hardnekkig en ongewenst aandringen per telefoon, fax, e-mail of andere afstandsmedia behalve indien er, voorzover gerechtvaardigd volgens de nationale wetgeving, wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven. Dit doet geen afbreuk aan artikel 10 van Richtlijn 97/7/EG en aan de Richtlijnen 95/46/EG (2) en 2002/58/EG.

24.

Een consument die op grond van een verzekeringspolis een vordering indient, om documenten vragen die redelijkerwijs niet relevant kunnen worden geacht om de geldigheid van de vordering te beoordelen, met de bedoeling om de consument ervan te weerhouden zijn contractuele rechten uit te oefenen.

25.

In reclame kinderen rechtstreeks oproepen om hun ouders of andere volwassenen ertoe over te halen voor hen geadverteerde producten te kopen. Deze bepaling laat artikel 16 van Richtlijn 89/552/EEG onverlet.

26.

Vragen om onmiddellijke dan wel uitgestelde betaling of om terugzending of bewaring van producten die de handelaar heeft geleverd, maar waar de consument niet om heeft gevraagd, tenzij het product een vervangingsgoed is zoals bedoeld in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 97/7/EG (niet-gevraagde leveringen).

27.

De consument uitdrukkelijk meedelen dat, als hij het product of de dienst niet koopt, de baan of de bestaansmiddelen van de handelaar in het gedrang komen.

28.

De indruk wekken dat de consument al een prijs heeft gewonnen zonder een aankoop te verrichten, als de prijs in feite pas bij aankoop van een product kan worden gewonnen of toegekend.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).

(2)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE II

COMMUNAUTAIRE WETSBEPALINGEN BETREFFENDE RECLAME EN COMMERCIËLE COMMUNICATIE

De artikelen 4 en 5 van Richtlijn 97/7/EG

Artikel 3 van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (1)

Artikel 3, lid 3, van Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (2)

Artikel 3, lid 4, van Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (3)

De artikelen 86 tot en met 100 van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (4)

De artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde aspecten van de elektronische handel in de interne markt (richtlijn elektronische handel) (5)

Artikel 1 quinquies van Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (6)

De artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2002/65/EG

Artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen (7)

De artikelen 12 en 13 van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (8)

Artikel 36 van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (9)

Artikel 19 van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (10)

De artikelen 31 en 43 van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf (derde richtlijn schadeverzekering) (11)

De artikelen 5, 7 en 8 van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden (12)


(1)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(2)  PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83.

(3)  PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27.

(4)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).

(5)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(6)  PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17.

(7)  PB L 41 van 13.2.2002, blz. 20.

(8)  PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3.

(9)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG van de Raad. (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35)

(10)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB L 228 van 11.8.1992, blz.1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(12)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

Op 24 juni 2003 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend voor een op artikel 95 van het Verdrag gebaseerde richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 84/450/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”).

2.

Het Europees Parlement heeft op 20 april 2004 advies in eerste lezing uitgebracht (1).

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht op 9 januari 2004 (2).

3.

Op 15 november 2004 heeft de Raad zijn gemeenschappelijke standpunt vastgesteld volgens artikel 251 van het Verdrag.

II.   DOEL

De richtlijn is bedoeld ter harmonisatie van de voorschriften in de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten waardoor de economische belangen van consumenten worden geschaad, en als bijdrage tot de goede werking van de interne markt en de totstandbrenging van een hoog niveau van consumentenbescherming.

De tekst:

bevat een omschrijving van de voorwaarden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk;

voorziet in een algemeen verbod op dergelijke oneerlijke praktijken; er wordt veel aandacht besteed aan twee belangrijke soorten oneerlijke praktijken (misleidende en agressieve).

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJKE STANDPUNT

1.   Algemeen

In het algemeen heeft de Raad het advies in eerste lezing van het Europees Parlement en het standpunt van de Commissie over dit advies gevolgd. De Raad heeft 51 van de 58 door de Commissie aanvaarde amendementen verwerkt in zijn gemeenschappelijke standpunt, hetzij in hun geheel, hetzij ten dele. Ook heeft de Raad vier aanvankelijk voor de Commissie onaanvaardbare amendementen (43, 64, 91 en 110) bekrachtigd.

Het gemeenschappelijke standpunt is het resultaat van een afweging van problemen en belangen, met als belangrijkste resultaten:

handhaving van het algemene verbod op oneerlijke handelspraktijken (artikel 5), met in bijlage I een lijst van die praktijken welke onder alle omstandigheden als oneerlijk moeten worden beschouwd;

handhaving van het voorstel om de gemiddelde consument als maatstaf te hanteren, maar met opneming van expliciete bepalingen ter bescherming van kwetsbare consumenten (met name in artikel 5, lid 3);

schrapping van de clausule „land van oorsprong”, die aanvankelijk door de Commissie was voorgesteld;

handhaving van de tekst betreffende het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van goederen, waarbij aan het vrije verkeer geen beperkingen mogen worden opgelegd om redenen die vallen binnen het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied (artikel 4);

tijdelijke toestemming voor de lidstaten om op het gebied dat bij deze richtlijn wordt geharmoniseerd, nationale bepalingen toe te passen die strenger of prescriptiever zijn dan deze richtlijn en de uitvoering vormen van richtlijnen die bepalingen bevatten betreffende minimale harmonisering (artikel 3, leden 5 en 6);

verduidelijking van het toepassingsgebied van de richtlijn, met name ten aanzien van bepaalde beroepen, producten en activiteiten (artikel 3, leden 8, 9 en 10);

invoeging van toetsingsclausule (artikel 18).

De Commissie heeft ingestemd met het gemeenschappelijke standpunt waarover de Raad overeenstemming had bereikt.

2.   De amendementen van het Europees Parlement

In zijn plenaire stemming van 20 april 2004 heeft het Europees Parlement 94 amendementen op het voorstel aangenomen.

De Raad:

a)

heeft in het gemeenschappelijke standpunt zeven amendementen ongewijzigd overgenomen:

Overwegingen

Amendement nr. 1 (overweging 6 - doel/toepassingsgebied)

Amendement nr. 5 (overweging 10 - doel/toepassingsgebied)

Amendement nr. 10 (overweging 14 - gedragscodes)

Artikelen

Amendement nr. 19 (artikel 2, onder h): definitie van „code op communautair niveau”)

Amendement nr. 23 (artikel 2, onder l): definitie van „ongepaste beïnvloeding”)

Bijlagen

Amendement nr. 71 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 5)

Amendement nr. 91 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken”, punt 7);

b)

heeft in het gemeenschappelijke standpunt 48 amendementen, gedeeltelijk en/of geherformuleerd dan wel met andere wijzigingen, opgenomen:

Overwegingen

Amendement nr. 112 (aanhaling 1: toevoeging van artikel 153 van het Verdrag als aanvullende rechtsgrond): er is een nieuwe overweging 1 toegevoegd, waarin verwezen wordt naar artikel 153

Amendement nr. 105 (overweging 5: doel/toepassingsgebied): amendement verwerkt in de nieuwe formulering van overweging 6, waarin het verband met nationale voorschriften op gebieden die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, wordt verduidelijkt

Amendement nr. 6 (overweging 11: gelijkende of welhaast gelijke („look-alike”) producten en wederrechtelijk gebruik van een benaming („passing-off”)): het doel van het amendement is in aanmerking genomen bij de nieuwe formulering van overweging 14

Amendement nr. 7 (overweging 11 bis (nieuw): status van bijlage I, „Misleidende handelspraktijken”): met de door het amendement beoogde gevolgen is rekening gehouden in de nieuwe formulering van overweging 17

Amendement nr. 8 (overweging 13: kwetsbare consumenten): met het in het amendement aangesneden probleem is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van overweging 19, waarin verduidelijkt wordt wat wordt verstaan onder een kwetsbare consument

Amendement nr. 106 (overweging 13 bis (nieuw): kwetsbare consumenten): met het in het amendement aangesneden probleem is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van overweging 19 (zie ook amendement nr. 8)

Amendement nr. 9 (overweging 14: gedragscodes): het met het amendement beoogde doel is in aanmerking genomen bij de nieuwe formulering van overweging 20, waarbij de tekst enigermate is aangepast in overeenstemming met de bestaande wetgeving

Artikelen

Amendement nr. 107 (artikel 2, onder b): definitie van „gemiddelde of gewone consument”): met het amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van overweging 18

Amendement nr. 13 (artikel 2, onder b bis) (nieuw): definitie van „bijzondere groep consumenten”): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van artikel 5, lid 3 (zie ook amendement nr. 8)

Amendement nr. 14 (artikel 2, onder c): definitie van „verkoper of leverancier”): met het doel van het amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van onder b), waarbij in aanmerking genomen is dat aansprakelijkheid niet gereguleerd wordt in de onderhavige richtlijn

Amendement nr. 17 (artikel 2, onder g): definitie van „gedragscode”): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van letter f)

Amendement nr. 104 (artikel 2, onder g): definitie van „gedragscode”): in de nieuwe formulering van overweging 20 is rekening gehouden met dit amendement

Amendementen nrs. 21 en 108 (artikel 2, onder j): definitie van „professionele toewijding”): de in deze amendementen vervatte concepten zijn verwerkt in de nieuwe formulering van letter h)

Amendement nr. 24 (artikel 2, punt 1 bis) (nieuw): definitie van „vaste verbintenis”): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van artikel 6, lid 2, onder b)

Amendement nr. 25 (artikel 3, lid 1: toepassingsgebied): het eerste deel van het amendement is overgenomen in dit lid, terwijl het tweede deel reeds bestreken wordt door artikel 2, onder k)

Amendement nr. 27 (artikel 3, lid 6 bis (nieuw): toepassingsgebied): met dit amendement is rekening gehouden in artikel 3, leden 8, 9 en 10

Amendement nr. 28 (artikel 4, lid 2 bis (nieuw): toepassingsgebied): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van overweging 9

Amendement nr. 109 (artikel 4, leden 2 ter en 2 quater (nieuw) - tijdelijke afwijking): het amendement is, enigszins anders geformuleerd, overgenomen in artikel 3, leden 5 en 6

Amendement nr. 29 (artikel 5, lid 2, eerste streepje: goede trouw): met dit amendement is rekening gehouden in de nieuwe formulering van artikel 2, onder h) (zie ook amendement nr. 108)

Amendement nr. 110 (artikel 5, lid 2, tweede streepje: kwetsbare consument): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van artikel 5, lid 3 (zie ook amendement nr. 8)

Amendement nr. 33 (artikel 5, lid 4: wijziging van de inhoud van bijlage I): met dit amendement is rekening gehouden in de nieuwe formulering van het lid, alsmede in overweging 17

Amendement nr. 34 (artikel 6, lid 1, inleidend gedeelte: begrip „misleidende handelspraktijk”): met dit amendement is rekening gehouden in artikel 2, onder k)

Amendement nr. 37 (artikel 6, lid 1, onder f): begrip „misleidende handelspraktijk”): door de schrapping van het punt is het in dit amendement genoemde probleem opgelost

Amendement nr. 39 (artikel 6, lid 2, inleidende zin: begrip „misleidende handelspraktijk”): met dit amendement is rekening gehouden in artikel 2, onder k)

Amendement nr. 40 (artikel 6, lid 2, onder b), derde streepje (nieuw): begrip „misleidende handelspraktijk” ): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van artikel 6, lid 2, onder b), tweede streepje

Amendementen nrs. 43, 44 en 45 (artikel 7, lid 1: begrip „misleidende nalatingen”): met deze amendementen is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van artikel 7, leden 1 en 3

Amendement nr. 47 (artikel 7, lid 2: begrip „misleidende nalatingen”): met het tweede deel van dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van het lid, terwijl het eerste gedeelte wordt bestreken door artikel 7, leden 1 en 3

Amendementen nrs. 111 en 59 (artikel 9, onder c): uitbuiten van bepaalde tegenslagen of omstandigheden: het met het amendement beoogde doel is in aanmerking genomen bij de nieuwe formulering van het punt

Amendement nr. 103 (artikel 10: naleving van gedragscodes): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van het artikel

Amendement nr. 61 (artikel 10, lid 1 (nieuw): inhoud en opstelling van gedragscodes): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van overweging 20 (zie ook amendement nr. 9)

Amendementen nrs. 64 en 65 (artikel 11, lid 1, vierde alinea: niet-aansprakelijkheid van de houder van een gedragscode): het in deze amendementen aangesneden probleem is opgelost door de nieuwe formulering van artikel 11, lid 1, vierde alinea, tweede streepje

Amendement nr. 67 (artikel 14, lid 5: niet-aansprakelijkheid van de houder van een gedragscode): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van artikel 14, lid 4, tweede alinea, onder b) (zie de amendementen nrs. 64 en 65)

Amendement nr. 68 (artikel 17: omzetting van de toekomstige richtlijn): met dit amendement is rekening gehouden bij de nieuwe formulering van dit punt

Amendement nr. 69 (artikel 17 bis (nieuw): aanpassing): met dit amendement is rekening gehouden in artikel 18, met enige herformuleringen

Bijlagen

Amendement nr. 99 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 3): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van punt 5

Amendement nr. 73 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 9): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van punt 12

Amendement nr. 76 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 12): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van het nieuwe punt 14

Amendement nr. 84 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 12 nonies (nieuw)): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van het nieuwe punt 18, met enkele wijzigingen ter verduidelijking van de toepassing ervan

Amendement nr. 85 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken”, punt 2); met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van het nieuwe punt 22, met enkele wijzigingen ter verduidelijking van de toepassing ervan

Amendement nr. 87 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken”, punt 3, alinea 1 bis) (nieuw)): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van het nieuwe punt 23, ter verduidelijking van de toepassing ervan

Amendement nr. 88 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken”, punt 4): met dit amendement is rekening gehouden door het punt te schrappen

Amendement nr. 90 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken”, punt 6): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van het nieuwe punt 25, waarbij enkele wijzigingen zijn aangebracht ter verduidelijking van de toepassing ervan

Amendement nr. 92 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken” punt 7): met dit amendement is rekening gehouden bij de formulering van het nieuwe punt 26, waarbij enkele wijzigingen zijn aangebracht ter verduidelijking van de toepassing ervan;

c)

heeft 39 amendementen niet in het gemeenschappelijke standpunt verwerkt (2, 3, 4, 15, 18, 20, 22, 26, 32, 36, 46, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 57, 60, 62, 63, 66, 70, 97, 72, 74, 75, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 86, 89 en 94).

Ten aanzien van de amendementen nrs. 3, 15, 18, 20, 22, 26, 32, 36, 46, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 57, 63, 66, 70, 97, 74, 75, 77, 78, 79, 81, 82, 83, 86 en 94 heeft de Raad zich aangesloten bij het standpunt van de Commissie.

Met betrekking tot de amendementen nrs. 2, 4, 60, 62, 72, 80 en 89, die geheel of ten dele door de Commissie aanvaard zijn maar niet in het gemeenschappelijke standpunt zijn verwerkt, dient het volgende te worden opgemerkt:

Overwegingen

Amendement nr. 2 (overweging 8: doel/toepassingsgebied van de toekomstige richtlijn): de in het amendement voorgestelde formulering zou ten koste gaan van de zekerheid omtrent de harmoniserende werking van de richtlijn, terwijl uit de nieuwe formulering van overweging 11 blijkt dat het toepassingsgebied van de tekst beperkt is

Amendement nr. 4 (overweging 10: doel/toepassingsgebied): de in het amendement voorgestelde formulering zou ten koste gaan van de zekerheid dat, op het bij de richtlijn geharmoniseerde gebied, de lidstaten geen algemene verboden in stand kunnen houden die niet in overeenstemming zijn met het in de richtlijn bepaalde

Artikelen

Amendement nr. 60 (artikel 9, onder e): goede trouw): de bewijslast dient buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te vallen, zoals in overweging 21 is aangegeven; het amendement kon derhalve niet worden aanvaard

Amendement nr. 62 (artikel 10, lid 1 bis (nieuw): optionele procedures): de richtlijn reguleert niet de aard van de procedures waarop in het kader van artikel 10 een beroep kan worden gedaan, en de in het amendement bedoelde mogelijkheden zijn derhalve reeds voorhanden;

Bijlagen

Amendement nr. 72 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 8): het amendement kon niet worden aanvaard, omdat het geen omschrijving bevat van een praktijk die in alle omstandigheden oneerlijk is, terwijl dit nu juist het criterium is voor de vermelding in de bijlage

Amendement nr. 80 (bijlage 1, „Misleidende handelspraktijken”, punt 12 quinquies (nieuw)): de in het amendement omschreven praktijk valt in de praktijk moeilijk te onderscheiden van een rechtmatige praktijk

Amendement nr. 89 (bijlage 1, „Agressieve handelspraktijken”, punt 5): de bedoeling van het amendement is niet duidelijk, maar de formulering zou met name betrekking kunnen hebben op niet-consumenten (die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen).

3.   Andere door de Raad toegevoegde nieuwe elementen

De andere nieuwe elementen in het gemeenschappelijke standpunt zijn de volgende:

de aanpassing van verschillende definities (de definities in artikel 2 van „uitnodiging tot aankoop” en „ongepaste beïnvloeding” zijn gewijzigd, er is een nieuwe definitie toegevoegd van „besluit over een transactie” en de definities van „gewone consument” en „code op communautair niveau” zijn geschrapt);

aanpassingen in de criteria voor misleidende handelingen (artikel 6);

verduidelijking omtrent de status en de inhoud van de bijlagen (de bijlagen zijn op enkele punten gewijzigd, nieuwe overwegingen 15 en 17 over de status van de bijlagen zijn toegevoegd, artikel 5, lid 5, betreffende bijlage I is dienovereenkomstig gewijzigd).

IV.   CONCLUSIE

De Raad is van mening dat zijn gemeenschappelijke standpunt, waarin de in onderdeel III, punt 2, onder a) en b), genoemde amendementen zijn verwerkt, naar behoren tegemoetkomt aan het advies van het Europees Parlement in eerste lezing.

Deze oplossing is evenwichtig en staat borg voor consumentenbescherming én voor de goede werking van de interne markt, aangezien dit nieuwe gemeenschappelijke kader een vereenvoudiging betekent van het wetgevingsklimaat waarin handelaren en consumenten actief zijn, terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van consumentenbescherming wordt gewaarborgd.


(1)  PB C 104 E van 30.4.2004.

(2)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 81.


15.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 38/21


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 7/2005

vastgesteld door de Raad op 15 november 2004

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2005 van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71

(2005/C 38 E/02)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EEG) nr. 1408/71van de Raad (3) en in Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad (4) dienen een aantal wijzigingen te worden aangebracht teneinde rekening te houden met de recente ontwikkelingen van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de toepassing van deze verordeningen te vergemakkelijken en de veranderingen weer te geven die zich in de wetgeving van de lidstaten op het gebied van de sociale zekerheid hebben voorgedaan.

(2)

Om de ontwikkelingen in de rechtspraak in aanmerking te nemen, moeten gevolgen worden getrokken uit de arresten die met name zijn geveld in de zaak-Johann Franz Duchon/Pensionsversicherungsanstalt der Angestellten (5) en in de zaak-Office national de l'emploi/Calogero Spataro (6).

(3)

Gelet op de arresten Friedrich Jauch/Pensionsversicherungsanstalt der Arbeiter, en Ghislain Leclere en Alina Deaconescu tegen Caisse nationale des prestations familiales (7) over de kwalificatie van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, moeten met het oog op de rechtszekerheid de twee cumulatieve criteria waarmee rekening dient te worden gehouden worden gepreciseerd, zodat dergelijke prestaties rechtsgeldig kunnen zijn opgenomen in bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Op grond hiervan dient de bijlage te worden herzien, tevens rekening houdend met de wetswijzigingen die zich in de lidstaten hebben voorgedaan met betrekking tot dit soort prestaties die gezien hun gemengde aard het voorwerp van een specifieke coördinatie uitmaken. Om de rechten van de begunstigden te beschermen, moeten voorts de overgangsbepalingen worden vastgesteld voor de prestatie die het voorwerp uitmaakte van het bovengenoemde arrest-Jauch.

(4)

Op grond van de rechtspraak betreffende de verhoudingen tussen Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de bepalingen van de bilaterale socialezekerheidsovereenkomsten dient bijlage III van die verordening te worden herzien. De vermelding in deel A van bijlage III is namelijk slechts verantwoord in twee gevallen: indien ze gunstiger is voor de migrerende werknemers (8), of indien ze specifieke en uitzonderlijke situaties betreft, die meestal met historische omstandigheden verband houden. Vermelding in deel B kan slechts indien uitzonderlijke en objectieve situaties een afwijking van artikel 3, lid 1, van die verordening en van de artikelen 12, 39 en 42 van het Verdrag verantwoorden (9).

(5)

Om de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 te vergemakkelijken, moet in bepalingen worden voorzien enerzijds voor de ambtenaren en met hen gelijkgestelden en anderzijds voor het rijdend, varend of vliegend personeel van ondernemingen voor internationaal vervoer van personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren, en moet ook worden bepaald hoe het bedrag wordt berekend dat in het kader van artikel 23 van die verordening in aanmerking moet worden genomen.

(6)

De herziening van bijlage II bis bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 zal leiden tot de schrapping van een aantal bestaande vermeldingen en, rekening houdend met wijzigingen in de nationale wetgeving van sommige lidstaten, tot de opname van bepaalde nieuwe vermeldingen. In het laatste geval moeten de lidstaten nagaan of overgangsregelingen of bilaterale oplossingen nodig zijn om rekening te houden met de situatie van personen van wie de verkregen rechten dientengevolge kunnen worden aangetast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 3, lid 1, worden de woorden „Personen die op het grondgebied van één der lidstaten wonen” geschrapt;

b)

in artikel 3, lid 3, worden de woorden „alsmede uit bepalingen van verdragen welke krachtens artikel 8, lid 1, worden gesloten,” geschrapt.

2)

Artikel 4, lid 2 bis, wordt vervangen door de volgende tekst:

„2 bis.   Dit artikel is van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties waarop wetgeving van toepassing is die, wegens haar personele werkingssfeer, doelstellingen en/of de voorwaarden voor het ingaan van een recht, kenmerken heeft van zowel de in artikel 4, lid 1, bedoelde socialezekerheidswetgeving als van de bijstand.

„Bijzondere niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” zijn prestaties die:

a)

bedoeld zijn:

i)

voor de extra, aanvullende of bijkomende dekking van de gebeurtenissen in de in artikel 4, lid 1, vermelde takken van de sociale zekerheid en om de betrokken personen een minimum voor levensonderhoud te garanderen in verhouding tot de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat; of

ii)

om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden, die nauw aansluit bij hun sociale omstandigheden in de betrokken lidstaat, en

b)

uitsluitend worden gefinancierd door de verplichte belastingen ter dekking van de algemene openbare uitgaven en waarvoor de voorwaarden voor de toekenning en berekening niet afhankelijk zijn van de betaling van enige premie of bijdrage door de betrokkene. Prestaties ter aanvulling van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties mogen evenwel niet alleen om die reden als op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties worden beschouwd, en

c)

zijn opgenomen in bijlage II bis.”.

3)

Artikel 7, lid 2, onder c) wordt vervangen door:

„c)

bepaalde bepalingen van verdragen op het gebied van de sociale zekerheid die lidstaten vóór deze verordening van toepassing wordt, hebben gesloten, wanneer zij gunstiger zijn voor de rechthebbenden of indien zij voortvloeien uit specifieke historische omstandigheden en een in de tijd beperkt effect hebben, mits die bepalingen in bijlage III worden vermeld.”.

4)

Artikel 9 bis wordt vervangen door:

„Artikel 9 bis

Verlenging van de referentieperiode

Indien de wetgeving van een lidstaat de erkenning van het recht op een prestatie afhankelijk stelt van de vervulling van een minimumverzekeringstijdvak gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis (referentieperiode) en wanneer in deze wetgeving wordt bepaald dat de bedoelde referentieperiode wordt verlengd met tijdvakken waarin uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat uitkeringen zijn verleend of door tijdvakken die op het grondgebied van die lidstaat aan de opvoeding van de kinderen werden gewijd, dan wordt de bedoelde referentieperiode eveneens verlengd met tijdvakken waarin uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat invaliditeits- of ouderdomspensioenen, of prestaties wegens ziekte, werkloosheid, arbeidsongeval of beroepsziekte zijn verleend en met tijdvakken die op het grondgebied van een andere lidstaat aan de opvoeding van kinderen werden gewijd.”.

5)

In artikel 10 bis wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De bepalingen van artikel 10 en van titel III zijn niet van toepassing op de in artikel 4, lid 2 bis, bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties. De personen waarop deze verordening van toepassing is, ontvangen deze prestaties uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar zij wonen en krachtens de wetgeving van die lidstaat, voorzover deze prestaties zijn vermeld in bijlage II bis. De prestaties worden door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.”.

6)

In artikel 23 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd:

„2 bis.   De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing in de gevallen waarin er in de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving een bepaalde referentieperiode is vastgesteld en deze periode in het betrokken geval volledig of gedeeltelijk overeenstemt met de tijdvakken welke de betrokkene krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten heeft vervuld.”.

7)

In artikel 35 wordt lid 2 geschrapt.

8)

In artikel 69 wordt lid 4 geschrapt.

9)

De volgende artikelen 95 septies en 95 octies worden ingevoegd:

„Artikel 95 septies

Overgangsbepalingen met betrekking tot bijlage II, sectie I, rubrieken „D. DUITSLAND” en „R. OOSTENRIJK”

1.   Aan bijlage II, sectie I, rubriek „D. DUITSLAND” en „R. OOSTENRIJK”, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. .../2005 van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 kan geen enkel recht worden ontleend voor de periode voorafgaand aan 1 januari 2005.

2.   Voor de vaststelling van de aan deze verordening te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering, alsmede eventueel met elk tijdvak van arbeid, werkzaamheden anders dan in loondienst of wonen, dat krachtens de wetgeving van een lidstaat vóór 1 januari 2005 is vervuld.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 ontstaat krachtens deze verordening zelfs dan een recht, wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis die vóór 1 januari 2005 heeft plaatsgevonden.

4.   Elke uitkering welke in verband met de nationaliteit van de betrokkene dan wel met diens woonplaats niet is vastgesteld dan wel is geschorst, wordt op verzoek van de betrokkene vastgesteld of hervat met ingang van 1 januari 2005, mits de vroeger vastgestelde rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.

5.   De rechten van de betrokkenen wier pensioen of rente vóór 1 januari 2005 werd vastgesteld, kunnen op hun verzoek, met inachtneming van deze verordening, worden herzien. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de overige in artikel 78 bedoelde uitkeringen.

6.   Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek binnen twee jaar na 1 januari 2005 wordt ingediend, worden de rechten die uit deze verordening voortvloeien met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige lidstaat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten op de betrokkenen kunnen worden toegepast.

7.   Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na 1 januari 2005 wordt ingediend, worden de niet vervallen of verjaarde rechten met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend, verkregen, tenzij gunstigere bepalingen van de wetgeving van enige lidstaat van toepassing zijn.

Artikel 95 octies

Overgangsbepalingen betreffende de schrapping van de vermelding in bijlage II bis van de Oostenrijkse bijstand (Pflegegeld)

In het geval van de verzoeken om bijstand uit hoofde van de federale Oostenrijkse bijstandswet (Bundespflegegeldgesetz) die uiterlijk op 8 maart 2001 zijn ingediend, blijft deze bepaling op grond van artikel 10 bis, lid 3, van deze verordening van toepassing zolang de begunstigde van de bijstand na 8 maart 2001 in Oostenrijk blijft wonen (10).

10)

De bijlagen II, II bis, III, IV en VI worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I van deze verordening.

Artikel 2

Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4 wordt lid 11 geschrapt.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 quater

Formaliteiten in geval van toepassing van artikel 13, lid 2, onder d), van de verordening op ambtenaren en met hen gelijkgestelden

Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder d), verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wettelijke regeling van toepassing is een bewijs waarin wordt verklaard dat de ambtenaar of de met hem gelijkgestelde aan de wetgeving van deze lidstaat is onderworpen.”.

3)

Artikel 12 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

b)

de inleidende zin wordt vervangen door:

„Voor de toepassing van artikel 14, leden 2 en 3, van artikel 14 bis, leden 2, 3 en 4, en van artikel 14 quater van de verordening gelden de volgende regels:”;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Indien degene die overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), van de verordening behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke internationaal vervoer verricht, onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich, naar gelang van het geval, ofwel de zetel van de onderneming, ofwel het filiaal of de vaste vertegenwoordiging waar hij werkzaam is, bevindt, dan wel zijn woonplaats of de plaats waar hij in hoofdzaak werkzaam is, verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van deze lidstaat is onderworpen.”.

4)

Artikel 32 bis wordt geschrapt.

5)

De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig bijlage II van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 9), van deze verordening met betrekking tot artikel 95 septies van Verordening (EEG) nr. 1408/71, bijlage I, punt 1, onder a) en b), en bijlage II, punten 2 en 4, zijn van toepassing vanaf 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 118.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 11 maart 2004 (PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 804), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 november 2004 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Verordening bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 (PB L 29 van 30.1.1997, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 6.4.2004, blz. 1) en ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsverordening bij Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004.

(5)  Arrest van 18 april 2002 in zaak C-290/00 (Jurispr. 2002, blz. I-3567).

(6)  Arrest van 13 juni 1996 in zaak C-170/95 (Jurispr. 1996, blz. I-2921).

(7)  Arresten van 8 maart 2001 in zaak C-215/99 (Jurispr. 2001, blz. I-1901) en van 31 mei 2001 in zaak C-43/99 (Jurispr. 2001, blz. I-4265).

(8)  Het beginsel van de meest gunstige behandeling is door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in herinnering gebracht in zijn arresten van 7 februari 1991, zaak C-227/89, Ludwig Rönfeldt, Jurispr. 1991, blz. I-323; van 9 november 1995, zaak C-475/93, Jurispr. 1995, blz. I-3813; van 9 november 2000, zaak C-75/99, Jurispr. 2000, blz. I-9399; en van 5 februari 2002, zaak C-277/99, Jurispr. 2002, blz. I-1261.

(9)  Arrest van 30 april 1996, zaak C-214/94, Jurispr. 1996, blz. I-2253;

Arrest van 30 april 1996, zaak C-308/96, Jurispr. 1996, blz. I-2097, en

Arrest van 15 januari 2002, zaak C-55/2000, Jurispr. 2002, blz. I-413.

(10)  PB L …”.


BIJLAGE I

De bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in sectie I, in de rubriek „D. DUITSLAND”, wordt de tekst vervangen door de vermelding „niet van toepassing”;

b)

in sectie I, in de rubriek „R. OOSTENRIJK”, wordt de tekst vervangen door de vermelding „niet van toepassing”;

c)

sectie II wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de rubriek „G. SPANJE” wordt de vermelding „Geen” vervangen door:

„Uitkeringen bij geboorte (uitkeringen in de vorm van een eenmalig bedrag voor de geboorte van het derde en de volgende kinderen en uitkeringen in de vorm van een eenmalig bedrag bij een meervoudige geboorte.)”;

ii)

in de rubriek „H. FRANKRIJK” wordt de tekst vervangen door:

„geboorte- of adoptietoelage van de prestaties bij geboorte en bij adoptie (prestation d'accueil du jeune enfant — PAJE)”;

iii)

in de rubriek „W. FINLAND” wordt de tekst door de volgende tekst vervangen:

„Het moederschapspakket, de uitkering ineens bij bevalling en de uitkering ineens ter vergoeding van de kosten van internationale adoptie op grond van de Wet inzake de uitkering bij bevalling”;

d)

in sectie III, rubriek „D. DUITSLAND”, wordt punt b) geschrapt.

2)

Bijlage II bis wordt vervangen door de onderstaande tekst die de ongewijzigde vermeldingen omvat zoals die zijn opgenomen in de Toetredingsakte van 2003:

A.   BELGIË

a)

De inkomensvervangende tegemoetkoming (wet van 27 februari 1987).

b)

Gewaarborgd inkomen voor bejaarden (wet van 22 maart 2001).

B.   TSJECHISCHE REPUBLIEK

Sociale uitkering (Wet nr. 117/1995 Sb. betreffende het overheidsstelsel van sociale bijstand).

C.   DENEMARKEN

Huisvestingskosten van gepensioneerden (wet op de steun voor individuele huisvesting, gecodificeerd bij Wet nr. 204 van 29 maart 1995).

D.   DUITSLAND

Basisinkomen voor levensonderhoud voor ouderen en voor personen met een verminderde verdiencapaciteit uit hoofde van hoofdstuk 4 van boek XII van het Sociaal Wetboek.

E.   ESTLAND

a)

Uitkering voor meerderjarige gehandicapten (wet sociale prestaties voor gehandicapten van 27 januari 1999).

b)

Overheidsuitkering bij werkloosheid (wet sociale bescherming van werklozen van 1 oktober 2000).

F.   GRIEKENLAND

De bijzondere prestaties voor bejaarden (Wet nr. 1296/82).

G.   SPANJE

a)

Het gegarandeerd minimuminkomen (Wet nr. 13/82 van 7 april 1982).

b)

Bijstandsuitkeringen voor bejaarden en arbeidsongeschikte invaliden (Koninklijk Besluit nr. 2620/81 van 24 juli 1981).

c)

De premievrije invaliditeits- en ouderdomspensioenen bedoeld in lid 1 van artikel 38 van de herziene tekst van de algemene wet betreffende de sociale zekerheid, goedgekeurd bij Koninklijk Wetsbesluit nr. 1/1994 van 20 juni 1994.

d)

Uitkeringen ter bevordering van de mobiliteit en ter vergoeding van vervoerskosten (Wet nr. 13/1982 van 7 april 1982).

H.   FRANKRIJK

a)

De aanvullende uitkeringen van het Fonds Spécial d'Invalidité en het Fonds de Solidarité Vieillesse (wet van 30 juni 1956, gecodificeerd in Boek VIII van het wetboek sociale zekerheid).

b)

De uitkering voor gehandicapte volwassenen (wet van 30 juni 1975, gecodificeerd in Boek VIII van het wetboek sociale zekerheid).

c)

De bijzondere uitkering (wet van 10 juli 1952, gecodificeerd in Boek VIII van het wetboek sociale zekerheid).

I.   IERLAND

a)

De bijstand bij werkloosheid (Social Welfare (Consolidation) Act 1993, derde deel hoofdstuk 2).

b)

De (premievrije) ouderdomspensioenen (Social Welfare (Consolidation) Act 1993, derde deel, hoofdstuk 4).

c)

Het (premievrije) pensioen voor weduwen en weduwnaars (Social Welfare (Consolidation) Act 1993, derde deel, hoofdstuk 6, zoals gewijzigd bij het vijfde deel van de Social Welfare Act 1997).

d)

De invaliditeitsuitkering (Social Welfare Act 1996, vierde deel).

e)

De mobiliteitstoelage (Health Act 1970, sectie 61).

f)

Het blindenpensioen (Social Welfare (Consolidation) Act 1993, derde deel, hoofdstuk 5).

J.   ITALIË

a)

Sociaal pensioen voor onderdanen zonder inkomsten (Wet nr. 153 van 30 april 1969).

b)

Pensioenen, uitkeringen en vergoedingen voor niet-oorlogsinvaliden of -gehandicapten (Wet nr. 118 van 30 maart 1974, Wet nr. 18 van 11 februari 1980 en Wet nr. 508 van 23 november 1988).

c)

Pensioen en vergoedingen voor doofstommen (Wet nr. 381 van 26 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988).

d)

Pensioenen en vergoedingen voor niet-oorlogsblinden (Wet nr. 382 van 27 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988).

e)

De aanvulling op het minimumpensioen (Wet nr. 218 van 4 april 1952, Wet nr. 638 van 11 november 1983 en Wet nr. 407 van 29 december 1990).

f)

De aanvulling op de invaliditeitsuitkering (Wet nr. 222 van 12 juni 1984).

g)

Het sociale pensioen (Wet nr. 335 van 8 augustus 1995).

h)

Het sociale supplement (artikel 1, leden 1 en 12, van Wet nr. 544 van 29 december 1988 en latere wijzigingen).

K.   CYPRUS

a)

Sociaal pensioen (wet op de sociale pensioenen van 1995 (Wet 25(I)/95), zoals gewijzigd).

b)

Uitkering bij zware motorische handicap (Besluiten 38.210 van 16 oktober 1992, 41.370 van 1 augustus 1994, 46.183 van 11 juni 1997 en 53.675 van 16 mei 2001 van de Raad van ministers).

c)

Bijzondere toelage voor blinden (wet bijzondere toelagen (Wet 77(I)/96), zoals gewijzigd).

L.   LETLAND

a)

Overheidsprestatie in het kader van de sociale zekerheid (Socialebijstandswet van 26 oktober 1995).

b)

Uitkering ter compensatie van vervoerskosten van gehandicapten met verminderde mobiliteit (Socialebijstandswet van 26 oktober 1995).

M.   LITOUWEN

a)

Sociaal pensioen (wet van 1994 betreffende het sociaal pensioen).

b)

Bijzondere compensatie van vervoerskosten voor gehandicapten met mobiliteitsproblemen (artikel 7 van de wet van 2000 betreffende de compensatie van vervoerskosten).

N.   LUXEMBURG

Inkomen voor zwaar gehandicapten (artikel 1, lid 2, wet van 12 september 2003), met uitzondering van personen die erkend zijn als gehandicapte werknemers en tewerkgesteld zijn op de reguliere arbeidsmarkt of in een beschermde omgeving.

O.   HONGARIJE

a)

Invaliditeitsrente (Besluit nr. 83/1987 (XII 27) van de Raad van ministers betreffende de invaliditeitsrente).

b)

Niet op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomsuitkering (Wet III van 1993 betreffende het sociale beleid en sociale prestaties).

c)

Vervoersuitkering (Regeringsbesluit nr. 164/1995 (XII 27) betreffende vervoersuitkeringen voor personen met een zware fysieke handicap).

P.   MALTA

a)

Aanvullende uitkering (artikel 73 van de Socialezekerheidswet (hoofdstuk 318) van 1987).

b)

Ouderdomspensioen (Socialezekerheidswet (hoofdstuk 318) van 1987).

Q.   NEDERLAND

a)

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (van 24 april 1997, WAJONG).

b)

Toeslagenwet van 6 november 1986 (TW).

R.   OOSTENRIJK

De compenserende aanvulling (federale wet van 9 september 1955 betreffende de algemene sociale verzekering (ASVG — Allgemeines Sozialversicherungsgesetz), de federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor personen die in de handel werken (GSVG — Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz) en de federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor landbouwers (BSVG — Bauernsozialversicherungsgesetz).

S.   POLEN

Sociaal pensioen (Socialebijstandswet van 29 november 1990).

T.   PORTUGAL

a)

Het (premievrije) ouderdoms- en invaliditeitspensioen (Wetsbesluit nr. 464/80 van 13 oktober 1980).

b)

Het premievrije weduwen/weduwenaarspensioen (Toepassingsverordening nr. 52/81 van 11 november 1981).

U.   SLOVENIË

a)

Overheidspensioen (wet betreffende de pensioen- en invaliditeitsverzekering van 23 december 1999).

b)

Inkomenssteun voor gepensioneerden (wet betreffende de pensioen- en invaliditeitsverzekering van 23 december 1999).

c)

Onderhoudsuitkering (wet betreffende de pensioen- en invaliditeitsverzekering van 23 december 1999).

V.   SLOWAKIJE

Aanpassing van het pensioen als enige bron van inkomsten (Wet nr. 100/1988 Zb.).

W.   FINLAND

a)

De invalidenuitkering (Wet op de invalidenuitkering 124/88).

b)

Uitkering voor kinderverzorging (Wet op de kinderverzorging 444/69).

c)

De huisvestingstoelage voor gepensioneerden (Wet op de huisvestingstoelage voor gepensioneerden 591/78).

d)

De werkgelegenheidsuitkering (Wet op de werkloosheidsuitkering 1290/2002).

e)

Bijzondere bijstand voor immigranten (Wet op de bijzondere bijstand voor immigranten 1192/2002).

X.   ZWEDEN

a)

De huisvestingstoeslag voor gepensioneerden (Wet 2001:761).

b)

Bijstandsuitkering voor bejaarden (Wet 2001: 853).

c)

Uitkering voor gehandicapten en zorguitkering voor gehandicapte kinderen (Wet 1998: 703).

Y.   VERENIGD KONINKRIJK

a)

Pensioenuitkering van de Staat (State Pension Credit Act 2002.

b)

De op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Jobseekers Act 1995, 28 juni 1995, secties I, (2) (d) (ii) en 3, en Jobseekers (Noord-Ierland), Besluit 1995, 18 oktober 1995, de artikelen 3 (2) (d) (ii) en 5).

c)

Inkomenssteun (Social Security Act 1986 van 25 juli 1986, sectie 20 tot en met 22 en sectie 23, Social Security Order (Noord-Ierland) 1986 van 5 november 1986, artikelen 21 tot en met 24).

d)

Onderhoudsuitkering voor gehandicapten (Disability Living Allowance and Disability Working Allowance Act 1991 van 27 juni 1991, deel 1 en Disability Living Allowance en Disability Working Allowance (Northern Ireland) Order 1991 van 24 juli 1991, artikel 3).

e)

Verzorgingstoelage voor gehandicapten (Social Security Act 1975 van 20 maart 1975, deel 35, en Social Security (Noord-Ierland) Act 1975 van 20 maart 1975, deel 35).

f)

Zorgtoelage (Social Security Act 1975 van 20 maart 1975, deel 37, en Social Security (Noord-Ierland) Act 1975 van 20 maart 1975, deel 37).”.

3)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan het begin van de bijlage wordt onder „Algemene opmerkingen” de volgende tekst ingevoegd:

„3.

Met inachtneming van artikel 6 van deze verordening zij opgemerkt dat de bepalingen van bilaterale overeenkomsten die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen en van kracht blijven tussen lidstaten, niet in deze bijlage zijn vermeld, onder meer bepalingen die voorzien in samentelling van verzekeringstijdvakken die in een derde land zijn vervuld.”;

b)

in deel A worden de volgende punten geschrapt:

De punten 2, 3, onder b), 5, 6, 7, 8, 9, 13, 16, 17, 19, 22, 23, 24, 48, 50, 51, 52, 53, 54, 58, 61, 62, 64, 69, 71, onder a) en c), 73, onder a) en b), 74, 75, 83, onder a), b), c), d), e), f), g), 85, 88, 89, 111, 112, 113, 114, 118, 121, 122, 124, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 136, 139, 140, 145, 146, 147, 148, 149, 153, 156, 157, 159, 162, 163, 164, 165, 169, 172, 173, 175, 178, 179, 184, 188, 190, 193, 194, 195, 237, 238, 240, 243, 244, 245, 265, 270, 271, 272, 274, 277, 278, 279, 288, 289, 299, 300;

c)

deel A, punt 3, onder a) (België-Duitsland), wordt vervangen door:

„De artikelen 3 en 4 van het Slotprotocol van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullend Protocol van 10 november 1960 (verrekening van verzekeringstijdvakken vervuld vóór, tijdens en na de tweede wereldoorlog in bepaalde grensregio's)”;

d)

deel A, punt 67 (Denemarken-Finland), wordt vervangen door:

„Artikel 10 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992, ten aanzien van de dekking van bijkomende reiskosten in geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land, die een duurdere terugreis naar het land van de woonplaats noodzakelijk maakt”;

e)

deel A, punt 68 (Denemarken-Zweden), wordt vervangen door:

„Artikel 10 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992, ten aanzien van de dekking van bijkomende reiskosten in geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land, die een duurdere terugreis naar het land van de woonplaats noodzakelijk maakt”;

f)

deel A, punt 71, onder b) (Duitsland-Griekenland), wordt vervangen door:

„Artikel 8, lid 1, lid 2, onder b), en lid 3, de artikelen 9 tot en met 11 en de hoofdstukken I en IV, voorzover deze de genoemde artikelen betreffen, van het Akkoord betreffende de werkloosheidsverzekering van 31 mei 1961 alsmede de aantekening in het proces-verbaal van 14 juni 1980 (verrekening van verzekeringstijdvakken voor werkloosheidsuitkeringen in geval van overdracht van de verblijfplaats van de ene staat naar de andere)”;

g)

deel A, punt 72 (Duitsland-Spanje), wordt vervangen door:

„Artikel 45, lid 2, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 4 december 1973 (vertegenwoordiging door diplomatieke en consulaire instanties)”;

h)

deel A, punt 73, onder c), d), e) en f) (Duitsland-Frankrijk), wordt vervangen door:

„a)

Vierde Aanvullend Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het tweede Aanvullend Akkoord van 18 juni 1955 (verrekening van verzekeringstijdvakken vervuld tussen 1 juli 1940 en 30 juni 1950)

b)

Deel I van dit tweede Aanvullend Akkoord (verrekening van verzekeringstijdvakken vervuld vóór 8 mei 1945)

c)

De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (administratieve regelingen)

d)

De delen II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland)”;

i)

deel A, punt 79 (Duitsland-Luxemburg), wordt vervangen door:

„De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (verrekening van verzekeringstijdvakken vervuld tussen september 1940 en juni 1946)”;

j)

deel A, punt 83, onder h) en i) (Duitsland –Oostenrijk), wordt de volgende tekst vervangen door:

„Artikel 1, lid 5, en artikel 8 van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978 en Protocol nr. 10 van het Slotprotocol bij genoemd verdrag (verstrekken van werkloosheidsuitkeringen aan grensarbeiders door de staat waar de grensarbeider voorheen werkzaam was) blijven van toepassing op personen die op of vóór 1 januari 2005 een activiteit als grensarbeider hebben uitgeoefend en vóór 1 januari 2011 werkloos worden”;

k)

deel A, punt 90, onder a), b) en c) (Duitsland-Verenigd Koninkrijk), wordt vervangen door:

„a)

Artikel 7, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgers die in dienst zijn van de strijdkrachten)

b)

Artikel 5, leden 5 en 6, van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgers die in dienst zijn van de strijdkrachten)”;

l)

deel A, punt 142 (Spanje-Portugal), wordt vervangen door:

„Artikel 22 van het Algemeen Verdrag van 11 juni 1969 (exporteren van werkloosheidsuitkeringen”;

m)

deel A, punt 180 (Ierland-Verenigd Koninkrijk), wordt vervangen door:

„Artikel 8 van het Akkoord van 14 september 1971 betreffende de sociale zekerheid (ten aanzien van de overdracht en verrekening van bepaalde invaliditeitskredieten)”;

n)

deel A, punt 267 (Nederland-Portugal) wordt vervangen door:

„Artikel 31 van het Verdrag van 19 juli 1979 (exporteren van werkloosheidsuitkeringen)”;

o)

deel A, punt 298 (Finland-Zweden), wordt vervangen door:

„Artikel 10 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992, ten aanzien van de dekking van bijkomende reiskosten in geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land, die een duurdere terugreis naar het land van de woonplaats noodzakelijk maakt”;

p)

in deel B worden de volgende verwijzingen geschrapt.

2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 13, 16, 17, 19, 22, 23, 24, 48, 50, 51, 52, 53, 54, 58, 61, 62, 64, 67, 68, 69, 71, 72, 73, 74, 75, 79, 82, 83, 85, 88, 89, 90, 111, 112, 113, 114, 118, 121, 122, 124, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 136, 139, 140, 142, 145, 146, 147, 148, 149, 153, 156, 157, 159, 162, 163, 164, 165, 169, 172, 173, 175, 178, 179, 180, 184, 187, 188, 190, 193, 194, 195, 237, 238, 240, 243, 244, 245, 265, 267, 270, 271, 272, 274, 277, 278, 279, 288, 289, 290, 298, 299, 300.

4)

In bijlage IV wordt sectie B als volgt gewijzigd:

a)

in de rubriek „D. DUITSLAND” wordt de tekst door de volgende tekst vervangen:

„Ouderdomsverzekering voor landbouwers (Alterssicherung der Landwirte)”;

b)

in de rubriek „J. ITALIË” wordt de volgende tekst ingevoegd:

„Pensioenverzekering voor (Assicurazione pensioni):

geneesheren (medici)

apothekers (farmacisti)

diergeneeskundigen (veterinari)

verpleegkundigen, verpleegassistenten, kinderverzorgers (infermieri, assistenti sanitari, vigilatrici infanzia)

psychologen (psicologi)

ingenieurs en architecten (ingegneri ed architetti)

landmeters (geometri)

advocaten (avvocati)

belastings- en bedrijfsadviseur (dottori commercialisti)

accountants en handelsexperts (ragionieri e periti commerciali)

arbeidsconsulenten (consulenti del lavoro)

notarissen (notai)

douane-expediteurs (spedizionieri doganali)

biologen (biologi)

deskundigen landbouw en veeteelt (agrotecnici e periti agrari)

handelsagenten en -vertegenwoordigers (agenti e rappresentanti di commercio)

journalisten (giornalisti)

industrieel ingenieurs (periti industriali)

actuarissen, scheikundigen, agronomen, bosbouwkundigen, geologen (attuari, chimici, dottori agronomi, dottori forestali, geologi)”;

c)

onder „R. OOSTENRIJK” wordt de volgende tekst ingevoegd:

„Pensioenregelingen van de pensioeninstellingen van de organisaties van vrije beroepsbeoefenaars (Kammern der Freien Berufe)”.

5)

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de rubriek „C. DENEMARKEN” wordt punt 6, onder b), geschrapt;

b)

in de rubriek „C. DENEMARKEN” wordt de onderstaande tekst toegevoegd:

„11.

De tijdelijke uitkering voor werklozen die zijn toegelaten tot de „flexbanen-regeling” (ledighedsydelse) (Wet nr. 455 van 10 juni 1997) valt onder titel III, hoofdstuk 6 (Werkloosheidsuitkeringen). Voor werklozen die naar een andere lidstaat gaan, zijn de artikelen 69 en 71 van deze verordening van toepassing wanneer deze lidstaat voor dezelfde categorieën personen soortgelijke werkloosheidsregelingen heeft.”;

c)

in de rubriek „D. DUITSLAND” worden de punten 3, 11 en 17 geschrapt, en wordt de volgende tekst toegevoegd:

„24.

Voor de berekening van het in artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening genoemde theoretische bedrag, in de pensioenregelingen voor de vrije beroepen, neemt het bevoegde orgaan voor ieder verzekeringsjaar dat vervuld werd volgens de wettelijke regeling van een andere lidstaat, als grondslag de gemiddelde jaarlijkse pensioenaanspraken die de betrokkene door premie- of bijdragebetaling heeft opgebouwd tijdens de periode dat hij bij het bevoegde orgaan was aangesloten.

25.

Artikel 79 bis van de verordening is van overeenkomstige toepassing op de berekening van wezenpensioenen en pensioen of -aanvullingen voor kinderen, die door de pensioenregelingen voor de vrije beroepen worden uitgekeerd.”;

d)

in de rubriek „E. FRANKRIJK” wordt in punt 7 de tekst vervangen door:

„Niettegenstaande het bepaalde in de artikelen 73 en 74 van deze verordening, worden de huisvestingstoelagen en de aanvullende toelage voor kinderverzorging naar keuze van de ouders (prestation d'accueil du jeune enfant — PAJE) alleen toegekend aan de betrokkenen en hun gezinsleden die op het Frans grondgebied wonen”;

e)

in de rubriek „I. IERLAND” wordt punt 11 geschrapt.

f)

in de rubriek „R. OOSTENRIJK” worden de volgende punten 8 en 9 toegevoegd:

„8.

Voor de berekening van het theoretische bedrag overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening voor wat betreft uitkeringen of delen van uitkeringen van een pensioenregeling van de organisaties van vrije beroepsbeoefenaren (Kammern der Freien Berufe), die uitsluitend via het kapitaaldekkingsstelsel worden gefinancierd of gebaseerd zijn op een stelsel van pensioenspaarrekeningen, houdt het bevoegde orgaan voor iedere verzekeringsmaand die vervuld werd volgens de wettelijke regeling van een andere lidstaat, rekening met het kapitaal in verhouding tot het kapitaal dat werkelijk binnen dat stelsel is geaccumuleerd, of geacht wordt te zijn geaccumuleerd in de regeling van pensioenspaarrekeningen, en het aantal maanden van de verzekeringstijdvakken in de betrokken pensioenregeling.

9.

Artikel 79 bis van de verordening is van overeenkomstige toepassing op de berekening van wezenpensioenen en pensioenverhogingen of -aanvullingen voor kinderen, die door pensioenregeling van de organisaties van vrije beroepsbeoefenaren (Kammern der Freien Berufe) worden uitgekeerd.”;

g)

in de rubriek „V. VERENIGD KONINKRIJK” wordt de tekst als volgt gewijzigd:

i)

in punt 2, onder b), worden de punten i) en ii) vervangen door de volgende tekst:

„i)

de echtgeno(o)t(e) of voormalige echtgeno(o)t(e), indien de aanvraag is ingediend door:

een gehuwde vrouw of

een persoon van wie het huwelijk op andere wijze is beëindigd dan door het overlijden van de echtgeno(o)t(e), of

ii)

de voormalige echtgeno(o)t(e), indien de aanvraag is ingediend door:

een weduwnaar die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent's allowance); of

een weduwe die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een moeder-weduwe (widowed mother's allowance), een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent's allowance) of een weduwenpensioen, of die alleen recht heeft op een leeftijdsgebonden weduwenpensioen berekend op grond van artikel 46, lid 2, van de verordening, waarbij „leeftijdsgebonden weduwenpensioen” betekent dat voor het weduwepensioen overeenkomstig artikel 39, lid 4, van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 een verminderd tarief geldt.”;

ii)

punt 22 wordt geschrapt.


BIJLAGE II

De bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 574/72 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage 2, in de rubriek „X. ZWEDEN”, wordt punt 2 vervangen door:

„2.

Voor werkloosheidsuitkeringen: Inspektionen för arbetslöshetsförsäkringen (Zweedse dienst voor werkloosheidsverzekering)”.

2)

In bijlage 4, in de rubriek „D. DUITSLAND”, wordt het volgende punt toegevoegd:

„9.

Pensioenregelingen van organisaties van beroepsbeoefenaren:

Arbeitsgemeinschaft Berufsständischer Versorgungseinrichtungen, Keulen”.

3)

In bijlage 10, in de rubriek „C. DENEMARKEN”, wordt punt 1, eerste streepje, vervangen door:

„1.

Voor de toepassing van artikel 10 quater, artikel 11, lid 1, artikel 11 bis, lid 1, artikel 12 bis, artikel 13, leden 2 en 3, artikel 14, leden 1, 2 en 3, van de toepassingsverordening: Den Sociale Sikringsstyrelse Københaven”.

4)

In bijlage 10, in de rubriek „K. OOSTENRIJK”, wordt punt 1 vervangen door:

„1.

Voor de toepassing van artikel 14, lid 1, onder b), artikel 14 bis, lid 1, onder b) en artikel 17 van de verordening:

Bundesminister für soziale Sicherheit, Generationen und Konsumentenschutz (minister van Sociale Zekerheid, Generaties en Consumentenbescherming), in overleg met de betrokken overheidsdienst voor wat de speciale regelingen voor ambtenaren betreft, en in overleg met de betrokken pensioeninstelling voor wat de pensioenregeling van de organisaties van vrije beroepsbeoefenaren (Kammern der Freien Berufe) betreft.”

5)

Bijlage 11 wordt geschrapt.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft op 27 augustus 2003 bij de Raad een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Diverse wijzigingen).

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 10 december 2003 advies uitgebracht.

Het Europees Parlement heeft op 11 maart 2004 advies in eerste lezing uitgebracht overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

De Commissie heeft vervolgens op 30 april 2004 haar gewijzigd voorstel ingediend, met aanvaarding van de vier amendementen van het Europees Parlement.

De Raad heeft drie van deze amendementen volledig, en van een de strekking aanvaard.

De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld op 15 november 2004, overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het Verdrag.

II.   DOEL

Doel van deze verordening is bijwerking van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 (1) en nr. 574/72 (2) teneinde wijzigingen in de nationale wetgeving in aanmerking te nemen en de juridische situatie met betrekking tot bepaalde artikelen van deze verordeningen op te helderen. In de verordening wordt rekening gehouden met de recente ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof van Justitie, in het bijzonder de arresten betreffende de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, die niet-exporteerbaar zijn indien ze aan specifieke criteria voldoen en zijn opgenomen in bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71. In de verordening wordt tevens rekening gehouden met de rechtspraak betreffende de verbanden tussen de verordening en de bepalingen van de bilaterale socialezekerheidsovereenkomsten, die van kracht blijven indien ze voldoen aan de voorwaarden om te worden opgenomen in bijlage III van de verordening.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Amendementen van het Europees Parlement

Het Europees Parlement heeft vier amendementen op het Commissievoorstel aangenomen.

Deze amendementen zijn alle integraal in het gewijzigde Commissievoorstel overgenomen.

2.   Standpunt van de Raad ten aanzien van de amendementen van het Europees Parlement

De Raad heeft de volgende drie amendementen volledig kunnen aanvaarden:

amendement 1, strekkende tot opneming in de lijst van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties van bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71, van een prestatie waarin in de Spaanse wetgeving is voorzien, namelijk de „mobiliteitstoeslag ter compensatie van de vervoerskosten”. De Raad heeft dit amendement kunnen aanvaarden aangezien het volledig voldoet aan de in het gemeenschappelijk standpunt vastgelegde herziene criteria (namelijk een prestatie „die bestemd is om uitsluitend specifieke bescherming voor gehandicapten te bieden, nauw verband houdend met de sociale omgeving van de betrokken persoon in de desbetreffende lidstaat”);

amendement 2, strekkende tot opneming in de lijst van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties van in bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71, van een prestatie waarin in de Ierse wetgeving is voorzien, namelijk de „mobiliteitstoeslag”. Ook dit amendement kon door de Raad worden aanvaard aangezien het eveneens volledig voldoet aan de herziene criteria van het gemeenschappelijk standpunt;

amendement 3, strekkende tot opneming in de lijst van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties van bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71, van een prestatie waarin in de Britse wetgeving is voorzien, namelijk de „inkomenstoeslag”. Ook met dit amendement heeft de Raad ingestemd aangezien het volledig aan de herziene criteria van het gemeenschappelijk standpunt voldoet.

De Raad is tevens akkoord gegaan, onder voorbehoud van herformulering, met de strekking van een mondeling amendement van het Parlement, dat beoogt de lidstaten te verzoeken maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen van sommige wijzigingen in de lijst van de in bijlage II bis opgenomen prestaties (in het bijzonder wanneer de prestatie niet-exporteerbaar wordt ten gevolge van de opneming in de bijlage) voor personen die vroeger deze prestaties ontvingen, door middel van een overgangsregeling of bilaterale oplossingen te verhelpen (zie overweging 6).

IV.   ARTIKEL 1, PUNT 5, VAN HET COMMISSIEVOORSTEL

Artikel 1, punt 5, van het Commissievoorstel strekt tot wijziging van artikel 33, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 om daarin te specificeren dat bijdragen bij ziekte en moederschap kunnen worden ingehouden op alle pensioenen of renten die worden uitgekeerd aan pensioen- of rentetrekkers, indien zulks in de nationale wetgeving is bepaald.

De Raad heeft besloten om, dit deel van het Commissievoorstel niet in zijn gemeenschappelijk standpunt over te nemen en de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels af te wachten.

De Raad erkent dat er een evenwicht moet zijn tussen premie-inhouding en uitgekeerde bedragen, als beoogd in artikel 33, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71. De mogelijkheid om premies in te houden op basis van alle pensioenen en renten die aan een pensioen- of rentetrekker worden uitgekeerd, is een uitvloeisel van dat beginsel. Aangezien Verordening (EG) nr. 1408/71 thans gewijzigd en vereenvoudigd wordt en gelet op het akkoord om de wijze van toepassing van artikel 5 (gelijkstelling van feiten) met betrekking tot artikel 30 (premies of bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden) van de vereenvoudigde Verordening (EG) nr. 883/2004, in de uitvoeringsverordening te regelen, acht de Raad het voorbarig om die maatregel nu te nemen. Tevens moet volgens de Raad echter duidelijk zijn dat op grond van de nationale wetgeving geen hogere premies of bijdragen kunnen worden geheven dan wanneer de betrokkenen alle pensioenen of renten krachtens de wetgeving van die lidstaat zou ontvangen.

V.   SPECIFIEKE VRAAGSTUKKEN MET BETREKKING TOT BIJLAGE II BIS VAN VERORDENING (EEG) Nr. 1408/71

Doel van het Commissievoorstel was onder meer artikel 4, lid 2 bis, en bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71, die betrekking hebben op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, te wijzigen in het licht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie over de indeling van „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties”, te weten de arresten van 5 maart 1998 in zaak C 160/96, Molenaar tegen Allgemeine Ortskrankenkasse Baden-Württemberg (Jurispr. 1998-I-843), van 8 maart 2001 in zaak C-215/99, Friedrich Jauch tegen Pensionsversicherungsanstalt der Arbeiter (Jurispr. 2001-I-1901), en van 31 mei 2001 in zaak C-43/99, Ghislain Leclerc, Alina Deaconescu tegen Caisse nationale des prestations familiales (Jurispr. 2001, I-4265).

Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties houden het midden tussen „gewone” socialezekerheidsuitkeringen en sociale bijstand. Bijlage II bis bevat een lijst van prestaties die alleen worden verstrekt op het grondgebied van de lidstaat van verblijf krachtens artikel 10 bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (en derhalve niet kunnen worden meegenomen bij verhuizing naar een andere lidstaat).

De Commissie heeft voorgesteld dat deze lijst, met het oog op bevordering van het vrije verkeer van personen binnen de Unie, wordt gestroomlijnd en dat een aantal prestaties overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie uit bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt geschrapt.

De Raad heeft met eenparigheid van stemmen ingestemd met de herziene criteria voor de indeling van de prestaties in deze bijlage, zoals weergegeven in de gewijzigde versie van artikel 4, lid 2 bis, van de verordening, welke is opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Die criteria zijn identiek met de criteria in de tekst van artikel 70 van Verordening (EEG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels wat betreft de corresponderende bijlage in die verordening (bijlage X). Om bij te dragen tot de objectieve toepassing van deze criteria, werd voorgesteld er bij de toepassing van artikel 4, lid 2 bis, voor te zorgen dat:

vergelijkbare uitkeringen met identieke of gelijkwaardige kenmerken op dezelfde manier worden ingedeeld, zodat een consequente en samenhangende behandeling kan worden gegarandeerd;

indien een uitkering niet als een „bijzondere”, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie wordt beschouwd, wordt aangegeven welk coördinatiesysteem krachtens artikel 4, lid 1, in voorkomend geval toepasselijk is.

Daarnaast heeft de Raad gepoogd overeenstemming te bereiken over criteria voor de opneming van prestaties in bijlage II bis, en enkele hoofdkenmerken van gehandicaptenregelingen te omschrijven die ertoe zouden bijdragen dat die regelingen worden ingedeeld als uitkeringen bedoeld „om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden”. Door deze aanpak kon er algemene overeenstemming worden bereikt over de indeling van verreweg de meeste prestaties in bijlage II bis, hetgeen in een aanzienlijke stroomlijning van die bijlage heeft geresulteerd.

Er kon echter geen algemene overeenstemming worden bereikt over het voorstel van de Commissie om bepaalde specifieke prestaties uit bijlage II bis te schrappen. De lidstaten die zich hiertegen verzetten, gingen er niet mee akkoord dat de prestaties die in bijlage II bis kunnen worden opgenomen, bepaald moeten worden aan de hand van de voorgestelde criteria. Deze lidstaten willen hun in bijlage II bis opgenomen prestaties behouden omdat zij vinden dat deze voldoen aan de eisen van artikel 4, lid 2 bis, en dat de recente jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie geen aanleiding geeft tot schrapping uit de bijlage.

Om de verordening te kunnen aannemen, gezien de aanzienlijke vooruitgang die er in het algemeen is geboekt, heeft de Raad besloten deze prestaties in bijlage II bis te handhaven, in afwachting van latere jurisprudentie van het Hof die de betrokken criteria zou kunnen verduidelijken en vervolgens aanleiding zou kunnen geven tot herziening van de bijlage.

In dat verband heeft de Commissie een verklaring voor de Raadsnotulen afgelegd waarin zij benadrukt dat de lijst wellicht moet worden herzien in het licht van nieuwe jurisprudentie van het Hof van Justitie, met name betreffende de prestaties in kwestie. De Commissie heeft verklaard dat zij zich het recht voorbehoudt, zich tot het Hof te wenden en, indien noodzakelijk, op basis van de bevindingen van het Hof, een voorstel tot herziening van de lijst van prestaties in bijlage II bis in te dienen.

De Raad is tevens overeengekomen dat er, rekening houdend met de doelstellingen van artikel 42 van het Verdrag, verder beraad is vereist over de coördinatie van de uitkeringen voor gehandicapten, waaronder met name die uitkeringen die overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie of uit hoofde van deze verordening uit bijlage II bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden geschrapt, en dat er vóór eind 2005 specifieke voorstellen dienen te worden ingediend.

VI.   CONCLUSIE

De Raad is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt aan beide hoofddoelstellingen van het oorspronkelijke Commissievoorstel voldoet en dat het door de opneming van de in deel III van deze motivering vermelde amendementen in grote mate het advies van het Europees Parlement in eerste lezing in acht neemt.


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.

(2)  Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71.


15.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 38/36


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 8/2005

vastgesteld door de Raad op 29 november 2004

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2005 van het Europees Parlement en de Raad van … houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

(2005/C 38 E/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 26, 95, 133 en 135,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (3) zijn de regels vastgelegd voor de douanebehandeling van goederen die worden ingevoerd of uitgevoerd.

(2)

Er moet een gelijkwaardig beschermingsniveau worden ingesteld met betrekking tot douanecontroles op goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen of verlaten. Daartoe is het noodzakelijk de douanecontroles in de Gemeenschap op een gelijkwaardig niveau te brengen en erop te letten dat zij op geharmoniseerde wijze worden verricht door de lidstaten, die hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze controles. Deze controles moeten gebaseerd zijn op gezamenlijk overeengekomen normen en risicocriteria met betrekking tot de selectie van goederen en marktdeelnemers, teneinde de risico's voor de Gemeenschap en haar burgers en de handelspartners van de Gemeenschap zoveel mogelijk te beperken. De lidstaten en de Commissie moeten derhalve voor de gehele Gemeenschap een kader voor risicobeheer creëren ter ondersteuning van een gemeenschappelijke aanpak, zodat prioriteitenstelling effectief en allocatie van middelen efficiënt plaatsvinden, teneinde een juist evenwicht te handhaven tussen douanecontroles enerzijds en faciliteren van de legale handel anderzijds. Een dergelijk kader moet ook gemeenschappelijke criteria en geharmoniseerde vereisten voor geautoriseerde marktdeelnemers omvatten en garanderen dat dergelijke criteria en vereisten op geharmoniseerde wijze worden toegepast. De vaststelling van een kader voor risicobeheer dat gemeenschappelijk is voor alle lidstaten, mag de lidstaten niet verhinderen steekproefcontroles op goederen te verrichten.

(3)

Een lidstaat dient de status van „geautoriseerde marktdeelnemer” te verlenen aan marktdeelnemers die voldoen aan bepaalde gemeenschappelijke criteria in verband met de controlesystemen, de financiële solvabiliteit en de staat van dienst op het gebied van naleving van verplichtingen door de marktdeelnemer. De door een lidstaat verleende status van geautoriseerde marktdeelnemer wordt door de andere lidstaten erkend, maar verleent niet het recht om in de andere lidstaten automatisch in aanmerking te komen voor in de douanewetgeving vastgelegde vereenvoudigingen. De andere lidstaten dienen echter het gebruik van vereenvoudigingen door geautoriseerde marktdeelnemers toe te staan, mits zij aan alle specifieke vereisten voor de betrokken vereenvoudigingen voldoen. Bij de beoordeling van een verzoek om gebruik te maken van vereenvoudigingen hoeven de andere lidstaten de controlesystemen, de financiële solvabiliteit en de staat van dienst op het gebied van naleving van verplichtingen van de marktdeelnemer niet opnieuw te evalueren, aangezien de lidstaat die de ondernemer de status van „geautoriseerde marktdeelnemer” heeft verleend, dit al heeft gedaan, maar moeten zij ervoor zorgen dat aan eventuele andere specifieke vereisten voor het gebruik van de betrokken vereenvoudiging is voldaan. Het gebruik van vereenvoudigingen in andere lidstaten mag ook worden gecoördineerd via een overeenkomst tussen de betrokken douaneautoriteiten.

(4)

Vereenvoudigingen krachtens de douanewetgeving laten de douanecontroles, zoals die in het communautair douanewetboek zijn vastgelegd, met name met betrekking tot veiligheid, verder onverlet. Deze controles vallen onder de verantwoordelijkheid van de douaneautoriteiten en dit recht om te controleren moet blijven gelden, hoewel de status van geautoriseerde marktdeelnemer door die autoriteiten erkend moet worden als een factor bij de risicoanalyse en bij het verlenen van faciliteiten aan de marktdeelnemer in verband met veiligheidsgerelateerde controles.

(5)

Op risicoanalyse gebaseerde informatie over import- en exportgoederen moet onderling worden gedeeld tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie. Te dien einde moet een gemeenschappelijk en beveiligd systeem worden opgezet, zodat de bevoegde autoriteiten deze informatie tijdig en effectief kunnen opvragen, doorzenden en uitwisselen. Dergelijke informatie mag ook met derde landen worden gedeeld indien een internationale overeenkomst daarin voorziet.

(6)

Er dient te worden verduidelijkt onder welke omstandigheden informatie die door marktdeelnemers aan de douane werd verstrekt, toegankelijk mag worden gemaakt voor andere autoriteiten in dezelfde lidstaat, in andere lidstaten, voor de Commissie, of voor autoriteiten in derde landen. Daartoe moet duidelijk worden aangegeven dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5) van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten en door andere autoriteiten die gegevens ontvangen op grond van het communautair douanewetboek.

(7)

Teneinde passende, op een risicoanalyse gebaseerde controles te kunnen verrichten, dient verstrekking van informatie voorafgaand aan aankomst of vertrek verplicht te worden gesteld voor alle goederen die binnen of buiten het douanegebied van de Gemeenschap worden gebracht, behalve voor goederen die over zee of door de lucht worden vervoerd zonder dat er in dit douanegebied een tussenstop wordt gemaakt. Dergelijke informatie moet beschikbaar zijn voordat de goederen binnen of buiten het douanegebied van de Gemeenschap worden gebracht. Er kunnen verschillende termijnen en regels worden vastgesteld afhankelijk van het soort goederen, vervoer en marktdeelnemer; of wanneer internationale overeenkomsten in bijzondere veiligheidsvoorschriften voorzien. Teneinde veiligheidslacunes te voorkomen moet deze verplichting ook worden ingevoerd voor goederen die in een vrije zone worden binnengebracht of deze verlaten.

(8)

Verordening (EEG) nr. 2913/92 moet dienovereenkomstig worden aangepast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2913/92 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

de volgende punten worden ingevoegd:

„4 bis.

douanekantoor van binnenkomst: het door de douaneautoriteiten overeenkomstig de douanewetgeving aangewezen douanekantoor waar goederen die in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht onverwijld naartoe moeten worden gebracht en waar zij aan passende, op een risicoanalyse gebaseerde controles bij het binnenbrengen onderworpen worden;

4 ter.

douanekantoor van invoer: het door de douaneautoriteiten overeenkomstig de douanewetgeving aangewezen douanekantoor waar de formaliteiten om in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen een douanebestemming te geven, met inbegrip van passende, op een risicoanalyse gebaseerde controles dienen te worden uitgevoerd;

4 quater.

douanekantoor van uitvoer: het door de douaneautoriteiten overeenkomstig de douanewetgeving aangewezen douanekantoor waar de formaliteiten om aan goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten een douanebestemming te geven, met inbegrip van passende, op een risicoanalyse gebaseerde controles dienen te worden uitgevoerd;

4 quinquies.

douanekantoor van uitgang: het door de douaneautoriteiten overeenkomstig de douanewetgeving aangewezen douanekantoor waar goederen moeten worden aangebracht voordat zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten en waar zij onderworpen zijn aan douanecontroles welke verband houden met de uitgangsformaliteiten en aan passende, op een risicoanalyse gebaseerde controles.”;

artikel 4, punt 14, wordt vervangen door:

„14.

douanecontroles: specifieke handelingen die worden verricht door de douaneautoriteiten, met het oog op de correcte toepassing van de douanewetgeving en andere wetgeving betreffende binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen, en betreffende de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben; dergelijke handelingen kunnen onder meer inhouden verificatie van goederen, controle van de aangiftegegevens en de aanwezigheid en de echtheid van elektronische of papieren documenten, onderzoek van de boekhouding van ondernemingen en onderzoek van andere bescheiden, controle van vervoermiddelen, controle van bagage en andere goederen die personen bij of op zich dragen, en het verrichten van administratief onderzoek en andere soortgelijke handelingen.”;

aan artikel 4 worden de volgende punten toegevoegd:

„25.

risico: de waarschijnlijkheid dat zich in relatie tot binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen, en met betrekking tot de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben, een gebeurtenis voordoet die

de correcte toepassing van communautaire of nationale maatregelen in de weg staat, of

de financiële belangen van de Gemeenschap en haar lidstaten schaadt, of

een gevaar vormt voor de veiligheid in de Gemeenschap, de volksgezondheid, het milieu of de consument.

26.

risicobeheer: het systematisch in kaart brengen van risico's en het toepassen van alle maatregelen die vereist zijn om de blootstelling aan risico's te beperken. Dit omvat activiteiten zoals het verzamelen van gegevens en informatie, het analyseren en beoordelen van risico's, het voorschrijven en ondernemen van actie, en het regelmatig toezien op en herzien van het proces en de procesresultaten, op basis van internationale, communautaire en nationale bronnen en strategieën.”.

2)

De volgende afdeling en het volgende artikel worden ingevoegd:

„Afdeling 1 bis

Geautoriseerde marktdeelnemers

Artikel 5 bis

1.   De douaneautoriteiten verlenen, indien nodig na overleg met andere bevoegde autoriteiten, op basis van de in lid twee bedoelde criteria de status van „geautoriseerde marktdeelnemer” aan in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde ondernemers.

Een „geautoriseerde marktdeelnemer” komt in aanmerking voor faciliteiten met betrekking tot veiligheidsgerelateerde douanecontroles en/of voor in de douanewetgeving vastgelegde vereenvoudigingen.

De status van „geautoriseerde marktdeelnemer” wordt, op basis van de in lid 2 vermelde voorschriften en voorwaarden, door de douaneautoriteiten van alle lidstaten erkend, zonder afbreuk te doen aan douanecontroles. De douaneautoriteiten verlenen, op grond van de erkenning van de status van „geautoriseerde marktdeelnemer” en op voorwaarde dat de vereisten in verband met een bepaald type in de communautaire douanewetgeving vastgelegde vereenvoudiging zijn vervuld, toestemming aan de marktdeelnemer om van die vereenvoudiging gebruik te maken.

2.   De criteria voor het verlenen van de status van „geautoriseerde marktdeelnemer” omvatten:

een passende staat van dienst op het gebied van de naleving van douanevereisten;

een deugdelijke handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie die passende douanecontroles mogelijk maakt;

in voorkomend geval, het bewijs van financiële solvabiliteit; en

indien van toepassing, passende veiligheidsnormen.

Volgens de procedure van het comité worden voorschriften vastgesteld

voor het verlenen van de status van „geautoriseerde marktdeelnemer”;

voor het verlenen van vergunningen voor het gebruik van vereenvoudigingen;

om te bepalen welke douaneautoriteit bevoegd is voor het verlenen van bedoelde status en vergunningen;

voor de soort en de omvang van de faciliteiten die met betrekking tot veiligheidsgerelateerde douanecontroles kunnen worden toegekend, rekening houdend met de voorschriften voor gemeenschappelijk risicobeheer;

voor overleg met en informatieverstrekking aan andere douaneautoriteiten;

en van de voorwaarden waaronder

een vergunning tot één of meer lidstaten kan worden beperkt;

de status van „geautoriseerde marktdeelnemer” kan worden opgeschort of ingetrokken; en

er voor bepaalde categorieën geautoriseerde marktdeelnemers kan worden afgeweken van de eis dat de marktdeelnemer in de Gemeenschap gevestigd moet zijn, rekening houdend met, in het bijzonder, internationale overeenkomsten.”.

3)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

1.   De douaneautoriteiten kunnen onder de overeenkomstig de geldende bepalingen vastgestelde voorwaarden alle controlemaatregelen nemen die zij nodig achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving en van andere wetgeving betreffende binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen en betreffende de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben. Douanecontroles die ertoe strekken de correcte toepassing van de communautaire wetgeving te garanderen, kunnen in een derde land worden verricht, voorzover een internationale overeenkomst daarin voorziet.

2.   Douanecontroles, andere dan steekproefcontroles, moeten gebaseerd zijn op een door middel van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgevoerde risicoanalyse, die ertoe strekt de risico's in kaart te brengen en te kwantificeren alsmede de nodige maatregelen te ontwikkelen om de risico's te beoordelen op basis van criteria die op nationaal, op communautair, en, indien beschikbaar, op internationaal niveau zijn vastgesteld.

Volgens de procedure van het comité worden een gemeenschappelijk kader voor risicobeheer, gemeenschappelijke criteria en prioritaire controlegebieden vastgesteld.

De lidstaten zetten in samenwerking met de Commissie een elektronisch systeem op voor de uitvoering van het risicobeheer.

3.   Controles die door andere autoriteiten dan de douaneautoriteiten worden verricht, geschieden in nauwe coördinatie met de douaneautoriteiten en zoveel mogelijk op hetzelfde ogenblik en op dezelfde plaats.

4.   In het kader van de in dit artikel bedoelde controles mogen douane- en andere bevoegde autoriteiten, zoals veterinaire diensten en politiediensten, gegevens die zij hebben ontvangen in het kader van binnenkomst, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen en van de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben, aan elkaar, de douaneautoriteiten van de lidstaten en de Commissie doorgeven indien dit vereist is om de risico's te minimaliseren.

Het doorgeven van vertrouwelijke gegevens aan douaneadministraties en andere diensten (bv. veiligheidsdiensten) van derde landen is uitsluitend toegestaan in het kader van een internationale overeenkomst, op voorwaarde dat de vigerende voorschriften inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7), worden nageleefd.

4)

Artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

Alle inlichtingen van vertrouwelijke aard of die als vertrouwelijk zijn verstrekt, vallen onder het beroepsgeheim en worden door de bevoegde autoriteiten niet bekendgemaakt zonder uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de autoriteit die deze inlichtingen heeft verstrekt. Het doorgeven van inlichtingen is evenwel toegestaan voorzover de bevoegde autoriteiten daartoe overeenkomstig de geldende bepalingen, met name in het kader van gerechtelijke procedures, gehouden zijn. Bij het openbaar maken of doorgeven van inlichtingen worden de geldende voorschriften inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001, strikt nageleefd.”.

5)

In artikel 16 wordt „de douanecontrole” vervangen door „douanecontroles”.

6)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 36 bis

1.   Van goederen die in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, wordt een summiere aangifte gedaan, behalve wanneer de goederen uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt.

2.   De summiere aangifte wordt ingediend bij het douanekantoor van binnenkomst.

De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat de summiere aangifte bij een ander douanekantoor wordt ingediend, mits dit kantoor de benodigde gegevens onmiddellijk elektronisch doorgeeft aan of ter beschikking stelt aan het douanekantoor van binnenkomst.

De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat het indienen van een summiere aangifte wordt vervangen door het indienen van een kennisgeving en het verlenen van toegang tot de gegevens van de summiere aangifte in het geautomatiseerde systeem van de marktdeelnemer.

3.   De summiere aangifte wordt ingediend voordat de goederen het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht.

4.   Volgens de procedure van het comité worden bepaald:

de termijn waarbinnen de summiere aangifte moet worden ingediend voordat de goederen het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht;

de voorschriften voor uitzonderingen op en afwijkingen van de in het eerste gedachtestreepje genoemde termijn, en

de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte of die verplichting kan worden aangepast,

zulks op grond van specifieke omstandigheden en met betrekking tot bepaalde goederenbewegingen, vervoersmodaliteiten of marktdeelnemers, of indien er, uit hoofde van internationale overeenkomsten inzake de veiligheid specifieke regelingen gelden.

Artikel 36 ter

1.   Volgens de procedure van het comité worden voor de summiere aangifte een gemeenschappelijke gegevensset en een gemeenschappelijk formaat vastgesteld die, hoofdzakelijk om redenen van beveiliging en veiligheid, de gegevens bevatten die nodig zijn voor een risicoanalyse en de juiste toepassing van douanecontroles en waarbij, indien toepasselijk, internationale normen en handelsgebruiken in acht worden genomen.

2.   De summiere aangifte wordt ingediend met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking. Er mag gebruik worden gemaakt van handels-, haven- of vervoersinformatie, mits deze de benodigde gegevens bevatten.

In uitzonderlijke omstandigheden mogen de douaneautoriteiten summiere aangiften op papier aanvaarden, mits zij hierbij hetzelfde niveau van risicobeheer toepassen als bij summiere aangiften ingediend met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking.

3.   De summiere aangifte wordt ingediend door de persoon die de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt of die de aansprakelijkheid aanvaardt voor het vervoer van de goederen het douanegebied van de Gemeenschap in.

4.   Niettegenstaande de verplichting van de in lid 3 bedoelde persoon kan de summiere aangifte in plaats daarvan worden ingediend door

a)

de persoon in wiens naam de in lid 3 bedoelde persoon handelt, of

b)

elke persoon die in staat is de goederen bij de bevoegde douaneautoriteiten aan te brengen of te doen aanbrengen, of

c)

een vertegenwoordiger van één van de in lid 3 of de onder a) en b) bedoelde personen.

5.   Aan de in lid 3 of lid 4 bedoelde persoon wordt op zijn verzoek toegestaan één of meer van de gegevens in de summiere aangifte te wijzigen nadat deze bij de douaneautoriteiten is ingediend. Wijziging is echter niet meer mogelijk nadat de douaneautoriteiten

a)

de persoon die de summiere aangifte heeft ingediend, in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen; of

b)

hebben geconstateerd dat de betrokken gegevens onjuist zijn; of

c)

toestemming hebben gegeven om de goederen weg te voeren.

Artikel 36 quater

1.   Het douanekantoor van binnenkomst kan ontheffing van indiening van een summiere aangifte verlenen met betrekking tot goederen waarvoor, vóór het verstrijken van de in artikel 36 bis, leden 3 en 4, bedoelde termijn, een douaneaangifte is ingediend. In een dergelijk geval moet de douaneaangifte ten minste de voor een summiere aangifte benodigde gegevens bevatten. Totdat de douaneaangifte is aanvaard overeenkomstig artikel 63, heeft zij de status van een summiere aangifte.

De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat de douaneaangifte bij een douanekantoor van invoer, welke niet het douanekantoor van binnenkomst is, wordt ingediend, mits dit kantoor de benodigde gegevens onmiddellijk elektronisch doorgeeft aan of ter beschikking stelt aan het douanekantoor van binnenkomst.

2.   Indien de douaneaangifte niet wordt ingediend met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking, passen de douaneautoriteiten op de gegevens hetzelfde niveau van risicobeheer toe als bij summiere aangiften met gebruikmaking van geautomatiseerde gegevensverwerking.”.

7)

In artikel 37, lid 1, wordt „door de douaneautoriteiten worden gecontroleerd” vervangen door „aan douanecontroles worden onderworpen” en in artikel 38, lid 3, wordt „controle” vervangen door „douanecontroles”.

8)

Artikel 38, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   De leden 1 tot en met 4 en de artikelen 36 bis tot en met 36 quater en 39 tot en met 53 zijn niet van toepassing op goederen die het douanegebied van de Gemeenschap tijdelijk hebben verlaten op een traject over zee of door de lucht tussen twee punten in dat gebied, mits het vervoer rechtstreeks en via een geregelde lijnvlucht- of lijnvaartdienst zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Gemeenschap plaatsvindt.”.

9)

Artikel 40 wordt vervangen door:

„Artikel 40

Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, worden bij de douane aangebracht door de persoon die ze aldaar heeft binnengebracht of, in voorkomend geval, door de persoon die de aansprakelijkheid aanvaardt van het vervoer van de goederen nadat deze zijn binnengebracht, behalve wanneer de goederen uitsluitend door het luchtruim of de territoriale wateren van het douanegebied gaan zonder dat er een tussenstop wordt gemaakt in dit gebied. De persoon die de goederen aanbrengt, verwijst naar de eerder voor deze goederen ingediende summiere aangifte of douaneaangifte.”.

10)

Titel III, hoofdstuk 3, wordt gewijzigd in „Lossing van bij de douane aangebrachte goederen”.

11)

De artikelen 43 tot en met 45 worden geschrapt.

12)

Artikel 170, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Bij de douane worden goederen aangebracht en aan de voorgeschreven douaneformaliteiten onderworpen die:

a)

onder een douaneregeling zijn geplaatst welke door de binnenkomst van deze goederen in een vrije zone of een vrij entrepot wordt beëindigd; het aanbrengen is evenwel niet nodig indien in het kader van de betrokken douaneregeling vrijstelling van de verplichting tot het aanbrengen van de goederen wordt verleend;

b)

in een vrije zone of een vrij entrepot zijn geplaatst op basis van een beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer;

c)

onder de in artikel 166, onder b), bedoelde maatregelen vallen;

d)

rechtstreeks van buiten het douanegebied van de Gemeenschap een vrije zone of een vrij entrepot binnen worden gebracht.”.

13)

Artikel 176, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Bij overlading van goederen binnen een vrije zone dienen de hierop betrekking hebbende bescheiden ter beschikking van de douaneautoriteiten te worden gehouden. De opslag van goederen voor korte tijd, in verband met deze overlading, wordt beschouwd als een integraal deel van de overlading.

Voor goederen die rechtstreeks van buiten het douanegebied van de Gemeenschap een vrije zone worden binnengebracht, dan wel vanuit een vrije zone rechtstreeks het douanegebied van de Gemeenschap verlaten, moet een summiere aangifte worden ingediend overeenkomstig respectievelijk de artikelen 36 bis en 36 ter of 182 bis tot en met 182 quinquies.”.

14)

Artikel 181 wordt vervangen door:

„Artikel 181

De douaneautoriteiten vergewissen zich ervan dat, wanneer goederen vanuit een vrije zone of een vrij entrepot het douanegebied van de Gemeenschap verlaten, de bepalingen inzake uitvoer, passieve veredeling, wederuitvoer, schorsingsregelingen of intern douanevervoer alsmede de bepalingen van titel V worden nageleefd.”.

15)

In artikel 182, lid 3, eerste zin, worden de woorden „van de wederuitvoer of” geschrapt.

16)

In titel V (Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten) worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 182 bis

1.   Van goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten, wordt een douaneaangifte of, wanneer geen douaneaangifte vereist is, een summiere aangifte gedaan, behalve wanneer de goederen uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied worden vervoerd zonder dat er een tussenstop wordt gemaakt in dit gebied.

2.   Volgens de procedure van het comité worden bepaald

de termijn waarbinnen de douaneaangifte dan wel een summiere aangifte bij het douanekantoor van uitvoer moet worden ingediend voordat de goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap worden gebracht;

de voorschriften voor uitzonderingen op en afwijkingen van de bij het eerste streepje bedoelde termijn en de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte of die verplichting kan worden aangepast, en

de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder voor goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten, geen douaneaangifte of summiere aangifte is vereist,

zulks op grond van specifieke omstandigheden en met betrekking tot bepaalde goederenbewegingen, vervoersmodaliteiten of marktdeelnemers of indien uit hoofde van internationale overeenkomsten inzake de veiligheid specifieke regelingen gelden.

Artikel 182 ter

1.   In het geval dat aan goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten een douanebestemming wordt gegeven waarvoor krachtens de douanewetgeving een douaneaangifte is vereist, wordt deze douaneaangifte bij het douanekantoor van uitvoer ingediend voordat de goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap worden gebracht.

2.   Indien het douanekantoor van uitvoer niet tevens het douanekantoor van uitgang is, dient het douanekantoor van uitvoer de benodigde gegevens onmiddellijk elektronisch aan het douanekantoor van uitgang door te sturen of ter beschikking te stellen.

3.   De douaneaangifte moet ten minste de voor de summiere aangifte benodigde gegevens bedoeld in artikel 182 quinquies, lid 1, bevatten.

4.   Indien de douaneaangifte niet wordt ingediend met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking, passen de douaneautoriteiten op de gegevens hetzelfde niveau van risicobeheer toe als bij aangiften met gebruikmaking van geautomatiseerde gegevensverwerking.

Artikel 182 quater

1.   In het geval dat aan goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten geen douanebestemming wordt gegeven waarvoor een douaneaangifte is vereist, wordt bij het douanekantoor van uitgang een summiere aangifte ingediend voordat de goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap worden gebracht.

2.   De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat de summiere aangifte bij een ander douanekantoor wordt ingediend, mits dit kantoor de benodigde gegevens onmiddellijk elektronisch doorgeeft aan of ter beschikking stelt aan het douanekantoor van uitgang.

3.   De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat het indienen van een summiere aangifte wordt vervangen door het indienen van een kennisgeving en het verlenen van toegang tot de gegevens van de summiere aangifte in het geautomatiseerde systeem van de marktdeelnemer.

Artikel 182 quinquies

1.   Volgens de procedure van het comité worden voor de summiere aangifte een gemeenschappelijke gegevenset en een gemeenschappelijk formaat vastgesteld die, hoofdzakelijk om redenen van beveiliging en veiligheid, de gegevens bevatten die nodig zijn voor een risicoanalyse en de juiste toepassing van douanecontroles en waarbij, indien toepasselijk, internationale normen en handelsgebruiken in acht worden genomen.

2.   De summiere aangifte wordt ingediend met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking. Er mag gebruik worden gemaakt van handels-, haven- of vervoersinformatie, mits deze de benodigde gegevens bevatten.

In uitzonderlijke omstandigheden mogen de douaneautoriteiten summiere aangiften op papier aanvaarden, mits zij hierbij hetzelfde niveau van risicobeheer toepassen als bij summiere aangiften ingediend met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking.

3.   De summiere aangifte wordt ingediend door:

a)

de persoon die de goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap brengt of die de aansprakelijkheid aanvaardt voor het vervoer van de goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap, of

b)

elke persoon die in staat is de goederen bij de bevoegde douaneautoriteiten aan te brengen of te doen aanbrengen, of

c)

een vertegenwoordiger van één van de onder a) en b) bedoelde personen.

4.   Aan de in lid 3 bedoelde persoon wordt op zijn verzoek toegestaan een of meer van de gegevens in de summiere aangifte te wijzigen nadat deze bij douaneautoriteiten is ingediend. Wijziging is echter niet meer mogelijk nadat de douaneautoriteiten:

a)

de persoon die de summiere aangifte heeft ingediend, in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, of

b)

hebben geconstateerd dat de betrokken gegevens onjuist zijn, of

c)

toestemming hebben gegeven om de goederen weg te voeren.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5 bis, lid 2, artikel 13, lid 2, tweede alinea, artikel 36 bis, lid 4, artikel 36 ter, lid 1, artikel 182 bis, lid 2, en artikel 182 quinquies, lid 1, zijn van toepassing met ingang van ... (8).

Alle andere bepalingen zijn van toepassing zodra de krachtens de in de tweede alinea bedoelde artikelen vastgestelde uitvoeringsbepalingen in werking zijn getreden. Elektronische aangifte en geautomatiseerde systemen voor de uitvoering van risicobeheer en voor de elektronische uitwisseling van gegevens tussen douanekantoren van binnenkomst, invoer, uitvoer en uitgang, als bedoeld in de artikelen 13, 36 bis, 36 ter, 36 quater, 182 ter, 182 quater en 182 quinquies, worden uiterlijk drie jaar na de datum waarop deze artikelen van toepassing worden, ingevoerd.

Uiterlijk twee jaar na de datum waarop deze artikelen van toepassing worden, beoordeelt de Commissie elk verzoek van de lidstaten om een verlenging van de in de derde alinea bedoelde periode van drie jaar voor de elektronische aangifte en geautomatiseerde systemen voor de uitvoering van risicobeheer en voor de elektronische uitwisseling van gegevens tussen douanekantoren. De Commissie legt aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor en stelt in voorkomend geval een wijziging van de in de tweede zin van de derde alinea bedoelde datum voor.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 110 van 13.4.2004, blz. 72.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 20 november 2004 en standpunt van het Europees Parlement … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd door de Toetredingsakte van 2003.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(6)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.”

(8)  De datum van inwerkingtreding van deze verordening.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

Op 25 juli 2003 heeft de Commissie bij de Raad bovengenoemd voorstel ingediend, dat gebaseerd is op de artikelen 26, 95, 133 en 135 van het Verdrag.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 26 februari 2004 advies uitgebracht (1).

Het Europees Parlement heeft zijn advies in eerste lezing uitgebracht op 20 april 2004 (2) en daarbij 26 amendementen op het voorstel aangenomen. De Commissie heeft de meeste daarvan aanvaard, maar kan 6 van de voorgestelde amendementen niet aanvaarden.

De Commissie heeft op 4 mei 2004 een gewijzigd voorstel inzake bovengenoemd onderwerp bij de Raad ingediend.

Op 29 november 2004 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt aangenomen overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het Verdrag.

II.   DOEL

Het verordeningsvoorstel strekt ertoe om, op basis van gemeenschappelijk aanvaarde normen en risicocriteria, een gelijkwaardig beschermingsniveau vast te stellen bij de douanecontrole op goederen die de Gemeenschap binnenkomen en verlaten. Dit dient te worden bereikt door de invoering van een systeem van aangifte vóór aankomst en vóór vertrek, en een beter gebruik van de informatietechnologie.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT WEERGEGEVEN IN DOCUMENT 12060/04

1.   Algemeen

In zijn gemeenschappelijk standpunt steunt de Raad in grote lijnen het doel van het voorstel, namelijk een betere beveiliging van de handelsstromen naar en vanuit de Gemeenschap, door de invoering van passende, op een risicoanalyse gebaseerde controles, en door het gebruik van een beter systeem van datacommunicatie en informatie-uitwisseling.

2.   Amendementen van het Europees Parlement

De Raad nam ten aanzien van de amendementen die het Europees Parlement heeft aangenomen, de volgende standpunten in:

De Raad heeft de amendementen nr. 1, 3, 4, 7 en 11-23 en 26 aanvaard.

Amendement nr. 2: De Raad acht het nodig dat in de tekst de verwijzing wordt ingevoegd naar douanecontroles op goederen die de Gemeenschap verlaten (zie gemeenschappelijk standpunt inzake amendement nr. 24).

De Raad heeft de wijzigingen voorgesteld in amendement nr. 5 niet aanvaard, en geeft de voorkeur aan de tekst in het Commissievoorstel. De Raad kan evenwel de voorgestelde invoeging van een verwijzing naar internationale overeenkomsten in de overweging in kwestie aanvaarden.

Amendement nr. 6, waarin de definities worden behandeld van de verschillende typen douanekantoren, is door de Raad niet aanvaard, aangezien hier enkele essentiële elementen ontbreken, zoals de verwijzing naar de aanwijzing door de douaneautoriteiten overeenkomstig de douanevoorschriften, en de verwijzing naar op een risicoanalyse gebaseerde controles bij verschillende typen douanekantoren.

Amendement nr. 8: De Raad geeft er de voorkeur aan de typen goederenbewegingen waarop de onderhavige voorschriften van toepassing zijn, te specificeren. Dit dient te geschieden overeenkomstig de bewoordingen die in de voorgestelde definitie van „douanecontrole” wordt gebezigd. Daarom dient de verwijzing naar „binnenkomst, uitgang, doorvoer, overbrenging en eindgebruik van goederen” zowel in de definitie van „risico” als in artikel 13 te worden gebruikt (amendement nr. 10). De Raad heeft schrapping van de definitie van „toegelaten ondernemer” aanvaard, aangezien dit begrip is ingevoegd in het nieuwe artikel 5 bis (amendement nr. 9).

Amendement nr. 9: De Raad verwelkomt het amendement op de „vergunninghoudende ondernemer”, en ziet het nieuwe artikel 5 bis als een van de centrale elementen van de ontwerp-verordening. In zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad echter het begrip „vergunninghoudende ondernemer” verfijnd door te differentiëren tussen de erkenning van de status van „vergunninghoudende ondernemer” door andere lidstaten dan de lidstaat die als eerste die status verleent, en de machtiging waardoor dergelijke ondernemers in aanmerking komen voor vereenvoudigingen waarin de douanevoorschriften voorzien. Dankzij deze differentiatie zouden de lidstaten de „vergunninghoudende ondernemer” die in de lidstaat van oorsprong zou zijn getoetst, niet opnieuw behoeven te evalueren, en toch kunnen nagaan of een ondernemer voldoet aan de criteria die verband houden met een specifiek type vereenvoudiging waarin de douanevoorschriften voorzien. Bovendien heeft de Raad in artikel 5 bis, lid 2, een verwijzing naar „financiële solvabiliteit” ingevoegd als een van de criteria om te worden erkend als „vergunninghoudend ondernemer”. Ten slotte heeft de Raad de voorschriften en voorwaarden aangepast die overeenkomstig de wijzigingen in het concept van „vergunninghoudende ondernemer” moeten worden vastgesteld door de comitéprocedure.

Amendement nr. 10: De Raad heeft dit amendement niet aanvaard. In zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad de uitwisseling van informatie tussen autoriteiten in de ene lidstaat en douaneautoriteiten in een andere lidstaat, of met de Commissie, beperkt tot gevallen waarin dit nodig is om het risico zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, tot een minimum te beperken.

Amendement nr. 24: Schrapping van het voorgestelde artikel 182 ter, dat voorziet in de vaststelling van uitvoerige voorschriften die moeten worden vastgesteld met betrekking tot de summiere aangifte voor uitvoer, is door de Raad niet aanvaard. Het stelsel van aangifte vóór vertrek dient niet alleen van toepassing te zijn in de gevallen waarin de exporteur door het derde land wordt verplicht gegevens op het gebied van veiligheid en beveiliging te verstrekken, maar zijn ook van toepassing in het kader van een algemeen stelsel van informatie vooraf op het gebied van veiligheid en beveiliging.

Amendement nr. 25, waarbij de verwijzingen naar de artikelen 182 bis en 182 ter worden geschrapt, zodat een summiere aangifte voor goederen die vanuit een vrije zone het douanegrondgebied van de Europese Unie verlaten niet langer nodig is, is door de Raad afgewezen; de Raad is namelijk van mening dat hierdoor het systeem van aangifte voor vertrek niet langer waterdicht zal zijn op het punt van veiligheid en beveiliging.

3.   Door de Raad ingebrachte nieuwe elementen

Behalve de punten waarover het Europees Parlement advies heeft uitgebracht, en ten aanzien waarvan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad hierboven is weergegeven, heeft de Raad twee overwegingen ingevoegd waardoor hij zijn visie met betrekking tot de erkenning van de vergunninghoudende ondernemer en de hun toegestane vereenvoudigingen toelicht (nieuwe overwegingen 3 en 4).

IV.   CONCLUSIE

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad sluit aan bij de doelstelling van de voorgestelde verordening, namelijk de verbetering van het veiligheids- en beveiligingsbeheersconcept voor de buitengrenzen van de Europese Unie, met name door de invoering van op een risicoanalyse gebaseerde controles en een breed gebruik van de informatietechnologie. Bovendien brengt deze verordening een evenwicht tot stand tussen de doelstelling de veiligheid en beveiliging te versterken door een meer gerichte grenscontrole, en de bijkomende administratieve last voor ondernemers, namelijk de verplichting om vooraf de informatie te verschaffen die dergelijke controles mogelijk maakt. Zoals het Europees Parlement in zijn advies die voorstelt, heeft de Raad ervoor gekozen de mogelijkheid dat ondernemingen die aan de gestelde eisen voldoen, in aanmerking komen voor vereenvoudigingen waarin de douanevoorschriften voorzien, te vergroten. De Raad steunt echter het voorstel van de Commissie en is voorstander van handhaving van de symmetrie tussen de controle op de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap.


(1)  PB C 110 van 30.4.2004, blz. 72.

(2)  PB C 104 E van 30.4.2004.


15.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 38/45


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 9/2005

vastgesteld door de Raad op 29 november 2004

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad

(2005/C 38 E/04)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verschillen tussen de door de lidstaten goedgekeurde wetten en bestuursrechtelijke maatregelen betreffende het ecologische ontwerp van energieverbruikende producten kunnen in de Gemeenschap handelsbelemmeringen doen ontstaan en de concurrentie verstoren en aldus een direct effect op de totstandbrenging en de werking van de interne markt hebben. De harmonisatie van de nationale wetten is het enige middel om dergelijke handelsbelemmeringen en oneerlijke concurrentie te voorkomen.

(2)

Energieverbruikende producten („evp's”) nemen een groot deel van het verbruik van natuurlijke hulpbronnen en energie in de Gemeenschap voor hun rekening. Daarnaast hebben zij nog enkele andere belangrijke milieueffecten. Bij de grote meerderheid van op de communautaire markt beschikbare productcategorieën kunnen milieueffecten van zeer uiteenlopende omvang worden waargenomen, hoewel zij vergelijkbare functionele prestaties leveren. Met het oog op duurzame ontwikkeling moet de voortdurende verbetering van het algemene milieueffect van die producten worden aangemoedigd, vooral door de voornaamste oorzaken van negatieve milieueffecten op te sporen en overdracht van verontreiniging tegen te gaan, wanneer dit niet leidt tot buitensporige kosten.

(3)

Ecologisch productontwerp is een essentieel element van de communautaire strategie inzake geïntegreerd productbeleid. Het betreft een preventieve aanpak die erop gericht is de milieuprestaties van producten te optimaliseren en tegelijk hun functionele kenmerken te behouden, en die reële nieuwe kansen schept voor fabrikanten, consumenten en de samenleving in haar geheel.

(4)

De verbetering van de energie-efficiëntie — met als een van de beschikbare opties een efficiënter eindgebruik van elektriciteit — wordt beschouwd als een substantiële bijdrage tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake broeikasgasemissies. De vraag naar elektriciteit is de snelst groeiende categorie van eindgebruik van energie en zal, indien er geen beleidsmaatregelen worden genomen om deze trend tegen te gaan, naar verwachting in de komende 20 tot 30 jaar verder toenemen. Een aanzienlijke reductie van het energieverbruik zoals die is voorgesteld in het door de Commissie bekendgemaakte Europees programma inzake klimaatverandering is mogelijk. Klimaatverandering is een van de prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap zoals opgenomen in Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). Energiebesparing is de meest kostenefficiënte manier om de continuïteit van de voorziening te verbeteren en de afhankelijkheid van invoer te reduceren. Derhalve moeten met betrekking tot de vraagzijde substantiële maatregelen en doelstellingen worden vastgesteld.

(5)

Er moeten maatregelen worden genomen in de ontwerpfase van het energieverbruikende product, aangezien de tijdens de levenscyclus van een product ontstane verontreiniging en het merendeel van de milieukosten in die fase worden gegenereerd.

(6)

Er moet een samenhangend kader voor de toepassing van communautaire eisen inzake ecologisch ontwerp voor evp's tot stand worden gebracht teneinde het vrije verkeer van de producten die aan de eisen voldoen, te garanderen en hun algemene milieueffect te verbeteren. Bij dergelijke communautaire eisen moeten de beginselen inzake eerlijke concurrentie en internationale handel in acht worden genomen.

(7)

De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten worden vastgesteld met inachtneming van de doelstellingen en prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, waaronder in voorkomend geval de van toepassing zijnde doelstellingen van de betreffende thematische strategieën van dat programma.

(8)

Met deze richtlijn wordt ernaar gestreefd een hoog milieubeschermingsniveau te verwezenlijken door het potentiële milieueffect voor evp's te verminderen, waarvan uiteindelijk de consumenten en andere eindgebruikers profijt zullen trekken. Duurzame ontwikkeling vereist ook dat naar behoren rekening wordt gehouden met het gezondheids- en het sociale en het economische effect van de voorgenomen maatregelen. De verbetering van het energierendement van producten draagt bij tot de zekerheid van de energievoorziening, die een voorwaarde is voor een gezonde economische activiteit en bijgevolg voor duurzame ontwikkeling.

(9)

Om met ontwerpverbetering maximale milieuvoordelen te kunnen behalen kan het nodig zijn consumenten te informeren omtrent de milieueigenschappen en de milieuprestaties van energieverbruikende producten en hen van advies te dienen over manieren om op een milieuvriendelijke manier met deze producten om te gaan.

(10)

De in het Groenboek geïntegreerd productbeleid beschreven aanpak, die een belangrijk innovatief element is van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, heeft tot doel de milieueffecten van producten gedurende hun gehele levenscyclus te verminderen. Indien er in het ontwerpstadium rekening mee wordt gehouden, biedt het milieueffect van een product gedurende de gehele levenscyclus grote mogelijkheden om de bescherming van het milieu op kosteneffectieve wijze te bevorderen. Er moet worden gezorgd voor de nodige flexibiliteit om die factoren in het productontwerp te integreren en tegelijkertijd rekening te houden met technische, functionele en economische overwegingen.

(11)

Hoewel een brede visie op het milieuprestatieconcept wenselijk is, moet, in afwachting van de aanneming van het werkprogramma, beperking van broeikasgasemissies door verbetering van de energie-efficiëntie als een prioritaire milieudoelstelling worden aangemerkt.

(12)

Het kan noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn specifieke gekwantificeerde eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor sommige producten of milieuaspecten daarvan, teneinde ervoor te zorgen dat hun milieueffect tot een minimum wordt beperkt. Gelet op de dringende noodzaak bij te dragen tot het nakomen van de in het kader van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) aangegane verbintenissen en onverminderd de in deze richtlijn voorgestane geïntegreerde aanpak, dient tot op zekere hoogte voorrang te worden gegeven aan maatregelen die tegen geringe kosten in hoge mate kunnen bijdragen tot de reductie van broeikasgasemissies. Dergelijke maatregelen kunnen ook bijdragen tot het duurzaam gebruik van hulpbronnen en een belangrijke bijdrage leveren tot het tienjarenkader van programma's inzake duurzame productie en consumptie, dat op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in september 2002 in Johannesburg is overeengekomen.

(13)

Het niveau van de eisen inzake ecologisch ontwerp moet normaliter worden vastgesteld op basis van technische, economische en ecologische analyses. Door flexibiliteit in de methode voor het vaststellen van het niveau van de eisen kan een snelle verbetering van milieuprestaties worden bevorderd. De belanghebbende partijen moeten worden geraadpleegd en actief aan deze analyse meewerken. Voordat bindende maatregelen wordt vastgesteld, moeten de betrokken partijen naar behoren worden geraadpleegd. Een dergelijke raadpleging kan aan het licht brengen dat een geleidelijke invoering nodig is of dat overgangsmaatregelen noodzakelijk zijn. De invoering van tussentijdse streefdoelen vergroot de voorspelbaarheid van het beleid, maakt de aanpassing van de productontwikkelingscyclus mogelijk en maakt het voor de belanghebbenden gemakkelijker om op lange termijn te plannen.

(14)

Er moet prioriteit worden verleend aan alternatieve wijzen van aanpak zoals zelfregulering door de industrie wanneer de beleidsdoelstellingen met zulke maatregelen sneller of goedkoper kunnen worden bereikt dan met bindende voorschriften. Wetgevingsmaatregelen kunnen nodig zijn wanneer de marktkrachten niet in de goede richting of niet snel genoeg evolueren.

(15)

Met zelfregulerende maatregelen, met inbegrip van vrijwillige overeenkomsten zoals unilaterale verbintenissen van de industrie, is snelle vooruitgang mogelijk wegens de snelle en kostenefficiënte uitvoering, en wordt een soepele en gerichte aanpassing aan technologische keuzemogelijkheden en marktgevoeligheden mogelijk gemaakt.

(16)

Hoofdstuk 6 van de mededeling van de Commissie over „Milieuconvenanten op het niveau van de Gemeenschap binnen het kader van het actieplan inzake de vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving” kan een goede leidraad zijn bij de beoordeling van zelfregulering door de industrie in het kader van deze richtlijn.

(17)

Deze richtlijn is tevens bedoeld om te bevorderen dat het ecologisch ontwerpen ingang vindt in kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en bij zeer kleine bedrijven. Die acceptatie kan worden bevorderd indien informatie over de duurzaamheid van hun producten op ruime schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is.

(18)

Evp's die voldoen aan de in uitvoeringsmaatregelen bij deze richtlijn vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp, moeten voorzien zijn van de „CE”-markering en bijbehorende informatie om op de interne markt te kunnen worden gebracht en aan het vrije verkeer te kunnen deelnemen. Rigoureuze handhaving van de uitvoeringsmaatregelen is noodzakelijk om de gevolgen van de gereglementeerde evp's voor het milieu te beperken en eerlijke concurrentie te kunnen garanderen.

(19)

Wanneer de Commissie uitvoeringsmaatregelen en het werkplan opstelt, dient zij overleg te plegen met de vertegenwoordigers van de lidstaten en met de verschillende belanghebbende partijen van de productgroep, zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van KMO's en de ambachtelijke industrie, vakbonden, handelaars, kleinhandelaars, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties.

(20)

Bij het opstellen van een uitvoeringsmaatregel houdt de Commissie terdege rekening met de bestaande nationale milieuwetgeving, met name betreffende toxische stoffen, waarvan de lidstaten vinden dat die moet worden gehandhaafd; bestaande, gerechtvaardigde beschermingsniveaus in de lidstaten worden niet verlaagd.

(21)

Er moet rekening worden gehouden met de voor gebruik in richtlijnen inzake technische harmonisatie bedoelde modules en voorschriften die zijn vastgesteld bij Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (4).

(22)

De toezichtautoriteiten moeten informatie uitwisselen over de binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn voorgenomen maatregelen teneinde het markttoezicht te verbeteren. Bij deze samenwerking moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van elektronische communicatiemiddelen en de hierop betrekking hebbende communautaire programma's. De uitwisseling van informatie over de tijdens de levenscyclus geleverde milieuprestaties en over de resultaten van de toegepaste ontwerpoplossingen moet worden vergemakkelijkt. De verzameling en de verspreiding van de kennis die de fabrikanten op het gebied van ecologisch ontwerp opdoen, is een van de essentiële voordelen van de richtlijn.

(23)

Het kan zinvol zijn om begeleidende maatregelen te overwegen voor de opleiding in en informatie over ecologisch ontwerpen voor kleine en middelgrote ondernemingen.

(24)

Het is in het belang van de werking van de interne markt dat kan worden beschikt over op communautair niveau geharmoniseerde normen. Zodra de verwijzing naar een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet de inachtneming ervan een vermoeden van overeenstemming met de overeenkomstige eisen van de op basis van deze richtlijn goedgekeurde uitvoeringsmaatregel doen ontstaan, hoewel ook andere middelen voor het aantonen van deze overeenstemming moeten worden toegestaan.

(25)

Een van de belangrijkste functies van geharmoniseerde normen moet zijn, fabrikanten te helpen bij de toepassing van de uitvoeringsmaatregelen die uit hoofde van deze richtlijn zijn aangenomen. Die normen kunnen een essentiële rol spelen bij het vaststellen van meet- en testmethoden. In het geval van de generieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp kunnen geharmoniseerde normen een belangrijke rol spelen als richtsnoer voor de fabrikanten om het ecologische profiel van hun product op te stellen overeenkomstig het bepaalde in de toepasselijke uitvoeringsmaatregel. In deze normen moet duidelijk het verband worden aangegeven tussen hun bepalingen en de voorschriften waaraan moet worden voldaan. Het doel van geharmoniseerde normen is niet het vaststellen van grenswaarden voor milieuaspecten.

(26)

Het is nuttig dat in de in deze richtlijn gebruikte definities wordt verwezen naar toepasselijke internationale normen zoals ISO 14040.

(27)

Deze richtlijn is in overeenstemming met bepaalde beginselen voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe aanpak zoals beschreven in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (5) en van de verwijzingen naar geharmoniseerde Europese normen. De resolutie van de Raad van 28 oktober 1999 betreffende de rol van de normalisatie in Europa (6) bevatte de aanbeveling dat de Commissie zou onderzoeken of het beginsel van de nieuwe aanpak tot nog niet bestreken sectoren kon worden uitgebreid, als middel om de wetgeving te verbeteren en te vereenvoudigen waar dit mogelijk is.

(28)

Deze richtlijn is complementair met bestaande communautaire instrumenten zoals Richtlijn 92/75/EEG van de Raad van 22 september 1992 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van huishoudelijke apparaten (7), Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (8), Verordening (EG) nr. 2422/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (9), Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (10), Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (11) en Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (12). De synergieën tussen deze richtlijn en de bestaande communautaire instrumenten moeten bijdragen tot de verhoging van hun respectieve effect en tot de formulering van coherente, door de fabrikanten toe te passen eisen.

(29)

Aangezien Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centraleverwarmingsketels (13), Richtlijn 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (14) en Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen (15) reeds bepalingen bevatten voor de herziening van de energierendementseisen, moeten zij in dit kader worden geïntegreerd.

(30)

Richtlijn 92/42/EEG voorziet in een beoordelingssysteem door middel van sterren, dat bedoeld is om de energieprestaties van centraleverwarmingsketels te bepalen Aangezien de lidstaten en de industrie het ermee eens zijn dat het beoordelingssysteem met sterren niet het verwachte resultaat heeft opgeleverd, moet Richtlijn 92/42/EEG dienovereenkomstig worden gewijzigd om efficiëntere regelingen mogelijk te maken.

(31)

De eisen vastgesteld in Richtlijn 78/170/EEG van de Raad van 13 februari 1978 betreffende het rendement van verwarmingstoestellen die gebruikt worden voor de verwarming van ruimten en voor de productie van warm water in nieuwe of bestaande niet-industriële gebouwen, alsmede betreffende de isolatie van netten voor de distributie van warmte en van warm water voor huishoudelijke doeleinden in nieuwe niet-industriële gebouwen (16) zijn vervangen door bepalingen van Richtlijn 92/42/EEG, Richtlijn 90/396/EEG van de Raad van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake gastoestellen (17) en Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (18). Richtlijn 78/170/EEG moet derhalve worden ingetrokken.

(32)

In Richtlijn 86/594/EEG van de Raad van 1 december 1986 betreffende het door huishoudelijke apparaten voortgebrachte luchtgeluid (19), worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de lidstaten het publiceren van informatie over het door dergelijke apparaten voortgebrachte geluid verplicht kunnen stellen, en wordt een procedure voor het vaststellen van het geluidsniveau omschreven. Met het oog op harmonisatie moeten geluidsemissies in een geïntegreerde beoordeling van de milieuprestaties worden opgenomen. Aangezien deze richtlijn in een dergelijke geïntegreerde aanpak voorziet, moet Richtlijn 86/594/EEG worden ingetrokken.

(33)

De nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn moeten worden goedgekeurd overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (20).

(34)

De lidstaten moeten de sancties bepalen die moeten worden toegepast in geval van inbreuk op de krachtens deze richtlijn goedgekeurde nationale bepalingen. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

(35)

In punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (21) wordt het volgende bepaald: „De Raad spoort de lidstaten ertoe aan voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.”.

(36)

Aangezien de doelstelling van de voorgestelde maatregel, namelijk het garanderen van de werking van de interne markt door te eisen dat producten een adequaat niveau van milieuprestaties bereiken, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door alleen optredende lidstaten en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag genoemde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn schept een kader voor de vaststelling van communautaire voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten, teneinde het vrije verkeer van die producten in de interne markt te garanderen.

2.   De richtlijn voorziet in de vaststelling van voorschriften waaraan energieverbruikende producten die onder uitvoeringsmaatregelen vallen, moeten voldoen om in de handel te kunnen worden gebracht en/of in gebruik te kunnen worden genomen. Zij draagt bij tot duurzame ontwikkeling door de energie-efficiëntie en het niveau van milieubescherming te verhogen en tegelijk de zekerheid van de energievoorziening te vergroten.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op middelen voor het vervoer van personen of goederen.

4.   Deze richtlijn en de uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn doen geen afbreuk aan de communautaire wetgeving inzake afvalbeheer en de communautaire wetgeving inzake chemische stoffen, met inbegrip van gefluoreerde broeikasgassen.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„energieverbruikend product (evp)”: een product dat, wanneer het in de handel gebracht en/of in gebruik genomen is, van energietoevoer (elektriciteit, fossiele of hernieuwbare brandstoffen) afhankelijk is om te functioneren zoals bedoeld, en een product voor de opwekking, overbrenging en meting van deze energie, met inbegrip van onderdelen die van energietoevoer afhankelijk zijn en bedoeld zijn om in onder deze richtlijn vallende evp's te worden ingebouwd en die ten behoeve van eindgebruikers in de handel worden gebracht en/of in gebruik worden genomen als losse onderdelen waarvan de milieuprestaties onafhankelijk kunnen worden beoordeeld;

2.

„componenten en subeenheden”: onderdelen die bedoeld zijn om in evp's te worden ingebouwd en die niet als losse onderdelen ten behoeve van eindgebruikers in de handel worden gebracht en/of in gebruik worden genomen of waarvan de milieuprestaties niet onafhankelijk kunnen worden beoordeeld;

3.

„uitvoeringsmaatregelen”: krachtens deze richtlijn goedgekeurde maatregelen tot vaststelling van ecologische ontwerpvoorschriften voor gedefinieerde evp's of voor milieuaspecten daarvan;

4.

„in de handel brengen”: een evp voor het eerst op de communautaire markt aanbieden, tegen vergoeding of kosteloos, met het oog op de distributie of het gebruik ervan binnen de Gemeenschap, ongeacht de verkooptechniek;

5.

„ingebruikneming”: eerste gebruik door de eindgebruiker van een evp in de Gemeenschap, overeenkomstig het gebruiksdoel;

6.

„fabrikant”: natuurlijke of rechtspersoon die onder deze richtlijn vallende evp's vervaardigt en verantwoordelijk is voor de overeenstemming van het evp met deze richtlijn met het oog op het in de handel brengen en/of het in gebruik nemen ervan onder zijn eigen naam of handelsmerk of voor eigen gebruik. Bij het ontbreken van een fabrikant zoals gedefinieerd in de eerste zin, wordt een natuurlijke of rechtspersoon die de onder deze richtlijn vallende evp's in de handel brengt en/of in gebruik neemt, als fabrikant beschouwd;

7.

„gevolmachtigde”: elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem alle of een deel van de verplichtingen en formaliteiten in verband met deze richtlijn te vervullen;

8.

„materialen”: alle materialen die tijdens de levenscyclus van een evp gebruikt worden;

9.

„productontwerp”: de reeks processen waarbij wettelijke, technische, veiligheids-, functionele, markt- of andere voorschriften waaraan een evp moet voldoen, in de technische specificatie van dat evp worden omgezet;

10.

„milieuaspect”: een element of functie van een evp dat of die tijdens de levenscyclus ervan met het milieu kan interageren;

11.

„milieueffect”: elke verandering in het milieu die geheel of gedeeltelijk het gevolg van evp's is en zich voordoet tijdens hun levenscyclus;

12.

„levenscyclus”: de opeenvolgende en onderling met elkaar verbonden stadia van een evp vanaf het gebruik van grondstoffen tot de uiteindelijke verwijdering;

13.

„hergebruik”: elke handeling waarbij evp's of componenten ervan die aan het einde van hun eerste gebruiksmogelijkheid zijn gekomen, worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor ze waren ontworpen, met inbegrip van het voortgezette gebruik van evp's die naar inzamelcentra, distributeurs, recycleercentra of fabrikanten worden teruggebracht, alsmede het hergebruik van evp's na revisie;

14.

„recycling”: herverwerking van afvalstoffen in een productieproces voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden, met uitsluiting van energieterugwinning;

15.

„energieterugwinning”: het gebruik van brandbaar afval als middel om energie op te wekken door directe verbranding met of zonder ander afval, maar met terugwinning van de warmte;

16.

„terugwinning”: elk van de toepasselijke werkzaamheden vermeld in bijlage II B bij Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 inzake afvalstoffen (22);

17.

„afvalstoffen”: elke stof of elk voorwerp van de in bijlage I bij Richtlijn 75/442/EEG vermelde categorieën waarvan de houder zich ontdoet of van plan is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

18.

„gevaarlijke afvalstoffen”: alle afvalstoffen waarop artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (23) van toepassing is;

19.

„ecologisch profiel”: een beschrijving, overeenkomstig de op het evp toepasselijke uitvoeringsmaatregel, van de over de gehele levenscyclus aan een evp verbonden inputs en outputs (zoals grondstoffen, emissies en afvalstoffen) die uit het oogpunt van hun milieueffect significant zijn en in meetbare fysische grootheden worden uitgedrukt;

20.

„milieuprestaties” van een evp: de resultaten van het beheer van de milieuaspecten van het evp door de fabrikant, zoals weergegeven in het technisch documentatiedossier van het evp;

21.

„verbetering van de milieuprestaties”: het proces bestaande in het verbeteren van de milieuprestaties van een evp over opeenvolgende generaties, hoewel niet noodzakelijkerwijze met betrekking tot alle milieuaspecten van het product tegelijkertijd;

22.

„ecologisch ontwerp”: de integratie van milieuaspecten in het productontwerp met het doel de milieuprestaties van het evp over zijn gehele levenscyclus te verbeteren;

23.

„voorschrift inzake ecologisch ontwerp”: elk voorschrift met betrekking tot een evp of het ontwerp van een evp dat wordt vastgesteld met het doel de milieuprestaties ervan te verbeteren, of elk voorschrift inzake het verstrekken van informatie betreffende de milieuaspecten van een evp;

24.

„generiek voorschrift inzake ecologisch ontwerp”: elk voorschrift inzake ecologisch ontwerp dat is gebaseerd op het ecologische profiel als geheel en waarbij geen grenswaarden voor bepaalde milieuaspecten worden vastgesteld;

25.

„specifiek voorschrift inzake ecologisch ontwerp”: een gekwantificeerd en meetbaar voorschrift inzake ecologisch ontwerp betreffende een bepaald milieuaspect van een evp, zoals het energieverbruik tijdens het gebruik, berekend voor een gegeven eenheid van geleverde prestatie;

26.

„geharmoniseerde norm”: een technische specificatie die op basis van een mandaat van de Commissie door een erkende normalisatie-instelling is goedgekeurd overeenkomstig de in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (24) vastgestelde procedures voor het vaststellen van een Europees voorschrift, waarvan de inachtneming niet verplicht is.

Artikel 3

In de handel brengen en/of in gebruik nemen

1.   De lidstaten nemen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat onder uitvoeringsmaatregelen vallende evp's alleen in de handel kunnen worden gebracht en/of in gebruik kunnen worden genomen indien zij in overeenstemming zijn met die maatregelen en zij van de CE-markering overeenkomstig artikel 4 voorzien zijn.

2.   De lidstaten wijzen de instanties aan die verantwoordelijk zijn voor het markttoezicht. Zij zien erop toe dat deze instanties over de nodige bevoegdheden beschikken en deze gebruiken om de passende maatregelen te nemen die uit hoofde van deze richtlijn tot hun taak behoren. De lidstaten bepalen de taken, de bevoegdheden en de organisatorische regelingen van de bevoegde instanties, die het recht hebben:

i)

op passende schaal de nodige controles te organiseren om vast te stellen of zij aan de voorschriften voldoen, en de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger te verplichten producten die niet aan de voorschriften voldoen, van de markt te halen overeenkomstig artikel 6,

ii)

te verlangen dat de betrokken partijen alle noodzakelijke gegevens verstrekken, zoals nader omschreven in de uitvoeringsmaatregelen,

iii)

monsters van producten te nemen en deze te onderwerpen aan controles op de naleving.

3.   De lidstaten houden de Commissie op de hoogte van de resultaten van het markttoezicht, en indien noodzakelijk geeft de Commissie deze informatie door aan de andere lidstaten.

4.   De lidstaten zien erop toe dat consumenten en andere belanghebbende partijen in de gelegenheid worden gesteld bij de bevoegde instanties opmerkingen in te dienen over de naleving van de voorschriften voor een product.

Artikel 4

Markering en verklaring van overeenstemming

1.   Voordat een onder uitvoeringsmaatregelen vallend evp in de handel wordt gebracht en/of in gebruik wordt genomen, wordt daarop de CE-markering van overeenstemming aangebracht en wordt een verklaring van overeenstemming afgegeven, waarbij de fabrikant of zijn gemachtigde garandeert en verklaart dat het evp aan alle relevante bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet.

2.   De CE-markering van overeenstemming bestaat uit het opschrift „CE” zoals weergegeven in bijlage III.

3.   De verklaring van overeenstemming bevat de in bijlage VI gespecificeerde elementen en verwijst naar de relevante uitvoeringsmaatregel.

4.   Het is verboden op evp's markeringen aan te brengen die de gebruikers kunnen misleiden omtrent de betekenis of de vorm van de CE-markering.

5.   De lidstaten mogen verlangen dat de overeenkomstig bijlage I, deel 2, te verstrekken informatie in hun officiële taal of talen is gesteld wanneer het evp in handen van de eindgebruiker komt.

De lidstaten staan ook toe dat deze informatie in een of meer andere officiële talen van de Gemeenschap wordt verstrekt.

Bij de toepassing van de eerste alinea houden de lidstaten met name rekening met:

a)

de vraag of de informatie kan worden verstrekt door middel van geharmoniseerde symbolen of erkende codes of door toepassing van andere maatregelen;

b)

het te verwachten type gebruiker van het evp en de aard van de te verstrekken informatie.

Artikel 5

Vrij verkeer

1.   De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of in gebruik nemen op hun grondgebied van een evp dat aan alle relevante bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet en overeenkomstig artikel 4 voorzien is van de CE-markering, niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van voorschriften inzake ecologisch ontwerp die verband houden met de in bijlage I, deel 1, bedoelde paramaters inzake ecologisch ontwerp die door de toepasselijke uitvoeringsmaatregelen worden bestreken.

2.   De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of in gebruik nemen op hun grondgebied van een evp dat overeenkomstig artikel 4 voorzien is van de CE-markering niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van voorschriften inzake ecologisch ontwerp die verband houden met de in bijlage I, deel 1, bedoelde paramaters inzake ecologisch ontwerp ten aanzien waarvan de toepasselijke uitvoeringsmaatregel bepaalt dat geen voorschrift inzake ecologisch ontwerp vereist is.

3.   De lidstaten mogen niet verhinderen dat evp's die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel, worden getoond, bijvoorbeeld op handelsbeurzen en tentoonstellingen en tijdens demonstraties, mits zichtbaar is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn en dat zij niet in de handel worden gebracht/ in gebruik worden genomen zolang zij niet in overeenstemming zijn.

Artikel 6

Vrijwaringsclausule

1.   Wanneer een lidstaat constateert dat een evp dat voorzien is van de in artikel 4 bedoelde CE-markering en overeenkomstig het bedoelde gebruik wordt gebruikt, niet aan alle relevante bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet, wordt de fabrikant of zijn gemachtigde verplicht om het evp in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel en/of met de CE-markering en om onder de door de lidstaat opgelegde voorwaarden een eind te maken aan de inbreuk.

Wanneer de niet-naleving voortduurt, beperkt of verbiedt de lidstaat het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van het evp in kwestie of zorgt hij ervoor dat het product uit de handel wordt genomen.

2.   In elk op grond van deze richtlijn genomen besluit van een lidstaat waardoor het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van een evp wordt beperkt, worden de redenen opgegeven waarop het is gebaseerd.

Een dergelijk besluit wordt onverwijld ter kennis gebracht van de betrokkene, die tegelijkertijd op de hoogte wordt gebracht van de rechtsmiddelen die hem overeenkomstig de in de desbetreffende lidstaat geldende wetgeving ter beschikking staan, en van de termijnen waaraan dergelijke rechtsmiddelen gebonden zijn.

3.   De lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van elk uit hoofde van lid 1 genomen besluit, waarbij de redenen voor het nemen van dat besluit worden opgegeven en met name wordt vermeld of de niet-naleving toe te schrijven is aan:

a)

niet-inachtneming van de eisen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel;

b)

incorrecte toepassing van de geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 9, lid 2;

c)

tekortkomingen in de geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 9, lid 2.

4.   De Commissie treedt onverwijld in overleg met de betrokken partijen en kan het technisch advies inwinnen van onafhankelijke externe deskundigen.

Na dat overleg stelt de Commissie de lidstaat die het besluit heeft genomen en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van haar zienswijze.

Wanneer de Commissie van oordeel is dat het besluit niet gerechtvaardigd is, stelt zij de lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis.

5.   Indien het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde besluit genomen is naar aanleiding van een tekortkoming in de geharmoniseerde normen, leidt de Commissie onmiddellijk de in artikel 9, leden 2, 3 en 4, beschreven procedure in. De Commissie brengt tegelijkertijd het in artikel 15, lid 1, bedoelde comité op de hoogte.

6.   De lidstaten en de Commissie nemen de nodige maatregelen om, wanneer dit gerechtvaardigd is, de geheimhouding van de tijdens die procedure verstrekte informatie te garanderen.

7.   De door de lidstaten overeenkomstig dit artikel genomen besluiten worden op transparante wijze openbaar gemaakt.

8.   Het standpunt van de Commissie ten aanzien van die besluiten wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 7

Overeenstemmingsbeoordeling

1.   Alvorens een onder uitvoeringsmaatregelen vallend evp in de handel te brengen en/of in gebruik te nemen, zorgt de fabrikant of zijn gemachtigde ervoor dat het evp aan een overeenstemmingsbeoordeling wordt onderworpen, waarbij het aan alle relevante vereisten van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel wordt getoetst.

2.   De overeenstemmingsbeoordelingsprocedures worden in de uitvoeringsmaatregelen gespecificeerd en laten de fabrikanten de keuze tussen de in bijlage IV beschreven interne ontwerpcontrole en het in bijlage V beschreven beheersysteem. Wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd en evenredig met het risico is, wordt de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure gekozen uit de toepasselijke modules zoals beschreven in Besluit 93/465/EEG.

Indien een onder uitvoeringsmaatregelen vallend evp wordt ontworpen door een organisatie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (25) is geregistreerd en de ontwerpfunctie in het toepassingsgebied van die registratie is opgenomen, wordt aangenomen dat het beheersysteem van die organisatie aan de eisen van bijlage V van deze richtlijn voldoet.

Indien een onder uitvoeringsmaatregelen vallend evp wordt ontworpen door een organisatie die een beheersysteem heeft dat de productontwerpfunctie omvat en dat wordt toegepast overeenkomstig geharmoniseerde normen waarvan het referentienummer in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, wordt aangenomen dat dit beheersysteem aan de overeenkomstige eisen van bijlage V voldoet.

3.   Na het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van een onder uitvoeringsmaatregelen vallend evp, houdt de fabrikant of zijn gemachtigde relevante documenten betreffende de uitgevoerde overeenstemmingsbeoordeling en de afgegeven verklaringen van overeenstemming gedurende een periode van tien jaar na de vervaardiging van het laatste evp beschikbaar voor inspectie door de lidstaten.

De relevante documenten worden binnen tien dagen na ontvangst van een verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat beschikbaar gesteld.

4.   De documenten betreffende de in artikel 4 bedoelde overeenstemmingsbeoordeling en verklaring van overeenstemming worden opgesteld in een van de officiële talen van de Gemeenschap.

Artikel 8

Vermoeden van overeenstemming

1.   De lidstaten beschouwen evp's die van de in artikel 4 bedoelde CE-markering zijn voorzien als overeenkomstig de relevante bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel.

2.   De lidstaten beschouwen evp's waarvoor geharmoniseerde normen zijn toegepast waarvan het referentienummer in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, als overeenkomstig alle relevante voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel waarop die normen betrekking hebben.

3.   Van evp's waaraan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1980/2000 de communautaire milieukeur is toegekend, wordt aangenomen dat ze voldoen aan de voorschriften inzake ecologisch ontwerp van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel in zoverre de milieukeur aan die voorschriften voldoet.

4.   Het vermoeden van overeenstemming in de zin van deze richtlijn houdt in dat de Commissie, handelend volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure, kan besluiten dat andere milieukeuren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1980/2000 voldoen aan voorwaarden die ten opzichte van de communautaire milieukeur gelijkwaardig zijn. Van evp's waaraan zulk een milieukeur is toegekend, wordt aangenomen dat zij voldoen aan de voorschriften inzake ecologisch ontwerp van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel in zoverre de milieukeur aan die voorschriften voldoet.

Artikel 9

Geharmoniseerde normen

1.   De lidstaten zorgen er voorzover mogelijk voor dat passende maatregelen worden genomen om de belanghebbenden op nationaal niveau te kunnen raadplegen over het proces van het opstellen van en het toezicht op de geharmoniseerde normen.

2.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van oordeel is dat de geharmoniseerde normen waarvan wordt aangenomen dat bij toepassing ervan wordt voldaan aan de specifieke bepalingen van een toepasselijke uitvoeringsmaatregel, toch niet volledig aan die bepalingen voldoen, brengt de betrokken lidstaat of de Commissie, met opgave van de redenen, dit ter kennis van het bij artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG opgericht permanent comité, dat met spoed een advies uitbrengt.

3.   In het licht van dat advies van het comité besluit de Commissie de nummers van de geharmoniseerde normen in kwestie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken, niet bekend te maken, onder voorbehoud bekend te maken, te handhaven of in te trekken.

4.   De Commissie stelt de desbetreffende Europese normalisatie-instelling hiervan in kennis en verleent zo nodig een nieuw mandaat ter herziening van de geharmoniseerde norm in kwestie.

Artikel 10

Voorschriften inzake componenten en subeenheden

Op grond van uitvoeringsmaatregelen kunnen fabrikanten of hun gemachtigden die componenten en subeenheden op de markt brengen en/of in gebruik nemen, worden verplicht aan de fabrikant van evp's die onder uitvoeringsmaatregelen vallen relevante informatie te verstrekken over de materiaalsamenstelling en het verbruik van energie, materialen en/of hulpbronnen van de door hen geproduceerde componenten of subeenheden.

Artikel 11

Administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen om de voor de uitvoering van deze richtlijn bevoegde autoriteiten aan te moedigen met elkaar samen te werken en aan elkaar en aan de Commissie informatie te verstrekken teneinde de werking van deze richtlijn te ondersteunen, met name wat de uitvoering van artikel 6 betreft.

De administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie geschieden met maximale gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen en kunnen door relevante communautaire programma's worden ondersteund.

De lidstaten delen de Commissie mee welke autoriteiten bevoegd zijn voor de toepassing van deze richtlijn.

2.   Over de precieze aard en de structuur van de informatie-uitwisseling tussen de Commissie en de lidstaten wordt overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure een besluit genomen.

3.   De Commissie neemt passende maatregelen om de in dit artikel bedoelde samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en te ondersteunen.

Artikel 12

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie stelt volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast.

2.   Een evp waarop een uitvoeringsmaatregel van toepassing moet zijn, voldoet aan de volgende criteria:

a)

het evp vertegenwoordigt volgens de laatst beschikbare cijfers in de Gemeenschap een omzet- en handelsvolume van meer dan 200 000 eenheden;

b)

het evp heeft, gelet op de hoeveelheden die in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn genomen, in de Gemeenschap een significant milieueffect, zoals bepaald in bij Besluit nr. 1600/2002/EG vastgestelde prioriteiten van de Gemeenschap;

c)

het evp biedt een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten met zich meebrengt. Aan dit criterium wordt voldaan op de volgende voorwaarden:

er is geen andere communautaire wetgeving van toepassing;

het probleem wordt niet door marktwerking opgelost;

tussen de op de markt beschikbare evp's met een gelijkwaardige functionaliteit bestaan grote verschillen in milieuprestaties.

3.   Wanneer de Commissie overweegt een ontwerp voor een uitvoeringsmaatregel op te stellen, houdt zij rekening met de standpunten van het comité bedoeld in artikel 15, alsook met

a)

communautaire milieuprioriteiten zoals die welke vermeld staan in Besluit nr. 1600/2002/EG of in het Europees Programma inzake klimaatverandering van de Commissie (EKP);

b)

relevante zelfregulerende maatregelen, zoals vrijwillige overeenkomsten, of andere maatregelen van de industrie op dit gebied.

4.   Wanneer de Commissie een ontwerp voor een uitvoeringsmaatregel opstelt:

a)

houdt zij rekening met de levenscyclus van het product;

b)

voert zij een analyse uit waarin de gevolgen voor milieu, consumenten en fabrikanten, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, beoordeeld worden vanuit het oogpunt van concurrentievermogen, innovatie, markttoegang en kosten en baten;

c)

houdt zij rekening met de bestaande nationale milieuwetgeving die de lidstaten als relevant beschouwen;

d)

pleegt zij naar behoren overleg met de belanghebbenden;

e)

stelt zij, op basis van de onder b) genoemde beoordeling, een toelichting op bij het ontwerp voor een uitvoeringsmaatregel;

f)

bepaalt zij de uitvoeringsdatum c.q. data en een eventuele gefaseerde of overgangsmaatregel of -periode, met inachtneming van met name eventuele consequenties voor kleine en middelgrote ondernemingen of voor specifieke productgroepen die in hoofdzaak door kleine en middelgrote ondernemingen worden vervaardigd.

5.   De uitvoeringsmaatregelen voldoen aan de volgende criteria:

a)

er is, vanuit het oogpunt van de gebruiker, geen significant nadelig effect voor de werking van het product;

b)

er zijn geen schadelijke gevolgen voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu;

c)

er is geen significant nadelig effect voor de consument, met name niet wat de betaalbaarheid en de levenscycluskosten van het product betreft;

d)

er is geen significant nadelig effect voor het concurrentievermogen van fabrikanten, ook niet op markten buiten de Gemeenschap;

e)

in principe heeft het vaststellen van een ecologisch ontwerpvoorschrift niet tot gevolg dat een fabrikantgebonden technologie aan producenten wordt opgelegd;

f)

aan de fabrikant wordt geen overdreven zware administratieve last opgelegd.

6.   In de uitvoeringsmaatregelen worden eisen inzake ecologisch ontwerp overeenkomstig bijlage I en/of bijlage II vastgesteld.

Specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp worden ingevoerd voor geselecteerde milieuaspecten die een significant milieueffect hebben.

In de uitvoeringsmaatregel kan ook worden bepaald dat met betrekking tot de gespecificeerde parameters inzake ecologisch ontwerp bedoeld in bijlage I, deel 1, geen voorschrift inzake ecologisch ontwerp vereist is.

7.   De voorschriften moeten zodanig worden geformuleerd dat gegarandeerd wordt dat de instanties voor markttoezicht kunnen nagaan of de evp voldoet aan de eisen van de uitvoeringsmaatregel. De uitvoeringsmaatregel moet specificeren of de controle direct op het evp dan wel op basis van de technische documentatie kan plaatsvinden.

8.   De uitvoeringsmaatregelen omvatten de in bijlage VII vermelde elementen.

9.   De verschillende studies en analyses waarvan de Commissie bij de opstelling van uitvoeringsmaatregelen gebruikmaakt, worden ter beschikking gesteld van het publiek.

10.   In voorkomend geval gaan uitvoeringsmaatregelen tot vaststelling van de generieke eisen inzake ecologisch ontwerp vergezeld van richtsnoeren betreffende het afwegen van de verschillende milieuaspecten, die de Commissie moet aannemen overeenkomstig artikel 15, lid 2.

Artikel 13

Werkprogramma

1.   De Commissie stelt, uiterlijk … (26), aan de hand van de criteria van artikel 12 en na raadpleging van het in artikel 14 genoemde overlegforum, een werkplan op, dat voor het publiek beschikbaar wordt gesteld.

Het werkplan bevat een indicatieve lijst van productgroepen die de volgende drie jaar voor de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen als prioritair zullen worden beschouwd.

Het werkplan wordt door de Commissie op gezette tijden gewijzigd na raadpleging van het genoemde Overlegforum.

2.   Tijdens de overgangsperiode waarin het in lid 1 bedoelde eerste werkplan opgesteld wordt, kan de Commissie evenwel overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure en de criteria in artikel 12 en na raadpleging van het in artikel 14 genoemde overlegforum, uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de producten die in het EKP beschouwd worden als producten die een grote bijdrage kunnen leveren tot de kosteneffectieve beperking van broeikasgasemissies.

Artikel 14

Overlegforum

De Commissie draagt er zorg voor dat zij bij de uitvoering van haar activiteiten ten aanzien van iedere uitvoeringsmaatregel oog heeft voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en alle belanghebbende partijen van dat product/die productgroep zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van KMO's, de ambachtelijke industrie, handelaars, kleinhandelaars, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties. Deze partijen komen bijeen in een overlegforum. De Commissie stelt het reglement van orde van het forum vast.

Artikel 15

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die gelden voor inbreuken op de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden goedgekeurd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 17

Wijziging

1.   Richtlijn 92/42/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6 wordt geschrapt.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Deze richtlijn is een uitvoeringsmaatregel als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2005/…/EG van … houdende, met betrekking tot het energierendement tijdens het gebruik, overeenkomstig die richtlijn (27)  (28), en kan overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2005/…/EG worden gewijzigd of ingetrokken (28).

3)

Bijlage I, punt 2, wordt geschrapt.

4)

Bijlage II wordt geschrapt.

2.   Richtlijn 96/57/EG wordt als volgt gewijzigd:

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Deze richtlijn is een uitvoeringsmaatregel als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2005/…/EG van … houdende, met betrekking tot het energierendement tijdens het gebruik, overeenkomstig die richtlijn (29)  (28), en kan overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2005/…/EG worden gewijzigd of ingetrokken (28).

3.   Richtlijn 2000/55/EG wordt als volgt gewijzigd:

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Deze richtlijn is een uitvoeringsmaatregel als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2005/…/EG van … houdende, met betrekking tot het energierendement tijdens het gebruik, overeenkomstig die richtlijn (30)  (31), en kan overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2005/…/EG worden gewijzigd of ingetrokken (31).

Artikel 18

Intrekkingsbepalingen

De Richtlijnen 78/170/EG en 86/594/EEG worden ingetrokken. De lidstaten mogen de bestaande nationale maatregelen die zijn aangenomen uit hoofde van Richtlijn 86/594/EEG blijven toepassen totdat uit hoofde van de onderhavige richtlijn nieuwe uitvoeringsmaatregelen voor de betrokken producten zijn aangenomen.

Artikel 19

Toetsing

Uiterlijk … (32) evalueert de Commissie, na raadpleging van het in artikel 14 genoemde overlegforum, de doeltreffendheid van deze richtlijn, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en de drempel daarvoor, markttoezichtmechanismen en elke toepasselijk vorm van zelfregulering die werd gestimuleerd; zij legt zo nodig aan het Europees Parlement en de Raad voorstellen tot wijziging voor.

Artikel 20

Vertrouwelijkheid

De in artikel 10 en in bijlage I, deel 2, genoemde voorschriften betreffende informatieverstrekking door de fabrikant en/of zijn gemachtigde zijn evenredig en houden rekening met de rechtmatige geheimhouding van commercieel gevoelige gegevens.

Artikel 21

Toepassing

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ... (33) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 23

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 112 van 30.4.2004, blz. 25.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 november 2004 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(5)  PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(6)  PB C 141 van 19.5.2000, blz. 1.

(7)  PB L 297 van 13.10.1992, blz. 16. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(8)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

(9)  PB L 332 van 15.12.2001, blz. 1.

(10)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/108/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 106).

(11)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(12)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/98/EG van de Commissie (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 63).

(13)  PB L 167 van 22.6.1992, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50).

(14)  PB L 236 van 18.9.1996, blz. 36.

(15)  PB L 279 van 1.11.2000, blz. 33.

(16)  PB L 52 van 23.2.1978, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 82/885/EEG (PB L 378 van 31.12.1982, blz. 19).

(17)  PB L 196 van 26.7.1990, blz. 15. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1).

(18)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.

(19)  PB L 344 van 6.12.1986, blz. 24. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(20)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(21)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(22)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(23)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

(24)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(25)  PB L 114 van 24.4.2001, blz.1.

(26)  Twee jaar na de aanneming van deze richtlijn.

(27)  PB L …”.

(28)  Deze richtlijn.

(29)  PB L …”.

(30)  PB L …”.

(31)  Deze richtlijn.

(32)  Vijf jaar na de aanneming van deze richtlijn.

(33)  24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

METHODE VOOR HET VASTSTELLEN VAN GENERIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

(zoals bedoeld in artikel 12)

Generieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp hebben tot doel de milieuprestatie van het product te verbeteren; ze zijn gericht op de significante milieuaspecten ervan en stellen geen grenswaarden vast. Bij de opstelling van ontwerp-maatregelen die moeten worden voorgelegd aan het comité als bedoeld in artikel 15, bepaalt de Commissie welke significante milieuaspecten in de uitvoeringsmaatregelen moeten worden gespecificeerd.

Bij de opstelling van uitvoeringsmaatregelen waarin overeenkomstig artikel 12 generieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld, bepaalt de Commissie, voorzover nodig voor het evp waarop de uitvoeringsmaatregel van toepassing is, welke van de in deel I vermelde parameters voor ecologisch ontwerp, welke van de in deel 2 vermelde voorschriften inzake informatieverstrekking en welke van de in deel 3 vermelde voorschriften voor de fabrikant van toepassing zijn.

Deel 1.   Parameters voor ecologisch ontwerp voor evp's

1.1.

Bij de vaststelling van de significante milieuaspecten worden de volgende fasen in de levenscyclus van het product in aanmerking genomen voorzover zij betrekking hebben op het productontwerp:

a)

selectie en gebruik van grondstoffen;

b)

fabricage;

c)

verpakking, transport en distributie;

d)

installatie en onderhoud;

e)

gebruik;

f)

einde van de levensduur, met andere woorden, de toestand van een evp dat aan het einde van zijn eerste gebruiksmogelijkheid is gekomen tot aan zijn definitieve verwijdering.

1.2.

Voor elke fase worden in voorkomend geval de volgende milieuaspecten beoordeeld:

a)

voorspeld verbruik van materialen, energie en andere hulpbronnen zoals drinkwater;

b)

verwachte lucht-, water- of bodememissies;

c)

verwachte verontreiniging door fysische effecten zoals geluid, trillingen, straling of elektromagnetische velden;

d)

verwachte productie van afvalstoffen;

e)

mogelijkheden voor hergebruik, recycling en terugwinning van materialen en/of energie, rekening houdend met Richtlijn 2002/96/EG.

1.3

Met name de volgende parameters moeten, waar van toepassing en zo nodig aangevuld met andere, worden gebruikt voor het beoordelen van het potentieel voor verbetering betreffende de in het vorige punt vermelde milieuaspecten:

a)

gewicht en omvang van het product;

b)

gebruik van materialen afkomstig van recyclingactiviteiten;

c)

verbruik van energie, water en andere hulpbronnen over de gehele levenscyclus;

d)

gebruik van stoffen die als gevaarlijk voor de gezondheid en/of het milieu zijn ingedeeld overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (1) en rekening houdend met de wetgeving inzake het in de handel brengen en het gebruik van specifieke stoffen, zoals Richtlijnen 76/769/EEG of 2002/95/EG;

e)

hoeveelheid en aard van de verbruiksgoederen die nodig zijn voor correct gebruik en onderhoud;

f)

gemak waarmee hergebruik en recycling plaatsvinden, af te meten aan: aantal gebruikte materialen en componenten, gebruik van standaardcomponenten, voor demontage benodigde tijd, complexiteit van de voor demontage benodigde gereedschappen, gebruik van standaardcodering voor componenten en materialen met het oog op de identificatie van voor hergebruik en recycling geschikte componenten en materialen (inclusief ISO-markering van kunststofonderdelen), gebruik van gemakkelijk recycleerbare materialen, gemakkelijke toegang tot waardevolle en andere recycleerbare componenten en materialen, gemakkelijke toegang tot componenten en materialen die gevaarlijke stoffen bevatten;

g)

inbouw van gebruikte componenten;

h)

niet-toepassing van technische oplossingen die nadelig zijn voor hergebruik en recycling van componenten en gehele apparaten;

i)

verlenging van de levensduur, af te meten aan: gegarandeerde minimumlevensduur, minimumtermijn voor de beschikbaarheid van reserveonderdelen, modulariteit, mogelijkheid tot upgraden, repareerbaarheid;

j)

hoeveelheden geproduceerde afvalstoffen en hoeveelheden geproduceerde gevaarlijke afvalstoffen;

k)

luchtemissies (broeikasgassen, verzurende stoffen, vluchtige organische verbindingen, stoffen die de ozonlaag aantasten, persistente organische verontreinigende stoffen, zware metalen, fijne vaste deeltjes en zwevende vaste deeltjes), onverminderd Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (2);

l)

wateremissies (zware metalen, stoffen met een ongunstig effect op de zuurstofbalans, persistente organische verontreinigende stoffen);

m)

bodememissies (vooral lekkages van gevaarlijke stoffen tijdens de gebruiksfase van producten, en het risico van uitspoeling bij verwijdering als afval).

Deel 2.   Voorschriften betreffende informatieverstrekking

In het kader van uitvoeringsmaatregelen kan worden verlangd dat door de fabrikant informatie wordt verstrekt die gevolgen kan hebben voor de wijze waarop het evp door andere partijen dan de fabrikant wordt behandeld, gebruikt of gerecycleerd, waaronder, in voorkomend geval:

informatie van de ontwerper over het fabricageproces;

informatie voor de consument over de significante milieukenmerken en -prestaties van een product, te voegen bij het product wanneer het in de handel wordt gebracht, zodat de consument deze aspecten van de producten kan vergelijken;

informatie voor de consument over de installatie, het gebruik en het onderhoud van het product teneinde de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken en te zorgen voor een optimale levensduur, alsmede over het terugbrengen van het product aan het einde van de levensduur en waar nodig informatie over de termijn voor de beschikbaarheid van reserveonderdelen en de mogelijkheid tot upgraden van de producten;

informatie voor afvalbehandelingscentra betreffende de demontage, recycling of verwijdering aan het eind van de levensduur.

Voorzover mogelijk moet informatie op het product zelf te vinden zijn.

Bij deze informatieverstrekking wordt rekening gehouden met verplichtingen op grond van andere communautaire wetgeving, zoals Richtlijn 2002/96/EG.

Deel 3.   Voorschriften voor de fabrikant

1.

Aan de hand van de milieuaspecten die in de uitvoeringsmaatregelen als sterk beïnvloedbaar door het productontwerp zijn aangemerkt, moeten de fabrikanten van evp's een beoordeling maken van het evp-model over de gehele levenscyclus op basis van realistische veronderstellingen ten aanzien van de omstandigheden waaronder en de doeleinden waarvoor het wordt gebruikt.

Op basis van die beoordeling stellen de fabrikanten het ecologisch profiel van het evp-model op. Dit wordt gebaseerd op uit milieuoogpunt relevante productkenmerken en over de gehele levenscyclus van het product plaatsvindende inputs/outputs die in meetbare fysische grootheden worden uitgedrukt.

2.

De fabrikant gebruikt deze beoordeling om alternatieve ontwerpen en de bereikte milieuprestaties van het product te evalueren aan de hand van benchmarks.

Deze benchmarks worden door de Commissie in de uitvoeringsmaatregel vastgesteld op basis van de tijdens de uitwerking van de maatregel vergaarde informatie.

Bij de keuze van een specifieke ontwerpoplossing moet een redelijk evenwicht worden bereikt tussen de verschillende milieuaspecten en tussen milieuaspecten en andere relevante overwegingen, zoals veiligheid en gezondheid, technische eisen inzake functionaliteit, kwaliteit en prestaties, en economische aspecten, inclusief productiekosten en verkoopbaarheid, terwijl alle relevante wetgeving moet worden nageleefd.


(1)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1/1967. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie (PB L 152 van 30.4.2004, blz. 1).

(2)  PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/26/EG (PB L 146 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE II

METHODE VOOR HET BEPALEN VAN SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

(zoals bedoeld in artikel 12)

Specifieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp hebben tot doel een bepaald milieuaspect van het product te verbeteren. Zij kunnen de vorm aannemen van eisen voor een lager verbruik van een bepaalde hulpbron, zoals limieten voor het gebruik van die hulpbron in de verschillende stadia van de levenscyclus, waar van toepassing (bijvoorbeeld limieten voor het waterverbruik tijdens de gebruiksfase of voor de hoeveelheden van een bepaald materiaal die in het product worden verwerkt, of minimaal vereiste hoeveelheden gerecycled materiaal).

Bij de opstelling van uitvoeringsmaatregelen waarin overeenkomstig artikel 12 specifieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld, bepaalt de Commissie in voorkomend geval voor de onder de uitvoeringsmaatregel vallende evp's welke van de paramaters inzake ecologisch ontwerp uit de lijst in bijlage I, deel 1, van toepassing zijn en bepaalt zij als volgt de niveaus van deze voorschriften overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 15, lid 2:

1.

Door middel van een technische, milieutechnische en economische analyse wordt een aantal in de handel zijnde representatieve modellen van het evp in kwestie geselecteerd en wordt vastgesteld welke technische opties er zijn om de milieuprestaties van het product te verbeteren, waarbij rekening wordt gehouden met de economische haalbaarheid van de opties en wordt vermeden dat de prestaties of het nut voor de consument significant afnemen.

Door middel van de technische, economische en milieuanalyse zal ook worden vastgesteld welke van de op de markt beschikbare producten en technologie voor de betreffende milieuaspecten de beste prestaties leveren.

Op basis van deze analyse en rekening houdend met de economische en technische uitvoerbaarheid alsmede met het potentieel voor verbetering worden concrete maatregelen genomen teneinde het milieueffect van het product te verminderen.

Met betrekking tot het energieverbruik tijdens het gebruik wordt de energie-efficiëntie of het energieverbruik voor representatieve evp-modellen zo vastgesteld dat de levenscycluskosten voor de eindgebruikers zo laag mogelijk zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van andere milieuaspecten. De methode voor de levenscycluskostenanalyse gaat uit van een reële discontovoet op basis van door de Europese Centrale Bank verstrekte gegevens, en van een realistische levensduur van het evp; zij wordt gebaseerd op de som van de variaties in aankoopprijs (die voortvloeien uit de variaties in industriële kosten) en in gebruikskosten, die het resultaat zijn van de verschillende niveaus van opties voor technische verbetering, verdisconteerd over de levensduur van de in beschouwing genomen representatieve evp-modellen. De gebruikskosten zijn voornamelijk het energieverbruik en de extra kosten van andere hulpbronnen (zoals water of wasmiddel).

Er wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd betreffende de relevante elementen (zoals de prijs van energie of andere hulpbronnen, de kosten van grondstoffen of de productiekosten, kortingen) en, waar dit zinvol is, het in aanmerking nemen van externe milieukosten, om na te gaan of er significante veranderingen zijn en of de algemene conclusies solide zijn. De eis wordt dienovereenkomstig aangepast.

Een soortgelijke methodologie kan voor andere hulpbronnen zoals water worden toegepast.

2.

Voor de ontwikkeling van de technische, milieutechnische en economische analyses kan gebruik worden gemaakt van informatie die beschikbaar is in het kader van andere communautaire activiteiten.

Dat geldt ook voor informatie die wordt verkregen via bestaande programma's die in andere delen van de wereld worden toegepast voor het vaststellen van specifieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor evp's die met de economische partners van de EU worden verhandeld.

3.

Bij de bepaling van de datum van inwerkingtreding van het voorschrift wordt rekening gehouden met de herontwerpcyclus voor het product.


BIJLAGE III

CE-MARKERING

(zoals bedoeld in artikel 4, lid 2)

Image

De CE-markering moet minimaal 5 mm hoog zijn. Bij vergroting of verkleining van de CE-markering moeten de verhoudingen van de bovenstaande rastertekening in acht worden genomen.

De CE-markering moet op het evp worden aangebracht. Indien dit niet mogelijk is, moet zij op de verpakking en de begeleidende documenten worden aangebracht.


BIJLAGE IV

INTERNE ONTWERPCONTROLE

(zoals bedoeld in artikel 7)

1.

In deze bijlage wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger die zich van de in punt 2 van deze bijlage vastgestelde verplichtingen kwijt, garandeert en verklaart dat het evp aan de relevante voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet. De verklaring van overeenstemming kan op een of meer producten betrekking hebben en moet door de fabrikant worden bewaard.

2.

Er wordt door de fabrikant een technisch documentatiedossier opgesteld aan de hand waarvan de overeenstemming van het evp met de eisen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel kan worden beoordeeld.

De documentatie bevat met name de volgende elementen:

a)

een algemene beschrijving van het evp en van het bedoelde gebruik;

b)

de resultaten van de door de fabrikant uitgevoerde relevante milieubeoordelingsstudies en/of verwijzingen naar milieubeoordelingsliteratuur of casestudies die door de fabrikant bij het beoordelen, documenteren en bepalen van productontwerpen worden gebruikt;

c)

het ecologisch profiel indien vereist krachtens de uitvoeringsmaatregel;

d)

elementen van de productontwerpspecificatie betreffende de milieugerichte ontwerpaspecten van het product;

e)

een lijst van de terzake doende normen als bedoeld in artikel 9, die volledig of gedeeltelijk worden toegepast, en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel te voldoen wanneer de in artikel 9 bedoelde normen niet zijn toegepast of wanneer deze normen de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel niet volledig dekken;

f)

een exemplaar van de informatie betreffende de milieugerichte ontwerpaspecten van het product die overeenkomstig de in bijlage I, deel 2, gespecificeerde voorschriften wordt verstrekt;

g)

de resultaten van metingen die in verband met de eisen inzake ecologisch ontwerp zijn uitgevoerd, met inbegrip van gegevens betreffende de overeenstemming van deze metingen met de eisen inzake ecologisch ontwerp die in de toepasselijke uitvoeringsmaatregel zijn vastgesteld.

3.

De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het product wordt vervaardigd overeenkomstig de in punt 2 bedoelde ontwerpspecificaties en de op het product toepasselijke eisen van de maatregel.


BIJLAGE V

BEHEERSYSTEEM VOOR HET OVEREENSTEMMINGSBEOORDELING

(zoals bedoeld in artikel 7)

1.

In deze bijlage wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant die zich van de verplichtingen van punt 2 van deze bijlage kwijt, garandeert en verklaart dat het evp aan de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet. De verklaring van overeenstemming kan op een of meer producten betrekking hebben en moet door de fabrikant worden bewaard.

2.

Voor de beoordeling van de overeenstemming van het evp kan een beheerssysteem worden gebruikt, mits de fabrikant in punt 3 van deze bijlage opgesomde milieuelementen implementeert.

3.

Milieuelementen van het beheerssysteem

In dit punt worden de elementen van een beheerssysteem opgesomd alsmede de procedures aan hand waarvan de fabrikant kan aantonen dat de evp aan de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voldoet.

3.1.   Het beleid inzake de milieuprestaties van producten

De fabrikant moet kunnen aantonen dat wordt voldaan aan de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel. De fabrikant moet tevens kunnen voorzien in een kader voor het bepalen en herzien van doelstellingen en indicatoren voor de milieuprestaties van producten met het oog op de verbetering van de algehele milieuprestaties van producten.

Al de door de fabrikant getroffen voorzieningen om de algehele milieuprestaties van het product te verbeteren en het ecologische profiel van het product vast te stellen, indien de uitvoeringsmaatregel zulks vereist, via ontwerp en fabricage, moeten op systematische en geordende wijze worden gedocumenteerd in de vorm van schriftelijke procedures en instructies.

Deze procedures en instructies moeten met name een adequate beschrijving bevatten van:

de lijst van documenten die moeten worden opgesteld om de conformiteit van het evp aan te tonen en die in voorkomend geval beschikbaar moeten worden gesteld;

de doelstellingen en indicatoren voor de milieuprestaties van het product, de organisatiestructuur, de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden van het management en de toewijzing van middelen met betrekking tot de stelselmatige toepassing ervan;

de na de fabricage uit te voeren controles en tests om de productprestaties aan de milieuprestatie-indicatoren te toetsen;

de procedures om de voorgeschreven documentatie te controleren en ervoor te zorgen dat ze wordt bijgewerkt;

de methode om de toepassing en de doeltreffendheid van de milieuelementen van het beheersysteem te verifiëren.

3.2.   Planning

De fabrikant draagt zorg voor de vaststelling en handhaving van:

a)

procedures voor het vaststellen van het ecologisch profiel van het product;

b)

doelstellingen en indicatoren voor de milieuprestaties van het product, waarbij, rekening houdend met technische en economische eisen, technologische opties in beschouwing worden genomen;

c)

een programma om deze doelstellingen te verwezenlijken.

3.3.   Uitvoering en documentatie

3.3.1.

De documentatie betreffende het beheersysteem omvat met name het volgende:

a)

verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden vastgelegd en gedocumenteerd teneinde ervoor te zorgen dat de producten effectieve milieuprestaties leveren en dat over de werking van het systeem verslag wordt uitgebracht met het oog op evaluatie en verbetering;

b)

er worden documenten opgesteld waarin de toegepaste ontwerpcontrole en verificatietechnieken en de bij het ontwerp van het product toegepaste processen en vaste procedures worden beschreven;

c)

de fabrikant zorgt voor de opstelling en het bijhouden van informatie ter beschrijving van de essentiële milieuelementen van het beheersysteem en de procedures voor het controleren van alle vereiste documenten.

3.3.2.

De documentatie betreffende het evp omvat met name het volgende:

a)

een algemene beschrijving van het evp en van het beoogde gebruik;

b)

de resultaten van de door de fabrikant uitgevoerde milieubeoordelingsstudies en/of verwijzingen naar milieubeoordelingsliteratuur of casestudies die door de fabrikant bij het beoordelen, documenteren en bepalen van productontwerpen worden gebruikt;

c)

het ecologisch profiel indien vereist krachtens de uitvoeringsmaatregel;

d)

documenten waarin de resultaten worden beschreven van metingen die in verband met de eisen inzake ecologisch ontwerp zijn uitgevoerd, met inbegrip van gegevens betreffende de overeenstemming van deze metingen met de in de toepasselijke uitvoeringsmaatregel gestelde eisen inzake ecologisch ontwerp;

e)

de fabrikant stelt specificaties op waarin met name wordt opgegeven welke normen werden toegepast, alsmede waar de in artikel 9 bedoelde normen niet worden toegepast of waar ze de eisen van de relevante uitvoeringsmaatregel niet volledig dekken, en welke middelen werden gebruikt om de naleving te garanderen;

f)

een exemplaar van de informatie betreffende de milieugerichte ontwerpaspecten van het product die overeenkomstig de in bijlage I, deel 2, gespecificeerde voorschriften wordt verstrekt.

3.4.   Controle en corrigerende maatregelen

a)

de fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het product wordt vervaardigd overeenkomstig de ontwerpspecificaties en de op het product toepasselijke eisen van de maatregel;

b)

de fabrikant zorgt ervoor dat er procedures worden ingesteld en nageleefd om gevallen van niet-overeenstemming te onderzoeken en te corrigeren, en om uit corrigerende maatregelen voortvloeiende wijzigingen van de procedurevoorschriften in praktijk te brengen;

c)

De fabrikant voert ten minste om de drie jaar een volledige interne audit van de milieuelementen van het beheersysteem uit.


BIJLAGE VI

VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

(zoals bedoeld in artikel 4, lid 3)

De EG-verklaring van overeenstemming moet de volgende elementen bevatten:

1.

naam en adres van de fabrikant of zijn gemachtigde;

2.

een voldoend nauwkeurige beschrijving van het model om dit op ondubbelzinnige wijze te kunnen identificeren;

3.

in voorkomend geval, de referenties van de toegepaste geharmoniseerde normen;

4.

in voorkomend geval, de overige gebruikte technische normen en specificaties;

5.

in voorkomend geval, de referentie van andere toegepaste communautaire wetgeving die voorziet in de aanbrenging van de CE-markering;

6.

identiteit en handtekening van de persoon die bevoegd is om de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger te binden.


BIJLAGE VII

INHOUD VAN DE UITVOERINGSMAATREGELEN

(zoals bedoeld in artikel 12, lid 8)

De uitvoeringsmaatregel moet met name het volgende specificeren:

1.

de nauwkeurige omschrijving van het type of de typen evp's waarop de maatregel betrekking heeft;

2.

alle ecologische ontwerpvoorschriften voor het evp in kwestie, de toepassingsdatum/-data, eventuele gefaseerde maatregelen of overgangsmaatregelen of -termijnen;

in het geval van een of meer generieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp wordt aangegeven welke fasen en aspecten van bijlage I, delen 1.1 en 1.2, van toepassing zijn, en welke parameters van bijlage I, deel 1.3, als voorbeeld kunnen dienen bij de beoordeling van verbeteringen met betrekking tot specifieke milieuaspecten;

in het geval van (een) specifieke eis(en) inzake ecologisch ontwerp: het niveau ervan;

3.

de in bijlage I, deel 1 bedoelde paramaters inzake ecologisch ontwerp ten aanzien waarvan geen voorschriften inzake ecologisch ontwerp gelden;

4.

de eisen betreffende de installatie van het evp wanneer zulks direct relevant is voor de milieuprestatie in kwestie;

5.

de toe te passen meetnormen en/of meetmethoden; indien beschikbaar moeten geharmoniseerde normen worden toegepast waarvan het referentienummer in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt;

6.

de gegevens voor de overeenstemmingsbeoordeling overeenkomstig Besluit 93/465/EEG:

bij toepassing van (een) andere module(s) dan module A: de factoren die tot de selectie van die specifieke procedure hebben geleid;

indien van toepassing: de criteria voor de goedkeuring en/of certificering van derden.

Wanneer in andere CE-voorschriften voor hetzelfde evp andere modules zijn vastgesteld, heeft de in de uitvoeringsmaatregel bepaalde module voorrang voor de desbetreffende eis;

7.

voorschriften betreffende de informatie die door de fabrikanten of hun gemachtigde vertegenwoordigers aan de autoriteiten moeten worden verstrekt met het oog op een beter markttoezicht;

8.

de duur van de overgangsperiode gedurende welke de lidstaten moeten toestaan dat evp's in de handel worden gebracht en/of in gebruik worden genomen die voldoen aan de voorschriften die op de datum van goedkeuring van de uitvoeringsmaatregel op hun grondgebied van kracht zijn;

9.

de datum voor de evaluatie en de eventuele herziening van de uitvoeringsmaatregel.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

Op 26 augustus 2003 heeft de Commissie een op artikel 95 van het Verdrag gebaseerd voorstel voorgelegd.

2.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 31 maart 2004 advies uitgebracht (1).

3.

Het Europees Parlement heeft op 20 april 2004 advies in eerste lezing uitgebracht en daarbij 78 amendementen aangenomen (2). Op 27 april 2004 heeft de Commissie haar gewijzigde voorstel mondeling gepresenteerd. Overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag heeft de Raad op 29 november 2004 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II.   DOEL VAN HET VOORSTEL

4.

Doel van dit voorstel is een alomvattend en samenhangend wetgevingskader te scheppen voor de vaststelling van voorschriften inzake ecologisch ontwerp teneinde:

te zorgen voor het vrije verkeer van energieverbruikende producten (evp) binnen de EU;

de totale milieuprestatie van deze producten te verbeteren en aldus tot de bescherming van het milieu bij te dragen;

een bijdrage te leveren aan de zekerheid van de energievoorziening en het concurrentievermogen van de economie van de EU te versterken.

Het voorstel geldt in beginsel voor elk product, behalve middelen voor vervoer van personen of goederen, dat van energie gebruikmaakt om de taak te verrichten waarvoor het is ontworpen en vervaardigd, en op de markt gebracht of in gebruik genomen, en bestrijkt alle energiebronnen ofschoon waarschijnlijk uitsluitend producten die van elektriciteit, vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen gebruikmaken onder de uitvoeringsregels zullen vallen.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

5.

De belangrijkste door de Raad aangebrachte wijzigingen zijn:

Verduidelijking dat het doel van de voorgestelde richtlijn (artikel 1, lid 4) geen afbreuk doet aan de communautaire wetgeving inzake afvalbeheer en de communautaire wetgeving inzake chemische stoffen, met inbegrip van de communautaire wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen.

Definities: (artikel 2): in het gemeenschappelijk standpunt wordt duidelijker het toepassingsgebied van het voorstel (definitie 1) en de toerekening van de verantwoordelijkheid voor de overeenstemming van het evp met de richtlijn (definitie 6 en 7) omschreven.

In de handel brengen (artikel 3): in het gemeenschappelijk standpunt wordt verduidelijkt dat de lidstaten instanties moeten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor het markttoezicht.

Vrij verkeer (artikel 5): uit de huidige tekst blijkt duidelijk dat het evp moet voldoen aan de in bijlage I, deel 1, bedoelde parameters inzake ecologisch ontwerp die door de toepasselijke uitvoeringsmaatregelen worden bestreken.

Overeenstemmingsbeoordeling (artikel 7 en bijlage V): de keuze voor een fabrikant tussen de interne ontwerp-controle (bijlage IV) en het beheerssysteem (bijlage V), wordt weliswaar gehandhaafd, maar het laatste is gewijzigd teneinde voor de fabrikant de mogelijkheid open te houden, gebruik te maken van kwaliteitsbeheerssystemen voor de overeenstemmingsbeoordeling, voorzover zij voldoen aan de eisen van bijlage V.

Vermoeden van overeenstemming (artikel 8): milieukeuren die worden geacht te voldoen aan voorwaarden die ten opzichte van het communautaire milieukeur gelijkwaardig zijn, worden verondersteld in overeenstemming te zijn met de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregelen.

Uitvoeringsmaatregelen (artikel 12): de Raad wil dat de Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststelt, maar de criteria en de door de Commissie te nemen maatregelen bij de opstelling van uitvoeringsregels zijn verduidelijkt en nader gespecificeerd, onder meer wat betreft de criteria waaraan de specifieke producten moeten voldoen voordat zij aan uitvoeringsmaatregelen worden onderworpen (artikel 12, lid 2), met name een minimum omzet en een minimum handelsvolume.

Werkprogramma (artikel 13): met het oog op transparantie stelt de Commissie een werkplan op dat een indicatieve lijst bevat van productgroepen die voor de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen als prioritair worden beschouwd, met name de producten die in het EKP beschouwd worden als producten die een grote bijdrage kunnen leveren tot de kosten-effectieve beperking van broeikasgasemissie.

Overlegforum (artikel 14): bij de opstelling van een uitvoeringsmaatregel met betrekking tot een bepaald product moet de Commissie zorgen voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en passende betrokkenheid van alle bij dit product belanghebbende partijen. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet hiertoe in de oprichting van een overlegforum.

Toetsing (artikel 19): het gemeenschappelijk standpunt voorziet in een evaluatie van de doeltreffendheid van de richtlijn en van de uitvoeringsmaatregelen die uit hoofde van deze richtlijn binnen vijf jaar na de aanneming ervan zijn aangenomen.

Bijlage I, deel 3 (Voorschriften voor de fabrikant): met de omschrijving van de voorschriften voor de fabrikant wordt ernaar gestreefd de taakverdeling tussen de betrokken partijen te verduidelijken.

Bijlage VII Inhoud van de uitvoeringsmaatregelen): thans wordt gespecificeerd dat ook uitvoeringsmaatregelen geëvalueerd en eventueel herzien kunnen worden.

IV.   AANVAARDE AMENDEMENTEN

6.

Van de 78 amendementen van het Parlement heeft de Raad de volgende 23 aanvaard, waarvan enkele naar de inhoud, gedeeltelijk of in beginsel.

Overwegingen:

Amendementen 5 tot en met 10: bieden verdere rechtvaardiging voor een kaderrichtlijn inzake de bevordering van het ecologisch ontwerp van producten uit het oogpunt van verbetering van het milieu en energie-effientie (overwegingen 2 tot en met 7)

Amendement 13: verduidelijkt dat consumenten moeten worden geïnformeerd (overweging 9)

Amendement 16: specificeert dat aan energie-efficientie prioriteit moet worden gegeven op een wijze die geen afbreuk doet aan de geïntegreerde aanpak van de richtlijn (overweging 11)

Amendement 17: bevestigt dat de verbintenissen in het kader van het Protocol van Kyoto geen afbreuk doen aan de geïntegreerde aanpak (overweging 12)

Amendement 20: wijst erop dat de actieve medewerking van alle betrokken partijen vereist is (overweging 13)

Amendement 73: verwijst naar het hoofdstuk in de mededeling van Commissie dat betrekking heeft op de beoordeling van de zelfregulering door het bedrijfsleven in het kader van de richtlijn

Amendement 23: benadrukt dat het ecologisch ontwerp ook ingang moet vinden in het MKB en bij microbedrijven (overweging 17)

Amendement 24: evp's die voldoen aan de in uitvoeringsmaatregelen vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp moeten voorzien zijn van de „CE”-markering en bijbehorende informatie (overweging 18)

Amendement 25: de uitwisseling van informatie via de geëigende communicatiemiddelen moet worden vergemakkelijkt (overweging 22)

Amendement 26: scholing en informatievoorziening op het gebied van ecologisch ontwerp ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen zullen op gepaste wijze in aanmerking worden genomen (overweging 23)

Artikelen:

Amendement 35: de definitie van „ingebruikneming” is identiek aan die welke door het EP is voorgesteld (artikel 2, lid 5)

Amendement 47: in artikel 3 (leden 2 en 3) wordt de door het EP voorgestelde striktere omschrijving van de verplichtingen om te zorgen voor toezicht op de markt overgenomen

Amendement 48: biedt de mogelijkheid dat de informatie over overeenstemming in een of meer andere officiële talen wordt versterkt (artikel 4, lid 5)

Amendement 59: houdt de vaststelling van een werkprogramma in dat moet leiden tot een indicatieve lijst van de productgroepen die als prioriteit moeten worden beschouwd voor de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen (artikel 13)

Amendement 63: voorziet in de oprichting van een overlegforum (artikel 14) met een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en alle belanghebbende partijen, die worden geraadpleegd voor het bij deze richtlijn opgerichte comité

Amendement 65: voorziet in de toetsing van de doeltreffendheid van de richtlijn, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen, uiterlijk 5 jaar na de aanneming ervan (artikel 19)

Amendement 66: verduidelijkt de methoden voor het vaststellen van generieke eisen inzake ecologisch ontwerp, onder meer ten aanzien van de rol van de fabrikant en voorziet in een afzonderlijk hoofdstuk betreffende voorschriften inzake informatieverstrekking (bijlage I)

Amendement 69: verduidelijkt de procedure voor interne ontwerp-controle (bijlage IV).

V.   NIET OPGENOMEN AMENDEMENTEN

7.

De Raad was van oordeel dat de amendementen 1 tot en met 4, 11, 12, 14, 15, 18, 19, 21, 22, 27, 29 tot en met 34, 36 tot en met 46, 49 tot en met 58, 60 tot en met 62, 64, 67-68, 70-72, 74-76 en 79-81 hetzij de harmonisatiedoelstelling van de richtlijn zouden ondermijnen (bv. 1, 2 en 61), hetzij niet zouden stroken met het doel van de richtlijn of de rechtsgrondslag ervan (bv. 3, 4, 29, 31, 37, 50-52, 64, 67, 68), en besloot derhalve deze niet in zijn gemeenschappelijk standpunt op te nemen. De Commissie heeft dezelfde amendementen verworpen.


(1)  PB C 112 van 30.4.2004, blz. 25.

(2)  PB C 104 E van 30.4.2004.